Belangrijke woorden/begrippen Functieleer deel 1

advertisement
Belangrijke woorden/begrippen Functieleer deel 1
Hoofdstuk 1: Situering van psychologie als wetenschap en van functieleer als basisdomein in
de psychologie
• Ontologisch: In termen van de aard van het zijn
• Epistemologisch: In termen van wat we kunnen kennen
• Reductionisme: Alles wordt tot één soort werkelijkheid herleid
• Solipsisme: Elke geest zit opgesloten in zijn eigen bubbel
• Panpsychisme: Alles in de natuur heeft een ziel
• Pareidolia: Zien van betekenisvolle voorwerpen in vormloze prikkels
• Nomothetische benadering: Algemene factoren
• Idiografische benadering: Specifieke factoren
• Erklären: Verklaren
• Verstehen: Verstaan
• Einfülung: Inleving
• Tabula rasa: Onbeschreven blad
• Impressies: Sensaties of gewaarwordingen
• Ideeën: Herinneringen in het geheugen, verbeelding
• Afferente banen: Aanvoer van zintuiglijke prikkels naar hersenen
• Efferente banen: Afvoer van bevelen naar spieren, waar responsen uitgevoerd worden
• Frenologie: Persoonlijkheid en vaardigheden aflezen van knobbels van schedel
• Subtractiemethode: Identificeren van mentale basisprocessen door vergelijking van
condities die maar op één component van elkaar verschillen
• Mentale chronometrie: Meting van tijdsduur van mentale basisprocessen
• Intentionaliteit: Elk mentaal fenomeen heeft inhoud en is gericht op een object
• Introspectie: “In zichzelf kijken” om de inhouden van het bewustzijn te analyseren
• Apperceptie: Activiteit van onze geest die van binnenuit werkt
• Phi motion: Je ziet geen afzonderlijke objecten, je ziet enkel snel flikkerende prikkels die
zichzelf zo organiseren dat je onverwachts, spontaan maar wel dwingend, een nieuwe
Gestalt waarneemt
• Synesthesie: Neurologische conditie waarbij men sterke associaties ervaart tussen
verschillende betekenisdomeinen
• Psychic reflex: Aangeleerde of geconditioneerde stimulus-respons associatie
• Operante conditionering: Gedrag wordt versterkt door positieve bekrachtiging en
afgezwakt door negatieve bekrachtiging
Hoofdstuk 2: Waarneming
• Retina: Netvlies
• Cones: Kegeltjes
• Rods: Staafjes
• Saccade: Oogsprong
• Fixatie: Oog staat even stil
• Smearing: Het uitvagen van het beeld tijdens beweging
• Saccadische suppressie: Smearing wordt onderdrukt
• Snapshot: Voortdurend wisselende, arme gewaarwordingen
• Sensatie: Elementaire gewaarwording
• Perceptie: Uiteindelijke waarneming
• Proximale stimuli: Nabije prikkels, zoals ze geregistreerd worden t.h.v. het eigen lichaam
• Distale stimuli: Externe oorzaken van prikkels in de buitenwereld, zoals ze geïnterpreteerd
worden tijdens de waarneming
• Outer psychophysics: Relatie tussen de intensiteit van fysische prikkels en de intensiteit
van de sensatie
• Reiz: Prikkel
• Inner psychophysics: Relatie tussen de intensiteit van de neurale excitatie en de intensiteit
van de sensatie
• Limen: Drempel
• Differentiële drempel: Just noticeable difference (JND)
• Interval of uncertainty: Onzekerheidsinterval (IU)
• Increment: Toegevoegde waarde
• Mapping: Afbeelden
• Catch trial: Gissingsbeurt
• Sensitivity: Onderscheid tussen signaal- en gissingsbeurt
