DE LEERKRACHT IN DE SCHOOLTUIN Onderzoek naar de rol van de leerkracht bij schooltuinprogramma’s en de invloed daarvan op de leer-kracht van schooltuinprogramma’s Auteur: Marita Dijkshoorn augustus 2009 Geschreven door: Marita Dijkshoorn Onderzoekstage Universiteit Utrecht Februari tot en met juli 2009 Opdrachtgever: Gemeente Zoetermeer, hoofdafdeling Ruimte, afdeling Stadsbeheer. Begeleid door: C.S.A. van Koppen C. Zwijnen Foto voorkant: NME-Zoetermeer Ontwerp voorkant: I. de Boer Een gedrukt exemplaar van dit rapport is aan te vragen bij NME-Zoetermeer. Niets uit dit rapport mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming door NME-Zoetermeer. De leerkracht in de schooltuin INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING 1.1 AANLEIDING 1.1.1 De rol van de leerkracht in de schooltuin 1.1.2 De rolverdeling tussen leerkracht en ondersteuning 1.1.3 Onderzoek naar de rol van de leerkracht 1.2 ONDERZOEKSVRAAG EN DEELVRAGEN 1.3 LEESWIJZER 2. THEORETISCH KADER 2.1 NATUUR- EN MILIEUEDUCATIE VISIES EN BELEID 2.2 CONCRETE NATUURERVARINGEN 2.2.1 Buiten spelen 2.2.2 Natuuronderwijs 2.2.3 Ondersteuning bij natuuronderwijs 2.3 SCHOOLTUINPROGRAMMA’S 2.3.1 Verscheidenheid 2.3.2 Doel 2.3.3 Effect 2.3.4 Kracht 2.4 ERVAREN PROBLEMEN BIJ SCHOOLTUINPROGRAMMA’S 3. HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA IN ZOETERMEER 3.1 HET HUIDIGE SCHOOLTUINPROGRAMMA 3.2 HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA 3.2.1 De opzet 3.2.2 Het lesmateriaal 3.3 DE VERNIEUWINGEN EN DE VISIE VAN NME-ZOETERMER 3.4 DE INVOERING VAN HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA 3.4.1 Themalessenpilot 3.4.2 Tuinlessenpilot 4. METHODEN 4.1 ONDERZOEKSOPZET 4.2 KWALITATIEF ONDERZOEK 4.3 SELECTIE RESPONDENTEN 4.3.1 Schooltuinexperts 4.3.2 Wijktuinbeheerders 4.3.3 Scholen en leerkrachten 4.4 SITUATIEDEFINITIES 4.4.1 Schooltuinexperts 4.4.2 Wijktuinen 4.4.3 Scholen en leerkrachten 4.5 ONTWIKKELING ONDERZOEKSINSTRUMENTEN 4.5.1 Delphi vragenlijst 1 4.5.2 Observatie steno 4.5.3 Interview 1 1 1 1 1 2 2 3 5 5 6 6 6 6 7 7 7 7 8 8 11 11 11 11 11 12 13 13 13 15 15 15 16 16 16 16 17 17 17 17 17 19 19 19 De leerkracht in de schooltuin 4.5.4 Delphi vragenlijst 2 4.5.5 Interview 2 4.6 DATAVERZAMELING 4.6.1 Delphi methode 4.6.2 Case study in Zoetermeer 4.7 ANALYSE EN VERSLAGLEGGING 5. RESULTATEN DELPHI METHODE 5.1 SCHOOLTUINDOELEN 5.1.1 Doelen van de verschillende schooltuinen 5.1.2 De doelen samengevat 5.2 FACTOREN 5.2.1 Factoren die invloed hebben op de deelname van de leerkracht 5.2.2 De belangrijkste factoren 5.3 DE VORMGEVING VAN SCHOOLTUINPROGRAMMA’S 5.3.1 Deelname van de leerkracht aan de belangrijkste factoren 5.3.2 Het ideale schooltuinprogramma 5.3.3 De rolverdeling tussen ondersteuning en leerkracht 5.3.4 Terugkoppeling van de reacties 5.4 HET GRIJZE GEBIED 5.4.1 De verdieping 5.4.2 Het leiden en begeleiden van de tuinles 6. RESULTATEN CASE STUDY ZOETERMEER 6.1 DE KRACHT VAN DE SCHOOLTUIN 6.1.1 Het belang van schooltuinen 6.1.2 Leren op de schooltuinen 6.2 DE PLEK VAN HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA IN HET ONDERWIJS 6.2.1 Deelname aan het schooltuinprogramma 6.2.2 Lesvervangend voor het natuuronderwijs 6.2.3 Vakoverstijgend inzetten 6.2.4 Terugkomen op 6.2.5 Natuurwerkplan 6.3 HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA 6.3.1 Parallel aan het schooljaar 6.3.2 Het materiaal 6.3.3 De voorbereidende les 6.3.4 De tuinles 6.3.5 De verwerkende les 6.3.6 Het huidige of het vernieuwde schooltuinprogramma? 7. SYNTHESE RESULTATEN 7.1 KERNONDERWERPEN 7.1.1 Schooltuindoelen 7.1.2 Factoren 7.1.3 Rol en taken van de leerkracht 7.2 EXPERTMEETING 7.2.1 Voorbereiding 7.2.2 Verankering 7.2.3 Rol van de leerkracht 19 20 20 20 20 21 23 23 23 24 25 25 26 27 27 29 31 32 33 33 34 37 37 37 37 39 39 40 40 40 40 41 41 42 43 44 46 46 47 47 47 47 48 49 49 49 50 De leerkracht in de schooltuin 7.2.4 8. DISCUSSIE 8.1 8.2 8.3 9. Extra discussiepunten GEBRUIKTE ONDERZOEKSMETHODEN VERKREGEN RESULTATEN VERKREGEN RESULTATEN EN REEDS BEKENDE THEORIE CONCLUSIE 9.1 BEANTWOORDING VAN DE DEELVRAGEN 9.1.1 Deelvraag 1 9.1.2 Deelvraag 2 en 3 9.1.3 Deelvraag 4 9.1.4 Deelvraag 5 9.2 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAAG 9.3 VERVOLG ONDERZOEK 9.4 SAMEN STA JE STERK 50 51 51 52 52 55 55 55 55 56 57 57 58 58 DANKWOORD 59 REFERENTIES 61 BIJLAGE 1 – TEKENINGETJES VAN KONIJN JOEP 65 BIJLAGE 2 – DELPHI VRAGENLIJST 1 67 BIJLAGE 3 – OBSERVATIE STENO 69 BIJLAGE 4 – INTERVIEW 1 71 BIJLAGE 5 – DELPHI VRAGENLIJST 2 75 BIJLAGE 5 – INTERVIEW 2 79 BIJLAGE 6 – ONDERWERPENLIJST VOOR ANALYSE 81 De leerkracht in de schooltuin De leerkracht in de schooltuin 1. 1 INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft hoe dit onderzoek is ontstaan. Daarbij is eerst omschreven wat de rol van de leerkracht in de schooltuin is, en welke rol de ondersteuning1 heeft bij schooltuinprogramma’s. Dan wordt toegelicht waarom dit onderzoek is uitgevoerd, en welke deelvragen daarbij geformuleerd zijn. 1.1 AANLEIDING 1.1.1 DE ROL VAN DE LEERKRACHT IN DE SCHOOLTUIN Zoals eigenlijk het geval is bij al het onderwijs, speelt de leerkracht ook bij het werken in en leren door middel van schooltuinen een grote rol. Omdat de leerkracht weet wat leerlingen weten en kunnen, kan hij of zij2 ervoor zorgen dat het onderwijs op de schooltuin daar goed bij aansluit. Ook kan hij het onderwijs op school aanpassen aan dat wat leerlingen op de schooltuin hebben ervaren en geleerd. Dit kan bijvoorbeeld door er later op terug te komen en op voort te borduren. Bovenstaande voorbeelden geven aan dat de leerkracht een belangrijke rol heeft bij het laten aansluiten van het schooltuinprogramma in het overige (natuur)onderwijs. Een andere rol die de leerkracht heeft bij het schooltuinieren is de voorbeeldrol. De invulling van deze voorbeeldrol bestaat niet alleen uit taken zoals het voordoen van zaaien, wieden en andere tuiniervaardigheden. Ook de manier waarop de leerkracht zich gedraagt in de tuin is van belang. Heeft de leerkracht een open, onderzoekende en nieuwsgierige houding? Verzorgt hij met aandacht zijn tuintje? Er zijn waarschijnlijk nog tal van andere gedragingen te noemen die invloed hebben op het voorbeeld dat de tuinierende leerkracht voor de leerlingen is. Naast deze verschillende gedragingen zijn er vast ook nog veel meer rollen voor de leerkracht in de schooltuin te benoemen. 1.1.2 DE ROLVERDELING TUSSEN LEERKRACHT EN ONDERSTEUNING Welke rol de leerkracht werkelijk heeft en hoe hij deze rol invult op de schooltuin hangt ook af van de ondersteuning die hij wel of niet krijgt bij de schooltuintjes. Vooral in grote steden, waar de ruimte van het schoolterrein beperkt is, bieden NME centra meestal een schooltuinprogramma aan voor groep vijf, zes of zeven van het primair onderwijs (PO). In dit rapport is de term ‘schooltuinprogramma’ in brede zin geïnterpreteerd: de organisatie, middelen en uitvoering die de ondersteuning regelt en beschikbaar stelt. Het hangt van verschillende factoren af of scholen daadwerkelijk gebruik maken van dit aanbod. Zo moet het schooltuinprogramma qua inhoud en tijdsinvestering passen bij het onderwijs van de school. Als een school gebruik maakt van het schooltuinprogramma, verzorgen leerkracht en ondersteuning de uitvoering daarvan vaak gezamenlijk. De precieze rolverdeling tussen leerkracht en ondersteuning verschilt daarbij sterk. Zo heeft bijvoorbeeld de bekendheid van de leerkracht met het schooltuinprogramma en de manier waarop hij praktisch natuuronderwijs geeft invloed op deze rolverdeling. Een open communicatie over de rolverdeling tussen de ondersteuning en leerkracht draagt bij aan een prettige samenwerking. 1 NME vrijwilligers en betaalde NME professionals die een coördinerende en/of aansturende functie hebben en de faciliteiten beheren. 2 In het vervolg zal alleen ‘hij’ naar de leerkracht verwijzen. De leerkracht in de schooltuin 2 Het komt echter ook voor dat de leerkracht weinig bijdraagt aan de uitvoering van het schooltuinprogramma. Dit kan voortkomen uit een beperkte betrokkenheid van de leerkracht. Betrokkenheid betekent volgens het woordenboek “het zakelijk, ambtshalve, beroepshalve verbonden zijn” of “de emotionele binding met of bij iets” (Koenen & Drewes, 1992). Deze definitie geeft aan dat betrokkenheid van leerkrachten bij het schooltuinprogramma gewenst is, een sterkere band kan voor een verhoogde inzet en motivatie voor het schooltuinieren zorgen. 1.1.3 ONDERZOEK NAAR DE ROL VAN DE LEERKRACHT Omdat de rol van de leerkracht zo belangrijk, maar de invulling van die rol ook zo divers is bij schooltuinprogramma's, is het waardevol te onderzoeken hoe schooltuinprogramma’s een positieve invloed kunnen hebben op de rol van de leerkracht bij schooltuinprogramma’s. Dit onderzoek is uitgevoerd op twee niveaus. Allereerst zijn verschillende schooltuinexperts 3 geraadpleegd om de invloed van schooltuinprogramma’s op de rol van de leerkracht in het algemeen te onderzoeken. Ook is onderzocht welke rollen leerkrachten hebben bij schooltuinprogramma’s, welke taken bij de invulling van deze rollen horen en wat het effect van deze rolinvulling is. Voor het tweede onderzoeksniveau is het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer als case study onderzocht. NME-Zoetermeer biedt al meer dan dertig jaar een schooltuinprogramma aan, sinds 2008 is het vernieuwd schooltuinprogramma in ontwikkeling. Bij dit vernieuwd schooltuinprogramma horen ook schoollessen waardoor de leerkracht extra taken, en daarmee een andere rol krijgt. NME Zoetermeer heeft dit onderzoek laten uitvoeren om het vernieuwd schooltuinprogramma te evalueren en sturing te geven aan de verdere ontwikkeling. Marita Dijkshoorn heeft dit onderzoek uitgevoerd als afstudeeronderzoek voor de studie “Science Communication” in de richting NME aan de Universiteit Utrecht. Hoogleraar Kris van Koppen begeleidt dit onderzoek als instituutsbegeleider. Coranne Zwijnen heeft het onderzoek projectmatig begeleid vanuit de gemeente Zoetermeer, Annet de Jong is als programmaontwikkelaar nauw betrokken bij het onderzoek. 1.2 ONDERZOEKSVRAAG EN DEELVRAGEN Het doel van dit onderzoek is om door middel van aanpassingen in het schooltuinprogramma de rol van de leerkracht te optimaliseren en de betrokkenheid te verhogen. Daarbij zijn de volgende onderzoeksvraag en deelvragen geformuleerd: Hoe kunnen schooltuinprogramma’s in het algemeen, en specifiek het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer, de rol van leerkrachten bij schooltuinprogramma’s optimaliseren en de betrokkenheid verhogen? 1 2 3 4 3 Welke factoren hebben de grootste invloed op de deelname 4 van leerkrachten aan schooltuinprogramma’s? Welke rol heeft de leerkracht bij schooltuinprogramma’s? Welke taken horen bij de rol van de leerkracht bij schooltuinprogramma’s? Hoe vervullen leerkrachten hun rol en taken in bij het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer? In dit onderzoek zijn schooltuinexperts personen die veel ervaring hebben met het ontwikkelen en/of uitvoeren van schooltuinprogramma’s. 4 Deelname betekend in dit rapport: 1. het gebruik maken van het schooltuinprogramma, 2. de manier van deelname door de leerkracht (met andere woorden de rol van de leerkracht). De leerkracht in de schooltuin 3 5 Wat is het effect van deze rol- en taakvervulling op de rol en de betrokkenheid van de leerkrachten bij het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer? 1.3 LEESWIJZER Dit rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk twee is in het theoretisch kader ingegaan op de plaats van schooltuinprogramma’s in NME en de verschillende facetten van schooltuinprogramma’s in het algemeen. In hoofdstuk drie is de situatie omtrent de vernieuwingen van het schooltuinprogramma in Zoetermeer omschreven. In hoofdstuk vier is uitgelegd hoe dit onderzoek is uitgevoerd, waarbij korte situatiedefinities van de respondenten gegeven zijn. In hoofdstuk vijf, zes en zeven zijn de resultaten weergegeven. In hoofdstuk vijf staan de resultaten van de Delphi methode, gevolgd door de resultaten van de case study in Zoetermeer in hoofdstuk zes. In hoofdstuk zeven volgt een synthese van deze resultaten waarbij ook de resultaten van de expert meeting zijn toegevoegd. In hoofdstuk acht worden in de discussie de sterke en zwakke punten van het onderzoek en de resultaten besproken. Als laatste zijn in hoofdstuk negen conclusies getrokken die tot aanbevelingen voor schooltuinprogramma’s leiden. De leerkracht in de schooltuin 4 De leerkracht in de schooltuin 2. 5 THEORETISCH KADER In dit hoofdstuk is literatuur over NME in het algemeen en van eerder schooltuinonderzoek gebruikt als kader voor dit onderzoek. Allereerst is de visie op NME en het NME beleid besproken, daarna is gekeken hoe schooltuinprogramma's bij deze visie en dit beleid passen. Dan volgen enkele alinea's over het belang van concrete natuurervaringen voor kinderen. Deze concrete natuurervaringen kunnen kinderen opdoen bij schooltuinprogramma's, verschillende facetten van schooltuinprogramma's zijn in de volgende paragrafen omschreven. Als laatste zijn de mogelijke problemen die leerkrachten ervaren bij schooltuinprogramma's besproken. 2.1 NATUUR- EN MILIEUEDUCATIE VISIES EN BELEID In het meerjarenplan 2008-2011 ‘Kiezen leren en meedoen’ van de overheid staat omschreven dat: ‘NME zorgt voor kennis en inzicht in natuur en milieu’ (LNV, OCW & VROM 2008, p.5). NME is effectief als het de interesse heeft van verschillende doelgroepen en doorwerkt in hun houding en gedrag om daarmee een natuur- en milieu bewuste levensstijl te ontwikkelen (ibid.). Deze visie op NME heerst al langer in het NME werkveld. Zo omschreef Hovinga in 2004 haar soortgelijke visie op NME: ‘NME is gericht op het toerusten van doelgroepen om hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het leven en de leefomgeving hier en nu en voor elders en later weloverwogen vorm te geven.’ (2004, p.45). Hovinga spreekt, net als vele anderen in het werkveld, bewust over leefomgeving in plaats van ‘milieu’. Milieu omvat de van de mens onafhankelijke- en afhankelijke wereld, oftewel natuur en cultuur (Hovinga 2007). Het gebruik van de term ‘leefomgeving’ heeft echter de voorkeur om eventuele associaties van ‘milieu’ met milieuproblemen te voorkomen. Het toerusten van doelgroepen omschrijft Hovinga als ‘Het uitbreiden van de keuze- en handelingsmogelijkheden van betrokkenen en het bevorderen van autonome besluitvorming.’ (Hovinga 2004, p.45). Concrete taken voor NME zijn daarbij het aanreiken van basiskennis over de verwevenheid van het menselijk handelen en haar leefomgeving, het begeleiden bij het verkrijgen van inzicht door middel van reflectie en het leren van vaardigheden zoals het weloverwogen nemen van beslissingen (Hovinga, 2007). Ondanks de redelijk stabiele visie op NME geeft het NME meerjarenplan aan waar de aandacht naar uit zou moeten gaan. Zo zijn de speerpunten voor de komende vier jaar als volgt: 1. 2. 3. 4. 5. Houvast voor de inhoud: een gezamenlijke agenda; Alle betrokkenen bij NME stimuleren om meer vraaggericht te werken; Jeugd en jongeren als prioriteit: Aansluiten bij de ‘generatie Nu’; Al doende leren: ‘beleving’ praktijkervaringen en handelingsperspectief centraal stellen; Bestuurlijke samenwerking; gericht op gezamenlijke regie en een meer effectieve aanpak. Schooltuinprogramma's passen goed bij speerpunt drie en vier. Allereerst zijn jeugd en jongeren bij schooltuinprogramma’s de doelgroep, ten tweede zorgen de tuinlessen ervoor dat de leerlingen praktisch bezig zijn, en ‘al doende leren’ (LNV, OCW & VROM 2008). Juist dit ‘al doende leren’ is bij kinderen van belang, omdat de aangereikte kennis pas betekenis en waarde krijgt wanneer kinderen zelf in contact komen met de leefomgeving (Margadant & Van Kempen 1990). Natuurlijk staan mensen en kinderen altijd in contact met hun leefomgeving. Het is echter mogelijk dat dit contact niet zodanig is, dat het bijdraagt aan betekenisverlening en waardetoekenning (Hovinga 2007). De leerkracht in de schooltuin 2.2 6 CONCRETE NATUURERVARINGEN 2.2.1 BUITEN SPELEN Louv schrijft dat kinderen soms leiden aan ‘natuurtekortstoornis’ (Louv 2007). Het is inderdaad niet meer zo vanzelfsprekend dat kinderen in contact komen met een leefomgeving waarin natuurlijke componenten aanwezig zijn. Genoemde oorzaken hiervan zijn het verdwijnen van natuur in sterk verstedelijkte gebieden, de beperkte bewegingsvrijheid van kinderen en de veranderde vrijetijdsbesteding van kinderen (Blair 2009, Boorn 2007, Both 2005, Louv 2007). Onderzoek van Boorn (2007) laat echter zien dat het buiten spelen ondanks de concurrentie van televisie, computer en digitale spelletjes, nog steeds populair is als vrijetijdsbesteding van kinderen. Stadskinderen spelen echter voornamelijk op straten en pleinen (Boorn 2007). Dit is jammer omdat Both schrijft dat juist een natuurlijke speelomgeving bijdraagt aan de ontwikkeling van het kind (2005). Zo stimuleert een veranderlijke natuurlijke speelomgeving bijvoorbeeld de creativiteit en biedt de natuur voldoende uitdaging tot bewegen. Dit laatste is goed voor de motorische ontwikkeling en leert kinderen omgaan met risico’s en natuurlijke materialen (ibid.). 2.2.2 NATUURONDERWIJS Het natuuronderwijs op de basisschool kan ervoor zorgen dat kinderen toch natuurervaringen5 opdoen. Er zijn een aantal methoden ontwikkeld die kennis en mogelijkheden voor praktisch natuuronderwijs aanbieden. Daarnaast is passend bij de kerndoelen van het leergebied ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’ de Leerlijn Natuur ontwikkeld (Steeghs, Van der Wielen, Wijffels, Van Raaij & Treep 2005). In deze Leerlijn Natuur zijn drie soorten leerdoelen voor leerlingen van verschillende leeftijdsgroepen uit het basis- en middelbaar onderwijs bepaald, namelijk kennis, houding en vaardigheden. Bij deze leerdoelen zijn inhouden en kerndoelen geformuleerd. Een andere handreiking voor leerkrachten is de uitwerking van de tussendoelen en leerlijnen, oftewel TULE uit het basisonderwijs (tule.slo.nl). Er is een toelichting en verantwoording geschreven bij elk kerndoel uit het leergebied ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’. Daarnaast zijn voor vier groepen van de basisscholen tussendoelen opgesteld en zijn lesvoorbeelden gegeven met verschillende activiteiten. Als laatste geeft het ‘doorkijkje’ een schets van de mogelijke lespraktijk behorende bij dat kerndoel (ibid.). Ondanks deze beschikbare middelen blijken leerlingen niet altijd met school de natuur in te gaan (Boorn 2007). De vakken rekenen, lezen en taal krijgen meer aandacht in vergelijking tot het natuuronderwijs, omdat deze vakken terugkomen in de CITO scores. Als leerkrachten wel natuuronderwijs geven is dit helaas niet altijd praktisch of in de buitenlucht waardoor de leerlingen nog steeds geen concrete natuurervaringen opdoen. Belemmeringen hiervoor zijn onder andere het lastig verkrijgen van vrijwillige hulp bij de organisatie en vervoer. Daarnaast beschikt de leerkracht niet altijd over voldoende inhoudelijke kennis waardoor hij liever geen praktisch natuuronderwijs geeft (Boorn 2007). 2.2.3 ONDERSTEUNING BIJ NATUURONDERWIJS Overal in Nederland zetten (gemeentelijke) NME-organisaties zich in om excursies, lesmateriaal en ondersteuning aan te bieden voor praktisch natuuronderwijs (Jansen, Smit, Van Koppen, Bulten, Damen & Custers 2006). Voorbeelden zijn de vele leskisten die scholen kunnen huren, georganiseerde lessen op boerderijen in de buurt of de wat recenter ontwikkelde natuurbelevingprogramma’s ‘Het Bewaarde Land’ en ‘Natuur-Wijs’. Onderzoek naar ‘Het Bewaarde 5 Definiëring zoals Boorn die geeft: ‘Het fysiek en mentaal in aanraking komen met natuur.’ (2007, p.12). De leerkracht in de schooltuin 7 Land’ laat zien dat dit programma een positieve bijdrage levert aan de houding, het gedrag en de kennis van de leerlingen ten aanzien van de natuur (De Gelder & Van Koppen 2007). Dit geeft aan dat natuurervaringen werkelijk bijdragen aan het uiteindelijke doel van NME. Helaas is deelname aan dergelijke natuurbelevingprogramma’s vanwege geld of locatie niet voor elke school haalbaar. Zoals in de inleiding al kort omschreven is, kunnen scholen zich vaak wel opgeven voor een schooltuinprogramma. Schooltuinprogramma’s bieden net als natuurbelevingprogramma’s de mogelijkheid om verspreid over een langere periode kennis op te doen over natuur en milieu, en de natuurlijke leefomgeving met alle zingtuigen te ervaren. 2.3 SCHOOLTUINPROGRAMMA’S 2.3.1 VERSCHEIDENHEID Er zijn overal ter wereld veel verschillende schooltuinprogramma’s ontwikkeld. In Amerika, maar ook in Engeland en andere landen, zijn sommige programma’s zo opgezet dat meerdere scholen hetzelfde programma volgen (Bowker & Tearle 2007, Canaris 1995). In Nederland vallen schooltuinprogramma’s meestal onder de verantwoordelijkheid van gemeentelijke NME of NMC centra, waardoor scholen weinig keus hebben in de te volgen programma’s. In sterk verstedelijkte gebieden zoals de Randstad zijn de schoolterreinen vaak te klein om bij de school te kunnen tuinieren. Dan kan een gezamenlijk gedeelde stadstuin, die de gemeente onderhoudt, uitkomst bieden. 2.3.2 DOEL Ondanks het feit dat schooltuinen overal ter wereld voorkomen zijn de doelen van schooltuinprogramma’s overeenkomstig: leren en ervaren op het gebied van hoofd, handen en hart (Blair 2009, Bowker et al. 2007, Verreck & Wijffels 2008, Yost & Chawla 2009). Leerlingen leren met het hoofd door kennis op te doen over hun leefomgeving. De volgende onderwerpen komen daarbij onder andere aan bod: planten en dieren, natuurlijke kringlopen, het weer, grondsoorten en de herkomst van ons voedsel (Blair 2009). Leerlingen brengen op de schooltuin de geleerde kennis direct in de praktijk door met de handen in de tuin te werken en met alle zintuigen te ervaren hoe dat is. Deze natuurervaring maakt het voor de leerlingen mogelijk om betekenis te geven aan de nieuw verworven kennis en daar ook waarde aan te hechten (Margadant et al. 1990). Door deze betekenisverlening en waardering leren leerlingen op de schooltuin ook met het hart. De nadruk ligt bij schooltuinprogramma’s in Nederland voornamelijk op het ervaren van de leefomgeving. Want zonder deze ervaring zullen de kinderen van nu niet in staat zijn om de leefomgeving te waarderen, te respecteren en hier in de toekomst voor te zorgen (Boorn 2007, Margadant et al. 1990). Bij de schooltuinprogramma’s in Amerika ligt de nadruk meer op het leren over een gezonde voeding en het uitbreiden van de smaakervaringen om daarmee de overgewicht- en obesitasproblematiek tegen te gaan (Canaris 1995). 2.3.3 EFFECT In een onderzoek naar de lange termijneffecten van NME op basisscholen in Nederland zetten deskundigen6 de schooltuin op de vierde plaats als het gaat om aspecten van NME op school die invloed hebben op kennis, gedrag en houding ten aanzien van natuur en milieu (Jansen et al. 2006). Internationale onderzoeken bevestigen dat leerlingen door schooltuinen beter omgaan en zorg 6 De ondervraagde deskundige zijn werkzaam in het onderwijs, de NME-sector, onderzoek en beleid. De leerkracht in de schooltuin 8 dragen voor hun leefomgeving. Andere effecten zijn verbeterde sociale omgang met groepsgenoten, meer zelfkennis, toegenomen kennis over voeding en groenten en fruit consumptie (Blair 2009, Yost et al. 2009). Custers & Van Den Berg (2007) lieten zien dat tuinieren invloed had op het fysiologisch, affectief en cognitief herstel van stress. 2.3.4 KRACHT Schooltuinieren is een sterk leermiddel gebleken, veel mensen herinneren zich nog levendig hoe zij tijdens hun schooltijd de verantwoordelijkheid hadden voor hun schooltuin. Verschillende punten maken dat het leren middels schooltuinen zo krachtig is. Zo zijn de leerlingen die deelnemen aan schooltuinen oud genoeg om zich veilig en vertrouwd te voelen in hun leefomgeving en deze te onderzoeken (Kellert 2002). In deze continu veranderlijke leefomgeving doen zich spontane leersituaties voor waarin leerlingen gevoel voor rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid kunnen ontwikkelen en problemen leren oplossen (Ibid.). Denk bijvoorbeeld maar aan een dier wat in nood is, of achtergelaten afval wat de natuur vervuilt. Doordat leerlingen voor langere tijd hun tuintje verzorgen gaan zij zich hier verantwoordelijk voor voelen. Zij zien het effect van hun inspanningen terug in de groei van hun planten wat de leerling een zekere mate van controle geeft. Leerlingen hebben nog meer controle als zij zelf een aantal gewassen mogen kiezen, dit verhoogt de betrokkenheid (Dragt & Schuurman 2008). Maar ook de leerkracht heeft invloed op het leren in de schooltuin, een enthousiaste leerkracht die de vaardigheden van het tuinieren beheerst kan dit op de leerlingen overdragen en hen extern motiveren (Blair 2009, Boorn 2007, Ros 2007). Door de lange leerperiode en herhalende werkzaamheden kunnen leerlingen op een rustig tempo leren (Blair 2009). Herhaling komt sowieso voor bij schooltuinprogramma’s omdat leerlingen de tuinles vaak verwerken door middel van een kringgesprek of het maken van een werkblad. 