3 Neurologie Glandula-pinealisafwijkingen en hoofdpijn Pineal gland abnormalities and headache J. Haan, R.H.M. Smithuis, R. Haan, M.D. Ferrari Samenvatting Afwijkingen van de glandula pinealis worden vaak bij toeval gevonden. Meestal gaat het om cysten zonder verdere consequenties, maar soms betreft het een glandula-pinealistumor. Als cysten of tumoren lokale compressie geven, kunnen oogbewegingsstoornissen ontstaan (door druk op het tectum) of een hydrocefalus (door druk op de aquaduct). Hoofdpijn is de meest frequente klacht die geassocieerd wordt met glandula-pinealisafwijkingen, ook zonder compressie op tectum of aquaduct. In dit overzichtsartikel wordt aan de hand van 3 casus de problematische associatie tussen hoofdpijn en glandula-pinealisafwijkingen geïllustreerd. (Tijdschr Neurol Neurochir 2011;112:101-8) Summary Lesions of the pineal gland are often found by chance. In most cases they consist of cysts without further consequences, but sometimes a tumor is found. Cysts and tumors can lead to abnormalities of eye movements by local compression of the tectum or to a hydrocephalus by compression of the aquaduct. Headache is the complaint that is most often associated with abnormalities of the pineal gland, also those without compression of tectum or aquaduct. In this review the problematic association between headache and abnormalities of the pineal gland is illustrated in three case reports. Inleiding Afwijkingen van de glandula pinealis komen vaak voor als een incidentele bevinding op CT- of MRIscan. Het betreft dan meestal een glandula-pinealiscyste. In de radiologische literatuur worden percentages cysten van 10% bij routinematige MRI-scans en 20-40% bij autopsie genoemd.1 Vooral bij vrouwen van 21-30 jaar worden deze cysten gevonden.2 Het is onduidelijk wat de betekenis is van deze bevindingen en hoe vaak glandula-pinealisafwijkingen geassocieerd worden met klachten. De meeste klinische studies hadden een inclusiebias, omdat de reden waarvoor de scan was aangevraagd niet gecontroleerd werd. Het meest betrouwbare getal komt waarschijnlijk uit een studie waarin bij 2 van de 1.000 gezonde asymptomatische personen uit de algemene populatie een glandula-pinealiscyste gevonden werd.3 In de ‘Rotterdam study’ bij 2.000 personen uit de algemene populatie werd de aanwezigheid van een glandula-pinealiscyste zelfs niet Auteurs: dhr. dr. J. Haan, neuroloog, afdeling Neurologie, Rijnland Ziekenhuis en Leids Universitair Medisch Centrum, dhr. drs. R.H.M. Smithuis, radioloog, afdeling Radiologie, Rijnland Ziekenhuis, mw. R. Haan, medewerker hoofdpijnonderzoek, Leids Universitair Medisch Centrum en student Gezondheid en Leven, Vrije Universiteit, dhr. prof. dr. M.D. Ferrari, neuroloog, afdeling Neurologie, Leids Universitair Medisch Centrum. Correspondentie graag richten aan dhr. dr. J Haan, Leids Universitair Medisch Centrum, afdeling Neurologie K5Q, postbus 9600, 2300 RC Leiden, tel: 071 526 20 97, e-mailadres: [email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. Trefwoorden: clusterhoofdpijn, glandula-pinealiscyste, glandula-pinealistumor, hoofdpijn, migraine. Key words: cluster headache, headache, migraine, pineal cyst, pineal gland, pineal tumor. Ontvangen 25 maart 2010, geaccepteerd 13 oktober 2010. Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie vol 112 - nr. 3 - 2011 101 Neurologie geregistreerd, omdat men een dergelijke bevinding a priori niet als klinisch relevant beschouwde, net als aandoeningen van de bijholten, asymmetrie van de ventrikels en vergrote ruimte van Virchow-Robin.4 Hoofdpijn is de klacht die het meest frequent geassocieerd wordt met glandula-pinealiscysten en andere ruimte-innemende afwijkingen van de glandula pinealis.5,6 In dit overzichtsartikel wordt aan de hand van 3 casus de problematische associatie tussen hoofdpijn en glandula-pinealisafwijkingen geïllustreerd. Casus 1 Een 55-jarige vrouw had sinds 6 maanden een drukkende pijn rond het linkeroog, fluctuerend in heftigheid. Soms leek het bovenooglid hierbij te gaan hangen. Er was geen sprake van roodheid van het oog, tranen, neusverschijnselen, misselijkheid of fono- en fotofobie. De tandarts, oogarts en KNO-arts vonden geen verklaring voor de klachten. De patiënte nam gemiddeld 3 dagen per week paracetamol, met een dubieus effect. De verdere voorgeschiedenis was blanco. De patiënte rookte niet, dronk nauwelijks alcohol en 4 koppen koffie per dag. De bloeddruk was 160/80, het neurologische onderzoek toonde een zeer geringe ptosis links en verder geen afwijkingen, inclusief normale verticale oogbewegingen. Vanwege de ptosis werd een MRI-scan van de schedel vervaardigd, die een glandula-pinealiscyste met een doorsnede van 1,5 cm toonde (zie Figuur 1) en verder geen afwijkingen, in het bijzonder geen hydrocefalus. Onder verdenking van hemicrania continua werd gestart met indometacine tweemaal daags 50 mg, waarna de hoofdpijn geheel verdween. Het verlagen van de dosis resulteerde in terugkeren van de hoofdpijn. Acht maanden later kon de medicatie gestopt worden zonder dat de hoofdpijn terugkwam. Een controle-MRI liet geen toename van de grootte van de cyste zien. Casus 2 Een 17-jarige vrouw bezocht de hoofdpijnpoli met sinds 3 jaar bestaande hoofdpijnaanvallen, die aanvankelijk eenmaal per maand optraden, maar geleidelijk steeds frequenter werden tot twee- à driemaal per week. De stekende pijn zat op het voorhoofd en ging vaak gepaard met sterren voor de ogen en zwarte vlekken. Soms was ze er misselijk bij. De duur van de pijn was 1-4 uur, vaak na inspanning. De voor- 10 2 Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie geschiedenis was blanco, als medicatie gebruikte ze op verschillende dagen per week paracetamol of ibuprofen. Ze gebruikt tevens orale anticonceptie. De patiënte rookte niet, dronk zelden alcohol, maar wel dagelijks enkele glazen cola. De bloeddruk was 100/50 en het neurologische onderzoek normaal. Op verzoek van de patiënte en haar ouders werd een MRI-scan van de schedel vervaardigd, waarop een glandulapinealiscyste zichtbaar was met een doorsnede van 11 mm, zonder hydrocefalus. De patiënte kreeg het advies om de pijnstillers en cola te stoppen. Na enige tijd nam de frequentie van de hoofdpijn duidelijk af. Ze hield infrequente hoofdpijnaanvallen, die voldeden aan de criteria voor migraine zonder aura. Casus 3 Een 28-jarige man werd begin 2009 verwezen in verband met sinds 2 maanden bestaande progressieve verticale dubbelbeelden. De patiënt had geen hoofdpijn en zijn medische voorgeschiedenis was blanco. Bij neurologisch onderzoek waren er dubbelbeelden bij het kijken naar boven. Het rechteroog bleef bij deze beweging zichtbaar achter. Er was geen anisocorie of ptosis en ook de rest van het neurologische onderzoek was normaal. Een MRI-scan van de schedel liet een bilobaire massa in het glandula-pinealisgebied zien, met een doorsnede van 1,8x1,3x1,3 cm, zonder hydrocefalus (zie Figuur 2). Op een CT-scan van de schedel waren geen verkalkingen te zien. De liquor toonde geen afwijkingen en ook de waarden van alfafoetoproteïne (AFP) en beta-humaan choriongonadotrofine (β-HCG) waren normaal. Een controle-MRI na 1 maand toonde geen veranderingen; een MRI eind 2009 liet echter wel tumorgroei zien. De patiënt