• Bias: (antwoordtendens) De mate waarin ppn geneigd zijn één antwoord meer te geven
dan het andere
• On-Off cellen: On reageren bij prikkeling, off reageren niet bij prikkeling
• Tuning: Cellen vertonen specifieke responsprofielen i.f.v. specifieke stimulus
eigenschappen
• Kenmerkdetectoren: (feature detectors) Signaleren wat de basale kenmerken zijn van een
klein stukje v/d stimulus in hun receptief veld
• Decoderen: Informatie verwerken
• Agnosie: Niet meer in staat zijn tot bewuste herkenning
• Retinotopie: Plaats in het visueel veld waar de prikkel aanwezig is wordt ook gecodeerd
• Temporale cortex: Ventrale of “wat” stroom
• Pariëtale cortex: Dorsale of “waar” stroom
• Corticale hiërarchie: Receptieve velden worden steeds groter naarmate je hogerop komt in
elk van beide stromen
• Modules: Gespecialiseerde verwerkingseenheden
• Input: Geregistreerde prikkels
• Output: Bewuste interpretaties, onbewust gecontroleerde gedragingen
• Gabor displays: Kan men tal van willekeurige lijnen of vormen of omtrekken van bestaande
voorwerpen in verstoppen
• Lattices: Stippenrasters
• Laterale maskering: Bemoeilijkt door buren op korte afstand
• Collineaire facilitatie: Vergemakkelijkt door buren op langere afstand
• Alineëring: Hoe sterk de lokale oriëntatie samenvalt met de globale rechte of kromm
waarvan het element deel uitmaakt
• Association field: Een veld van onderlinge aantrekking tussen buurelementen, een
hypothetisch construct dat neurofysiologisch, psychofysisch en ecologisch plausibel blijkt te
zijn als een basaal groeperingsmechanisme
• Extremal edges: Oppervlakte loop verder door maar verdwijnt uit beeld
• Cut edges: Oppervlak houdt op aan de rand
• Border-ownership: (BOWN) Strijd om de rand
• Luminantie: Helderheid
• Subjectieve contouren: (Illusoire) waarneming van randen waar er fysisch geen
helderheidsverschil is
• Occlusie: Bedekking
• Modale completie: Vervolledigde figuur of rand bezit echte sensoriële kwaliteiten
• Amodale completie: Figuur wordt geïnterpreteerd als volledig, maar de rand wordt niet
echt gezien
• Lokale eenvoud: (proces van completie) Good continuation van de lijnen waar de
bedekking begint
• Globale eenvoud: (resultaat van completie) Goodness, regemaat, symmetrie van de
vervolledigde figuur
• Embedded figures: Delen worden moeilijk teruggevonden in grotere gehelen
• Configural superiority effect: Toevoegen van een redundante context leidt tot nieuwe
gehelen die soms een voordeel kunnen opleveren
• Accuraatheid: Percentage correct
• Error signals: Codeert enkel wat afwijkt van verwachting
• Prägnanz/goodness principe: Perceptuele organisatie zal steeds zo eenvoudig of zo goed
mogelijk zijn, gegeven de beschikbare prikkels
• Hysterese: Omslagpunt van de ene interpretatie naar de anders is vertraagd door de
sequentie van aanbiedingen
• Probleem van grootteconstantie: Hoe kan men zien dat iets in werkelijkheid eenzelfde
fysische grootte heeft met steeds wisselende groottes in het netvliesbeeld?
• Probleem van vormconstantie: Hoe kan men zien dat iets in werkelijkheid eenzelfde
fysische vorm heeft met steeds wisselende vormen in het netvliesbeeld?
