UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ACADEMIEJAAR 2015 – 2016 RAUWE VOEDING BIJ DE HOND EN KAT door Patricia ADEGEEST Promotoren: Dierenarts Sofie Dupont Prof. dr. Myriam Hesta Literatuurstudie in het kader van de Masterproef © 2016 Patricia Adegeest Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef. UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE ACADEMIEJAAR 2015 – 2016 RAUWE VOEDING BIJ DE HOND EN KAT door Patricia ADEGEEST Promotoren: Dierenarts Sofie Dupont Prof. dr. Myriam Hesta Literatuurstudie in het kader van de Masterproef © 2016 Patricia Adegeest Voorwoord Dit voorwoord geeft mij de mogelijkheid de mensen te bedanken die mij geholpen en ondersteund hebben tijdens het maken van mijn literatuurstudie. Allereerst wil ik graag mijn promotoren dierenarts Dupont en Prof. Dr. Hesta bedanken om mij op gang te helpen, tips aan mij te geven en mijn werk te corrigeren. Daarnaast zou ik graag mijn ouders willen bedanken. Dankzij hen is het mogelijk dat ik diergeneeskunde studeer en zij hebben mij altijd gesteund tijdens de studie. Ook zou ik graag mijn vriend willen bedanken voor zijn steun tijdens mijn studie en voor de ontspanning waar dit nodig was. Als allerlaatste wil ik mijn vriendinnen bedanken die mijn masterproef nog eens hebben nagelezen en eventuele veranderingen adviseerden. Inhoudsopgave Samenvatting ........................................................................................................................................... 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 2 Literatuurstudie ........................................................................................................................................ 3 1. INLEIDING .................................................................................................................................. 3 1.1 SOORTEN RAUW VOER DIËTEN ................................................................................. 4 1.1.1 Commerciële rauwe voeding ........................................................................................... 4 1.1.2 Zelf samengestelde rauwe voeding ................................................................................. 5 1.2 2. DRIJFVEER VOOR HET VOEDEREN VAN RAUWE VOEDING ................................... 5 GEZONDHEIDSRISICO’S VOOR HET DIER ............................................................................ 7 2.1 PATHOGENEN ................................................................................................................ 7 2.1.1 Salmonella ....................................................................................................................... 7 2.1.2 Campylobacter ................................................................................................................. 8 2.1.3 Escherichia coli ................................................................................................................ 9 2.1.4 Yersinia enterocolitica...................................................................................................... 9 2.2 NUTRITIONELE DISBALANS ....................................................................................... 10 2.2.1 Afwijkingen ..................................................................................................................... 10 2.2.2 NSH ............................................................................................................................... 12 3. 2.3 RAUWE BOTTEN .......................................................................................................... 13 2.4 HYPERTHYROÏDIE ....................................................................................................... 14 GEZONDHEIDSRISICO’S VOOR DE MENS ........................................................................... 15 3.1 SALMONELLA ............................................................................................................... 15 3.2 CAMPYLOBACTER....................................................................................................... 16 3.3 ESCHERICHIA COLI ..................................................................................................... 16 3.4 YESINIA ENTEROCOLITICA ........................................................................................ 17 4. PREVENTIE .................................................................................................................................. 18 Bespreking ............................................................................................................................................. 19 Referentielijst ......................................................................................................................................... 23 Samenvatting Het voederen van rauw vlees diëten aan huisdieren is een trend onder huisdiereigenaren. Zij kunnen deze zelf samenstellen, maar deze zijn ook commercieel beschikbaar. Huisdiereigenaren hebben het gevoel dat er een sterkere band ontstaat tussen huisdier en eigenaar wanneer het dieet zelf samengesteld wordt en ook hebben zij meer controle over de ingrediënten die gebruikt worden. Een andere reden voor rauw vlees voeding is dat het beter zou aansluiten bij de voorouders van hond en kat. Rauw vlees vormt een risico voor zowel mens als dier. Door opname van rauw vlees kan een dier zich met Salmonella spp., Campylobacter spp., Escherichia coli en Yersinia enterocolitica besmetten. De prevalentie van Salmonella in rauw vlees varieert van 20% – 80%. Dezelfde serotypes als aanwezig in het vlees konden ook uit de feces van de honden geïsoleerd worden. Ook Campylobacter en Y. enterocolitica konden uit rauw vlees geïsoleerd worden, respectievelijk uit voornamelijk rauwe kip en rauw varkensvlees. Deze species konden geïsoleerd worden uit de feces van honden. De prevalentie van E. coli varieert van 60-64%. Klinische infectie met deze pathogenen kan voorkomen en uit zich dan vooral in diarree. De dieren kunnen ook een subklinische infectie doormaken maar de kiemen wel uitscheiden. Door de voeding te verhitten kan uitscheiding van de kiemen en een mogelijke klinische infectie vermeden worden. Ze kunnen ook ziekte veroorzaken bij de mens, dit zal zich vooral uiten in buikpijn en diarree. Contact met besmet vlees, besmette feces of een besmette hond kan aanleiding geven tot ziekte. Indien de rauwe voeding ook schildklierweefsel bevat, is er een risico op het ontstaan van hyperthyroïdie. Dit zal zich voornamelijk uiten in polyurie, polydipsie en gewichtsverlies. Dit kan voorkomen worden door verhitting of voeding zonder schildklierweefsel te geven. Ook opname van rauwe botten vormt een risico: gastro-intestinale obstructie, - perforatie, gastro-enteritis en risico op tandfracturen. Bovendien kunnen rauw vlees diëten afwijken in de vitaminen- en mineraleninhoud. Zo zal bijvoorbeeld calciumdeficiëntie leiden tot nutritionele secundaire hyperparathyroïdie. Dit uit zich in afwijkingen aan de beenderen en wervels en tot rubber jaw syndrome. Om alle risico’s te vermijden kan het best geen rauwe voeding gegeven worden. Het geven van een huisbereid dieet kan wel. Hierbij moet de correcte hygiëne in acht genomen worden. Met behulp van een veterinaire voedingsdeskundige kan een uitgebalanceerd huisbereid dieet opgesteld worden. 1 Inleiding Afgelopen jaren heeft het voeren van diëten gebaseerd op rauw vlees meer aandacht gekregen (Freeman et al., 2013). Deze diëten zijn commercieel beschikbaar, maar kunnen ook zelf samengesteld worden (Freeman et Michel, 2001; Fascetti en Delaney, 2012). Er zijn meerdere drijfveren voor het voeren van rauw voer diëten. Zo zou dit beter aansluiten bij het natuurlijke dieet van de voorouders van hond en kat (Fascetti en Delaney, 2012). De hond is geëvolueerd vanuit de wolf (Freeman en Michel, 2001). Gedurende de evolutie is er selectie op meerdere genetische regio’s gebeurd, waaronder op tien genen die instaan voor het vetmetabolisme en de zetmeelvertering (Axelsson et al., 2013). Ook zou door het zelf samenstellen een sterkere band ontstaan tussen mens en dier (Freeman et al., 2013). Eigenaars hebben bovendien zelf de controle over de ingrediënten (Laflamme et al., 2008). Voorstanders noemen ook meerdere voordelen met betrekking tot de gezondheid van de dieren (Freeman en Michel, 2001; Joffe en Schlesinger, 2002). Het is belangrijk de risico’s en voordelen van het voederen van rauw voer in kaart te brengen. Een van de nadelen is dat rauw vlees gecontamineerd kan zijn met bacteriën, virussen en parasieten. Voornamelijk Salmonella spp., Campylobacter spp., Escherichia coli en Yersinia enterocolitica worden genoemd (Joffe en Schlesinger, 2002). Het is belangrijk om kennis te hebben over de gevolgen hiervan voor het dier dat deze voeding consumeert. Zowel de zelf samengestelde als de commerciële diëten kunnen afwijken in nutriëntenbehoeften (Freeman en Michel, 2001; Polizopoulou et al., 2005; Dillitzer et al., 2011). Het is belangrijk om op de hoogte te zijn van welke nutriënten afwijken en welke gevolgen hiermee gepaard gaan voor het huisdier. Daarnaast kan de vraag gesteld worden wat het gevaar is van botten in de rauwe voeding (Freeman en Michel, 2001; Freeman et al., 2013). Naast botten kan ook gebruik gemaakt worden van andere lichaamsdelen zoals de nek. Dit kan onder meer de schildklierweefsel bevatten (Köhler et al., 2012). Het is van belang in kaart te brengen of er een risico is op het ontstaan van hyperthyroïdie en hoe dit voorkomen kan worden. Een ander nadeel is dat hoger genoemde kiemen zoönotisch kunnen zijn (EFSA, 2015). Hierbij kan de vraag gesteld worden of het voeren van een rauw voer dieet een gevaar vormt voor de huisdiereigenaar en via welke weg deze zich kan besmetten. In deze literatuurstudie wordt ingegaan op wat er momenteel gekend is over rauwe voeding bij de hond en kat. In de eerste plaats wordt ingegaan op de risico’s voor de hond. Daarna wordt er ingegaan op de risico’s die er zijn voor de mens, met andere woorden het risico op een zoönotische infectie. Ten slotte zullen beschreven preventieve maatregelen vermeld worden. 