Masterthesis aangeboden tot het behalen van het diploma van “Master na master in de Huisartsgeneeskunde” Sociale dienstverlening en financiële tegemoetkomingen voor de patiënt: hoe ver reikt de kennis van de huisarts? Ophélie Broeckaert en Katrien De Troeyer Promotor: Prof. Dr. Jan De Maeseneer Copromotor: Dr. Sara Willems, Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg Universiteit Gent Interuniversitair Centrum voor HuisartsenOpleiding Academiejaar 2010-2011 SAMENVATTING Onderzoeksvragen Met ons onderzoek willen we in de eerste plaats nagaan hoever de kennis van de huisarts reikt inzake financiële maatregelen voor de patiënt en sociale dienstverlening. Daarnaast stellen we de volgende onderzoeksvragen: Hoe vaak geeft de huisarts informatie over financiële maatregelen aan de patiënt of hoe vaak past hij ze toe? Hoeveel huisartsen verwijzen door bij vragen over financiële maatregelen? Hoe goed schat de huisarts zijn eigen kennis in? Zal de huisarts bij de topics waar hij slecht op scoort eerder kiezen voor een doorverwijzing als hij hierover vragen krijgt in de praktijk? Kennen huisartsen met meer patiënten in armoede beter de financiële maatregelen of sociale dienstverlening? Methode Door middel van een vragenlijst die we aan 80 huisartsen voorleggen, proberen we onze onderzoeksvraag te beantwoorden. Dit doen we tijdens vergaderingen van huisartsen: 7 LOK-groepen, 1 medische vergadering en 1 seminariegroep. Nadat we de ingevulde vragenlijsten verzameld hebben, geven we een presentatie over de thema’s die bevraagd werden in onze vragenlijst. Tot slot is er na elke presentatie ruimte voor vragen en discussie 2 Resultaten Wat de kennis van de huisarts over financiële maatregelen en sociale dienstverlening betreft, beantwoordt de huisarts gemiddeld meer dan de helft van de vragen fout (verkeerd antwoord of “ik weet het niet”). Er is geen duidelijk verband tussen hoe de huisarts zijn kennis zelf inschat en zijn score. We zien dat financiële maatregelen die beter gekend zijn, gemiddeld meer worden toegepast of besproken worden met de patiënt, en er minder huisartsen hiervoor doorverwijzen. Nochtans zien wij dat een huisarts met een slechtere score op een topic, hiervoor niet significant sneller doorverwijst. Onderzoek op grotere schaal is nodig. Een huisarts met meer patiënten in financiële moeilijkheden haalt een significant hogere score op de vragen over financiële maatregelen. Dit is echter niet het geval bij vragen over sociale dienstverlening. Besluit Uit ons onderzoek blijkt dat momenteel de kennis van de huisarts over financiële maatregelen en sociale dienstverlening in onze onderzoekspopulatie onvoldoende is. Wil de huisarts een centrale rol spelen om zijn patiënt verder te helpen in deze materie, dan zijn er initiatieven nodig die hun kennis verhogen. 3 INHOUDSTAFEL 1.Inleiding 1.1 Keuze van het thema p.6 1.2 Onderzoeksvragen p.9 2.Onderzoeksmethodiek p.10 2.1 Ontwikkeling van de vragenlijst p.10 2.2 Literatuurstudie p.10 2.3 Alternatieve bronnen p.12 2.4 Selectie geïnterviewden p.13 2.5 Verwerking vragenlijst p.13 2.6 Statistische analyse p.14 3.Resultaten p.15 3.1Wie is de onderzoeksgroep? p.15 3.2Wat is de kennis van de onderzoeksgroep? p.16 3.2.1. Financiële maatregelen p.16 3.2.2. Sociale dienstverlening p. 26 3.2.3. Algemene conclusies p.28 3.3 Hoe vaak wordt er info gegeven over financiële maatregelen of worden ze toegepast? p.29 3.4 Hoe vaak en bij welke vragen wordt er doorverwezen? p.35 3.5 Schatten huisartsen hun kennis goed in? p.38 3.6 Verwijzen huisartsen met een slechtere score sneller door? p.38 3.7Kennen huisartsen met meer patiënten in armoede beter de financiële maatregelen of sociale dienstverlening? p.38 4 4.Discussie p.39 5.Besluit p.47 6.Dankwoord p.48 7.Referenties p.49 8.Bijlagen: – bijlage 1: vragenlijst p.51 – bijlage 2: uitleg financiële maatregelen en sociale dienstverlening p.66 5 1. INLEIDING 1.1 Keuze van het thema De Belgische gezondheidszorg wordt gekenmerkt door drie basisprincipes: grote dekkingsgraad van de bevolking door de verplichte ziekteverzekering, vrije keuze van de patiënt en toegankelijkheid van het gezondheidszorgsysteem. Dit laatste aspect (toegankelijkheid) kwam de voorbije decennia echter in het gedrang door besparingen: het remgeld voor de patiënt kende een felle stijging, voornamelijk na 1993 (besparing o.i.v. het Europees Monetair Fonds: de Maastrichtnorm). Om de patiënt zo veel mogelijk te behoeden voor hoge gezondheidszorgkosten, maar tegelijk de kwaliteit van zorg en de duurzaamheid van de financiering te bewaken, riep de overheid een aantal financiële maatregelen in het leven. Speciale aandacht bij deze maatregelen ging naar betaalbaarheid voor socio-economisch zwakkere groepen en chronisch zieken. (1) De belangrijkste financiële maatregelen getroffen vanaf 1993 zijn (1): sociale en fiscale franchise (1994), de voorloper van de maximumfactuur (2002) uitbreiding van de verhoogde tegemoetkoming vanaf 1997 (gekend vanaf 1963), met in 2007 de komst van het omnio-statuut forfaits voor chronisch zieken: zorgforfait (1998), incontinentieforfait (1998), forfait palliatieve zorg (1999), forfait voor patiënten in comateuze toestand (PVS-forfait) (2005) globaal medisch dossier (1999) referentieterugbetaling van geneesmiddelen (2001) de Vlaamse zorgverzekering (2001) terugbetaling van chronische pijnmedicatie en chronische verbandmiddelen (2007) zorgtrajecten (2009) 6 zorgforfait Uitbreiding verhoogde tegemoetkoming 1994 1996 Sociale en fiscale franchise Palliatief forfait Terugbetaling chronische pijnmedicatie en verbandmiddelen Referentieterugbetaling geneesmiddelen 1998 2000 GMD 2002 2004 2006 2008 2010 zorgtraject maximum -factuur omniostatuut Vlaamse zorgverzekering PVS-forfait incontinentieforfait fig 1 historiek financiële maatregelen Enkele belangrijke instanties voor tegemoetkomingen aan chronisch zieken of zorgbehoevenden bestonden al voor 1993. Federale Overheidsdienst Personen met een handicap (1987) het Bijzonder Solidariteitsfonds (1990) Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap (1990), dat in 2006 hervormd werd tot Vlaams agentschap voor personen met een handicap Ondanks deze maatregelen zijn er nog steeds belangrijke financiële drempels naar medische zorgen voor onze patiënten. De Belgische gezondheidsenquête van 2008 brengt dit in kaart. Gemiddeld stelt 14% omwille van financiële belemmeringen medische zorgen, tandverzorging, geneesmiddelen, een bril en/of mentale zorgen uit. De uitstel van medische zorgen is significant hoger bij patiënten met een lager opleidingsniveau en/of lager inkomen (18% uitstel bij laagste t.o.v. hoogste opleidingsniveau; 27% bij laagste t.o.v. 4% bij hoogste inkomenskwintiel). Er is ook een significante stijging van dit uitstel t.o.v. 2004. Maar liefst 35% van de Belgische huishoudens vindt de uitgaven voor gezondheidszorg moeilijk passen binnen hun huishoudbudget. En ook hier merken we een sociale gradiënt (67% in het laagste t.o.v. 9% in het hoogste inkomenskwintiel). (2) 7 De resultaten van een CM-onderzoek in 2009 zijn eveneens interessant: 1/8 van de Belgische huishoudens rapporteert financiële moeilijkheden door gezondheidszorgkosten. (3) De regeling betalende derde zou volgens mensen in armoede een mogelijke oplossing kunnen zijn voor betalingsproblemen bij de huisarts. De huisarts blijkt volgens hen echter niet altijd goed geïnformeerd en bereidwillig te zijn. Daarnaast werkt de selectiviteit van het wettelijk systeem stigmatisering in de hand. De regeling betalende derde mag namelijk enkel worden toegepast bij mensen met een bepaald statuut en/of in een door de wet omschreven situatie. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen groepen mensen. (4) De regelgeving rond financiële maatregelen getroffen door onze overheid is bijzonder complex en voortdurend onderhevig aan veranderingen. Sommige maatregelen worden automatisch toegekend, terwijl andere moeten worden aangevraagd. Als we ons concentreren op de maatregelen die moeten worden aangevraagd, dan zijn de resultaten niet zo rooskleurig: Het OMNIO-statuut werd in 2009 maar door 23% van de potentieel rechthebbenden aangevraagd. (5) In 2006 hadden minder dan 50% van de Belgen een globaal medisch dossier en waren er gemiddeld 8% minder globaal medische dossiers bij de laagste sociale klasse. (6) Tot op heden gebeurde er geen onderzoek naar de kennis van de huisartsen over deze financiële maatregelen. Nochtans vormen zij een potentieel platform van informatie-overdracht tussen de maatregelen die de overheid treft en de patiënt. Ten eerste komen zij in contact met het grootste deel van de bevolking (95% van de Belgen heeft een vaste huisarts) en met alle klassen van de bevolking evenveel (geen sociale gradiënt). (2) Ten tweede kennen zij de gezondheidstoestand van deze patiënten en in het ideale geval de kosten die deze met zich meebrengt. 8 1.2 Onderzoeksvragen Met ons onderzoek willen we in de eerste plaats nagaan hoever de kennis van de huisarts reikt inzake financiële maatregelen voor de patiënt en sociale dienstverlening. Daarnaast stellen we de volgende onderzoeksvragen: Hoe vaak geeft de huisarts informatie over financiële maatregelen aan de patiënt of hoe vaak past hij ze toe? Hoeveel huisartsen verwijzen door bij vragen over financiële maatregelen? Hoe goed schat de huisarts zijn eigen kennis in? Zal de huisarts bij de topics waar hij slecht op scoort eerder kiezen voor een doorverwijzing als hij hierover vragen krijgt in de praktijk? Kennen huisartsen met meer patiënten in armoede beter de financiële maatregelen of sociale dienstverlening? Dit om een idee te krijgen of de huisarts een centrale figuur voor de patiënt kan zijn met betrekking tot de financiële maatregelen. De financiële maatregelen die in deze studie bestudeerd worden, zijn: regeling betalende derde globaal medisch dossier verhoogde tegemoetkoming maximumfactuur zorgtraject palliatief forfait dringende medische hulp voor mensen zonder wettig verblijf bijzonder solidariteitsfonds Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) Vlaamse zorgverzekering Federale Overheidsdienst (FOD) Personen met een handicap 9 Verder wordt er nagegaan in hoeverre huisartsen kennis hebben over de volgende sociale diensten: Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn (OCMW) ingebouwd Centrum Algemeen Welzijn (iCAW)/sociale dienst mutualiteit 2. ONDERZOEKSMETHODIEK Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, werden huisartsen bevraagd aan de hand van een vragenlijst. Dit deden we tijdens LOK-vergaderingen in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant. Aansluitend op deze enquête gaven we een presentatie over onze onderzoeksthema’s, gevolgd door een discussie met de groep. 2.1 Ontwikkeling van de vragenlijst De vragenlijst stelden we zelf op aan de hand van een literatuuronderzoek. Hiermee wilden we nagaan of er al onderzoek was naar de kennis van de huisarts over financiële maatregelen en sociale dienstverlening. Daarnaast hoopten we ook een richtlijn te vinden die beschrijft welke kennis en vaardigheden rond deze thema’s huisartsen zouden moeten beheersen. Deze thema’s zouden dan het onderwerp worden van onze bevraging bij huisartsen. 2.2 Literatuurstudie We begonnen onze zoektocht via Pubmed. Er werd gezocht in de Engelstalige literatuur waarbij we gebruikmaakten van onderstaande MeSH (Medical Subject Heading) termen. family practice (MESH) AND knowledge (MESH) AND social problems (MESH) physicians, family (MESH) AND knowledge (MESH) AND social problems (MESH) 10 family practice (MESH) AND knowledge (MESH) AND social control, formal (MESH) family practice (MESH) AND knowledge (MESH) AND social work (MESH) family practice (MESH) AND knowledge (MESH) AND social security (MESH) family practice (MESH) AND health knowledge, attitude, practice (MESH) AND social security (MESH) family practice (MESH) AND knowledge (MESH) AND sociology, medical (MESH) Bovenstaande zoekstrategieën leverden geen artikels op. We zochten vervolgens in de CEBAM data-base met de volgende zoektermen: knowledge general practitioner social law knowledge general practitioner socio-economic inequalities knowledge first line social law knowledge first line socio-economic inequalities kennis huisarts sociale wetgeving kennis huisarts socio-economische verschillen Toen we met deze zoektermen nog steeds geen bruikbare artikels vonden, besloten we onze informatie uit ‘grijze literatuur’ te halen. We raadpleegden hiervoor de websites van: het RIZIV: www.riziv.be de FOD Sociale Zekerheid: www.socialsecurity.fgov.be het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap: www.vaph.be de Vlaamse zorgverzekering: http://www.zorg-engezondheid.be/zorgverzekering ziekenfondsen: www.cm.be, www.socmut.be, www.oz.be de sociale kaart: http://www.desocialekaart.be CAW: www.caw.be OCMW info Brussels Hoofdstedelijk Gewest: http://www.ocmw-info-cpas.be Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting: http://www.armoedebestrijding.be 11 Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg: http://www.kce.fgov.be We gebruikten ook het naslagwerk ‘Sociale Landkaart - Editie 2010, Informatiewijzer Federale en Vlaamse voorzieningen’(Rochtus K., Pongers R., Scahlenbourg B, Vicca C. Uitgeverij Vandenbroele) ter inspiratie bij het opstellen van onze vragenlijst. 