Hitlers wetenschappers

advertisement
Hitlers wetenschappers
J. CORNWELLl. Hitlers
wetenschappers. Wetenschap, oorlog
en het duivelse pact. ’s-Gravenhage,
2004, 400 blz.
John Cornwell draait zijn hand niet om voor een boek met een
controversieel thema. Enkele jaren geleden zorgde zijn relaas over het
(vermeende?) antisemitisme van Pius XII en diens medeplichtigheid
met de jodenvervolging voor heel wat opschudding (Hitlers paus,
1999). Met Hitlers wetenschappers kiest hij opnieuw niet voor de
gemakkelijke weg. Het laatste woord over de rol van de Duitse
wetenschap tijdens het nazi-regime is nog niet gezegd; zeer recente
onthullingen over het Duitse atoomprogramma hebben dit nog maar
eens bevestigd. In tegenstelling tot zijn onthullingen over de rol van de
Kerk vóór en tijdens de oorlog neemt Cornwell deze keer wel een iets
meer genuanceerd standpunt in. De wetenschappers die besloten in
nazi-Duitsland te blijven, kunnen wel niet op zijn goedkeuring rekenen,
maar worden minder hard beoordeeld dan Pius XII.
De Duitse wetenschap tot 1933
In tegenstelling tot andere boeken over dit onderwerp (bvb. J. Medawar
en D. Pyke, Hitlers geschenk, 2003) besteedt Cornwell ruime aandacht
aan de wortels van de succesvolle Duitse wetenschap tijdens de eerste
decennia van vorige eeuw. Duitsland bezat een enorm potentieel aan
intellectueel kapitaal, wetenschappelijke infrastructuur en ervaring.
Vooral op het vlak van de fysica, de chemie en de biologie was het land
toonaangevend. Eén voorbeeld: in 1921 waren de helft van de
Nobelprijzen voor natuurkunde en geneeskunde toegekend aan
Duitsers of Duitstaligen.
Ofschoon in bijna alle toonaangevende landen wetenschap ca. 1900
ondergeschikt was aan het nationaal belang, waren in het keizerlijke
Duitsland politiek, industrie, wetenschap en universiteiten meer dan
elders met elkaar verstrengeld. Prototype hiervan was Fritz Haber, één
van de grootste Duitse scheikundigen. Haber was een overtuigd patriot
die het leger voorzag van de eerste chemische wapens (het in 1915
voor het eerst gebruikte chloorgas was zijn geesteskind). Niet alleen de
wetenschappelijke wereld schurkte zich tegen de politieke en militaire
machtsconcerns. Ook het bedrijfsleven probeerde zonder veel
scrupules zo veel mogelijk overheidsopdrachten in de wacht te slepen.
Zo werkte het industrieel chemisch concern IG Farben tijdens de
Eerste Wereldoorlog mee aan de productie van gifgassen. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog zette het alle morele principes aan de kant door
de levering van het gifgas Zyklon B aan de gaskamers en door het
inzetten van slavenarbeiders in hun fabrieken.
Sinds het einde van de 19de eeuw waren ideeën over raszuiverheid in
Europa algemeen bekend. Dit vond zijn inspiratie in de racistische
theorieën van Charles de Gobineau en Herbert Spencer en vond een
bijkomende legitimatie in het biologisch darwinisme. In Duitsland
sijpelden ook deze ideeën door in de klassen van bedrijfsleiders. Zo
organiseerde bijvoorbeeld Fritz Krupp (inderdaad, van de Kruppfabrieken…) in 1900 een controversiële essaywedstrijd die een prijs
beloofde aan degenen die het belang van een sterke natiestaat op
basis van erfelijke biologische principes kon aantonen. Niet toevallig
krijgen we in dezelfde periode in Duitsland en elders de opkomst van
de eugenetica (het wetenschappelijk onderzoek dat via de studie van
erfelijkheidsfactoren het menselijk ras wou verbeteren). Kortom, Hitlers
rassentheorieën bezaten een (pseudo-)wetenschappelijke achtergrond
en kwamen dus niet uit de lucht vallen.
Eigenlijk verloor Hitler de oorlog op 7 april 1933. Op die dag werden in
Duitsland alle joodse wetenschappers ontslagen. Wetende dat een
kwart van de Duitse Nobelprijswinnaars van joodse afkomst was, krijgt
men een idee welke aderlating dit betekende voor de Duitse
wetenschap. Het vervolg is bekend. Duizenden vorsers, professoren en
beloftevolle assistenten besloten om te emigreren, vaak naar GrootBrittannië en de Verenigde Staten waar ze hun bijdrage tot de
geallieerde oorlogsindustrie en de uiteindelijke overwinning leverden. In
één klap maakte Hitler dus de voorsprong van Duitsland in de industrie
en de wetenschap ongedaan. In onze ogen is deze beslissing
onwaarschijnlijk dwaas. Rekening houdend met de weltanschauung
van het nationaal-socialisme is ze enigszins te begrijpen. Het nazisme
met zijn verheerlijking van het volk als organisch gegroeide eenheid
stond immers haak op het intellectualisme en het mechanische denken
van de moderne wetenschap.