2 Literatuurstudie 1. INLEIDING Doorheen het verloop van deze masterproef wordt er naar verschillende organisaties verwezen. Deze organisaties stellen bepaalde richtlijnen ter beschikking met betrekking tot de nutriënten behoeften. Het Fédération européene de l’industrie des aliments pour animaux familiers (FEDIAF) of de European pet food industry federation is een van deze organisaties. Deze organisatie representeert de diervoedingsindustrie in 26 Europese landen. Zij is volledig toegewijd aan het welzijn van gezelschapsdieren, het bevorderen van de verantwoordelijkheid van huisdiereigenaren en aan hun maatschappelijke rol en de naleving van duurzame ontwikkeling (FEDIAF, 2016). Het FEDIAF (2014) heeft met behulp van een adviesraad richtlijnen opgesteld voor de nutriënten behoeften voor hond en kat. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minimum aanbevolen en maximum hoeveelheid voor volwassen dieren, dieren jonger dan 14 weken , dieren ouder dan 14 weken en reproducerende dieren. Een andere organisatie is de National Research Council (NRC). Zij omschrijven zich als volgt: “De nationale academies van wetenschappen, techniek en geneeskunde zijn particuliere instellingen zonder winstoogmerk die deskundig advies verstrekken over enkele van de meest dringende uitdagingen van de natie en de wereld. Ons werk helpt bij het vormen van een gezond beleid, te informeren over publieke opinie en de voortgang van het nastreven van wetenschap, techniek en geneeskunde’’ (NRC: 2016). NRC heeft tabellen beschikbaar met de nutriënten behoeften voor gezonde honden en katten (NRC, 2006). Ten slotte is er ook nog the Association of American Feed Control Officials (AAFCO): “Het is een vereniging van vrijwillig lidmaatschap van lokale, provinciale en federale agentschappen die belast door de wet de verkoop en distributie van diervoeder en dierlijke geneesmiddelen reguleren”. Ze hebben drie hoofddoelen: gezondheid van dier en mens waarborgen, bescherming van de consument en ordelijke handel voor de diervoeder industrie (AAFCO: 2016). Ook zij hebben richtlijnen opgesteld voor de nutriënten behoefte waarbij een onderscheid wordt gemaakt er waarden zijn voor groei en reproductie enerzijds en volwassen dieren anderzijds (AAFCO, 2014). Daarnaast is het ook van belang bepaalde termen te definiëren, omdat deze geregeld zullen terugkomen in deze literatuurstudie. 3 Zo zal er frequent gesproken worden over rauwe voeding. Rauwe voeding wordt onder verschillend termen beschreven: Bones and raw food (Freeman en Michel. 2001; Fascetti en Delaney, 2012; Freeman et al., 2013) (BARF) biologically appropriate raw food (Fascetti en Delaney, 2012) (BARF) raw meat based diets (RMBDs) (Freeman et al., 2013) Dit zijn diëten gebaseerd op rauw vlees en botten (Freeman en Michel, 2001; Freeman et al., 2013). Ook de term “natuurlijk” wordt aangehaald in de tekst. De definitie van “natuurlijk” volgens FEDIAF (2011): “diervoeding componenten (afkomstig van planten, dieren, micro-organismen of mineralen) waaraan niets is toegevoegd en die zijn onderworpen aan fysieke verwerking om ze geschikt te maken voor diervoedingsproductie met behoud van de natuurlijke samenstelling”. Daarnaast zal er gesproken worden over een compleet diervoeder. De definitie hiervan is: “Diervoeding die door zijn samenstelling voldoet voor een dagelijks rantsoen (FEDIAF, 2014). Buff et al. (2014) omschrijft een compleet en gebalanceerd dieet als een dieet dat alle essentiële nutriënten moet hebben in de juiste proporties en verhoudingen, gebaseerd op aanbeveling door autoriteiten. Ten slotte nog de definitie van een zoönose: “Zoönosen zijn infecties of ziektes die direct of indirect overgedragen kunnen worden tussen mens en dier, bijvoorbeeld door consumptie van gecontamineerd voedsel of door contact met geïnfecteerde dieren. De ernst van deze ziektes in mensen varieert van milde symptomen tot levensbedreigende condities” (EFSA: 2016). 1.1 SOORTEN RAUW VOER DIËTEN Er kan onderscheid gemaakt worden tussen commerciële of zelf samengestelde raw meat based diets(RMBD) en combinatie diëten. Bij deze laatstgenoemde wordt aan het rauwe vlees een commercieel graan- en supplementen mix toegevoegd (Freeman et Michel, 2001; Fascetti en Delaney, 2012). De RMBDs bevatten rauw vlees afkomstig van wilde of gedomesticeerde dieren en zijn bestemd voor hond en kat (Freeman et al., 2013). 1.1.1 Commerciële rauwe voeding Een commercieel rauw voer dieet is een volledige voeding en kan daardoor als enige bron van voeding gegeven worden (Freeman et al., 2013). Dit dieet moet alle essentiële nutriënten bevatten in de juiste proporties en verhoudingen, gebaseerd op aanbevelingen door autoriteiten (Buff et al., 2014). De drie meest voorkomende commerciële rauwe voeders zijn vers rauw voer, bevroren rauw voer dat ontdooid moet worden en gevriesdroogd rauw voer waar water aan toegevoegd moet worden (Freeman et al., 2013). Er bestaan ook commerciële graan- en supplementen mixen die toegevoegd kunnen worden aan rauw vlees om toch een nutritioneel complete voeding te verkrijgen (Fascetti en Delaney, 2012). 4 1.1.2 Zelf samengestelde rauwe voeding Rauwe voeding dewelke zelf wordt samengesteld is vaak gebaseerd op een afwisseling in ingrediënten zodat er over een langere periode een gebalanceerd dieet zou ontstaan, die zou moeten voldoen aan alle nutriëntenbehoeften (Freeman et al., 2013). Er is een enorme verscheidenheid aan recepten om een rauwe voeding samen te stellen. Toch zijn er drie die het meest populair zijn. Ten eerste is dit het BARF dieet (Freeman et al., 2013). Volgens Freeman en Michel (2001) bestaat dit dieet voor 60% uit rauw vlees inclusief bot. Dit wordt aangevuld met voeding die gebaseerd is op wat een wilde hond zou eten: veel groenten, bijproducten zoals lever en nieren, maar ook melk en granen. Een enkele maaltijd apart is niet gebalanceerd, maar het totale dieet zou wel alle behoeften moeten dekken. Ten tweede is er het Ultimate dieet (Freeman en Michel, 2001; Freeman et al., 2013). Dit dieet is ontwikkeld door Kymythy Schultze. Er wordt gebruik gemaakt van een voedselpiramide. In deze piramide bestaat het grootste aandeel van het dieet uit rauw vlees, zowel organen als spieren, maar ook uit rauwe eieren. Het tweede grootste aandeel bestaat uit botten, gevolgd door rauwe groenten. Het overige is om bepaalde tekorten aan te vullen, onder andere essentiële vetzuren en vitaminen (Freeman en Michel, 2001). Tenslotte is er het Volhard dieet, aanbevolen door Wendy Volhard (Freeman en Michel, 2001; Freeman et al., 2013). De ochtend maaltijd bestaat uit onder andere granen, melasse, ei en vitaminen. Elke avond wordt er een maaltijd gegeven welke bestaat uit spierweefsel en lever van rund, beendermeel, groenten, vitaminen en andere ingrediënten. Andere soorten voedsel mogen ook gegeven worden, maar het wordt aanbevolen dat roterend te doen (Freeman en Michel, 2001). 1.2 DRIJFVEER VOOR HET VOEDEREN VAN RAUWE VOEDING Afgelopen jaren heeft het voeren van diëten gebaseerd op rauw vlees meer aandacht gekregen (Freeman et al., 2013). Onder hondenbezitters is het een trend om een ‘’natuurlijk’’ dieet te voederen. Het bone and raw food (BARF) dieet is zo een dieet (Joffe en Schlesinger, 2002; Köhler et al., 2012; Cornelissen et al., 2014). Uit een telefonische enquête van een representatieve populatie van huisdiereigenaren bleek dat 16,2% van de honden botten of rauw voedsel als onderdeel van de hoofdmaaltijd kregen. Daarnaast kreeg 7,4% minstens één keer per week rauw vlees of botten als snack. Bij de katten ging dit respectievelijk om 9,6% en 0,9% (Laflamme et al., 2008). Er zijn verschillende redenen waarom huisdiereigenaren hun huisdier rauw vlees diëten willen voederen. 