W i n d e s h e i m z et k e n n i s i n w er k i n g De ontwikkeling van inspirerend docentschap Een exploratief onderzoek naar maatwerkprofessionalisering www.windesheim.nl LECTORAAT pedagogisch kwaliteit van het onderwijs Edith Roefs zwolle 2015 Auteur : Edith Roefs Lectoraat : Pedagogische Kwaliteit van het Onderwijs Windesheim, Zwolle Lector : Yvonne Leeman Telefoon : (088) 469 9684 Website : www.windesheim.nl Email : [email protected] 2015© Lectoraat Pedagogische Kwaliteit van het Onderwijs, Christelijke Hogeschool Windesheim De foto op de voorkant heb ik zelf genomen tijdens het Festival van de Kwetsbaarheid, dat door Windesheim werd georganiseerd op 13 december 2014 in de binnenstad van Zwolle. Docenten uit het onderzoeksproject 'De ontwikkeling van inspirerend docentschap' gingen in een glazen huis in gesprek met bezoekers over zichtbaar zijn in je werk. 2 INHOUD 1. INLEIDING ................................................................................................................................................ 4 2. THEORETISCH KADER ........................................................................................................................... 5 3. ONDERZOEKSOPZET ........................................................................................................................... 13 4. DE PROFESSIONALISERING TOT ID: ACHT VERHALEN .................................................................. 22 5. ALGEMENE RESULTATEN ................................................................................................................... 54 6. CONCLUSIES, DISCUSSIE EN IMPLICATIES VOOR DE PRAKTIJK .................................................. 65 LITERATUUR .............................................................................................................................................. 69 BIJLAGEN ................................................................................................................................................... 71 3 1. INLEIDING Het wordt steeds belangrijker om professionals op te leiden die door een onderzoekende houding en kritische reflectie in staat zijn om hun handelen te toetsen op de waarde die het heeft voor de klant, de organisatie, de maatschappij en voor hen persoonlijk (Wardekker, 2005; Kwaliteit als opdracht, 2009). Beroepsopleidingen die hieraan bij willen dragen, hebben docenten nodig die zich inzetten voor de ontwikkeling van de hele persoon van de student in een inspirerend wederzijds contact. Dit vraagt om specifieke kwaliteiten van de docent. Voorliggend onderzoek is gericht op de professionele ontwikkeling van docenten, zodat zij hun kwaliteiten om inspirerend en geïnspireerd te zijn verder ontwikkelen en zo bijdragen aan de ontwikkeling van een beroepsidentiteit bij studenten. De beroepsidentiteit is het beeld dat studenten opbouwen van zichzelf in relatie tot het beroep waarvoor ze studeren en de wereld waarin ze leven. ‘Een beeld dat aan de ene kant kan dienen als richtinggevend, maar aan de andere kant flexibel genoeg is om zich aan steeds veranderende omstandigheden aan te passen’ (Leeman & Wardekker, 2008: 6). De beroepsidentiteit geldt als een belangrijk hulpmiddel voor zelfsturing (Kuijpers, Meijers en Bakker, 2006). Het onderzoek bouwt voort op eerder onderzoek binnen Windesheim naar de kwaliteiten, drijfveren en ontwikkeling van inspirerende docenten (Roefs, 2009, 2010). Bij lezingen of studiedagen die ik verzorg over dit onderwerp, merk ik dat veel docenten hun studenten willen inspireren. De vragen zijn vaak gelegen in het ‘hoe’: Hoe ontwikkel ik me tot een meer inspirerende docent? Hoe kom ik mijn inspiratiebronnen op het spoor en zorg ik dat ik geïnspireerd blijf in de drukte van alledag? Het project ‘Professionalisering tot Inspirerend docentschap’ vertrok vanuit de vraag hoe inspirerend docentschap te leren is. Daartoe is met acht hogeschooldocenten een vorm van maatwerk professionalisering uitgevoerd. Met maatwerk wordt bedoeld dat de docenten mede zelf vorm en inhoud gaven aan hun professionalisering. De deelnemende docenten zijn begeleid en nauw gevolgd in hun ontwikkeling. Dit onderzoeksverslag geeft inzicht in de ontwikkeling van deze acht docenten en in de elementen die op die ontwikkeling van invloed waren: de geplande professionalisering, maar ook de spontane leerervaringen; de context van de opleiding en het vakgebied en natuurlijk de persoon van de docent zelf. De centrale vraagstelling voor dit onderzoek is: ‘Hoe kan vorm gegeven worden aan maatwerkprofessionalisering voor de ontwikkeling van inspirerend docentschap (ID)?’ Docentprofessionalisering en onderzoek gaan samen in dit exploratieve onderzoek. Er is sprake van een dubbele doelstelling, namelijk: de ontwikkeling van de docenten in een professionaliseringsproject én de ontwikkeling van kennis over docentprofessionalisering tot inspirerend docentschap. Hoofdstuk 2 bevat het theoretisch kader. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksopzet uitgewerkt: de opzet van de professionalisering en de wijze van dataverzameling en –analyse zijn hier weergegeven. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeksresultaten beschreven in de vorm van persoonlijke verhalen over de ontwikkeling van iedere docent en hoofdstuk 5 geeft vervolgens de resultaten van een vergelijkende analyse weer. Wanneer u primair geïnteresseerd bent in de meer generieke resultaten, kunt u volstaan met het lezen van de eerste drie verhalen en daarna hoofdstuk 5 lezen. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de conclusies, discussiepunten en implicaties voor de praktijk benoemd. 4 2. THEORETISCH KADER In dit hoofdstuk worden ten eerste de beoogde uitkomsten van de professionalisering tot ID beschreven. Met andere woorden: waar zal de professionalisering toe moeten leiden? Ten tweede worden op basis van literatuuronderzoek inzichten geformuleerd over het proces: Hoe moet de professionalisering tot inspirerend docentschap er dan uitzien? Dit resulteert in een overzicht van kenmerken voor de professionalisering tot ID. 2.1 De uitkomsten van professionalisering tot inspirerend docentschap Om een beeld van deze uitkomsten te krijgen, is gebruik gemaakt van eerder onderzoek naar inspirerende docenten (Roefs, 2009, 2010). Dat onderzoek werd uitgevoerd volgens de Grounded Theory benadering met een combinatie van methoden. Groepsinterviews met studenten waren de basis om inspirerende docenten te identificeren en om inzicht te krijgen in wat deze docenten voor de beleving en ontwikkeling van studenten betekenen. Met deze docenten zijn vervolgens semigestructureerde, loopbaan biografische interviews gehouden over hun gedrag, hun beweegredenen en de betekenisvolle ervaringen in hun ontwikkeling. Op basis van dat eerdere onderzoek worden twee elementen van ID onderscheiden: het inspirerend zijn voor studenten én het zelf geïnspireerd zijn als docent. De docenten uit het eerdere onderzoek laten zien dat zij hele diverse inspiratiebronnen en manieren hebben, waarmee ze studenten weten te inspireren. Er is op hoofdlijnen ook een aantal overeenkomstige karakteristieken te herkennen (Roefs, 2009, 2010). Eén van de belangrijkste is dat de docenten vanuit hun inspiratie een specifieke en doelbewuste betekenis voor de ontwikkeling van studenten hebben, waar ze actief aandacht aan besteden en dat gaat verder dan een inspirerende uitstraling of manier van vertellen. De betekenis van inspirerende docenten voor de ontwikkeling van de beroepsidentiteit van studenten Inspiratie betekent voor studenten dat ze een gedrevenheid ervaren en in beweging komen. Die beweging komt van binnenuit, maar wordt opgeroepen door ‘voeding’ van buitenaf. Studenten laten zien dat inspirerende docenten hen weten te raken. De docenten zetten een leerproces in gang waarin ook de emoties van studenten aangesproken worden. Studenten beschrijven leerervaringen als ‘spannend’ of ‘verrassend’; ze voelen zich ‘gekend’, ‘uitgedaagd’, ‘enthousiast’ of ‘op een ander been gezet’. ‘De docenten weten aan de studenten te schudden en brengen hen hiermee uit balans. De manieren zijn divers. De overeenkomst is dat studenten plotseling worden geconfronteerd met iets waar ze niet eerder over hebben nagedacht of wat ze niet eerder ervaren hebben. Vanzelfsprekende gedachten, beelden of belevingen worden aan het wankelen gebracht’ (Roefs, 2010: 194,195). Deze disbalans, of discontinuïteit in de ervaring, roept een bepaalde gedrevenheid op: studenten willen meer weten, inzicht krijgen, oplossen, kunnen, onderzoeken of delen met anderen. Inspirerende docenten gaan geregeld een dialoog aan met studenten om aan dergelijke ervaringen betekenis te geven en te kunnen plaatsen in de context van beroep en theorie. Studenten vergaren op deze wijze niet zo zeer kennis of vaardigheden, waarbij leren beperkt blijft tot afzonderlijk aangeleerde technische competenties. Ze worden eerder gestimuleerd om eigen verbindingen te maken tussen de theorie, praktijk en hun eigen persoon (denk aan: ervaringen, opvattingen, interesses of 5 motieven). Studenten leren hierdoor zichzelf beter kennen in relatie tot het beroep en ze worden aangemoedigd om hun vermogen tot zelf nadenken, kritisch zijn en eigen antwoorden vinden, te ontwikkelen. Met andere woorden: inspirerende docenten brengen studenten in beweging en door een dialoog willen ze de ontwikkeling van de beroepsidentiteit van studenten stimuleren. Relationele kwaliteiten van de docenten Wat studenten raakt, of wat hen precies een nieuw perspectief geeft, is overigens zowel student- als docentafhankelijk. Studenten verschillen natuurlijk in voorkennis, bekwaamheden, belangstelling, drijfveren, manieren van leren voor het vak, etc. Het inzicht van de docent in de persoon en ontwikkeling van de student en de afstemming daarop, is een cruciale factor. Studenten moeten zich namelijk ook uit balans laten brengen. Een veilige omgeving en een contact met de docent, waarin ze zich gekend voelen is daarvoor een voorwaarde. De relatie die een docent aangaat als persoon – en niet alleen vanuit een rol – is van invloed op het vertrouwen van studenten. De authenticiteit van de docent en zijn vermogen om ook kwetsbaar te kunnen zijn (open over fouten bijvoorbeeld), interesse in de studenten en betrokkenheid bij hun ontwikkeling, zijn elementen die van invloed zijn op de mate waarin studenten zich gekend voelen in wie ze zijn, wat ze denken, ervaren en nodig hebben. Geïnspireerd zijn Inspiratiebronnen liggen voor de docenten in het eigen vak en de ontwikkelingen daarbinnen, in hun werkervaring in de beroepspraktijk, in de interactie met studenten en het contact met collega’s. Opvallend is dat alle docenten uit het eerdere onderzoek aan deze inspiratie een bepaalde richting geven. Ze hebben persoonlijke en vrij expliciete onderwijsidealen. Idealen zijn geïnspireerd op waarden en weerspiegelen een beeld voor de toekomst (De Ruyter & Kole, 2010). De onderwijsidealen geven weer wat deze docenten voor de ontwikkeling van studenten willen betekenen. De idealen reiken allemaal verder dan de vastgestelde onderwijsdoelen en hebben zonder uitzondering betrekking op de beroepsidentiteit van studenten. De docenten hebben daarnaast relatief concrete onderwijsopvattingen: persoonlijke denkbeelden over wenselijke manieren van lesgeven en over hoe leerlingen tot leren komen (Beijaard, 1995). Het gaat dan dus om de vraag: Hoe moet ik het doen en waarom zo (Kelchtermans, 2007)? De inspirerende docenten uit eerder onderzoek kunnen vertellen op welke manier ze bij willen en kunnen dragen aan hun ideaal en hebben een beeld van hun mogelijkheden en beperkingen. Ze zijn niet zo zeer gericht op de overdracht van kennis en vaardigheden, maar wel op het bieden van inhouden, ervaringen, opdrachten of oefeningen, die vragen bij studenten oproepen. Ze kiezen veelal voor activerend en interactief onderwijs. Dit is belangrijk omdat ze studenten zelf betekenis willen laten geven. De docenten hebben kort gezegd een geheel eigen stijl van lesgeven ontwikkeld, waarin zij als persoon zichtbaar zijn en waarin zij hun onderwijsidealen en –opvattingen tot uitdrukking kunnen laten komen. Ze hebben daarmee een specifieke betekenis voor de ontwikkeling van studenten. 6 Een continu leerproces Enkele houdings- en gedragsaspecten zijn opvallend in de wijze waarop de docenten uit het eerdere onderzoek hun inspirerend docentschap ontwikkelen. Ten eerste zien ze hun ontwikkeling als iets waar ze blijvend en proactief aandacht aan willen besteden. Reflectie op betekenisvolle ervaringen in hun loopbaan en leven, bracht ze op het spoor van waarden, idealen en inspiratiebronnen. Ze hebben hiermee ‘niet zozeer een theoretische opvatting, maar eerder een doorleefde visie op leren en doceren voor het specifieke beroep of vak’ (Roefs, 2010: p 209). Ze zijn ook nu in hun dagelijkse praktijk kritisch en reflectief en stellen concrete vragen, vaak over zinvol of betekenisvol onderwijs van zichzelf, van collega’s of binnen de opleiding. Opvallend is dat het merendeel van deze docenten een actieve en betrokken rol heeft in de eigen opleiding, waarbij ze geregeld met collega’s gesprekken hebben over het wat, hoe én waartoe van het onderwijs. Aan deze gesprekken ontlenen ze nieuwe inzichten over het onderwijs en ideeën voor de invulling. De docenten kenmerken zich door een onderzoekende houding: ze verdiepen zich in de actualiteit van hun vakgebied - zowel theoretisch als in de praktijk - en ze verdiepen zich in studenten. Ze stellen geregeld vragen aan studenten in en buiten formele les – of begeleidingssituaties. Daarnaast experimenteren ze en durven daarbij risico’s te nemen. De professionalisering tot ID zal dus niet alleen gericht moeten zijn op het vinden van de eigen inspiratie en het ontwikkelen van een eigen, inspirerende stijl van lesgeven, maar ook op het ontwikkelen van een professionele leerstrategie waar reflectief, onderzoekend, toepassend en samen leren deel van uitmaken en die de docent idealiter ook na het project toepast om het eigen leren te sturen. Het begrip ‘professionele leerstrategie’ verwijst naar de strategische component, die vooral het selecteren en creëren van situaties betreft, waarin de docent die leerervaringen kan opdoen die hij relevant vindt voor zijn professionele ontwikkeling (Van der Krogt, 2007). Het begrip strategie verwijst daarnaast naar het verbinden van de verschillende leerervaringen: hoe draagt het geheel van leerervaringen, met diverse inhoud en aard, bij aan de professionele ontwikkeling van de docent? En hoe herkent en benut de docent deze ervaringen voor zijn professionele ontwikkeling? Om die reden wordt voor dit onderzoek de term professionele leerstrategie gebruikt als: ‘een werkwijze van professionals – zoals leraren, lerarenopleiders en leidinggevenden – om zich te blijven ontwikkelen in en voor hun beroepsuitoefening’ (Bolhuis & Kools, 2012: p16). Implicaties voor de professionalisering tot ID De bovengenoemde elementen van ID lijken leerbaar te zijn: docenten kunnen hun onderwijsidealen op het spoor komen, zoeken naar manieren om die tot uitdrukking te laten komen in hun onderwijs en daar de benodigde kennis of bekwaamheden voor ontwikkelen. Samengevat kan worden gesteld dat de beoogde uitkomst voor de ontwikkeling van ID zal moeten zijn: - De docent ontwikkelt een uitgesproken stijl van lesgeven, o waarbij hij/zij zelf geïnspireerd is: door persoonlijke onderwijsidealen en inspiratiebronnen; die hij/zij in verband kan brengen met onderwijsopvattingen, het eigen handelen in onderwijssituaties en inzichten in de betrokkenheid en ontwikkeling van studenten (‘uitgesproken in de zin van: docent kan dit expliciteren ofwel uitspreken). o waardoor hij/zij inspirerend is voor studenten: 7 - uitgesproken in de zin van ‘eigen’, dichtbij de eigen persoonlijkheid; 1 specifieke karakteristieken van inspirerend docentschap zijn herkenbaar aanwezig ; studenten in beweging brengt en de ontwikkeling van hun beroepsidentiteit stimuleert. De docent ontwikkelt een professionele leerstrategie waar onderzoekend, reflectief, toepassend en samen leren deel van uitmaken. Inspiratie speelt zich af tussen docent en studenten en is ingebed in hun relatie. Een docent kan onmogelijk voor iedereen en op alle momenten inspirerend zijn. Persoonskenmerken spelen een rol, een kwaliteit of uitstraling die voor de ene student inspirerend is, is dat voor een ander niet. Enige relativering is dus op zijn plaats. Inspirerend zijn, betekent niet de fantastische, ideale docent worden. Het is eerder het ontwikkelen van een lerende houding waarbij de docent vanuit een breder, rijker perspectief het eigen onderwijs en handelen leert bekijken en verbeteren, zodat studenten meer in beweging worden gebracht. 2.2 De professionalisering tot inspirerend docentschap Het perspectief op de professionele ontwikkeling tot ID Algemene, contextonafhankelijke kenmerken of competenties vormen vaak de maatstaf vormen voor docentkwaliteit. Beroepsprofielen, bekwaamheidseisen, competentielijsten of opleidingsniveau (bijvoorbeeld het al dan niet beschikken over een mastergraad) geven een beeld van het docentschap dat gestandaardiseerd is. Kelchtermans (2013) kenmerkt dit als ‘blauwdrukbenadering’. Vanuit dit perspectief richt de professionele ontwikkeling van docenten zich op het verbeteren van hun kennis, houding en vaardigheden, zodat hun effectiviteit wordt vergroot en daarmee de opbrengsten van het onderwijs. Voor de ontwikkeling van ID lijkt echter een ander perspectief van belang. Namelijk een waarin nadrukkelijk aandacht is voor de doelen van het onderwijs en de situationele, persoonlijke en relationele dimensie van het docentschap. Een perspectief waarin er vanuit wordt gegaan dat de kwaliteit van het onderwijs gestalte krijgt in de relatie tussen docent en studenten. Deze elementen komen tot uitdrukking in het concept ‘normatieve professionaliteit’, waarin de persoon van de professional van belang is en diens communicatieve vaardigheden, sensitiviteit voor bestaansvragen en normatief-reflexieve competenties’ (Jacobs, 2010: p 21). Normatieve professionalisering betekent in dit project dat de docent reflecteert op het eigen beroepsmatig handelen vanuit het perspectief van inspirerend docentschap – denk aan de hiervoor genoemde karakteristieken van ID - en dat hij het eigen handelen zodanig vormgeeft en verbetert dat het inspirerend docentschap een plaats krijgt in de eigen onderwijspraktijk. Het ontwikkelen van het vermogen tot aandachtige, betrokken en kritische reflectie maakt hier deel van uit (Smaling, 2005; Van den Ende & Kunneman, 2008, in: Jacobs, 2010). Aandacht voor de normatieve professionalisering van docenten, sluit methodisch en technisch goed handelen niet uit. Dit komt overeen met een meergelaagd beeld van de normatieve professionaliteit van docenten dat Claasen (2013) weergeeft: ‘[…] elke beroepsbeoefenaar zoekt naar een goede verhouding tussen de instrumentele, communicatieve en normatieve vragen of problemen die aan de orde zijn. […] het instrumentele handelen van de leraar is ingebed in zijn communicatie met de leerling en 1 Deze karakteristieken zijn verwerkt in een vragenlijst voor studenten over inspirerend docentschap. Deze is te zien in bijlage 1. 8 die weer in een normatieve visie van de leraar op hoe om te gaan met bestaansvragen van de leerling …’ (p.19). In dit meergelaagde beeld is er een onderlinge verwevenheid van het ontwikkelen van een instrumentele en normatieve professionaliteit. Dit vraagt om een vorm van ‘triple loop leren’, waarbij de docent zichzelf, inclusief zijn opvattingen en identiteit ontwikkelt. De professionalisering tot ID zal er ten eerste op gericht moeten zijn dat docenten – binnen het speelveld van ID - een eigen denkkader ontwikkelen met expliciete onderwijsidealen en –opvattingen en ten tweede leren om hun onderwijs vanuit dat denkkader kritisch te bekijken. Een uitgebreide intakefase is hiervoor van belang (zie par. 3.3 voor de opzet daarvan). Voor het vormgeven aan hun idealen en opvattingen, zullen zij waarschijnlijk ook nieuwe kennis, methoden of vaardigheden moeten ontwikkelen. Voor de ene docent kan de nadruk bijvoorbeeld liggen op het verder ontwikkelen van relationele kwaliteiten en een ander zal zich verder willen bekwamen in activerend of interactief onderwijs. Keuzes zullen gebaseerd worden op de ontwikkeldoelen van docenten. De vorm van professionalisering Om bij te dragen aan een vorm van professionalisering, waardoor docenten binnen de kaders van ID een eigen stijl van lesgeven kunnen ontwikkelen, is het van belang om aan te sluiten bij de verschillen tussen docenten, diverse manieren van leren en de invloed van de contexten daarop. Hiervoor is een brede en rijke vorm van maatwerk docentprofessionalisering nodig, die tevens recht doet aan de complexiteit van de dagelijkse onderwijspraktijk (Bolhuis, 2009; Hargreaves, 1997; Little, 2006; Schildwacht, 2012). Zowel cursussen en trainingen (gekozen door de docent) als informele professionalisering maken deel uit van dit onderzoek. Het deelnemen aan een cursus of training kan plaatsvinden binnen en buiten Windesheim, individueel of met een groep docenten uit het project. Het is vooral van belang dat de professionaliseringsactiviteit aansluit bij de doelen die de docent voor zijn verdere ontwikkeling van ID heeft geformuleerd. Steeds meer wordt gezien dat informeel leren een waardevolle aanvulling is op de formele professionalisering (Bolhuis, 2009; Eraut, 2004; Little, 2006; Simons, 2003). Ten eerste omdat informeel leren vaak gesitueerd is op de werkplek en daarmee de transfer wordt vergroot. Ten tweede vindt het leren plaats met collega’s waarvan de praktijkkennis aansluit op de specifieke situatie en ten derde kent informeel leren een spontaan karakter, het is uit eigen beweging en lijkt minder – omvattend – gestimuleerd en georganiseerd te hoeven worden dan formele professionaliseringsactiviteiten (Evers, Wassink, Kreijns, Van der Heijden & Vermeulen, 2011). Professionalisering is niet iets dat alleen apart, naast het gewone werk gedaan moet worden. Het maakt deel uit van het werk; vindt plaats in en door het werk én het kan gestimuleerd en gefaciliteerd worden (Kools, 2013). Voor de professionalisering is het tevens van belang om een onderscheid te maken tussen impliciet en expliciet leren. Veel leren vindt impliciet ofwel spontaan plaats. Kools (2013) stelt dat het van belang is om te herkennen en erkennen hoe is geleerd (het proces) en wat is geleerd (de uitkomst), door docenten zelf en hun leidinggevenden. Door het leren te expliciteren, vormt het een stimulans voor het beter benutten en creëren van mogelijkheden voor werkplekleren. Leren op de werkplek kan daarnaast natuurlijk ook intentioneel zijn, bijvoorbeeld als een docent doelgericht en bewust een leersituatie creëert door met een collega mee te lopen of met studenten te spreken. Zowel de betekenis van de geplande professionalisering als van de spontane leerervaringen, worden in dit project onderzocht. 9 Implicaties voor de professionalisering tot ID Zoals eerder is gezegd, richt de professionalisering tot ID zich op het ontwikkelen van een denkkader door de docenten, met eigen onderwijsidealen en –opvattingen (normatieve professionalisering) en het ontwikkelen van een uitgesproken stijl van lesgeven, die studenten in beweging brengt en de ontwikkeling van hun beroepsidentiteit stimuleert. Het opdoen van nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden en het onderzoeken, reflecteren, experimenteren en samen leren in de eigen praktijk zijn hierin van belang. Op basis hiervan kan geformuleerd worden waar de maatwerk professionalisering tot ID aan moet voldoen. Dat wordt hieronder worden in zes kenmerken weergegeven. Kenmerk 1. Agency De ‘agency’ van de docent – als het hebben van controle over het eigen handelen en de eigen doelen – is een essentieel aspect voor de professionalisering tot ID (Zie ook: Beijaard, 2009; Van Veen, Zwart, Meirink & Verloop, 2010). Als docenten wel gestimuleerd, gefaciliteerd en ondersteund worden, maar primair zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud, vorm en organisatie van hun professionalisering, worden zij aangemoedigd om eigen professionele leerstrategieën te oefenen en verder te ontwikkelen. Kenmerk 2. Beschikbare tijd en geregelde terugkoppeling Er is substantieel en langdurig tijd voor de professionalisering. Een proces waarin zowel de onderwijsidealen en –opvattingen als het handelen zich kunnen ontwikkelen, vraagt om tijd en begeleiding. Ook van Veen et al. (2010) concluderen in een reviewstudie naar effectieve kenmerken van docentprofessionalisering dat er een zekere continuïteit in het leren moeten zitten over een langer tijdsbestek: lange trajecten werken beter dan korte en trajecten met regelmatige terugkoppel- of terugkeermomenten zijn effectiever. Kenmerk 3: Leren vanuit een onderzoekende houding Hiermee wordt het onderzoekend kijken naar en benaderen van de onderwijspraktijk bedoeld. Dit betekent dat de leraar oordelen opschort, zichzelf bewust vragen stelt en relevante anderen bevraagt op gezichtspunten en ervaringen, diverse perspectieven betrekt, zoekt naar theoretische onderbouwing of juist contrasterende inzichten, alternatieven zoekt, analyseert, waardeert en evalueert (Smyth, 1989; Roth, 1989; Kelchtermans, 2009). Tegenwoordig wordt deze manier van onderzoekend kijken en benaderen van de onderwijspraktijk vaker aangeduid als de onderzoekende houding van de leraar (Leeman & Wardekker, 2010; Bruggink & Harinck, 2012). Het feitelijk doen van praktijkonderzoek kan hier deel van uitmaken, maar dat is niet noodzakelijk (Kelchtermans, 2010; Leeman & Wardekker, 2010). Het gaat vooral om de manier waarop de docent ‘bronnen van inspiratie en informatie’ zoekt en gebruikt, zoals bijvoorbeeld door gesprekken met studenten, door het bestuderen van vakliteratuur, het aangrijpen van een stagebezoek voor verdere verdieping in de praktijk of dialoog met collega’s. Kenmerk 4: Leren door reflectie Reflectie en het leren vanuit een onderzoekende houding zijn niet helemaal te scheiden. Bij het onderzoekend kijken en benaderen ligt het accent op het verzamelen van informatie en reflectie duidt meer op het leerproces van betekenisgeving dat daarop kan volgen. Vaak zijn ze onderdeel van eenzelfde cyclus van beschrijvend onderzoeken, kritisch nadenken/analyseren en intelligent handelen (Rodgers, 2002). Reflectie richt zich op meerdere elementen van de ontwikkeling van inspirerend docentschap: Door ´reflection-in-action´ in de dagelijkse praktijk en door ´reflection-on-action´ kan de docent zijn onderwijsidealen, het eigen handelen en de betekenis daarvan voor studenten expliciteren en met 10 elkaar in verband brengen. Het kan tevens inzichten opleveren voor het (bij-) sturen van de professionele ontwikkeling. Door reflectie op het leerproces en de uitkomsten daarvan, worden betekenisvolle geplande en spontane leerervaringen geëxpliciteerd. Het herkennen en erkennen van beide vormen van leren, geeft zicht op de leermogelijkheden en draagt zo bij aan de ontwikkeling van professionele leerstrategieën en de sturing van het eigen leren (Kools, 2013). Reflectie betreft niet alleen de cognitieve, maar ook affectieve betekenisgeving. Denk aan: welke onderwijservaringen heeft de docent geraakt, waarmee of met wie voelde hij zich emotioneel verbonden, wat gaf wel of geen inspiratie? Emotionele betekenisgeving geldt ook voor het leren en het zelfvertrouwen of juist de onzekerheid die het met zich meebrengt en voor de inspiratie die het oplevert (Bolhuis, 2004). Kenmerk 5: Leren door toepassing Dit betreft het leren door toepassing van nieuwe kennis, inzichten, opvattingen, vaardigheden of een nieuwe houding in de praktijk. Het resulteert in het experimenteren met nieuw gedrag in aansluiting op de onderwijsidealen, zoals het kijken naar studenten op een andere manier of het experimenteren met nieuwe werkvormen of een nieuwe manier van het begeleiden van de interactie met en tussen studenten. De toepassing van het nieuw geleerde kan bewust en doelgericht zijn, maar ook onbewust plaatsvinden, bijvoorbeeld doordat een nieuwe manier van denken als vanzelf tot ander handelen leidt (Bolhuis, 2009). Kenmerk 6: Samen leren Toenemend wordt gezien dat het leren met en van collega’s een belangrijke bijdrage heeft aan de professionele ontwikkeling van leraren, omdat – zoals eerder genoemd - collega’s beschikken over praktijkkennis die aansluit op de specifieke praktijksituatie en werkplekleren de transfer van het nieuw geleerde in de praktijk bespoedigt (Evers et al., 2011; Little, 2006; Tynjälä, 2008). Het leren van en met collega’s kan op diverse manieren plaatsvinden. Ten eerste door dialoog, discussie of brainstormen met collega’s. Dit geeft inzicht in elkaars kennis, opvattingen, ervaringen en stimuleert om vanuit nieuwe perspectieven naar het eigen docentschap te kijken. Docenten leren van een kritische dialoog met collega’s over het eigen handelen als docent en de daarachter liggende opvattingen over leren en onderwijzen’ (Verbiest & Vandenberghe, 2003) en over de doelen van het onderwijs (Biesta, 2011). Daarnaast kan het leren plaatsvinden door het handelen van collega’s te observeren, ook wel model-leren genoemd (Bolhuis, 2009) en door feedback van collega’s op het eigen handelen te ontvangen. Tot slot benoemt Simons (2003) een andere dimensie van het leren met collega’s, namelijk die van het uitdragen: om uit te dragen wat je hebt geleerd, moet je je eigen leren en de uitkomst ervan helder hebben. Het overdragen zelf is dus een leeractiviteit. De reacties van collega’s kunnen aanvullend of aanscherpend zijn. Het kan daarnaast belonend werken als collega’s laten blijken te zelf ook te leren van hetgeen gedeeld wordt. Een leerrijke context Omdat de professionalisering van de docenten voor een groot deel in de eigen context plaatsvindt, is de leerrijkheid van de context een belangrijke factor. Enkele elementen die daarin een rol spelen, komen onder andere uit een studie naar werkplekleren van Little (2006): de toegang tot nieuwe kennis over leren en onderwijzen; de toegang tot expertise van collega’s in en buiten de school, gerichte en geregelde feedback op het handelen en een sfeer waarin het leren van docenten wordt gewaardeerd en 11 gecultiveerd. Het gaat dan ook om een lerende cultuur, waarin kritische dialoog met collega’s plaatsvindt over de doelen en de inrichting van het onderwijs, waarin onderwijservaringen gedeeld worden en men met elkaar zoekt naar verbetering van het functioneren en waarin ruimte is om te experimenteren. Dat is ‘een cultuur waarin de opvatting leeft dat waar geleerd wordt ook fouten worden gemaakt en dat je van fouten kunt leren’ (Vermeulen, Klaeijsen & Martens, 2011: p 15). Als de nadruk ligt op studierendementen en studenttevredenheid, kan dat op gespannen voet staan met het experimenteren, gericht op de bredere vorming van studenten. Een ander spanningsveld in het leren van de docenten, zou kunnen liggen in de werkdruk. De rol die de context speelt in de wijze waarop docenten hun professionalisering vormgeven en in hun ontwikkelingsproces, zal mede onderzocht worden. 12 3. ONDERZOEKSOPZET Op basis van de doelen en kenmerken van de professionalisering tot ID, is een opzet voor de professionalisering en het flankerende onderzoek gemaakt. Deze opzet bestaat voor een beperkt deel uit generieke activiteiten voor iedere docent en grotendeels uit maatwerkactiviteiten, die de docenten zelf bedachten, organiseerden en uitvoerden. Het onderzoek was participerend en explorerend van aard. Participerend omdat veel activiteiten een dubbel doel dienden, namelijk het verzamelen van data én het begeleiden van de docenten om hen aan te zetten tot nadenken en te stimuleren in hun verdere ontwikkeling. Explorerend omdat er nog maar weinig bekend is over een dergelijke vorm van maatwerkprofessionalisering. De gefaseerde aanpak is in onderstaand schema weergegeven en wordt in dit hoofdstuk toegelicht. Voorafgaand wordt ingegaan op de onderzoeksvragen en de deelnemers aan dit onderzoek. Tot slot worden de voordelen en de dilemma’s van dit type onderzoek beschreven. 1. De opzet: Maken van opzet voor prof. en onderzoek 3. Reflectie en verbetering: Data-analyse en reflectie op resultaten 2. Uitvoering en dataverzameling: Docenten maken en voeren eigen prof.plan uit en worden daarbij nauw gevolgd 3.1 Onderzoeksvragen De centrale vraagstelling voor het onderzoek is: Hoe kan vormgegeven worden aan maatwerkprofessionalisering voor de ontwikkeling van inspirerend docentschap (ID)? De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd: a. Welke ontwikkeling in ID heeft de docent na één en na twee jaar doorgemaakt volgens de docent zelf, volgens studenten en wat blijkt zichtbaar uit lesobservatie? Wat zijn overeenkomsten en verschillen in deze perspectieven? b. Hoe ontwikkelt de docent het geïnspireerd zijn? c. Hoe ontwikkelt de docent het inspirerend zijn? d. Hoe ontwikkelt de docent een professionele leerstrategie? e. Wat zijn de uitkomsten uit evaluatie van de maatwerkprofessionalisering tot ID met de docenten? 