had toen nog steeds geen hoofdpijn. Een biopsie leverde geen eenduidige diagnose op en daarom werd begin 2010 een tumorresectie gedaan. Het bleek te gaan om een germinoom. Er werd nabehandeld met totale schedelbestraling gevolgd door een booster-dosis stereotactisch op het oorspronkelijke tumorgebied. Een controle-MRI halverwege 2010 liet geen tumorrest zien. De patiënt is vrijwel klachtenvrij. Discussie Anatomie en functie van de glandula pinealis De glandula pinealis of pijnappelklier is een klier- vol 112 - nr. 3 - 2011 3 A B Figuur 1. De cerebrale MRI van patiënt 1 toont een glandula-pinealiscyste met een doorsnede van ongeveer 1,5 cm op A. de T1-gewogen opname en B. de T2-gewogen opname. A B Figuur 2. De cerebrale MRI (T2-gewogen) van patiënt 3 toont: A. een glandula-pinealistumor met enig omringend oedeem en B. de relatie met het tectum. Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie vol 112 - nr. 3 - 2011 103 Neurologie tje van ongeveer 9 mm doorsnede. In oude filosofische en religieuze geschriften schreef men er vaak een belangrijke functie aan toe. René Descartes bijvoorbeeld, beschouwde het als ‘de zetel van de ziel’.7 Omdat het verwijderen van de glandula pinealis bij mensen geen klinische verschijnselen gaf, nam men later aan dat de functie van het kliertje niet - of niet meer - belangrijk was. De endocriene functie van de glandula pinealis is het cyclisch afgeven van melatonine voor de regulatie van het slaap-waakritme. Bij veel diersoorten ligt het veel oppervlakkiger dan bij de mens en is er een fotoreceptorfunctie door directe lichtinval. Bij sommige hagedissen wordt zelfs van een derde oog gesproken. Bij de mens ontvangt de glandula pinealis alleen indirecte fotoreceptorinformatie via retino-hypothalame banen, de formatio reticularis in de hersenstam en de sympathische en parasympathische innervatie. Het kliertje bevat 2 soorten cellen: 95% is van het neuronale type (de zogenoemde pinealocyten) en 5% is neurogliacellen die op astrocyten lijken. De glandula pinealis projecteert vanuit het dorsale deel van het mesencephalon achter de derde ventrikel. Aan de vooronderzijde bevindt zich het tectum, en daarvoor de aquaduct. Aan de achterzijde bevindt zich de cisterna quadrigemina. Vlak boven de glandula pinealis lopen de 2 venae cerebri internae, die iets naar achteren samen de vene van Galen vormen. De glandula pinealis heeft geen bloed-hersenbarrière. Verkalking van de glandula pinealis wordt zeer vaak gezien op een CT-scan. Dit kan al vanaf de leeftijd van 5 jaar optreden.8 Het aantal personen met verkalking in de glandula pinealis neemt per leeftijdsgroep ongeveer logaritmisch toe, tot 80-90% van de tachtigjarigen. De neerslag bestaat niet uit calcium, maar uit carbonaat-bevattend hydroxyapatiet. Glandula-pinealistumoren Ruimte-innemende processen van de glandula pinealis zijn cysten of tumoren.9,10 Wanneer de afwijking groter wordt dan (ongeveer) 1 cm kan dit leiden tot het omhoogdrukken van de venae cerebri internae, compressie op het tectum en een hydrocefalus door compressie op de aquaduct. Compressie op het tectum leidt tot het klassieke parinaudsyndroom met een verticale blikparese en convergentieverlamming. Diabetes insipidus kan ontstaan door beïnvloeding van de hypothalamus. Een glandula-pinealistumor kan ook, door hormonale factoren, leiden tot pubertas praecox. 