Raamwerk Seksualiteit en Beleid

advertisement
Raamwerk
Seksualiteit en Beleid
Kwaliteit, preventie en reactie
in jouw school
Versie voor Onderwijs, 2014
Sensoa President building,
Vijfde verdieping,
F.Rooseveltplaats 12
2060 Antwerpen
Tel.: 03 238 68 68
www.sensoa.be
www.seksuelevorming.be
Sensoa bevordert als expertisecentrum de seksuele gezondheid
in Vlaanderen. De kernthema’s van Sensoa zijn relationele en
seksuele vorming, preventie van soa’s en hiv, preventie van ongeplande zwangerschappen, preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag en de integratie van mensen met hiv. Deze
thema’s behandelen we vanuit een positieve benadering van seksualiteit.
We werken op verschillende manieren naar uiteenlopende doelgroepen zoals het brede publiek, jongeren (en de professionelen die
zich naar jongeren richten), homomannen, kwetsbare migranten en
mensen met hiv. We stimuleren ook beleidsmakers om aandacht te
hebben voor seksuele en reproductieve gezondheid in het internationale beleid.
Onze concrete dienstverlening neemt verschillende vormen aan. Professionelen kunnen bij Sensoa Vorming terecht voor opleiding, bijscholing
of vorming op maat rond seksualiteit, relationele en seksuele vorming
en seksueel misbruik. Wie op zoek is naar kwaliteitsvol educatief materiaal om relationele en seksuele vorming te geven kan beroep doen op de
Sensoa leermiddelenbank en www.seksuelevorming.be. Mensen met
hiv en hun omgeving kunnen terecht bij Sensoa Positief voor ondersteuning, lotgenotencontact en alle mogelijke informatie over leven met hiv.
Informatie over diverse aspecten van seksuele gezondheid voorzien we
via onze websites www.seksualiteit.be, www.allesoverseks.be (voor
jongeren), www.mannenseks.be (voor homomannen) en www.levenmethiv.be (voor mensen met hiv, hun omgeving en mensen die werken
met hiv). Info is terug te vinden op www.sensoa.be.
Child Focus
Houba de
Strooperlaan 292
1020 Brussel
Tel.: 02 475 44 11
www.childfocus.be
Child Focus is de Stichting voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite
Kinderen, een stichting van openbaar nut. Sinds 1998 stelt Child Focus zeven dagen op zeven en 24 uur op 24, zowel nationaal als internationaal, alles in het werk om vermiste kinderen terug te vinden en
seksuele uitbuiting van kinderen te bestrijden.
Child Focus is voor deze fenomenen enerzijds werkzaam als meldpunt en anderzijds als expertisecentrum dat studies en preventiemateriaal ontwikkelt.
Titel: Raamwerk Seksualiteit en Beleid. Kwaliteit, preventie en reactie in
jouw school. Versie voor Onderwijs. / Auteurs: Erika Frans en Astrid De
Bruycker / Verantwoordelijke uitgever: Chris Lambrechts
Voor meldingen van of vragen over een verdwijning, een ontvoering of seksueel misbruik bestaat het gratis noodnummer 116000.
Jongeren met vragen over seksueel misbruik kunnen chatten via
www.nupraatikerover.be. Mensen die kinderpornografie detecteren
op het internet kunnen dit anoniem melden op het burgerlijk meldpunt www.stopchildporno.be. Child Focus beheert ook de website
www.clicksafe.be, met boordevol informatie over een veilig en verantwoord internetgebruik voor kinderen en jongeren, en met links
naar een hulplijn over veilig internet.
© Sensoa & Child Focus, 2014
Met de steun van de Vlaamse Overheid In opdracht van:
Departement
Onderwijs
en Vorming
1 Woord vooraf
6
Leeswijzer
2 Managementsamenvatting
7
4
3 Woordenlijst
8
Hoe
navigeren?
Vooraf
9
4 Doelgroep en actoren
1 Inhoud en doel
12
12
1 Een woord van dank
124
2 Referentielijst
125
Raamwerk
Seksualiteit en Beleid
Slot
Kwaliteit, preventie en reactie
in jouw school
Een model
voor beleid
14
3 Uitgangspunten voor een beleid
15
4 Beleidsdomeinen
20
22
1 Denkkaders
85
2 Normatieve lijst seksuele ontwikkeling
Achtergrondinformatie
25
Beleidsinstru31
menten
35
104
3 Relationele en seksuele vorming
107
113
4 Beroepsgeheim en andere begrippen
5 Risico- en beschermingsfactoren (en signalen)
119
79
2 Motivering en situering
5 Naar een gezondheidsmatrix
6 Een planning maken
1 Een leidraad
2 Uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie
3 Beleidsmatrix en interventies
45
4 Competentiechecklist
51
5 Aandachtspunten bij communicatie over lichamelijke en seksuele integriteit
59
6 Het Vlaggensysteem
66
7 Checklist omgangsregels
67
70
8 De gedragscode
9 Een handelingsprotocol
10 Wegwijzer
Leeswijzer
Deze teksten van het Raamwerk zijn werkinstrumenten die kunnen gebruikt worden om het beleidsvoerend vermogen van je school in praktijk te brengen
en om het schoolbeleid op vlak van lichamelijke en
seksuele integriteit handen en voeten te geven.
Beleid is een levende materie. We vergelijken het met een
boom: deze wordt gevoed vanuit de wortels en vanuit de
bladeren, zijn stevigheid zit in zijn stam en zijn vorm, de
takken zijn duurzaam en groeien organisch. Verschillende delen van de boom verwijzen naar 4 elementen in een
beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit:
•
Wortels: funderingen, verantwoording: waar is het beleid rond
lichamelijke en seksuele integriteit
op gebaseerd, wat ligt eraan ten
grondslag, welke zijn de denkkaders en algemene principes, missie
van de school en specifieke context.
• Stam: gemeenschappelijke visie, gedeelde keuzes
en afspraken, aandachtpunten en overtuigingen. De
stam geeft stevigheid en voedt, verbindt de takken
met de wortels.
• Takken: concretisering van een beleidsvisie in diverse activiteiten, procedures, initiatieven,… op een
duurzame manier. Dit is een organisch proces en integreert zich geleidelijk in alle aspecten van het beleid. Alle beleidsinstrumenten kunnen helpen deze
takken te laten groeien of te snoeien.
Je kan het Raamwerk op verschillende manieren gebruiken:
• Als eerste kennismaking met wat een schoolbeleid
op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit kan
inhouden: lees als inleiding ‘een model voor beleid’.
Deze bladzijden geven de essentie weer.
• Je wil op schoolniveau een visie ontwikkelen: dan vind
je in de ‘leidraad’, ‘uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie’ en ‘het Vlaggensysteem’ de nodige inspiratie. Lees ook in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’.
• Je wil een check op of verfrissing van het bestaande
beleid: lees de ‘beleidsmatrix en interventies’ , ‘checklist omgangsregels’ en ‘het Vlaggensysteem’.
• Je wil goed voorbereid zijn op mogelijke incidenten:
bekijk ‘handelingsprotocol, de ‘beleidsmatrix en interventies’ en ‘de gedragscode’.
• Er leven vermoedens of er circuleren geruchten, je
wil uitklaren wat er aan de hand is: het ‘handelingsprotocol’ en ‘aandachtspunten bij communicatie’ zijn
eventuele nuttige instrumenten.
• Je hebt een incident meegemaakt en wil het schoolbeleid op een aantal vlakken bijsturen: lees ‘aandachtspunten bij communicatie’ en de ‘beleidsmatrix en interventies’.
• Je wil op vlak van relationele en seksuele vorming
een schoolcurriculum uitwerken: kijk naar de onderdelen educatie in de ‘beleidsmatrix en interventies’, ‘relationele en seksuele vorming’ en ‘normatieve
lijst’ in de achtergrondinformatie.
• Je wil het thema meer gewicht geven in de professionalisering van je team: bekijk de ‘competentiechecklist’, de ‘aandachtspunten bij communicatie’ , de
‘gedragscode’ en ‘de leidraad’. Ook ‘het Vlaggensysteem’ is een goede methodiek om te starten;
•
Je wil de samenwerking en betrokkenheid tussen leraren, de schoolnabije diensten en externen
verbeteren op vlak van lichamelijke en seksuele
integriteit: lees de ‘leidraad’, de ‘beleidsmatrix en
interventies’, ‘het Vlaggensysteem’, het ‘handelingsprotocol’ en de ‘wegwijzer’.
Je ziet het. Het is niet strikt noodzakelijk om alles
in dit document in één keer door te nemen. Je plukt
er uit wat voor jou relevant is. Dit materiaal kan je
helpen het eigen opvoedingsproject van je school op
vlak van lichamelijke en seksuele integriteit op te frissen, te verbeteren en aan te passen.
In onderwijs bestaan er verschillende methodieken
om een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit uit te werken. In het Raamwerk wordt er gewerkt
met de beleidsdriehoek. Het is één manier om naar
een beleidsrealiteit te kijken. In onderwijs bestaan er
ook verschillende referentiekaders die een invloed
uitoefenen op en interfereren met een beleid over
lichamelijke en seksuele integriteit van kinderen en
jongeren. We komen er verder in de tekst nog op
terug. Bij het uitstippelen van een beleid maakt het
echter niet uit op welke methodiek/referentiekader
beroep wordt gedaan. Wel is het belangrijk rekening
te houden met de verschillende deelelementen die in
de tekst verder zijn beschreven.
• Bladeren en vruchten: resultaten van de inspanningen zoals de tevredenheid van de gebruiker en de
medewerkers, een verhoging van de slaagkansen, …
die op hun beurt weer voeding geven aan de boom.
Leeswijzer | 4
VOORAF
1 Woord vooraf
Over grenzen
Kinderen hebben het recht om op te groeien in een omgeving
waar ze zich lichamelijk en geestelijk veilig voelen. Volwassenen hebben de plicht om hen die omgeving te geven, in het gezin, op school, in de sport- of jeugdclub. Het is een ondraaglijke
paradox dat net op die plekken waar kinderen hun vertrouwen
geven aan volwassenen, dat vertrouwen soms misbegrepen of
misbruikt wordt en omslaat in een moeizaam te herstellen gevoel van onveiligheid.
Twee jaar geleden deelde de Vlaamse Regering mee actie te
ondernemen tegen alle mogelijke vormen van seksueel geweld
tegenover minderjarigen. Omdat de school de enige biotoop is
waar letterlijk alle kinderen in een formele leeromgeving samen
zitten, gedurende minstens 15 jaar, ondertekenden vijf maanden later vertegenwoordigers van de netten, van ouders, van
scholieren… een gezamenlijk engagement.
Dit Raamwerk is een zichtbaar resultaat van dat gedeelde engagement. Het gaat over grenzen. Over de grens tussen affectie
en afstand. Grenzen waar je niet over mag. Die grens ligt waar
de fysieke en geestelijke integriteit van de kinderen bedreigd
wordt. Het gaat ook over grenzen die best doorbroken worden:
grenzen tussen gezin, vrije tijd, school. Beslotenheid is, als het
gaat over het welbevinden van onze kinderen, geen goeie keuze.
Samenwerking is dat wel.
Het is een lijvig document geworden, waarmee scholen en pedagogische begeleidingsdiensten aan de slag moeten. Geen
kookboek met kant-en-klare recepten in 30 minuten, maar
eerder een handleiding voor voedingsdeskundigen om eigen recepten te ontwikkelen. Recepten op maat van de eigen school,
de eigen context, maar steeds gebaseerd op gedeelde inzichten, gedeelde kennis, gedeelde methodieken. Ik hoop dat het,
als een potentieel naslagwerk, gebruikt wordt om ook heel concrete cases mee te voeden en ook die concrete aanpak te delen.
Een spalier – een raamwerk – geeft steun aan klimplanten. Ik
hoop dat onderwijs hiermee een extra steun krijgt om kinderen
veilig te laten groeien.
Pascal Smet, Vlaams Minister van Onderwijs,
Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel
Vooraf | 6
2 Managementsamenvatting
Dit Raamwerk Seksualiteit en Beleid is een werkdocument dat scholen kan helpen bij het uitwerken
of aanvullen van het beleid rond lichamelijke en
seksuele integriteit, inclusief alle thema’s die daaraan verbonden zijn. Voor elke school zullen telkens
andere elementen meer of minder bruikbaar zijn en
kan je de verschillende onderdelen aanpassen aan
eigen noden. Het Raamwerk bestaat uit drie grote
onderdelen.
1. Een model voor het beleid:
a. Vertaald in uitgangspunten op drie niveaus van beleid (kwaliteit, preventie en reactie).
b. Verder geconcretiseerd in initiatieven per beleidsdomein (zorg en educatie, huisregels en accommodatie, deskundigheid en communicatie).
2. Instrumenten die het beleid toepasbaar maken in
de praktijk:
a. Een leidraad: hier kan je ideeën opdoen over hoe je
het proces kan aanpakken.
b. Uitgangspunten voor een beleidsvisie: deze kunnen gebruikt worden om een visie uit te werken.
c. Een uitgewerkte beleidsmatrix geeft je suggesties
voor mogelijke interventies en werkwijzen.
d. Een competentiechecklist voor medewerkers, die
je kan gebruiken om competenties en noden aan
nascholing in kaart te brengen.
e. De aandachtspunten bij communicatie over lichamelijke en seksuele integriteit geven je suggesties
om met privacygevoelige informatie om te gaan.
f. Het Vlaggensysteem: een methodiek die kan helpen om vanuit concrete voorbeelden een pedagogische visie te ontwikkelen.
g. Een checklist voor omgangsregels: deze kan je gebruiken bij het opstellen van afspraken en schoolreglement.
h. Een gedragscode: een instrument te gebruiken om
de verwachtingen naar het schoolteam met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit te
formuleren.
i. Een handelingsprotocol: een stapsgewijs voorstel
tot handelen dat je kan gebruiken bij een vermoeden, een onthulling of een vaststelling van seksueel
misbruik.
j. Een wegwijzer met adressen en contactgegevens
waar je kinderen en jongeren kan naar doorverwijzen of waar je zelf terecht kan voor advies en ondersteuning.
3. Achtergrondinformatie:
a. Denkkaders voor een beleid over lichamelijke en
seksuele integriteit, met linken naar meer bronnenmateriaal.
b. De normatieve lijst seksuele ontwikkeling, die je
een idee geeft van leeftijdgebonden seksueel gedrag.
c. Een overzicht relationele en seksuele vorming, dat
je een idee geeft van wat er op welke leeftijd aangeboden kan worden aan kinderen en jongeren;
d. Beroepsgeheim en andere begrippen: informatie
over de huidige wetgeving terzake.
e. Een overzicht risicofactoren voor seksueel grensoverschrijdend gedrag.
We voegen tot slot ook een uitgebreide referentielijst toe. Lezers die meer willen weten, kunnen zo
makkelijk de weg vinden in de bestaande literatuur
en voorbeelden.
Vooraf | 7
3 Woordenlijst
Beleidsniveaus
In het Raamwerk spreken we over een beleidsdriehoek waarin drie beleidsniveaus worden onderscheiden: kwaliteitsbeleid, preventiebeleid en reactiebeleid (zie figuur in ‘een model voor beleid’).
Preventiebeleid
Een preventiebeleid bouwt verder op een kwaliteitsbeleid, maar gaat dieper in op het herkennen van
risicovolle situaties en investeert in acties die deze
risico’s kunnen verminderen of wegwerken.
Kwaliteitsbeleid
Een kwaliteitsbeleid schept randvoorwaarden rond
zorg, educatie, accommodatie en communicatie
voor lichamelijke en seksuele integriteit binnen een
schoolcontext. Het kwaliteitsbeleid is voorwaardenscheppend voor de andere niveaus.
Reactiebeleid
Een reactiebeleid bouwt verder op het preventiebeleid en bepaalt hoe met een incident kan worden
omgegaan en welke nazorg er moet voorzien worden.
GEZONDHEIDSMATRIX
Beleidsdomeinen en matrix
In het Raamwerk kijken we naar de volgende beleidsdomeinen: eductie en zorg, huisregels en accommodatie, deskundigheidsbevordering en communicatie.
In de beleidsmatrix koppelen we deze domeinen aan
de beleidsniveaus kwaliteit, preventie en reactie (zie
het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’).
Beleidsmatrix en gezondheidsmatrix
Beide kaders zijn vergelijkbaar, maar komen niet helemaal overeen. We zorgden voor een vergelijking: de
invulling van het begrip ‘zorg’ en ‘educatie’ is in beide
kaders gelijklopend, maar er zijn kleine verschillen:
BELEIDSMATRIX
Educatie
Educatie
Gezondheidseducatie van de individuele leerling, op klasniveau, op schoolniveau zoals Idem
het invullen van de eindtermen, ontwikkelingsdoelen en het curriculum.
In deze matrix zijn ‘deskundigheidsbevordering’ en ‘communicatie’ aparte domeinen.
Educatie op schoolniveau is deskundigheidsbevordering van het schoolteam. Educatie
naar de omgeving bevat het informeren van ouders.
Facilitatie
Accommodatie
Fysieke omgeving, schoolklimaat, voorzieningen voor gezondheidszorg voor leerlingen Fysieke omgeving en voorzieningen voor de leerling.
en personeel.
Ondersteuning gebeurt door structurele maatregelen.
Huisregels
Dit komt overeen met ‘regulering’ in de gezondheidsmatrix en met het leefklimaat uit
Regulering
‘facilitatie’.
School- en arbeidsregelement, informele afspraken op klas- of schoolniveau.
Deskundigheid
Alle initiatieven rond professionalisering van het schoolteam staan hier onder.
Zorg en begeleiding
De begeleidingstrajecten in de school, de vroegdetectie van problematieken.
Zorg
Aandacht, opvang en begeleiding van de leerling met vragen, problemen of noden op
vlak van o.a. lichamelijke en seksuele integriteit.
Communicatie
Communicatie met alle betrokkenen en onderling: de leerlingen onderling, tussen het
schoolteam en de leerlingen, de ouders en externen.
Er is nog een verschil tussen de gezondheidsmatrix en de beleidsmatrix. De gezondheidsmatrix vertrekt vanuit initiatieven op het niveau van de leerling, de klas, de
school en de omgeving. De beleidsmatrix focust op de kwaliteit, preventie en reactie op niveau van de school.
Vooraf | 8
Zorgcontinuüm
Het zorgcontinuüm wordt uitgelegd in de achtergrondinformatie (zie ’kwaliteit van leven’ onder
‘denkkaders’). Dit model vraagt om integraal te kijken
naar zorg voor de leerling, in een opeenvolging van
fases en stappen die op elkaar aansluiten en voortbouwen.
Onder ‘zorg’ wordt in de brede basiszorg kwaliteitsvol onderwijs verstaan en dit verwijst dus ook naar de
basisdidactiek van de leraar, het didactisch materiaal,
en het invullen van de algemene onderwijsbehoeften
van alle leerlingen. Ook in de fase van de verhoogde
zorg verwijst men naar specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen of groepen en naar structurele
maatregelen, samenwerking met derden enzovoort.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is elke vorm van
seksueel gedrag of seksuele toenadering, in verbale,
non-verbale of fysieke zin, waarbij aan één of meerdere van de volgende zes criteria niet wordt voldaan:
(1) wederzijdse toestemming, (2) vrijwilligheid, (3)
gelijkwaardigheid, (4) leeftijds- of ontwikkelingsadequaat, (5) contextadequaat en (6) zelfrespect.
Seksueel misbruik
Seksueel misbruik is elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in verbale, non-verbale of fysieke
zin, opzettelijk of onopzettelijk (bijvoorbeeld misbruik
onder jonge kinderen en jongeren), waar geen wederzijdse toestemming voor bestaat, en/of die op een of
andere manier is afgedwongen en/of waar het slachtoffer veel jonger is of in een afhankelijke relatie staat.
4 Doelgroep en actoren
Dit raamwerk is bedoeld voor:
Kinderen en jongeren
Met het woord kind worden alle kinderen tussen 0-12
jaar bedoeld, met jongeren deze van 12 tot 18 jaar.
Het Raamwerk is dus geschreven met als doelgroep
alle leerlingen binnen die leeftijdscategorieën. Voor
+18-jarige studenten zijn dezelfde principes van toepassing, maar moet men mogelijk rekening houden
met een ander regelgevend kader.
Het schoolteam
Hiermee bedoelen we alle leden van het schoolteam
zoals leraren, opvoedend en ondersteunend personeel, onderhoudspersoneel, stagiairs en mensen die
zich vrijwillig inzetten binnen de school zoals leesouders. Daarbinnen maken we een onderscheid tussen:
De school
We verwijzen naar de school als entiteit, maar de actor
kan ook een scholengemeenschap, scholengroep, een
campus, een internaat, een academie zijn. Onderdelen
van een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit
kunnen op elk niveau worden uitgewerkt. Soms kan het
efficiënter zijn op een structureel hoger niveau te werken.
• Middenkader: iedereen die op een coördinerend en
ondersteunend vlak tussen klas- en vakleraren en
directies werkzaam is (leerlingbegeleider, graadcoördinator, ICT-coördinator,…).
Een aantal bepalingen binnen het beleid lijken enkel van
toepassing binnen een residentiële context. Toch blijkt
vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’
aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de
ruimere schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen.
Aanspreekpunten
Afhankelijk van de afspraken binnen de school kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen
aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur, iemand van het CLB-team…), die
aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en
seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel
leerlingenbegeleiding, crisisteam…).
• Onderwijzend en ondersteunend personeel (opvoeder of administratief werker).
• Directieteam: de (leden van de) directie en het
schoolbestuur.
Vooraf | 9
Partners
Schoolnabije partners
Hiermee verwijzen we in eerste instantie naar medewerkers van de Pedagogische Begeleidingsdiensten (PBD) en de Centra voor Leerlingenbegeleiding
(CLB):
- De PBD’s kunnen scholen vraaggestuurd begeleiden
en hun beleidsvoerend vermogen versterken.
- De CLB’s hebben een decretale opdracht om het
welbevinden en de gezondheid van de kinderen en
jongeren te verhogen en aan preventieve en vraaggestuurde (gezondheids)zorg te doen vanuit een
multidisciplinaire invalshoek. Ze hebben bovendien
een draaischijffunctie tussen de school en gezondheids en welzijnsvoorzieningen.
Expertiseorganisaties
Expertisecentra zoals Sensoa (Vlaams expertisecentrum voor seksuele gezondheid), VIGeZ (Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie) … kunnen scholen ondersteunen via modellen,
instrumenten, opleidingen en advieswerk.
Externen
Externen zijn personen of organisaties die geen deel
zijn van het schoolteam, maar kunnen betrokken zijn
bij de educatie en/of zorg en begeleiding van de kinderen en jongeren. We denken hierbij aan Jong & Van
Zin, JAC’s (Jongeren Adviescentra), lokale besturen
of diensten. Voor adressen verwijzen we naar het instrument ‘wegwijzer’.
Ook de ouderkoepelverenigingen en de Vlaamse
Scholierenkoepel hebben een ondersteunende rol
voor scholen in de samenwerking met ouders en met
leerlingenraden.
Ouders zijn immers de eerste verantwoordelijken in de
opvoeding van hun kinderen. Om die taak ten volle op
zich te kunnen nemen is het belangrijk dat ouders kunnen participeren in het schoolbeleid, zowel formeel als
informeel. Ook leerlingen kunnen zinvol participeren
aan het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit.
Vooraf | 10
EEN MODEL
VOOR BELEID
1 Inhoud en doel
Dit eerste deel van het Raamwerk Seksualiteit en Beleid kan jouw school helpen een eigen beleidsvisie
uit te werken op vlak van lichamelijke en seksuele
integriteit. Dit gedeelte bestaat uit uitgangspunten
voor een beleidsvisie, ingedeeld per beleidsniveau:
kwaliteit, preventie en reactie. Daarop volgt een concretisering per beleidsdomein. We helpen je school
initiatieven in kaart te brengen op vlak van zorg en
educatie, huisregels en accommodatie, deskundigheid van medewerkers en communicatie.
Niet alle uitgewerkte elementen zijn relevant voor
alle scholen of moeten even uitgebreid aan bod komen in een beleidsplan. Het is de bedoeling dat jouw
school een afweging en een selectie maakt van de
verzamelde elementen. Zo kan je komen tot doelstellingen op maat van en een planning afgestemd op het
eigen opvoedingsproject van jouw school.
2 Motivering en situering
Een beleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit is altijd aangepast aan de noden en behoeften van je
school. Dit beleid bestaat uit een aantal onderdelen: een
visie, doelstellingen per beleidsdomein, een planning
en een aantal uitgewerkte procedures. Om dit geheel
te realiseren is een proces nodig waaraan verschillende
partners participeren en dat regelmatig herhaald wordt.
Meer info vind je in het instrument ‘leidraad’.
2.1 Een visie
Een uitgewerkte visie op lichamelijke en seksuele integriteit is een noodzakelijk onderdeel van een beleid
van een school die bezig is met educatie, opvoeding,
begeleiding, zorg en opvang van kinderen en jongeren. Een visie moet richting geven aan het verbeteren
van de educatie, zorg en veiligheid van kinderen en
jongeren, het verhogen van de professionaliteit van
het schoolteam en het bevorderen van de communicatie met alle betrokkenen over de verwachtingen,
keuzes en aanpak. Een visie is de
stam van de boom.
Voor het formuleren van een visie maken we gebruik van een
aantal bestaande gezaghebbende (internationale) denkkaders
die relevant zijn voor de thema’s
lichamelijke en seksuele integriteit. Deze denkkaders kunnen de school helpen de uitgangspunten
en doelstellingen voor het beleid op te stellen. Meer
info vind je in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’, waar we ook de link maken met bestaande
onderwijsspecifieke denkkaders en aanknopingspunten in Vlaanderen. De denkkaders vormen de
wortels van onze boom.
Het ontwikkelingskader
De seksuele ontwikkeling is een universeel proces,
dat elk individu doormaakt, en dat grotendeels ook
de noden en vragen binnen bepaalde leeftijdsfases
bepaalt. Ontwikkeling gebeurt op cognitief, fysiek,
psychologisch en sociaal vlak en is voor elk individu
uniek. Tegelijk zijn er ook gemeenschappelijke elementen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’
en ‘normatieve lijst’).
Het rechtenkader
In het denken over seksualiteit is het rechtenkader
een belangrijke kapstok. Een leidraad is het “IPPF
Charter voor seksuele en reproductieve rechten”.
Ook het meer recente ‘Sexual Rights Declaration’ is
een bruikbaar kader. Daarnaast is er het “Verdrag
inzake de Rechten van het Kind”, dat kinderen en
jongeren ziet als mensen met rechten, ook op vlak
van seksualiteit. Recht op informatie en recht op participatie zijn twee voorbeelden van rechten die ook
op schoolniveau hun rol zullen spelen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’).
Juridisch en regelgevend kader
Wat mag en wat mag niet volgens het strafrecht en
het burgerlijk recht? Het strafrecht heeft voornamelijk ervaring met bescherming tegen ongewenste vormen van seksueel gedrag, maar geeft ook een aantal
uitgangspunten weer zoals goede zeden, seksuele
meerderjarigheid, consensualiteit. Wat is er met betrekking tot dit thema opgenomen in de regelgeving
in onderwijs? Hoe zit het met schoolreglementen?
Ambtsgeheim en beroepsgeheim, bescherming
van de privacy? Voor meer info, zie ‘denkkaders’ en
‘beroepsgeheim en andere begrippen’ in de achtergrondinformatie.
Ethisch kader
Welke normen en waarden willen we verdedigen over
seksuele en intiem lichamelijke contacten? Gangbare
denkpistes en concepten zoals ‘sexual citizenship’ en
seksuele cultuur worden uitgelegd. Ook de zes criteria uit het Vlaggensysteem worden hier meegenomen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’ en
instrument ‘het Vlaggensysteem’).
Kwaliteit van leven
Naarmate mensen betekenisvolle en warme relaties
hebben met mensen uit de meest dichtbije relatiecirkels, verhoogt de kwaliteit van hun leven. Een beleid
rond kwaliteit van leven kan er zich op richten dat de
relatiecirkels van mensen voor wie de scholen de zorg
opnemen, voldoende kwaliteit en contacten garanderen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’).
Een model voor beleid | 12
Seksuele gezondheid
Internationale definities over seksualiteit, seksuele
gezondheid en relationele en seksuele vorming kunnen als uitgangspunt dienen om de visie van de werking in een breder kader te situeren. Wat verstaat de
Wereldgezondheidsorganisatie, de UNESCO of een
andere toonaangevende organisatie onder seksualiteit (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’ en
‘relationele en seksuele vorming’)?
Traumatogene modellen
Er is in de loop van de laatste 20 jaar veel onderzoek
verricht naar de gevolgen en effecten van (seksueel)
misbruik op korte en lange termijn bij slachtoffers.
Daaruit hebben we begrepen dat seksueel misbruik
één van de ergste trauma’s is (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’).
De uitgangspunten van deze denkkaders werden omgezet in uitgangspunten voor een beleid. Het instrument ‘uitgangspunten’ biedt een opsomming van relevante uitgangspunten, waaruit je voor jouw school
een eigen selectie kan maken.
Het uitwerken van een visie is altijd het werk van een
groep en de visie moet voldoende gedragen en gedeeld worden door alle betrokkenen. Een visie is een
richtinggevend instrument dat de algemene lijnen
voor een voldoende lange tijd uittekent. Het is bij het
uitwerken van een visietekst niet nodig om in detail in
te gaan op specifieke afspraken en regels. Die kunnen
wel worden opgenomen in bijvoorbeeld je schoolreglement of de leefregels van je school.
Op die manier zal een visietekst een langere looptijd
hebben dan een afsprakenboek of reglement. Het
geeft de algemene principes weer en de wijze waarop deze geconcretiseerd worden in diverse domeinen
van het beleid.
Een visietekst heeft een strategische functie, en bevat
ook best een soort historiek: wie heeft er aan meegewerkt, wanneer is het bekrachtigd, hoe en wanneer
werd het geëvalueerd en geactualiseerd?
De visie op lichamelijke en seksuele integriteit heeft
linken met andere visieteksten en thema’s zoals pesten, sociale vaardigheden, gezondheid, welbevinden
en veiligheid. Binnen je school kan je dus best streven naar een maximale integratie van dit thema in
het schooleigen opvoedingsconcept, bestaande beleidsdocumenten en werkwijzen. Meer info over hoe
je hiermee aan de slag kan, vind je in het instrument
‘leidraad’.
2.2 Drie beleidsniveaus
Er zijn verschillende beleidsniveaus in de beleidsdriehoek:
- Een kwaliteitsbeleid geeft rond zorg, educatie,
accommodatie en communicatie een kader voor
lichamelijke en seksuele integriteit binnen een
school. Dit niveau is het belangrijkste, want het is
voorwaardenscheppend voor de andere niveaus.
- Een preventiebeleid bouwt verder op een kwaliteitsbeleid, maar gaat dieper in op het herkennen
van risicovolle situaties en investeert in acties die
deze risico’s kunnen verminderen of wegwerken.
- Een reactiebeleid bouwt verder op het preventiebeleid en bepaalt hoe met een incident kan worden omgegaan en welke nazorg er moet voorzien worden.
Een kwaliteitsbeleid beschrijft de visie van je school
op hoe alle betrokkenen met elkaar omgaan op vlak
van lichamelijke en seksuele integriteit en hoe deze
kwaliteiten worden verankerd in de dagelijkse werking en praktijk. Het kwaliteitsbeleid vormt een vertrekpunt, de andere onderdelen bouwen daarop verder. Soms gaat een school pas naar aanleiding van
een incident een beleid uitwerken. Het gevaar is dan
groot dat de school enkel focust op een reactiebeleid
of preventiebeleid en geen aanknopingspunten biedt
voor een positieve beleving.
Figuur: Een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit
Reactiebeleid
Preventiebeleid
Kwaliteitsbeleid
De hierna beschreven uitgangspunten zijn hoofdzakelijk geformuleerd met de kinderen en jongeren als
onderwerp, omdat dit de belangrijkste doelgroep is
waarvoor een beleid ten dienste staat. De zorg voor
kinderen en jongeren kan echter niet losgekoppeld
worden van de zorg voor medewerkers. Dit impliceert
onder meer dat er voldoende wordt nagedacht over
welke ondersteuning er nodig is voor alle betrokkenen.
Betrokken zijn het schoolteam op alle niveaus (directie,
middenkader en onderwijzend en ondersteunend personeel), de ouders en de schoolnabije diensten zoals
bijvoorbeeld het CLB die een draaischijffunctie kunnen
vervullen.
Bij elk beleidsniveau is daarom een doelstelling toegevoegd die verwijst naar het schoolteam en schoolnabije diensten. Deze doelstellingen worden verder
geconcretiseerd in het beleidsdomein competenties
(cfr. infra).
Een model voor beleid | 13
3 Uitgangspunten voor een beleid
Deze uitgangspunten zijn grotendeels afgeleid uit de
voor lichamelijke en seksuele integriteit relevante en
gezaghebbende denkkaders (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’). Deze uitgangspunten kunnen
de start vormen van een denkoefening over de visie
van de school op dit onderwerp. Niet alle uitgangspunten zullen relevant zijn, maar een selectie uit
deze uitgangspunten kan deel uitmaken van de visie
van de school. Het instrument ‘uitgangspunten’ gaat
dieper in op elk van de onderstaande uitgangspunten. Je kan dit instrument gebruiken om te komen tot
een keuze op maat van jouw school. Vragen als ‘Wie
moet aanwezig zijn bij deze denkoefening? Hoe pak
je deze denkoefening aan?’ worden beantwoord in
het instrument ‘leidraad’.
3.1 Uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid is een voorwaardenscheppend
kader dat expliciteert hoe de school omgaat met seksualiteit, lichamelijke integriteit en aanverwante onderwerpen. Het beschrijft eveneens wat beschouwd
wordt als noodzakelijke educatie en zorg voor en
begeleiding van kinderen en jongeren, accommodatie en leefklimaat en basisdeskundigheden van het
schoolteam. Ook de wijze waarop de communicatie
over dit onderwerp georganiseerd en gevoerd wordt,
maakt deel uit van dit kwaliteitsbeleid. Een school kan
al gewerkt hebben aan het kwaliteitsbeleid door lessen
relationele en seksuele vorming (RSV) te organiseren,
door te peilen naar de verwachtingen van leerlingen,
door nascholing te volgen…
Het kwaliteitsbeleid heeft veel gemeenschappelijke
uitgangspunten met andere beleidsthema’s zoals
welbevinden, gezondheid, goed schoolklimaat, participatie van leerlingen en ouders, professionalisering,
samenwerking binnen en buiten de school, een zorg-
beleid. Het wordt best ook ingebed in een globale
aanpak. Het is wel belangrijk om lichamelijke en seksuele integriteit expliciet te vermelden.
Hieronder vind je een reeks uitgangspunten die
richtinggevend kunnen zijn bij het ontwikkelen van
een visie op kwaliteit. Deze uitgangspunten moeten
het mogelijk maken dat de school alle maatregelen
neemt die nodig en wenselijk zijn om het kwaliteitsbeleid met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren te verbeteren:
- Kinderen en jongeren hebben recht op welzijn en
een goede kwaliteit van leven op school.
- Elk individu is een seksueel en sociaal wezen en
seksualiteit en relaties maken onlosmakelijk deel uit
van het mens-zijn.
- Kinderen en jongeren hebben recht op informatie en
relationele en seksuele opvoeding/educatie.
- Kinderen en jongeren hebben recht op toegang tot
hulp, ondersteuning, zorg en dienstverlening met
betrekking tot seksuele gezondheid. Het CLB heeft
hierbij een draaischijffunctie.
- Kinderen en jongeren hebben recht op maximale
autonomie en keuzevrijheid in hun seksuele en relationele leven, rekening houdend met hun leeftijd
en ontwikkeling.
- Kinderen en jongeren hebben recht op privacy.
- Kinderen en jongeren worden ondersteund in het
ontwikkelen van een maatschappelijk aanvaardbare seksuele moraal, dit wil zeggen een moraal die
(rechts)geldig, erkend en werkbaar is.
- Kinderen en jongeren hebben recht op open en correcte communicatie over seksualiteit zodat vragen,
wensen, problemen en verschillen in visies bespreekbaar zijn.
- Kinderen en jongeren worden samen met hun opvoedingsverantwoordelijken betrokken bij het ontwikkelen van een beleid.
- Het gevoerde beleid met betrekking tot lichamelijke
en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren is
juridisch correct.
- De school neemt alle maatregelen die nodig en
wenselijk zijn om het kwaliteitsbeleid met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren te verbeteren.
3.2 Uitgangspunten voor een preventiebeleid
Bij preventie denken we aan risico’s op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit, die ongewenst en dus
beter te voorkomen zijn. Voorbeelden zijn seksueel
misbruik, gendergerelateerd geweld, frustraties en
pesterijen. Een school kan al gewerkt hebben aan fundamenten voor het preventiebeleid via bijvoorbeeld
een anti-pestbeleid, lessen rond soa- en hivpreventie,
goede organisatie van toezichten... Het voorkomen van
risico’s vertaalt zich in de volgende uitgangspunten:
- Kinderen en jongeren hebben recht op lichamelijke
integriteit en op veiligheid en gezondheid op vlak
van seksualiteit.
-
Kinderen en jongeren worden beschermd tegen
seksuele ervaringen die niet met wederzijdse toestemming, vrijwillig of gelijkwaardig gebeuren, die
niet leeftijds- of contextadequaat zijn, of zelfbeschadigend zijn.
- Er wordt aandacht besteed aan het verhogen van
de weerbaarheid van kinderen en jongeren tegenover mogelijke risicosituaties, binnen en buiten de
schoolcontext.
- Kinderen en jongeren kunnen terecht bij een laagdrempelig aanspreekpunt voor klachten en hulp.
- Er is een preventiebeleid tegen uitsluiting en pesterijen.
- De school neemt alle maatregelen die nodig en
wenselijk zijn om risico’s met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren te verkleinen.
Een model voor beleid | 14
3.3 Uitgangspunten voor een reactiebeleid
Het reactiebeleid stippelt uit wat een school moet doen
wanneer er een incident is. Vragen als ‘Welke procedure, werkwijze, rapportage of zorg is er nodig?’ zijn hierbij
aan de orde. Een school kan op dit vlak bijvoorbeeld al
ervaring hebben met een crisiscommunicatieplan, goede ervaring in samenwerking met externe diensten, een
redelijk functioneel handelingsprotocol, een sanctiebeleid… Hieronder volgen uitgangspunten van een goed
reactiebeleid:
- Kinderen en jongeren hebben recht op een zorgvuldige en objectieve behandeling van een klacht.
- De school heeft maatregelen uitgewerkt die kunnen
toegepast worden na een incident.
- Er is aandacht voor opvolging van incidenten op
lange termijn.
- Er is een permanente evaluatie van het gevolgde
parcours na een incident.
- De school neemt alle maatregelen die nodig en wenselijk zijn om incidenten correct af te handelen en
voldoende nazorg te verlenen aan alle betrokkenen.
4 Beleidsdomeinen
In dit onderdeel vertalen we de uitgangspunten van
de drie beleidsniveaus naar de diverse beleidsdomeinen van ‘zorg en educatie’, ‘huisregels en accommodatie’, ‘deskundigheidsbevordering en screening van
het schoolteam’ en ‘communicatie’ (voor een verduidelijking van de terminologie, zie ‘woordenlijst’).
Deze concretisering zal per type school verschillend
zijn en elke school zal hier eigen accenten moeten
leggen. Mogelijk liggen de accenten ook anders in
verschillende afdelingen of teams van eenzelfde
school.
We starten met een algemeen overzicht per beleidsdomein en vatten de grote lijnen samen in de beleidsmatrix. Hieronder bespreken we de beleidsdomeinen
‘zorg en educatie’, ‘huisregels en accommodatie’,
‘deskundigheidsbevordering en screening schoolteam’ en ‘communicatie’.
We besluiten met een vertaling van de beleidsdomeinen naar de gezondheidsmatrix op dit thema.
In het werk dat een school doet zit het invullen van
een beleidsmatrix vervat, waarin specifiek staat wat
er op welk domein nodig of wenselijk wordt geacht
voor zowel het kind of de jongere, het schoolteam, als
voor externen. Het beleidsinstrument ‘beleidsmatrix
en interventies’ geeft een idee van wat dit zou kunnen
inhouden.
KWALITEIT
PREVENTIE
REACTIE
Zorg
Zorg voor seksuele gezondheid & welzijn
Preventieve zorg
Zorg na een incident
Educatie
Educatie m.b.t. seksuele gezondheid
Educatie m.b.t. preventie seksueel risicogedrag
Educatie na een incident
Huisregels
Omgangsregels m.b.t. gezondheid & welzijn
Regels ter preventie
Regels na een incident
Accommodatie
Accommodatie m.bt. gezondheid & welzijn
Accommodatie m.b.t. veiligheid
Accommodatie na een incident
Deskundigheid
schoolteam
Competenties m.b.t. seksuele gezondheid & welzijn
Specifieke competenties
Risico beperkende competenties zoals
alertheid voor signalen, competenties van
aanspreekpunten
Competenties in de opvang van slachtoffers en
plegers (tot op zekere hoogte)
Welke communicatie over kwaliteitsbeleid: naar
wie en hoe?
Welke communicatie over preventiebeleid: naar
wie en hoe?
Welke communicatie over reactiebeleid: naar wie
en hoe?
Communicatie
Een model voor beleid | 15
4.1 Z
org en educatie
Vertaald naar de drie niveaus van beleid kan dit bijvoorbeeld inhouden:
Kwaliteit
Welke elementen uit de uitgangspunten zijn belangrijk om te vertalen in zorg en educatie voor de kinderen en jongeren? Welke brede basiszorg voorzien we
op vlak van seksuele en lichamelijke integriteit en op
welke manier werken we hieraan? Welke relationele
en seksuele vorming hebben kinderen en jongeren
nodig, aangepast aan de leeftijd of ontwikkelingsfase, en hoe organiseren we dat? Hoe stemmen we
af wat de school en het internaat opnemen? Over
welke rechten geven we voorlichting en bieden we
ondersteuning aan? Hoe kunnen we controleren dat
elk kind de zorg en educatie krijgt die we in ons kwaliteitsbeleid voorzien? Hoe kunnen we dit onderdeel
van ons kwaliteitsbeleid verankeren in de planning
(zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’.)
Preventie
Individuen weerbaar maken tegenover risico’s
betekent dat men er in de opvoeding of vorming
aandacht aan besteedt. De school vraagt zich dan
ook af welke elementen er kunnen voor zorgen dat
kinderen en jongeren zichzelf kunnen beschermen
en dat zij geen anderen in gevaar brengen. In de informatie over lichamelijke en seksuele integriteit is
er daarom aandacht voor risicosituaties en beschermingsmethodes. Attitudes en vaardigheden zoals
verantwoordelijkheidszin en communicatievaardigheden zijn hiervoor belangrijk. Kinderen en jongeren
(en ook het schoolteam) moeten weten waar ze terecht kunnen met hun vragen en de school voorziet
goede hulp indien zich problemen voordoen. Wanneer schakelt de school voor bepaalde specifieke
groepen of leerlingen bijvoorbeeld een verpleegkundige, een psycholoog of externe in? De school is in
staat om vragen te stellen en hulp te zoeken (zie het
instrument ‘beleidsmatrix en interventies’).
Reactie
Een goed reactiebeleid zorgt ervoor dat klachten
snel geformuleerd worden en snel een passend antwoord krijgen. Het is dus goed om proactief met incidenten of klachten om te gaan en een open communicatie na te streven zodat mensen zich kunnen
uiten. Dit betekent dat jouw school regelmatig nagaat of er klachten zijn. Bij een incident worden alle
betrokkenen uitgenodigd om een situatie te evalueren. Ook een goede procedure om incidenten of
klachten te behandelen en erover te communiceren
is belangrijk. Klachten kunnen komen van kinderen
en jongeren, van het schoolteam, van ouders of familieleden of van externen.
Een handelingsprotocol is een uitgeschreven procedure die jouw school kan volgen bij een incident.
Een goede procedure voorziet in een aantal stappen
en heeft aandacht voor de diverse betrokken partijen, is vooraf besproken en gecommuniceerd met
het schoolteam en wordt regelmatig opgefrist en
geëvalueerd (een model vind je in het instrument
‘handelingsprotocol’).
4.2 H
uisregels en accommodatie
Vertaald naar de drie beleidsniveaus kan dit bijvoorbeeld inhouden:
Kwaliteit
Hoe vertaalt de school de algemene uitgangspunten
van het schoolbeleid in huisregels en in de organisatie van de werking? Hoe komt de school tot duidelijke en gecommuniceerde huisregels, een leefklimaat
en een accommodatie die het welbevinden en de
bescherming van kinderen en jongeren stimuleren?
In elke school is er nood aan duidelijke huisregels.
Vaak is het ook nuttig bestaande huisregels ter discussie te stellen en de kinderen en jongeren op hun
niveau mee te laten reflecteren over hoe deze het
best in praktijk worden gebracht. Ook afspraken,
bijvoorbeeld over waar men samen op de bank mag
zitten en handjes vasthouden, worden best met
alle betrokkenen besproken. Een aandachtspunt is
dat men voldoende ruimte geeft aan lichamelijke
en seksuele integriteit en nadenkt over de nodige
privacy, vormen van toezicht en differentiatiemogelijkheden (zie het instrument ‘beleidsmatrix en
interventies’).
Preventie
Binnen een preventiebeleid werkt de school aan
duidelijk gecommuniceerde huisregels en omgangscodes en een accommodatie die de veiligheid en
bescherming waarborgt. De regels kunnen voor alle
betrokkenen gelden, maar worden gedifferentieerd
naargelang leeftijd, gedrag of andere specifieke elementen. Kan een leraar bijvoorbeeld kinderen en
jongeren thuis bezoeken? Kan hij of zij op dezelfde
netwerksites met leerlingen ‘bevriend’ zijn? Is er in
het internaat bezoek van andere kinderen en jongeren of van externen toegelaten op de kamer? Waar
moet men zich uitkleden voor sportactiviteiten en
hoe wordt daar toezicht gehouden? Waar en bij wie
Een model voor beleid | 16
kan men terecht met ongerustheden (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’).
Ook de accommodatie in de school kan risicosituaties voorkomen. Zo kan een gebrek aan toezicht onveiligheid creëren. Vragen die aan de orde zijn: ‘Hoe
zijn slaap-, was- en douchesituaties georganiseerd?
Waar staat de computer in de klas en wat zijn de afspraken daaromtrent? Worden internetbeelden gefilterd? Waar mag men zoenen en handjes vasthouden? Is er een plaats om te spelen waar men andere
kinderen en jongeren niet stoort? Hangen er seksistische prenten of zijn er onduidelijke of genderstereotiepe regels over kledij, uitgaan, cafébezoek…?’.
Reactie
Maatregelen na een incident kunnen bijvoorbeeld
zijn: het verhogen van de begeleiding, het verscherpen van toezicht bij bepaalde kinderen en jongeren,
het reorganiseren van slaap-, was- of douchesituaties of het veranderen van de indeling van de klas. Er
kunnen tijdelijke time-out-maatregelen worden genomen ten aanzien van kinderen en jongeren. Ook
kan een incident leiden tot het opfrissen of herbekijken van omgangsregels of bijkomende professionalisering van het schoolteam (zie het instrument
‘beleidsmatrix en interventies’).
4.3 D
eskundigheidsbevordering schoolteam
Dit kan zich vertalen naar de drie beleidsniveaus als
volgt:
Kwaliteit
Het kwaliteitsbeleid veronderstelt dat het schoolteam beschikt over een aantal vaardigheden om
een gesprek met het kind te kunnen aangaan, eigen grenzen te kunnen aangeven en de grenzen van
anderen te respecteren en op een goede manier te
kunnen reflecteren op het eigen handelen. Dit zijn
vaardigheden die ook van leraren worden verwacht.
In veel situaties m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit is het ook nuttig en noodzakelijk om kennis te
hebben van de seksuele ontwikkeling van kinderen
en jongeren; met kinderen en jongeren een gesprek
over seksualiteit te kunnen aangaan; relationele en
seksuele vorming te kunnen geven aan een kind/
jongere. Seksualiteit blijkt echter een onderwerp
waarvoor bij veel mensen schroom of handelingsverlegenheid bestaat. Een extra stimulans en inspanning om de deskundigheid te bevorderen is
vaak nodig.
Volgende vragen kunnen aan bod komen wanneer
de school over de deskundigheidsbevordering van
het schoolteam nadenkt: Welke competenties heeft
het schoolteam nodig om een kwaliteitsbeleid in
praktijk te brengen? Hoe checkt de school deze
competenties bij aanwerving en in de loop van de
tewerkstelling? Is er een lijst met competenties
voorhanden die de uitvoering van het schoolbeleid
kan ondersteunen? Is er een goed georganiseerd beleid rond professionalisering dat de beleidsontwikkeling en -implementatie schraagt? Hoe wil men de
aandachtspunten voor een positief kwaliteitsbeleid
blijven opvolgen? Hoe kan men het schoolteam blijvend motiveren tot het hanteren van een positieve
gedragscode met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit? De instrumenten ‘competentiechecklist’ en ‘beleidsmatrix en interventies’ bieden
hiervoor inspiratie.
Preventie
Voor het preventiebeleid is het nodig dat het
schoolteam signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag kan herkennen, een correcte doorverwijzing kan doen naar meer gespecialiseerde hulp
indien nodig, vorming en coaching kan geven aan
een kind/jongere, eigen grenzen aangeeft, nadenkt
over de eigen voorbeeldfunctie, de grenzen van anderen respecteert...
Ook in de gedragscode voor het schoolteam zijn
best afspraken over preventie van incidenten opgenomen (zie het instrument ‘gedragscode’).
Reactie
Indien een personeelslid geconfronteerd wordt met
een incident (of een vermoeden van), moet hij of
zij in staat zijn de afgesproken procedure te volgen.
Afhankelijk van zijn bevoegdheid en statuut (zie de
achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere
begrippen’) beschikt elk lid van het schoolteam idealiter over de basiscompetenties om over een incident of vermoeden een eerste inschatting van ernst
te maken of hij kan hiervoor terugvallen op een aanspreekpunt. Wie verantwoordelijk is voor de verdere
opvolging van een incident of vermoeden, dient in
staat te zijn de ernst ervan te beoordelen, alle betrokkenen op een correcte manier in te lichten, met
de andere kinderen en jongeren en het team te communiceren en passende maatregelen te nemen (zie
het instrument ‘handelingsprotocol’). Ook deskundigheid om bepaalde interventies naar kinderen en
jongeren uit te voeren en te begeleiden, is onderdeel
van het beleid (zie het instrument ‘beleidsmatrix en
interventies’).
Een model voor beleid | 17
4.4 Communicatie
Hoe voert men communicatie over het beleid rond
lichamelijke en seksuele integriteit?
Kwaliteit
De communicatie over (de uitvoering van) het
beleid is cruciaal. Bij het uitwerken van het kwaliteitsbeleid denkt men best ook na over de interne
en externe communicatie van de uitgangspunten.
Zowel het schoolteam als kinderen en jongeren en
hun ouders zullen deze uitgangspunten moeten
kennen, onderschrijven en toepassen. Indien de
communicatie hierover niet goed is uitgewerkt, blijft
het beleid dode letter en is alleen een klein groepje
mensen op de hoogte.
Mensen begrijpen beter wat de bedoeling is als ze
ook de redenering en motivatie kennen van de geformuleerde uitgangspunten. Terzelfdertijd zijn veel
medewerkers en kinderen en jongeren niet bereid
of in staat om een uitgebreide tekst te lezen. Het
is dan ook van belang om na te denken over welke
communicatiestrategie voor welke doelgroep wordt
gebruikt en om vast te leggen welk document door
welke doelgroep kan ingezien worden.
Wat is bijvoorbeeld de functie van een visietekst? Is
hij bedoeld voor het personeel of ook voor kinderen
en jongeren en hun opvoedingsverantwoordelijken?
Kan de pers of kunnen andere geïnteresseerden
deze tekst vinden en zo ja, waar? Schoolnabije en
externe diensten en partners kunnen helpen om het
kwaliteitsbeleid vorm te geven, maar ook ouders en
kinderen en jongeren zelf kunnen een belangrijke
steun zijn voor dit beleid. In het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’ zijn er tips te vinden over
communicatiestrategieën.
Preventie
Preventie van risicogedrag en voorlichting houdt in
dat de school op sommige momenten samenwerkt
met schoolnabije en externe diensten of partners
zoals CLB, politie, hulpverleningsinstanties. Ook ouders kunnen een belangrijke rol spelen in het begeleiden van risicogedrag van hun kinderen (bijvoorbeeld controle bij internetgebruik).
Ook intern is een goede doorstroming van informatie over maatregelen en afspraken essentieel.
Het is tevens zinvol om op regelmatige tijdstippen
huisregels, gedragscode en de visie op te frissen, in
nieuwsbrieven naar het schoolteam en naar kinderen en jongeren hierop terug te komen, een bespreking op teamvergaderingen en leerlingenraden of
andere fora in te lassen…
4.5 Een beleidsmatrix
In onderstaand schema staat een overzicht van
mogelijke elementen van een beleid, vertaald en geconcretiseerd per beleidsdomein. Een matrix is een
manier van kijken naar de realiteit en probeert deze
te vatten in domeinen en niveaus. De invulling van
een beleidsmatrix zal schoolspecifiek zijn en soms
zelfs eigen aan een afdeling binnen een school. Elke
school zal hier dus een vertaling kunnen maken naar
de eigen realiteit.
Meer concrete uitgewerkte voorbeelden van deze
elementen zijn te vinden in het beleidsinstrument
‘beleidsmatrix en interventies’.
Reactie
Tot slot: bij een goede crisiscommunicatie is een
zorgvuldige afweging van verschillende belangen
en noden van de betrokkenen belangrijk, waarbij de
noden van de kinderen of jongeren centraal staan.
Hieromtrent legt men best binnen de school vooraf
algemene regels en verantwoordelijkheden vast,
rekening houdend met regels over beroepsgeheim
en ambstgeheim (zie hiervoor suggesties in het beleidsinstrument ‘beleidsmatrix en interventies’ en
de achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’).