13 3.2 Deelnemers aan het onderzoek Tien docenten zijn begonnen aan het project: twee docenten uit het domein Gezondheid en Welzijn; vijf docenten van het domein Business, Media en Recht en drie docenten uit het domein Bewegen en Educatie. Voorwaarden voor deelname waren: Bereid om ervaringen en gedachten te delen en opvattingen ter discussie te stellen. Deelname vindt plaats met maatje(s) binnen de opleiding/afdeling om van elkaar te kunnen leren. De docent krijgt en neemt de tijd en ruimte om te investeren in zijn ontwikkeling. De docent beschikt over didactische basiskennis en –vaardigheden. De leeftijd van de docenten loopt uiteen van eind twintig tot rond de 50 jaar. Er namen acht vrouwen en twee mannen deel. De meeste docenten hadden bij de start van het project tussen de twee en acht jaar ervaring; één docent had twintig jaar ervaring als hogeschooldocent. Alle docenten verzorgen studieloopbaan-, stage- en afstudeerbegeleiding. Enkele docenten geven hoorcolleges aan grote groepen studenten, de meesten verzorgen lessen of werkcolleges aan groepen tot 30 studenten. Twee docenten geven overwegend en één deels vaardigheidstrainingen. Daarnaast maakt het merendeel deel uit van een commissie of werkgroep en hebben alle docenten een actieve rol in onderwijsontwikkeling. Iedere deelnemer is voor 80 uur per jaar - verdeeld over vier onderwijsperioden - vrijgesteld voor deelname aan het project. De deelnemers voldeden aan de gestelde criteria. Eén van de docenten had geen didactische scholing gehad; er is besloten die training in haar plan te integreren. Alle deelnemers zijn door hun leidinggevende benaderd voor dit project. Twee van hen kenden het project en maakten hun interesse bij hun leidinggevende kenbaar. Bij twee van de deelnemers was het bij de start van het project niet duidelijk waarom specifiek zíj benaderd waren. Bij drie deelnemers had de leidinggevende dit onderbouwd vanuit een ontwikkelingsperspectief. Drie andere docenten hadden eerder – o.a. op inspirerend docentschap – (een) kritische studentevaluatie(s) gehad en dit was de reden om hen te vragen voor dit project. Van de tien docenten is één docent (domein BMR) gestopt na het eerste jaar. Hij moest starten met een masteropleiding en dit was niet te combineren met het project. Een tweede docent (domein BMR) viel halverwege uit door een verkeersongeval. Omdat van beide docenten geen data zijn over het gehele ontwikkelingsproces en de uitkomst ervan, zijn hun gegevens niet meegenomen in de analyse. 3.3 Fase 1: De opzet Het startpunt was het theoretisch kader en de kenmerken voor de professionalisering tot ID. Op basis hiervan zijn concrete professionaliseringsactiviteiten bedacht. Ideeën hiervoor zijn onder andere ontleend aan overzichten van professionaliseringsactiviteiten van Kwakman (2003) en Bolhuis (2004, 2009). De eerste opzet is voorgelegd aan vier docenten/docentenopleiders, waarvan twee van Windesheim en twee externen. Zij konden zich vinden in de kenmerken en hadden vooral enkele aanbevelingen voor de professionaliseringsactiviteiten, zoals: intervisie plaats laten vinden in twee kleinere groepen met een diverse samenstelling en docenten zelf een deel van de vragenlijst laten vullen op basis van hun persoonlijke ontwikkeldoelen. Hun feedback is verwerkt. De uiteindelijke opzet is hieronder in een overzicht weergegeven en daarna beschreven. 14 De kenmerken op een rij: 1. Agency, 2. Beschikbare tijd en geregelde terugkoppeling, 3. Leren vanuit een onderzoekende houding, 4. Leren door reflectie, 5. Leren door toepassing en 6. Samen leren. Fase Voor start Project Professionaliseringsactiviteiten voor de docenten Werving & selectie Startbijeenkomst: uitwisselen over ID (het concept, verhalen en voorbeelden) en over de opzet van het project. Kenmerk Jaar 1: Intake (3 mnd) Twee narr.-biografische interviews tbv expliciteren professioneel zelfbeeld, onderwijsidealen en –opvattingen (in aanvang) en persoonlijke ontwikkeldoelen, met onderzoeker Beginmeting Inrichten eigen deel vragenlijst: met persoonlijke en contextgebonden items obv idealen en doelen Uitvoeren en analyseren beginmeting door onderzoeker 2, 4 Intervisie in twee groepen onder begeleiding: eerste bijeenkomst Bijhouden docentenlogboek Schrijven samenvatting over eigen ID en beoogde ontwikkeling Adviesgesprekken met twee docentenopleiders. Opstellen persoonlijk professionaliseringsplan obv kenmerken Bijeenkomst professionaliseringsplan in groepen van 2 a 3 docenten met onderzoeker Interview tussentijds, afsluiting intakefase Jaar 1: Uitvoering (9 mnd) Uitvoeren maatwerkprofessionaliseringsactiviteiten Vervolg intervisie: 4 bijeenkomsten van 2 uur Bijhouden docentenlogboek Interview tussentijds Maken en analyseren video-opname eigen les Bevragen studenten en analyseren tussenmeting onder studenten Afsluitend interview jaar 1 3, 4 2, 6 4 4 1, 2, 4 1, 4 6 2, 4 Alle 6 4 4 3, 4, 5 3 4 Beschrijving van de opzet zoals gepland bij de start van het project Tijdens de startbijeenkomst maakten de docenten kennis met het concept van ID en de opzet van het project. Ze kregen literatuur mee over ID om zich verder te verdiepen. In de intakefase nam iedere docent deel aan twee narratief-biografische interviews. Het doel was om de docenten te laten reflecteren op zichzelf in relatie tot inspirerend docentschap. Een vragenlijst met vijftien karakteristieken van ID (zie bijlage 1) werd daarna door iedere docent aangevuld met persoonlijke en opleidingsgebonden karakteristieken (die weergeven wat de docent in zijn inspirerend docentschap verder willen ontwikkelen). Op basis van deze vragenlijst ging de docent in gesprek met studenten. Vervolgens werd de vragenlijst grootschalig uitgezet onder alle studenten waar de docent het laatste half jaar les aan had gegeven; de resultaten hiervan werden schriftelijk en mondeling aan de docenten teruggekoppeld. Op basis van de eerste uitkomsten maakten de docenten een korte profielbeschrijving met de nadruk op hun idealen en ontwikkeldoelen, waarover ze in gesprek gingen met twee docentenopleiders naar keuze (uit drie: 15 waarvan twee van Windesheim en één externe opleider) over mogelijke professionaliseringsactiviteiten. De docenten stelden uiteindelijk zelf hun professionaliseringsplan op, waarin aandacht moest zijn voor reflecterend, toepassend, onderzoekend en samen leren. Het plan werd nog eens getoetst aan de geformuleerde kenmerken in een groepsbijeenkomst. Na de intakefase gingen de docenten met hun eigen professionaliseringsplan aan de slag. Tussentijds vond in twee groepen intervisie plaats onder begeleiding van een ervaren intervisiebegeleider. Aan het eind van jaar werden studenten opnieuw bevraagd. Ieder jaar vonden er meerdere tussentijdse diepte-interview plaats. Het doel van de contactmomenten was om voorbij het instrumentele leren te gaan en ervoor te zorgen dat de docenten het nieuw geleerde toepassen en ervaringen leren verbinden met idealen, opvattingen en persoonlijke ste de vermogens. In de eindinterviews (eind 1 en 2 jaar) werden uitkomsten van zelfreflectie, lesobservatie en het bevragen van studenten met elkaar vergeleken. 3.4 Fase 2: Uitvoering en dataverzameling Tijdens de uitvoering werden de docenten nauw gevolgd en zijn data verzameld over de uitvoering, ervaringen en uitkomsten van hun professionalisering. De docenten die participeerden, bedachten, experimenteerden, onderzochten en reflecteerden zelf en werden daarbij door docentenopleiders van de Corporate Academy en lerarenopleidingen van Windesheim en door de onderzoeker begeleid. Zij ontwikkelden zo ook kennis over de eigen onderwijspraktijk en over hun persoonlijke leerproces. De docenten waren hiermee zelf ook onderzoeker (Bruggink & Harinck, 2012; Leeman & Wardekker, 2010). De methoden voor dataverzameling, -verwerking en eerste analyse per instrument zijn hieronder beschreven. Eerst ziet u in een matrix met welk instrument en door welke onderzoeker data werden verzameld voor de beantwoording van iedere onderzoeksvraag. Een horizontale en verticale analyse vond plaats in fase 3 en wordt onder die kop beschreven. Matrix onderzoeksvragen – onderzoeksmethoden/-instrumenten O * Onderzoeks-logboek O Lesobservaties Interview doc.opleiders/ intervisiebegeleider E Interviews met studenten Professionaliseringsplannen docenten O Survey onder studenten Onderzoeksvragen a. Welke ontwikkeling in ID heeft de docent na één en na twee jaar doorgemaakt volgens de docent zelf, volgens studenten en wat blijkt zichtbaar uit lesobservatie? Wat zijn overeenkomsten en verschillen in deze perspectieven? Groepsinterview met docenten Wie verzamelde data? Onderzoeker =O Docent =D Externe onderzoeker = E Indiv. interviews met docenten Onderzoeksinstrumenten O D D O O * * * * b. Hoe ontwikkelt de docent het geïnspireerd zijn? * * * * c. Hoe ontwikkelt de docent het inspirerend zijn? * * * * d. Hoe ontwikkelt de docent een professionele leerstrategie? * * * * e. Wat zijn de uitkomsten uit evaluatie van de maatwerkprofessionalisering tot ID met de docenten? * 16 Interviews Er is gebruik gemaakt van vier verschillende soorten interviews gericht op de interpretatie van de docenten en op hun ervaringen en betekenisgeving (Maso & Smaling, 1998). Het onderstaande Model Professionele ontwikkeling ID lag ten grondslag aan de structuur van ieder individueel interview. (Een verantwoording van de aanpassing aan het oorspronkelijke model van Clarke en Hollingsworth (2002) is te VERANDERINGSOMGEVING lezen in bijlage 2.) Dit model leek geschikt om de docenten te laten reflecteren op de ontwikkeling van hun Bronnen van inspiratie ID, vanwege de verbindingen die zijn en informatie aangebracht tussen de persoon van de docent (eigenschappen, idealen en opvattingen), het handelen in de praktijk, de betekenis daarvan voor de ontwikkeling van studenten en ten slotte de invloed van professionaliseringsPersoonlijke eigenschappen Experimenteren activiteiten (bronnen van inspiratie en Onderwijsidealen Docent in de onderwijspraktijk en -opvattingen informatie) daarop. De pijlen geven zowel reflectie als toepassing van het nieuw geleerde weer. Ontwikkeling beroepsidentiteit van studenten Figuur 1. Model professionele ontwikkeling ID (Gebaseerd op ‘The interconnected model of professional growth’ (Clarke & Hollingsworth, 2002)) Hieronder volgt een toelichting op de interviews (de interviewleidraden zijn opgenomen in bijlage 3). 1. Narratief-biografische interviews tijdens de intakefase Deze interviews maakten deel uit van de beginmeting. De docenten werd gevraagd om vanuit het perspectief van ID te reflecteren op zichzelf. In twee semigestructureerde interviews kwamen alle elementen van de docent (zie model) aan de orde en werd dieper ingegaan op betekenisvolle ervaringen die aan de idealen, opvattingen en het handelen van de docent ten grondslag liggen. Er werd met narratieven gewerkt om de beelden en ervaringen van de docenten te exploreren en expliciteren, zodat zij al vertellend konden interpreteren en betekenis konden geven aan ervaringen (Kelchtermans,1994; Roefs, 2009, 2010). Concrete ervaringen vormden dan ook steeds het vertrekpunt voor reflectie. 2. Interviews met de docenten tussentijds In drie tussentijdse semigestructureerde interviews stond de ontwikkeling, zoals de docent die bij zichzelf waarneemt centraal. Ze hadden vooral tot doel om te achterhalen welke verandering de docent zelf waarneemt (in zijn onderwijsidealen/-opvattingen; handelen; betekenis voor studenten en de verbinding daartussen; zie het model), wat belangrijke leerervaringen zijn en welke betekenis de docent daaraan toekent. Primair is de interpretatie bij docenten gelaten. Pas later in het interview werd de docent bevraagd op de betekenis van de geplande professionaliseringsactiviteiten. 17 3. Interviews met de docenten aan het eind van jaar 1 en jaar 2 De interviews ter afsluiting van jaar 1 en jaar 2 waren evaluatief. Op basis van deze evaluatie werden voorlopige doelen en plannen voor het tweede jaar door de docent geformuleerd. Ten eerste werd in het interview gekeken naar de uitkomst: wat is er aan het van het eerste, resp. tweede jaar bereikt, als de verschillende perspectieven (eigen waarneming, studenten en observatie) met elkaar vergeleken worden? De docenten waren zelf ook onderzoeker: uitkomsten uit het bevragen van studenten en de eigen analyse van de enquête, uitkomsten uit de nabespreking van de observatie en eventueel VIB of andere data die door enkele docenten waren verzameld over het eigen docentschap, werden ingebracht in het interview en met elkaar vergeleken. Vervolgens werd de docent bevraagd over het proces en de bijdrage van de geplande professionaliseringsactiviteiten. 4. Focusgroepinterviews met een onafhankelijk onderzoeker Aan het eind van het project vond een evaluatief interview plaats in twee focusgroepen door een onafhankelijk onderzoeker, zodat docenten mogelijk meer vrij konden zijn om ook kritische reacties op het project en de rol van de onderzoeker te geven. Er is gekozen voor focusgroepinterviews om ook op hun betekenisconstructie en argumentatie in interactie met anderen die deel hebben genomen aan hetzelfde project, in te kunnen gaan (Evers, 2007). Eén van de docenten was met zwangerschapsverlof. Zij heeft de transcripties van beide interviews doorgelezen en haar opmerkingen erbij geplaatst. Het doel van deze interviews was het evalueren van de kwaliteit en de betekenis van de diverse generieke professionaliseringsactiviteiten en het project in zijn totaliteit. Tijdens deze interviews werd een interactieve werkvorm toegepast die ervoor zorgde dat om te beginnen ieders individuele ervaringen en waarderingen in kaart gebracht konden worden. Deze werden vervolgens in een gesprek uitgediept, waarbij werd gezocht naar punten van overeenkomst en verschil. De tijd liet het niet toe om alle professionaliseringsactiviteiten in het interview te bespreken. Alle bovengenoemde interviews werden opgenomen en getranscribeerd. Het laatste groepsinterview werd door een student-assistent getranscribeerd en geanonimiseerd. Na iedere serie interviews vond codering plaats aan de hand van een codeboom. De wijze van coderen wordt bij fase 3 toegelicht. Professionaliseringsplannen Alle professionaliseringsplannen voor jaar 1 en jaar 2 zijn op inhoud geanalyseerd: wat zijn de onderwijsidealen, ontwikkeldoelen en professionaliseringsactiviteiten waar de docent voor kiest? En de persoonlijke professionaliseringsplannen werden gerelateerd aan de geformuleerde kenmerken. Deze analyse vond voorafgaand aan een terugkombijeenkomst voor het bijstellen/verfijnen van de professionaliseringsplannen plaats en kon zodoende aan de docent teruggekoppeld worden. Gesprek docentenopleiders en intervisiebegeleider Met ieder van de docentenopleiders heeft de onderzoeker een (telefonisch) interview gehouden van ongeveer een half uur. Met de intervisiebegeleider is tussentijds vier keer gesproken. Zij werden bevraagd op hun aanpak van de gesprekken/intervisie, de beweegredenen voor die aanpak, hun ervaringen met de gesprekken/intervisiebijeenkomsten en de betekenis die zij hier aan toekennen voor de professionalisering van docenten. Deze gegevens werden in verband gebracht met de data uit interviews met de docenten over de adviesgesprekken met docentopleiders en intervisie. 18 Bevragen van studenten Op drie momenten (begin, eind jaar 1 en eind jaar 2) zijn per docent studenten geïnterviewd. De docent zelf heeft aan het begin en aan het van het eerste jaar met één of meerdere groepen studenten gesproken over het eigen docentschap. De karakteristieken ID, met een accent op de eigen items, stonden in die gesprekken centraal. Aan het eind van het tweede jaar is samen met de docenten besproken dat ze in duo’s elkaars studenten zouden interviewen, om studenten te stimuleren vrijer/kritischer te kunnen zijn. Docenten hebben de data voor elkaar uitgewerkt en geanonimiseerd. Op dezelfde drie ‘meet’-momenten is per docent een survey onder de studenten afgenomen, waarvoor hij of zij het laatste half onderwijs heeft verzorgd. Doel was om per moment inzicht te krijgen in de waarnemingen en opvattingen van een grote groep studenten over het handelen van de docent en de effecten daarvan op hun leren en ontwikkeling (Baarda & De Goede, 2006). De vragenlijst bevat een overzicht van de karakteristieken van ID op basis van eerder onderzoek (Roefs, 2009, 2010) en meet in welke mate studenten deze bij een docent herkennen (zie bijlage 1). De vragenlijst is tot stand gekomen na feedback van twee onderzoekers op twee momenten en na het uitproberen onder een kleine groep studenten door alle docenten. Op basis daarvan zijn de formuleringen aangepast. De docenten hebben de vragenlijst aangevuld met een eigen deel op basis van onderwijsidealen en ontwikkeldoelen om recht te doen aan een persoonlijke en contextgebonden invulling van ID. De vragenlijst is per meting aan ongeveer 2000 studenten in totaal verstuurd en de respons was rond de 25%, waarbij de respons per docent varieerde tussen de 10% en 45%. Data-analyse: Voor analyse van de begin- en tussenmeting zijn de volgende stappen genomen. Clusteranalyse liet zien dat de clusters, zoals die in de kwalitatieve analyse gehanteerd worden, een zeer grote samenhang vertonen (Pearson’s r van minimaal 0,69) en dus vrijwel niet houdbaar zijn. Uit een factoranalyse kwamen drie schalen naar voren (‘relatie met de docent’, ‘aansluiting bij studenten’ en ‘het uitdagen van studenten’), maar ook die geven per docent een zeer beperkt onderscheid. Een vergelijking tussen docenten op de gemiddelde uitkomst per docent met Anova’s Tukey geeft steeds een redelijk vergelijkbaar beeld: er komt een onderscheid tussen 4 of 5 groepen uit, waarbij steeds dezelfde docenten in de ´hoogste´ of ´laagste´ groep zitten. Er zijn dus wel verschillen tussen de docenten te herkennen, maar per docent zijn de uitkomsten over de items of schalen weinig onderscheidend. Het lijkt erop dat de concepten die door de docenten zelf gehanteerd worden, niet door studenten worden herkend. De docenten in eerder onderzoek en in dit onderzoek noemen diverse manieren om te inspireren. Studenten maken een dergelijk onderscheid niet. Als zij tevreden zijn met een docent, zijn ze wellicht over alle onderdelen tevreden en kijken ze minder kritisch naar de precieze betekenis van een item. Bovengenoemde punten roepen twijfel op over de validiteit van de vragenlijst: wordt inspirerend docentschap gemeten of eerder de tevredenheid van studenten met een docent? Om die reden zijn de uitkomsten uit de analyses niet meegenomen in de resultaten van het onderzoek. Wel is besloten om de enquête te blijven uitzetten, omdat de uitkomsten de docenten een nieuw perspectief gaven voor reflectie. Door instrumenttriangulatie konden de resultaten in verband gebracht met uitkomsten uit de gesprekken die docenten zelf met studenten hadden. 19 Observaties De docenten zijn aan het eind van het eerste en tweede jaar een half uur geobserveerd op basis van drie observatiepunten die zij ontleenden aan hun idealen en ontwikkeldoelen. Na afloop vond een nabespreking plaats, waarin verbindingen werden gelegd tussen de elementen in het Model professionele ontwikkeling ID. De docent schreef een verslag over de nabespreking en op basis van observatie-aantekeningen vulde de onderzoeker zo nodig aan. Voor het coderen van deze verslagen werd van dezelfde codeboom gebruik gemaakt als bij de interviews. Onderzoeklogboek De onderzoeker hield digitaal een onderzoekslogboek bij waarin ervaringen met interviews en tussentijdse gesprekken met docenten werden beschreven. Eerste voorlopige analyses werden hierin verwerkt. Ook dilemma’s, keuzes en overwegingen, mails van studenten of docenten en tussentijds overleg met docentenopleiders en intervisiebegeleider werden beschreven in het logboek. Het onderzoekslogboek werd geanalyseerd met behulp van open codering en reflectie. 3.5 Fase 3: Reflectie en verbetering De data die waren verzameld, werden in deze fase samengebracht, geordend, vergeleken en geanalyseerd. Er vond zowel een verticale analyse (per docent) als een horizontale analyse (tussen docenten op basis van verschillende thema’s) plaats (Patton, 2002). Het complexe aan dit onderzoek is dat er bijzonder veel data zijn verzameld, dat de data zijn verzameld vanuit diverse bronnen en dat er veel data verwerkt moesten worden vanuit open vragen. De selectie van data was daarom belangrijk, terwijl zeker in de beginfase van het onderzoek de criteria voor selectie lang nog niet altijd helder waren. Zo werd bijvoorbeeld pas helder welke elementen uit de beginsituatie van een docent relevant waren, toen er meer zicht was op de verdere ontwikkeling en het proces dat de docent doormaakte. De ontwikkeling van iedere docent kreeg namelijk gaandeweg meer focus. Voor de analyse van de data uit de intakefase is een eerste codeboom ontwikkeld op basis van het theoretisch kader. Er werd zowel theoretisch als open gecodeerd met codes die uit de data naar voren kwamen (De Boer, 2011). Zo werd bijvoorbeeld het cluster: ‘Professionele zelfwaardering’ toegevoegd omdat de kwetsbaarheid van docenten een veel voorkomend thema was in de eerste interviews en zij hun zelfwaardering overwegend bleken te baseren op bronnen buiten henzelf, zoals ‘studentevaluaties’, ‘toetsresultaten’ of ‘oordeel leidinggevende’. De codeboom veranderde bij tussentijdse analyses en spitste zich meer toe; codes die niet meer relevant waren werden geschrapt en per cluster konden vaak specifiekere codes verwoord worden. Aan het eind van het onderzoek is het principe van ‘focused coding’ toegepast (Charmaz, 2004). Dit betekent dat vanuit de laatste codeboom eerdere data opnieuw zijn geselecteerd en gecodeerd. De gegevens uit deze laatste codering zijn in een matrix verwerkt, waarin de relevante data van iedere docent geordend werden naar thema’s. Een verticale analyse – per docent - vormde de basis voor de verhalen die geschreven zijn over de ontwikkeling per docent in hoofdstuk 4. De verhalen zijn steeds aan de betreffende docent voorgelegd. De docenten herkenden zichzelf en hun ontwikkeling in de regel goed in de verhalen; kleine wijzigingen van de docent zijn verwerkt in de definitieve verhalen. Een horizontale analyse – per thema – leidde tot de beschrijving van de algemene resultaten in hoofdstuk 5. 20 3.6 Voordelen en dilemma’s De dubbele rol van de onderzoeker – als begeleider en onderzoeker - in participerend onderzoek, kent specifieke voordelen (Smits, 2012). Eén daarvan is de mogelijkheid tot rijke data-verzameling: doordat de onderzoeker de docenten nauw volgde - vanuit diverse onderzoeksactiviteiten - leerde zij de docenten goed kennen. Hierdoor kon zij verbanden leggen of had zij zicht op wat een docent niet benoemde, terwijl dat eerder in het proces wel een belangrijk thema was. Door deze elementen met de docenten te bespreken werd vaak een diepgaander beeld verkregen van hun ontwikkelingsproces. Daarnaast was de onderzoeker relatief wendbaar. Als een extra gesprek met een docent nodig was of docenten behoefte hadden aan meer tussentijdse bijeenkomsten, kon dat makkelijk georganiseerd worden. Dilemma’s kwamen voort uit een spanning tussen de verschillende rollen. Enthousiasme over de professionalisering en de hechte werkrelatie die met docenten ontstond tijdens de begeleiding, stonden ook op gespannen voet met een meer afstandelijke houding die als onderzoeker nodig is om zo objectief en onbevooroordeeld mogelijk de betekenis van de professionalisering vast te stellen (Deze spanning komt ook vaak voor in ontwerpgericht onderzoek. Zie: Andriessen, 2011). Veel onderzoeksinstrumenten dienden daarnaast een dubbel doel: het verzamelen van data én het leren van de docenten bevorderen. Voordeel is dat het toepassen van het instrument al iets teweeg brengt. Nadeel is de daarmee samenhangende beperkte objectiviteit. In voorliggend onderzoek is op de volgende manieren ‘bescherming’ ingebouwd tegen subjectiviteit en bijgedragen aan de betrouwbaarheid van het onderzoek: triangulatie vond plaats door docenten én studenten te bevragen, door van diverse onderzoeksinstrumenten gebruik te maken en door de docenten ook zelf onderzoeksactiviteiten uit te laten voeren en betekenis te laten geven aan de data. Tevens zijn andere begeleiders ingeschakeld en een onafhankelijk onderzoeker nam de evaluatieve eindinterviews af. In het tweede jaar vond het leren van de docenten toenemend in de praktijk en zelfgestuurd plaats, waardoor de onderzoeker minder de rol van begeleider had. Een tweede dilemma betreft de adaptiviteit: veranderingen in de professionalisering, kunnen ook veranderingen in het onderzoek met zich meebrengen. Dit bemoeilijkt het vergelijken van data over de verschillende fasen van het onderzoek. De literatuurstudie vooraf was de belangrijkste bescherming tegen adaptiviteit (van den Akker, Gravemeijer, McKenney & Nieveen, 2006). Aanpassingen in de uitvoering van de professionalisering hebben geleid tot twee veranderingen in het onderzoek. Op initiatief van één van de docenten zijn halverwege het eerste jaar lesobservaties door de onderzoeker ingevoerd. Zij bleken een waardevolle aanvulling. Daarnaast is halverwege het eerste jaar het docentenlogboek afgeschaft, omdat docenten veel waarde hechtten aan eigen manieren van reflectie. De veelheid aan data uit de interviews en nabesprekingen van lesobservaties compenseerde dit. 21 4. DE PROFESSIONALISERING TOT ID: ACHT VERHALEN In dit hoofdstuk zijn de verhalen over de professionele ontwikkeling per docent weergegeven. De onderzoeksvragen zijn leidend geweest voor selectie en analyse van de data. De verhalen zijn in vier delen opgebouwd: De intakefase: waarin de uitkomsten uit de eerste maanden zijn beschreven. In een kader is het globale professionaliseringsplan van de docent voor het eerste jaar te zien. Jaar 1: De uitkomsten en het ontwikkelingsproces van de docent in het eerste jaar. In een kader wordt het globale professionaliseringsplan van de docent voor het tweede jaar getoond. Jaar 2: De uitkomsten en het ontwikkelingsproces van de docent in het tweede jaar en de ontwikkeling die de docent nog voor ogen heeft. 4.1 De professionalisering van Vivien: Instrumenteel én persoonlijk leren Vivien werkt bij de start van het project vier jaar als docent Pedagogiek binnen domein Gezondheid en Welzijn. Ze heeft ruime ervaring in de beroepspraktijk. De intakefase Vivien is gedreven om zich als docent te ontwikkelen. Ze heeft echter nog geen didactische scholing gevolgd, waardoor ze strikt genomen niet voldoet aan de criteria voor deelname aan het project. Omdat haar motivatie voor ontwikkeling duidelijk aansluit bij de aard van het project, kiezen Vivien, haar leidinggevende en de onderzoeker toch voor deelname. Vivien wil haar didactische professionalisering plaatsen in de ontwikkeling van inspirerend docentschap en een eigen visie op onderwijs. Vivien heeft veel kennis en ervaring in het beroepenveld en is enthousiast. Ze probeert in aanvang van een vak studenten zo goed mogelijk te leren kennen, informeert naar hun ervaring en affiniteit met het beroep, om daar later aan te kunnen refereren. Daarnaast is theorie voor Vivien een belangrijke inspiratiebron: ‘Ik houd zelf van theorie en vind het heerlijk om erover te vertellen. Ik vind het ook belangrijk dat studenten leren om hun interventies te beargumenteren. […] De kunst is om studenten hierin te ontmoeten.’ Juist over dit laatste punt twijfelt ze. Ze bereidt haar lessen goed voor en schrijft alles uit. Dit geeft haar houvast, maar het vormt tevens een valkuil: ‘Het is hierdoor ook wat statisch. Soms verlies ik studenten uit het oog en dan kan het een ‘theoretisch bombardement’ worden.’ Ze zoekt naar meer dynamiek in haar lessen, maar merkt dat ze de didactische tools daarvoor mist. In aanvang heeft Vivien een nog weinig uitgekristalliseerd beeld van haar docentschap. Dat is niet zo verwonderlijk, omdat ze zowel weinig praktische ervaring, als theoretische kennis van het onderwijs heeft om dat beeld op te baseren. Ze maakte wel met een duidelijk ideaal voor ogen de overstap naar het onderwijs: ‘Ik wil bijdragen aan goede hulpverleners in het veld. Dat zijn pedagogen met een hart voor mensen, kennis van zaken en een duidelijke mensvisie.’ Pedagogen kunnen zo – in haar optiek – bijdragen aan de kwaliteit van leven van kinderen die in de knel zitten. Als ze in het eerste interview vanuit dit ideaal op haar docentschap reflecteert, concludeert ze: ‘Ik besteed aandacht aan de kennis en mensvisie, maar vooral vanuit de overdracht. Ik vertel bijvoorbeeld aan studenten over mijn mensvisie. Maar, als ik studenten meer in hun hart wil aanspreken, denk ik dat ik zelf ook meer mijn hart moet laten zien.’ Hoe dit er uit zou kunnen zien, wordt in dit stadium nog niet helder. Vivien toont zich 22 bekwaam in reflectie; al pratend stelt ze zichzelf vragen, zoals: ‘Waarom ben ik zo gericht op overdracht, terwijl mijn ideaal anders is?’ Vragen die te complex zijn om direct een antwoord op te kunnen geven. In de periode tussen het eerste en tweede interview zoekt Vivien naar antwoorden door te lezen over (inspirerend) docentschap en met collega’s in gesprek te gaan. Daarna vertelt ze: ‘Wat me eigenlijk het meest inspireert is om in interactie studenten tot denken aan te zetten. Ik word getriggerd door het ·.’ verhaal van Arjen in het boek als hij spreekt over het ontregelen en losschudden van studenten Ze brengt dit in verband met eigen leerervaringen en zegt daarover: ‘Ontregelen brengt verwarring te weeg en dat gevoel is dubbel. Als jij mij nu dit soort vragen stelt, heb ik de neiging om te zeggen: ‘Nou, dit vind ik wel lastig hoor.’ Maar ik doe het bewust niet, omdat verwarring dwingt om na te denken.’ In de individuele begeleiding heeft ze als pedagoog veel ervaring en slaagt ze er wel in om studenten tot denken aan te zetten. Vivien twijfelt of ze dit wil bereiken in het lesgeven: ‘Ik weet niet eens of ik wel geïnspireerd en inspirerend wil zijn in onderwijs. Zit ik hier wellicht op de verkeerde plek? […] Vind ik het echt niet interessant of ben ik gewoon bang dat het me niet lukt?’ Het gesprek met een docentenopleider stimuleert Vivien om voorbij te gaan aan deze onzekerheid en meer open te onderzoeken waar haar inspiratie en kwaliteiten liggen: in lesgeven, maar ook in andere taken. Aan hetzelfde gesprek ontleent ze het idee dat ze van ‘kennis een ervaring wil maken’ voor studenten, waarbij studenten leren om naar hun eigen visie en handelen in opvoedingssituaties te kijken. Studenten herkennen in dit stadium weinig dat ‘kennis gaat leven’ in de lessen van Vivien. Wel voelen ze zich gekend en ervaren ze dat Vivien werkelijk naar hen luistert. Naast didactische scholing, Professionaliseringsplan jaar 1 kiest Vivien voor supervisie om de reflectie op haar idealen, opvattingen en ervaringen meer Doelen: Van kennis een ervaring kunnen maken voor studenten en diepgang te geven (zie kader voor de hoofdlijnen ruimte scheppen om hen te laten leren van verwarring van het professionaliseringsplan). (van geïsoleerde naar geïntegreerde kennis). - Eerste jaar Inzicht krijgen in eigen inspiratie, onderwijsvisie en specialismen. Professionaliseringsactiviteiten: Didactische professionalisering basis Supervisietraject Lesopnames bespreken in supervisie Collega’s Pedagogiek: intervisie en mee (laten) lopen Bij de start van het eerste jaar hoort de onderzoeker een hele tijd niets van Vivien, terwijl er met de andere docenten veelvuldig contact is. Als de onderzoeker belt, geeft Vivien aan dat ze zich er niet toe aan kan zetten: ‘Het is complex hoe dit werkt: ik zou een ander beeld van onderwijs willen hebben en stiekem heb ik toch dat meer ouderwetse beeld. Ik zou anders willen handelen en toch handel ik ouderwets.’ Deze ‘ouderwetse’ beelden zijn dieper in haar verankerd dan ze had vermoed. Ze gaat met weerstand naar intervisie en het lukt niet om te experimenteren met nieuwe activerende didactiek. Pas later kent Vivien betekenis toe aan haar weerstand: ‘Doordat ik werd gebeld, realiseerde ik me dat ik stil stond. Ook al was ik nog maar net docent, ik had al manieren die me houvast gaven. Deze loslaten maakte me heel onzeker. Uiteindelijk heb ik het besluit genomen om verder te gaan en mezelf bereid gevonden om op onderzoek uit te gaan.’ Centraal hierin staat voor Vivien dat ze zich heel graag wil ontwikkelen. Ze realiseert zich dat onzekerheid onherroepelijk deel uitmaakt van die ontwikkeling: ‘De eerste interviews hebben veel stof doen opwaaien en voor verwarring gezorgd. Het belangrijkste van dit project is dat de stof weer kan neerdalen op een plek die past bij een nieuwe kijk op onderwijs.’ In de loop van het jaar vormen de scholing in didactische professionalisering (dipro) en het supervisietraject een waardevolle aanvulling op elkaar. De dipro geeft inzicht in theoretische achtergronden, activerende didactiek en de opleider is voor haar een belangrijk rolmodel. Door zich (theoretisch) te verdiepen in competentiegericht onderwijs en de pedagogische kwaliteit van het onderwijs, kan ze beter kunnen onderbouwen wat ze belangrijk vindt en voelt ze zich sterker. Het 23 stimuleert Vivien ook om te experimenteren en gebaande paden te verlaten. Supervisie ervaart ze als steunend en zorgt ervoor dat ze zichzelf als persoon in dit leerproces kan meenemen. Ze onderzoekt haar idealen, opvattingen en kwaliteiten, maar ook de persoonlijke belemmeringen die ze tegenkomt. Vivien was voorheen meer bezig met wat ze dacht dat anderen van haar verwachtten, namelijk kennisoverdracht. Nu bekijkt ze meerdere perspectieven en denkt na over wat zij belangrijk vindt in het onderwijs. In dipro maakt Vivien bijvoorbeeld kennis met diverse docentrollen; waarbij ze verrassend genoeg ontdekt vooral moeite te hebben met de rol van pedagoog: Ik spreek studenten vaak aan op een manier waarvan ik merk dat het niet klopt, omdat ik ze tevreden wil stemmen en dan voorbij ga aan wat ik belangrijk vind.’ Zonder supervisie, zegt ze: ‘was ik pedagoog gaan spelen. Door supervisie ben ik aan het zoeken naar de pedagoog die ik ben en wil zijn in onderwijs.’ Aan het eind van dit jaar geeft Vivien aan dat er meer interactie is met studenten, maar belangrijker nog - dat de aard van de interactie veranderd is: ‘De betrokkenheid en het enthousiasme van studenten is anders. Ze durven meer te zeggen en zo maar wat te zeggen. Ze zijn minder keurig bezig met het beantwoorden van mijn vraag.’ Ze wijdt dit aan het gebruik van meer activerende didactiek, maar belangrijker nog aan een verandering in haar houding: ‘Van een gerichtheid op het ‘wat’ (wil ik overbrengen) naar ‘wie’: wie is die student en wat heeft ze van mij nodig? Ze is oprecht nieuwsgierig naar de inzichten van studenten en minder dan eerst, gericht op het horen van hetgeen zij al in gedachte had. Ze ontdekt dat verwarring niet iets groots hoeft te zijn: ‘Het kan gewoon al gebeuren bij een vraag, als ik zie dat ze argumenten gaan uitwisselen.’ Deze interactie met studenten inspireert haar ook: ze geniet van de creativiteit die het bij studenten en haarzelf oproept. Meer dan aan het begin van het jaar voelen studenten zich uitgedaagd om zelf na te denken, uit te proberen en verbanden te leggen. Ze voelen zich meer geactiveerd. De elementen die verband houden met hun persoonlijke vorming, herkennen ze minder. Dit komt overeen met het beeld uit de observatie en de reflectie op een lesopname met haar supervisor: er is veel interactie met studenten, maar er wordt weinig uitgediept. Vivien zelf zegt hierover: ‘Ik hoor het, maar mijn les roept mij.’ Ze is nog weinig toegekomen aan haar ideaal om studenten echt in hun hart aan te spreken en tot denken aan te zetten over zichzelf. Daarvoor wil ze zich ontwikkelen in het waarnemen van studenten, interpreteren van gedrag en beoordelen wat goed is om te doen in een complexe interactie. Daarnaast wil ze leren om meer gebruik te maken van de pedagogische relatie met studenten door hen ook persoonlijk aan te spreken en daarin een rolmodel te zijn. Tot slot wil ze nagaan in welke andere taken ze haar inspiratie vindt. Hoe Vivien een vervolg wil geven aan haar ontwikkeling, is te zien in het kader. Tweede jaar Studenten herkennen aan het eind van dit jaar toenemend dat Vivien hen uitdaagt om eigen ervaringen en opvattingen in te brengen. Dat inspireert hen om eigen meningen over opvoeden te ontwikkelen: ze leren om naar het eigen handelen en dat van anderen in opvoedingssituaties te kijken en daarover vragen te stellen. Het is geen aardverschuiving, maar een geleidelijke verandering van overdracht naar meer interactie en daarna naar een grotere gerichtheid op de persoon van de student. Studenten leren zo zichzelf in relatie tot het beroep beter kennen én ze voelen zich meer ‘gegrepen’. Zo zegt een student na afloop van een Professionaliseringsplan jaar 2 Doelen: - - Studenten en wat zij nodig hebben beter leren kennen; oog voor de student als persoon en hen hier zelf ook over laten nadenken Gebruik maken van verdiepende vragen en feedback om studenten te activeren Rol als pedagoog explicieter op me nemen Onderwijsvisie verder ontwikkelen Nagaan: In welke taken/rollen - naast lesgeven - vind ik precies mijn inspiratie? Professionaliseringsactiviteiten: Studenten bevragen Training didactisch coachen, in aansluiting op idealen: studenten aanzetten tot nadenken en ‘raken in hun hulpverlenershart’ Verder uitwerken van mijn visie op onderwijs: literatuur bestuderen en uitwisselen met collega’s 24 les: ‘Vivien stelt van die vragen. Eerst denk je: ´Wat moet ik daar nu mee?´ Als ik straks naar huis ga, dan weet ik wel dat ik er altijd over nadenk.’ Ook in de observatie en video-opnames die voor didactisch coachen werden gemaakt, is zichtbaar dat Vivien prikkelende vragen kan stellen. Ze kijkt goed naar studenten en geeft hen geregeld bevestiging en positieve feedback. De onderwerpen wisselen zich soms ook snel af, wat betekent dat er minder ruimte lijkt te zijn voor het uitdiepen. Dit lijkt overeen te komen met de behoefte van vierde jaarsstudenten aan meer (theoretische) diepgang. Vivien zelf ervaart dat ze veel meer oog heeft voor studenten. ‘Ik werk niet meer vanuit het papier, ik werk vanuit de student. Ik heb letterlijk meer ruimte voor studenten.’ De ervaringen die ze opdoet en de reflectie daarop, geven een nieuw beeld van haar taak als docent: ‘Ik realiseer me dat het vooral mijn taak is om te ontdekken waar een student zich bevindt ten opzichte van de lesstof. Dan weet ik ook welke snaar ik moet raken om die student in beweging te krijgen.’ Ze stelt geen algemene vragen meer aan de hele groep, maar stemt haar vragen en theorie af op individuele studenten en is verbaasd over hoe dit werkt: ‘Je hoeft niet iedereen letterlijk aan te spreken, want als ik ergens iets creëer, dan raakt een ander ook betrokken.’ In plaats van vooral zelf hard aan het werk zijn, neemt ze vaker afstand: ze observeert studenten en hun leerproces en bepaalt wat haar volgende stap zal zijn: ‘Het verschil is dat ik bewust kan kiezen hoe ik aansluit op wat zij nodig hebben. Wat ik eerst deed was geen keuze, dat deed ik vooral zo omdat het mijzelf veiligheid bood.’ Dit proces inspireert haar enorm: het past bij haar en sluit aan op haar ideaal, waarin het aanzetten tot kritisch nadenken steeds prominenter is geworden: ´[…] dat studenten nadenken over: Waarom doe ik dit zo? Hoe kan ik dit onderbouwen? Wat maakt dat ik zo denk? Waarom irriteert dit kind mij? Dat ze nadenken over de mens als professional én de professional als mens.’ Haar ontwikkeling is nog pril: de goede momenten en het terugvallen in een oud patroon kunnen zich in één les afwisselen. Cruciaal is haar gemoed: kan ze aandachtig aanwezig zijn in de les en de tijd en rust nemen om te zoeken? Er is één specifieke leservaring die veel betekent in haar ontwikkeling. Vivien noemt dat een ‘kaderloze les’ waarin ze ervoer hoe ze samen met studenten met de lesstof kan spelen. Studenten stelden vragen, zij ging mee en liet studenten met elkaar in gesprek gaan, voegde toe met theorie, etc.: ‘Ik volgde de flow van de les.’ Deze les was zo belangrijk omdat ze merkte dat ze alle houvast van de gebruikelijke lesplanning los kon laten en juist steun vond in haar vermogen om studenten te observeren en gesprekken te leiden. Deze les ontstond - ze had het niet gepland – en dat lijkt exemplarisch voor het leren van Vivien: ‘Het belangrijkste is dat ik er gewicht aan geef en echt besluit om het anders te gaan doen. Dan komt dat handelen wel; dan ga ik experimenteren, gerichter met collega’s in gesprek en kritischer nadenken over hoe en waarom ik het zo doe.’ Vivien kan niet specifiek aangeven welke professionaliseringsactiviteit tot welk resultaat heeft geleid. Vooral de combinatie van instrumenteel en persoonlijk leren en de verbinding tussen die twee door reflectie en dialoog, is waardevol. Het leren van Vivien speelt zich dit jaar vooral af in haar dagelijkse werkpraktijk: ´Ik leer met studenten en met collega’s.’ Ze doelt op het kijken naar en praten met studenten, maar ook op de gesprekken met collega’s over hun manier van lesgeven. Ze stelt vragen over het waarom en waartoe en spiegelt dit aan haar eigen handelen en beweegredenen. Ze vertelt in een presentatie en tussentijds aan collega’s over haar ontwikkeling, idealen en twijfels en dat inspireert collega’s om vaker met haar in gesprek te gaan. Haar werkomgeving heeft een stimulerende rol, doordat er ruimte is voor dialoog, voor anders denken en anders zijn. Door een duidelijkere onderwijsvisie en explicieter zelfbeeld, kan Vivien gerichter kiezen voor overige taken en rollen. Het is duidelijker geworden waarin ze haar verder inspiratie vindt, namelijk: het hebben van een verbindende rol in een snelgroeiend team en onderzoek doen in de beroepspraktijk. Ze heeft haar inspiratie gevonden in het geven van colleges en trainingen, maar duidelijk als één van de elementen in haar werk. 25 4.2 De professionalisering van Linet: Onderzoekend leren Bij de start van het project werkt Linet twee jaar als docent Geschiedenis voor het domein Bewegen en Educatie. Ze heeft zeer ruime ervaring in de beroepspraktijk. De intakefase Linet heeft een uitgesproken en doorleefde kijk op onderwijs en de plaats van haar docentschap daarin. De betrokkenheid van leerlingen en studenten staat centraal: ‘Als je hun betrokkenheid kunt stimuleren en ze van daaruit in beweging komen, ontwikkelen ze zich tot mensen die blijven leren. Voor mij is dat inspirerend lesgeven.’ Ze heeft een helder beeld van een goede leraar en hoe zij als lerarenopleider daaraan bij wil dragen. Dit beeld baseert ze op jarenlange ervaring in het onderwijs, kritisch nadenken en veel gesprekken met anderen. ‘Kinderen zijn grenzeloos nieuwsgierig en vinden het fantastisch om een gesprekspartner tegenover zich te hebben,’ zegt ze. Dat betekent niet dat een leraar alles moet weten, wel dat hij zelf een ‘brede algemene ontwikkeling heeft om een geloofwaardige gesprekspartner te zijn, nieuwsgierig is en het eigen gedrag kritisch kan beschouwen.’ De waarde van de ontwikkelingskansen die onderwijs aan mensen kan bieden, heeft ze zelf ervaren en dit versterkt haar drijfveer: ‘Ik ben opgegroeid in een warm gezin, maar met weinig voedingsbodem voor intellectuele ontwikkeling. Ik moest het vooral van school en de leraren hebben. Daarom vind ik het zo wezenlijk dat er leraren zijn, die met hart en ziel jongeren stimuleren.’ Het vak geschiedenis wil Linet verbinden met pedagogische kwaliteit: ‘Het gaat me niet zozeer om de feiten uit de geschiedenis, als wel de opvoedkundige betekenis die gebeurtenissen uit het verleden hebben.’ Maatschappelijke betrokkenheid is een belangrijke waarde en geschiedenis boeit haar, omdat het weergeeft hoe mensen in het verleden de samenleving hebben vormgegeven. Het biedt een referentiekader om studenten tot denken aan te zetten over hun eigen betrokkenheid en omgang met de maatschappij: ‘Studenten hebben bijvoorbeeld moeite met de zwarte kant van de geschiedenis, alles is oorlog en verderf. Ik wil ze dan laten zien dat er mensen zijn die heel goed met die zwarte kant om konden gaan. Mensen die opeens opstonden, iets anders lieten zien en gevolgd werden.’ Linet ziet zichzelf als rolmodel: ze wil voorleven hoe studenten dit als aanstaande leraren met hun leerlingen kunnen doen. Daarnaast kunnen studenten anderen pas echt tot denken aanzetten, als ze dat zelf ook hebben geleerd. Ze wil studenten leren om eerlijk naar zichzelf te kijken. Als leraar voelde Linet zich er goed toe in staat om de betrokkenheid van leerlingen aan te wakkeren. Leerlingen die van haar les hadden gehad, waren herkenbaar voor collega’s en ouders: ze hadden een nieuwsgierige houding en gingen op een vaardige manier in gesprek. Linet kon flexibel inspelen op hun betrokkenheid. Als lerarenopleider voelt ze zich hierin veel minder bekwaam: ‘Ik gebruik activerende didactiek en probeer studenten ervaringen te bieden, zodat ze niet alleen horen, maar ook zien, meemaken en voelen. Ik vertaal de lesstof naar de onderwijspraktijk. Toch heb ik gevoel dat het niet echt landt.’ Adolescenten vormen een nieuwe doelgroep; ze ziet hun betrokkenheid weinig. Linet benoemt de spanningsvelden die ze ervaart. Ten eerste hebben studenten vaak een technisch beeld van haar vak, meegenomen uit het voortgezet onderwijs of stages: ‘Wat studenten op een stage zien, is heel maatgevend voor ze.’ Linet ervaart weerstand als zij het anders wil doen. Ten tweede vraagt ze zich af of haar manier van lesgeven aansluit bij de leerstijl van studenten: ‘Onze studenten zijn doeners, terwijl ik zelf veel denk vanuit theorieën en geïntegreerde kennis verrijkt het handelen van de student.’ Ten derde is er een diverse instroom vanuit havo, vwo en mbo en kent ze de doelgroepen te weinig om te kunnen differentiëren. Ten vierde benoemt ze haar eigen onzekerheid: ‘Ik ervaar zelf ook zo de moeite.’ De 26 gesprekken met studenten bevestigen haar beeld. Zij benadrukken de relatie tussen theorie en praktijk in haar lessen. Ze benoemen echter ook de pijnpunten, met name de twijfel en onzekerheid van Linet. De eerste interviews, gesprekken met studenten en collega’s geven Linet een helder beeld van haar leervraag: ‘Hoe kan ik mijn lessen zo vormgeven dat studenten geboeid raken door het vak geschiedenis en de pedagogische kwaliteit Professionaliseringsplan jaar 1 daarvan, zodat ze vanuit die inspiratie zelf in beweging komen?’ De gesprekken met Doelen: Meer zicht krijgen op wat de student drijft en motiveert docentenopleiders stimuleren Linet om vanuit Meer zicht krijgen op eigen handelen in de groep nieuwe perspectieven naar haar docentschap te Verwerven van gereedschap om meer gedifferentieerd en adequater aan te sluiten bij beginsituatie van studenten kijken. Onderzoekend leren vormt de kern van haar professionaliseringsplan (zie het kader). Professionaliseringsactiviteiten: - - Eerste jaar - Gesprekken met studenten op basis van de leertheorie van Vermunt Literatuur bestuderen over motivatie en nieuwsgierigheid Met collega’s elkaars lessen bijwonen en doelen, aanbod en omgang met studenten bespreken Video Interactie Begeleiding (VIB) Onderzoek op MBO’s (ook vanuit masteropleiding) De moeite om studenten in beweging te brengen, ervaart Linet aan het begin van dit jaar alleen maar sterker. Wellicht juist omdat het zo haar aandacht heeft. Hierdoor stelt ze zich bewust de vraag: ‘Wat is hier aan de hand dat het mij niet lukt?’ en komt zo tot een belangrijk inzicht: ‘Ik ben zo gericht op: ‘Wat willen en verwachten anderen van mij? Een masteropleiding, hoge studenttevredenheid?’ Dat geeft me elke keer een knoop in mijn buik.’ Ook voor de invulling van haar nieuwe rol als lerarenopleider conformeert ze zich aan collega’s. Haar focus op de verwachtingen van anderen, beperkt haar vrije ruimte. Persoonlijke kwaliteiten als ‘sensitiviteit’ en een ‘grenzeloze nieuwsgierigheid’ die haar vormden als leraar, lijkt ze als lerarenopleider kwijt: ‘Ik zit nu zo vol met andere dingen, dat ik te weinig open kan staan voor wat er met studenten gebeurt.’ En juist daar wil ze meer inzicht in. Linet beseft dat de geplande literatuurstudie en het leren met collega’s belangrijk is, maar dat haar handelen technisch wordt, als het niet is gestoeld op een open houding naar studenten én naar andere inspiratiebronnen: ‘Ik wil dat studenten leren dat ze naar leerlingen moeten kijken, naar wat ze nodig hebben en wat ze interessant vinden en dat je daarvoor een hele brede blik op de wereld moet hebben. En als ik dan niet het principe ‘teach as you preach’ hanteer, komt mijn boodschap niet over, dan is het een technisch verhaal.’ Ze concludeert dat haar gerichtheid op anderen zowel met de organisatie als met haar eigen persoon te maken heeft: ‘Ik zou minder last hebben van de nadruk op studenttevredenheid, als ik zelf meer overtuigd zou zijn van dat ik het goed doe.’ Om weer meer te kunnen vertrouwen op haar eigen ankers, besluit Linet aanvullend – zoals ze eerder al eens deed - een haptonoom te bezoeken. In de loop van het jaar groeit haar overtuiging: Gedicht dat Linet gebruikte in een presentatie aan Linet voelt zich langzaam meer ‘ontspannen, positiever collega’s over haar ontwikkeling: en krachtiger’ in haar docentschap. Ook al is ze er naar eigen zeggen nog niet, ze is meer overtuigd van haar ‘Zoals een Romeins leger na een nederlaag de terugtocht aanvaardde mogelijkheden om bij studenten aan te sluiten. zo is na elk verlies een terugtocht mogelijk. Aandachtsoefeningen uit de haptonomie dragen bij. Aanvaard die. Daarnaast is een verschuiving in haar focus cruciaal: Aanvaard niet het verlies ‘Heel veel dingen die ik niet goed vond gaan, relateerde ik maar de terugtocht die er op volgt tot in de eigen verschansing aan mezelf. Afgelopen periode ontdekte ik dat wat er in het harnas van het lichaam de interactie met studenten gebeurt een veel complexer tot waar je was geheel is. Ik kijk nu meer naar het samenspel van voor het verlorene volgde en kies iets anders. Een weg naar Rome.’ Hagar Peeters, uit: Loper van licht 27 2 factoren.’ Een boek over het motiveren van studenten gaf haar inzicht in deze factoren: naast de betrokkenheid van studenten, spelen hun metacognitieve strategieën en vertrouwen om te leren voor geschiedenis een rol. Deze factoren vormen de kapstok om bewust naar studenten te kijken, uit te proberen en met studenten in gesprek te gaan. Dit laatste doet ze in het onderzoek voor haar masterstudie, maar ook aan het eind van lessen of in de trein naar een excursie. Ze vertelt studenten over de elementen die ze in een les heeft willen stoppen en vraagt naar herkenning, naar wat hen geboeid heeft en waar ze echt wat aan hebben. Zo leert ze bijvoorbeeld dat studenten haar colleges te theoretisch vinden en de lijn niet kunnen ontdekken, omdat ze veel minder voorkennis hebben; dat ze zich vaak onzeker voelen voor geschiedenis en opkijken tegen Linet’s taalgebruik en kennis. Maar ook dat studenten heel gemotiveerd zijn in een discussie over de verlichting of over het al dan niet uitnodigen van Duitsers op 4 mei en dat ze eigenlijk veel meer van geschiedenis willen weten om een dergelijk gesprek vanuit inzicht te kunnen voeren. Parallel hieraan brengt VIB Linet bevestiging voor haar docentkwaliteiten en dragen gesprekken met collega’s in intervisie er aan bij dat ze ziet dat ‘spelen’ met mobieltjes en laptops vooral student-eigen is en minder met haar als persoon te maken heeft. Op basis van nieuwe inzichten in het leren van studenten, is Linet haar onderwijs anders gaan inrichten, zoals blijkt uit de geobserveerde les en naar eigen zeggen: ‘Ik ben meer van kleine voorbeelden naar een groter theoretisch geheel gaan werken. Eerder wilde ik studenten op basis van mijn argumenten overtuigen. Terwijl ik nu denk: ‘Hun preconcepten over geschiedenis mogen er zijn en laat ze maar ervaren dat het ook anders kan.’ […] Pas zeiden studenten: ‘Waarom doen leraren op een middelbare school het eigenlijk niet zoals wij hier?’ Als ze dat zelf constateren, is dat veel sterker.’ Voorheen was Linet verontwaardigd over de beginsituatie van studenten. Nu accepteert ze dat de intellectuele uitdaging die zij wil bieden, voor studenten vaak nog niet Professionaliseringsplan jaar 2 haalbaar is. Studenten voelen zich gekend en – meer dan aan het begin van het project - zich uitgedaagd. Doelen: Begeleiden van dialoog, zodat studenten kritisch gaan Iets meer dan eerst vinden studenten dat ze verbanden nadenken over geschiedenis in relatie tot de huidige leren zien tussen heden en verleden en gaan ze wereld. nadenken over hun eigen rol in de maatschappij. Linet Studenten intellectueel uitdagen, aansluiten bij zone van naaste ontwikkeling zelf vindt dat dit er ‘juist vanaf zou moeten spatten.’ Daar richt ze zich op in het tweede jaar (zie kader voor Professionaliseringsactiviteiten: Onderzoek MBO de hoofdlijnen van het plan). - Tweede jaar - Didactisch coachen Presentatie aan collega´s over eigen ontwikkeling inspirerend docentschap Gesprekken en interviews met collega-opleiders Geschiedenis Aan het eind van het tweede jaar benoemen studenten vooral de ruimte die ze bij Linet krijgen om zelf uit te zoeken, na te denken, verbanden te zien en de betekenis die dit heeft voor hun inzicht. Ze verwoorden expliciet hoe anders dit is dan het geschiedenisonderwijs dat ze gewend zijn: ‘Van de tijd van de verlichting en de opstand heb ik eigenlijk nooit iets gesnapt, maar nu kan ik het onthouden en zie ik ook wat het te maken heeft met hoe wij nu leven.’ En: ‘Als ik zelf aan iemand moet vertellen hoe ik iets zie en waarom zo, dan blijft het ook meer hangen.’ Uit de vragenlijst herkennen studenten vooral: ‘De docent stimuleert je om op een onderzoekende manier naar de wereld te kijken.’ In de geobserveerde les vindt een open en kritisch gesprek plaats. Eén student vertelt over foto’s uit het dagelijkse leven van SS’ers op Internet en Linet brengt dit in verband met Facebook. Veel studenten reageren en Linet stimuleert de interactie tussen 2 Martens, R., & Boekaerts, M. (2007). Motiveren van studenten in het hoger onderwijs. Theorie en interventies. Hoger Onderwijs Reeks. Groningen: Wolters-Noordhoff. 28 studenten. Zij voedt het gesprek met vragen of een prikkelend, ander perspectief. Haar vragen zijn complexer of meer concreet in aansluiting op de inbreng van de student: de een brengt diepgang aan en een ander blijft meer in algemeenheden. Linet zelf zegt hierover: ‘Een paar jaar geleden was ik nog zo verontwaardigd over de passieve houding van studenten. Nu gaat er geen les voorbij zonder discussie. Dan zegt een student: ‘Jij zegt altijd wel dat het schrift met de Romeinen en de Mesopotamiërs begon. Maar dat in die grotten van Lascaux, dat vind ik ook schrift.’ Dan komt daar een heel gesprek over en dan laten ze zich ook echt niet afschepen.’ Een cruciaal verschil met eerder is dat Linet volgender is en studenten meer de inhoud van de les laat bepalen: ‘Ik ga nu nooit meer een les in met een vast omlijnd plan. Ik ken de doelen en heb mijn ingrediënten. Maar wat er in die hoofden terecht moet komen, laat ik veel meer bij hen.’ Daarnaast is Linet zich explicieter op de onderzoekende houding van studenten gaan richten. Zo leert ze hen om goede historische vragen te stellen: ‘Ik vertel niet meer over de slavernij, maar neem een pak rietsuiker mee en dan zeg ik: ‘Welke vragen heb je hierover?’ Na hun vragen over smaak en gewicht, stimuleer ik ze om historische vragen te stellen en vragen naar verklaringen en verbanden; ze zijn zo geneigd om alleen naar het ‘nu’ te kijken.’ Studenten vinden dit lastig en lang niet altijd leuk. In het onderzoek van Linet laten meerdere studenten blijken dat ze beter willen leren om mooie geschiedenislessen te maken, omdat ze hebben gezien wat een belangrijk vak het is. Voor Linet is het cruciaal dat ze daarvoor leren welke vragen een goed historisch onderzoek(je) bij jezelf uitlokken. ‘Revolutionair,’ noemt Linet haar eigen ontwikkeling. Dan doelt ze niet zozeer op nieuw geleerde technieken vanuit didactisch coachen of een duidelijk zichtbare verandering in gedrag, maar wel op een verschuiving in haar houding: ‘Eerst had ik het gevoel: ‘Ik sta hier als docent, de studenten zitten daar. Ik had een prachtige reisgids, maar studenten stapten maar niet in. Nu heb ik meer het gevoel dat ik samen met studenten de les aan het maken ben en dat het iets is wat we samen willen en belangrijk vinden.’ Vanaf het moment dat ‘deze knop omging’ kon ze studenten meer ruimte bieden en haar oude én nieuw geleerde technieken in een stroomversnelling toepassen. Ook al was ze een ervaren leraar, haar rol als docent in het hbo heeft ze opnieuw uit moeten vinden. Opvallend is dat Linet nu regelmatig verrast wordt door studenten, door hun kritische houding, slimme vragen en dat ze elkaar gaan aanspreken: ‘Dat heb ik echt in ze onderschat. Als je ze de ruimte geeft, komen ze met een hele interessante inbreng.’ Haar onderwijsidealen zijn niet veranderd, maar wel haar opvattingen over de manier waarop ze aan die idealen gestalte kan geven. Haar onderzoek onder studenten, in combinatie met didactisch coachen en de masterstudie, vormen de sleutel tot haar ontwikkeling. Door de gesprekken met studenten leerde ze hun mogelijkheden, grenzen en belevingswereld niet alleen beter kennen, ze kreeg ook meer vertrouwen in hen. Didactisch coachen verbond Linet aan haar ideaal van geschiedenisonderwijs met pedagogische kwaliteit. Het gaf haar handvatten om studenten tot denken aan te zetten. Door haar masterstudie kan ze nu ook wetenschappelijk onderbouwen dat geschiedenis niet alleen een vakinhoudelijke betekenis heeft, maar ook kan bijdragen aan andere doelen van het onderwijs, zoals identiteitsvorming, democratisch burgerschap en onderzoekend leren. Dit draagt enerzijds bij aan haar eigen gevoel van overtuiging. Anderzijds merkt ze dat ze door collega’s serieuzer genomen wordt, omdat ze de waarde van haar vak beter kan onderbouwen. De aandacht voor differentiatie naar instroomniveaus blijft een leerpunt. Halverwege het jaar geeft Linet een presentatie aan collega’s over haar ontwikkeling in het project Inspirerend docentschap. Ze vertelt over haar idealen en de samenhang met haar eigen achtergrond; ze vertelt over haar zoektocht en ontwikkeling. Het voelt voor Linet kwetsbaar om dit aan haar team te presenteren en tegelijk – of wellicht daardoor – heeft ze meerdere collega’s kunnen raken: ‘Er kwamen later veel collega’s op terug, die zeiden: ‘Door jouw verhaal ben ik anders naar studenten gaan kijken’. En: ‘Wat vreemd dat we het zo weinig met elkaar hebben over de kern van wat we hier willen doen.’’ Het heeft Linet gestimuleerd om meer kritische gesprekken met collega’s te voeren. Tot nu 29 toe was ze vooral met haar eigen ontwikkeling bezig, nu zoekt ze naar een voedingsbodem in de opleiding. Ze wil praten met collega’s over de spanningsvelden die ze ervaart. De nadruk op studenttevredenheid en vastomlijnde resultaatafspraken, kan bijvoorbeeld botsen met haar innerlijke drijfveren: ‘De vragen die ik studenten tegenwoordig op een excursie hoor stellen, zie je niet als opbrengst terug in een verslag, maar in een houding die ontstaat door een heel proces, waarvan studenten soms niet eens zien dat ze daar in zitten.’ Het delen van inzichten met collega’s is voor Linet van belang: ‘Wij kunnen pas echt trots zijn op wat we doen, als het aansluit op wat we willen bereiken bij studenten.’ 4.3 De professionalisering van Anniek: Kritisch leren denken Bij de start van het project werkt Anniek drie jaar als docent Recht en Financieel management in het domein Business, Media en Recht. Ze heeft drie jaar ervaring in de beroepspraktijk. De intakefase Anniek typeert zichzelf als ‘gestructureerd’ en ‘betrokken bij studenten’. Studenten in haar opleiding hebben vaak moeite met de rekenvakken. Anniek geeft ze om die reden stappenplannen: ‘Studenten schrijven het stappenplan op en als ze een opdracht maken en het stappenplan volgen, komen ze tot een juiste uitkomst.’ Ook haar hoorcolleges kennen een duidelijke opbouw. Ze is erop gericht dat studenten de stof begrijpen. Ze zoekt naar verbindingen met de actualiteit en de dagelijkse praktijk van studenten, zeker omdat studenten Recht vaak een saai vak vinden. Anniek streeft ernaar om zo snel mogelijk alle namen van studenten te kennen. Ze spreekt studenten bij naam aan en voorafgaand aan een moeilijk tentamen gaat ze naar het lokaal om ze succes te wensen. Anniek vindt zichzelf een redelijk goede docent, maar niet zo zeer inspirerend. Ze voelt zich toenemend zeker in haar docentschap: ‘Dat komt ook doordat ik altijd heel goed voorbereid ben en weet hoe ik het wil overbrengen. Studenten zijn bij ons vaak druk en ik heb wel een manier gevonden om hun aandacht erbij te houden.’ Positieve studentevaluaties en tentamenresultaten van studenten hebben er ook aan bijgedragen dat ze zich zekerder voelt in haar docentschap. Ze is van mening dat ze inspirerender kan zijn door levendiger en losser te presenteren, maar dat vindt ze ook spannend: ‘Voor mij is het veilig om achter die tafel te blijven staan. Ik heb wel eens geprobeerd om met de microfoon de zaal in te gaan om vragen te stellen. Dan gebeurt er van alles in de zaal en daar heb ik geen controle over.’ De vraag naar onderwijsidealen is nieuw voor Anniek: ‘Ik ben toch wel heel erg op de kennis gericht. […] Ik denk dat we ons in deze opleiding weinig bewust zijn van drijfveren, opvattingen en hoe we het doen.’ Op basis van eigen ervaringen, in haar studie en haar persoonlijke leven, komt ze enkele, eerste drijfveren voor haar onderwijs op het spoor: ‘Het gaat me er niet om dat ze een definitie van het begrip uit kunnen leggen, maar dat ze inzien: ‘Hé, dit raakt mij ook, dit raakt iedereen.’ Ik wil studenten leren om verder te kijken dan een eerste oordeel, of een zwart-wit houding; dat ze leren om meerdere opties af te wegen.’ Primair koppelt ze deze betekenis aan een meer algemene ontwikkeling van studenten. Ze vindt het lastiger om aan te geven hoe haar vakken zich verhouden tot een beroepsmatig perspectief. Vakken in het eerste jaar zijn algemeen van aard en haar praktijkervaring is beperkt. In de periode tussen het eerste en tweede interview experimenteert Anniek in hoorcolleges: ze bereidt vragen voor aan studenten en loopt meer de zaal in om in gesprek te gaan. Het is spannend, omdat ze bang is ‘grip te verliezen,’ maar ze vindt het uiteindelijk juist leuk omdat ze betrokkenheid van 30 studenten ervaart. Ze wil met deze ontwikkeling verder. In het tweede interview realiseert Anniek zich dat ze nog weinig zicht heeft op wat het onderwijs voor studenten relevant maakt: ‘Waardoor raken studenten betrokken, wat draagt er aan bij dat ze op het puntje van hun stoel gaan zitten?’ Ze wil meer inzicht in studenten, om daar beter bij aan te kunnen sluiten. Ze benoemt dat hun studenten vaak extrinsiek gemotiveerd zijn. Anniek is gewend om daarop af te stemmen, door ze bijvoorbeeld heel precies op het tentamen voor te bereiden. Ze wil echter ook meer zicht op hun intrinsieke drijfveren. Daarnaast realiseert ze zich hoe lastig het is om op een kritische manier naar haar onderwijs te kijken: ‘Eigenlijk is iedereen wel tevreden, maar ik weet niet of ik nog geïnspireerd ben over drie jaar als ik het zo blijf doen.’ Wat ze wil en kan veranderen om haar onderwijs meer betekenisvol te laten zijn, is ook een vraag: ‘Er komt ook nooit iemand kijken, ik zou heel graag feedback willen en heb echt niet de illusie dat ik het allemaal goed doe.’ Ze vraagt de onderzoeker om een les te komen observeren. De structuur en betrokkenheid bij studenten zijn duidelijk zichtbaar in deze les. Anniek is er volledig op gericht om alle studenten verder te helpen, zowel de sterke als de minder sterke. Dit komt overeen met de uitkomsten uit de beginmeting: studenten geven een hoge waardering aan de relatie met Anniek en de ondersteuning die ze ervaren. De nabespreking met Anniek van de geobserveerde les richt zich vooral op wat ze bij studenten bewerkstelligt. Anniek realiseert zich dan dat de studenten toepassen wat zij bedacht heeft en komt een nieuw ideaal op het spoor, namelijk dat ze eraan bij wil dragen dat studenten leren om zelf kritisch na te denken. Boeiender, relevanter onderwijs geven, meer oog krijgen voor de studenten en studenten aanzetten tot kritisch nadenken, worden haar eerste globale doelstellingen. In de gesprekken met de docentenopleiders doet ze ideeën op voor literatuur en professionaliseringsactiviteiten voor meer activerend onderwijs. Daarnaast verwoordt ze haar behoefte om met collega’s te spreken: ‘Niet alleen over het ‘hoe’ doe je het? Maar ook gericht op: Professionaliseringsplan jaar 1 wat wil je hiermee voor het leren van studenten bereiken? Dit soort gesprekken met collega’s Doelen: Boeiend hoorcolleges geven zijn waardevol, maar dan moeten we met elkaar Meer oog voor de student ook de setting creëren waarin dat kan.’ (Zie het Onderwijs meer relevanter maken voor studenten kader voor de hoofdlijnen van het plan). Eerste jaar Professionaliseringsactiviteiten: Bestuderen literatuur over activerende didactiek Deelname aan werkgroep activerende didactiek i.c.m. VIB Nieuwe ideeën / werkvormen toepassen in eigen onderwijs Onderzoek onder studenten naar wat zij betekenisvol onderwijs vinden Studiemiddag verzorgen voor collega’s opleiding CE over onze visie/ideeën over betekenisvol onderwijs Anniek verdiept zich in literatuur en werkvormenboeken voor activerende didactiek. In de werkgroep activerende didactiek doet ze onder begeleiding van een docentenopleider verschillende ideeën op en wisselen de docenten onderling mogelijkheden voor toepassing uit. Enkele ideeën past Anniek toe in haar onderwijs: ze gebruikt filmmateriaal in hoorcolleges en laat studenten daarover met elkaar in gesprek gaan. Bij financieel management geeft ze studenten open opdrachten, zonder uitleg vooraf. De ervaringen die ze opdoet, ervaart ze echter overwegend als negatief. Bij een hoorcollege ontstond zo veel rumoer dat ze de aandacht niet meer terug kreeg en bij bedrijfseconomie waren studenten erg aan het mopperen. Anniek zegt daarover: ‘Ik kon wel door de grond zakken. Ik zie het echt als falen. […] Ik heb de neiging om weer op de oude voet verder te gaan. Mijn leidinggevende is tevreden, mijn studenten zijn tevreden ...’ Het lijkt erop dat wanneer Anniek op haar onderwijs reflecteert vanuit haar oorspronkelijke denkkader, een verandering moeilijk te realiseren is. Ze is zelf meer op de didactiek dan haar inspiratie gericht. Wanneer in een terugkombijeenkomst door andere docenten wordt gerefereerd aan haar onderwijsidealen, realiseert ze zich hoe belangrijk ze het vindt om studenten tot 31 kritisch denken en probleemoplossing aan te zetten en dus een grotere verantwoordelijkheid bij studenten neer te leggen. In een interview reflecteert ze op de betekenis van dit leerproces voor haar als persoon: ‘Ik wil hiermee verder en ik ga er ook mee verder, maar dan moet ik het ook meer op mezelf betrekken.[…] Ik vind het lastig om de controle los te laten en zie mijn experimenten nu vooral als chaos.’ In een later stadium zegt Anniek dat dit moment van expliciet kiezen cruciaal was voor haar ontwikkeling. Hierna zoekt ze naar manieren en vormen voor haar onderwijs die studenten tot denken aanzetten én dichterbij haar eigen persoon en de aard van haar vakken liggen. Ze wisselt geregeld ideeën voor toepassing en ervaringen uit met een collega die de master Learning and Innovation volgt en dit helpt om experimenten zorgvuldiger voor te bereiden. Voor Financieel Management gebruikt ze werkvormen om de voorkennis van studenten in kaart te brengen en te activeren, ze gebruikt diverse rekenkundige opdrachten uit de literatuur en laat studenten in subgroepen samenwerken. Dit levert heel nieuwe ervaringen op. Ten eerste is ze verrast door studenten: ‘Ik merkte dat het helemaal geen zin heeft om alles voor te kauwen; ze kunnen heel veel zelf, zijn dan zinvol bezig en tussentijds hebben ze wat extra uitleg nodig.’ Ze is tevreden over het feit dat studenten tot eigen inzichten en oplossingen komen. Ten tweede ervaart ze ook momenten waarin ze net zo hard weer terugvalt in een oud patroon en zich louter op het tentamen richt. In de geobserveerde les zijn beide kanten zichtbaar. Anniek zegt hierover: ‘Wanneer ik terugval, heb ik onvoldoende nagedacht over wat ik wil bereiken.’ Het geeft haar houvast om in de voorbereiding van lessen na te denken over: ‘Wat vind ik belangrijk voor de ontwikkeling van studenten in dit vak, op dit moment?’ Ten derde ervaart Anniek dat de nieuwe manier van werken een beroep doet op haar inlevings- en improvisatievermogen: ‘Omdat ik studenten met grotere en meer open opdracht aan het werk zet, gebeuren er veel meer onvoorziene dingen. Dan moet ik daarbij aansluiten en het duwtje in de rug geven dat ze nodig hebben. Ik ben meer met studenten in gesprek en kijk en luister naar ze; dat is belangrijker geworden.’ Het onderzoek onder studenten draagt er aan bij dat Anniek meer oog krijgt voor wat studenten nodig hebben om geïnspireerd te raken: ‘Ze laten zelf ook merken dat ze niet alleen maar een verhaal van de docent willen horen. Ze willen geprikkeld worden met uitdagende opdrachten en actief bezig zijn, dan hebben ze het idee echt wat geleerd te hebben. Ze willen gezien en begrepen willen worden.’ De lessen van Anniek voldoen hieraan volgens studenten; ze willen en kunnen alleen nog meer uitgedaagd worden. De relatie met de beroepspraktijk vinden studenten belangrijk voor betekenisvol onderwijs. De uitkomsten bevestigen voor Anniek de waarde van haar leerproces. Studenten kunnen nog steeds mopperen als ze geen stappenplan meer krijgen; een belangrijk verschil is dat Anniek meer overtuigd is van haar nieuwe opvattingen en aanpak. De studiedag voor collega’s ging niet door; haar leidinggevende gaf voorrang aan onderwerpen die urgent waren Professionaliseringsplan jaar 2 voor een aanstaande visitatie. In het tweede jaar wil Anniek haar leren Onderwijsidealen: Betekenisvol onderwijs geven voortzetten. Ze wil vooral beter leren om Studenten aanzetten tot kritisch nadenken stelselmatig een verbinding aan te brengen Professionaliseringsactiviteiten: tussen haar idealen/doelen, haar handelen en de Traject didactisch coachen met vier docenten uit project betekenis daarvan voor het leren van studenten. gericht op studenten stimuleren tot probleemoplossing en kritisch nadenken Ze spreekt met een externe docentenopleider om Bestuderen literatuur over leerprocessen, betekenisvol te zoeken naar passende professionaliseringsonderwijs en betekenisgeving door studenten activiteiten hierbij. Intervisie met collega die master MLI volgt: literatuur en - mogelijkheden voor toepassing bespreken Experimenteren en reflecteren op mijn handelen in relatie tot idealen en de betekenis voor studenten 32 Tweede jaar De studenten waar Anniek al langer les aan geeft, benoemen de volgende verschillen met twee jaar geleden: ‘Er is meer ruimte voor uitwisseling.’ En: ‘Ze neemt ons niet meer zo bij de hand.’ Eén student zegt tegen Anniek: ’De vragen die u stelt, hebben mij wel geholpen. Voorheen deed ik maar wat, of dan deden we het omdat u het zei.’ Anniek ziet in de antwoorden van studenten in lessen en bij tentamens, dat studenten beter kunnen redeneren: ‘Waar voorheen studenten aangaven: ‘Ja, er is een verband want de uitkomsten komen overeen,’ komen ze nu veel verder en benoemen: ‘Er is een verband, want als er extra wordt geproduceerd en er zijn meer grondstoffen nodig, kan er lager ingekocht worden en …..’ Ze verantwoorden nu naar de praktijk.’ Dit effect op studenten, inspireert haar zelf ook: ‘Ik leid nu veel meer studenten op die verbanden kunnen leggen en de adviezen die ze geven, beter kunnen onderbouwen.’ Een klein deel van de studenten vond de ‘oude manier’ echter prettiger. Volgens Anniek zijn dat vooral de studenten zijn die moeite hebben met cijfers en dus ook extra ondersteuning nodig hebben. Ook de enquête laat zien dat studenten ervaren dat ze meer tot denken aan worden gezet en geïnspireerd worden om zelf verbanden te leggen. In een gesprek met Anniek geven studenten aan dat ze meer behoefte hebben aan praktijkvoorbeelden, zodat de stof ´gaat leven’. Anniek zoekt dit jaar naar een balans tussen sturen en loslaten en tussen uitdagen en ondersteunen. Ze heeft prikkelende gesprekken met collega’s die voor heel andere manieren kiezen. Dit maakt haar attent op haar eigen onderwijsopvattingen: ze wil niet alleen maar coachen, ze wil studenten van belangrijke kennis laten leren, maar wel zo dat het hen tot denken aanzet. Opvallend is dat Anniek toenemend haar eigen referentiekader voor onderwijskwaliteit ontwikkelt en niet louter kijkt naar studenttevredenheid en tentamenresultaat. Anniek experimenteert met het geven van een theoretisch kader voorafgaand aan een uitdagende opdracht; ze kijkt wat studenten thuis kunnen doen en hoe zij daar in de les op aan kan sluiten en ze verkleint het klassikale deel en probeert uit hoe ze individuele studenten en subgroepen op maat kan begeleiden door middel van feedback, kennis en vragen. Het voordeel is dat ze vaker dezelfde lessen geeft: ‘Ik kan uitproberen, reflecteren op wat werkt en wat niet, bijstellen en verfijnen en dat in een andere klas weer uitproberen.’ Ze is meer gaan reflecteren en het lukt haar om verbindingen aan te brengen: ‘Ik ben me veel bewuster van wat ik belangrijk vind, van wat ik doe en wat ik daarmee bijdraag aan het leren van studenten.’ De cyclus van de beeldopname van een les analyseren, nabespreken, concluderen en opnieuw toepassen, zoals ze bij didactisch coachen deed, was cruciaal: ‘Ik vond het heel confronterend om te zien dat ik toch zo makkelijk op de inhoud gericht ben.’ Door de begeleiding leerde ze om andere feedback te geven en studenten en beter door te vragen. Om voorbij het instrumentele te gaan, was het nodig dat ze bij didactisch coachen steeds refereerde aan haar onderwijsidealen: studenten aanzetten tot kritisch nadenken en hun oplossingsvermogen stimuleren. Het belangrijkste voor Anniek is haar persoonlijke ontwikkeling, waardoor ze meer ruimte kan geven aan interactie. Kennis en methoden gaven goede handvatten. Na het project wil ze meer bedrijfsjuridische ervaring opdoen om een betere relatie met de praktijk te kunnen leggen, beter leren differentiëren en vooral kritisch over haar onderwijs blijven nadenken en uitwisselen. Dit laatste is lastig, omdat haar werkomgeving zich daar niet zo voor leent. Docenten functioneren vrij solitair en er wordt weinig uitgewisseld over doelen en kwaliteit van onderwijs. Ze heeft tijdens het project echter een klein groepje van collega’s gevonden, waarmee ze goed kan uitwisselen; dit wil ze blijven doen. 33 4.4 De professionalisering van José: Kwetsbaarheid als bron van leren José werkt twintig jaar als docent Nederlands in het domein Bewegen en Educatie. De intakefase In het eerste interview zegt José over haar docentschap: ‘Als ik mijzelf moet typeren als docent, dan denk ik toch vooral aan mijn structuur. Ik ben geordend en heb een duidelijk beeld van wat ik wil overbrengen. Ik ben ook sfeergevoelig. Een goede sfeer waarin er een wisselwerking is tussen mij en studenten is belangrijk.’ Als er chemie is tussen haar en een groep, komen er kwaliteiten naar boven, waar ze anders minder over lijkt te beschikken: ‘Dan ben ik creatiever, de voorbeelden pluk ik weg. Ik kan me dan beter inleven in studenten, ben helderder en voel me veel rustiger.’ José laat blijken dat haar eigen inspiratie ontstaat in de interactie met studenten. Dat voelt ook als kwetsbaar: ‘Ik ben in de eerste plaats mens en dan pas docent. Ik vaar op contact en dat betekent dus ook dat ik daar afhankelijker van ben.’ Ze vindt het daarom zo belangrijk om een goede sfeer te creëren en dat doet ze bijvoorbeeld door verhalen voor te lezen en daar met studenten over in gesprek te gaan. Maar ook door over zichzelf te vertellen. Toch ervaart ze dat het niet altijd lukt. Als studenten op hun telefoon bezig zijn, een ongeïnteresseerde houding hebben of er veel lawaai is, kan ze geblokkeerd raken: ‘Dan krijg ik het niet voor elkaar. Ik houd daar gedachten aan over als: ‘Ik kom er niet doorheen en ik geeft slecht les.’ Ik heb de neiging om mezelf dan naar beneden te halen.’ Studentevaluaties spelen hierin mede een rol. Als ze praat over haar drijfveren voor het onderwijs, komt regelmatig de waardering van studenten en het streven naar studenttevredenheid terug. Ze ziet dit streven enerzijds als een persoonlijk kenmerk: ‘Mijn gevoel van zekerheid hangt wel af van de bevestiging die ik van anderen krijg; ik zou willen dat ik de zekerheid meer uit mezelf kon halen. Ik ben zo benieuwd hoe andere docenten daarmee omgaan.’ Anderzijds maakt het in haar optiek deel uit van een cultuur binnen de opleiding, waarin studenttevredenheid een belangrijke maatstaf is en docenten daarop aangesproken worden. Als José al pratend en denkend in de eerste interviews voorbij gaat aan studenttevredenheid, benoemt ze wat ze voor de ontwikkeling van studenten wil betekenen: ‘Ik hoop zo dat wat studenten leren betekenis heeft in de praktijk van hun dagelijkse leven én hun leraar zijn. Dat ik niet alleen de stof technisch uitleg, maar dat er verbindingen zijn met didactiek of een leerling met leerproblemen.’ Aan deze drijfveer ontleent ze twee doelen voor haar ontwikkeling. Ten eerste wil ze meer ervaring opdoen in de beroepspraktijk, zodat ze in haar lessen beter aan kan sluiten bij actuele ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het maken van groepsplannen. Ze weet niet of dit haar echt inspirerender maakt voor studenten, maar ze heeft het wel nodig voor haar eigen inspiratie: ‘zodat ik weer meer gevoel heb bij waar we het voor doen.’ Het tweede doel heeft te maken met ‘congruent opleiden’, zodat haar didactisch handelen in overeenstemming is met het didactisch handelen dat ze wil bevorderen bij de aanstaande leraren die ze opleidt (Swennen, Korthagen & Lunenberg, 2004). Ze ontleent dit doel aan docenten die in het verleden een rolmodel voor haar waren. Zelf wil ze dat ook zijn, als leraar en als persoon: ‘Je kunt als leraar een schaal met parels aanreiken, waarbij studenten kunnen ervaren: ‘Zo zou ik het ook wel willen doen.’’ Ze weet niet goed hoe ze daar in inhoudelijke lessen invulling aan kan geven. Een knelpunt ligt ook in de houding die ze bij studenten ervaart om ‘te leren voor één dag’ of het halen van een voldoende voorop te stellen. Ze zegt hierover: ‘De betekenisconstructie doet de student vooral zelf. Dat is lastig als studenten in een overlevingsmodus zitten. Want als je het te veel gaat verlangen, bestaat het risico dat ze sociaal wenselijke antwoorden geven.´ 34 Het gesprek met een groep studenten over haar docentschap, levert José vooral een bevestiging op van haar eigen beeld. Op één punt is ze verrast: Studenten zeiden dat ik er al heel snel van uitga dat ze dingen begrijpen. De studenten die het dan nog moeilijk vinden, laten dat niet merken omdat ze bang zijn een domme indruk te maken. Terwijl ik echt van mezelf dacht dat ik heel benaderbaar ben.’ Dit botst met het open contact dat ze graag met studenten wil hebben. In meerdere klassen gaat ze daarom in gesprek met studenten over haar deelname aan het project en wederzijdse verwachtingen. Die gesprekken waren belangrijk: ‘Ik probeer er niet zo snel meer van uit te gaan dat ze het weten. Ik koppel meer terug dat het best lastige stof is en kijk naar studenten.’ Dit inzicht levert aandachtspunten op, echter geen aanpassing van haar doelen. José maakt uiteindelijk een plan waarin het leren in de beroepspraktijk en in haar eigen werkpraktijk centraal staan (zie kader voor de hoofdlijnen van dat plan). Het advies van docentenopleiders heeft voor haar weinig toegevoegd. Door zelf en met collega’s na te denken komt haar plan tot stand. Professionaliseringsplan jaar 1 Eerste jaar Doelen: Studenten enthousiasmeren door een directere relatie met de beroepspraktijk aan te brengen Congruent opleiden: ik ben voor mijn studenten een rolmodel Aan het eind van het eerste jaar vertelt José dat ze in haar lessen meer de verbinding aanbrengt met de praktijk van het onderwijs: ‘Vorig jaar dacht ik nog: ik Professionaliseringsactiviteiten: 4 dagen het onderwijs in: observeren en gesprekken geef taallessen en verbond ik dat helemaal niet zo voeren over taalonderwijs aan vakdidactiek. Als ik nu lesgeef, doe ik dat op de Databank met praktijkvoorbeelden aanleggen Observatie van en gesprekken met collega’s die manier zoals dat ook voor hen later in het onderwijs congruent opleiden toepassen van belang is. Ik ben naast het ‘wat’, veel meer met Literatuur over congruent opleiden bestuderen Voor beide doelen: experimenteren, les laten observeren het ‘hoe’ bezig.’ Ze geeft hiermee aan dat ze vaker en filmen, reflectie en gesprek met studenten en bewuster het principe van congruent opleiden toepast. Dit is zichtbaar in de lesobservatie, waarin ze bijvoorbeeld vreemde woorden niet alleen uitlegt, maar ook in de context van een zin plaatst en waarin ze studenten elkaars werk laat nakijken. Ze expliciteert voor studenten echter niet wat ze doet en waarom ze dat doet. Uit de enquête blijkt dat studenten vrijwel alle karakteristieken van ID iets meer herkennen dan aan het begin van het project. Opvallend is dat studenten aan José een grote deskundigheid toekennen. Dit lijkt overeen te komen met de vanzelfsprekendheid en soms hoge snelheid, waarmee José complexe stof uitlegt tijdens de les die is geobserveerd; op sommige momenten kijken studenten zichtbaar vertwijfeld. José heeft tien scholen bezocht voor lesobservaties en interviews. Deze bezoeken hebben echter een beperkte bijdrage gehad aan haar ontwikkeling. Ze geven haar wel een actueler en levendiger beeld van de beroepspraktijk, maar leveren ook een gevoel van desillusie op: ‘Ik had verwacht dat het meer veranderd zou zijn. Er is wel een vernieuwingsslag qua materiaal, maar didactisch-pedagogisch gezien weinig. Terwijl er op het gebied van spellingonderwijs zo veel nieuwe inzichten zijn. En als ik met leraren spreek, dan lijken ze vooral de methode te volgen, zonder echt te kunnen verantwoorden waarom ze het doen zoals ze het doen. Het voelt als een desillusie, omdat ik me dan ook realiseer: ‘Dit zijn toch ook de leraren die wij vaak opgeleid hebben.’’ Dit wat pessimistische praktijkbeeld wil ze niet aan studenten overdragen. Wel versterkt het de drijfveer om studenten op te leiden, die kritisch en overwogen nadenken over de keuzes die ze maken; hoe moeilijk dat soms ook kan zijn als studenten stage lopen en een coach hebben die ze instrueert om vooral de methode te volgen. Dit is een spanningsveld waar ze ook met collega’s over spreekt. Ze realiseert zich hoe belangrijk het is dat ze zelf aan studenten meer uitleg geeft over haar eigen didactisch handelen. 35 Het bijwonen van een les van een collega die veel gebruik maakt van congruent opleiden, heeft meer betekenis gehad. Ze ziet hoe prettig studenten het vinden om mogelijkheden te zien die ze direct in hun stage kunnen toepassen. De voorbeelden brengen haar op ideeën voor toepassing. Doordat congruent opleiden aandacht heeft in een ontwikkelingsproject voor docenten binnen haar opleiding, voelt ze zich gestimuleerd. Voorbeelden en gesprekken met collega’s voeden haar ideeën. Toch noemt José aan het eind van het eerste jaar haar ontwikkeling wat ‘diffuus’. Al pratend en hardop denkend, geeft ze daarvoor in het interview verschillende redenen. Ten eerste is ze - in haar eigen optiek - te weinig bewust en doelgericht met haar leren bezig: ‘Ik ga er niet voor zitten, maar gaandeweg gebeurt er steeds iets.’ Ze grijpt de leermomenten aan die zich voordoen, zoals het leren in intervisie, in de interviews, de gesprekken met collega’s en de voorbereiding van lessen. Als ze meer ‘zelf aan het stuur zou zitten van haar leerproces’ zou ze meer tijd nemen voor reflectie en de uitkomsten daarvan verwerken in een bijstelling van haar plan. Haar leren vindt nu meer spontaan plaats dan intentioneel. José ontdekt ook dat ze in lessen vaak als vanzelfsprekend het resultaat voorop stelt: Ik merk nu we het er zo over hebben, dat ik bij de begeleiding van eerste jaars veel meer bezig ben met wat studenten allemaal moeten doen voor de beroepsproducten, dan dat ik teruggrijp op hun ervaringen en wat het met hen doet. En eigenlijk geeft het vaak een onbevredigend gevoel. Ook bij taallessen, laat ik me vaak leiden door: We hebben vijf lessen en studenten willen wel een voldoende halen.’ Het is zeker niet zo dat José niet reflecteert, echter de invloed van verwachtingen van buiten, vanuit studenten en opleiding, blijft impliciet aanwezig. Haar eigen beelden en opvattingen over congruent opleiden en de betekenis daarvan voor de ontwikkeling van studenten, hebben zich dit jaar nog maar beperkt verdiept of uitgebreid. Ze vormen weinig een denkkader voor reflectie en voor het maken van keuzes in de les zelf. De sturing van haar eigen leren, is om die reden in de interviews onderwerp van gesprek. In het laatste interview ontstaat er een belangrijk inzicht, als de interviewer vraagt of haar gevoel van kwetsbaarheid – dat ook geregeld als onderwerp terugkomt – van invloed is op haar leren. Ze antwoordt dan: ‘Ja, die is groot. Ik heb toch ergens altijd het gevoel dat het niet goed genoeg is. Daardoor zal ik ook niet makkelijk nieuwe dingen gaan uitproberen, omdat je dan op je bek kan gaan. Dan steek ik niet te veel mijn nek uit. […] Ja jeetje, daardoor heb ik ook niet echt veel geëxperimenteerd en de video-opname van een les nog niet gedaan. […] Ik zal ook studenten niet makkelijk het vuur aan de schenen leggen, ook daarin blijf ik aan de veilige kant.’ José is bijzonder eerlijk naar zichzelf en open. Dit nieuwe inzicht geeft een Professionaliseringsplan jaar 2 belangrijke impuls aan het plan voor het komende jaar. Doelen: Ze wil meer haar grenzen kunnen verleggen: ´Ik kan Congruent opleiden: Ik ben een rolmodel; dat betekent ook zekerder worden, door de onzekerheid op te dat ik ook vergissingen en fouten mag maken; hierop reflecteren met de groep kan voor iedereen een zoeken.’ Ze wil geregelde momenten van reflectie om leerervaring zijn haar leerproces levend te houden, met iemand die Bij studenten doorvragen naar het hoe en het waarom; haar kan ondersteunen in haar leren. Zie het kader het gaat niet om de goede antwoorden, maar hoe studenten hierop komen; het gaat om inzicht hiernaast voor een kort overzicht van de aanpassing in het plan. Professionaliseringsactiviteiten: Tweede jaar - Literatuur over congruent opleiden bestuderen Experimenteren, reflectie en in gesprek met studenten Gesprekken met coach Video Interactie Begeleiding Opvallend is dat aan het eind van het tweede jaar studenten in een interview met een collega vooral de persoonlijke en betrokken benadering van José benoemen: ‘Als je het oppervlakkig bekijkt, leert ze ons de kennis en technieken op dezelfde manier aan als op de middelbare school. Doordat ze persoonlijk is, blijf je betrokken.´ Studenten laten blijken dat ze zich vrij voelen, dat José op een rustige manier enthousiast is en een betrokken is bij iedere student. Dit maakt hen zelf ook enthousiast. Studenten 36 geven blijk van het congruent opleiden doordat ze de lessen zien als: ´onderwijstaal in een volwassen jasje.´ In al deze elementen is een verandering te zien ten opzichte van de start van het project. José zelf is blij met deze uitkomst: ze voelt zich gekend en het geeft weer wat ze van belang vindt in haar onderwijs: ‘Enthousiasme, dat je uitstraalt dat je het leuk vindt om daar te staan. Kijken naar leerlingen, je inleven en op hen reageren. En niet denken: ‘Ik heb een schemaatje voor me en daar moet ik me aan houden.’ Het mag voor mij didactisch – zeker in het begin - ook helemaal in de soep lopen. […] Ik realiseer me de laatste tijd pas hoe cruciaal deze houding voor mij is.’ José heeft steeds meer een verhaal bij de manier waarop ze niet alleen op didactisch gebied, maar ook in haar persoonlijke houding, een rolmodel wil zijn. Een belangrijk keerpunt was toen ze tijdens een interview halverwege het project besefte dat ze niet zo zeer altijd het ‘goede’ voorbeeld hoeft te geven, als wel studenten aanzet tot nadenken aan de hand van het voorbeeld dat zij biedt: ‘Twee jaar geleden dacht ik: ‘Ik ga mijn lessen verlevendigen door praktijkvoorbeelden. Maar dat verlevendigen, dat zijn leuke dingetjes voor erbij. Daar gaat het in wezen niet om.’ Ze is meer gaan reflecteren op datgene wat voor haar cruciaal is, in wie zij is als docent en in wat ze voor studenten wil betekenen. Dit overweegt ze niet alleen zelf meer, ze vertelt er ook over aan studenten om voor te leven hoe belangrijk reflectie ook voor hun ontwikkeling is: ´Dat doe ik op didactisch gebied om de lessen spelling en grammatica meer betekenisvol te maken. Ik vertel veel meer welke stappen ik neem en waarom ik dat zo doe. Maar ook pedagogisch, bijvoorbeeld bij een verstoring. Ik benoem wat het met mij doet en bespreek met studenten hoe zij ermee om zouden gaan. In dit alles stel ik me kwetsbaar op, maar ik voel mij ook meer zichtbaar. Zo was een jongen met dyslexie pas heel emotioneel en dan merk ik dat de hele klas naar mij kijkt: wat gaat ze nu doen? Dan stel ik zijn gevoel van eigenwaarde voorop in wat ik doe.’ Ten eerste realiseert José zich meer de keuzes waar ze voor staat: om naast de kwalificatiedoelen, aandacht te besteden aan de socialisatie en persoonsvorming van studenten. Ten tweede maakt ze dit proces vaker zichtbaar voor studenten, zodat ook zij leren om hun eigen handelen te bezien en legitimeren; om te laten zien dat reflecteren betekenisvol is. José toont hoe ze haar eigen persoon meer is gaan inzetten in de interactie met studenten. De parallel tussen haar werk en het toekomstige werk van studenten inspireert haar enorm. Opvallend is dat José in het laatste interview met veel helderheid en openheid over haar docentschap vertelt. Een slechte studentevaluatie raakt haar nog steeds, maar niet meer zo diep en lang. Ze heeft een explicieter eigen denkkader voor de kwaliteit van onderwijs dat ze ernaast kan zetten. En ze praat nu met collega´s over succeservaringen, maar ook over missers. Een slechte evaluatie zou nu aanleiding zijn om samen met het management de achtergronden ervan te verkennen. Juist door haar gevoelens van kwetsbaarheid minder te verbergen, voelt ze zich steviger. Coaching en de interviews hebben een belangrijke bijdrage gehad in haar persoonlijke ontwikkeling. In de gesprekken met een coach keek ze meer van een afstand naar haar eigen ervaringen, leerde ze om die in een grotere context van een organisatie te zien en hielp dit om afstand te nemen. De interviews gingen vooral over haar docentschap en reflectie op leerervaringen. Ze boden een nieuw perspectief, zoals: ‘ik hoef niet alleen maar een positief voorbeeld te zijn’ én ‘ik kan meer leren door ook de onveilige kanten op te zoeken’ en gaven zo een nieuwe richting aan haar leren als docent. Intervisie ging vooral over werkproblemen, die overwegend met de context van de organisatie te maken hadden. Het bood haar een plek van rust en bezinning ‘buiten het gewoel van Windesheim om’. Belangrijker dan de inhoud van de intervisie, was het voor José dat ze daar juist leerde om zich open en kwetsbaar op te stellen. Tot slot benoemt José de waarde van doelgericht bezig zijn met leren: ‘Alleen al doordat het in uren is gefaciliteerd, doordat er geregeld activiteiten en momenten van begeleiding waren, is het leren helemaal in mijn systeem gaan zitten.’ Dit leren wil ze voortzetten in het nog meer studenten zelf tot inzicht laten komen. 37 4.5 De professionalisering van Daniëlle: Samen leren Daniëlle geeft sinds vijf jaar methodiekvakken op het gebied van training en (loopbaan-)coaching in het domein Business, Media en Recht. Ze heeft ruime ervaring in de beroepspraktijk. De intakefase Daniëlle zegt over zichzelf als docent: ‘Ik ben echt nieuwsgierig - van nature - naar hoe het met studenten gaat. Ik ben breder bij ze betrokken dan alleen die les. Als studenten aan het begin van een les aan het sputteren zijn, dan luister ik daar naar. Of, ik kom terug op iets wat een student eerder vertelde. Ik onthoud dat als vanzelf ook.’ Betrokkenheid en het bieden van veiligheid zijn haar meest kenmerkende docenteigenschappen. Ze geeft overwegend methodiekvakken waarin studenten veel moeten oefenen. Omdat ze niet wil dat studenten ‘op voorhand al in een kramp schieten’, maar zich vrij voelen, besteedt ze aandacht aan de veiligheid. De leerhouding van studenten is een belangrijk referentiekader. Daniëlle kijkt naar hun energieniveau en wat ze nodig hebben om betrokken te blijven: ‘Aan het begin van een les probeer ik altijd feeling te krijgen met hoe ze erbij zitten. Stel dat ze heel verzadigd zijn, dan verschuif ik het programma door eerst iets actiefs te doen.’ Ze toont flexibiliteit, improvisatievermogen en beschikt over een breed repertoire aan werkvormen. Daniëlle is energiek en straalt enthousiasme uit als ze in het eerste interview over haar werk vertelt. Ze wordt gedreven door de vakinhoud, methodieken en het werk van (loopbaan-)coaching en bovenal door het contact met studenten. Ze gebruikt haar enthousiasme en praktijkervaring om studenten te motiveren. Ze zegt daarover: ‘Ik zet het natuurlijk zelf in gang met mijn enthousiasme. Maar als er geen reactie uit de groep komt en het valt stil, dan valt het bij mij ook wat stil. Dat heeft ook met mijn inspiratie te maken. Ik heb de reactie van de groep wel heel erg nodig om in een flow te komen.’ Tijdens die momenten van ‘flow’ ervaart ze contact met studenten, zijn studenten alert en komen ze zelf met vragen, voorbeelden en ervaringen. Bij Daniëlle komt er dan een stroom aan voorbeelden en ideeën op. Opvallend is dat Daniëlle vooral praat over het leerproces en minder over de uitkomst van dat proces bij studenten. Door in de eerste interviews Professionaliseringsplan jaar 1 de momenten van flow ook op hun betekenis voor de ontwikkeling van studenten te analyseren, Doelen: Waartoe doe ik dit werk? Betekenis voor het ontdekt Daniëlle dat ze vooral wil bijdragen aan het persoonlijk leren van studenten concretiseren ‘persoonlijk leren’ van studenten: ´Het meest Werkvormen en interventies doelgerichter inzetten tbv persoonlijk leren van studenten belangrijk voor mij is dat er een integratie tussen Studenten uitdagen om in kleine stappen te leren; het denken, voelen en doen ontstaat. Dat studenten impact onderzoeken de theorie niet alleen maar begrijpen, maar ook Professionaliseringsactiviteiten: gevoeld hebben. […] Het gaat voor mij veel verder 1-daagse training in het ‘Werken met de successpiraal’ dan vaardigheden. Ik wil studenten op een diepere bij rollenspelen en toepassen Bij Methodiek coachen met collega zoeken naar, laag aanspreken, zodat ze zelf in beweging komen. experimenteren en ervaringen delen over interventies Zodat ze zien waar hun eigen kracht ligt, wat hun die studenten stimuleren bewust stil te staan bij hun persoonlijk leerproces intrinsieke motivatie is en hun eigen groeipad Video Interactie Begeleiding (VIB) én met de begeleider kunnen volgen.’ Dit persoonlijke onderwijsideaal zoeken naar manieren om beeldmateriaal in lessen te gebruiken heeft enerzijds te maken met haar visie op coaching. In plaats van het inzetten van testen en 38 instrumenten, hecht ze meer waarde aan een natuurlijke nieuwsgierigheid: ‘Dat het je inspireert hoe iemand in elkaar zit en tot bepaald gedrag komt.’ Anderzijds ontleent ze dit onderwijsideaal aan haar ste ste eigen ontwikkeling: levenservaringen tussen haar 20 en 30 jaar stimuleerden haar om meer stil te staan bij haar gedachten en gevoelens, waardoor ze haar eigenheid verder kon ontwikkelen. Ze gunt studenten dat ze dit proces al eerder doormaken. Er zijn momenten dat ze hierin slaagt. Ze ervaart echter ook dat ze juist hierin een ontwikkeling wil doormaken: ´Ik heb het idee dat ik studenten meer kan uitdagen, zodat ze in beweging komen. Ik ben toch soms ook vooral zelf erg hard aan het werk.’ Het gesprek met studenten over haar docentschap, levert Daniëlle geen nieuwe inzichten op. Studenten verwijzen naar haar betrokkenheid, veiligheid en enthousiasme. Ze ervaren dat ze een actieve rol hebben en de lessen gevarieerd zijn. Ze herkennen echter in mindere mate dat ze uitgedaagd of geprikkeld worden. Daniëlle zegt daarover: ‘Ik ben toch wel veel lief en aardig. Maar als het te gemakkelijk is, ervaren studenten geen noodzaak om te studeren. Ik wil leren om studenten te confronteren.’ Gesprekken met collega’s, vrienden en de docentenopleiders over haar ontwikkeldoelen, verbreden haar perspectief. Ze denkt na over haar faciliterende rol in het persoonlijk leerproces van studenten, waarbij er diverse manieren zijn om studenten te inspireren. Confronteren is er één, andere liggen mogelijk dichter bij haar persoon. Ook beseft ze de kwaliteiten en vaardigheden die ze hiervoor al in huis heeft en doelgerichter kan inzetten. Haar plan spitst zich toe op reflectie, experiment en samen met collega’s leren in de eigen onderwijspraktijk. Alleen in het begeleiden van rollenspellen wil ze haar expertise uitbreiden (zie kader voor de hoofdlijnen van het plan). Eerste jaar Daniëlle ziet ‘focus’ als het centrale thema in haar ontwikkeling. Doordat in de interviews en bij VIB geregeld de vraag naar het ‘waartoe’ wordt gesteld, denkt ze vaker bewust na over wat ze bij studenten wil bewerkstelligen. Ze baseert dit meer op: wat neem ik waar bij deze groep en waar lopen ze nog tegenaan? Het Model professionele ontwikkeling ID helpt haar om bewustere keuzes te maken vooraf en gerichter te reflecteren achteraf: ‘Dat betekent dat ik meer nadenk over mijn drijfveren voor het onderwijs, over wat mij zin geeft in dit werk. Maar ook over de drijfveren van studenten. Want ik ontdek steeds meer dat als deze beide samenkomen, dat er dan inspiratie ontstaat in mijn lessen.’ Daniëlle en studenten zijn dan vooral samen op zoek. Ten tweede brengt ze meer focus aan in haar trainingen door inzichten uit het ‘Werken met de successpiraal’ toe te passen: ‘Voorheen wilde ik veel en gaf ik studenten lange observatielijsten mee. Nu krijgen ze per oefening maximaal drie aandachtspunten. Het accent komt te liggen op bepaalde onderdelen van de inhoud, waardoor studenten meer gedreven zijn om die uit te diepen.’ Doordat Daniëlle nu een duidelijker denkkader heeft ontwikkeld, kan ze meer richting geven aan experimenten en reflectie en dat is belangrijk voor haar ontwikkeling: ‘Door focus aan te brengen had ik meer vertrouwen en heb ik positievere ervaringen opgedaan. Want het zijn ervaringen die raken aan wat ik ook echt wil bewerkstelligen.’ Daniëlle geeft diverse voorbeelden van lessen waarin ze experimenteert met interventies en oefeningen om het persoonlijk leren van studenten te bevorderen én die dicht bij haarzelf liggen. In samenwerking met de collega voor Methodiek coaching en in VIB heeft ze hier aan gewerkt. Ze laat studenten filmopnames maken met hun smartphone om beeldmateriaal als spiegel te gebruiken en ze geeft vaker spannende oefeningen: ‘… een opdracht die eigenlijk not-done is, zoals studenten op elkaars rug laten kloppen. Daarna is de vraag: ´Maar vond je het stiekem toch niet prettig?´ ‘Ja,’ zeggen studenten, ‘Ik voel eigenlijk wel meer mijn lijf.´ Zo kunnen ze zich ervan bewust worden dat gevoelens een lichamelijke component hebben. Studenten vinden het vaak heel moeilijk om hun gevoel te benoemen, terwijl dat wezenlijk is voor een coach. Als ze zo denken, voelen en doen meer verbinden, 39 dat is mijn inspiratie.