• Transactionalisme: Waarnemer doet bij oplossen van probleem van ondeterminatie
beroep op zijn jarenlange ervaringen en transacties met onze omgeving
• NAPs: Non-accidental properties
• Geons: Geometric ions
• Speed-accuracy tradeoff: Sneller antwoorden veroorzaakt meer fouten
• Ecologische optica: Studie van het licht als bron van informatie over de omgeving
• Radiënt licht: Stralingslicht
• Ambiënt licht: Omgevingslicht
• Optic array: Gehele patroon van licht zoals dat invalt op het oog, niet enkel één lichtstraal
en niet enkel het oog met centrale projectie, door een pupilopening en een lens, op het
netvlies achteraan
• Visual cliff: Textuurpatroon met specificatie van randen en diepte, textuurgradiënten voor
kanteling
• Invarianten: Gelijkblijvende factoren ondanks verandering
• Transformationele invarianten: Bepaald patroon van verandering, onafhankelijk van de
structuur waarop de transformatie plaatsvindt
• Optic flows: Stroom van optische elementen die ontstaan in de optic array van een
bewegende waarnemer
• Bewegingsparallax: Richting en snelheid van de optic flow is een directe functie van de
afstand t.o.v. de bewegende waarnemer
• Optical looming: Het snel expanderende flow field t.g.v. een snel naderend voorwerp
• Focus of expansion: Geeft in optic flow field aan waar je als waarnemer naartoe beweegt
• Tau: Specifieert hoe lang men nog heeft vooraleer men het oppervlak zal raken
• Affordances: Eigenschappen van voorwerpen die in directe relatie staan met gedrag van de
waarnemer
• Tokens: Symbolen
• Full primal sketch: Meer abstracte representatie van de output van perceptuele
organisatie
• Vectoranalyse: Absolute bewegingen worden ontbonden in gemeenschappelijke en
relatieve bewegingen
Hoofdstuk 3: Geheugen
• Encoding: Belangrijke informatie komt in het geheugen
• Storage: Informatie wordt bewaard
• Retrieval: Informatie wordt opgeroepen
• Consolideren: Vastleggen/-zetten in de hersenen
• Mass action: In veel vormen van leren werkt de cortex als één geheel
• Equipotentiolity: Bij hersenschade in bepaalde gebieden, nemen andere gebieden hun
functie over
• Homunculus: Afbeelding van gevoeligheden op verschillende plaatsen van het lichaam op
verschillende stukjes van de somatosensorische cortex
• Hebbian learning: Cells that fire together, wire together
• Cell-assembly: Groep neuronen die vaak samen actief zijn
• Reverberating cell-assemblies: Vuren van neuronen kan blijven doorgaan na het
verdwijnen van de ontlokkende gebeurtenis
• Grandmother cell: Eén cell per voorwerp dat we kennen
• Engram: (Karl Lashley) Gelocaliseerd geheugen
•Besparingsmethode: Winst bij tweede meting wordt als indirecte meting van het geheugen
gebruikt
• Recall: Herinnering
• Recognition: Herkenning
• Retentie-interval: Momenten tussen leren en herleren
• Decay funcion: Verval-functie
• REM-fase: (rapid eye movements) Hersenen zijn heel actief
• Free recall: Vrije herinnering
• Primair geheugen: Inhoud van het bewustzijn, informatie in actieve toestand (≈KTG)
• Secundaire geheugen: Informatie in niet-actieve toestand (≈LTG)
•Sensorieel register: Modaliteitspecifiek systeem om informatie erg kort bij te houden na
het verdwijnen van de prikkel
• Maintenance rehearsal: Informatie actief houden
• Elaborative rehearsal: Informatie uitwerken
• Coding: Informatie in verband brengen met reeds gekende zaken
• Magical number seven plus or minus two: Lijstje van items in correcte volgorde
reproduceren, gemeten capaciteit varieert gewoonlijk tussen 5 en 9 items met een
gemiddelde van 7
• Memory span: Capaciteit
• Chunks: Betekenisvolle eenheden, zoals verwerkt door ppn
• Chunking: Items groeperen in grotere gehelen en dus capaciteit opvoeren
• Fixed-set: Set size is constant binnen een reeksen varieert enkel tussen reeksen