Een model voor beleid | 18
Zorg en educatie
KWALITEITSBELEID
Onthaal
PREVENTIEBELEID
Bescherming voor risico
REACTIEBELEID
Opvang en nazorg
Breed basisaanbod
Voorlichting
Protocol
Basiszorg differentiëren
Weerbaarheid
Maatregelen
Begeleiding
Begeleiding na seksueel grensoverschrijdend gedrag
Doorverwijzing
Informatie
Relationele en seksuele vorming
Inrichting en voorzieningen m.b.t.
welbevinden
Huisregels en
accommodatie
Deskundigheid
schoolteam
Afspraken en leefregels m.b.t.
bevorderen van lichamelijke en
seksuele integriteit
Inrichting en voorzieningen m.b.t. veiligheid
Afspraken en leefregels m.b.t. preventie van risico’s
rond lichamelijke en seksuele integriteit
Controle en toezicht
Inrichting en voorzieningen m.b.t.
incidenten
Afspraken en leefregels na incidenten rond
lichamelijke en seksuele integriteit
Protocol
Privacy
Aanspreekpunten
Competenties m.b.t. lichamelijke en
seksuele integriteit en welbevinden
Sancties en time-out
Competenties m.b.t. risicoinschatting en preventie van Specifieke competenties m.b.t. hulp na
incidenten rond lichamelijke en seksuele integriteit
incidenten
Gedragscode
Specifieke competenties aanspreekpunten
Coördineren van zorgbeleid na incidenten
Training en ondersteuning
Gedragscode
Protocol
Materiaal
Training
Maatregelen en hulp
Teamwerking
Teamwerking
Crisisopvang
Evaluatie
Doorverwijzing
Visietekst en preventieve uitgangspunten
Nazorg
Visietekst zorgbeleid na incidenten
Preventiemaatregelen
Maatregelen na incidenten
Afspraken en reglement in beleidsplan
Protocol
Toegankelijkheid en beschikbaarheid
Rapportage
Visietekst en positieve
uitgangspunten
Communicatiebeleid
Relationele en seksuele vorming na
incidenten
Standpunten
Positieve maatregelen
Met alle betrokkenen
Regelmatig agenderen
Hulp en opvang
Communicatieplan bij incidenten
Een model voor beleid | 19
5 Naar een gezondheidsmatrix
De gezondheidsmatrix wordt door veel scholen al gebruikt om hun gezondheidsbeleid vorm te geven. Een
efficiënte werking rond gezondheid vereist een schoolbeleid met aandacht voor leerlingen met bijzondere
behoeften en specifieke doelgroepen, de werking in de
klas, het schoolniveau en de (fysieke en sociale) omgeving rond de school. We onderscheiden vier niveaus:
• Leerlingen
Binnen de gezondheidswerking dient de school rekening te houden met de aanwezigheid van leerlingen
met bijzondere behoeften, risicoleerlingen en specifieke doelgroepen. Dit uit zich in een gedifferentieerd
werken. Voor leerlingen met bijzondere behoeften en
risicoleerlingen is vaak een individuele benadering en
begeleiding nodig. Kansen- en risicogroepen vragen
vanuit hun eigenheid de nodige aandacht binnen de
algemene gezondheidswerking. Dit uit zich in een
‘doelgroepbewust’ werken: de selectie van thema’s
en uitwerking van acties houdt rekening met de aanwezige doelgroepen en streeft na om minstens in dezelfde mate effecten bij de doelgroep te realiseren als
bij de hele leerlingenpopulatie (bij voorkeur worden
sterkere effecten gegenereerd).
• Klas
In de klas staat de gezondheidseducatie centraal.
De gezondheidsthema’s komen aan bod binnen
verschillende lessen of kunnen in verschillende
vormen (vakoverschrijdend, vakoverstijgend of via
projectwerking) worden aangepakt. De organisatie
van het klasgebeuren en eventuele afspraken tussen leraren en leerlingen zijn ondersteunend voor
de educatieve activiteiten.
• School
Op schoolniveau gaat de aandacht naar de organisatie van de educatie doorheen de leerjaren, het opzetten van schoolactiviteiten, het werken aan de sociale
normen en een gezondheidsbevorderend schoolkli-
maat, het installeren van een schoolvisie, de uitbouw
van een gezonde omgeving en het maken van afspraken (leefregels, arbeidsreglement…).
van de verschillende gezondheidsthema’s gebeurt
in de schoolpraktijk door de invoering van structurele maatregelen en voorzieningen.
• Omgeving
Een school staat niet op zich. Ze is ingeplant in een
fysieke omgeving en is verbonden met externe partners en organisaties. Daarnaast leven de leerlingen
(en het schoolpersoneel) niet in een vacuüm. De
schoolomgeving gaat dus ook over de verschillende
milieus en invloedssferen waarmee de school verbonden is: het thuismilieu, de vrijetijdsbesteding,
de media,... Voor haar gezondheidswerking voorziet
de school samenwerkingsverbanden met schoolnabije en externe partners, communiceert ze met de
ouders en neemt ze deel aan gezondheidsacties in
de lokale gemeenschap.
• Regulering
Het school- en arbeidsreglement, maar evengoed
informele afspraken op klas- en schoolniveau die
beperkend (bijvoorbeeld pestverbod) of stimulerend (bijvoorbeeld afspraken i.v.m. gebruik van
kleedkamers) kunnen zijn. Het is belangrijk dat de
regels en afspraken gepaard gaan met transparante
procedures en een consequente houding van het
school team ten aanzien van de naleving ervan (bijvoorbeeld bij overtredingen).
De gezondheidsmatrix voorziet ook vier strategieën:
• Educatie
De verschillende leerinhouden rond gezondheid
worden actief aangebracht: kennis (thematisch en
algemeen), inzicht (in functie van bewustwording),
vaardigheden (technisch, sociaal, cultureel en
emotioneel) en attitudes (in functie van duurzame
gedragsverandering en sociale normen). Gezondheidseducatie gebeurt in de vorm van individuele
leerlingenbegeleiding, klas- en schoolactiviteiten en
de organisatie en invulling van het curriculum binnen de school. Ook voor randvoorwaarden zoals de
deskundigheidsbevordering van het schoolteam en
het informeren van ouders wordt gebruikgemaakt
van educatieve activiteiten.
• Facilitatie
Facilitatie van de gezonde keuze door een bewuste
(her)inrichting van de fysieke omgeving (bijvoorbeeld douches na het sporten), het actief werken
aan sociaal klimaat (bijvoorbeeld laagdrempelige
leerlingenparticipatie) en voorzieningen voor de
gezondheidszorg voor leerlingen en personeel (bijvoorbeeld bibliotheekaankopen). De ondersteuning
•Z
org en begeleiding
De organisatie en invulling van de begeleidingstrajecten in de school en met schoolnabije en externe
partners (bijvoorbeeld begeleiding van leerlingen
met een zwangerschap) en de vroegdetectie van
problematieken (bijvoorbeeld signaalfunctie van
leraren in functie van seksueel misbruik) worden
hierin uitgewerkt.
Gezondheidsmatrix seksuele integriteit
Scholen die al met de gezondheidsmatrix werken
hoeven niet nog eens een oefening te maken met
de matrix die in dit Raamwerk wordt voorgesteld.
Ze kunnen gerust vertrekken van wat er al is uitgewerkt via de gezondheidsmatrix. Hieronder worden
elementen uit de gezondheidsmatrix gekoppeld aan
de matrix waarmee in dit Raamwerk wordt gewerkt.
Dat laat de scholen toe na te gaan of er bovenop
maatregelen die al voorzien zijn door het werken met
de gezondheidsmatrix nog bijkomende maatregelen
wenselijk zijn zoals:
- Is er voldoende aandacht voor de niveaus kwaliteit,
preventie en reactie rond seksuele integriteit?
- Hoe zit het thema verankerd in het beleid rond professionalisering?
- Zijn er voorbeelden van goed communicatiebeleid
op dat vlak naar alle betrokkenen?
Een model voor beleid | 20
Educatie
LEERLING
Wat zijn de interesses en leernoden
van specifieke doelgroepen
KLAS
Welk lesprogramma RSV in de klas
samenhang en evenwicht thema’s
SCHOOL
Leerlijnen en curriculum RSV voor alle jaren,
richtingen en afdelingen invullen
OMGEVING
Communicatie over RSV beleid en motivatie
naar ouders en sociale omgeving
Vertaling naar thema’s in RSV voor
zowel kwaliteit, preventie als reactie
Zowel kwaliteit, preventie als reactie
krijgen aandacht
Afstemming binnen het schoolteam over de
organisatie van RSV door de jaren heen
Competenties m.b.t. lichamelijke en
seksuele integriteit en welbevinden,
preventie en reactie op incidenten
bij de specifieke leerling of
leerlingengroep versterken
Competenties m.b.t. lichamelijke en
seksuele integriteit en welbevinden,
preventie en reactie op incidenten bij
de klasgroep versterken
Zowel kwaliteit, preventie als reactie krijgen
aandacht
Informeren van ouders en sociale omgeving
van de school m.b.t. lichamelijke en seksuele
integriteit en welbevinden, preventie en
reactie op incidenten op schoolniveau
Inrichting en voorzieningen m.b.t.
welbevinden, preventie en incidenten
voor de leerling
Facilitatie of Voorbeeld
structurele
Veiligheid bij informele momenten
maatregelen privacy bij douchen
Regulering
of afspraken
Inrichting en voorzieningen m.b.t.
welbevinden, preventie en incidenten buiten
de school
Voorbeeld
Voorbeeld
Afspraken en leefregels m.b.t.
bevorderen van lichamelijke en
seksuele integriteit, preventie
en incidenten, inclusief
communicatieregels
Klasverantwoordelijke; klastitularis
klasmanagement; aandacht voor
klasklimaat; groepsvorming;
informele momenten
Afspraken en leefregels m.b.t.
bevorderen van lichamelijke en
seksuele integriteit, preventie en
incidenten op klasniveau, inclusief
communicatieregels
Voorbeeld
Voorbeeld
Gebruik van sociale media door
bepaalde leerlingen
Klasafspraken en omgangsregels
m.b.t. seksuele integriteit
Contractwerk na incident
Goed onthaal en specifieke zorg voor
alle leerlingen
Voorbeeld
Zorg en
begeleiding
Aanspreekpunt voor individuele
leerling
Aandacht voor onthaal van nieuwe
leerling
Verhoogde zorg of uitbreiding van de
zorg
0pvang en doorverwijzing
Aanbod partners, samenwerking en
communicatie
Competenties m.b.t. lichamelijke en seksuele
integriteit en welbevinden, preventie en reactie
op incidenten op schoolniveau: scholings- en
nascholingsactiviteiten
Inrichting en voorzieningen m.b.t. welbevinden,
Inrichting en voorzieningen m.b.t.
welbevinden, preventie en incidenten preventie en incidenten op schoolniveau
op klasniveau
Voorbeeld
Vanuit brede basiszorg voor
leerlingen in de klas, aandacht
hebben voor verschillen en
specificiteit van leerlingen
Cel leerlingbegeleiding aankoop RSV materiaal
modelfunctie schoolteam; activiteiten die het
schoolklimaat bevorderen
Samenwerkingsverbanden: integriteit van
partners en aanbod
Faciliteiten (filmzaal, sportaccommodatie…)
Afspraken en leefregels m.b.t. bevorderen van
lichamelijke en seksuele integriteit, preventie
en incidenten op schoolniveau, inclusief
communicatieregels
Afspraken en leefregels m.b.t. bevorderen van
lichamelijke en seksuele integriteit, preventie
en incidenten op schoolniveau t.a.v. externen,
inclusief communicatieregels
Voorbeeld
Voorbeeld
Omgangsregels leraren en leerlingen
communiceren na een incident
Afspraken met ouders, communicatie met en
inspraak van ouders
Afspraken gedrag in recreatie bijvoorbeeld
handjes vasthouden, op elkaars schoot zitten,
kledingsvoorschriften…
Goede schoolsfeer en brede basiszorg voor alle
leerlingen
Afspraken en overleg met schoolnabije en
externe partners
Voorbeeld
Goede klassfeer en brede basiszorg voor
alle leerlingen in samenwerking met
externen en schoolnabije partners
Systeem van schoolinterne
leerlingenbegeleiding geïnstalleerd
Voorbeeld
Voorbeeld
Klassfeer en groepsvorming:
aandacht voor welbevinden van alle
leerlingen in klas
Aanbod van begeleidingstrajecten;
schoolactiviteiten m.b.t. onthaal
Goede doorverwijzing en opvolging
Procesbegeleiding van specifieke
leerlingen en/of situaties
Differentiatie
Procedures en structuren i.f.v. incidenten en
specifieke situaties van leerlingen
Verhoogde zorg of uitbreiding van de zorg
Samenwerking met het CLB als draaischijf
voor jeugdhulp
Afspraken met CLB of externe partners i.f.v.
opvolging van incidenten
Een model voor beleid | 21
De gezondheidsmatrix geeft op een andere manier
de elementen uit de beleidsmatrix weer: deskundigheid van het schoolteam zit bijvoorbeeld verwerkt in
‘educatie - schoolniveau’, communicatie met ouders
is te plaatsen bij ‘educatie - omgeving’. De drie niveaus (kwaliteit, preventie en reactie) komen in elke
cel terug.
De gezondheidsmatrix is een hulpmiddel voor de
school om in te vullen wat de school binnen de
thematiek van lichamelijke en seksuele integriteit best voorziet. Als planningsmodel van deze
werking wordt verwezen naar de kwaliteitscirkel
voor het gezondheidsbeleid. Voor wat betreft de
randvoorwaarden voor de school om te komen tot
een kwaliteitsvolle invulling van dit beleid is er het
spinnenwebmodel dat de pijlers van beleidsvoerend vermogen operationaliseert voor de gezondheidswerking van een school. Deze methodieken,
geconcretiseerd in praktische tools, vind je terug
op www.gezondeschool.be.
De kwaliteitscirkel voor het gezondheidsbeleid is in
overeenstemming met het planningsmodel dat in dit
Raamwerk wordt gebruikt. Voor de beschrijving van
de randvoorwaarden voor een kwaliteitsvol beleid
rond lichamelijke en seksuele integriteit werken we
in het Raamwerk vanuit de pijlers van beleidsvoerend
vermogen die we concretiseerden voor de thematiek
van lichamelijke en seksuele integriteit.
De instrumenten in dit Raamwerk spelen vooral op
schoolniveau, maar een individuele leraar kan hier
ook inspiratie vinden om op klasniveau of op leerlingniveau te werken.
Educatie: ‘relationele en seksuele vorming’, ‘het
Vlaggensysteem’, de ‘normatieve lijst’, ‘denkkaders’
en ‘uitgangspunten’. Ook de ‘leidraad’ geeft aan hoe
hier op schoolniveau kan rond gewerkt worden. Ook
de ‘competentiechecklist’ en de ‘gedragscode’ kunnen onder deze strategie worden vermeld.
tietijd, scholing, aanpassingen aan inrichting, aanpassingen in functieprofielen, installeren van werkgroepen. Bovendien wordt er best nagedacht over
welke verschillende bevoegdheidsniveaus binnen de
school doorlopen worden vooraleer doelstellingen
kunnen omgezet worden in een planning.
Facilitatie of structurele maatregelen: de ‘beleidsmatrix’, het ‘Vlaggensysteem’, de ‘gedragscode’ en de
‘wegwijzer’ vallen onder deze strategie.
Omdat de werkwijze om te komen tot een planning
voor elk soort school verschilt, beperken we ons tot
een paar algemene richtlijnen:
Regulering of afspraken: de ‘leidraad’, de ‘beleidsmatrix’, ‘aandachtspunten voor communicatie’,
het ‘Vlaggensysteem’, ‘omgangsregels’ en de ‘gedragscode’, het ‘handelingsprotocol’ en ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ sluiten aan op deze
strategie.
- Maak een retroplanning voor minimum twee jaar:
zet uit wat je binnen twee jaar minimaal wil gerealiseerd hebben en ga dan alle stappen na die
binnen je school nodig zijn om dit doel te bereiken.
- Vertrek zoveel mogelijk van wat er reeds gebeurt
op het terrein, wat er reeds bestaat aan goede
praktijk. Maak lichamelijke en seksuele integriteit
daar een integraal onderdeel van.
- Bied het school team kansen tot professionalisering rond dit thema. Geef ruimte in takenpakketten
om extra aandacht te besteden aan dit onderwerp
via bijscholing, studie, een consultatieopdracht.
- Maak voldoende ruimte om het schoolteam te ondersteunen bij de vragen die ze hebben.
- Agendeer regelmatig een rapportage of een bespreking over de planning op elk niveau van je
school.
Zorg en begeleiding: ook hier zijn de ‘leidraad’, de
‘uitgangspunten’, de ‘beleidsmatrix’, de ‘competentiechecklist’, ‘aandachtspunten bij communicatie’,
‘het Vlaggensysteem’, ‘omgangsregels’ en de ‘gedragscode’, het ‘handelingsprotocol’, de ‘wegwijzer’
en de ‘risicofactoren’ nuttig.
6 Een planning maken
De realisatie van een beleid rond lichamelijke en
seksuele integriteit zal afhangen van de planning.
Het is dus van essentieel belang om de doelstellingen per beleidsdomein te vertalen in stappen
die in de planning voorzien worden in termen van
budget, tijd, overlegmomenten, schrijf- en redac-
Voor meer informatie over hoe je een beleid op dit
vlak kan opstellen en implementeren, zie het instrument ‘leidraad’.
Een model voor beleid | 22
BELEIDSINSTRUMENTEN
Deze instrumenten kunnen jouw school van dienst zijn bij het uitbouwen of verbeteren van hun beleid rond lichamelijke en seksuele
integriteit. De instrumenten maken het schoolbeleid toepasbaar in de praktijk. Dit zijn de takken van de boom. In wat volgt, vind je:
1.Een leidraad: hier vind je ideeën over hoe je aan de slag kan
gaan.
2.Uitgangspunten voor een beleidsvisie.
3.Een uitgewerkte beleidsmatrix met suggesties voor mogelijke
interventies en werkwijzen.
4.Een competentiechecklist voor medewerkers, die je kan gebruiken om de noden aan bijscholing in kaart te brengen.
5. Aandachtspunten bij communicatie over lichamelijke en seksuele integriteit.
7.Een checklist voor omgangsregels.
8.Een gedragscode: een instrument om de verwachtingen naar
het schoolteam met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit te formuleren.
9.Een handelingsprotocol: een stapsgewijs voorstel tot handelen bij een vermoeden, een onthulling of een vaststelling van
seksueel misbruik.
10.Een wegwijzer met adressen en contactgegevens waar je kinderen kan naar doorverwijzen of waar je als school zelf terecht
kan voor advies en ondersteuning.
6.Het vlaggensysteem: een methodiek die kan helpen om vanuit
concrete voorbeelden een visie te ontwikkelen.
Beleidsinstrumenten | 24
1 Een leidraad
Wat? Een voorstel van werkwijze bij het uitwerken en implementeren van een organisatiebeleid
rond lichamelijke en seksuele integriteit, met aandachtspunten en valkuilen.
Waarom? Bij het ontwikkelen van een beleid is het
proces zelf een essentiële succesfactor.
Wie? Beleidsverantwoordelijken zoals directie, het
directieteam, graadcoördinatoren, de cel leerlingenbegeleiding, de werkgroep op het niveau van
de school.
Wanneer? Lichamelijke en seksuele integriteit
mag een permanent aandachtspunt zijn in het beleid van de school.
Opgepast!
- Het ontwikkelen van een beleid voor alle geledingen van de school is altijd het werk van een
groep waar idealiter alle betrokkenen een stem
in hebben. Het welslagen is onder meer afhankelijk van een goede ondersteuning en communicatie door de directie van de school.
- Als de school, op beleidsniveau, rekening
houdt met de aanbevelingen uit dit Raamwerk,
sluit dat incidenten niet uit. Wel zorgt het voor
een goede basis die moeilijke situaties makkelijker hanteerbaar maakt. Omgaan met verontrusting is eigen aan scholen. Lichamelijke
en seksuele integriteit vanuit een positieve kijk
op de agenda plaatsen, kan zorgen voor een
blijvende aandacht voor dit thema in verschillende situaties.
1.1 From scratch of een doorontwikeltraject?
Dit instrument geeft je school stapsgewijs de belangrijkste momenten en aandachtspunten bij de ontwikkeling van een eigen beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Afhankelijk van de omvang en aard
van je school zal je daar nog tussenstappen aan toevoegen. Het is namelijk belangrijk dat alle belanghebbenden op één of andere manier betrokken worden bij
deze ontwikkeling en niet alleen bij de presentatie van
de resultaten.
Veel scholen hebben reeds een beleid of praktijk en
moeten dus niet van nul beginnen. We spreken dan
van een doorontwikkeltraject voor het bestaande
beleid. Daarom is het goed eerst in kaart te brengen
wat reeds gebeurt op dit vlak in de school. Omdat
lichamelijke en seksuele integriteit verbonden zijn
met verschillende beleidsgebieden, is vaak niet één
afdeling, maar de hele school in meer of mindere
mate betrokken. De meeste doorontwikkeltrajecten
werken bijgevolg met een werkgroep, waarbinnen de
verschillende betrokken afdelingen zetelen.
Deze werkgroep werkt het best met een duidelijk mandaat. Ze krijgt de ruimte om de werking op school in te
schatten en verbetervoorstellen te doen. Ook de CLB’s
en pedagogische begeleidingsdiensten kunnen scholen ondersteunen in het werken aan een beleid rond
lichamelijke en seksuele integriteit. Hiervoor worden
best op voorhand afspraken gemaakt om te weten wat
er van elkaar kan worden verwacht.
1.2 Indicatoren van beleidsvoerend vermogen
Jouw school maakt in het uitwerken van een beleid
rond lichamelijke en seksuele integriteit gebruik van
de hierna volgende indicatoren.
Visie en doelgerichtheid: lichamelijke en seksuele
integriteit inschrijven in het schoolbeleid vergt een
gedeelde visie en aanpak. Vaak is er op dat vlak een
inhaalbeweging nodig. Veel van de doelstellingen liggen op vlak van attitudes en vaardigheden van leerlingen en zijn gebonden aan ontwikkelingsfases. Als
inspiratie kan hier ‘een beleidsvisie op lichamelijke
en seksuele integriteit’ dienen. De instrumenten ‘uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie’ en
‘het Vlaggensysteem’, en de ‘denkkaders’ en ‘relationele en seksuele vorming’ in de achtergrondinformatie, zijn hier eveneens nuttig en bruikbaar.
Betrokkenheid: omdat lichamelijke en seksuele integriteit een thema is dat zowel in de lessen als in
de informele contacten, de schoolorganisatie en de
samenwerking met de schoolnabije partners en de
ouders aan bod kan komen, is het belangrijk te zoeken naar hoe alle belanghebbenden kunnen worden
betrokken in het proces. Ook de kinderen en jongeren
zelf hebben inspraak en kunnen hun noden en wensen te kennen geven. Verder in deze leidraad vind
alvast wat ideeën, ook in de instrumenten ‘beleidsmatrix en interventies’ en ‘checklist omgangsregels’.
Samenwerking: er is nood aan informele samenwerking en contacten, formele overlegstructuren, uitwisseling en het doorgeven van expertise en ervaring tussen
het schoolteam binnen en buiten de school en met de
schoolnabije partners, externen en ouders. Een doorgedreven aanpak van relationele en seksuele vorming voor
alle klassen en alle leerlingen, een goed werkend team,
ook in crisissituaties, een helder zicht op verantwoordelijkheden en bevoegdheden is nodig. In deze ‘leidraad’,
de ‘beleidsmatrix’ en de ‘wegwijzer’ kan je alvast ideeën
opdoen. In de achtergrondinformatie kan je bijvoorbeeld ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ vinden.
Beleidsinstrumenten | 25
Responsief vermogen: het schoolteam kan lichamelijke en seksuele integriteit integreren in zijn lesinhouden, zijn omgangsvormen, zijn communicatie naar
leerlingen en ouders en in zijn teamvorming. Bruikbaar
hiervoor zijn de instrumenten ‘de beleidsmatrix’, ‘het
Vlaggensysteem’ en ‘de gedragscode’, alsook de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’.
Reflectie en zelfevaluatie: er is een duidelijk zicht op
de noden bij de leerlingenpopulatie en dit reflecteert
zich in het inhoudelijk en didactisch aanbod relationele en seksuele en vorming. Ook de communicatie
met ouders rond dit thema wordt geëvalueerd. Voor
de competenties van het schoolteam is er een ‘competentiechecklist’, en verder zijn de ‘checklist omgangsregels’, ‘het Vlaggensysteem’, de ‘beleidsmatrix’ en de ‘uitgangspunten’ interessant.
Zorg voor vernieuwingsproces: er is bereidheid om het
thema op te nemen en projectmatig vernieuwingsinitiatieven op te zetten. Jouw school integreert het thema
in de bestaande werking en structuren, schrijft het in
het schoolwerkplan, maakt een jaarlijkse planning en
legt daarin prioriteiten vast. In deze ‘leidraad’ lees je alvast hoe dat kan. De ‘beleidsmatrix’ geeft ideeën.
Professionalisering: het schoolteam deelt competenties en vult deze waar nodig aan. Er zijn bekwame
lesgevers rond dit thema, er is voldoende goed en
bruikbaar actueel materiaal, er is aandacht via navorming of pedagogische studiedagen. Er is uitwisseling
met schoolnabije partners rond probleemsituaties en
een goed werkend protocol. Inspiratie kan je vinden in
de ‘beleidsmatrix’, ‘competentiechecklist’, het ‘handelingsprotocol’, de ‘gedragscode’, ‘relationele en seksuele vorming’ en ‘beroepsgeheim en andere begrippen’
in de achtergrondinformatie.
Verantwoordelijkheid en leiding: de schoolleiding
initieert, faciliteert, coördineert en delegeert waar
nodig en nuttig. Ze zorgt voor samenhang in alle
initiatieven, in goede contacten met de schoolnabije partners en de ouders. De schoolleiding zorgt
ervoor dat het thema permanent aandacht krijgt
in de planning en activiteiten en zorgt voor verantwoording.
Leren van leerlingen bevorderen: leerlingen leren
op vlak van kennis, attitudes en vaardigheden en
over een breed scala van onderwerpen in relationele en seksuele vorming. De lesinhouden en methodes zijn goed afgestemd op de eindtermen en
de ontwikkelingsnoden van de leerlingen. Je kan inspiratie vinden in ‘relationele en seksuele vorming’,
‘ de normatieve lijst’ en ‘het Vlaggensysteem’.
1.3 Stap voor stap
Dit is geen lineair proces, de verschillende stappen zijn onderdelen van een circulair proces.
1. Zorg voor een zeker draagvlak bij het school bestuur, de directie, het schoolteam en de kinderen of jongeren en hun ouders.
2. Zet het proces op gang en duid één coördinator
aan.
3. Installeer één werkgroep met een formeel
mandaat, of breng het onder bij een bestaande
werkgroep en betrek hier in het CLB.
4. Maak een inventaris van de bestaande praktijk
bij alle betrokkenen en onderzoek wat alle betrokkenen met dit beleid willen.
5. Ontwikkel een visie op lichamelijke en seksuele integriteit, samen met alle geledingen van
de school. Gebruik de denkkaders en uitgangspunten of stuur de al aanwezige uitgangspunten bij.
6. Vertaal naar de elementen ‘zorg’, ‘educatie’,
‘afspraken of huisregels’ ‘accomodatie of facilitatie’, ‘deskundigheid van schoolteam’ en
‘communicatie’ uit de beleids- of gezondheidsmatrix. Maak een verbeterplan voor de huidige
werking en leg prioriteiten vast.
7. Werk een planning uit. Check hoe de ontwikkeling van een beleidsplan over lichamelijke en
seksuele integriteit samenhangt met andere
prioriteiten en aandachtspunten in de werking.
Maak de planning concreet in tijd, middelen en
methode en maak een retroplanning.
8. Evalueer en monitor de ontwikkeling van aspecten van het beleidsplan.
9. Communiceer, verspreid, veranker en stuur bij.
10. P
as op voor valkuilen!
Een draagvlak creëren
Om te vermijden dat een beleid dode letter blijft,
is het noodzakelijk dat jouw school zoveel mogelijk
mensen betrekt bij de beleidsontwikkeling. Belangrijk
is ook dat alle partijen op de hoogte zijn en al van
bij het begin betrokken worden. Zo kan je iedereen in
het proces ook de tijd en ruimte geven om zijn zorgen
en noden kenbaar te maken en mee te denken over
oplossingen.
Beleidsinstrumenten | 26
Met alle betrokkenen bedoelen we ook kinderen,
jongeren en hun opvoedingsverantwoordelijken. Het
gevaar is groot dat men de wensen, verlangens en
problemen van kinderen of jongeren op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit over het hoofd ziet.
Vandaar dat zij een stem moeten hebben in het hele
proces. Dit kan bijvoorbeeld via een participatie aan
de werkgroep en/of via een bevraging of via een regelmatige terugkoppeling van de resultaten.
Jouw school start nooit vanuit het niets met het
ontwikkelen van een beleid: ook al is er nog geen
uitgeschreven visie of een protocol, er is een zekere
cultuur of een manier van werken en denken bij alle
betrokkenen. Daarom krijgt je school best eerst een
zicht op hoe alle belangrijke betrokkenen denken
over het huidige en het toekomstige beleid. Een goed
instrument om de beginsituatie in kaart te brengen
en tegelijk in vraag te stellen is een vragenlijst.
- Schrik voor gezichtsverlies.
- Schrik dat de discussies en meningsverschillen het
proces zullen bemoeilijken en verstoren (terwijl die
net een belangrijk onderdeel kunnen zijn voor het
groeien van een gedragen visie).
- Schrik voor tegenstand van de ouders of het schoolteam.
Werken aan een proces betekent dat je moet leren
omgaan met weerstand en twijfels. Dit kan je doen
door deze weerstand te identificeren en te benoemen en samen te zoeken naar wat die weerstand zou
kunnen wegnemen of verminderen. Wees je ervan
bewust dat zich ook binnen het schoolteam mensen
bevinden met seksuele trauma’s, die meer tijd en veiligheid nodig hebben dan anderen. Als mensen in het
proces blokkeren kan het soms goed zijn er individueel op in te gaan.
-
Kinderen of jongeren of hun vertegenwoordiger
(leerlingenraad bijvoorbeeld).
- Ouders of familie van kinderen of jongeren.
- Het schoolteam (vrijwilligers en personeel).
- Directie en bestuur.
- Schoolnabije partners en externen.
Verder is het nodig om een coördinator aan te stellen die ruimte (bijvoorbeeld voor vorming) krijgt om
deze opdracht tot een goed einde te brengen. Het
proces om tot een doordachte en door alle betrokkenen onderschreven visie en beleid te komen, vergt
tijd en inzet van iedereen. Er kan discussie verwacht
worden. Door te vertrekken van de vragen en ervaringen van mensen krijgt men een dynamisch werkdocument dat door de manier van werken al werkelijkheid wordt nog voor de laatste letter geschreven
is. Het resultaat zal zeker geen vaag compromis zijn.
Een proces op gang zetten
Bij het werken aan een beleid kan je geconfronteerd
worden met weerstand en twijfels. Angst is een
slechte raadgever. En er leeft nogal wat angst rond
dit thema, bijvoorbeeld:
Een werkgroep met een mandaat
Een veel toegepaste werkwijze om een beleid uit te
werken en te implementeren is te werken met een
werkgroep van interne medewerkers (waarbij gezorgd wordt voor een evenwicht in leeftijd, geslacht
Bij het uitstippelen van een beleid over lichamelijke
en seksuele integriteit zijn idealiter volgende groepen
vertegenwoordigd:
en functie) en een selectie van schoolnabije partners
en externen. Betrek het begeleidend CLB bij dit initiatief. Ook kinderen en/of jongeren zijn best in de
werkgroep vertegenwoordigd.
Deze werkgroep kan maar echt goed aan de slag
als er een officieel mandaat is van de directie of het
schoolbestuur, om een beleidsvoorstel en implementatieplan uit te werken en uit te voeren. Deze werkgroep moet dus in de planning een aantal manuren
krijgen om te overleggen en te werken. Ook een budget voor de aankoop van materiaal, bijscholing, het
inwinnen van advies en het verzorgen van een publicatie is nodig.
De werkgroep vormt het warme hart van het verbetertraject. In grote lijnen zal de werkgroep in kaart
brengen wat er al gebeurt en wat er in de toekomst
zou moeten gebeuren, en daaruit een plan distilleren. Hij waakt ook over een goede communicatie
met en terugkoppeling naar alle geledingen binnen
de school.
In kaart brengen van de huidige situatie
Deze fase in het proces kan ook na de volgende komen, maar hoe dan ook moet er in de loop van het
proces zicht zijn op wat er al gebeurt, wat er bestaat
aan (al dan niet formele) procedures en afspraken,
wat de ervaringen en noden van het schoolteam en
kinderen of jongeren zijn, wie in jouw school welke
expertise heeft, enz.
Het verzamelen van deze informatie heeft tegelijk
een effect op de school, want alle geledingen kunnen
bij die taak helpen.
Beleidsinstrumenten | 27
Je kan de huidige situatie in kaart brengen:
- Via een vragenlijst aan het schoolteam.
- Via een bevraging van de kinderen en/of jongeren of
hun ouders over hoe zij het beleid ervaren.
- Via gegevens uit dossiers, verslagen, interne rapporten.
- Via een aantal uitgewerkte cases uit het recente
verleden.
Eens er voldoende gegevens verzameld zijn, is een
van de vaak gebruikte werkwijzen een SWOT-analyse
te maken. Dit is een analyse van de huidige sterktes
(strengths) en zwaktes (weaknesses), de toekomstige opportuniteiten (opportunities) en bedreigingen
(threats).
Uitgangspunten formuleren
Om de visie verder uit te klaren en in een leesbaar document te gieten, maak je gebruik van het eerste deel
van dit Raamwerk ‘een model voor beleid’. Daarin
staat uitgelegd wat de drie niveaus zijn waarover een
beleid over lichamelijke en seksuele integriteit gaat
slaan: kwaliteit, preventie en reactie.
Ga met de werkgroep na welke de denkkaders zijn
(zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’) die relevant zijn voor de werking en de doelgroep en die
reeds bekend zijn. Vul aan met nieuwe invalshoeken.
Dit kan via een presentatie van (een selectie uit) de
denkkaders op een interne denkdag. De denkkaders
zijn kapstokken om het verdere denkwerk aan op te
hangen. Ze geven je ook argumenten voor de verantwoording van je beleid.
Overloop vervolgens de uitgangspunten per beleidsniveau. Daarvoor gebruik je het instrument
‘uitgangspunten’. Het kwaliteitsbeleid is het voorwaardenscheppend kader en is cruciaal om een preventie- en reactiebeleid te kunnen opbouwen. Blijf
dus voldoende lang stilstaan bij het kwaliteitsbeleid,
vooraleer over te gaan naar het preventie- en reactiebeleid.
Stel je onder meer de volgende vragen:
- Welke uitgangspunten zijn relevant voor de werking
van onze school?
- Hoe verwoord je ze in herkenbare en gangbare termen?
- Wat betekent een bepaald uitgangspunt? Formuleer voldoende voorbeelden om het voor jezelf en
de groep concreet genoeg te maken.
- Willen we bepaalde klemtonen leggen of een volgorde van belangrijkheid vastleggen?
- Missen we nog bepaalde uitgangspunten? Welke
aanvullingen zijn nodig?
Koppel de gekozen uitgangspunten terug naar de
missie van de school en bekijk of ze er een goede vertaling van vormen.
De uitgangspunten kunnen vervolgens door een paar
mensen verder uitgeschreven worden in een vloeiende tekst. Die tekst vormt de neerslag van het proces
en biedt een antwoord aan de verschillende betrokkenen.
Deze visietekst wordt best ruim gedeeld en in besprekingen op diverse niveaus opgenomen. Zo betrek
je alle geledingen van de school van in het begin bij
het proces, en heb je meer kans dat de neuzen uiteindelijk meer in dezelfde richting wijzen en dat discussies vroeg in het proces worden uitgeklaard.
Volgende controlevragen kunnen helpen bij het opstellen van een goed visiedocument:
- Bevat de tekst algemene en positieve uitgangspunten met betrekking tot relatievorming, lichamelijke
en seksuele integriteit die voldoende duidelijk het
standpunt van de school verwoorden? Worden
deze verbonden met de missie van de school?
- Is het aantal positieve uitgangspunten groter dan
het aantal preventieve en reactieve?
-
Formuleert de school haar verantwoordelijkheid
duidelijk in het scheppen van de randvoorwaarden
voor een goed kwaliteitsbeleid ten aanzien van lichamelijke en seksuele integriteit?
- Is er aandacht voor specifieke risicosituaties als
seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik,
voor zwangerschap, gender en seksuele oriëntatie,
risico op hiv en soa’s?
- Zijn de verschillende betrokkenen bij de voorbereiding
betrokken? Wordt de tekst ook vanuit het standpunt
van het kind of de jongere geschreven en kan die ook
zo gelezen worden? Een uitspraak als ‘een tiener zwangerschap is voor een jongere niet wenselijk’ verwoordt
bijvoorbeeld enkel de visie van het schoolteam of het
school bestuur, en niet die van het kind of de jongere.
- Is de tekst concreet en duidelijk? Geeft de tekst in
grote lijnen een antwoord op wat men in een concrete situatie moet beslissen? Een visietekst gaat niet in
detail in op verschillende mogelijke problemen, maar
kan de algemene principes wel helder en concreet
beschrijven. Een te wollig taalgebruik beperkt de
waarde van dit document, maar een loutere opsomming van regels is ook niet bruikbaar.
- Is de tekst beknopt? Je visiedocument bevat de
principes en algemene uitgangspunten. Concrete
regels en afspraken horen thuis in een huishoudelijk
reglement, een afsprakenboek, een gedragscode…
Beleidsinstrumenten | 28
- Is de tekst van datum, tijd en goedkeuring voorzien
en zijn hierbij alle betrokkenen vermeld, evenals alle
beleidsniveaus die hun bespreking en/of goedkeuring hebben gegeven? Wordt de geldigheidsduur
van de tekst vermeld (bijvoorbeeld vijf jaar)?
- Wordt er verwezen naar een beleidsmatrix, gezondheidsmatrix of ander uitgewerkt model en aanvullende beleidsinstrumenten (zoals een gedragscode
en een handelingsprotocol) en relevante achtergrondinformatie?
Doelstellingen per beleidsdomein maken
Nadat de uitgangspunten op de drie niveaus (kwaliteit, preventie en reactie) en voor alle betrokkenen
zijn geformuleerd, wordt de matrix ingevuld met
(elementen van) de verschillende beleidsdomeinen:
zorg en educatie, huisregels en accommodatie, deskundigheid van het schoolteam en communicatie.
De hier uitgewerkte matrix geldt als inspiratie, de
beleidsdomeinen kunnen worden aangevuld of aangepast aan de eigen realiteit.
datie en huisregels, deskundigheid en communicatie?
- Zijn de doelstellingen per beleidsdomein SMART
genoeg geformuleerd (specifiek, meetbaar, aangepast, realistisch en tijdsgebonden)?
- Is de tekst consistent en eenduidig, dit wil zeggen
zijn er geen tegenstrijdigheden in uitgangspunten
en toepassingen? Bijvoorbeeld: ‘Elk kind of jongere
heeft recht op relationele en seksuele vorming’,
maar er is geen afgesproken programma RSV. Of:
“het beleid wil discriminatie bestrijden”, maar “een
homoseksuele relatie wordt ontmoedigd”.
- Zijn er prioriteiten bepaald?
Een planning uitwerken
Een beleid uitwerken betekent dat men keuzes
maakt uit de doelstellingen en die omzet in concrete
realisaties en acties in de tijd via een werkplanning.
Een werkplanning is per definitie een tijdelijk instrument dat regelmatig moet worden bijgestuurd en
geëvalueerd.
De werkplanning bevat:
Aangezien er in deze fase doelstellingen worden geformuleerd, wordt er van een ideale situatie uitgegaan. Met
andere woorden wordt de vraag gesteld: indien de uitgangspunten worden vertaald, welke maatregelen zijn
dan op de verschillende beleidsdomeinen nodig? Ter
inspiratie kan je het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’ gebruiken.
Leg eventueel je SWOT-analyse van de huidige situatie naast de doelstellingen: waar zit het beleid al op
het goede spoor, waar zal extra aandacht nodig zijn?
Ter controle kunnen volgende vragen worden overlopen:
- Zijn alle uitgangspunten goed vertaald in de diverse
domeinen van een beleid: zorg en educatie, accommo-
- Doelstellingen die SMART (cfr. supra) geformuleerd
zijn en vertaald worden in concrete maatregelen,
richtlijnen, verantwoordelijkheden, plannen, activiteiten, procedures, instrumenten, opleiding, functieprofielen en taakomschrijvingen.
- Alsook een retroplanning
• Die beschrijft waar de school wil staan over twee
jaar en wat er tussendoor allemaal gaat gebeuren.
• Die op elk niveau verantwoordelijkheden, budgetten en betrokkenen aangeeft.
• Die een tijdsperspectief en timing vermeldt.
• Die verschillende indicatoren vermeldt (‘wat moet
het eindresultaat opleveren?’).
• Die een evaluatie van zowel proces als product
voorziet.
Procesbewaking en -bijsturing
Het is belangrijk om tijdens het hele proces van beleidsontwikkeling aan monitoring en evaluatie te doen.
Evalueren is een woord uit het Latijn en betekent ‘de
waarde van iets bepalen’. Een evaluatie kan aantonen
dat maatregelen en programma’s effectief resultaten
opleveren en motiveert op die manier de betrokkenen
tot nieuwe inspanningen. Evaluaties blikken terug op
wat voorbij is, maar geven ook alternatieven voor de
toekomst. Op basis van een evaluatie kunnen beslissingen genomen worden over huidige en toekomstige
stappen in het proces. Een goede evaluatie biedt alternatieven voor beleidsvormers. Een evaluatie kan ook
een uitstekend instrument zijn om te leren en een middel om de werking van een programma of een procedure te verbeteren.
Bij monitoring wordt op systematische wijze informatie verzameld om vorderingen vast te stellen en
om ze te vergelijken met eerder afgesproken plannen en schema’s. Eventuele verschillen tussen de
werkelijke en de geplande implementatie kunnen opgespoord en bijgestuurd worden. Dat wordt ook wel
permanente evaluatie genoemd.
In de loop van de uitvoering van de planning is er
voldoende aandacht voor eventuele bijsturing en bijkomende ondersteuning. Dat kan bijvoorbeeld nodig
zijn wanneer binnen een team een groot meningsverschil bestaat, als er vragen zijn over de haalbaarheid
van bepaalde voorstellen, als kinderen of jongeren
protesteren of als een incident de hele planning in de
war brengt.
Het kan nuttig zijn om de werkgroep gedurende het
ganse ontwikkelingsproces te laten fungeren als actieen reflectiegroep, die vorderingen opvolgt en proble-
Beleidsinstrumenten | 29
men onderzoekt. De werkgroep kan ook de planning of
implementatie bijsturen, het directieteam informeren
over de vorderingen, vragen om maatregelen te nemen,
voorstellen doen ter inspiratie, goede ervaringen delen
met de rest van het schoolteam en ze verankeren.
Het werk verankeren
Een beleid leeft pas als het ingebed is in de dagelijkse
praktijk en deel uitmaakt van de courante werking.
Om die verankering te stimuleren, geef je succesvolle
werkwijzen, methodes, een plaats in het basisaanbod van de school aan het schoolteam en kinderen
of jongeren. Er zijn bijvoorbeeld uitgeschreven lessen
voorhanden, goed vormingsmateriaal of een jaarlijks
inspiratiemoment. Er wordt aandacht besteed aan
lichamelijke en seksuele integriteit in projecten, in
nascholingsbeleid of in een handelingsprotocol. Voor
voorbeelden zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’.
Verankering betekent ook dat men, los van incidenten, het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit dynamisch houdt. Enkele suggesties:
- Een jaarlijkse inspiratiedag (Valentijn, Wereldaidsdag, Kinderrechtendag…) waar het thema terug onder de aandacht wordt gebracht.
- Een nascholing voor het schoolteam.
- een vaste rubriek in de cel leerlingenbegeleiding;
- Het thema maakt onderdeel uit van de schoolinformatie die elke nieuw lid van het schoolteam krijgt;
- Procedures en reglementen aanpassen en inoefenen naar aanleiding van concrete situaties.
- Nieuwe beleidsinitiatieven toetsen aan de uitgangspunten en beleidsdomeinen.
- Verantwoordelijkheden inschrijven in de functieprofielen.
- Het materiaal een centrale plaats geven in de school.
- Aanspreekpunten bekendmaken: afhankelijk van de
afspraken binnen de school kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding,
een (zorg-)coördinator, de directie, het school bestuur, een CLB-medewerker…) die aanspreekbaar
zijn bij situaties over lichamelijke en seksuele integriteit. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding,
crisisteam…).
Valkuilen
Een beleid ontwikkelen is geen sinecure, er zijn wel
degelijk een aantal valkuilen. We sommen enkele
veel voorkomende fouten op.
- Er wordt teveel aandacht besteed aan het reactief
beleid. Het voorwaardenscheppend kader van het
kwaliteitsbeleid wordt onvoldoende of niet uitgewerkt.
- Het beleid wordt reactief ontwikkeld vanuit een crisissituatie. Een reactief beleid is vaak een negatief
beleid en is meestal niet coherent. In dergelijke situaties worden er dikwijls ad hoc beslissingen genomen.
- Niet alle partijen worden betrokken bij de ontwikkeling van het beleid, uit angst voor tegenstand of
discussie, uit tijdsgebrek of omdat de hiërarchische
structuur van de school het niet toelaat. Het gevolg
kan zijn dat het beleid niet door alle betrokkenen
gedragen wordt, wat ertoe kan leiden dat men het
beleid niet kan implementeren.
- De beleidstekst wordt gekopieerd van een andere
school. Elke school is anders en bovendien wakkert
het ontwikkelingsproces de dialoog aan. Pas tijdens
discussies krijgt het beleid echt vorm.
- Er wordt te weinig tijd genomen om het proces van
de beleidsvorming een kans te geven. Neuzen in
dezelfde richting krijgen vergt tijd. Gun de verschillende betrokkenen voldoende ruimte om zich bij te
scholen en te informeren.
- Het gevoerde beleid wordt niet geëvalueerd en bijgestuurd. Het belandt in een lade en pas na een incident haalt men het weer boven.
- Het beleid over lichamelijke en seksuele integriteit
is een geïsoleerd beleid en heeft te weinig inbedding in bestaande werkwijzen en praktijken. Er zijn
te weinig horizontale verbanden met al bestaande
thema’s gelegd.
- Er is onvoldoende aandacht gegaan naar het trainen
van vaardigheden en attitudes bij het schoolteam,
zodat het beleid dode letter blijft.
- Niet iedereen voelt zich betrokken: blijf aandacht
schenken aan het betrekken van het schoolteam
en kinderen of jongeren, en ook nieuwe mensen die
niet betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van
het beleidsplan.
- Het schoolteam en kinderen of jongeren weten niet
of het directieteam achter het beleid staat. Daar
worden tegenstrijdige richtlijnen gegeven.
- Seksualiteit is een moeilijk onderwerp en daarom
vermijdt men liever het gesprek. Het onderwerp is
taboe, verwatert en wordt verengd tot ‘seks hebben’. Mensen verantwoordelijk voor het debat krijgen een ‘sekslabel’.
- Er is niet gezorgd voor continuïteit en het beleid
wordt niet dynamisch gehouden.
- Vanuit een enorm, gemeend enthousiasme bij de
oprichting van werkgroepen wordt té ver gegaan in
het engagement (lees verschillende werkgroepjes
rond het thema seksualiteit), met versnippering als
gevolg.
Beleidsinstrumenten | 30
2 Uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie
Wat? Deze uitgangspunten zijn een puntsgewijze
opsomming van relevante richtlijnen voor het beleid.
Ze zijn afgeleid uit de denkkaders en kunnen op die
manier als checklist worden gebruikt. Ze zijn opgedeeld in uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid,
voor een preventiebeleid en een reactiebeleid.
Waarom? Met deze checklist kan je op schoolniveau of op niveau van de scholengemeenschapof -groep op een efficiënte manier tot een aantal
fundamentele keuzes komen. De uitgangspunten
zijn richtinggevend voor het verdere beleidswerk.
Wie? Deze denkoefening gebeurt best in een
ruime vertegenwoordiging van het schoolteam
en andere betrokkenen. De stem van kinderen en
jongeren zelf kan je integreren via een vertegenwoordiging, een jongerenforum, een leerlingenraad, een tussentijdse bevraging. Ouders kunnen
ook vertegenwoordigd worden, of betrokken via
specifieke overlegmomenten (van de ouderraad
en schoolraad). Op die manier is de weg naar een
gedragen visie reeds voorbereid.
Opgepast!
- Niet alle uitgangspunten zijn voor alle contexten
relevant. Je zal dus een selectie moeten maken.
Je kan ook prioriteiten aangeven.
- Sommige items lijken op het eerste zicht enkel voor
internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele
van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere
schoolcontext. We denken bijvoorbeeld aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan
slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen.
2.1 Aan de slag
Uitgangspunten zijn de bouwstenen van de visie die de
school ontwikkelt op vlak van lichamelijke en seksuele
integriteit. Je zorgt best voor een breed draagvlak van
die visie bij het schoolteam, de ouders en de leerlingen.
2.2 Uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid is een voorwaardenscheppend
kader dat expliciteert hoe we omgaan met lichamelijke en seksuele integriteit en aanverwante topics en
dat verduidelijkt wat we beschouwen als noodzakelijke zorg voor en begeleiding van kinderen en jongeren. Hieronder vind je een reeks uitgangspunten die
richtinggevend kunnen zijn bij het ontwikkelen van
een visie op kwaliteit. Extra aandacht is nodig voor
die groepen van kwetsbare kinderen en jongeren die
een extra uitdaging met zich meedragen, zoals kinderen en jongeren met een beperking, kinderen met een
ervaring van misbruik of mishandeling, kinderen uit
kwetsbare gezinnen met een lage sociaal-economische status en heel jonge kinderen die eigen wensen
moeilijk kunnen verwoorden.
Kinderen en jongeren hebben recht op welzijn en
een goede kwaliteit van leven op school
• De persoonlijke en lichamelijke integriteit van het
kind/de jongere wordt gerespecteerd.
•
Kinderen/jongeren worden ondersteund in het
ontwikkelen van de capaciteiten om kwalitatieve
vriendschappelijke en/of seksuele relaties met anderen aan te gaan.
• Kinderen/jongeren krijgen de kans zich goed in hun
vel te voelen en gelukkig te zijn.
• Kinderen/jongeren hebben recht op een open communicatie over alle aspecten die hun kwaliteit van
leven en welzijn kunnen beïnvloeden.
• Kinderen/jongeren hebben het recht om zelf keuzes
te maken of voorstellen te doen die hun kwaliteit
van leven en hun welzijn kunnen bevorderen.
• Kinderen en jongeren hebben recht op preventieve
basiszorg zoals beschreven in het zorgcontinuüm.
Elk individu is een seksueel en sociaal wezen en relaties en seksualiteit maken onlosmakelijk deel uit
van het mens-zijn
• Elk individu, dus ook kinderen en jongeren, maken
een relationele en seksuele ontwikkeling door en
stellen seksueel gedrag.
• Elk individu is uniek en heeft zijn eigen tempo, vorm
en beleving op vlak van relaties en seksualiteit; er is
een grote diversiteit.
• Seksualiteit kan een onderdeel zijn van intimiteit;
voor de beiden moet er ruimte zijn.
• Er worden kansen geboden aan kinderen en jongeren om op dit specifieke terrein stappen te zetten in
hun ontwikkeling.
• Er zijn voldoende competenties bij het schoolteam
om deskundig, correct en ondersteunend met de al
dan niet adequate leeftijdsgebonden, ontwikkelingsspecifieke of cultuurspecifieke aspecten van relaties
en seksualiteit van kinderen en jongeren om te gaan.
Kinderen en jongeren hebben recht op informatie
en relationele en seksuele opvoeding / educatie
• Emancipatorisch werken met kinderen en jongeren,
gericht op het ontwikkelen van hun mogelijkheden
en kracht, is het uitgangspunt.
• Elk kind en elke jongere heeft recht op aangepaste
en toegankelijke informatie en relationele en seksuele opvoeding.
• Er is zorg voor kwetsbare doelgroepen zoals kinderen en jongeren met een beperking, jonge kinderen,
kinderen en jongeren met een andere culturele achtergrond, kinderen en jongeren met traumatische
levenservaringen, kinderen en jongeren met gender- en identiteitsvragen en kinderen uit kwetsbare
gezinnen met lage sociaal economische status.
Beleidsinstrumenten | 31
• Relationele en seksuele vorming keert op verschillende momenten in de onderwijsloopbaan terug.
Elk kind doorloopt gedurende zijn onderwijsloopbaan een kwalitatief goed programma of leerlijn
relationele en seksuele vorming, aangepast aan zijn
vragen, noden en ontwikkelingsniveau.
Kinderen en jongeren hebben recht op toegang tot
hulp, ondersteuning, zorg en dienstverlening met
betrekking tot seksuele gezondheid. Het CLB heeft
hier bij een draaischijffunctie
• Er is een aanbod van seksuele gezondheidszorg dat
toegankelijk is voor het kind/de jongere.
•
Het kind/de jongere kan gebruik maken van de
voordelen van wetenschappelijke vooruitgang zoals
nieuwe en goede anticonceptie of therapie.
• De kinderen/jongeren worden op weg geholpen en
begeleid naar hulpverleningsinstellingen waar ze
met problemen terecht kunnen.
• Het kind of de jongere kan terecht bij het CLB.
Kinderen en jongeren hebben recht op maximale
autonomie en keuzevrijheid in hun relationele en
seksuele leven, rekening houdend met hun leeftijd
en ontwikkeling
• Kinderen en jongeren hebben via geëigende kanalen
recht op inspraak in en participatie aan het ontwikkelen van een beleid over lichamelijke en seksuele
integriteit met betrekking tot hun eigen situatie.
• Kinderen en jongeren hebben recht op vrijheid van
meningsuiting.
• Kinderen en jongeren hebben de vrijheid eigen keuzes te maken in hun relationele en seksuele leven.
• Kinderen en jongeren dragen zoveel mogelijk de
verantwoordelijkheid voor eigen keuzes.
•
Ook bij kleine kinderen en kwetsbare jongeren
wordt de keuzevrijheid en autonomie zoveel mogelijk gevrijwaard.
Kinderen en jongeren hebben recht op privacy
• Er is aandacht voor privacy bij situaties van lichamelijke en seksuele integriteit zoals bij omkleden, wassen,
verzorgen, slapen, seksueel gedrag en praten over seks.
• Er wordt zorgvuldig en in samenspraak met het
kind/de jongere omgegaan met het delen van privéinformatie, conform de regels rond ambtsgeheim
en beroepsgeheim.
• Het kind/de jongere wordt op de hoogte gehouden
over hoe informatie bijgehouden wordt en wie er
toegang tot heeft, conform het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (voor het CLB) en de regels rond
discretieplicht, beroepsgeheim en ambtsgeheim.
Kinderen en jongeren ontwikkelen een maatschappelijk aanvaardbare relationele en seksuele moraal,
dit wil zeggen een moraal die (rechts-) geldig, erkend en werkbaar is
• Het kind/de jongere onderschrijft waarden als wederzijdse toestemming, gelijkwaardigheid en vrijwilligheid bij seksuele en andere fysieke interacties.
• Er zijn duidelijke richtlijnen in het schoolreglement
of leefregels over de contexten waarbinnen seksueel gedrag is toegelaten en in welke niet.
• Seksueel gedrag laat kinderen en jongeren in hun
waarde, is zelfrespecterend.
• Een beleid over seksualiteit discrimineert niemand
en stimuleert tolerantie en respect.
• Er wordt via formele en informele relationele en
seksuele vorming en opvoeding expliciet aandacht
gegeven aan het ontwikkelen van een valide relationele en seksuele moraal bij alle betrokkenen.
Kinderen en jongeren hebben recht op open en correcte
communicatie over seksualiteit zodat vragen, wensen,
problemen en verschillen in visies bespreekbaar zijn
• Er is voldoende ruimte en openheid om zich uit te
spreken en om eigen visies kenbaar te maken.