´ Nieuw is dat ze dergelijke activerende werkvormen vaker gefundeerd inzet en baseert op wat studenten nodig hebben voor hun persoonlijk leerproces. Naast deze positieve ervaringen, is Daniëlle zich steeds meer gaan realiseren wanneer ze het ´niet op scherp krijgt´. De gesprekken bij VIB en de interviews hebben haar zicht gegeven op de oorzaken hiervoor. Ten eerste houdt het verband met haar stijl als doener, waardoor ze nog geregeld een professionaliseringsactiviteit juist te weinig gefundeerd en doordacht inzet. Zowel de instructie als gesprekken met studenten zijn dan niet concreet genoeg. Dit blijkt ook uit een deel van de geobserveerde les. Zien wat studenten nodig hebben en improviserend daarop inspelen, is een nieuwe kunst. Een tweede oorzaak ligt in haar gevoel van verantwoordelijkheid. Daniëlle zegt daarover: ‘In de video die ik terugkeek voor VIB is het zichtbaar hoe verantwoordelijk ik me voel en dan ben ik ook uit contact met de groep. Ik kan meer studenten laten nadenken of stoeien en dan weten ze het maar even niet. […] Die verantwoordelijkheid voel ik bijna als een bodem waarop ik sta.’ Studenten ervaren een veilige basis om te leren en om hun nek uit te steken. Meer dan bij de start van het project laten studenten blijken geïnspireerd te worden en leren ze zichzelf beter kennen. Studenten geven aan dat ze actief betrokken zijn. De instructies, observaties en feedback van Daniëlle zijn concreet. Hun meningen over de structuur, sturing en het aanbrengen van een nieuw perspectief zijn echter divers. En juist op dit punt wil Daniëlle zich verder ontwikkelen. Zie het kader voor het nieuwe plan. Tweede jaar Professionaliseringsplan jaar 2 Doelen: Collega’s benoemen aan het eind van het tweede jaar Studenten laten ervaren wat de impact van hun houding dat Daniëlle ‘steviger en zichtbaarder’ is geworden. Ze en gedrag is laat ‘meer zien waar ze voor staat’ en ‘we kennen haar Een goede structuur bieden en studenten door een scherpe instructie meer uitdagen om tot een nieuw expertise meer’. Studenten zien haar als ‘gedreven’, perspectief te komen, i.c.m. vooraf nadenken over doelen ‘inspirerend’ en ‘deskundig’. Meer dan voorheen geven en logische stappen Meer lef tonen in het geven van feedback en in de ze aan dat ze structuur aanbrengt, regie heeft en verantwoordelijkheid bij studenten laten voelen studenten zich ‘op scherp gezet’. Daniëlle zelf Professionaliseringsactiviteiten: zegt daarover: ‘Nieuw voor mij is om zo de lijn uit te VIB tbv instructie en structuur in gesprekken zetten en daarbij te blijven. Voorheen was ik veel te Het geleerde toepassen, evalueren met collega-trainer en bang voor het effect.’ Tegelijk komt er uit het gesprek studenten 5 Coachingsgesprekken over thema verantwoordelijkheid, met studenten het beeld van een docent die warm, vertrouwen en impact op contact met studenten (zelf ook zacht en betrokken is, waardoor ze zich ‘als mens denken, voelen en handelen meer integreren) Ontwikkeldoelen bespreken met collega trainer, feedback gezien voelen’. Enkele studenten zeggen dat Daniëlle vragen en nabespreken best directer of confronterender mag zijn. Echter, het zoeken naar een uitgesproken stijl van lesgeven, betekende voor Daniëlle vooral: ‘Hoe kan ik studenten inspireren in hun persoonlijk leerproces op een manier die bij mij past?’ De veiligheid die zij als persoon biedt - waardoor studenten ‘hun nek uit durven steken’ – benut ze meer. Hierdoor gaan studenten mee in de creatieve ervaringsoefeningen die Daniëlle biedt: ‘Ik zie vaker dat studenten het warm krijgen, er moeite voor doen, met elkaar gaan overleggen of mij erbij halen.’ Ze zijn dan echt in beweging gebracht en willen er als persoon van leren. Het confronterend zijn, past minder bij Daniëlle. Wat wel past is om doelgericht en specifiek feedback, instructie, vragen en kennis onder woorden te brengen, waardoor studenten aangezet worden tot nadenken over zichzelf. VIB en vooral het samen training geven met een collega hebben haar veel geleerd. Ze zegt daarover: ‘Ik heb met M. heel bewust naar momenten gezocht om samen te trainen. We bereiden samen voor en dan nemen we ons dingen voor en die bespreken we ook altijd na. Dan stellen we gelijk bij voor 40 een volgende keer. Zo krijg ik in een pauze al feedback of bespreek ik mijn twijfel als ik de groep niet meekrijg bijvoorbeeld. Zij heeft dan een hele andere kijk en het nieuwe inzicht kan ik daarna meteen toepassen.’ Deze manier van samen doelen stellen, toepassen, reflecteren en bijstellen – in een nog kortere cyclus dan bij VIB - brengt haar leerproces in een stroomversnelling. Haar toegenomen helderheid, focus en zekerheid zijn terug te zien in lesopnames waarin ze theorie bespreekt met studenten en instructie voor een oefening geeft. Halverwege het jaar ervaart Daniëlle veel werkdruk. Ze ontdekt hoe cruciaal haar gemoedstoestand is voor het geïnspireerd en inspirerend zijn: ‘Ik merk de laatste maanden dat ik aan het overleven ben en dan is de inspiratie ver te zoeken. Alle uren zijn gevuld, waardoor ik ’s avonds en in het weekend zit voor te bereiden. Ik ben mijn lessen aan het afdraaien en voel geen ruimte om me te bezinnen.’ Doordat ze weinig rust en inspiratie heeft, is ook het contact met studenten minder. Dit confronteert haar extra met haar gevoel van verantwoordelijkheid: ‘ Ik ga heel hard werken om de juiste snaar te raken en alles wat niet lukt, betrek ik op mezelf. Als ik er zo middenin zit, heb ik veel minder overzicht.’ Haar sensitiviteit werkt dan eerder tegen: ze neemt veel waar bij studenten, maar kan minder onderscheiden wat nu echt belangrijk is. Het denkkader dat ze in het eerste jaar ontwikkelde, lijkt ze nu minder te benutten zowel voor reflection-on-action, als reflection-in-action. De druk vanuit de organisatie om haar taken- of urenplaat passend te hebben, weerhoudt haar ervan om actie te ondernemen. Het is een vicieuze cirkel waar ze pas uit komt als haar rooster minder gevuld is. Dan maakt ze met een collega, haar partner en in een tussentijds interview de balans op en ontdekt dat ze tijd voor zichzelf nodig heeft om ook met aandacht les te kunnen geven. Ze heeft geen coach gezocht en realiseert zich dat zelfinzicht niet het doel is, wel om te leren haar tijd te bewaken en meer aandachtig aanwezig te kunnen zijn. Ze past haar plan aan en zoekt naar meditaties in plaats van coaching. Daarna wisselen drukke en minder drukke periodes elkaar af. Pas als er meer rust in werk is, ervaart Daniëlle ruimte voor haar leerproces. Het lijkt een voorwaarde voor zowel haar spontane als intentionele leren. De gesprekken met haar collega en de feedback die ze ontvangt, vinden vrijwel als vanzelf weer meer plaats. Dat geldt ook voor de reflectie op haar eigen docentschap vanuit een concreet denkkader. Wat ze daarvan leerde, past ze nu bewuster toe: ‘Eerst kon ik me wel eens verliezen in iemand die in de weerstand schoot. Terwijl gisteren nog een van de deelnemers naast me zat te pruttelen. Maar ik dacht: ‘Laat maar even.’ Ik ben bewuster van een afstand gaan kijken en overweeg meer wat ik wil doen. Ik vertrouw meer op het grotere proces dat studenten doormaken en kan daarmee, didactisch gezien, meer het geheel overzien.’ Deze ruimere focus komt enerzijds voort uit bewuste reflectie en overweging, anderzijds uit een veranderde grondhouding: ‘De manier waarop je kijkt, maakt zo’n verschil. Dus kijk ik vanuit: ik sta voor die groep en moet iets doen of zie ik mezelf in die groep en met elkaar. Het is moeilijk om erover te vertellen, maar ik voel het verschil duidelijk. In meditaties heb ik gemerkt wat een ruimte het geeft als ik de focus net even anders leg.’ Deze ruimere focus draagt er aan bij dat ze meer waarneemt bij studenten, scherper en alerter is en de verantwoordelijkheid voor het leerproces meer bij studenten kan laten. Ze is inspirerender door minder te doen en bewuster na te denken over wat ze wel doet. 41 4.6 De professionalisering van Annemarie: Planmatig en overwogen leren Annemarie werkt sinds twaalf jaar als docent Pedagogiek voor het domein Bewegen en Educatie. Ze heeft enkele jaren ervaring in de beroepspraktijk. De intakefase Annemarie typeert zichzelf als een gestructureerde docent. Haar lessen zijn overzichtelijk opgebouwd aan de hand van Powerpoints. Interactie met studenten is daarbij belangrijk: ‘Ik houd ervan om vragenderwijs les te geven en daarmee studenten tot denken aan te zetten.’ Bij de deeltijdstudenten kan ze dat beter realiseren; zij komen zelf met vragen en brengen praktijkproblemen in. Annemarie brengt dan verbanden aan en voegt nieuwe inzichten toe. Zij is tevreden als studenten de les verlaten met een hernieuwd begrip: ‘Bijvoorbeeld als studenten nieuwe inzichten hebben in het gedrag van individuele leerlingen of ideeën hebben opgedaan voor preventieve maatregelen voor een hele groep.’ De koppeling tussen theorie en praktijk maakt het onderwijs in haar optiek betekenisvol. Een koppeling die voltijdstudenten moeilijker kunnen maken. Bij hen ervaart ze het dan ook meer als een zoektocht om verdieping aan te brengen. In aanvang heeft Annemarie nog weinig een beeld van haar onderwijsidealen. De intakeinterviews vindt ze pittig: ‘Ik heb er nog niet zo veel over nagedacht wat ik wil bereiken. Het geeft me een aan de ene kant het gevoel van: ‘Help, ik moet vanalles’. En aan de andere kant weet ik ook wel dat ik studenten veel meer in beweging wil en kan brengen.’ Hierin doelt ze ten eerste op het uitdiepen van de antwoorden van studenten, die primair wat oppervlakkig kunnen zijn. Ten tweede heeft ze het idee dat ze te weinig gebruik maakt van de kennis die ze heeft. Ze wil niet zo zeer deze kennis overdragen, maar gebruiken om iets toe te voegen aan de vragen en inbreng van studenten. Deze aspecten sluiten aan bij ontwikkelingen binnen haar opleiding. In haar eigen vakgroep werkt ze met collega’s aan een onderwijsvernieuwing, waarbij het onderwijs omgevormd wordt van een focus op kennisoverdracht naar het stimuleren van de onderzoekende houding van studenten. Aan het eind van het eerste interview met Annemarie is er een bijzonder moment als ze vertelt over de onderwijspraktijk: ‘Als ik op stagebezoek ben, dan zie ik hoe je leerlingen kunt helpen in hun ontwikkeling en hoe je daar als leraar aan bij kunt dragen. Dat vind ik zo’n mooi en interessant aspect van het beroep. […] Je kunt leerlingen een rijke omgeving bieden door ruimte te geven aan hun initiatieven. Hoe zorg je dat het onderwijs betekenisvol is voor leerlingen, zodat zij er de zin van ervaren?’ Dit moment is bijzonder omdat voor het eerst haar inspiratie duidelijk zichtbaar is én voor haarzelf merkbaar. Aansluitend zegt ze dan ook: ‘Dit soort leraren wil ik opleiden, die dit kunnen en willen bereiken bij leerlingen.’ De inspiratie van Annemarie ligt niet in het ontwikkelen van een onderzoekende houding op zich, maar in de betekenis die leraren met een onderzoekende houding kunnen hebben voor de ontwikkeling van leerlingen: ‘Dat studenten leren om vragen te formuleren, zich in dingen te verdiepen en daar zelf mee aan de slag te gaan. Dat ze leren om antwoorden te vinden om zo beter te kunnen onderbouwen wat ze doen en waarom ze dat doen.’ De beelden van Annemarie verdiepen zich tussen het eerste en tweede interview op basis van literatuur over inspirerend docentschap en reflectie op eigen leer- en onderwijservaringen. Ze heeft vooral veel nagedacht over de persoon van de student in het huidige onderwijs: ‘Het waarborgen van het eindniveau van de opleiding en de manier waarop we toetsen ligt nu zo onder het vergrootglas, dat we het risico lopen alles dicht te timmeren. Daarmee kunnen we ook de totaalontwikkeling van de student uit het oog te verliezen.’ Terwijl juist deze ‘totale ontwikkeling’ in haar optiek bepaalt hoe de student als leraar zal zijn. Daarom wil ze in haar onderwijs niet alleen studenten leren om het verband tussen theorie 42 en praktijk te zien, maar wil ze ook de persoon van de student daarin een plaats geven. Door te lezen 3 over voorbeelden van docenten die dit al doen, ziet ze diverse mogelijkheden : ‘Verdieping aanbrengen kan ook door meer te vragen naar: ‘Wat betekent dat dan voor jou? Hoe zou jij dat doen?’ Ik wil ervoor zorgen dat ik studenten kan aanspreken in wat zij belangrijk vinden in plaats van op een kunstje dat ze vanuit de opleiding moeten doen.’ Annemarie wil – zoals ze eerder al zei - een verrijking bieden vanuit theoretisch perspectief. Ze constateert dat ze de laatste jaren wat weinig heeft gezorgd voor ‘haar eigen voeding’. Het lezen van vakliteratuur, bezoeken van netwerkbijeenkomsten en congressen en ervaringen in de beroepspraktijk inspireren haar zelf ook en geven een impuls om nieuwe inzichten in het onderwijs in te brengen. Studenten kunnen Annemarie soms afstandelijk vinden. Ze heeft geprobeerd om meer betrokkenheid te tonen, maar wil dat vooral niet als truc inzetten. Liever benut ze dit project om te zoeken naar haar betrokkenheid bij studenten en hoe ze daar meer uitdrukking aan kan geven. Studenten geven in antwoord op de vragenlijst ook een relatief lage waardering aan de relationele aspecten. Het verband tussen theorie en praktijk en het uitgedaagd worden om zelf na te denken en uit te proberen, herkennen ze daarentegen relatief veel. Professionaliseringsplan jaar 1 Annemarie werkt een heel concreet plan voor Doelen: haar professionalisering uit (zie kader). Ze beschrijft 1. Eigen beroepsidentiteit aanvullen en verrijken door voor ‘voeding’ te zorgen. Studenten hebben docenten nodig die per professionaliseringsactiviteit het wat, hoe, een nieuwe blik op de wereld bieden. waartoe, het toepassingsgebied en de beoogde 2. Ontwikkeling die ik bij studenten wil bewerkstelligen: impact voor het leren van studenten. Ze heeft haar a. Studenten aanmoedigen tot een gezonde nieuwsgierigheid /kritische, onderzoekende houding. plan vooral zelf vorm gegeven; de gesprekken met b. Studenten laten ontdekken wat ze aanspreekt, echt professionaliseringsdeskundigen hebben slechts in belangrijk vinden, kunnen, nog niet kunnen en willen leren (persoonsvorming). detail betekenis gehad. Eerste jaar Professionaliseringsactiviteiten: Groeidocument maken voor eigen beroepsidentiteit Promotieonderzoek reflectievermogen studenten bestuderen Literatuur inspirerende docenten bestuderen Vakliteratuur m.b.t. eigen specialisatie bestuderen Bijwonen netwerkbijeenkomsten Aantal dagdelen meedraaien in de praktijk Spreken over beroepsidentiteit met collega’s Reflectiekader maken voor inspirerend docentschap en o.b.v. dat kader studenten bevragen Experimenteren in lessen en begeleiding Annemarie formuleerde twee hoofddoelen in haar plan. De eerste heeft betrekking op het verrijken van haar eigen beroepsidentiteit. Aan het eind van het jaar valt het op dat Annemarie meer een verhaal heeft over haar docentschap, met een verbinding tussen de ontwikkeling van haar idealen en opvattingen enerzijds en de ontwikkeling in haar handelen anderzijds. Aan het begin van dit jaar ontdekt ze in intervisie dat ze haar onderwijsidealen en –opvattingen meer helder heeft dan ze dacht. Ze beschrijft dit in het ‘groeidocument voor haar eigen beroepsidentiteit’. Nieuwe inzichten en inspiratie vanuit stage, literatuur en netwerkbijeenkomsten verwerkt ze in dit document vanuit de vraag: ‘Hoe plaats ik dit in wat ik belangrijk vind in het onderwijs?’ Zo beschrijft Annemarie dat ze leren ziet als ‘een samenspel tussen leraren en leerling, waarbij je steeds zoekt naar: Wat is mijn toegevoegde rol als leraar’? Hiervoor is het nodig dat leraren ruimte geven aan inbreng en initiatief van leerlingen én ‘sensitief en responsief zijn, zodat ze kunnen inspelen op de signalen van leerlingen.’ Deze elementen geven richting aan wat ze studenten wil leren én aan wat zij als lerarenopleider wil voorleven. Op de school waar ze meeloopt, wordt ze eerst gevraagd voor ziektevervanging en krijgt ze later een baan voor één dagdeel per week als intern begeleider aangeboden. De praktijkervaringen die ze opdoet, voegen zo’n wezenlijke, nieuwe dimensie toe aan haar docentschap, dat ze deze baan accepteert. Het helpt om studenten aan de hand van praktijkvoorbeelden een nieuw perspectief te 3 Vooral het hoofdstuk ‘Authenticiteit’ in het boek Inspirerende docenten brengt haar op ideeën. 43 bieden. Daarnaast brengt het haar ‘dichter bij studenten’: ze kan zich beter inleven doordat ze net als hen de praktijk mee maakt. Belangrijker is misschien nog wel dat het haar interesse voedt in de praktijkervaringen van studenten. Ze heeft input voor concrete vragen aan studenten en stelt deze vragen vanuit een oprechte nieuwsgierigheid. Het vergroot haar betrokkenheid bij studenten. Het werken in de beroepspraktijk draagt zo ook bij aan het tweede doel van Annemarie: het stimuleren van een nieuwsgierige, lerende en kritische houding bij studenten en het bijdragen aan hun persoonsvorming. Ze heeft met dit doel veel geëxperimenteerd aan de hand van een lijst met uitspraken die ze opstelde op basis van literatuuronderzoek, waarin wordt weergeven hoe zij die ontwikkeling bij studenten wil bewerkstelligen. Dit fungeert zo als denkkader voor reflectie én geeft richting aan haar experimenten in de praktijk. In bijeenkomsten met vierdejaarsstudenten vindt vaker een betekenisvolle uitwisseling plaats, die ook voor Annemarie zelf Professionaliseringsplan jaar 2 Doelen: inspirerend is: ‘We bevragen elkaar dan ook echt en Principes van actief leren toepassen in eigen (voorbeeldhelpen elkaar verder. Ik zet studenten bewuster in die )gedrag en lesontwerp: eigen didactisch repertoire uitbreiden stand te zetten, door een gespreksmodel aan te Verbanden aan (laten) brengen tussen theorie, praktijk en reiken en mijn waardering uit te spreken voor hoe ze eigen ervaringen bezig zijn. Door het reflectiekader kon ik ook vaker Verdieping reflectie bij studenten: met vragen en feedback ervoor zorgen dat studenten meer inzicht aan studenten vertellen wat ik deed en waarom, om krijgen in eigen interesses, opvattingen, sterktes en later te vragen of dat ook bereikt is.’ zwaktes in relatie tot hun beroep (persoonsvorming) Vierdejaarsstudenten zien over de gehele Professionaliseringsactiviteiten: linie de karakteristieken van ID meer terug. Zowel Bestuderen literatuur activerende didactiek Verwerken in eigen handelen en constructie van studenten, als Annemarie, benoemen als kritisch punt opdrachten dat Annemarie de antwoorden van studenten te snel Reflectie op eigen praktijkervaringen en deze actief overneemt. Ook de lesobservatie geeft een beeld van verwerken in lessen als startpunt voor interactie Deelname aan promotieonderzoek van collega: een docent die aandachtig betrokken is bij studenten. ‘onderzoekend professionaliseren’. Vijf Er is veel interactie, maar vooral het uitdiepen van intervisiebijeenkomsten met collega’s a.d.h.v. videobeelden van eigen lessen, gericht op stimuleren inzichten en opvattingen van studenten over de onderzoekende houding bij studenten. inhoud blijft wat achterwege. Dit vormt een doel voor het tweede jaar. Zie het kader voor het plan. Tweede jaar Studenten herkennen aan het eind van dit jaar in hoge mate dat ze door gesprekken met Annemarie en medestudenten leren om vanuit meerdere theoretische invalshoeken naar de eigen praktijkervaring te kijken (enquête eind jaar 2). Dit blijkt ook uit de beschrijving van een student in een evaluatieverslag: ‘We gingen echt met elkaar in discussie en zochten van daaruit weer informatie uit verschillende bronnen om zo antwoord te krijgen op onze vragen’. Meerdere studenten benoemen de interessante gesprekken en zien de opdrachten als betekenisvol doordat ze eigen onderzoeksvragen kunnen formuleren die ook praktijkrelevant zijn. Het inspireert hen om te gaan zoeken naar antwoorden. Ook in de geobserveerde les gebruikt Annemarie een werkvorm waarbij studenten complexe en veelzijdige lesstof koppelen aan eigen praktijkervaringen. De actieve betrokkenheid van studenten is zichtbaar. Alle karakteristieken van inspirerend docentschap geven een iets positiever beeld dan aan het eind van het eerste jaar. Kijkend naar de doelen van Annemarie voor het tweede jaar van het project, worden de principes van actief leren en de verbinding tussen theorie en praktijk in hoge mate herkend door studenten; dit geldt in mindere mate voor de verdiepende reflectie op zichzelf. Annemarie concludeert: ‘Ik creëer binnen de opdrachten die ik ontwerp dus een rijke leeromgeving die studenten activeert en vervolgens ben ik nog zoekend naar en groeiend in de rol die ik daarin inneem als 44 begeleider.’ Om bij te kunnen dragen aan de onderzoekende houding en de persoonsvorming van studenten, heeft ze zich dit jaar gericht op het onderwijsontwerp en haar begeleiding daarin: ze experimenteert, vraagt feedback aan studenten, registreert in een logboek wanneer ze wel of niet een onderzoekende houding of zelfreflectie bij studenten ziet en analyseert de producten van studenten vanuit dit perspectief. Het ideaal van de onderzoekende en reflectieve houding vormt dus - naast de inhoudelijke onderwijsdoelen - steeds het denkkader voor het verder ontwikkelen en verfijnen van het onderwijs. De gesprekken binnen haar opleiding over het ideaal van de onderzoekende houding geven Annemarie nieuwe inzichten: ‘Ik zoek nu meer naar een vorm die studenten helpt om te structureren of om met elkaar te delen in aansluiting op wat ze nodig hebben.’ Door literatuurstudie en experimenten ontwikkelt ze een repertoire aan werkvormen, waar ze ook vaker spontaan gebruik van kan maken. Daarnaast merkt Annemarie in haar begeleiding dat ze alerter is geworden op signalen van studenten en sensitiever voor hun ervaring. Het doelgericht registreren van studentgedrag heeft bijgedragen. Het inspireert haar dat studenten steeds meer initiatief nemen tot uitwisseling en uit zichzelf theorie en praktijk met elkaar in verband brengen. En het geeft de mogelijkheid om haar kennis toe te voegen, precies zoals ze dat belangrijk vindt: in een samenspel tussen studenten en docent. Ze heeft dit jaar geleerd om duidelijker haar bedoeling en verwachtingen uit te spreken en studenten aan te spreken op hun leerhouding, zowel in waarderende als kritische zin. Het helpt hierin dat ze zich meer bewust is van wat ze doet en waarom ze dat doet. In het traject onderzoekend professionaliseren heeft ze met collega’s lesopnames geanalyseerd en gezocht naar manieren om de reflectie van studenten te verdiepen. Ze leerde om dichter bij de ervaring van studenten te blijven, kernvragen te stellen over opvattingen en drijfveren en studenten de ruimte te geven om na te denken. Het blijft zoeken om daarin de inhoudelijke verdieping van studenten te stimuleren. Er zijn zeker vaker momenten waarop ze studenten aanzet tot nadenken over zichzelf; dit kan echter nog veel meer in haar optiek. Annemarie laat zien dat ze de begrippen die ze voor het onderwijs van belang vindt als de onderzoekende houding, het samenspel met leerlingen en het sensitief en responsief zijn, steeds meer in haar docentschap weet te verweven. Van abstracte ideeën zijn het meer doorleefde principes geworden. De manier waarop ze haar onderwijs nu vorm geeft, biedt haar meer voldoening en inspiratie. Het zoeken naar een juiste balans tussen ruimte geven en sturen blijft. 4.7 De professionalisering van Stan: Ruimte om te leren Stan werkt bij de start van het project sinds twee jaar als all-round docent binnen het domein Gezondheid en Welzijn. Hij heeft zeer diverse en ruime ervaring in de beroepspraktijk. De intakefase Enthousiasme, openheid en interactie typeren Stan als docent. Hij wil bereiken dat studenten enthousiast worden en zin hebben om een volgend college terug te komen. Hij kent zichzelf daarin een rol als ‘promotor’ toe. Stan houdt van theoretische concepten en geniet van colleges voor grote groepen, maar alleen als hij zelf ook echt enthousiast is over de stof en de vorm: ‘Ik heb altijd geleerd dat je een college met inleiding, middenstuk en afsluiting moet opbouwen. Ik vind dat zelf heel saai en doe dat dus niet. Ik zoek eerder naar een manier waar ik zelf enthousiast over ben en die afwisselend is.’ Hij maakt gebruik van humor, verhalen, filmpjes en opdrachten tussendoor en vertelt daarbij soms ook expliciet waar hij zelf enthousiast over is en waarom. Het is niet alleen overdracht en promotie; bewust bouwt Stan momenten van interactie in, waarbij hij vragen stelt aan studenten en in trainingen gebruik maakt van ervaringsoefeningen: ‘In trainingen laat ik studenten veel oefenen, zodat ze de theorie gaan voelen.’ 45 Zowel in colleges als trainingen kan Stan uitdagend zijn. Zelf zegt hij daarover: ‘Ik kijk veel naar wat er in de zaal of in een groep gebeurt en daar reageer ik dan op vanuit wat me opvalt, dat gaat heel spontaan’. Hij vertelt het bijvoorbeeld aan een klas als hij ze pittig vindt, maar is ook in de individuele feedback naar studenten open en direct. In reflectieverslagen leest hij terug dat een dergelijke reactie studenten geregeld tot nadenken aan heeft gezet. Opvallend is dat Stan niet alleen vertelt over zijn enthousiasme, open en directe houding, maar deze ook zichtbaar is in de gesprekken met hem. Hij is bijzonder energiek en expressief, er wordt geregeld gelachen en hij confronteert een enkel moment de onderzoeker met haar manier van vragen stellen. Het lijkt niet alleen een manier van lesgeven, zo is Stan. Bijna 100% van de studenten geeft in de enquête aan dat Stan ‘zichzelf is en een herkenbare stijl van lesgeven heeft’. Gesprekken met studenten en collega’s geven een overeenkomstig beeld: ze zien Stan als open, dynamisch, hij deelt zowel over zichzelf als dat hij vragend is. Voor studenten is hij meer uitdagend, dan dat hij ondersteuning biedt. In zekere zin heeft Stan al aan het begin van het project een uitgesproken stijl in de zin van ‘eigen’: dicht bij zijn eigen persoon. Dit geldt veel minder voor uitgesproken in de betekenis van ‘expliciet’: het kunnen expliciteren van de eigen onderwijsidealen en –opvattingen. Stan vertelt dat hij bij toeval docent geworden is. Eerder werkte hij als docent in het mbo. Daar ontdekte hij zijn plezier in lesgeven. Een gemis aan inhoudelijke diepgang, stimuleerde hem om de overstap te maken naar het hbo. Er is geen baan die hem zo past als deze: ‘Het docent zijn is voor mij het meest natuurlijk. Ik ben totaal ontspannen en hoef niet zo mijn best te doen om goed te presteren als in andere banen.’ Het contact en de interactie met studenten is belangrijk voor hem. Als studenten een kennistoets halen vindt hij dat mooi, maar het geeft pas echt voldoening als hij ze tot denken aan zet, of als hij bij kan dragen aan hun ontwikkeling als mens. Tussen de eerste twee interviews maakt Stan mindmaps om zijn eigen drijfveren te verhelderen. Hij realiseert zich hierdoor meer wat hij belangrijk vindt in het onderwijs, zoals bijvoorbeeld: de transparantie van studenten, ook in hun toekomstige rol als pedagoog en dat ze weten dat kennis beperkt is en een eigen visie ontwikkelen. Zo ontwikkelen zich de eerste elementen van zijn idealen en opvattingen. Na de intakegesprekken, het aanvullen van de enquête met een eigen deel, het bevragen van studenten, het werken aan een logboek en eigen professionaliseringsplan, neemt Stan contact op met de onderzoeker. Hij heeft het gevoel zinloos bezig te zijn. In een gesprek wordt duidelijk dat de reflectie – die in dit stadium van het project wordt gevraagd – grote weerstand oproept. Het praten, analyseren en bezinnen voelt als stilstand. Leren is voor hem experimenteren. Zo heeft hij ook zelf zijn lessen verbeterd, hij doet dat echter vooral op gevoel: ‘Ooit zei een oudere collega tegen me: 'Jij weet niet zo goed wie je zelf bent.’ Ik experimenteer heel veel, ik ben minder Professionaliseringsplan jaar 1 goed in zelfreflectie. Ik ben ook all-round, eigenlijk Doel: van alles een beetje.’ In het gesprek realiseert Stan Verhelderen eigen beroepsidentiteit en verbeteren van mijn competentiesm.b.t. onderzoekend leren, zich dat hij meer richting wil geven aan zijn evaluatie en reflectie experimenten, zodat hij meer lijn aan kan brengen in Professionaliseringsactiviteiten: zijn lessen en in zijn eigen leren: ‘Ik wil het meer Supervisie/coaching: schriftelijke en mondelinge kunnen overzien: wat ik doe en waarom ik dat doe. reflectie, geregelde bijeenkomsten 1 x in de 2 weken Daarom wil ik zoeken naar drijfveren die verder Verdieping in onderwijsvisies door literatuurstudie en gesprekken met collega’s reiken dan onderwijsdoelen.’ Ook al sluit het niet aan Experimenteren gericht op het vergroten positief bij zijn natuurlijke leerstijl, hij wil hiervoor beter leren kritische houding van studenten; experimenten kunnen veranderen n.a.v. nieuwe focus reflecteren. De onderzoeker adviseert Stan om Experimenten onderzoeksmatig evalueren door hiervoor in coaching of supervisie te gaan. Op basis studenten te bevragen Gesprekken en meelopen met inspirerende collega van deze laatste inzichten en input uit de gesprekken met professionaliseringsdeskundigen, maakt Stan zijn plan voor het eerste jaar (zie het kader voor een globaal overzicht). 46 Eerste jaar Aan het eind van het eerste jaar zegt Stan: ‘Ik ben niet meer bezig met het project, maar met mijn eigen ontwikkeling als docent.’ Hij reflecteert en brengt daar focus in aan; zijn doelen zijn eenvoudiger en concreter. Door bewuster stil te staan bij ‘Wie ben ik als docent?’ en hierover te praten in supervisie, intervisie, met studenten en collega’s, doet Stan aan het begin van het jaar een belangrijk inzicht op: ‘Mijn kracht is het innemen van ruimte door te vertellen. Ik wil dit blijven doen, want studenten vinden mijn verhalen vaak inspirerend […] Als ik wil dat studenten hun eigenheid ontwikkelen, dat ze leren om open te staan voor andere zienswijzen, maar ook kritisch kunnen zijn, dan moeten ze hun eigen verhaal kunnen maken.’ Daarvoor moet hij studenten juist ruimte geven. Het thema ‘ruimte’ komt zo centraal te staan in zijn leerproces. Vanaf dat moment let Stan iedere les op de ruimte die hij inneemt en wat het effect is op studenten. Hij houdt reflecties schriftelijk bij en bespreekt ze in supervisie. Zo ontdekt hij: ‘Dan ben ik maar aan het praten en zie ik studenten ook afhaken. […] Als zij antwoord geven op een vraag, zoek ik in mijn achterhoofd al naar manieren om hen verder te enthousiasmeren.’ Zijn eigen enthousiasme vormt in zekere zin een belemmering voor het geven van ruimte aan anderen. Doelgericht past Stan nieuwe inzichten ook toe. Hij houdt zijn eigen verhaal vaker bewust achterwege en kijkt en luistert naar studenten. Voor SLB experimenteert hij met een nieuwe werkwijze om studenten te stimuleren ‘zelf te bepalen waar ze naartoe willen’. De ervaringen die hij hiermee opdoet, zijn echter niet positief. Studenten vinden het saai en hij zelf ook. Er komen weinig reacties op zijn vragen en Stan verklaart dat als volgt: ‘De ervaringen en ideeën van eerste jaarsstudenten zijn mogelijk nog niet zo ingevuld […] Studenten hebben ook voeding nodig en alleen maar vragen, knikken en hummen, past niet bij mij.’ De werkgroepen en onderzoeksbegeleiding benut hij vervolgens om te zoeken naar een balans tussen sturing vanuit de student en vanuit hemzelf. Hij wil studenten zo veel mogelijk ‘de puzzel zelf op laten lossen’. Hij probeert voor iedere individuele student in te schatten wat ze kan, welke volgende stap ze kan zetten en wat ze daarvoor aan ondersteuning nodig heeft. Hij gaat daarbij onderzoekend te werk: ‘Het is kijken wat ze vragen, hoe ze het vragen, ook non-verbaal, en wat daar dan de achtergrond van is; kijken hoe ze presteren. En ik stel vragen, omdat ik ook wil onderzoeken hoe het met de student gesteld is.’ Door te reflecteren op deze nieuwe manier van lesgeven, doet hij meerdere ontdekkingen. Ten eerste merkt hij hoe fascinerend hij het vindt: ‘Dit is helemaal niet saai, maar juist ontzettend spannend. Ik kan er namelijk ook wel eens helemaal naast zitten.’ Hij vindt het boeiend om aandachtig en onderzoekend te kijken studenten; om te overwegen en een juiste strategie te kiezen. Met werkgroepbegeleiding was hij eerder na een kwartier klaar, nu is hij intensief met studenten bezig in interactie. Ten tweede merkt hij dat de relatie met studenten belangrijker is geworden, omdat zij zich vrij moeten voelen om vragen te stellen, uit te proberen, hun grenzen te ontdekken en fouten te maken. Stan investeert explicieter in deze relatie, mede door aan studenten uit te leggen wat hij doet en waarom zo. Deze duidelijkheid creëert in zijn optiek ook veiligheid. Cruciaal in dit leerproces is dat Stan steeds beter is gaan reflecteren: ‘Ik zit nu soms gewoon na te denken achter mijn bureau over mijn lessen dan ga ik ze van allemaal kanten bekijken en dat is winst.’ Supervisie en de interviews hebben bijgedragen aan ‘het schudden aan mijn vanzelfsprekendheden.’ Hij leerde zichzelf nieuwe vragen stellen. In supervisie kreeg hij feedback op zijn reflecties en leerde hij meerdere reflectiemodellen gebruiken. Door de schriftelijke reflecties moest hij wel concreet worden. Daarnaast was het gericht toepassen van ruimte geven aan anderen belangrijk, in werk en privé. Aandacht voor zijn eigen ‘performance’ verschoof naar het zich bewust verdiepen in en waarderen van de 47 ander. Stan beschouwt zijn ontwikkeling als een begin. Hij wil nog veel beter leren om af te stemmen op studenten en daarin te differentiëren. De literatuurstudie schuift hij een jaar op; hij wil zich verdiepen in diverse onderwijsvisies én studenten bevragen, om zijn eigen overtuigingen ter discussie te kunnen stellen en zijn onderwijsopvattingen en handelen beter te kunnen onderbouwen (zie het kader). De observatie en enquête onder studenten bevestigen het beeld van een docent die met zijn enthousiasme en authentieke stijl studenten weet te inspireren. Studenten voelen zich gezien, maar herkennen nog steeds relatief weinig dat ze de Professionaliseringsplan jaar 2 ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. In de Doelen: geobserveerde les is veel interactie zichtbaar; de Doseren in ruimte geven en nemen: verwerking van de studenten die het moeilijk lijken te vinden, krijgen lesstof door studenten stimuleren. Aansluiten op de behoeften van diverse studenten, dus echter minder aandacht. - Tweede jaar ook de ‘stillere’ student of student met moeite. Leren om de lat hoger te leggen voor studenten; eigen visie ontwikkelen op waar ik de lat wil leggen, waarom en hoe. Professionaliseringsactiviteiten: Visiegroep met collega’s oprichten: samen literatuur over Aan het eind van het tweede jaar houdt een onderwijsvisies bestuderen en bespreken. Gesprekken collega een groepsinterview met studenten over met deskundigen. Studenten bevragen: tussentijds en aan het eind jaar 2 het docentschap van Stan. Eén uitspraak is Structureel experimenteren en reflecteren op mijn exemplarisch: ‘Hij heeft me zeker geholpen, maar idealen en onderwijsvisie, op hoe ik lesgeef en begeleid; het effect op studenten evalueren. Meer diepgang in uiteindelijk heb ik het zelf gedaan.’ Studenten reflectie op mijzelf als persoon. voelen zich ondersteund én ervaren dat ze tot denken aan worden gezet omdat Stan andere invalshoeken biedt en heel goed doorvraagt. ‘Hij geeft zelden een pasklaar antwoord, we moeten er zelf over nadenken.’ Voor de eerste jaarsstudenten was dat na de havo enorm wennen. Het heeft wel bijgedragen aan hun persoonlijke ontwikkeling: ‘We zijn veel zelfstandiger geworden. Ik heb daardoor veel meer verantwoordelijkheid en weet beter wat ik belangrijk vind.’ De relatie met Stan is hierin cruciaal. Stan neemt ruimte in en kan daar – ook in de ogen van studenten – wel eens in doordraven. Toch ervaren ze alle ruimte om in te breken en vragen te stellen, omdat Stan dat altijd serieus neemt: ‘Niets is gek, je kunt echt alles zeggen en vragen.’ Stan leeft dit voor, door ook over zichzelf te vertellen en zich kwetsbaar op te stellen. Hij blijft zitten als de les is afgelopen, waardoor studenten altijd nog bij hem terecht komen. En, heel belangrijk voor de studenten: ‘Hij behandelt iedereen als individu, door veel docenten word je vaak als klas gezien.’ Ze noemen diverse concrete voorbeelden waarin hij een onderscheid maakt tussen studenten op basis van het inzicht dat hij in hen heeft. Hij keurde bijvoorbeeld een leeractiviteit van de ene student niet goed, omdat ze het al beheerste, terwijl een ander het wel kon doen. ‘Hij zoekt bij iedereen wel een beetje de grens en dan triggert hij je wel.’ Stan zelf zegt dat hij in alles beter heeft leren ‘balanceren’. Ten eerste geldt dat voor zijn optreden tijdens hoorcolleges. Zijn enthousiasme en humor zet hij bewuster en ‘verfijnder’ in, meer afgestemd op studenten. Hij probeert meer verschil te maken, zowel verbaal, als in stemgebruik en lichaamstaal. Bij een complex onderwerp is hij serieuzer en laat hij bewust vaker stiltes vallen; hij ziet het effect op de concentratie van studenten. Zowel in zijn voorbereiding, als tijdens een college, richt hij zich veel meer op wat studenten nodig hebben. Hij is zich in diverse studenten gaan verdiepen; door meer met ze in gesprek te zijn, kan hij zich beter in hen inleven. De keuze om na iedere les te blijven zitten, maakte hij overwogen om de studenten die niet plenair vragen durven te stellen, ruimte te geven. Hier wordt veel gebruik van gemaakt. Ten tweede heeft hij beter leren balanceren in de begeleiding van werk-, onderzoeks- of SLBgroepen. Zijn idealen en visie inspireren hem in de sturing van studenten: ‘Ik heb dan iemand voor ogen die midden in de samenleving staat, die bewust nadenkt over de dingen die ze doet, gaat stemmen vanuit 48 een bepaalde overtuiging en betrokkenheid. […] Als ze weten wat ze doen en waarom ze dat doen, leren ze ook om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.’ Tegelijk is hij ook op dit vlak flexibeler geworden en meer afgestemd: afhankelijk van de situatie zet hij de student tot denken aan of geeft hij antwoord op een instrumentele vraag. Enkele leerervaringen waren voor Stan wezenlijk. Aan het begin het jaar werd het werk van alle studenten in twee van zijn groepen met een onvoldoende beoordeeld door collega’s; terwijl hij zelf en de studenten zeer tevreden waren over het leerproces. Dit stimuleerde Stan om veelvuldig met collega’s gesprekken te voeren over de eisen die aan het eindresultaat worden gesteld. Hij koppelde deze gesprekken steevast aan het waartoe: de betekenis voor de ontwikkeling van de studenten in relatie tot eisen vanuit het werkveld. Dit waren kritische gesprekken, soms ook fel, over uiteenlopende deelonderwerpen. De uitwisseling met collega’s met diverse achtergronden, gaf hem nieuwe inzichten, bijvoorbeeld in de betekenis van praktijkgericht onderzoek: ‘Ik begeleidde voorheen onderzoek veel instrumenteler. Nu besteed ik meer aandacht aan de inhoud en kennis. Het gaat er mij om dat studenten leren om hun keuzes te baseren op kennis en dat het onderzoek van waarde is voor een kwaliteitsverbetering in de praktijk.’ Stan en zijn collega’s ervaren hoe belangrijk dergelijke gesprekken zijn voor het ontwikkelen van een steeds preciezer en gedeeld referentiekader. Een leerervaring die hiermee verband houdt, is het ontwikkelen van zijn onderwijsvisie. Stan bestudeerde literatuur, sprak lectoren, bezocht lezingen en congressen en startte met een groep collega’s een ‘visiegroep’, waarin ze artikelen bespraken en deskundigen uitnodigden. Het ontwikkelen van zijn visie, heeft voor Stan veel betekenis in de begeleiding van studenten: ‘Ik kan veel scherpere vragen stellen aan studenten, vragen die gerelateerd zijn aan waar het naartoe zou moeten.’ Het draagt bij aan het kunnen verantwoorden van de keuzes die hij maakt: ‘Ik kan veel beter aan studenten en collega’s uitleggen wat ik doe en waarom. Ik merk dat het studenten motiveert en collega’s prikkelt of inspireert in de gesprekken die we hebben.’ En tot slot haalt hij zo meer inspiratie uit zijn werk: ‘Als ik er gefocust inga, is de kans veel groter dat ik ook bereik wat ik belangrijk vind om te bereiken.’ Stan wil in het vervolg leren om beter een klassikale dialoog te begeleiden, waarin de inbreng van studenten uitgediept wordt en zij leren om zelf theorie en praktijk te verbinden. De laatste observatie ondersteunt dit. Stan zegt dat hij zijn identiteit heeft moeten herdefiniëren. Het thema ruimte gaf hem een heel nieuw perspectief op zichzelf in werk en privé. Enige ‘dwang’ en sturing van buitenaf in combinatie met zelf erg graag willen ontwikkelen, waren belangrijk om ‘opnieuw’ naar zichzelf te kunnen kijken. Het werken in een omgeving waarin collega’s het waardevol vinden om kritisch en open met elkaar opvattingen en ervaringen te delen, gaf zeker in het tweede jaar een belangrijke impuls aan zijn leren. 4.8 De professionalisering van Nicole: Van mijn manier naar die van studenten Nicole werkt bij de start van het project twee jaar als docent Financiën en Management voor het domein Business, Media en Recht. Ze heeft één jaar ervaring in de beroepspraktijk. De intakefase Nicole typeert zichzelf als gestructureerd en behulpzaam. Ze vindt het belangrijk om studenten verder te helpen. Als studenten een vak of onderdeel moeilijk vinden, geeft ze extra begeleiding of plant zo nodig een extra les in: ‘Ik sta klaar voor studenten, ben goed bereikbaar en reageer snel. Ik regel dingen voor studenten als dat nodig is, dat komt vaak voort uit studieloopbaanbegeleiding (SLB).’ Zowel van studenten als collega’s hoort ze dat zij Nicole betrokken en direct vinden. Zij zien in Nicole een docent met verantwoordelijkheidsgevoel, die haar werk goed wil doen. Ze neemt echter geen blad voor de mond. 49 Als ze het ergens niet mee eens is, laat ze dat duidelijk merken, bijvoorbeeld als studenten in haar optiek te weinig inzet tonen. Studenten vinden het volgens Nicole enerzijds niet zo prettig om direct aangesproken te worden op hun gedrag en anderzijds geeft het hen wel duidelijkheid. Op basis van bovengenoemde eigenschappen vindt Nicole zichzelf een voldoende goede docent. Ze kan een duidelijke structuur aanbrengen in haar lessen en is flexibel als studenten vragen stellen. Ze haalt er voldoening uit als ze de theorie goed heeft kunnen overbrengen; met opdrachten controleert ze of studenten de stof goed hebben begrepen. Ze is trots als ze studenten – die wel willen, maar om bepaalde redenen niet kunnen – verder heeft kunnen helpen. Dat geldt ook voor praktische hulp: ‘Ik had een student met dyslexie en er was een lange wachtlijst voor begeleiding. Ik zoek dan naar andere manieren om haar verder te helpen. Voor die studenten wil ik me echt inzetten.’ Het meest lastig vindt ze het om orde te houden en consequent te zijn. Omdat ze overwegend in het eerste jaar lesgeeft, wordt er een groter beroep op deze kwaliteiten gedaan. Nicole raakt zelf vooral geïnspireerd door de verbinding tussen theorie en praktijk en wil aan deze verbinding een plaats geven in haar lessen. Ze ontleent deze drijfveer aan ervaringen in haar beide opleidingen: ‘Op de universiteit vond ik het te veel alleen theoretisch. Maar ook in mijn hbo-opleiding waren er docenten, die veel werkten vanuit ‘zo is het’. Dan ontdekte ik in mijn stage dat het in de praktijk toch echt anders was dan in theorie en ging ik zelf uitzoeken hoe het zat. Ik vind dat ook echt leuk om te doen!’ De theorie geeft in haar optiek ‘vaak een hoofdvorm weer, terwijl er in de praktijk zo veel tussenvormen zijn en juist dat maakt het interessant.’ Ze houdt haar vakliteratuur goed bij en verdiept zich in de praktijk. Ze vindt het boeiend om te ‘onderzoeken’. Voor het bedrijf van een familielid doet ze een klein onderzoek naar de fiscaliteiten bij het opstarten van een eigen bedrijf. Deze ervaringen probeert ze te gebruiken in haar lessen. In het tweede interview heeft Nicole een concreter beeld van haar onderwijsideaal. Ze heeft er na het eerste interview over nagedacht: ‘Ik vind het belangrijk dat studenten leren om keuzes te maken in complexe situaties. Ze moeten later beslissingen nemen, die kunnen onderbouwen en er overtuigend over communiceren. Daarvoor is het nodig dat ze niet zo maar de richtlijnen of theorie volgen, maar dat ze onderzoekend en geïnteresseerd zijn; dat ze op zoek gaan naar extra dingen, dat ze nagaan hoe het zit.’ Dan realiseert ze zich ook hoe blij ze wordt als studenten ‘uit zichzelf kennis gaan toepassen en vragen stellen of daar onderling met elkaar over in gesprek gaan.’ De vraag is hoe zij deze houding van zelf nadenken en onderzoeken bij studenten meer kan stimuleren. In de eerste interviews is de werkomgeving van Nicole een terugkerend onderwerp van gesprek. Haar inspiratie haalt ze uit het contact met studenten en collega’s. Ze typeert haar omgeving daarnaast als ‘zakelijk en procedureel, met veel controle en sturing.’ Ze heeft daardoor het idee niet altijd als professional te worden gezien en het is lastig om aan haar eigen drijfveren en ontwikkeling toe te komen. Haar inzet wordt op basis van expertise voor haar bepaald; ze geeft veel dezelfde vakken in het eerste jaar. Terwijl ze zelf juist zou willen verbreden en verdiepen om meer aan haar inspiratie toe te komen. Zoals Nicole praat over haar docentschap, toont ze zich ook in de interviews. Ze is direct en nuchter in haar uitingen. Het is heel duidelijk wat ze belangrijk vindt en ze toont een gedrevenheid om zich te ontwikkelen. Studenten waarderen haar structuur en geduld. De relatie met Nicole beleven studenten wisselend. In groepsinterviews met studenten hoort ze dat studenten haar soms negatief vinden overkomen. Ze benoemt in hun optiek bijvoorbeeld vaker wat niet goed dan wat wel goed gaat. Opvallend is overigens dat studenten dit wel tegen haar durven te zeggen, wat mogelijk met een open houding van Nicole te maken heeft. 50 Nicole wil haar ontwikkeling richten op het stimuleren van een onderzoekende houding bij studenten en op het aanbrengen van verbanden tussen theorie en praktijk. Ze doet diverse waardevolle ideeën voor haar professionaliseringsplan op in de gesprekken met docentenopleiders (zie het kader voor een globaal overzicht van haar plan). Professionaliseringsplan jaar 1 Eerste jaar Doelen: Onderzoekende en geïnteresseerde houding van studenten stimuleren Studenten laten leren van nadenken over eigen ervaringen Consequent zijn in orde Positieve houding aannemen en zo ook positieve houding studenten stimuleren Nicole is duidelijkere keuzes gaan maken, afgestemd op wat ze bij studenten wil bereiken: ´Ik wilde altijd heel veel en bij alle opleidingen waar ik les aan geef. Maar als ik studenten meer na wil Professionaliseringsactiviteiten: Bestuderen literatuur: ‘Lessen in orde’ van P. Teitler; laten denken over de relatie tussen theorie en boek over ‘Positive behaviour support’; boeken over praktijk, kan dat alleen als ik me in beide goed kan activerende didactiek Deelname werkgroep ‘Activerende didactiek’ verdiepen. Het is vrijwel onmogelijk om dat voor Cursus groepsdynamica meerdere opleidingen te doen, dus ik richt me nu Video Interactie Begeleiding Experimenteren met werkvormen t.b.v. samen leren, op één opleiding.´ Ze brengt meer focus aan in lessen aan laten sluiten op praktijk studenten, positieve haar leren, zowel inhoudelijk als in het zoeken feedback aan studenten naar vormen om studenten te activeren en ze consequenter en positiever te benaderen. Dit jaar kenmerkt zich door het opdoen van nieuwe kennis, uitproberen, grenzen tegenkomen en deels verleggen op didactisch en persoonlijk vlak. In de werkgroep activerende didactiek deed Nicole – in combinatie met literatuurstudie – ideeën op voor werkvormen die een praktijkgerichtere insteek bevorderen en studenten meer tot denken aanzetten. Het was voor Nicole belangrijk om in de werkgroep en in intervisie met andere docenten ideeën uit te wisselen over de toepassing, omdat ze vooral dat lastig vindt. Ze kent succesvolle experimenten, waarin studenten meer uit zichzelf met vragen komen, gaan nadenken omdat ze door een voorbeeld of opdracht getriggerd worden. Op zo’n moment raakt ze zelf ook geïnspireerd: ‘Ik vind het dan fijn dat studenten meer doen en dat ik gerichtere vragen krijg. Studenten komen met allerlei invalshoeken en oplossingen, heel anders dan wat ik had verwacht. En daar ga ik ze dan helemaal over uithoren, hoe ze dat zien, en dat inspireert mij dan ook.’ Ze heeft echter ook negatieve ervaringen met experimenten en wijdt het verschil primair aan de klas: ‘Een goede klas vindt het leuk om dingen uit te zoeken en dat we er daarna de praktijk aan koppelen.’ Bij een minder sterke of minder gemotiveerde klas, wordt ze meer met weerstand geconfronteerd: ‘Bij werkcolleges gebruiken we één boek waarin precies staat hoe het zit. Als ik dan een voorbeeld of opdracht geef, waaruit iets anders blijkt, wordt het lastig. Studenten moeten het boek leren voor het tentamen en zien het boek als de ideale weg. Ze raken in de war als het anders wordt.’ En: ‘Als iets niet concreet is, vinden studenten het ook lastig. Dat kan gebeuren bij een experiment en dan zeggen studenten dat ze het liever op de oude manier hebben.’ De nieuwe werkvormen zorgen ervoor dat ze ‘veel meer moet schakelen.’ De weerstand van studenten belemmert haar inspiratie en daarmee de toepassing van nieuwe inzichten. De lesobservatie en vooral VIB bevestigen dit beeld. De video-opname van een les confronteert Nicole met de manier waarop zij controle houdt en ze ziet hoe dit studenten van een actieve deelname weerhoudt. De concrete gedragsalternatieven die ze van de opleider hoort in de nabespreking, vindt ze belangrijk. Reflectie op haar persoon doet Nicole uit zichzelf minder, maar wordt wel in interviews gestimuleerd. Zo doet ze aan het eind van het jaar het inzicht op dat ze niet alleen de grenzen van studenten, maar ook die van haar zelf moet oprekken: ‘Ik heb dit jaar voldoende informatie en inspiratie opgedaan om toe te kunnen passen. De focus moet het komende jaar op mijn persoonlijke ontwikkeling liggen.’ 51 In het consequent en positief zijn heeft Nicole naar eigen zeggen een grotere ontwikkeling doorgemaakt en meer haar grenzen verlegd: ´Ik ben duidelijker regels gaan stellen en maak meer afspraken met klassen. Ik kijk vanuit een andere invalshoek: studenten zijn lerend en langzaam gaat hun niveau stijgen. Ik geef een compliment als studenten een goede vraag stellen of als ze ergens goed over na hebben gedacht.’ Opvallend is dat het referentiekader van Nicole is veranderd: ze let niet alleen op het resultaat, maar kijkt ook meer naar de leerhouding van studenten en spreekt daar haar waardering voor uit. PBS en de cursus groepsdynamica gaven haar meer inzicht in het gedrag van studenten en wat er voor nodig is om positief gedrag te stimuleren. Ze heeft wel erg moeten zoeken naar een manier die oprecht is en past bij haar nuchtere houding. Daarnaast las ze het boek ‘Orde in de klas’ en ging ze samen met een collega naar een lezing van de auteur. Inzichten over orde houden in het voortgezet onderwijs vertaalde ze met haar collega naar de context van de hbo: ‘Ik ben gaan controleren of studenten hun huiswerk hebben gemaakt. Omdat ze nu beter voorbereid zijn, hebben ze er vooraf meer over nagedacht, daardoor komen er meer vragen in ze op en kunnen we de stof meer uitdiepen.’ Consequent zijn, heeft niet zo zeer direct een betekenis voor haar inspirerend docentschap; ze creëert zo wel de voorwaarden waardoor ze meer geïnspireerd en inspirerend kan zijn. Studenten ervaren vaker dat ze hard moeten werken en uitgedaagd worden dan een jaar geleden. De verbinding tussen theorie en praktijk Professionaliseringsplan jaar 2 blijkt wel uit de geobserveerde les, maar komt niet naar voren uit de enquête met studenten. Nicole Doelen: Onderzoekende en geïnteresseerde houding hoort geregeld van individuele SLB-studenten terug studenten stimuleren; zelf leren improviseren dat ze zich gekend en gewaardeerd voelen. Ze wil dit Studenten laten leren van (praktijk-)ervaringen Positieve houding aannemen en zo ook positieve ook meer gaan toepassen in lessituaties. Daarnaast houding studenten stimuleren blijft haar ideaal om studenten te stimuleren tot een Professionaliseringsactiviteiten: onderzoekende houding ten aanzien van de theorie Training didactisch coachen t.b.v. stimuleren en praktijk (zie het kader). onderzoekende en geïnteresseerde houding - Tweede jaar - studenten en geven positieve feedback Gesprekken met docentenopleider over improviseren en mijn persoonlijke ontwikkeling Gesprekken met collega’s binnen mijn opleiding over didactische werkvormen Activerende didactiek toepassen waardoor ik wel moet improviseren Eigen ontwikkeling binnen intervisie bespreken en feedback van anderen ontvangen Onderzoek onder studenten voorbereiden en collega studenten laten bevragen Aan het eind van het tweede jaar houdt een andere docent uit het project een groepsinterview met studenten van Nicole. Ze vraagt studenten naar hun onderzoekende houding en de bijdrage van Nicole daaraan. Onderzoekend zijn is voor deze studenten: ‘Nieuwsgierig zijn’; ‘stil staan bij de verschillende mogelijkheden voor een oplossing en zoeken naar extra literatuur’ en ‘openstaan voor allerlei soorten uitkomsten.’ Ze worden hiertoe gestimuleerd als Nicole ‘laat zien dat zij open staat voor nieuwe ontwikkelingen en gebruik maakt van vakliteratuur, kranten, ed.’; ‘verbanden legt, waarbij wij de gelegenheid hebben voor eigen invulling en voorbeelden’ en ‘als we zelf achter het antwoord op onze vragen moeten komen.’ Studenten herkennen deze elementen in de lessen van Nicole; de enquête wijst echter uit dat de mate waarin zeer divers is. In de geobserveerde les staat de uitleg van Nicole centraal; analyse van de video-opname van een les laat daarentegen een docent zien die in gesprek is met studenten en hen begeleidt bij het vinden van eigen antwoorden. Nicole zelf vindt dat ze in twee jaar tijd belangrijke, maar kleine stappen heeft gezet. Ze heeft een groter arsenaal aan methoden tot haar beschikking om de onderzoekende houding van studenten te stimuleren. Deze manier van werken, kost haar nog veel energie. Gezondheidsproblemen tijdens het tweede jaar laten dit niet altijd toe; ze kiest er dan voor om terug te vallen op een oude routine. 52 Nicole geeft vaker praktijkvoorbeelden of voorbeelden uit de actualiteit: ‘Voorafgaand aan een les kijk ik geregeld op Internet, bijvoorbeeld bij de beurs of er iets voor financiering bij zit. Laatst liet ik een artikel zien met de vraag erbij: ‘Van welk soort aandelenemissies is hier sprake?’ Of ik vraag welke keuzes zij zouden maken bij de achtergestelde obligatieleningen van SNS.’ De gesprekken die daarop volgen met studenten, inspireren haar. Alleen het praktijkvoorbeeld, is volgens Nicole niet zinvol: studenten moeten erover na gaan denken en daarvoor stelt ze vragen of maakt hen attent op opvallende punten. Ze gebruikt werkvormen die ze eerder leerde kennen. Het stimuleren van de onderzoekende houding van studenten bracht zij in bij collega’s en met hen ontwikkelde ze nieuw onderwijs en opdrachten met dit doel voor ogen. Zo hebben ze een format wat studenten in moesten vullen, losgelaten en hen laten zoeken naar een eigen structuur. Nicole zegt: ‘Doordat de opbouw van mijn lessen vaak anders is, iets minder gestructureerd dan voorheen, gebeuren er andere dingen en ga ik me ook anders gedragen.’ Nicole is gedurende dit tweede jaar bewust bezig met wat ze teweeg wil brengen bij studenten en hoe ze dat kan doen. Ze reflecteert daarop, overlegt met collega’s en verlegt grenzen in de toepassing. Ze vindt het veel lastiger om te verwoorden wat ze doet tijdens een les en waarom: ‘Dat gebeurt meer ter plekke, ik heb vaak niet de tijd om daarover na te denken.’ Als ze er achteraf in intervisie en interviews op terug blikt, ziet ze dat ze veel meer heeft ontwikkeld, dan ze zelf dacht. Studenten willen meer weten, stellen vaker vragen en denken na over verschillen tussen theorie en praktijk. Nicole geeft ruimte aan deze vragen en laat studenten individueel en samen naar antwoorden zoeken. Zij wordt zelf ook uitgedaagd en geïnspireerd door hun vragen; steeds vaker bespreekt ze een vraag met collega’s. Ook als het wat buiten het lesprogramma valt, gaat ze op vragen in. Ze diept oplossingen van studenten uit, in plaats van een oplossing in stappen op het bord te presenteren. Een betere manier van vragen stellen, leerde ze vooral in het traject didactisch coachen. Steeds meer hebben studenten invloed op de agenda van de les, ‘want eerst deed ik het meer op mijn manier en nu doe ik het op hun manier.’ Nicole vindt dat ze studenten nu positiever benadert. Belangrijk voor haar is dat ze studenten beter leerde kennen. Ze heeft hieraan bijgedragen door zich het hele jaar meer voor dezelfde klassen in te laten roosteren. Door didactisch coachen kreeg ze oog voor kwaliteiten en het gedrag van studenten en werd ze gestimuleerd om deze te relateren aan de beroepshouding die in de toekomstige beroepspraktijk van studenten wordt verwacht: ‘Ik had daar nog nooit zo over nagedacht, wij moeten natuurlijk ook studenten opvoeden voor het bedrijfsleven. Het maakt mij positiever om te zien dat ze dat ook moeten leren.’ Ze oefent in constructieve feedback geven op deze elementen. Door het project is Nicole op een nieuwe manier naar haar docentschap gaan kijken. In de toepassing van het nieuw geleerde is ze deels geslaagd. Haar gezondheid, werkdruk en weinig regelruimte, hebben haar naar eigen zeggen ook beperkt in haar ontwikkeling. 53 5. ALGEMENE RESULTATEN In dit hoofdstuk zijn de algemene resultaten beschreven op hoofdlijnen. Wanneer u het voorgaande hoofdstuk niet heeft gelezen, zou u alsnog de eerste drie verhalen kunnen lezen om een concreet beeld te krijgen van de ontwikkeling per docent; de resultaten in dit hoofdstuk zijn dan beter te plaatsen. De ontwikkeling van de docenten in hun inspirerend docentschap wordt in verband gebracht met het concept van ID, zoals dat in hoofdstuk 2 is beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het geïnspireerd zijn als docent, het inspirerend zijn als docent en de ontwikkeling van een professionele leerstrategie. Per component van ID wordt beschreven wat de docenten ontwikkeld hebben en wat op deze ontwikkeling van invloed is geweest: de geplande professionalisering, spontane leerervaringen, de persoon van de docent en elementen in de context waarin de docenten werken. De evaluatie van het project door de docenten wordt tot slot weergegeven. 5.1 De professionalisering Het professionaliseringsproject duurde twee jaar. In die periode hebben – naast de maatwerkactiviteiten verschillende generieke professionaliseringsactiviteiten plaatsgevonden, waarbij rekening is gehouden met de kenmerken voor de professionalisering tot ID, zoals agency, geregelde terugkoppeling, onderzoekend, reflecterend, toepassend en samen leren: Gesprek met twee docentenopleiders voor opzet professionaliseringsplan Twee narratief-biografische intake-interviews; twee ‘afsluitende’ interviews (eind eerste en eind tweede jaar) en drie tussentijdse interviews Acht intervisiebijeenkomsten in twee groepen Drie tussentijdse bijeenkomsten in groepen van 2, 3 of 4 docenten. Er zijn extra bijeenkomsten ingepland omdat docenten ook van andere docenten dan die uit de eigen intervisiegroep wilden leren. Twee lesobservaties bij iedere docent: eind eerste en eind tweede jaar. Ook deze waren aanvullend op de initiële opzet en zijn ingevoerd nadat een lesobservatie bij één docent zowel voor haar ontwikkeling als voor het onderzoek waardevol bleek. De professionaliseringsplannen De professionalisering bestond voor een belangrijk deel uit maakwerkactiviteiten. Iedere docent stelde aan het begin van het eerste en het tweede jaar een professionaliseringsplan op. Door de karakteristieken van ID, verhalen en voorbeelden van inspirerende docenten, gesprekken met de onderzoeker, collega docenten en studenten, leerden de docenten het concept van ID beter kennen en konden ze hun eigen plaats daarin bepalen. De intakefase was erop gericht dat docenten een nieuw perspectief van inspirerend docentschap ontwikkelden en vanuit dit nieuwe perspectief naar hun docentschap konden kijken: wat zijn mijn onderwijsidealen en –opvattingen, wat heb ik al in huis en wat wil ik nog ontwikkelen? Op basis van de onderwijsidealen en ontwikkeldoelen konden de docenten richting geven aan hun ontwikkeling en de professionaliseringsactiviteiten die ze daarvoor wilden ondernemen. De geformuleerde kenmerken voor de professionalisering tot ID stimuleerden de docenten om diverse activiteiten op te nemen. In het kader van samen leren gingen docenten bewuster en meer met collega’s in gesprek, planden ze het met elkaar meelopen, samen lesgeven of werd intervisie met naaste collega’s geïnitieerd. De docenten planden onderzoekend leren door studenten te observeren of 54 bevragen, door inspirerende collega’s te observeren of interviewen, door met mensen in de beroepspraktijk in gesprek te gaan, mee te lopen of zelfs voor één dagdeel per week stage te lopen. De docenten gaven richting aan reflectie en toepassing door vooraf vragen te formuleren en experimenten te plannen. De transfer van het geleerde maakte al deel uit van het plan. Dit was echter in aanvang nog globaal geformuleerd; de docenten concretiseerden hun plannen hiervoor gaandeweg het project. Opvallend is dat een meerderheid van de docenten – zeker in het eerste jaar - didactische scholing heeft opgenomen. Eén van de verklaringen hiervoor is dat docenten in het hoger beroepsonderwijs beperkt pedagogisch-didactische scholing hebben gehad. Al deze docenten waren van mening dat ze zich meer moesten bekwamen in activerende didactiek om studenten in beweging te brengen. Een andere verklaring ligt mogelijk in de gesprekken met de docentenopleiders. Zij verzorgen allen scholing in pedagogisch-didactische bekwaamheid en één van hen publiceert daarover. Zij legden daarop het accent in hun suggesties. Zo ontstond bijvoorbeeld het idee voor een werkgroep activerende didactiek. De docentenopleiders zijn vooraf schriftelijk en mondeling geïnformeerd door de onderzoeker. Mogelijk hadden zij nog meer ingewijd moeten worden in het concept van ID. In het tweede jaar heeft een groep van vier docenten didactisch coachen gevolgd, omdat zij de interactie met en tussen studenten beter wilden kunnen begeleiden. Binnen het domein Bewegen en Educatie was een project didactisch coachen geweest en er waren opleiders die het konden verzorgen. Zo ontstond het idee. Omdat enkele docenten bang waren voor een te instrumentele benadering, hebben zowel de onderzoeker als deze docenten met de opleider besproken didactisch coachen en de technieken te willen verbinden aan onderwijsidealen. In ieder plan is ook de aard van de eigen opleidingspraktijk terug te zien. Docenten sloten aan bij projecten, bij mogelijkheden voor samen lesgeven of met elkaar meelopen, bij collega’s die een bepaalde opleiding deden of bij lopende vernieuwingen van onderwijsmateriaal. Docenten creëerden ook mogelijkheden, bijvoorbeeld om diepgaander met studenten en collega’s te spreken of een visiegroep van docenten op te richten. Steeds werd met de docenten bekeken of en hoe de mogelijkheden bij konden dragen aan hun ontwikkeling van ID. Docenten werden ook geconfronteerd met beperkingen, zoals werkdruk en gebrek aan tijd van collega’s of een cultuur waarin een kritische dialoog of met elkaar meelopen niet goed mogelijk is. 5.2 Hoe ontwikkelen de docenten het geïnspireerd zijn? Het doel dat hiervoor werd geformuleerd is: De docent ontwikkelt een uitgesproken stijl van lesgeven, o waarbij hij/zij zelf geïnspireerd is: door persoonlijke onderwijsidealen en inspiratiebronnen; die hij/zij in verband kan brengen met onderwijsopvattingen, het eigen handelen in onderwijssituaties en inzichten in de betrokkenheid en ontwikkeling van studenten (‘uitgesproken’ in de zin van: de docent kan dit expliciteren ofwel uitspreken). Alle docenten voelden zich aan het eind van het project meer geïnspireerd. Het terugkerend nadenken in het project over wat zij echt van waarde vinden in het onderwijs en wat ze voor de ontwikkeling van studenten willen betekenen, is nieuw én inspirerend. Ze waren gedreven om te zoeken naar manieren waarop ze aan hun onderwijsidealen gestalte kunnen geven. Duidelijk is dat alle docenten - zoals beoogd op basis van inzichten van Bolhuis (2004) en Jacobs (2010) - een explicieter denkkader hebben ontwikkeld. Dit kader draagt er aan bij dat ze met meer focus reflecteren en toepassen; de docenten 55 gingen toenemend zelf verbindingen aanbrengen tussen hun idealen/opvattingen, hun handelen en de ontwikkeling van studenten. Het model Professionele ontwikkeling ID was hierbij voor alle docenten een belangrijke kapstok. De docenten ervaren trots, betekenis en inspiratie als ze iets in de richting van hun ideaal bereiken, omdat het aansluit bij wat ze echt van waarde vinden. Daarnaast zijn alle docenten geïnspireerd door de interactie met studenten, die ze gaandeweg steeds meer wisten te creëren: de vragen, inbreng en betrokkenheid van studenten, inspireren de docenten zelf ook. De narratief-biografische interviews tijdens de intakefase leverden volgens alle docenten een bijdrage aan het ‘opsporen’ en expliciteren van hun onderwijsidealen. Vooral het exploreren van ervaringen in hun eerdere en huidige professionele loopbaan en soms ook levensloop, brachten de docenten op het spoor. Geen van de docenten vond deze interviews makkelijk, wel waardevol. Twee docenten vonden het in aanvang erg lastig en zochten vooral naar een algemene maatstaf voor ID. Het minder reflexief zijn bij de één en gebrek aan werkervaring bij de ander, lijkt hierin een rol te spelen. Eén andere docent had juist in aanvang al uitgesproken idealen; de intake ging vooral over de discrepantie tussen haar idealen en feitelijke handelen als docent. Drie docenten die nadrukkelijk verzocht waren om deel te nemen, vanuit enkele kritische studentevaluaties op inspirerend docentschap, leken minder vrij om hun eigen idealen open te verkennen. Dit leverde zeker in het beginstadium van het project een spanning op met de door hen veronderstelde verwachtingen vanuit de opleiding. Open gesprekken over dit spanningsveld maakten gaandeweg de weg meer vrij. De onderwijsidealen van de docenten hebben zonder uitzondering betrekking op de persoonlijke ontwikkeling van studenten in relatie tot het beroep waarvoor ze opgeleid worden. Hier is ook op gestuurd door de docenten al voor de interviews te laten lezen over inspirerend docentschap en hen in de interviews na te laten denken over het ‘type’ professionals’ dat zij op willen leiden en welke bijdrage zij aan die vorming willen leveren. Zes docenten formuleren idealen die geïnspireerd zijn op eigen persoonlijke