Nazi’s en wetenschap
De wetenschappelijke kennis van Hitler zelf was amateuristisch en
doorspekt met bijgeloof. Tijdens de oorlog raakte hij wel meer overtuigd
van het militaire nut van sommige uitvindingen. Toch bleef hij over het
algemeen vrij wantrouwig tegenover de producten van de moderne
wetenschap. Tijdens de jaren twintig stelde hij nog dat de beste
verdediging van het vaderland niet in zijn wapens gelegen was maar in
zijn burgers die een levende muur van mannen en vrouwen moesten
vormen. De weinige beschikbare bronnen geven aan dat Hitler ook
weinig heil zag in de ontwikkeling van de atoombom. Hij kon de impact
van een dergelijk wapen blijkbaar niet inschatten. De
wetenschappelijke opvattingen van Heinrich Himmler waren zo nodig
meer bizar. Hij dweepte met de Welteislehre, een waanzinnige
theosofische theorie volgens de welke de aarde na een strijd van vuur
en ijs in een apocalyptische catastrofe zou vernietigd worden. Ook
droomde hij er van om alcohol te winnen uit de uitstootgassen van
schoorstenen en benzine uit sparrenwortels en geraniums.
Wetenschappelijke inzichten werden volledig gemodelleerd volgens de
nationaal-socialistische idealen. Hitler stelde immers dat “de
wetenschap door de Völkische staat moet worden aangewend om de
nationale trots te vergroten”. Dit gaf aanleiding tot een zeer
eigenzinnige interpretatie van wetenschappelijke theorieën. De
erfelijkheidswetten van Mendel werden aangegrepen om de Duitse
raszuiverheid te bepleiten. Van de eugenetische stellingen nam men
wel de euthanasie van zwakke en zieke elementen over, maar niet de
afwijzing van de oorlog. De oorlog bracht in de ogen van
vooraanstaande eugenetici het betere mensentype om het leven en
was daarom “schadelijk voor wenselijke erfelijke eigenschappen”. Dit
laatste paste dan weer niet in het confrontatie-denken en de
oorlogszucht van de nazi’s. Zelfs in ogenschijnlijk neutrale
wetenschappen zoals de kwantumfysica werd krampachtig gezocht
naar parallellen met de nazi-ideologie. Zo stelde de Duitse
natuurkundige Jordan dat in bacteriën een kleine groep van bijzondere
moleculen aanwezig waren die met een dictatoriaal gezag over het
totale organisme waren begiftigd … kortom, in zijn ogen nog maar eens
een bevestiging van het Führer-principe…
Een echt coherent wetenschapsbeleid was in nazi-Duitsland eigenlijk
onbestaande. Het wapenprogramma was het resultaat van intriges
tussen verschillende concurrerende kliekjes en krijgsheren die allen
met hun eigen militair-technische hersenspinsels in de gunst van Hitler
probeerden te komen. Rond de Führer voltrok zich naar het einde van
de oorlog een toenemend machtsspelletje van zijn paladijnen én van
de grote bedrijven die via overheidsopdrachten probeerden munt te
slaan uit de oorlog. De onderlinge wedijver en de tegenstrijdige
signalen van de partijtop verklaren onder andere waarom Duitsland
onvoldoende onderzoek verrichtte naar één van de voornaamste
uitvindingen van die periode: de radar. Groot-Brittannië zag veel sneller
de voordelen hiervan in en plukte hiervan ook de vruchten.
Het gebrek aan visie verklaart waarom Nazi-Duitsland zijn energie over
meerdere projecten verdeelde. Eén hiervan is de rakettechnologie op
de basis van Peenemünde onder leiding van Wernher von Braun. De
speciale belangstelling van de nazi’s voor raketten met militaire
doeleinden had te maken met de Vrede van Versailles die over dit soort
wapens met geen woord had gerept. Andere wonderwapens raakten
niet verder dan het brein van hun bedenkers of het experiment:
locomotieven in beton, supersonische motorboten, vliegboten,
wonderpistolen die niet recht konden schieten, afstandsbedieningen
om elektrische apparatuur uit te schakelen, … Duitse soldaten konden
alleen maar hopen dat de uitvindingen nooit in de praktijk werden
omgezet, zoals bleek uit de ongevallen met de goedkope
jachtvliegtuigen (Volksjäger) op het einde van de oorlog.