• Er wordt zorgvuldig geluisterd naar alle betrokkenen.
• Er is aandacht voor de communicatie van emoties.
• Er is respect voor alle gesprekspartners.
• Het schoolteam neemt initiatief om het thema ter
sprake te brengen, met respect voor wensen van de
jongere.
• Het schoolteam neemt proactief het thema relaties
en seksualiteit op en wacht niet tot het kind/de jongere met vragen komt.
• Het schoolteam is in staat om gedrag te benoemen
en bespreken met het kind/de jongere.
Kinderen en jongeren zelf, maar ook hun opvoedingsverantwoordelijken zijn betrokken bij het ontwikkelen van een beleid
• Er is aandacht voor het perspectief van ouders of
eventuele andere opvoedingsverantwoordelijken.
• Er zijn voldoende communicatiemogelijkheden met
vertegenwoordigers van ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken op overlegplatformen zoals ouderraad en schoolraad.
•
Ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken
worden geïnformeerd over beleidsprioriteiten.
•
Ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken
kunnen feedback geven op het beleid.
Het gevoerde beleid met betrekking tot relaties en seksualiteit bij kinderen en jongeren is juridisch correct.
• Bepalingen in beleidsdocumenten zijn in overeenstemming met het huidig wetgevend kader.
• Er wordt rekening gehouden met sectorgebonden
bepalingen en kwaliteitseisen.
De school neemt alle maatregelen die nodig en
wenselijk zijn om het kwaliteitsbeleid met betrekking tot relaties en seksualiteit bij kinderen en jongeren te verbeteren.
• Er is interesse voor en correcte informatie over mogelijkheden/bedreigingen en nieuwe trends (zoals
de mogelijkheden van nieuwe media).
Beleidsinstrumenten | 32
• Bestaande werkwijzen, afspraken en georganiseerde RSV-activiteiten voor kinderen/jongeren worden
regelmatig geëvalueerd en bijgesteld. Deze evaluatiemomenten worden geagendeerd op overlegplatformen met diverse betrokkenen.
• Er is oog voor de nood aan differentiatie van aanpak
bij kinderen en jongeren.
• Er is een duidelijk engagement van de directie en de
beleidsondersteuners/het schoolbestuur.
• Er is een ondersteuningsaanbod en competentiemanagement voor het schoolteam.
• Er is continuïteit in het beleid met betrekking tot
seksualiteit en er wordt tijdig ingespeeld op personeelsverloop.
2.3 Uitgangspunten voor preventie
Bij preventie denken we aan risico’s op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit, die ongewenst en dus
beter te voorkomen zijn. Voorbeelden zijn seksueel
misbruik, ongewenste zwangerschap, hiv- of soabesmetting, gendergerelateerd geweld, frustraties en
pesterijen. Het voorkomen van risico’s is ook één van
de verantwoordelijkheden van de school en kan zich
vertalen in volgende uitgangspunten.
Kinderen en jongeren hebben recht op lichamelijke
integriteit en op veiligheid en gezondheid op vlak
van seksualiteit
• Er is informatie over risico’s en bescherming, ingebed in de relationele en seksuele vorming.
• Kinderen en jongeren zijn zich overeenkomstig hun
ontwikkelingsniveau bewust van de risico’s rond
seksuele gezondheid, welzijn en veiligheid.
• Kinderen en jongeren worden gestimuleerd en geholpen om risicosituaties m.b.t. lichamelijke en
seksuele integriteit binnen en buiten de school te
voorkomen en te vermijden.
• Er is duidelijkheid rond codes, afspraken en belangrijke informatie.
• Er is duidelijkheid over welke informatie gedeeld
wordt en met wie. Beslissingen hierover worden genomen in overleg met het kind/de jongere.
Kinderen en jongeren worden op school beschermd
tegen seksuele ervaringen die niet met wederzijdse
toestemming, vrijwillig of gelijkwaardig gebeuren,
die niet leeftijds- of context-adequaat zijn, of zelfbeschadigend zijn
• Er is aandacht in het aanwervings- en evaluatiebeleid voor de vereiste competenties van het schoolteam.
• Indien de organisatie het toelaat wordt er in de klassamenstelling rekening gehouden met eerdere problematische ervaringen van kinderen en jongeren.
• Er is een gedragscode voor het schoolteam waarin
een clausule over omgaan met lichamelijke en seksuele integriteit van het kind/de jongere is vermeld.
Deze wordt door het schoolteam en de schoolnabije partners onderschreven.
• Leden van het schoolteam zijn opgeleid en hebben
een open en alerte houding voor het opvangen van
risicosignalen (klachten, vragen, kleine incidenten…) die kunnen wijzen op een verontrustende
situatie.
• Er wordt gepast gereageerd op lichamelijk en seksueel grensoverschrijdend gedrag van of ten aanzien
van kinderen en jongeren.
• Er wordt met zorg omgesprongen met het verstrekken van diensten van externen aan de kinderen/
jongeren.
Er wordt aandacht besteed aan het verhogen van
weerbaarheid van kinderen en jongeren tegenover
mogelijke risicosituaties
• Het opnemen van de eigen verantwoordelijkheid
van kinderen en jongeren voor het stellen van veilig en gezond relationeel en seksueel gedrag wordt
gestimuleerd.
•
Er is aandacht voor structurele factoren die de
weerbaarheid van kinderen en jongeren ondermijnen en belemmeren, zoals bijvoorbeeld een gebrekkig beleid rond privacy of een gebrek aan toezicht
op seksueel grensoverschrijdend gedrag.
• Er is een aanbod rond begeleiding voor kinderen en
jongeren om situaties van grensoverschrijdend seksueel gedrag te voorkomen.
Kinderen en jongeren kunnen terecht bij een laagdrempelig aanspreekpunt voor klachten en hulp
• Er is aandacht voor signalen bij kinderen en jongeren die wijzen op problemen of moeilijkheden bij
alle leden van het schoolteam.
• Het is duidelijk waar kinderen en jongeren met vragen en klachten terecht kunnen.
• Een klacht of vraag wordt op een transparante manier behandeld en opgevolgd.
• Er is voldoende expertise aanwezig bij de school of
de schoolnabije partners om een vermoeden, onthulling of vaststelling van seksueel grensoverschrijdend gedrag correct op te vangen.
Er is een preventiebeleid tegen uitsluiting en pesterijen
• Niemand wordt gediscrimineerd omwille van seksuele oriëntatie, gender, uiterlijk, geschiedenis, afkomst, taal, cultuur, zwangerschap of andere kenmerken.
• Seksistisch en racistisch gedrag en ander bevooroordeeld handelen worden niet getolereerd.
De school neemt alle maatregelen die nodig en
wenselijk zijn om risico’s met betrekking tot seksualiteit bij kinderen en jongeren te verkleinen
• Er is alertheid en correcte informatie over risico’s,
ook met betrekking tot nieuwe trends.
• Bestaande maatregelen worden regelmatig geëvalueerd en bijgesteld.
Beleidsinstrumenten | 33
• Er is oog voor de nood aan differentiatie van aanpak
bij kinderen en jongeren.
• Er is een duidelijk engagement van de directie van
de school om het schoolteam aan te sturen om in te
zetten op het verkleinen van de risico’s.
• Er is een ondersteuningsaanbod en competentiemanagement voor het schoolteam.
• Er wordt ruimte gemaakt om het thema blijvend op
de agenda te plaatsen.
2.4 Uitgangspunten voor een reactiebeleid
Het reactiebeleid stippelt uit wat je school moet doen
bij incidenten: welke procedure, werkwijze, rapportage of zorg zijn er nodig? Hieronder volgen uitgangspunten van een goed reactiebeleid.
Kinderen en jongeren hebben recht op een discrete, zorgvuldige en objectieve behandeling van een
klacht
• Kinderen en jongeren kunnen op een laagdrempelige
manier melding maken van een probleem of klacht.
• Een incident of klacht, dus ook vermoedens of signalen in die richting, wordt serieus genomen en discreet en met zorg voor alle betrokkenen opgevolgd.
• Er wordt een standaardprotocol geïnstalleerd dat
elk lid van het schoolteam kan volgen bij een vermoeden, incident of klacht.
• Er is een heldere rapportage van de behandeling van
een vermoeden, incident of klacht.
•
Een vermoeden, incident of klacht wordt indien
wenselijk en mogelijk, na behandeling afgesloten
met alle betrokkenen.
Er zijn maatregelen omschreven na een incident
• Er is mogelijkheid om de hulp van een aanspreekpunt in te roepen.
• Er is een hulpaanbod van counseling of begeleiding na een incident voor kinderen en jongeren.
• Er zijn straf- of time-out-maatregelen mogelijk ten
aanzien van kinderen en jongeren.
• Er is aandacht voor herstelbemiddeling tussen of
ten aanzien van kinderen en jongeren.
• Er is kennis over en mogelijkheid tot doorverwijzing van de betrokkenen.
• Er wordt op een weloverwogen manier gecommuniceerd met alle betrokkenen.
Er is aandacht voor opvolging van incidenten op
lange termijn
• Kinderen en jongeren kunnen als slachtoffer of als
pleger doorverwezen worden voor hulp.
•E
r is zorg voor alle betrokkenen.
• Er zijn afspraken over de opvolging van de procedure en vervolgtrajecten.
•E
r is oog voor nazorg voor alle betrokkenen.
De school neemt alle maatregelen die nodig en
wenselijk zijn om incidenten te voorkomen en/of
correct af te handelen
• Er is alertheid en correcte informatie over bestaande risico’s.
• Bestaande maatregelen worden geëvalueerd en bijgesteld.
• Er is oog voor de nood aan differentiatie van aanpak
bij kinderen en jongeren.
• De directie van de school toont een duidelijk engagement en neemt een actieve en sturende rol op in
de opvolging.
• Een ondersteuningsaanbod voor het schoolteam is
voorzien.
• Er is een evaluatie- en sanctiebeleid ten aanzien van
het schoolteam.
• Er is oog voor het maken van goede en voor het
kind/de jongere transparante afspraken in verband
met het al dan niet delen van informatie met derden
en de mogelijke (juridische) gevolgen hiervan.
Er is een permanente evaluatie van de werkwijze
na een incident
• Er is een bespreking van de procedure en de wijze
waarop ze is verlopen.
• Er worden aanpassingen doorgevoerd indien nodig.
• De aanpassingen worden bekrachtigd en aangevuld in het visie- en beleidsdocument.
• Een regelmatige controle en opfrissing van de procedures zijn ingepland.
Beleidsinstrumenten | 34
3 Beleidsmatrix en interventies
Wat? Dit instrument geeft je een overzicht van de
verschillende werkwijzen, methodes en interventies die er bestaan om een beleid over lichamelijke
en seksuele integriteit inhoudelijk vorm te geven.
Dit overzicht is niet exhaustief. Het kan nog met
veel voorbeelden worden aangevuld.
Waarom? Het kan je school ideeën geven en je
helpen kiezen uit verschillende manieren van
werken. Je kan er deze werkwijzen uit selecteren
die nauw aansluiten bij de cultuur van je school,
of die gemakkelijk in te passen zijn in de huidige
werking. Het kan je ook helpen in het ontwikkelen
van een veranderingsproces.
Wie? Directies, middenkader, de cel leerlingenbegeleiding, aanspreekpunten, het CLB-team, maar
ook een werkgroep kan hier inspiratie vinden.
Opgepast!
- Sommige items in deze beleidsmatrix lijken op
het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op
het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten
thematisch ook relevant zijn voor de ruimere
schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan
slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen.
- Er wordt veel aandacht besteed aan het betrekken van kinderen en jongeren bij het uitwerken
van een beleid. Zeker als het gaat over heel
jonge kinderen of kinderen met een (verstandelijke) beperking, zijn ook ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken belangrijke betrokkenen bij het kiezen en uitvoeren van bepaalde
interventies.
3.1 Hoe dit instrument gebruiken?
Na de analyse van de huidige stand van zaken en het
opstellen van een visie (uitgangspunten) en doelstellingen, kan er nood zijn aan bruikbare werkwijzen om
een verbetertraject op te stellen. Onderstaand overzicht geeft je inspiratie.
De beleidsmatrix is één manier van kijken naar de
complexe realiteit van een schoolbeleid. Het komt in
grote lijnen overeen met de gezondheidsmatrix. Toch
zijn er verschillen in het gebruik van sommige begrippen, voor verduidelijking zie de ‘woordenlijst’.
Het zorgcontinuüm en deze beleidsmatrix
Voor een uitgebreide uitleg van dit model verwijzen we naar de achtergrondinformatie (zie ‘kwaliteit van leven’ onder ‘denkkaders’). Het zorgcontinuüm is vergelijkbaar met de beleidsdriehoek in
het idee dat een brede basiszorg of kwaliteitsbeleid voor alle leerlingen tegemoet dient te komen
aan de noden.
Het instrument is als volgt gestructureerd:
KWALITEITSBELEID
PREVENTIEBELEID
REACTIEBELEID
Zorg
Educatie
Kwaliteit/Zorg &
educatie
Preventie/Zorg &
educatie
Reactie/Zorg & educatie
Huisregels en
accommodatie
Kwaliteit /Huisregels &
accommodatie
Preventie/Huisregels &
accommodatie
Reactie/Huisregels &
accommodatie
Deskundigheid en
screening personeel
Kwaliteit /Deskundigheid
Preventie/Deskundigheid
Reactie/Deskundigheid
Communicatie
Kwaliteit /Communicatie
Preventie/Communicatie
Reactie/Communicatie
3.2 I nterventies die een kwaliteitsbeleid dragen
Zorg
Een onthaalfunctie
In een school is er altijd aandacht voor het onthalen en wegwijs maken van kinderen en jongeren.
Dat houdt onder meer in dat er een beleid is rond
inschrijvingen, intake, opvang, doorstroming en weigering van kinderen en jongeren en dat er een document beschikbaar is om een kind/een jongere en zijn
ouders/opvoedingsverantwoordelijken wegwijs te
maken. Er is tevens ondersteuning en vorming voor
de onthaalmedewerkers, goede interne communicatie (het onthaal weet wat de school doet en niet
doet), een evaluatie van het onthaal bij zowel kinderen, jongeren, hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken, het schoolteam en de schoolnabije diensten.
De wachtzaal, het telefonisch onthaal, de website, de
ingang… zijn voor kinderen/jongeren en hun ouders/
opvoedingsverantwoordelijken uitnodigend en overzichtelijk.
Beleidsinstrumenten | 35
Een aanspreekpunt en vertrouwensrol
Kinderen en jongeren en hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken weten wie ze kunnen aanspreken als ze
met vragen zitten, ook op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit. Dit kan de specifieke opdracht zijn van
de klassenleraar of een ander lid van het schoolteam
(graadcoördinator, de cel leerlingenbegeleiding, ...). Het
is echter van belang dat kinderen/jongeren ieder lid
van het schoolteam kunnen aanspreken en vragen stellen. Het schoolteam kan de vragen beluisteren en antwoorden verschaffen. Het schoolteam kan kinderen/
jongeren indien nodig doorverwijzen naar de cel leerlingenbegeleiding en/of de informatie doorgeven aan
een hiërarchisch hogere. Voor doorverwijzing moet een
schoolteam kunnen terugvallen op het CLB. Ook voor
ouders is duidelijk wie ze kunnen aanspreken en wie
nauw betrokken is bij de werking met hun zoon/dochter
(zie hiervoor ‘aandachtpunten voor communicatie’).
Een brede basiszorg lichamelijke en seksuele integriteit
Seksualiteit hoort bij het basisaanbod van zorgverlening aan kinderen/jongeren. Dit houdt in dat leerlingen terecht kunnen bij de leraars voor informatie
en vragen. Er is ruimte voor een gesprek, kinderen en
jongeren worden geïnformeerd over hun basisrechten en er zijn kansen en mogelijkheden om relaties en
seksualiteit te beleven. Er is een aanbod dat aansluit
op de basisnoden van alle leerlingen waarbij rekening
wordt gehouden met de specificiteit van de doelgroep. Dit aanbod is op maat van kinderen/jongeren,
en wordt regelmatig door hen geëvalueerd. Er is ook
aandacht voor overgangssituaties zoals bij uitstroom
naar andere settings (overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs bijvoorbeeld).
Verhoogde zorg op maat
Voor de kinderen en jongeren die het nodig hebben
bestaat er een verhoogd zorgaanbod, waarbij de leraar
op ondersteuning kan rekenen via de klassenraad, de
cel leerlingenbegeleiding en/of het CLB. Dit gebeurt
steeds in nauwe samenspraak met de leerling en zijn
of haar ouders/opvoedingsverantwoordelijken.
Een positief leer- en leefklimaat
Het klimaat van de school ondersteunt en respecteert
de lichamelijke en seksuele integriteit van kinderen en
jongeren onderling, maar ook van kinderen en jongeren ten aanzien van externen en het schoolteam. Dit
klimaat wordt gedragen door het schoolteam, kinderen
en jongeren en hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken. De leraar heeft oog voor de totale persoon van
de leerling en kan een positief klasklimaat creëren met
aandacht voor een positief zelfbeeld, welbevinden en
verbondenheid. Er wordt gezorgd voor uitdagend en
stimulerend onderwijs, met voldoende variatie in didactiek, er is goed en effectief klasmanagement, er is
voldoende aanbod aan middagactiviteiten…
Leerlingbegeleiding
De school heeft ondersteunende zorgstructuren zoals een systeem van leerlingbegeleiding, een kindvolgsysteem, een goede samenwerking met het CLB
en de Pedagogisch Begeleidingsdiensten, goede samenwerking met ouders en met externe (hulpverlenings-)diensten. En alle betrokkenen hebben minimaal inzicht in deze zorgstructuur.
Educatie
Een aanbod relationele en seksuele vorming, opvoeding, begeleiding en informatie
Er is een basisaanbod voor alle leeftijden en niveaus,
dat aansluit op de vragen en noden van de doelgroep
en de ontwikkelingsniveaus. Dit kan bestaan uit systematisch terugkerende lessen of vormingsmomenten, aangevuld met een aanbod diverse vormen van
interactieve en coöperatieve werkvormen, gespreksgroepen of raadpleging (zie ook ‘zorg’). Hierbij wordt
er voldoende afgestemd op andere actoren zoals ouders. Er wordt verwezen naar de vakoverschrijdende,
vakgebonden, leergebiedgebonden en leergebiedoverschrijdende eindtermen en de ontwikkelingsdoelen, het pedagogisch project van de school en het
neteigen opvoedingsproject.
Aandacht voor kwetsbare doelgroepen
Er is specifieke aandacht voor kwetsbare doelgroepen
zoals kinderen en jongeren met een beperking, jongeren met een andere culturele achtergrond, kinderen en
jongeren met een traumatische levensgeschiedenis, met
lage socio-economische status en kinderen en jongeren
met genderidentiteitsvragen. Meer info vind je in de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’.
Informatie en materiaal
Er is informatie en materiaal beschikbaar op maat
van het kind/de jongere. Zoek in het materiaal op
www.seksuelevorming.be. Dit materiaal wordt regematig aangevuld en geactualiseerd, en komt tegemoet aan de noden en vragen van de doelgroep.
Brede invulling van relationele en seksuele vorming
In navolging van de WHO Standards en de eindtermen en ontwikkelingsdoelen worden de thema’s
breed ingevuld en aangepast aan het ontwikkelingsniveau van de leerling. Omdat de thema’s op elkaar
voortbouwen worden er goede afspraken op niveau
van de school gemaakt over de invulling van de leerlijnen of curricula, zodat voor elk kind en elke jongere
een kwalitatief aanbod gegarandeerd kan worden gedurende hun onderwijsloopbaan.
Aansluiten bij andere projecten en leerinhouden
Relaties en seksualiteit is geen apart onderwerp, maar er
worden verbanden gelegd met ‘sociale vaardigheden’,
‘mediawijsheid’, ‘preventie van pesten’, ‘diversiteit’,
‘weerbaarheid’, ‘gezondheid’ en andere leerinhouden.
Beleidsinstrumenten | 36
Didactisch vernieuwend
Voor relationele en seksuele vorming is het belangrijk goed aan te sluiten op de vragen en noden van de
kinderen en jongeren. Daartoe kan men best vakoverschrijdend en leergebiedoverschrijdend werken en een
didactische aanpak gebruiken die de communicatie
bevordert, de dialoog aangaat met de leerlingen en de
veiligheid in de groep bevordert. Meer didactische tips
(VIADEWEG) zijn te vinden in de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’.
Het Vlaggensysteem
Er kan worden gewerkt met het vlaggensysteem in de les
en in informele situaties. Kinderen en jongeren worden
aangesproken op groene en gele vlag-gedrag, en worden
begeleid in het ontwikkelen van een aanvaardbare en
correcte houding en attitude (zie ‘het Vlaggensysteem’).
Huisregels en accommodatie
Om de gedragenheid van de regels bij de kinderen en
jongeren te maximaliseren is het belangrijk om deze
met hen door te nemen. Zij kunnen op die manier hun
mening over bepaalde regels kenbaar maken en men
kan hen uitleggen waarom bepaalde regels gelden.
Zichzelf kunnen zijn
Kinderen en jongeren hebben op school plaats om
te spelen en zichzelf te zijn. Naargelang de context
van de school is deze plek een gedeelde ruimte (een
leefruimte, lokaal) of een privéplek waar ze zichzelf
kunnen zijn en zonder anderen te storen ervaringen
kunnen hebben die passen in hun ontwikkeling. We
denken in het bijzonder aan aparte speelhoekjes voor
kleuters, ‘hangplekken’ voor pubers, aan (privétijd
op) een eigen kamer voor internaten. Er zijn duidelijke
afspraken welke gedragingen binnen de context van
de school in gedeelde ruimtes of privéruimtes toegelaten zijn. In die afspraken is rekening gehouden met
de meningen van kinderen/jongeren.
Basis-privacy
Er is rekening gehouden met de nood aan privacy bij
situaties zoals bijvoorbeeld wassen, sanitair, omkleden, slapen, raadpleging van individuele dossiers en
conversaties over seksualiteit. De accommodatie laat
toe dat kinderen en jongeren voldoende privacy hebben. Er zijn aparte slaap- en wasgelegenheden; toiletten hebben deuren en een slot. Kleedhokjes zijn afgeschermd. Bij individuele gesprekken over seksualiteit
kunnen geen anderen meeluisteren. Privacygegevens
in dossiers worden met respect behandeld en enkel
gedeeld met anderen indien nodig (zie hierover ook
de regels inzake ambtsgeheim en beroepsgeheim).
Hierover wordt open gecommuniceerd met het kind/
de jongere. In de omgangsregels wordt voldoende rekening gehouden met het respecteren van de privacy
van eenieder. Dit wordt regelmatig geëvalueerd.
Omgangsregels en schoolreglement
Er zijn realistische omgangsregels vastgelegd waarin
rekening is gehouden met de wensen en grenzen van
het kind/de jongere. Binnen die omgangsregels is
ruimte voor de relatie- en seksualiteitsbeleving van het
kind/de jongere, aangepast aan de schoolcontext en
de eigen realiteit. Een schoolreglement vertrekt vanuit
positieve uitgangspunten met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit. Deze omgangsregels zijn
dynamisch en worden dus regelmatig opgefrist en herbekeken. Ze worden in een taal opgesteld zodat kinderen/jongeren de regels kunnen verstaan en toepassen.
Er is in die afspraken ook rekening gehouden met het
omgaan met nieuwe communicatiemedia.
Toegankelijkheid van de leraar en het schoolteam
Het schoolteam is bereikbaar en toegankelijk voor
kinderen en jongeren. Men weet wanneer en waar
iemand te bereiken valt en hoe het toezicht wordt geregeld. Hierover bestaan duidelijke afspraken.
Differentiatie van het basisaanbod
De basisaccomodatie en geldende omgangsregels komen tegemoet aan de noden van kinderen/jongeren.
Er zijn inspanningen om het basisaanbod verder aan
te passen aan de noden van een kind/een jongere. Er is
regelmatig een update of vernieuwing van het aanbod
voorzien en kinderen/jongeren worden gestimuleerd
om actief hun behoeften kenbaar te maken.
Deskundigheid medewerkers
Basiscompetenties schoolteam
Deze zijn beschreven in het instrument ‘competentiechecklist’ en bestaan uit volgende basiscompetenties:
- Veiligheid en betrokkenheid kunnen creëren m.b.t.
lichamelijke en seksuele integriteit.
- Lichamelijke en seksuele integriteit op een open en
toegankelijke manier bespreekbaar kunnen maken.
- Seksueel gedrag correct kunnen beoordelen.
- Rekening houden met diversiteit.
- Een positief rolmodel zijn.
- Basiskennis hebben over seksualiteit, seksuele ontwikkeling en seksueel grensoverschrijdend gedrag;
- Doelen voor relationele en seksuele vorming kennen.
- Adequaat handelen bij (een vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag.
- Weerbaar gedrag van kinderen en jongeren kunnen
stimuleren.
Specifieke competenties in huis halen
In het navormingsplan van de school worden speciale modules RSV voorzien voor die medewerkers die
specifieke taakverantwoordelijkheden betreffende
RSV opnemen in de organisatie. In de teamvorming
kunnen sessies voorzien worden die het schoolteam
versterken in het opnemen van RSV. (zie het instrument ‘competentiechecklist’).
Beleidsinstrumenten | 37
Versterken van deskundigheid: professionalisering
Deskundigheid kan versterkt worden via opleidingen en uitwisseling van ervaring. In basisopleidingen
wordt nog te weinig aandacht besteed aan dit onderwerp. Vaak moeten medewerkers nieuwe vaardigheden en inzichten ‘on the job’ verwerven. Ondersteuning kan bestaan uit:
- Zorg voor inlooptrajecten en kijkstages voor nieuwe
medewerkers.
- Medewerkers via pilootprojecten deskundigheid
laten opdoen, hun kwaliteiten laten ontdekken en
zorgen voor een goede doorstroming naar de rest
van de school via een leerplatform, een interne
denkdag, een projectverslag…
- Een pedagogische studiedag waarbij de teamleden
die specifieke modules RSV hebben gevolgd, de
eigen collega’s coachen in de begeleiding van RSVactiviteiten voor leerlingen;
- Medewerkers op cursus laten gaan en er een interne briefing aan koppelen;
- Specifieke vorming en opleiding inhuren voor het
ganse team;
- Het ter beschikking stellen van lesmaterialen RSV
op het digitaal platform voor collega’s klassenleraren en het inplannen van overleg om gehanteerde
lesmaterialen te evalueren en bij te sturen;
- Een lerend netwerk maken bijvoorbeeld voor internaten.
Belangrijke competenties vastleggen en uitwisselen
Richtlijnen voor het professioneel handelen in situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit aan bod
kan komen zijn nuttig. Integreer deze competenties in
protocollen, takenpakketten, functieprofielen, functioneringsgesprekken en/of maak deze thema’s bespreekbaar tijdens werkbesprekingen en teamoverleg. Voeg in het sjabloon van de uitnodiging voor
deze vormen van overleg een vast agendapunt RSV
toe. Zorg voor zinvolle uitwisseling tussen professionals op schoolniveau, of op niveau van de scholengemeenschap of –groep.
Vastleggen in werkplanning
Het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit is
een onderdeel van het jaarlijkse werkplan, het jaarrapport, een afsprakennota. Zorg eventueel voor
ruimte voor taken/verantwoordelijkheden in het takenpakket van het schoolteam. Richt een werkgroep
lichamelijke en seksuele integriteit op die vragen kan
behandelen of een werkplanning kan voorleggen of
zorg ervoor dat dit in al bestaande werkgroepen een
vast item wordt. Zet lichamelijke en seksuele integriteit op de agenda van de cel leerlingenbegeleiding,
het Comité voor Preventie en Bescherming op het
Werk, de projectplanning of de navormingen en waak
erover dat noodzakelijke informatie doorstroomt van
de ene overleggroep naar de andere.
Communicatie
In de visietekst
Elke school formuleert in zijn visietekst de uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid rond lichamelijke en
seksuele integriteit op een bevattelijke manier. Deze
visietekst kan vertaald worden naar een nota of een
tekst voor diverse betrokkenen:
- Een nota of informatiedocument voor het schoolteam over het beleid rond lichamelijke en seksuele
integriteit waarin uitgangspunten zijn opgenomen,
een beschrijving van de beleidsdomeinen, een
concretisering naar richtlijnen en deskundigheden,
referenties naar de ondersteuning en informatie
waarop men kan rekenen.
- Informatie voor kinderen en jongeren: het beleid en
de visie is toegankelijk gemaakt voor kinderen/jon-
geren via een informatiebrochure of poster. Er is op
regelmatige basis een informatiemoment voorzien
voor kinderen/jongeren, hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken. De basistekst is te vinden op
de website van de school of maakt deel uit van een
kennismakingspakket. Bij intake van nieuwe kinderen en jongeren of bij de start van elk nieuw werkjaar is er aandacht voor communicatie over de beleidsvisie rond lichamelijke en seksuele integriteit.
- Externen, ouders/opvoedingsverantwoordelijken
kun­nen de uitgangspunten van het beleid op vlak
van lichamelijke en seksuele integriteit vinden op
de website of in de kennismakingsbrochure van de
school, of ze worden erover geïnformeerd via een
gesprek en/of een infoavond.
Kennis delen
Medewerkers van de school kunnen alle draaiboeken,
vormings- en bijscholingsmateriaal, projectverslagen, die men binnen de school heeft opgebouwd en
uitgewerkt, of die men via opleiding en uitwisseling
heeft aangeschaft, op een centrale plaats (digitaal)
terugvinden. Er wordt actief expertise uitgewisseld.
Communiceren met de media
De visie van de school is toegankelijk voor de media.
Er is een woordvoerder aangeduid en opgeleid die
deze uitgangspunten kan toelichten indien nodig.
3.3 Interventies die een preventiebeleid schragen
Zorg
Informatie risicoanalyse: ken je doelgroep
Er is een analyse gemaakt van de mate waarin kinderen/jongeren geconfronteerd kunnen worden met risico’s op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit.
Er is goed zicht op het voorkomen van risicogedrag bij
specifieke doelgroepen. Er is zicht op beschermende
Beleidsinstrumenten | 38
factoren en risicofactoren. Een risicoanalyse kan je
maken op basis van de risicofactoren (zie achtergrondinformatie). In een schoolpopulatie met overwegend jongens is er meer seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bij kwetsbare kinderen/jongeren zal je
wellicht meer kans hebben om slachtoffers te vinden.
Onthaal en preventie
In het onthaal is rekening gehouden met de veiligheid van kinderen/jongeren op vlak van lichamelijke
en seksuele integriteit: de toegang tot de school voor
niet-bevoegde personen is gelimiteerd en gecontroleerd, gegevens en goederen zijn beveiligd.
Er is aandacht voor preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag
Er wordt met het kind en of de jongere gewerkt aan
weerbaarheid tegenover risicosituaties. Het Vlaggensysteem kan gebruikt worden om grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar te maken. Licht
seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt serieus
genomen en er wordt onderzocht of dit een signaal is
van een onderliggende problematiek. Zie onder meer
de instrumenten ‘competentiechecklist’ en ‘het Vlaggensysteem’.
Toezicht is goed georganiseerd
Er is een systeem van toezicht dat voorkomt dat een
kind/jongere slachtoffer wordt van seksueel misbruik
en dat de kans dat een kind/jongere zich in een risicosituatie zal begeven verkleint. Er is in het uitvoeren
van het toezicht ook oog voor de privacy en integriteit van kinderen/jongeren. Het is voor kinderen/jongeren duidelijk hoe het toezicht is georganiseerd en
bij wie (en hoe) hij/zij terecht kan in geval van nood.
Leraars en schoolteam in een vertrouwensrol
Elke leraar van het schoolteam vervult een vertrouwensrol voor kinderen/jongeren en is aanspreekbaar
over zorgen, twijfels, ongemakken, klachten, ontevredenheden… Het schoolteam is toegankelijk voor
alle kinderen/jongeren en bij voorkeur kunnen kinderen/jongeren zelf een keuze maken tussen meerdere
personen die ze in vertrouwen kunnen nemen. Een
aanspreekpunt kan hierbij ondersteuning bieden. Dit
heeft een preventief effect omdat op die manier sneller klachten aan het licht komen en behandeld kunnen
worden. Zie de instrumenten ‘competentiechecklist’
en ‘aandachtspunten bij communicatie’. Elk lid van het
schoolteam heeft een signaalfunctie en beschikt over
een aantal basiscompetenties die dit mogelijk maken.
Recht op bijstand
Het recht op bijstand houdt in dat de minderjarige zich
kan laten bijstaan bij de uitoefening van zijn rechten
door een bijstandspersoon in alle contacten met de
hulpverlening, de toegangspoort en de trajectbegeleiding en in de uitoefening van zijn rechten, opgesomd in
het Decreet Rechtspositie Minderjarigen. Soms zal het
aanwezig zijn van de bijstandspersoon voldoende zijn
voor de minderjarige, soms zal de minderjarige willen
dat hij/zij de zaken verwoordt. Zie hiervoor in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’ de informatie over het
Decreet Rechtspositie Minderjarigen (DRM).
Een aanbod in risicosituaties
Kinderen en jongeren kunnen terecht bij het schoolteam of het CLB, of kunnen door het CLB worden
doorverwezen naar een externe jeugdhulp voor een
aanbod individuele counseling weerbaarheid, anticonceptiemethodes, beschermingsmethodes tegen
soa’s en hiv… indien er een situatie van verhoogd
risico ontstaat. Let daarbij op de regels voor com-
municatie van privacygevoelige informatie (‘aandachtspunten bij communicatie’), beroepsgeheim en
ambtsgeheim (zie de achtergrondinformatie).
Educatie
Er is een aanbod formele en informele relationele en
seksuele vorming en weerbaarheid
Er is een aanbod relationele en seksuele vorming en
informatie/hulp bij risico’s en beschermingsstrategieën. Er is in dit aanbod rekening gehouden met specifiek risicogedrag of -situaties bij de doelgroep. Er
wordt gewerkt aan weerbaarheid en het respecteren
van grenzen in situaties binnen en buiten de school.
Brede thematische invulling
In navolging van de WHO Standards en de eindtermen en ontwikkelingsdoelen worden de thema’s
breed en holistisch ingevuld en is er aandacht voor
preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag
in nieuwe media en mediawijsheid, gender en homoseksualiteit, zelfbeeld, communicatie en gezondheid.
Aangepast aan de ontwikkeling
Elk kind en elke jongere kan rekenen op een aan zijn
mogelijkheden en ontwikkelingsnoden aangepaste
leerlijn, waarvan de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag deel uitmaakt. Afspraken over
een curriculum worden op schoolniveau of op niveau
van de scholengemeenschap of –groep gemaakt,
zodat continuïteit gegarandeerd is en overlap wordt
vermeden. Zie hiervoor de achtergrondinformatie
‘relationele en seksuele vorming’.
Didactisch aangepast
RSV is meer dan kennis alleen, ook vaardigheden en
attitudes zijn essentieel. Voor preventieve RSV is het
belangrijk goed aan te sluiten op de vragen en noden
Beleidsinstrumenten | 39
van de kinderen en jongeren hierover. Daartoe kan de
leraar best een didactische aanpak gebruiken die de
communicatie bevordert, de dialoog aangaat met de
leerlingen, de veiligheid in de groep bevordert en oefenmogelijkheden geeft. Meer didactische tips (VIADEWEG) zijn te vinden in de achtergrondinformatie
(‘relationele en seksuele vorming’).
Het Vlaggensysteem
Er kan worden gewerkt met het Vlaggensysteem in
de les en in informele situaties zoals uitstappen en op
de speelplaats. Kinderen en jongeren worden aangesproken op licht en ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag en worden begeleid in het ontwikkelen
van een aanvaardbare en correcte houding en attitude (zie ‘het Vlaggensysteem’).
Huisregels en accommodatie
Een veilig huis
De school moet een veilige omgeving zijn die kinderen en jongeren beschermt tegen grensoverschrijdend gedrag en die de privacy respecteert. Hoe
voorkomt men dat men anderen onvrijwillig getuige
maakt van seksueel (grensoverschrijdend) gedrag
(bijvoorbeeld masturbatie). Hoe voorkomt men seksueel gedrag op gevaarlijke plaatsen of in moeilijke
contexten? Hoe controleert de school bijvoorbeeld
de toegang, het verloop, de risicosettings (kleedhokjes en douches), de risicomomenten (middagpauze,
naschoolse activiteiten…)?
Bescherming van privacy
Het aanleren van lichamelijke en seksuele handelingen die thuishoren in een privésfeer, voorkomt
mogelijk problematisch gedrag in andere contexten
(bijvoorbeeld een toiletbezoek met de deur open),
en beschermt kinderen/jongeren tegen ongewenste
inmenging. Ook aandacht voor het kunnen hanteren
van privacy regels in het gebruik van nieuwe media,
zowel ten aanzien zichzelf als ten aanzien van anderen, is van belang.
Omgangsregels
In de omgangsregels is er aandacht voor de preventie
van risicogedrag met betrekking tot lichamelijke en
seksuele integriteit. Dit kunnen regels zijn in verband
met jaloezie, pesten, flirten en seksisme, groepsdruk,
pornogebruik, alcohol, uitgaan, nachtelijke activiteiten, condoom- en anticonceptiegebruik, stages of
uitstappen. Deze regels worden regelmatig geëvalueerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de mening van kinderen en/of jongeren (zie het instrument
‘omgangsregels’).
Groepssamenstelling en groepsvorming
Problemen zoals discriminatie, pesten, uitsluiten,
manipuleren of misbruiken van kinderen en jongeren
kan men deels voorkomen door een gecontroleerde
samenstelling van de groep. Op school is dit niet
steeds mogelijk, maar heeft men best wel oog voor
de risico’s. Daarnaast zal een belangrijk preventief
effect uitgaan van het werken aan de groepscohesie:
hoe kunnen kinderen en jongeren elkaar beter leren
kennen en appreciëren? Hoe kunnen vooroordelen
worden weggewerkt?
Toezicht en verantwoordelijkheid
Het schoolteam is aanwezig en oefent toezicht uit.
Dit hoeft niet steeds te betekenen dat ze fysiek aanwezig zijn en toekijken, maar wel dat ze bereikbaar en
aanspreekbaar zijn en dat er bij alle betrokkenen duidelijkheid is over welk gedrag al dan niet toelaatbaar
is. Bijvoorbeeld bij douches of toiletbezoek, nachtopvang, spel, een chatgesprek… moet men respectvol afstand kunnen houden. Tegelijk is het ook goed
de leerling zelf verantwoordelijkheid te geven in het
voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag
door ze op te leiden als vertrouwensleerling of door
voorstellen voor omgangsregels aan hen voor te leggen.
Aanspreekbaarheid voor klachten
Er is een laagdrempelige mogelijkheid om klachten,
ontevredenheid, fouten, misverstanden en dergelijke
kenbaar te maken aan de directie. Dit kan door een
ideeënbus, een goed systeem om klachten te beluisteren, de aanspreekbaarheid en aanwezigheid van
het schoolteam, een aanspreekpunt voor klachten
binnen de school, een forum voor deze verzuchtingen… Klachten worden steeds serieus genomen en
besproken met de cel leerlingenbegeleiding en de
directie of het CLB.
Waarschuwingsinterventies
In de omgangsregels is beschreven wat er gebeurt bij
het niet naleven van overeengekomen afspraken. Ook
kan het nuttig zijn om in de omgangsregels kinderen
en jongeren te waarschuwen wat de gevolgen kunnen
zijn indien storend gedrag optreedt en niet stopt (zie
hiervoor verder reactiebeleid).
Deskundigheid schoolteam
Uittreksel uit het strafregister
Als school heb je de plicht om aan (betaalde of vrijwillige) medewerkers te vragen een uittreksel uit het
strafregister voor te leggen. Het gaat om het ‘uittreksel uit het strafregister afgeleverd conform artikel
596, tweede lid, Sv, ook wel ‘het minderjarigenmodel’, bestemd voor particulieren.
Het ‘minderjarigenmodel’ kan je vragen wanneer de
activiteit de opvoeding, psycho-medische-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen be-
Beleidsinstrumenten | 40
treft. Een school/schoolbestuur moet dit aan het personeelslid vragen bij de eerste tijdelijke aanstelling en
ook later als het personeelslid vast benoemd wordt.
Dit uittreksel moet trouwens ook aan het werkstation
bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi)
bezorgd worden.
Het ‘minderjarigenmodel’ vermeldt enkel zaken die
relevant zijn om te bepalen of de betrokken persoon
een activiteit met minderjarigen kan uitvoeren. Het
vermeldt meer bepaald:
- Veroordelingen en interneringsbeslissingen voor
feiten gepleegd ten aanzien van een minderjarige
en voor zover dit een constitutief element van de
inbreuk is of de straf verzwaart.
- Of de betrokkene voorwerp uitmaakt van een verbod om een activiteit uit te oefenen die hem in contact zou brengen met minderjarigen.
De medewerker op wie het uittreksel betrekking
heeft, vraagt het uittreksel zelf op bij zijn/haar gemeente of district op vertoon van de identiteitskaart.
Het uittreksel wordt aan de medewerker op wie het
betrekking heeft afgeleverd. De medewerker bezorgt
het vervolgens aan de school. In de praktijk wordt aan
de scholen gezegd dat als een personeelslid dat zij
tijdelijk aanwerven al eerder in onderwijs in dienst is
getreden, zij aan AgODi geen nieuw uittreksel moeten opsturen. Wel zijn zij als werkgever verplicht om
steeds een recent uittreksel uit het strafregister te
vragen aan de personeelsleden die ze aanstellen, ook
als dit personeelslid al eerder in dienst was.
Dit betekent dat een schoolbestuur dus bij elke
nieuwe aanstelling een nieuw uittreksel kan (feitelijk
moet) vragen. Door aan (betaalde of vrijwillige) medewerkers te vragen het ‘minderjarigenmodel’ voor te
leggen, vermijd je dat medewerkers worden aange-
worven met een gerechtelijk verleden van (seksuele)
misdrijven ten aanzien van minderjarigen.
Alert zijn voor signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag
Elk lid van het schoolteam is alert voor signalen die
wijzen op een probleem en heeft de reflex dat elk probleemgedrag misschien wel een onderliggende oorzaak heeft (zie verder competenties).
Grenzen kunnen aangeven en respecteren
Elk lid van het schoolteam kan op een correcte en goede
manier zijn of haar grenzen aangeven en communiceren, alsook op een positieve manier opkomen voor zijn
eigen integriteit. Hij of zij kan een goed evenwicht tussen nabijheid en afstand vinden. Indien een leraar binnen de context van de school wordt geconfronteerd
met grensoverschrijdend gedrag van een kind of een
jongere, een andere medewerker of een externe, kan
hij/zij beroep doen op een goede opvang, debriefing en
opvolging.
De grenzen en privacy van anderen respecteren maakt
deel uit van de competenties van elk lid van het schoolteam. In de aanwerving en evaluatie kan gecheckt worden hoe de medewerker in het verleden is omgegaan
met grenzen (dit is vaak een goede graadmeter voor
toekomstig gedrag). Het versterken van deze competentie kan verder via coaching, teamwork, training worden opgebouwd (zie ‘competentiechecklist’).
Opvang en omkadering schoolteam
In het preventiebeleid is er gepast aandacht voor medewerkers die een (klein of groot) incident hebben meegemaakt en nood hebben aan opvang, debriefing, opvolging en begeleiding. Als medewerkers zich gesteund,
begrepen en geholpen voelen, zullen ze beter functioneren en zal hun deskundigheid verbeteren. De schoolnabije partners kunnen hierin ondersteuning bieden.
Een gedragscode
Een gedragscode verzamelt de richtlijnen voor het
schoolteam over de omgang met kinderen en jongeren en is zo een concretisering van de visie van de
school. Het maakt duidelijk wat gewenst en ongewenst gedrag van het schoolteam is en kan zo mee
dit ongewenst gedrag helpen voorkomen. Het heeft
zeker zin om over lichamelijke en seksuele integriteit
een aparte gedragscode te maken. Op die manier benadrukt de school het belang van professioneel handelen op dat vlak. (Zie het instrument ‘gedragscode’).
Communicatie
In de visietekst
Elke school formuleert in haar visietekst de uitgangspunten voor een preventiebeleid rond lichamelijke en
seksuele integriteit op een bevattelijke manier. Deze
uitgangspunten worden vertaald naar een nota of tekst
voor diverse betrokkenen (cfr. het kwaliteitsbeleid).
Externe communicatie
Er is eventueel een meer uitgebreid document beschikbaar voor schoolnabije en externe partners bij
het preventiebeleid (zoals CLB, artsen, politie, Vertrouwenscentrum Kindermishandeling…) waarbij
ook de rol van externen wordt verduidelijkt (bijvoorbeeld voor het verstrekken van noodanticonceptie).
Je school beschikt over een aangepaste wegwijzer en
heeft reeds verkennende contacten gelegd (via het
CLB) met hulpverlening en politie in de buurt. (zie het
instrument ‘wegwijzer’ en ‘aandachtspunten bij communicatie)’.
Communiceren met de media
De visie op preventie van de school is voor de media toegankelijk. Er is een woordvoerder aangeduid
en opgeleid die deze uitgangspunten kan toelichten
indien nodig.
Beleidsinstrumenten | 41
3.4 Interventies voor een reactiebeleid
Zorg
Opvang en veiligheid
Bij incidenten worden kinderen en jongeren goed opgevangen en wordt de veiligheid voor iedereen gegarandeerd. Niet alleen een slachtoffer, maar ook een pleger
of verdachte heeft een goede opvang nodig en ook zijn
of haar veiligheid moet worden gegarandeerd. Wie is
hiervoor verantwoordelijk en welke ondersteuning is
hiervoor nodig? (zie hiervoor ‘competenties’ en achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’).
Handelingsprotocol
Een handelingsprotocol beschrijft de stappen die een
medewerker kan zetten wanneer er binnen de school
een vermoeden, onthulling of vaststelling is van seksueel misbruik. In het handelingsprotocol wordt rekening gehouden met diverse situaties: de (vermoedelijke) pleger kan een kind of jongere zijn, een medewerker of een externe; ook het slachtoffer kan een
kind of jongere zijn, een medewerker of een externe.
(zie het instrument ‘handelingsprotocol’). Elk lid van
het schoolteam heeft weet van het protocol dat bij
incidenten wordt gebruikt, of kan terecht voor advies
en ondersteuning bij de cel leerlingenbegeleiding, de
aanspreekpunten, de directie, het CLB (cfr. de afspraken die hierover op de school zijn gemaakt).
Recht op bijstand
Het ‘recht op bijstand’ houdt in dat de minderjarige
zich kan laten bijstaan bij de uitoefening van zijn
rechten door een bijstandspersoon in alle contacten
met de hulpverlening, de toegangspoort en de trajectbegeleiding en in de uitoefening van zijn rechten,
opgesomd in het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (DRM). Soms zal het aanwezig zijn van de bijstandspersoon voldoende zijn voor de minderjarige,
soms zal de minderjarige willen dat hij/zij de zaken
verwoordt (meer informatie over het DRM is terug te
vinden in in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’).
Hulp aan kinderen en jongeren
Kinderen en jongeren die betrokken zijn bij een incident,
hetzij als slachtoffer, hetzij als getuige, hetzij als (vermoedelijke) pleger, krijgen extra en aangepaste hulp. Er
wordt ingegaan op de beleving en reflecties van het kind/
de jongere, de specifieke context van het incident en de
factoren die erin hebben meegespeeld. Er worden gedragsalternatieven aangegeven en er wordt begeleiding
voorzien. Bij kleine incidenten kan een vorm van herstelgerichte aanpak aangewezen zijn. Het schoolteam werkt
hier voornauw samen met de leerling zelf, de ouders, de
schoolnabije partners en eventueel externen.
Hulp aan medewerkers
Ook medewerkers die betrokken zijn bij een incident
als slachtoffer, getuige of (vermoedelijke) pleger hebben recht op extra zorg. Eerste opvang, een gesprek
met de vertrouwenspersoon, gesprekken met een
medewerker of bemiddelaar, intern of extern, zorgen
voor afronding. Ook de briefing van het schoolteam
is een belangrijk aandachtspunt, waarbij de school
kan rekenen op ondersteuning van de schoolnabije
partners.
Waarschuwing
Bij een incident waarbij een rode vlag wordt geconstateerd (een rode vlag verwijst naar de categorie
ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag, zie het
instrument ‘Vlaggensysteem’), zal bij betrokken kinderen en jongeren best worden geduid waarom deze
beoordeling gegeven wordt en welke alternatieven er
voorhanden zijn. Ook wordt er eventueel begeleiding
aangeboden en worden de sancties omschreven die
samenhangen met een nieuwe overtreding. Dit noemen we een waarschuwing.
Bij medewerkers kan een waarschuwing bestaan uit
een blaam, een schriftelijke vermaning of een evaluatiegesprek. Daar wordt een nota van gemaakt.
Sancties
In het reactiebeleid zijn ook maatregelen beschreven
die kunnen worden genomen ten aanzien van kinderen en jongeren die seksueel grensoverschrijdend
gedrag hebben gesteld, zowel binnen als buiten de
school. Bij sancties gaat het om zogenaamde zwartevlag-gedragingen. Zwarte vlag verwijst naar een categorie zwaar seksueel grensoverschrijdend gedrag
(zie het instrument ‘Vlaggensysteem’). Hierbij denken we aan inperking van vrijheden en bewegingsruimte voor een bepaalde periode, overplaatsing
(tijdelijk of permanent), een time-out-behandeling,
waarbij kinderen en jongeren een tijd een aparte behandeling en regime krijgen, zonder dat het recht op
onderwijs in het gedrang komt. Voorbeelden zijn: het
terugschroeven van contacten met derden, een werkof een taakstraf die in relatie staat met de inbreuk.
De gegevens worden geregistreerd in een opvolgingsdossier en ouders worden geïnformeerd over
de situatie en betrokken bij de maatregelen die genomen worden.
Doorverwijzing
In geval van incidenten, ook buiten de school, kan het
CLB zijn draaischijffunctie vervullen en het kind/de
jongere en zijn ouders doorverwijzen naar bestaande
hulp voor jonge plegers. In de wegwijzer kan je in elk
gerechtelijk arrondissement een Dienst voor Herstelgerichte en Constructieve Afhandeling vinden, die
leerprojecten, gemeenschapsdiensten, herstelgericht groepsoverleg of herstelbemiddeling aanbiedt.
De verwijzing gebeurt door de jeugdrechter met een
beschikking of vonnis.
Beleidsinstrumenten | 42
Sancties medewerkers
Bij medewerkers kan het gaan om tijdelijke of preventieve schorsing, een overplaatsing, een vermogensstraf, boete of een ontslag. In het kader van een strafrechtelijke vervolging kan een preventieve schorsing
niet langer duren dan 1 jaar. Er wordt aangeraden om
hierover een advies in te winnen bij een juridische
dienst van je koepel of een sociaal secretariaat.
beschermd seksueel contact, angst voor besmetting
met een soa of hiv, zijn onderdeel van RSV. Maar ook
na een incident kan een extra educatief aanbod zeer
zinvol zijn. Naast weerbaarheid wordt ook ingegaan op
hoe en waar kinderen en jongeren hulp kunnen zoeken en vinden en wat men daarvan kan verwachten.
(zie de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele
vorming’).
Aangifte/melding
Een slachtoffer of ouder kan een klacht neerleggen bij
de lokale politie, die het misdrijf zal doorgeven aan de
procureur des Konings. Men kan ook rechtstreeks bij
het Parket aangifte doen. Medewerkers met beroepsgeheim (CLB) kunnen in bepaalde situaties aangifte
doen bij de procureur des Konings. Hou rekening met
de juridische plichten en mogelijkheden, bijvoorbeeld
met betrekking tot het beroepsgeheim en laat je adviseren. (zie het instrument ‘handelingsprotocol’, ‘aandachtspunten bij communicatie’ en ‘wegwijzer’ en
de achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere
begrippen’).
Huisregels en accommodatie
Een veilige plek voor het slachtoffer
Indien een slachtoffer misbruik onthult en zeker als
de feiten zich op school hebben afgespeeld, is het
voorzien van een veilige, aparte plek voor het slachtoffer, vrij van nieuwsgierige blikken van andere kinderen en jongeren of het schoolteam aangewezen. Een
aparte fysieke ruimte en extra tijd en aandacht van
een medewerker zijn op dat moment essentieel.
Aandacht voor nazorg
De zorg voor alle betrokkenen na een incident is een
aandachtspunt. Vaak blijven er negatieve gevoelens
hangen, gaat men zich meer defensief opstellen, of is
het vertrouwen geschaad. Oog hebben voor wat alle
betrokkenen nodig hebben vlak na een incident, maar
ook op langere termijn is noodzakelijk. Hiervoor kan
een school ook beroep doen op de schoolnabije partners of op externen. (zie ‘wegwijzer’).
Educatie
Er is in relationele en seksuele vorming aandacht voor
een correcte handelswijze na een incident
Preventie van incidenten als seksueel grensoverschrijdend gedrag, seksueel misbruik of inbreuk op de lichamelijke integriteit, ongeplande zwangerschap, on-
Time-out-mogelijkheden voor jonge plegers
Ten aanzien van kinderen en jongeren die seksueel
grensoverschrijdend gedrag hebben gesteld kan de
mogelijkheid worden geboden tot een tijdelijke timeout, zowel voor de groep als voor het kind of de jongere
zelf. Ook hier kan een medewerker de mogelijkheid
(tijd) hebben om in gesprek te gaan met het kind of
de jongere. (zie ‘aandachtspunten bij communicatie’).
Is de vermoedelijke pleger een lid van het schoolteam
dan zal men wellicht overgaan tot een preventieve en
tijdelijke schorsing van de medewerker, in afwachting
van een intern onderzoek naar de feiten.
Privacyregels
Bij het behandelen van een incident houden het
schoolteam en de schoolnabije partners zich aan
de regels van ambstgeheim en beroepsgeheim. De
privacy van de betrokkenen wordt gerespecteerd.
Men spreekt over ‘vermoedelijke feiten, verdachte en
slachtoffer’ zolang dit nodig is (zie ‘aandachtspunten
bij communicatie’).
Deskundigheid medewerkers
Inschatten van de situatie
Indien een medewerker van het schoolteam geconfronteerd wordt met een situatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik, zal een
goede en correcte inschatting moeten gebeuren van
de situatie. Het Vlaggensysteem kan daarbij helpen
(zie de achtergrondinformatie ‘normatieve lijst’). In
het ‘handelingsprotocol’ worden vier fases voorzien:
informatieverzameling, overleg en advies, afhandeling en evaluatie (zie ‘aandachtspunten bij communicatie’ en ‘handelingsprotocol’).
Het schoolteam kan hiervoor ondersteuning vragen
bij de aanspreekpunten (afhankelijk van de afspraken die hierover op schoolniveau zijn gemaakt), de
schoolnabije partners of bij het nummer 1712 of bij
externen (zie ‘wegwijzer’).
Correct en deskundig reageren op seksueel grensoverschrijdend gedrag
In de competentie van het schoolteam is aandacht
voor conflictbeheersing, hanteren van agressie, spreken met kinderen en jongeren over seksueel grensoverschrijdend gedrag, een begeleidende rol opnemen. Een medewerker kan terugvallen op een duidelijke visie en een stappenplan van de school.