2.3 Alternatieve bronnen De literatuurstudie leverde ons geen bruikbaar materiaal op, waardoor we genoodzaakt waren om alternatieve bronnen te raadplegen. Aangezien het hier over websites van grote, officiële instanties gaat, konden we de informatie die we daar vonden gebruiken voor het samenstellen van onze topiclijst. Na deze eerste fase voegde onze promotor ook nog enkele suggesties toe. Met deze vragenlijst trokken we naar een aantal experten in de materie. Op die manier konden zij accenten leggen en vragen toevoegen of schrappen naargelang die meer, respectievelijk minder belangrijk waren voor het huisartsenpubliek. In die fase van ons project gingen we praten met Bart Broos, docent maatschappelijk werk aan de Xios Hogeschool Limburg; Joris Beaumon, sociaal assistent bij het OCMW te Gent; Ann De Kerpel, sociaal assistent bij CM Midden Vlaanderen; Annelies Minne van het CGG Brussel; Griet Briels, stafmedewerker armoedebeleid in het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Uiteindelijk kwamen we tot een finale vragenlijst met 12 topics. Vooraf stelden we de deelnemers een aantal socio-demografische vragen. Het eerste luik van de vragenlijst bestond uit 38 vragen rond financiële maatregelen. Het tweede luik ging over de kennis van de huisartsen rond sociale doorverwijzing en bestond uit 8 vragen. Alle kennisvragen zijn meerkeuzevragen met JUIST, FOUT of IK WEET HET NIET als antwoordmogelijkheden. Vooraleer de kennis te bevragen, peilden we naar hoe de huisartsen zelf hun kennis over het thema inschatten en vroegen we hoe vaak ze deze maatregelen toepasten in hun praktijk of hoe frequent ze hun patiënten informeerden over deze thema’s. Als derde en tevens laatste luik formuleerden we nog 7 vragen in de vorm van korte casussen waarbij de artsen 12 konden aangeven of ze in de geschetste situatie zouden doorverwijzen of zelf de hulpvraag zouden beantwoorden. Na de eerste presentatie werd de vragenlijst geëvalueerd. Gezien de omvang van de enquête lieten we enkele vragen weg, zodat de vragenlijst iets korter en aantrekkelijker voor de deelnemers werd. De vragenlijst voegen we toe als bijlage. 2.4 Selectie geïnterviewden We kozen ervoor om de huisartsen te bereiken via hun LOK groep. We stelden voorop om minstens zes presentaties te geven. Via mail werden zoveel mogelijk LOK-groepen uit de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant gecontacteerd. De contactadressen verkregen we via de huisartsenkringen van onze praktijkopleiders en huisartsen die we kennen. We boden aan om een presentatie rond financiële maatregelen voor de patiënt en sociale doorverwijzing te brengen op een LOK vergadering, voorafgegaan door onze enquête. Om onze onderzoeksgroep te vergroten, namen we ook enquêtes af in 1 seminariegroep en tijdens de medische vergadering van een groepspraktijk. In totaal namen we 80 enquêtes af in de periode september 2010-januari 2011. 2.5 Verwerking vragenlijst Bij het corrigeren van de kennisvragen werd geen giscorrectie toegepast. We maakten een onderscheid tussen ‘fout’, ‘ik weet het niet’ en een blanco antwoord bij het coderen van de antwoorden. Nadien gingen we de vragenlijst een score toekennen: een correct antwoord leverde 1 punt op, een fout antwoord en 'ik weet het niet' leverde 0 punten op. Een blanco antwoord werd als “missed value” gecodeerd en werd niet mee verwerkt. 13 2.6 Statistische analyse Voor de statistische analyse gebruikten we GNU PSPP, de open office-versie van het statistisch programma SPSS. Voor elke vraag bekeken we eerst de frequentietabellen. Op die manier kregen we een beeld van hoe de onderzoekspopulatie op de afzonderlijke kennisvragen antwoordde. We maakten ook frequentietabellen die weergeven hoe vaak de verschillende maatregelen worden toegepast en hoe frequent er wordt doorverwezen bij vragen rond bepaalde maatregelen. Nadien herwerkten we de scores op de vragen rond hetzelfde onderwerp tot een gemiddelde score per topic. Vervolgens berekenden we voor iedere deelnemer de totaalscore voor het luik financiële maatregelen en de totaalscore voor het luik sociale doorverwijzing. Om die totaalscores te berekenen gebruikten we de gemiddelde scores per topic, zodat de topics waarover meer vragen werden gesteld, niet zwaarder zouden doorwegen in de totale score. Verder maakten we ook lineaire regressie-analyses om een antwoord te geven op de volgende vragen: Is er een significante correlatie tussen de eigen inschatting van de kennis van de huisarts en zijn score per topic? Geven huisartsen met een slechtere score op een bepaald topic aan dat ze bij vragen rond dit topic zouden doorverwijzen? Scoren huisartsen met meer patiënten in financiële moeilijkheden significant beter op de kennisvragen over financiële maatregelen en sociale dienstverening? 14 3. RESULTATEN 3.1 Wie is de onderzoeksgroep? Vanaf September 2010 tot januari 2011 werden er 80 enquêtes afgenomen. Dit gebeurde tijdens LOK-vergaderingen in de provincies Antwerpen en VlaamsBrabant, tijdens een medische vergadering en in een seminariegroep. In de provincie Antwerpen werden er vier LOK-groepen bevraagd en in de provincie Vlaams-Brabant drie. Om onze onderzoeksgroep te vergroten werden er ook enquêtes afgenomen op de medische vergadering van de groepspraktijk Geneeskunde voor het Volk te Hoboken en in een seminariegroep van huisartsen in opleiding in Aalst. Huisartsen die op 2 vergaderingen aanwezig waren, werden gevraagd om slechts eenmaal de enquête in te vullen. In de provincie Antwerpen werden er zevenendertig enquêtes afgenomen in LOKgroepen (46,25%) en zeven in de medische vergadering van een groepspraktijk (8,75%). De ondervraagde LOK-groepen vonden plaats in Duffel (9 enquêtes), Hoboken (9enquêtes) en twee in Deurne (8 en 11 enquêtes). In de provincie Vlaams-Brabant werden 26 huisartsen ondervraagd via hun LOKgroep (32,5%). Deze LOK-groepen vonden plaats in Zemst (8 enquêtes), Wemmel (9 enquêtes) en Vilvoorde (9 enquêtes). Tot slot werd er nog een seminariegroep uit Aalst, in de provincie Oost-Vlaanderen ondervraagd. Hier werden 10 huisartsen in opleiding bevraagd (12,5%). Binnen onze onderzoeksgroep waren er 40 mannen en 40 vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 47 jaar en vijftig procent van de huisartsen waren ouder dan 50 jaar. Gemiddeld had de huisarts 21 jaar ervaring. Éénendertig huisartsen (38,75%) werkten in een solopraktijk, zestien (20%) in een duopraktijk, negenentwintig (36,25%) in een groepspraktijk en vier (5%)in een wijkgezondheidscentrum. 15 Veertien artsen (17,5%) uit de onderzoeksgroep werkten met een forfaitair betalingssysteem. Dit is belangrijk omdat niet alle financiële maatregelen die bevraagd werden van toepassing zijn wanneer een praktijk forfaitair werkt. Tweeëntwintig huisartsen (27,5%) werkten in een multidisciplinair team. Gemiddeld zag de huisarts uit de onderzoeksgroep eenentwintig patiënten per dag. De huisarts met het minst aantal patiënten zag er vijf per dag en de huisarts met de meeste zag er vijfenveertig. Het gemiddeld aantal patiënten met financiële moeilijkheden werd door de huisarts zelf ingeschat bij het begin van de enquête. Gemiddeld schatte de huisarts dit percentage op zestien procent. Hierop zien we wel een grote spreiding: het laagste percentage patiënten met financiële moeilijkheden werd geschat op nul procent, het hoogste op zeventig procent. 3.2 Wat is de kennis van de onderzoeksgroep? In onze eerste onderzoeksvraag bekijken we de kennis van de huisartsen in onze onderzoeksgroep in verband met financiële maatregelen en sociale dienstverlening. In wat volgt zullen we deze topics afzonderlijk belichten en focussen op de verschillende thema’s die aan bod kwamen. 3.2.1 Financiële maatregelen De gemiddelde score van de onderzoeksgroep over financiële maatregelen was 49%. Dit wil zeggen dat de gemiddelde huisarts meer dan 50% van de vragen fout beantwoordde (verkeerd antwoord of 'ik weet het niet'). De onderstaande figuur toont de spreiding van de gemiddelde score. 50% van de huisartsen haalde een gemiddelde score tussen 38% en 57%. De maximumscore van dit onderdeel was 77% en werd behaald door 1 huisarts. De minimumscore was 18%. 16 Score financiële maatregelen 25 aantal huisartsen 20 15 10 5 0 0-0,1 0,1-0,2 0,2-0,3 0,3-0,4 0,4-0,5 0,5-0,6 0,6-0,7 0,7-0,8 0,8-0,9 0,9-1 score fig. 2 score financiële maatregelen Als we kijken naar de gemiddelde scores van de verschillende onderdelen van financiële maatregelen zien we dat de beste scores behaald werden voor de onderdelen: palliatief forfait (77%), zorgtraject (65%), maximumfactuur (60%), asielzoekers (59%), regeling betalende derde (55%), globaal medisch dossier (54%). Minder goede gemiddelde scores werden behaald bij: verhoogde tegemoetkoming (40%), Vlaamse zorgverzekering (40%), Federale Overheidsdienst Personen met een handicap (38%), Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (29%), Bijzonder Solidariteitsfonds (19%). 17 o Regeling betalende derde Bij de vragen over de derdebetalersregeling werd er voornamelijk gepeild naar wanneer deze maatregel wettelijk mag worden toegepast. Daarnaast werd er nagegaan of de huisarts weet wanneer hij zijn geld ontvangt als hij de maatregel toepast. De gemiddelde score van dit onderdeel was 55%. De meerderheid van de huisartsen (78,5%) weet wanneer hij zijn geld ontvangt. De toepassing van de derdebetalersregeling voor het afsluiten van een GMD is ook gekend door een groot aantal huisartsen (80%). Minder goed gekend is of de patiënt de derdebetalersregeling mag eisen (37,5%)en wanneer men de regeling mag toepassen bij werklozen (18,75%). Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist (n%) Fout (n%) Ik weet het niet (n %) Een patiënt die de consultatie niet kan betalen, kan van zijn/haar huisarts eisen om de regeling derde betaler toe te passen (n= 80) FOUT 30 (37,5%) 37 (46,25 %) 13 (16,25%) Een huisarts mag altijd en bij iedere patiënt de regeling derde betaler toepassen om het GMD af te sluiten (n=80) JUIST 64 (80%) 7 (8,75% ) 9 (11,25%) Een huisarts mag altijd en bij iedere patiënt de regeling derde betaler toepassen (n=80) FOUT 49 (61,25 %) 23 (28,75 %) 8 (10%) Een huisarts mag, in het kader van de georganiseerde wachtdienst, de regeling derde betaler toepassen bij iedere patiënt (n=80) JUIST 39 (48,75 %) 19 (23,75 %) 22 (27,5%) Een huisarts mag de regeling derde betaler toepassen bij patiënten die gedurende zes maanden werkloos zijn, onafhankelijk van zijn/haar inkomen of gezinssituatie (n=80) FOUT 15 (18,75 %) 41 (51,25 %) 24 (30%) Een huisarts mag de regeling derde betaler toepassen bij het vaststellen van een overlijden (n=80) JUIST 43 (53,75 %) 4 (5%) 33 (41,25%) 18 Een huisarts moet de regeling derde betaler toepassen als de patiënt een leefloon heeft. (n=80) FOUT 47 (58,75 %) 10 (12,5% ) 23 (28,75%) Wanneer ontvangt een huisarts zijn geld nadat hij een aanvraag stuurde naar de verzekeringsinstelling?(n=75) BINNEN 2 MAANDEN 63 (78,75 %) 11 (13,75 %) 1 (1,33%) Tabel 1 kennis regeling betalende derde o Maximumfactuur (MAF) De gemiddelde score van dit onderdeel was 60%. Meer dan drie vierde van de huisartsen (78,75%) weet dat de maximumfactuur een maatregel is die automatisch gebeurt. Dat de drempel inkomensafhankelijk is, is ook gekend bij een groot deel van de huisartsen(66,25%). Een aanzienlijk kleiner deel (36,25%) weet dat de kosten van alle gezinsleden worden opgeteld in de teller van de MAF. Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is juist fout Ik weet het niet De terugbetaling van de MAF gebeurt automatisch (n=80) JUIST 63 (78,75 %) 7 (8,75%) 10 (12,5%) In de teller van de MAF worden de kosten voor geneeskundige verzorging van alle gezinsleden die onder hetzelfde dak wonen opgeteld (n=80) JUIST 29 (36,25 %) 24 (30%) 27 (33,75%) D-medicatie komt niet in aanmerking voor de teller van de MAF (n=80) JUIST 46 (57,5%) 6 (7,5%) 28 (35%) De drempel voor de MAF is inkomensafhankelijk (n=80)JUIST 53 (66,25 %) 13 (16,25 %) 14 (17,5%) Tabel 2: kennis maximumfactuur 19 o verhoogde tegemoetkoming De gemiddelde score op het onderdeel verhoogde tegemoetkoming was 40%. Meer dan de helft van de huisartsen (58,75%) weet niet dat de patiënt de verhoogde tegemoetkoming zelf moet aanvragen. Wanneer een patiënt hier juist recht op heeft, is ook niet zo goed geweten (leefloon: 43,75%, weduwen: 51,25%). Zeer weinig huisartsen (21,5%) weten dat het inkomen van gezinsleden (met een gezin gedefinieerd als iedereen die op hetzelfde adres gedomicilieerd is) mee bepaalt of iemand in aanmerking komt voor het omnio-statuut Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Personen die een leefloon toegekend krijgen, hebben zowieso recht op de RVV (n=80) JUIST 35 (43,75 %) 10 (12,5 %) 35 (43,75%) Weduwen hebben sowieso recht op de RVV (n=80) FOUT 41 (51,25 %) 20 (25%) 19 (23,75%) De patiënt moet zelf een aanvraag indienen voor de RVV (n=80) JUIST 33 (41,25 %) 22 (27,5 %) 25 (31,25%) Het omnio-statuut wordt automatisch toegekend (n=80) FOUT 33 (41,25 %) 24 (30%) 23 (28,75%) Of een patiënt recht heeft op het omnio-statuut hangt af van de som van het belastbaar inkomen van iedereen die op hetzelfde adres woont. D.w.z. dat een vriend die gedomicilieerd is op hetzelfde adres mee zal bepalen of een patiënt in aanmerking komt voor het omnio-statuut. (n=80) JUIST 18 (22,5% ) 16 (20%) 46 (57,5%) Tabel 3 kennis verhoogde tegemoetkoming 20 o Zorgtrajecten Met een gemiddelde score van 65% is het zorgtraject de op een na best gekende maatregel. Opmerkelijk is dat er duidelijk slechter wordt gescoord op de vraag wat deze maatregel net impliceert voor de kosten van de patiënt (nl. wanneer dit zorgt voor remgeldvermindering) ten opzichte van de andere vragen (slechts 41,77% weet dit). Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Na ondertekening van het zorgtraject loopt het ZT levenslang door. (n=79) FOUT 59 (74,68% ) 7 (8,86%) 13 (16,46%) De patiënt krijgt na het afsluiten van een ZT alle consultaties en huisbezoeken bij zijn/haar huisarts terugbetaald (n=79) FOUT 33 (41,77% ) 40 (50,63% ) 6 (7,59%) Zowel de huisarts, de specialist als de patiënt kan de eerste stap zetten om een ZT af te sluiten (n=79) JUIST 64 (81,01% ) 10 (12,66% ) 5 (6,33%) Tabel 4 kennis zorgtrajecten o GMD De gemiddelde score bij vragen over het globaal medisch dossier is 54%. We merken dat de meerderheid van de huisartsen de vragen juist beantwoordt , behalve die over de financiële implicatie voor de patiënt . Slechts 31,65% weet wanneer het remgeld net verminderd wordt door deze maatregel. 21 Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Elke patiënt met een GMD heeft recht op een vermindering van het remgeld, zowel op consultaties als op huisbezoeken (n=79) FOUT 25 (31,65 %) 51 (64,56 %) 3 (3,80%) Patiënten met een GMD genieten een vermindering van het remgeld bij specialisten (van bepaalde disciplines), één keer per jaar, indien ze een verwijsbrief van hun huisarts meekrijgen (n=80) JUIST Het GMD van uw patiënt wordt automatisch met een jaar verlengd indien hij/zij het voorbije kalenderjaar geen andere huisarts raadpleegde (n=79) JUIST 61 (76,25 %) 10 (12,5%) 9 (11,25%) 43 (54,43 %) 31 (39,24 %) 5 (6,33%) Tabel 5 kennis globaal medisch dossier o Bijzonder Solidariteitsfonds De huisartsen halen een slechte score op de vragen over het Bijzonder Solidariteitsfonds: de gemiddelde score is 19%. Minder dan 1 derde van de huisartsen (29,11%) kent de basisvoorwaarde om ervoor in aanmerking te komen, nl. dat de behandeling niet mag terugbetaald worden door de verplichte ziekteverzekering. Minder dan 10% van de huisartsen weet of een behandeling in het experimenteel stadium in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming vanuit het Bijzonder Solidariteitsfonds. Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming vanuit het Bijzonder Solidariteitsfonds, mag de behandeling waarvoor de patiënt tegemoetkoming vraagt niet terugbetaald worden via de verplichte ziekteverzekering (n=79) JUIST Een patiënt die een behandeling in een experimenteel stadium krijgt, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming vanuit het Bijzonder Solidariteitsfonds (n=79) FOUT 23 (29,11 %) 6 (7,59% ) 50 (63,29%) 7 (8,86% ) 13 (16,46 %) 59 (74,68%) Tabel 6 kennis Bijzonder Solidariteitsfonds 22 o Palliatief forfait Op het onderdeel palliatief forfait scoorden de huisartsen gemiddeld 77%. Het merendeel van de huisartsen (87,5%) weet dat een palliatief forfait meer dan één keer kan worden aangevraagd, maar slechts de helft van de huisartsen weet dat de patiënt hierdoor het remgeld voor de huisbezoeken volledig krijgt terugbetaald. Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Het palliatief forfait kan men slecht éénmaal aanvragen bij een palliatieve patiënt in de thuissituatie (n=80) FOUT 70 (87,5% ) 2 (2,5%) 8 (10%) Patiënten die het palliatief forfait toegekend kregen, krijgen het remgeld voor huisbezoeken door de huisarts volledig terugbetaald(n=80) JUIST 40 (50%) 10 (12,5% ) 30 (37,5%) Tabel 7 kennis palliatief forfait o dringende medische hulp voor mensen zonder wettig verblijf Vragen rond dringende medische hulp voor mensen zonder wettig verblijf werden redelijk goed beantwoord. De huisarts scoorde gemiddeld 59% op deze vragen. Toch is het opmerkelijk dat maar de helft van de huisartsen weet wat het begrip medische hulp juist inhoudt. Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Het begrip “dringende medische hulp” bij mensen zonder wettig verblijf, dekt alle medisch noodzakelijke zorg . JUIST 40 (50%) 10 (12,5 %) 30 (37,5%) Tijdens de asielprocedure kunnen asielzoekers beroep doen op de arts van het centrum waar ze verblijven, bij verblijf elders neemt het OCMW de medische kosten ten laste. JUIST 55 (68,75 %) 6 (7,5%) 19 (23,75%) Tabel 8 kennis dringende medische hulp voor mensen zonder wettig verblijf 23 o Vlaamse zorgverzekering Op het onderdeel Vlaamse Zorgverzekering scoorde de huisarts gemiddeld 40%. Meer dan de helft van de huisartsen (58,75%) weet hoe men in aanmerking komt voor een tegemoetkoming van de Vlaamse zorgverzekering. Veel minder huisartsen weten dat er geen leeftijdsgrens is en dat er geen bewijs van uitgaven moet worden opgestuurd. (respectievelijk 37,5% en 22,5%) Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Er is geen leeftijdsgrens om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming vanuit de Vlaamse zorgverzekering. JUIST 30 (37,5% ) 14 (17,5% ) 36 (45%) Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming vanuit de vlaamse zorgverzekering moet de verminderde zelfredzaamheid van de patiënt kunnen worden aangetoond (dit kan ofwel via de Katz-schaal of via de BEL-schaal, ofwel met een erkenning van de FOD). JUIST 47 (58,75 %) 3 (3,75% ) 30 (37,5%) De patiënt moet zijn uitgaven m.b.t. zijn verminderde zelfredzaamheid opsturen naar de Vlaamse zorgverzekering. FOUT 18 (22,5% ) 21 (26,25 %) 41 (51,25%) Tabel 9 kennis Vlaamse zorgverzekering o Vlaams Agentschap Personen met een Handicap Een gemiddelde score van 29% werd behaald op het onderdeel Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Weinig huisartsen (36,71%) weten dat een aanvraag bij het VAPH moet gebeuren voor de leeftijd van 65 jaar. Nog minder huisartsen (22,7%) weten dat de patiënt zijn uitgaven moet bewijzen voor een tegemoetkoming vanuit het Vlaams Agentschap. 24 Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Een aanvraag bij het Vlaams agentschap voor personen met een handicap moet gebeuren voor de leeftijd van 65 jaar (n=79) JUIST 29 12 38 (36,71% (15,19% (48,10%) ) ) De patiënt moet zijn uitgaven opsturen. (n=79)JUIST 18 11 50 (22,78% (13,92% (63,29%) ) ) Tabel 10 kennis Vlaams agentschap voor personen met een handicap (VAPH) o Federale Overheidsdienst Personen met een handicap De gemiddelde score voor de Federale Overheidsdienst personen met een handicap was 38%. Iets meer dan 1/3 van de huisartsen (36,71%) weet dat de grootte van de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming hulp aan bejaarden door het FOD Personen met een handicap afhangt van het inkomen van de patiënt. 38,75% van de huisartsen weet dat het mogelijk is om zowel een uitkering van de FOD als van de Vlaamse zorgverzekering te ontvangen. Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet De grootte van de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming hulp aan bejaarden (beiden uitbetaald door de FOD personen met een handicap) hangt niet af van het inkomen van de patiënt (n=79) FOUT 29 (36,71 %) 21 (26,58 %) 29 (36,71%) Een patiënt erkend door de Vlaamse zorgverzekering kan ook een tegemoetkoming krijgen vanuit de FOD personen met een handicap. (n=80) JUIST 31 (38,75 %) 7 (8,75% ) 42 (52,5%) Tabel 11 kennis FOD Personen met een handicap 25 3.2.2 Sociale Dienstverlening De gemiddelde score op het onderdeel sociale dienstverlening was 48%. De gemiddelde huisarts beantwoordde dus meer dan de helft van de vragen fout of wist deze niet. De slechtste score was 11% en de hoogste 89%. We merken dat, zoals geïllustreerd in figuur 2, de scores op dit onderdeel meer uit elkaar liggen dan bij de financiële maatregelen. De maximumscore was 89% en de minimumscore 11%. score sociale dienstverlening 25 20 score 15 10 5 0 0-0,1 0,1-0,2 0,2-0,3 0,3-0,4 0,4-0,5 0,5-0,6 0,6-0,7 0,7-0,8 0,8-0,9 0,9-1 aantal huisartsen fig. 3 kennis sociale dienstverlening Het beste werd gescoord op de vragen over het OCMW (71%). De kennis over het CAW en de sociale dienst van de mutualiteit (iCAW) was slechter en de gemiddelde scores lagen hier dicht bij elkaar (respectievelijk 36% en 38%). 26 o Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) Het Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) is niet zo goed gekend door de huisartsen van onze onderzoeksgroep. Op dit onderdeel halen ze een gemiddelde score van 36%. Iets meer dan de helft van de huisartsen weet niet hoeveel deze hulpverlening kost voor de patiënt (54,43%), noch wie hier net terecht kan (50,63%) en of er wachtlijsten zijn voor de eerstehulpverlening (50,63%). Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet De eerst hulp vanuit het CAW is gratis (n=79) JUIST 36 (45,57% ) 5 (6,33 %) 38 (48,10%) Een patiënt kan enkel bij het CAW terecht als hij niet in armoede leeft, anders kan hij namelijk terecht bij het OCMW (n=79) FOUT 39 (49,37% ) 3 (3,80 %) 37 (46,84%) Wachtlijsten voor de eerstehulpverlening bij het CAW zijn mogelijk (n=79) FOUT 39 (49,37% ) 3 (3,80 %) 37 (46,84%) Tabel 12 kennis Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) o Openbaar centrum maatschappelijk welzijn ( OCMW) Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) is in het algemeen door de huisartsen beter bekend. Ze halen hier een gemiddelde score van 71%. Wel zijn er minder huisartsen die weten wie er voor de thuiszorg in aanmerking komt (53,75%). 27 Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Of een patiënt in aanmerking komt voor de hulp door de diensten thuiszorg (warme maaltijden, poetshulp, gezinshulp,...) van het OCMW hangt af van zijn inkomen (n=80) FOUT In elke gemeente en stad vind je een OCMW (n=80) JUIST 43 (53,75 %) 34 (42,5 %) 3 (3,75%) 68 (85%) 6 (7,5%) 6 (7,5%) De diensten aangeboden door het OCMW verschillen van OCMW tot OCMW (n=80) JUIST 59 (73,75 %) 9 (15%) 12 (11,25%) Tabel 13 kennis OCMW o ingebouwd CAW (iCAW) Bij de vragen over de sociale dienst van het ziekenfonds scoorde de huisarts gemiddeld 38%. Opmerkelijk is dat 4 van de 6 huisartsen weet dat de dienstverlening ook aan huis kan. Slechts 1 op de 10 huisartsen weet wat deze dienstverlening kost voor de patiënt. Stelling (n) indicatie of stelling juist of fout is Juist Fout Ik weet het niet Hulp vanuit het iCAW kan aan huis (n=79) JUIST 53 (67,09% ) 2 24 (30,38%) (2,53% ) Voor hulp vanuit het iCAW betaalt iedereen een basisprijs van 2 euro per consult (n= 80) FOUT. 8 (10%) 4 (5%) 68 (85%) Tabel 14 kennis ICAW 3.2.3 Algemene conclusies Over het algemeen wordt er slecht gescoord op de vragen over financiële maatregelen en sociale dienstverlening. Bij beide topics ligt de gemiddelde score onder de 50%. 