10 4 Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie Tumoren van de glandula pinealis zijn zeldzaam en beslaan ongeveer 1-3% van alle primaire hersentumoren. Er zijn verschillende soorten maligne tumoren, zoals germinomen, carcinomen, astrocytomen en teratomen.9,10 Bepaling van het gehalte AFP en β-HCG in de liquor kan van belang zijn bij de diagnostiek. Zo zijn beide waarden meestal normaal bij germinomen, is de AFP-waarde verhoogd bij een teratoom en de β-HCG-waarde verhoogd bij een choriocarcinoom.11 Een pinealoom is een relatief goedaardige tumor. Meestal vertoont een pinealoom homogene aankleuring, soms is er een cysteuze component. In dat geval is er wel vaak nodulaire aankleuring te zien in een solide component, waar men echter goed naar moet zoeken.12 Soms is het onderscheid met een cyste van de glandula pinealis op radiologische gronden onmogelijk.13 Over het algemeen is men geneigd om een pinealoom chirurgisch en radiotherapeutisch te behandelen.14 Deze tumor is echter zo zeldzaam, dat het zelfs niet duidelijk is of dit de beste behandeling is en wat het natuurlijke beloop (zonder behandeling) is. Glandula-pinealiscysten Pinealiscysten komen zeer veel voor (zie boven). Tachtig procent is kleiner dan 1 cm. Grotere cysten kunnen een hydrocefalus veroorzaken door compressie op de aquaduct. Er worden in de literatuur 3 mechanismen voor het ontstaan van een glandulapinealiscyste genoemd, maar deze blijven speculatief.2 Ten eerste kan een cyste een embryonale vergroting zijn van de ruimte waarin de glandula pinealis zich normaal bevindt. Het is ook mogelijk dat een cyste ontstaat door ischemie in het centrale deel van het kliertje. De derde mogelijkheid is cystevorming door degeneratie of necrose van een groepje pinealocyten. Een benigne glandula-pinealiscyste bestaat uit 3 lagen: een buitenste laag van fibreus bindweefsel, een middelste laag van pinealis-parenchym met of zonder verkalkingen en een binnenste laag van fibrillair gliaweefsel met daarin vaak hemosiderine. Omdat normaal glandula-pinealisweefsel geen bloed-hersenbarrière heeft, treedt aankleuring op na toediening van contrastmiddel. Na enige tijd kan het contrastmiddel diffunderen naar het centrum van de cyste, zodat het op een ‘vertraagde’ scan net lijkt op een solide neoplasma en niet op een cyste. Moderne MRI-technieken, bijvoorbeeld de ‘fast vol 112 - nr. 3 - 2011 3 imaging employing steady-state acquisition’ (FIESTA), verbeteren de diagnostiek.15 Wanneer een glandula-pinealiscyste wordt gevonden, is het gebruikelijke advies van de radioloog om controlescans te maken om eventuele groei waar te nemen. Het is de vraag of dit een terecht advies is, want er is geen wetenschappelijk bewijs voor. Een retrospectieve studie uit 2001 onderzocht 32 patiënten met een glandula-pinealiscyste, die minstens 2 MRI’s ondergingen.16 Alle cysten waren bij toeval ontdekt en de tijd tussen de scans bedroeg 6 maanden tot 9 jaar. Bij 75% van de cysten was er geen verandering, 2 cysten verdwenen geheel, 3 werden kleiner, 2 werden enkele millimeter groter, en slechts 1 groeide tot boven de 1 cm. Het advies van de auteurs luidde om geen standaard MRI-controles te doen, maar om de patiënten klinisch te vervolgen. Controle-MRI’s worden wel aangeraden bij twijfel over de goedaardigheidvan de cyste, omdat met name pinealomen en germinomen op goedaardige cysten kunnen lijken.12,13,16 Hetzelfde geldt voor de zeldzame epidermoïdcysten, die ook langzaam kunnen groeien.17 Een tweede retrospectieve studie onderzocht 26 patiënten met een ‘indeterminate cystic lesion’ van de glandula pinealis met follow-up-MRI’s.18 Men includeerde niet alleen ‘probable benign cysts’, maar ook diffuus aankleurende tumoren. De tijd tussen de MRI’s varieerde van 7 maanden tot 8 jaar en bij geen van de patiënten was er enige verandering in grootte te zien. Ook hier luidde de conclusie dat klinische