Protocol opvolgen
Een protocol is bekend bij het schoolteam en zij weten
waar naartoe voor hulp en ondersteuning. Dit kunnen
de directie zijn, de schoolnabije partners of een externe
expert (1712). Er wordt in deze situatie een stapsgewijze
aanpak gevolgd. Het protocol is beschikbaar voor mensen die een rol spelen in de procedure. Die mensen zijn
concreet met naam en toenaam vermeld en bereikbaar.
Beleidsinstrumenten | 43
Spreken met slachtoffers
De school kan een gesprek aangaan met een slachtoffer wanneer er een vermoeden, een onthulling of een
vaststelling is van seksueel misbruik. Het schoolteam
kan rekenen op ondersteuning van de schoolnabije
partners, de koepel of externen (aandachtspunten
en competenties worden teruggevonden in de instrumenten ‘competentiechecklist’ en ‘aandachtspunten
voor communicatie’).
Spreken met plegers
Ook kinderen of jongeren die pleger of vermoedelijke pleger zijn, hebben recht op een gesprek. (aandachtspunten en competenties worden opgesomd
in het instrument ‘aandachtspunten voor communicatie’). Ook als de vermoedelijke pleger een medewerker is, kan een gesprek aangewezen zijn (voor
aandachtspunten verwijzen we naar het instrument
‘handelingsprotocol’). Assistentie hiervoor kan men
vinden bij de schoolnabije partners of bij externe experten (zie ‘wegwijzer’).
Communicatie
Registratie en dossiervorming
Om een goed overzicht te houden op de incidenten
en de wijze waarop ze zijn behandeld, is een centraal
registratiesysteem over lichamelijke en seksuele integriteit nuttig. Zo kan men eenvoudig oude gegevens herbekijken en wordt er geleerd uit vroegere
incidenten. Zo kan men zaken met elkaar vergelijken,
kan men evalueren waar het anders moet en waar
correct actie ondernomen is. Het is aan te raden een
dossier over een nieuwe ‘case’ bij te houden en zorgvuldig alle communicatie over deze case te verzamelen. Daarbij wordt grondig rekening gehouden met de
bescherming van persoonsgegevens.
Crisiscommunicatie
Bij incidenten is het belangrijk de communicatie met
derden en met de media goed voor te bereiden. Hier
werkt men best met een woordvoerder (directie),
onthouden andere betrokkenen zich best van commentaar en verwijzen ze voor uitleg en vragen naar de
woordvoerder. Ook over het onthaal van verontruste
mensen, zowel telefonisch, per mail of in levende lijve
worden best afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat
men zich niet botweg afgewezen voelt of aan het lijntje gehouden, want dit verzwaart het vermoeden van
schuld en betrokkenheid van de school.
politie, inspectie, ouders/opvoedingsverantwoordelijken en eventueel familie op het terrein komen, geef
je tekst en uitleg over wat er gebeurt. Breng ook hier
de procedure niet in gevaar en bewaak het recht op
privacy van de betrokkenen.
Zie ook het dossier crisiscommunciatie van Klasse:
http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_02
Organiseer op korte termijn een informatiemoment
voor ouders/opvoedingsverantwoordelijken die betrokken zijn, waar uitleg wordt gegeven over de feiten en vragen kunnen worden gesteld. Zorg dat de
directie en de schoolnabije partners aanwezig zijn en
nodig eventueel experts uit die antwoorden kunnen
geven op moeilijke vragen. Probeer de aanwezigen
een zicht te geven op de procedures en behandeling
bij incidenten.
Ook voor het schoolteam zijn informatiemomenten
voorzien en personen die persoonlijk betrokken waren bij het incident individueel informeren is belangrijk. Hou rekening met de nood aan geheimhouding in
geval van een lopende gerechtelijke procedure.
Kinderen en jongeren die rechtstreeks betrokken zijn
op de pleger of het slachtoffer, worden best ook geïnformeerd via een persoonlijk gesprek of groepsbijeenkomst. Voor betrokkenen is het vooral van belang
aan te geven wat gedaan is om de veiligheid te garanderen en hoe de procedure in het behandelen van
het incident verder voor hen zal verlopen. Ook als er
Beleidsinstrumenten | 44
4 Competentiechecklist
Wat? Deze checklist geeft een overzicht van
noodzakelijke en nuttige competenties voor het
ganse schoolteam en specifieke competenties
voor sommige leden van het schoolteam, om met
het thema lichamelijke en seksuele integriteit aan
de slag te kunnen gaan.
Waarom? Deze checklist kan gebruikt worden als
een vorm van zelftest, of als instrument om hiaten
op te sporen en aan te vullen in het beleid rond
deskundigheidsbevordering.
Wie? Elke directie of leraar kan dit document
gebruiken om de aanwezige deskundigheden en
competenties in kaart te brengen, te ontwikkelen
of aan te spreken.
Opgepast!
- Niet enkel competenties zijn een sleutel tot een
succesvol beleid, de directie zorgt best voor een
goed kader waarbinnen competenties kunnen
worden ingezet en aangesproken. Deze basiscondities lees je verder in dit instrument.
- Sommige items in de competenties lijken op
het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op
het eerste zicht residentiële aandachtspunten
thematisch ook relevant zijn voor de ruimere
schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan
slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen.
4.1 Hoe deze competentielijst gebruiken?
4.2 Hoe een eigen competentiebeleid uitwerken
Net als alle andere instrumenten moet deze competentielijst vertaald worden naar de eigen specifieke
context en naar de specifieke positie en taak van de
medewerker. Deze lijst kan gebruikt worden bij het
opstellen van een beleid dat oog heeft voor noodzakelijke en nuttige competenties van het schoolteam
op verschillende niveaus.
Competenties van het schoolteam
De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
Heeft zicht op de noden en vragen van kinderen/jongeren op vlak van relaties en seksualiteit, op de specifieke thema’s per ontwikkelingsfase en op de leefwereld van de jongere/kind. Hij/zij kent de belangrijkste
doelstellingen en kan relevant materiaal en relevante
werkvormen selecteren om leerpocessen op gang te
brengen bij de doelgroep.
Een effectieve implementatie van een beleid staat of
valt niet met de deskundigheid van enkele medewerkers, maar met de mate waarin competenties een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het hele schoolteam. Bovendien handelen medewerkers binnen een
breed gedragen visie en de daaruit voortvloeiende
afspraken en beleid.
Volgende vijf elementen zijn essentieel om verbetering te realiseren:
- Opname van het onderwerp lichamelijke en seksuele integriteit bij leerlingbesprekingen.
-
Agenderen van het onderwerp bij teamoverleg
en schoolgebonden en schooloverstijgend werk­
overleg.
- Opname van het onderwerp in jaarverslagen en
werkplannen van diverse beleidsondersteunende
werkgroepen (cel leerlingenbegeleiding, werkgroep
RSV).
- Opname van het onderwerp in sollicitatie-, functionerings- en beoordelingsgesprekken.
- Periodiek uitvoeren van een SWOT-analyse: huidige
situatie met sterktes en lacunes in kaart brengen.
De leraar als opvoeder
De leraar kan een positief klimaat creëren in de klasgroep door positieve interacties tussen de leerlingen
te stimuleren. De leraar kan gepast ingrijpen wanneer leerlingen door anderen gediscrimineerd, geïntimideerd of uitgesloten worden en bevraagt kritisch
zijn/haar omgang met de leerlingen. De leraar discrimineert zelf niet.
De leraar is gericht op het stimuleren van de zelfontplooiing van de individuele leerling, ook op vlak van
relaties en seksualiteit. Hierbij laat hij/zij zich niet
leiden door vooroordelen over geslacht, herkomst,
cultuur of sociale groep. Hij heeft aandacht voor de
verschillende waarden en normen die gehanteerd
worden, verschillen in ontwikkelingsstijl en -tempo.
Leerlingen krijgen de kans standpunten te formuleren en voor hun eigen mening uit te komen, krijgen
experimenteerruimte en grenzen en worden een taal
aangereikt om over deze onderwerpen in gesprek te
gaan.
Beleidsinstrumenten | 45
De leraar volgt de maatschappelijke ontwikkelingen
op het terrein van relaties en seksualiteit en kan die
ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context, bijvoorbeeld omgaan met nieuwe media.
De leraar kan omgaan met leerlingen met problemen
en kan gedragsmoeilijkheden kaderen en begeleiden.
De leraar als inhoudelijk expert
De leraar bezit een brede kennis over relaties en seksualiteit, de risico’s en de beschermingsmethodes en
houdt die kennis actueel. De leraar weet waar hij of
zij terecht kan voor kwaliteitsvolle ondersteuning en
materiaal. De leraar kan in overleg met collega’s de
inhouden van projecten RSV bepalen en bijstellen.
De leraar als organisator
De leraar kan interactieve en creatieve werkvormen
en het uitvoeren van individuele werkopdrachten managen die het leren over relaties en seksualiteit bevorderen, zoals projectwerk, groepsgesprekken…
De leraar als onderzoeker
De leraar kan op basis van evaluaties en observaties
van leerlingen tijdens RSV-activiteiten de eigen klaspraktijk in vraag stellen en bijsturen. De leraar kan zijn
eigen navormingsbehoefte i.v.m. RSV invullen.
De leraar als partner van ouders en verzorgers
De leraar kent en houdt zich aan de professionele deontologie bij het omgaan met persoonlijke informatie
over leerlingen. De leraar kan ouders en verzorgers
adviseren en hen op een constructieve manier ondersteunen in hun taak. De leraar kan – indien nodig – de
leerling doorverwijzen naar juiste instanties.
De leraar kan met de ouders in dialoog treden over
het formele en informele RSV-programma en de keuzes die de school maakt op dit vlak.
De leraar als lid van het schoolteam
De leraar is bereid samen te werken met collega’s en
neemt zowel in de eigen lessen als in gezamenlijke
projecten zijn verantwoordelijkheid op. De leraar is
bereid te overleggen en kan het eigen functioneren
bespreekbaar maken. De leraar is bereid andere collega’s te helpen en zelf te leren van de deskundigheid
van anderen.
De leraar als partner van externen
De leraar kent de externe organisaties (in eerste instantie het begeleidend CLB als schoolnabije partner)
waarmee samengewerkt kan worden als het gaat
over relaties en seksualiteit van kinderen en jongeren
en is bereid ervoor te zorgen dat deze samenwerking
optimaal en kwaliteitsvol verloopt. De leraar kan de
jongeren voldoende voorbereiden, kan vragen en noden doorgeven, kan de nazorg op zich nemen, alsook
de evaluatie. De leraar bespreekt de evaluatie met de
externe organisaties en geeft suggesties om het aanbod beter aan te passen aan de verwachtingen.
De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
De leraar is zich bewust van zijn rol als opvoeder,
naast anderen, op vlak van relaties en seksualiteit en
signaleert noden en knelpunten op dit vlak.
De leraar als cultuurparticipant
De leraar informeert zich over wat er op maatschappelijk vlak gebeurt op het terrein van kinderen en
jongeren, relaties en seksualiteit. Hij kent de meest
geschikte kanalen om zich hierover te informeren.
Het KAVES-Model
Sensoa hanteert bij het uitwerken van trainings- en
bijscholingsprogramma’s het KAVES-model om de
competenties van medewerkers in kaart te brengen.
Dit model deelt de competenties in categorieën in,
die dan weer overeenkomen met specifieke methodes en strategieën voor deskundigheidsbevordering.
Dit model helpt ons om het begrip ‘competenties’
breed genoeg in te vullen en niet enkel te focussen op
aanwezige kennis.
K – Kennis en informatie
Alle vormen van inhouden die kunnen deel uitmaken van kennisverwerving: feiten, begrippen, relaties,
structuren, beelden, instrumenten. Bijvoorbeeld welke anticonceptiemethodes er bestaan, welke soorten
intieme relaties mensen kunnen hebben, hoe mensen
seksualiteit beleven.
A - Attitudes
Opvattingen, overtuigingen, meningen, standpunten en
visies. Bijvoorbeeld over wie verantwoordelijk is voor
anticonceptie, welke relatie je het meest acceptabel zou
vinden voor jongeren, wat je houding is ten aanzien van
seksuele relaties tussen kinderen of jongeren.
V - Vaardigheden: vaak communicatievaardigheden
Kunde, werkwijze, methode, handigheid en techniek,
bijvoorbeeld kunnen demonstreren hoe je een condoom
gebruikt, kunnen uitleggen wat er in een goede relatie van
belang is, een gesprek kunnen aangaan met kinderen of
jongeren over intimiteit, voelen, lichamelijkheid, seksuele
relatie, seksueel grensoverschrijdend gedrag, en misbruik.
E – Emoties en ervaringen
Gevoelens, emoties, en emotionele ervaringen, bijvoorbeeld welke gevoelens het gebruik van het condoom bij je oproepen, welke relatie je het beste gevoel zou geven, waar je weerstand voelt in het praten
Beleidsinstrumenten | 46
met kinderen en jongeren over hun seksuele relatie
en of je bestand bent tegen misbruikverhalen.
S – Steun
Alles wat kan helpen in een gegeven situatie: bronnen, mensen, protocollen. Bijvoorbeeld waar je meer
informatie zou kunnen vinden over anticonceptiemiddelen, met wie je kan gaan praten als het fout
loopt in een relatie, waar je kinderen of jongeren naar
kan doorverwijzen bij een seksueel probleem.
Een KAVES schema uitwerken
Het uitwerken van een KAVES-schema nodigt je uit
om in te gaan op alle aspecten die samenhangen
met de te verwerven of ontwikkelen competenties of
gedragsvormen. Bovendien nodigt deze manier van
werken je uit te vertrekken van de ervaring van de
medewerkers zelf.
Een voorbeeld: Basiskennis over seksualiteit hebben
K: Welke kennis is noodzakelijk, welke nuttig? Wat is
reeds aanwezig bij (bepaalde) medewerkers?
A: Welke opvattingen heersen er over seksualiteit?
Welke attitude is wenselijk? Welke opvattingen over
seksualiteit zijn noodzakelijk? Welke zijn nadelig en
werken contraproductief? Welke diversiteit is er?
V: Welke vaardigheden moeten alle medewerkers bezitten, bijvoorbeeld op een vraag van een cliënt kunnen
antwoorden op een correcte manier? Welke vaardigheden zijn nuttig? Welke zijn reeds aanwezig bij (sommige) medewerkers? Waar zitten de grootste lacunes?
E: Voelen medewerkers zich voldoende op hun gemak
met dit onderwerp? Welke weerstanden zijn er bij medewerkers? Waar komen deze gevoelens aan bod?
S: Op welke steunbronnen moeten medewerkers
kunnen terugvallen? Welke worden nu veel gebruikt?
Welke worden gemist? Hoe kunnen medewerkers
zich beter ondersteund weten en hoe kunnen ze elkaar ook beter ondersteunen?
Methodes en strategieën
Om deze verschillende competenties te realiseren
zijn er heel wat werkvormen en methodes beschikbaar. Onderstaand overzicht ordent werkwijzen en
strategieën volgens KAVES:
Kennis
Lezing, werkbezoek, opzoekwerk,
studiewerk, interview met experts, bronnen raadplegen, opleiding volgen…
Attitude
Checklist, werken met stellingen
en mythes, discussies, getuigenis
of lezing, verhandeling, bevraging opstellen, cases bespreken…
Vaardigheden
Training en modeling, rollenspel,
oefenen in praktijk, opdracht uitvoeren en feedback krijgen, scenario’s opstellen, stage lopen…
Emoties
Gesprek binnen team, werkbespreking, individuele reflectieoefening, verhaal of getuigenis
van kinderen/jongeren of medewerkers, lichaamswerk, encounterwerk (leren scheiden van
emoties en boodschap, geweldloos communiceren)…
Steun
Positieve feedback, draagvlak,
teamwork, contacten en hulp,
bronnen, planning, werkbegeleiding, evaluatie…
In de hiernavolgende lijst zijn de belangrijkste KAVES
-categorieën aangegeven, zodat dit in de planning kan
worden vertaald naar bruikbare en werkbare strategieën.
Een beproefde werkwijze is het werken met korte cyclische verbeteracties op kleine schaal, alvorens deze
op grotere schaal in te voeren (na het doorvoeren van
de noodzakelijke aanpassingen).
4.3 C
ompetenties
Professionalisering gaat idealiter over volgende competenties:
Algemene condities
Het schoolteam
- Is voldoende gemotiveerd om het onderwerp lichamelijke en seksuele integriteit op te nemen (A).
- Ziet voldoende het belang in van dit onderwerp (A).
- Voelt zich gesteund om taken op dit terrein op te
nemen (S).
- Voelt zich niet belemmerd in de uitvoering van deze
taken (S).
- Kan zich vinden in de visie van de school met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit (S).
- Heeft een open communicatie over dit onderwerp
tussen en met verschillende geledingen van de
school (A, V, E, S).
- Vertaalt deze visie naar de praktijk van het werken
met kinderen/jongeren (A, V, E, S).
- Heeft voldoende respect voor onderlinge verschillen
in waarden en normen met betrekking tot dit onderwerp (A, E).
- Heeft oog voor weerstanden ten aanzien van dit onderwerp bij medewerkers (E).
- Voelt zich vrij om open met kinderen/jongeren over
dit onderwerp te praten (A,E).
- Ervaart de sfeer als steunend en veilig om over dit
onderwerp met elkaar van gedachten te wisselen (S).
Beleidsinstrumenten | 47
- Heeft geen angst voor klachten met betrekking tot
seksueel grensoverschrijdend gedrag bij medewerkers (E, S).
- Ziet het als zijn taak kinderen/jongeren te ondersteunen met betrekking tot seksualiteit, intimiteit,
relaties, lichamelijkheid en weerbaarheid (A).
- Heeft duidelijkheid over verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden op dat vlak (S).
Basiscompetenties
Onderstaande punten gelden in principe voor het
ganse schoolteam.
Veiligheid en betrokkenheid kunnen creëren voor kinderen/jongeren met betrekking tot lichamelijke en seksuele
integriteit (V).
- Onveilige (lichamelijke en seksuele) situaties bespreekbaar kunnen maken (V).
- Kunnen aansluiten op de belevingswereld van het
kind/de jongere (V).
- Kinderen/jongeren voelen zich niet beoordeeld en
veroordeeld omwille van hun seksualiteit, seksuele
identiteit of lichaam (A, V).
- Heldere gedragsregels en afspraken kunnen meegeven en hanteren (A,V).
-O
ok stilzwijgen een plaats kunnen geven, kinderen en
jongeren de ruimte laten zich terug te trekken en zelf
te kiezen hoe, met wie en wanneer ze willen spreken.
Seksualiteit en lichamelijkheid op een open en aangepaste manier bespreekbaar kunnen maken
- Relevante thema’s voor het kind/de jongere bespreekbaar kunnen maken (V).
- Een taal (ook non verbaal) hanteren die het kind/de
jongere kan aanvaarden en begrijpen (V).
- Zich bewust zijn van de boodschappen die men zelf
verbaal, non verbaal en in de eigen levenshouding
uitdraagt (V).
- Kunnen communiceren over emoties en ervaringen (V,E).
Seksueel gedrag correct kunnen beoordelen
- Seksueel gedrag van kinderen/jongeren correct kunnen beoordelen (V).
- Signalen van riskant seksueel gedrag kunnen herkennen (V).
Basiskennis hebben over seksualiteit, seksuele ontwikkeling en seksueel grensoverschrijdend gedrag
- In staat zijn ad hoc basale voorlichting te geven (K,V).
- Weten welk seksueel gedrag op welke leeftijd of tijdens welke ontwikkelingsfase voorkomt (K, A).
- Weten welke betekenissen seksueel gedrag kan
hebben in de verschillende fasen van de seksuele
ontwikkeling van kinderen en jongeren (K, A).
- Kunnen inschatten wanneer seksueel gedrag grensoverschrijdend wordt aan de hand van een algemeen aanvaard referentiekader (bijvoorbeeld het
Vlaggensysteem) (K, A).
Doelen voor relationele en seksuele vorming en begeleiding kennen
- Weten waartoe relationele en seksuele vorming en
begeleiding dient (K,A).
- Het belang van ondersteuning op dit vlak onderschrijven (A).
- Zelf maatschappelijk aanvaarde normen uitdragen,
bijvoorbeeld gelijkwaardigheid tussen seksen, wederkerigheid in relaties, vrije partnerkeuze… (V, S).
Rekening houden met diversiteit
- Erkennen en respecteren van verschillende opvattingen
en denkbeelden van kinderen/jongeren en hun omgeving met betrekking tot seksualiteit en relaties (A,V).
- Kunnen aanvaarden dat eigen opvattingen soms
verschillen van de visie van de school (A,E).
Positief rolmodel zijn
- In gedrag en houding respectvol omgaan met de
lichamelijke en seksuele integriteit van anderen
(A,V).
- Optreden tegen seksistisch, discriminerend, vernederend of onveilig seksueel gedrag van kinderen/
jongeren en het schoolteam (A,V).
- Zorgvuldig omspringen met de privacy van het kind/
de jongere (A,V).
Adequaat handelen bij (een vermoeden van) seksueel
grensoverschrijdend gedrag
- Onderkennen bij jezelf van een signaal van verontrusting en dit in overleg brengen binnen de school
- Tijdig signaleren van seksueel grensoverschrijdend
gedrag (A,V).
- Een mogelijk slachtoffer/pleger kunnen ondersteunen.
- In dialoog kunnen treden met het kind/de jongere
(V) met het oog op het wijzigen van gedrag.
- Gepaste stappen kunnen zetten die een wijziging
van gedrag beogen (V).
-K
unnen handelen conform het handelingsprotocol (V, S)
- Oog hebben voor groepsdruk (A, V).
Weerbaar gedrag van kinderen/jongeren kunnen stimuleren
- Aandacht voor de autonomie en de groeimogelijkheden van kinderen/jongeren met betrekking tot
relaties en seksualiteit (A).
- Kunnen kinderen/jongeren begeleiden in weerbaar
gedrag, intimiteit, verlangen en grenzen (V).
- Zelf weerbaar zijn en vertrouwd met aspecten van
intimiteit, lichamelijkheid en grenzen (V,E).
- Kunnen omgaan met de weerbare reacties van anderen (V,E)
Beleidsinstrumenten | 48
4.4 Specifieke competenties
Leden van het schoolteam die mee verantwoordelijk
zijn voor relationele en seksuele vorming of begeleiding moeten een aantal competenties hebben.
Relationele en seksuele vorming
In de literatuur, gebaseerd op een bevraging bij leraars
en begeleiders komen we volgende top vijf tegen van
specifieke competenties:
1. De vaardigheid om een positieve en veilige atmosfeer in de groep te creëren.
2. H
et thema op een openlijke, toegankelijke manier
kunnen behandelen en een juist taalgebruik hanteren.
3. Ervaring hebben met het thema, kunnen omgaan
met persoonlijke vragen en daarbij persoonlijke
grenzen kunnen stellen.
4. G
oed geïnformeerd zijn over seksuele ontwikkeling,
lichaam, seks, veilig vrijen, diversiteit en de doelgroep.
5. Inlevingsvermogen hebben in wat leeft bij je kinderen / jongeren; goed contact hebben, niet boven de
groep staan maar tussen de deelnemers.
Kennis: ik heb kennis van…
- Ontwikkelingsfases in seksuele ontwikkeling.
- De noden, vragen en ervaringen van de doelgroep op
vlak van seks en relaties.
- De specificiteit en diversiteit van de doelgroep waarmee men te maken heeft.
- De verschillen tussen jongens en meisjes, mannen
en vrouwen op dit terrein.
-D
e maatschappelijke evoluties op gebied van relatie- en samenlevingsvormen.
-D
e maatschappelijke ernst van de problemen verbonden aan ongewenste zwangerschap, ongewenste seks, hiv- en soa-besmetting.
- De beschermingsmethodes en hun betrouwbaarheid.
- De bestaande noodscenario’s en behandelingsmethodes.
- De hulpverlening op dit vlak.
- Signalen die wijzen op problemen.
- De maatschappelijke waarden en normen op dit vlak.
- De interne en externe protocollen bij incidenten;
- De inhoud van educatieve doelen op vlak van seks
en relaties.
- Materiaal en leermiddelen en hun kwaliteit en vindplaats.
Attitudes: ik heb/ik denk/ik wil…
- Een klare kijk hebben op de eigen waarden en normen
op dit vlak en op de wijze waarop deze gevormd werden.
- Openheid en tolerantie ten aanzien van waarden
en normen die afwijken van mijn eigen waarden en
normen.
- Zicht hebben op de (diversiteit aan) waarden en
normen van het kind/de jongere en de wijze waarop
deze gevormd worden.
- Begrip voor het feit dat kinderen/de jongeren hierover een andere mening kunnen hebben.
- Erkenning voor ‘respect en zorg voor zichzelf en voor
anderen’ als belangrijke waarden.
- Emancipatorisch denken over de verhouding tussen
mannen en vrouwen.
- Mijzelf niet discriminerend opstellen ten aanzien
van homo’s, lesbiennes, transseksuelen, mannen,
vrouwen, allochtonen.
- Geen negatief of stigmatiserend oordeel uitspreken
over gedrag en keuzes.
- Kunnen getuigen over eigen waarden.
- Waardevormende gesprekken kunnen begeleiden.
- Aandacht hebben voor kinderen/jongeren die in
nood zitten.
- Regelmatig mijn eigen ervaring en kennis bijwerken.
Vaardigheden: ik kan…
- Communiceren in een verstaanbare en gewone taal;
- Openheid en tolerantie opbrengen.
- Een positieve en veilige sfeer creëren.
- Humor gebruiken.
- Mij inleven in de leefwereld van het kind/de jongere.
- Een gesprek voeren met het kind/de jongere.
- Een groepsgesprek of discussie begeleiden en het
kind / de jongere helpen een eigen mening te vormen.
- Technieken en werkvormen gebruiken die veel interactie met de deelnemers toelaten.
- Een kind/jongere met een probleem opvangen.
- Kinderen/jongeren helpen in dialoog te gaan met
anderen.
- Als rolmodel fungeren voor het kind/de jongere en in
die hoedanigheid respect (gezag) verwerven.
- Eigen gedrag kritisch blijven bekijken.
- Een gesprek met ouders, collega’s en externen aangaan.
Emoties: ik ben in staat om…
- Eigen gevoelens te erkennen op vlak van seks en relaties en deze te benoemen.
- Hierover te praten in een begrijpbare taal.
-M
ij in te leven in de gevoelens van het kind/de jongere.
- Ruimte te geven aan de gevoelens van het kind/de
jongere en die serieus te nemen.
- Een gesprek over gevoelens met het kind/de jongere
te kunnen aangaan.
- Condities te creëren om in groepsverband over persoonlijke gevoelens te praten, te mogen groeien in voelen.
Beleidsinstrumenten | 49
- De privacy van kinderen/jongeren en andere deelnemers niet te schaden.
- Zelf ergens terecht te kunnen voor hulp en ondersteuning.
- Eigen grenzen te herkennen en te beseffen waarover
ik wel of niet kan/wil praten met het kind/de jongere.
Steun: ik…
- Realiseer mij dat ik als model voor bepaalde kinderen en jongeren een belangrijke steun kan betekenen.
- Kan kinderen/jongeren zelfvertrouwen geven en stimuleren in hun ontplooiing.
- Weet welke hulpbronnen ik kan aanboren.
- Kan zinvolle samenwerkingsverbanden aangaan
met collega’s.
- Kan ouders/familie van de kinderen en jongeren betrekken bij dit aspect.
- Kan collega’s of externe diensten betrekken bij het
geven van relationele en seksuele vorming.
- Verzamel systematisch evaluatiegegevens en hou er
rekening mee.
- Ken diensten waar ik terecht kan voor ondersteuning.
- Weet waar ik materiaal kan vinden ter ondersteuning.
Aanspreekpunten
In de school is één of meerdere aanspreekpunten
interessant, die kennis en expertise bundelen en
opnemen in het zorgbeleid van de school. Een aanspreekpunt is er voor iedereen die opmerkingen of
vragen heeft over seksueel grensoverschrijdend gedrag van en t.a.v. kinderen en jongeren. Afhankelijk
van de afspraken binnen de school kan één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding,
een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur, een
CLB-medewerker…) die aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit in het
geding is. In sommige situaties kan het een groep
personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding,
crisisteam…).
Aandacht kan gaan naar:
-E
erste opvang/aanspreekpunt.
-C
oördinatie van de interne procedure en doorverwijzing.
-P
reventieactiviteiten.
Competenties van het aanspreekpunt zijn:
1. E
xtra eerste opvang/aanspreekpunt zijn voor kinderen, jongeren, hun ouders.
2. O
ndersteuning kunnen bieden aan het schoolteam;
3. Kunnen doorverwijzen, signaleren en adviseren.
4. Helpen in het uitwerken van een kwaliteits-, preventie- en reactiebeleid lichamelijke en seksuele integriteit op school in samenwerking met de
schoolnabije partners. (zie verder het instrument
‘aandachtspunten voor communicatie’).
Beleidsinstrumenten | 50
5 Aandachtspunten bij
communicatie over
lichamelijke en seksuele
integriteit
Wat? Goede afspraken, communicatielijnen en
duidelijke aanspreekpunten voor lichamelijke en
seksuele integriteit in het beleid kunnen er in een
school mee zorg voor dragen dat kinderen en jongeren en hun ouders er met een vraag of klacht
over lichamelijke en seksuele integriteit terecht
kunnen. Ook voor het schoolteam is duidelijkheid
rond deze materie belangrijk.
Waarom? Bij twijfel, vermoeden of bij meldingen
en vaststellingen is duidelijkheid over de communicatielijnen, de competenties, de bevoegdheden,
procedure en taken een must.
Wie? In principe alle leden van het schoolteam.
Afhankelijk van de afspraken binnen de school
kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de
cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator,
de directie, het bestuur, een CLB-medewerker) die
aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en
seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep,
cel leerlingenbegeleiding, crisisteam). Deze schoolteamleden hebben de nodige competenties en zijn
aanspreekbaar zowel voor kinderen en jongeren als
voor hun ouders en het schoolteam.
Opgepast ! Bij een melding, vermoeden of vaststelling gaat het vaak om privacygevoelige informatie en is zorgvuldig omgaan met deze informatie essentieel. Deze aandachtspunten gelden
in principe voor alle leden van het schoolteam,
omdat een kind of jongere iedereen kan aanspreken. Er zijn wettelijke bepalingen die voortvloeien
uit de discretieplicht, beroepsgeheim en ambstgeheim waaraan men als lid van het schoolteam en
als aanspreekpunt gebonden is.
5.1 Algemene principes
- Alertheid op signalen, uitspraken en vermoedens
m.b.t. de lichamelijke en seksuele integriteit van een
leerling is een basishouding van ieder lid van het
schoolteam. Elk kind of jongere moet kunnen rekenen op deze alerte basisattitude en bij ieder lid van
het schoolteam terecht kunnen.
- Het is belangrijk om zo weinig mogelijk over de hoofden van de leerlingen te spreken, maar steeds in samenspraak met hen te werken en hen en hun ouders
te betrekken bij de stappen die worden gezet.
- Elk lid van het schoolteam is verplicht informatie uit
te wisselen met het oog op de verbetering van de organsiatie en werking van de dienst en ambtsuitoefening. Maar elk lid van het schoolteam is ook drager
van discretieplicht.
- Het doorgeven van privacygevoelige informatie aan
anderen gebeurt bijgevolg zoveel mogelijk op basis
van het beginsel ‘need to know, not nice to know’.
Dit betekent dat enkel informatie die op dat moment noodzakelijk is om de leerling te begeleiden
wordt doorgegeven.
- Binnen de school zijn verschillende communicatielijnen mogelijk, die hieronder worden opgesomd en
besproken.
- Omgaan met geruchten, vermoedens of aantijgingen is vaak lastig omdat er veel onduidelijkheid is en
men alle betrokkenen in hun waarde wil laten. We
geven hier een aantal aanbevelingen.
- Daarnaast is het interessant één of meerdere aanspreekpunten te hebben, die kennis en expertise
bundelen en opnemen in het zorgbeleid van de
school. Een aanspeekpunt is er voor iedereen die
opmerkingen of vragen heeft over seksueel grensoverschrijdend gedrag van en t.a.v. kinderen en
jongeren. Afhankelijk van de afspraken binnen de
school kunnen één of meerdere verantwoordelijke
personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van
de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator,
de directie, het bestuur, een CLB-medewerker) die
aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en
seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep,
cel leerlingenbegeleiding, crisisteam).
5.2 Communicatielijnen binnen de school
We bekijken vier mogelijke communicatielijnen vanuit het schoolteam. We gaan er hier van uit dat de
leraar het eerste aanspreekpunt is voor de leerling.
Het kan uiteraard ook dat een leerling rechtstreeks
contact opneemt met het CLB of externe hulp.
- Binnen het schoolteam.
- Met het CLB.
- Met externe jeugdhulpverlening.
- Met ouders.
Binnen het schoolteam
Elk personeelslid kan aanspreekpunt zijn  hiërarchische meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding
Een personeelslid dat beschikt over privacygevoelige informatie over een leerling (zowel als slachtoffer dan als
pleger van feiten binnen of buiten de schoolcontext),
zal deze informatie nooit op eigen houtje meedelen aan
de leden van begeleidende klassenraad of aan andere
collega’s. Conform de afspraken daarover gemaakt in
de school, moet de hiërarchische meerdere en/of cel
leerlingenbegeleiding daarover worden geïnformeerd.
Hiërarchische meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding  begeleidende klassenraad
Nadat de hiërarchisch meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding kennis hebben genomen van deze privacygevoelige informatie beslissen zij welke verdere
stappen moeten worden ondernomen. Afhankelijk van
de ernst van de problematiek en de mate waarin (een
vorm van) jeugdhulpverlening aangewezen is, zal ook
de CLB-medewerker hierbij worden betrokken.
Beleidsinstrumenten | 51
Het is ook mogelijk dat de leden van de begeleidende
klassenraad het begin niet en later wel worden geïnformeerd over een bepaalde –privacygevoelige– problematiek waarmee een leerling kampt. Wat men graag
zou willen weten, maar wat op dat moment niet strikt
noodzakelijk is, wordt niet meegedeeld. Het is duidelijk
dat deze informatie niet verder wordt verspreid. Leden
van de begeleidende klassenraad mogen deze informatie dus niet delen met andere collega’s! De personeelsleden die privacygevoelige informatie ontvangen,
zijn zich hier best terdege van bewust.
Met het CLB
De CLB-medewerker kan door elk personeelslid van
een school worden gecontacteerd. We denken bijvoorbeeld aan een leraar die in vertrouwen werd genomen door een leerling en raad wil vragen aan een
CLB-medewerker. Andere voorbeelden zijn een directeur die, na hierover ingelicht te zijn door een leerlingenbegeleider, een situatie verder wil bespreken met
de CLB-medewerker, of een lid van de begeleidende
klassenraad dat n.a.v. een leerlingenbespreking één en
ander verder wil uitdiepen met de CLB-medewerker.
Personeelslid  CLB-medewerker
Het is niet vanzelfsprekend dat een personeelslid van
een school rechtstreeks contact opneemt met een CLBmedewerker om privacygevoelige informatie uit te wisselen, zonder vooraf de hiërarchische meerdere of de
cel leerlingenbegeleiding te informeren. In uitzonderlijke
omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een leerling zich
in een acute gevaarsituatie bevindt, kan een personeelslid van een school rechtstreeks contact opnemen met de
CLB-medewerker. Op die manier kan de CLB-medewerker bijvoorbeeld de nodige hulp verlenen. Een dergelijke
melding ontheft het personeelslid echter niet van zijn
verplichting om de hiërarchisch meerdere te informeren
en gebeurt dan ook best in samenspraak met deze hiërarchisch meerdere of de cel leerlingenbegeleiding.
Begeleidende klassenraad  CLB-medewerker
Op de begeleidende klassenraad kan normaal geen
‘ongefilterde’ privacygevoelige informatie aan bod
komen. Indien dit toch het geval zou zijn, verstrekt de
begeleidende klassenraad, indien begeleiding van de
leerling door het CLB aangewezen is, alle privacygevoelige informatie aan de CLB-medewerker.
Hiërarchische meerdere/cel leerlingenbegeleiding
 CLB-medewerker
De hiërarchisch meerdere of cel leerlingenbegeleiding bezorgt alle privacygevoelige informatie aan de
CLB-medewerker zodat die ten volle kan betrokken
worden bij de begeleiding van de leerling. Dit gebeurt
zoveel mogelijk in samenspraak met de leerling zodat
de leerling weet wie er geïnformeerd wordt.
CLB-medewerker  schoolteam
De CLB-medewerker is drager van het beroepsgeheim waardoor het voor de CLB-medewerker niet
vanzelfsprekend is om informatie die onder het beroepsgeheim valt, uit te wisselen met een school.
Het beroepsgeheim is van toepassing op geheimen,
bijvoorbeeld datgene wat een leerling uitdrukkelijk of
stilzwijgend toevertrouwt aan de CLB-medewerker.
Ook bepaalde zaken die de CLB-medewerker hoort of
ziet, kunnen beschouwd worden als geheimen. Deze
informatie mag in principe niet worden uitgewisseld
(zie hiervoor ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ in
de achtergrondinformatie).
Uiteraard is het niet de bedoeling dat het beroepsgeheim het samen begeleiden van leerlingen door CLB
en school hindert. De CLB-medewerker bespreekt
dan ook telkens met de leerling wat zeker aan de
school moet worden meegedeeld om een passende
opvang van de leerling op school maximaal te garanderen. Het CLB-decreet bepaalt ook via artikel 36 dat
relevante informatie kan worden uitgewisseld met
een school, maar dat moet binnen de grenzen van het
beroepsgeheim gebeuren. Het blijft bijgevolg belangrijk dat de leerling instemt met het meedelen van gegevens. Indien de leerling de vertrouwelijkheid blijft
claimen, kunnen geheimen niet worden meegedeeld.
Deze terughoudendheid vloeit voort uit het feit dat
de CLB-regelgeving niet verduidelijkt wat relevante
informatie is. Volgens de kwaliteitseisen bij het verwerken van persoonsgegevens moeten de doorgegeven persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend
en niet overmatig zijn. Ook het mondeling doorgeven
van informatie is een ‘verwerking’.
Informatie die de leerling niet wenst uit te wisselen,
wordt bij voorkeur niet uitgewisseld. Indien deze informatie echter noodzakelijk is voor het schoolteam
om zijn taak naar behoren te vervullen, kan de CLBmedewerker in het belang van de leerling toch een
handelingsgerichte vertaling van deze informatie
doorgeven. Strikt medische gegevens kunnen nooit
uitgewisseld worden met de school. De arts of verpleegkundige kan wel aanwijzingen geven waar het
schoolteam rekening mee kan houden.
De informatie wordt gedeeld met die personen (kringen van ambtsgenoten) die de informatie nodig hebben in het kader van een goede opvolging van een
concrete leerling (wie moet wat weten om op een
pedagogisch verantwoorde manier met de betrokken leerling om te gaan?). In het ene geval is dit de
hiërarchisch meerdere, in een ander geval kan dit de
cel leerlingenbegeleiding zijn en soms ook de begeleidende klassenraad. Het spreekt voor zich dat de
informatie door deze personen niet verder wordt
verspreid. Ze blijft m.a.w. beperkt tot de kring van
ambtsgenoten waarmee de CLB-medewerker informatie heeft uitgewisseld.
Beleidsinstrumenten | 52
Internaten – CLB
De internaten vallen niet steeds onder het werkingsgebied van de CLB’s. Dit neemt niet weg dat er bereidheid is van de CLB’s tot ondersteuning. Maar
aangezien dit niet structureel verankerd is, is extra
aandacht voor afstemming nodig.
Externe (jeugd-)hulpverlening  lid schoolteam / begeleidende klassenraad
Het is niet aangewezen dat externe (jeugd-)hulpverlening rechtstreeks leden van het schoolteam of
leden van een begeleidende klassenraad contacteert
en informeert.
formatie beschikken voor het schoolteam om op een
pedagogisch verantwoorde manier om te gaan met
een bepaalde leerling. Wegens het beroepsgeheim
dat op deze hulpverleners rust is het ook voor hen
verre van vanzelfsprekend om privacygevoelige informatie uit te wisselen met een school.
Met externe (jeugd-)hulpverlening
Jeugdhulpverleners zijn in principe gebonden aan
het beroepsgeheim. In het kader van de uitwisseling van privacygevoelige informatie met externe
(jeugd-)hulpverleners, moet eerst verwezen worden naar de draaischijffunctie van het CLB. Indien
de school en het CLB aan een leerling onvoldoende
ondersteuning kunnen bieden, zal het CLB vanuit zijn
draaischijffunctie leerlingen doorverwijzen naar een
meer specifieke vorm van (jeugd-)hulpverlening. Het
is aangewezen dat de school minstens geïnformeerd
wordt over dergelijke beslissingen, dat ze eventueel
in samenspraak met haar genomen worden. De cel
leerlingenbegeleiding zal meestal de aangewezen
kring van ambtsgenoten zijn om dergelijke zaken te
bespreken.
Hiërarchisch meerdere / cel leerlingenbegeleiding 
externe (jeugd)hulpverlening
In samenspraak met de CLB-medewerker én, indien
mogelijk, de betrokken leerling kan de hiërarchische
meerdere of de cel leerlingenbegeleiding contact opnemen met de externe (jeugd-)hulpverlening. Zij zullen later, samen met de CLB-medewerker en, indien
mogelijk, met de leerling, nagaan welke informatie,
op basis van het beginsel ‘need to know, not nice to
know’ wordt doorgegeven aan de leden van de begeleidende klassenraad.
Ook hier kan de externe (jeugd-)hulpverlening een beroep doen op de draaischijffunctie van het CLB. Soms
is het voor externe (jeugd-)hulpverlening immers gemakkelijker te verantwoorden om informatie uit te wisselen met een CLB-medewerker die gebonden is door
het beroepsgeheim. Die CLB-medewerker kan dan op
zijn beurt oordelen welke informatie doorstroomt naar
de hiërarchisch meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding. Als er goede afspraken zijn, o.a. met het CLB,
kan de externe (jeugd-)hulpverlening, mits de nodige
terughoudendheid in acht wordt genomen, deze informatie rechtstreeks uitwisselen met de hiërarchisch
meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding, rekening
houdend met het beroepsgeheim.
Schoolteam  externe (jeugd-)hulpverlening
Een lid van het schoolteam neemt normalerwijze niet
zelf rechtstreeks contact op met de externe (jeugd-)
hulpverlening, tenzij die persoon zou optreden als bijstandspersoon van een minderjarige in de integrale
jeugdhulp. In uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld bij
een acute gevaarsituatie waarin een leerling zich bevindt én als het CLB onbereikbaar is, kan een lid van
het schoolteam externe (jeugd-)hulpverlening informeren om op een adequate wijze hulp te verlenen aan
de betrokken leerling. Het desbetreffende personeelslid zal zijn hiërarchische meerdere ook zo snel mogelijk
informeren.
Internaten en Integrale Jeugdhulp (IJH)
Door de bepalingen van de privacywetgeving is het
voor internaten en opvangcentra lang niet altijd duidelijk wat het exacte profiel van een interne is. Zo
worden internaten door IJH niet noodzakelijk op de
hoogte gebracht als het een leerling met ervaringen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag betreft. In
functie van een optimale begeleiding en de veiligheid
van andere internen is samenspraak wel wenselijk.
Mits er goede afspraken zijn, o.a. met het CLB, kan de
externe (jeugd-)hulpverlening, mits de nodige terughoudendheid in acht wordt genomen, deze informatie
rechtstreeks uitwisselen met de hiërarchisch meerdere, rekening houdend met het beroepsgeheim.
Externe (jeugd-)hulpverlening  hiërarchisch meerdere (cel leerlingenbegeleiding)
Externe (jeugd-)hulpverlening kan over relevante in-
Met ouders
Uiteraard blijven de ouders, ook wanneer het om leerlingenbegeleiding gaat, een belangrijke partner van
de school. Als eerste opvoedingsverantwoordelijke
moeten ze ook als dusdanig worden erkend. Ondanks
het feit dat ouders de eerste opvoedingsverantwoordelijke blijven en beschikken over het ouderlijk gezag,
is het niet langer vanzelfsprekend om privacygevoelige informatie waarvan hun kind wenst dat ze daarvan niet op de hoogte worden gebracht, zonder meer
uit te wisselen. Hierdoor ontstaat er, meestal in zeer
delicate en gevoelige situaties, een spanningsveld.
Vanuit een begeleidingsperspectief bekeken is het
immers vaak aangewezen dat de ouders betrokken
worden bij de hulpverlening. De toegenomen hande-
Beleidsinstrumenten | 53
lingsbekwaamheid van de minderjarige kan dit in een
aantal situaties echter bemoeilijken of zelfs beletten.
Zodra een leerling over voldoende oordeelsvermogen
beschikt om zelfstandig over zijn persoonlijkheidsrechten te beschikken, is het niet geoorloofd dat een
personeelslid, zonder medeweten van de leerling,
privacygevoelige informatie doorgeeft aan de ouders
van de leerling. Dit principe hanteren als uitgangspunt is niet steeds eenvoudig. Maar we moeten aanvaarden dat minderjarigen reeds op jonge leeftijd een
aantal rechten zelfstandig uitoefenen, waardoor het
ouderlijk gezag aan invloed inboet. Als een leerling
niet wenst dat zijn ouders geïnformeerd worden, zal
er veel tijd geïnvesteerd moeten worden in overleg
met de leerling. Waarom wil hij/zij niet dat de ouders geïnformeerd worden? Is dit gerechtvaardigd?
Op basis van een volledige context zal dit, samen
met de CLB-medewerker en/of andere professionele
hulpverleners, uitgeklaard moeten worden. Aan de
minderjarige leerling een absolute geheimhouding
garanderen t.a.v. zijn ouders kan een adequate hulpverlening soms beletten, vandaar dat dit aspect vaak
het eerste en belangrijkste aandachtspunt is bij de
begeleiding van een leerling.
Schoolteam  ouders
Wanneer er twijfel is omtrent het meedelen van bepaalde privacygevoelige informatie aan de ouders,
vindt er best een voorafgaandelijk overleg plaats met
de hiërarchisch meerdere. Dergelijke delicate gesprekken gebeuren dan ook best niet alleen met het
betrokken lid van het schoolteam, maar steeds in samenspraak met de hiërarchisch meerdere. Eenzelfde
terughoudendheid moet aan de dag gelegd worden
wanneer ouders, die bijvoorbeeld verwikkeld zitten in
een echtscheidingsprocedure, informeren naar zeer
specifieke aspecten van het schoolleven.
Begeleidende klassenraad  ouders
Normaliter beschikt de begeleidende klassenraad
niet over privacygevoelige informatie. Indien dit toch
het geval zou zijn, zal steeds in overleg met de hiërarchische meerdere of cel leerlingenbegeleiding bekeken moeten worden welke informatie doorgegeven
kan worden.
Hiërarchisch meerdere / cel leerlingenbegeleiding 
ouders
Enkel deze kringen van ambtsgenoten zijn in beginsel gerechtigd om privacygevoelige informatie door
te spelen naar de ouders.
Ouders  school
Ouders die aan de school privacygevoelige informatie
verstrekken m.b.t. hun kind en daarbij uitdrukkelijk de
boodschap meegeven dat hun kind niet mag weten dat
de school over deze informatie beschikt, zorgen ervoor
dat een schoolteam in een zeer moeilijke, dubbele positie terecht komen. Elke begeleiding van de leerling
is immers onmogelijk omdat de school eigenlijk niet
weet dat er een probleem is. In dergelijke situaties is
het aangewezen dat de school, ondersteund door het
CLB, in overleg treedt met deze ouders om het gesprek
met hun kind te mogen aangaan. In overleg moet dan
gezocht worden naar de beste aanpak.
(Zie ook http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie)
5.3 Omgaan met vermoedens, geruchten en
aantijgingen
Wat zijn de feiten?
Uit onderzoek in Nederland blijkt dat een leraar die 13
jaar in het vak zit in de loop van die periode 2 tot 3 keer
een melding heeft gedaan van een vermoeden van kindermishandeling van een leerling. 1 op 3 heeft zijn ver-
moedens ook wel eens niet gemeld. Seksueel misbruik
is een moeilijke vorm van kindermishandeling en veel
leraars hebben nog nooit een training of cursus over
dit onderwerp gevolgd (TKM, 2011).
Leerlingen of leden van het schoolteam kunnen ook
komen met een klacht over het gedrag van leraars of
kinderen en jongeren zelf: handtastelijkheden of ongewenste seksueel getinte opmerkingen, een leraar
die gluurt in de douches, een leraar die een seksuele
relatie met een leerling aangaat…
De meeste incidenten (75%) op school op vlak van
seksueel grensoverschrijdend gedrag gebeuren tussen leerlingen onderling (Bajema, 2001). Onder de
noemer seksueel grensoverschrijdend gedrag gaat
zowel verbaal als fysiek gedrag schuil. Dit gaat van
verkrachting en aanranding tot pesterijen, schenden
van privacy, ongepaste voorstellen en seksplaatjes
krijgen, vervelende seksuele opmerkingen en internetincidenten. Verbaal gedrag komt het meest voor.
Zowel de ‘lastigvallers’ als de slachtoffers zijn leerlingen van de school. Het gedrag heeft een openbaar
karakter, wat betekent dat het zich afspeelt in de
klas, de hal, de speelplaats of op internet en vaak in
aanwezigheid van anderen. Zowel jongens als meisjes vallen lastig, maar bij meisjes gaat het vooral om
jongens die seksueel grensoverschrijdend gedrag
plegen. Meisjes ervaren vaker en zwaarder vormen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is dus
gedeeltelijk wel een gendergerelateerd probleem.
Over de orde van grootte van incidenten waarbij leden van het schoolteam betrokken zijn lopen
de cijfers uiteen van 10 tot 25% van het seksueel
grensoverschrijdend gedrag dat leerlingen op school
meemaken. De pleger is in dat geval bijna altijd een
mannelijk personeelslid (Bajema, 2001).
Beleidsinstrumenten | 54
De rol van de school
Ondanks het feit dat iedereen het belang van de rol
van de leraar benadrukt, zijn er heel wat weerstanden
bij het herkennen en signaleren van seksueel misbruik. Twijfels over de verklaringen of feiten, gebrek
aan bewijzen, maar ook gebrek aan kennis, angst voor
negatieve consequenties, ongeloof, walging, twijfel
over eigen verantwoordelijkheid komen voor, evenals
onduidelijkheid waar en wat moet gemeld worden en
gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening of politie.
Er is niet steeds een duidelijke gedragscode over wat
wel en niet toelaatbaar (seksueel getint) gedrag is. Is
een leraar die tijdens een les seksuele vorming, antwoord geeft op een vraag naar de lengte van zijn penis, over de grens gegaan? Kan een leraar een leerling
op facebook als vriend toevoegen en seksueel getinte
filmpjes posten? Er zijn vaak geen duidelijke afspraken en weinig of geen opleiding en evaluatie van personeel op dat vlak .
Bovendien is de drempel voor klachten vaak te hoogen, een goede opvolging van een klacht niet altijd
voorhanden. Leerlingen geven vaak aan dat ze het
seksueel grensoverschrijdend gedrag van iemand
van het schoolteam niet melden en bij melding zou
de schoolleiding vaak niets ondernomen hebben.
Leerlingen geven elkaar tips door over welke docenten te mijden zijn, blijven weg of ontlopen bepaalde
situaties (Bajema, 2001).
Ondertussen is het belang van een taxatiegesprek
(zie verder) met het kind of de jongere duidelijk gebleken. Leerlingen zwijgen en schamen zich om wat
is gebeurd, maar kunnen wel betrouwbaar vertellen
wat de feiten zijn als ze de juiste vragen krijgen. Men
dringt er wel op aan dat dit taxatiegesprek correct en
voldoende professioneel wordt aangepakt, zodat het
eventuele verdere onderzoek niet in gevaar wordt gebracht door onbetrouwbare getuigenissen van leerlingen.
Het blijft een aandachtspunt voor de school om geruchten waarover geen duidelijkheid ontstaat na
gesprekken met betrokkenen, af te ronden en goed
de communicatie te verzorgen die hierover gevoerd
wordt. Alle leden van het schoolteam zijn gebonden
aan de discretieplicht. Als er een geruchtencircuit
ontstaat onder leerlingen of ouders, is het voor een
school goed om na te gaan welke communicatie hier
best gevoerd wordt om dit te stoppen.
Tips voor taxatiegesprekken
Een taxatiegesprek is een hulpverleningsgesprek
waarbij een verheldering van een vermoeden nagestreefd wordt. Het is niet de bedoeling vast te stellen
of het misbruik daadwerkelijk heeft plaatsgevonden,
het doel is het vermoeden helder te krijgen. Het is
een kort en doelgericht gesprek dat ook tijdig stopt.
Voorwaarden voor een dergelijk gesprek
-V
oer het gesprek op een rustige plek, waar de leerling zich veilig voelt.
- De leerling wordt voorbereid op het gesprek.
- De vragen zijn open en niet suggestief.
- De hulpverlener is niet de persoonlijke begeleider
van de leerling.
- Je noteert liefst zo letterlijk mogelijk wat er door
de leerling wordt gezegd. Presenteer in het verslag
geen oordelen en wees voorzichtig met conclusies.
Er zijn drie scenario’s mogelijk
Scenario A: De leerling vertelt het verhaal in één keer
en krijgt alleen ondersteunende vragen als ‘Hoe ging
het dan verder? Wat gebeurde er toen?’. Als het vermoeden op die manier helder wordt, kan het gesprek
worden afgesloten.
Scenario B: De leerling heeft instructies nodig om te
praten. Deze kunnen als volgt worden geformuleerd:
- Dit gesprek is niet voor straf.
- Jij bent de baas over het gesprek, jij mag alles vertellen, maar je moet niet. Je beslist zelf wat je vertelt,
en als het te moeilijk is mag je dat zeggen.
- Als ik een fout maak mag je mij verbeteren.
- Als ik een moeilijk woord gebruik dan is het goed
om uitleg te vragen.
- Als je het echt niet weet dan mag je dat zeggen. Dat
is beter dan iets te verzinnen.
- Als ik twee keer hetzelfde vraag, dan ligt dat niet
aan jou, maar dan heb ik iets niet goed begrepen.
Als er toch nog weerstand is vanuit de leerling, exploreer je best wat er in de weg zit. Vaak is het angst.
Scenario C: Informatie weggeven. Hier zal je aangeven wat je reeds weet of vernomen hebt en de leerling laten reageren. Bijvoorbeeld zeg je: ‘de leraar
lichamelijke opvoeding heeft ons verteld dat je een
huilbui hebt gehad na het zwemmen’. En ‘je hebt haar
toen gezegd dat bepaalde leerlingen echt over de
schreef zijn gegaan’.
Wat je beter niet doet
- Vermijd indringend, langdurig oogcontact: dat kan
bedreigend zijn.
- Vermijd paniek.
- Vermijd een heftige schrikreactie van jouw kant.
- Oefen geen dwang uit.
- Dring niet aan op een gedetailleerd verhaal.
Beleidsinstrumenten | 55
- Verwacht geen direct vertrouwen van een slachtoffer.
- Raak het kind niet onverwachts of onnodig aan.
- Vermijd irritatie bij jezelf bijvoorbeeld als het kind
onduidelijk of ambivalent is.
- Vraag nooit waarom: dat kan zeer beschuldigend
overkomen.