5 Voedsel is een van de basisbehoeften in het leven (Freeman et Michel, 2001; Michel,2006). Door de maaltijden zelf samen te stellen ontstaat het gevoel van een sterkere band tussen huisdier en eigenaar (Fascetti en Delaney, 2012). Veel huisdiereigenaren zien hun dier als een onderdeel van het gezin en zien het voeden als een manier om de band te versterken (Freeman et al., 2013). Het geven van voeding is een manier om affectie te tonen (Michel, 2006). Volgens Fascetti en Delaney (2012) geloven huisdiereneigenaars dat een rauwe voeding beter aansluit bij het natuurlijke dieet van de voorouders van hond en kat. De hond is geëvolueerd vanuit de wolf (Freeman en Michel, 2001; Bosch et al., 2014) en wilde hond (Freeman et al., 2013). De kat is geëvolueerd vanuit de wilde kat (Freeman et al., 2013). Zowel de wolf, wilde hond en wilde kat eten rauw vlees (Freeman et al., 2013; Bosch et al., 2015). Gedurende domesticatie zijn katten obligaat carnivoor gebleven maar kunnen wel nutriënten afkomstig van planten metaboliseren. Daarentegen zijn honden geadapteerd aan een omnivoor dieet (Freeman et al., 2013). In de studie van Axelsson et al. (2013) werd het genoom van 12 wolven vergeleken met het genoom van 60 honden van 14 verschillende rassen. Er werden 36 regio’s geïdentificeerd die waarschijnlijk selectie ondergaan hebben gedurende de domesticatie van de hond. Hiervan namen 10 genen een sleutelrol in het vetmetabolisme en de zetmeelvertering in. Zij veronderstellen dat de evolutie van een carnivorendieet naar een zetmeelrijkdieet tijdens de domesticatie van de hond veroorzaakt werd door de genetische variatie in deze tien genen. Voorstanders van rauwe voeding noemen onder andere verbetering van vacht, huid, energie en gedrag als voordeel van deze voeding. Ook eliminatie van mond-, lichaams- en fecesgeur en reductie van medische aandoeningen zoals artritis en allergieën wordt genoemd (Freeman en Michel, 2001; Joffe en Schlesinger, 2002). Hiervoor is echter geen wetenschappelijk bewijs (Freeman en Michel, 2001). Rahaman en Yathiraj (2000) hebben in het purina research report beschreven dat het aantal gezondheidsproblemen afnam bij honden gevoerd met commerciële voeding in vergelijking met zelfbereide diëten (Rahaman en Yathiraj, 2000). Uit deze abstract is het echter onduidelijk of gebruik is gemaakt is van bereid of rauw vlees. Ten slotte vinden voorstanders het ook een voordeel dat zij zelf controle hebben over de ingrediënten en dat het gebruik van conserveringsmiddelen vermeden kan worden (Laflamme et al., 2008). 6 2. GEZONDHEIDSRISICO’S VOOR HET DIER De voedselveiligheid krijgt steeds meer aandacht van mensen, maar ook voor de dierenarts is dit van enorm belang. Vlees afkomstig van gezonde dieren kan gecontamineerd worden tijdens het slacht- en verwerkingsproces. De bacteriën kunnen ook afkomstig zijn van huid of veren (LeJeune en Hancock, 2001). Verschillende bacteriën zijn van belang bij de contaminatie van rauw vlees en vormen een risico voor zowel mens als dier (LeJeune en Hancock, 2001; Weese et al., 2005; Freeman et al., 2013). De belangrijkste zullen hieronder besproken worden. Naast bacteriën kan rauw vlees ook besmet zijn met virussen en parasieten (LeJeune en Hancock, 2001; Kölle en Schmidt, 2015). Onder andere Cryptosporidium spp. (Strohmeyer et al., 2006), Neospora caninum en Toxoplasma gondii (LeJeune en Hancock, 2001; Kölle en Schmidt, 2015) zijn parasieten die worden genoemd in de literatuur. Het risico op een voedselgerelateerde infectie is niet enkel van belang bij de hond. Ook het risico voor de volksgezondheid op zoönotische infecties is zeer belangrijk (LeJeune en Hancock, 2001). 2.1 PATHOGENEN 2.1.1 Salmonella Als dierenvoeding gecontamineerd is met Salmonella spp. vormt dit een risico voor de dieren die dit voedsel consumeren (Kukanich, 2011). Klinische Salmonellosis bij de hond zal zich uiten in (bloederige) diarree, koorts, buikpijn en anorexie (Finley et al., 2007; Jacob en Lorber, 2015). Maar dit komt zelden voor (Finley et al., 2007). Salmonellosis kan ook subklinisch zijn waarbij de dieren drager worden van deze kiem en deze kunnen uitscheiden maar geen symptomen vertonen (LeJeune en Hancock, 2001; Finley et al., 2007; Kukanich, 2011). Voedsel dat gecontamineerd is met Samonella spp. is een van de mogelijke besmettingsroutes voor een hond (Finley et al., 2006). De prevalentie van Salmonella in rauw vlees varieert van 20% tot 80% (Chengappa et al., 1993; Stone et al., 1993; Joffe en Schlesinger, 2002; Weese et al., 2002; Finley et al., 2007). Chengappa et al. (1993) en Stone et al. (1993) toonden aan dat S. typhimurium het meest frequent geïsoleerd werd. Echter in de studie door Joffe en Schlesinger (2002) werden S. Schwarzengrund en S. Braenderup het meest frequent geïsoleerd. S. newport, S.agona en S. muenster werden minder frequent geïsoleerd (Chengappa et al., 1993). Joffe en Schlesinger (2002) toonden eveneens aan dat een BARF dieet significant meer kans heeft om besmet te zijn met Salmonella spp. dan een commerciële voeding. Stone et al. (1993), Joffe en Schlesinger (2002) en Finley et al. (2007) toonden aan dat Salmonella spp. uit de feces van honden geïsoleerd kon worden nadat zij gecontamineerd rauw vlees gegeten hadden. De prevalentie varieert van 30% tot 61%. De uitscheiding gebeurde 1 dag tot 1 week na consumptie en duurde 1-11 dagen (Finley et al., 2007). In de meeste gevallen kon hetzelfde serotype uit de voeding en feces worden geïsoleerd (Stone et al., 1993; Finley et al., 2007). Finley et al. (2007) toonden aan dat dit bij 5/7 honden zo was. Stone et al. (1993) heeft door middel van polymerase 7 ketting reactie aangetoond dat 56% van voedselstalen en 61% van de fecesstalen positief testten. S. typhimurium werd meest frequent geïsoleerd uit voedsel en feces, gevolgd door S. muenster en S. newport. Echter Finley et al. (2007) toonden aan dat S. heidelberg in veel gevallen teruggevonden kon worden, gevolgd door S. infantis, S. thomsom en S. typhimurium. In de controlegroepen konden geen Salmonella spp. geïsoleerd worden uit de voeding of de feces (Joffe en Schlesinger, 2002; Finley et al., 2007). Stone et al. (1993) toonden daarentegen aan dat in de controlegroep wel Salmonella spp. geïsoleerd konden worden. In deze studie is gekeken naar windhonden die lijden aan gastro-enteritis (diarree) en gevoerd zijn met rauw vlees. De controlegroep bestond uit windhonden die ook rauw vlees kregen, maar normale feces hadden. S. typhimurium was het enige serotype dat geïsoleerd werd uit de feces, in 11% van de gevallen. Zoals hoger vermeld komt klinische Salmonellosis zelden voor bij honden (Finley et al., 2007). Toch is het beschreven bij de hond. Morse et al. (1976) hebben dit beschreven bij een patiënt die diarree vertoonde na het eten van kippenvlees. Ook trad er misselijkheid en braken op. Uit de feces kon S. enteritidis geïsoleerd worden. Stiver et al. (2003) beschreven Salmonellosis bij twee katten gevoerd met een dieet gebaseerd op rauw vlees. Op autopsie werden een gastro-enteritis en septicemie vastgesteld. Hetzelfde serotype kon uit de voeding en de kat worden geïsoleerd. 2.1.2 Campylobacter Campylobacter is een andere bacterie die in rauw vlees aangetroffen kon worden (Varga et al., 1990; Workman et al., 2005; Trokhymchuk et al., 2014). In de studie van Trokhymchuk et al. (2014) werd de prevalentie van Campylobacter in rauw gehakt onderzocht. Zij vonden een prevalentie van 16,2%, hierbij werd C.hyointestinales meest frequent geïsoleerd, gevolgd door C. coli, C. jejuni, C. curvus, C. upsaliensis en C. rectus. Ook rauw kippenvlees was frequent gecontamineerd met Campylobacter spp., voornamelijk met C. jejuni (Varga et al., 1990; LeJeune en Hancock, 2001; Workman et al., 2005). Workman et al. (2005) beschreven een prevalentie van 58%. Hierdoor kan een voedselgerelateerde infectie ontstaan. In de studie van Varga et al. (1990) werd aangetoond dat dezelfde Campylobacter spp. geïsoleerd werden uit zowel de diarree van honden als van het kippenkarkas. Echter is in de studies van Weese et al. (2005), Strohmeyer et al. (2006) en Lenz et al. (2009) geen Campylobacter sp. geïsoleerd uit een van de onderzochte vleesstalen. Een mogelijke verklaring volgens Strohmeyer et al. (2006) is dat blootstelling aan zuurstof (drogen) Campylobacter doodt en dat het aantal bacteriën gereduceerd wordt door bevriezen. In meerdere studies is het effect van verschillende voedingsmethoden op de prevalentie van Campylobacter spp. in de feces onderzocht (Lenz et al., 2009; Olkkola et al., 2015). In de studie van Olkkola et al. (2015) werd na rauwe voeding bij twee honden C. jejuni en bij vier C. upsaliensis geïsoleerd worden. Daarentegen konden ook Campylobacter spp. geïsoleerd worden na droge voeding of waren honden geen drager meer na ofwel droge of rauwe voeding. Er werd geen significante associatie tussen de prevalentie van Campylobacter spp. en rauwe of droge voeding 8 gevonden. Lenz et al. (2009) toonden aan dat bij 1/42 honden C. jejuni geïsoleerd werd na opname van niet besmet rauw vlees. Honden kunnen ook subklinisch geïnfecteerd zijn en de kiem dragen (LeJeune en Hancock, 2001; Workman et al. 2005; Lenz et al., 2009; Olkkola et al., 2015). Zowel klinisch zieke als asymptomatische dragers kunnen deze kiem uitscheiden en bij beide werden Campylobacter spp. even vaak geïsoleerd (Mughini Gras et al., 2013). Daarentegen blijkt uit de studie van Chaban et al. (2010) dat Campylobacter frequenter geïsoleerd werd bij honden met diarree dan bij asymptomatische honden, respectievelijk bij 97% en 56% van de honden. In de populatie van honden met diarree werden C. upsaliensis en C. jejuni significant vaker geïsoleerd. 