• Seriële-positie effect: Beter onthouden van items uit een geordende lijst vooraan of
achteraan in de reeks dan in het midden
• Primacy effect: Eerste items uit een lijst beter onthouden omdat op dat ogenblik het KTG
nog niet overbelast is
•Recency effect: Laatste items beter onthouden, omdat deze nog in het KTG aanwezig zijn als ze
opgeroepen moeten worden
• Amnesie: Geheugenverlies
• Retrograde amnesie: Geheugenverlies werkt terugwaarts in de tijd
• Anterograde amnesie: Geheugenverlies werkt voorwaarts in de tijd
• Transient: Van voorbijgaande aard
• Central executive: Controlesysteem om allerlei subsystemen te rekruteren die nodig zijn
om een complexe taak uit te oefenen
• Slave systems: Subsystemen
• Phonological loop: Werken met fonologische informatie
• Visuo-spatial scratch pad: Werken met visuo-spatiale informatie
• Deep processing: Semantische verwerking
• Shallow processing: Niet-semantische verwerking
• Spacing effect: Voor eenzelfde totale studietijd levert de studie die in de tijd gespreid is betere
geheugenperformantie op dan de studie die in de tijd samengedrukt is
• Elaboration: De mate van uitwerking van de informatie
• Distinctiveness: De mate waarin de gecodeerde informatie het te onthouden item
specifieert
• von Restorff effect: Item dat afwijkt van andere items in een reeks wordt beter onthouden
• Generatie-effect: De mate waarin men de informatie verwerkt, is maximaal wanneer men
de informatie zelf genereert
• TOT state: tip-of-the-tongue
• Episodisch geheugen: Opslag van informatie over heel specifieke gebeurtenissen
• Semantisch geheugen: Opslag van algemene kennis
• Cognitieve zuinigheid: Vermijden om kennis te dupliceren
• Categorie-grootte effect: Grotere categorieën vergen langere zoektijden
• Semantische-afstandseffect: Snellere antwoordtijden voor prototypische exemplaren
• Propositioneel netwerkmodel: Basiseenheid is propositie, de kleinst mogelijke uitspraak die op
zichzelf kan staan
• Encoding specificity: Cue is effectief als hij specifiek gecodeerd werd samen met de te
herinneren gebeurtenis
• Associatieve sterkte: Cue is effectief als hij in de het verleden vaak gepaard ging met het te
onthouden item
• Höffding step: Wat gebeurt er precies als er een effectieve “retrieval cue” aangeboden
wordt?
• Single-process theory: Juiste item meteen en automatisch uit het LTG halen
• Dual-process theory: Na eerste automatische proces nog een beslissingsproces
• Declaratieve kennis: Kennis die men in stellingen of beweringen kan weergeven
• Insertion: Een object dat afwezig was bij de inprenting, tussenvoegen in het
geheugenspoor ervan
• Imagination inflation: Inflatie van foutieve herinnering door inbeelding
• Weapon focus: Vernauwing van aandacht door stress
• Flashbulb memories: Heel duidelijke, gedetailleerde herinneringen van emotioneel
beladen momenten
• Novel foil: Totaal verschillend voorwerp
• Exemplar foil: Eenzelfde voorwerp
Hoofstuk 4: Aandacht
• Scrunity: Het serieel zoeken van een moeilijk te vinden doelstimulus of het minutieus
bekijken van details in een complexe visuele stimulus
• Focal attention: Gefocusseerde aandacht
• Sustainted attention: Volgehouden aandacht
• Mind wandering: Dagdromen
• Aandachtsspan: Hoe lang je in staat bent tot volgehouden aandacht
• Shadowing: Boodschap in één oor onmiddellijk na zeggen
• Sensory analyzers: Sensoriële verwerkingskanalen
• Attenuation model: Geen alles-of-niets doorlaat systeem, maar een relatieve verzwakker
(of versterker) van één van beide kanalen
• Late-selectie model van aandacht: Selectie treedt pas laat op, na semantische verwerking
• Pigeon-holing: Selectie op basis van een overeenkomst met high-lever semantische
categorieën
• Visual search: Visuele zoektaak
• Set size: variabel aantal items
• Elementary features: Basiskenmerken
• Pop-out: Geen effect van het aantal items in de displays op de zoektijd