2.4 ERVAREN PROBLEMEN BIJ SCHOOLTUINPROGRAMMA’S Schooltuinprogramma’s zijn een waardevolle invulling voor het natuuronderwijs, maar de ontwikkeling en invoering van schooltuinprogramma’s kan problemen met zich meebrengen. Literatuuronderzoek naar ervaren barrières bij het leren in de buitenlucht resulteerde in de volgende vijf punten: 1. Angst en zorgen over de gezond- en veiligheid van jonge mensen, 2. Het zelfvertrouwen en de expertise van leerkrachten over het lesgeven in de buitenlucht, 3. De eisen van het school curriculum, 4. Tekort aan tijd, bronnen en support, 5. Andere veranderingen in het onderwijs (bijvoorbeeld een strak rooster en grotere klassen) (Rickinson, Dillon, Teamey, Morris, Choi, Sanders & Benefield 2004). Deze punten zijn overeenkomstig met het onderzoek van DeMarco uit 1997. Zij heeft specifiek onderzoek gedaan naar het gebruik van de schooltuinen bij alle vakken (garden based curriculum) en de problemen die leerkrachten daarbij ervaren. Het resultaat van de vragenlijst is dat logistieke factoren, zoals een verantwoordelijk persoon, een tuin en geld voor de materialen, de belangrijkste voorwaarden zijn voor succesvol gebruik van schooltuinen. Beschikbaar gereedschap en ondersteuning van de directeur zijn ook belangrijke factoren. Enkele vragenlijsten zijn geselecteerd voor verder onderzoek tijdens een interview. Het resultaat van deze interviews is dat educatieve factoren echter nog belangrijker zijn. Met name de ‘ownership’, dat wil zeggen de betrokkenheid van de leerlingen, en de integratie van het schooltuinieren in het curriculum zijn de belangrijkste educatieve factoren. Uit de vragenlijsten en interviews is naar voren gekomen dat het tekort aan instructietijd om het schooltuinprogramma te leren geven, en het tekort aan voorbereidingstijd voor de tuinieractiviteiten, niet bijdraagt aan het gebruik van de schooltuinen. Leerkrachten gaven ook aan dat zij tijdens de lessen voornamelijk terugvallen op hun eigen De leerkracht in de schooltuin 9 tuinierkennis en -ervaringen, in plaats van aangeboden tuinierkennis en -ervaringen of natuurwetenschappelijke kennis. Instructie over het gebruik van schooltuinen in het curriculum en andere tuinierkennis en -vaardigheden blijkt gewenst te zijn (DeMarco 1997). Ozer voegt nog toe dat het belangrijk is om ondersteuning van meerdere leerkrachten, medewerkers, ouders en vrijwilligers te verkrijgen (2006). Op die manier heeft een slechte integratie in het curriculum, vandalisme, het onderhoud van de tuinen tijdens vakantie en ziekte of overlijden van de ondersteuning niet zo’n grote invloed op het schooltuinprogramma (Ozer 2006). De leerkracht in de schooltuin 10 De leerkracht in de schooltuin 3. 11 HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA IN ZOETERMEER Om als buitenstaander te begrijpen wat het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer inhoudt is dit hoofdstuk geschreven. Allereerst is uitgelegd hoe het schooltuinprogramma eruit zag, daarna volgt een uitleg over het vernieuwd schooltuinprogramma. Dan is gekeken hoe deze vernieuwingen passen bij de visie van NME-Zoetermeer, met als laatste een verslag over de huidige stand van de invoering van het vernieuwd schooltuinprogramma. 3.1 HET HUIDIGE SCHOOLTUINPROGRAMMA De gemeente Zoetermeer biedt al meer dan dertig jaar een schooltuinprogramma aan voor leerlingen van groep vijf en zes van de basisschool. In die tijd is veel veranderd in de maatschappij wat ook consequenties heeft gehad voor de schooltuinen in Zoetermeer. Zo zijn de schooltuinen ongeveer tien jaar geleden door bezuinigingen omgedoopt tot wijktuinen. Hierdoor verbreedde de functie van de tuinen waardoor meerdere doelgroepen gebruik van de tuin konden maken. Een andere verandering was de reductie van de begeleiding bij de schooltuinlessen van 60 tot 25 minuten, wat nog steeds de richtlijn voor begeleiding van de huidige schooltuinlessen is in Zoetermeer. In deze 25 minuten bespreekt de wijktuinbeheerder wat de leerlingen gaan doen in hun tuintjes met de nodige theoretische uitleg omtrent het tuinieren. Daarna doet hij de praktische handelingen voor in de tuin van de leerkracht (de voorbeeldtuin), waarna de leerlingen onder begeleiding van de leerkracht aan het werk gaan. De leerkracht is hier niet extra voor opgeleid, wat resulteert in grote verschillen tussen leerkrachten op het gebied van inhoudelijke kennis en praktische en didactische vaardigheden. Er zijn meestal wel kundige vrijwilligers aanwezig die helpen bij de schooltuinlessen. 3.2 HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA 3.2.1 DE OPZET Na dertig jaar ontwikkelt NME-onderwijs nu een vernieuwd schooltuinprogramma voor groep vijf dat start met een zestal themalessen in het najaar. In deze lessen komen belangrijke thema’s op het gebied van natuur en milieu in de schooltuin aan bod, denk daarbij aan het weer, de grond, bodemdiertjes en de zaadkringloop. Een volgroeide themalestuin met planten, groenten en bloemen is als lesmateriaal voor deze themalessen beschikbaar. In het voorjaar werken de leerlingen tijdens twaalf tuinlessen in een individueel tuintje. Wat de leerlingen tijdens de themalessen geleerd hebben komt bij de tuinlessen in de praktijk terug. Naast de individuele tuin leggen de leerlingen tijdens de tuinlessen ook de themalestuin aan voor de volgende groep vijf. Deze tuin wordt door de leerlingen tot de zomervakantie onderhouden. Door deze opzet doorlopen de leerlingen met eenzelfde leerkracht het schooltuinprogramma. Het onderhoudsprobleem van de tuintjes tijdens de zomervakantie is verkleind tot één themalestuin, het is nog onduidelijk wie de themalestuin zal gaan onderhouden. 3.2.2 HET LESMATERIAAL Het lesmateriaal van het vernieuwd schooltuinprogramma is met aandacht ontwikkeld. Verschillende natuurmethoden en de kerndoelen zijn gebruikt om onderwerpen aan bod te laten komen die passen in het natuuronderwijs van groep vijf. Op die manier is geprobeerd om het vernieuwd schooltuinprogramma zo te maken dat het lesvervangend is voor het natuuronderwijs in groep vijf. De leerkracht in de schooltuin 12 Konijn Joep is een terugkomend item in het lesmateriaal, alle stadia van de kringloop komen aan bod in kleine grappige tekeningetjes van een konijn op de tuin (bijlage 1). Leerkrachten kunnen zichzelf en de leerlingen voorbereiden op de schooltuinles (thema- dan wel tuinles) met een bijbehorende voorbereidende PowerPoint les die ongeveer 15 minuten zou moeten duren. De PowerPoint les begint met activerende vragen, daarna volgt informatie over de activiteit van die week. Bij het zaaien van de radijs leren de leerlingen bijvoorbeeld hoe het zaad er uitziet, hoeveel afstand tussen de radijszaadjes nodig is, hoe een volgroeide radijs in de grond eruit ziet, hoe radijs smaakt en hoe je deze kunt gebruiken. De leerlingen verwerken de schooltuinles met behulp van werkbladen, deze zijn zo ontwikkeld dat het vakoverstijgend werken bevordert. De verwerkende werkbladen bevatten altijd twee basisopdrachten. De eerste is het invullen van de hoeveelheid gemeten neerslag en temperatuur in een getekende regen- en thermometer. De tweede opdracht is de ‘terugblik’, daar vullen de leerlingen in wat ze het leukste en het minst leuke van de schooltuinles vonden. De derde opdracht gaat vaak inhoudelijk in op hetgeen wat aan bod is gekomen op de schooltuinles. Afwisselend volgen dan nog twee tot drie opdrachten zoals puzzels en kleurplaten. Op het werkblad van de laatste les leren de leerlingen de gemeten temperatuur en hoeveelheid regen weer te geven in twee grafieken. Met deze grafieken leren ze de simpele analyses en berekeningen uitvoeren, zoals het vaststellen van de droogste dag en het berekenen van de gemiddelde temperatuur. Bij het lesmateriaal hoort ook een handleiding voor de leerkracht. De handleiding die ontwikkeld is bij de eerste vier lessen is minder uitgebreid dan de bedoeling was, de handleiding die hoort bij de laatste lessen is vollediger. Deze handleiding begint met een inleiding, inhoudsopgave en praktische informatie. Dan volgt er informatie over de serie van lessen behorende bij het vernieuwd programma. Bij de tuinles is ook informatie gegeven over de verschillende tuinen en de taakverdeling tussen de wijktuinbeheerder, leerkracht en controleurs. De rest van de handleiding bestaat uit de uitwerking van de lessen, geordend per week. Het begint met een opsomming van de leerdoelen, dan staat de tekst van de voorbereidende les letterlijk uitgewerkt. De activiteiten, behorende bij de tuinles, staan opgesomd met daarna kort de opdrachten van de verwerkende les. Als laatste volgen lessuggesties en achtergrondinformatie behorende bij de onderwerpen die in die week aan bod komen. 3.3 DE VERNIEUWINGEN EN DE VISIE VAN NME-ZOETERMER Het vernieuwd schooltuinprogramma sluit aan bij de visie op NME van de gemeente Zoetermeer. Deze visie luidt als volgt: “Zoetermeer zet NME in om tot gedragsverandering te komen, die bijdraagt aan duurzamer samenleven in Zoetermeer. NME stimuleert kinderen en volwassenen om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leefomgeving. NME reikt kinderen en volwassenen daartoe overwegingen aan op basis waarvan ze duurzame afwegingen en keuzes kunnen maken.” (Bonthuis, 2007, p.3). Door de themalessen is het leren over tuinieren uitgebreid tot leren over natuur en milieu. Daarbij krijgen leerlingen kennis aangereikt die ze in de schooltuinpraktijk toepassen. Door middel van begeleide reflectie verkrijgen leerlingen inzicht in de complexe relatie tussen mens en natuur. Dit draagt bij aan het duurzamer samenleven in Zoetermeer omdat dit leerlingen toerust om ‘hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het leven en de leefomgeving hier en nu en voor elders en later weloverwogen vorm te geven’ (Hovinga 2004, p.45). De leerkracht in de schooltuin 13 NME-onderwijs werkt vraag- en aanbod gericht. Dit is terug te zien in het vernieuwd schooltuinprogramma, omdat dit naar aanleiding van vragen van leerkrachten parallel loopt met het schooljaar. Daarnaast sluit het vernieuwd schooltuinprogramma met de schoollessen voor de leerkracht goed aan bij het speerpunt van NME-onderwijs om tweedelijns NME aan de scholen aan te bieden. Dit wil zeggen dat de scholen ondersteuning en begeleiding krijgen bij het geven van NME, waarbij zij zelf (mede) uitvoerende zijn (Bonthuis, 2007, p.5). 3.4 DE INVOERING VAN HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA 3.4.1 THEMALESSENPILOT Bij de start van het schooljaar van 2008-2009 zijn twee groepen7 gestart met de pilot van de themalessen. De pilot van de themalessen is niet nader onderzocht, wel is de onderzoekster aanwezig geweest bij de twee evaluatiegesprekken over deze pilot. Toen heeft zij kennisgemaakt met een aantal leerkrachten, betrokken ontwikkelaars en het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer. 3.4.2 TUINLESSENPILOT In het voorjaar van 2009 zijn vijf groepen gestart met de pilot van de tuinlessen. De leerkrachten die nog niet mee hadden gedaan aan de themalessenpilot zijn bezocht door de wijktuinbeheerder, programmaontwikkelaar en onderzoekster. Tijdens dit bezoek hebben zij uitleg gekregen over het vernieuwd schooltuinprogramma en konden zij hier vragen over stellen. Twee weken voor de start van de tuinlessen heeft de wijktuinbeheerder een introductieles op school gegeven. Deze introductie les is, wanneer mogelijk, ondersteund met een PowerPoint presentatie. Na deze introductieles heeft de leerkracht het teeltplan, zaairooster en de handleiding van de eerste vier tuinlessen gekregen. Het lesmateriaal van de eerste vier lessen is per week naar de leerkrachten verstuurd. Het materiaal van de overige lessen is bij de vijfde tuinles aan de leerkrachten overhandigd. 7 Omdat leerlingen uit verschillende klassen soms tegelijk naar de schooltuinlessen gaan (denk aan het Montessori onderwijs of scholen met meerdere locaties) wordt over groep in plaats van klas gesproken. De leerkracht in de schooltuin 14 De leerkracht in de schooltuin 4. 15 METHODEN In dit hoofdstuk is een toelichting gegeven op de methode van onderzoek. Eerst is in het algemeen ingegaan op de opzet van het onderzoek, waarna specifieke informatie volgt over kwalitatief onderzoek. De selectie van de respondenten en wijktuinbeheerders is uitgelegd, gevolgd met situatiedefinities van de wijktuinen, scholen en leerkrachten. Dan volgt uitleg over de ontwikkeling van de onderzoeksinstrumenten. Als laatste is de manier van dataverzameling, analyse en verslaglegging kort toegelicht. 4.1 ONDERZOEKSOPZET Allereerst is literatuur over NME, natuurervaringen, natuuronderwijs, schooltuinen en de ervaringen van leerkrachten met schooltuinen gezocht, geïnventariseerd en bestudeerd. Daarna is een onderzoeksopzet gemaakt waarmee de invloed van schooltuinprogramma's op de leerkracht is te onderzoeken op de twee niveaus zoals in de inleiding is omschreven. De Delphi methode is gebruikt om te onderzoeken welke invloed schooltuinprogramma's in het algemeen hebben op de rol en betrokkenheid van de leerkracht. Bij de Delphi methode beantwoorden experts in meerdere ronden digitale vragenlijsten. Deze digitale vragenlijsten maken het mogelijk om zonder sociale interacties de mening van meerdere respondenten in kaart te brengen. Door in meerdere ronden terug te komen op de reacties is het mogelijk om een consensus over een kwestie te bereiken (Hasson, Keeney & McKenna 2000). Bij de start van de onderzoeksstage zijn meerdere gesprekken gevoerd met de begeleiders en medewerkers van NME Zoetermeer. Naar aanleiding van deze gesprekken is besloten tot formatief evaluatieonderzoek van de ervaringen van de leerkrachten tijdens de tuinlessenpilot. Daarbij gaat het alleen om de ervaringen van de leerkrachten bij de tuinlessenpilot, en niet om de vergelijking met de ervaringen van leerkrachten bij het oude schooltuinprogramma. Deze vergelijking is praktisch niet haalbaar in de korte onderzoekstijd. Daarnaast zou deze vergelijking geen juiste informatie bieden. Dit komt omdat de leerkrachten die het oude schooltuinprogramma volgen met hun groepen net weer begonnen zijn met het schooltuinprogramma, terwijl de leerkrachten van de tuinlessenpilot dan de zes vernieuwde themalessen al hebben gehad. De ervaringen van de acht leerkrachten van de vijf groepen zijn in kaart gebracht door middel van observaties en interviews. 4.2 KWALITATIEF ONDERZOEK Zowel bij de Delphi methode als bij de case study in Zoetermeer is gericht onderzocht hoe de verschillende facetten van schooltuinprogramma’s, zoals organisatie, uitvoering, lesmateriaal en faciliteiten, bijdragen aan optimalisering van de rol en verhoging van de betrokkenheid van de leerkracht bij schooltuinprogramma’s. Deze aanpak levert kleine hoeveelheden zeer specifieke data op uit een relatief kleine onderzoekspool; het gaat hier om kwalitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek is de onderzoekster het belangrijkste onderzoeksinstrument. Zij heeft geprobeerd om onbevangen, onbevooroordeeld, open en nieuwsgierig te zijn tijdens het onderzoek. Om de onderzoeksresultaten in de juiste context en vanuit het gezichtspunt van de respondent te kunnen interpreteren zijn situatiedefinities geformuleerd (zie paragraaf 4.4). De leerkracht in de schooltuin 16 Bij het kwalitatieve onderzoek van de casestudy in Zoetermeer is het belangrijk om de situatie holistisch, dat wil zeggen zoals hij zich in de werkelijkheid voordoet, direct waar te nemen. Om de situatie zo min mogelijk te verstoren is participerend geobserveerd. Daarbij waren de wijktuinbeheerder en leerkrachten wel op de hoogte van de rol van de onderzoekster, wanneer leerlingen vragen stelden is hen de waarheid verteld. De onderzoekster was vanaf het begin aanwezig (de introductieles), zodat de leerlingen en leerkrachten haar hebben leren kennen. Door naast de participerende observaties op een later moment ook interviews af te nemen is triangulatie van de data mogelijk, wat de kwaliteit van het onderzoek ten goede komt. 4.3 SELECTIE RESPONDENTEN 4.3.1 SCHOOLTUINEXPERTS De schooltuinexperts zijn gericht geselecteerd om zo personen met ervaring op het gebied van ontwikkelen en/of uitvoeren van schooltuinprogramma's te vinden. Collega’s van NME Zoetermeer en begeleider Kris van Koppen hebben geholpen bij deze selectie door gegevens te verstrekken van potentiële schooltuinexperts in Nederland. Daarbij is opgelet om in ieder geval één expert te benaderen vanuit de wat grotere steden uit de Randstad. Deze experts zijn telefonisch benaderd, in dit gesprek heeft de onderzoekster uitleg gegeven over het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer. Alle benaderde experts wilden meedoen aan het onderzoek en hebben daarom de eerste mailing ontvangen. Echter heeft één schooltuinexpert zich, naar aanleiding van de eerste vragenlijst, teruggetrokken uit het onderzoek. Telefonisch is contact met de schooltuinexperts gezocht voor een nadere toelichting en afronding. 4.3.2 WIJKTUINBEHEERDERS NME-onderwijs heeft wijktuinbeheerder 1 gevraagd om les te geven bij de themalessenpilot (en later dus ook de tuinlessenpilot) omdat zij al 11 jaar schooltuinlessen geeft, praktisch ingesteld is en van aanpakken weet. Wijktuinbeheerder 2 geeft voor het 2e jaar schooltuinlessen, daarvoor werkte hij als leerkracht in het basisonderwijs. Hij heeft naast zijn taken op de wijktuin ook educatieve taken bij NME-onderwijs, zo werkt hij bijvoorbeeld mee in de ontwikkeling van het vernieuwd schooltuinprogramma. De wijktuinbeheerder is gedreven en precies en heeft veel ervaring met lesgeven. 4.3.3 SCHOLEN EN LEERKRACHTEN Scholen maken vaak jaar in jaar uit gebruik van het schooltuinprogramma. De educatief medewerker van NME-Zoetermeer vertelt dat sommige leerkrachten om die reden geen les geven aan groep vijf. Het is dus mogelijk dat in Zoetermeer een impliciete selectie plaatsvindt van de leerkrachten die lesgeven aan groep vijf. De selectie van aan het onderzoek deelnemende leerkrachten en groepen is niet geheel homogeen. Ongeveer de helft van de leerkrachten is bij de start van het schooljaar 2008-2009 met de groep begonnen aan de themalessenpilot. Zij volgen dus wel de pilot van het gehele vernieuwde programma, terwijl de andere leerkrachten pas in het voorjaar met de tuinlessenpilot begonnen zijn. De wijktuinbeheerders hebben zelf besloten welke scholen meededen aan de pilot's. Twee scholen zijn gekozen omdat een parallel aan het schooljaar lopend schooltuinprogramma organisatorisch voor deze scholen beter uitkwam. Eén school is geselecteerd omdat de leerkracht van groep vijf zeer De leerkracht in de schooltuin 17 vooruitstrevend en enthousiast is over de schooltuinen. De overige scholen zijn gevraagd om mee te doen omdat dit planmatig goed uitkwam voor de wijktuinbeheerders (de lessen volgens het vernieuwd schooltuinprogramma na elkaar). 4.4 SITUATIEDEFINITIES 4.4.1 SCHOOLTUINEXPERTS Aangezien anonimiteit belooft is aan de schooltuinexperts zijn van hen geen uitgebreide schetsen weergegeven. Wel staat in onderstaande tabel aangegeven bij welke stad deze schooltuinexpert betrokken is (of is geweest) bij de ontwikkeling en/of uitvoering van schooltuinprogramma. Tabel 1. Informatie over de schooltuinexperts (e). e1 Den Haag e2 Amsterdam e3 Maastricht e4 Groningen e5 Utrecht e6 Rotterdam e7 Leiden e8 Vlaardingen 4.4.2 WIJKTUINEN De wijktuin waar wijkbeheerder 1 werkt, is als een van de eerste wijktuinen in 1976 geopend. De wijktuin ligt achter een dijkje in het oosten van de stad. Er is op deze wijktuin grond beschikbaar voor verhuur en schooltuinen, daarnaast is er een kruidentuin, een fruittuin en een insectenhoek met vijver. Er staat een verouderd gebouw met een kantoortje voor wijktuinbeheerder 1, werkruimte voor vrijwilligers, een wc en een opslagplaats voor het gereedschap. Buiten is een schoolbord met daarvoor op het pleintje zitbanken voor de leerlingen, met slecht weer is midden in de tuin een overkapping. Per dag helpen ongeveer vier vrijwilligers mee in de tuinen en bij de lessen. Wijktuinbeheerder 2 werkt in Meerzicht op de wijktuin die in 1977 als derde wijktuin van de stad Zoetermeer is geopend. Deze wijktuin heeft twee stukken grond waartussen een fiets- en voetpad loopt. Deze grond is beschikbaar voor verhuur en voor schooltuinen. Op het grootste stuk grond staat het in 2007 nieuw aangelegde huisje met een kantoor, wc, werk- en opslagruimten. Op dit stuk grond van de wijktuin zijn ook de kruidentuin, fruittuin en groentekasje aangelegd. Naast het huisje is een plaatsje met banken en een lesbord, hier start en eindigt de les. Per dagdeel helpen ongeveer twee vrijwilligers mee bij het onderhoud en de lessen. 4.4.3 SCHOLEN EN LEERKRACHTEN In tabel 2 (p.18) zijn korte schetsen van de scholen en leerkrachten gegeven. In het verdere verslag is met het nummer uit het linker vak naar de leerkrachten verwezen. In het vak daarnaast staat welke lessen de leerkracht van het vernieuwd schooltuinprogramma geeft. 4.5 ONTWIKKELING ONDERZOEKSINSTRUMENTEN Omdat dit onderzoek cyclisch iteratief is vormgegeven zijn onderstaande onderzoeksinstrumenten chronologisch genoteerd. Alle onderzoeksinstrumenten zijn ontwikkeld door de onderzoekster. De vragenlijsten en interviews zijn voor het gebruik gepretest op onder andere collega’s, medestudenten en een bevriende leerkracht. De leerkracht in de schooltuin 18 Tabel 2. Informatie over de scholen en leerkrachten 8 School A is een Katholieke basisschool die al 40 jaar bestaat en aangesloten is bij Unicoz . School A is een ‘wereldschool’, dat wil zeggen dat de leerlingen van oorsprong afkomstig zijn uit vele landen. De school heeft een continurooster en kleine klassen waardoor er aandacht is voor de individuele leerling. Het gebouw is wat verouderd, maar in 2010 zal de school een nieuwe locatie krijgen. lk 1 School Is jaren geleden met een klas naar de schooltuinen geweest. Geeft de schoollessen trouw, lessen klassikaal en uitgebreid. Leerlingen hebben de gelegenheid om vragen te stellen. Vindt de lessen goed ontwikkeld en heeft het daarom ervoor over om er tijd aan te besteden en de stof grondig te behandelen. e lk 2 Tuin Werkt als onderwijsassistent en gaat voor het 7 jaar met leerlingen naar de schooltuin. lessen Begeleidt daar de leerlingen tijdens de tuinles, die ze op school kort evalueert. Heeft veel belangstelling voor de natuur en vindt het belangrijk dat kinderen daar ook over leren. 9 School B is een Openbare Montessori school die al 35 jaar bestaat en deel uitmaakt van OPOZ . Leerlingen zijn verantwoordelijk voor elkaar, hun eigen keuzes en de sfeer op school. Omdat het een openbare school is komen kinderen in aanraking met verschillende levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden. e lk 3 Alle Doet voor het 5 jaar mee aan het schooltuinprogramma. Heeft ook deelgenomen aan de lessen pilot van de themalessen. Het schooltuinprogramma parallel aan het schooljaar is organisatorisch een grote verbetering. Een enthousiaste, wat jongere, leerkracht die prioriteiten weet te stellen en kan omgaan met beperkt beschikbare tijd. School C is een Christelijke school gebaseerd op reformatorische grondslag die onderdeel is van Unicoz. Deze groep streeft naar kwalitatief hoogwaardig onderwijs vanuit de christelijke identiteit. Op school C is in het onderwijs aandacht voor de basisbehoeften van het lerende kind. Leerlingen leren rekening met elkaar te houden, geduldig en vergevingsgezind te zijn. lk 4 Alle Jonge leerkracht die recentelijk bewust gekozen heeft voor het basisonderwijs omdat hij het lessen leuk vindt om breed onderwijs aan te bieden. Staat open voor de vernieuwingen en is enthousiast over het schooltuinprogramma. Twijfelt wel over het lesvervangende karakter en de tijdinvestering. School D is een Protestants-christelijke school die onderdeel is van de Unicoz scholengroep. School D heeft twee locaties, de gebouwen van beide locaties zijn recentelijk vernieuwd. Door de kleinschaligheid van de locaties is ruimte voor individuele aandacht. Op school D staan veiligheid, wederzijds respect en een prettige sfeer hoog in het vaandel. lk 5 School Is recentelijk begonnen met werken op school D. Volgde zelf als kind met veel plezier het lessen schooltuinprogramma in Zoetermeer, heeft nu voor het eerst als leerkracht te maken met schooltuintjes. e lk 6 Tuin Doet voor het 5 jaar mee aan de schooltuinen. Neemt de leerlingen van groep 5 van de lessen andere locatie van de school ook mee naar de tuinles. Is enthousiast over het schooltuinieren, staat open voor vernieuwingen en wilde graag deelnemen aan de pilot. Kan goed opschieten met de wijktuinbeheerder wat de sfeer en de kwaliteit van de les ten goede komt. e lk 7 School Doet voor het 4 jaar mee aan het schooltuinprogramma. Geeft ondanks tijdgebrek trouw de lessen schoollessen, met het materiaal wat voor handen is. Is enthousiast over de voorbereidende PowerPoint lessen, ook al moest zij zich deze manier van lesgeven eerst eigen maken. 10 School E is een school voor speciaal basisonderwijs die aangesloten is bij SCOH . Leerlingen uit Zoetermeer en omgeving die leer- en/of ontwikkelingsachterstanden hebben of om verschillende redenen zijn vastgelopen in het onderwijs komen naar deze school. De school heeft veel aandacht voor de sociaal emotionele ontwikkeling van de leerlingen en werkt met een PAD-leerplan. Daarnaast werkt school E met leerpaleizen (lezen, spelling en rekenen) en werkpaleizen (zaakvakken) waarbij leerlingen zichzelf kunnen inschrijven voor lessen. lk 8 Alle Heeft al vele jaren schooltuinervaring en geeft praktisch natuuronderwijs hoge prioriteit. lessen Passend bij het schooltype volgde zij al een verkort programma wat eindigde voor de zomervakantie. Bij de voorbereidende les krijgen leerlingen een leidende rol, de leerkracht vult alleen aan. 8 Unicoz onderwijsgroep staat voor uniek Christelijk en Katholiek onderwijs van hoge kwaliteit (unicoz.nl). Stichting Openbaar Primair Onderwijs Zoetermeer (OPOZ) is in 2003 opgericht om het openbaar primair onderwijs in Zoetermeer te verzelfstandigen (opoz.nl). 10 Bij de Stichting Christelijk Onderwijs Haaglanden (SCOH) zijn onder andere scholen voor speciaal onderwijs verbonden (scoh.nl). 9 De leerkracht in de schooltuin 19 4.5.1 DELPHI VRAGENLIJST 1 Bij het versturen van de eerste digitale vragenlijst hebben de schooltuinexperts zoals aangeraden door Hasson et al. (2000) een korte samenvatting ontvangen over het onderzoek. Daarbij zat ook een precieze planning voor de digitale vragenlijsten behorende bij de Delphi methode. De vragenlijst bestaat uit zes vragen waarbij de eerste vier vragen specifiek gericht zijn op de schooltuinpraktijk waarin de expert werkzaam is. In de eerste vraag is gevraagd naar de doelen van het schooltuinprogramma. Bij de tweede vraag is een lijst met factoren gegeven die onder ander invloed hebben op leerkrachten. Schooltuinexperts konden deze lijst aanvullen. Daarna is gevraagd om de, volgens de expert, vijf belangrijkste factoren te geven. Bij vraag vier zijn de experts gevraagd om voor die factoren aan te geven welke deelname van leerkrachten het best zou bijdragen aan het behalen van de schooltuindoelen. Met andere woorden, welke rollen en bijbehorende taken van de leerkracht dragen voor die gekozen factoren het best bij aan het schooltuinprogramma? Bij de laatste twee vragen was het uitgangspunt een nieuw op te zetten tuin. Bij vraag vijf zijn de schooltuinexperts uitgedaagd om voor een nieuwe tuin te formuleren welke bijdrage van leerkrachten het best zou zijn voor het behalen van de schooltuindoelen zoals Kantara deze heeft opgesteld (kantara.nl). Er is gekozen om uit te gaan van deze schooltuindoelen omdat iedere schooltuinexpert de vraag dan zou beantwoorden met hetzelfde einddoel. De laatste vraag gaat over hoe de verdere organisatie van de schooltuin de deelname van de leerkracht zoals in vraag vijf genoemd mogelijk zou kunnen maken (bijlage 2). 