2.1.3 Escherichia coli Ook Escheria coli kan worden aangetroffen in rauw vlees. Met coliformen besmet vlees duidt meestal op fecale contaminatie, maar kan ook het gevolg zijn van een bacteriemie (Weese et al., 2005). Weese et al. (2005) en Strohmeyer et al. (2006) toonden aan dat E.coli teruggevonden kon worden in rauw vlees diëten. De prevalentie was respectievelijk 64% en 60%. Bepaalde E. coli stammen worden als enteropathogeen beschouwd voor hond en kat (Beutin, 1999). Echter is onduidelijk wat de rol van E. coli is bij het ontstaan van diarree (Bruggeman et al., 2008). Het is dus onduidelijk wat het risico op ziekte is bij blootstelling aan besmet vlees (Weese et al., 2005). 2.1.4 Yersinia enterocolitica Uit rauw vlees, voornamelijk rauw varkensvlees, kan Yersinia enterocolitica frequent worden geïsoleerd (Logue et al., 1996; LeJeune en Hancock, 2001). Logue et al. (1996) toonden aan dat 68% van de verschillende onderzochte rauwe vleessoorten Y. enterocolitica bevat. Y. enterocolitica kon meest frequent geïsoleerd worden uit rundvlees gevolgd door varkensvlees. Door het eten van rauw varkensvlees kunnen hond en kat zich besmetten . Van de 7 dieren die Y. enterocolitica hadden uitgescheiden in hun feces, al dan niet met klinische symptomen, was er van 5 dieren bekend dat zij voorafgaand rauw varkensvlees hadden gegeten (Fredriksson-Ahomaa et al., 2001). Ook Fenwick et al. (1994) toonden aan dat Y. enterocolitica, na orale inoculatie, via de feces werd uitgescheiden. Honden in contact met uitscheiders gaan deze bacterie ook fecaal uitscheiden. De uitscheiding varieert van 7 tot 23 dagen. Honden kunnen een subklinische infectie doormaken met Y. enterocolitica serotypes die voor de mens pathogeen zijn (LeJeune en Hancock, 2001). Andere serotypes kunnen wel verantwoordelijk zijn voor een enteritis bij de hond (Fenwick et al., 1994; LeJeune en Hancock, 2001). Voornamelijk jonge dieren zullen diarree vertonen. De meeste volwassen dieren blijven echter asymptomatisch (FredrikssonAhomaa et al., 2001). 9 2.2 NUTRITIONELE DISBALANS 2.2.1 Afwijkingen Naast het voederen van commerciële of zelf samengestelde rauwe voeding, kunnen huisdiereigenaren ook een zelf bereide voeding geven. Volgens Fascetti en Delaney (2012) zou de eerste zorg moeten zijn of de zelf bereide of samengestelde diëten nutritioneel toereikend zijn. Er zijn meerdere studies met betrekking tot de nutritionele evaluatie van zelfbereide diëten gedaan (Lauten et al., 2005; Heinze et al., 2012; Larsen et al., 2012; Stockman et al., 2013). Uit twee studies bleek dat geen enkel recept de nutriëntenbehoeften dekte volgens de aanbevelingen door NRC (Heinze et al., 2012; Larsen et al., 2012). Stockman et al. (2013) toonden aan dat slechts 5 van de 200 recepten voldeden aan de NRC normen. Uit de evaluatie van 49 zelfbereide onderhoudsdiëten en 36 zelfbereide groeidiëten bleek dat er frequent afwijkingen werden gevonden in de eiwitten, aminozuren en vitaminen (Lauten et al., 2005). Naast de nutritionele imbalans bij zelf bereide voeding, kunnen ook de zelf samengestelde diëten op een of meerdere vlakken afwijken (Freeman en Michel, 2001; Polizopoulou et al., 2005; Dillitzer et al., 2011). Zo werd in de studie van Dillitzer et al. (2011) aangetoond dat 60% van de rauw voer diëten afwijkend waren op een of meerdere nutriënten. Bovendien zijn de commerciële rauw voer diëten ook niet altijd in balans (Freeman en Michel, 2001). Kerr et al. (2013) hebben verschillende soorten rauw vlees (rund, bizon, eland en paard) geëvalueerd bij gevangen exotische en gedomesticeerde carnivoren. Zij toonden aan dat methionine en cysteïne limiterende aminozuren zijn als de NRC normen voor de groei van kittens aangehouden wordt. Daarnaast waren fenylalanine en tyrosine ook limiterend. Groei, gezondheid en voortplanting kan aangetast worden als er tekortkomingen zijn van aminozuren in het dieet. In de studies van Freeman en Michel (2001) en Dillitzer et al. (2011) is aangetoond dat in zowel zelf samengestelde als commerciële rauwe voeding de mineraleninhoud afwijkend kan zijn. Calcium is een van die mineralen. In deze studies werd vastgesteld dat 10-20% van de diëten, voornamelijk met botten erin, meer dan de aanbevolen hoeveelheid calcium bevatte. Daarentegen was calcium in een aantal diëten deficiënt en was ook de calcium:fosfor ratio te laag. Hierdoor kan nutritionele secundaire hyperparathyroïdie ontstaan (Verbrugghe et al., 2011). Dit zal hieronder verder worden uitgewerkt. Dillitzer et al. (2011) hebben in hun studie ook aangetoond dat 50% van de diëten een iodine deficiëntie hadden. Bovendien waren ijzer, zink en koper in een aantal diëten te laag. Van de vijf rauw voer diëten (drie huisbereid, twee commercieel) in de studie van Freeman en Michel (2001) waren er twee te laag in potassium, mangaan en zink en was er één te laag in ijzer en magnesium. In andere diëten kon daarentegen een overschot aan zink en/of magnesium geconstateerd worden. 10 Ook verschillende vitaminen kunnen afwijkend zijn in zelf samengestelde en commerciële rauwe voeding (Freeman en Michel, 2001; Polizopoulou et al., 2005; Dillitzer et al., 2011). Freeman en Michel (2001) toonden aan dat in 4/5 diëten een overmaat aan vitamine D en in 2/5 een overmaat aan vitamine E aanwezig was. De vitamine A inhoud was niet afwijkend. Daarentegen werd in de studie van Dillitzer et al. (2011) aangetoond dat 12 honden minder dan 50% van de aanbevolen hoeveelheid vitamine D in hun dieet kregen. Ook was er minder dan 70% van de aanbevolen hoeveelheid vitamine A aanwezig in het dieet van 24 honden, deze diëten bevatten geen lever. De lever is namelijk een goede bron van vitamine A (Williams, 2007). Hypervitaminose A bij een kat ten gevolge van een zelf samengesteld dieet op basis van lever is beschreven door Polizopoulou et al. (2005). Bij deze kat uitte dit zich in manken en paralyse. Op radiografie werd nieuwbeenvorming gezien ter hoogte van tweede tot zesde ruggenwervel. 11 2.2.2 NSH Nutritionele secundaire hyperparathyroïdie (NSH), osteopenie en osteodystrofie worden vaak gezien ten gevolge van consumptie van ongebalanceerde diëten. NSH ontstaat ten gevolge van calcium deficiëntie. Deze deficiëntie ontstaat door te weinig diëtair calcium, onvermogen van absorptie van calcium, te weinig diëtair vitamine D of door overmatig diëtair fosfor (Verbrugghe et al., 2011). Een dieet enkel bestaande uit vlees is een voorbeeld van een ongebalanceerd dieet en is laag in fosforconcentratie en extreem laag in calciumconcentratie (Tomsa et al., 1999). Voornamelijk lacterende en groeiende dieren zijn gevoelig gezien zij een hogere calcium behoefte hebben (Verbrugghe et al., 2011). Voor normale ontwikkeling van de beenderen is zowel de hoeveelheid calcium in het voedsel als de calcium:fosfor ratio van belang (Tomsa et al., 1999). Het FEDIAF (2014) heeft een minimale aanbevolen calcium:fosfor ratio opgesteld van 1:1 en maximaal 2:1 voor volwassen dieren of 1.6 voor groeiende en reproducerende dieren. In zowel commerciële als zelf samengestelde rauwe voeding kan calcium deficiënt zijn (Freeman en Michel, 2001; Dillitzer et al., 2011). Dillitzer et al. (2011) toonden aan dat bij 10% van de honden het dieet minder dan 25% van de aanbevolen hoeveelheid calcium leverde. Daarnaast was de calcium:fosfor verhouding onder 0,6:1. In de studie van Freeman en Michel (2001) waren 3/5 diëten calcium deficiënt. De bijschildklieren worden gestimuleerd door hypocalcemie. Hierdoor ontstaat er hyperplasie en verhoogde parathroïdhormoon (PTH) secretie (Verbrugghe et al., 2011). PTH stimuleert de omzetting van calcadiol tot calcatriol (= actief vitamine D) in de nier. Vitamine D gaat daaropvolgend de calcium resorptie vanuit gastro-intestinaal kanaal stimuleren (Fornel-Thibaud et al., 2007; Taylor et al., 2009). Daarnaast zal de calciumconcentratie normaliseren door mineraalresorptie onder invloed van PTH (Verbrugghe et al., 2011). Dit gebeurt doordat PTH de osteoclasten stimuleert in de beenderen. Zodra de calciumconcentratie genormaliseerd is zorgt een negatief feedback systeem voor inhibitie van de PTH aanmaak (Taylor et al., 2009). NSH bij jonge dieren leidt voornamelijk tot afwijkingen aan de lange beenderen en wervels, zoals zwelling van de metafysen, spontane fracturen of deformatie van de poten (Taylor et al., 2009; Verbrugghe et al., 2011). Bij volwassen dieren wordt vooral rubber jaw syndrome gezien (Verbrugghe et al., 2011). Dit syndroom omvat losse tanden, verlies van de lamina dura van de tanden, osteopenie van de schedelbeenderen en een gezwollen en plooibare maxilla en mandibula (Fornel-Thibaud et al., 2007; Verbrugghe et al., 2011). Voornamelijk lacterende en groeiende dieren zijn gevoelig, zij hebben een hogere calcium behoefte (Verbrugghe et al., 2011). In de literatuur zijn dan ook meerdere casuïstieken beschreven van NSH bij groeiende dieren. Op radiografie werd bij alle patiënten osteopenie gezien. Na overschakeling op een commercieel dieet verbeterden alle patiënten met uitzondering van twee. Deze werden geëuthanaseerd vanwege de ernst van de symptomen (Tomsa et al., 1999, Taylor et al., 2009). 