en professionele ervaringen en inspiratiebronnen. Twee docenten uit het domein Bewegen en Educatie zijn juist geïnspireerd door ontwikkelingen die binnen hun opleiding gaande zijn, zoals het congruent opleiden in de lerarenopleiding en het stimuleren van de onderzoekende houding van studenten. Opvallend is dat het merendeel van de docenten betekenis wil hebben voor een specifieke manier van denken of een houding van studenten, waarin de nadruk ligt op kritisch, zelfstandig, met een open en onderzoekende houding. Ze willen dat studenten zichzelf vragen gaan stellen en niet zo maar iets voor vanzelfsprekend aannemen of een oplossend vermogen ontwikkelen. De zes docenten van de meer pedagogische richting leggen daarbij iets meer de nadruk op kritische zelfreflectie door studenten dan de docenten van de economische vakken. De drie docenten die vaardigheidstrainingen geven, gaan expliciet in op de affectieve ontwikkeling van studenten: zij willen bijvoorbeeld dat studenten ontdekken waar hun hart ligt en dat ze in hun hart geraakt worden of dat ze denken, voelen en handelen gaan verbinden. De idealen van de docenten zijn dus duidelijk verbonden met de aard van de opleiding en het vakgebied waarin de docenten opleiden. De inhoud van de idealen veranderde na de intake niet zo zeer, maar de idealen werden wel concreter en genuanceerder: de docenten ontwikkelden een verhaal over wat ze willen bereiken, wat de waarde is voor studenten en hun toekomst en hoe dit verband houdt met eigen waarden in werk en leven. Dit verhaal kon zich ontwikkelen door inspiratie te halen uit literatuur en uit gesprekken met deskundigen en collega’s. En vooral ook door de toepassing van het nieuw geleerde en reflectie (in dialoog) daarop. Toenemend konden de docenten in interviews hun ideaal illustreren aan de hand van concrete ervaringen, waarvan ze de positieve en kritische elementen belichtten. De docenten uit het eerdere onderzoek waren gericht op het ‘schudden aan de vanzelfsprekendheden van studenten’ ofwel het uit balans brengen van studenten om hen te inspireren. Zij streefden daar ieder 56 op een eigen manier naar, bijvoorbeeld door studenten te confronteren, door provocatieve technieken toe te passen, studenten in het diepe te gooien of zeer complexe stof aan te bieden. Opvallend is dat dergelijke elementen weinig tot niet in de onderwijsopvattingen van de docenten in dit onderzoeksproject naar voren kwamen. De twee docenten die wel vertrokken met het idee om studenten te confronteren of in verwarring te brengen, stopten daar gaandeweg mee omdat het te ver af lag van hun eigen persoon. Hun eigenheid was hierin belangrijk. De docenten in dit project wilden studenten veel meer inspireren en in beweging brengen door interactie en dialoog. Daarop legden zij de nadruk. Slechts één docent zocht het daarnaast ook in het verrassen van studenten en hen prikkelen door vreemde, onverwachte wendingen of opmerkingen in de les. Hij deed dat echter al voordat hij begon met het project; hij werd ook al vanaf het begin door studenten inspirerend gevonden. Dit zou een element van inspirerend docentschap kunnen zijn dat persoonsgebonden is en niet of minder leerbaar is. Bij alle docenten veranderden en ontwikkelden hun onderwijsopvattingen zich gaandeweg het project: door literatuurstudie, training, begeleiding, toepassing, reflectie, feedback van begeleider, onderzoeker en door gesprekken met collega’s kregen de docenten een steeds beter beeld van de wijze waarop ze aan hun idealen gestalte kunnen geven. Bijvoorbeeld door activerende didactiek doelgericht in te zetten, door een rolmodel te zijn, door studenten aandachtig te observeren, door feedback te geven en vragen te stellen. Enkele docenten kregen nieuwe inzichten in de betrokkenheid en het leren van studenten voor hun vak en dat was van grote invloed op hun onderwijsopvattingen. Eén docent ontdekte dat studenten veel meer betrokken waren bij haar vak dan zij dacht, maar vooral de stof moeilijk en abstract vonden. Een ander ontdekte dat studenten heel graag uitgedaagd willen worden door opdrachten waar ze zelf voor moeten nadenken en analyseren. Drie docenten deden hiervoor onderzoek onder studenten vanuit een concrete vraagstelling, met voor henzelf waardevolle uitkomsten. Andere docenten kregen meer impliciet een beter inzicht in studenten: door meer interactie, zagen ze meer van studenten; door zelf minder hard te werken, hadden ze meer tijd voor waarneming. Dit onderzoekend leren is in het project minder goed uit de verf gekomen, zie ook verderop bij de professionele leerstrategie van docenten. De vervolginterviews en terugkombijeenkomsten waren van belang voor de normatieve professionalisering van de docenten. Soms kwam voor een docent een instrumenteel doel of een geleerde methode op zich te staan en moest opnieuw het verband met het waartoe en waarom aangebracht worden. Dit speelde op enig moment bij vrijwel iedere docent; het deed zich echter het meest voor bij de docenten van de economische vakken. Mogelijk is de cultuur waarin zij werken een verklaring hiervoor: beide docenten gaven aan dat ze wel met collega’s konden spreken over didactiek en nieuwe onderwijsvormen, het ‘hoe’ dus, maar dat gesprekken over visie en idealen in hun opleiding ongebruikelijk zijn. Alle andere docenten vonden gaandeweg het project wel steeds meer een klankbord bij collega’s voor dergelijke gesprekken, waardoor hun onderwijsidealen en –opvattingen zich makkelijker verder konden ontwikkelen. Docenten waren overigens vaak blij verrast door de belangstelling van collega’s om op een dergelijke manier over het docentschap te spreken. Daarnaast speelt ook de persoon van de docent een rol. Sommige docenten zijn nuchterder, meer met beide voeten op de grond en anderen zijn uit zichzelf al meer bevlogen of gevoeliger voor het nadenken over en willen bereiken van idealen. Dit uit zich in de bevlogenheid in hun docentschap, maar ook in de wijze waarop ze vol hun leerproces aangingen en er intensief mee bezig waren. Andere docenten bewegen zich ergens tussen deze uitersten. Dit lijken persoonlijke eigenschappen te zijn, die niet tot minder leerbaar zijn. 57 5.3 Hoe ontwikkelen de docenten het inspirerend zijn? Het doel dat hiervoor werd geformuleerd is: De docent ontwikkelt een uitgesproken stijl van lesgeven, o waardoor hij/zij inspirerend is voor studenten: uitgesproken in de zin van ‘eigen’, dichtbij de eigen persoonlijkheid; specifieke karakteristieken van inspirerend docentschap zijn herkenbaar aanwezig; studenten in beweging brengt en de ontwikkeling van hun beroepsidentiteit stimuleert. Alle docenten hebben – geïnspireerd op hun idealen - geleerd om studenten meer in beweging te brengen. Voor het merendeel betekende dit dat ze meer activerend en interactief onderwijs zijn gaan geven, waarbij de studenten zelf een grotere verantwoordelijkheid hebben en meer tot denken en -of ervaren aan worden gezet. De enkele docenten die al activerend onderwijs gaven, zijn dat met meer focus - doelgerichter - en meer afgestemd op studenten gaan doen. Docenten zochten dat in specifieke karakteristieken van ID, zoals: activerende didactiek, het geven van praktijkvoorbeelden, zelf een inspirerend rolmodel zijn, het aanbieden van ervaringsoefeningen of studenten zelf onderzoekende vragen laten formuleren. En niet zo zeer, zoals eerder gezegd, in het uit balans brengen van studenten. Voor alle docenten was het belangrijk om te zoeken naar eigenheid: een toepassing van nieuwe kennis, methoden of gedrag die aansluit bij de eigen persoon en de aard van het vak. Aan het eind van het eerste jaar bleek uit lesobservaties en reflectie van de docenten zelf, dat als studenten in beweging waren gebracht, de docenten het kort daarop overnamen door uitleg of antwoorden te geven. Dit is natuurlijk niet per definitie slecht, alleen beseften de docenten dat ze dit routinematig deden en het niet altijd bijdroeg aan de persoonlijke ontwikkeling van studenten, zoals ze die verwoordden in hun onderwijsidealen. Er was slechts één uitzondering: de docent die overwegend trainingen geeft, bood juist zeer veel ruimte en wilde studenten meer inspireren door concretere sturing te geven. De docenten schrijven hun ontwikkeling voor een groot deel toe aan het leren met meer focus. Ze zijn vanuit een duidelijker denkkader gaan experimenteren en reflecteren. Nieuwe kennis, inzichten en methoden vanuit een zelf gekozen training, de werkgroep activerende didactiek, video interactie begeleiding (VIB) of literatuurstudie zijn ze doelbewust gaan toepassen in eigen lessen; de meesten planden daarvoor experimenten. Ook in hun reflectie achteraf vroegen ze zich niet zo maar af of de les goed was verlopen, maar stelden zichzelf specifiekere vragen op basis van hun onderwijsidealen. Meer focus droeg ook bij aan spontane leerervaringen: de docenten gingen – naarmate het project vorderde – ook vaker als vanzelf anders kijken en doen in hun onderwijs. Voor het merendeel van de docenten vroeg deze manier van leren – zeker in het eerste jaar - om het verleggen van grenzen of ‘uit mijn comfortzone’ zoals enkelen het noemden. Zij werden tijdens hun leerproces geconfronteerd met opvattingen of gedragspatronen die belemmerend werkten. Zo is een neiging tot controle belemmerend als je studenten zelf tot oplossingen wilt laten komen of een behoefte aan harmonie inperkend voor het uitdagen van studenten. Denken en praten vanuit het nieuwe perspectief van onderwijsidealen en al helemaal het experimenteren met nieuw gedrag, riep onzekerheid en weerstand op. Een docent zegt daarover: ‘Op een gegeven moment was het bijna te veel om les te geven. Ik was heel erg onzeker aan het worden over: leren studenten wel, gaan de lessen wel zoals het zou moeten, is er niet veel te veel ruimte voor ruis? Ik ging dus allemaal vragen stellen, die ik daarvoor niet zo stelde.’ Nieuw docentgedrag heeft in de regel ook een nieuw effect op studenten. Clarke en Hollingsworth (2002) benoemen het belang van de wijze waarop docenten dit interpreteren. De toegenomen inbreng van studenten werd bijvoorbeeld door sommige docenten gezien als chaos en 58 verlies van controle en pas later konden zij het beschouwen als een waardevolle uitkomst van een nieuwe manier van lesgeven. Van de zes docenten die deze confrontatie aangingen, hebben vijf gaandeweg het eerste jaar bewust besloten om door te gaan met het project en dat besluit vanuit een innerlijke overtuiging genomen dat deze ontwikkeling belangrijk en waardevol is. Twee andere docenten vonden juist dat ze meer uit het project hadden kunnen halen, als zij minder ‘aan de veilige kant’ waren gebleven. Ze lieten bijvoorbeeld geen video-opnames maken van zichzelf, gingen pas in een later stadium met studenten in gesprek over het eigen docentschap of experimenteerden beperkt. De rol van de persoon in (inspirerend) docentschap bevestigt de uitkomsten uit het eerdere onderzoek. Nieuw is dat de professionalisering tot ID een dergelijk turbulent leerproces met zich meebrengt. De ontwikkeling van ID vraagt dus om een transformatief leerproces, waarbij eerder geleerde opvattingen, houdingen of gedrag moeten worden afgeleerd. Door ervaringen van weerstand te exploreren, ontdekken mensen ook wat ze echt belangrijk vinden (vgl. Meijer, 2014). Dit gold zeker voor de docenten in het project, waarbij het belangrijk was dat zij hun weerstand onderkenden en bespraken. Pas in het tweede jaar zijn docenten zich gaan richten op de begeleiding van het proces dat erop volgt als studenten in beweging zijn gebracht. Door zelfreflectie, lesobservaties en interviews ontstond dit perspectief. De vraag die centraal stond was: hoe kan ik studenten begeleiden en ondersteunen bij het vinden van eigen inzichten, antwoorden, oplossingsmethoden, vragen, voorkeuren of opvattingen? Waar het accent lag, hing af van de onderwijsidealen van de docent. Vier docenten volgden hiervoor didactisch coachen, één docent leerde door samen les te geven en gericht na te bespreken; een andere docent voerde gericht experimenten uit en onderzocht de betekenis onder studenten, weer een ander participeerde in een project op haar opleiding om studenten beter te leren reflecteren en een laatste docent is gericht gaan experimenteren en reflecteren. De verbinding tussen onderzoekend kijken, reflecteren en uitproberen in concrete momenten van lessen, was voor allemaal belangrijk. Uit de resultaten blijkt niet dat de docenten die in dit proces meer begeleid zijn, zich meer ontwikkeld hebben. Ook de docenten die dit proces voor een groot deel alleen en in dialoog met collega’s deden, hebben een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt. De mate waarin docenten in hun praktijk van alledag intensief met dit proces bezig zijn geweest - door veel uit te proberen, te kijken en waar te nemen en erover door te denken – lijkt wel van invloed. De docenten die dat deden, benoemden aan het eind concretere uitkomsten. Ook in de observaties is zichtbaar dat zij meer interactie hebben met studenten, studenten vaker op elkaar ingaan en de inbreng van studenten uitgediept wordt. De docenten zijn niet zo zeer minder actief, hun activiteit richt zich vaker op iets anders. Ze ‘trekken minder de les en de student’, zoals een docent zegt en zijn meer actief en onderzoekend naar studenten aan het kijken en overwegen. Voor een meerderheid van de docenten is het onderwijs op deze manier meer betekenisvol en de interactie met studenten inspireert hen ook. Tegelijk vinden ze het ook bijzonder complex: het ondersteunen van studenten bij het vinden van eigen manieren en antwoorden, vinden ze vele malen lastiger dan het geven van uitleg en afgebakende antwoorden. Ze ervaren dat ze steeds keuzes moeten maken, dat er veel is om op te letten en dat ze daarvoor ten volle en alert aanwezig moeten zijn in de lessituatie; met andere woorden dat er een beroep wordt gedaan op hun ‘presence’ (Rodgers & RaiderRoth, 2006) en hun improvisatievermogen. Daarnaast worden ze met enkele spanningsvelden geconfronteerd. Ten eerste is er een spanning met wat voor studenten gerieflijk is. Een stappenplan of helder antwoord, biedt zekerheid en dat is wat studenten primair vaak zoeken. De docenten vonden het in aanvang moeilijk om studenten te bewegen tot zelf nadenken. Ten tweede ervaren de docenten een spanningsveld met de onderwijsdoelen. Het geven van een stappenplan of uitleg, draagt mogelijk sneller of makkelijker bij aan 59 de toetsresultaten. De docenten verwoorden hierbij concrete spanningsvelden tussen de drie doeldomeinen, zoals Biesta (2011) die weergeeft, namelijk: kwalificatie, socialisatie en de persoonsvorming van studenten. Deze spanningsvelden zijn groter naarmate er in de opleiding meer nadruk ligt op studenttevredenheid en studierendement. Het spanningsveld was minder prominent aanwezig bij docenten van één opleiding, waar in het team vaker wordt gesproken over visie in relatie tot rendement en studenttevredenheid. De spanningsvelden zijn meerdere malen in het project aan de orde gekomen. Het was van belang voor docenten om ze te herkennen – vaak ging er een bepaald gevoel van moeite aan vooraf, zonder dat de oorzaak helemaal helder was – en om na te denken over hoe ermee om te gaan. Zo vertelden enkele docenten bewust aan studenten hoe ze hun onderwijs inrichten en waarom zo, om hen te motiveren. Het onderzoek is niet zo ingericht dat objectief vastgesteld kon worden of de verdere ontwikkeling van inspirerend docentschap heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een beroepsidentiteit bij studenten. Wel blijkt na het tweede jaar uit de survey dat bij alle docenten, studenten de idealen van de docenten meer herkennen in hun onderwijs (het deel van de survey dat door docenten zelf is gevuld). Ruim de helft van de docenten ziet toenemend momenten waarin ze een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de student zelf; de anderen benoemen dat ze er weliswaar nog niet zijn, maar al wel meer een eigen en interactieve stijl van lesgeven hebben ontwikkeld, waarin studenten meer tot denken aan worden gezet over de beroepspraktijk, betekenis van theorie en/of over zichzelf. In aanvang werd in dit project het begrip ‘beroepsidentiteit’ gebruikt. Voor geen van de docenten is dit een levend of richtinggevend begrip geworden. Zelf spreken ze over: de persoonlijke ontwikkeling van studenten, het willen bijdragen aan een specifieke (beroeps-)houding of vorming van studenten. Om deze redenen kan beroepsidentiteit dan ook beter vervangen worden door een bijdrage aan de persoonsvorming van studenten. Identiteit verwijst vooral naar wie de persoon is, terwijl persoonsvorming ook betrekking heeft op een ruimer scala persoonlijke kwaliteiten die ook gericht zijn op wat en hoe het individu is (Biesta, 2011). 5.4 Hoe ontwikkelen de docenten een professionele leerstrategie? Het doel dat hiervoor werd geformuleerd is: De docent ontwikkelt een professionele leerstrategie waar onderzoekend, reflectief, toepassend en samen leren deel van uitmaken. Er is een belangrijk onderscheid in de manier waarop de docenten in het project hun eigen leren stuurden. Aan het ene uiterste is een docent die zeer planmatig te werk ging: haar leren kreeg vorm met behulp van een gedetailleerd professionaliseringsplan, eigen ontworpen onderzoeksinstrumenten en geplande experimenten. De docent aan het andere uiterste stuurde haar leren veel intuïtiever, met name in het tweede jaar. De doelen en het denkkader die steeds in ‘haar achterhoofd’ aanwezig waren, gaven bijna als vanzelf richting aan reflectie, gesprekken met collega’s en de toepassing van nieuwe kennis. Voor de eerste docent hebben geplande professionaliseringsactiviteiten de meest betekenisvolle leerervaringen opgeleverd, terwijl de tweede docent vooral verwijst naar spontane leerervaringen. Andere docenten bewogen ergens op dit spectrum in de sturing die ze aanbrachten. De mate van ontwikkeling van docenten is niet te herleiden naar hun meer impliciete of expliciete sturing. De docenten vonden het wel van belang dat ze een eigen manier hebben kunnen ontwikkelen, die ze ook na het project kunnen voortzetten. 60 Alle docenten voerden ‘onderzoekende’ activiteiten uit, zoals antwoorden zoeken in literatuur, studenten bevragen, met deskundigen of mensen in de praktijk in gesprek gaan of met collega’s uitwisselen om antwoord te krijgen op eigen vragen. De vraag is in welke mate ze geleerd hebben om hun onderwijspraktijk onderzoekend te bekijken en te benaderen. Een meerderheid van de docenten laat zien een meer onderzoekende houding te hebben ontwikkeld, die zich uit tijdens het verzorgen van onderwijs. Doordat in hun onderwijs studenten een actievere rol krijgen, kunnen ze meer zien van studenten (vgl. Rodgers & Raider-Roth, 2006). Ze observeren studenten vaker bewust, interpreteren het gedrag van studenten en maken keuzes voor de eigen afstemming daarop. De gesprekken met studenten gaven drie docenten nieuw inzicht in het eigen handelen en de betekenis daarvan; bij anderen gaven studenten overwegend sociaal wenselijke antwoorden. Slechts bij twee docenten waren de gesprekken met studenten zodanig dat zij werkelijk meer en diepgaander inzicht kregen in de betrokkenheid en het leren van studenten. Docenten zijn in het tweede jaar in duo’s gaan samenwerken om elkaars studenten te interviewen ten behoeve van de objectiviteit. Dit leverde voor het merendeel wel een evaluatie op van het eigen inspirerend docentschap. Voor slechts een enkeling droeg het bij aan een diepgaander inzicht in het leren en de betrokkenheid van studenten. Ook voor de gesprekken met collega’s geldt dat docenten deze vooral waardevol vonden als ze niet alleen gingen over ‘hoe’ doet iemand het, maar vooral inzicht gaven in de achterliggende opvattingen, beweegredenen en praktijkkennis. Dan pas hielp het docenten de eigen praktijk beter te begrijpen of anders te zien (vgl. Biesta, 2011; Kelchtermans, 2013; Verbiest & Vandenberghe, 2003). Leeman en Wardekker (2010) stellen dat het beschikken over basale onderzoeksvaardigheden deel uitmaakt van de onderzoekende houding. Aan het ontwikkelen of toepassen van deze vaardigheden (het formuleren van vragen, systematisch verzamelen van informatie en interviewtechniek), is in dit project mogelijk te weinig aandacht besteed. ‘Just in time’ zou er beter aangesloten kunnen worden op wat de docent nodig heeft om een onderzoeks’achtige’ professionaliseringsactiviteit uit te voeren. Een extra terugkombijeenkomst hiervoor in het tweede jaar was te weinig. Reflectie op de uitkomsten van de survey in de interviews was voor de docenten waardevol. Het bevestigde soms eigen ervaringen en beelden, maar verbreedde ook geregeld het perspectief van docenten, omdat nieuwe aspecten van hun docentschap belicht werden. In aanvang was er een onderscheid tussen docenten met een voorkeur voor en kwaliteiten in het reflecteren of juist in het toepassen van nieuwe kennis, inzichten en vaardigheden in experimenten. Bij alle docenten is te zien dat ze ook de ‘andere’ kant meer ontwikkeld hebben; de mate waarin is divers. Daarnaast leidde een grotere focus in onderwijsidealen en –opvattingen ertoe dat alle docenten gerichter zijn gaan reflecteren en toepassen. Allemaal leerden ze om toenemend en steeds meer uit zichzelf verbindingen aan te brengen tussen hun onderwijsidealen/-opvattingen, het eigen handelen en de betekenis daarvan voor het leren van studenten. Het Model professionele ontwikkeling ID vormde een belangrijke kapstok. Er is wel een verschil te herkennen in de diepgang die docenten aanbrengen in reflectie op de eigen persoon. De docenten in de pedagogische opleidingen zijn daar meer toe geneigd en kennen meer waarde toe aan reflectie, zowel voor zichzelf als voor studenten. De docenten die in supervisie of coaching gingen, vinden dat ze daardoor beter zicht hebben gekregen op dieperliggende patronen of eigenschappen die van invloed zijn op hun (inspirerend) docentschap. Voor de docenten van de economische opleiding was de verbinding met hun vak en opleiding belangrijk in reflectie. Voor het merendeel van de docenten droegen de interviews ten eerste bij aan kritische reflectie op het eigen docentschap en ten tweede aan reflectie op en het aanbrengen van een lijn in de eigen ontwikkeling. De reflectie op het eigen docentschap werd in hun optiek gestimuleerd doordat er steevast verbindingen aan werden gebracht (vanuit het model), doordat er vanuit verschillende en nieuwe 61 perspectieven naar het eigen docentschap werd gekeken (docent zelf, studenten en observatie) en door het gesprek over persoonlijke kwaliteiten, belemmeringen en belevingen. Dit stimuleerde ook de reflectie in de dagelijkse praktijk. Door leerervaringen te expliciteren (ook de spontane, impliciete) en de betekenis ervan, werden de docenten zich meer bewust van waardevolle leerervaringen (vgl. Kools, 2013) en konden ze er ook meer op sturen. Docenten ontdekten vaak in interviews hun voorkeur manier van leren (bijvoorbeeld voor reflectie of juist voor toepassing) en werden zo gestimuleerd om ook de andere kant te ontwikkelen en daar zo nodig begeleiding voor te organiseren. Ze konden zo hun persoonlijke leerstrategie verder ontwikkelen. Vijf docenten leerden ook door intervisie beter reflecteren. Intervisie gaf hen een ‘breder en beter zicht op jezelf en vanuit meerdere perspectieven’ of ‘dat je je eigen docentschap in groter verband kon zien’. Dat gebeurde bijvoorbeeld door: ‘ervaringen in verband te brengen met de structuur en cultuur van de organisatie.’ Dat intervisie plaatsvond in gemixte groepen met docenten van verschillende opleidingen was belangrijk. Voor één docent had intervisie vooral betekenis als steun en herkenning: ‘Ik ben niet de enige die met deze dilemma’s worstelt.’ Voor een ander was de intervisiebegeleider een rolmodel; zij deed inspiratie op voor het begeleiden van intervisie bij studenten. Twee docenten vonden intervisie minder waardevol omdat het accent lag op reflectie op de eigen persoon en zij behoefte hadden aan een explicietere verbinding met hun (inspirerend) docentschap en leerproces. Mogelijk had de intervisiebegeleider daar meer invulling aan had kunnen geven, als zij meer ‘ingewijd’ was geweest in het project. Het samen leren met collega’s in de dagelijkse praktijk was toenemend belangrijk voor de docenten. Zoals eerder al is aangegeven, had het model-leren op zich weinig toegevoegde waarde. Als de gesprekken die erop volgden, zicht gaven op elkaars praktijkkennis, was dat wel van invloed. De docenten die kritische gesprekken met collega’s zijn gaan voeren over het onderwijs, over hun handelen als docent, drijfveren, opvattingen en ervaringen vanuit het perspectief van ID, zijn hiertoe aangezet door de gesprekken in het project: ‘Ik merkte dat ik op eenzelfde manier met collega’s ging praten als we hier doen.’ Of: ‘Ik praat vaker met collega’s over het onderwijs, maar ik ben nu veel kritischer gaan doorvragen.’ Het leren met en van collega’s was ook onderwerp van gesprek in de interviews. Als het leren met naaste collega’s minder goed tot stand kwam, werd gekeken naar oorzaken en oplossingen; die waren echter niet in iedere context te realiseren. Dat leek vooral met cultuur te maken te hebben: ‘Ik ben veel kritischer naar het onderwijs gaan kijken, ook naar mijn eigen opleiding, maar ik vind daar niet echt gehoor in.’ Een andere stimulans voor de dialoog met collega’s waren ervaringen uit het project die de docenten tussentijds deelden met collega’s en de presentaties die docenten over hun ontwikkeling van ID gaven in het eigen team. Alle docenten hebben dit gedaan. De helft heeft een vrij persoonlijke presentatie gehouden en vooral dat aspect bood een opening voor collega’s om opener in gesprek te gaan over het eigen docentschap, ook nog daarna. 5.5 Evaluatie van de docenten De meest betekenisvolle ervaringen en activiteiten De docenten zijn unaniem positief over de waarde van maatwerk en normatieve professionalisering. Ze geven hiervoor meerdere argumenten. Voor alle docenten was het belangrijk dat de eigen onderwijsidealen en –opvattingen het uitgangspunt vormden voor hun ontwikkeling en daar in het project steeds naar teruggekoppeld werd. Dat was waar ze door geïnspireerd raakten en wat focus gaf aan hun leren. Het Model professionele ontwikkeling ID gaf alle docenten een belangrijk handvat voor het 62 aanbrengen van verbindingen tussen hun onderwijsidealen, -opvattingen, hun handelen en de betekenis daarvan voor studenten. Maatwerk betekende dat ze konden doen wat ze ook echt van waarde vinden en op een manier die hen past, waardoor ze een persoonlijke leerstrategie konden ontwikkelen. Doordat er veel sprake was van werkplekleren en er dus een duidelijke relatie is met de eigen praktijk (vakinhoud, type studenten, collega’s, aard van de opleiding) is het leren betekenisvol en is de toepassing van het geleerde makkelijker. Docenten bevestigen hiermee tevens kenmerk 1. De agency van de docent. Een meerderheid van de docenten noemt tevens het feit dat ze in een project zaten als belangrijk. Sommigen zeggen dat ze zonder project waren gestopt. Werkdruk, de waan van alledag en de vele urgente taken in het onderwijs vormen de belangrijkste bedreiging voor het leren van de meeste docenten in het project. Doordat ze in tijd en begeleiding werden gefaciliteerd en doordat er regelmatige momenten van contact waren vanuit het project, stimuleerde dat de meeste docenten om actief professionaliseringsactiviteiten uit te voeren en met de eigen ontwikkeling bezig te zijn. Dit sluit aan bij kenmerk 2. Beschikbare tijd en geregelde terugkoppeling. Over welke elementen zijn de docenten kritisch? Het belangrijkste kritiekpunt van de docenten betreft de onduidelijkheid in het begin van het project. Een meerderheid had het idee dat er veel van hen verwacht werd in diverse activiteiten, waarvan de bedoeling en opzet niet altijd even helder was. Het was lastig voor hen om een lijn aan te brengen en samenhang tussen de diverse activiteiten te zien. Gaandeweg werden bedoelingen duidelijker, was de leiding van het project beter en kon het leren steeds meer in (verbinding met) de eigen praktijk plaatsvinden. De docenten laten zien dat onduidelijkheid en onzekerheid over doelen en opzet van de professionalisering belemmerend werkt voor het leren. Toen ze gaandeweg zelf de betekenis en bedoeling van het project meer gingen ervaren en toen de fase van pionieren – ook voor de onderzoeker – meer voorbij was, vond hun professionalisering meer uit eigen beweging plaats. Structuur en overzicht lijken belangrijk voor het vrij zijn om te kunnen leren. Drie docenten ervoeren in het begin een discrepantie met de eigen verwachting en hun beelden van opleidingen of cursussen. Ze zochten naar een algemene maatstaf voor ID en kregen die maar beperkt. Ze kregen geen tentamens, colleges, cursusdagen, maar moesten daarentegen veel zelf vorm geven aan hun ontwikkelingsproces. Deze docenten zijn uiteindelijk tevreden over de opzet en betekenis, maar één van hen had toch ook meer structuur gewild door bijvoorbeeld het aanbieden van concrete, verplichte literatuur en summatieve toetsing aan de hand van een algemene meetlat voor ID. Voor de anderen geldt dit niet. Evaluatie van de generieke professionaliseringsactiviteiten Over de betekenis van de diverse generieke professionaliseringsactiviteiten in het project lopen de meningen uiteen. De interviews droegen voor de docenten bij aan kritische zelfreflectie en het aanbrengen van lijn in hun ontwikkeling. De docenten noemen in het eindinterview met een andere onderzoeker, de volgende kwaliteiten van de onderzoeker in de interviews als belangrijk: ‘het empathisch én scherp doorvragen’, ‘vanuit een positieve gerichtheid’, ‘vanuit inspiratie en persoonlijke betrokkenheid’ en ‘dat ze alles nog weet en paraat heeft van jouw ontwikkeling en er dus dingen bij kan halen die voor mij een blinde vlek zijn’. Veel docenten zeggen: ‘ze was niet snel tevreden.’ Een meerderheid van de docenten zette dat op scherp, het dwong hen om concreet te zijn. Er zijn twee docenten die dat lastig vonden en niet altijd prettig: ‘ik voelde me ook een onderzoeksobject in de interviews’, ‘dan dacht ik: dat 63 heb ik toch al gezegd.’’ Voor alle docenten waren de interviews meestal intensief en hard werken. De onderzoeker zelf is van mening dat ze de interviews niet zo had kunnen doen zonder ervaring in het geven van coaching en supervisie. Daarnaast was het belangrijk dat de onderzoeker voor een interview alle voorgaande transcripties doornam. De lesobservaties hadden voor de docenten vooral betekenis door de nabespreking, waarin in gesprek een verbinding met hun idealen en de betekenis voor studenten werd aangebracht. Voor de helft van de docenten waren de observaties een waardevolle aanvulling, voor de andere docenten was het meer een bevestiging van hun zelfbeeld. Het gesprek met de docentenopleiders om input te krijgen voor het eigen professionaliseringsplan, werd zeer wisselend gewaardeerd. Voor vijf docenten was het waardevol: zij ontdekten nieuwe elementen van het eigen docentschap en zichzelf als persoon en/of deden concrete ideeën voor de professionalisering op. Voor anderen voegde het weinig toe, met name omdat er te weinig aandacht was voor de normatieve professionalisering. Intervisie en terugkombijeenkomsten waren voor de docenten waardevol omdat ze met andere docenten uit het project plaatsvonden. Zowel de herkenning in het leerproces als de diversiteit aan perspectieven vanuit meerdere opleidingen, vonden de docenten sterke elementen. De intervisiebegeleider was deskundig, doortastend en de sfeer was veilig. Voor enkelen had er, zoals eerder gezegd meer verbinding met het leren voor ID aangebracht kunnen worden. De terugkombijeenkomsten waren volgens de docenten betekenisvol als ze echt van concrete inzichten van elkaar konden leren, feedback ontvingen en tussentijdse onderzoeksresultaten hoorden. Er waren in hun optiek ook te veel en te diverse onderwerpen voor deze bijeenkomsten. Mogelijk waren de bijeenkomsten te ad hoc en had er meer lijn in aangebracht moeten worden. 64 6. CONCLUSIES, DISCUSSIE EN IMPLICATIES VOOR DE PRAKTIJK 6.1 Conclusies De professionalisering van docenten wordt veelal ingevuld vanuit formele professionaliseringsprogramma’s of studiedagen en cursussen, die ‘offsite’ plaatsvinden of waarin de doelen en inhoud van de professionalisering niet door de docent zelf zijn gekozen (Beijaard, 2009; Van Veen et al., 2010). Voor dit onderzoek is geëxperimenteerd met een vorm van maatwerkprofessionalisering voor de verdere ontwikkeling van inspirerend docentschap (ID), waarin de docent overwegend de eigen ‘leeragenda’ bepaalt en het leren voor een groot deel plaatsvindt op de werkplek. De waarde hiervan bleek ook al uit eerder onderzoek (Eraut, 2004; Little, 2006). Op basis van onderzoek naar de kwaliteiten en drijfveren van inspirerende docenten (Roefs, 2009, 2010) en theoretisch onderzoek naar docentprofessionalisering, is een conceptueel kader voor de professionalisering tot ID geformuleerd. Een eerste opzet voor de professionalisering kwam op basis daarvan tot stand in samenspraak met docentenopleiders. Acht docenten van diverse opleidingen van Windesheim namen deel aan het professionaliseringsproject, waarin ze eigen professionaliseringsactiviteiten bedachten en deelnamen aan enkele generieke activiteiten. De docenten zijn nauw gevolgd in hun ontwikkeling. Hun professionalisering, de betekenis ervan voor de ontwikkeling van ID en andere factoren die erop van invloed waren, zijn onderzocht. Zo kan antwoord gegeven worden op de centrale vraagstelling in dit onderzoek: Hoe kan vorm gegeven worden aan maatwerkprofessionalisering voor de ontwikkeling van inspirerend docentschap (ID)? Het hoofddoel voor de professionalisering tot ID is het ontwikkelen van een uitgesproken stijl van lesgeven, waarbij de docent zelf geïnspireerd is, inspirerend is voor studenten en een professionele leerstrategie ontwikkelt, waar onderzoekend, reflecterend, toepassend en samen leren deel van uitmaken. Alle docenten hebben een ontwikkeling in hun ID doorgemaakt, naar eigen zeggen van ‘revolutionair’ tot aan: ‘Ik heb belangrijke, maar kleine stappen gezet.’ Ze voelen zich meer geïnspireerd door geëxpliciteerde onderwijsidealen en het bewuster benutten van inspiratiebronnen. Ze hebben een explicieter denkkader ontwikkeld van waaruit ze hun onderwijs kritischer bekijken en van waaruit enkelen vaker me collega’s in gesprek gaan over het eigen docentschap (vgl. Jacobs, 2010; Smaling, 2005). Opvallend is dat de docenten een deels andere invulling geven aan ID dan de docenten uit eerder onderzoek (Roefs, 2009, 2010). De docenten in dit onderzoek leggen niet zo zeer de nadruk op het ‘uit balans brengen van studenten’, maar op de interactie met studenten om hen aan te zetten tot kritisch nadenken, tot het ontwikkelen van een open en onderzoekende houding of tot persoonlijk leren. De specifieke betekenis die ze willen hebben voor de persoonsvorming van studenten is persoons- en contextgebonden. In twee jaar tijd zijn de docenten activerender en interactiever les gaan geven, waarbij ze een verschuiving hebben doorgemaakt van leerstofgericht naar meer studentgericht. Die karakteristieken van ID zijn meer terug te zien dan uitdagend, verrassend of spannend onderwijs. De persoon van de docenten speelt hierin waarschijnlijk een rol; ze zochten immers - zoals ook beoogd – naar een stijl van lesgeven die dichtbij de eigen persoon ligt. Een andere verklaring kan zijn, dat docenten door meer onderzoekend naar studenten te kijken, gaandeweg ontdekten dat ze weliswaar studenten meer in beweging wisten te brengen, maar nog onvoldoende bijdroegen aan een interactie, die studenten echt tot nadenken aanzet. Docenten vinden het begeleiden van de interactie uiteindelijk complex, maar bovenal inspirerend: de inbreng, vragen en gedrevenheid van studenten inspireert hen ook. Alle docenten ervaren trots en voldoening over hun ontwikkeling en halen meer inspiratie uit hun docentschap, omdat het meer bijdraagt aan hetgeen zij van waarde vinden in het onderwijs en omdat ze 65 ervaren dat hun ontwikkelde ‘stijl’ een inspirerende interactie met studenten bevordert. Ze zien het project als een belangrijke stap in de verdere ontwikkeling van hun ID. De combinatie van normatieve en maatwerkprofessionalisering is cruciaal in de ontwikkeling van ID. Dat begint met het leren kennen van het concept van inspirerend docentschap en het ontdekken van de eigen onderwijsidealen in narratief-biografische interviews. Geregelde momenten van terugkoppeling zorgen ervoor dat docenten nieuwe kennis en vaardigheden (instrumentele professionalisering) verbinden met onderwijsidealen en –opvattingen en het leren van studenten, betekenis toekennen aan geplande en spontane leerervaringen en zo lijn en sturing in hun leren aanbrengen. Een meer uitgesproken denkkader zorgt niet alleen voor bewuste sturing; bij een meerderheid van de docenten vond het leren toenemend impliciet plaats doordat ze ook ‘vanzelf’ anders gingen kijken, denken en doen. De kenmerken voor de professionalisering vormen een handvat voor het zoeken naar brede professionalisering, waardoor het leren niet alleen volgens de eigen voorkeuren of leerstijl plaatsvindt. De ontwikkeling van een professionele leerstrategie met onderzoekend, reflecterend, toepassend en samen leren, is in dit project onvoldoende gerealiseerd. Er is meer scholing nodig om docenten specifieke vermogens, met name voor onderzoekend leren, te laten ontwikkelen. Het onderzoek laat tevens zien dat niet alleen geplande professionalisering bepalend is voor de ontwikkeling van de docenten, maar ook de persoon van de docent en de context van de opleiding belangrijke factoren van invloed zijn. Sommige docenten zijn al als persoon bijzonder enthousiast, laten zich meer raken of raken makkelijker bevlogen. Dit uit zich in hun (inspirerend) docentschap, maar ook in de manier waarop ze leren voor hun ID. Docenten verschillen in de werk- en levenservaring die ze hebben en de mate waarin ze daarop gereflecteerd hebben. Aangezien eerdere ervaringen een belangrijke bron van inspiratie vormen voor de onderwijsidealen, is de rijkheid van deze bron van belang. Deze kwaliteiten zijn van invloed op de ontwikkeling van ID, maar lijken niet of in veel mindere mate een leerbaar element van ID te zijn. Docenten worden in de ontwikkeling van ID geconfronteerd met persoonlijke grenzen of een belemmerend gedrag; het vraagt moed om grenzen te verleggen én om een eigen invulling aan het docentschap te geven, omdat docenten eerder gewend zijn om verwachtingen van buiten als denkkader te hanteren. Zeker de docenten die vanuit kritische studentevaluaties verzocht waren om deel te nemen, hadden in het begin van het project een beperktere vrije ruimte. Een gesprek over deze grenzen, maakte vaak de weg vrij voor transformatief leren. Dit is echter niet helemaal te beïnvloeden; sommige docenten zijn aan de veilige kant gebleven en hebben daardoor – naar eigen zeggen – hun ID minder ontwikkeld. Een nadruk op werkplekleren bevordert het ontwikkelen van een professionaliseringsstrategie die eigen is en past binnen de context waarin docenten werken. De leerrijkheid van de context is hierin van belang: sluiten de doelen van de docent aan bij doelen die binnen de opleiding als waardevol worden gezien, ziet en erkent de leidinggevende de ontwikkeling van de docent en is er sprake van een cultuur waarin kritische gesprekken over het onderwijs mogelijk zijn en waar geleerd mag worden van fouten (vgl. Geijsel et al., 2009; Little, 2006; Verhaeghe, 2012)? De docenten waarbij dit het geval is, halen vaker inspiratie uit de visie en gesprekken binnen de opleiding en weten open en kritische gesprekken over het docentschap en onderwijs met collega’s op gang te brengen. De docenten waarbij dit niet of minder het geval is, worden met meer spanningsvelden geconfronteerd; zij moeten de inspiratie en motivatie meer in zichzelf aanboren, omdat hun ontwikkeling minder vanzelfsprekend deel uitmaakt van het dagelijkse werk. Werkdruk en de waan van alledag zijn tot slot serieuze bedreigingen voor het leren van bijna alle docenten, zoals ook door Evers et al. wordt benadrukt (2011). Het feit dat de professionalisering is geformaliseerd, draagt er mede aan bij dat de docenten aandacht voor hun leren kunnen blijven houden. 66 Ook hier geldt dat het bijdraagt om bovengenoemde fricties te bespreken: door ze te herkennen en van een afstand te bezien, heeft de docent meer keuze voor de omgang met spanningsvelden. De maatwerkprofessionalisering tot ID is erop gericht dat docenten hun eigen onderwijsidealen, achterliggende waarden en inspiratiebronnen expliciteren en zoeken naar de wijzen waarop ze daar in hun onderwijs gestalte aan kunnen geven. Daarvoor is ten eerste begeleiding met geregelde momenten van terugkoppeling nodig, waarin docenten verbindingen aanbrengen tussen hun idealen, de eigen persoon, hun handelen en de betekenis voor de persoonsvorming van studenten. Er is een parallel met wat inspirerende docenten voor studenten betekenen, namelijk: in begeleiding die bestaat uit kritische interactie/dialoog, waarin docenten geïnspireerd worden en zelf tot denken worden aangezet, ontwikkelen docenten hun eigenheid als docent. Ten tweede moeten docenten op maat en ‘just in time’ gevoed en zo nodig geschoold worden in het ontwikkelen van een brede professionele leerstrategie, door opleiders die goed zijn ingewijd in het concept van ID. Ten derde is de vraag of de ontwikkeling van een dergelijke strategie stand houdt, als de werkomgeving van de docent niet aansluit of mee verandert. Omdat het leren van docenten in de eigen praktijk en met collega’s, zo belangrijk was, zou een dergelijke vorm van professionaliseren ook heel goed in een team plaats kunnen vinden, zodat het team een vorm van samen leren voor ID ontwikkelt. 6.2 Discussie en implicaties voor vervolgonderzoek en de praktijk Dit exploratieve onderzoek geeft inzicht in de wijze waarop diverse elementen een rol spelen in de ontwikkeling van inspirerend docentschap. Deze brede verkenning was nodig, omdat er nog maar weinig bekend is over de professionalisering tot ID. De variatie in opleidingen, vakken, in de persoon van de docenten en de maatwerk professionaliseringstrajecten, maakt het onderzoek complex. Door het participerende karakter van het onderzoek, was de onderzoeker zeer nauw betrokken: iedere docent in zijn unieke traject en ontwikkeling kon nauw gevolgd worden. Inzichten uit het onderzoek gaven input voor de begeleiding van docenten en omgekeerd gaf het begeleiden van docenten een diepgaander zicht op de ontwikkeling en de betekenis van diverse leerervaringen voor de docenten. Dit heeft rijke data opgeleverd over de ontwikkeling tot ID van iedere docent. Een horizontale analyse van de data tussen docenten, bracht ook overeenkomsten en patronen aan het licht. Het onderzoek vond echter plaats met een beperkte groep docenten in een specifieke context; de generaliseerbaarheid van de resultaten is om die reden beperkt. In een mogelijk vervolgonderzoek zouden de variabelen beperkt kunnen worden, bijvoorbeeld door het onderzoek in één of meerdere teams plaats te laten vinden. De belangrijkste meerwaarde van dit onderzoek is dat het beschermt tegen te snelle of ad hoc professionalisering, zoals dat in de waan van de dag in het onderwijs kan gaan. De resultaten uit huidig onderzoek geven een theoretische en praktische basis voor het formuleren van ontwerpkenmerken op basis waarvan ontwerpgericht onderzoek naar de maatwerkprofessionalisering tot ID mogelijk is. De resultaten uit dit onderzoek kunnen het perspectief van docenten, managers, directeuren en bestuurders verbreden en verdiepen in hun denken over docentkwaliteit en –professionalisering en de leerrijkheid van de context. Dit is mede ingegeven door ervaringen van de onderzoeker als spreker en gesprekspartner over de ontwikkeling van inspirerend docentschap bij diverse hbo- en mbo-opleidingen. De resultaten uit het onderzoek geven geen kant-en-klaar plan voor docentprofessionalisering. De door de onderzoeker ingebrachte kennis en ervaringen vormden een spiegel: in gesprek zochten deelnemers naar betekenissen en maakten een vertaalslag naar de eigen praktijk. Het zijn vooral de inzichten in 67 bepaalde mechanismen – waarom werkt het zo en wat is de betekenis daarvan? – die mensen aan het denken zetten. De resultaten uit dit onderzoek helpen docentenopleiders, docenten en hun leidinggevenden bij het beter doordenken van keuzes voor docentprofessionalisering op maat voor de ontwikkeling van (inspirerend) docentschap. 68 LITERATUUR Andriessen, D. (2011). Kennisstroom en praktijkstroom. In J. van Aken. & Andriessen, D. (red.). Handboek ontwerpgericht wetenschappelijk onderzoek. Wetenschap met effect. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Baarda, D.B. & M.P.M. de Goede (2006). Basisboek methoden en technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Ballet, K., G. Kelchtermans & J. Loughran (2006). Beyond intensification towards a scholarship of practice: analyzing changes in teachers’ work lives. Teachers and Teaching, 12(2), 209-229. Beijaard (1995). Teachers’ prior experiences and actual perceptions of professional identity. Teachers and Teaching, Theory and Practice, 1(2), 281-294. Beijaard (2009). Leraar worden en leraar blijven. Over de rol van identiteit in professioneel leren van beginnende docenten. Intreerede prof.dr. Douwe Beijaard. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven. Biesta, G.J.J. (2011). Het beeld van de leraar: Over wijsheid en virtuositeit in onderwijs en onderwijzen. Tijdschrift voor lerarenopleiders, 32(3), 4-11. Biesta, G.J.J. (2012). Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Den Haag: Boom/Lemma. Bolhuis, S. (2004). Leerstrategieën, leren en verantwoordelijkheid. Tilburg: MesoConsult b.v. Bolhuis, S. (2009). Leren en veranderen. Derde, herziene druk. Bussum: Coutinho. Bolhuis, S. & Q. Kools (red.). (2012). Praktijkonderzoek als professionele leerstrategie in onderwijs en opleiding. Tilburg: Fontys Hogescholen. Brinkgreve, Christien (2004). Vroeg mondig, laat volwassen. Amsterdam: uitgeverij Augustus. Bruggink, M. & F. Harinck (2012). De onderzoekende houding van leraren: wat wordt daaronder verstaan? Tijdschrift voor lerarenopleiders, 33(3), 46–53. Charmaz, K. (2008). Reconstructing grounded theory. In P. Alasuutori, L. Bickman & J. Brannen (Ed). The SAGE Handbook of Social Research Methods (pp. 461-478). London: SAGE Publications Ltd. Claasen, W. (2013). Pedagogisch handelen van leraren: Een theoretische verkenning op basis van een alledaagse deugdenbenadering (Proefschrift). Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Clarke, D. & H. Hollingsworth (2002). Elaborating a model of teacher professional growth. Teaching and Teacher Education, 18, 947 – 967. De Boer, F. (2011). De Grounded Theory Approach: een update. KWALON, 16(1), 25–33. De Ruyter, D.J. & J.J. Kole (2010). Our teachers want to be the best: on the necessity of intra-professional reflection about moral ideals of teaching. Teachers and Teaching: theory and practice, 16(2), 207-218. Dieleman, A. (2000). Individualisering en ambivalentie in het bestaan van jongeren. Pedagogiek, (20)2, 1567-7109. Eraut, M. (2004). Informal learning in the workplace. Studies in continuing education, 26(2), 247-273. Evers, J. (2007). Kwalitatief interviewen: kunst én kunde. Utrecht: Uitgeverij Lemma. Evers, A., H. Wassink, K. Kreijns, B. van der Heijden & M. Vermeulen (2011). Het organiseren van informeel leren van leraren op de werkplek. In I. Diepstraten, H. Wassink, S. Stijnen, R. Martens & J. Claessen (Eds.), Professionalisering van leraren op de werkplek (pp. 81 – 89). Heerlen: Ruud de Moor Centrum, Open Universiteit. Geijsel, F.P., P.J.C. Sleegers, R.D. Stoel & M.L. Krüger (2009). The effect of teacher psychological and school organizational and Leaderschip factors on teachers’ professional learning in Dutch Schools. The elementary school journal, 109(4), 406-427. Giddens, Anthony (1991). Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age. Cambridge: Polity. Hargreaves, A. (Ed.) (1997). Rethinking educational change with heart and mind: The 1997 ASCD yearbook. Alexandria, VA: Association for Supervision and Curriculum Development. Jacobs, G. (2010). Professionele waarden in kritische dialoog. Omgaan met onzekerheid in educatieve praktijken. Lectorale rede bij gelegenheid van de installatie van het lectoraat Professionele waarden in kritische dialoog. Tilburg: Fontys Hogescholen. Kelchtermans, G., (1994). De professionele ontwikkeling van leerkrachten basisonderwijs vanuit het biografisch perspectief. Dissertatie KU. Leuven: Studia Paedagogica, Universitaire Pers. Kelchtermans, G. (2007). Narratief weten, zelfverstaan en kwetsbaarheid. In L. Stevens (red.). Leraar, wie ben je? (pp. 13-21). Apeldoorn/Antwerpen: Garant Uitgevers. Kelchtermans, G. (2009). Who I am in how I teach is the message: self-understanding, vulnerability and reflection. Teachers and teaching, 15(2), 257-272. Kelchtermans, G. (2013). Praktijk in de plaats van blauwdruk: Over het opleiden van lerarenopleiders. Tijdschrift voor lerarenopleiders, 34(3), 89-99. 69 Kools, Q. (2013). Ongemerkt professionaliseren: je leert meer dan je denkt! Tijdschrift voor lerarenopleiders, 34(4), 73-84. Kuijpers, M., F. Meijers & J. Bakker (2006). Over leerloopbanen en loopbaanleren. Loopbaancompetenties in het (v)mbo. Driebergen: Het Platform beroepsonderwijs. Kwakman, K. (2003). Professional learning thoughout the career. International Journal of Human Resources Development and Management, 3, 180-190. Kwaliteit als opdracht (2009). Den Haag: HBO-raad. Leeman, Y. & W. Wardekker (2008). Zinvol leren door een onderzoekende houding. Professionaliseringstraject voor leraren. Eindverslag van een proeftraject binnen het project Academische school. Zwolle: Lectoraat Pedagogische kwaliteit van het onderwijs, Christelijke Hogeschool Windesheim. Leeman, Y. & W. Wardekker (2010). Verbetert onderzoek het onderwijs? Tijdschrift voor lerarenopleiders, 31(1), 1922. Little, J. W. (2006). Professional community and professional development in the learning-centered school. Washington DC: National Education Association. Loughran, J. (2006). Developing a pedagogy of teacher education. Understanding teaching and learning about teaching. London/New York: Routledge. Maso, I. & A. Smaling (1998). Kwalitatief onderzoek praktijk en theorie. Den Haag: Boom Onderwijs. McKenney, S., N. Nieveen & J. van den Akker (2006). Design research from a curriculum perspective. In J. van den Akker, K. Gravemeijer, S. McKenney, & N. Nieveen (Eds.), Educational design research (pp. 67-90). London: Routledge. Meijer, P. (2014). De docent: sterk in ontwikkeling. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Teacher learning and development aan de Radboud Docenten Academie. Nijmegen: Radboud Universiteit. Meijers, F. & W. Wardekker (2001). Ontwikkelen van een arbeidsidentiteit. Kessels, J.W.M. & R.F. Poell (red.). Human resources development. Organiseren van leren. Alphen a/d Rijn: Samson HD Tjeenk Willink. Patton, M.Q. (2002). Qualitative Research & Evaluation Methods. London: Sage Publications. Rodgers, C.R. & M.B. Raider-Roth (2006). Presence in teaching. Teachers and Teaching: theory and practice, 12(3), 265–287. Roefs, E. (2009). Meesterschap, de docent als inspiratiebron. Zwolle: Lectoraat Pedagogische kwaliteit van het onderwijs, Christelijke Hogeschool Windesheim. Roefs, E. (2010). Inspirerende docenten. Inzichten en verhalen uit het hoger beroepsonderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Roth, R.A. (1989). Preparing the Reflective Practitioner: Transforming the Apprentice through the Dialectic. Journal of Teacher Education, 40(2), 31–35. Schildwacht R. (2012). Learning to notice. Teachers coaching teachers with video feedback. Dissertation University of Twente. Enschede: Thesis University of Twente. Simons, P. (2003). Leren van docenten: een methodiek voor professionele ontwikkeling. In Handboek schoolorganisatie en onderwijsmanagement: leiding geven in bestel, school en klas, C3460(1), 1-11. Smaling, A. (2005). Aspecten van normatieve professionaliteit in beroepssituaties. Tijdschrift voor humanistiek, 6(22), 83-89. Smyth. J. (1989). Developing and Sustaining Critical Reflection in Teacher Education. Journal of Teacher Education, 40(2), 2–9. Swennen, A., Korthagen, F., & Lunenberg, M. (2004). Congruent opleiden door lerarenopleiders. VELON Tijdschrift voor lerarenopleiders, 25(2), 17-27. Tynjälä, P. (2008). Perspectives into learning at the workplace. Educational Research Review, 3, 130-154. Van den Akker, J., K. Gravemeijer, S. McKenney & N. Nieveen, N. (2006). Educational Design Research. New York: Routledge. Van der Krogt, F. (2007). Organiseren van leerwegen. Strategieën van werknemers, managers en leeradviseurs in dienstverlenende organisaties. Rotterdam: Performa Uitgeverij. Van Veen, K., R. Zwart, J. Meirink. & N. Verloop (2010). Professionele ontwikkeling van leraren, een reviewstudie naar effectieve kenmerken van professionaliseringsinterventies van leraren. Leiden: ICLON / Expertisecentrum Leren van Docenten. Verbiest, E. & R. Vandenberghe (2003). Professionele leergemeenschappen: een nieuwe kijk op permanente ontwikkeling van leraar en school - 1. Basisschoolmanagement, 15, 5, 1-8. Wardekker, W. (2005). Beroepsonderwijs en identiteit. Zwolle: Chr. Hogeschool Windesheim, Lectoraat Pedagogische Opdracht van het Onderwijs. 70 BIJLAGEN Bijlage 1: Karakteristieken inspirerend docentschap Tekst voor studenten: Hieronder zie je eerst een aantal effecten van het gedrag van de docent op jou als student. Met andere woorden: Wat brengt de docent bij jou teweeg? Ga steeds zorgvuldig na in welke mate je het effect herkent en maak voor je antwoord gebruik van de vijf categorieën. NB! Vrijwel geen enkele docent beschikt over alle genoemde karakteristieken. Jouw antwoorden helpen de docent om de eigen manier van lesgeven te herkennen. Maak daarom bij voorkeur zo weinig mogelijk gebruik van de optie 'Weet ik niet'. o o o o o o o Je raakt geboeid in de lessen van deze docent, waardoor je ‘op het puntje van je stoel zit’. Door deze docent leer je jezelf beter kennen in relatie tot de beroepspraktijk. Je krijgt inzicht in je eigen interesses, opvattingen, sterktes en zwaktes. Je doet bij deze docent ervaringen op die ‘schudden aan je vanzelfsprekendheden’. Je voelt je door de docent gekend in wie je bent. Je wordt door deze docent uitgedaagd om zelf na te denken, vragen te stellen of uit te proberen. Je leert bij deze docent om theorie of vaardigheden toe te passen op de aanpak van vraagstukken uit de praktijk. Je wordt bij deze docent gestimuleerd om verbanden te leggen tussen de theorie, de praktijk en je persoonlijke ervaringen. Tekst voor studenten: Hierna volgen gedragskarakteristieken van de docent. Met andere woorden: Wat neem jij waar bij de docent? Ga steeds zorgvuldig na in welke mate je de omschrijving herkent voor de docent en maak voor je antwoord gebruik van de 5-puntsschaal. o o o o o o o o De docent is zichzelf en heeft een eigen, herkenbare stijl van lesgeven. De docent gaat een gesprek aan over de theorie en beroepspraktijk en nodigt je uit om eigen opvattingen en ervaringen in te brengen. De docent biedt structuur en nieuw perspectief bij de inbreng van studenten. De docent luistert werkelijk naar je en gaat in op wat je zegt, ook als dat afwijkend is van het gemiddelde. De docent kent jou als student en biedt je de ONDERSTEUNING die je nodig hebt. De docent kent jou als student en biedt je de UITDAGING die je nodig hebt. De docent geeft inspirerende voorbeelden van eigen (praktijk-)ervaringen. De docent kan zich kwetsbaar opstellen en is open over dilemma’s en eigen fouten. NB: In de digitale vragenlijst wordt gebruik gemaakt van een 5-puntsschaal, aangevuld met de optie ‘weet ik niet’: Nee, helemaal niet – Beperkt – Gemiddeld – Redelijk - Ja, helemaal Weet ik niet 71 Bijlage 2. Verantwoording aanpassing Model voor professionele ontwikkeling tot ID Het Model professionele ontwikkeling ID is gebaseerd op onderstaand model van Clarke en Hollingsworth (2002). Zij geven leren weer als een doorgaand proces met een continue wisselwerking tussen de persoon van de docent, zijn handelen en de betekenis daarvan voor het leren van studenten. Figuur 2. ‘The interconnected model of professional growth’ (Clarke & Hollingsworth, 2002). Het model is niet bedoeld om voor te schrijven hoe professionalisering eruit zou moeten zien. Het heeft wel als doel om de verschillende ‘paden’ waarlangs professionele ontwikkeling plaats kan vinden en de opbrengsten ervan in kaart te brengen. Ontwikkeling of groei vindt plaats door reflectie en door toepassing van een nieuw idee, een pas verworven vaardigheid, een veranderde opvatting, etc. Door reflectie en toepassing ontstaat er een verbinding tussen de domeinen. Professionalisering kan van invloed zijn op alle vier de domeinen. De ‘veranderingsomgeving’ en de groei van de docent kunnen wederzijds invloed uitoefenen. Vanwege de verbindingen tussen de persoon van de docent, zijn handelen en de betekenis daarvan voor studenten, leent het model zich voor de professionele ontwikkeling tot ID. Een verbinding die namelijk voor het ontwikkelen van een uitgesproken stijl van lesgeven cruciaal lijkt te zijn (Roefs, 2010). Om het model beter geschikt te maken voor de professionalisering tot ID zijn er enkele veranderingen aangebracht: De begrippen in het model zijn veranderd in begrippen die de gewenste uitkomst van de professionalisering tot inspirerend docentschap weergeven. Het weergeven van een afzonderlijk persoonlijk en praktijkdomeinen suggereert dat er een onderscheid is tussen de persoon van de docent en zijn handelen in de praktijk. Vanuit het perspectief van inspirerend docentschap is dit wel een relevant conceptueel onderscheid, maar in de dagelijkse onderwijspraktijk zijn de houding, opvattingen en kennis van de docent niet te scheiden van zijn handelen. In plaats van ‘domein’ zal om die reden hierna het woord ‘element’ gebruikt worden en de verbinding tussen de persoon en het handelen is nadrukkelijker weergegeven. Voorliggend onderzoek kent zo veel variabelen – mede doordat de professionalisering voor een groot deel maatwerk is - dat het onmogelijk zal zijn om met de docenten te reflecteren op alle paden van verandering. De verbinding tussen de elementen door reflectie en toepassing is daarom met een dubbele pijl vereenvoudigd weergegeven. 72 Bijlage 3: Interviewleidraden Leidraad narratief-biografische intake-interviews Zelfbeeld: Hoe typeer je jezelf als docent? - Kenmerkende eigenschappen - Voorbeelden van concreet gedrag in contact met studenten Zelfwaardering: Welke waardering geef je aan jezelf als docent? - Koppelen aan hiervoor genoemde kenmerkende eigenschappen en concreet gedrag. Per genoemd aspect de waardering van de docent uitdiepen. - Wat zijn betekenisvolle ervaringen die bepalend zijn voor het gevoel van eigenwaarde? - Vind je jezelf een inspirerende docent? Waarin wel/niet? Onderwijsidealen: Wat zijn ervaringen als docent waarin je een (diepe) voldoening ervoer? - Het verhaal van min. 2 ervaringen uitdiepen op betekenis voor de student en achterliggende drijfveren van de docent. - Ev: Wat bindt jou aan het docentschap? Wat zijn motiverende factoren? Demotiverende? - Welke ervaringen in je loopbaan/leven (docentschap, beroep van oorsprong, eerdere werkervaring, of privéleven) hebben ertoe bijgedragen dat dit belangrijke drijfveren voor je zijn? - Ev. achterliggende ideeën over een goede ….. (professional, vakman/-vrouw in het beroep waarvoor opgeleid wordt) - Ervaringen in loopbaan en leven die je hierin hebben gevormd? - Concluderend naar: Welke betekenis wil jij hebben voor de ontwikkeling van studenten? Eigen ontwikkeling: - Wat doe jij om jezelf als docent te ontwikkelen? (reflectie & uitvoering) - Hoe ben en blijf jij geïnspireerd? Inspiratiebronnen? - Welke kwaliteiten, inzichten, bekwaamheden zou je verder willen ontwikkelen? Interviewleidraad tussentijdse interviews 1. Welke ontwikkeling (groei) in inspirerend docentschap heeft de docent na één en na twee jaar doorgemaakt? (uitkomst) STARTVRAAG: Kun je een voorbeeld geven van een onderwijssituatie die typerend is voor jouw docentschap op dit moment? Situatie concretiseren vanuit (zie model) STARTVRAAG ALTERNATIEF 1: Hoe omschrijf je jezelf momenteel als inspirerend docent (reflectie op de drie elementen in het model en de verbinding daartussen)? STARTVRAAG ALTERNATIEF 2: Als je naar je docentschap kijkt, in vergelijking tot – laatste interview – wat is er dan veranderd in: (zie elementen hieronder) • • Welke elementen in dit voorbeeld/deze omschrijving zijn vooral belangrijk voor jou? Waarom? In welke mate is dit voorbeeld typerend voor je huidige docentschap? Waarin niet? Andere voorbeelden verkennen. 73 Doorvragen naar concrete voorbeelden m.b.t. de drie elementen in Model prof ontw ID, de verbinding daartussen en invloed van de professionaliseringsactiviteiten en leerervaringen daarop. 2. Wat is de betekenis van geplande professionalisering en spontane leerervaringen op het ontwikkelingsproces tot meer inspirerend en geïnspireerd docent? (proces) • • • • • Wat zijn de meest betekenisvolle leerervaringen voor jouw ontwikkeling? Wat was de betekenis voor jouw ontwikkeling? Welke professionaliseringsactiviteiten hebben bijgedragen? Op welke manier? o Hoe heb je gedurende het proces de verbinding aangebracht tussen de elementen in het Model voor professionele groei? Denk aan reflecteren, experimenteren. Hoe heb je invulling gegeven aan onderzoekend leren; samen leren? o Betekenis daarvan voor ontwikkeling ID? o Mogelijkheden en beperkingen die je daarin tegenkwam? Ontwikkeling doorgemaakt in het reflecteren, toepassen, onderzoekend en samen leren? Zo ja, welke? En waar blijkt dat uit? Hebben professionaliseringsactiviteiten en je werkomgeving daaraan bijgedragen? Zo ja, welke en hoe? Interviewleidraad afsluiting jaar 1 en jaar 2 1. Welke ontwikkeling (groei) in inspirerend docentschap heeft de docent na één en na twee jaar doorgemaakt? a. Wat ervaren studenten in jouw handelen als inspirerend? Welke betekenis heeft dat voor hun persoonsvorming? (reflectie op uitkomsten bevragen studenten) b. Wat zijn de ontwikkelingen die je zelf waarneemt met betrekking tot de drie elementen in het Model professionele ontwikkeling ID en de verbinding daartussen? c. Ev. Wat nemen collega’s en leidinggevende waar aan ontwikkeling? d. Wat zijn de ontwikkelingen die zichtbaar uit observatie blijken? e. Hoe verbind je de verschillende perspectieven en welke conclusies trekt de docent daaruit voor zijn geïnspireerd en inspirerend zijn? 2. Welke betekenis heeft formele en informele professionalisering op het ontwikkelingsproces tot meer inspirerend en geïnspireerd docent? a. Wat zijn de meest betekenisvolle leerervaringen geweest voor jouw ontwikkeling? Welke formele professionaliseringsactiviteiten hebben daar aan bijgedragen en op welke manier? (activiteiten uit project en uit eigen professionaliseringsplan) b. Hoe heb je gedurende het proces de verbinding aangebracht tussen de elementen in het model voor professionele groei? Hoe dragen formele professionaliseringsactiviteiten en informele leerervaringen daar aan bij? c. Voor alle geplande professionaliseringsactiviteiten geldt: wat is de betekenis die je daar aan toekent voor zijn ontwikkeling? d. Waaruit bestond de wisselwerking tussen je werkomgeving en je ontwikkeling van inspirerend docentschap? e. Hoe heb je de inhoud en opbouw van het professionaliseringsprogramma ervaren? f. Wat ziet je als wenselijke aanpassingen in de opzet en de professionaliseringsplannen op maat? 74 Opzet focusgroepinterview in twee groepen met onafhankelijk onderzoeker Materialen Flipovers landscape met op iedere flap een professionaliseringsactiviteit: Intervisie, interviews, adviesgesprek(ken) met docentenopleiders voor maken professionaliseringsplan, leren met naaste collega’s, bevragen van studenten (survey en groepsgesprekken), VIB, lesobservatie (door onderzoeker), tussentijdse bijeenkomsten, zelf gekozen maatwerkactiviteiten. Post-its in drie kleuren Videorecorder, statief en aparte microfoon A4’tje met de drie vragen voor iedere docent Doel van het groepsinterview Evalueren van de kwaliteit en de betekenis van de diverse professionaliseringsactiviteiten. A. Ten eerste gaat het om de betekenis die de docenten toekennen aan iedere activiteit voor de (verdere) ontwikkeling van hun inspirerend docentschap B. Ten tweede om hun waardering van iedere professionaliseringsactiviteit op diverse aspecten; kwaliteit van begeleiding, van inhoud, van frequentie, tijdsinvestering, ….. C. Ten derde om de argumentatie van de docenten voor het mechanismen: waarom heeft het op deze manier zo gewerkt? Leidraad De flipovers hangen op. De respondenten beantwoorden per activiteit de volgende vragen op een post-it: a. ORANJE Wat heb je door deze activiteit geleerd? (dit is een vraag naar de uitkomst) b. ROZE Op welke manier heeft deze activiteit ervoor gezorgd dat je dit hebt kunnen leren? (dit is een vraag naar het leerproces, volgens welk mechanisme heeft het zo gewerkt?) Bijv. ‘Doordat ik meer inzicht kreeg in hoe studenten mijn vak beleven, kon ik gaan zoeken naar manieren om beter bij ze aan te sluiten. Of: Doordat ik door interviews meer focus kreeg, kon ik gerichter gaan experimenteren. c. BLAUW Hoe waardeer je deze activiteit? Denk aan: kwaliteit van de begeleiding, de inhoud, frequentie, tijdsinvestering, groepssamenstelling, omgeving. Over sommige activiteiten kan een docent meer zeggen en over een ander minder. Dat maakt niet uit. Een activiteit die meer betekenis heeft gehad, of waar iemand meer aandacht aan heeft besteed, roept waarschijnlijk ook meer reactie op. Ook dat is waardevolle informatie. Checklist voor doorvragen: - Vraag zo veel als mogelijk naar concrete voorbeelden Maak gebruik van de groep door te vragen naar herkenning (ev. turfen op een betreffende post-it) én juist ook door naar andere ervaringen, opvattingen en waarderingen te vragen. Bij vraag c kun je doorvragen naar de kwaliteiten van de begeleiders: welke concreet wel gezien, welke gemist? Laatste vraag ter afronding: Zijn er nog activiteiten of ervaringen in het project geweest die leerbevorderend of juist leerbelemmerend waren en nog niet zijn genoemd? 75