• Binding: Het combineren van informatie uit meerdere feature maps
• Free floating features: Losse codering van afzonderlijke kenmerken
• Guides search: Enkel zoeken in die gebieden waar de activatie verhoogd is door de dubbele
aanwezigheid van feature activatie
• Overte aandachtverschuivingen: Extern observeerbaar omdat ze gepaard gaan met
oogbewegingen
• Coverte aandachtsverschuiving: Niet direct observeerbaar omdat het om
aandachtsverschuivingen gaat zonder oogbewegingen
• Sudden onset: Plotse verschijning
• Exogeen: Aandachtsverschuiving die aangetrokken wordt door de stimulus
• Endogeen: Vrijwillige sturing door de persoon zelf
• Cueing paradigma: Coverte aandachtsverschuivingen meetbaar gemaakt
• Goal-driven: Versnellen van detectieproces
• Spotlight of attention: Aandachtsfocus
• Master map of locations: Locaties v/d doelstimulus
• Irrelevant singleton: Locatie springt er uit op basis van een enkelvoudig kenmerk, maar dit
kenmerk is verder niet relevant voor de taak
• Capture: Aandacht vangen
• Oculomotor capture: Kromming in het saccadetraject, ofwel in de richting va de distractor
ofwel ervan weg
• Disengagement: Locatie kan geïnhibeerd worden om de aandacht los te laten
• Alerting: Aandacht opkrikken
• Orienting: Spatiale aandachtsverschuiving
• TEA-Ch: Test of Everyday Attention for Children
• Inattentional blindness: Quasi-blindheid voor goed zichtbare aspecten van de stimulus
t.g.v. het onvoldoende gericht zijn van de aandacht er op
• Motion-induced blindness: Blindheid door beweging
• Troxlex fading: Het verdwijnen van details uit de achtergrond en het invullen van eenzelfde
homogene achtergrond wanneer men goed fixeert op één punt
• Winner-take-all mechanisme: Datgene wat onze aandacht trekt, trekt alle aandacht naar
zich toe
• Change blindness: Blindheid door verandering
• Transsaccadische veranderingen: Scèneveranderingen tijdens een oogbeweging
Hoofdstuk 5: Samenhang
• Mental imagery: Mentale verbeelding
• Symbolische afstandseffect: Antwoorden worden vlugger gegeven naarmate het verschil in
ware grootte tussen beide voorwerpen groter was
• Mental travel: Mentaal van één punt naar een anders
• Priming: Alle fenomenen waarbij de aanbieding van een eerste prikkel een effect heeft op
de verwerking van een tweede prikkel of op later gedrag
• Context priming: Representatie van een context activeren waarin de target met een grote
waarschijnlijkheid voorkomt
• Affectieve priming: Affectieve waarde kan overgedragen worden van prime naar target
• Masked priming: Men gebruikt een masker om de verwerkingstijd van de prime te
beperken
• Subliminale respons: Ervan uit gaan dat de prikkels onbewust gebleven zijn
• Niet-visuele component van priming: In visueel beeld geen enkele overeenkomst tussen
prime en target
• Operationele definitie van onbewuste semantische priming: Statistisch significant indirect
effect van een eerste prikkel op het verwekingsproces van een daaropvolgende prikkel in
afwezigheid van directe effecten op bewuste detectie van de prime
• Negatieve priming: De vertraging op de verwerking van een target stimulus doordat een
voorafgaande, gerelateerde prikkel eerst onderdrukt moest worden in condities met
selectieve aandacht
• Subliminale perceptie: Niet bewust zijn van
• ACT-R: Adaptive Character of Thought-Rational
• Spaun: Semantic Pointer Architecture Unified Network
• ASS: Autismespectrumstoornissen
• Deficit in joint attention: Wederkerigheid van aandacht schenken
• Theory of mind: Attribueren van intenties, verlangens en emoties aan anderen en vanuit
die mentale attributies kunnen redeneren
• Mind-blindness: Mentalisatieprobleem
• Experimentele psycho-esthetiek: Wetenschappelijke discipline gewijd aan het begrijpen
van de factoren die de esthetische appreciatie bepalen
Download