12 De meeste patiënten hadden fracturen, tremoren, spiercontracties en/of excitatie. Een gestegen PTH en gedaald vitamine D werden op bloedonderzoek waargenomen (Tomsa et al., 1999). Echter bij één patiënt was er een normaal PTH en gedaald vitamine D. Collaps, nekpijn en tetraparesis werden bij dit dier gezien (Taylor et al., 2009). Daarnaast is er ook NSH bij twee volwassen honden beschreven. Klinisch uitte dit zich in zwelling van de kaken, beweeglijke tanden en verdikking van de gingiva. De patiënten hadden ook moeilijkheden met eten. Uit bloedonderzoek bleek dat PTH gestegen en vitamine D gedaald waren. Op radiografie werd erge osteopenie gezien en het verdwijnen van de lamina dura (Fornel-Tibaud et al., 2007; Verbrugghe et al., 2011). Een van de patiënten had moeilijkheden bij het rechtkomen en was mank op de voorste ledematen (Verbrugghe et al., 2011). 2.3 RAUWE BOTTEN Er is een risico op gastro-intestinale obstructie door het voeren van rauw voer diëten met botten (Freeman en Michel, 2001; Michel, 2006). Allan (2015) heeft een casus beschreven van een hond met een intestinale obstructie en volvulus ten gevolge van opname van kippenbotten. De symptomen van de hond bestonden uit lethargie, braken en anorexie en de hond werd gevoederd met een BARF dieet bestaande uit rauwe kippenpoten en –borst. De obstructie kan zich ook ter hoogte van de slokdarm bevinden (Freeman et al., 2013). In de studies van Gianella et al. (2009), Juvet et al. (2010) en Thompson et al. (2012) werd aangetoond dat 29,7% tot 88,6% van de vreemde voorwerpen in de slokdarm veroorzaakt werd door botten. Door het voeren van rauw vlees met botten is er aan toename van het aantal patiënten met oesofagale vreemde voorwerpen, voornamelijk kleine rassen zijn hier gevoelig aan (Rodriguez-Alarcón et al., 2015). Daarnaast kan er ook een gastro-intestinale perforatie of gastro-enteritis ontstaan of kunnen er gebroken tanden zijn (Freeman en Michel, 2001). Ook volgens Fascetti en Delaney (2012) kan er oraal en dentaal trauma ontstaan door consumptie van rauwe botten. Risico op tandfracturen en splinteren van de botten zou gereduceerd kunnen worden door gebruik van rauwe botten in plaats van gekookte botten, maar risico perforatie in gastro-intestinaal stelsel blijft bestaan (Fascetti en Delaney, 2012). Volgens Freeman et al. (2013) moet er meer onderzoek worden gedaan naar obstructie door rauwe of gekookte botten. 13 2.4 HYPERTHYROÏDIE Hyperthyroïdie is zeldzaam bij de hond (Köhler et al., 2012; Zeugswetter et al., 2013; Cornelissen et al., 2014; Broome et al., 2015). Meestal zijn thyroid carcinoma’s, soms adenoma’s, de oorzaak van hyperthyroïdie en slechts 10% van de tumoren is functioneel (Köhler et al., 2012; Zeugswetter et al., 2013; Cornelissen et al., 2014). Exogene hyperthyroïdie kan ontstaan door overmatige opname van natriumlevothyroxine (Köhler et al., 2012). Thyroïdhormonen afkomstig van schildklierweefsel in het dieet kunnen worden opgenomen in het lichaam doordat deze hormonen niet afgebroken worden door maagzuur (Köhler et al., 2012; Cornelissen et al., 2014). Dit kan ook leiden tot exogene hyperthyroïdie (Köhler et al., 2012; Zeugswetter et al., 2013, Cornelissen et al., 2014). Broome et al. (2015) spreekt van thyrotoxicosis indien overmatige concentraties van circulerend thyroïdhormoon biochemisch en fysiologisch waarneembaar zijn. Volgens Köhler et al. (2012) geloven voorstanders van BARF voeding dat een perfecte maaltijd zou moeten bestaan uit alle onderdelen van een dier. Omdat dit vaak onmogelijk is, wordt gebruikt gemaakt van verschillende lichaamsdelen inclusief nek, schildklier en trachea. Thyroïdhormonen afkomstig van schildklierweefsel in het dieet kunnen niet afgebroken worden door maagzuur en kunnen zo worden opgenomen in het lichaam (Köhler et al., 2012 Cornelissen et al., 2014). Dit kan gepaard gaan met klinische symptomen: polyurie, polydipsie en gewichtsverlies (Köhler et al., 2012; Broome et al., 2015). Ook polyfagie, alopecie en een onverzorgde vacht behoren tot de symptomen (Köhler et al., 2012). Meerdere casuïstieken van diëtaire hyperthyroïdie zijn beschreven. In alle patiënten werd een verhoogd serum of plasma thyroxine beschreven, welke normaliseerde na stopzetting van het BARF dieet (Köhler et al., 2012; Zeugswetter et al., 2013; Cornelissen et al., 2014; Sontas et al., 2014; Broome et al., 2015). Veel patiënten hadden gewichtsverlies (Köhler et al., 2012; Cornelissen et al., 2014; Broom et al., 2015) en/of polyurie en polydipsie (zeugswetter et al., 2013; Broom et al., 2015). Minder voorkomende symptomen zijn rusteloosheid (Köhler et al., 2012; Zeugswetter et al., 2013), hijgen (Köhler et al., 2012; Zeugswetter et al., 2013; Cornelissen et al., 2014) en/of tachycardie (Köhler et al., 2012; Zeugswetter et al., 2013). Agressiviteit is slechts bij één patiënt beschreven (Köhler et al., 2012). Daarnaast is er bij één patiënt primaire anoestrus (geen oestrus signalen op een leeftijd 18-24 maanden) gediagnosticeerd (Sontas et al., 2014). Bij 10 van de totaal 30 patiënten waren er geen klinische symptomen (Köhler et al., 2012; Broom et al., 2015). 14 3. GEZONDHEIDSRISICO’S VOOR DE MENS Er zijn meerdere manieren waarop de mens zich kan besmetten met pathogenen. Allereerst is contact met feces van dieren die rauwe voeding krijgen een risico (Weese et al., 2005). Ook samenstellen van een rauw voer dieet (Freeman en Michel, 2001) en contaminatie van voederbakken gebruikt voor rauwe voeding (Weese et al., 2005) vormen een risico voor huisdiereigenaren om infecties op te lopen. Bovendien kan er kruiscontaminatie optreden van gemeenschappelijke borden of andere voorwerpen gebruikt voor samenstellen van rauwe voeding (Freeman en Michel, 2001). Voornamelijk oudere, jonge en immunodeficiënte mensen zijn gevoelig aan infectie (Freeman en Michel, 2001). Salmonella spp., Campylobacter spp., Escherichia coli en Yersinia enterocolitca zijn enkele van de zoönotische pathogenen (EFSA, 2015) en zullen hierna besproken worden. 3.1 SALMONELLA Zowel dierenartsen als volksgezondheidsinstanties hebben erkend dat hondeneigenaren en andere mensen zich met Salmonella spp. kunnen besmetten doordat honden Salmonella spp. uitscheiden (Finley et al, 2007). Deze kiem wordt in de feces uitgescheiden door zowel klinisch zieke honden (Chengappa et al., 1993) als dragers (Kukanich, 2001; LeJeune en Hancock, 2001). Zij kunnen op die manier de mens besmetten. Voornamelijk besmette puppy’s kunnen aanleiding geven tot klinische salmonellosis bij de mens (Chengappa et al., 1993). Dit zal zich uiten in diarree (muceus of bloederig), buikpijn, koorts en braken. Een bacteriëmie treedt op bij minder dan 5% van de gevallen. Antimicrobiële behandeling is alleen bij jonge, oude en immunogecomprimeerde mensen nodig. In andere gevallen niet omdat de ziekte zelflimiterend is (Jacob en Lorner, 2015). Bij de mens wordt voornamelijk S. Typhimurium en S. Enteriditis geïsoleerd, waar dit bij de hond naast S. Typhimurium en S. Enteriditis ook S. Dublin is (Leonard, 2014). Een van de mogelijkheden voor de mens om zich te besmetten met Salmonella spp. is na contact met geïnfecteerde honden en zonder voldoende hygiënische maatregelen (LeJeune en Hancock, 2001). Morse et al. (1976) en Sato et al. (2000) hebben overdracht van Salmonella van hond naar mens beschreven. In beide casuïstieken werden de honden gevoerd met kippenvlees. Hierbij werden twee kinderen geïnfecteerd met braken, diarree en zwakte tot gevolg. Dezelfde Salmonella spp. konden geïsoleerd worden uit de fecale stalen van de kinderen en de honden, namelijk Salmonella enteritidis (Morse et al., 1976) en Salmonella Virchow (Sato et al., 2000). Een andere mogelijkheid waarbij de mens zich kan besmetten met Salmonella spp. is door contact met besmet vlees of natuurlijke traktaties zoals varkensoren (LeJeune en Hancock, 2001; Finley et al., 2006). Humane Salmonellosis veroorzaakt door Salmonella Infantis is beschreven bij mensen die blootgesteld zijn aan varkensoren als traktatie voor de hond. S. Infantis afkomstig van een van de varkensoren kwam overeen met de isolaten afkomstig van de mensen. In een daaropvolgende studie is aangetoond dat er een significant hoger risico op Salmonellosis is na blootstelling aan varkensoortraktaties (Labaratory Centre for Disease Control, 2000). 