- Uit geen beschuldigingen aan het adres van de dader.
- Garandeer geen vertrouwelijkheid, maar neem
geen stappen zonder het kind daarin te kennen.
Stel geen suggestieve vragen.
Een gesprek met een kind dat grensoverschrijdend
gedrag heeft gepleegd, verschilt niet zo erg van een
gesprek met een slachtoffer. Naast bovengenoemde
aandachtspunten, geeft men ook het volgende mee:
- Oordeel niet over de waarheid van het verhaal.
- Vermijd uitspraken of non-verbaal gedrag waaruit
veroordeling van de persoon blijkt.
- Presenteer het verhaal van het slachtoffer als feiten,
en geef de verdachte zo weinig mogelijk gelegenheid de feiten te ontkennen.
- Geef de verdachte niet het gevoel dat je zijn of haar
verhaal gelooft.
- Hou het bij het concrete gedrag, doe geen uitspraken over de persoon.
- Toon begrip voor het feit dat het moeilijk is om over
de gebeurtenissen te praten.
- Neem geen genoegen met vage antwoorden, vraag naar
concretisering, details, nauwkeurige beschrijvingen.
- Benadruk wat de verdachte te winnen heeft met
open kaart te spelen (geen geheim en angst).
- Ga in op de gevoelens van de verdachte bij het ‘beschuldigd worden’ van feiten.
Wat heeft een school verder nodig om met vermoedens, geruchten en aantijgingen om te gaan ?
-D
e school kan werken aan duidelijke afspraken en
een gedragscode en omgangsregels over welk seksueel getint gedrag wel en niet toelaatbaar is op school.
- Er kan worden geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering van het schoolteam op verschillende
vlakken.
- Er kan een laagdrempelig aanspreekpunt worden
geïnstalleerd en bekendgemaakt.
- Een handelingsprotocol zal aangeven wat de te volgen stappen zijn na de onthulling, vaststelling en
melding van feiten.
- Er is duidelijkheid over welke maatregelen men kan
en moet nemen na een incident.
- Er is een communicatieplan naar alle betrokkenen.
- Er zijn concrete afspraken gemaakt met het begeleidend CLB.
Eerste opvang
Een aanspreekpunt is er voor kinderen, jongeren
(en hun ouders) die te maken hebben met seksueel grensoverschrijdend gedrag en hier met iemand
over willen spreken. Aanspreekpunten kunnen ook
het schoolteam ondersteunen in die taak. Een aanspreekpunt:
- Luistert: laat de persoon (melder) het verhaal vertellen, maar is alert op zijn/haar taak.
- Bespreekt mogelijke doorverwijzingen of verleent
advies bij mogelijke stappen.
- Informeert over de procedures.
- Maakt een correcte registratie en stelt een dossier samen.
5.4 Aanspreekpunten
Opgepast! Een aanspreekpunt doet niet aan onderzoek of waarheidsvinding.
Het aanduiden van één of meerdere aanspreekpunten, die kennis en expertise bundelen en opnemen in
het zorgbeleid van de school, kan interessant zijn. Een
aanspeekpunt is er voor iedereen die opmerkingen of
vragen heeft over seksueel grensoverschrijdend gedrag van en t.a.v. kinderen en jongeren. Afhankelijk
van de afspraken binnen de school kunnen één of
meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn
(bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur,
een CLB-medewerker) die aanspreekbaar zijn bij
situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit in
het geding is. In sommige situaties kan het een groep
personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding,
crisisteam).
Coördinatie van de interne procedure en doorverwijzing
Een aanspreekpunt zorgt ervoor dat elke vraag of
klacht serieus genomen wordt. Hij/zij zorgt ervoor
dat de interne procedure gevolgd wordt en voorziet
ondersteuning bij de stappen die in het intern behandelen van een vraag, klacht of melding moeten worden gezet. Daarvoor kan het aanspreekpunt terugvallen op het ‘handelingsprotocol’. Het aanspreekpunt
heeft geen hulpverlenende of onderzoekende rol.
Voor professionele ondersteuning, hulpverlening of
melding, verwijst het aanspreekpunt door naar het
CLB als draaischijf, de schoolnabije partners, externe
instanties binnen hulpverlening, politie en justitie. Hij
of zij kan hierbij gebruik maken van de ‘wegwijzer’.
Aandacht kan gaan naar:
- Eerste opvang/aanspreekpunt.
- Coördinatie van de interne procedure en doorverwijzing in samenspraak met het CLB.
- Preventieactiviteiten.
Preventieactiviteiten
Een aanspreekpunt
- Profileert zich binnen de eigen school, zodat iedereen binnen de school op de hoogte is van het bestaan van aanspreekpunten.
Beleidsinstrumenten | 56
- Houdt zich op de hoogte van ontwikkelingen op het
terrein van kwaliteit, preventie en reactiebeleid en
seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen het
onderwijs.
- Draagt bij aan beleidsuitvoering binnen de school
met betrekking tot ontwikkelingen op het vlak van
lichamelijke en seksuele integriteit.
-G
eeft advies en informatie aan het bestuur waarmee gericht beleid kan worden ontwikkeld tegen
lichamelijk en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Hiervoor kunnen verschillende instrumenten van het
Raamwerk Seksualiteit en Beleid gebruikt worden.
Randvoorwaarden
Een aanspreekpunt
- Is best geen bestuurslid.
- Heeft een aanspreekpersoon binnen het bestuur
en/of de directie (bijvoorbeeld respectievelijk de
voorzitter of directeur).
- Is niet inhoudelijk betrokken bij procedures.
- Werkt conform het uitgewerkte handelingsprotocol.
- Kan rekenen op opleiding en intervisie.
Onderscheid met de bijstandspersoon en de vertrouwenspersoon
De bijstandspersoon (Decreet Rechtspositie Minderjarigen, hierna DRM) staat de minderjarige bij in alle
contacten met de jeugdhulpaanbieders, de toegangspoort en de trajectbegeleiding en in de uitoefening
van zijn rechten, opgesomd in het DRM.
Een bijstandspersoon moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
- Door het beroepsgeheim gebonden zijn of personeelslid zijn van de instelling waar de minderjarige
onderwijs volgt;
- Niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening georganiseerd ten behoeve van de minderjarige;
- Op ondubbelzinnige wijze door de minderjarige
aangewezen zijn.
In de geest van het DRM is het aan de school of de
leerkracht en medewerker om jongeren hierover in
te lichten. De bijstandspersoon heeft ook enkele uitdrukkelijke extra rechten/taken ten behoeve van de
minderjarige :
- De bijstandpersoon heeft toegang tot de gegevens
die voor de minderjarige onder de agogische exceptie vallen.
- Bij een belangenconflict tussen de ouders van de
onbekwame minderjarige en de minderjarige kan
de bijstandspersoon het recht op toegang tot het
dossier van de minderjarige uitoefenen in zijn
plaats.
De Wet Patiëntenrechten (W.P.) voorziet geen ondersteuning door een vertrouwenspersoon. Maar dit
recht kan wel afgeleid worden uit de bepalingen rond
het recht op informatie en het recht op inzage in het
patiëntendossier.
De W.P. stelt geen voorwaarden om te kunnen optreden als vertrouwenspersoon.
De Nationale Raad van de Orde van Geneesheren
somt in haar advies wel vier criteria op.
Een vertrouwenspersoon moet volgens dit advies:
- Een natuurlijke persoon zijn (dus geen dienst of bedrijf).
-E
en vertrouwensrelatie hebben met de patiënt.
-D
e belangen van de patiënt nastreven.
-D
oor de patiënt zelf worden aangeduid.
Een vertrouwenspersoon kan een minderjarige cliënt
in de IJH enkel bijstaan als bijstandspersoon in de
IJH wanneer deze persoon zou voldoen aan de ver-
eiste van beroepsgeheim of tewerkstelling bij de onderwijsinstelling waar de minderjarige school loopt
en nog niet betrokken is bij de jeugdhulp.
Nuttige competenties van de aanspreekpunten
Een aanspreekpunt heeft kennis van
- De interne procedure zoals die is vastgelegd in
het handelingsprotocol en het zorgbeleid van de
school;
- De gedragscode van het schoolteam.
- De school en zijn cultuur.
- De aard en omvang van het probleem van wat is
lichamelijk en seksueel risicogedrag? , in het bijzonder van seksueel misbruik.
- De mogelijkheden op hulpverleningsgebied voor
doorverwijzing en consultatie.
- De mogelijke rechtspositionele en juridische gevolgen van een melding.
Een aanspreekpunt heeft als attitude
- Een onbesproken staat van dienst met betrekking
tot lichamelijk en seksueel misbruik.
- Een valide visie en moraal ten aanzien van lichamelijke en seksuele integriteit.
- Inzicht in het belang van voldoende professionele
afstand en bedachtzaam handelen.
- Inzicht in de denkwereld en gevoelens van slachtoffers (schuld- en schaamtegevoelens, angst, drempel om het kenbaar te maken/klacht in te dienen);
- Neutraliteit t.a.v. de beschuldigde en de pleger van
lichamelijk en seksueel misbruik.
- Inzicht in verschil in beleving tussen mannen en vrouwen, jongens en meisjes, plegers en slachtoffers.
- Inzicht in de motieven en achtergronden van plegers van lichamelijk en seksueel misbruik.
- Inzicht in de omstandigheden en risicofactoren bij
situaties van lichamelijk en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Beleidsinstrumenten | 57
- Inzicht in de ontwijkings- en ontkenningsmechanismen van plegers.
- Flexibel inzetbaar te zijn.
- Zijn onafhankelijkheid goed te bewaken.
- Bereidheid mee te zorgen voor een veilige omgeving voor kinderen en jongeren.
Een aanspreekpunt heeft specifieke vaardigheden. Hij of zij
- Is sociaal, toegankelijk, aanspreekbaar voor alle betrokkenen.
- Heeft inlevingsvermogen.
- Is in staat elke klacht serieus te nemen en emotionele en praktische ondersteuning te bieden.
- Beschikt over luistervaardigheden en kan goed observeren.
- Kan gesprekken structureren.
- Beschikt over goede gespreks- en voorlichtingstechnieken.
- Kan presentaties geven en vormingsinitiatieven ondersteunen.
- Kan een schriftelijk feitelijk verslag maken van een
klacht.
Een aanspreekpunt heeft/geeft steun. Hij of zij
-G
eniet het vertrouwen en respect bij het schoolteam en kinderen en jongeren.
- I s aanspreekbaar door alle partijen.
-M
aakt een correcte registratie en dossier.
-B
eschikt over een netwerk en kan doorverwijzen
naar diensten voor slachtoffer en pleger-hulpverlening, juridische bijstand, medische hulp.
-B
eschikt over voldoende actuele en correcte informatiebronnen.
Emotioneel heeft een aanspreekpunt
- Inlevingsvermogen met slachtoffer en pleger;
- De competentie om om te gaan met vertrouwelijkheid en weerstanden.
- De competentie om om te gaan met emoties van
zichzelf, de melder en andere betrokkenen.
- De mogelijkheid ondersteunende relaties te onderhouden met betrokkenen.
- De kwaliteit zich niet onder druk te laten zetten om
wat in vertrouwen is verteld door te zeggen.
- Rust en draagkracht.
- De competentie om zich neutraal en onafhankelijk
op te stellen.
Beleidsinstrumenten | 58
6 Het Vlaggensysteem
Wat? Deze methodiek helpt het schoolteam, de directie, de schoolnabije partners, maar ook ouders en
kinderen en jongeren zelf beter in te schatten wanneer seksueel gedrag grensoverschrijdend is of niet.
Het systeem bestaat uit vier vlaggen (groene, gele,
rode en zwarte vlag) en zes criteria om seksueel
gedrag te beoordelen. Het schetst ook een pedagogische reactie per vlag, waarop het schoolteam zich
kan baseren in zijn reactie of aanpak.
Waarom? Er is vaak een groot verschil in de persoonlijke meningen en reactiewijzen binnen het
schoolteam, schoolnabije partners en ouders,
waardoor kinderen en jongeren soms heel verwarrende boodschappen krijgen. Medewerkers
voelen zich meestal onzeker. Dit systeem geeft
houvast en creëert een gemeenschappelijke taal
en een basis voor overleg.
Wie? Het hele schoolteam maar ook ouders en
kinderen kunnen hier steun aan hebben.
Opgepast! De methodiek geeft geen antwoord op
alle voorkomende situaties, maar probeert om via
het overlopen van de criteria, tot een goed overwogen reactie te komen. Dit geeft tegenwicht tegen emotioneel of paniekerig reageren, of onverschilligheid.
Sommige items lijken op het eerste zicht enkel
voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak
dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’
aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor
de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het
omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of
aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen.
Speciale editie van Klasses Eerste lijn over het
vlaggensysteem:
http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_09
6.1 Hoe dit Vlaggensysteem gebruiken?
De methodiek is interessant om een gemeenschappelijke visie en taal te ontwikkelen binnen het schoolteam
onderling. Het kan helpen regels af te spreken met de
kinderen en jongeren over wat oké is en wat niet (en
waarom). Ook in de communicatie naar ouders kan de
methodiek worden gebruikt om duidelijkheid te creëren en een gesprek te faciliteren. Bij het Vlaggensysteem hoort een normatieve lijst (zie instrument ‘normatieve lijst’) en reeksen tekeningen van situaties. Er
is een folder voor ouders voorhanden en het concept is
ondertussen geïntegreerd in talloze producten.
Het systeem bestaat uit vier vlaggen (groene, gele,
rode en zwarte vlag) en zes criteria om seksueel gedrag te beoordelen. Het schetst ook een pedagogische reactie per vlag, waar men zich kan op baseren
in zijn reactie of aanpak. Er bestaan een 100-tal getekende situaties met uitleg en een advies en men kan
terugvallen op een normatieve lijst met veel voorkomende seksuele gedragingen bij kinderen en jongeren.
6.2 Criteria
Wederzijdse toestemming: seksueel (getint) gedrag
is alleen acceptabel als alle betrokkenen ermee akkoord gaan en zich er prettig bij voelen. Wederzijdse
toestemming (‘consent’) betekent dat beide partijen
met volle bewustzijn moeten instemmen. Als de ene
partij de andere in het ongewisse laat, misleidt, bedriegt of overrompelt, kan je dus niet van wederzijdse
toestemming spreken. Het moeilijke bij dit criterium
is dat toestemming vaak non-verbaal wordt gegeven
en dat deze in de loop van het contact kan veranderen
of ophouden. Beide partijen dienen daarmee rekening te houden. Voor jongeren is het niet gemakkelijk
om signalen correct in te schatten, om zelf duidelijke
signalen te geven en om te stoppen op het moment
dat de andere partij afhaakt.
Vrijwilligheid: er mag bij seksueel (getint) gedrag geen
vorm van beloning, manipulatie, druk of dwang in het
spel zijn. Onder vrijwilligheid verstaan we dat de ene
partij de andere niet onder druk zet, of een vorm van
dwang gebruikt in de seksuele interactie. Deze dwang
kan heel subtiel zijn, zoals een beloning beloven of een
verlies of straf aankondigen, bijvoorbeeld ‘Als je niet
meedoet, dan mag je niet naar mijn feestje komen, of
ben ik je vriendje niet meer’. Soms is de dwang een dreigement of agressie en pijn, of de verwachting ervan.
Gelijkwaardigheid: alleen seksueel (getint) gedrag tussen gelijkwaardige partners is acceptabel. Die gelijkwaardigheid moet er zijn op vlak van leeftijd, kennis, intelligentie, aanzien, macht, levenservaring, maturiteit, status…. In
een seksuele interactie moeten beide partijen aan elkaar
gewaagd zijn, zodat de een de ander niet overheerst. De
kans op misbruik van macht en overwicht is reëel, zelfs
onbewust. De vraag hier is wanneer gebrek aan gelijkwaardigheid problematisch wordt. Kan een tienjarige
seksuele spelletjes spelen met een acht-jarige? Een normaal begaafde acht-jarige jongen met een zwakbegaafd
zeven-jarig meisje of twee jongens met één meisje? Hier
zal men dus per situatie moeten bekijken of de partijen in
de interactie voldoende gelijkwaardig zijn om overwicht
van de ene op de andere uit te sluiten.
Ontwikkeling: bij elke ontwikkelingsfase hoort seksueel (getint) gedrag dat typisch en dus aanvaardbaar
is voor die fase. Ook seksueel gedrag dat atypisch is
voor een bepaalde leeftijd of ontwikkelingsfase zou
dus grensoverschrijdend kunnen zijn. Gedrag dat gepast is voor de leeftijd of ontwikkeling betekent dat
de jongere seksueel gedrag vertoont dat voor zijn of
haar leeftijd of ontwikkeling verwacht kan worden. Of
zien we gedrag van jongere of oudere kinderen/jongeren? Het gaat over situaties als bedplassen, naaktlopen, op de schoot kruipen, aan de geslachtsdelen
wriemelen, taalgebruik…
Beleidsinstrumenten | 59
Er zijn ook jongeren waarvan het ontwikkelingspatroon om diverse redenen niet volgens de gebruikelijke weg verloopt. Dan zal een vertaling van het
criterium ‘ontwikkelingsadequaat’ nodig zijn. Er kan
bijvoorbeeld een verschil zijn tussen de biologische
(ook wel kalenderleeftijd genoemd) en de mentale
leeftijd van een jongere, waardoor hij/zij in de ogen
van de buitenwereld onaangepast gedrag vertoont.
Voor deze kinderen is de normatieve lijst een vertrekpunt en moeten de normen of reactiewijzen
aangepast worden aan de mogelijkheden van de
jongere.
Context: in elke context gelden andere regels voor
seksueel (getint) gedrag. Gezond seksueel gedrag
is aangepast aan die context. Regels kunnen veranderen naargelang de context. De schoolcontext zal
bijvoorbeeld minder seksueel gedrag toelaten dan de
thuiscontext. (Seksueel) gedrag is aanstootgevend
als het andere mensen choqueert, tegen de borst
stuit, of beledigt. De context kan ook te onveilig zijn
voor het kind of de jongere om zich seksueel te gedragen. Vandaar dat de context waarbinnen seksueel
gedrag vertoond wordt van belang is. De familiale
context, de subcultuur en cultuur (etnische, religieuze, culturele, persoonlijke, waarden en normen, enz.)
waarin jongeren leven, beïnvloeden de mate waarin
hun sociale interacties al dan niet als acceptabel en
veilig beschouwd worden.
Zelfrespect: soms kan seksueel (getint) gedrag fysieke, emotionele of psychische schade veroorzaken. Dit is
niet de bedoeling. Aan seks hoor je een goed gevoel over
te houden. Onder het criterium zelfrespect verstaan we
dat de jongere zichzelf geen schade berokkent. Seksueel gedrag mag niet schadelijk zijn voor jezelf op fysiek,
psychologisch of sociaal vlak. Zoals bijvoorbeeld jezelf
vernederen, jezelf pijn doen, risicoseks hebben.
6.3 De vlaggen
We maken het onderscheid door middel van vlaggen.
- Een groene vlag: aanvaardbare seksuele situatie.
- Een gele vlag: licht grensoverschrijdende seksuele
situatie.
- Een rode vlag: ernstig grensoverschrijdende seksuele situatie.
- Een zwarte vlag: zwaar grensoverschrijdende seksuele situatie.
Seksueel misbruik
Dit is elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in verbale, non-verbale of fysieke zin, opzettelijk
of onopzettelijk, waar geen wederzijdse toestemming
voor bestaat en/of die op een of andere manier is afgedwongen en/of waar het slachtoffer veel jonger is
of in een afhankelijke relatie staat (donker gekleurde
zone).
Seksueel grensoverschrijdend gedrag
Dit is elke vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, in verbale, non-verbale of fysieke zin, waarbij aan één of meerdere van de volgende zes criteria
niet wordt voldaan: (1) wederzijdse toestemming, (2)
vrijwilligheid, (3) gelijkwaardigheid, (4) leeftijds- of
ontwikkelingsadequaat, (5) contextadequaat en (6)
zelfrespect (licht gekleurde zone).
Overzicht:
CRITERIUM
Wederzijdse toestemming of consent
Vrijwilligheid
GROENE VLAG
GELE VLAG
Duidelijk wederzijd- Onduidelijke wese toestemming
derzijdse toestemming
Vrijwillig (afwezig- Lichte dwang of
heid van dwang)
druk
Gelijk(waardig)heid
Evenwaardige partners
Gepast voor leeftijd of
ontwikkeling
Minstens 20%
van de kinderen en
jongeren vertonen
dit gedrag
Specifieke ontwikkelingstaak
Gepast voor de context Gedrag stoort niemand
Zelfrespect
Gedrag is niet
zelfbeschadigend
of is goed voor het
zelfrespect
ZWARTE VLAG
Herhaaldelijk afwezigheid van wederzijdse toestemming
Gebruik van manipu- Herhaaldelijk gebruik
latie, chantage, macht, van agressie, geweld
of ermee dreigen
verleiding
Lichte ongelijkheid Grotere ongelijkwaar- Herhaaldelijk grote
ongelijkwaardigheid
in maturiteit, leef- digheid
tijd, intelligentie…
Gedrag van kinderen Gedrag van kinderen
Gedrag van iets
of jongeren met groter of jongeren met groot
jongere of iets
leeftijdsverschil
oudere kinderen of leeftijdsverschil
jongeren
Gedrag is licht
aanstootgevend
(onbeleefd)
Gedrag kan zelfbeschadigend zijn
RODE VLAG
Geen wederzijdse
toestemming
Gedrag is erger aanstootgevend (kwetsend of beledigend)
Gedrag heeft fysieke,
emotionele of psychologische schade als
gevolg
Gedrag is zwaar
aanstootgevend
(shockerend)
Heeft zware fysieke,
emotionele of psychologische schade
als gevolg
Beleidsinstrumenten | 60
6.4 Goed inschatten = gepast reageren
Gepast reageren op een seksueel getinte situatie is
niet gemakkelijk. Doorgaans worden situaties ofwel
genegeerd, ofwel al (te) snel bestraft of veroordeeld.
Kinderen en jongeren leiden enorm veel af uit jouw
reactie, daarom is het belangrijk dat je een juist signaal geeft. Pas wanneer je een situatie goed inschat
-de zes criteria helpen je daarbij- kan je op een gepaste manier reageren.
Bij iedere vlag reageer je op een andere manier. Bij
een gele, rode en zwarte vlag moet je steeds reageren, maar zonder te veroordelen. Je reactie hoort bovendien te focussen op het gedrag of de situatie en
niet op het kind of de jongere zelf. Bij groen gedrag
kan het ook nodig zijn bewust niet te reageren.
PEDAGOGISCHE
REACTIE
GROENE
REACTIE
GELE
REACTIE
RODE
REACTIE
ZWARTE
REACTIE
Bekijk/luister
Benoem
Bevestig
Leg uit
Bekijk/luister
Benoem
Begrens/leid af
Leg uit
Observeer
Bekijk/luister
Benoem
Verbied/verwittig
Leg uit
Bemiddel/herstel/begeleid
Observeer goed
Bekijk/luister
Benoem
Verbied
Leg uit
Straf of verwijs door
Observeer extra
Twee 13 jarige meisjes zitten in hun slaapkamer op bed;
ze strelen elkaar tussen en over de bovenbenen en vinden het fijn…
Een leraar wordt tijdens de bosklassen bestookt met
vragen over seks…
Groene vlag – aanvaardbare seksuele situatie
Een aanvaardbare seksuele situatie wil zeggen dat
alle zes criteria zijn vervuld. Enkele voorbeelden…
© Sensoa/Garant
Een meisje van 5 kijkt toe hoe een jongetje van 6 plast…
Een groep jongens van 16 vliegt elkaar in de armen na
een doelpunt…
© Sensoa
© Sensoa/Garant
© Sensoa
Beleidsinstrumenten | 61
Reactiemogelijkheden eerste voorbeeld:
Enkele voorbeelden…
- De situatie bekijken/beluisteren.
- De situatie benoemen of negeren: ‘Kijk je toe? Wat
zie je?’ of niets zeggen.
- De situatie bevestigen: ‘Jongens plassen anders dan
meisjes…’.
- Bewust niet reageren op de situatie: door de situatie
te negeren geef je de boodschap dat er niets mis is
met wat ze doen.
Een meisje van 5 ontbloot opzettelijk haar spleetje in de
speeltuin…
Twee meisjes van 15 maken een seksistische opmerking
over de kleren van een meisje dat passeert. Het meisje
hoort dat…
Door op een groene vlag fel te reageren om erger te
voorkomen, geef je onbewust de boodschap dat seksueel gedrag nergens goed is en nergens kan.
Gele vlag – licht grensoverschrijdende seksuele situatie
Een licht grensoverschrijdende seksuele situatie wil
zeggen dat niet alle zes criteria zijn vervuld. Zulke situaties komen vaak voor: kinderen en jongeren experimenteren, tasten grenzen af en gaan soms licht over
de grens. Dat hoort nu eenmaal bij de ontwikkeling,
want zo leren ze.
© Sensoa
© Sensoa/Garant
Een leerkracht komt onaangekondigd de kleedkamer binnen van 14 jarige jongens omdat ze alweer te laat zijn
voor de lessen lichamelijke opvoeding…
Een jongen van 14 daagt zijn leeftijdsgenoten uit om een
condoom te gebruiken…
Bij gele vlag hebben we:
- Eenmalige lichtere feiten.
- Geen penetratie.
- Ongelijkwaardigheid is niet groot.
- Onduidelijke communicatie.
- Geen angst, wel onaangenaam of vervelend.
- Relatief veilige context.
- Privacy kan beter.
- Kleine afwijking op ontwikkeling.
- Klein risico of mogelijk risico.
- Licht aandringen of opdringen.
© Sensoa
© Sensoa
Beleidsinstrumenten | 62
In situatie 1 houdt het kind onvoldoende rekening met
de privacy.
Reactiemogelijkheden:
- De situatie bekijken/beluisteren.
- De situatie benoemen en begrenzen: ‘Met een blote
poep rondlopen is niet echt wat we hier buiten kunnen doen, hier zijn veel mensen die je kunnen zien.
Doe je broekje weer aan?’.
- Bij kleine kinderen hoef je een gele situatie zelfs niet
te begrenzen. Bij hen kan het volstaan ze even af te
leiden.
- De situatie verbieden is niet nodig, uitleggen waarom je begrenst wel.
Enkele voorbeelden…
Na het spelletje vleeshoop zijn enkele meisjes woedend: de
jongens hebben in hun borsten geknepen. De jongens lachen de beschuldigingen weg. Achteraf blijkt dat de jongens
hadden afgesproken om het meeste ‘tieten te knijpen’…
Een meisje van 16 krijgt een
naaktfoto doogestuurd van
een meisje waarmee ze ruzie
heeft en stuurt de foto naar
de hele school…
© Sensoa
Meisjes in situatie 1 hebben hier geen toestemming
voor gegeven en hun bezwaren worden weggelachen
(vrijwilligheid). Door het feit dat er stiekem afspraken
werden gemaakt, zijn de meisjes niet geïnformeerd
(gelijkwaardig). Dit is vernederend (zelfrespect).
© Sensoa
Reactiemogelijkheden:
Rode vlag – Ernstig grensoverschrijdende seksuele situatie
Bij een rode vlag hebben we één of meerdere van volgende elementen:
Een jongen van 13 maakt een foto van meisjes onder de
douche en stuurt dit door naar zijn vrienden…
- Herhaald gele vlag.
- Eenmalige penetratie zonder toestemming met gelijkwaardigheid.
- Ongelijkwaardige seksuele interacties.
- Vormen van dwang, geweld of chantage.
- Slachtoffer kan niet ontsnappen aan de situatie.
- Slachtoffer heeft angst ervaren.
- Het is geen veilige context of er is geen privacy.
- Er is een reëel risico.
- Er is een grote afwijking van de normatieve lijst.
© Sensoa
Terwijl een jongetje van
3 met autootjes speelt,
duwt een meisje van 4
een podlood in zijn anus…
- De situatie bekijken/beluisteren.
- De personen met de situatie confronteren (zonder
te veroordelen): ‘Ik stel vast dat jullie de meisjes tegen hun zin hebben betast’.
- In plaats van te begrenzen, ga je de situatie verbieden: ‘Dat is niet respectvol, dat mag niet meer gebeuren’.
- Je legt best uit waarom je de situatie verbiedt: ‘Bij
deze spelletjes hoort lichaamscontact, maar het is
maar leuk als iedereen zich er goed bij voelt. Nu
hebben de meisjes er een slecht gevoel bij en is hun
vertrouwen geschonden’.
- Verwittig: je kondigt aan wat de gevolgen zullen zijn
als deze situatie zich nog eens voordoet: ‘Bij een
nieuw incident zullen we jullie een straf opleggen’.
- Herstel: ‘Hoe kan je de meisjes jullie excuses aanbieden?’ Wat hebben de meisjes nodig om zich
weer veilig te voelen bij deze spelletjes?’.
© Sensoa/Garant
Beleidsinstrumenten | 63
Zwarte vlag – Zwaar grensoverschrijdende seksuele situatie
Bij zwarte vlag spreken we over:
- Herhaald rode vlag.
- Geen gelijkwaardigheid.
- Grote afhankelijkheid.
- Grote angst of onveiligheid.
- Privacy is zwaar geschonden bijvoorbeeld aantal
toeschouwers of duur van de blootstelling.
•S
lachtoffer is zwaar onder de indruk.
•G
rote afwijking van wat hoort bij de ontwikkeling.
• Pleger zou zich bewust moeten zijn van de schade
die hij/zij berokkent.
Bij een zwaar grensoverschrijdende seksuele situatie
zijn volgende mogelijkheden:
Een fotograaf maakt seksueel getinte foto’s van meisjes
© Sensoa
In situatie 1 is geen enkel criterium vervuld. De criteria van toestemming (de jongen weet niet wat er gaat
gebeuren en wat de gevolgen zijn) en gelijkwaardigheid wegen zeer zwaar door. In deze situatie is er
sprake van seksueel misbruik.
Bv. Een jongen van 10 gaat gewillig en passief in op het
voorstel van een buurman om zijn ‘piemel’ te strelen.
Reactiemogelijkheden:
- De situatie bekijken, beluisteren, benoemen: de jongen vertellen dat het goed is dat hij jou in vertrouwen neemt. Vraag naar het wat, waar, wanneer en
wie, niet naar het waarom. Maak duidelijk dat je het
verhaal gelooft en dat je zal helpen.
- De situatie voorkomen in de toekomst: melden van
het seksueel misbruik en zorgen dat de jongen niet
verder meer in gevaar is.
- In samenspraak met de jongen of zijn ouders, doorverwijzen.
Stuurwiel seksueel gedrag
Het stuurwiel seksueel gedrag kan helpen de criteria voor
kinderen herkenbaar en duidelijk te maken. Het stuurwiel
als symbool beduidt dat dit systeem de autonomie en
verantwoordelijkheid van kinderen wil verhogen door ze
van een bruikbaar besturingssysteem te voorzien.
Twee jongens van 16 dwingen een meisje van 14 tot
seksuele spelletjes
© Sensoa/Garant
© Sensoa/Garant
© Sensoa
Beleidsinstrumenten | 64
In kindertaal:
6.5 H
et Vlaggensysteem als beleidsinstrument
SYMBOOL
Het Vlaggensysteem kan op verschillende niveaus en
domeinen in het beleid worden ingezet:
CRTIERIUM
UITLEG IN KINDERTAAL
Toestemming
Als we het allebei willen
en prettig vinden, dan
is het oké. Als ik niet
wil, dan moet ik dat
duidelijk zeggen. Als mijn
vriendje/vriendinnetje
niet wil, dan mag ik niet
aandringen.
Vrijwilligheid
Ik doe het alleen omdat
ik het zélf wil. Niet
voor een beloning, om
iemand een plezier te
doen of te vermijden dat
die boos wordt. Ik mag
niet aandringen als mijn
vriendje/vriendinnetje
niet wil.
Seksuele spelletjes met
iemand die veel ouder,
Gelijkwaardigheid sterker of slimmer is of
die veel jonger of zwakker
is, zijn niet oké.
Ontwikkeling
Alles op zijn tijd. Ik doe
niets waar ik nog te jong
of al te oud voor ben.
Context
Ik houd rekening met
mijn omgeving en
probeer niemand te
storen of choqueren met
mijn gedrag.
Zelfrespect
Ik doe niets dat schadelijk
kan zijn voor mezelf. Ik
denk na over de gevolgen
van mijn gedrag en neem
geen risico’s.
Zorg/educatie: in de formele en informele relationele en seksuele opvoeding van kinderen en jongeren
geeft het handvatten om gedrag in te schatten en te
corrigeren en te begeleiden. Relationele en seksuele
vorming meer afstemmen op het ontwikkelingsniveau, meer werken op attitudevorming en communicatie kan hierdoor gestimuleerd worden.
Huisregels/accommodatie: het kan helpen omgangsregels te bespreken en na te denken over de inrichting, privacy en toezicht. Een handelingsprotocol
maakt ook gebruik van de vlaggen en de criteria, er
ontstaat een meer gemeenschappelijke visie.
Deskundigheid: het kan helpen bij de professionalisering van het schoolteam in termen van verkeerde
splitsing, attitudeverandering, verbetering van de
communicatie met kinderen, jongeren en hun ouders. Ook een gedragscode kan gebruik maken van
het Vlaggensysteem om uit te klaren en af te spreken
welke handelingen functioneel zijn, bijvoorbeeld bij
aanrakingen, toezicht bij het douchen en verkleden.
Klasse: De eerste Lijn. Seksueel grensoverschrijdend
gedrag. Samen betrapt in het toilet:
http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_09
Sensoa (2011). Over de Grens? Seksueel opvoeden
met het Vlaggensysteem. Gids voor ouders.
Steunpunt Jeugd, Sensoa (2012). Niets Mis Mee?!
Omgaan met seksueel getinte situaties met het Vlaggensysteem.
Sensoa, ICES (2013). Sport, een spel met grenzen.
Omgaan met lichamelijk of seksueel grensoverschrijdend gedrag via het Vlaggensysteem.
Over de grens. Educatieve bordlessen voor secundair
onderwijs. www.seksuelevorming.be
Jong & Van Zin, Sensoa (2013). Oke?! Spel over seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Op www.seksuelevorming.be.
Communicatie: een gemeenschappelijke taal helpt bij
het overleg met alle partijen en verhoogt ook de verantwoording van het pedagogische beleid op dat vlak.
6.6 Meer info
Frans, E., Franck, T., (2010). Vlaggensysteem. Praten met kinderen en jongeren over seks en seksueel
grensoverschrijdend gedrag. Antwerpen: Garant.
Beleidsinstrumenten | 65
Waarom? Deze lijst kan helpen huidige regels in
kaart te brengen of nieuwe afspraken te maken.
Wie? Kinderen, jongeren, ouders of opvoedingsverantwoordelijken en medewerkers van het
schoolteam zijn belangrijke betrokkenen.
Opgepast!
- Afspraken over omgangsregels moeten in overleg tot stand komen. Vermijd het eenzijdig opstellen van leefregels, evalueer regelmatig bestaande gewoontes en gebruiken.
- Sommige items in de omgangsregels lijken op
het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op
het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het
omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding
of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen.
Gebruik de checklist om na te gaan welke onderwerpen nadere discussie en afspraken behoeven. Op basis van de discussie kan je aanpassingen doen in het
schoolreglement, speelplaatsafspraken, kleedkamerafspraken, klasafspraken.
Je kan de lijst zowel gebruiken voor afspraken tussen
de kinderen en jongeren onderling, als tussen leden
van het schoolteam en kinderen/jongeren. Gebruik
daarvoor aparte versies.
Overloop de lijst en stel je bij de verschillende topics
volgende vragen:
- Is dit geregeld op dit moment?
- Hoe tevreden zijn de kinderen/jongeren/het
schoolteam daarover?
- Wat wil men wijzigen?
- Wat zijn aspecten en voorstellen die mee in overweging moeten genomen worden?
Heb extra aandacht voor jonge kinderen of kinderen/
jongeren die minder gemakkelijk hun wensen kunnen
kenbaar maken.
16.2 Topiclijst omgangsregels
7.1 O
mgangsregels voor jouw school
De hiernavolgende lijst kan je helpen de huidige regels
in kaart te brengen. Volgt iedereen op school dezelfde
afspraken, of is er veel onduidelijkheid? Hoe tevreden
Hieronder vind je een lijst van onderwerpen die relevant kunnen zijn om omgangsregels op te maken. Het
gedrag kan zich tussen kinderen/jongeren onderling
afspelen, maar ook tussen het schoolteam en kinderen/jongeren.
Voorstellen
Wijzigen
Tevredenheid
Wat? Lichamelijke en seksuele integriteit kan
in veel vormen door mensen worden beleefd en
ervaren. Omgangsregels zijn afspraken over hoe
we met elkaar op dit vlak willen omgaan binnen
de context van de school.
zijn alle betrokkenen over de wijze waarop ze met elkaar omgaan? Daarnaast kan de lijst ook helpen tot
goede afspraken te komen voor de toekomst.
Geregeld
7 Checklist omgangsregels
Aansprekingen
Aanrakingen niet functioneel
(lichaam, gezicht…)
Aanrakingen wel functioneel
Aanraken borsten
Aanraken geslachtsdelen
Hand in hand zitten
Op de schoot zitten
Zoen op wang
Zoen op mond
Tongzoen
Knuffelen
Kriebelen
Naaktheid
Douche
Toiletbezoek
Verzorging/EHBO
Omkleden/verkleden
Toezicht
Privacy
Schaamte
Bezoek op de kamer
Kamerverdeling (gemengd?)
Kledij
Internet en nieuwe media
(ook foto’s maken)
Vriendschap
Verliefdheid
Relatievormen (ook holebi)
Gender
Masturbatie
Seks hebben
Veilig vrijen en
voorbehoedsmiddelen
Pornografie gebruiken
Lichamelijke verzorging
Aanstaren/gluren
Vervoer van leerlingen
Knipogen en andere nonverbale signalen
Seksuele opmerkingen
HIV en soa ’s
…
Beleidsinstrumenten | 66
8 De gedragscode
Wat? Een document dat de richtlijnen voor het
schoolteam over de omgang met de kinderen en
jongeren verzamelt.
Waarom? De gedragscode is een concretisering
van de visie van jouw school op de omgang met
kinderen en jongeren. Het maakt duidelijk wat gewenst en ongewenst gedrag van het schoolteam
is en kan zo mede dit ongewenst gedrag helpen
voorkomen. Een gedragscode maakt deel uit van
het preventiebeleid van je school.
Wie? Deze richtlijnen zijn bedoeld voor alle leden
van het schoolteam. We bedoelen hiermee ook
het ondersteunend personeel, stagiairs en mensen
die zich vrijwillig inzetten binnen de school zoals
leesouders. De richtlijnen zijn ook bedoeld voor de
CLB-medewerkers, in die situaties waarin zij binnen de school met kinderen en jongeren werken.
De gedragscode kan eventueel worden vermeld in
de arbeidsovereenkomst of wordt ondertekend bij
indiensttreding. Ze is beschikbaar voor externen.
Het is mogelijk dat binnen het CLB een aparte
gedragscode bestaat of wordt ontwikkeld. Het
is daarbij aangewezen de bestaande deontologische codes en afspraken als basis te gebruiken. Er
wordt daarbij gedacht aan de afspraken bepaald
in het Decreet betreffende de Centra voor Leerlingenbegeleiding van 1 december 19981, aan de netoverschrijdende deontologische code voor CLB’s
en de bestaande netspecifieke codes. Voorliggend
1 Zie hiervoor http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/
document.asp?docid=12274
8.1 E
en gedragscode opstellen en gebruiken
instrument kan dan bijvoorbeeld als toetssteen
gebruikt worden en eventueel een aanleiding zijn
om enkele elementen omtrent lichamelijke en seksuele integriteit toe te voegen aan het bestaande
materiaal.
Opgepast !
- Het invoeren van een gedragscode voor het
schoolteam garandeert natuurlijk niet dat ongewenst gedrag met zekerheid vermeden wordt.
Bovendien zijn regels voor gedrag ten aanzien
van kinderen en jongeren erg afhankelijk van de
schoolcontext: de leeftijd van de kinderen, het
type onderwijs…
- Met deze gedragscode kan je school/het CLB
waar nodig duidelijkheid scheppen over wat
gewenst en ongewenst gedrag is. Het is echter niet de bedoeling dat een gedragscode een
keurslijf wordt. Veel belangrijker dan het strikt
afbakenen van wat je binnen je school wel en
niet aanvaardt, is dat deze thema’s binnen het
schoolteam bespreekbaar zijn.
- Sommige items in de gedragscode lijken op het
eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het
eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten
thematisch ook relevant zijn voor de ruimere
schoolcontext, er wordt daarbij gedacht aan
het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse
schooluitstappen.
Elke school kan overwegen een concrete gedragscode op te stellen voor het schoolteam, om ongewenst
gedrag zoals seksueel misbruik te voorkomen. Idealiter gaat het over een document dat uitschrijft hoe
binnen je school de rechten van kinderen en jongeren
gerespecteerd en gerealiseerd zullen worden. Je vindt
hiervoor inspiratie in de uitgangspunten die je met je
school hebt geformuleerd en in het pedagogisch project van de school.
Een gedragscode is een principeverklaring waarin de
verwachtingen worden geformuleerd die je school
aan het schoolteam stelt op vlak van houding en competenties. Voor deze afspraken bestaat een breed
draagvlak binnen de school. Het geeft weer wat de
basisprincipes en de gouden regels zijn van de school
met betrekking tot de relatie tussen de leden van het
schoolteam enerzijds en een kind of jongere, een lid
van het schoolteam of een externe anderzijds. Afhankelijk van de noden binnen je school kan een set van
concrete afspraken omtrent gedrag worden opgesteld
met betrekking tot het terrein lichamelijke en seksuele
integriteit. Je kan daarvoor onder meer het Vlaggensysteem als inspiratie gebruiken. Bekijk goed welke
documenten je al ter beschikking hebt en hoe je die
eventueel kan samennemen (bijvoorbeeld deontologische code of schoolreglement, zorgbeleid, leerlijnen
in de vakoverschrijdende eindtermen onder andere
met betrekking tot relationele en seksuele vorming,
de leergebiedoverschrijdende eindtermen, de ontwikkelingsdoelen). Betrek het hele team bij de opstelling
van de gedragscode en houdt hierbij rekening met de
mening van de kinderen, jongeren en ouders. Na een
incident kan het nuttig zijn om in groep de afspraken te
herbekijken en eventueel aan te passen.
Beleidsinstrumenten | 67
8.2 Voorbeeldstructuur
Doel en doelgroep
In deze voorbeeldstructuur wordt de gedragscode
vooral opgevat als een verzameling van richtlijnen voor
het schoolteam. Wat staat er in de reeds bestaande
interne regels en afspraken (bijvoorbeeld huisregels,
schoolreglement) over gedrag? Is er bij het schoolteam en/of de kinderen/jongeren nood aan meer
duidelijkheid over wat gewenst of ongewenst gedrag
is? Je kan een gedragscode ook opstellen voor andere
doelgroepen: de kinderen/jongeren, externen, familie… Het gaat dan eerder over ‘omgangsregels’ (zie
instrument ‘checklist voor omgangsregels’).
Een gedragscode kan een verzameling van richtlijnen zijn
met het oog op het respect voor de lichamelijke en seksuele integriteit en op preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. De gedragscode
bevat dan bijvoorbeeld afspraken over relaties en fysiek
contact. De gedragscode kan ook ruimere doelstellingen
hebben zoals het vermijden van andere vormen van fysiek en psychisch geweld ten aanzien van kinderen en
jongeren, het ontwikkelen van een participatief klimaat,
het respecteren van het recht op privacy, etc.
Basisprincipes op het vlak van lichamelijke en seksuele
integriteit
Elk lid van het schoolteam onderschrijft de visie van
de school met betrekking tot lichamelijke en seksuele
integriteit (Zie deel 1: ‘een model voor beleid’). Afhankelijk van de accenten die je school legt in haar visietekst, kan ook de gedragscode bepaalde uitgangspunten naar voren schuiven.
Belangrijke basisprincipes voor een gedragscode over
lichamelijke en seksuele integriteit zijn participatie,
respect, geweldloosheid, respect voor de privacy en
zorg en verantwoordelijkheid. Deze opsomming is ui-
teraard niet exhaustief en moet vorm krijgen binnen de
dagelijkse praktijk van een school. Daar zal je steeds
geconfronteerd worden met de wisselwerking tussen
de verschillende perspectieven: wat voor een lid van
het schoolteam niet kwetsend is, kan dat wel zijn voor
een kind/jongere en vice versa. Alle betrokkenen zijn
evenwaardige partners, ondanks hun ongelijke positie.
Elk lid van het schoolteam onderschrijft het principe van
geweldloosheid. Hij of zij:
 Gaat zonder verbaal, fysiek, psychisch of seksueel
geweld om met kinderen/jongeren, andere leden
van het schoolteam en externen.
 Onderschrijft het belang van het garanderen van
de veiligheid voor kinderen/jongeren.
Elk lid van het schoolteam beschouwt het kind / de jongere als actieve partner. Hij of zij:
 Betrekt kinderen/jongeren actief.
 Informeert kinderen/jongeren.
 Laat kinderen/jongeren, in functie van de leeftijd
en maturiteit, mee beslissingen nemen.
 Geeft kinderen/jongeren ruimte.
 Handelt vanuit gezag.
Dit betekent dat elk lid van het schoolteam:
µ Zijn of haar macht niet misbruikt.
µ Andere personen niet lastig valt.
µ Geen bezittingen vernielt van andere personen.
µ Andere personen niet bedreigt, aanvalt, negeert, of
diensten ontzegt waarop de persoon recht heeft.
µ Geen chantage, misleiding of omkoping gebruikt
ten aanzien van anderen.
Dit betekent dat een lid van het schoolteam
µ Geen beslissingen neemt boven het hoofd van het
kind/de jongere.
µ Geen misbruik maakt van zijn machtspositie.
Elk lid van het schoolteam onderschrijft het recht op privacy van eenieder. Hij of zij:
 Toont respect voor de persoonlijke levenssfeer
van kinderen en jongeren, andere leden van het
schoolteam en externen;
 Biedt kinderen/jongeren de ruimte en privacy voor
hun beleving van seksualiteit;
 Gaat zorgvuldig om met persoonlijke gegevens
van kinderen/jongeren in alle vormen van overleg
over kinderen en jongeren, bijvoorbeeld in leerlingvolgsysteem (LVS), verslagen van klassenraden,
bijzondere leerlingenbesprekingen, gesprekken
tussen school en CLB over leerlingen (multidisciplinair overleg voor basisonderwijs, cel leerlingenbegeleiding voor secundair onderwijs), gesprek
met de leraar over de zorg voor de leerling, overleg
rond schoolondersteuning, integratieteam.
 Deelt enkel informatie met betrokkenen.
 Informeert het kind/de jongere, ook over met wie
hij of zij bepaalde informatie moet delen omwille
van zijn ambtsgeheim.
Elk lid van het schoolteam heeft een respectvolle basishouding. Hij of zij:
 Toont respect voor de ander en voor de onderlinge
verschillen in leeftijd, cultuur, gender, seksuele geaardheid, stijl of gelijk welke andere eigenschap.
 Onderschrijft het belang van respectvol omgaan
met de lichamelijke en seksuele integriteit van kinderen en jongeren, andere leden van het schoolteam en externen.
Dit betekent dat elk lid van het schoolteam:
µ Geen ongewenste (seksuele) aandacht geeft.
µ Geen verschil maakt tussen kinderen/jongeren door
onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur.
µ Noch in woorden, noch in daden uiting geeft aan
racisme, seksisme, homofobie en discriminatie.
Beleidsinstrumenten | 68
Dit betekent dat elk lid van het schoolteam:
µ Zich niet onnodig mengt in het persoonlijke leven
van een ander.
µ Niet meer controle of toezicht (zowel psychologisch als fysiek) oplegt dan nodig.
Elk lid van het schoolteam neemt zorg en verantwoordelijkheid op voor de kinderen/jongeren en voor het schoolteam/de school. Hij of zij:
 Ziet het als zijn taak de seksuele gezondheid en
lichamelijke integriteit van kinderen/jongeren te
bevorderen.
 Tracht zelf een positief rolmodel te zijn.
 Heeft zorg voor kinderen/jongeren met problemen;
 Staat open voor communicatie en bespreekbaarheid lichamelijke en seksuele integriteit.
 Neemt het engagement om de eigen deskundigheid op het vlak van omgaan met lichamelijke en
seksuele integriteit te vergroten;
V
olgt deze regels en zorgt ervoor dat anderen
deze regels niet overtreden.
Concrete regels
In de gedragscode kan je school ook meer concrete
regels opnemen. De concrete regels zijn niet bedoeld
als keurslijf, wel als antwoord op concrete vragen
uit de praktijk: Op welke manier mag een opvoeder
toezicht houden in de douches van een internaat?
Kunnen kinderen/jongeren worden verplicht gezamenlijk te douchen? Mag een lid van het schoolteam
een kind/jongere thuis ontvangen? Welke personen
met een handicap hebben hulp nodig op het toilet en
bij hun persoonlijke verzorging? Door wie worden ze
dan geholpen? Welke richtlijnen dienen leden van het
schoolteam te hanteren bij de verdeling van de kamers op een schooluitstap of binnen de context van
een internaat? (Zie hiervoor de instrumenten ‘beleidsmatrix en interventies’, ‘competentiechecklist’
en ‘checklist voor omgangsregels’).
informele wijze over de gedragscode om zo alle
betrokkenen te sensibiliseren. Enkele suggesties:
zoek aanleiding in je dagelijkse werking om de gedragscode op regelmatige basis te bespreken (bij
het overhandigen van functiebeschrijvingen, het
voeren van functionerings- en evaluatiegesprekken,
tijdens intake- en mentoringgesprekken met nieuwe
leden van het schoolteam en interimarissen van
lange duur, tijdens personeelsvergaderingen), maak
een affiche met een aantal basisregels, neem een
samenvatting van de gedragscode op in je maandelijkse mailing of zoek een anagram dat enkele basisprincipes verzamelt.
Implementatie
Beschrijf hoe jouw school de gedragscode bekend zal
maken bij alle betrokkenen: alle leden van het schoolteam en vrijwilligers, maar ook kinderen/jongeren
zelf en zelfs derden die in contact komen met de kinderen/jongeren.
Evaluatie en bijsturing
De gedragscode is een dynamisch document van je
school zijn. Gedrag en situaties evolueren immers.
Bespreek op regelmatige basis de gedragscode en
zorg voor een opfrissing indien nodig. Dat houdt de
gedragscode dynamisch en zorgt ervoor dat het naleven van de gedragscode niet enkel de individuele
verantwoordelijkheid van elk lid van het schoolteam,
maar ook een collectieve verantwoordelijkheid van
de school wordt. Je kan het initiatief wel onder de
verantwoordelijkheid brengen van bijvoorbeeld het
middenkader of de directie.
Je kan op formele wijze de gedragscode invoeren,
bijvoorbeeld door die te laten ondertekenen door
het schoolteam. Dit zal echter niet volstaan om
de gedragscode ook naleving te geven in de dagelijkse praktijk. Communiceer dus ook op een meer
Beleidsinstrumenten | 69
9 Een handelingsprotocol
Wat? Een handelingsprotocol beschrijft de stappen die een lid van het schoolteam kan zetten
wanneer er binnen de school een ‘vermoeden,
onthulling of vaststelling’ is van seksueel misbruik.
Waarom? In de tekst omtrent beleidsvisie (zie
deel 1: ‘een model voor beleid’) werd reeds gewezen op het belang van een gelaagd beleid: een
breed kwaliteitsbeleid laat toe dat er een preventiebeleid wordt ontwikkeld, waarop je vervolgens
kan verder bouwen aan een reactiebeleid. Een
handelingsprotocol maakt deel uit van een transparant reactiebeleid.
Wie? Elke lid van het schoolteam dat signalen opvangt, een vermoeden heeft, bij wie een onthulling
gebeurt of dat een vaststelling doet kan het handelingsprotocol als houvast gebruiken.
Opgepast !
-E
en handelingsprotocol maakt een transparante
en zo gelijk mogelijke behandeling van vermoedens, onthullingen en vaststellingen mogelijk
en kan het schoolteam daarbij een houvast
geven. Een handelingsprotocol is echter geen
vaststaand scenario: vaak is er geen pasklaar
antwoord. Je zal beslissingen moeten nemen in
functie van de ernst en aard van de situatie en
in overleg met collega’s, verantwoordelijken en
eventueel experten buiten je school.
-S
ommige items in de gedragscode lijken op het
eerste zicht enkel voor internaten van toepassing.
Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste
zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch
ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext,
denken we maar aan het omkleden bij de lessen
lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij
meerdaagse schooluitstappen.
-N
et als de andere instrumenten, moet ook dit
handelingsprotocol worden vertaald naar de
specifieke context van je school. In veel scholen
bestaan er al regels en procedures voor het omgaan met incidenten (een vertrouwenspersoon,
de samenwerking met het CLB (de afsprakennota), een protocol voor andere vormen van
ongewenst gedrag etc.). Een integratie in het bestaande kader is dan ook aangewezen.
Opgepast:
- Elk lid van het schoolteam heeft de plicht om een
vermoeden, onthulling of vaststelling van seksueel
misbruik te melden bij de directie (=eindverantwoordelijke) of het aanspreekpunt (geeft advies en
kan de procedure helpen uitvoeren).
- CLB-medewerkers zijn gehouden door het beroepsgeheim en vallen daarom niet onder deze plicht.
5. Evalueren van het handelingsprotocol na elk incident en geregeld bijsturen van het document.
9.2 Waarover gaat dit handelingsprotocol?
9.1 Hoe een eigen protocol uitwerken ?
De opmaak van een eigen handelingsprotocol kan in
verschillende stadia gebeuren:
1. Voorbereiden van het handelingsprotocol: Welke definities over seksueel misbruik en seksueel
grensoverschrijdend gedrag worden gehanteerd?
Wat zijn de reeds bestaande interne regels (bijvoorbeeld schoolreglement)? Hoe houden we
rekening met de ambtelijke aangifteplicht van het
schoolpersoneel enerzijds en het beroepsgeheim
van CLB-medewerkers anderzijds? Hoe houden
we rekening met de mening van het kind/de jongere?
2. Uitschrijven van een eigen handelingsprotocol (je
kan de voorbeeldstructuur van dit handelingsprotocol gebruiken).
3. Feedback van het schoolteam en de kinderen/jongeren verzamelen en verwerken.
4. Implementeren van het handelingsprotocol door
het bekend te maken bij alle betrokkenen en het
schoolteam ermee te leren werken.
Onderscheid grensoverschrijdend gedrag en seksueel
misbruik
We gaan ervan uit dat het handelingsprotocol enkel
nodig is in gevallen van seksueel misbruik en niet
wanneer het gaat over minder ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een goede inschatting van de
ernst van een situatie is belangrijk om te vermijden
dat men enerzijds gaat overreageren op situaties die
misschien passen binnen de seksuele ontwikkeling
van kinderen en jongeren en dat men anderzijds te
weinig doet aan ernstige situaties van grensoverschrijdend gedrag of misbruik.