follow-up volstaat. De auteurs benadrukken dat cysteuze maligne tumoren van de glandula pinealis extreem zeldzaam zijn en dat pinealomen en laaggradige gliale tumoren een zeer lage groeisnelheid hebben. Toch zullen in de praktijk niet zelden controlescans gemaakt worden, vooral omdat de patiënt erom vraagt. Hoe een arts hiermee omgaat, zal vooral afhangen van zijn vertrouwensrelatie met de individuele patiënt. Er zijn geen gerandomiseerde studies hoe symptomatische cysten van de glandula pinealis moeten worden behandeld: endoscopisch, via een directe operatie, of alleen de hydrocefalus behandelen? In de recentste publicaties krijgt een endoscopische behandeling de voorkeur boven de andere opties.19 Glandula-pinealisafwijkingen en hoofdpijn Bij 2 van de hierboven beschreven patiënten was sprake van hoofdpijn en werd bij toeval een cyste van de glandula pinealis gevonden. In beide geval- Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie len is een causaal verband tussen de cyste en de hoofdpijn onwaarschijnlijk, omdat een interventie, niet gericht op de afwijking (behandeling met indometacine bij de eerste patiënt en staken van pijnstillers en cafeïne bij de andere) leidde tot vermindering van de hoofdpijn. De derde patiënt, met een in grootte toenemende glandula-pinealistumor, had juist geen hoofdpijn. De 3 patiënten illustreren de dubieuze relatie tussen glandula-pinealisafwijkingen en hoofdpijn. Er zijn geen criteria te geven wanneer men bij hoofdpijn naar een glandula-pinealiscyste moet zoeken, en ook niet wanneer een afwijking van de glandula pinealis bij een patiënt met hoofdpijn als symptomatisch beschouwd moet worden. Omdat de medische literatuur toch vaak een verband legt tussen afwijkingen van de glandula pinealis en hoofdpijn, zal in het kort de literatuur hierover worden samengevat. Over het algemeen wordt aangenomen dat kleine glandula-pinealiscysten asymptomatisch zijn, maar dat is niet zeker. Grotere cysten en tumoren kunnen zeker symptomen geven, via compressie op het tectum en/of een hydrocefalus. Hoofdpijn treedt hierbij vaak op, meestal als eerst geuite klacht.20 Er wordt aangenomen dat hoofdpijn ontstaat door rekking van lokale structuren (daarom zouden theoretisch ook kleinere cysten hoofdpijn kunnen geven) of door een hydrocefalus. Een probleem is dat zowel hoofdpijn als glandula-pinealiscysten zeer vaak voorkomen. De combinatie bij 1 patiënt kan dus toeval zijn en een causaal verband is vaak moeilijk te leggen, zeker bij kleinere afwijkingen zonder hydrocefalus.21 Een recente case-controlstudie vond dat 51% van een groep van 51 patiënten met een glandulapinealiscyste hoofdpijn had versus 25% van de controlepatiënten zonder afwijkingen.6 Géén van de patiënten met een cyste had een hydrocefalus. Patiënten met een cyste hadden opvallend vaak migraine met aura. Binnen de groep van patiënten met een cyste verschilde de gemiddelde grootte van de cyste niet tussen de patiënten met en zonder hoofdpijn (11,18 versus 11,39 mm). Ook een oudere studie vond dat hoofdpijn opvallend vaak voorkomt bij kleine cysten.5 De auteurs suggereren dat melatonine een rol kan spelen bij het ontstaan van hoofdpijn, omdat diverse studies een verlaagde melatoninespiegel vonden bij migrainepatiënten en patiënten met andere vormen van primaire hoofdpijn (zie onder).5,22,23 vol 112 - nr. 3 - 2011 105 Neurologie Tabel 1. Studies van cerebrale CT en MRI van de schedel bij kinderen met hoofdpijn. Onderzoek Schwedt et al., 200630 Aantal onderzochte kinderen Aantal kinderen met een glandula-pinealiscyste 241 2 Alehan 2002 72 1 Maytal et al., 199532 133 0 Medina et al., 