28 De slechtste scores werden behaald in de topics over instanties voor tegemoetkomingen aan zorgbehoevenden of zieken: Vlaamse zorgverzekering, Federale Overheidsdienst Personen met een handicap, Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en Bijzonder Solidariteitsfonds. Hierbij werd vooral slecht gescoord bij de vragen of een uitgavenbewijs nodig is en of de leeftijd een rol speelt. Bij de andere financiële maatregelen merken we op dat telkens de financiële implicaties voor een patiënt worden bevraagd, het percentage huisartsen dat juist scoort duidelijk lager ligt dan bij de andere vragen uit dezelfde topic. Zo is het percentage huisartsen dat weet wanneer een patiënt remgeld-vermindering krijgt bij het zorgtraject, het globaal medisch dossier en het palliatief forfait duidelijk kleiner dan het percentage huisartsen dat correct scoort op andere vragen uit dit onderdeel. Zowel voor het omnio-statuut als voor de maximumfactuur weten weinig artsen met welk inkomen van welke gezinsleden er rekening wordt gehouden. 3.3 Hoe vaak wordt er info gegeven over financiële maatregelen of worden ze toegepast? Als tweede onderzoeksvraag stond de toepassing van de financiële maatregelen voor de patiënt op de agenda. De eerste maatregel die we hier bekijken is de regeling betalende derde. Bijna een derde van de artsen past dit zelden of nooit toe. Anderzijds zien we het andere extreme bij bijna een kwart van de bevraagde artsen, dat de regeling betalende derde dagelijks in de praktijk brengt. Als we onderstaande tabel bekijken, zien we dat er ongeveer evenveel artsen zijn in de groepen die de regeling betalende derde zelden, matig frequent respectievelijk zeer frequent toepassen. De artsen die de keuze ‘niet van toepassing’ aankruisten, zijn allen werkzaam in een forfaitaire praktijk. 29 Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 13 16,25 17,33 <1x/we 11 13,75 14,67 1 of 2x/we 12 15,00 16,00 3 tot 5x/we 15 18,75 20,00 >of= 1x/dag 19 23,75 25,33 niet van toepassing 5 6,25 6,67 5 6,25 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 15 frequentie toepassing regeling betalende derde Meer dan de helft van de ondervraagde artsen geeft nooit informatie over de MAF aan zijn patiënten. Bijna 40 % spreekt minder dan 1 keer per week over de MAF met zijn patiënten. We kunnen dus wel stellen dat deze maatregel zelden ter sprake komt. Slechts 5% van de ondervraagde artsen informeert de patiënt minstens wekelijks over de MAF. Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 41 51,25 51,90 <1x/we 31 38,75 39,24 1 of 2x/we 2 2,50 2,53 3 tot 5x/we 2 2,50 2,53 niet van toepassing 3 3,75 3,8 1 1,25 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 16 frequentie informatie geven aan patiënt over MAF 30 Bij het RVV- en het omnio-statuut zien we een gelijkaardige tendens als bij de MAF. De grote meerderheid spreekt hierover zelden of nooit met zijn patiënt. Toch is de groep die matig tot zeer frequent deze topics aankaart tijdens een patiëntencontact, groter dan die bij de MAF. Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 38 47,50 48,72 <1x/ma 26 32,50 33,33 1 tot 3x/ma 8 10,00 10,26 1 of 2x/we 1 1,25 1,28 >of=3x/we 3 3,75 3,85 niet van toepassing 2 2,50 2,56 2 2,50 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 17 frequentie informatie geven aan patiënt over RVV/omnio Het GMD is duidelijk een frequent toegepaste maatregel. Het contrast met de andere topics is groot. Als enige maatregel wordt het GMD slechts door een kleine groep artsen (5,07%) zelden of nooit besproken. Meer dan de helft geeft meer dan drie keer per week informatie over het GMD aan zijn patiënten. Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 1 1,25 1,27 <1x/ma 3 3,75 3,8 1 tot 3x/ma 10 12,50 12,66 1 of 2x/we 11 13,75 13,92 >of=3x/we 44 55,00 55,7 niet van toepassing 10 12,50 12,66 1 1,25 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 18 frequentie informatie geven aan patiënt over GMD 31 Het zorgtraject is de meest recente van alle bevraagde topics. Iets meer dan 1 op 10 geeft hierover nooit informatie aan de patiënt. Frequenties van <1x per maand en 1 tot 3x per maand werden door de grootste groepen aangeduid. Momenteel komen enkel diabetespatiënten en patiënten met chronische nierinsufficiëntie, die bovendien ook nog aan een aantal criteria moeten voldoen, in aanmerking voor een zorgtraject. Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 9 11,25 11,54 <1x/ma 28 35,00 35,90 1 tot 3x/ma 33 41,25 42,31 1 of 2x/we 6 7,50 7,69 >of=3x/we 1 1,25 1,28 niet van toepassing 1 1,25 1,28 2 2,50 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 19 frequentie informatie geven aan patiënt over zorgtraject De volgende vier topics gaan over verschillende instanties die bepaalde patiënten onder strikte voorwaarden, een financiële steun kunnen bieden. Het gaat hier over het Bijzonder Solidariteitsfonds, de Vlaamse zorgverzekering, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en de FOD Personen met een handicap. We vinden voor alle vier gelijkaardige resultaten terug: de meeste artsen geven zelden of nooit informatie hieromtrent aan hun patiënten. Het Bijzonder Solidariteitsfonds komt eigenlijk nooit ter sprake tijdens patiëntencontacten. 32 Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 72 90,00 93,51 1 of 2x/jaar 5 6,25 6,49 3 3,75 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 20 frequentie informatie geven aan patiënt over bijzonder solidariteitsfonds Meer dan de helft van de ondervraagde artsen geeft nooit informatie over de Vlaamse zorgverzekering aan zijn patiënten. Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 45 56,25 59,21 1 of 2x/ja 16 20,00 21,05 <1x/ma 9 11,25 11,84 1 tot 3x/ma 6 7,50 7,89 4 5,00 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 21 frequentie informatie geven aan patiënt over Vlaamse zorgverzekering Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap is ook niet vaak het onderwerp van een arts-patiëntgesprek. Meer dan 80% van de artsen geeft hier zelden informatie over aan zijn patiënt (nooit of 1 à 2x/jaar). 33 Frequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 49 61,25 65,33 1 of 2x/jaar 18 22,50 24,00 <1x/ma 6 7,50 8,00 1 tot 3x/ma 2 2,50 2,67 5 6,25 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 22 frequentie informatie geven aan patiënt over Vlaams Agentschap Personen met een Handicap Voor een tegemoetkoming van de FOD Personen met een handicap dient de patiënt een document te laten invullen door zijn arts. Huisartsen krijgen dus toch af en toe te maken met deze instantie. Wat betreft informatie over de FOD geven aan patiënten, zien we dezelfde tendens als bij de bovenstaande instanties. De grootste groep spreekt hier zelden of niet over. Bijna de helft (48,1%) geeft nooit info. Fequentie Aantal Percentage Geldig Percentage nooit 38 47,50 48,10 1 of 2x/jaar 19 23,75 24,05 <1x/ma 13 16,25 16,46 1tot3x/ma 9 11,25 11,39 1 1,25 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 23 frequentie informatie geven aan patiënt over FOD Personen met een handicap 34 3.4 Hoe vaak en bij welke vragen wordt er doorverwezen? Nadat we de kennis van de bevraagde thema’s hebben gemeten, hebben we ook de toepassing ervan in kaart gebracht. Een derde punt dat ons relevant leek, is het doorverwijsgedrag van de artsen bij vran rond financiële maatregelen. Dit laatste geeft ons immers een vollediger beeld van hoe goed een patiënt geholpen wordt bij vragen omtrent financiële tegemoetkomingen. Indien de behandelende arts hierop zelf niet meteen een antwoord kan bieden, of wanneer er niet genoeg tijd voor is, kan hij de patiënt met een correcte doorverwijzing ook verder helpen. De overgrote meerderheid (86,25%) van de artsen kiest bij vragen over de maximumfactuur om de patiënt door te verwijzen. Slechts 3,75 % voelde zich zeker genoeg om de patiënt zelf te informeren. Van de 77 artsen die hun kennis minder inschatten, waren er 6 die zich wel zouden informeren bij derden. Actie Aantal Percentage Geldig Percentage doorverwijzen 69 86,25 86,25 patiënt informeren 3 3,75 3,75 andere 2 2,50 2,50 informeren bij derden Totaal 6 7,50 7,50 80 100,0 100,0 Tabel 24 frequentie doorverwijzingen bij vragen over maximumfactuur Bij vragen rond het omnio-statuut zien we opnieuw dat de grootste groep voor een doorverwijzing kiest. Toch is de groep die zijn patiënt wil informeren al wat groter, namelijk 11,25% van de ondervraagde artsen. Actie Aantal Percentage Geldig Percentage doorverwijzen 66 82,50 83,54 patiënt informeren 9 11,25 11,39 andere 1 1,25 1,27 informeren bij derden 3 3,75 3,80 1 1,25 Ontbrekend Totaal 80 100,0 100,0 Tabel 25 frequentie doorverwijzingen bij vragen over OMNIO statuut 35 Het zorgtraject lijkt beter gekend te zijn dan de twee bovenstaande maatregelen: 3 artsen op 4 denken hun patiënten de nodige uitleg te kunnen verschaffen. Er wordt duidelijk minder doorverwezen. Actie Aantal Percentage Geldig Percentage doorverwijzen 13 16,25 16,46 patiënt informeren 60 75,00 75,95 andere 6 7,50 7,59 1 1,25 Ontbrekend 80 100,0 100,0 Totaal Tabel 26 frequentie doorverwijzingen bij vragen over zorgtrajecten Bij vragen over het palliatief forfait zal meer dan 75% van de ondervraagde artsen zijn patiënten zelf verder helpen. Actie Aantal Percentage Geldig Percentage doorverwijzen 15 18,75 18,75 patiënt informeren 22 27,50 27,50 sowieso aanvraag 39 48,75 48,75 andere 4 5,00 5,00 Totaal 80 100,0 100,0 Tabel 27 frequentie doorverwijzingen bij vragen over het palliatief forfait Bijna 90% van de artsen opteert bij vragen rond het Bijzonder Solidariteitsfonds voor een doorverwijzing. Opmerkelijk is dat 1 arts op 10 toch sowieso een aanvraag indient. Actie Frequenties Percentage Geldig Percentage doorverwijzen 70 87,50 87,50 patiënt informeren 1 1,25 1,25 sowieso aanvraag 8 10,00 10,00 andere 1 1,25 1,25 Totaal 80 100,0 100,0 Tabel 28 frequentie doorverwijzingen bij vragen over Bijzonder Solidariteitsfonds 36 Patiënten kunnen in specifieke situaties aanspraak maken op een extra tegemoetkoming bij verschillende instanties. Het is bekend dat het hier gaat over een heterogene groep van voorzieningen. In onze vragenlijst stelden we twee verschillende casussen voor, één rond een rolstoelafhankelijke patiënt en één rond een zorgbehoevende bejaarde. In de twee casussen had de patiënt problemen om de medische kosten te betalen. Wanneer de rolstoelafhankelijke patiënt bij zijn huisarts komt, zal 1 op 4 van de ondervraagde artsen zelf een aanvraag voor een extra tegemoetkoming indienen. Voor de zorgbehoevende bejaarde ligt dit iets moeilijker, daar zal nog geen 10% van de bevraagde artsengroep zelf een aanvraag doen. Het verschil wordt gecompenseerd door een hoger aantal doorverwijzingen bij de casus rond de zorgbehoevende bejaarde. Actie Frequentie Percentage Geldig Percentage doorverwijzen 58 72,50 72,50 zelf aanvraag 20 25,00 25,00 andere 2 2,50 2,50 Totaal 80 100,0 100,0 Tabel 29 frequentie doorverwijzingen bij vragen over extra tegemoetkomingen voor rolstoelafhankelijke patiënten Actie Frequentie Percentage Geldig Percentage doorverwijzen 70 87,50 87,50 zelf aanvraag 7 8,75 8,75 andere 3 3,75 3,75 Totaal 80 100,0 100,0 Tabel 30 frequentie doorverwijzingen bij vragen over extra tegemoetkomingen voor zorgbehoevende bejaarde 37 3.5 Schatten huisartsen hun kennis goed in? Voor we de vragen over financiële maatregelen stelden (met uitzondering van de vragen rond palliatief forfait en dringende medische hulp), vroegen we de huisartsen om hun eigen score in te schatten over dit onderwerp d.m.v. een schaal van 1 tot 5. Huisartsen die zichzelf beter inschatten bij de topics verhoogde tegemoetkoming en bijzonder solidariteitsfonds, scoorden significant hoger bij deze onderwerpen (respectievelijk p<0,01 en p=0,01). Huisartsen die zichzelf beter inschatten, scoorden niet significant hoger bij de onderwerpen regeling betalende derde (p=0,91), maximumfactuur (p=0,35), zorgtraject (p=0,03, negatieve correlatie), globaal medisch dossier (p=0,85), Vlaamse zorgverzekering (p=0,65), Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (p=0,26), Federale Overheidsdienst personen met een handicap (p=0,41). 3.6 Verwijzen huisartsen met een slechtere score sneller door? Huisartsen die slechter scoorden op de vragen over de onderwerpen zorgbehoevende bejaarde, bijzonder solidariteitsfonds, palliatief forfait, zorgtraject, verhoogde tegemoetkoming en maximumfactuur verwezen hiervoor niet significant vaker door.(p>0,05) Huisartsen die lagere scoorden op de vragen over tegemoetkomingen aan zieken en zorgbehoevenden, verwezen significant vaker door bij de rolstoelafhankelijke patiënt met financiële moeilijkheden. (p= 0,01) 3.7 Kennen huisartsen met meer patiënten in armoede beter de financiële maatregelen of sociale dienstverlening? Een huisarts met meer patiënten in armoede heeft een significant betere kennis over de financiële maatregelen (p=0,01). Het aantal patiënten in armoede werd door de huisarts zelf ingeschat bij het begin van de vragenlijst. 