4.5.2 OBSERVATIE STENO Om een brede range van gegevens te verzamelen over de gedragingen van de leerkracht tijdens de tuinles is gebruik gemaakt van een weinig gestandaardiseerde observatiemethode. De onderzoekster heeft op alle wijktuinen geobserveerd bij het oude schooltuinprogramma om zo onderwerpen en mogelijke activiteiten van en interacties met leerkrachten in kaart te brengen. De resultaten van dit vooronderzoek zijn omgezet in een steno om snel kleine veldnotities te kunnen maken tijdens de tuinlessen van het vernieuwd schooltuinprogramma (bijlage 3). Hiervoor is een opschrijfboekje van tien bij zeven centimeter en een klein potlood gebruikt, die beide vlot op te bergen zijn in een jaszak. 4.5.3 INTERVIEW 1 Na de eerste drie series van lessen die horen bij de tuinlessenpilot van het vernieuwd schooltuinprogramma is een interview afgenomen bij de betrokken leerkrachten. Om de juiste vragen aan de juiste leerkracht te kunnen stellen zijn drie verschillende interviewdocumenten gemaakt; voor de leerkracht die alle lessen, of juist alleen de tuinles of schoollessen geeft die van het vernieuwd schooltuinprogramma. In bijlage 4 is het interview voor een leerkracht die alle lessen geeft te zien. Naast deze verschillende documenten is ook een indeling gemaakt met algemene vragen, vragen die specifiek ingaan op de voorbereidende- tuin- of verwerkende les, en afsluitende vragen. De interviewvragen zijn redelijk gestructureerd genoteerd maar de interviews zelf waren semigestructureerd, omdat leerkrachten hun ervaringen konden vertellen en er vaak doorgevraagd is. 4.5.4 DELPHI VRAGENLIJST 2 Naar aanleiding van de reacties op vragenlijst 1 is vragenlijst 2 ontwikkeld (bijlage 5). Deze bestaat uit vijf vragen. De eerste vraag gaat in op de genoemde schooltuindoelen om hier een consensus over te De leerkracht in de schooltuin 20 bereiken. Bij de tweede vraag is een cirkeldiagram afgebeeld met de belangrijkste factoren die de deelname van leerkrachten aan schooltuinprogramma’s beïnvloed. Door middel van dit diagram krijgen de schooltuinexperts een overzicht van de factoren die het meest genoemd zijn. De bijbehorende vraag gaat over de definitie van interesse, enthousiasme en motivatie. Vraag drie gaat over de taakverdeling tussen de leerkracht en ondersteuning tijdens de tuinles. De meningen over deze taakverdeling verschillen, dus er is gekozen om bij de verdeling ook een grijs gebied aan te geven. Er zijn naar aanleiding van die figuur enkele vragen gesteld. De volgende twee vragen gaan in op respectievelijk verdieping11 en het leiden dan wel begeleiding van de tuinles, omdat deze taken zich in het grijze gebied bevonden. Vragen bij de verdieping zijn wanneer en waar dit aan bod komt en wie deze verdieping geeft. Als laatste volgt de vraag of de leerkracht de tuinles uitleg zou moeten geven en de tuinles zou moeten leiden of begeleiden. 4.5.5 INTERVIEW 2 De onderzoekster heeft de acht leerkrachten beter leren kennen waardoor het niet meer nodig was om, afhankelijk van de soort lessen die de leerkracht geeft, aparte interview documenten te maken. In het begin van het interview zijn eerst nog extra open vragen toegevoegd, om leerkrachten de gelegenheid te geven om ervaringen of verbeterpunten te vertellen. Verder zijn de interviewvragen onderverdeeld in: algemene vragen, specifieke vragen bij de drie verschillende lessen, vragen over de lesinhoud/curriculum, vragen over de door schooltuinexperts genoemde factoren en afsluitende vragen (bijlage 6). 4.6 DATAVERZAMELING 4.6.1 DELPHI METHODE Halverwege maart is de eerste digitale vragenlijst naar de schooltuinexperts verzonden. De bijgevoegde planning bleek echter te krap genomen, de schooltuinexperts hadden te weinig tijd om te reageren. Een aangepaste planning is verzonden naar de schooltuinexperts zodat iedereen de mogelijkheid had om te reageren. De tweede digitale vragenlijst is begin mei verlaat verstuurd. Oorzaak daarvan was een verkeerde inschatting van de benodigde ontwikkeltijd. Om de kwaliteit van deze vragenlijst te waarborgen is veelvuldig overleg geweest met zowel de begeleiders uit Zoetermeer als de instituutsbegeleider van de Universiteit Utrecht. Door deze vertraging is besloten niet nog een digitale vragenlijst te ontwikkelen. In plaats daarvan is aan het eind van het onderzoek een expertmeeting georganiseerd waarin met de schooltuinexperts en andere betrokkenen over de onderzoeksresultaten is gediscussieerd. De resultaten van deze expertmeeting staan beschreven in paragraaf 7.2. 4.6.2 CASE STUDY IN ZOETERMEER Het verzamelen van de data van het veldexperiment is begonnen toen de tuinlessen begin april startten. Het aantal leerkrachten dat aan de tuinlessenpilot deelnam bleek groter te zijn dan in eerste instantie verwacht, aangezien veel leerkrachten parttime werken zijn de lessen verdeeld over de twee leerkrachten. Daarnaast vielen de tuinlessen van vier van de vijf groepen op dinsdag morgen en het begin van de middag. Dit maakte het maken van afspraken voor observaties en interviews niet altijd makkelijk. 11 Zie voor definitie verdieping p.32. De leerkracht in de schooltuin 21 In de drie lessen tot de meivakantie zijn zeven tuinlessen geobserveerd, in ieder geval één les van elke groep. Na deze lessen zijn de eerste interviews afgenomen met de leerkrachten, vijf interviews zijn voor de meivakantie afgenomen, drie interviews in de eerste twee dagen na de meivakantie. Het was de bedoeling om na de meivakantie weer bij drie tuinlessen te observeren. Op die manier zouden van elke groep drie tuinlessen moeten zijn geobserveerd. Echter zijn door uitzonderlijk slechte weersomstandigheden bij de groep van school A en school D twee tuinlessen geobserveerd. Omdat bij de laatste observaties weinig nieuwe gedragingen, uitspraken, interacties, etcetera zijn gezien, is uitgegaan van observatieverzadiging en zijn deze observaties niet ingehaald. Eind mei en in het begin van juni zijn voor de tweede maal interviews met de leerkrachten afgenomen, één interview is om organisatorische redenen telefonisch afgenomen. Tijdens de observaties en interviews zijn continue digitale geluidsopnamen gemaakt. De leerkrachten hebben hier na overleg toestemming voor gegeven. Het digitale recordertje heeft de vorm van een telefoon en kon zo tijdens de observaties redelijk onopvallend in een gebreid hoesje om de nek van de onderzoekster hangen. Er is zelfs een leerling geweest die opmerkte: “Valt uw telefoon er niet uit?” Sommige leerlingen hebben gevraagd wat de onderzoekster bij de tuinlessen deed. Deze leerlingen hebben een eerlijk antwoord gekregen. Dit had volgens de onderzoekster geen effect op het gedrag van de leerlingen, meestal hadden ze niet de tijd of de aandacht om op het antwoord te wachten. Tijdens de eerste observaties is aan de leerkrachten gevraagd of zij de aanwezigheid van de onderzoekster vervelend vonden. Alle leerkrachten ontkenden dat, verschillende leerkrachten gaven aan dat dit door de drukte van de tuinles niet echt was opgevallen. Naast deze digitale geluidsopname zijn bij de observaties ook veldnotities in steno (bijlage 3) gemaakt en schreef de onderzoeker tijdens de interviews de antwoorden voor de zekerheid en als houvast ook op. 4.7 ANALYSE EN VERSLAGLEGGING De data van de eerste digitale vragenlijst zijn na ontvangst geanalyseerd om zo de digitale vragenlijst twee te ontwikkelen. De data van de eerste digitale vragenlijst en het eerste interview zijn gebruikt als richtlijn voor de ontwikkeling van het tweede interview. Echter zijn alle geluidsopnamen pas in de laatste fase van het onderzoek afgeluisterd en geanalyseerd middels de in bijlage 6 weergegeven onderwerpen lijsten. De data voortkomend uit de digitale vragenlijsten zijn met elkaar vergeleken om zo een weergave te kunnen maken van de verschillende en overeenkomstige reacties van de schooltuinexperts. De leerkracht in de schooltuin 22 De leerkracht in de schooltuin 5. 23 RESULTATEN DELPHI METHODE In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de Delphi methode per onderwerp beschreven. Allereerst komen de schooltuindoelen van de schooltuinprogramma's aan bod. Vervolgens zijn de factoren weergegeven die volgens de schooltuinexperts invloed hebben op de deelname van leerkrachten aan schooltuinprogramma's. Dan volgt de vormgeving van de schooltuinprogramma, met als laatste het 'grijze gebied’ met verdieping en de uitleg en het leiden dan wel begeleiden van de tuinles. Wanneer een onderwerp in de tweede vragenlijst is teruggekomen staat dit aangegeven. In onderstaande tabel staat ter herinnering omschreven bij welke plaats de schooltuinexpert betrokken is, of is geweest. Tabel 3. De plaatsen waarbij de schooltuinexperts (e) betrokken zijn (of zijn geweest) bij de ontwikkeling en/of uitvoering van schooltuinprogramma. e1 Den Haag 5.1 e2 Amsterdam e3 Maastricht e4 Groningen e5 Utrecht e6 Rotterdam e7 Leiden e8 Vlaardingen SCHOOLTUINDOELEN 5.1.1 DOELEN VAN DE VERSCHILLENDE SCHOOLTUINEN Om helderheid te verschaffen in het doel van de schooltuinen, zijn de experts gevraagd naar de vastgestelde schooltuindoelen van de schooltuin waarbij zij betrokken zijn. Wanneer er onderscheid is tussen doelen voor leerling, leerkracht en begeleiding is gevraagd dit ook aan te geven. Dit was het geval bij één schooltuin. Expert 7 omschrijft de doelen als volgt: gericht op de leerlingen: “Kinderen beleven de natuur op hun eigen tuin gedurende een groeiseizoen. Ze ervaren het wonder dat er uit de kale grond waar ze mee starten in vier maanden een paradijs kan ontstaan… Ze leren wat er komt kijken bij het kweken van groente en bloemen; het zaaien, planten, wieden, verzorgen van planten, oogsten en gebruiken van de planten….. Ze maken buiten, in een praktijksituatie kennis met diverse planten en dieren en met relaties in de natuur en basisprincipes, zoals het groeien en bloeien, de kringloop van de plant (van zaad tot zaad), van de voedingsstoffen (van plantenafval tot compost en plantenvoedsel). Behalve kennis, inzicht en beleven, worden er veel vaardigheden opgedaan.” Gericht op de leerkracht: “De leerkracht de faciliteiten bieden om met de groep een heel seizoen te komen tuinieren en de leerlingen praktisch natuuronderwijs te bieden.” Gericht op de begeleiding, de tuinvrijwilligers: “Tuinvrijwilligers ondersteunen bij het geven van de lessen op de tuin en de voorbereidingen die hiervoor nodig zijn.” Bij de schooltuin van expert 1 zijn de schooltuindoelen niet geformuleerd voor leerkracht en begeleiding. Wel is er een algemene en meer specifieke doelstelling voor leerlingen uitgewerkt: Algemene doelstelling: “Het verschaffen van inzicht en kennis gericht in planten en dieren in hun onderlinge relaties, hun afhankelijkheid van milieufactoren en de mens in samenhang met de processen die zich afspelen in het ecologisch systeem en het klimaat.” Specifieke doelstellingen: inhoudelijk: “Het leren kennen van de verschillende facetten die te maken hebben met voedselproductie: van zaad tot gewas: (voedsel)kringloop, voorwaarden voor groei, herkomst van voedsel, bewustwording van invloed van mens op natuurlijke processen.” Ervaring: ”Kennis en ervaring opdoen, respect en plezier, natuurbeleving en esthetische vorming.” Houding en gedrag: De leerkracht in de schooltuin 24 “Bewuste gebruikers van milieu en natuur, …kwetsbaarheid van de natuur, respect voor de natuur en andere mensen.” Experts 6 geeft bij de formulering van de doelstelling aan dat het hier gaat om de “algemene doelstelling”. Deze luidt als volgt: “Schooltuinieren wil kinderen op een actieve manier de natuur laten beleven en ontdekken, zodat waardering en verantwoordelijkheidsgevoel ontstaat voor de eigen leefomgeving en de medemens. Het zorgdragen voor een eigen tuintje, het samenwerken in de groepstuin en het zelfontdekkend leren tijdens de extra opdracht, zijn hierbij de belangrijkste middelen.” Schooltuinexperts 2 en 5 geven een doel wat sterk met bovenstaand citaat overeenkomt, al voegt expert 2 daar de vraag: ‘Waar komt ons voedsel vandaan?’ aan toe. Schooltuinexpert 8 geeft als doelstelling de volgende verklaring: “’Een kind moet weer leren met zijn handen in de grond te werken’, verwoordde een raadslid treffend. Dus ervaringsgericht onderwijs, gericht op de kringloopgedachte. Daarnaast ook een sociaal doel: met elkaar iets voor elkaar krijgen.” Twee schooltuinexperts, namelijk 3 en 4, hebben geen doelstelling gegeven. De reden daarvoor is van expert 3 bekend, hij was op dat moment niet verbonden met een schooltuin. 5.1.2 DE DOELEN SAMENGEVAT Bovenstaande doelen zijn samengevat in twee clusters. Deze zijn teruggekoppeld naar de experts om naar hun mening en toevoegingen te vragen. Tekstvak 1. De samengevatte schooltuindoelen zoals geformuleerd in vragenlijst 2. In de eerste cluster ligt de nadruk op vaardigheden en kennis: leerlingen leren de grond te bewerken (wieden, composteren, etc.) en planten te verzorgen (zaaien, oogsten, etc.). Zij leren over kringlopen, de bouw en functie van de verschillende onderdelen van planten en de invloed van het weer, de grond, dieren en mensen op het groeiproces van planten. Ook leren kinderen over voeding door het kweken en eten van groenten uit onze dagelijkse voeding. In de tweede cluster ligt de nadruk op zintuiglijke en emotionele beleving en op houding: leerlingen ontdekken en beleven met alle zintuigen de natuur, door op een actieve manier buiten te werken en te leren op de tuin. Dit doen zij door zorg te dragen voor een individueel tuintje, en soms ook gezamenlijk voor een groepstuin. Op emotioneel gebied leren leerlingen omgaan met successen, tegenslagen en het maken van afwegingen bij dilemma’s. Door deze ervaringen ontstaat verwondering, waardering en verantwoordelijkheidsgevoel voor de eigen leefomgeving en de medemens. Alle schooltuinexperts gaven aan het de formulering van de samengevatte doelen eens te zijn. Er zijn nog wel toevoegingen, bijvoorbeeld de opmerking van expert 1 om bij het onderwerp voeding ook de relatie te leggen naar de voedselproductie en –verwerking van vroeger en nu. Expert 4 geeft aan dat bij cluster één nog “Het doen van onderzoek, bijvoorbeeld naar de eigenschappen van grondsoorten…” mist. Bij cluster twee zijn de volgende toevoegingen gegeven, door respectievelijk expert 1 en 3: “En natuurervaringen op te doen op en in de omgeving van de tuin.” en “Het leren omgaan met angsten, voor wormen, spinnen, e.a.” Een ander punt wat expert 3 noemt is het nieuwsgierige van kinderen wat bij beide clusters past, maar nog niet aan bod komt. “…kinderen willen weten, vragen stellen, ontdekken en onderzoeken om een antwoord te vinden op hun vragen…. Het handelend leren in de tuin roept vragen op, is ook een vorm van vragen aan de planten zelf –als ik dit doe, wat doe jij dan?” De leerkracht in de schooltuin 25 Alle schooltuinexperts gaven aan beide clusters van belang te vinden, de indeling in twee clusters leverde van expert 3 de volgende feedback op: “Maak s.v.p. het onderscheid niet tot scheiding. Ik zie en hoor vaak dat NME-ers een tegenstelling poneren tussen ‘natuurbeleving (het tweede cluster) en ‘kennis’ of (erger nog) tussen ‘natuurbeleving’ en ‘educatie’.” Een soortgelijke reactie geeft expert 5: “Wat mij betreft is er geen sprake van eens of oneens, je kunt de doelen objectief gezien nu eenmaal zo onderverdelen. Wel vind ik de gekozen verdeling in zekere zin ongelukkig en risicovol. Het risico schuilt erin dat de doelen uit de eerste cluster ook met boekjes en tekeningen kunnen worden gehaald. Op een schooltuin moet sprake zijn van ervaringsleren. Alleen zo zorg je er voor dat kennis toepasbare betekenis krijgt. Je zorgt er voor dat kinderen praktisch productief kunnen zijn in een moestuin, je voorkomt dat kinderen een balletje uit een paintballgeweer voor kikkerdril aanzien…” In de tweede vragenlijst is geprobeerd om in kaart te brengen of en hoe de leerkracht met zijn rol en taken invloed heeft op het werken aan, en behalen van de doelen uit cluster twee. Schooltuinexperts 6 en 8 hebben hier niet op gereageerd, schooltuinexpert 6 is niet in de gelegenheid geweest om de tweede vragenlijst te beantwoorden. De experts 2, 3 en 5 benoemen dat de houding van de leerkracht invloed heeft bij het leren op de affectieve doelen. Bijbehorende citaten zijn respectievelijk: “Met name houding van kinderen hoort daarbij, maar ook het stimuleren van kinderen in de beleving op de tuin. Een enthousiaste, meewerkende houding stimuleert kinderen, een ongeïnteresseerde houding waarbij de leerkracht letterlijk en figuurlijk op afstand blijft demotiveert.”, “Door haar grondhouding t.a.v. de natuur en het leren van kinderen: openheid, betrokkenheid, nieuwsgierigheid, verwondering.” en “Eigen houding en gedrag, voorbeeldfunctie, creëren lessituatie met voldoende rust, dialoog met kinderen en tussen kinderen onderling over beleving en ervaring stimuleren.” Expert 7 benoemd nog: “De invloed is heel groot, de leerkracht weet wat de kinderen mee gemaakt hebben en kan er op doorgaan.” 5.2 FACTOREN 5.2.1 FACTOREN DIE INVLOED HEBBEN OP DE DEELNAME VAN DE LEERKRACHT De onderstaande linker lijst met factoren die invloed hebben op de deelname van de leerkracht is in vragenlijst één gegeven, waarna experts aanvullingen konden geven. De formulering van deelname bleek voor expert 3 niet geheel duidelijk te zijn. “Het beantwoorden van deze vraag hangt af van de aard van de ‘deelname’.” Evengoed heeft deze expert wel aanvullingen gegeven, bijvoorbeeld de aanpassing van ‘ondersteuning van directeur’ tot ‘ondersteuning door directeur’, dezelfde aanpassing geldt voor ‘ondersteuning van externe experts’. Ook zou de factor ‘praktische vaardigheden’ gesplitst kunnen worden in ‘tuintechnische vaardigheden’ en ‘pedagogischdidactische vaardigheden’. Experts 1 en 4 hebben geen aanvullingen gegeven. In onderstaande rechter lijst is de verzameling van de aanvullingen weergegeven, met daarachter het aantal keer dat experts die factor noemden. De leerkracht in de schooltuin 26 Tekstvak 2. Links: de gegeven lijst van factoren die invloed hebben op de deelname van de leerkracht uit vragenlijst 2. Rechts: aangevulde factoren door de schooltuinexperts als reactie op vragenlijst 2 met het aantal keer dat deze factor genoemd is. Gegeven factoren • • • • • • • • • • • • • • • Theoretische kennis Interesse voor tuinieren Praktisch vaardigheden Lichamelijk kunnen Tijdsinvestering Beschikbare tijd voor schooltuinen Lesmateriaal Faciliteiten van de tuin Ondersteuning van directeur Ondersteuning van externe experts Ondersteuning van vrijwilligers Bekendheid met het programma Vakoverstijgend werken Grootte van de klas …. Aanvullingen • • • • • • • • • • • • • • • • • • Enthousiasme 3x Motivatie 2x Inbedding van schooltuinprogramma in curriculum (schoolwerkplan, leerplan natuuronderwijs) 3x Gehoor geven aan deze inbedding 1x Kwaliteit van het aanbod 2x De afstand tot de tuin 2x Het soort vervoer 2x Schooltuinprogramma passend bij doelstellingen van school 1x Schooltuinprogramma passend bij schooltype 1x Politiek draagvlak 1x Vertrouwelijke sfeer waar feedback mogelijk is 1x Begeleiding en leerkracht zijn een team en werken samen aan hetzelfde doel 1x Introductieprogramma voor leerkrachten 1x Planningsmogelijkheden voor de lessen 1x Gemak (minimale inspanning & voorbereiding) 1x De bereikbaarheid 1x Reactie leerlingen 1x Rollen van te voren bespreken 1x 5.2.2 DE BELANGRIJKSTE FACTOREN Daarnaast hebben de experts aangegeven welke vijf factoren volgens hen de grootste invloed hebben op de deelname van de leerkracht. De resulterende lijstjes zijn weergegeven in onderstaande tabel en samengevat in het cirkeldiagram. Daarbij is de factor ‘ondersteuning door externe experts’ omgevormd tot ‘ondersteuning’ in het algemeen. Tabel 4. De vijf factoren die volgens experts (e) de grootste invloed (1) hebben op de deelname van de leerkracht aan schooltuinprogramma’s, elke rij is een weergave van één schooltuinexpert. 1 2 3 4 5 e1 beschikbare tijd ondersteuning interesse praktische faciliteiten tuin vaardigheden e2 tijdsinvestering beschikbare tijd motivatie bereikbaarheid interesse e3 Interesse praktische didactische theoretische lesmateriaal vaardigheden vaardigheden kennis e4 Interesse ondersteuning faciliteiten tuin lesmateriaal theoretische kennis e5 Ondersteuning introductie tijdsinvestering gemak plannings programma mogelijkheden e6 beschikbare tijd interesse ondersteuning reacties tijdsinvestering door directeur leerlingen e7 Enthousiasme praktische beschikbare tijd theoretische lesmateriaal vaardigheden kennis e8 motivatie / ondersteuning theoretische praktische beschikbare tijd enthousiasme kennis vaardigheden De leerkracht in de schooltuin 27 Figuur 1. Weergave van de factoren die volgens experts de grootste invloed hebben op de deelname van leerkrachten aan schooltuinprogramma’s uit vragenlijst 2. Naar aanleiding van deze factoren gaf schooltuinexpert 8 aan dat hier duidelijk uit blijkt dat de deelname en het succes van schooltuinprogramma’s sterk afhankelijk is van de individuele leerkracht. De factoren interesse, enthousiasme en motivatie hebben grote invloed op de deelname van leerkrachten. Echter is het niet geheel duidelijk wat deze begrippen precies betekenen. In de tweede vragenlijst is daarom een poging gedaan deze zeer dicht bij elkaar liggende begrippen te definiëren. De gegeven begrippen staan in tekstvak 3. Tekstvak 3. Voorgestelde definities uit vragenlijst 2. Definities: Interesse - Zelf vaardigheden en kennis over schooltuinieren en alle bijbehorende zaken willen leren. Enthousiasme - Plezier hebben in het schooltuinieren. Motivatie - Het belangrijk vinden dat leerlingen vaardigheden en kennis over schooltuinieren en alle bijbehorende zaken leren. Vier experts hebben aanvullingen gegeven op de geformuleerde definities. Met name de definitie voor motivatie blijkt lastig te formuleren. Een bredere formulering is gegeven door expert 5: “Het belang van deelname aan het schooltuinprogramma inzien, wat betreft de ontwikkeling van de individuele leerling en/of wat betreft de ontwikkeling van de groep en/of betreffende de bijdrage van het schooltuinprogramma aan het curriculum van de school.” De volgende toevoeging is geopperd door expert 3: “Zich betrokken voelen bij natuur en die betrokkenheid ook bij kinderen willen bevorderen, met als noodzakelijke afgeleide wat je de kinderen aan kennis en vaardigheden wilt bijbrengen.” Expert 1 gaf aan dat motivatie en interesse zo dicht bij elkaar liggen dat een gezamenlijke definitie ook zou kunnen. Het voorstel daarvoor is: “Samen met de leerlingen vaardigheden en kennis over tuinieren willen leren en ervaren.” Ook is aangegeven door expert 2 dat de definitie van interesse te smal is, je kan best geïnteresseerd zijn in schooltuinen en affiniteit hebben met het werk op de tuin, zonder daar zelf perse over te willen leren. 