Deze inschatting is echter afhankelijk van vele factoren: de relatie tussen de betrokkenen, de beleving van
het slachtoffer, de leeftijd en bekwaamheid van de
betrokkenen. Om een inschatting van de ernst van situaties van grensoverschrijdend gedrag zoveel mogelijk te objectiveren, kunnen leden van het schoolteam
gebruik maken van het Vlaggensysteem, dat we hieronder in schematische vorm weergeven. Het helpt om
gedrag te beoordelen aan de hand van zes criteria: (1)
wederzijdse toestemming, (2) vrijwilligheid, (3) gelijkwaardigheid, (4) leeftijds- of ontwikkelingsadequaat,
(5) contextadequaat en (6) zelfrespect.
Beleidsinstrumenten | 70
We hanteren de volgende definities:
- Aanvaardbaar seksueel gedrag is seksueel gedrag
dat aan elk van de bovengenoemde criteria voldoet.
Het is wel mogelijk dat bepaald gedrag niet toegelaten wordt door de regels en afspraken in jouw
school. Het is belangrijk dan niet te reageren op het
seksuele gedrag op zich, maar wel op de overtreding
van de regel (meer daarover vind je terug in het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’).
-S
eksueel grensoverschrijdend gedrag is elke vorm
van seksueel gedrag of seksuele toenadering, in
verbale, non-verbale of fysieke zin, waarbij aan
één of meerdere van de bovengenoemde zes criteria niet wordt voldaan (zie licht gekleurde zone in
schema hieronder). Het is niet nodig bij dit gedrag
de verschillende fasen van het handelingsprotocol
te doorlopen. Dit betekent echter niet dat seksueel
grensoverschrijdend gedrag zonder gevolg mag blijven: het is de taak van elk lid van het schoolteam om
het gedrag bij de betrokkenen te begrenzen (eventueel verbieden of beletten), uit te leggen en verder te
observeren. Bij nood aan ondersteuning kan het lid
van het schoolteam het gedrag bespreken met een
CLB-medewerker of een verantwoordelijke. Ook het
bespreken van bepaald gedrag van kinderen of jongeren met een collega, bijvoorbeeld de leraar van het
vorige schooljaar, kan nuttig zijn. Hier is echter enige
voorzichtigheid geboden: wanneer een volwassene
betrokken is, wordt aangeraden om dit enkel met een
CLB-medewerker of verantwoordelijke te bespreken.
Bovendien kan een betrokkene nood hebben aan
hulp of bijkomende ondersteuning. Daarvoor kan het
schoolteam een beroep doen op het CLB dat een draaischijffunctie vervult. In de instrumenten ‘beleidsmatrix
en interventies’ en ‘wegwijzer’ wordt tevens meer uit-
leg gegeven over hoe je kan reageren en waar je terecht kan voor hulp.
-S
eksueel misbruik is elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in verbale, non-verbale of
fysieke zin, opzettelijk of onopzettelijk (bijvoorbeeld
misbruik onder jonge kinderen), waar geen wederzijdse toestemming voor bestaat en/of die op een
of andere manier is afgedwongen en/of waar het
slachtoffer veel jonger is of in een afhankelijke relatie staat (zie donker gekleurde zone in het schema
hieronder). In deze situaties is het aangeraden het
handelingsprotocol te gebruiken.
Opgepast: dit is een ruime definitie van seksueel
misbruik. De juridische categorieën worden verder
besproken in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’.
Wanneer een lid van het schoolteam twijfelt over de
beoordeling van het gedrag of zich niet in staat voelt
het gedrag te begrenzen, uit te leggen en verder te
observeren, moet hij/zij de beoordeling bespreken
met een CLB-medewerker of een verantwoordelijke
(zoals afgesproken binnen je school) en/of verdergaan met het protocol en dus een verantwoordelijke
inlichten.
CRITERIUM
GROENE VLAG
GELE VLAG
RODE VLAG
ZWARTE VLAG
Wederzijdse toestemming of consent
Geen wederzijdse
Duidelijk wederzijd- Onduidelijke wese toestemming
derzijdse toestem- toestemming
ming
Vrijwilligheid
Vrijwillig (afwezigheid van dwang)
Lichte dwang of
druk
Gelijk(waardig)heid
Evenwaardige partners
Lichte ongelijkheid Grotere ongelijkwaarin maturiteit, leef- digheid
tijd, intelligentie…
Gepast voor leeftijd of
ontwikkeling
Minstens 20%
van de kinderen en
jongeren vertonen
dit gedrag
Gedrag van kinderen Gedrag van kinderen
Gedrag van iets
of jongeren met groter of jongeren met groot
jongere of iets
leeftijdsverschil
oudere kinderen of leeftijdsverschil
jongeren
Herhaaldelijk afwezigheid van wederzijdse toestemming
Gebruik van manipu- Herhaaldelijk gebruik
latie, chantage, macht, van agressie, geweld
of ermee dreigen
verleiding
Herhaaldelijk grote
ongelijkwaardigheid
Specifieke ontwikkelingstaak
Gedrag is erger aanstootgevend (kwetsend of beledigend)
Gepast voor de context Gedrag stoort niemand
Gedrag is licht
aanstootgevend
(onbeleefd)
Zelfrespect
Gedrag kan zelfbe- Gedrag heeft fysieke,
schadigend zijn
emotionele of psychologische schade als
gevolg
Gedrag is niet
zelfbeschadigend
of is goed voor het
zelfrespect
Gedrag is zwaar
aanstootgevend
(choquerend)
Heeft zware fysieke,
emotionele of psychologische schade
als gevolg
Beleidsinstrumenten | 71
Slachtoffer
Pleger
Kind/jongere
Lid van het schoolteam of CLB
Externe
Kind/jongere
Lid van het schoolteam of CLB
Externe
Handelingsprotocol
Handelingsprotocol
Handelingsprotocol
Handelingsprotocol
Beleidsmatrix/Interventies
Handelingsprotocol
Beleidsmatrix/Interventies
Wie zijn de betrokkenen?
Een lid van het schoolteam of CLB kan een vermoeden hebben dat zich binnen of buiten de school een
situatie van seksueel misbruik voordoet waarbij een
kind/jongere of een lid van het schoolteam is betrokken. Het lid van het schoolteam of CLB vangt in zijn
contacten met de betrokkenen signalen op die het
vermoeden teweegbrengen.
Een slachtoffer, een getuige, een ander lid van het
schoolteam of een persoon van buiten de school (bijvoorbeeld een ouder) kan een situatie van (vermoedelijk) seksueel misbruik bij een lid van het schoolteam of CLB onthullen.
- Buiten de school
• Tussen een kind/jongere en een externe persoon.
• Tussen een lid van het schoolteam en een externe
persoon.
Het kind/de jongere, lid van het schoolteam of CLB of externe kan slachtoffer of pleger zijn van seksueel misbruik.
Seksueel misbruik is niet enkel het misbruik van een kind
door een volwassene. Misbruik kan zich ook afspelen tussen leeftijdsgenoten (volwassen of minderjarig).
9.3 Voorbeeldstructuur
Een lid van het schoolteam of CLB kan een vaststelling doen van seksueel misbruik door getuige te zijn
van het misbruik. Het is belangrijk eerst een inschatting van de situatie te maken.
FASE 1
We noemen het lid van het schoolteam of CLB dat
een vermoeden heeft, een onthulling ontvangt of een
vaststelling doet de ‘ontvanger’. Een persoon die een
situatie van (vermoedelijk) seksueel misbruik onthult, noemen we de ‘onthuller’.
FASE 2
Het seksueel misbruik kan zich afspelen:
- Binnen de school
•T
ussen een kind/jongere en een lid van het schoolteam.
•T
ussen kinderen/jongeren onderling.
•T
ussen leden van het schoolteam onderling.
Bovenstaand schema verduidelijkt voor welke situaties onderstaand protocol voornamelijk is bedoeld. De
structuur die verder wordt besproken, geldt als basis
voor het handelen in elk van de blauw gemarkeerde
situaties. Afhankelijk van de context van je school kan
je er voor kiezen deze basisstructuur uit te werken voor
verschillende scenario’s, bijvoorbeeld ‘een kind/jongere
ondergaat thuis misbruik’, ‘seksueel misbruik onder
kinderen/jongeren’, ‘seksueel misbruik van een kind/
jongere door een lid van het schoolteam’. Voor andere
situaties zijn mogelijke interventies en tips opgenomen
in het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’. Wanneer een lid van het schoolteam als pleger betrokken
is, kan je nagaan welke mogelijkheden tot straffen of
schorsen de arbeidsovereenkomst toelaat.
Vermoeden
Onthulling
Vaststelling
Niet acuut
FASE 3
FASE 4
Intern overleg
(school en CLB)
Interne afhandeling
Extern advies
Melding bij hulpverlening
Eerste evaluatie
Acuut
Melding bij Politie/justitie
Tweede evaluatie
Beleidsinstrumenten | 72
9.4 Basis voor een handelingsprotocol
Algemeen aandachtspunt:
Pas tijdens de hele procedure een permanente monitoring toe. Bekijk de stappen die jouw school onderneemt/heeft ondernomen steeds vanuit verschillende perspectieven (slachtoffer, pleger, andere kinderen/jongeren, andere leden van het schoolteam,
ouders, de school).
onthulling of vaststelling
FASE 1 Vermoeden,
De eerste fase van handelen betreft het vermoeden,
de onthulling of de vaststelling. Deze eerste fase
heeft voornamelijk tot doel om op het moment van
een vermoeden, onthulling of vaststelling veiligheid
te verzekeren, ondersteuning te geven aan een eventueel slachtoffer of een onthuller en voldoende informatie te verzamelen om zich verder over het welzijn
van alle betrokkenen te kunnen ontfermen.
Verantwoordelijkheden van de ontvanger
Hieronder worden de verantwoordelijkheden besproken van de ontvanger (de persoon die een vermoeden
heeft, een onthulling ontvangt of een vaststelling doet).
Het is uitermate belangrijk een goede inschatting te
maken van de ernst en het acuut karakter van de situatie. De ontvanger staat hierin niet alleen. Het is aan te
raden een (klein) schriftelijk verslag bij te houden van
elke stap die wordt gezet (kan volgens de afspraak in je
school bijvoorbeeld in het leerlingvolgsysteem). Uiteraard is het belangrijk zeer discreet te werk te gaan bij
het bijhouden en delen van deze documenten en bij het
toekennen van rechten in het leerlingvolgsysteem.
Voor CLB’s: in een hulpverleningscontext zoals het
CLB kan je, met respect voor het beroepsgeheim,
voor het delen van gegevens en het maken van een
inschatting een beroep doen op je collega’s/het team.
Bij een vermoeden van seksueel misbruik is het nodig om:
•D
e eigen verontrusting ernstig te nemen en signalen te ordenen die het vermoeden hebben opgewekt (wat merk ik, sedert wanneer, etc.). Het kan
helpen een schriftelijke neerslag te maken van de
signalen die aan de basis liggen van het vermoeden.
•D
e veiligheid trachten te garanderen.
•T
e zorgen voor voldoende ondersteuning en opvang
van het potentieel slachtoffer.
•E
en vermoeden in elk geval te bespreken met een
verantwoordelijke (zie fase 2, waarin eveneens wordt
beschreven waar men extern advies kan vragen). Dit
is aangewezen wanneer de verdachte pleger een collega is.
Voor CLB’s: aangezien CLB-medewerkers gehouden
zijn door het beroepsgeheim (gezamenlijk beroepsgeheim, zie de ‘achtergrondinformatie’), kunnen
zij de verontrusting met een collega bespreken. Als
professioneel hulpverlener kan men de verontrusting
eveneens met de pleger of het slachtoffer bespreken.
Bij een onthulling van seksueel misbruik is het nodig om:
• Actief te luisteren naar de onthuller. Daarbij wordt de
onthuller niet ‘uitgehoord’ of worden geen suggestieve vragen gesteld. Het doel van het gesprek is nooit
de waarheidsvinding: dat is de rol van justitie. Er is wel
voldoende informatie nodig om de ernst van de situatie te kunnen inschatten en om zich te kunnen ontfermen over het welzijn van de betrokkenen (zie het
instrument ‘beleidsmatrix en interventies’ en het taxatiegesprek in ‘aandachtspunten bij communicatie’.
• Te zorgen voor voldoende omkadering en opvang
van de onthuller en het potentieel slachtoffer.
• Geen geheimhouding te beloven. Met andere woorden: geen zaken beloven die men niet kan realiseren. In functie van de bekwaamheid van het kind/
de jongere de beslissing zoveel mogelijk samen het
kind/de jongere nemen. De onthuller in elk geval informeren over de stappen die men zal zetten, maar
ook duidelijk maken dat het verdere verloop niet
kan worden voorspeld.
• Het verhaal (indien mogelijk samen met de onthuller) schriftelijk vast te leggen.
• Zoveel als mogelijk de veiligheid te garanderen: aan
de onthuller vragen waar hij/zij op dat moment behoefte aan heeft, het risico op herhaling of vergelding inschatten en proberen te verminderen.
• De informatie zo snel mogelijk te delen met de verantwoordelijken. Het is evident dat de veiligheid niet
altijd gegarandeerd kan worden door de ontvanger
van de onthulling: er kan een hiërarchisch onevenwicht zijn, de onthuller is niet altijd het slachtoffer,
de ontvanger heeft niet altijd zicht op het bestaan
van andere slachtoffers, enz. Het is daarom belangrijk om de informatie zo snel mogelijk te delen met
verantwoordelijken die de bevoegdheid hebben om
die taak uit te voeren (zie fase 2).
•E
en eerste inschatting te maken van de ernst van de
feiten. Een referentiekader kan worden gevonden in
de achtergrondinformatie ‘normatieve lijst’.
Bij een vaststelling van seksueel misbruik is het nodig om:
•Z
oveel als mogelijk de veiligheid te garanderen: proberen ervoor te zorgen dat het seksueel misbruik
stopt, de hulp inroepen van superieuren.
• I n acute gevallen (bijvoorbeeld een verkrachting
heeft net plaatsgevonden) of situaties die bedreigend blijven, de politie (101) en medische bijstand
voor het slachtoffer (112) oproepen. Zorgen voor
omkadering en opvang van het slachtoffer (emotionele ondersteuning, voorbereiden op en eventueel
meegaan voor medische tussenkomst…).
- Voor een politieonderzoek is het belangrijk dat de
plaats van een mogelijk misdrijf onaangeroerd blijft
Beleidsinstrumenten | 73
(sporen en bewijsmateriaal) en dat het slachtoffer
snel een medisch onderzoek krijgt. Daarvoor wordt
mogelijks de zogenaamde set seksuele agressie
(SSA) gebruikt. Dit is een set medisch materiaal dat
speciaal is gemaakt voor het opnemen van sporen
van seksueel geweld. Met deze sporen kunnen zowel het misdrijf als de schuld of onschuld van een
verdachte worden bewezen of kan de dader worden opgespoord. Er is een set voor het slachtoffer
en een set voor de verdachte. Om geen bewijzen
te vernietigen mag het slachtoffer zich niet wassen
vooraleer het onderzoek voorbij is. Er wordt eerst
toestemming aan het slachtoffer gevraagd en het
slachtoffer mag zich laten begeleiden door de huisarts of een andere vertrouwenspersoon. De wetsdokter aangeduid door het Parket zal het medisch
onderzoek uitvoeren in het kader van de SSA. De
behandelende arts mag aanwezig zijn.
• De betrokkenen te informeren over de stappen die
je zal nemen (bijvoorbeeld melding aan verantwoordelijken).
FASE 2 Overleg en ADVIES
De tweede fase betreft enerzijds het intern overleg dat
wordt gepleegd met betrekking tot het vermoeden, de
onthulling of de vaststelling. Onder intern overleg verstaan we de besprekingen binnen de school, met inbegrip van de betrokkenheid van het CLB. Anderzijds
betreft deze fase ook het advies dat de school en het
CLB eventueel kunnen vragen bij externe diensten. Afhankelijk van de (ernst en het acuut karakter van de)
situatie zijn verschillende stappen mogelijk. Probeer
dit overleg zo snel mogelijk te organiseren. Deze fase
heeft tot doel om in overleg met verantwoordelijken
en experten (zowel binnen als buiten jouw school) te
komen tot een aantal maatregelen om de situatie goed
te beheren op korte termijn.
Intern overleg
Het is belangrijk dat men met elk vermoeden, elke
onthulling en vaststelling van seksueel misbruik
niet alleen blijft handelen. Ieder lid van het schoolteam heeft de verantwoordelijkheid om dit binnen
je school zo snel mogelijk in overleg te brengen, ook
wanneer het over minder acute gevallen van seksueel
misbruik zou gaan. De reikwijdte van het intern overleg zal sterk verschillen naargelang de ernst van de
situatie en naargelang het gaat om seksueel misbruik
binnen of buiten de school.
Afhankelijk van de afspraken binnen de school kan
een verantwoordelijke persoon (aanspreekpunt)
aangeduid zijn (bijvoorbeeld een CLB-medewerker,
een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)
coördinator, de directie, het bestuur). In sommige
situaties kan het aangewezen zijn dit in groep te bespreken. Gebruik daarvoor de structuren die bestaan
binnen het zorgbeleid van je school (bijvoorbeeld
cel leerlingenbegeleiding, crisisteam) of richt een
werkgroep op indien de bestaande structuren niet
volstaan.
Het omgaan met een vermoeden, onthulling of vaststelling kan best verlopen volgens een gezamenlijk
opgesteld plan. Zorg ervoor dat het duidelijk is wie
welk mandaat heeft (bijvoorbeeld welke zaken moeten op directieniveau of door het bestuur worden
beslist) en welke van onderstaande taken door wie
zullen worden uitgevoerd (de verantwoordelijke, de
ontvanger, een ander lid van het schoolteam, de directie, een CLB-medewerker, een extern expert…).
• Oordelen over de ernst van de feiten. Als men de
feiten ernstig genoeg inschat, moet de procedure
worden voortgezet. Op dat moment moet er een
basis van deskundigheid zijn om de situaties te kun-
nen beoordelen. Een referentiekader kan worden
gevonden in de achtergrondinformatie ‘normatieve
lijst’.
• Op basis van voorgaande evaluatie nagaan of de
eerder genomen veiligheidsmaatregelen moeten
worden versterkt.
• Het betrekken, volgens de afspraken binnen de
school, van een CLB-medewerker, andere verantwoordelijken, het aanspreekpunt of de directie.
• Beslissen of, wanneer, door wie en hoe contact zal
worden opgenomen met derden (ouders, familie,
adviseurs, administratieve diensten van de verantwoordelijke overheden). In de wegwijzer wordt besproken bij welke organisaties de school terecht kan
voor advies, ook bij de communicatie naar derden.
In de communicatie met ouders is het belangrijk
hen te respecteren in hun rol als eerste opvoedingsverantwoordelijke, dit niettemin rekening houdend
met het recht van kinderen en jongeren en andere
betrokkenen op privacy.
• Het betrekken van eventueel andere experten bij
het intern overleg. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met
externe partners en beschikt daarvoor over een netwerk van mogelijke externe experten (bijvoorbeeld
een medewerker van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, een vertrouwenspersoon van het
kind/de jongere, een arts, een advocaat als onafhankelijk juridisch adviseur of bijstandspersoon van
de minderjarige). De samenstelling van de groep
voor intern overleg zal afhankelijk zijn van de situatie en de betrokkenen (gaat het om kinderen/jongeren en/of leden van het schoolteam). Zie ook het
instrument ‘wegwijzer’.
• Het geven van informatie aan leidinggevenden,
andere leden van het schoolteam, bestuursleden…
zonder dat men van de details van een zaak op de
hoogte moet worden gebracht.
Beleidsinstrumenten | 74
• Het zorgen voor een schriftelijk verslag van elke vergadering met de beslissing en actie en het bewaren
van die informatie in een centraal dossier, om te
voorkomen dat er misverstanden ontstaan of acties
niet worden uitgevoerd.
• Beslissen welke verdere acties zullen worden ondernomen (en door wie) ten aanzien van het slachtoffer en de pleger: gesprekken met de betrokkenen,
verdere beschermingsmaatregelen, etc. Het is belangrijk een open communicatie te houden met het
slachtoffer en de pleger. Tips over gespreksvoering
vinden de scholen in het instrument ‘beleidsmatrix
en interventies’ en ‘aandachtspunten bij communicatie’. Let wel, zoals eerder al vermeld, is het doel
van de gesprekken met slachtoffer of pleger nooit
de waarheidsvinding. Dat is de rol van justitie. Zeker indien er een gerechtelijke afhandeling volgt, is
het niet aangewezen met het slachtoffer of de pleger gesprekken te voeren over de gebeurde feiten.
Besteed hier in het bijzonder aandacht aan bij een
eventuele tuchtprocedure: de gesprekken met pleger en slachtoffer vinden dan bij voorkeur plaats na
een eventueel verhoor door de politie. Vermijd ook
om in de gesprekken suggestieve vragen te stellen.
Doe een beroep op de expertise van het CLB voor
ondersteuning ter zake.
• Het aanduiden van een verantwoordelijke om indien
nodig met de media te praten. Aangezien een geval van seksueel misbruik veel media-aandacht kan
krijgen, moet één contactpersoon worden gekozen
die heldere informatie verstrekt als ernaar wordt gevraagd. Het is beter een beetje informatie te geven,
dan helemaal geen. Het voorbereiden van een persconferentie kan helpen bij het uitvoeren van deze
taak. Het delen van informatie gebeurt uiteraard met
respect voor de privacy van de (minderjarige) betrokkenen en het beroepsgeheim van betrokken hulpverleners zoals de CLB-medewerkers. Ga op voorhand
(voor een incident zich voordoet) na of de school
hiervoor advies en ondersteuning kan krijgen bij het
CLB, de pedagogische begeleidingsdienst, je koepel…
Voor CLB’s: CLB-medewerkers kunnen hun collega’s en
leden van het schoolteam bevragen over signalen (wat
hebben ze opgemerkt, wat kunnen ze reconstrueren),
perceptie (hoe gaan zij ermee om) en capaciteiten
(wat zijn hun capaciteiten om verder te werken in de
gegeven situatie). Ze kunnen daarvoor ook de hulp van
het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling inroepen, eventueel volgens de bestaande, lokale afspraken.
Extern advies
De school kan daarna advies inwinnen bij gespecialiseerde diensten binnen de hulpverlening. Dit advies
kan gaan over de te zetten stappen, de communicatie
met betrokkenen, internen, externen, enz. Het CLB
biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij
de contacten met externe partners.
Een adviesvraag over een situatie van seksueel misbruik waarbij minderjarigen betrokken zijn, richt de
school het best tot het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling in de provincie. Wanneer de betrokkenen volwassenen zijn, kan de school zich richten tot
het dichtstbijzijnde Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). Ook de huisarts van een slachtoffer kan een goed aanspreekpunt zijn.
Iedereen kan bij het Justitiehuis informatie vragen
over een eventuele juridische procedure. Ga na of de
school bij de pedagogische begeleidingsdienst, de
koepel of bij het schoolbestuur terecht kan voor juridisch advies. Juridische vragen kan men ook stellen
aan de Kinderrechtswinkel of een Wetswinkel.
Scholen kunnen ook Child Focus contacteren voor
een telefonische crisisondersteuning en een verwij-
zing naar de meest passende bijstand binnen hulpverlening en/of politie en justitie.
Consulenten van de jeugdrechtbank werken in opdracht van de jeugdrechtbank. Hou er rekening mee
dat zij informatie kunnen terugkoppelen naar de
jeugdrechter.
Een adviesvraag aan het parket staat gelijk met een
melding.
Meer informatie over deze contacten vinden de
scholen terug in het instrument ‘wegwijzer’.
Interne afhandeling, opvolging en/of
melding
In functie van de beoordeling van de ernst van de
situatie en rekening houdend met het extern advies,
kan in een derde fase het team beslissen dat een vermoeden, onthulling of vaststelling
FASE 3
• Intern verder wordt afgehandeld en/of
• een opvolging krijgt binnen de hulpverlening en/of
• gemeld wordt bij politie of justitie.
Deze fase heeft tot doel om aan de (vermoedelijke)
situatie van misbruik passend gevolg te geven en
voor alle betrokkenen opnieuw welzijn en veiligheid
te creëren op middellange termijn.
Zorg voor een vlotte en snelle overgang tussen de
verschillende fasen van dit handelingsprotocol en
breng alle betrokkenen tijdig op de hoogte van de
situatie en de stappen die ondernomen werden/worden. Evalueer de genomen stappen permanent: het
is bijvoorbeeld mogelijk dat een situatie waarvan de
school dacht dit intern te kunnen afhandelen, later
toch beter opvolging kan krijgen binnen de hulpver-
Beleidsinstrumenten | 75
lening of kan gemeld worden bij politie (door de betrokkene of een ouder of door de school) of bij justitie
(door een hulpverlener).
Tenzij het over een situatie gaat die zich buiten de
school afspeelt, zal een interne opvolging sowieso
nodig zijn. Men moet het misbruik een halt toe roepen, optreden ten aanzien van de pleger (indien die
een kind/jongere of lid van het schoolteam is) en het
slachtoffer ondersteunen. Ook de andere kinderen /
jongeren en het schoolteam zullen misschien ondersteuning nodig hebben.
ook niet dat het slachtoffer op elk moment zelf bepaalde stappen kan zetten (bijvoorbeeld klacht indienen bij de politie). Ook andere betrokkenen kunnen
beslissen een melding van de situatie te maken bij de
hulpverlening of bij politie/justitie.
Een gerechtelijke procedure sluit uiteraard niet uit
dat er ook een hulpverleningstraject wordt gestart en
andersom.
middeling. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met gespecialiseerde partners. Binnen sommige CLB’s is
men ook vertrouwd met het herstelgericht groepsoverleg (‘hergo’). Zie ook het instrument ‘wegwijzer’ en achtergrondinformatie ‘denkkaders’.
- Bekijk hoe de school het vertrouwen kan herstellen tussen de school en de betrokkenen (zowel
slachtoffer als pleger). Bekijk op voorhand wat
de school kan ondernemen om eventueel het vertrouwen te herstellen.
Een melding bij hulpverlening of justitie gebeurt in
overleg met verantwoordelijken (afhankelijk van de
afspraken binnen je school bijvoorbeeld met de directie) en het CLB, na overleg met de jongere en na
het advies te hebben ingewonnen bij externe professionals. Deze kunnen de school en het slachtoffer
adviseren over de juridische plichten (bijvoorbeeld
aangifteplicht, zie ook de achtergrondinformatie
‘beroepsgeheim en andere begrippen’), maar ook
meer vertellen over de gevolgen die een melding kan
hebben voor de pleger, het slachtoffer en de school.
De school laat zich best ook adviseren over hoe ze
op de hoogte kan worden gehouden van wat er met
de aangifte/klacht gebeurt (bijvoorbeeld door het
aanvragen van het statuut van benadeeld persoon).
Zie ook hierboven: extern advies bij bijvoorbeeld het
Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Het CLB
biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij
de contacten met externe partners.
Interne afhandeling
•O
p individueel niveau van de betrokkenen
-B
espreken en beslissen welke maatregelen zullen
worden getroffen ten aanzien van de pleger, indien
kind/jongere of lid van het schoolteam.
-B
ekijk welke mogelijkheden er zijn voor het extra
toezicht houden op, het straffen of het schorsen
van een lid van het schoolteam of een kind/jongere. Heb daarbij aandacht voor het veiligheidsgevoel van alle betrokkenen (zie daarvoor het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’.
-B
espreken en beslissen welke maatregelen zullen
worden getroffen ten aanzien het slachtoffer, indien kind/jongere of lid van het schoolteam.
- I s er een opvolging door hulpverlening nodig, of
kunnen interne maatregelen de veiligheid en het
welzijn van het slachtoffer waarborgen?
-E
xtra aandacht is nodig voor personen met een
beperking. Beseft de persoon de ernst van de situatie? Welke invloed hebben de feiten op zijn denken/functioneren? Hoe kaarten we dit aan (ook
naar ouders of voogden)?
•O
p het niveau van de school
- Beslissen hoe en welke informatie zal worden gedeeld met de andere leden van het schoolteam en
kinderen/jongeren. Correct intern communiceren
draagt bij tot een sfeer van openheid en toont dat
de zaak ernstig genomen wordt. Beperk je daarbij
wel tot de informatie die noodzakelijk is (‘need to
know’ en niet ‘nice to know’) voor het schoolteam
en de kinderen en jongeren en hou rekening met
de privacy van alle betrokkenen.
- Mogelijk zijn andere kinderen/jongeren en leden
van het schoolteam erg verward of angstig door
het seksueel misbruik binnen de school en hebben
ook zij nood aan ondersteuning en verduidelijking
rond de genomen maatregelen (met respect voor
privacy).
- Binnen de school kan er veel verwarring, spanning
of verdeeldheid ontstaan na een geval van seksueel misbruik. Ook op dit niveau kan opvolging
nodig zijn.
Het is belangrijk altijd transparant te zijn ten aanzien
van alle betrokkenen (het slachtoffer, de pleger, de
familie…), dit met respect voor de privacy van elke
betrokkene en tevens met respect voor het beroepsgeheim van CLB-medewerkers. Vergeet bij dit alles
•O
p relationeel vlak
-W
anneer zowel dader als slachtoffer dit wensen,
kunnen herstelgerichte acties ondernomen worden. Hiervoor doet de school best een beroep op
gespecialiseerde voorzieningen voor herstelbe-
•V
erder communiceren met de familie van de betrokkenen om hen op de hoogte te brengen van de
situatie, steun te verlenen, de verdere acties uit te
leggen en te informeren over hun rechten en mogelijkheden.
Beleidsinstrumenten | 76
Opvolging binnen de hulpverlening
Met een hulpverleningsvraag over een situatie van
seksueel misbruik waarbij minderjarigen betrokken
zijn, richt men zich best tot het Vertrouwenscentrum
Kindermishandeling van de provincie. Wanneer de
betrokkenen volwassenen zijn, kan men zich richten
tot het dichtstbijzijnde CAW. Door de gespecialiseerde voorzieningen zal een hulpverleningstraject
worden uitgestippeld en uitgevoerd, dan wel worden
doorverwezen naar gespecialiseerde traumazorg
zoals bijvoorbeeld in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) aangeboden wordt. Ook de
huisarts van een slachtoffer kan een goed aanspreekpunt zijn. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie
ondersteuning bij de contacten met gespecialiseerde
partners. Meer informatie vinden scholen terug in
het instrument ‘wegwijzer’.
Melding bij politie en justitie
Voor een geval van seksueel misbruik kan een slachtoffer of zijn/haar ouders een klacht indienen bij de
politie. Ook vanuit de school kan een aangifte bij de
politie gebeuren. Een CLB-medewerker, die gehouden is door het beroepsgeheim, heeft in bepaalde
omstandigheden aangifterecht bij het Parket (zie de
achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere
begrippen’).
Het is belangrijk hier doordachte besluiten te nemen en zich goed te informeren over de mogelijkheden, het verloop en de gevolgen van een gerechtelijke procedure. Gaat het slachtoffer akkoord met
een melding bij politie of justitie? Is het slachtoffer
bereid zelf klacht in te dienen? Het is ook mogelijk dat dossiers in beslag genomen worden in het
kader van een gerechtelijke procedure, medewerkers kunnen opgeroepen worden als getuige enz.
Sommige scholen hebben reeds een protocol met
bijvoorbeeld de lokale politie (en eventueel andere
actoren). Uiteraard kan je in dat geval teruggrijpen
naar de voorafgaandelijk gemaakte afspraken.
wil zeggen dat het verhoor op video wordt opgenomen en bijgevolg slechts eenmaal hoeft plaats te
vinden.
Zoals reeds hierboven vermeld kan de school bij externe gespecialiseerde partners (bijvoorbeeld het
Vertrouwenscentrum Kindermishandeling) terecht
voor advies. Het CLB biedt daarbij ondersteuning
vanuit haar draaischijffunctie.
In het instrument ‘wegwijzer’ vindt de school meer
informatie over de werking van politie en justitie.
Ook na een melding bij politie of justitie is een interne opvolging van de situatie nodig. Wellicht moet
ook hulpverlening ingeschakeld worden, moet er
verder gecommuniceerd worden met de betrokkenen, de andere kinderen/jongeren en leden van het
schoolteam, de ouders/opvoedingsverantwoordelijken.
Het verloop van de gerechtelijke procedure is afhankelijk van een aantal factoren.
• Indien er sprake is van een minderjarig slachtoffer zal er na een melding, op voorwaarde dat deze
voldoende informatie bevat, in eerste instantie een
opsporingsonderzoek gestart worden. In tweede
instantie kan het Parket beschermingsmaatregelen
nemen ten aanzien van het minderjarige slachtoffer.
Wordt een situatie van seksueel misbruik van een
minderjarige door een hulpverlener aan het Parket
gemeld, dan volgen er wellicht eerst beschermingsmaatregelen ten aanzien van de minderjarige en
kan daaropvolgend ook een strafdossier geopend
worden ten aanzien van de pleger.
• Het verloop van het proces is afhankelijk van verscheidene factoren waaronder de beschikbaarheid
van informatie voor verschillende betrokkenen.
• Minderjarige betrokkenen worden door daarvoor
opgeleide politiemensen audiovisueel verhoord. Dit
FASE 4 Evaluatie
De laatste fase van de procedure betreft de evaluatie
van de stappen die werden ondernomen bij een vermoeden, onthulling of vaststelling. Deze fase heeft
tot doel de gehanteerde procedures eventueel aan
te passen en de gevolgen voor de betrokkenen en de
school op lange termijn op te volgen.
In elk geval is het belangrijk tijdens de hele procedure een permanente evaluatie toe te passen. Bekijk
de stappen die de school onderneemt/heeft ondernomen steeds vanuit verschillende perspectieven
(slachtoffer, pleger, andere kinderen/jongeren, andere leden van het schoolteam, ouders, de school).
Een eerste evaluatiemoment kan plaatsvinden meteen nadat een zaak als afgesloten kan worden beschouwd. Op dat moment moeten tijd en ruimte
worden gemaakt voor een evaluatie van de gevolgde
procedure. Enkele mogelijke beschouwingen zijn:
welke stappen werden gevolgd in de aanpak van het
gebeuren, hadden bepaalde stappen beter kunnen
worden ondernomen, hoe wordt de actuele situatie
geëvalueerd, wat kan worden geleerd van het incident dat zich heeft voorgedaan, moet de gebruikte
procedure worden aangepast, kunnen we deze situatie in de toekomst voorkomen? Wat moet nu nog
teruggekoppeld worden naar het hele schoolteam?
Welke nazorg is nodig voor het schoolteam en de
kinderen en jongeren?
Beleidsinstrumenten | 77
Heb voldoende aandacht voor herstel, zowel voor het
collectief herstel van het evenwicht in de werking van
de school, als voor het individueel hersteltraject van
betrokkenen en hun omgeving (waar nodig door de
behandelzorg, bijvoorbeeld in CGG).
municatie over lichamelijke en seksuele integriteit’).
De verantwoordelijke kan afhankelijk van de afspraken binnen de school een CLB-medewerker, een lid
van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, een directielid, een bestuurslid … zijn.
Dit evaluatiemoment herhaal je bij voorkeur een aantal maanden later. Op dat moment wordt namelijk
duidelijk of er nood is aan verder herstel binnen de
school. Zijn er nog verbeteringen aan de procedure
nodig? Heerst er nog steeds een spanning of taboe
omtrent bepaalde onderwerpen? Is er een gevoel van
veiligheid en welzijn? Willen we bepaalde mensen
bedanken die ons hebben ondersteund?
Het is uiteraard belangrijk dat de verantwoordelijke zich
inwerkt in deze materie en deskundigheid ontwikkelt op
vlak van kwaliteit, preventie en reactie binnen de school
en op vlak van het inschatten van de ernst van situaties
van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
misbruik (o.a. werken met het Vlaggensysteem).
Naam:
………………………………………………..……
Naast deze duidelijk afgebakende evaluatiemomenten,
blijf je best alert voor mogelijke gevolgen van een incident. Ook wanneer je een procedure positief evalueert,
kunnen immers nog trauma’s aanwezig blijken bij de
verschillende betrokkenen of bij de school als geheel.
Heb dus blijvend aandacht voor de nood aan nazorg en
doe daarvoor eventueel een beroep op de medewerkers
van het CLB, op ondersteuning van de pedagogische
begeleidingsdienst of op externe partners zoals Sensoa.
Functie:
………………………………………………..……
Door de ondernomen stappen grondig te evalueren
en een blijvende alertheid te ontwikkelen kan het
handelingsprotocol niet alleen een houvast zijn om
met een incident om te gaan, maar ook een aanzet
zijn om preventieve maatregelen te nemen die latere
incidenten helpen vermijden.
9.5 Voorbeeldfiche Onderwijs
Verantwoordelijke of aanspreekpunt
Deze persoon fungeert als aanspreekpunt voor elk lid
van het schoolteam dat een vermoeden, onthulling of
vaststelling wil bespreken (zie eveneens ‘aanspreekpunten’ in het instrument ‘aandachtspunten bij com-
Contactgegevens: ………………………………………………..……
Noodteam
In sommige situaties van (vermoedelijk) seksueel misbruik kan het aangewezen zijn een overleg in groep te
hebben. Je gebruikt daarvoor de structuren die bestaan
binnen het zorgbeleid van je school (bijvoorbeeld cel
leerlingenbegeleiding, crisisteam) of je richt een werkgroep op indien de bestaande structuren niet volstaan.
Zo’n werkgroep kan bestaan uit verschillende personen die zowel van binnen of buiten de school kunnen komen. Zorg bij voorkeur voor een evenwichtige
vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. De samenstelling van een werkgroep kan ook licht wijzigen
naargelang de situatie en de betrokkenen. Mogelijke
externe experten kunnen zijn: een medewerker van
het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, de
ombudsman van je school/gemeente/…, een advocaat… Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie
ondersteuning bij de contacten met externe partners.
Wanneer de situatie betrekking heeft op één van de
leden van je bestaande overlegstructuur of de werkgroep, wordt deze persoon niet betrokken.
➊.
Naam:
………………………………………………..……
Functie:
………………………………………………..……
Contactgegevens: ………………………………………………..……
➋.
Naam:
………………………………………………..……
Functie:
………………………………………………..……
Contactgegevens: ………………………………………………..……
➌.
Naam:
………………………………………………..……
Functie:
………………………………………………..……
Contactgegevens: ………………………………………………..……
➍.
Naam:
………………………………………………..……
Functie:
………………………………………………..……
Contactgegevens: ………………………………………………..……
➎.
Naam:
………………………………………………..……
Functie:
………………………………………………..……
Contactgegevens: ………………………………………………..……
Beleidsinstrumenten | 78
Waarom? Het is essentieel te weten op welke externe
instanties men een beroep kan doen voor vorming,
voor informatieve vragen en advies en bij welke instanties men terecht kan voor een melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik.
Wie? De wegwijzer bevat belangrijke informatie
voor het schoolteam. De CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten zijn niet in deze wegwijzer opgenomen, omdat we hen beschouwen als
schoolnabije en niet als externe partners. Zij kunnen bovendien een rol vervullen in de contacten
met externe partners.
- Bij contacten met bijvoorbeeld gespecialiseerde
hulpverlening kan het schoolteam de ondersteuning genieten van het CLB, dat in deze een draaischijffunctie vervult. Ook de CLB-medewerkers
zelf kunnen deze wegwijzer als informatief document gebruiken.
- Ook de pedagogische begeleidingsdiensten zijn
een ondersteunende partner voor de school. Zij
kunnen ook zelf de wegwijzer als informatief document gebruiken.
Opgepast! Dit instrument bundelt de algemene informatie die over verschillende instanties voorhanden is. Personaliseer deze
lijst door de contactgegevens te noteren van
de diensten in de omgeving van jouw school.
Een voorafgaand verkennend contact met
deze organisaties kan drempelverlagend
werken op het moment dat zich een incident
voordoet. Sommige scholen hebben formele
samenwerkingsverbanden of protocollen
met lokale actoren zoals het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of de lokale
politie. Verzamel deze informatie zodat je er
in het kader van je beleid omtrent lichamelijke en seksuele integriteit gebruik kan van
maken.
Sensoa
Herstelbemiddeling
µ
µ
Child Focus
voor burgers
µ
µ
Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW)
Centrum Geestelijke Gezondheidszorg (CGG)
Huisarts
µ
µ
µ voor profes-
µ
µ
µ voor profes-
sionelen
sionelen
µ
µ
µ
Justitiehuis
Politie
µ
µ
µ
µ
Advocaat.be /
jeugdadvocaat.be
Suggnomè
Fara vzw
Rechtsbijstand
µ
Meldpunt 1712
Parket
Voor wat vorming en ondersteuning betreft, kan
naast Sensoa ook een beroep worden gedaan op
de koepelorganisaties en de pegagogische begeleidingsdiensten.
Melding
µ
Limits vzw
Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK)
Hulpverlening
- Het opmaken van een beleid omtrent seksueel
grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik en
- het reageren op een vermoeden, onthulling of
vaststelling van seksueel grensoverschrijdend
gedrag of seksueel misbruik.
Vorming
Wat? Deze wegwijzer bevat basisinformatie m.b.t.
de externe instanties die aanspreekbaar en/of ondersteunend kunnen zijn bij het realiseren van een kwaliteits-, preventie- en reactiebeleid rond seksualiteit.
Wanneer? De wegwijzer kan ondersteunend
zijn bij:
Advies/informatie bij
vermoeden of incident
10 Wegwijzer
µ
µ
µ
µ
Beleidsinstrumenten | 79
10.1 Sensoa – vorming/informatie
Sensoa ondersteunt organisaties bij de relationele en seksuele vorming van kinderen en jongeren
met websites, brochures, educatief materiaal en
vorming. Preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag maakt deel uit van de thema’s die
binnen seksuele vorming worden aangepakt. Sensoa geeft ook begeleiding bij het uitwerken van
een eigen organisatiebeleid op vlak van seksualiteit en bij het ontwikkelen van onderdelen ervan.
Voorbeelden van vormingen zijn: ‘Werken met het
Vlaggensysteem’, ‘Uitwerken van een beleid Seksuele Integriteit met het Raamwerk Seksualiteit
en Beleid’. Sensoa beheert eveneens een leermiddelenbank.
- Meer informatie vind je op de algemene website
www.sensoa.be.
- Voor jongeren is er de website www.allesoverseks.be.
- Leraars en begeleiders vinden meer informatie op
www.seksuelevorming.be.
- Op de website www.seksualiteit.be vind je informatie over seksualiteit voor het grote publiek.
De Sensoa leermiddelenbank heeft een breed aanbod van educatieve materialen voor relationele en
seksuele vorming.
10.2 Limits vzw – advies/informatie
Limits vzw verzorgt in opdracht van de minister van
Onderwijs het Steunpunt Ongewenst gedrag op
school. Het Steunpunt heeft als voornaamste opdracht voor iedereen die bij het onderwijsgebeuren
betrokken is (schoolbesturen, directies, leerkrachten, vertrouwenspersonen, CLB, leerlingenbegeleiders, ouders, leerlingen) een laagdrempelig en ruim
toegankelijk aanspreekpunt te verzorgen.
-T
elefonisch bereikbaar op het nummer
016 20 85 88, alle weekdagen van 10u tot 17u.
- Ook via [email protected] kunnen er vragen worden
gesteld en meldingen worden gedaan.
- Zie http://www.iswlimits.be/nl/onderwijs/40/
10.3 Meldpunt 1712 –advies/informatie voor de burger
Elke burger kan zich richten tot het telefonisch meldpunt ‘geweld, misbruik en kindermishandeling’ op
het gratis nummer 1712. Het meldpunt integreert de
bestaande meldpunten, aanspreekpunten, onthaalwerkingen van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling en de Centra Algemeen Welzijnswerk (slachtofferhulp, ouderenmis(be-)handeling, partnergeweld,
intrafamiliaal geweld). Het is hét meldpunt voor de
burger voor alle vormen van geweld, misbruik en kindermishandeling. Het is vlot bereikbaar op het nummer 1712. Achter dit
telefoonnummer zit een doorschakeling die de burger
doorverbindt met het meldpunt van de provincie van
waaruit hij belt. Het meldpunt is te contacteren op
werkdagen van 9 tot 17u. Er is voorzien in een permanentieregeling en personen die buiten de openingsuren
bellen, krijgen de boodschap dat ze contact kunnen
opnemen met teleonthaal op het gratis nummer 106.
Wat doet het meldpunt 1712?
• Het beluistert het verhaal van het slachtoffer, de
pleger, een betrokkene of derde en probeert de
vraag samen met de beller helder te krijgen.
• Het bekijkt samen met de beller de mogelijkheden
om iets met die bezorgdheid of verontrusting te doen.
• Het helpt om de juiste informatie te zoeken.
• Het maakt de beller wegwijs in de wereld van justitie en hulpverlening.
• Het kan de beller, indien gewenst of aangewezen, toeleiden tot gespecialiseerde hulpverlening in de buurt
(een Centrum Algemeen Welzijnswerk, een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of een andere instantie) of doorverwijzen naar politie of justitie.
Hoe werkt het meldpunt 1712?
Men kan bij het meldpunt 1712 in alle discretie terecht. Men hoeft zijn naam niet te zeggen. 1712-medewerkers zijn gebonden aan het beroepsgeheim. Wanneer iemand in gevaar verkeert, zal men uiteraard niet
nalaten hulp te bieden. Personen die bedreigd worden
of in gevaar zijn, worden aangeraden onmiddellijk de
politie (101) te contacteren. Voor dringende medische
hulp wordt aangeraden te bellen naar 112.
Een oproep naar het meldpunt is gratis en wordt niet
op de gesprekslijst van de factuur vermeld. Zo kunnen bijvoorbeeld kinderen ook vrijblijvend contact
opnemen met het meldpunt, zonder dat ze het risico
lopen hierop door een ouder te worden aangesproken. Dit is een belangrijk veiligheidsaspect in situaties van kindermishandeling, intrafamiliaal geweld,
ouderenmis(be-)handeling en partnergeweld.
Informatie over misbruik en geweld
Meer informatie is terug te vinden op www.1712.be .
Op de website van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk kan men informatie vinden rond verschillende thema’s:
- Meer informatie over familiaal geweld:
http://www.caw.be/geweld-het-gezin
- Meer informatie over seksueel misbruik:
http://www.caw.be/misbruik-en-geweld
- Meer informatie over slachtoffers van een misdrijf:
http://www.caw.be/slachtoffer-van-een-misdrijf
- Bovendien is er een informatieve website voor professionals in opbouw: www.steunpunt.be.
Beleidsinstrumenten | 80
10.4 Child Focus – advies/informatie
Child Focus is de Stichting voor vermiste en seksueel
uitgebuite kinderen en is 24 uur op 24, zeven dagen
op zeven, bereikbaar voor advies en informatie over
situaties van seksueel misbruik van minderjarigen.
De consulenten van Child Focus geven de melder
een telefonische crisisondersteuning en verwijzen
door naar de meest passende bijstand binnen hulpverlening en/of politie en justitie. Child Focus beheert
eveneens het burgerlijk meldpunt voor beelden van
seksueel misbruik van kinderen en heeft een aparte
hulplijn over veilig internet.
- I edereen kan met vragen en meldingen in verband
met seksueel misbruik van minderjarigen terecht op
het gratis noodnummer 116000 (24/24, 7/7). Vanuit het buitenland is Child Focus bereikbaar op het
betalend nummer +32 2 475 44 99. Het meldpunt is
ook per chat bereikbaar op www.nupraatikerover.be.
- Beelden van seksueel misbruik van minderjarigen
(kinderpornografie) kunnen gemeld worden via het
online burgerlijk meldpunt www.stopchildporno.be.
-
Voor informatie, vragen en probleemmeldingen
omtrent online veiligheid van minderjarigen is er
www.clicksafe.be.
- Meer informatie op www.childfocus.be.
10.5 Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) – vorming, advies/informatie
en hulpverlening
Ben je professioneel betrokken bij een kind of jongere en
wil je advies of heb je de vraag/verwachting dat er hulp
wordt opgestart dan kan je terecht bij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) van je provincie.
De VK’s zijn aanspreekbaar voor alle vormen van
geweld op kinderen. Voor elk vermoeden of een onge-
rustheid over kindermishandeling, kan men contact
opnemen met een VK. Zij zijn gespecialiseerd in de
aanpak van dit soort zaken. Samen met de contactnemer maken zij een inschatting van de ernst van de
situatie en de noden. Op basis daarvan wordt het vervolgtraject bepaald: ondersteunend optreden of de
hulpverlening zelf organiseren en coördineren.
In elke Vlaamse provincie en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) werkzaam.
- De vertrouwenscentra zijn elke werkdag bereikbaar
van 9u tot 17u. Voor zeer dringende meldingen zijn
ze ook buiten de kantooruren en in het weekend bereikbaar.
- De contactgegevens van het VK in jouw provincie
vind je via www.kindermishandeling.be. Aangezien
er regionale verschillen mogelijk zijn in het aanbod
van de VK’s, is het aangeraden op voorhand ter informatie contact op te nemen.
De deskundigheid en kennis van de VK’s wordt doorgegeven via vorming en opleidingen vanuit de VK’s
zelf en via deelname aan studiedagen en andere externe opleidingsvormen.
sishulp en begeleiding. Er is ook een specifiek onthaal
voor jongeren in het jongerenadviescentrum (JAC).
Slachtoffers kunnen in elk gerechtelijk arrondissement terecht bij de dienst slachtofferhulp van het
CAW. Sommige CAW’s bieden ook hulp aan voor
minderjarigen die zelf seksueel grensoverschrijdend
gedrag stellen. In sommige regio’s is er ook crisishulp
24 uur op 24.
- De CAW’s zijn telefonisch bereikbaar tijdens de
kantooruren op het nummer 078 15 03 00.
- Jongeren kunnen chatten via www.jac.be.
- Surf naar www.caw.be voor de contactgegevens van
een centrum in de buurt.
1.7 C
entrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) - hulpverlening
Er zijn in Vlaanderen 20 door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid erkende CGG’s. Een CGG
biedt hulp aan mensen met ernstige psychische problemen. In een CGG zijn er daarvoor meestal aparte
teams voor volwassenen en voor kinderen en jongeren. Elk team bestaat uit een of meerdere psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers.
Wanneer de betrokkenen bij een situatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik
volwassenen zijn, kan men zich voor een advies- of
hulpvraag richten tot het dichtstbijzijnde CAW.
Een CGG biedt medisch-psychiatrische hulp (een
psychiater stelt een diagnose en schrijft indien aangewezen medicatie voor) en psychotherapeutische
hulp (psychologen of andere gekwalificeerde medewerkers gaan een reeks gesprekken aan met de cliënt; de cliënt kan zo een aantal emoties of ervaringen
beter verwerken).
Er zijn 25 CAW’s in Vlaanderen en Brussel. In elke regio
is er één of meer onthaalpunten waar men terecht kan
voor informatie, advies, opvang, praktische hulp, cri-
- Meer informatie en de contactgegevens van de CGG’s
vind je via http://www.zorg-en-gezondheid.be
/Zorgaanbod/Geestelijke-gezondheidszorg.
10.6 Centrum voor Algemeen Welzijnswerk
(CAW) – advies/informatie en hulpverlening
Beleidsinstrumenten | 81
Hulp voor plegers
Er zijn in Vlaanderen een aantal diensten die gespecialiseerd zijn in de begeleiding en behandeling
van plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. Het Universitair Forensisch Centrum (UFC) doet dienst als steuncentrum
in het kader van het samenwerkingsakkoord tussen
de Federale Staat en de Vlaamse gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van
seksueel misbruik. Op de website van het UFC vind
je meer informatie over en contactgegevens van
gespecialiseerde diensten, www.ufc.be.
Enkele diensten zijn bovendien gespecialiseerd
in hulp voor minderjarige plegers. Bij een aantal
daarvan kan je enkel terecht na doorverwijzing
door de jeugdrechtbank, maar er zijn er ook enkele
waar minderjarigen onder bepaalde voorwaarden
terechtkunnen voor hulp op vrijwillige basis.
- CAW Artevelde (Gent)
09 233 12 89
- CAW ’t Verschil(Hasselt)
011 21 20 20
- CGG Mandel en Leie (Kortrijk)
056 24 09 00
- CGG Noorderkempen (Turnhout)
014 41 09 67
- EXIT (Brugge)
050 44 57 18
- I.T.E.R. (Brussel)
02 512 62 43
- UCKJA (Antwerpen)
03 280 49 00
10.8 Huisarts – advies/informatie en hulpverlening
De huisarts van een slachtoffer of pleger kan een
goed aanspreekpunt zijn voor advies bij een situatie
of voor (medische) hulpverlening. De huisarts zal
indien nodig of gewenst doorverwijzen naar meer
gespecialiseerde hulp.
10.9 Justitiehuis – advies /informatie
België telt 28 Justitiehuizen: één in elk gerechtelijk
arrondissement van Vlaanderen en Wallonië en twee
in Brussel, namelijk een Nederlands- en een Franstalig justitiehuis.
De justitiehuizen zijn onder meer verantwoordelijk
voor slachtofferonthaal. Daarnaast kan elke burger,
in het kader van de eerstelijnswerking van het justitiehuis, terecht bij een justitieassistent die de burger
met problemen gelinkt aan specifieke domeinen van
justitie of aan het Justitiehuis onthaalt en informeert.
Iedereen kan informatie vragen bij het justitiehuis
met betrekking tot een eventuele juridische procedure. Het justitiehuis geeft echter geen advies over
de te nemen stappen.
- De contactgegevens van het Justitiehuis vind je via
www.juridat.be, via ‘gerechtelijke adressen’.
land zijn er 196 lokale politiezones operationeel. Het
kan nuttig zijn bij de opmaak van een eigen wegwijzer
de lokale politie te contacteren en na te gaan welke
dienst of persoon meest geschikt is om te contacteren bij een incident.
- In noodsituaties bel je de politie op het noodnummer 101.
- Via de website www.lokalepolitie.be, onder lokale
politie/contact, kan je de contactgegevens van jouw
politiezone opzoeken.
10.11 P
arket van de procureur des Konings
(lokaal parket) – melding
België is opgedeeld in gerechtelijke arrondissementen. In deze arrondissementen bevindt zich een
parket (of openbaar ministerie) met aan het hoofd
de procureur des Konings. Na een aangifte van
een misdrijf bij de politie, wordt de procureur des
Konings ingelicht. Een aangifte van een geval van
seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel
misbruik kan ook rechtstreeks bij het parket. Na een
aangifte vindt een opsporingsonderzoek (onder leiding van de procureur des Konings) of gerechtelijk
onderzoek (onder leiding van een onderzoeksrechter) plaats.
10.10 Politie – melding
Het verloop van de gerechtelijke procedure is afhankelijk van een aantal factoren.
Een aangifte van een geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik, of het neerleggen van een klacht (i.e. aangifte door het slachtoffer) kan bij de lokale politie. De politie wordt bij wet
verplicht elk misdrijf waarvan zij kennis krijgen te
melden aan de procureur des Konings. Over het hele
- Indien er sprake is van een minderjarig slachtoffer zal er na een melding bij de politie in eerste instantie een opsporingsonderzoek gestart worden.
In tweede instantie kan het parket beschermingsmaatregelen nemen ten aanzien van het minder-
Beleidsinstrumenten | 82
jarige slachtoffer. Wordt een situatie van seksueel
misbruik van een minderjarige aan het parket gemeld door een hulpverlener, dan volgen er wellicht
eerst beschermingsmaatregelen ten aanzien van de
minderjarige en kan daaropvolgend ook een strafdossier geopend worden ten aanzien van de pleger.