38 Wij konden echter geen duidelijke correlatie vinden tussen het percentage patiënten in financiële moeilijkheden en de kennis van de huisarts over sociale dienstverlening. (p= 0,06) 4. DISCUSSIE Met ons onderzoek wilden we nagaan in welke mate een huisarts vertrouwd is met financiële maatregelen voor de patiënt en met sociale doorverwijzing. Door middel van een vragenlijst die we aan 80 huisartsen voorlegden tijdens een vergadering konden we de kennis rond deze topics meten. Naast kennisvragen, stelden we ook vragen rond toepassing van deze maatregelen en doorverwijzing. Zodoende kregen we een beeld van wat deze topics betekenen in de praktijk van de ondervraagde artsen. Het lijkt ons dat de kennis van de huisarts over financiële tegemoetkomingen voor de patiënt en sociale doorverwijzing voor verbetering vatbaar is. Wanneer we de scores per topic bekijken, zien we wel een aantal verschillen. Het onderdeel dat het best gekend bleek te zijn, is het palliatief forfait. De gemiddelde score van 77% op de kennisvragen, komt overeen met het feit dat we zien dat meer dan 75% van de artsen zelf zijn patiënt zal kunnen helpen indien deze vragen heeft rond het palliatief forfait. In een palliatieve setting is de begeleiding van de huisarts onontbeerlijk. Dat dit onderwerp goed gekend is, is een positieve en belangrijke bevinding. Bovendien zijn de nodige documenten ook vlot toegankelijk via het internet en is de procedure tot aanvraag van het forfait niet omslachtig. Met een gemiddelde score van 65 % en 54%, bleken het zorgtraject respectievelijk het GMD ook redelijk goed gekende onderwerpen te zijn. Over deze maatregelen werd de huisarts via verschillende kanalen informatie verschaft. Zo ook mogelijk door de patiënt zelf, die bijvoorbeeld via de specialist over het zorgtraject gehoord heeft. De huisarts dient het zorgtraject, in de vorm van een contract met de patiënt en de specialist, te ondertekenen. Logischerwijs zou men dus op de hoogte moeten zijn van de inhoud van dit zorgtraject. Informatie kan de arts heel eenvoudig vinden op onder andere de website van het RIZIV. We zien dat de arts toch niet zo vaak op eigen initiatief informatie over het zorgtraject geeft aan de patiënt, maar dit heeft mogelijks te maken met het feit dat niet zoveel patiënten hier aanspraak op kunnen 39 maken. Momenteel komen enkel diabetespatiënten en patiënten met chronische nierinsufficiëntie, die bovendien ook nog aan een aantal criteria moeten voldoen, in aanmerking voor een zorgtraject. Een belangrijk verschil met andere financiële maatregelen voor de patiënt is dat het zorgtraject en het GMD niet enkel voor de patiënt, maar ook voor de arts een financieel voordeel inhouden. De huisartsen blijken echter niet goed te weten wat het financieel voordeel voor de patiënt is. Voor de regeling betalende derde vonden we ook nog een redelijke score (55%). Dit matige cijfer lijkt te passen bij het toepassen van deze maatregel door de onderzoekpopulatie, waarbij een derde de maatregel zelden of nooit toepast maar een groter aantal dit bijna dagelijks of zelfs meermaals daags toepast. Het zou kunnen dat naarmate men meer vertrouwd is met de praktische aspecten van de regeling betalende derde, het ook eenvoudiger wordt om deze te gebruiken. Een minder goede score zagen we bij het topic ‘verhoogde tegemoetkoming’ (40%). Er wordt ook maar weinig over gecommuniceerd naar de patiënt toe, maar er wordt dan weer wel frequent doorverwezen bij vragen rond dit onderwerp. Het omniostatuut moet door de patiënt actief worden aangevraagd bij zijn ziekenfonds. Ook het RVV-statuut wordt niet automatisch toegekend. Deze regelingen kunnen nochtans een aanzienlijk verschil maken in de medische kosten. Het loont dus de moeite om de patiënt te informeren of correct door te verwijzen. Bij de vragen over instanties die een tegemoetkoming bieden aan ouderen of hulpbehoevenden zagen we ook slechte scores. De Vlaamse zorgverzekering, het VAPH en de FOD Personen met een handicap zijn vanuit het standpunt van de huisarts geen populaire onderwerpen tijdens de consultatie. Het gaat hier over complexe maatregelen en we realiseren ons dat het voor artsen erg moeilijk is om hierover volledige en correcte informatie aan zijn patiënt te kunnen bieden. Een advies of attest van de arts is bovendien niet altijd nodig om aanspraak te kunnen maken op de toelage. Dit is bijvoorbeeld zo voor de Vlaamse Zorgverzekering. We merken hierbij op dat een inwoner van Vlaanderen, vanaf de leeftijd van 26 jaar, jaarlijks de bijdrage voor de Vlaamse zorgverzekering dient te 40 betalen, en dus via andere kanalen over deze instelling geïnformeerd wordt. Voor de FOD Personen met een handicap dient de huisarts wel documenten in de vullen. De administratieve last verklaart mogelijk gedeeltelijk waarom artsen dit niet graag ter sprake brengen. We vinden het wel jammer dat een maatregel waarbij de hulp van de huisarts belangrijk is, slecht scoort. De slechtste gemiddelde score werd behaald bij de vragen over het Bijzonder Solidariteitsfonds (19%). De artsen geven hierover ook zeer zelden informatie aan de patiënt en zullen de patiënt bij vragen in bijna 90% van de gevallen doorverwijzen naar een andere hulpverlener. Het zeldzaam karakter van casussen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van het Bijzonder Solidariteitsfonds, zou deze cijfers kunnen verklaren. De maatregel wordt ook gekenmerkt door een gebrek aan duidelijke regels, wat maakt dat men weinig informatie aan de patiënt kan meegeven (1 van de 80 artsen). De artsen die toch zelf iets wilden ondernemen, kozen er eerder voor om sowieso een aanvraag te doen. Gezien de beperkte omvang van onze studiepopulatie, kunnen wij geen oorzakelijke factoren aanduiden na deze bevraging. We kunnen echter wel een aantal plausibele verklaringen suggereren en daarbij een paar voorstellen tot verbetering formuleren. Dat men algemeen niet zeer hoog scoort op de vragenlijst heeft er mogelijk mee te maken dat het hier geen strikt medische materie betreft. Tot op heden werden deze topics niet door alle Vlaamse universiteiten opgenomen in het curriculum. Bovendien bleek uit de discussies na onze presentaties, dat sommige huisartsen het eerder de taak vinden van de sociaal assistent en de ziekenfondsen om de patiënt over deze onderwerpen in te lichten en verder te helpen. Het staat zeker ter discussie in hoeverre de kennis van de huisarts hierover moet reiken. Wat dat betreft moeten we ons ook afvragen of de vragenlijst die wij opstelden representatief is voor wat een huisarts moet kennen. Hoewel we hiervoor het advies van een aantal experten gingen inwinnen, merken we op dat in dit expertenteam geen enkele huisarts zat. De tendens die bijna bij alle topics opvalt is de volgende: naarmate de kennis van een bepaald topic beter is, zien we hogere cijfers voor het toepassen hiervan en informeren hierover, en lagere cijfers voor het doorverwijzen bij vragen over dit 41 topic. De MAF vormt hierop de enige uitzondering. Hoewel de score op de kennisvragen rond de MAF zeer behoorlijk was (60%), zien we dat meer dan de helft van de artsen hierover nooit informatie geeft aan zijn patiënt en dat de overgrote meerderheid van de artsen (86,25%) voor een doorverwijzing kiest bij vragen over de MAF. De maximumfactuur is een maatregel die automatisch wordt geregeld via de ziekenfondsen, in die zin is het dus niet strikt noodzakelijk dat de huisarts zijn patiënten hier uitvoerig van op de hoogte brengt. We zouden deze resultaten als positief willen beschouwen. Immers blijkt hieruit dat patiënten met vragen of problemen rond financiële tegemoetkomingen, ongeacht de kennis van de huisarts op een zo goed mogelijke manier worden verder geholpen. Hetzij door de huisarts zelf, hetzij door een andere hulpverlener na een correcte doorverwijzing. Deze optimistische visie willen we toch ook even nuanceren. Een eerste punt is dat bij de vragen rond doorverwijzing het antwoord ‘ik doe niets’ geen keuzemogelijkheid was. Dit betekent dat een arts die zich met de voorgestelde casus geen raad weet, misschien al snel het vakje ‘ik verwijs door’ zal aankruisen. We hadden wel de mogelijkheid voorzien om een vrij antwoord te formuleren, maar dit werd slechts zelden gebruikt. We begrijpen ook dat men niet graag een eerder negatief getint antwoord actief toevoegt aan de antwoordmogelijkheden. Artsen die in werkelijkheid geneigd zouden zijn deze hulpvragen naast zich neer te leggen, om diverse redenen, zullen we er door onze vraagstelling dus niet kunnen uithalen. Een tweede punt is dat men bij het antwoord ‘ik verwijs door’ niet weet of de patiënt dan werkelijk bij de juiste hulpverlener terecht komt. Er is een ruim aanbod aan hulpverleningsorganisaties, maar het is niet evident om als huisarts op de hoogte te zijn van al deze mogelijkheden en om bovendien over contactgegevens te beschikken. Dit alles in acht genomen, realiseren we ons dat de antwoorden misschien een rooskleuriger beeld van de situatie schetsen, dan wat er zich in realiteit afspeelt. Over de kennis van sociale dienstverlening kunnen we kort zijn. Het OCMW is algemeen goed gekend, dit is immers een instantie die in elke gemeente terug te vinden is en de kans dat de arts via patiënten hiermee in contact komt is dus beduidend groter dan dat hij met het CAW of ICAW te maken krijgt. Onze vragen 42 over het OCMW werden door Dhr. Beaumon (OCMW Gent) echter als te makkelijk aangeduid, dus het is mogelijk dat ze een te mooi beeld geven van de kennis erover. Tijdens de presentaties op de LOK-groepen kwam ook vaak naar voor dat het drieletterwoord CAW helemaal niet gekend was of dat het verward werd met het CGG (centrum geestelijke gezondheidszorg), wat natuurlijk ook al beperkte kennis van de organisatie doet vermoeden. Het CAW en ICAW klinken inderdaad niet zo bekend in de oren als het OCMW. Het CAW bleek wel beter gekend via deelwerkingen zoals het JAC. Het concept ICAW, is bij de artsen beter bekend onder de beschrijvende naam ‘sociale dienst mutualteit’. Ondertussen veranderde de naam van het ICAW weer in ‘dienst sociaal werk van het ziekenfonds’ en veranderde de dienst daarmee ook van positie. In 2008 waren er in België 12 273 huisartsen actief. (7) Dit in acht genomen, beseffen we dat een steekproef van 80 huisartsen onvoldoende is om een juiste uitspraak te doen over de kennis van de Belgische huisarts. Verder onderzoek op een grotere onderzoekspopulatie is hiervoor nodig. Toch zien wij belangrijke zaken in onze steekproef, die zich misschien ook op hoger niveau zullen presenteren. In onze inleiding stelden we voorop dat de huisarts een mogelijk informatieplatform zou kunnen vormen tussen de overheid en de patiënt voor financiële maatregelen. Uit de gegevens die wij verzamelden, blijkt dat op heden onze onderzoekspopulatie geen ideaal platform vormt. In het algemeen is de kennis over financiële maatregelen en sociale dienstverlening in onze onderzoekspopulatie niet goed. Op beide onderdelen beantwoordt de gemiddelde huisarts meer dan de helft van de vragen fout of weet deze niet. Als de huisarts toch als goede tussenpersoon zou moeten fungeren, dan zijn er initiatieven nodig om de kennis van de huisarts over financiële maatregelen te vergroten. Het feit dat deze materie voortdurend aan veranderingen onderhevig is, maakt dit niet gemakkelijk. Daarnaast bleek uit de discussies na onze presentaties dat er geen consensus bestaat of deze materie al of niet behoort tot het kennispakket van de huisarts. 43 Adviezen Tijdens ons onderzoek ondervonden we zelf hoe moeilijk het is om de noodzakelijke en correcte informatie te verzamelen. Bovendien veranderden tijdens deze relatief korte periode een aantal maatregelen. We zijn dan ook van mening dat het voor de huisarts onmogelijk is om een expert in deze materie te worden. Er zou wel kunnen gewerkt worden aan een betere informatie overdracht naar de huisarts toe zodat hij op de hoogte blijft van de actuele veranderingen en een vlot toegang heeft tot de nodige formulieren. Persoonlijke reflecties Zoals beschreven in de inleiding, ontstonden de meeste financiële maatregelen na 1993 nl. na besparingen opgelegd vanuit Europa (maastrichtnorm). 