5.3 DE VORMGEVING VAN SCHOOLTUINPROGRAMMA’S 5.3.1 DEELNAME VAN DE LEERKRACHT AAN DE BELANGRIJKSTE FACTOREN Het was de bedoeling dat de experts, uitgaande van hun schooltuin, voor de vijf belangrijkste factoren een beschrijving zouden geven hoe de deelname van de leerkracht het best kan bijdragen aan het behalen van de schooltuindoelen. Deze vraag is door twee experts niet beantwoord. Expert 2 De leerkracht in de schooltuin 28 heeft de vraag niet begrepen en deze daarom niet beantwoord, expert 3 kon deze vraag niet beantwoorden omdat hij nu niet betrokken is bij een schooltuin. Zes experts hebben wel een invulling gegeven voor de belangrijkste factoren, al lijkt dit soms meer in het algemeen geformuleerd te zijn dan specifiek uitgaande van hun schooltuin. Onderstaande samenvatting van de reacties is onderbouwt met citaten. Interesse, enthousiasme en motivatie Expert 4 schrijft dat de in het schooltuinieren geïnteresseerde leerkracht een zeer stimulerende factor is, omdat deze interesse doorwerkt in het enthousiasme van de leerkracht. Volgens expert 7 kan de enthousiaste leerkracht, als hij of zij dit enthousiasme ook weet over te dragen op de leerlingen, bijdragen in het behalen van de schooltuindoelen. Weliswaar moet de leerkracht dan wel echt enthousiast zijn over het schooltuinieren van de kinderen en natuuronderwijs in het algemeen, want “soms vragen leerkrachten wel adviezen voor hun sierstruiken thuis, maar stimuleren ze de kinderen weinig”. Expert 3 denkt dat de interesse van leerkrachten voor schooltuinieren soortgelijke bijdrage levert: “De betrokkenheid van kinderen groeit als zij aan hun eigen leerkracht kunnen merken dat deze het schooltuinieren belangrijk vindt.” Expert 1 zegt dat explicitering van de schooldoelen die op de schooltuin te behalen zijn kunnen voor een groter draagvlak zorgen bij de leerkracht. Hierdoor zal deze meer interesse kunnen hebben voor het schooltuinieren. Volgens expert 8 vertalen interesse, enthousiasme en motivatie zich in het algemeen niet in moeten, maar willen tuinieren, en staat of valt het schooltuinprogramma daarmee. Tijd Beschikbare en benodigde tijd voor schooltuinieren zijn belangrijke punten. Leerkrachten hebben volgens expert 7 tijd nodig voor “Een stukje voorbereiding voor henzelf en tijd voor voorbereiding en verwerking van de tuinervaringen van kinderen.” Expert 5 vindt gemak voor de leerkrachten, oftewel “minimale inspanning en voorbereiding” bijdragen aan de deelname. Expert 8 geeft aan dat de benodigde tijd het meest gehoorde bezwaar is tegen schooltuinieren. Echter denkt hij dat “als de wil er is kan de tijd ook gevonden worden”. Dit ‘vinden van tijd’ doe je volgens expert 1 door: “Inzicht zien te krijgen in beschikbare tijd / tijdsinvestering door leerkrachten door middel van onderzoek en het programma aan te passen zodat tijdsinvestering aansluit bij de wensen en mogelijkheden van leerkracht.” Expert 6 zegt dat je op die manier ervoor kan zorgen dat “het de investering waard is”. Ook zegt hij dat reacties van leerlingen daaraan kunnen bijdragen. Zo is op zijn schooltuin “Een kwalitatief goed belevingsprogramma, met ruimte om door te vertellen en foto’s te maken. Het is een afwisselend, enthousiasmerend programma.” Expert 5 geeft aan dat goede planningsmogelijkheden ook belangrijk zijn, door “Flexibiliteit en keuzemogelijkheid voor het tijdstip van tuinieren, er is meer deelname mogelijk en het bereik van de doelgroep is groter.” Vaardigheden en kennis De praktische- en didactische vaardigheden en de theoretische kennis die leerkrachten bezitten hebben invloed op de deelname aan schooltuinprogramma’s. De punten die aan bod komen bij de invulling van de factor praktische vaardigheden zijn respectievelijk door experts 1 en 7 omschreven als ”Het organiseren van praktisch natuuronderwijs, buiten ontdekkingen doen, hoe buit je de schat aan mogelijkheden op de schooltuin uit.” en “Leerkrachten laten ervaren dat in een niet-schoolse setting een aantal schooldoelen bereikt kunnen worden.” Expert 3 benoemt de didactische vaardigheden van de leerkracht als “organisatorische vaardigheden van veldwerk”. Theoretische kennis is volgens expert 4 het minst belangrijk in zijn lijstje van factoren. Hij geeft de volgende De leerkracht in de schooltuin 29 verklaring: “Dit zou kunnen worden ondervangen door voorafgaande aan het tuinseizoen een workshop over de meer theoretische achtergronden van het tuinieren te geven. Dit doen wij voorafgaande aan het seizoen door een medewerker twee lessen aan de kinderen te geven: ‘Grond en bodem’ en ‘Zaaien en kieming’.” Expert 8 geeft aan dat theoretische kennis aan te leren is. Goed lesmateriaal kan de leerkracht bij ontbrekende vaardigheden en/of kennis ondersteunen. Het blijkt dat ook een ander soort theoretische kennis van de leerkracht is gewenst, expert 7 zegt hierover: “Niet over planten, dieren en relaties maar over de plaats van het schooltuinprogramma in het schoolwerkplan.” Ondersteuning, lesmateriaal en faciliteiten Expert 8 geeft aan dat de leerkracht “onmogelijk de kinderen alleen kan begeleiden”, expert 4 voegt toe dat “ondersteuning door een deskundige werknemer onontbeerlijk is”. Deze ondersteuning is van belang omdat dit volgens expert 1 “de (vaak hoge) drempel” tot deelname verlaagt. Zaken die deze drempel veroorzaken zijn: “De school uit gaan, de organisatie van het reizen naar de schooltuinplek en de organisatie van de activiteiten op de tuin, gebrek aan of onzekerheid wat betreft de kennis en ervaring met tuinieren.” Het ondersteuning van leerkrachten kan met de kennis en vaardigheden die de ondersteuning bezit, of zoals expert 5 voorstelt, met een introductieprogramma: “De leerkrachten leren de educatieve mogelijkheden van de tuin uit te buiten.” en “Het wegnemen van drempel & koudwatervrees bij leerkrachten.” De faciliteiten hebben invloed op het uitbuiten van de mogelijkheden van de tuin. De tuin “Zo aantrekkelijk mogelijk maken, zodat er ook naast de praktische tuinhandelingen veel te beleven en te ervaren is.” is daarbij volgens expert 1 een manier. Expert 4 vindt dat ook het onderhoud van de tuin en EHBO is een zaak van de ondersteuning: “Je moet een leerkracht niet opzadelen met ploegen en mesten van een tuin, het gereedschap moet op orde zijn en blijven, bij ongelukjes moet een BHV-er aanwezig zijn…” De ondersteuning van de directeur werkt ook door in de deelname van de leerkrachten. Deze ondersteuning verkrijg je volgens expert 6 door “informatiebijeenkomsten, foldermateriaal en goede aansluiting bij het curriculum”. Tevens benoemt deze expert nogmaals dat lesmateriaal veel uitmaakt ”Een efficiënt, helder, didactisch hoogstaand programma (leerzaam, samenwerken).” draagt bij aan de deelname van de leerkracht. Over het lesmateriaal merkt expert 7 nog het volgende op: “Er is al voldoende voorhanden, maar als de doelen en inhoud van lessen nog overzichtelijker aangeboden worden, kan dit bevorderend werken.” 5.3.2 HET IDEALE SCHOOLTUINPROGRAMMA Bij de laatste twee vragen uit vragenlijst 1 is, uitgaande van een nieuw op te zetten tuin, gevraagd naar de deelname van leerkrachten en de verder organisatie. Verschillende experts geven aan dat veel al gezegd is bij de voorgaande vraag en bevestigen daarmee het vermoeden dat de reacties in paragraaf 5.3.1 algemeen bedoeld zijn, in plaats van specifiek voor de schooltuin waarbij de experts betrokken zijn. Expert 6 gaf aan dat dit een ingewikkelde vraag is, reden daarvoor: ”Hier spelen heel veel factoren mee: (didactische) kwaliteit van de lessen, goede voorzieningen, kwaliteit personeel, zomeronderhoud door tuinlieden, vervoer als dat nodig is, goed gereedschap, prima plant- en zaaimateriaal, interessante leerzame onderwerpen voor de kinderen (beleven en zelf ontdekken), goed bewerkbare bodem, eigentijdse onderwerpen, niet alleen een eigen tuintje maar ook meer (speciale thema’s, werkvormen, enz.).” Evengoed hebben de experts wel verschillende punten genoemd die met name ingaan op de vraag over de verdere organisatie van de schooltuin. Deze zijn samengevat en weergegeven met citaten als onderbouwing. De leerkracht in de schooltuin 30 Schooltuinprogramma Het schooltuinprogramma zou volgens expert 6 “niet alleen ‘moestuinen’ moeten omvatten, maar een breed scala van ‘buitenervaringen’ ook rond misschien minder voor de hand liggende thema’s als gezonde voeding, energie, bewegen en duurzaamheid.” Ook gaf deze expert aan dat “leerkrachten betrekken bij de vormgeving/inhoud van de lessen” goed is bij de ontwikkeling van schooltuinprogramma’s. Voor expert 7 is het belangrijk dat het schooltuinprogramma niet op zich staat in het curriculum, “Het schooltuinprogramma zou ingebed moeten zijn in het schoolwerkplan, het leerplan natuuronderwijs/wereldoriëntatie van groep 6 en 7.” Het expliciteren van de relatie tussen de kerndoelen en het schooltuinprogramma draagt daar aan bij. Als het schooltuinprogramma verankerd en expliciet gemaakt is kunnen ondersteuning en leerkracht beter hetzelfde doel nastreven. “Leerkrachten en schooltuinbegeleiders kunnen 1x per jaar samen een workshop volgen waarin doelen, werkwijze, en inhoud doorgenomen kunnen worden. Ook de rollen die men wil innemen kunnen dan besproken worden.” De rolverdeling tussen ondersteuning en leerkracht Alle experts zijn erover eens dat de leerkracht verantwoordelijk is voor de begeleiding van leerlingen, expert 8 zegt daarover: “Voor, tijdens en na de les, voor: zorgen dat kinderen goed voorbereid zijn, ook als het weer niet zo prettig is of andere schoolzaken dringend zijn, tijdens: zorgen dat iedereen meedoet op een prettige manier, na: bespreking van hoe het is gegaan, vooruitblik naar de komende les.” Over de verdere rolverdeling verschillen de meningen iets. Zo verwacht expert 5: “Een betrokken en actieve inbreng van de leerkracht bij elke tuinactiviteit, waarbij de leerkracht ondersteund wordt door een ‘tuinexpert’.” Overeenkomstig geeft expert 6 aan dat leerkrachten: “Zelf voor een deel praktisch meedoen; deel van de lessen zelf geven (inhoud hierop aanpassen).” Daarbij zijn interesse en enthousiasme aangegeven als belangrijke voorwaarden, expert 2 stelt dat de actieve houding afhangt van de motivatie van de leerkracht. Als de leerkracht een dergelijke rol heeft bij schooltuinprogramma’s kan er volgens expert 7 “Een optimale samenhang ontstaan tussen de ervaringen van de kinderen in de tuin en het programma terug op school.” Expert 3 geeft aan dat dit de ideale situatie is: “Het is echter in veel (de meeste) gevallen zeer moeilijk te realiseren, zeker met leerkrachten die geen positieve ervaringen hebben met tuinieren en weinig kennis hebben van, en betrokken zijn met, de natuur. Geef mij dan maar de tuinjuf/meester van de NME-dienst, die kinderen weet te inspireren.” Expert 2 geeft ook aan de rol van de leerkracht zoveel mogelijk te willen beperken, zodat zij “niet de angst hebben iets met de kinderen te moeten doen waar ze geen verstand van hebben”. Een aantal experts schetsen daarom een organisatie waarbij een coördinator voorbereidt, vrijwilligers de tuinleiders zijn en leerkrachten bij de schooltuinlessen ondersteunen. Het lesmateriaal Op de schooltuin van expert 2 heeft de leerkracht een kleine rol en zijn professionele krachten verantwoordelijk voor de inhoudelijke kant van de schooltuinlessen. Het lesmateriaal is zo gemaakt dat het werk tijdens de schooltuinlessen te maken is. Op die manier ondervang je het probleem dat “Werk wat op school gedaan moet worden vaak niet te controleren is door de schooltuinmedewerker.” Expert 7 geeft een oplossing voor dit probleem: “Leerkrachten geven feedback aan de schooltuinbegeleiders wat ze op school gedaan hebben.” Het betrekken van leerkrachten bij het gebruik van het lesmateriaal geeft ze de mogelijkheid om de opdrachten aan de doelgroep aan te passen op niveau, hoeveelheid en werkvorm. Verder kan het lesmateriaal nog beter aansluiten bij het curriculum als de scholen dezelfde natuurmethode zouden hebben, en werkbladen De leerkracht in de schooltuin 31 uit deze methode (zoals bodemdiertjes) in het schooltuinprogramma zouden verweven. Sowieso vindt zij dat: “Als de doelen en inhoud van de tuinlessen, ook de extra lessen over bloemen, beestjes, kringloop, nog overzichtelijker aangeboden worden, kan dit bevorderend werken. Bovendien kan het moderner, digitaal, bondiger, met instructiefilmpjes.” Faciliteiten Expert 5 vindt het belangrijk om de “Tuin zo inrichten en het aanbod zo te programmeren dat een optimaal rendement van de op de tuin doorgebrachte tijd valt te verwachten.” Anderen geven ook aan dat de tuin niet openbaar toegankelijk, goed ingericht en onderhouden moet zijn. Twee experts, respectievelijk 1 en 3, opperen de mogelijkheid om op het schoolterrein te schooltuinieren: “Het zou de moeite waard zijn om te onderzoeken hoe bij scholen zelf, in de eigen schoolomgeving, (tuinier)grond ingericht en gebruikt kan worden voor natuurbeleving, natuureducatie en schooltuinen.” en “Het tuinieren op het schoolterrein zelf kan daar ook bij helpen, het brengt het letterlijk dichtbij.“ Bij de laatste uitspraak doelt expert 3 op het vergroten van de betrokkenheid van de leerkracht. 5.3.3 DE ROLVERDELING TUSSEN ONDERSTEUNING EN LEERKRACHT Uit de reacties van de experts blijkt dat zij op veel punten hetzelfde denken over de organisatie van de schooltuinen. Toch zijn er tegenstrijdigheden en nuanceverschillen te vinden. Om hier op terug te kunnen komen is in de tweede vragenlijst getracht deze meningen weer te geven (figuur 2). Omdat de begrippen multi-interpretabel blijken te zijn staan in tekstvak 4 definities voorgesteld. Figuur 2. De rolverdeling tussen leerkracht en ondersteuning zoals weergegeven in vragenlijst 2 naar aanleiding van de reacties van de experts op vragenlijst 1. De leerkracht in de schooltuin 32 Tekstvak 4. Voorgestelde definities voor de begrippen uit figuur 2, vragenlijst 2. Definities: Verdieping - Leerlingen voor, tijdens of na de tuinles begeleiden bij: -het opdoen van kennis (bijvoorbeeld over de kringlopen en groeicyclus van planten), -verwerken van deze kennis -verwerken van de praktische ervaringen uit de tuinles (eventueel aan de hand van lesmateriaal en opdrachten waarbij aanpassingen in werkvorm en niveau mogelijk zijn.) Het door de leerlingen doorlopen leerproces evalueren Tuinles uitleg geven Uitleg geven van de werkzaamheden Tuinles leiden Het aansturen van de uitvoering van de werkzaamheden en het werken met gereedschap (ophalen, omgaan, opruimen). De tijd bewaken en leerlingen stimuleren en corrigeren op gedrag en werk. De tuinles evalueren. Tuinles begeleiden De tuinles leider ondersteunen door leerlingen te stimuleren en corrigeren op gedrag en werk. Inbedden in Met de schoolleiding de mogelijkheden tot inbedding van het schooltuinprogramma’s onderzoeken en deze inbedding vastleggen in schoolwerkplan en leerplan natuuronderwijs. Voorbereiden Breed begrip, nader toe te spitsen Educatieve m. uitbuiten - De tuin gebruiken voor onderwijs over bijvoorbeeld (bodem)diertjes, het weer, seizoenen, grond, voeding, planten etc. Terugkomen op Actief tijdens lessen vooruit- en terugverwijzen naar tijdens het schooltuinprogramma’s opgedane ervaringen en kennis, en hier in een nieuwe leersituatie verder op ingaan. Achterwacht Regelt EHBO en onverwacht voorkomende zaken. 5.3.4 TERUGKOPPELING VAN DE REACTIES Allereerst is gevraagd of figuur 2 helder en te begrijpen is, de zeven experts die op vragenlijst twee hebben gereageerd hebben dit beaamt. Wel miste expert 4 nog het “klaarzetten van zaden en pootgoed” en vond een expert 7 het niet perse de taak van de ondersteuning om verantwoordelijk te zijn voor de BHV en/of EHBO. Ook is er door een expert 1 voorgesteld om de verschillende ‘soorten’ ondersteuning apart te noemen en de rol van de leerkracht te specificeren. Daar heeft hij volgende voorbeeld voor gegeven: De soorten ondersteuning: • praktische ondersteuning bij de uitvoering (tuinles voorbereiden, zorgen voor een achterwacht) • praktische ondersteuning algemeen (groot en klein onderhoud, niet openbaar toegankelijke tuin aanbieden, aansluiten op natuurmethoden, kwaliteit waarborgen) • inhoudelijke ondersteuning bij ontwikkeling (lesmateriaal: ontwikkelen, moderniseren, relatie met tussen- en kerndoelen expliciteren, per les doelen en inhoud formuleren) De specifieke rollen van de leerkracht: • inhoudelijke/uitvoerende rol bij natuuronderwijs op school (het schooltuinprogramma planmatig opnemen in schoolwerkplan en leerplan natuuronderwijs, educatieve mogelijkheden uitbuiten, terugkomen op het tuinierprogramma tijdens natuuronderwijs en andere relevante lessituaties) • praktische rol bij uitvoering tuinles (zichzelf en leerlingen voorbereiden op de tuinles, transport van de na de tuin, orde houden) Er is expliciet gevraagd naar de betekenis/definitie van voorbereiden. Daar waren de meningen van de experts helder en overeenkomstig over: De leerkracht in de schooltuin 33 0. Bekend zijn met de regels en afspraken 1. Aandoen of meenemen: passende kleding en schoeisel 2. Bespreken: wat gaan we doen/kunnen we verwachten gezien ons vorige bezoek (voorbereiden op inhoud en vaardigheden) 3. Begrijpen: waarom gaan we dat doen 4. Meenemen: benodigde spullen (schaar, bakje, zakje, lesmateriaal etc.) Afhankelijk van het schooltuinprogramma zullen leerkrachten de informatie van de volgende les beschikbaar hebben of niet. Daarom zijn twee mogelijkheden gegeven bij punt twee, het gaat er in principe om dat de leerlingen naar de komende tuinles vooruitblikken. Expert 1 gaf nog aan dat het belangrijk is dat het kort en ‘to the point is’, “geen lange lesachtige voorbereiding.” Er zijn nog toevoegingen gegeven voor de overige definities. Zo wil expert 3 bijvoorbeeld ‘terugkomen op het schooltuinprogramma’ toespitsten tot “reflectie op persoonlijke ervaring en zakelijke inhoud”. Als toelichting heeft expert 3 een samenvatting van het artikel Enhancing Understanding through Debriefing12 van J. Raths gestuurd. Middels een soort van ‘debriefing’, een diepe vorm van reflectie op je persoonlijke ervaringen, kun je leren over de natuur en leren over jezelf, je eigen leren. Deze toevoeging past misschien beter bij de ‘verdieping’ (verwerken van de opgedane kennis en verwerken van de praktische ervaringen uit de tuinles) omdat met het ‘terugkomen op het schooltuinprogramma’ actief verbinden en verankeren van het geleerde op de schooltuinen met andere relevante vakken en onderwerpen bedoeld wordt. Ook de definitie van ‘educatieve mogelijkheden uitbuiten’ kan nog gerichter. Belangrijke toevoegingen van expert 1 daarbij zijn dat “Het schooltuinprogramma geeft een invulling aan de gebruikte methodes op school.” en “ Door middel van het schooltuinieren zijn kennis, vaardigheden en andere doelen op een aantrekkelijke manier te bereiken.” Twee experts geven aan dat het heel mooi zou zijn als de leerkracht dit zou doen. Expert 3 zegt hierover: “Zij ziet iets gebeuren en weet dan aan te geven: kijk eens wat hier gebeurt…… het veronderstelt een houding t.a.v. de wereld om je heen en t.a.v. het leren van kinderen die naar ik vrees weinig voorkomt. Het veronderstelt ook vaak aardig wat kennis van zaken of een open houding van 'ik weet ook niet alles, maar dit is spannend'.” Expert 5 geeft aan dat “In een groot aantal gevallen zal de ‘ondersteuning’ beter in staat zijn dit in te vullen wat betreft de ‘spontane’ natuurverschijnselen op de tuin (de bijen zwermen, stippelmot of de Kardinaalsmuts, vliegende mieren).” Bij ‘verdieping’ zou expert 1 de volgende twee punten willen expliciteren: “Organiseren van excursie(s)in het kader van voedselproductie en voedselverwerking, zoals tuinder, kas, boer, melkfabriek, enz.” en “Activiteiten met betrekking tot ons gedrag als consument (wat ligt in de winkel in welk seizoen, waar komt het vandaan, toevoegingen, verpakkingen).” 5.4 HET GRIJZE GEBIED 5.4.1 DE VERDIEPING In de weergave in figuur 2 is te zien dat het niet duidelijk is of de leerkracht, of de ondersteuning de verdieping behandeld. Dit verschilt natuurlijk ook tussen de verschillende schooltuinprogramma’s. 12 Gepubliceerd in Educational Leadership, oktober 1987, p.24-27. De leerkracht in de schooltuin 34 Toch is gevraagd wat volgens de experts het beste moment, de beste manier en de beste personen zijn om de verdieping aan te bieden. Ook is daarbij gevraagd naar zogenaamde ‘good practices’, situaties uit de praktijk waarbij deze manier van aanbieden succesvol bleek te zijn. Vier schooltuinexperts hebben deze vraag beantwoord. Twee experts hebben niet geantwoord, expert 6 was niet in de mogelijkheid om vragenlijst 2 te beantwoorden, de reden waarom expert 7 niet geantwoord heeft is onbekend. Naast de antwoorden geeft expert 1 de volgende opmerking over de vraagstelling op zich: “Er wordt gesuggereerd dat verdieping vooral of alleen theoretisch is. Dat zou het niet hoeven en juist niet moeten zijn. Zorg als ondersteuning voor aantrekkelijke mogelijkheden. Het is eigenlijk een meer algemeen probleem dat je met leerlingen niet of zo weinig mogelijk schools bezig moet zijn in de negatieve betekenis van het woord school. Voor de leerkracht betekent dit wel dat hij extra tijd eraan moet besteden. Wat hij/zij er voor terug krijgt zijn aantrekkelijke activiteiten, gemotiveerde leerlingen en een aantrekkelijke invulling van zijn leerplan.” Experts 4 en 5 geven aan dat de verdieping op de tuin zelf dient te gebeuren. Expert 5 zegt dat dit kan door het in elke tuinles op te nemen “Elke tuinles heeft een verdiepingsonderdeel, met praktische onderzoekjes, met een logboek, met verwerken, koken, eten van tuinproducten, etc.” Dit blijkt in het Rotterdamse schooltuinprogramma zeer succesvol te werken. Een andere reden voor verdieping tijdens de tuinlessen is volgens expert 4 dat de expertise bij de professional zit: "Leerkrachten zijn goed opgeleid waar het didactiek en pedagogiek betreft, vakinhoudelijk waar het tuinieren e.d. schort er nog al eens wat aan. Verder hebben wij gespecialiseerde lessen over ‘Grond en bodem’ en over ‘Zaaien en kieming’. Daar zijn nogal wat materiaal voor nodig … Dat is voor een gemiddelde leerkracht nogal lastig en het geeft soms (Grond en bodem) nogal wat rotzooi door geknoei met water.” Ook zijn er twee experts die pleiten voor een combinatie; verdieping op de tuin en in de klas. Zo kan volgens expert 3 de verdieping op de tuin als volgt aan bod komen: “Door de tuinles even stil te zetten - ‘kijk eens’, en vlak na de les met een kort reflectiemoment door leerkracht en ondersteuning samen.” Op de schooltuin van expert 2 gebeurd dit “door de medewerker via voordoen, laten zien en zelf doen”. Op school kunnen leerlingen onder leiding van de leerkracht “lesverslagen maken, met elkaar de les bespreken en de belangrijkste leermomenten nog eens herhalen”. Het is echter de vraag of dit voor alle leerkrachten werkt, de tuinles kost al zeker twee uur tijd. Expert 3 voegt nog toe aan het behandelen van de verdieping op school: “Idem wat betreft de cognitieve kant van het leren (het eerste cluster) plus de diepe reflectie; dit komt meestal het best tot zijn recht in de klas op school. Let wel: we hebben het hier over de optimale werkwijze, zeer idealistisch bezien. Dat is niet erg, je mag wat mij betreft de lat hoog leggen. Maar hier geldt tevens: 'radicaal denken' en 'behoedzaam handelen' moeten samengaan. Zonder het eerste vervlakt het onderwijs, zonder het tweede gebeuren er ongelukken.” Deze opmerking komt overeen met de mening van expert 8: “Hier gaat het dus mis: theoretisch is er heel veel te zeggen en te wensen, de praktijk is echter anders.” 5.4.2 HET LEIDEN EN BEGELEIDEN VAN DE TUINLES In deze laatste vraag uit vragenlijst 2 is gepoogd om helderheid te verkrijgen over de rol verdeling tussen de leerkracht en ondersteuning als het gaat om het leiden dan wel begeleiden van de tuinles. Daartoe zijn in tabel 5 verschillende voor- en nadelen genoemd die kunnen ontstaan wanneer de leerkracht de tuinles uitleg geeft, leid of begeleid. De leerkracht in de schooltuin 35 Voordelen Nadelen Tabel 5. De weergave van voor- en nadelen die kunnen ontstaan als de leerkracht de taken ‘tuinles uitleg geven’, ’tuinles leiden’ en ‘tuinles begeleiden’ uitvoert ten opzichte van de ondersteuning. Taken overgenomen door leerkracht ten opzichte van de ‘ondersteuning’ Tuinles uitleg geven Tuinles leiden Tuinles begeleiden - leerkracht mist (of onzeker - leerkracht mist (of onzeker - leerkracht heeft minder over) kennis en vaardigheden over) kennis en vaardigheden verantwoordelijkheden - leerkracht is minder betrokken - leerkracht is niet op de - leerkracht is niet op de - leerkracht gaat niet altijd zelf hoogte van de toestand van de hoogte van de toestand van de met zijn klas naar de tuinles tuin en de benodigde tuin en de benodigde werkzaamheden werkzaamheden - leerkracht gaat niet altijd zelf - leerkracht gaat niet altijd zelf met zijn klas naar de tuinles met zijn klas naar de tuinles - kost de leerkracht meer - kost de leerkracht meer voorbereidingstijd voorbereidingstijd + leerkracht heeft meer verantwoordelijkheden + leerkracht is meer betrokken + leerkracht bezit didactische vaardigheden + leerkracht is een rolmodel + Leerkracht doet kennis en vaardigheden op + minder ‘ondersteuning’ nodig + leerkracht heeft meer verantwoordelijkheden + leerkracht is meer betrokken + leerkracht bezit didactische vaardigheden + leerkracht is een rolmodel + minder ‘ondersteuning’ nodig + leerkracht bezit didactische vaardigheden + hoger rendement van gebruik van de tuin mogelijk + hoger rendement van gebruik van de tuin mogelijk Experts 3 en 6 hebben niet aangegeven of zij aanpassingen wilden maken in bovenstaande tabel. Experts 4 en 5 wilden dit niet, expert 7 gaf aan dat de tabel er goed uitzag en experts 1 en 2 gaven feedback op de verschillende onderdelen. Een belangrijk punt dat beiden gaven was dat de schooltuinmedewerkers ook didactische vaardigheden bezitten. Ook is het niet gezegd dat de overname van taken door de leerkracht leidt tot een hoger rendement van het gebruik van de tuin; expert 2 zegt hierover: “Dit is alleen in het ideale geval dat leerkrachten vergelijkbaar tuinlessen kunnen begeleiden als de medewerkers van de tuin.” Verder is het maar de vraag of de leerkracht meer verantwoordelijkheden en betrokkenheid bij de tuinlessen wil hebben, aldus expert 1. Het opdoen van kennis en vaardigheden door de leerkracht zou volgens een expert niet een doel moeten zijn. Er is gevraagd of de experts op hun schooltuin vaak meemaken dat de eigen leerkracht niet meekomt naar de tuin, en wat voor consequenties dit heeft. Die kan voorkomen omdat bij combinatieklassen vaak maar één van de leerkrachten naar de tuinles gaat, of de leerkracht van één afdeling de klas van de andere afdelingen van de school meeneemt, of de klassenassistent of een andere vrijwilliger vanuit school naar de tuinles gaat in plaats van de leerkracht. Expert 8 geeft aan dat dit “knap lastig is”. Andere experts geven aan hier geen grote problemen door te ervaren, dit komt bijvoorbeeld doordat de medewerkers de tuinlessen geven, en niet de leerkracht. Een voorwaarde voor expert 5 is: “Dat er een persoon namens de school meekomt die bekend is met het tuinwerk en de groep kinderen.” Expert 2 geeft echter aan het wel vervelend te vinden als er verschillende leerkrachten meekomen omdat: “Wisselende begeleiding leidt tot onrust in de groep.” In het geval van de combinatieklas erkent expert 7 dat dit invloed heeft op het “vervolg en binding met het tuintje.” De leerkracht in de schooltuin 36 Gesteld is dat als de leerkracht meer verantwoordelijkheden heeft en meer betrokken is bij schooltuinprogramma’s dit invloed kan hebben op het ‘terugkomen op het schooltuinprogramma’ en ‘het uitbuiten van de educatieve mogelijkheden’. Aan de experts is gevraagd of de genoemde (en andere) nadelen opwegen tegen dit mogelijke voordeel. Twee experts geven aan dat dit wel het geval kan zijn, de reden volgens expert 5: “In de praktijk krijgt de taakverdeling vorm in het samenspel tussen leerkracht en professional.” Dat wil zeggen dat de taak verschuift tussen beiden gebaseerd op de geschiktheid. Expert 3 geeft een oplossing voor eventuele knelpunten door “terug te vallen op, en samenspraak te houden met de begeleider”. Omdat expert 4 de kinderen alleen op de tuin ziet, hebben zij geen zicht op hetgeen wat op school gebeurd. Volgens expert 1 is deze stelling niet zo tegen elkaar weg te strepen: “Het is fundamenteel dat een leerkracht uitstraalt dat hij/zij: weet waar het over gaat, weet wat er geweest is en wat er gaat gebeuren, actief is en betrokkenheid uitstraalt, onderwerpen van het tuinprogramma gepland en spontaan koppelt aan andere educatieve momenten, veel eigen ervaringen van zichzelf en de leerlingen gebruikt over voedsel, voedselproductie, voedselverwerking, als consument.” Het besluit van de taakverdeling tussen leerkracht en ondersteuning hangt voor twee experts, respectievelijk experts 5 en 3, af van het rendement: “het leerrendement van de tuin”, en ”het verhoogd rendement van het gebruik van de tuin”. Expert 2 geeft aan voorstander te zijn van: “Het laten uitvoeren van alle inhoudelijke taken door de medewerker. De leerkracht zorgt ervoor dat de medewerker zijn lessen kan geven, zorgt dus voor orde, positieve houding en de voorbereiding.” Wel geeft hij aan dat de leerkracht soms taken van de medewerker kan overnemen, maar dat dit geen uitgangspunt moet zijn. Expert 1 geeft aan dat het schooltuinprogramma in Den Haag ook nog zoekende is naar een vorm waarbij een verdeling tussen schooltuinbegeleider en leerkracht bestaat voor het begeleiden van de groepen. “Dit kan tijdens een les op de tuin waarbij taken verdeeld worden of de ene les door een schooltuinleider en een andere les door de leerkracht zelf.” De leerkracht in de schooltuin 6. 