15 3.2 CAMPYLOBACTER Campylobacteriose is een belangrijke oorzaak van gastro-intestinale ziekte en diarree bij de mens (Jacob en Lorber, 2015; Olkkola et al., 2015). Voornamelijk Campylobacter jejuni, C. coli en C. upsaliensis zijn hier verantwoordelijk voor (Olkkola et al., 2015). Humane Campylobacteriosis uit zich voornamelijk in buikpijn, (bloederige) diarree en koorts. Antibiotica zijn alleen aangewezen bij patiënten met ernstige en aanhoudende symptomen, maar meestal zal de infectie zelflimiterend zijn (Jacob en Lorber, 2015). Een van de mogelijkheden voor de mens om met Campylobacter geïnfecteerd te raken is via rauw of onvoldoende gegaard kippenvlees (Jacob en Lorber, 2015). Rauw kippenvlees is frequent gecontamineerd met Campylobacter (58%) (Workman et al.,2005). Mughini Gras et al. (2013) toonden aan dat kip verantwoordelijk was voor 77% van de humane Campylobacter infecties, gevolgd door rundvee, de omgeving en schapen. Als vervolgens ook met huisdieren rekening werd gehouden, was kip verantwoordelijk voor 63% van de infecties gevolgd door huisdieren (25%) (Mughini Gras et al., 2013). Er is een verhoogd risico op Campylobacter infectie voor mensen die met een hond in huis leven (LeJeune en Hancock, 2001; Mughini Gras et al., 2013; Jacob en Lorber., 2015; Olkkola et al., 2015). In de studie van Mughini Gras et al. (2013) werden 2/68 huisdiereneigenaren geïnfecteerd met dezelfde Campylobacter species als bij hun hond werd aangetroffen. Transmissie gebeurt via de fecale-orale route. Gecontamineerde feces van huisdieren vormt daarmee een andere mogelijkheid voor de mens om zich te infecteren met Campylobacter spp. (Jacob en Lorber, 2015). Zowel klinisch zieke als asymptomatisch dieren konden deze kiem uitscheiden (Mughini Gras et al., 2013). 3.3 ESCHERICHIA COLI Bij de microbiologische analyse van vijf rauw voer diëten is bij één dieet ook E. coli O157 geïsoleerd (Freeman en Michel, 2001). Deze pathogeen voor de mens kon uit hondenfeces geïsoleerd worden (LeJeune en Hancock, 2001). Een laag aantal van de enterohemorrhagische E. coli O157 kan al ernstige ziekte veroorzaken bij de mens (Weese et al., 2005). Door contact met besmet vlees of kruiscontaminatie van materialen die gemeenschappelijk worden gebruikt kunnen zij geïnfecteerd raken (Freeman en Michel, 2001). 16 3.4 YESINIA ENTEROCOLITICA Yersinia enterocolitica is een voedselgerelateerde pathogeen die vooral geassocieerd is met varkensvlees. Echter zijn niet alle serotypes pathogeen voor de mens, Y. enterocolitica O:3, O:5,27 en O:9 zijn pathogene serotypes die in Europa meest frequent geïsoleerd worden (Logue et al., 1996). Deze pathogene serotypes kunnen ook via honden worden uitgescheiden en mogelijks infectie bij de mens veroorzaken (Fenwick et al., 1994). Gutman et al. (1973) en Wilson et al. (1976) beschreven Y. enterocolitica infectie bij de mens in een huishouden met zieke puppy’s. Infectie uitte zich vooral in acute en chronische enteritis (Fenwick et al., 1994). 17 4. PREVENTIE Freeman en Michel (2001) raden aan om huisgemaakte diëten te laten formuleren door een gediplomeerde veterinaire voedingsdeskundige. Fredriksson-Ahoma et al. (2001), Freeman en Michel (2001) en LeJeune en Hancock (2001) raden het voeren van rauwe voeding af. Daarnaast adviseren LeJeune en Hancock (2001) om voedsel te bewaren in een schone bewaar box en niet opgegeten voedsel weg te gooien daar dit een ideaal milieu voor bacteriën is. Ook leggen zij de nadruk op persoonlijke hygiëne: goede handhygiëne na contact met de feces, voedselbakken en voeding. Omdat voedselbakken ook een risico op infectie bij zowel mens als hond zijn, hebben Weese en Rousseau (2006) het effect van verschillende schoonmaak- en desinfectiemethoden onderzocht op de persistentie van Salmonella in voedselbakken. Scrubben met zeep gevolgd door weken in 10% bleekwater is significant effectiever dan andere schoonmaakmethoden (spoelen met warm water, warm water en scrub, scrubben met zeep, weken in bleekwater of schoonmaken door de vaatwasser) bij roestvrij stalen voederbakken, maar niet alle bakken waren daarna vrij van Salmonella. Bij plastic voederbakken was er geen significant verschil tussen de verschillende schoonmaakmethoden en kon Salmonella in een aantal bakken ook persisteren. 18 Bespreking Huisdiereigenaren hebben bij het voeren van rauwe voeding keuze uit verschillende soorten rauwe voeding. Enerzijds is er de commerciële rauwe voeding en anderzijds de zelf samengestelde rauwe voeding (Freeman et Michel, 2001; Fascetti en Delaney, 2012). Van de drie meest populaire zelf samengestelde diëten, is het BARF dieet de enige die frequent genoemd wordt in de literatuur. Ook hebben huisdiereigenaren verschillende drijfveren voor het geven van rauwe voeding. Zij noemen onder andere verbetering van vacht, huid en energie, maar ook eliminatie van lichaamsgeuren en reductie van medische aandoeningen. Ondanks dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor deze genoemde voordelen (Freeman en Michel, 2001), is het onbekend of hier wel onderzoek naar gedaan is. Wellicht zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de voordelen van rauwe voeding. Bovendien hebben Rahaman en Yathiraj (2000) wel beschreven dat het aantal gezondheidsproblemen afneemt bij honden gevoerd met commerciële voeding in vergelijking met zelfbereide diëten. Echter is hier onbekend of rauw of bereid vlees is gegeven. Salmonella spp. kunnen worden geïsoleerd uit de feces na opname van gecontamineerd rauw vlees. Dit is in verschillende studies onderzocht (Stone et al., 1993; Joffe en Schlesinger, 2002; Finley et al., 2007). Deze studies zijn niet vergelijkbaar omdat zij niet dezelfde controlegroep hebben. De controlegroepen in de studies van Joffe en Schlesinger (2002) en Finley et al. (2007) bestonden uit honden die voer kregen dat niet besmet was met Salmonella spp. In de studie van Stone et al. (1993) bestond de controlegroep uit dieren zonder diarree die gevoerd werden met een dieet dat al dan niet besmet was. Daardoor was het mogelijk dat in de controlegroep ook Salmonella spp. geïsoleerd konden worden. Joffe en Schlesinger (2002) toonden een prevalentie aan van Salmonella van 80% in rauw vlees en 30% in de feces. In deze studie zijn tien BARF diëten getest en is de feces van tien honden blootgesteld aan dit dieet getest. Doordat er weinig honden getest zijn, zijn de resultaten niet statistisch significant. In de meeste gevallen kon hetzelfde serotype uit de voeding en de feces worden geïsoleerd. Echter kan er ook een ander species geïsoleerd worden uit de feces in vergelijking met de voeding (Stone et al., 1993; Joffe en Schlesinger, 2002; Finley et al., 2007). Uit de studie van Joffe en Schlesinger (2002) bleek dat slecht in één geval hetzelfde serotype kon worden geïsoleerd. Daarnaast was ook één maal de voedselcultuur negatief, maar de fecescultuur positief. Casuïstieken van klinische Salmonellosis bij de hond (Morse et al., 1976) en bij de kat (Stiver et al., 2003) na consumptie van rauwe voeding zijn beschreven in de literatuur. Klinische symptomen na opname van rauw vlees gecontamineerd met Yersinia enterocolitica is ook beschreven geweest (Fredriksson-Ahomaa et al., 2001). In deze gevallen is er sprake van een primaire infectie. Daarnaast is een secundaire infectie ook mogelijk. Zo kan er na een Parvovirusinfectie frequent en snel een secundaire bacteriële infectie ontstaan (Lamm en Rezabek, 2008). 19 Door het eten van rauw vlees is er ook kans op een Campylobacter infectie. Rauw kippenvlees is frequent gecontamineerd met Campylobacter spp. (LeJeune en Hancock, 2001; Workman et al., 2005). Desondanks is er maar in één studie beschreven dat hetzelfde serotype uit zowel de feces als van het kippenkarkas geïsoleerd kon worden. Echter kon Campylobacter ook geïsoleerd worden na consumptie van een niet besmet rauw vlees dieet (Lenz et al., 2009). Dit zou enerzijds verklaard kunnen worden door verkeerde staalname. Zo zijn er in de studie van Weese et al. (2005) en Strohmeyer et al. (2006) ook geen Campylobacter spp. geïsoleerd uit rauw vlees, vermoedelijk door bevriezen of blootstelling aan zuurstof. Anderzijds kunnen honden drager zijn van deze kiem en uitscheiden zonder dat er contact is geweest met gecontamineerd rauw vlees. Een van de manieren waarop Campylobacter overgedragen kan worden naar de mens is via de fecale-orale route (Mughini Gras et al., 2013). Het is echter niet beschreven of deze Campylobacter spp. afkomstig zijn van rauwe voeding. Wellicht zou er meer onderzoek kunnen worden gedaan naar de aanwezigheid van Campylobacter spp. in rauwe kip en uitscheiding ervan via de feces van de hond. Er kunnen verschillende kiemen aanwezig zijn in rauwe voeding die vervolgens door het huisdier worden uitgescheiden. Allereerst is het van belang dat huisdiereigenaren op de hoogte zijn van deze zoönosen (Finley et al., 2006). Daarnaast is het van belang dat het risico op infectie bij de mens gereduceerd wordt. Verhitten is een oplossing om problemen met zoönotische kiemen te voorkomen. Echter is er dan geen sprake meer van rauwe voeding, maar van een huisbereid dieet. Huisdiereigenaren komen al voor dit bereidingsproces in contact met rauw vlees. Daarom is een goede handhygiëne van belang, niet alleen na contact met de voeding, maar ook na contact met dieren en de feces. Bovendien kan er contaminatie van de voederbakken optreden. Scrubben gevolgd door weken in 10% bleekwater is het meest effectief voor reductie van bacteriën (Weese en Rousseau, 2006). Of dit ook het meest effectief is voor andere materialen is niet beschreven. Meerder auteurs hebben verschillende rauw voer diëten geëvalueerd (Freeman en Michel, 2001; Streif et al., 2002; Dillitzer et al., 2011). Hieruit werd duidelijk dat veel van de diëten op één of meerdere vitaminen en/of mineralen afwijken, maar daar kon geen trend in gevonden worden. Zo kan een element in het ene dieet deficiënt zijn, maar in een ander dieet overmatig aanwezig zijn. Bovendien kunnen de diëten met verschillende normen vergeleken worden. Freeman en Michel (2001) en Streif et al. (2002) hebben de diëten vergeleken met de AAFCO normen, terwijl Dillitzer et al. (2011) en Kerr et al. (2013) dit deden aan de hand van de normen van het NRC normen. Daarnaast heeft het FEDIAF ook nog normen opgesteld. 