7,5 biljoen Belgische frank van het gezondheidsbudget moest in 1993 worden betaald door de patiënt. Hierdoor kende het REMgeld, voornamelijk bij de huisarts, een felle stijging. Om de toegankelijkheid van de gezondheidszorg te waarborgen, maar tegelijk de kwaliteit van zorg en de duurzaamheid van de financiering te bewaken, ontwikkelde de overheid enkele financiële maatregelen voor de patiënt. Bij deze maatregelen ging er bijzondere aandacht naar de betaalbaarheid van de gezondheidszorg voor armen en chronisch zieken. (1,10) In wat volgt zouden we enkele van deze financiële maatregelen kritisch willen bekijken om vervolgens een mogelijk alternatief te formuleren voor het behoud van de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, met bewaking van de duurzaamheid van gezondheidszorgbudget. De maatregelen voor verhoogde tegemoetkoming zorgen ervoor dat de laagste inkomensgroepen preferentieel meer krijgen terugbetaald vanuit de ziekenfondsen. Op zich is dit een goede maatregel, ware het niet dat binnen een maatschappij een sociale gradiënt heerst. Het bepalen van een inkomen waaronder de patiënt hier recht op heeft, impliceert een artificiële afkapwaarde. In werkelijkheid is het inkomen eerder rechtlijnig verdeeld. (9) Mensen met een inkomen net boven deze inkomensgrens, vallen dus uit de boot. Verder moet tot op heden verhoogde tegemoetkoming nog steeds door de patiënt zelf worden aangevraagd, waardoor een groot deel van de potentieel rechthebbenden dit statuut niet hebben. Uit de 44 praktijk blijkt juist dat deze die er het meeste nood aan hebben, om allerlei redenen dikwijls verbonden aan hun precaire sociale situatie, het minst in staat zijn om op eigen initiatief zulk statuut aan te vragen. De maximumfactuur moet patiënten behoeden voor te hoge gezondheidskosten. Binnen het Belgisch gezondheidszorgsysteem werd het remgeld ingebouwd als maatregel om overconsumptie van de gezondheidszorg tegen te gaan. Wanneer dit remgeld een bepaalde grens overschrijdt, wordt het onaanvaardbaar geacht. Een analyse van het kenniscentrum toont aan dat gezinnen met hoge gezondheidskosten effectief worden beschermd door het systeem van de maximumfactuur, met uitzondering van patiënten met een langdurige opname in psychiatrische ziekenhuizen of verzorgingstehuizen. Echter blijft het percentage met hoge eigen kosten groot, mede doordat supplementen niet worden opgenomen in de teller van de MAF. 10% procent van de gezinnen betaalt nog meer dan 5% van hun inkomen aan gezondheidszorgkosten. Socio-economisch zwakkere groepen zoals éénoudergezinnen, gezinnen die leven van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, leefloon of werkloosheidsuitkering worden gemiddeld genomen redelijk goed beschermd door de maximumfactuur. Maar de laagste inkomensklassen spenderen gemiddeld een groter deel van het gezinsinkomen aan gezondheidszorgkosten, aangezien de maximumfactuur een plafond oplegt dat in een min of meer vaste verhouding staat tot het inkomen. (10) Het solidariteitsprincipe van de verplichte ziekteverzekering, waarin de rijke gezonden de zwaarste lasten dragen komt hierdoor dus in het gedrang. Verder is het systeem van de maximumfactuur administratief ook zeer complex (wat op zich ook financiële consequenties heeft voor het gezondheidszorgbudget). Tot slot is de maximumfactuur is een ex post correctiesysteem. Dit wil zeggen dat de patiënt eerst zijn kosten voorschiet en achteraf krijgt terugbetaald. De problemen van onderconsumptie kunnen hier waarschijnlijk dus niet door worden opgelost. De regeling betalende derde is wel een mogelijke oplossing voor het probleem van onderconsumptie van de gezondheidszorg. Echter mag dit tot op heden enkel bij bepaalde groepen mensen worden toegepast. Dit houdt niet alleen het gevaar van stigmatisering in, maar pakt enkel het probleem van onderconsumptie van bepaalde groepen mensen aan terwijl ook hier volgens de Belgische gezondheidsenquête een sociale gradiënt in lijkt te bestaan. (2) 45 De Vlaamse zorgverzekering voorziet een maandelijkse tegemoetkoming voor zware zorgbehoevenden. De jaarlijkse kost voor dit systeem wordt betaald door een verplichte bijdrage bovenop de reeds betaalde sociale bijdrage op het loon. Iedereen betaalt even veel, enkel patiënten met een voorkeursregeling betalen minder. Iedere rechthebbende krijgt evenveel, ongeacht de graad van behoefte. Wederom zien we dus dat het systeem van solidariteit in het gedrang komt en dat er geen rekening wordt gehouden met de sociale gradiënt die in een maatschappij heerst. . We zien dat er een complex systeem van financiële maatregelen ontstaan is, voornamelijk na besparende maatregelen vanuit Europa.Bij de maximumfactuur wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met het netto inkomen, terwijl bij het omnio-statuut het bruto belastbaar inkomen belangrijk is. (1) De getroffen maatregelen houden niet altijd rekening met de heersende sociale gradiënt in de maatschappij en het solidariteitsprincipe van de verplichte ziekteverzekering komt soms in het gedrang. Tevens worden de problemen van onderconsumptie niet adequaat aangepakt, waardoor het uitstel van medische zorgen nog steeds toeneemt. (2) De toegankelijkheid van de gezondheidszorg zou ook bewaakt en verbeterd kunnen worden door andere initiatieven die minder expertise vanuit de eerste lijn impliceren. De verdere uitbouw van forfaitair betalingssystemen voor de eerste lijnsgezondheidszorg zouden voor minder grote gezondheidskosten en een betere toegankelijkheid voor de patiënt kunnen zorgen. Niet alleen betaalt de patiënt hierbij geen remgeld bij het consulteren van zijn huisarts, er is ook minder vaak doorverwijzing nodig naar de tweede lijn en er worden meer generische geneesmiddelen geconsumeerd. Bovendien is de maatschappelijke kost voor deze praktijken niet hoger dan voor de klassieke huisartspraktijk. (11) Ook het algemeen toepassen van openbare aanbestedingen voor geneesmiddelen en medisch materiaal (door middel van het kiwimodel) zou een belangrijke gezondheidskostvermindering inhouden voor de patiënt. Tevens zouden de kosten van het federaal gezondheidszorgbudget hiermee kunnen worden verminderd. 46 5. BESLUIT De resultaten van ons onderzoek tonen duidelijk aan dat de kennis van de huisarts inzake financiële maatregelen voor de patiënt en sociale dienstverlening, beperkt is. Met scores van 49%, respectievelijk 48% haalde de gemiddelde huisarts een onvoldoende op de kennistoetsen van beide onderdelen. De ondervraagde huisartsen blijken hun kennis ook niet goed in te kunnen schatten. Bovendien zien we als een huisarts een slechtere score behaald op bepaalde topics, hij niet eerder doorverwijst bij vragen van de patiënten hierover. Dit alles samen beschouwd lijkt het ons dat de huisarts momenteel geen ideaal informatieplatform is tussen overheid en patiënt wanneer het gaat over de voornoemde financiële maatregelen. Om de huisarts verder te ondersteunen zouden we kunnen nadenken over een betere manier van informatie-overdracht, zodat de huisarts op de hoogte is van wat voor zijn patiënten van belang is en de nodige documenten voor hem gemakkelijk en gecentraliseerd voor handen zijn. Uit de discussies na onze presentaties op LOK-vergaderingen bleek ook dat er geen consensus is bij de huisartsen in hoeverre deze materie wel behoort tot het kennisen takenpakket van de huisarts. 47 6. Dankwoord Langs deze weg zouden we graag iedereen bedanken die heeft bijgedragen tot de realisatie van deze scriptie. In de eerste plaats denken we hierbij aan Dr Sara Willems, die het actieve promotorschap op zich nam. Haar wetenschappelijke attitude heeft ons werk naar een hoger niveau gedragen. Zonder haar continue suggesties, correcties en aanmoedigingen zouden we hierin niet geslaagd zijn. We willen ook zeker onze dank uitdrukken aan de artsen die zo gastvrij waren om ons als spreker te verwelkomen op hun LOK vergaderingen of seminarie. Onze vragenlijsten vroegen zeker enige inspanning maar werden toch door bijna alle aanwezig artsen volledig ingevuld. Ook de oprechte interesse die tijdens de discussies na onze presentatie naar boven kwam, hebben we zeer erg geapprecieerd. Onze praktijkopleiders willen we zeker ook niet vergeten, zij waren steeds paraat om ons met raad en daad bij te staan. De belangrijkste steun tijdens het hele scriptieproject vonden we zeker bij elkaar. Het was zeker een positieve ervaring om dit werk als duo te maken. De verschillende visies en de voortdurende wisselwerking hebben we als zeer gunstig beleefd. Tijdens de voorbije 17 maanden is het niet altijd even vanzelfsprekend geweest om vooruitgang te boeken, maar met de steun en nieuwe inbreng van een dynamische collega lukte het toch steeds opnieuw. 48 7. REFERENTIES 1. Sophie Gerkens, Maria Isabelle Farfan et al, het Belgisch gezondheidssysteem in 2010, KCE reports 138A 2. Gezondheidsenquête België 2008; Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid en de Algemene Directie; Statistiek en Economische Informatie; beschikbaar via http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/CROSPNL/HISNL/TABLE08.HTM 3. Hervé Avalosse, Sigrid Vancorenland, Raf Mertens; Chronisch zieken in België: impact op de financiële situatie van de huishoudens , CM-informatie 237, juli 2009 4. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding , Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting , Collectief van de Vereniging Partners van het Algemeen Verslag over de Armoede , Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, Universiteit Gent ; toegankelijkheid in de gezondheidszorg, eindrapport , deelrapport 4: de toegankelijkheid van de gezondheidszorg gezien door mensen in armoede, 2003. Beschikbaar via www.armoedebestrijding.be/publicatiessteunpuntgezondheid.htm 5. Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting , armoedebestrijding 2008-2009, Deel 1 , Een bijdrage aan politiek debat en politieke actie. Beschikbaar via www.armoedebestrijding.be/tweejaarlijksverslag5.htm 6. Hervé Avalosse, Olivier Gillis et al, sociale ongelijkheden op het vlak van gezondheid: vaststellingen op basis van de gegevens van ziekenfondsen, CMinformatie 233, juli 2008 7. http://www.socialsecurity.fgov.be/nl 8. Willems S., Van de Geuchte I. et.al, Problématique des inégalités socioéconomiques de santé en Belgique. Santé conjuguée.2007. 40 : 25-34 9. Richard Wilkinson and Kate Pickett, the spirit level: why equality is better for everyone. UK: penguin 2009. p. 374 10. Erik Schokkaert, Joeri Guillaume et al ; evaluatie van de effecten van de maximumfactuur op de consumptie en de financiële toegankelijkheid van de gezondheidszorg, KCE reports 80A 49 11. Annemans L, Closon J-P, Closon M-C, Heymans I, Lagasse R, Mendes da Costa E, et al. Vergelijking van de kost en kwaliteit van twee financieringssystemen voor de eerstelijnszorg in België. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE); 2008. KCE reports 85A (D/2008/10.273/49) 50 Bijlage 1: Vragenlijst Onderzoeksproject: Sociale dienstverlening en financiële tegemoetkomingen voor de patiënt: hoe ver reikt de kennis van de huisarts? Geachte collega, In het kader van onze master-na masteropleiding huisartsgeneeskunde doen wij, Dr Katrien De Troeyer en Dr Ophélie Broeckaert, een onderzoek naar de kennis van huisartsen rond sociale eerstelijnszorg en financiële tegemoetkomingen voor de patiënt. Aan de hand van onderstaande vragenlijst proberen we deze thema’s zo gevarieerd mogelijk, maar ook zo vlot mogelijk te bevragen. Wij stellen uw medewerking ten zeerste op prijs en willen u vooraf graag danken voor uw deelname aan onze studie. We herinneren u eraan dat deze vragenlijst gecodeerd wordt verwerkt. Geslacht: M / V Leeftijd: In welk jaar studeerde u af als huisarts? Aan welke universiteit bent u afgestudeerd? Hoeveel jaren hebt u praktijkervaring als huisarts? Type praktijk waar u werkt: □ solopraktijk □ duopraktijk □ groepspraktijk □ wijkgezondheidscentrum Werkt u in uw praktijk met een forfaitair betalingssysteem? JA / NEEN Werkt u in uw praktijk (= onder één dak) samen met andere (para)medische hulpverleners? JA / NEEN Hoeveel patiënten ziet u gemiddeld per dag (op consultatie +op huisbezoek)? Hoe groot schat u het aantal patiënten uit uw patiëntenpopulatie, van wie u vermoedt dat ze het moeilijk hebben om de eindjes financieel aan elkaar te knopen? …..… % Om uw antwoorden op deze vragenlijst zo goed mogelijk te kunnen interpreteren, proberen we aan de hand van de ligging van uw praktijk, de socio-economische situatie van de buurt in te schatten. Postcode van uw praktijk: Straat en huisnummer van uw praktijk: 51 Geachte collega, Het eerste luik van onze vragenlijst handelt over een aantal financiële tegemoetkomingen voor de patiënt. We formuleren een aantal stellingen, die u enkel met ‘juist’ , ‘fout’ of ‘ik weet het niet’ dient te beantwoorden. Vooraf zouden we u willen vragen in welke mate u reeds vertrouwd bent met de bevraagde onderwerpen. Hartelijk dank voor uw medewerking. Financiële maatregelen: 1. DE VERPLICHTE ZIEKTEVERZEKERING Regeling betalende derde Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 In welke mate past u dit toe? □ □ □ □ □ □ Nooit < 1 keer per week 1 of 2 keer per week 3 tot 5 keer per week ≥ 1 keer per dag niet van toepassing, want: ……. 