37 RESULTATEN CASE STUDY ZOETERMEER In dit hoofdstuk zijn de onderzoeksresultaten van de case study in Zoetermeer weergegeven. De resultaten zijn per onderwerp genoteerd, waarbij de resultaten van de observaties de uitspraken van de leerkrachten uit de interviews ondersteunen. Ook zijn er observaties gedaan die niet door de leerkrachten benoemd zijn tijdens interviews, maar die wel van belang zijn voor het onderzoek. Deze resultaten zijn ook genoteerd. Bij de resultaten is aangegeven uit welk interview of uit welke les deze komen, op die manier is het proces van de invoering van het vernieuwd programma beter te volgen. Om de resultaten goed te kunnen plaatsen is in tabel 6 nogmaals samengevat bij welke school de leerkracht werkt en welke lessen hij geeft. De uitgebreide informatie van de scholen en de leerkrachten staat in alinea 4.4.3. Tabel 6. Samenvatting van de school waar de leerkrachten (lk) werken en welke lessen de leerkracht geeft van het vernieuwd schooltuinprogramma. lk 1 School A, schoolles 6.1 lk 2 School A, tuinles lk 3 School B, alle lessen lk 4 School C, alle lessen lk 5 School D, schoolles lk 6 School D, tuinles lk 7 School D, schoolles lk 8 School E, alle lessen DE KRACHT VAN DE SCHOOLTUIN 6.1.1 HET BELANG VAN SCHOOLTUINEN Bij het eerste interview geven alle acht de leerkrachten aan schooltuinen belangrijk te vinden. De leerkrachten 2, 3, 4, en 5 benoemen daarbij als reden dat leerlingen tegenwoordig vanuit hun eigen opvoeding en cultuur niet altijd meer natuurervaringen en -kennis meekrijgen. Leerkracht 5 zegt hierover: "Dit is belangrijk omdat kinderen steeds verder van dat soort dingen afkomen te staan. Ze denken dat melk uit de fabriek komt, ze weten niet meer waar dingen vandaan komen. Gewoon de magie van het zaadje wat je in de grond stopt en dan een plant wordt die je kan eten." Het "lekker praktisch bezig zijn", “met de handen in de aarde” is volgens verschillende leerkrachten belangrijk. Toch lijken niet alle leerkrachten graag "met de handen in de aarde” te zitten. Zo geeft leerkracht 8 tijdens het eerste interview aan niet van vieze handen te houden, en zei de medecollega van leerkracht 3 na het uitdelen van de plantjes tijdens een tuinles: "Kijk wij hebben het niet goed gedaan, zij heeft schone handen en wij niet." Leerkracht 3 benoemd tijdens het eerste interview dat het zo mooi is dat leerlingen op de schooltuin zelf kunnen ontdekken en onderzoeken hoe de natuur werkt, dit past goed bij de manier van werken van school B. Verder zijn de schooltuinen volgens leerkrachten zeer leerzaam, hartstikke leuk, geweldig en gezellig. Leerkracht 5 heeft als leerling zelf in Zoetermeer meegedaan aan het schooltuinprogramma, "Ik vond het vroeger ook helemaal fantastisch, één van de dingen die ik me nog het best herinneren van mijn lagere school." 6.1.2 LEREN OP DE SCHOOLTUINEN In eerste instantie is de leerkrachten in het eerste interview gevraagd wat het doel is van het schooltuinieren voor de leerlingen. Na het afnemen van twee interviews bleek deze vraag niet duidelijk te zijn, aan de overige zes leerkrachten is gevraagd wat de leerlingen leren van de schooltuinen. Alle leerkrachten vertellen dat leerlingen door schooltuinen leren omgaan en zorgen De leerkracht in de schooltuin 38 voor planten en dieren. Onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn: compost, seizoenen, werken (en soms kennismaken) met een verscheidenheid aan groentesoorten, leren over de afkomst van groenten, kringlopen in de natuur en het natuurlijk evenwicht daarbij. De leerkrachten 3, 7 en 8 benoemen dat juist het in de praktijk opdoen van vaardigheden zoals zaaien, onkruid wieden en omgaan met gereedschappen, ervoor zorgt dat leerlingen later weten hoe ze voor planten of een tuin kunnen zorgen. Want “Iets wat ze zelf gedaan hebben vergeten ze nooit meer.” aldus leerkracht 8. Leerkracht 8 vertelt ook dat leerlingen leren dat alleen een grondige aanpak echt werkt in strijd tegen het onkruid. Tijdens de derde tuinles maakt leerkracht 2 een soortgelijke opmerking: “Het is hard werken hè op de schooltuin?” De volgende voorbeelden uit de tuinlessen geven aan dat leerlingen dit inderdaad ontdekken, zo zei een jongen van school E tijdens de derde les “Sjonge dat onkruid is echt irritant!” en riep een leerling van school D tijdens de vierde les die net na de meivakantie viel “Mijn emmer is al bijna vol, oh waarom ben ik toch niet in de vakantie gekomen?” Een aspect wat daarnaast veel is genoemd, is het verkrijgen van respect en ontzag voor de natuur, de bewustwording en verwondering over de wereld om ons heen. 'De wereld om ons heen' is daarbij letterlijk te interpreteren, leerkrachten 4 en 6 geven aan dat het leren al begint onderweg naar de schooltuinen. Leerkracht 6 vertelt hierover: "We lopen daar naar toe en dan zien we nu natuurlijk allemaal jonge eendjes, dan zeg ik: 'Jongens stop maar even, ga maar even kijken, gewoon maar even naar de eendjes kijken. Weten jullie dat dat een meerkoet is? Horen jullie dat geluid? Dat is een halsbandparkiet.' Dat idee." In het volgende voorbeeld komt naar voren dat leerlingen inderdaad verwonderd raken door de schooltuinen. Een leerling van school E vroeg tijdens de zesde tuinles aan de wijktuinbeheerder hoeveel aardappelen hij ging oogsten. De wijktuinbeheerder gaf aan dat je dat niet precies kan weten, maar dat het er ongeveer acht zouden zijn. Vol bewondering riep de leerlingen uit: "Wow daar kan mijn hele familie van eten!" Ook het onderzoekend leren is terug te zien tijdens de tuinles. Zo was een leerling van school C tijdens de vijfde tuinles een beetje mest aan het onderzoeken. Dit leverde verschillende gruwel reacties van medeleerlingen op: “Is dit mest? Ja dat is mest, dat komt uit je kont. Gaat hij er even in kijken! Ehwll! Gaat hij er zelfs even aan ruiken! Eehwll!” Deze reactie deerde de onderzoekende leerling niet, hij trok de conclusie dat het wel gras leek en stopte de mest in zijn emmer voor de composthoop. Nadat de leerkrachten de vraag hedden beantwoord, heeft de onderzoekster nog gevraagd of leerlingen op de schooltuin bijvoorbeeld ook leren omgaan met successen, tegenslagen en dilemma’s, of ze ook zintuiglijke ervaringen opdoen en leren op sociaal gebied door bijvoorbeeld samen te werken. Veel leerkrachten beaamden dat leerlingen inderdaad ook op die gebieden leren, onderstaande voorbeelden onderbouwen dit. Een tekenend voorbeeld van het omgaan met tegenslagen deed zich voor tijdens les vijf bij een leerling van school C. Deze leerling ontdekte dat zijn aardappelplant niet zo groot was als die van zijn buurvrouw omdat zijn plant in de schaduw van de schutting stond. De leerling troostte zichzelf door te zeggen dat het van de zomer wel goed zou komen als de zon volop zou schijnen. Deze opmerking maakte ook duidelijk dat niet alle leerlingen op de hoogte zijn dat zij het schooltuinprogramma voor de zomervakantie afronden. Naast tegenslagen hebben leerlingen ook successen ervaren, zoals de reeds in de tweede les opgekomen aardappelplant. De leerkracht in de schooltuin 39 De individuele tuintjes van het vernieuwd schooltuinprogramma zijn vrij lang en smal. Om overal goed bij te kunnen gebruiken leerlingen, meestal na netjes vragen, elkaars paadje. Zo riep een leerling tijdens de eerste tuinles tegen leerkracht 3: “Wij lenen elkaars paadje!” Ook heeft wijktuinbeheerder 2 de leerlingen erop gewezen dat het onkruid op het paadje de verantwoordelijkheid is van beide buren. Als er onkruid staat te bloeien heb je later beide last van het verspreidende zaad. Leerlingen gedragen zich over het algemeen heel sociaal op de schooltuin, als zij klaar zijn met hun eigen tuintje gaan ze medeleerlingen helpen. Ook de tuin van zieke leerlingen wordt verzorgd, zo rapporteerde een leerling de week daarop aan zijn buurman die ziek is geweest: "Ik heb geschoffeld en er een worm ingelegd." Het opdoen van zintuiglijke ervaringen is vaak gezien tijdens de observaties op te tuinles. Zo is het bijvoorbeeld voor leerlingen vaak erg moeilijk om tijdens de uitleg bij de voorbeeldtuin niet met steentjes, kluitjes of zand te spelen. Ook riep een leerling van school E tijdens de zesde tuinles over zijn sjalotjes uit: "Dat ruikt lekker!", waarna een andere leerling geïnteresseerd vroeg wat er dan zo lekker rook. Beide leerlingen gingen daarna met de neus in het groen alle plantjes af om te onderzoeken of die ook zo lekker geurden. Een laatste aspect wat niet door leerkrachten benoemd is het verantwoordelijk voelen voor hun eigen tuin, zo zei een leerling van school A serieus en vol trots nadat hij zijn kale tuin had gekregen: “Dit is nou mijn tuin.” 6.2 DE PLEK VAN HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA IN HET ONDERWIJS 6.2.1 DEELNAME AAN HET SCHOOLTUINPROGRAMMA Bij het eerste interview is naar de motivatie van de leerkrachten gevraagd om mee te doen aan het schooltuinprogramma. De leerkrachten 5, 6 en 7 geven aan dat de directeur uiteindelijk beslist of de school gebruikmaakt van het schooltuinprogramma. Als de keus bij de leerkrachten zou liggen zouden zij wel dezelfde keuze maken, leerkrachten 6 en 8 voegen daarbij toe graag mee te doen aan de schooltuinen omdat je "er zo lekker rustig van wordt". De leerkrachten van school A geven aan mee te doen aan het schooltuinprogramma omdat dit in hun takenpakket zit, waar ze overigens heel blij mee zijn. Leerkracht 4 geeft aan natuuronderwijs sowieso leuk te vinden, en helemaal wanneer dit praktisch natuuronderwijs is. Leerkracht 8 doet al zoveel jaren mee aan het schooltuinprogramma dat ze bij de directeur eist dit te mogen blijven doen. Aan het eind van het tweede interview hebben de leerkrachten het cirkeldiagram uit figuur 1 gezien. Daarbij is verteld dat deze factoren invloed kunnen hebben op de deelname van leerkrachten aan schooltuinprogramma's. Aan de leerkrachten is gevraagd of zij zich in deze weergave kunnen vinden. Vijf van de acht leerkrachten geven aan dat de reacties voor leerlingen veel meer invloed hebben dan in de figuur is weergegeven. Leerkracht 8 verklaart dit als volgt: “Omdat de leerlingen bevestigen dat het goed is dat je dit doet.” Leerkracht 4 geeft aan dat alle genoemde factoren eigenlijk onder ‘motivatie’ vallen, hij vindt het raar dat motivatie als een aparte factor genoemd is. Alle leerkrachten geven aan dat motivatie, interesse en enthousiasme niet hetzelfde zijn. De door de leerkrachten genoemde definities lopen echter sterk uiteen. Leerkracht 2 vond het opmerkelijk dat de factor lesmateriaal maar een kleine plaats heeft in het cirkeldiagram, terwijl de gemeente Zoetermeer daar juist zoveel tijd in steekt. Vijf andere acht leerkrachten geven aan dat de bereikbaarheid van de tuin inderdaad van invloed is, de tuin moet veilig te voet met de leerlingen te bereiken zijn. Ook geven vijf De leerkracht in de schooltuin 40 leerkrachten aan dat de beschikbare en benodigde tijd voor het schooltuinprogramma redelijk overheen moeten komen. Als de benodigde tijd de beschikbare tijd ver zou overstijgen, zouden verschillende leerkrachten stoppen met het schooltuinieren om de tijd voor de vakken taal, lezen en rekenen veilig te stellen. 6.2.2 LESVERVANGEND VOOR HET NATUURONDERWIJS In het eerste interview is gevraagd of de leerlingen naast het schooltuinprogramma nog ander natuuronderwijs krijgen. De leerlingen op school A krijgen naast het schooltuinprogramma nog lessen wereldoriëntatie, al slaan ze daarbij het onderdeel planten over. De klas van één locatie van school D kijk naast het schooltuinprogramma nog naar nieuws uit de natuur, omdat de leerlingen dit leuk en leerzaam vinden. Voor de leerlingen van school E is het schooltuinprogramma extra natuuronderwijs aangezien zij zich nog steeds kunnen opgeven voor het ‘werkpaleis’ natuur. Bij de overige scholen krijgen de leerlingen naast het schooltuinprogramma geen ander natuur onderwijs meer. De leerkracht van school E twijfelt wel over het lesvervangende karakter omdat thema's als techniek en het menselijk lichaam niet aan bod komen. 6.2.3 VAKOVERSTIJGEND INZETTEN Zes van de zeven leerkrachten geven tijdens het eerste interview aan het schooltuinprogramma niet vakoverstijgend in te zetten. Leerkracht 2 heeft hier geen zicht op aangezien zij alleen met de leerlingen naar de tuinlessen gaat (dit geldt ook voor de volgende twee alinea's). Leerkracht 4 geeft aan dit bewust niet te doen omdat het vernieuwd schooltuinprogramma in zijn optiek al genoeg tijd kost. Leerkracht 6 bevestigt het schooltuinprogramma wel vakoverstijgend in te zetten, dit doet ze eigenlijk met alle vakken omdat zij dit belangrijk vindt. 6.2.4 TERUGKOMEN OP In interview één benoemd leerkracht 7 al dat de leerlingen soms terugkomen op het schooltuinprogramma tijdens andere lessen. Tijdens interview twee is gevraagd of leerkrachten uit de hogere klassen terugkomen op het schooltuinprogramma. Zes van de zeven leerkrachten verwachten dat dit weinig gebeurt, omdat deze leerkrachten vaak niet mee hebben gedaan aan het schooltuinprogramma. Leerkracht 8 geeft aan dat er wel voortgebouwd wordt op de kennis van de leerlingen. Leerkracht 7 heeft geen behoefte om terug te komen op het schooltuinprogramma omdat dit volgens haar niet altijd haalbaar is. 6.2.5 NATUURWERKPLAN Tijdens het tweede interview is geïnventariseerd of op de scholen een plan bestaat voor het natuuronderwijs, en of het schooltuinprogramma hier in verwerkt is. Dit is alleen het geval op school E waar 'natuur' één van de werkpaleizen is. Leerkracht 8 is niet op de hoogte van de inhoud van dat natuurwerkplan omdat een andere leerkracht de lessen natuur geeft. Leerkracht 1 vertelt dat het natuuronderwijs op school A vastgelegd ligt in het wereldoriëntatie plan, al komt het schooltuinprogramma daarbij niet expliciet naar voren. Leerkracht 1 geeft net als de leerkrachten 3, 5 en 7 aan dat een natuurwerkplan waarin het schooltuinprogramma verweven zit eigenlijk wel nodig is omdat het natuur onderwijs nu “een ondergeschoven kindje is” wat soms “tussen wal en schip valt”. De leerkrachten 1 en 7 verwachten dat er in de toekomst wel een uitgewerkt natuurwerkplan zal komen, het vernieuwd schooltuinprogramma kan volgens hen daarbij als een katalysator werken. De leerkracht in de schooltuin 6.3 41 HET VERNIEUWD SCHOOLTUINPROGRAMMA 6.3.1 PARALLEL AAN HET SCHOOLJAAR Zes leerkrachten geven aan het een grote verbetering te vinden dat het programma parallel loopt aan het schooljaar. Voor de leerkracht van de school E is het programma niet veranderd omdat zij altijd al tot de zomervakantie tuinierde met haar groep. Leerkracht 7 vind het op zich een verbetering dat het vernieuwd schooltuinprogramma parallel loopt aan het schooljaar, maar is er nog niet over uit of dit voordeel tegen de door haar ondervonden nadelen opweegt. Welke nadelen zij ervaart is onder andere in alinea 6.3.2 en 6.3.3 omschreven. Om het schooltuinprogramma parallel te laten lopen aan het schooljaar zijn een aantal belangrijke veranderingen in het programma gemaakt. Zo beginnen de groepen het vernieuwd schooltuinprogramma met themalessen in een volgroeide themalestuin. In interview één is aan alle leerkrachten, behalve aan leerkracht 7, gevraagd of dit voor hen een probleem is. Deze leerkrachten denken dat het motiverend is als de leerlingen weten waar ze naartoe werken. Wel vragen de leerkrachten zich af of de themalessen passen in het vernieuwd schooltuinprogramma; tijdens de tuinlessen is er weinig tijd voor de aanleg en het onderhoud van de themalestuin. Dit onderhoud is ook in de zomervakantie een punt van aandacht, omdat de themalestuin wel overblijft verlangt deze tuin ook onderhoudt in de zomervakantie. Het lijkt de leerkrachten goed om uit te proberen of enkele enthousiaste leerlingen, die niet op vakantie gaan, hier voor kunnen zorgen. Daar moet dan wel iets tegenoverstaan, bijvoorbeeld een stempelkaart die een beloning oplevert aan het eind van de zomervakantie. Leerkrachten denken ook dat het leuk zou zijn als de groep vijf die in de themalestuin van de volgende groep vijf heeft gewerkt zelf ook iets uit deze tuin kan oogsten. Bijvoorbeeld zonnebloemen, veel leerlingen zijn teleurgesteld dat ze door het korte groeiseizoen geen zonnebloemen meer in de individuele tuintjes zaaien. Dit zou de leerlingen niet alleen motiveren om in de themalestuin te werken, deze zonnebloemen zouden ook een rol kunnen spelen in het overdragen van de themalestuin. De nieuwe groep vijf kan de geoogste zonnebloemen bijvoorbeeld aan de oude groep vijf geven als bedankje voor hun werk in de themalestuin. Het principe van de themalessen en themalestuin leeft nog niet bij de leerlingen, het explicieter verweven van de themalessen en themalestuin in de voorbereidende PowerPoint lessen zou volgens de leerkrachten kunnen helpen. Nu komen de groenten uit themalestuin soms wel in de PowerPoint aanbod; zo zei een leerling tijdens de vijfde tuinles: “Maar we zouden ook courgette gaan planten?” Leerkracht 4 reageerde daarop: “Nee, ik denk dat je in de war bent” maar wijktuinbeheerder 2 beaamde "Oh dat is in de themalestuin maar daar hebben we te weinig tijd voor, dus ik zal de dingetjes daar zaaien." Een andere grote verandering is dat het schooltuinprogramma in de winter een lange pauze heeft. De leerlingen van school B die ook aan de themalessenpilot mee hebben gedaan vroegen bijvoorbeeld meermalen wanneer ze weer naar de tuin gingen. Leerkracht 3 en 6 opperden om deze pauze op te vullen met respectievelijk een tekenopdracht 'Hoe ziet je tuin er nu uit' en ‘nieuws uit de tuin’ over het spitten en vrezen. Een derde grote verandering is, dat de leerlingen door de verkorte tuinier periode in het voorjaar meer groenten en bloemen planten in plaats van zaaien. Leerkracht 2 ziet dit niet als een probleem voor het onderwijs. Volgens haar is het positief dat de tijdspanne compacter is, leerlingen wieden minder onkruid en zien sneller resultaat. Leerkracht 3 vindt juist de magie van het zaaien zo belangrijk. Dat past ook beter bij het Montessori onderwijs van school B waarbij leerlingen een onderzoekende houding hebben en alles zelf ervaren. De leerkracht in de schooltuin 42 6.3.2 HET MATERIAAL Zoals in hoofdstuk drie is omschreven, horen bij het vernieuwd schooltuinprogramma een handleiding en schoollessen. Deze handleiding en schoollessen geven de leerlingen en leerkrachten meer achtergrondinformatie over het schooltuinieren en de groenten en planten. Het lijkt leerkracht 3 en 5 prettig als in de handleiding net iets meer achtergrondinformatie staat, zodat de leerkracht qua kennis een niveau hoger zit dan de leerlingen. Over het algemeen zijn de leerkrachten verder tevreden over het ontwikkelde lesmateriaal. Leerkracht 1 en 6 hebben expliciet gezegd dat zij het vernieuwd schooltuinprogramma zeer goed in elkaar gezet vinden; het is meer een eenheid en een goede basis voor praktisch natuuronderwijs. Leerkracht 6 ziet nog veel uitbreidingsmogelijkheden, zoals een website voor alle schooltuinen in Zoetermeer met het lesmateriaal, recepten, webcam beelden van de tuin, groepstuin van de week verkiezingen etcetera. Leerkracht 4 die voor het eerst meedoet aan het schooltuinprogramma vertelt dat hij door deze lessen zekerder is op de tuinlessen, omdat hij al weet wat er tijdens de tuinles gaat gebeuren. Leerkracht 8 vertelt dat zij zich medeverantwoordelijk voelt voor het werk nu zij duidelijk een eigen aandeel heeft aan het schooltuinprogramma, dit verhoogt haar betrokkenheid. Door deze extra schoollessen kunnen parttime leerkrachten de lessen onder elkaar verdelen. De parttime leerkrachten 1, 2, 5 en 6 doen dit ook, het verdeelt de werkdruk en zorgt voor een betere spreiding van de lessen over de week. Volgens de leerkrachten 5 en 7 is het soms lastig om te bepalen wat je collega al gedaan heeft, leerkracht 7 heeft daarom besloten de schoollessen niet te verdelen met haar collega. Leerkrachten 1 en 7 benoemen dat zij het leuk vinden om door de schoollessen toch op de hoogte te zijn van de activiteiten op de schooltuin. Het is de bedoeling dat de leerlingen de schooltuinlessen per week in een bepaalde volgorde krijgen; eerst de voorbereidende PowerPoint les, gevolgd met de tuinles en als laatste de verwerkende werkbladen. Tijdens het eerste interview blijken de meningen over de herhaling bij de schooltuinlessen verdeeld te zijn. De leerkrachten 1, 2, 3 en 7 zeggen erg tevreden te zijn over deze herhaling, op die manier leren leerlingen het best. Leerkracht 4 en 5 vinden dat er teveel herhaling is. Leerkracht 4 noemt specifiek dat er teveel herhaling zit tussen de introducerende les en de eerste voorbereidende PowerPoint les. Leerkracht 5 vindt dat er teveel herhaling in de serie lessen zit door na de tuinles ook nog een verwerkend werkblad te maken. De hoeveelheid herhaling bij les drie tot en met zes van het schooltuinprogramma, bleek uit interview twee niet meer als storend door leerkrachten te zijn ervaren. Uit de interviews bleek dat het inplannen van de schooltuinlessen op de voorgestelde volgorde niet altijd is gelukt. De belangrijkste oorzaak daarvan is dat de lessen niet altijd op tijd bij de leerkracht zijn geleverd, waardoor sommige lessen helemaal niet zijn gegeven. Veel leerkrachten verwachten dat dit in de toekomst goed zal verlopen. Leerkracht 7 heeft hier meer moeite mee, zij had liever gezien dat de gemeente Zoetermeer de tuinlessenpilot had uitgesteld. Dan hadden de leerkrachten het materiaal tijdig kunnen hebben en optimaal mee kunnen doen aan de pilot. In interview 2 is gevraagd of de leerkrachten een rode draad herkennen in het lesmateriaal van het vernieuwd schooltuinprogramma. Het is namelijk zo dat de tekeningetjes van konijn Joep bedoeld zijn als ankertjes: door ze te verwerken in het lesmateriaal weten de leerlingen waar de activiteiten van het schooltuinprogramma horen in de kringloop van aarde tot aarde. Konijn Joep is afgebeeld als een dier met menselijke trekken, maar dat vonden alle leerkrachten juist leuk en niet hinderlijk. Ook denken zij dat de leerlingen het verschil tussen de tekeningen en de realiteit wel kunnen inzien. De leerkracht in de schooltuin 43 6.3.3 DE VOORBEREIDENDE LES Leerkracht 5 geeft aan dat de PowerPoint de leerlingen aanspreekt, de visualisatie is heel belangrijk. Leerkracht 8 beaamt dat de PowerPoint lessen goed leesbaar, duidelijk, kort en krachtig zijn. Volgens leerkracht 6 zijn de PowerPoint lessen aan te passen aan de beschikbare tijd en de leerlingen. Zij vindt het fijn dat bij een PowerPoint les genoeg ruimte is om eigen ervaringen te vertellen (zowel voor leerling als leerkracht). Alle leerkrachten, behalve leerkracht 3 en 8, geven de voorbereidende PowerPoint les klassikaal waarbij leerlingen vragen kunnen stellen en zij soms extra informatie geven. De leerlingen van de school C bekijken de PowerPoint les zelfstandig in kleine groepjes. De leerlingen van school E geven zelf de PowerPoint les, de leerkracht ondersteund daarbij alleen. De leerkrachten zijn tevreden over het aansluiten van de tuinles op de PowerPoint les. De startvragen uit de PowerPoint lessen activeert de voorkennis van de leerlingen volgens leerkracht 4, dit koppelt het schooltuinprogramma aan de thuissituatie. Leerkracht 3 zou het prettig vinden als de start vragen op papier in de handleiding komen te staan, zodat leerlingen ze ook kunnen invullen. Leerkracht 8 verteld dat het prettig is dat de leerlingen door de voorbereidende PowerPoint lessen op school al weten wat ze gaan doen tijdens de tuinles. Op de tuin werkt een uitgebreide uitleg niet omdat er teveel afleiding is, met name voor kinderen met aandachtsproblemen of slecht gehoor. Tijdens de zesde tuinles zegt een leerling van leerkracht 8 ook tegen de wijktuinbeheerder die extra uitleg geeft : “Meester, ik heb heel veel zin om naar de tuintjes te gaan.” De leerkrachten1, 2, 4 en 7 geven aan dat de schoollessen van het vernieuwd schooltuinprogramma teveel tijd kosten (45 minuten zijn per week bestemd voor het natuuronderwijs). In tabel 7 staan de tijden die de leerkracht ongeveer besteed aan de voorbereiding en het geven van de eerste drie voorbereidende PowerPoint lessen. Tijdens interview twee is gevraagd of de leerkrachten al beter uitkwamen met de benodigde tijd voor de schoollessen. De benodigde tijd bleek geen probleem meer te zijn, de leerkrachten kunnen de PowerPoint sneller behandelen. De voorbereidende PowerPoint lessen 4, 5 en 6 zijn ook iets korter. Tabel 7. Tijd in minuten die de leerkrachten besteed aan de voorbereiding en het lesgeven van de eerste drie voorbereidende PowerPoint lessen. Bij leerkracht 3 staat (ln) omdat deze leerlingen de les zelfstandig bekijken. Leerkracht Voorbereiding Les geven 1 30 45 3 15 (ln) 15 4 10 15 5 5 15-20 7 5 20 8 0 30 Leerkracht 7 geeft tijdens interview 1 aan dat het met de komende groep vijf niet mogelijk zal zijn om de schoollessen van het vernieuwd schooltuinprogramma te geven. Die klas is erg zwak, taal en rekenen hebben voorrang. Ondanks het feit dat de leerkracht 7 moeite heeft met de slechte organisatie van het vernieuwd schooltuinprogramma en de hoeveelheid benodigde tijd voor de schoollessen, geeft leerkracht 7 de schoollessen zeer trouw. Als de PowerPoint lessen nog niet binnen zijn, doet zij dit aan de hand van de handleiding en materiaal wat ze zelf verzorgd. In het onderstaande gesprek uit de tweede tuinles laat zien dat een meisje uit haar klas heel precies antwoord wist te geven op de vraag van wijktuinbeheerder 2. Wijktuinbeheerder: “Hebben jullie een idee wat je met calendula, met goudsbloemen kunt doen?” Leerlingen: “Nee”, “Volgens mij kan je het eten?” Wijktuinbeheerder: “Zou kunnen zijn dat je de bloemblaadjes wel zou kunnen eten maar ik zat meer aan iets anders te denken.” Leerling: “Boter maken?” Wijktuinbeheerder: “Nee, het is wel leuk en goed bedacht, maar het is het niet.” Leerling 1: De leerkracht in de schooltuin 44 “De bloemblaadjes zijn goed voor je huid.” Wijktuinbeheerder: “Ja ja klopt, het is namelijk zo dat ze van de calendula..” Leerkracht 7 tegen onderzoekster: “Ze weten heel veel.” Leerling 2: “Ohjaaa als er dan wormen komen danne, eh aaltjes dan kunnen ze er niet tegen en dan gaat de aar… de plant ze wegjagen.” Wijktuinbeheerder: “Heel grappig ik zocht eigenlijk iets waardoor de plant voor ons goed is, maar de plant is ook inderdaad heel goed voor de grond en eigenlijk voor de aardappels waar we ze naast gaan zaaien. De aardappels hebben last van aaltjes, dat zijn heel kleine wormpjes die je eigenlijk met het blote oog niet kan zien die zijn zo klein. En de goudsbloem hebben iets in hun wortels zitten en die verjagen die aaltjes, dus daarom beschermen de goudsbloemen de aardappel die we vorige week gepoot hebben.” Leerkracht 7 zegt tegen de onderzoekster: “Kan je toch zien dat ik de les gegeven heb, die twee die zitten bij mij.” De uitspraken van leerkracht 7, die toevallig even bij de tuinles aanwezig was, laten zien dat het haar voldoening gaf dat de leerlingen antwoord konden geven op de vraag van de wijktuinbeheerder. Tijdens het eerste interview geeft ze dit ook aan. Het heeft ook indruk gemaakt op leerkracht 6 die met de leerlingen naar de tuinles gaat, voor haar is dit voorbeeld een bevestiging dat de voorbereidende lessen zinvol en leerzaam zijn. Naast de leerlingen van leerkracht 7 hebben ook de leerlingen van leerkracht 4 en 8 deze vraag van wijktuinbeheerder 2 kunnen beantwoorden. Ook weten leerlingen vaak het antwoord op korte vragen, zoals: “Wat zie je als je een ui doorsnijdt? “Rokken!” Het viel de wijktuinbeheerder 1 na de eerste tuinles tegen, dat de leerlingen geen antwoord op haar vragen over de aardappel wisten. Later bleek dat het onderdeel aardappel nog niet in de eerste PowerPoint behandeld was. Wijktuinbeheerder 1 bleef echter ook bij verdere observatie lessen aangeven dat de kennis van de leerlingen haar tegenviel. Wijktuinbeheerder 2 heeft dit niet aangegeven. De leerkrachten kunnen tijdens interview één nog niet geheel duidelijk aangeven wat de leerlingen van de voorbereidende PowerPoint lessen vinden. Wel vertelt leerkracht 1 dat haar neefje, die in groep vijf zit, zijn familieleden op vakantie naar aanleiding van een pizza met courgettes uitleg heeft gegeven over de groeicyclus van de courgetteplant. In het tweede interview kunnen de leerkrachten beter benoemen wat zij van de voorbereidende PowerPoint les vinden. Genoemd is dat leerlingen geïnteresseerd zijn in wat ze gaan doen, enthousiast meedoen en veel vragen stellen. Leerlingen herkennen op de tuinles veel uit de voorbereidende PowerPoint les. Leerlingen vinden het leuk dat de les op de computer is. Leerkracht 5 vind het ook leuk dat de lessen op de computer zijn, het is even anders dan lesgeven uit een boek en je hebt als leerkracht de vrijheid om de les zo te geven zoals jij dat wil. Leerkracht 4 geeft wel feedback op de vormgeving van de PowerPoint’s, de afbeeldingen zijn niet altijd duidelijk te zien en verschillen soms sterk in abstractieniveau. 