-M
inderjarige betrokkenen worden door daarvoor opgeleide politiemensen audiovisueel verhoord. Dit wil
zeggen dat het verhoor op video wordt opgenomen
en bijgevolg slechts eenmaal hoeft plaats te vinden.
Na afloop van het onderzoek heeft de procureur ten
aanzien van de verdachte drie mogelijkheden:
1. Als er onvoldoende bewijzen zijn dat de verdachte
het werkelijk gedaan heeft, zal de procureur de
klacht seponeren, dit wil zeggen de verdachte niet
vervolgen. Let wel: dat er bijvoorbeeld onvoldoende
bewijzen zijn, betekent niet dat er geen misbruik is
geweest. Het betekent evenmin dat er geen maatregelen getroffen kunnen worden die een minderjarig slachtoffer beschermen.
2. Zijn er wel duidelijke aanwijzingen dat de verdachte
schuldig is, dan kan de procureur de verdachte voorstellen zich, bij wijze van alternatieve maatregel, te laten behandelen. Dit is enkel mogelijk bij niet al te ernstige feiten. De verdachte kan dit weigeren, maar de
kans is groot dat hij/zij dan alsnog gedagvaard wordt.
3. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de verdachte
schuldig is en het om ernstige feiten gaat, dan zal
de procureur de verdachte doorverwijzen naar de
rechtbank, waar er uitspraak gedaan wordt over
zijn/haar schuld en een eventuele straf of maatregel. Als de dader minderjarig is, komt de zaak voor
de jeugdrechtbank.
- De contactgevens van de parketten vind je via
volgende website: http://justitie.belgium.be/nl/
rechterlijke_orde/openbaar_ministerie/parket/
- Meer informatie en contactgegevens van
plaatselijke bemiddelingsdiensten vind je via
www.suggnome.be.
10.12 Advocaat.be/Jeugdadvocaat.be - rechtsbijstand
10.14 F
ara vzw – vorming, advies/informatie
Voor eerstelijnsbijstand (het geven van juridische
informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie) en tweedelijnsbijstand (een pro-deo advocaat) van een dader of een slachtoffer kan men
geheel of gedeeltelijk kosteloos een beroep doen op
een advocaat.
- Voor meer info kan je terecht op www.advocaat.be.
Elke balie (de orde van advocaten per arrondissement) heeft bovendien een jeugdpermanentie, waar
minderjarigen terecht kunnen voor gratis juridisch
advies van een jeugdadvocaat.
- Een overzicht van de contactgegevens en openingsuren per lokale balie vind je op www.jeugdadvocaat.be
onder ‘lokale balies’.
Als luister- en informatiepunt rond zwangerschapskeuzes begeleidt Fara vzw vrouwen, koppels en hun
omgeving die tijdens hun zwangerschap met een
moeilijke beslissing geconfronteerd worden. Om de
kwaliteit rond het nemen van en leven met beslissingen inzake zwangerschap te stimuleren, richt
Fara zich ook tot alle professionelen die met een
vrouw of koppel in een beslissingsproces op weg
gaan, zo ook in het onderwijs. Naast individuele informatieverstrekking biedt Fara regelmatig vorming,
(discreet) casusoverleg en intervisie aan zodat deze
professionelen in hun specifieke context en werkveld een kwaliteitsvol beslissingsproces kunnen begeleiden.
• Telefonisch bereikbaar op 016 38 69 50.
• Per mail bereikbaar op [email protected].
• Meer informatie en chat via www.faranet.be.
10.13 Suggnomè - herstelbemiddeling
Wie betrokken is bij een strafrechtelijk dossier (een
slachtoffer of dader, maar ook een familielid of een
hulpverlener) kan een herstelbemiddeling aanvragen. Bij herstelbemiddeling gaan slachtoffer en dader, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de hulp van
een neutrale persoon het gesprek aan over de feiten,
de achtergronden, de betekenis en de gevolgen van
een misdrijf. De bemiddeling gebeurt vrijwillig en
vertrouwelijk en wordt begeleid door bemiddelingsdiensten die hiertoe werden erkend door de minister
van Justitie.
Beleidsinstrumenten | 83
ACHTERGRONDINFORMATIE
Dit laatste deel van het Raamwerk Seksualiteit en
Beleid geeft nuttige achtergrondinformatie bij de
ontwikkeling van een beleid rond lichamelijke en
seksuele integriteit. Je vindt in dit deel:
Wie? Het is de bedoeling dat de hele school de
belangrijkste inzichten deelt. Je kan één of enkele
medewerkers vragen deze denkkaders door te nemen en te presenteren aan collega’s.
1. Denkkaders voor een beleid over lichamelijke en
seksuele integriteit, met linken naar meer bronnenmateriaal.
2. D
e normatieve lijst seksuele ontwikkeling, die je
een idee geeft van leeftijdgebonden seksueel gedrag.
3. Een overzicht relationele en seksuele vorming,
dat je een idee geeft van wat er aangeboden kan
worden aan kinderen en jongeren.
4. Beroepsgeheim en andere begrippen: informatie
over de huidige wetgeving terzake.
5. Een overzicht van risico- en beschermende factoren bij lichamelijke en seksuele integriteit.
Opgepast! Vaak moet er een afweging gemaakt
worden tussen twee of meer belangrijke uitgangspunten, bijvoorbeeld het recht op veiligheid
en de nood aan exploratie. Het is vaak een enen-verhaal en de discussie mag op dit punt niet
verzanden in vragen over hoe de school dit kan
of zal realiseren. Deze vragen zijn voor een later
moment.
1 Denkkaders
Wat? We selecteren zeven denkkaders die naargelang de context relevant zijn voor het ontwikkelen van een visie op vlak lichamelijke en seksuele
integriteit.
Waarom? In het uitwerken van een beleid is een
visie richtinggevend. De visie van jouw school op
lichamelijke en seksuele integriteit verklaart de
grondslagen en doelstellingen van je beleidskeuzes. Die visie ontstaat niet uit het niets: je vertrekt
vanuit relevante denkkaders en bouwt daarop een
argumentatie uit die het hele proces van beleidsaanpassingen voedt en stuurt. Dit zijn de wortels
van je boom.
1.1 Hoe deze denkkaders gebruiken?
Denkkaders zijn richtinggevend voor het handelen.
Het zal dus snel duidelijk worden dat wat we doen,
zelfs onbewust, geïnspireerd is door een bepaalde
visie op lichamelijke en seksuele integriteit. Door allerlei omstandigheden krijgen bepaalde denkkaders
soms de bovenhand. Daarom is het noodzakelijk die
uitgangspunten van ons handelen kritisch te bekijken. Op die manier worden stappen naar verandering ook gemakkelijker gezet.
aliter is het schoolteam daarbij betrokken. We suggereren dat één of enkele personen de denkkaders
bestuderen en een korte presentatie geven aan het
schoolteam. De aanpassingen in het beleidsplan zullen beter begrepen worden en het schoolteam kan
zo actiever meewerken aan de realisatie van beleidsverbeteringen.
1.2 Seksuele ontwikkeling
Seksualiteit maakt deel uit van het leven en zal in verschillende levensfasen een andere betekenis krijgen.
De seksuele carrière of levensloop beschrijft welke
ontwikkelingsfasen bij mensen voorkomen en ongeveer op welk moment in hun ontwikkeling. De ontwikkeling stopt niet op 18 jaar, dus ook na de jeugd
komen er nog ‘ontwikkelingstaken’ voor op vlak van
lichamelijke en seksuele integriteit.
Seksualiteit: een ontwikkelingsproces2
Het spontaan seksueel getint gedrag van kinderen
en jongeren is door verschillende onderzoekers vrij
goed gedocumenteerd. Het maakt deel uit van het
hele ontwikkelingsproces en hangt ook samen met
andere aspecten zoals zelfbeeld, relaties tot anderen
en biologische rijping.
Het instrument ‘uitgangspunten’ is gebaseerd op
deze gezaghebbende denkkaders. We formuleren
achterliggende gedachten in een aantal overzichtelijke punten. Deze zijn allemaal relevant, maar de
specifieke context van de school zal het noodzakelijk
maken een selectie te maken, prioriteiten te bepalen
of te herformuleren. Op de geselecteerde uitgangspunten kan een school zijn beleidsvisie baseren.
De seksuele ontwikkeling volgt in grote lijnen hetzelfde basispatroon, al kan het tempo waarin het
verloopt wel van kind tot kind verschillen. Dat er zo’n
min of meer vast patroon van seksuele ontwikkeling
is, heeft te maken met het vaste patroon van de biologische en hormonale ontwikkeling van kinderen.
Voor men aan een selectie en bespreking begint,
is het nuttig de denkkaders kort te overlopen. Ide-
2 Voor een uitgebreide literatuurlijst verwijzen we naar FRANS, E. en FRANCK,
TH., Vlaggensysteem. Praten over seks en seksueel grensoverschrijdend
gedrag, Garant, Antwerpen-Apeldoorn, 2010, 147 p.
Achtergrondinformatie | 85
Seksualiteit van kinderen en jongeren is een proces
waarbij zij leren seksualiteit, lichamelijkheid en intimiteit te integreren in hun leven. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van de zelfwaardering en de
relaties met anderen. Voorlopers van de latere seksualiteitsbeleving, zoals het vermogen om te genieten van lichamelijk contact, zijn al vanaf de geboorte
aanwezig. In de kindertijd wordt de basis gelegd voor
een latere seksualiteitsbeleving. De ontwikkeling van
seksueel gedrag, gevoelens en gedachten gaat het
hele leven door.
Vanaf de kindertijd wordt een begin gemaakt met de
ontwikkeling van een seksueel script. Dit houdt in dat
een kind eigen ideeën, waarden en verwachtingen rond
seksualiteit organiseert in seksueel gedrag. Zowel positieve als negatieve ervaringen tijdens de seksuele ontwikkeling worden verwerkt in dit script en beïnvloeden
de beleving van seksualiteit op latere leeftijd.
Centraal in de seksuele levensloop staat de ontwikkeling van een adequate interactiecompetentie of de
vaardigheid met anderen intiem om te gaan. Deze
wordt voor een groot deel beïnvloed door iemands
persoonlijke geschiedenis. Kinderen en jongeren ontwikkelen zich in interactie met hun omgeving. In de
ontwikkeling speelt sociaal leren een belangrijke rol.
(Jongere) kinderen leren door observatie en imitatie.
Ook de reactie van de ouder of opvoeder op het gedrag van kinderen en jongeren op het gebied van seksualiteit, lichamelijkheid en intimiteit beïnvloedt het
leren. Aan de hand van deze leerervaringen leert het
kind of de jongere welk seksueel gedrag–wanneer en
met wie–‘gepast’ is, welke effecten het teweegbrengt
en hoe men zich hierbij zou moeten voelen. Ze leren
wat ze prettig vinden en wat niet. Ze leren regels over
hoe je je in seksuele situaties gedraagt en hoe je dingen aan kunt aanpakken. Zo worden hun normen en
waarden ten aanzien van seksualiteit gevormd. Deze
ervaringen zijn dus functioneel. Ze bieden een kader
om de eigen gevoelens en gedragingen te duiden en
gedrag van anderen te interpreteren. Al doende leren
kinderen en jongeren ook welk gedrag grensoverschrijdend is en welk gedrag niet.
tie, dan ontstaat de seksuele identiteit van de jongere.
De normatieve lijst
In de achtergrondinformatie ‘normatieve lijst’ kan je
de normatieve lijst seksuele ontwikkeling vinden, een
overzicht dat de combinatie maakt tussen ontwikkeling en ethiek (volgens de zes criteria van het Vlaggensysteem). Deze beschrijft welk soort seksueel gedrag
in welke ontwikkelingsfase kan voorkomen. We baseerden ons hiervoor op bestaand westers onderzoek
tot de leeftijd van 18 jaar. De lijst is niet exhaustief en
zal wellicht in de loop van de volgende jaren aangepast
worden aan nieuwe bevindingen. Hou daarom de uitgebreide lijst op www.seksuelevorming.be in de gaten.
Seksueel leren speelt zich niet aflos van de lerende.
Kinderen en jongeren leren al doende, zijnde, denkende, voelende, kijkende. Seksualiteit is heel concreet en divers. Seksueel leren zou ons moeten in
staat stellen onze ervaringen plezieriger, veiliger, belonender of minder moeilijk te maken. Dit hoeft niet
noodzakelijk puur met vallen en opstaan te gebeuren.
Opvoeders kunnen ons in de vroege kinderjaren beschermen en helpen. Autonomie en zelfsturing spelen gaandeweg een steeds belangrijker rol.
Seksuele competenties en seksueel leren
Er bestaat tot op heden geen competentiemodel
waarin alle elementen vervat zijn die we veronderstellen nodig te hebben op vlak van seksueel en relationeel welzijn. Voor andere aspecten van de ontwikkeling bestaat zo’n model wel, bijvoorbeeld voor
morele ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling. Seksualiteit echter is een terrein waarover verschillende
visies bestaan.
Bancroft (2006) beschrijft de integratie van seksualiteit, lichamelijkheid en intimiteit in de ontwikkeling van kinderen en jongeren als de integratie van
drie ontwikkelingsbundels: de ontwikkeling van een
genderidentiteit, seksuele ontvankelijkheid en de
capaciteit tot relatievorming. Wanneer deze drie
ontwikkelingsbundels beginnen te integreren in het
overgangsstadium tussen kindertijd en adolescen-
Het leerproces
Seksuele vorming zou kinderen en jongeren de nodige competenties moeten aanleren.
In onderstaand model zie je hoe een dalende controle en bescherming vanuit de opvoeders en een
groeiende autonomie van het kind hand in hand
gaan. Dat betekent ook dat wat geleerd wordt in
eerste instantie een zo groot mogelijke zelfsturing
zal moeten zijn. Kinderen en jongeren leren zelf
gaandeweg inschatten welk gedrag hen past en hoe
ze dit aanpakken.
7
6
5
bescherming
4
autonomie
3
2
1
0
0 jaar
12 jaar
18 jaar
Achtergrondinformatie | 86
Ouders en opvoeders hebben de belangrijke taak
kinderen en jongeren bij te staan in die ontwikkeling.
Dit betekent dat ze in eerste instantie kijken naar het
halfvolle glas in plaats van naar het halflege glas (ze
kijken met name naar wat kinderen reeds kunnen en
begrijpen en helpen hen die vaardigheden en competenties te ontwikkelen die een stapje verder liggen.
Zie ook de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’).
En de school?
We weten uit literatuur en getuigenissen dat de
seksuele ontwikkeling zich ook ten dele afspeelt
op school. Kinderen en jongeren zijn niet alleen tijdens de lessen, maar ook op informele momenten
samen met anderen met die ontwikkeling bezig.
De interacties tussen de kinderen en jongeren, de
appreciatie, opmerkingen, de gesprekjes, de pesterijen of het geflirt, aanrakingen, blikken... het speelt
zich vaak af op school. In die zin is de schoolcontext ook een belangrijke levenscontext voor kinderen en jongeren en hebben leerkrachten en andere
leden van het schoolteam ook een opvoedende rol
op dat vlak.
Dit kan zich concreet vertalen in een aangepast curriculum relationele en seksuele vorming, waarbij de
school kinderen en jongeren de nodige competenties
bijbrengt om seksueel integere mensen te worden.
Ook het ruimere beleid van ontwikkelingskansen,
preventie van risicogedrag en alertheid bij incidenten,
heeft hier een rol te spelen.
Een school vindt een basis voor zijn beleid in de ontwikkelingsdoelen, de leergebiedgebonden en leergebiedoverschrijdende, vakgebonden en vakgebiedoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen.
Daar zijn heel wat aanknopingspunten te vinden om het
thema lichamelijke en seksuele integriteit uit te werken. Een overzicht kan je vinden op volgende website:
http://www.vlaanderen.be/nl/onderwijs-enwetenschap/onderwijsaanbod/kwaliteit-endoorlichting/eindtermen-en-ontwikkelingsdoelen
Een school kan zelf bepalen hoe ze aan de slag gaat
om de vooropgestelde leergebiedgebonden en vakgebonden eindtermen te realiseren en haar inspanningsverplichting concreet vorm geeft om te werken
aan de leergebiedoverschrijdende en vakoverschrijdende eindtermen.
1.3 Rechtenkader
Seksuele rechten
Het internationaal mensenrechtenkader stimuleert
overheden om verplichtingen na te komen rond het
recht op gezondheid en de aanverwante rechten,
zoals recht op leven, gelijke kansen, onderwijs en
informatie. Seksuele rechten zijn internationaal erkend als ‘mensenrechten’ die verband houden met
seksualiteit, zoals het recht op privacy, het recht op
gezondheidszorg, het recht op vrijheid van gedachte
en mening, het recht om vrij te zijn van geweld en het
recht op opvoeding en informatie.3
Een aantal belangrijke VN-conferenties, waaronder de Internationale Mensenrechtenconferentie
3 ‘Under international human rights law, states must demonstrate that they
have taken steps to fulfil their obligations to ensure the right to health, and the
related rights to life, non-discrimination, education and information by removing
barriers to adolescents access to sexual and reproductive health information
and providing comprehensive sexuality education in schools that delivers
accurate and objective information and is free of prejudice and discrimination.’
‘An international human right: sexuality education for adolescents in schools’
Center for Reproductive Rights, www.reproductiverights.org
(Wenen, 1993), de Internationale Conferentie over
Bevolking en Ontwikkeling (Caïro, 1994) en de Wereldvrouwenconferentie (Beijing, 1995), resulteerden
in internationale afspraken over seksuele en reproductieve rechten op basis van een actieplan. Hiermee
werd een rechtenkader gevormd voor de ontwikkeling van initiatieven die seksuele en reproductieve
gezondheid bevorderen.
Het charter van de ‘International Planned Parenthood
Federation’4 (IPPF, 1996) selecteert twaalf seksuele
en reproductieve rechten.
Iedere man of vrouw heeft het recht:
1. O
p leven.
2. O
p persoonlijke vrijheid en veiligheid.
3. Op gelijkwaardigheid en een leven zonder discriminatie.
4. Op privacy.
5. O
p vrijheid van meningsuiting.
6. Op informatie en onderwijs.
7. O
m zelf te beslissen al dan niet te trouwen.
8. Om zelf te beslissen of men kinderen wil en op
welk moment.
9. Op gezondheidszorg.
10. Op de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang.
11. Op vrijheid van vereniging en politieke participatie.
12. Om vrij te zijn van foltering en mishandeling.
4 De grootste non-profit organisatie ter wereld voor gezinsplanning, seksuele en
reproductieve gezondheid en rechten is de ‘International Planned Parenthood
Federation’ (IPPF). Het is de koepelorganisatie van nationale organisaties voor
gezinsplanning in meer dan 180 landen. De hoofdzetel is in Londen en er zijn
daarnaast nog zes regionale zetels.
Achtergrondinformatie | 87
Wat betekenen deze rechten op vlak van lichamelijke
en seksuele integriteit?
1. Het recht op leven
Een vrouw hoeft niet te sterven door een zwangerschap of bevalling. Zij heeft tevens het recht om een
zwangerschap te voorkomen of te beëindigen als
haar leven daardoor in gevaar kan komen.
2. Het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid
Ieder mens heeft volledige zeggenschap over het
eigen lichaam en recht op lichamelijk genot. Maar
niet ten koste van een ander. Mensen bepalen zelf
de keuzes in hun seksuele leven. Dwang, uitbuiting
en misbruik zijn nooit toegestaan. Mensen bepalen
zelf of, hoeveel en wanneer ze kinderen willen krijgen.
Niemand mag onderworpen worden aan gedwongen
zwangerschap, sterilisatie of abortus.
3. Het recht op gelijkwaardigheid en om vrij te zijn van
alle vormen van discriminatie
Niemand mag gediscrimineerd worden op basis
van geslacht, seksuele voorkeur, leeftijd, ras, sociale
klasse, geloof, een lichamelijke of een verstandelijke
beperking. Mannen en vrouwen hebben gelijke rechten. Dit betekent bijvoorbeeld ook dat vrouwen niet
mogen worden ontslagen van werk of opleiding omdat zij zwanger zijn.
4. Het recht op privacy
Iedereen mag zelf bepalen hoe men seksualiteit wil
beleven, zolang men niet de seksuele rechten van
een ander schendt allemaal in vertrouwen en met
bescherming van de privacy. De privacy dient ook
beschermd te worden als mensen gebruik maken van
seksuele en reproductieve diensten in de gezondheidszorg en andere sectoren.
5. H
et recht op vrijheid van meningsuiting
Mensen zijn vrij in hun opvattingen over reproductieve en seksuele gezondheid. Niemand kan deze vrijheid beperken.
6. H
et recht op informatie en onderwijs
Mensen hebben het recht op alle mogelijke informatie, ook over beschikbare methoden voor gezinsplanning. Met andere woorden: hoe kun je ervoor zorgen
dat je wel of juist niet zwanger wordt? Dit recht heeft
ook betrekking op informatie over bescherming tegen geslachtsziekten (soa’s). Bovendien heeft iedereen het recht te weten welke voorzieningen zich
bezighouden met de bevordering van seksuele en
reproductieve gezondheid.
7. Het recht om zelf te beslissen om al dan niet te trouwen
Niemand mag gedwongen worden te trouwen en
niemand mag gedwongen worden met een bepaalde
persoon te trouwen.
8. Het recht om te beslissen of en wanneer men kinderen
wil
Mensen zijn vrij te bepalen of ze kinderen willen,
hoeveel en wanneer. Zij zijn natuurlijk wel gehouden
dat op een verantwoordelijke manier te doen. Daarbij dienen methoden van vruchtbaarheidsregulering
tot hun beschikking te staan. Dat wil zeggen dat iedereen de vrijheid heeft de pil, condooms of andere
voorbehoedsmiddelen aan te schaffen.
9. Het recht op gezondheidszorg
Iedereen heeft het recht op gezondheidszorg, ook ten
aanzien van de seksuele en reproductieve gezondheid. Dit houdt zowel preventie als behandeling van
seksuele vragen of problemen in.
10. H
et recht op de voordelen van wetenschappelijke
vooruitgang
Dit betekent dat iedereen recht heeft op veilige, betrouwbare en nieuwe technologieën. Dus wanneer
de ‘prikpil’ of ‘Viagra’ wordt uitgevonden, dan mag
iedereen van dit medicijn profiteren zodra dit beschikbaar is.
11. Het recht op vrijheid van vereniging en politieke participatie
Iedereen heeft het recht om met anderen bijeen te
komen om hun seksuele en reproductieve rechten te
bepleiten en op te eisen. Dat houdt onder andere in
dat men regeringen ertoe mag bewegen prioriteit te
verlenen aan seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten.
12. H
et recht vrij te zijn van foltering en mishandeling
Niemand mag onderworpen worden aan marteling,
verminking en andere vormen van geweld. Elk individu heeft het recht om niet (lichamelijk, geestelijk
dan wel emotioneel) mishandeld te worden door
zijn of haar seksuele partner of iemand anders. Iedereen heeft recht op bescherming hiertegen. Seksuele partners dienen met elkaar om te gaan op
basis van gelijkheid, vrijheid en wederzijds respect.
Declaration of rights
Een aanvullend document is het ‘IPPF Declaration
on Sexual Rights’, dat in 2008 werd ontwikkeld. Het
complementeert en integreert het Charter.
Seksuele Rechten krijgen hierin vorm volgens zeven
leidende principes:
1. Seksualiteit is een belangrijk deel van ons mens-zijn.
2. J ongeren onder 18 hebben ook rechten.
3. De basis van mensenrechten is non-discriminatie.
Achtergrondinformatie | 88
4. M
ensen moeten in staat zijn van hun seksualiteit
te genieten en vrij te kiezen of ze zich al of niet willen voortplanten.
5. Iedereen heeft het recht tegen schade te worden
beschermd.
6. S
eksuele rechten kunnen enkel door de wet worden
beperkt als het is om de rechten en vrijheden van
anderen te beschermen, om algemeen welzijn te
verzekeren en openbare gezondheid te vrijwaren.
7. Landen hebben de verplichting om seksuele rechten voor iedereen te respecteren, beschermen en
vervullen.
De verklaring bestaat uit tien artikels die de volgende
rechten beschrijven:
1. Het recht op gelijkheid, gelijke bescherming van de
wet en vrijheid van alle vormen van discriminatie
omwille van sekse, gender of seksualiteit.
2. H
et recht op participatie van alle personen, ongeacht hun sekse, gender of seksualiteit.
3. Het recht op leven, vrijheid, veiligheid van de persoon en lichamelijke integriteit.
4. H
et recht op privacy.
5. H
et recht op persoonlijke autonomie en erkenning
voor de wet.
6. H
et recht op vrijheid van gedachte, mening en expressie; het recht tot associatie.
7. Het recht op gezondheid en op de voordelen van
wetenschappelijke vooruitgang.
8. H
et recht op opvoeding en informatie.
9. Het recht te kiezen al of niet te trouwen en een
gezin te plannen en te stichten en te beslissen of,
hoe en wanneer men kinderen heeft.
10. Het recht op aansprakelijkheid en herstel.
Meer informatie over deze verklaring vind je op
www.IPPFEN.org.
In de publicatie ‘Exclaim! Young people’s guide to
sexual rights: an IPPF declaration’ (IPPF, 2011) worden
deze seksuele rechten vertaald naar jongeren. Hierbij
verbindt men de rechten met kinderrechten en het
principe van groeiende bekwaamheid van jongeren.
Men formuleert drie leidende principes:
•S
eksualiteit maakt integraal deel uit van het menszijn voor alle jongeren.
• Seksualiteit en seksueel plezier zijn belangrijk voor alle
jonge mensen, los van de nood aan voortplanting.
•D
e groeiende bekwaamheid van kinderen en jonge
mensen moet erkend worden.
Vertaald naar rechten geeft dit het volgende:
1. H
et recht op gelijkwaardigheid.
2. H
et recht tot participatie.
3. Het recht op leven en vrij te zijn van pijn.
4. Het recht op privacy.
5. H
et recht op persoonlijke autonomie en door de
wet erkend te worden als een individu.
6. H
et recht op vrijheid van gedachte en expressie
7. H
et recht op gezondheid.
8. H
et recht op weten en leren.
9. Het recht te kiezen al of niet te trouwen en kinderen te hebben.
10. Het recht zijn rechten verdedigd te weten.
Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK)
Dit verdrag bevat diverse bepalingen die op jongeren
en seksualiteit van toepassing zijn, namelijk rond bescherming tegen seksueel misbruik en tegen seksuele
uitbuiting en toegang tot gezondheidszorg.5 Discriminatie omwille van seksuele geaardheid is in strijd met
het artikel 2 van het VRK. De bescherming tegen dis5 De tekst van het VRK vind je op www.kinderrechten.be in de rubriek
‘kinderrechteninfo’.
criminatie geldt zowel voor kinderen van homoseksuele ouders als voor lesbische, homoseksuele, biseksuele
en transgendere jongeren.
Artikel 5 van het VRK stelt dat we rekening moeten
houden met de groeiende bekwaamheid van kinderen en jongeren. Kinderen en jongeren ontwikkelen
en we moeten rekening houden met deze ‘evolving
capacities’ of ontwikkelende vermogens van kinderen (Landsdown, 2009).
Artikel 19 van het VRK verplicht de Staat om kinderen
te beschermen tegen elke vorm van mishandeling of
uitbuiting door ouders of door andere personen die
verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor het
kind, met inbegrip van seksueel misbruik en om in
verband hiermee preventieve maatregelen te nemen
en behandelingsprogramma’s op te zetten.
Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft in zijn
‘General comment No 13’ betreffende artikel 19 van het
VRK weergegeven wat het Comité ‘onder alle vormen
van geweld’ verstaat. De lijst van geweldplegingen en
nalatigheden ten aanzien van kinderen is ontzettend
lang. Kinderen zijn niet alleen slachtoffer van fysiek geweld, psychisch geweld, aanranding, verkrachting, maar
ook van afpersing, steaming, pesten, cyberpesten, cyberhate, bullying, bashing, happy slapping, grooming,
aanzetten tot webcamseks, eergerelateerd geweld,
vervaardigen van kinderpornografische beelden, kinderprostitutie, institutioneel geweld, huiselijk geweld…
Artikel 34 van het VRK verplicht de staten ertoe het
kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele
exploitatie en seksueel misbruik. Hiertoe nemen de
Staten die partij zijn met name alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen.
Achtergrondinformatie | 89
Artikel 24 van het VRK voorziet het recht op toegang
tot gezondheidszorg en medische voorzieningen met
bijzondere nadruk op eerstelijnsgezondheidszorg en
preventieve gezondheidszorg, met hierbij inbegrepen
ook voorlichting rond geboorteplanning.
Rechten van leerlingen
Er is een voorontwerp van het decreet houdende diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van
leerlingen in het basis- en secundair onderwijs en
betreffende de participatie op school. Er werd daarin
gewerkt aan een meer sluitende regeling bij onenigheden en betwistingen op scholen alsook aan een
bijsturing van participatiegeledingen en -processen.
1.4 Juridisch en regelgevend kader
Lichamelijkheid en seks behoren tot de intieme levenssfeer en daar beslis je in principe zelf over. Toch
ben je als mens en individu niet volledig vrij. Maatschappelijk leven er immers waarden en opvattingen.
Juridisch gelden er normen. Denk bijvoorbeeld aan
juridische begrippen als ‘goede zeden’, ‘bederf van
jeugd en prostitutie’ en ‘aanzetten tot ontucht’. 6
Integriteit als mensenrecht
Het recht op integriteit werd opgenomen in de Belgische
grondwet in 2000 in Art 22bis: ‘Elk kind heeft recht op
eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke
en seksuele integriteit’. In 2008 werd dit artikel verder
uitgebreid tot de drie algemeen erkende beginselen van
het VRK, nl. het recht van het kind om zijn mening te
uiten, recht op ontwikkeling en belang van het kind als
eerste overweging. Daarmee is de grondwettelijke erkenning van kinderrechten in België een feit.
6 Gebaseerd op Stevens L., Recht met betrekking tot seksualiteit. Leidraad bij de
colleges, KULeuven, 2008
Recht op seksualiteitsbeleving
Het recht op seksualiteitsbeleving is door de wet gewaarborgd als onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht. Dit betekent dat er geen sprake is van strafbare
feiten als alle betrokkenen geldig toestemmen (zie
verder). Dat is het principe van consensualiteit of het
recht op gewenste seksualiteitsbeleving.
Pas wanneer één van de betrokkenen niet of niet geldig toestemt, is er sprake van strafbare feiten en komt
het principe van non-consensualiteit en het recht op
bescherming tegen ongewenste seksualiteitsbeleving in beeld. De wet voorziet in strafrechtelijke bescherming tegen ongewenste seksuele handelingen
zonder penetratie (= aanranding van de eerbaarheid)
en met penetratie (= verkrachting).
Strafrechtelijke bescherming tegen ongewenste seksualiteitsbeleving
De wet voorziet straffen voor aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Het begrip eerbaarheid is
niet geconcretiseerd maar wordt ingevuld als het algemeen begrip van eerbaarheid zoals dat op een bepaald ogenblik in de samenleving aangevoeld wordt,
de lichamelijke en seksuele integriteit zoals die door
het collectief bewustzijn van een bepaalde maatschappij en op een bepaald tijdstip wordt ervaren.
Concreet gaat het bij aanranding van de eerbaarheid
om gedragingen die gericht zijn op het aanraken of
het (doen) ontbloten van de vrouwelijke of mannelijke geslachtsorganen of van de borsten van een
vrouw. Er moet sprake zijn van geweld of bedreiging.
Het misdrijf verkrachting wordt omschreven als: elke
daad van seksuele penetratie van welke aard ook en
Zonder penetratie
Penetratie
met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar
niet in toestemt. Toestemming is er met name niet wanneer de daad is opgedrongen door middel van geweld,
dwang of list of mogelijk is gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek
van het slachtoffer (Art. 375 al. 1-2 Sw). Penetratie vereist niet dat een seksueel orgaan wordt gepenetreerd
maar het moet wel een seksuele component hebben. Er
zijn een aantal verzwarende omstandigheden waarvan
leeftijd (minderjarigen) een belangrijke factor uitmaakt.
Recht op gewenste seksualiteitsbeleving
Wanneer is seksualiteit gewenst en vanaf wanneer kan
iemand geldig toestemmen? Er worden twee principes
gehanteerd. Ten eerste de leeftijd en ten tweede het al
of niet aanwezig zijn van penetratie. Qua leeftijd geldt
het principe dat mensen jonger dan 16 jaar verondersteld worden niet geldig te kunnen instemmen met een
seksuele handeling. Dus wie een min-16-jarige bij een
seksuele handeling betrekt pleegt steeds een misdrijf.
Art. 375 al. 6 Sw. bevat een gelijkaardige redenering
met betrekking tot seksuele penetraties. Alleen legt dit
artikel de leeftijdsgrens vreemd genoeg op 14 jaar. Wie
een seksuele penetratie pleegt op een persoon die jonger dan 14 jaar is, pleegt steeds een misdrijf. Wie 14 jaar
of ouder is, wordt echter wel geacht rechtsgeldig te kunnen toestemmen met een seksuele penetratie. Samen
lijken deze artikelen dus te suggereren dat een jongere
van 14 of 15 jaar oud wel geldig kan toestemmen met
een seksuele penetratie maar niet met andere seksuele
handelingen. In de rechtspraktijk werd dit ondervangen
door een persoon die een seksuele penetratie pleegt
op een persoon van veertien of vijftien jaar schuldig te
verklaren aan een aanranding bij gelijkstelling (art. 372
al. 1 Sw.). Onderstaande tabel vormt een samenvatting:
-14 jaar
aanranding van de eerbaarheid
verkrachting
14 of 15 jaar
aanranding van de eerbaarheid
aanranding van de eerbaarheid
16 jaar of ouder
geen misdrijf
geen misdrijf
Achtergrondinformatie | 90
In deze gevallen gaat het steeds om seksuele handelingen waarbij geen geweld of bedreigingen of andere
vormen van dwang gebruikt worden. Deze artikelen
beogen jongeren onder een bepaalde leeftijd tegen seksuele handelingen te beschermen. Maar ze vormen in
principe ook een obstakel voor jongeren onder 16 jaar
die met hun seksualiteitsbeleving experimenteren. Ze
houden immers geen rekening met het leeftijdsverschil
tussen de betrokkenen. Dezelfde regels gelden voor
bijvoorbeeld een 15-jarige en een 18-jarige enerzijds
en een 15-jarige en een 43-jarige anderzijds. Zowel
de 18-jarige als de 43-jarige maken zich schuldig aan
een misdrijf wanneer zij seksuele handelingen beleven
met een min-16-jarige. Als twee min-16-jarigen seksuele handelingen met elkaar beleven, plegen ze allebei
een ‘als een misdrijf omschreven feit’. Omdat de ‘dader’ minderjarig is, is niet het strafrecht, maar wel het
jeugdrecht van toepassing. In dergelijke gevallen kan de
jeugdrechtbank maatregelen treffen ten aanzien van de
minderjarige ‘daders’. Dit is in de praktijk waarschijnlijk
vrij uitzonderlijk, maar het blijft principieel mogelijk.
Ook seksuele handelingen in een familiale context zijn
verboden totdat alle betrokkenen achttien jaar zijn
(Art. 372 al. 2 Sw). Dat betekent dus ook dat seksuele
handelingen tussen verwante personen niet strafbaar
zijn wanneer alle betrokkenen die minimale leeftijd
bereikt hebben. Verwante personen zijn: ouders en
grootouders, adoptanten, broers of zussen. Verder ook
iedere persoon die een soortgelijke positie heeft in het
gezin als een broer of zus (bijvoorbeeld kinderen in
nieuw samengestelde gezinnen) en iedere persoon die
gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over haar of hem gezag heeft (bijvoorbeeld
de nieuwe partner van de moeder). Het is belangrijk
op te merken dat de minderjarige zelf geen strafbare
feiten pleegt; enkel diegene die de minderjarige bij
de seksuele handelingen betrekt, pleegt een misdrijf.
Het is eveneens belangrijk op te merken dat het hier
opnieuw gaat om seksuele handelingen waarbij geen
geweld of bedreigingen gebruikt werd.
Een apart hoofdstuk vormen die uitingen van seksualiteit die wel gewenst zijn maar toch strafbaar gesteld
kunnen worden. Het belangrijkste voorbeeld hiervan
is de wetgeving op prostitutie en ontucht. Prostitutie
–het ‘kopen’ of ‘verkopen’ van seksuele handelingen
–is op zichzelf nooit strafbaar geweest in België (op
voorwaarde dat degene die de seksuele handelingen
‘verkocht’ seksueel handelingsbekwaam was). Wel
strafbaar zijn allerlei handelingen die een derde, dus
iemand anders dan de prostituant of prostitue(e),
stelt waardoor ‘vraag’ en ‘aanbod’ elkaar (kunnen)
vinden. Een concreet voorbeeld hiervan is het bemiddelen tussen een cliënt en een prostituee. Opdat er
sprake zou zijn van strafbare handelingen, moet er
dus sprake zijn van prostitutie en van verboden handelingen met betrekking tot prostitutie.
Recht en sekse
Iedere persoon heeft juridisch een geslacht en
slechts één geslacht. Men verwerft een geslacht op
definitieve wijze op het ogenblik waarop dit wordt
vermeld in de akte van geboorte. Als zodanig is deze
akte niet meer voor wijziging vatbaar. Er bestaat dus
naar Belgisch recht geen ‘recht op vrije geslachtskeuze’. Het geslacht wordt op het ogenblik van de
geboorteaangifte vastgesteld door een arts op grond
van de uiterlijk waarneembare kenmerken. Er zijn nog
aanpassingen mogelijk, in drie situaties, en onder
strenge voorwaarden.
•E
r werd een materiële vergissing begaan bij het opstellen van de geboorteakte: een ‘fout’ geslacht of
geen geslacht ingevuld. In dat geval kan men via een
juridische procedure de akte laten verbeteren.
•O
p het ogenblik van het opstellen van de geboorteakte is er onduidelijkheid over het geslacht. Het
gaat om mensen van wie de fysieke geslachtskenmerken niet eenduidig waren en die psychologisch
tot het andere geslacht behoren dan dat wat in hun
geboorteakte vermeld staat. Ook in deze gevallen
kan men via een juridische procedure de akte laten
verbeteren.
•O
p het ogenblik van het opstellen van de geboorteakte is er geen onduidelijkheid over het geslacht.
In deze gevallen gaat het om mensen bij wie de
fysieke geslachtskenmerken eenduidig zijn, maar
die psychologisch tot het andere geslacht behoren, wat eventueel versterkt is door de kenmerken
van het sociale leven van die persoon (transseksualiteit). Sinds mei 2007 erkent België het recht
op geslachtsidentiteit (= het recht om juridisch
het geslacht te hebben waarmee men zich identificeert).
Recht en conceptie
De wetgeving in verband met conceptie gaat over
anticonceptiva en medisch begeleide bevruchting.
Contraceptieve middelen worden in de Belgische
wetgeving gelijkgesteld met geneesmiddelen en afhankelijk gemaakt van een medisch voorschrift. Het
voorschrijven van anticonceptie aan minderjarigen
is nergens verboden. Wel zijn er meningsverschillen
over vanaf welke leeftijd minderjarigen hier zonder
medeweten van hun ouders over anticonceptie mogen beschikken (14 of 16 jaar).
Bij eventuele sterilisatie van een verstandelijk beperkte persoon moet de persoon zelf steeds betrokken worden. Als er sprake is van verlengde minderjarigheid, moeten naast de persoon zelf ook de ouders of wettelijke vertegenwoordigers ingeschakeld
worden.
Achtergrondinformatie | 91
Recht en zwangerschap
Het belangrijkste element van de wetgeving over zwangerschap is de wet op zwangerschapsafbreking. In de
wet worden de termen vruchtafdrijving en zwangerschapsafbreking door elkaar gebruikt en niet gedefinieerd. Vruchtafdrijving wordt beschouwd als een misdrijf
wanneer er sprake is van opzettelijke, kunstmatige beëindiging van de zwangerschap wanneer de foetus nog
niet levensvatbaar is en vernietigd wordt in utero. Het
verbreken van de zwangerschap is niet strafbaar als aan
volgende voorwaarden wordt voldaan:
• De zwangere vrouw moet zich in een noodsituatie
bevinden: de vrouw zelf beoordeelt dit (niet haar
ouders of partner) en dat moet door een arts bevestigd worden.
• Ze moet de vaste wil hebben om een zwangerschapsafbreking te doen en een verzoek indienen.
De dag van de ingreep moet dat verzoek schriftelijk
bevestigd worden en bij het dossier gevoegd. Voor
het strafrecht volstaat ook bij een minderjarige het
verzoek van de zwangere vrouw (ouders hebben
geen beslissingsbevoegdheid).
• De ingreep moet gebeuren door een arts onder medisch verantwoorde omstandigheden.
• De ingreep moet gebeuren in een instelling voor
gezondheidszorg waaraan een voorlichtingsdienst
verbonden is (een ziekenhuis of abortuscentrum).
• De zwangerschapsafbreking moet uitgevoerd
worden vóór het einde van de 12de week na de
bevruchting. Na de termijn van 12 weken is zwangerschapsafbreking enkel nog toegestaan als het
voltooien van de zwangerschap een ernstig gevaar
vormt voor de gezondheid van de vrouw. De uitvoerende arts moet dan de medewerking en het advies
vragen van een tweede geneesheer.
• In het voorontwerp van het decreet houdende diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van
leerlingen in het basis- en secundair onderwijs en
betreffende de participatie op school is een eenduidig kader voorzien voor tienermoeders.
Vrouwelijke genitale verminking (VGV) 7
• Genitale verminking van meisjes en vrouwen is expliciet en zwaar strafbaar op grond van artikel 409
van het Strafwetboek betreffende de strafrechtelijke
bescherming van minderjarigen. De wet spreekt over
‘eender welke vorm van verminking van de genitaliën’. Een preciezere omschrijving zou het toepassingsgebied beperken, wat de wetgever heeft willen
vermijden. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende gradaties van verminking. Het is
de rechter die oordeelt over de ernst en de strafmaat.
Wel zegt de wet uitdrukkelijk dat het moet gaan om
‘verminking van de genitaliën van een persoon van
het vrouwelijk geslacht’. Erge vormen van besnijdenis bij jongens kunnen bestraft worden op grond van
opzettelijke slagen en verwondingen.
• Naast het ruime toepassingsgebied voorziet de wet
in een ruime verjaringstermijn: het misdrijf verjaart
ten vroegste tien jaar na haar meerderjarigheid.
• Tot slot heeft de wet voor minderjarigen een uitzondering gemaakt op het territorialiteitsbeginsel.
Volgens dat beginsel is de strafwet alleen van toepassing op misdrijven gepleegd in België, ongeacht
de nationaliteit van de dader. Die uitzondering dient
om de kinderen te beschermen die in België wonen
maar tijdens een vakantie in het land van herkomst
worden besneden.
• In april 2011 nam het Comité van Ministers van
de Raad van Europa een belangrijk verdrag aan:
Convention on preventing and combating violence against women and domestic violence. Het
is het eerste bindende instrument dat een duidelijk kader schept voor de strijd tegen geweld
7 http://www.Rosadoc.be
op vrouwen, bescherming van de slachtoffers en
bestraffing van de daders. Het staat stil bij o.m.
gedwongen huwelijken, genitale verminking, stalking, fysiek, psychologisch en seksueel geweld.
Het verdrag werd opengesteld voor ondertekening
in Istanbul op 11 mei 2011. België heeft het verdrag
in 2012 ondertekend.
• Materiaal om in de klas te werken rond het thema
van vrouwelijke genitale verminking vind je op volgende websites:
- http://www.gams.be
- http://www.seksuelevorming.be/materiaal
- http://www.intact-association.org
- h
ttp://www.dichtbijmijnbedshow.be/index.php/
seksueel_geweld/verminking
- h
ttp://www.pharos.nl/nl/kenniscentrum/
meisjesbesnijdenis/meisjesbesnijdenis
Juridische woordenlijst
Verkrachting
Seksueel contact met penetratie zonder toestemming van één van de betrokkenen. Gedwongen of
ongewenste seksuele betrekkingen, maar ook onvrijwillige orale of anale seks. Dit is strafbaar.
Aanranding van de eerbaarheid
Seksueel contact zonder toestemming en zonder penetratie. Bijvoorbeeld betasten van geslachtsdelen,
moeten toekijken als iemand masturbeert. Strafbaar.
Incest
Seksueel contact tussen familieleden. Bijvoorbeeld:
broer van 16 en zus van 17 hebben samen seks met
toestemming, vader betast zijn zoontje van 6 aan zijn
geslachtsdelen. Strafbaar tot 18 jaar.
Overspel
Een (seksuele) relatie met een derde terwijl je ge-
Achtergrondinformatie | 92
trouwd bent of samenwoont. Dit is niet strafbaar.
Prostitutie
Seks tegen betaling of vergoeding, bijvoorbeeld in
ruil voor belkrediet. Wie seks tegen betaling of vergoeding heeft met een minderjarige, is strafbaar. Als
er een minderjarige bij seksuele handelingen tegen
betaling of een andere vorm van vergoeding gebruikt
wordt, noemen we dat kinderprostitutie.
Openbare schennis van de goede zeden
Wie foto’s, films, teksten… die strijdig zijn met de
goede zeden toont, verspreidt of verkoopt aan minderjarigen maakt zich hier aan schuldig aan. Idem
voor wie seksuele handelingen stelt in aanwezigheid
van minderjarigen of op een plaats (park, auto…)
waar anderen je kunnen zien.
Ontucht
Ontucht wordt afgemeten aan het ‘collectief bewustzijn’. Wat de gemiddelde Belg als kwetsend ervaart
op het vlak van seksualiteitsbeleving, is ontuchtig.
Kinderpornografie
Het gaat om de visuele afbeelding van een kind (minderjarige persoon) dat betrokken is bij werkelijke of
gesimuleerde seksuele gedragingen of de afbeelding
van geslachtsorganen van een kind wanneer het
overheersende kenmerk een voorstelling met seksuele doeleinden is.
Age of consent’
‘Age of consent’ is de minimumleeftijd waarop iemand wettelijk bekwaam wordt geacht om toestemming te geven voor seksuele handelingen. Wereldwijd gelden verschillende leeftijdsgrenzen.8 Sommige
landen hebben naast de wettelijke leeftijdsgrens ook
een bepaling rond het maximum leeftijdsverschil tussen partners. Voor een goed begrip is het nodig de
wettelijke leeftijdsgrens in samenhang met andere
wettelijke bepalingen te lezen.
Alle Europese rechtssystemen hanteren een minimumleeftijd voor seksuele contacten en bestraffen
seksuele relaties met mensen onder een bepaalde
leeftijd. Nergens is deze leeftijd lager dan 12 jaar.
In 27% van de Europese landen zijn instemmende
seksuele relaties met 14-jarigen legaal, in 22% van de
landen met 15-jarigen, in 37% met 16-jarigen. In een
meerderheid van de landen is dit ook het geval wanneer de oudere partner de relatie aanknoopt. In bijna
alle Europese landen zijn seksuele relaties vanaf 16
legaal. De meeste staten gebruiken een hogere leeftijdsgrens voor seksuele relaties met autoriteitsfiguren en maken geen onderscheid tussen heteroseksuele en homoseksuele relaties (Graupner, 2000).
Jongeren groeien vandaag op in een geglobaliseerde
wereld en knopen relaties aan ver buiten de landsgrenzen. Vanuit juridisch oogpunt dus geen makkelijke opgave om te weten wat wel en niet mag (Waites, 2005).
Schuldig verzuim
De wet zegt dat je iemand moet helpen of voor een
persoon hulp inroepen die in groot gevaar verkeert en
dat je strafbaar bent als je dat niet doet. Je moet dus
helpen als je weet dat iemand zal verkracht worden.
Onderwijsspecifieke aanknopingspunten
In onderwijs zijn er verschillende aanknopingspunten te
vinden om te werken aan een beleid rond lichamelijke
‘
8 Age of consent for sex worldwide. Ingekleurde wereldkaart met leeftijdsgrenzen
vind je op www.wikipedia.org
en seksuele integriteit. Het fundament wordt gevonden in leergebiedgebonden, leergebiedoverschrijdende,
vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen en
ontwikkelingsdoelen. Voor secundair onderwijs zie bijlage 1 en 2 in ‘Relationele & seksuele vorming. Handboek voor secundair onderwijs’ (Sensoa, 2011).
Er worden ook heel wat instrumenten ter beschikking
gesteld van scholen waarin linken kunnen worden gelegd naar het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Zo is er onder meer de publicatie ‘Pesten en
geweld op school: handreiking voor een daadkrachtig
schoolbeleid’ van Deboutte (2009).
Het geeft scholen richtlijnen voor een globale aanpak
en reikt hefbomen en bouwstenen aan om stapsgewijs te komen tot een integrale benadering voor het
aanpakken van antisociaal gedrag op school. Ook het
beleidsplan pesten van de vzw Limits in samenwerking met het Departement Onderwijs en Vorming
bevat linken voor het werken aan een beleid rond
lichamelijke en seksuele integriteit. Het beleidsplan
pesten werd opgesteld ter preventie en bestrijding
van geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag
op school, in het verlengde van de federale wet van
11 juni 2002 over de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. Er
is een beleidsplan in twee delen: één voor de personeelsleden en één voor gedrag van de leerlingen (zie
www.ond.vlaanderen.be/antisociaalgedrag). Tevens
werd gezorgd voor een Steunpunt Ongewenst gedrag
op School van de VZW Limits (zie ‘wegwijzer’). Alle
schoolbetrokkenen kunnen er terecht voor informatie
en advies, melding of bemiddeling.
Voor het werken aan een beleid rond lichamelijke en
seksuele integriteit zijn er ook twee engagementsverklaringen te vermelden. De eerste betreft de enga-
Achtergrondinformatie | 93
gementsverklaring ter bescherming van de seksuele
integriteit van de minderjarige in het onderwijs. Deze
engagementsverklaring werd op 29 februari 2012
ondertekend door minister Pascal Smet, de onderwijskoepels en pedagogische begeleidingsdiensten,
de permanente ondersteuningscellen van de CLB’s
en de centrumnetten, de Vlaamse scholierenkoepel
en de ouderkoepels. Daarmee engageren ze zich om
een beleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit vorm te geven (zie www.ond.vlaanderen.be/
antisociaalgedrag). Het uitwerken van dit Raamwerk
voor Seksualiteit en Beleid in onderwijs is een concreet
gevolg van de engagementsverklaring. In het verlengde daarvan zijn er ook trainingen voorzien voor de vertegenwoordigers van de engagementsverklaring. Zij
geven op hun beurt de trainingen door.
De tweede engagementsverklaring handelt over de
gelijke behandeling van hetero- en holebiseksualiteit in het onderwijs (zie www.ond.vlaanderen.be/
diversiteit/engagement/files/verklaring20020606.
pdf). In het verlengde daarvan is een samenwerkingsverband opgericht, dat een structuur moet uitbouwen
en initiatieven wil opzetten om een duurzaam holebien transgenderbeleid in het onderwijs te versterken.
Tenslotte is er ook het werk van de commissie Gezondheidsbevordering van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). De commissie Gezondheidsbevordering is een overlegorgaan binnen de VLOR met
vertegenwoordigers uit het onderwijs, de overheid
en de gezondheidssector. De commissie stelde een
actieplan op om het gezondheidsbeleid in de Vlaamse scholen te ondersteunen. Dit wil schoolteams en
toekomstige leraren vertrouwd maken met de ‘gezonde school’. De gezondheidsmatrix is één van de
instrumenten om dit beleid vorm te geven.
In het verlengde van de werking van de commissie
Gezondheidsbevordering van de VLOR publiceerde de VLOR in 2011 een advies over welbevinden
en gelijke kansen in het gezondheidsbeleid van de
school. De aanbevelingen situeren zich binnen het
actieplan ‘Op uw gezondheid II’. Hiermee pleit men
voor een ‘whole school approach’ van welbevinden
en gelijke kansen, in samenwerking met schoolnabije en externe partners. Link naar het advies:
http://www.vlor.be/advies/advies-over-welbevindenen-gelijke-kansen-het-gezondheidsbeleid-op-school
Dit advies bouwt verder op een eerder advies van
de VLOR, namelijk het advies over gezondheidsbevordering op school, van maart 2009. De methodiek
Gezonde school, gebaseerd op ‘the health promoting
school’ (WHO) promoot gezondheidseducatie via
vier strategieën (educatie, structurele maatregelen,
afspraken, zorg en begeleiding) en vier werkingsniveaus (leerling, klas, school en omgeving). Voor een
beschrijving van de methodiek, zie VLOR (2009)
Vitaminen voor een gezondheidsbeleid op school,
Brussel, VLOR.be en www.gezondopschool.be.
Het lijstje met ondersteunende maatregelen voor
scholen om antisociaal gedrag in het algemeen
tegen te gaan is lang. Belangrijk is dat scholen
niet telkens opnieuw het warm water uitvinden
en voor elke nieuwe vorm van antisociaal gedrag
herbeginnen. Het komt er op neer om dwarsverbindingen te zien en verder te bouwen op wat er
is. Heel wat scholen zullen wellicht al stappen
hebben ondernomen of maatregelen hebben uitgewerkt om te werken aan één of andere uitingsvorm van antisociaal gedrag, die ook voor een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit van
belang zijn.
1.5 E
thisch kader
Seksualiteit is in het verleden vaak de arena geweest
van debatten met aan de ene kant conservatieve of
traditionalistische standpunten en aan de andere
kant meer libertaire opvattingen. Er zijn de laatste
decennia grote veranderingen gebeurd op dit terrein,
die voor een verschuiving hebben gezorgd in het denken over de morele dimensie van seksueel gedrag.
Onze realiteit is complexer geworden als gevolg van
een aantal maatschappelijke processen zoals:
• Globalisering.
• Het persoonlijke wordt zichtbaarder en meer publiek.
• Emancipatie van groepen als vrouwen, homoseksuelen, transgenders, mensen met een beperking.
• Veranderende positie van kinderen en jongeren.
• Meer kennis en zicht op het voorkomen, de oorzaken en gevolgen van seksueel misbruik en de structurele factoren die dit mogelijk maken.
• Meer gezinnen en families maken scheiding mee en
zijn nieuw samengestelde of eenoudergezinnen.
Deze evoluties zorgen voor een nood aan een aangepast ethisch kader en uitgangspunten die tegemoet
komen aan die veranderende realiteit. We overlopen
hieronder een aantal belangrijke concepten.
Sexual/intimate citizenship
Jeffrey Weeks (Weeks, 2003) en Ken Plummer
(Plummer, 2002) ontwikkelen het concept van seksueel of intiem ‘burgerschap’, waarbij ze stellen dat
seksualiteit een maatschappelijke component heeft.
Het speelt zich niet uitsluitend af in de slaapkamers
van mensen, maar ook op straat, in de media en op
internet. Vandaag zijn in de meeste westerse landen
de rechten op een bevredigend intiem en seksueel
Achtergrondinformatie | 94
leven, die voor een oudere generatie bijna onbereikbaar leken, een evidentie. Elke westerse politiek moet
rekening houden met de rechten en mogelijkheden
van zijn bevolking op dat vlak en de invloed van intieme en seksuele kwesties op de kwaliteit van leven.