52 Een patiënt die de consultatie niet kan betalen, kan van zijn/haar huisarts eisen om de regeling derde betaler toe te passen. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET Een huisarts mag altijd en bij iedere patiënt de regeling derde betaler toepassen om het GMD af te sluiten. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Een huisarts mag altijd en bij iedere patiënt de regeling derde betaler toepassen. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Een huisarts mag, in het kader van de georganiseerde wachtdienst, de regeling derde betaler toepassen bij iedere patiënt. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Een huisarts mag de regeling derde betaler toepassen bij patiënten die gedurende zes maanden werkloos zijn, onafhankelijk van zijn/haar inkomen of gezinssituatie. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Een huisarts mag de regeling derde betaler toepassen bij het vaststellen van een overlijden. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET 53 Een huisarts moet de regeling derde betaler toepassen als de patiënt een leefloon heeft. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Wanneer ontvangt een huisarts zijn geld nadat hij een aanvraag stuurde naar de verzekeringsinstelling? □ □ □ □ dezelfde week dezelfde maand binnen de twee maanden op het einde van het kalenderjaar Maximumfactuur (MAF) Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit < 1 keer per week 1 of 2 keer per week 3 tot 5 keer per week ≥ 1 keer per dag niet van toepassing, want: ……. De terugbetaling van de MAF gebeurt automatisch □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET 54 In de teller van de MAF worden de kosten voor geneeskundige verzorging van alle gezinsleden die onder het zelfde dak wonen opgeteld. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET D-medicatie komt niet in aanmerking voor de teller van de MAF □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET De drempel voor de MAF is inkomensafhankelijk. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming (RVV) en het omnio-statuut Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit < 1 keer per maand 1 tot 3 keer per maand 1 of 2 keer per week ≥ 3 keer per week niet van toepassing, want: ……. 55 Personen die een leefloon toegekend krijgen, hebben zowieso recht op de RVV. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Weduwen hebben sowieso recht op de RVV. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET De patiënt moet zelf een aanvraag indienen voor de RVV. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Het OMNIO statuut wordt automatisch toegekend. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Of een patiënt recht heeft op het OMNIO-statuut hangt af van de som van het belastbaar inkomen van iedereen die op hetzelfde adres woont. D.w.z. dat een vriend die gedomicilieerd is op hetzelfde adres mee zal bepalen of een patiënt in aanmerking komt voor het OMNIO-statuut. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Zorgtrajecten Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 56 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit < 1 keer per maand 1 tot 3 keer per maand 1 of 2 keer per week ≥ 3 keer per week niet van toepassing, want: ……. Na ondertekening van het zorgtraject loopt het ZT levenslang door. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET De patiënt krijgt na het afsluiten van een ZT alle consultaties en huisbezoeken bij zijn/haar huisarts terugbetaald. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Zowel de huisarts, de specialist als de patiënt kan de eerste stap zetten om een ZT af te sluiten. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Globaal medisch dossier (GMD) Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 57 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit < 1 keer per maand 1 tot 3 keer per maand 1 of 2 keer per week ≥ 3 keer per week niet van toepassing, want: ……. Elke patiënt met een GMD heeft recht op een vermindering van het remgeld, zowel op consultaties als op huisbezoeken. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Patiënten met een GMD genieten een vermindering van het remgeld bij specialisten (van bepaalde disciplines), één keer per jaar, indien ze een verwijsbrief van hun huisarts meekrijgen. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Het GMD van uw patiënt wordt automatisch met een jaar verlengd indien hij/zij het voorbije kalenderjaar geen andere huisarts raadpleegde. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Bijzonder Solidariteitsfonds Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 58 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit 1 of 2 keer per jaar < 1 keer per maand 1 tot 3 keer per maand 1 of 2 keer per week niet van toepassing, want: ……. Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming vanuit het Bijzonder Solidariteitsfonds, mag de behandeling waarvoor de patiënt tegemoetkoming vraagt niet terugbetaald worden via de verplichte ziekteverzekering. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Een patiënt die een behandeling in een experimenteel stadium krijgt, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming vanuit het Bijzonder Solidariteitsfonds. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Varia Het palliatief forfait kan men éénmaal aanvragen bij een palliatieve patiënt in de thuissituatie. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Patiënten die het palliatief forfait toegekend kregen, krijgen het remgeld voor huisbezoeken door de huisarts volledig terugbetaald. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Het begrip ‘dringende medische hulp’ bij mensen zonder wettig verblijf, dekt alle medisch noodzakelijke zorg. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET 59 Tijdens de asielprocedure kunnen asielzoekers beroep doen op de arts van het centrum waar ze verblijven, bij verblijf elders neemt het OCMW de medische kosten ten laste. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET 2. DE VLAAMSE ZORGVERZEKERING Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit 1 of 2 keer per jaar < 1 keer per maand 1 tot 3 keer per maand 1 of 2 keer per week niet van toepassing, want: ……. Er is geen leeftijdgrens om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming vanuit de Vlaamse zorgverzekering. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming vanuit de Vlaamse zorgverzekering, moet de verminderde zelfredzaamheid van de patiënt kunnen worden aangetoond. (Dit kan ofwel via de Katz-schaal of via de Bel-schaal, ofwel met een erkenning door de FOD). □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET 60 De patiënt moet zijn uitgaven m.b.t. zijn verminderde zelfredzaamheid opsturen naar de Vlaamse zorgverzekering. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET 3. HET VLAAMS AGENTSCHAP VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit 1 of 2 keer per jaar < 1 keer per maand 1 tot 3 keer per maand 1 of 2 keer per week niet van toepassing, want: ……. Een aanvraag bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap moet gebeuren voor de leeftijd van 65 jaar. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET De patiënt moet zijn uitgaven opsturen. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET 61 4. DE FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEN MET EEN HANDICAP Hoe schat u uw kennis over deze maatregel in? 0 = ik heb er nog nooit van gehoord 5 = ik pas dit regelmatig toe/ ik ken deze maatregel in detail 0 1 2 3 4 5 Hoe frequent informeert u uw patiënten hierover? □ □ □ □ □ □ Nooit 1 of 2 keer per jaar < 1 keer per maand 1 tot 3 keer per maand 1 of 2 keer per week niet van toepassing, want: ……. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming vanuit de FOD personen met een handicap, moet de verminderde zelfredzaamheid van de patiënt kunnen worden aangetoond. (Dit kan ofwel via de Katz-schaal of via de Bel-schaal) □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET De grootte van de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming hulp aan bejaarden (beiden uitbetaald door FOD Personen met een handicap) hangt niet af van het inkomen van de patiënt. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Een patiënt erkend door de Vlaamse zorgverzekering kan ook een tegemoetkoming krijgen vanuit de FOD Personen met een handicap. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET Sociale dienstverlening: 62 Geachte collega, In het tweede (kortere) luik van onze vragenlijst zouden wij graag enerzijds jullie kennis van de sociale dienstverlening willen testen en anderzijds de mate waarin jullie doorverwijzen bij vragen over financiële maatregelen. Gelieve zo eerlijk mogelijk te antwoorden. CAW: De eerste hulp vanuit het CAW is gratis. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET Een patiënt kan enkel bij het CAW terecht als hij niet in armoede leeft; anders kan hij namelijk terecht bij het OCMW. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET Wachtlijsten voor de eerstehulpverlening bij het CAW zijn mogelijk. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET OCMW Of een patiënt in aanmerking komt voor hulp door de diensten thuiszorg (warme maaltijden, poetshulp, gezinshulp,…) van het OCMW hangt af van zijn inkomen. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET In elke gemeente en stad vind je een OCMW. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET 63 De diensten aangeboden door het OCMW kunnen verschillen van OCMW tot OCMW. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET iCAW (sociale dienst mutualiteit) Hulp vanuit het iCAW kan aan huis. □ □ □ JUIST FOUT IK WEET HET NIET Voor hulp vanuit het iCAW betaalt iedereen een basisprijs van 2 euro per consult. □ JUIST □ FOUT □ IK WEET HET NIET __________________________________________________________________________________ Een patiënt heeft het moeilijk om zijn medicatie te betalen. Hij vraagt u of hij dit jaar nog recht zou kunnen hebben op een maximumfactuur. □ □ □ U verwijst door U hebt hier zelf in grote lijnen een idee over, dus u kan de patiënt er verder over informeren Andere: Hij vraagt of hij in aanmerking zou kunnen komen voor een OMNIO-statuut. □ □ □ U verwijst door U hebt hier zelf in grote lijnen een idee over dus u kan de patiënt er verder over informeren Andere: Een diabetes-patiënt zit in het zorgtraject. Hij vraagt u hoeveel consultaties hij per jaar terugbetaald krijgt. □ □ □ U verwijst door U geeft hier zelf informatie over Andere: 64 Een palliatieve patiënt heeft het moeilijk zijn laatste ziekenhuisfactuur te betalen. Hij zou graag een aanvraag doen voor een palliatief forfait. □ □ □ □ U verwijst door U hebt hier zelf in grote lijnen een idee over dus kan de patiënt er verder over informeren U doet sowieso een aanvraag Andere: Een patiënt met de ziekte van Duchenne moet dure medicatie nemen, die niet terugbetaald worden. Hij vraagt u of hij in aanmerking zou komen voor een tegemoetkoming vanuit het Bijzonder Solidariteitsfonds. □ □ □ □ U verwijst door U hebt hier zelf in grote lijnen een idee over dus kan de patiënt er verder over informeren U doet sowieso een aanvraag Andere: Deze patiënt wordt rolstoelafhankelijk, maar de kosten voor deze rolstoel zijn jammer genoeg te hoog. □ □ □ U verwijst door om de mogelijkheden van tegemoetkomingen na te gaan U doet zelf een aanvraag, omdat u weet voor welke tegemoetkomingen hij in aanmerking komt Andere: Een zorgbehoevende bejaarde heeft absoluut thuiszorg nodig, maar hij weigert dit wegens te duur. □ □ □ U verwijst door om de mogelijkheden van tegemoetkomingen na te gaan U doet zelf een aanvraag, omdat u weet voor welke tegemoetkomingen hij in aanmerking komt Andere: Hartelijk dank voor uw medewerking. Ophélie Broeckaert en Katrien De Troeyer 65 Bijlage 2: uitleg financiële maatregelen en sociale dienstverlening DE VERPLICHTE ZIEKTEVERZEKERING Regeling betalende derde In de derdebetalersregeling keert de verzekeringsinstelling het bedrag van de verzekeringstegemoetkoming in de kostprijs van de honoraria rechtstreeks uit aan de zorgverleners. De gerechtigde moet enkel het remgeld betalen. Men mag als huisarts de derdebetalersregeling niet zomaar toepassen voor raadplegingen, bezoeken, adviezen, en psychotherapieën . Er zijn evenwel een aantal uitzonderingen. o Indien de verzekerde er uitdrukkelijk om verzoekt: de verstrekking 102771 (globaal medisch dossier en 102852 (gebruik van een diabetespas). 