6.3.4 DE TUINLES De tuinles van het vernieuwd schooltuinprogramma duurt een uur, net als bij het oude schooltuinprogramma. De tuinlessen starten altijd gezamenlijk voor het bord. Vaak komt de wijktuinbeheerder even terug op de voorbereidende PowerPoint les. Alle leerkrachten vinden dit belangrijk, maar soms duurt dit in combinatie met het meten van het weer te lang. Leerkracht 6 raadt aan om met drie snelle, korte vragen de kennis van de leerlingen te controleren, en er bij de start verder geen tijd meer aan te besteden. De leerkracht 4 en 8 zeggen tijdens de voorbereidende PowerPoint les tegen de leerlingen dat ze hun vragen mogen bewaren voor de wijktuinbeheerder. Wijktuinbeheerder 2 heeft ook altijd veel aandacht voor de leerlingen met vragen, leerkracht 8 zegt dat de leerlingen zich daardoor serieus genomen voelen. De leerkrachten vinden het fijn om ook na De leerkracht in de schooltuin 45 de tuinles een gezamenlijk moment te hebben, om te bespreken wat goed, en minder goed ging, te bedanken en gedag te zeggen. Leerkracht 2 zegt dat dit er niet altijd van komt, maar dat zij dit wel fijn en netjes zou vinden tegen over de wijktuinbeheerder 1. Het effect van de voorbereidende PowerPoint les is volgens leerkracht 1 en 4 dat de leerlingen bewuster met het schooltuinieren bezig zijn. Leerkracht 2 valt het op dat de leerlingen makkelijker werken en behoorlijk betrokken zijn. Dit had ze niet verwacht omdat het een vrij drukke groep is. Het is volgens leerkracht 8 prettig en goed voor het zelfbeeld van de leerlingen dat zij aan het begin van de les informatie uit de uitleg van wijktuinbeheerder 2 herkennen. Zij zegt verder nog: “Het is voor de leerlingen kicken om een vraag van de meester te kunnen beantwoorden.” In de handleiding staat de rol van de leerkracht omschreven, maar bijna geen enkele leerkracht leest dit omdat ze bijvoorbeeld al jaren meedoen aan het schooltuinprogramma en de handleiding altijd hetzelfde is. Alle leerkrachten geven in interview 1 aan, dat zij een ondersteunende rol hebben op de tuinles. De belangrijkste taak is daarbij het orde houden. Naast het houden van orde, zorgen de leerkrachten samen met de wijktuinbeheerders en vrijwilligers voor veiligheid op de tuin, menigmaal corrigeert de leerkracht leerlingen op het verkeerdom neerleggen van harken, schrepels en hakjes. Een andere taak die leerkrachten (misschien onbewust) vervullen is het monitoren en mogelijk maken van het leren van de leerlingen tijdens de tuinles. Zo vraagt wijktuinbeheerder 1 of de leerlingen dat snappen, waarna leerkracht 1 een blik werpt op de gezichten van de leerlingen en antwoordt: “Nou dat is wel lastig, kun je dat nog een keer uitleggen?” Leerkracht 8 vertelt in interview 2 dezelfde tactiek te hanteren, als zij vragende gezichten ziet vertaalt zij de uitleg van de wijktuinbeheerder in andere woorden waardoor veel leerlingen het dan wel snappen. Toen een leerling de vorm van de goudsbloem zaadjes herkende uit de voorbereidende PowerPoint les en daar een opmerking over maakte, wist leerkracht 4 dat te beantwoorden, terwijl de wijktuinbeheerder in eerste instantie niet zo goed begreep wat de leerling bedoelde. Omdat de leerkracht dezelfde voorkennis heeft als de leerlingen herkent hij wat de leerlingen bedoelen en begrijpen. Geen enkele leerkracht benoemt tijdens de tuinles een voorbeeldrol te vervullen voor de leerlingen. Dat is opvallend want tijdens de observaties is gezien dat alle leerkrachten hun eigen tuintje, de voorbeeldtuin, goed bijhouden. Wijktuinbeheerder 1 gaf daar tijdens de eerste tuinles en leerkracht 2 een compliment over: "Zo juf, je tuin ligt er mooi bij." Op de vraag uit interview 2 of de leerkracht in principe de tuinles zelf zou moeten kunnen geven antwoord alleen leerkracht 2 met ja. Al erkent zij dat dit voor leerkracht niet te doen is (zij is zelf klassenassistent). De overige leerkrachten willen dit niet omdat ze hier geen tijd en kennis voor hebben. Daarnaast vinden veel leerkrachten de wijktuinbeheerder een meerwaarde; even een nieuw gezicht voor de groep die overal van afweet. Het geeft de leerkracht de mogelijkheid om op een andere manier met de leerlingen om te gaan. Tijdens interview 2 is aan de leerkrachten gevraagd of zij met hun gedrag, activiteiten of uitspraken tijdens de tuinles bijdragen aan het leren omgaan met tegenslagen, dilemma's, successen of het leren op sociaal gebied, gedrag en houding. Veel leerkrachten erkennen hier invloed op te hebben. Leerkracht 8 zegt met haar gedrag uit te dragen dat ze beheerder van de natuur is. De leerlingen nemen dit over en leren goed met de natuur om te gaan. Leerkracht 3 stimuleert de leerlingen door als er iets moet gebeuren zelf ook enthousiast de schouders eronder te zetten. Tijdens de tuinlessen zijn hier verschillende voorbeelden van gezien. Zo ontdekken de leerlingen van leerkracht 6 elke De leerkracht in de schooltuin 46 week weer een nieuw ‘huisdiertje’. Naar aanleiding van Slakje Arthur heeft leerkracht 6 de leerlingen erop gewezen dat slakken wel lief zijn, maar niet erg handig voor de andijvie blaadjes. Maar ja, zonder die slakken zouden er ook geen mooie vogeltjes zijn op de wijktuin. Kortom, een lief slakje heeft voor de tuinder voor- en nadelen. Bij de eerste tuinles enthousiasmeerden respectievelijk leerkracht 2, 3 en 8 de leerlingen bij het stampen van een paadje: “Stampen, doe maar of je boos bent!”, “Leuk hè paadjes maken, zie de juf het doen.” en “Ik hoor weinig gestamp meer… Stampen!” De rol van de wijktuinbeheerder is volgens de leerkrachten ingevuld met de volgende taken: het geven van de uitleg aan de start, bij de voorbeeldtuin, aan het eind, het organiseren van lesmateriaal en het beslissen wanneer wat gebeurt. Alle leerkrachten geven aan dat de wijktuinbeheerder openstaat voor feedback en dat zij hun mening kunnen geven. Volgens leerkrachten bestaat de rol van vrijwilligers op de schooltuin uit het helpen bij de lessen en allerlei hand- en spandiensten. De leerkrachten zijn zeer tevreden over de vrijwilligers en zouden ze niet willen missen. Volgens leerkrachten is de rol van hulpouders tweeledig, leerlingen begeleiden naar de wijktuin en op de wijktuin leerlingen helpen in hun tuintje. Tijdens observaties viel het op dat de hulpouders voornamelijk helpen in het tuintje van hun eigen kind. Leerkrachten geven in interview 2 aan dat de ouders eigenlijk niet over hun rol zijn ingelicht. In de toekomst willen sommige leerkrachten dit anders gaan aanpakken, zodat de hulpouders zich niet alleen richten op hun eigen kind. Anderen geven aan dat het begeleiden onderweg het belangrijkst is en dat zij bang zijn hulpouders af te schrikken als zij hen gaan instrueren over hun rol. 6.3.5 DE VERWERKENDE LES De leerkrachten zijn minder tevreden over de verwerkende werkbladen. Bijna alle leerkrachten hebben de verwerkende werkbladen bekeken. Leerkracht 1, 3, 5 en 7 hebben één of meer van de eerste drie verwerkende bladen laten maken, dit kost ongeveer 5 tot 15 minuten. Leerkracht 1 vindt de werkbladen nuttig omdat leerlingen terughalen wat ze geleerd hebben en dit omzetten in eigen woorden. Leerkracht 4 vond de werkbladen niet de moeite waard om te maken in de beperkt beschikbare tijd. Leerkracht 8 had de werkbladen eerste instantie niet gezien. Zij gebruikt liever het informele werkblad wat wijktuinbeheerder 2 heeft ontworpen, omdat de werkbladen van het vernieuwd schooltuinprogramma te uitgebreid zijn en voor haar leerlingen meer een spellingles dan een verwerkingsles opleveren. Leerkracht 3 zou meer tekeningen in de werkbladen terug willen zien, wellicht met konijn Joep als hoofdpersoon. Voor leerkracht 5 mag het allemaal wel wat uitdagender. De leerkracht 7 wil dat de schoollessen niet verplicht worden en dat de lessen beknopt en dicht bij de schooltuinen blijven. Leerkracht 4 zou het niet erg vinden als de verwerkende werkbladen zouden verdwijnen uit het vernieuwd schooltuinprogramma. 6.3.6 HET HUIDIGE OF HET VERNIEUWDE SCHOOLTUINPROGRAMMA? Als laatste vraag is bij interview 2 gevraagd of de leerkrachten volgens jaar weer willen meedoen met het vernieuwd schooltuinprogramma, of liever terug gaan naar het oude schooltuinprogramma. Alle leerkrachten willen verdergaan met het vernieuwd schooltuinprogramma. Belangrijkste reden daarvoor is dat leerkrachten het prettig vinden dat het schooltuinprogramma parallel loopt aan het schooljaar, daarnaast zijn de voorbereidende PowerPoint lessen zeer goed ontvangen en zijn leerkrachten ook gewoon nieuwsgierig hoe de ontwikkelingen verder zullen verlopen. De leerkracht in de schooltuin 7. 47 SYNTHESE RESULTATEN In de resultaten van de Delphi methode en de case study komen overeenkomstige onderwerpen voor. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste resultaten per onderwerp samengevoegd waarna de resultaten van de expertmeeting zijn beschreven. Aan het eind van het onderzoek hebben de schooltuinexperts samen met andere betrokken geïnteresseerden gesproken over de resultaten, over de bij de verdieping horende voorbereiding en de rol van de leerkracht tijdens de tuinles. 7.1 KERNONDERWERPEN 7.1.1 SCHOOLTUINDOELEN Met schooltuinprogramma’s zijn diverse doelen haalbaar, bij elk schooltuinprogramma zullen andere accenten liggen op de schooltuindoelen. Uit de Delphi methode kwamen in ieder geval de volgende doelen al naar voren: • • • • • • • • • • • • • natuur kennis opdoen in de breedste mogelijke zin van het woord ‘natuur’ afwegingen leren maken bij dilemma's inzicht verkrijgen in de verwevenheid van planten, dieren, mensen en levenloze natuur door verwondering en waardering het verantwoordelijkheidsgevoel voor de eigen leefomgeving en medemens vergroten zintuiglijke ervaringen opdoen in en om de tuin zorg te dragen voor een individueel tuintje, en soms ook groepstuin kennis over voeding en voedselproductie van vroeger en nu opdoen tuiniervaardigheden opdoen sociaal met elkaar om leren gaan leren omgaan met angsten onderzoekend en ontdekkend leren natuurervaringen opdoen in en om de tuin leren omgaan met successen en tegenslagen Ook kwam naar voren dat deze doelen op veel verschillende manieren te omschrijven zijn, maar absoluut niet van elkaar te scheiden of op een bepaalde manier in te delen zijn. De leerkrachten in Zoetermeer bleken niet op de hoogte te zijn van de doelen van het vernieuwd schooltuinprogramma. 7.1.2 FACTOREN Schooltuinexperts geven in de Delphi methode aan dat volgende factoren invloed hebben op de deelname van leerkrachten aan schooltuinprogramma’s: • • • • • • interesse ondersteuning enthousiasme theoretische kennis faciliteiten tuin introductieprogramma • • • • • • didactische vaardigheden reacties leerlingen planningsmogelijkheden beschikbare tijd praktische vaardigheden tijdsinvestering • • • • • motivatie lesmateriaal ondersteuning directeur bereikbaarheid gemak De leerkracht in de schooltuin 48 De factor die volgens leerkrachten in Zoetermeer de grootste invloed heeft zijn de reacties van de leerlingen. Omdat leerkrachten aangeven dat de ondersteuning van de directeur en de bereikbaarheid voorwaarden zijn om mee te doen aan het schooltuinprogramma, lijk het erop dat sommige factoren invloed hebben op het al dan niet meedoen aan het schooltuinprogramma. 7.1.3 ROL EN TAKEN VAN DE LEERKRACHT De rol van de leerkracht is volgens een schooltuinexpert in te delen in een inhoudelijke/uitvoerende rol bij natuuronderwijs op school en een praktische rol bij de uitvoering van de tuinles. Er zullen twee opsommingen met taken volgen die volgens de schooltuinexpert bij de inhoudelijke/uitvoerende rol dan wel praktische rol horen. De taken uitleg geven op de tuinles en het leiden of begeleiden van de tuinles staan niet in deze opsommingen vermeld, omdat deze taken in de praktijk wisselend bij de rol van de leerkracht en de rol van de ondersteuning horen. Bij de inhoudelijke/uitvoerende rol bij natuuronderwijs op school horen de volgende taken: • • • • Het schooltuinprogramma planmatig opnemen in het schoolwerkplan en het leerplan natuuronderwijs. Terugkomen op het schooltuinprogramma; het actief verbinden en verankeren van andere relevante vakken en onderwerpen met de op de schooltuinen opgedane ervaringen en kennis. Educatieve mogelijkheden van de schooltuin voor het bereiken van doelen in het natuuronderwijs en andere vakgebieden uitbuiten. Verdieping; het begeleiden van leerlingen voor, tijdens en na de tuinles bij: het opdoen van kennis en ervaringen, het verwerken van deze kennis en het verwerken van deze praktische ervaringen. Het door de leerlingen doorlopen leerproces evalueren. Daarbij horen de laatste twee taken (educatieve mogelijkheden uitbuiten en verdieping) niet alleen bij de rol van de leerkracht maar ook bij de rol van de ondersteuning. Bij de praktische rol van de leerkracht bij de uitvoering van de tuinles horen volgens de experts de volgende taken: • • • Zichzelf en de leerlingen voorbereiden op de tuinles. Transport van en naar de tuin. Orde houden De leerkrachten in Zoetermeer geven in de case study duidelijk aan een ondersteunende rol te hebben tijdens de tuinles. Daarbij is het houden van orde de belangrijkste taak. Uit de interviews is te herleiden dat leerkrachten zichzelf verantwoordelijk voelen voor het transport van en naar de tuin. Tijdens observaties is gezien dat de leerkrachten ook een duidelijke voorbeeldrol en monitorrol (wat het leren van de leerlingen betreft) hebben. In tegenstelling tot de schooltuinexpert benoemen leerkrachten geen een inhoudelijke/uitvoerende rol en taken te hebben. Wel bevestigen leerkrachten in interview 2 dat het planmatig opnemen van het schooltuinprogramma wenselijk is. Het lijkt er echter op dat dit voor een individuele leerkracht niet uit te voeren is, zeker niet als het gaat om een schoolbreed doorlopend leerplan natuuronderwijs. De taak terugkomen op het schooltuinprogramma vervullen leerkrachten niet optimaal. De leerkrachten die zelf meedoen aan het schooltuinprogramma doen dit niet omdat zij al genoeg tijd aan het schooltuinprogramma besteed hebben. Leerkrachten die niet meedoen aan het schooltuinprogramma zijn vaak ook niet op de hoogte van het schooltuinprogramma, en kunnen er dan ook niet op terugkomen. Uit het De leerkracht in de schooltuin 49 onderzoek is verder gebleken dat geen van de leerkrachten de educatieve mogelijkheden van de schooltuin voor het behalen van doelen op het gebied van natuur- en ander onderwijs uitbuit. Wel besteden leerkrachten door de schoollessen van het vernieuwd schooltuinprogramma veel tijd aan de verdiepende taak. 7.2 EXPERTMEETING Aanwezigen bij deze bijeenkomst waren: wijktuinbeheerder 2, schooltuinexperts 1, 4, 5 en 7, twee andere geïnteresseerde NME professionals uit Utrecht en Groningen (respectievelijk naar verwezen als expert 9 en 10), didactisch medewerker basis- en voortgezet onderwijs van de gemeente Zoetermeer, de begeleiders van de onderzoekster Coranne Zwijnen en Kris van Koppen, Kris heeft de bijeenkomst voorgezeten. 7.2.1 VOORBEREIDING In een inventarisatie ronde is gekeken wat er aan voorbereiding gebeurt op de verschillende tuinen. Daar zijn veel verschillen in gevonden. Allereerst hoort bij sommige schooltuinprogramma's alleen een voorbereiding aan het begin van het tuinierseizoen, terwijl bij andere schooltuinprogramma's elke week structureel een voorbereiding hoort. Daarnaast heeft de leerkracht niet altijd een rol in de voorbereiding bij de schooltuinen, terwijl er ook schooltuinprogramma zijn waarbij de leerkracht niet alleen een rol heeft in de voorbereiding maar ook om de week zelf de lessen leidt. De ondersteuning zorgt voor voorbereidende materialen, zoals: grond en zaden, naamkaartjes, handleidingen, e-mail met de lesinhoud. Uit deze inventarisatie ronde is de volgende conclusie getrokken. Voorbereiding door leerkrachten is gewenst, de extra herhaling draagt bij aan het leren. De ondersteuning ontwikkelt daarom voorbereidende materialen voor de leerkrachten. Maar leerkrachten mogen zelf weten of ze deze materialen gebruikten en de voorbereiding geven. 7.2.2 VERANKERING In de volgende ronde is gediscussieerd of dit niet te vrijblijvend is. Expert 10 geeft aan dat het belangrijk is dienstverlenend te blijven voor de school, het is belangrijk niet in te vullen voor het onderwijs maar te luisteren. Expert 7 vult daarbij aan dat het belangrijk is om in overeenstemming met de school te kijken hoe het schooltuinprogramma past in het schoolplan. Meerdere experts zijn het daarmee eens, expert 1 voegt de voorwaarde toe dat je dan als ondersteuning heel duidelijk moet weten wat de doelen zijn van het schooltuinprogramma. Naar aanleiding van zijn ervaringen bij de vernieuwingen van het schooltuinprogramma in Rotterdam denkt expert 5 dat een sterke mate van sturing door de ondersteuning wel gewenst is. Toen waren de leerkrachten in eerste instantie terughoudend, maar uit de verschillende pilots bleken de leerkrachten toch enthousiast te zijn over de vernieuwingen. Expert 9 beaamd dit, hij heeft ervaren dat directeuren van basisscholen in Utrecht geen duidelijke richting hebben voor het natuuronderwijs. Deze directeuren gaven aan behoefte te hebben aan een voor de leerkrachten makkelijk uitvoerbaar natuuronderwijs programma wat in verband met vervoersproblemen het liefst op de school zelf uit te voeren is. Expert 10 geeft aan dat inbedding in het schoolwerkplan inderdaad gewenst is. Maar, zegt zij ook, leerkrachten zijn “geen super mensen”, en leerkrachten en scholen hebben juist behoefte aan de expertise van de ondersteuning bij het omzetten van de visie en het beleid op het gebied van natuur en milieu naar een concreet natuurwerkplan. Het is daarbij een taak van de ondersteuning om het aanbod “Te relateren aan de kerndoelen, in een breder verband te plaatsen en mee te gaan in de maatschappelijke ontwikkelingen.” De conclusies van deze discussie ronde is dat de expertise bij de ondersteuning ligt, en dat de ondersteuning de inhoud van de lessen en programma's zoveel De leerkracht in de schooltuin 50 mogelijk moet aansluiten bij de kerndoelen en maatschappelijke ontwikkelingen. Scholen kunnen dan een keuze maken uit het aanbod, en deze gekozen lessen en/of programma’s opnemen en verknopen in hun school- en/of natuurwerkplan. Op die manier biedt de ondersteuning vraaggerichte activiteiten aan en dienen scholen zich te conformeren aan de gekozen lessen en programma’s. 7.2.3 ROL VAN DE LEERKRACHT Een tweede onderwerp wat besproken is tijdens de expertmeeting is de rol van de leerkracht tijdens de tuinles. Wijktuinbeheerder 2 benoemt daarbij direct het probleem dat er zoveel verschil in de leerkracht zit qua motivatie en enthousiasme. Expert 5 erkent dat dit probleem grote invloed heeft op de voorbeeldrol van de leerkracht. Hij zegt dat de ondersteuning de leerkracht in principe niet nodig heeft voor het uitvoeren van het schooltuinprogramma. De leerkracht is wel nodig en noodzakelijk als voorbeeld om de klas mee te krijgen bij het tuinieren. Het schooltuinprogramma in Rotterdam is daarbij succesvol, want de leerkracht geeft zelf om de week ook een schooltuinles. Het geven van meer verantwoordelijkheden heeft in Rotterdam geleid tot het nemen van meer verantwoordelijkheden. Bij het schooltuinprogramma in Leiden en omstreken werken alleen vrijwilligers. Er is gevraagd of de leerkrachten zich gevoelsmatig dan vanzelf al meer verantwoordelijk voelen bij het schooltuinprogramma. Expert 7 vertelt dat de leerkracht inderdaad samen met de vrijwilligers en ongeveer vier hulpouders verantwoordelijk is voor de tuinlessen van het schooltuinprogramma. Hierdoor ontstaat elke keer weer een andere mix, waarbij iedereen zijn eigen rol heeft. Het komt echter nog steeds voor dat leerkrachten tijdens de tuinles schoolzaken aan het regelen zijn. Het geven van verantwoordelijkheden is geen garantie dat leerkrachten hun verantwoordelijkheid altijd daadwerkelijk nemen. Expert 9 geeft aan dat het voor de leerkracht ook niet altijd duidelijk is wat van hem verwacht wordt. Het expliciteren van de verwachtingen en verantwoordelijkheden van ondersteuning en leerkracht kan daarbij helpen. Expert 10 stipt als laatste aan dat leerkrachten zich er soms wat meer bewust zouden mogen zijn dat een aangeboden schooltuinprogramma eigenlijk een luxe is. De conclusie over de rol van de leerkracht op de tuinles is dat de leerkracht een zeer belangrijke voorbeeldrol heeft. De verwachting is dat een betrokken leerkracht enthousiasme en interesse toont en ook in de klas terugkomt op het schooltuinprogramma. Kortom het is de moeite waard om de leerkracht te betrekken bij, en te enthousiasmeren voor het schooltuinprogramma. Het expliciteren van de verantwoordelijkheden van de leerkracht is daarbij belangrijk, net als het geven van meer verantwoordelijkheden aan de leerkracht. Ook is het belangrijk dat de leerkracht zich beseft dat er veel gemeenschapswerk in schooltuinprogramma’s gestoken is. 7.2.4 EXTRA DISCUSSIEPUNTEN Sommige experts vinden dat leerlingen uit groep vijf motorisch gezien nog niet ver genoeg ontwikkeld zijn voor schooltuinwerk. In Zoetermeer begon het schooltuinprogramma altijd al in groep vijf, vandaar dat dit nog steeds het geval is. Leerkracht 2 heeft tijdens interview 1 verteld zelf tijdens de themalessenpilot ook twijfels te hebben over de leeftijd van de leerlingen. Het is haar meegevallen, al is dit ook te danken aan de grote hoeveelheid begeleiding. Verder is benoemd dat het jammer is dat er geen zomervakantie meer in het schooltuinprogramma zit, omdat leerlingen dan niet uit eigen tuin oogsten en niet zullen ervaren wat voor oerwoud in hun tuin ontstaat in de zomer. Het eerste argument is door de medewerkers van NME Zoetermeer ontkracht, leerlingen oogsten voor de zomervakantie wel uit hun individuele tuintje. De leerkracht in de schooltuin 8. 51 DISCUSSIE In dit hoofdstuk zijn de sterke en zwakke punten van de onderzoeksmethode, alsmede opvallende resultaten in vergelijking met andere resultaten en de literatuur, besproken. 