199733 315 0 Wöber-Bingöl et al., 199634 429 2 Lewis et al., 2000 79 0 31 35 Kinderen met hoofdpijn In een retrospectieve analyse van 14.516 MRI’s bij jongvolwassenen en kinderen onder de 25 jaar vond men bij 2% een glandula-pinealiscyste, significant vaker bij meisjes dan bij jongens.24 Hoofdpijn was de meest voorkomende klacht bij kinderen met een cyste. Omgekeerd zijn er ook diverse studies gedaan waarbij groepen kinderen met hoofdpijn onderzocht werden met een CT of MRI van de schedel (zie Tabel 1).25 Het valt op dat het aantal cysten in deze studies laag was en nauwelijks verschilde van populatiestudies. Net als bij volwassenen is bij kinderen beschreven dat hoofdpijn een uiting kan zijn van kleine glandula-pinealiscysten zonder hydrocefalus.26 De interpretatie van deze bevindingen is moeilijk, omdat hoofdpijn zeer vaak voorkomt op de kinderleeftijd.25 van de 7-jarigen heeft 37-51% regelmatig hoofdpijn, oplopend tot 57-82% van de 15-jarigen. De richtlijnen van de American Academy of Neurology adviseren derhalve alleen neuro-imaging bij kinderen met hoofdpijn die ook afwijkingen bij neurologisch onderzoek hebben.25 Melatonine en hoofdpijn De melatoninespiegel in het serum bij glandulapinealiscysten is normaal of laag-normaal. Invasieve tumoren tonen soms een sterk verlaagde waarde, terwijl bij pinealomen soms een verhoogde waarde wordt gevonden. Er is echter veel controverse over de klinische bruikbaarheid van deze bepalingen.26 Melatonine verhoogt de pijndrempel en versterkt de antinoceptieve effecten van opioïden.21-23 Theoretisch zou dus een lage melatoninespiegel, zoals bij een glandula-pinealiscyste (of invasieve tumor), de kans op hoofdpijn kunnen vergroten. Bij clusterhoofdpijn worden soms structurele afwij- 10 6 Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie kingen op de MRI gevonden.27 Het betreft meestal afwijkingen van de hypofyse en geen glandulapinealiscysten. Toch wordt regelmatig een theoretische relatie gelegd tussen clusterhoofdpijn en de glandula pinealis.23,28,29 Episoden van clusterhoofdpijn komen vaak voor in een voorspelbaar tijdspatroon, bijvoorbeeld altijd in het voorjaar. Ook treden aanvallen vaak op hetzelfde tijdstip op, niet zelden gerelateerd aan slaap. Deze waarnemingen hebben geleid tot vele studies naar melatonine bij clusterhoofdpijn, omdat melatonine immers een rol speelt bij het circadiaanse ritme. Het merendeel van de studies vond een verlaagd nachtelijk serum-melatonine bij patiënten met clusterhoofdpijn.21-23 In enkele open studies en 1 kleine placebogecontroleerde studie was er enig preventief effect van melatonine op clusterhoofdpijn.28 Deze behandeling is echter nog geen onderdeel van de dagelijkse praktijk. Een rol van de glandula pinealis bij clusterhoofdpijn werd ook gesuggereerd in een PET-studie met 11C-diprenorfine als bindend molecuul, waarbij verminderde opname in de glandula pinealis bij patiënten met clusterhoofdpijn versus controles werd gevonden.29 Ook bij migraine zijn afwijkingen in de secretie van melatonine gevonden.22,23 Er lijken dus aanwijzingen te zijn voor een rol van de glandula pinealis bij primaire hoofdpijnsoorten, maar het is onduidelijk welke rol dat precies is. Conclusie Afwijkingen van de glandula pinealis worden meestal bij toeval gevonden. Het betreft voornamelijk kleine en benigne cysten, maar heel soms is er sprake van een grote cyste of een tumor. Wanneer de massa groter is dan 1 cm kunnen door compressie klinische verschijnselen ontstaan, zeker als compres- vol 112 - nr. 3 - 2011 3 Aanwijzingen voor de praktijk 1. Glandula-pinealiscysten worden zeer vaak bij toeval gevonden en hebben meestal geen klinische consequenties 2. Alleen als de afwijking groot is (>1 cm), kunnen klachten ontstaan door druk op omliggende structuren. Het betreft dan meestal verticale oogbewegingsstoornissen door compressie van het tectum, of verschijnselen van een hydrocefalus door druk op het aquaduct. 