2. in het kader van een akkoord voor forfaitaire betaling (medische huizen) 3. in centra voor geestelijke gezondheidszorg, centra voor gezinsplanning en seksuele voorlichting en centra voor opvang van toxicomanen 4. in inrichtingen gespecialiseerd in het verzorgen van kinderen, bejaarden of mindervaliden 5. wanneer verleend aan rechthebbenden (en de personen ten laste) 6. die zich in comateuze toestand bevinden of overlijden tijdens de behandeling 7. die zich in een occasionele2 individuele financiële noodsituatie bevinden 8. die genieten van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming 9. die ingeschreven zijn in het rijksregister en vrijgesteld van de trimestriële bijdrage voor de 10.verplichte ziekteverzekering 11.die ten minsten al 6 maand gecontroleerd volledig werkloos zijn en daarbij gezinshoofd of alleenstaande 12.die voldoen aan de medisch-sociale voorwaarden om recht te hebben op verhoogde kinderbijslag 13.in het kader van een georganiseerde huisartsenwachtdienst 66 Rechthebbenden op de verhoogde (verzekerings) tegemoetkoming (RVV) De gerechtigde of de persoon ten laste die zich in een van onderstaande situaties bevindt, kan een verhoogde tegemoetkoming genieten. Dit wil zeggen dat hij van het ziekenfonds meer terugbetaald krijgt voor gezondheidszorgkosten. Als een gerechtigde een verhoogde tegemoetkoming geniet, wordt dit voordeel ook toegekend aan de personen die hij ten laste heeft. Personen die behoren tot één van de volgende categorieën hebben recht op een verhoogde tegemoetkoming (zonder inkomensvoorwaarde). o een leefloon van het OCMW o sociale hulp, toegekend door het OCMW o een inkomensgarantie voor ouderen (IGO) of een rentebijslag o een vergoeding van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid als u bent erkend als gehandicapte o een verhoogde kinderbijslag (begunstigde erkend voor ten minste 66%) Personen die behoren tot een van de volgende categorieën hebben recht op een verhoogde tegemoetkoming als ze de inkomensvoorwaarde vervullen. o weduw(naar)(e), invalide, gepensioneerde of wees (WIGW) erkend als gehandicapte (en geen tegemoetkoming ontvangen) volledig langdurig werkloos als resident ingeschreven en minstens 65 jaar oud lid van een kloostergemeenschap iemand die vroeger in de openbare sector in Afrika werkte ambtenaar die in disponibiliteit gesteld werd een persoon met het Omnio-statuut een éénoudergezin 67 OMNIO Het gaat om een beschermingsmaatregel die het recht op het voorkeurtarief voor geneeskundige verzorging uitbreidt naar de verzekerden uit gezinnen met een laag inkomen. Dit statuut kan toegekend worden aan gezinnen waarvan het jaarlijks bruto belastbaar inkomen (beroepsinkomen, roerende en onroerende inkomsten, uitkeringen, pensioenen…) van alle gezinsleden voor het jaar vóór de aanvraag lager is dan een bepaald maximumbedrag. Dat maximumbedrag wordt vermeerderd met een (ander) bedrag per gezinslid anders dan de aanvrager. MAF De MAF biedt elk gezin de garantie dat het niet meer moet uitgeven aan kosten voor geneeskundige verzorging dan een bepaald maximumbedrag (plafond). Als uw medische kosten in de loop van het jaar dat maximumbedrag bereiken, krijgt u de overige medische kosten maandelijks volledig terugbetaald. Dit is de maximumfactuur in functie van het gezinsinkomen. Het remgeld boven een bepaald plafond wordt volledig terugbetaald. Dat plafond hangt af van het netto be­ lastbaar gezinsinkomen: hoe hoger het inkomen, hoe hoger het plafond. et toegepaste plafond aanpassen. Binnen het gezin kunnen personen die recht hebben op een verhoogde tege­ moetkoming, hun partner en de personen ten laste genieten van een aanvullend recht op de sociale MAF. Voor dat deel van het gezin is het plafond in principe 450 EUR. Zorgtrajecten Een zorgtraject organiseert en coördineert de aanpak, de behandeling en de opvolging van een patiënt met een chronische ziekte. Een zorgtraject vertrekt van een samenwerking tussen patiënt, huisarts en specialist. Het traject begint na ondertekening van een “zorgtrajectcontract” door deze 3 partijen en loopt gedurende 4 jaar. Momenteel is een zorgtraject voorzien voor bepaalde patiënten met chronische nierinsufficiëntie of diabetes. 68 GMD Het Globaal Medisch Dossier (GMD) bevat alle medische gegevens (operaties, chronische ziekten, lopende behandelingen…). Het maakt een betere individuele begeleiding en een beter overleg tussen de artsen mogelijk. Als u een GMD aanvraagt bij uw huisarts, krijgt u tot 30% meer terugbetaald voor een raadpleging van uw huisarts, in zijn kabinet of voor een huisbezoek. Het terugbetalingstarief voor wie een GMD heeft, hangt af van de categorie waartoe deze persoon behoort: Het GMD is gratis voor iedereen. U betaalt een bepaald bedrag aan uw huisarts, maar uw ziekenfonds betaalt die bedragen volledig terug. Toepassing van de regeling derde betaler voor het innen van het honorarium voor het globaal medisch dossier is ook mogelijk. Het Bijzonder Solidariteitsfonds Behandelingen die niet via de verplichte ziekteverzekering of andere vergoed­ ingsmogelijkheden kunnen worden terugbetaald door het bijzonder solidariteits­ fonds indien: Deze behandeling bewezen effectief blijkt te zijn voor de aandoening De te behandelen aandoening zeldzaam is Het palliatief forfait De verzekering voor geneeskundige verzorging komt via een forfait tegemoet voor de geneesmiddelen, de verzorgingsmiddelen en de hulpmidden voor palliatieve thuispatiënten. Betaling van het forfait volgt na kennisname door de adviserend geneesheer. Dat forfait wordt voor één maand toegekend en is éénmaal hernieuwbar indien de patiënt nog aan de voorwarden voldoet. Patiënten, die van het “palliatief statuut“ genieten, moeten geen persoonlijk aandeel betalen voor bezoeken van huisartsen, bepaalde prestaties in de sector thuisverpleging en bepaalde kinesitherapieprestaties. 69 Het begrip ‘dringende medische hulp’ bij mensen zonder wettig verblijf dekt alle medisch noodzakelijke zorg. Asielzoeker die verblijven in een collectief opvangcentrum kunnen beroep doen op de medische dienst die daar aanwezig is. Indien zij elders verblijven, neemt het OCMW de medische kosten ten laste. Uitgeprocedeerde asielzoekers of mensen zonder wettig verblijf zijn in de meeste gevallen niet verzekerbaar via het ziekenfonds. Voor alle medisch noodzakelijke zorg, zowel curatief als preventief, kunnen zij terugbetaling krijgen via het OCMW omwille van het KB 12-12-1996 betreffende de dringende medische hulp die door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt verstrekt aan de vreemdelingen die onwettig in het Rijk verblijven. www.riziv.be infobox RIZIV-huisarts (via http://www.riziv.be/care/nl/infos/infobox/doctor/index.htm) DE VLAAMSE ZORGVERZEKERING De Vlaamse zorgverzekering biedt een tegemoetkoming in de kosten voor nietmedische zorg. Zwaar zorgbehoevenden krijgen maandelijks een forfaitair bedrag voor mantel- en thuiszorg of residentiële zorg. De leeftijd van de zwaar zorgbehoevende is niet van belang. Er wordt ook geen rekening gehouden met het inkomen van de patiënt. Vanaf het jaar waarin men 26 jaar wordt, is het verplicht zich aan te sluiten bij een zorgkas en de jaarlijkse bijdrage te betalen. De zorgbehoevende mag zelf een aanvraag doen, of kan zich laten helpen door een mantelzorger. Indien hij in de residentiële zorg verblijft zullen zij deze aanvraag doen. Om aanspraak te kunnen maken op een tegemoetkoming van de Vlaamse zorgverzekering moet men ook kunnen aantonen dat men zorgbehoevend is. Dit kan door middel van één van de onderstaande attesten. 70 Katz-schaal in de thuisverpleging score B Medisch-sociale schaal voor integratietegemoetkoming, tegemoetkoming hulp aan score 15 bejaarden, tegemoetkoming hulp van derden ziekenfonds ziekenfonds of FOD Sociale Zaken Bijkomende kinderbijslag uit hoofde van het kind 66% handicap en 7 punten wat FOD Sociale Zaken of de betreft de graad van dienst die kinderbijslag zelfredzaamheid uitbetaalt Bijkomende kinderbijslag uit hoofde van het kind 18 punten op de medischsociale schaal FOD Sociale Zaken of de dienst die kinderbijslag uitbetaalt BEL-profielschaal van de gezinszorg 35 punten dienst voor gezinszorg Evaluatieschaal tot staving van de aanvraag om tegemoetkoming in een verzorginsinrichting score C ziekenfonds Kine E-attest* http://www.zorg-en-gezondheid.be/Vlaamse-zorgverzekering HET VLAAMS AGENTSCHAP VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP Het Vlaams agentschap voor personen met een handicap (vaph) wil de participatie, integratie en gelijkheid van kansen van personen met een handicap bevorderen in alle domeinen van het maatschappelijk leven. Het vaph subsidieert de diensten en voorzieningen die zorg verlenen aan personen met een handicap door begeleiding of opvang. Via het vaph kan een persoon met een handicap een tussenkomst krijgen voor een hulpmiddel of een aanpassing aan zijn woning of wagen, om zijn dagelijks leven beter te organiseren Daarnaast kunnen personen met een handicap die liever thuis willen blijven wonen, een persoonlijke-assistentiebudget aanvragen. Met dit budget kunnen zij assistenten in dienst nemen. http://www.vaph.be 71 DE FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEN MET EEN HANDICAP De FOD Personen met een handicap is hoofdzakelijk belast met de toekenning van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap (volwassenen) na een medisch onderzoek en een onderzoek van de inkomsten. Ze levert ook attesten af zodat de personen die medisch erkend worden als personen met een handicap hun rechten kunnen laten gelden op fiscale en sociale maatregelen. Naast attesten, kan zij ook zorgen voor parkeerkaarten en verminderingskaarten op het openbaar vervoer. Zij voert tenslotte ook nog medische onderzoeken uit om de handicap bij kinderen vast te stellen met het oog op de toekenning van de bijkomende kinderbijslag aan hun ouders. We lichten de verschillende tegemoetkomingen even kort toe: Inkomensvervangende tegemoetkoming De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. Integratietegemoetkoming De integratietegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die vanwege een vermindering van de zelfredzaamheid, bijkomende kosten te dragen heeft. Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt toegekend aan de persoon met een handicap van 65 jaar of ouder die vanwege een vermindering van de zelfredzaamheid, bijkomende kosten te dragen heeft. Bij de berekening van de tegemoetkomingen wordt er rekening gehouden met de inkomsten van de persoon met een handicap, alsook van de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt. Bepaalde vrijstellingen worden evenwel toegepast op die inkomsten. De persoon die een tegemoetkoming wenst te verkrijgen, moet gedomicilieerd zijn in België en er werkelijk verblijven. Men moet ook één van de nationaliteiten bezitten die door de wetgeving worden beoogd. De aanvraag voor een tegemoetkoming gebeurt bij de burgemeester van de gemeente waar de persoon met een handicap is ingeschreven in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister http://handicap.fgov.be/ 72 SOCIALE DIENSTVERLENING CAW Het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) is een eerstelijns sociale dienstverlening. De centra zijn laagdrempelig en de eerste hulp is gratis. Men kan bij het CAW terecht met vragen over relaties, persoonlijke problemen, financiële of materiële problemen en vragen naar aanleiding van een misdrijf. Het CAW kan helpen met informatie, advies, opvang, praktische hulp, crisishulp en begeleiding www.caw.be OCMW Een OCMW, voluit 'Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn', verzekert een aantal maatschappelijke dienstverleningen en zorgt zo voor het welzijn van iedere burger. Elke gemeente of stad heeft een eigen OCMW dat een brede waaier aan di­ ensten aanbiedt. http://www.belgium.be/nl/familie/sociale_steun/ocmw/ iCAW (sociale dienst mutualiteit) Deze dienst werd ondertussen omgedoopt naar ‘Dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds’. Patiënten kunnen hier terecht voor vragen en advies rond sociale bescherming zoals sociale wetgeving, sociale voordelen, tegemoetkomingen etc. Deze dienstverlening is gratis voor de patiënt. (info via de websites van de verschillende ziekenfondsen) 73