8.1 GEBRUIKTE ONDERZOEKSMETHODEN Aangezien dit onderzoek is uitgevoerd door één onderzoekster is de intrabeoordeling betrouwbaarheid mogelijk niet optimaal. Onbewust interpreteert iedereen situaties vanuit hun eigen referentiekader, dit kan voor een vertekening in de resultaten zorgen. Omdat de onderzoekster ten tijde van het onderzoek een beperkte bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van het schooltuinprogramma, kan dit haar open, onbevooroordeelde blik hebben vertroebeld in het voordeel van het vernieuwd schooltuinprogramma. Ook is de interbeoordeling betrouwbaarheid niet optimaal, de onderzoekster heeft aan het eind van de data-analyse niet nogmaals de data van de eerste analyses geanalyseerd. Het openlijk noteren van aantekeningen en het maken van digitale geluidsopnamen tijdens de tuinlessen kan de situatie hebben beïnvloed. Het is mogelijk dat de wijktuinbeheerders, vrijwilligers en leerkrachten zich bewust waren van observaties en zich niet natuurlijk, maar sociaal wenselijk gedroegen. Daarnaast had het beter geweest als de opnames en aantekeningen vlot na de observaties en interviews geanalyseerd zouden zijn. Op die manier zouden eventuele aanpassingen in de onderzoeksmethoden of de te onderzoeken onderwerpen nog mogelijk geweest zijn. Een sterk punt van de gebruikte onderzoeksmethoden is dat data triangulatie mogelijk is tussen de resultaten van de interviews en de observaties van de tuinles. De resultaten van deze interviews en observaties kwamen overeen, het is soms wel voorgekomen dat tijdens de observaties gedragingen van de leerkracht gezien zijn waar de leerkracht zich niet bewust van was. Ook het gebruik van meerdere momenten van data verzameling bij de Delphi methode, observaties en interviews komt de betrouwbaarheid van de data ten goede. De generaliseerbaarheid van de resultaten van de case study in Zoetermeer is wellicht beperkt. Dit komt omdat de selectie leerkrachten misschien niet representatief is voor totale populatie van leerkrachten in Zoetermeer. Door naast de case study in Zoetermeer ook de ervaringen van verschillende schooltuinexperts te gebruiken is de externe geldigheid van het onderzoek verhoogd. Door het samenbrengen van vele ervaringen met verschillende soorten schooltuinprogramma’s, zijn de resulterende conclusies tot op zekere hoogte te generaliseren naar andere schooltuinprogramma’s. Het is daarbij wel van belang te onderzoeken of er grote verschillen bestaan tussen bijvoorbeeld het schooltuinprogramma, de ondersteuning of deelnemende scholen en leerkrachten omdat dit invloed kan hebben op het resultaat. Een zekere voorzichtigheid is hoe dan ook gewenst, de resultaten van dit onderzoek zijn verkregen door kwalitatief onderzoek, het is onbekend wat het effect van een andere situatie zal zijn. Het gebruik van het woord ‘deelname’ bleek niet eenduidig te zijn. Gelukkig heeft de onderzoekster bijna alle experts aan de start van het onderzoek gesproken en haar bedoeling met de term ‘deelname’ uitgelegd. Eén expert, namelijk 3, is voorafgaande aan het onderzoek niet telefonisch geïnformeerd door de onderzoekster, vandaar dat hij als enige bij de tweede vraag van de digitale De leerkracht in de schooltuin 52 vragenlijst antwoorden met “Het beantwoorden van deze vraag hangt af van de aard van de ‘deelname’.” Tijdens het gehele onderzoek bleek deelname een verwarrende keus te zijn. Daarom heeft de onderzoekster ’deelname’ waar mogelijk vervangen met ‘gebruik maken van‘ en ‘meedoen met’ als het ging om het besluit tot het gebruik maken van het schooltuinprogramma, en de ‘manier van deelname’ of ‘de rol die de leerkracht heeft’ als het ging om de gedragingen van de leerkracht tijdens de uitvoering van het schooltuinprogramma. 8.2 VERKREGEN RESULTATEN Een opvallend verschil in de verkregen resultaten van de Delphi methode versus de resultaten van de case study is het feit dat de schooltuinexperts een lange uitgebreide voorbereiding afraden, terwijl uit een interview met een leerkracht blijkt dat de voorbereidende PowerPoint lessen in Zoetermeer juist bijdraagt aan haar betrokkenheid. Ondanks deze ervaring zeggen de leerkrachten, die meegaan naar de tuinles, zich tijdens deze les niet anders te gedragen dan bij het oude schooltuinprogramma. Dit tegenstrijdige resultaat is mogelijk op twee manieren te verklaren. Een eerste argument is dat de leerkrachten die niet meegaan naar de tuinles, voorheen geen rol hadden bij het schooltuinprogramma. Bij het vernieuwd schooltuinprogramma hebben deze leerkrachten wel degelijk een belangrijke rol, zij geven over het algemeen de schoollessen. En juist deze bijdrage aan het vernieuwd schooltuinprogramma verhoogt de verantwoordelijkheid, en daarmee ook de betrokkenheid van de leerkrachten die de schoollessen geven. Dit is alleen niet terug te zien tijdens de tuinles, want die les geven zij niet. Het tweede argument is dat de onderzochte leerkrachten die de tuinles wel geven dat vaak leuk vinden en al jaren doen. Deze leerkrachten vervullen hun rol op de tuinles eigenlijk al erg goed. Het is goed mogelijk dat leerkrachten die hun rol op de tuinles vanuit zichzelf minder goed vervullen wel baat hebben bij het vernieuwd schooltuinprogramma. Bijvoorbeeld door de uitgebreide handleiding of doordat zij vanuit de voorbereidende PowerPoint les al weten wat ze tijdens die tuinles gaan doen. Het geven van meer verantwoordelijkheden bij de tuinles is in Rotterdam een goede manier gebleken om de leerkracht meer te betrekken en een actievere rol te geven bij de tuinles. Dit is in Rotterdam gedaan door de leerkracht om de week zelf een tuinles te laten geven. Echter bleek bij de inventariserende vraag over het zelf leiden van de tuinles uit interview 2, dat de leerkrachten in Zoetermeer dit absoluut niet willen. 8.3 VERKREGEN RESULTATEN EN REEDS BEKENDE THEORIE In de reacties op de eerste vragenlijst van de Delphi methode kwam naar voren dat het belangrijk is dat het schooltuinprogramma verankerd is in het schoolwerkplan en/of natuurwerkplan. Bij de case study van Zoetermeer is gebleken dat de scholen dit niet geregeld hebben, het schooltuinprogramma is niet ingebed in hun schoolwerkplan en er is geen uitgewerkt natuurwerkplan. Leerkrachten in Zoetermeer hebben aangeven dat in de beperkt beschikbare tijd dit niet de prioriteit heeft, maar dat het eigenlijk wel zou moeten gebeuren. Om dit te doen zijn verschillende middelen beschikbaar zoals: de natuurmethoden, Leerlijn Natuur en de TULE voor ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’. Het is niet duidelijk of de scholen en leerkrachten bekend zijn met deze middelen, en of deze middelen voldoende hulp en houvast voor scholen bieden. Er zijn verschillende overeenkomsten tussen de factoren die DeMarco benoemd die invloed hebben op het gebruik schooltuinen bij alle vakken en de factoren die in dit onderzoek invloed blijken te hebben op het gebruik maken van schooltuinprogramma’s en de manier waarop leerkrachten meedoen aan schooltuinprogramma’s (DeMarco 1997). DeMarco benoemt verschillende logistieke factoren als voorwaarden om succesvol gebruik te maken van de schooltuinen. Uit de reacties van de De leerkracht in de schooltuin 53 leerkrachten uit Zoetermeer zijn overeenkomstige factoren naar voren gekomen, bijvoorbeeld faciliteiten van de tuin en ondersteuning, die noodzakelijk zijn om het gebruik van schooltuinprogramma is voor leerkrachten mogelijk te maken. Diepte interviews in het onderzoek van DeMarco leverde ook overeenkomstige resultaten met dit onderzoek, boven de logistieke factoren zijn educatieve factoren namelijk allerbelangrijkst. DeMarco benoemd daarbij ‘Ownership’ van de leerlingen als een belangrijke educatieve factor, in dit onderzoek is juist de betrokkenheid van de leerkracht van invloed op het slagen van het schooltuinprogramma. Het belang van het verankeren van het schooltuinprogramma in het curriculum is in beide onderzoeken genoemd. Volgens DeMarco draagt het tekort aan voorbereidingstijd en instructietijd niet bij aan het gebruik van de schooltuinen, in Zoetermeer is ook ervaren dat het tekort aan tijd voor het vernieuwd schooltuinprogramma stress oplevert voor de leerkrachten (Ibid). De leerkracht in de schooltuin 54 De leerkracht in de schooltuin 9. 55 CONCLUSIE In dit hoofdstuk zijn de deelvragen naar aanleiding van de onderzoeksresultaten beantwoord. Op die manier is ook onderzoeksvraag te beantwoorden, dit leidt automatisch tot aanbevelingen voor schooltuinprogramma's in het algemeen en specifiek voor het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer. Dan zijn nog enkelen ideeën voor vervolgonderzoek omschreven met een laatste alinea: ‘samen sta je sterk’. 9.1 BEANTWOORDING VAN DE DEELVRAGEN 9.1.1 DEELVRAAG 1 Welke factoren hebben de grootste invloed op de deelname van leerkrachten aan schooltuinprogramma’s? De Delphi methode heeft geleid tot een groot aantal factoren, die weergegeven zijn in figuur 1 op pagina 28. Dit cirkeldiagram bestaan uit zoveel kleine partjes. Dit geeft aan dat het niet verstandig is om te spreken over factoren met de ‘grootste’ invloed. In combinatie met het onderzoek van DeMarco en de resultaten uit de case study is wel te concluderen dat logistieke factoren, zoals ondersteuning door de directeur en faciliteiten op de tuin, voorwaardenscheppend zijn (DeMarco 1997). Als deze factoren niet in orde of aan de orde zijn, is het voor scholen en leerkrachten niet mogelijk om gebruik te maken van het schooltuinprogramma. Andere factoren hebben invloed op de manier waarop leerkrachten meedoen aan schooltuinprogramma’s, waarbij positieve reacties van leerlingen voor leerkrachten zeer motiverend zijn. 9.1.2 DEELVRAAG 2 EN 3 Welke rol heeft de leerkracht bij schooltuinprogramma’s? En welke taken horen bij deze rol van de leerkracht? De leerkracht heeft vijf verschillende rollen bij schooltuinprogramma's. De eerste en belangrijkste rol van leerkracht bij schooltuinprogramma's is de voorbeeldrol. Door in de tuin een goed voorbeeld te geven kunnen leerkrachten leerlingen extern motiveren. Deze voorbeeldrol heeft betrekking op meer dan alleen tuiniervaardigheden. Het is juist belangrijk dat de leerkracht met zijn houding en gedrag een voorbeeld is voor leerlingen. Het is wenselijk dat de leerkracht een open en nieuwsgierige houding heeft en ontdekkend, onderzoekend gedrag vertoont. Op die manier kunnen leerlingen optimaal leren van de situaties die zich voordoen tijdens het tuinieren. Het is daarbij niet erg als een leerkracht met zijn kennis tekort schiet, dit biedt gelegenheid tot het gezamenlijk uitvoeren van vervolgonderzoek. Een tweede rol van de leerkracht is een ondersteunende rol. Experts en leerkrachten zijn het er over eens dat het een taak van de leerkracht is om orde te houden tijdens de tuinles. Bij deze ondersteunende rol hoort ook de taak van het begeleiden van de tuinles, tijdens de observaties van de tuinles lieten leerkrachten zien dit bij allerhande activiteiten te doen. Observaties lieten een derde rol van de leerkracht tijdens de tuinles zien, namelijk de monitorrol. Taken daarbij zijn: zorgen voor voldoende materiaal, zorgen voor gelegenheid tot het stellen van vragen, zorgen voor verheldering van de uitleg en zorgen voor voldoende zicht op de voorbeeldtuin. De leerkracht in de schooltuin 56 De vierde rol van de leerkracht bij schooltuinprogramma's is een verdiepende rol, bij het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer is deze verdiepende rol flink uitgebreid ten opzichte van het huidige schooltuinprogramma. Taken die bij deze rol horen zijn het voorbereiden van zichzelf en de leerlingen op de tuinles, de leerlingen begeleiden bij het opdoen van kennis en ervaringen tijdens de tuinles en deze kennis en ervaringen nadien op school verwerken. Experts hebben een vijfde rol voor de leerkracht (of eigenlijk voor alle leerkrachten van een school) bij schooltuinprogramma's benoemd. Volgens experts hebben leerkrachten een verwevende rol bij schooltuinprogramma's, dit betekent dat de leerkracht het schooltuinprogramma zou moeten verweven met het overige (natuur)onderwijs. Experts benoemen deze rol naar aanleiding van de voorbeeld- en verdiepende rol. Het komt namelijk voor dat de leerkracht deze twee rollen niet goed vervult. Maar de ondersteuning kan de leerkracht daar moeilijk op aanspreken. Dit komt omdat deze rollen van de leerkracht bij de uitvoering van het schooltuinprogramma vaak vrijblijvend, en niet expliciet gemaakt zijn. Experts geven aan dat het daarom prettig is als leerkrachten (en/of scholen) het schooltuinprogramma verweven in het schoolwerkplan, en een natuurwerkplan opstellen. Het voordeel daarvan is drieledig. Allereerst dwingt dit verweven de ondersteuning om helderheid te verschaffen in de schooltuindoelen en de rol en verantwoordelijkheden van de leerkracht te expliciteren. Ten tweede vormt het verweven van het schooltuinprogramma in de verschillende werkplannen van de school een soort afspraak over het gebruik van het schooltuinprogramma. Leerkrachten moeten zich dan conformeren aan het programma en de ondersteuning kan op de ‘afspraak’ terugkomen. Een derde voordeel is dat de verschillende schoolplannen openbaar zijn, waardoor het voor leerkrachten die niet betrokken zijn bij het schooltuinprogramma toch duidelijk is wat de leerlingen daar leren en ervaren. Mogelijke taken bij deze verwevende rol zijn: het inventariseren van de schooltuindoelen, aanknopingspunten en overlap tussen deze doelen en het overige onderwijs onderzoeken en in kaart brengen, keuzen maken ten aanzien van het aan te bieden onderwijs zodat: een doorlopende leerlijn in het natuuronderwijs ontstaat, het natuuronderwijs samenhangt met het overige onderwijs. 9.1.3 DEELVRAAG 4 Hoe vervullen leerkrachten hun rol en taken in bij het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer? De aan het onderzoek deelnemende leerkrachten vervullen hun voorbeeldrol goed, de leerkrachten luisteren net als de leerlingen naar de start uitleg, halen het gereedschap op om te werken in de voorbeeldtuin, en ruimen dit aan het eind van de les ook weer op. Verder zijn de leerkrachten enthousiast en geïnteresseerd in de ervaringen van leerlingen, als zij iets bijzonders vinden gaat de leerkrachten even kijken. Het is echter niet zeker of deze rolvervulling zo goed is door het vernieuwd schooltuinprogramma, het zou ook kunnen dat deze leerkrachten ook een goed voorbeeld geven tijdens de tuinles van het huidige schooltuinprogramma. Tijdens de observaties is gezien dat de leerkracht de ondersteunende rol ook prima vervult. De leerkracht houdt orde en ondersteunt de wijktuinbeheerder door alle activiteiten te helpen begeleiden. Tijdens de tuinlessen is opgevallen dat de leerkrachten een monitorrol vervullen, de meeste leerkrachten zijn zich hier niet van bewust. De verdiepende rol die in het vernieuwd schooltuinprogramma sterk is uitgebreid vervullen de leerkrachten gedeeltelijk goed. Met name de voorbereidende PowerPoint lessen geven de leerkrachten trouw. De meningen over de verwerkende werkbladen verschillen, niet iedere leerkracht geeft deze. Op de tuinles verzorgt de wijktuinbeheerder de verdieping. Een rol die de leerkrachten in Zoetermeer nog niet vervullen is de verwevende rol. Het invoegen van het De leerkracht in de schooltuin 57 natuuronderwijs in het schoolwerkplan, of het opstellen van en natuurwerkplan heeft niet de prioriteit bij het primair onderwijs in Zoetermeer. Sommige leerkrachten hebben wel aangegeven dat het verweven van het vernieuwd schooltuinprogramma in het natuur- en overige onderwijs en dit vastleggen gewenst is. 9.1.4 DEELVRAAG 5 Wat is het effect van deze rol- en taakvervulling op de rol en de betrokkenheid van de leerkracht bij het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer? Het belangrijkste effect op de rol en de betrokkenheid van de leerkracht komt van de uitgebreide verdiepende rol. Dit komt omdat de leerkracht taken gekregen heeft bij het aanbieden van de verdieping op school. Deze taken vallen vaak onder de verantwoordelijkheid van de parttime leerkracht die niet naar de tuinles gaat, en die dus bij het huidige schooltuinprogramma eigenlijk niet op de hoogte zou zijn van de activiteiten. De betrokkenheid van deze leerkracht is door deze schoollessen sterk verhoogd. Een fulltime werkende leerkracht heeft ook gezegd zich door de schoollessen meer betrokken te voelen bij het vernieuwd schooltuinprogramma, dit is alleen niet terug te zien op de tuinles omdat zij (en alle geselecteerde leerkrachten) al heel enthousiast meedoen tijdens de tuinles. Ook is gebleken dat in deze verdiepende schoollessen een positieve invloed kunnen hebben op de rol van de leerkracht tijdens de tuinles. Zo voelde de beginnende leerkracht zich zekerder op de tuinles omdat hij reeds wist wat er zou gaan gebeuren. Bij de voorbeeldrol heeft de leerkracht in ieder geval één heel duidelijke taak, de leerkracht is verantwoordelijk voor de voorbeeldtuin. Het geven van de verantwoordelijkheid voor de voorbeeldtuin zorgt ervoor dat de leerkracht een deel van deze rol eigenlijk automatisch vervult, en optimaliseert dus de rol van de leerkracht. Bij het schooltuinprogramma in Rotterdam leidt de leerkracht om de week zelf de tuinles, het geven van deze verantwoordelijkheid heeft bij de leerkrachten in Rotterdam gezorgd voor een verhoogde betrokkenheid. In Zoetermeer is de wijktuinbeheerder in totaal 25 minuten aanwezig bij de tuinles, de overige 35 minuten begeleidt de leerkracht de tuinles. Gekeken naar de netto begeleidingstijd lijkt deze situatie in zekere mate op de situatie in Rotterdam. Leerkrachten in Zoetermeer geven echter aan de tuinles niet te leiden. Dit is ook niet nodig, omdat de wijktuinbeheerder de les opstart, uitleg geeft en afsluit. Zo kan de wijktuinbeheerder twee klassen naast elkaar lesgeven. Door deze situatie blijven leerkrachten in Zoetermeer echter een ondersteunende, begeleidende rol houden die niet optimaal bijdraagt aan de betrokkenheid van de leerkracht bij schooltuinprogramma's. De monitorrol die de leerkracht heeft bij de tuinles draagt wel bij aan de optimalisering van de rol van de leerkracht bij het vernieuwd schooltuinprogramma. De leerkracht moet namelijk zelf goed op de hoogte zijn van de aangeboden verdieping tijdens de schoollessen om vanuit het referentiekader van de leerlingen te beoordelen of de leersituatie optimaal is. Doordat de verwevende rol in Zoetermeer niet is vervuld heeft dit geen positieve invloed op de rol en betrokkenheid van de leerkracht bij het vernieuwd schooltuinprogramma. 9.2 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAAG Hoe kunnen schooltuinprogramma’s in het algemeen, en specifiek het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer, de rol van leerkrachten bij schooltuinprogramma’s optimaliseren en de betrokkenheid verhogen? De leerkracht in de schooltuin 58 Uit de beantwoording van bovenstaande deelvragen is te concluderen dat het verweven van het schooltuinprogramma in het schoolwerkplan en/of natuurwerkplan kan bijdragen aan optimalisering van de rol van leerkrachten en de betrokkenheid van leerkrachten bij schooltuinprogramma’s. Daarvoor is het noodzakelijk om de doelen van het schooltuinprogramma vast te stellen. Ook is het van belang om de rol van alle betrokken partijen, dus ook de rol van de leerkracht, te expliciteren. Wanneer ondersteuning en scholen gezamenlijk energie en tijd steken in deze inbedding van het schooltuinprogramma, is het ook mogelijk om er gezamenlijk voor te zorgen dat het schooltuinprogramma ook op die manier wordt gebruikt. Omdat het schoolwerkplan en natuurwerkplan openbaar zijn kunnen alle leerkrachten op de hoogte blijven van het gebruik van het schooltuinprogramma in het natuuronderwijs van de school. Bovenstaande aanbevelingen gelden ook voor het vernieuwd schooltuinprogramma in Zoetermeer. Verder zitten de schoollessen van het vernieuwd schooltuinprogramma goed in elkaar, maar mogen op sommige punten iets uitdagender zijn voor de slimme leerlingen. De themalessen en de themalestuin moeten nog beter aan bod komen in het vernieuwd schooltuinprogramma. Ook het tijdstip en de inhoud van de introductie les op school kan beter zodat er minder herhaling is met de eerste voorbereidende PowerPoint les. In het lesmateriaal zijn nog enkele kleine praktische aanpassingen nodig zoals het structureel laten terugkomen van konijn Joep. Als laatste is het van belang om het lesmateriaal tijdig te verspreiden onder de leerkrachten. 9.3 VERVOLG ONDERZOEK In dit onderzoek is de tuinlessenpilot in Zoetermeer goed verlopen. Nu gaan de geselecteerde leerkrachten ervaren hoe de themalessen uit het vernieuwd schooltuinprogramma zijn. Daarbij is het verstandig dat NME-Zoetermeer de ervaringen van de leerkrachten in de gaten houdt om zo eventuele aanpassingen in het vernieuwd schooltuinprogramma te kunnen maken. Het is onduidelijk of de tuinlessen van het vernieuwd schooltuinprogramma bij alle leerkrachten in Zoetermeer goed zullen verlopen. De geselecteerde leerkrachten waren zeer enthousiast en betrokken bij de ontwikkeling van het vernieuwd schooltuinprogramma. Daarom is het belangrijk dat NMEZoetermeer bij eventuele opschaling van het vernieuwd schooltuinprogramma in contact blijft met de leerkrachten. Wat zijn de ervaringen, en waar zijn verbeteringen nodig? 9.4 SAMEN STA JE STERK Het gebruik van de Delphi methode in combinatie met de case study in Zoetermeer heeft in dit onderzoek veel waardevolle ideeën en informatie opgeleverd. Het geldt natuurlijk niet alleen voor dit onderzoek dat je met elkaar verder komt dan alleen. In Nederland lopen verschillende schooltuinprogramma's, bij elk schooltuinprogramma zullen weer andere zaken succesvol (of juist niet) zijn. Het is belangrijk om deze informatie te delen, om zo, zoals ook in eerdere onderzoeken is voorgesteld, meer gebruik te maken van elkaars expertise en gezamenlijk te werken aan de ontwikkeling van schooltuinprogramma's (Dragt & Schuurman 2008, Verreck & Wijffels 2008). De leerkracht in de schooltuin 59 DANKWOORD Dankzij vele verschillende personen ben ik in staat geweest dit onderzoek uit te voeren en de resultaten te verwoorden in dit adviesrapport. Allereerst wil ik graag Annet de Jong en Coranne Zwijnen vanuit Zoetermeer bedanken voor hun adviezen, ideeën en steun tijdens deze onderzoeksstage. Mede dankzij de adviezen van mijn instituutsbegeleider Kris van Koppen is dit onderzoek voor schooltuinen in heel Nederland waardevol. Hier wil ik ook graag de schooltuinexperts uit verschillende plaatsen in Nederland voor bedanken. Ik ben blij dat jullie je ervaringen en kennis met mij hebben willen delen. Mijn dank is groot voor het vertrouwen van de leerkrachten en wijktuinbeheerders waardoor ik kon observeren bij de tuinlessen. Daarnaast heeft de open- en eerlijkheid van de deelnemende leerkrachten in Zoetermeer ervoor gezorgd dat ik in staat ben geweest om concrete adviezen te formuleren voor verbetering van het vernieuwde schooltuinprogramma. Als laatste wil ik ook zeker mijn partner Hugo en andere dierbaren bedanken voor hun steun tijdens deze stage. De leerkracht in de schooltuin 60 De leerkracht in de schooltuin 61 REFERENTIES Bell, A. C. & Dyment, J. E. (2008). Grounds for health: The intersection of green school grounds and health-promoting schools. Environmental Education Research,14(1): 77-90. http://www.informaworld.com/index/790536911.pdf Blair, D. (2009). The child in the garden: An evaluative review of the benefits of school gardening. Journal of Environmental Education 40(2): 15-38. Boekaerts, M. en P.R.J. Simons. (1995). Leren en instructie: psychologie van de leerling en het leerproces. Assen: Van Gorcum. pp. 3-12. Bonthuis, W. (2007) Meerjarenplan Natuur- en Milieueducatie 2008-2011, Gemeente Zoetermeer. AreaConsult BV Breda. Boorn, C. van den (2007). Boomhut of chatroom? Een onderzoek naar de natuurinteresse van Nederlandse kinderen in 2006 en 20 jaar eerder. Amsterdam: Vrije Universiteit, doctoraalscriptie culturele antropologie. Both, K. (2005). Aarde kinderen: leren met en leren over natuur. De wereld van het jonge kind, pp. 55-58. Bowker, R. & Tearle, P. (2007). Gardening as a learning environment: A study of children's perceptions and understanding of school gardens as part of an international project. Learning Environments Research 10(2), 83-100. Canaris, I. (1995). Growing foods for growing minds: Integrating gardening into the total curriculum. Children’sEnvironments, 12(2), 134–142. Custers, M.H.G. & Berg, A.E. van den (2007). Natuur, stress en cortisol: experimenteel onderzoek naar de invloed van tuinieren en activiteiten in groenkamers op het fysiologisch, affectief en cognitief herstel van stress. Alterra-rapport 1629. Wageningen: Alterra. DeMarco, L. W. (1997). The factors affecting elementary school teachers' integration of school gardening into the curriculum. Doctoral dissertation, Virginia Polytechnic Institute, Virginia. http://scholar.lib.vt.edu/theses/available/etd-3030202339731121/unrestricted/FINALETD.PDF geraadpleegd op 18-06-2009. Dragt, E. en Schuurman, J. (2008). 'Jong en groen: kinderen over hun schooltuin'; Resultaten kwalitatief onderzoek onder kinderen over natuur en voeding. Young Works Amsterdam. Gelder, G. M. de & Koppen, C.S.A. van (2007). Evaluatierapport Het Bewaarde Land in Noord Brabant. Utrecht: Universiteit Utrecht. Hasson, F., Keeney, S. & McKenna, H. (2000). Research guidelines for the Delphi survey technique. Journal of Advanced Nursing 32(4), 1008-1015. Hovinga, D. (2004). Zonder bomen geen bos: NME en duurzaamheideducatie. Utrecht: Universiteit Utrecht. De leerkracht in de schooltuin 62 Hovinga, D. (2007). Ont-dekken en Toe-dekken: leren over de veelvormige relatie van mensen met natuur in NME-leertrajecten duurzame ontwikkeling. Utrecht: Universiteit Utrecht. Jansen, P., Smit, W., Koppen van, C.S.A., Bulten, M, Damen, M.L., Custers, C. (2006) Hoe duurzaam is NME? Een explorerend kwantitatief onderzoek naar langetermijneffecten van Natuur- en Milieueducatie op scholen. Apeldoorn: Stichting Veldwerk Nederland en Universiteit Utrecht. Kellert, S. R. (2002). Experiencing nature: Affective, cognitive, and evaluative development in children. In P. H. Kahn. Koenen, M. J., Drewes, J. B., de Boer, W. Th. (1992). Wolters’ Handwoordenboek Nederlands. Utrecht – Antwerpen; Wolters’ Woordenboeken. 29e druk. Louv, R. (2007). Het laatste kind in het bos. Hoe we onze kinderen in contact brengen met de natuur. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel, pp. 21-41. Margadant - Van Arcken, M. in samenwerking met M. van Kempen (1990). Groen verschiet. Natuurbeleving en natuuronderwijs bij acht- tot twaalfjarige kinderen. Den Haag: Sdu uitgeverij, pp. 47-78. Margadant, M.J.A. (1995). Het belang en de plaats van natuurbeleving in NME. In: Van Bergeijk, Alblas & Visser-Reyneveld (red.). Natuur- en milieu-educatie didactisch beschouwd. Wageningen Pers, pp. 75-88. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. (2008). Kiezen leren en meedoen. Naar een effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in Nederland 2008-2011. Den Haag: Min. LNV, pp. 1-38. Ozer, E.J. (2006). The Effects of School Gardens on Students and Schools: Conceptualization and Considerations for Maximizing Healthy Development. Health Education & Behavior, Vol. XX(X): 1-18. DOI 10.1177/1090198106289002. Rickinson, M., Dillon, J., Teamey, K., Morris, M., Choi, M.Y., Sanders, D. & Benefield, P. (2004). A review of research on outdoor learning. Executive summary. National Foundation for Educational Research. http://www.field-studies-council.org/documents/general/NFER/NFER %20Exec%20Summary.pdf Geraadpleegd op 15-06-2009. Ros, A.A. (2007). Kennis en leren in het basisonderwijs. Fontys PABO’s Eindhoven, ‘s-Hertogenbosch, Limburg en Tilburg. Afdeling Onderwijs, Centrum voor Onderwijsinnovatie en Onderzoek, Fontys Facilitair Bedrijf. Steeghs, M., Wielen, S. van der, Wijffels, B., Raaij, R. van & Treep, L. (2005). Leerlijn Natuur. Het versterken van aandacht voor natuur en natuurbeleid in het onderwijs; een overzicht van doelen, werkwijzen en inhouden. Ministerie van LNV, directie IFZ/Bedrijfsuitgeverij. Team Natuur- en Milieueducatie (2008). Jaarverslag 2007, Gemeente Zoetermeer. 3is1 PrintPlus, Zoetermeer. De leerkracht in de schooltuin 63 Verreck, K. & Wijffels, B. (2008). Schooltuinieren in Utrecht, conclusies en aanbevelingen uit de gesprekken met de educatief medewerkers, het MT en de consulenten. Cailin Partners. Yost, B., & Chawla, L. (2009). Benefits of gardening for children, Fact Sheet #3, February 2009. Children, Youth and Environments Center for Resarch and Design. http://www.peecworks.org/PEEC/PEEC_Research/S03D4BA56-03D4BBCF geraadpleegd op 26-02-09 Websites: http://www.zoetermeer.nl/index.php?simaction=content&mediumid=32&pagid=1954&fontsize=13 geraadpleegd op 16-02-2009 http://www.kantara.nl/site/docs/schooltuingids.pdf geraadpleegd op 03-03-2009 http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/F-KDOrientatieJezelfEnWereld.html geraadpleegd op 15-06-2009 http://www.opoz.nl/bestuur/beleid/strategischbeleidsplan/tabid/3061/Default.aspx geraadpleegd op 25-05-2009. http://www.nldata.nl/scoh/cgi-oic/pagedb.exe/show?no=1 geraadpleegd op 25-05-2009. http://www.opoz.nl/bestuur/beleid/strategischbeleidsplan/tabid/3061/Default.aspx geraadpleegd op 25-05-2009 http://www.unicoz.nl/cgi-oic/pagedb.exe/show?no=1 geraadpleegd op 25-05-2009 http://www.unicoz.nl/cgi-oic/pagedb.exe/show?no=1 geraadpleegd op 25-05-2009 De leerkracht in de schooltuin 64 De leerkracht in de schooltuin BIJLAGE 1 – TEKENINGETJES VAN KONIJN JOEP 65 De leerkracht in de schooltuin 66 De leerkracht in de schooltuin 67 BIJLAGE 2 – DELPHI VRAGENLIJST 1 Het invullen van de vragenlijst - Het is belangrijk om uw antwoord te onderbouwen met argumenten. e - Daarnaast is het van belang dat u naast deze mailings tot na 3 mailing (24 april) niet met schooltuinexperts uit andere steden in Nederland spreekt over dit onderzoek. Deel 1 – Uitgaande van de tuin(en) waar u bij betrokken bent 1) Wat zijn de vastgestelde schooltuindoelen (algemeen of indien van toepassing: specifiek voor leerling, leerkracht en begeleiding) op de tuin(en) waar u voor werkt? De volgende factoren hebben onder andere invloed op de deelname van leerkrachten: • Theoretische kennis • Interesse voor tuinieren • Praktisch vaardigheden • Lichamelijk kunnen • Tijdsinvestering • Beschikbare tijd voor schooltuinen • Lesmateriaal • Faciliteiten van de tuin • Ondersteuning van directeur • Ondersteuning van externe experts • Ondersteuning door vrijwilligers • Bekendheid met het programma • Vakoverstijgend werken • Grootte van de klas • 2) Heeft u aanvullingen op deze lijst met factoren? 3) Geef 5 factoren uit bovenstaande lijst die in uw ogen de grootste invloed hebben (invullen van grootste invloed naar kleinere invloed) op de bijdrage van leerkrachten aan het behalen van de schooltuindoelen zoals deze geformuleerd zijn op uw tuin(en)? 1.2.3.4.5.4) Geef per genoemde factor uit vraag 3 aan hoe de deelname van leerkrachten het best zou bijdragen aan het behalen van de schooltuindoelen op uw tuin(en)? Deel 2 – Uitgaande van een nieuw op te zetten tuin 5) Stel u mag een nieuwe schooltuin opzetten. Welke deelname van leerkrachten draagt dan in uw ogen het 13 best bij aan het behalen van de schooltuindoelen ? 6) Hoe zou de schooltuin verder georganiseerd kunnen worden om deze gewenste deelname mogelijk te maken? 13 Uitgaande van het schooltuindoel dat leerlingen door schooltuinen inzicht, kennis en vaardigheden opdoen over planten en dieren en hun onderlinge relaties, hun afhankelijkheid van milieufactoren en de mens, en de samenhang met bodemprocessen en het klimaat (Kantara, http://www.kantara.nl/site/docs/schooltuingids.pdf, datum download: 03-03-09). De leerkracht in de schooltuin 68 De leerkracht in de schooltuin BIJLAGE 3 – OBSERVATIE STENO Datum, tijd, klas, #les, #observatie, wel/niet voorbereid,#ln, #lk, #vws, # vwt. Lk Ln Wb Vwt Vws +0 It Vbt Tt ? U O W H Cm Cr Or E M I V Zt Es leerkracht leerling wijktuinbeheerder vrijwilliger van de tuin vrijwilliger van de school respectievelijk positief, neutraal of negatief terugverwijzen vooruit verwijzen individuele tuin voorbeeld tuin themalestuin vraag stellen uitleg opmerking werken helpen compliment correctie opruimen enthousiasmeren motiveren interesseren verantwoordelijkheid zintuiglijke ervaring esthetische ervaring 69 De leerkracht in de schooltuin 70 De leerkracht in de schooltuin 71 BIJLAGE 4 – INTERVIEW 1 Ter notitie: als de leerkracht alleen de schoollessen gaf zijn de vragen over de tuinles niet gesteld. Evenzo heeft de leerkracht die alleen naar de tuinles ging geen vragen over de schoolles beantwoord. Interview na 3 lessen, lk geeft alle lessen Leerkracht ……………. Datum …………………. Start 1. Wat vindt u in het algemeen van schooltuintjes voor leerlingen? het belang voor lln? motivatie? 2. Wat leren lln volgens u bij schooltuinieren? cognitief affectief 3. Heeft u al eerdere ervaringen met het schooltuinprogramma in Zoetermeer? hoeveel jaar welke ervaringen ja, ook B vragen stellen! 4. Heeft u zelf groene vingers / interesse in (school)tuinieren? uit zich in? 5. Wat ervaart u als de grootste veranderingen in het schooltuinprogramma? (les op school, lesvervangend, schooljaarrond) 6. A) Wat vindt u van het VSP? B) En wat vindt u van het VSP in vergelijking tot het OSP? positief tegenover? belangrijkste voordelen, belangrijkste nadelen? Waarom/ wat precies? mening over schooljaarrond- start met themales ipv zaaien etc en voor de zomer stoppen 7. Hoeveel tijd heeft u per week voor het schooltuinproject / natuuronderwijs? 8. A) Hoeveel tijd besteedt u aan het VSP? B) Hoeveel tijd verschilt dit in vergelijking met het OSP? voorbereiding van uzelf voor schoollessen en tuinles, de lessen zelf. Voorbereidende les 1. Heeft u de drie voorbereidende lessen gegeven? Nee, waarom niet? Ja allemaal, aantal (welke en waarom die lessen)? 2. Werken de Powerpoints? Zijn ze goed leesbaar/bruikbaar? 3. Hoe geeft u de voorbereidende lessen aan groep 5? klassikaal Zelf ook voorbereiden? Vertelt u extra informatie? Vb? ln zelfstandig (…….ln) Zelf ook bekijken? Nee: Waarom niet? 4. Zijn de PowerPoint lessen geschikt voor zelfstandig werken? 5. Hoeveel tijd kostte het geven van de les? Wat vindt u van deze tijd? En het voorbereiden van de PowerPoint-les voor uzelf? 1vb:………… 1les……….., 2vb:…………2les…..……, 3vb : ……..…3les: …………. 6. Wat vinden de lln van de voorbereidende lessen? leuk, niveau 7. Wat vindt u van de kwaliteit van de voorbereidende lessen? leuk, niveau, informatie, functie (voorbereidend) 8. Heeft u nog verbeterpunten voor de voorbereidende les? Tuinles 1. Hoe vindt u dat de voorbereidende lessen aansluiten op de tuinles? De leerkracht in de schooltuin 72 informatie, niveau, herhaling, 2. Wat is het effect van de voorbereidende les op de lln tijdens de tuinles? werk, praktische werktijd, zelfstandigheid, gedrag, vragen stellen, zelfverzekerdheid, interesse, motivatie, enthousiasme kennis, vaardigheden 3. A) Welke rol vervult de wb tijdens de tuinles? B) Zijn er verschillen in de rol van de wb bij het VSP in vergelijking met het OSP? wat vindt u van deze rol? 4. Is duidelijk van te voren aangegeven welke rol de wb heeft bij de tuinles? wat vindt u van deze aangegeven rol? 5. Zijn er verschillen / overeenkomsten in de praktijk met de aangegeven rol van de wb en de rol die de wb vervult? 6. Hoe vindt u dat de wb omgaat met de voorbereide lln? terugkoppelen, vragen stellen, complimenten? 7. A) Welke rol (taken/verantwoordelijkheden) vervult u bij de tuinles? B) Zijn er verschillen in uw rol bij het VSP in vergelijking met het OSP? wat vindt u van deze rol? 8. Is duidelijk van te voren aangegeven welke rol u heeft bij de tuinles? wat vindt u van deze aangegeven rol? 9. Zijn er verschillen / overeenkomsten in de praktijk met de aangegeven rol van de leerkracht en uw rol? 10. Welke rol hebben hulpouders tijdens de tuinles? hoe wordt deze rol duidelijk gemaakt? wat vindt u van deze rol? 11. Welke rol vervullen vrijwilligers tijdens de tuinles? wat vindt u van deze rol? 12. Heeft u nog verbeterpunten voor de tuinles? Verwerkende les 1. Heeft u de drie verwerkende lessen gegeven? Nee, waarom niet? Ja, alles, deel (welke en waarom die opdrachten)? 2. Hoe vindt u dat de verwerkende lessen aansluiten op de tuinles? informatie, niveau, herhaling, 3. Hoe geeft u de evaluerende lessen aan groep 5? klassikaal Zelf ook voorbereiden? Vertelt u extra informatie? Vb? ln zelfstandig zelf ook bekijken? Nee: Waarom niet? 4. Zijn de werkbladen geschikt voor zelfstandig werken? 5. Hoeveel tijd kostte het geven van de les? Wat vindt u van deze tijd? En het voorbereiden van de les voor uzelf? 1vb:………… 1les……….., 2vb:…………2les…..……, 3vb : ……..…3les: …………. 6. Wat vinden de leerlingen van de evaluerende werkbladen? leuk, niveau 7. Wat vindt u van de kwaliteit van de evaluerende lessen? niveau, tijd, soorten opdrachten, functie – evaluerend, verwerkend? 8. Heeft u verbeterpunten voor de verwerkende les? Afronding schoollessen 1. A) Wat vindt u van de leerstof die lln bij het VSP aangeboden krijgen? B) Wat vindt u van de leerstof van het VSP in vergelijking met het OSP? 2. A) Welke plek neemt het vernieuwd schooltuinprogramma in het natuuronderwijs in? B) Hoe verschilt deze plek in het natuuronderwijs vergeleken met OSP? lesstofvervangend, ingebed in schoolplan / curriculum, gevolg geven aan inbedding, De leerkracht in de schooltuin optimaal gebruik van schooltuinprogramma 3. Neemt het schooltuinproject een plek in bij andere vakgebieden? Welke? vakoverstijgend 4. Hoe vindt u het dat u bij het VSP ook schooltuinlessen op school geeft? Afsluiting 1. A) Dragen de drie schooltuinlessen van het VSP bij aan het leren van de lln? B) Hoe verschilt volgens u het leren van de lln bij het VSP in vergelijking met OSP? Hoe precies, waarom? Weegt leeropbrengst op tegen eventuele nadelen? 2. Vindt u uw tijdsinvestering in het VSP in verhouding staan tot het rendement? 3. A) Hoe voelt u zich betrokken bij het VSP? B) Hoe verschilt deze betrokkenheid bij het VSP vergeleken met het OSP? 4. Welke verbeteringen zou u nog willen zien aan het VSP? 73 De leerkracht in de schooltuin 74 De leerkracht in de schooltuin 75 BIJLAGE 5 – DELPHI VRAGENLIJST 2 Vraag 1 - Doelen van schooltuinprogramma’s De verschillende reacties leveren samengevat twee clusters van doelen op, die overigens niet los van elkaar kunnen worden gezien: • • In de eerste cluster ligt de nadruk op vaardigheden en kennis: Leerlingen leren de grond te bewerken (wieden, composteren, etc.) en planten te verzorgen (zaaien, oogsten, etc.). Zij leren over kringlopen, de bouw en functie van de verschillende onderdelen van planten en de invloed van het weer, de grond, dieren en mensen op het groeiproces van planten. Ook leren kinderen over voeding door het kweken en eten van groenten uit onze dagelijkse voeding. In de tweede cluster ligt de nadruk op zintuiglijke en emotionele beleving en op houding: Leerlingen ontdekken en beleven met alle zintuigen de natuur, door op een actieve manier buiten te werken en te leren op de tuin. Dit doen zij door zorg te dragen voor een individueel tuintje, en soms ook gezamenlijk voor een groepstuin. Op emotioneel gebied leren leerlingen omgaan met successen, tegenslagen en het maken van afwegingen bij dilemma’s. Door deze ervaringen ontstaat verwondering, waardering en verantwoordelijkheidsgevoel voor de eigen leefomgeving en de medemens. 1a) Bent u het eens met de formulering van de twee clusters van doelen? Zo nee, welke aanpassingen zijn minimaal nodig? 1b) Vindt u beide groepen van belang? Bij vraag 3e) vindt u nog een vraag over de tweede cluster van doelen. Vraag 2 - Factoren In het cirkeldiagram staan op basis van uw antwoorden de factoren die de grootste invloed hebben op de deelname van de leerkracht in verhouding afgebeeld. De factoren interesse, enthousiasme en motivatie zijn factoren die grote invloed hebben op de deelname van leerkrachten. Om het onderscheid tussen deze factoren te verhelderen doe ik een poging deze begrippen te definiëren. Definities: Interesse - Zelf vaardigheden en kennis over schooltuinieren en alle bijbehorende zaken willen leren. Enthousiasme - Plezier hebben in het schooltuinieren. Motivatie - Het belangrijk vinden dat leerlingen vaardigheden en kennis over schooltuinieren en alle bijbehorende zaken leren. 2a) Bent u het met deze definities eens of zou u aanpassingen willen maken? Zo ja, welke? De leerkracht in de schooltuin 76 Vraag 3 - Taakverdeling Naar aanleiding vraag 5 en 6 uit mailing 1 wil ik dieper ingaan op de organisatiestructuur van een nieuw op te zetten schooltuin. In onderstaande afbeelding staan links de taken die bij de ideale rol van de leerkracht horen, rechts staan de taken die bij de ideale rol van de ‘ondersteuning’ (daarmee bedoel ik NME begeleiders14 en/of vrijwilligers) horen. In het grijze gebied staan taken die zowel bij leerkracht als bij ‘ondersteuning’ kunnen horen. Definities: Verdieping - Leerlingen voor, tijdens of na de tuinles begeleiden bij: -het opdoen van kennis (bijvoorbeeld over de kringlopen en groeicyclus van planten), -verwerken van deze kennis -verwerken van de praktische ervaringen uit de tuinles (eventueel aan de hand van lesmateriaal en opdrachten waarbij aanpassingen in werkvorm en niveau mogelijk zijn. Het door de leerlingen doorlopen leerproces evalueren) Tuinles uitleg geven Uitleg geven van de werkzaamheden Tuinles leiden Het aansturen van de uitvoering van de werkzaamheden en het werken met gereedschap (ophalen, omgaan, opruimen). De tijd bewaken en leerlingen stimuleren en corrigeren op gedrag en werk. De tuinles evalueren. Tuinles begeleiden De tuinles leider ondersteunen door leerlingen te stimuleren en corrigeren op gedrag en werk. Inbedden in Met de schoolleiding de mogelijkheden tot inbedding van het schooltuinprogramma’s onderzoeken en deze inbedding vastleggen in schoolwerkplan en leerplan natuuronderwijs. Voorbereiden Breed begrip, nader toe te spitsen (3b) Educatieve m. uitbuiten - De tuin gebruiken voor onderwijs over bijvoorbeeld (bodem)diertjes, het weer, seizoenen, grond, voeding, planten etc. Terugkomen op Actief tijdens lessen vooruit- en terugverwijzen naar tijdens het schooltuinprogramma’s opgedane ervaringen en kennis, en hier in een nieuwe leersituatie verder op ingaan. Achterwacht Regelt EHBO en onverwacht voorkomende zaken. 3a) 3b) 3c) 14 Zijn bovenstaande figuur en definities helder? Velen van u gaven aan dat leerkracht en leerlingen voorbereid naar de tuinles moeten komen. Kunt u op basis van uw schooltuinervaringen drie belangrijke elementen aangeven waar die voorbereiding uit bestaat? Bovenstaande definities heb ik genoteerd zodat iedereen hetzelfde bedoeld. Welke aanpassingen zou u willen maken in de definities? Betaalde professional die een coördinerende en/of aansturende functie heeft en de faciliteiten beheerd. De leerkracht in de schooltuin 3e) 77 De tweede cluster van schooltuindoelen heeft betrekking op zintuiglijke en emotionele beleving en op houding. Iedereen vindt deze doelen belangrijk. Kunt u iets zeggen over de invloed die de leerkracht met zijn taken (in dit geval alle taken in de cirkel van de leerkracht) heeft op het werken aan en behalen van deze doelen bij leerlingen? Vraag 4 - Verdieping Schooltuinprogramma’s hebben een praktische (het werken in de schooltuin) en theoretische (het leren over bijvoorbeeld de kringlopen en groeicyclus van planten) component. De theoretische component noem ik in deze mailing verdieping. Het aanbieden van deze verdieping kan op verschillende momenten, op verschillende manieren door verschillende personen. Het lesmateriaal heeft grote invloed op de verdieping en moet goed aangepast zijn aan hoe de verdieping aangeboden wordt. De verschillende opties zijn weergegeven in onderstaande tabel. Het aanbieden van de verdieping Momenten Manieren voor de tuinles op school vertellen / uitleg tijdens de tuinles op de tuin visualiseren: voordoen, film, afbeeldingen na de tuinles op school opdrachten maken ervaringen verwoorden ………………………… 4a) 4b) 4c) Personen leerkracht ‘ondersteuning’ zelfstandig Past uw definitie van voorbereiding uit vraag 3b ook bij mijn verwoording van verdieping? Hoe (moment, manier en persoon) zouden leerlingen volgens u de verdieping het best kunnen krijgen en waarom? Kent u situaties uit de praktijk waarbij deze manier van aanbieden succesvol was? Wat betekent deze manier van verdieping aanbieden voor de deelname van de leerkracht? Maak eventueel gebruik van de factoren die genoemd zijn in het cirkeldiagram (interesse, beschikbare tijd, ‘ondersteuning’, praktische vaardigheden, enthousiasme, theoretische kennis, motivatie, etc.) Vraag 5 - De tuinles De rolverdeling van leerkracht en ‘ondersteuning’ tijdens de tuinles is niet automatisch helder en verschilt per schooltuinprogramma en persoon. Daarom is het van belang dat de rolverdeling tijdens de tuinles van te voren doorgesproken is, en hier afspraken over gemaakt zijn waar beide partijen op terug kunnen komen. De ‘ondersteuning’, maar ook de leerkracht, kan de taken Tuinles uitleg geven, Tuinles leiden en Tuinles begeleiden uitvoeren. In onderstaande tabel zijn voor- en nadelen weergegeven die ontstaan als de leerkracht deze taken uitvoert ten opzichte van de ‘ondersteuning’. De leerkracht in de schooltuin 78 Voordelen Nadelen Taken overgenomen door leerkracht ten opzichte van de ‘ondersteuning’ Tuinles uitleg geven Tuinles leiden Tuinles begeleiden - leerkracht mist (of onzeker - leerkracht mist (of onzeker leerkracht heeft minder over) kennis en vaardigheden over) kennis en vaardigheden verantwoordelijkheden - leerkracht is minder betrokken - leerkracht is niet op de - leerkracht is niet op de - leerkracht gaat niet altijd zelf hoogte van de toestand van de hoogte van de toestand van de met zijn klas naar de tuinles tuin en de benodigde tuin en de benodigde werkzaamheden werkzaamheden - leerkracht gaat niet altijd zelf - leerkracht gaat niet altijd zelf met zijn klas naar de tuinles met zijn klas naar de tuinles - kost de leerkracht meer - kost de leerkracht meer voorbereidingstijd voorbereidingstijd 5a) 5b) 5c) 5d) + leerkracht heeft meer verantwoordelijkheden + leerkracht is meer betrokken + leerkracht bezit didactische vaardigheden + leerkracht is een rolmodel + Leerkracht doet kennis en vaardigheden op + minder ‘ondersteuning’ nodig + leerkracht heeft meer verantwoordelijkheden + leerkracht is meer betrokken + leerkracht bezit didactische vaardigheden + leerkracht is een rolmodel + minder ‘ondersteuning’ nodig + leerkracht bezit didactische vaardigheden + hoger rendement van gebruik van de tuin mogelijk + hoger rendement van gebruik van de tuin mogelijk Zou u aanpassingen aan bovenstaande tabel willen maken? Zo ja, welke? Een nadeel wat bij alle drie de taken voorkomt is het punt dat de leerkracht niet altijd zelf met zijn klas naar de tuinles komt15. Is dit een bekend punt op uw schooltuin / uit uw schooltuin ervaring en welke consequenties ervaart u / heeft u ervaren hierdoor? Wanneer de leerkracht meer verantwoordelijkheden heeft en meer betrokken is kan dit invloed hebben op onder ander terugkomen op het schooltuinprogramma en het uitbuiten van de educatieve mogelijkheden. Heffen de genoemde (en eventueel ook andere) nadelen op tegen dit mogelijke voordeel? Zo ja, hoe zouden die nadelen / knelpunten aangepakt kunnen? Welke voor- en nadelen zijn doorslaggevend voor u om bovenstaande taken dan wel door de leerkracht of de ‘ondersteuning’ te laten uitvoeren? Kunt u deze voor- en nadelen aan de hand van voorbeelden uit de praktijk onderbouwen? Eén van de leerkrachten van combinatieklassen gaat naar de tuinles, de leerkracht van één afdeling van scholen met twee afdelingen gaat naar de tuinles of de klassenassistent of een andere vrijwilliger vanuit school gaat naar de tuinles. 15 De leerkracht in de schooltuin 79 BIJLAGE 5 – INTERVIEW 2 Ter notitie: als de leerkracht alleen de schoollessen gaf zijn de vragen over de tuinles niet gesteld. Evenzo heeft de leerkracht die alleen naar de tuinles ging geen vragen over de schoolles beantwoord. Algemeen A1 Waren de lessen op tijd geleverd? A2 Bent u nog iets tegengekomen wat u eerst wilt vertellen? Ideeën, tips, ervaringen? A3 Hoeveel tuinlessen heeft u gehad? (schoolreisjes) Voorbereidende les VB1 Heeft u de lessen gegeven? 4,5,6, Als PP, anders Klassikaal/individueel Voorbereid, tijd Tijd les VB2 Wat vinden de leerlingen van de voorbereidende lessen? Leuk, saai, moeilijk, makkelijk, interessant, uitdagend? VB3 Wat vindt u van de voorbereidende lessen? Leuk, niveau, info, functie, herhaling, afbeeldingen, filmpjes VB4 Als u de lessen in uw gedachten naloopt, zit er dan volgens u een terugkomend onderdeel in? Jawat? Neekonijn Joep met de kringloop van aarde tot plant tot aarde (Laat tekeningen met Joep zien, zie bijlage 1) VB5 Wat vindt u van het gebruik van Joep het konijn dat de kringloop weergeeft? dier met menselijke trekken goed voorbeeld? Probleem? VB6 Heeft u nog verbeterpunten voor de voorbereidende les? Logistiek, inhoudelijk, vormgeving, grootte? VB7 Wilt u een volgend schooltuinseizoen de voorbereidende lessen nogmaals gebruiken? Tuinles T1 Hoe vindt u dat de wijktuinbeheerder de tuinles start? Terugvragen, uitleg, omgaan met vragen, regen/temp. Meten? (Heeft u de voorbereidende les gezien?) T2 Hoe vindt u dat de voorbereidende les aansluit op de tuinles? T3 Hoe vindt u het dat de wijktuinbeheerder niet altijd het volle uur bij de klas aanwezig is? T4 Stelt u zich eens voor dat u de tuinles zelf leidt op de wijktuin, wat zou u daarvan vinden? Willen, kunnen, voordelen, nadelen? T5 Sluit de wijktuinbeheerder de les af na de tuinles? Wat vindt u daarvan? Rol tuinles R1 Als u uw eigen rol op de tuinles evalueert waar bent u dan tevreden over? R2 Waar bent u minder tevreden of onzeker over? Hoe komt dat en hoe zou dat anders kunnen? R3 Hoe kan u met uw rol, taken, activiteiten op de tuin, bijdragen aan de leerdoelen op het affectieve gebied (zoals zintuiglijke ervaringen, verwondering, waardering, zorg dragen, omgaan met succes, tegenslag en dilemma’s)? Wilt u daar explicieter aan bijdragen? Zou het lesmateriaal daar explicieter op in moeten gaan? R4 Voelt u zich vrij om feedback te geven op de rol, taken, activiteiten van de wijktuinbeheerder? Doet u dit wel eens? Wanneer bijvoorbeeld? Andersom ook? R5 Wat vindt u ervan dat de vrijwillige ouders vooral gericht zijn op hun eigen kind? Hoe zou u dit kunnen veranderen? De leerkracht in de schooltuin 80 Themalestuin TH1 Hoe is het gegaan met de themalestuin? Lesmateriaal? Tuinles? Wie zorgde voor? ln gemotiveerd? ln begrepen waarom? TH2 Hoe zou de themalestuin beter tot zijn recht kunnen komen in het gehele vernieuwde schooltuinprogramma? TH3 Hoe kan de themalestuin in de zomervakantie worden onderhouden? TH4 Wat verwacht u van de themalessen? Verwerkende les VW1 Heeft u de werkbladen gegeven? 4,5,6, Voorbereid, tijd Tijd les VW3 Wat vindt u van de verwerkende werkbladen? Leuk, saai, moeilijk, makkelijk, interessant, uitdagend, leerzaam? VW4 Moeten de werkbladen blijven in het vernieuwd schooltuinprogramma? Waarom wel/niet? VW5 Als ze verdwijnen, is er dan volgens u ander materiaal voor de verwerking nodig? Hoe ziet dat materiaal eruit? Welk doel, welke eisen, welk tijdsbestek? Lesinhoud/curriculum IC1 Heeft jullie basisschool een uitgewerkt schoolwerkplan, leerplan natuuronderwijs oid? IC2 Is het schooltuinprogramma ingebed in dit (of andere) plannen? Waarom wel/niet? Toekomst? IC3 Als u het curriculum in uw achterhoofd houdt, voor welke onderwerpen ziet u dan lesmogelijkheden op de schooltuinen? IC4 Zou het bijdragen aan het leren van de leerlingen als ook na groep 5 terugverwezen wordt naar het schooltuinprogramma? thema’s als voeding, planten, landbouw, het weer, etc. Gebeurd dit ook? Waarom? IC6 Ziet u mogelijkheden voor andere groepen van de basisschool om de wijktuin te gebruiken voor onderwijs? Factoren In onderstaande figuur staan verschillende factoren die invloed hebben op de deelname van leerkrachten bij schooltuinprogramma’s. (Factoren uitleggen) (Laat cirkeldiagram met factoren zie, zie bijlage 5, vraag 2) F1 Herkent u zich in deze verdeling? Ligt dit voor u anders? (doorvragen per factor) F2 Zijn in uw ogen interesse, enthousiasme en motivatie hetzelfde? Wat is het verschil volgens u? Eind E1 Zijn er nog dingen die beter kunnen aan het vernieuwde schooltuinprogramma? E2 Is het vernieuwde schooltuinprogramma u mee- of tegengevallen? Waarom? E3 Wilt u volgend jaar lesgeven volgens het vernieuwde schooltuinprogramma of het oude schooltuinprogramma? Waarom? De leerkracht in de schooltuin BIJLAGE 6 – ONDERWERPENLIJST VOOR ANALYSE Analyse interview 1 Belang schooltuinieren: Leerlingen leren bij schooltuinieren: Motivatie deelname schooltuinprogramma: Ervaringen VSP: Parallel aan schooljaar: Tijdsbesteding: Voorbereidende les: Tuinles: Verwerkende les: Leerstof: Plek VSP in het natuuronderwijs: VSP vakoverstijgend ingezet: Gedeelte schooltuinprogramma meemaken, betrokkenheid: Verbeteringen VSP: Analyse interview 2 Extra organisatorische vragen: Voorbereidende les: Konijn Joep: Tuinles: Rol tuinles: Themalestuin: Verwerkende les: Lesinhoud/curriculum: Factoren: Eind: Analyse observaties Affectieve reacties lk/ln Gedrag lk Onderling wb&lk Rolverdeling/invulling lk Interesse/enthousiasme/motivatie lk Overige 81