Helden, schurken of meelopers?
Hét centraal thema in Cornwells boek is de vraag naar de morele
verantwoordelijkheid van de Duitse wetenschappers voor het
misdadige regime van hun land. Minutieus onderzoekt hij de
beweegredenen van de geleerden die tijdens de jaren 1930 besloten in
het land te blijven. De kritiek op zijn vorig boek indachtig hoedt hij zich
voor een uitgesproken stellingname. Toch meent Cornwell dat de
wetenschappers zich direct of indirect schuldig hebben gemaakt aan de
wandaden van het nazi-regime. In zijn ogen waren het geen helden die
de nazi’s saboteerden, wel meelopers die de ogen sloten voor het
schurkachtige regime.
Cornwell ziet de atoomfysicus Werner Heisenberg (na de oorlog beticht
van betrokkenheid in het atoomprogramma van de nazi’s) als het
prototype van de Duitse onderzoeker die schipperde tussen enerzijds
wetenschappelijke onafhankelijkheid en anderzijds volgzaamheid
tegenover het regime. Hij gebruikt de recente bekendmaking van de
Kopenhagen-gesprekken (1941) met Niels Bohr om uiteindelijk toch
een oordeel te vellen over Heisenberg, en deze valt in zijn ogen
negatief uit voor de omstreden atoomgeleerde. Echt overtuigen kan de
auteur niet met zijn argumentatie. De rol van Heisenberg blijft ook na
het lezen van het boek in het duister gehuld. Het is daarom niet
aangewezen om deze man als uithangbord voor de Duitse
wetenschappers te gebruiken. Cornwell geeft zelf toe dat overtuigde
aanhangers van het nazisme onder wetenschappers een minderheid
waren. Velen keurden het anti-intellectualisme en het racisme af, maar
bleven uiteindelijk uit eigenbelang (vrijwaring van hun carrière of
benoeming, het voortzetten van hun projecten, de bezorgdheid om het
gezin,…). Velen lieten zich tijdens de jaren 1930 ontvallen dat ze in
Duitsland bleven om de wetenschap te vrijwaren voor het ogenblik dat
het verderfelijke regime van het toneel verdween. Voor ons kan dit
getuigen van een beperkt inschattingsvermogen van de politieke
situatie, maar voor de patriottische Duitsers die de vreselijke
draagwijdte van het nieuwe regime nog niet konden inschatten was dit
toen een moreel aanvaardbare optie. Dat sommigen tijdens de oorlog
bij wapenprogramma’s waren, is moreel niet goed te keuren maar moet
toch gezien worden in de toenmalige context van het totalitair regime
waarin zij leefden. Wat moet er dan gezegd worden van de
wetenschappers die – weliswaar in naam van de democratie - in de
Verenigde Staten aan een atoomwapen werkten? Het is overigens
bekend dat vele atoomfysici in beide kampen gewetenswroeging
hadden over hun medewerking aan dergelijke programma’s .
Het boek presenteert ons niettemin een interessante synthese over de
Duitse wetenschap tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog.
Het zet de lezer aan tot reflectie over de maatschappelijke positie van
de wetenschapper vroeger en nu. Deze leeft immers niet in een
vacuüm; hij/zij heeft de taak om het eigen handelen voortdurend tegen
het licht te houden van wat moreel en humanitair verantwoord is.
Cornwell waarschuwt terecht voor de uitdagingen en verleidingen die
vele wetenschappers te wachten staan. Hitlers wetenschappers is
aldus niet alleen een geschiedenisboek maar ook een stukje
wetenschapsfilosofie waar de geschiedenis als spiegel voor heden en
toekomst wordt gebruikt. Deze neiging om te (ver)oordelen maakt de
sterkte van het boek uit, maar ook gedeeltelijk zijn zwakte... Naar
analogie van Cornwells vraag wie Heisenberg nu precies was (held,
schurk of meeloper) kan men zich als de vraag stellen wat de auteur wil
zijn: historicus, essayist of rechter?
Tenslotte nog dit: over de wetenschap in nazi-Duitsland is het laatste
woord nog niet gezegd. In maart van dit jaar maakte de historicus
Karlsch openbaar dat de nazi’s wel degelijk over een atoombom
beschikten en deze in maart 1945 tot ontploffing brachten in de
deelstaat Thüringen (zie Rainer Karlsch, Hitlers Bombe, 2005). Tussen
haakjes: als dit klopt, ging het zo goed als zeker om een zogenaamde
“vuile bom”, een radio-actieve bom op basis van niet-verrijkt uranium.
Het wordt uitkijken of Heisenberg hierbij betrokken was…
Patrick Praet
Download