3. Hoofdpijn wordt vaak geassocieerd met glandula-pinealisafwijkingen. Het is echter moeilijk om een causaal verband te leggen. 4. Er is geen indicatie om een bij toeval gevonden glandula-pinealiscyste te vervolgen met herhaalde MRI-scans. sie op het aquaduct leidt tot een hydrocefalus. In het geval van een kleine cyste zijn follow-up-MRI-scans in principe niet geïndiceerd, behalve als er twijfel is over het goedaardige karakter van de afwijking. Moderne radiologische technieken kunnen hierbij een rol spelen. Het is dubieus of kleine afwijkingen van de glandula pinealis klachten kunnen geven. In vrijwel alle series wordt hoofdpijn als meest frequente klacht genoemd, maar het is moeilijk om een causaal verband te leggen. De relatie tussen hoofdpijn en de glandula pinealis is vooralsnog vooral theoretisch en niet wetenschappelijk bewezen. Er is dan ook geen reden om actief te gaan zoeken naar glandulapinealispathologie bij patiënten met hoofdpijn. Headaches and pineal cyst : A case-control study. Headache 2008;48:448-52. 7. Smith CUM. Descartes’ pineal neuropsychology. Brain Cogn 1998;36:57-72. 8. Turgut AT, Karaka ş HM, Özsunar Y, Altin L, Çeken K, Alicioğ lu B, et al. Age-related changes in the incidence of pineal gland calcification in Turkey: A prospective multicenter CT study. Pathophysiology 2008;15:41-8. 9. Smirniotopoulos JG, Rushing EJ, Mena H. Pineal region masses: Differential diagnosis. Radiographics 1992;12:577-96. 10. Blakeley JO, Grossman SA. Management of pineal region tumors. Curr Treatment Options Oncol 2006;7:505-16. 11. van Battum P, Huijberts MSP, Heijckmann AC, Wilmink JT, Nieuwenhuijzen Kruseman AC. Intracranial multiple midline germinomas: Is histological verification crucial for therapy? Neth J Med 2007;65:386-9. 12. Fakhran S, Escott EJ. Pineocytoma mimicking a pineal cyst on imaging: True diagnostic dilemma or a case of incomplete imaging? Am J Neuroradiol 2008;29:159-63. 13. Engel U, Gottschalk S, Niehaus L, Lehmann R, May C, Vogel S, Jänisch W. Cystic lesions of the pineal region. MRI and pathology. Neuro- Referenties radiology 2000;42:399-402. 1. Osborn AG, Preece MT. Intracranial cysts: Radiologic-pathologic 14. Clark AJ, Ivan ME, Sughrue ME, Yang I, Aranda D, Han SJ, et al. correlation and imaging approach. Radiology 2006;239:650-64. Tumor control after surgery and radiotherapy for pineocytoma. J Neurosurg 2. Sawamura Y, Ikeda J, Ozawa M, Minoshima Y, Saito H, Abe H. Magnetic 2010;113:319-24. resonance images reveal a high incidence of asymptomatic pineal cysts in 15. Pastel DA, Mamourian AC, Duhaime AC. Internal structure in pineal young women. Neurosurgery 1995;37:11-6. cysts on high-resolution magnetic resonance imaging: Not a sign of malig- 3. Katzman GL, Dagher AP, Patronas NJ. Incidental findings on brain nancy. J Neurosurg Pediatrics 2009;4:81-4. magnetic resonance imaging from 1000 asymptomatic volunteers. JAMA 16. Barboriak DP, Lee L, Provenzale JM. Serial MR imaging of pineal cysts: 1999;281:36-9. Implications for natural history and follow-up. AJR 2001;176:737-43. 4. Vernooij MW, Ikram A, Tanghe HL, Vincent AJPE, Hofman A, Krestin GP, 17. Desai KI, Nadkarni TD, Fattepurkar SC, Goel AH. Pineal epidermoid et al. Incidental findings on brain MRI in the general population. N Engl J cysts: A study of 24 cases. Surg Neurol 2006;65:124-9. Med 2007;357:1821-8. 