20 Het probleem van ongebalanceerde diëten zou verbeterd kunnen worden door een dieet op te laten stellen door een gediplomeerde veterinaire voedingsdeskundige (Freeman en Michel, 2001). Echter zal een veterinaire voedingsdeskundige het geven van rauwe voeding niet aanraden. Deze deskundige kan wel helpen bij het opstellen van een uitgebalanceerd huisbereid dieet. Het is dan wel van belang dat de eigenaar zich hier ook aan houdt. Een tekort aan calcium in de voeding kan leiden tot NSH (Verbrugghe et al., 2011). In de meeste patiënten met NSH werd op bloedonderzoek een gestegen PTH en gedaalde vitamine D geconstateerd (Tomsa et al., 1999; Fornel-Tibaud et al., 2007; Verbrugghe et al., 2011). Echter was er bij één patiënt een normaal PTH en een gedaald vitamine D. Dit kan verklaard worden doordat deze bloedwaardes pas later zijn bepaald en de patiënt toen al vijf dagen op een uitgebalanceerd commercieel dieet stond (Taylor et al., 2009). In rauwe voeding kan er ook een overmaat aan calcium aanwezig zijn, voornamelijk indien de voeding botten bevat (Freeman en Michel, 2001; Dillitzer et al., 2011). Echter is het niet geweten in hoeverre deze botten opgenomen worden door het dier (Dillitzer et al., 2011). Bovendien is ook niet geweten in welke mate calcium geadsorbeerd wordt in het lichaam. Hierdoor ontstaat er mogelijks een overschatting van de hoeveelheid opgenomen calcium. Ook rauwe botten in het dieet kunnen risico’s met zich mee brengen. Deze risico’s kunnen vermeden worden door botten te verwijderen uit rauw vlees of door alleen rauw vlees te geven. Ten slotte kan hyperthyroïdie ontstaan ten gevolge van opname van rauwe voeding. Dit zal enkel ontstaan indien het vlees ook schildklierweefsel bevat. Uit de literatuur is niet gebleken hoeveel huisdiereigenaren dit voeren aan hun huisdier. Het voederen van rauw vlees is al door Stone et al. (1993) en Chengappa et al. (1993) beschreven. Casuïstieken van hyperthyroïdie zijn echter pas veel later beschreven. De eerste casus is door Köhler et al. (2012) beschreven waarbij gedroogde slokdarm toegevoegd werd aan de voeding. Zeugswetter et al. (2013) beschreef hyperthyroïdie bij honden gevoerd met kopvlees inclusief schildklierweefsel. Dit vlees zal niet voor humane consumptie bestemd zijn. Mogelijks werd vroeger vlees van de slager gebruikt dat ook bestemd was voor humane consumptie. Dit probleem kan opgelost worden door vlees bestemd voor humane consumptie, zonder schildklierweefsel, te voederen. Een andere mogelijkheid is het verhitten van vlees dat schildklierweefsel bevat. Bij commerciële voeding is vaak niet geweten welk deel van het karkas gebruikt wordt. Een huisdiereigenaar is hierdoor niet op de hoogte op de rauwe voeding al dan niet schildklierweefsel bevat. 21 Om alle risico’s die rauwe voeding met zich meebrengen te vermijden kan het beste geen rauwe voeding gegeven worden. Een aantal risico’s, zoals hyperthyroïdie, voedselgerelateerde infectie en uitscheiding van kiemen in de feces, kan voorkomen worden door het verhitten van voedsel. Hyperthyroïdie kan daarnaast ook vermeden worden door vlees zonder schildklierweefsel te geven. Obstructie, perforatie en tandfracturen kunnen ook gemakkelijk voorkomen worden door een dieet zonder botten te geven. De kans op een zoönotische infectie kan gereduceerd worden door de voeding te verhitten zodat de huisdieren deze kiemen niet meer uitscheiden. Echter hebben huisdiereigenaren daarvoor al contact met rauw vlees en kan er contaminatie van meerdere voorwerpen zijn. Er kan dus zeker gebruik gemaakt worden van een huisbereid dieet mits de correcte hygiëne in acht genomen wordt en de voeding uitgebalanceerd is. 22 Referentielijst AAFCO (2014). Official publication: AAFCO dog and cat nutrient profiles. Association of American Feed Control Officials, Oxford, IN. AAFCO (2016): the Association of American Feed Control Officials. Internetsite: http://www.aafco.org/. (Geconsulteert op 31 maart 2016). Allan M. (2015). Enterectomy for treatment of small intestinal segmental volvulus secondary to dietary obstruction in a dog. Veterinary Record Case report 2015 3, 1-4. Axelsson E., Ratnakumar A., Arendt M.L., Maqbool K., Webster M., Perloski M., Liberg O., Arnemo J.M., Hedhammer A., Lindblad-Toh K. (2013). The genomic signature of dog domestication reveals adaptation to a starch-rich diet. Nature 495. 360-364. Beutin L. (1999), Escherichia coli as a pathogen in dogs and cats. Veterinary Research 30. 285-298. Bosch G., Hagen-Plantinga E.A., Hendriks W.H. (2015). Dietary nutrient profiles of wild wolves: insights for optimal dog nutrition. British Journal of Nutrition 113. S40-S54. Broome R.M., Peterson M.E., Kemppainen R.J., Parker V.J., Richter K.P. (2015). Exogene thyrotoxicosis in dogs attributable to consumption of all-meat commercial dog food or treats containing excessive thyroid hormone: 14 cases (2008-2013). Journal of the American Veterinary Medical Association 246. 105-111. Bruggeman M., Decostere A., Pasmans F., Haesebrouck F., Butaye P. (2008). Zin en onzin van het onderzoek van fecesstalen van honden met diarree op de aanwezigheid van Escherichia coli. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrigt 78. 177-181. Buff P.R., Carter R.A., Bauer J.E., Kersey J.H. (2014). Natural pet food: A review of natural diets and their impact on canine and feline physiology. Journal of Animal Science 92. 3781-3791. Chaban B., Ngeleka M., Hill J.E. (2010). Detectio and quantification of 14 Campylobacter species in pet dogs reveals an increase in species richness in feces and diarrheic animals. BMC Microbiology 10;73. Chengappa M.M., Staats J., Oberst R.D., Gabbert N.H., McVey S. (1993). Prevalence of Salmonella in raw meat used in diets of racing greyhounds. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 5. 372277. Cornelissen S., De Roover K., Paepe D., Hesta M., Van der Meulen E., Daminet S. (2014). Voedselgerelateerde hyperthyroïdie bij een rottweiler. Vlaams Diergeneeskundig tijdschrift 83. 306311. 23 Dillitzer N., Becker N., Kienzle E. (2011). Intake of mineral, trace elements and vitamins in bone and raw food rations in adult dogs. British Journal of Nutrition 106. 53-56. European Food Safety Authority. (2015). The European Union summary report on trends and s ources of zoonoses, zoonotic agents and food-borne outbreaks in 2014. European Food Safety Authority Journal 12. EFSA (2016): European Food Safety Authority. Internetsite: http://www.efsa.europa.eu/en/topics/topic/foodbornezoonoticdiseases (geconsulteerd op 31-03-2016). The European Pet Food Industry Federation (FEDIAF). (2011). Code of good labelling practices for pet food. European Pet Food Industry Federation, Brussels, Belgium. The European Pet Food Industry Federation(FEDIAF). (2014). Nutritional Guidelines For Complete and Complementary Pet food for Cats and Dogs. European Pet Food Industry Federation, Brussels, Belgium. FEDIAF (2016): Fédération Européene de l'Industrie des Aliments pour Animaux Familiers. Internetsite: http://www.fediaf.org/who-we-are/; (geconsulteerd op 31-03-2016) Fascetti A.J., Delaney S.J. (2012). 8: Commercial and home prepared diets. In:Fascetti A.J., Delaney S.J. Applied Veterinary Clinical Nutrition, first edition, John Wiley & Sons, Oxford UK, p. 95-107. Fenwick S.G., Madie P., Wilks C.R. (1994). Duration of carriage and transmission of Yersinia enterocolitica biotype 4, serotype o:3 in dogs. Epidemiological and Infection 113. 471-477. Finley R., Reid-Smith R., Weese J.S. (2006). Human Health implications of Salmonella-contaminated natural pet treats and raw pet food. Clinical Infectious Diseases 42. 686-691. Finley R., Ribble C., Aramini J., Vandermeer M., Popa M., Litman M., Reid-Smith R. (2007). The risk of salmonellae sheddings bij dogs fed Salmonella-contaminated commercial raw food diets. The Canadian Veterinary Journal 48, 69-75. Fredriksson-Ahomaa M., Korte T., Korkeala H. (2001). Tranmission of 2001). Tranmission of Yersinia enterocolitica 4/O:3 to pets via contaminated pork. Journal of Applied Microbiology 32. 375-378. Fornel-Thibaud P., Blanchard G., Escoffier-Chateau L., Segond S., Guetta F., Begon D., Delisle F., Rosenberg D. (2007). Unusual case of osteopenia associated with nutritional calcium and vitamine D deficiency in an adult dog. The Journal of the American Animal Hospital Association 43. 52-60. Freeman L.M., Michel K.E., (2001). Evaluation of raw food diets for dogs. Journal of the American Veterinary Medical association 218, 705-709. Freeman L.M., Chandler M.L., Hamper B.A., Weeth L.P. (2013). Current knowledge about the risks and benefits of raw meat-based diets for dogs and cats. Journal of the American Veterinary Medical Association 243, 1549-1558. 24 Gutman L.T., Ottesen E.A., Quan T.J., Noce P.S., Katz S.L. (1973). An inter-familial outbreak of Yersinia enterocolitica enteritis. The New England Journal of Medicine 288. 1372-1377. Heinze C. R., Gomez F. C., Freeman L. M. (2012). Assessment of commercial diets and recipes for home-prepared diets recommended for dogs with cancer. Journal of the American Veterinary Medical Association 241. 1453-1460. Jacob J., Lorber B. (2015). Diseases trasnmitted by a man’s best friend: the dog. Microbiology spectrum 3. 1-15. Joffe J.J., Schlesinger D.P. (2002). Preliminary assesment of the risk of Salmonella infection in dogs fed raw chicken diets. The Canadian Veterinary Journal 43, 441-442. Kerr K.R., Beloshakpa A.N., Morris C.L., Parsons C.M., Burke S.L., Utterback P.L., Swanson K.S. (2013). Evaluation of four raw meat diets using domestic cats, captive exotic felids, and cecectomized roosters. Journal of Animal Science 91, 225-237. Köhler B., Stengel C., Neiger R. (2012). Dietary hyperthyroidism in dogs. Journal of Small Animal Practice 53, 182-184. Kölle P., Schmidt M. (2015). BARF (Biologisch Artgerechte Rohfütterung) als Ernährungsform bei Hunden. Tierärztliche Praxis Kleintiere 6. 409-419. KuKanich K.S.(2011). Update on Salmonella spp contamination of pet foods, treats, and nutrional products and safe feeding recommendations. Journal of the American Veterinary Medical Association 11.1430-1434. Labaratory Centre for Disease Control (2000). Human health risk from exposure to natural dog treats. Canada Communicable Disease Report 26. 41. Laflamme D.P., Abood S.K., Fascetti A.J., Fleeman L.M., Freeman L.M., Michel K.E., Bauer C., Kemp B.L.E., Van Doren J.R., Wiiloughby K.N. (2008). Pet feeding practices of dog and cat owners in the United States and Australia. Journal of the American Veterinary Medical Association 232, 687-694. Lamm C.G., Rezabek G.B. (2008). Parvovirus infection in domestic companion animals. Veterinary Clinic of North America - Small Animal Practice 38. 837-850. Larsen J. A., Parks E. M., Heinze C. R., Fascetti A.J. (2012). Evaluation of recipes for home-prepared diets for dogs and cats with chronic kidney disease. Journal of the American Veterinary Medical Association 240. 532-538. 25 Lauten S.D., Smith T.M., Kirk C.A., Bartges J.W., Adams A.M. (2005). Computer analysis of nutrient sufficiency of published home-cooked diets for dogs and cats (abstract). Journal of Veterinary Medicine 19. 476-477. LeJeune J.T., Hancock D.D. (2001). Public health concerns associated with feeding raw meat diets to dogs. Journal of the American Veterinary Medical association 219. 1222-1225 Stiver S.L., Frazier K.S., Mauel M.J., Styer E.L. (2003). Septicemic Salmonellosis in Two Cats Fed a Raw-Meat Diet. Journal of the American Animal Hospital Association 39, 538-542. Lenz J., Joffe D., Kaufmann M., Zhang Y., LeJeune J. (2009). Perceptions, practices, and cosequences with foodborne pathogens and the feeding of raw meat to dogs. The Canadian Veterinary Journal 50. 637-643. Leonard F. (2014). Salmonella infection and carriage: the importance of dogs and their owners. Veterinary Record 4. 92-93. Logue C.M., Sheridan J.J., Wauters G., Mc Dowell D.A., Blair I.S. (1996). Yersinia spp. and numers, with particular reference to Y. enterocolitica bio/serotypes, occuring on Irish meat and meat products, and the influence of alkali treatmens on their isolation.Internatiol Journal of Food Microbiology 33. 257274. Michel K.E. (2006), Unconventional diets for dogs and cats, Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice 36, 1269-1281. Morse E.V., Duncan M.A., Estep D.A., Riggs W.A., Blackburn B.O. (1976). Canine Salmonellosis: a review and report of dog to child transmission of Salmonella enteritidis. American Journal of HealthSystem Pharmacy 66. 82-84. Mughini Gras L., Smid J.H., Wagenaar J.A., Koene M.G.J., Havelaar A.H., Friesema I.H.M., French N.P., Flemming C., Galson J.D., Graziani C., Busani L., Van Pelt W. (2013). Increased risk for Campylobacter jejuni and C.coli infection of pet origin in dog owners and evidence for genetic association betwen strains causing infection in humans and their pets. Epidemiology and Infection 141. 2526-2535. National Research Council (2006). Nutrient Requirements of Dogs and Cats. Animal Nutrition Series . Washington, DC: The National Academies Press. NRC (2016): National research council. Internetsite: http://www.nationalacademies.org/about/whoweare/index.html. (Geconsulteerd op 31 maart 2016). Olkkola S., Kovanen S., Roine J., Hänninen M., Hielm-Björkman A., Kivisto R. (2015). Population genetics and antimicrobial susceptibility of canine Campylobacter isolates collected before and after raw feeding experiment 26 Polizopoulou Z.S., Kazakos G. Patsikas M.N., Roubies N. (2005). Hypervitaminosis A in the cat: a case report and review of the literature. Journal of Feline Medicine and Surgery 7, 363-368. Rahaman S.A., Yathiraj S. (2000). Commercial vs. traditional food in canine health, Purina research report (abstract). Compendium on Continuing Education for the Practicing Veterinarian. Rodriguez-Alarcón C., Beristain D., Rivera R., Pérez E., Usón J. (2015). Profile of canine patient with esophageal foreign bodies. La RevistaMVZ Córbada 20(2). 4614-4621. Sato Y., Mori T., Koyama T., Nagase H. (2000). Salmonella Virchow infection in an infant transmitted by household dogs. Journal of Veterinary Medical Science 62. 767-769. Sontas H.S., Schwendenwein I., Schäfer-Somi S. (2014). Primary anestrus due to dietary hyperthyroidism in a miniature pinscher bitch. The Canadian Veterinary Jorunal 55. 781-785. Stiver S.L., Frazier K.S., Mauel M.J., Styer E.L. (2003). Septicemic Salmonellosis in Two Cats Fed a Raw-Meat Diet. Journal of the American Animal Hospital Association 39, 538-542. Stockman J., Fascett, A. J., Kass P. H., Larsen J.A. (2013). Evaluation of recipes of home-prepared maintenance diets for dogs. Journal of the American Veterinary Medical Association 242.1500-1505. Stone G.G., Chengappa M.M., Oberst R.D., Gabbert N.H., McVey S., Hennessy K.J., Muenzenberger M., Staats J. (1993). Application of polymerase chain reaction for the correlation of Salmonella serovars recoverd form greyhound feces with their diet. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 5, 378-385. Streiff E.L., Zwischenberger B., Butterwick R.F., Wagner E., Iben C., Bauer J.E. (2002). A comparison of the nutritional adequacy of home-prepared and commercial diets for dogs. The Journal of Nutrition 132. 1698S-1700S. Strohmeyer R.A., Morley P.S., Hyatt D.R., Dargatz D.A., Scorza V.S., Lappin M.R. (2006). Evaluation of bacterial and protozoal contamination of commercially available raw meat diets for dogs. Journal of the American Veterinary Medical Association 228, 537-542. Taylor M.B., Geiger D.A., Saker K.E., Larson M.M. (2009). Diffuse osteopenia and myelopathie in a puppy fed a diet composed of an organic premix and raw ground beef. Journal of the American Veterinary Medical Association 234, 1041-1048. Tomsa K., Glaus T., Hauser B., Flückiger M., Arnold P., Wess G., Reusch C. (1999). Nutritional secondary hyperparathyroidism in six cats. Journal of Small Animal Practice 40. 533-539. Trokhymchuk A., Waldner C., Chaban B., Gow S., Hill J.E. (2014). Prevalence and diversity of Campylobacter species in Saskatchewan retail ground beef. Journal of Food Protection 77, 21062110. 27 Varga J., Mezes B., Fodor L. (1990). Serogroups of Campylobacter jejuni from man and animals. Zentralblatt für Veterinärmedizin (B) 37. 407-411. Verbrugghe A., Paepe D., Verhaert L., Saunders J., Fritz J., Janssens G.P.K., Hesta M. (2011). Metabolic bone disease and hyperparathyroidism in an adult dog fed an unbalanced homemade diet. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 80. 61-68. Weese J.S., Rousseau J., Arroyo L. (2005). Bacteriological evaluation of commercial canine and feline raw diets. The Canadian Veterinary Journal 46, 513-516. Weese J.S., Rousseau J. (2006). Survival of Salmonella Copenhagen in food bowls following contamination with experimentally onoculated raw meat: effects on time, cleaning, and desinfection. The Canadian Veterinary Journal 47. 887-889. Williams P. (2007). Section 2: Key nutrients delivered by red meat in the diet. Nutrition & Dietetics 64. S113-S119. Wilson H.D., McCormick J.B., Feeley J.C. (1976). Yersinia enterocolitica infection in a 4-month-old infact associated with infection in household dogs. The Journal of Pediatrics 89. 767-769. Workman S.N., Mathison G.E., Lavoie M.C. (2005). Pet dogs and chicken meat as reservoirs of Campylobacter spp. in Barbados. Journal of Clinical Microbiology 43. 2642-2650. Zeugswetter F.K., Vogelsinger K., Handl S. (2013). Hyperthyroidism in dogs caused by consumption of thyroid-containing head meat. Schweizer Archiv für Tierheilkunde 155. 149-152. 28