18. Cauley KA, Linnell GJ, Braff SP, Filippi CG. Serial follow-up MRI of 5. Peres MFP, Zukerman E, Porto PP, Brandt RA. Headaches and pineal indeterminate cystic lesions of the pineal region: Experience at a rural ter- cyst: A (more than) coincidental relationship? Headache 2004;44:929-30. tiary care referral center. AJR 2009;193:533-7. 6. Seifert CL, Woeller A, Valet M, Zimmer C, Berthele A, Tölle T, Sprenger T. 19. Costa F, Fomari M, Valla P, Servello D. Symptomatic pineal cysts: Case Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie vol 112 - nr. 3 - 2011 107 Neurologie report and review of the literature. Minim Invasive Neurosurg 2008;51:231-3. trigeminal autonomic cephalgias: When, how and of what? Curr Opinion 20. Fain JS, Tomlinson FH, Scheithauer BW, Parisi JE, Fletcher GP, Neurol 2009;22:247-53. Kelly PJ, Miller GM. Symptomatic glial cysts of the pineal gland. J Neuro- 28. Leone M, D’Amico D, Moschiano F, Fraschini F, Bussone G. Melatonin surg 1994;80:454-60. versus placebo in the preventive treatment of chronic cluster headache: A 21. Molina-Martínez FJ, Jiménez-Martínez MC, Vives-Pastor B. Some double-blind pilot study with parallel groups. Cephalalgia 1996;16:494-6. questions provoked by a chronic headache (with mixed migraine and clus- 29. Sprenger T, Willoch F, Miederer M, Schindler F, Valet M, Berthele A, ter headache features) in a woman with a pineal cyst. Answers from a et al. Opioidergic changes in the pineal gland and hypothalamus in cluster literature review. Cephalalgia 2010;30:1031-40. headache: A ligand PET study. Neurology 2006;66:1108- 22. Peres MFP. Melatonin, the pineal gland and their implications for 30. Schwedt TJ, Guo Y, Rothner AD. “Benign” imaging abnormalities in headache disorders. Cephalalgia 2005;25:403-11. children and adolescents with headache. Headache 2006;46:387-98. 23. Deshmukh VD. Retino-hypothalamic-pineal hypothesis in the patho- 31. Alehan FK. Value of neuroimaging in the evaluation of neurologically physiology of primary headaches. Med Hypoth 2006;66:1146-51. normal children with recurrent headache. J Child Neurol 2002;17:807-9. 24. Al-Holou WN, Garton HJL, Muraszko KM, Ibrahim M, Maher CO. 32. Maytal J, Bienowski RS, Patel M, Eviatar L. The value of brain imaging Prevalence of pineal cysts in children and young adults. J Neurosurg Pedi- in children with headaches. Pediatrics 1995;96:413-6. atrics 2009;4:230-6. 33. Medina LS, Pinter JD, Zurakowski D, Davis R, Kuban K, Barnes PD. 25. Lewis DW, Ashwal S, Dahl G, Dorbad D, Hirtz D, Prensky A, Jarjour I. Children with headache: Clinical predictors of the surgical space-occu- Practice parameter: Evaluation of children and adolescents with recurrent pying lesions and the role of neuroimaging. Radiology 1997;202:819-24. headaches. Report of the quality standards subcommittee of the American 34. Wöber-Bingöl C, Wöber C, Prayer D, Wagner-Ennsgraber C, academy of Neurology and the practice committee of the child Neurology Karwautz A, Vesely C, et al. Magnetic resonance imaging for recurrent society. Neurology 2002;59:490-8. headache in childhood and adolescence. Headache 1996;36:83-90. 26. Mandera M, Marcol W, Bierzyńska-Macyszyn G, Kluczewska E. Pineal 35. Lewis DW, Dorbad D. The utility of neuroimaging in the evaluation of cysts in childhood. Childs Nerv Syst 2003;19:750-5. children with migraine and chronic daily headache who have normal neu- 27. Wilbrink LA, Ferrari MD, Kruit MC, Haan J. Neuroimaging in rologic examinations. Headache 2000;40:629-32. 10 8 Tijdschrift voor Neurologie & Neurochirurgie vol 112 - nr. 3 - 2011