In de kern van deze kwaliteit van leven zit seksualiteit.
Naar een seksuele democratie
Vanuit de discussie over fundamentele mensenrechten worden hiërarchie en traditionele verhoudingen
tussen mensen in vraag gesteld. Meer informele, democratische en gelijkwaardige seksuele relaties worden de norm. Het is een democratisch recht om zelf
ons lichaam te controleren (‘bodily self-determination’). Een democratische moraal zou gedrag beoordelen op basis van de wijze waarop partners met elkaar
omgaan, de consideratie die ze voor elkaar hebben,
de afwezigheid van dwang of druk en de mogelijkheid
om vrij en gelijkwaardig te onderhandelen, hun openheid naar elkaar, de mate van plezier en behoefte die
ze kunnen bevredigen.
De grenzen van dit recht op zelfbepaling liggen in
het gevaar of de bedreiging die gedrag voor zichzelf
of voor anderen kan betekenen. Het recht om keuzes te maken is altijd verbonden met een bepaalde
context,en kan niet los van een ruimere sociale omgeving worden gezien. Daarom is dit recht om te kiezen zowel gebaseerd op de erkenning van verschil in
individuele noden en doelen, alsook in de wijze waarop deze worden geleefd.
Seksueel pluralisme
Pluralisme betekent dat seksualiteit niet intrinsiek
goed of slecht is, maar een veld van mogelijkheden
biedt, die beoordeeld moeten worden door de context waarbinnen ze plaatsvinden. Seksueel pluralisme
(Weeks, 1998) is de acceptatie van diversiteit als de
norm van onze cultuur. Een pluralistische benadering
heeft niet als doel nieuwe absolute waarden te propageren, eerder richtlijnen voor besluitvorming te formuleren. De klemtoon ligt op de voordelen van keuzevrijheid en de condities die deze keuzevrijheid beperken.
Het menselijke gebaar
Het vorige hoeft niet te betekenen dat de waarden
waarop wij onze seksuele gedragingen baseren niet
meer valabel zijn, integendeel. We leven in een tijdperk waarin waarden ons kunnen helpen de onzekerheid en complexiteit te overbruggen. In de kern van
ons seksueel gedrag zit de nood aan wederzijdsheid,
de nood aan een continue betrokkenheid op anderen.
Gelijkwaardige wederzijdse relaties, waar solidariteit
impliceert dat we zorg dragen en verantwoordelijkheid nemen voor elkaar, worden de norm. Dit impliceert ook een geloof in de waardigheid van de ander,
de nieuwsgierigheid om over anderen te leren, de bereidheid geweld in intieme relaties te vermijden. Het
impliceert een erkenning van gelijkwaardigheid en
interafhankelijkheid, en een engagement om conflicten op een democratische manier uit te klaren, door
dialoog.
Seksuele cultuur
Een ars erotica of ethica der zinnen moet de lacune invullen die is ontstaan door het wegvallen van verbodsbepalingen en conservatieve morele principes, anders
dreigen we zelf slachtoffer te worden van consumerisme, onverschilligheid en uitspattingen (Raes, 1997).
We zijn moreel verplicht op zoek te gaan naar een seksuele ‘geletterdheid’, in tegenstelling tot een seksueel
analfabetisme, om de nieuwe vrijheden op een positieve manier vorm te geven (Gescinska, 2009).
In deze benadering duidt men op het verschil tussen
permissiviteit en tolerantie. Permissiviteit leunt sterk
aan bij onverschilligheid, en verhindert niet dat we ook
permissief worden ten aanzien van het gebruik van geweld tegen vrouwen. Het is ook niet omdat pornogebruik democratisch wordt, dat we het met zijn allen
moeten gaan propageren. Het is niet omdat we seksualiteit kunnen commercialiseren, dat we moeten blij
zijn met het bestaan van seksueel Disneyland.
Een seksuele cultuur moet dus tegenwicht bieden en
bestaat uit volgende bouwstenen:
•B
ekwaamheid en meesterschap in praktijk: men
moet zich bewust zijn dat seksualiteit een dynamisch karakter heeft en dat men zijn seksualiteit
een plaats moet geven in zijn leven.
•A
utonomie en seksualiteit: zelfreflectie en zelfbepaling zijn essentieel in een goed seksueel leven, in
combinatie met een open democratische dialoog.
We behandelen de ander ook als een autonoom en
zelfbepalend wezen, wat impliceert dat de notie van
‘consent’ of wederzijdse toestemming onlosmakelijk verbonden is met autonomie.
•E
xterne inmenging en morele verantwoordelijkheid:
een begrenzing van de persoonlijke keuzevrijheid is
nodig en het belang van seksuele opvoeding wordt
benadrukt.
Criteria van vet Vlaggensysteem
Opvoeders die met seksueel (grensoverschrijdend)
gedrag van kinderen geconfronteerd worden, hebben
nood aan een referentiekader om met dit gedrag om
te gaan. De kernvraag is of bepaald seksueel gedrag
wel of niet acceptabel is en waarom. Om deze vaag te
kunnen beatwoorden, gaan we na of aan zes criteria
is voldaan.
Het Vlaggensysteem (Frans & Franck, 2010) presenteert een ethisch kader, dat de ruggengraat uitmaakt
van de methodiek. De bedoeling van het systeem
Achtergrondinformatie | 95
bestaat erin dat men seksueel gedrag correcter en
genuanceerder kan beoordelen, dat men een betere
communicatie kan aangaan met alle partijen en een
consequenter ‘pedagogisch plan’ kan uitzetten met
alle betrokkenen. Deze criteria zijn:
• Toestemming (wederzijds).
• Gelijkwaardigheid.
• Vrijwilligheid.
• Gepast voor leeftijd of ontwikkeling.
• Gepast voor de context.
• Zelfrespect.
(zie beleidsinstrument ‘Het Vlaggensysteem’)
Klasse bracht een speciaal nummer uit van de eerste lijn over seksueel grensoverschrijdend gedrag op
school, het Vlaggensysteem is daarin gepresenteerd.
Zie http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_09
1.6 Kwaliteit van leven
Dit denkkader verzamelt een aantal benaderingen
die als gemeenschappelijke noemer hebben dat ze
ons helpen de kwaliteit van leven van een kind of
jongere in te schatten en te verbeteren. In tegenstelling tot een curatief of preventief kader, richten deze
modellen zich op het vergroten of versterken van de
positieve en beschermende factoren voor het (seksuele) leven van kinderen en jongeren.
De preventiepiramide
De preventiepiramide van J. Deklerck, een referentiekader voor de uitbouw van een preventie- en veiligheidsbeleid op school met specifieke en algemene
maatregelen, is het model waar men zich kan op baseren om een kwaliteitsbeleid vorm te geven. Onderaan
de piramide bevindt zich het niveau nul, waarmee men
verwijst naar alle factoren die mee de gelijke kansen,
slagkracht, capaciteit en groeipotentieel beïnvloeden
(zie www.ond.vlaanderen.be/antisociaalgedrag).
Het zorgcontinuüm
Het zorgcontinuüm, een kader om de leerlingenzorg
te structureren, is gebaseerd op deze preventiepiramide. Hier voorziet men vier fases van zorg voor
leerlingen:
FASE 0 een brede basiszorg. Het onderwijs sluit
aan bij de noden en vragen van zoveel mogelijk
leerlingen. Het aanbod is zo gecreëerd dat zoveel
mogelijk leerlingen er voordeel uit halen. Kwaliteitsvol onderwijs betekent een globale aanpak van zorg
op schoolniveau. Voorbeelden zijn hier een beleid
rond relationele en seksuele vorming, een veilig en
positief schoolklimaat, duidelijke afspraken die de
lichamelijke en seksuele integriteit van de leerling
bevorderen, een alertheid op signalen van seksueel
grensoverschijdend gedrag, laagdrempelige aanspreekpunten voor leerlingen, competente leerkrachten, een stimulerende leeromgeving…
FASE 1 verhoogde zorg voor die leerlingen die
nood hebben aan extra ondersteuning. Er zijn extra maatregelen mogelijk, die gerealiseerd kunnen
worden binnen de klascontext. Hier kan een school
beroep doen op de schoolnabije partners voor het
opstellen van de begeleidingsplannen. Voorbeelden
hier zijn aandacht in de lessen RSV voor specifieke
problemen (bijvoorbeeld privacy en internet), aangepast RSV-materiaal, een goede communicatie
met ouders, professionalisering en kennisdelen binnen het schoolteam.
FASE 2 uitbreiding van de zorg als de begeleiding dreigt vast te lopen. Als er nood is aan bijkomende inzichten kan het CLB, de cel leerlingenbegeleiding in samenspraak met de school, de ouders
en de leerling een diagnose opstellen en een individueel traject aanbieden. Voorbeelden hier zijn
weerbaarheidstrainingen, psycho-educatie rond
seksualiteit en grenzen, doorverwijzing voor een
leertraject of andere vormen van hulp.
FASE 3 school op maat. Hier wordt de keuze
naar een alternatieve begeleiding op maat begeleid.
Continuüm van zorg
FASE 0
preventie basiszorg
FASE 1
FASE 2
FASE 3
verhoogde zorg
uitbreiding van zorg
Overstap naar
school op
maat
Een continuüm betekent dat de fases op elkaar verder bouwen en aansluiten. Naarmate de leerling
meer zorg nodig heeft, worden andere maatregelen
genomen en verandert de rol van verschillende betrokkenen. Het uitgangspunt is dat er tijdens de eerste fases voldoende inspanningen worden geleverd.
Dit wordt voorgesteld aan de hand van een omgekeerde driehoek. De omgekeerde driehoek vestigt
de aandacht op het belang van de kwaliteit van de
geïntegreerde zorg/begeleiding als vangnet.
Er worden fasen (0,1,2,3) genoemd maar in tegenstelling tot het zgn. lijnenmodel, dat zijn oorsprong
vond in de zorgsector, wil dit model de samenwerking
van de verschillende actoren binnen het onderwijs
benadrukken.
Achtergrondinformatie | 96
Geïntegreerde zorg voor leerlingen
Het zorgcontinuüm past bij een visie die ‘geïntegreerde zorg typeert als een ‘whole-school approach’
waarbij de begeleiding die leraren bieden aan leerlingen dient ingebed te zijn in een school die enkele
cruciale kenmerken met betrekking tot zorg vertoont:
een duidelijke zorgvisie, een ondersteunende rol van
de directie, ondersteunende structuren en systemen
binnen de school, schoolinterne samenwerking, samenwerking met ouders, samenwerking met externen en professionalisering van het schoolteam’.
De logica is dus dezelfde als de beleidsniveaus (kwaliteit, preventie en reactie) in de beleidsdriehoek op
p 14. Brede basiszorg in het zorgcontinuüm (fase 0)
staat voor kwaliteitszorg en preventiebeleid, verhoogde zorg (fase 1) staat voor preventiebeleid en de start
van een reactiebeleid. Uitbreiding van zorg en zorg op
maat (fasen 2 en 3) vallen onder het reactiebeleid.
Handelingsgericht werken op school
Handelingsgericht werken vertelt ons hoe we een begeleiding kunnen uitvoeren. Zowel de school als het
CLB werkt volgens deze uitgangspunten en vertrekt
van de noden van de leerlingen.
1. Onderwijsbehoeften van de leerling: de begeleiding
van een leerling richt zich op wat de individuele leerling nodig heeft. Zo kan het aanbod beter afgestemd
worden op zijn specifieke noden. Dit veronderstelt
dat leraren zich bewust zijn van de (grote) verschillen die bestaan tussen leerlingen en hierop inspelen.
2. Transactioneel (afstemming en wisselwerking): er
is voortdurend wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen de leerling en zijn context. De begeleiding heeft aandacht voor deze leerling in deze
klas, bij deze leraar, op deze school, van deze ouders.
3. De leraar doet ertoe: dit uitgangspunt benadrukt
de centrale rol van elke leraar. Hij levert een cruciale bijdrage aan de ontwikkeling en ontplooiing van
de leerlingen. Voldoende aandacht voor de ondersteuningsbehoeften van de leraren kan bijdragen
tot een brede taakopvatting en een grotere handelingsbekwaamheid.
4. Positieve benadering: aandacht voor het positieve
en de sterke kanten biedt een tegengewicht voor
een te negatief beeld van de leerling en/of zijn context. Positieve kenmerken van de leerling/leraar/
ouders en ook situaties waarin bepaalde problemen
niet voorkomen, bieden aanknopingspunten om te
handelen. Het positieve versterken kan tot betere
resultaten leiden dan het negatieve om te buigen.
5. Constructieve samenwerking: de leden van het
schoolteam, CLB, ouders en leerlingen participeren
actief en als partners, elk vanuit zijn eigen deskundigheid. Het schoolteam en de CLB-medewerker zijn
de professionals, ouders en leerlingen zijn ervaringsdeskundigen. Vragen en opmerkingen van ouders en
leerlingen worden ernstig genomen. Er wordt niet enkel over hen gesproken, maar ook met hen.
6. Doelgericht: elke actie moet nodig en nuttig zijn
in functie van het doel dat beoogd wordt. Breed
geformuleerd is dat het creëren van optimale ontwikkelingskansen. Bij het nemen van maatregelen
voor individuele leerlingen of klasgroepen bestaat
over de concreet geformuleerde doelen een consensus bij alle betrokkenen over de wenselijkheid
en haalbaarheid ervan.
7. Systematisch en transparant: een systematische
aanpak komt de leerlingenbegeleiding ten goede.
Er worden heldere afspraken gemaakt over wie wat
tegen wanneer doet en waarom dat best op die
manier gebeurt. De transparantie komt tot uiting in
het feit dat alle betrokkenen de gemaakte afspraken kennen en naleven.
Herstelgericht werken op school
Niet alleen een brede basiszorg, maar ook aandacht
voor goede curatieve maatregelen maakt deel
uit van de aandacht voor de kwaliteit van leven
op school. Eén van de initiatieven is HERGO of
Herstelgericht Groepsoverleg op school. Daarbij
gaan dader en slachtoffer, elk met hun achterban,
samen met een moderator op zoek naar een
vorm van herstel van de toegebrachte schade.
Men probeert een oplossing te vinden voor wat
is gebeurd, door na te gaan hoe de schade kan
hersteld worden en wat een slachtoffer nodig heeft
om de draad terug op te pakken. Meer informatie op
http://www.ond.vlaanderen.be/leerplicht/actoren/
time-out.
1.7 S
eksuele gezondheid
Seksuele gezondheid is de noemer voor een benadering waarin men een positieve invulling geeft aan de
condities die mensen nodig hebben om deze gezondheid te vrijwaren. Seksuele gezondheid is een ideale
kapstok om een totaalbeleid op vlak van lichamelijke
en seksuele integriteit aan op te hangen. Niet alleen
heeft men in deze benadering oog voor goede hulp
en services, ook preventieve gezondheidszorg en opvoeding krijgen een plaats, naast het vrijwaren van de
algemene condities waarbinnen de seksuele gezondheid van mensen kan gegarandeerd worden.
De definitie van seksualiteit volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) luidt als volgt:
‘Seksualiteit vormt een centraal aspect van het menszijn doorheen de levensloop en omvat zowel seks als
Achtergrondinformatie | 97
genderidentiteiten en –rollen, seksuele oriëntatie, erotiek, plezier, intimiteit en voortplanting. Seksualiteit
wordt ervaren en komt tot uiting in gedachten, fantasieën, verlangens, overtuigingen, attitudes, waarden, gedrag, praktijken, rollen en relaties. Seksualiteit
bevat in principe al deze dimensies, maar ze worden
niet steeds alle waargenomen of tot uiting gebracht.
Seksualiteit wordt beïnvloed door de interactie van
biologische, psychologische, sociale, economische,
politieke, ethische, wettelijke, historische, religieuze
en spirituele factoren.’
Seksuele gezondheid
De ‘United Nations International Conference on Population and Development’ (ICPD, Cairo 1994) formuleert seksuele gezondheid als volgt:
‘Seksuele gezondheid is een staat van lichamelijk,
emotioneel, mentaal en sociaal welzijn op het vlak
van seksualiteit; het is meer dan de afwezigheid van
ziekte, disfunctie of gebrek. Seksuele gezondheid vereist zowel een positieve en respectvolle benadering
van seksualiteit en seksuele relaties, als de mogelijkheid om positieve en veilige seksuele ervaringen te
hebben, vrij van dwang, discriminatie en geweld. Om
seksuele gezondheid te bereiken en te handhaven,
moeten ieders seksuele rechten worden gerespecteerd, beschermd en gerealiseerd.’
Reproductive health
Op dezelfde internationale conferentie werd een definitie naar voren gebracht van ‘reproductive health’
ofwel voorplantingsgezondheid. Het wordt beschreven als ‘a state of complete physical, mental and social wellbeing and not merely the absence of disease
or infirmity, in all matters relating to the reproductive
system and to its functions and processes. Reproductive health therefore implies that people are able to
have a satisfying and safe sex life and that they have
the capability to reproduce and the freedom to decide if, when and how often to do so. Implicit in this
last condition is the right of men and women to be
informed and to have access to safe, effective, affordable and acceptable methods of family planning of
their choice, as well as other methods of their choice
for regulation of fertility which are not against the
law, and the right of access to appropriate health care
services that will enable women to go safely through
pregnancy and childbirth and provide couples with
best chance of having a healthy infant. (…) reproductive health care is defined as the constellation of
methods, techniques, and services that contribute to
reproductive health and wellbeing by preventing and
solving reproductive health problems. It also includes
sexual health; the purpose of which is the enhancement of life and personal relations, and not merely
counselling and care related to reproduction and
sexually transmitted diseases ’.
Voor de onderwijscontext
Sinds het schooljaar 2010-2011 biedt de Vlaamse
overheid het vaccin tegen humaan papillomavirus
(HPV) jaarlijks gratis aan alle meisjes in het eerste
jaar secundair onderwijs in Vlaanderen aan. Voor het
schooljaar 2013-2014 komt dit voor sommige richtingen in het Buitengewoon Onderwijs overeen met de
meisjes geboren in 2001. Het gaat om een aanbod,
niet om een verplichte vaccinatie.
Humaan papillomavirus
HPV is een virus dat veel voorkomt en waarvan er
meer dan 100 types bestaan. Een klein aantal types
kan bij meisjes en vrouwen op lange termijn baarmoederhalskanker veroorzaken. Via seksueel contact kunnen die types verspreid worden. Gelukkig
verdwijnen de infecties meestal vanzelf. Twee types
HPV (type 16 en 18) veroorzaken echter ongeveer
70% van alle gevallen van baarmoederhalskanker.
Daartegen is vaccinatie mogelijk.
Vaccinatie
Vaccinatie is vooral doeltreffend vooraleer meisjes
of vrouwen met het virus in aanraking zijn geweest.
Aangezien besmetting mogelijk is door seksueel contact, wordt vaccinatie het best zo vroeg mogelijk gestart. Volledige vaccinatie bestaat uit 3 inentingen in
de bovenarm in de loop van één schooljaar. Die kunnen gegeven worden door het CLB of door een arts
naar keuze. In dat laatste geval komt er wel de kost
van een raadpleging bij.
Voor meisjes die niet in aanmerking komen voor de gratis vaccinatie, moeten vaccins zelf aangekocht worden
in de apotheek, op voorschrift van een arts. Voor hen is
er een gedeeltelijke terugbetaling voorzien via de mutualiteit (RIZIV), zodat elk vaccin 11 euro kost (voor een
gewoon verzekerde). Vaccinatie gebeurt in dat geval
door een arts naar keuze en niet door het CLB.
Gezondheidsvragenlijsten CLB
Op basis van de medische vragenlijsten die leerlingen
en/of ouders/opvoedingsverantwoordelijken invullen, kan het CLB het medisch onderzoek voorbereiden. Naast identificatiegegevens wordt de algemene
gezondheidstoestand bevraagd, mogelijke medische
antecedenten, de vaccinatiestatus, enz. Leerlingen en
ouders/opvoedingsverantwoordelijken kunnen aangeven of ze zich omtrent de ontwikkeling zorgen maken.
Meer info over HPV:
http://www.zorg-en-gezondheid.be/hpv/.
Meer info over gezondheidsvragenlijst:
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/
document/document.asp?docid=14124.
Achtergrondinformatie | 98
1.8 Traumatogene modellen
Deze modellen beschrijven de gevolgen van seksueel
misbruik en schending van de lichamelijke integriteit.
Onderzoeken van de laatste 20 jaar bewijzen dat
seksueel misbruik één van de ergste trauma’s is. Niet
alle kinderen vertonen duidelijk zichtbare gevolgen
zoals symptomen. Ongeveer 40% vertonen weinig
of geen zichtbare symptomen. Ongeveer 10 tot 20%
van deze asymptomatische kinderen gaat na 12 tot 18
maanden achteruit. Dit is het zogenaamde ‘sleeper
effect’. De meeste kinderen die seksueel misbruik
hebben meegemaakt, zijn min of meer symptomatisch. 62% kreeg tenminste één psychiatrische diagnose, 29% twee of meer (Putham, 1993).
De school is één van de contexten waar kinderen en
jongeren seksueel grensoverschrijdend gedrag meemaken. Ongeveer een op de tien jongeren wordt met
een of andere vorm geconfronteerd. Meestal zijn het
feiten zoals ongewenste aanrakingen, ongewenst
kussen, begluren, intimideren en geslachtsdelen aanraken. De plegers zijn vaak andere leeftijdsgenoten,
maar ook leraars of medewerkers gaan soms over de
grens (De Rycke, 2012).
Traumatogene model
Finkelhor ziet vier dynamieken ontstaan die kunnen verklaren waarom er zo’n ernstige en langdurige gevolgen kunnen zijn na seksueel misbruik van
kinderen: traumatische seksualisatie, stigmatisatie,
verraad en machteloosheid (Finkelhor, 1986). Traumatogene factoren veranderen de waarneming en de
emoties met betrekking tot de omgeving en maken
een trauma door de vertekening van het beeld van
het kind over zichzelf, over zijn wereld en over zijn
affectieve capaciteiten.
Traumatische seksualisatie
Dynamiek
Beloning voor seksueel
gedrag
Aandacht en affectie door
seks
Fetisjisme bepaalde lichaamsdelen
Verkeerde opvattingen over
seksuele moraal en seks
Seks verbinden met negatieve emoties en herinneringen
Psychologische impact
Toename seksuele situaties
Verwarring seksuele identiteit en seksuele normen
Verwarring van seks met
liefde, zorg krijgen en zorg
geven
Negatieve associaties bij
seks
Aversie voor seks en intimiteit
Probleemgedrag
Seksuele preoccupaties en
Seksuele compulsiviteit
Seksueel vroegrijp
Agressief seksueel gedrag
Promiscuïteit
Prostitutie
Seksuele dysfuncties
Stigmatisatie
Verraad
Machteloosheid
Dader beschuldigt slachtoffer
Installatie zwijgplicht
Kind schaamt zich over
feiten
Omgeving reageert geschokt over verbreking
zwijgplicht
Schuldinductie door anderen
Opvatting dat slachtoffer
beschadigd is
Manipulatie
Vwetsbaarheid en vertrouwen
Verwachting beschermd
te worden blijft onbeantwoord
Welzijn slachtoffer
wordt genegeerd
Gebrek aan steun en
Bescherming vanwege
ouders
Schending lichamelijke integriteit
Kwetsbaarheid blijft
Dader gebruikt geweld en
trucs
Kind voelt zich niet in staat
het geweld te stoppen en
zichzelf te beschermen Herhaalde angsten
Geringe overtuigingskracht
naar anderen toe
Schuld
Schaamte
Laag gevoel van eigenwaarde
Zichzelf als anders ervaren
Verdriet, depressie
Extreme afhankelijkheid
Gering inschattingsvermogen
Vertrouwenswaardigheid anderen
Wantrouwen
Kwaadheid
Vijandigheid
Angst, vrees
Verlaagd gevoel van efficiëntie;
Zichzelf als slachtoffer ervaren;
Behoefte om te controleren;
Identificatie met de agressor ;
Isolement
Drug- en alcoholgebruik
Crimineel gedrag
Zelfverminkend gedrag
Suïcide
Kleverig gedrag
Kwetsbaarheid voor
ander misbruik
Machteloos tegenover
misbruik eigen kinderen
Isolement
Moeite met intimiteit
Huwelijksproblemen
Agressief gedrag
Delinquentie
Nachtmerries
Fobieën
Psychosomatiek
Depressie
Dissociaties
Fugues, spijbelen
School- en werkproblemen
Kwetsbaarheid voor verder
misbruik
Agressie, tiranniek gedrag
Delinquentie
Rolomkering naar daderschap
Achtergrondinformatie | 99
Verstoorde hechting
De hechtingstheorie (Bowlby, 1982) stelt dat gedurende het eerste levensjaar kinderen leren omgaan
met stressvolle omstandigheden en negatieve emoties op een georganiseerde manier. Er zijn drie georganiseerde manieren om dat te doen.
1. Veilig gehechte kinderen zullen in een stressvolle
situatie hun ontreddering uiten naar de ouder die in
staat moet zijn om veiligheid te bieden en als basis
dient voor verdere exploratie.
2. Kinderen die vermijdend gehecht zijn onderdrukken de expressie van negatieve emoties in de aanwezigheid van de ouder van wie ze verwachten dat
ze deze emoties verwerpen of negeren.
3. Ambivalent gehechte kinderen zullen hun expressie maximaliseren om de aandacht te trekken van
hun inconsistent reagerende ouder.
Deze drie georganiseerde hechtingsstrategieën worden beschouwd als adaptief aan de omgeving van het
kind en elke strategie zou moeten een maximum aan
nabijheid mogelijk maken tot de hechtingspersoon
op wiens gedrag men anticipeert.
Kinderen met een misbruikverleden kunnen vaak niet
in een van deze categorieën worden ondergebracht.
Zij vertonen een gedesorganiseerde hechting (Van
IJzendoorn et al, 1999) waarmee bedoeld wordt dat
er een defect ontstaat in de bestaande en consistente
strategie van emotieregulatie. Tegenstrijdig gedrag,
stereotiep of onaangepast gedrag, lange tijd onbeweeglijk en bevroren houding, onmiddellijke vrees of
angst voor de ouder zijn voorbeelden van ongeorganiseerde hechting. Deze gedragingen zijn indicaties dat
het kind stress en angst ervaart die het niet kan oplos-
sen omdat de bron van de angst en de enig mogelijke
veilige haven dezelfde zijn. In deze paradoxale situatie
valt het georganiseerde systeem van het kind uit.
Misbruikende ouders veroorzaken gedesorganiseerde hechting bij hun kinderen omdat ze die met een
paradox opzadelen: ze zijn de enig mogelijke bron van
steun voor hun kinderen, terwijl ze tegelijk de kinderen afschrikken door hun onberekenbaar misbruikend gedrag. Kinderen met een gedesorganiseerde
hechting ondergaan meer stress in de kinderjaren,
worden meer agressief in de kleuterjaren en kunnen
zelfs soms dissociatie in de jonge volwassenheid ontwikkelen. Deze vorm van hechting kan worden beschouwd als een belangrijke risicofactor in het ontwikkelen van psychopathologie bij kinderen.
Een van de belangrijkste oorzaken van gedesorganiseerde hechting is kindermishandeling. Bijna de helft
van alle mishandelde kinderen vertoont deze vorm
van hechting, in vergelijking met 17% in een normale
populatie. Vooral onverwerkt verlies of trauma bij de
ouder was significant geassocieerd met gedesorganiseerde hechting bij de kinderen.
Seksueel misbruik als ernstige stressvolle gebeurtenis
Sarah Bal (Bal, 2003) onderzocht bij adolescenten het
effect van een stressvolle ervaring en kwam tot de conclusie dat seksueel misbruik in ernst de andere stressvolle gebeurtenissen overtreft. Deze adolescenten rapporteerden meer stress gerelateerde symptomen zoals
angst, depressie, boosheid, dissociatie, posttraumatische stressklachten en seksuele problemen dan de
andere adolescenten. Zij rapporteerde ook een meer
negatief zelfbeeld en meer negatieve emoties.
DESNOSS of Disorders of Extreme Stress Not Otherwise Specified is een diagnose die beschrijft wat de
effecten zijn op volwassenen van seksueel misbruik
als kind. DESNOSS wordt gekarakteriseerd als:
• Veranderingen in affectregulatie zoals aanhoudende dysforie, chronische zelfmoordgedachten,
explosieve of onderdrukte woede.
• Voorbijgaande veranderingen in bewustzijn zoals
flashbacks en dissociatieve episodes.
• Veranderend zelfbeeld inclusief hulpeloosheid,
schaamte, schuld en zelfverwijt.
• Veranderende relaties met anderen zoals aanhoudend wantrouwen, terugtrekking, falen van zelfbescherming en reddersfantasieën.
• Veranderende systemen van betekenisgeving, inclusief verlies van geloof, hopeloosheid en wanhoop;
• Somatisering.
Invloed van trauma op kinderen
Seksueel misbruik is voor kinderen een traumatische
ervaring. De problemen die kinderen later ervaren
kunnen beschouwd worden als traumagerelateerd.
De oorsprong van deze problemen ligt bij de adaptieve respons op bedreiging.
Hersenen reageren op dreiging met een set van voorspelbare neurobiologische, neuro-endocrine en neuropsychologische responsen. Bij dreiging ontstaat er
een automatische alarmreactie die de fight or flight
reactie genoemd wordt. Gevoelens, gedachten en
gedrag worden gestuurd door de meer primitieve delen van de hersenen langs een alarmcontinuüm: een
geleidelijke verhoging van de activiteit in het sympathisch zenuwstelsel, met als gevolg hogere hartfunctie, bloeddruk en ademhaling. Als fysieke vlucht niet
mogelijk is, kan een dissociatieve reactie ontstaan
waarbij de dreiging genegeerd wordt. Meestal is de
alarmreactie een combinatie van zowel hyper-arousal en dissociatie gedurende dreiging.
Achtergrondinformatie | 100
Beschermingsmechanismen als dissociatie, verlamming en vermijding zijn adaptieve processen na
trauma, maar hoe ernstiger de symptomen na het
trauma, hoe meer kans dat dit chronisch is en een
permanente verandering teweegbrengt in het emotionele, gedragsmatige, cognitieve en fysiologische
functioneren van het kind. Het is dit abnormale persisteren van een aanvankelijk adaptieve respons die
leidt tot neuropsychiatrische stoornissen zoals Post
Traumatische Stressstoornis (PTSS).
We spreken van Post Traumatische Stressstoornis
(PTSS) als zes criteria vervuld zijn (DSM IV):
• Extreme traumatische stress samen met intense
angst, ontzetting of ontredderd gedrag.
• Aanhoudende herbeleving van de gebeurtenis, bijvoorbeeld in repetitief spel of opdringende gedachten;
• Vermijding van cues met het trauma geassocieerd
of emotionele bevriezing.
• Aanhoudende fysiologische hyperreactiviteit of opwinding.
• Signalen en symptomen moeten meer dan een
maand na de gebeurtenis nog aanwezig zijn en het
functioneren verstoren.
• Acute vorm: symptomen zijn minder dan drie
maand aanwezig; chronische vorm: symptomen
zijn langer dan drie maand aanwezig; uitgestelde
vorm: symptomen ontwikkelen zich pas na meer
dan zes maand na het trauma.
Gezondheidseffecten op volwassenen
Het slachtofferonderzoek van Pieters e.a. (2010) ondervroeg de gevolgen voor de gezondheid van seksueel geweld op minderjarige leeftijd. De bevinding
is dat deze gevolgen groter zijn dan die van geweld
ervaren op volwassen leeftijd en dat in termen van
depressie, slapeloosheid en in het bijzonder zelfmoordpogingen.
Wat betreft stress ervaren slachtoffers van seksueel
geweld relatief gezien drie keer meer dan niet-slachtoffers (16,4% versus 5,6%) hun dagen als ‘zeer stresserend’. Daarnaast hebben slachtoffers vaker te kampen met slapeloosheid dan niet-slachtoffers. Slachtoffers lijden ook drie keer meer dan niet-slachtoffers
aan chronische depressies of angst (15,7% versus
5,5%). Dit effect is sterker voor vrouwen: een op vijf
van de vrouwelijke slachtoffers leed de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek aan depressies
en angstaanvallen.
Als logisch gevolg van de grotere frequentie van depressiviteit en slapeloosheid, is vast te stellen dat het
gebruik van slaapmiddelen en antidepressiva groter
is bij slachtoffers van seksueel misbruik. Ook stelt
men bij minderjarige slachtoffers een hoog aantal
zelfmoordpogingen vast. Onderstaande cijfers zijn
bovendien veel hoger dan die van slachtoffers van
eender welke vorm van geweld op volwassen leeftijd: twee keer meer eenmalige pogingen (5,8% versus 2,6%) en vier keer meer meervoudige pogingen
(6,6% versus 1,5%).
Slachtoffers van seksueel geweld vóór 18 jaar doen
ook drie keer vaker beroep op psychologische hulp
dan niet-slachtoffers (13,9% versus 4,2%).
In een samenvattend overzicht van Kenndall-Tackett
(2002) worden de gevolgen van kindermishandeling op de gezondheid van de volwassen ‘survivor’
beschreven. Onder kindermishandeling verstaat zij
psychologisch misbruik, fysiek misbruik, seksueel
misbruik, middelenmisbruik, geestesziekte van de
ouders, getuige van geweld op moeder en getuige
van crimineel gedrag. Er zijn steeds meer bewijzen
dat volwassen ‘survivors’ van seksueel misbruik in
hogere mate te maken hebben met gezondheidspro-
blemen. Er wordt in dit model vier mogelijke routes
beschreven waarlangs slachtofferschap de gezondheid kan beïnvloeden.
1. D
e gedragsroute
Volwassen ‘survivors’ hebben meer kans zich in risicovol gedrag te engageren in middelengebruik, eetstoornissen, zelfmoord, risicoseks en slaapstoornissen.
2. D
e sociale route
Volwassen ‘survivors’ hebben vaak relaties die uitbuitend of misbruikend zijn. Veel volwassen ‘survivors’ omschrijven zichzelf als sociaal geïsoleerd.
Deze moeilijkheden kunnen te maken hebben met interpersoonlijke stijl van ofwel een vermijdende ofwel
een opdringerige houding. Er blijkt ook een hogere
mate van huiselijk geweld voor te komen bij volwassen survivors van misbruik.
3. De cognitieve routes
Kinderen die misbruikt zijn ontwikkelen een intern
werkmodel waarbij zij de wereld zien als een gevaarlijke plek. Omdat ze in het verleden machteloos zijn
geweest, overschatten ze het gevaar en de vijandigheid van hun huidige omgeving. Dit leidt ook vaak
tot een onderschatting van de eigen zelfwaarde en
zelfeffectiviteit in het omgaan met gevaar. Zo hebben
ze chronische percepties van hulpeloosheid, machteloosheid en gevaar.
Ook blijkt dat ‘survivors’ minder tevreden zijn met hun
gezondheid en deze eerder omschrijven als pover.
Een ‘survivor’ voelt zich verantwoordelijk voor het
misbruik. Schuld is verbonden met laag zelfbeeld,
angst voor relaties, verminderd comfort bij intimiteit.
Indien een slachtoffer de schuld bij de pleger legt,
heeft het slachtoffer minder problemen. Meer dan
Achtergrondinformatie | 101
de helft van de vrouwelijke ‘survivors’ geeft zichzelf
de schuld en die kans is groter wanneer het misbruik
chronisch was of naarmate het slachtoffer jonger was.
4. D
e emotionele routes
Hieronder worden twee verschillende condities verstaan.
• Depressie: volwassen ‘survivors’ hebben vier keer
meer kans om in hun leven een zware depressie te
ontwikkelen in vergelijking met mensen die geen
misbruikgeschiedenis hebben.
• Posttraumatische stress stoornis (PTSS): we spreken
over PTSS bij symptomen als vermijding, opdringerigheid en hyperarousal. Dit is een mogelijke respons
op stress. Van de patiënten met PTSS is twee op de
drie een ‘survivor’ van seksueel misbruik.
Onderwijsspecifieke aanknopingspunen
Onderwijs heeft in het omgaan met trauma ook een
belangrijke rol te vervullen. Zij zijn de grootste doorverwijzers bij seksueel misbruik en zijn zich bewust dat
ze in het verloop van een traumabegeleiding een belangrijke rol kunnen spelen voor het kind en zijn ouders.
Omgaan met verontrusting
Er is groeiende aandacht voor het verhelderen en
versterken van de positie van de hulpverlener t.a.v.
kinderen en jongeren in verontrustende situaties.
Verontrustende situaties zijn situaties die door een
hulpverlener, een kind of jongere of zijn ouders en/
of een derde als verontrustend worden ingeschat/
beoordeeld omdat ze:
• De ontwikkelingskansen van een minderjarige bedreigen (de provisie-, protectie- of participatierechten van de minderjarige worden geschonden).
• De (psychische, fysieke of seksuele) integriteit van een
minderjarige of van één of meer gezinsleden aantasten.
• Een combinatie van deze perspectieven omvatten.
In het omgaan met verontrusting kan de hulpverlener
volgende stappen in acht nemen.
Meer informatie over de jeugdhulpverlening op
https://wvg.vlaanderen.be/jeugdhulp.
• Let op je buikgevoel.
• Breng signalen in kaart.
• Vraag advies aan deskundige collega’s.
• Praat met cliënt, ouders en kinderen.
• Weeg aard, ernst en risico af.
• Beslis of je hulp organiseert of melding doet bij een
gemandateerde voorziening (Vertrouwenscentrum
Kindermishandeling of een Ondersteuningscentrum Jeugdzorg).
Signs of safety
De methode ‘Signs of Safety’ beoogt een veilige (opvoed) situatie voor het kind te creëren door een partnerschap aan te gaan met de ouders in een situatie
waarin kindermishandeling of verwaarlozing wordt
vermoed of is aangetoond.
Van elke hulpverlener wordt verwacht dat hij kan
omgaan met verontrustende situaties. Hij beschikt
daartoe over een aantal instrumenten om de situatie
in te schatten. De ‘signaallijst verontrustende opvoedingssituaties’ is daar een voorbeeld van.
Als hij twijfelt kan hij terugvallen op zijn team om mee
de risico’s te taxeren. Een voorziening moet ervoor
zorgen dat de medewerkers toegerust zijn om met
verontrustende situaties om te gaan. De recent door
Integrale Jeugdhulp aangestuurde vormingsreeks
‘maatschappelijke noodzaak’ wil daartoe bijdragen.
De intersectorale toegangspoort (ITP) is nieuw en
zal beslissen over de toegang tot alle niet-rechtstreeks
toegankelijke jeugdhulpverlening. Niet-rechtstreeks
toegankelijke jeugdhulpverlening is die jeugdhulpverlening waar je enkel naartoe kan met het akkoord van
deze intersectorale toegangspoort. De intersectorale
toegangspoort wordt provinciaal georganiseerd (met
als administratieve zetel de provinciehoofstad) en bestaat uit twee onafhankelijk werkende teams: een indicatiestellingsteam en een team jeugdhulpregie. De doelgroep bestaat uit alle gezinnen waarin fysieke, emotionele en seksuele kindermishandeling of
verwaarlozing vermoed wordt of is gesignaleerd.
Signs of Safety is een oplossingsgerichte benadering.
In alle fasen van het traject wordt samengewerkt met
het gezin en de direct betrokkenen, met strikte handhaving van voorwaarden om de veiligheid van het
kind/de kinderen te waarborgen. Een professional
brengt samen met de betrokkenen de situatie gedetailleerd in kaart. Gezamenlijk maken zij een veiligheidsplan waarin SMART-geformuleerde afspraken
staan die door alle betrokkenen zijn geaccepteerd.
De professional ziet toe op naleving van de afspraken. Conferenties worden ingezet als middel om het
gezin en het bijbehorende netwerk bij de aanpak te
betrekken, hun engagement te vergroten en realistische doelen te kunnen stellen. Bij het netwerk horen
ook professionals van bijvoorbeeld een onderwijsinstelling, politie en maatschappelijk werk.
Het Signs of Safety model bevat zes praktijkelementen die samen een leidraad voor het handelen van de
professional vormen om de constructieve kant van de
capaciteiten van een gezin beter te laten uitkomen, te
versterken en te beoordelen. De basishouding van de
professional is een essentieel onderdeel van de aanpak. Een juiste basishouding betekent dat de profes-
Achtergrondinformatie | 102
sional de cliënt respecteert als iemand die het waard
is om mee te werken en ervan uitgaat dat de cliënt
zelf kan bijdragen aan het oplossen van de mishandelingsituatie. In het handboek wordt de basishouding
aan de hand van praktische uitgangspunten verder
uitgewerkt (zie methodenbeschrijving Signs of Safety
in Databank Effectieve Interventies Huidelijk Geweld
op www.movisie.nl).
Life Space Crises Intervention
Life Space Crisis Interventie (LSCI) is een methodische, verbale interventiemethodiek voor kinderen
en jongeren in crisis. Als een kind/jongere door een
stressvol incident in conflict komt met leeftijdsgenoten, opvoeders of leraars kan dit gepaard gaan
met heftige emoties. LSCI levert een procedure om
gericht met die emoties om te gaan en te vermijden
dat de situatie ontwrichtend werkt of zelfdestructief
gedrag veroorzaakt.
Deze methodiek werkt bij kinderen en jongeren tussen 6 en 20 jaar die gedragsstoornissen vertonen en
stressvolle situaties niet kunnen hanteren. De jongeren moeten een voldoende begrip van taal hebben
om een gesprek te voeren en een redenering mee op
te zetten.
LSCI is toepasbaar in schoolsituaties en in (semi-)
residentiële voorzieningen voor opvang en begeleiding van jongeren. LSCI stelt een begeleider in de
mogelijkheid om direct na een crisis met een kind te
praten. Dit verloopt in een aantal fasen en kan in tijd
variëren van 15 tot 30 minuten.
(Uit: Long, N.J., Wood, M.M. & Fecser, F. (2003). Praten met kinderen en jongeren in crisissituaties. Tielt,
Lannoo.)
LSCI wil het gedrag veranderen, angst reduceren, het
gevoel van eigenwaarde versterken, begrip voor en
inzicht in het gedrag van anderen vergroten.
Achtergrondinformatie | 103
2 Normatieve lijst seksuele
ontwikkeling
Wat? Een document dat de seksuele ontwikkeling
van kinderen en jongeren in kaart brengt en voorbeelden geeft van seksueel gedrag dat aanvaardbaar
is (groene vlag), licht grensoverschrijdend is (gele
vlag), ernstig grensoverschrijdend is (rode vlag) en
zwaar grensoverschrijdend is (zwarte vlag).
Waarom? Het geeft een neutraal en genuanceerd
beeld en kan helpen discussie en meningsverschillen te onderbouwen. Het geeft richting aan
het pedagogisch handelen door vlaggen te linken
aan een pedagogische reactie per kleur van vlag.
Wie? Elk lid van het schoolteam.
Opgepast! De lijst beschrijft gedrag tot 18 jaar.
Voor volwassenen blijven alle criteria voor gewenst seksueel gedrag dezelfde, met uitzondering
van het leeftijds- of ontwikkelingsadequaat aspect, omdat er in principe geen onderscheid meer
wordt gemaakt vanaf de leeftijd van 18 jaar.
De lijst houdt geen rekening met contextgebonden regels. In schoolcontexten zal seksueel gedrag van kinderen en jongeren minder op zijn
plaats zijn omdat de nodige privacy niet kan gegarandeerd worden en krijgt een groene vlag vaak
een verschuiving naar gele vlag. Een groene vlag
kan echter nooit een rode vlag worden, enkel omwille van de context.
2.1 Hoe aan de slag met de normatieve lijst?
De normatieve lijst kan men als instrument gebruiken
om het leeftijdsspecifieke van de seksuele ontwikkeling te checken. De lijst is gebaseerd op westerse literatuur en vermeldt deze gedragingen die bij ongeveer
20% van de kinderen en jongere zijn geobserveerd.
Men gaat ervan uit dat deze gedragingen functioneel
zijn in de ontwikkeling.
Tegelijk werd een toepassing van de criteria van het
Vlaggensysteem doorgevoerd, zodat het gedrag ook
voldoet aan de criteria voor acceptabel en gezond
seksueel gedrag, als het als ‘groen’ wordt bestempeld. Ook als een gedrag licht gevaarlijk of grensoverschrijdend is, krijgt het een geel label. Rode en zwarte
vlag zijn voorbeelden die minder vaak voorkomen in
de ontwikkeling en beschadigend kunnen zijn.
pen, wanneer omstaanders niet ingrijpen of bagatelliseren, als het slachtoffer nergens terecht kan;
• Wanneer een kind jonger is van 12 jaar.
•W
anneer dwang, chantage, geweld of manipulatie
gebruikt worden.
•N
aarmate er meer schending van de privacy is
(meer personen en langer).
In de normatieve lijst zijn voorbeeldgedragingen opgenomen die kunnen helpen om te situeren welke inschatting in de praktijk kan worden gemaakt. Veel zal
echter afhangen van wie de betrokkenen zijn, welke
context speelt en of het gedrag daadwerkelijk geobserveerd is. Het is geen bijbel, maar een werkinstrument om tot teamafspraken te komen.
Het continuüm van groene naar zwarte vlag neemt
voornamelijk de potentiële schade als referentie; seksueel grensoverschrijdend gedrag verzwaart in ernst
• Bij herhaling.
• Naarmate meer fysiek contact en penetratie: verbaal gedrag is minder beschadigend dan fysieke
aanrakingen.
• Naarmate grotere ongelijkwaardigheid tussen betrokkenen: iemand met gezag of in een vertrouwensrelatie, met meerderen tegen minderen, oudere kinderen versus jonge kinderen….
• Naarmate er meer angst wordt ervaren: de stress die
de angst veroorzaakt heeft een traumatiserend effect;
• Als er weinig steun is in de omgeving; wanneer een
slachtoffer wordt geïsoleerd of niet kan ontsnap-
Achtergrondinformatie | 104
2.2 De normatieve lijst in een notendop © Sensoa
LEEFTIJD
BABY’S
van 0
tot 1,5 jaar
PEUTERS
van 1,5
tot 3 jaar
GROENE VLAG
••Duimzuigen, exploratie van het
eigen lichaam en genitaal spel
••Interesse en willen aanraken van
genitaliën van anderen
••Naakt rondlopen of kruipen
••Seksuele opwinding en erecties
komen voor
••Stoeien en knuffelen
••Gluren, aanraken, nieuwsgierig
onderzoeken
••Eigen geslachtsdeel wordt ontdekt
als lustvol; zelfbevrediging komt
voor
••Grote interesse in naakte lichamen;
naakt rondlopen
••Gebruik van ‘vieze woorden’
KLEUTERS ••Genderbesef en rollenpatroon
••Vragen stellen over of het willen
van 3
aanraken van borsten, achterwerk
tot 6 jaar
of genitaliën van vertrouwde volwassenen (bijvoorbeeld tijdens het
baden)
••Zelfbevrediging komt voor
••Seksuele spelletjes (doktertje, moedertje en vadertje); stapelen (naakt
op elkaar liggen)
••Gebruik van ‘vieze woorden’; moppen en tekeningen over seks
••Kusjes geven, verliefdheid
KINDEREN ••Uitdagend en verleidelijk gedrag
vertonen t.a.v. volwassenen, bijvan 6
voorbeeld op schoot klimmen en
tot 11 jaar
aanhalig zijn
••Schaamtegevoel en preutsheid
••Grote nieuwsgierigheid en verlangen naar kennis
••Mopjes en tekeningen over seks.
••Veel experimenteren en verkennen
eigen lichaam
••Gevoelens van verliefd zijn geraken
gepaard met lichamelijk contact:
eerste voorzichtige aanrakingen,
zoenen
••Seksuele spelletjes met andere
kinderen, maar meer in het geniep.
••Zelfbevrediging, ook wederzijds.
••Praten over seks en samen naar
seksplaatjes kijken
GELE VLAG
••Niet beschreven
RODE VLAG
••Niet beschreven
ZWARTE VLAG
••Niet beschreven
••Eenmalig borsten aanraken indien de
context dit niet toelaat
••Eenmalige poging tot het ontbloten van
andermans geslachtsdelen zonder diens
toestemming
••Mooning (opzettelijk ontbloten en toekeren van het eigen achterwerk)
••Tong in iemands mond steken tijdens het
kussen
••Storend bezig zijn met zelfbevrediging of
met seksspelletjes
••Herhaald vieze woorden uitspreken wanneer de context het niet toelaat
••Eenmalig seksueel expliciete taal, geluiden
en tekeningen maken
••Eenmalig gluren, exhibitionisme, naar porno
kijken
••Veel bezig zijn met zelfbevrediging (solo of
wederzijds)
••Seksueel gore gesprekken met leeftijdsgenoten
••Niet bij de leeftijd passende seksuele kennis
••Tong in iemands mond steken tijdens het
kussen
••Seks nabootsen
••Herhaald seksueel expliciet taalgebruik
••Mooning
••Aanwrijven van lichaam tegen anderen
en Lolitagedrag (verleidelijk gedrag t.a.v.
volwassenen)
••Mooning (opzettelijk ontbloten en toekeren van het eigen achterwerk)
••Eenmalig gluren
••Eenmalig tekeningen over onzedelijke en/
of gewelddadige seks; seksuele schuttingtaal
••Eenmalig anderen willen uitkleden zonder toestemming; gluren
••Tong in de mond tijdens kussen
••Onbekenden knuffelen
••Eenmalig tonen van geslachtdelen (ook
via webcam) aan onbekenden
••Anderen storen met (wederzijdse) zelfbevrediging; seksueel expliciet gedrag
met leeftijdsgenoten
••Naar sekslijnen bellen
••Objecten in de anus/vagina steken
••Oraal contact met geslachtsdelen
••Herhaalde pogingen tot aanraken of ontbloten van
andermans geslachtsdelen
••Herhaald oraal contact met
geslachtsdelen
••Objecten in de anus/vagina steken
••Herhaalde seksuele pesterijen
••Herhaald gluren, exhibitionisme, naar porno kijken
••Dwangmatige zelfbevrediging
••Oraal aan andermans geslachtsdelen komen
••Angst opwekken
••Met manipulatie of druk, chantage seksuele aanraking afdwingen
••Poging tot geslachtsgemeenschap
••Herhaald seksueel expliciete gesprekken met groot
leeftijdsverschil
••Herhaald objecten in de anus/
vagina steken
••De andere pijn doen tijdens
seksuele spelletjes
••Herhaald oraal contact
••Herhaalde pogingen tot geslachtsgemeenschap
••Verlagen of vernederen van zichzelf met seksuele
thema’s (bijvoorbeeld kledij die zicht toelaat op
borsten e.d.)
••Herhaaldelijk gluren
••Herhaaldelijk tekeningen over onzedelijke en/of
gewelddadige seks; seksuele schuttingtaal
••Expliciete gesprekken over seks met leeftijdsverschil.
••Eenmalige seksuele pesterijen
••Herhaaldelijk anderen willen uitkleden zonder toestemming
••Eenmalig aanraken van geslachtsdelen met mond
••Herhaaldelijk tonen van geslachtdelen (ook via
webcam) aan onbekenden
••Eenmalig onder (groeps-)druk dwingen mee te doen
aan seksspelletjes
••Voorwerpen in de vagina/anus stoppen
••Opvallend met seks bezig (ook via internet)
••Poging tot geslachtsgemeenschap met leeftijdsgenoten, met toestemming
••Herhaaldelijke gore en expliciete
gesprekken met groot leeftijdsverschil
••Herhaaldelijk seksuele pesterijen
••Herhaald aanraken van geslachtdelen met mond
••Herhaaldelijk onder (groeps-)druk
dwingen mee te doen aan seksspelletjes; anderen pijn doen met
seksueel gedrag
••(poging tot) geslachtsgemeenschap en/of anaal contact met
leeftijdsgenoten/jonger(e)
kind(eren)
Achtergrondinformatie | 105
TIENERS
van 12
tot 14 jaar
••Begin puberteit: aandacht voor
eigen lichaam en dat van de andere
neemt toe; homoseksuele gevoelens zijn zeer algemeen, vooral
vanwege de wankele seksuele
identiteit
••Gevoelens van seksuele opwinding
en aantrekking; eerste seksuele
fantasieën
••Niet-aanstootgevende seksuele
grapjes
••Interesse in erotica
••(Wederzijdse) masturbatie
••Ervaring met seksueel gedrag:
tongzoenen, oppervlakkig vrijen en
aanraken
••Flirten op het internet en over seks
chatten met leeftijdsgenoten
JONGEREN ••Relatievorming; meest voorkomende vorm is seriële monogamie (één
van 15
vaste relatie en als dat niets wordt,
tot 17 jaar
proberen met iemand anders)
••Niet-aanstootgevende seksuele
grapjes. Seksuele expliciete conversaties met leeftijdsgenoten
••Interesse in erotica
••Flirten op het internet en over seks
chatten met leeftijdsgenoten
••(Wederzijdse) masturbatie
••Vrijen gaat steeds verder: van het
(laten) aanraken van de borsten
en onder de kleding en het (laten)
aanraken van geslachtsdelen naar
naakt vrijen. Orale seks met leeftijdsgenoten. Geslachtsgemeenschap
••Experimenteren met verschillende
vormen van seks
••Aanwrijven van lichaam tegen anderen
en Lolitagedrag (verleidelijk gedrag t.a.v.
volwassenen)
••Eenmalig gluren
••Eenmalige seksuele plagerijen
••Grote interesse in porno
••Opvallend veel bezig zijn met seks (ook
masturbatie)
••Promiscue gedrag
••Geslachtsgemeenschap
••Cyberseks hebben met een onbekende
(via webcam)
••Een afspraak hebben om seks te hebben
met iemand, ontmoet op het internet
••Mooning
••Verlagen of vernederen van zichzelf met seksuele
thema’s (bijvoorbeeld kledij die zicht toelaat op
borsten e.d.)
••Herhaaldelijk gluren
••Proberen anderen uit te kleden
••Herhaaldelijke seksuele pesterijen
••Interesse en in beslag genomen worden door agressieve porno, seksuele agressieve gedachten en
thema’s
••Eenmalig onder (groeps-)druk dwingen mee te
doen met seksspelletjes
••Anaal en oraal contact
••Voorwerpen in de vagina/anus inbrengen
••Seksueel contact in ruil voor een beloning
••Cybersekssessie ongevraagd opnemen
••Bewust toekijken bij (groeps-)
verkrachting
••Ongevraagd naaktfoto’s maken
en verspreiden
••Kinderporno maken en/of verspreiden
••Herhaaldelijk onder (groeps-)
druk dwingen mee te doen met
seksspelletjes (ook via internet)
••De andere(n) pijn doen tijdens
het seksuele spel; genitale verwondingen veroorzaken; seksueel
contact met dieren
••Zich prostitueren of een prostituee bezoeken
••Cybersekssessie ongevraagd
verspreiden
••Eenmalig gluren
••Eenmalige seksuele plagerijen
••Seksueel agressieve praat
••Grote interesse in porno
••Cyberseks hebben met een onbekende
(via webcam)
••Een afspraak hebben om seks te hebben
met iemand, ontmoet op het internet
••Opvallend veel bezig zijn met seks (ook
masturbatie)
••Promiscue gedrag
••Verlagen of vernederen van zichzelf met seksuele
thema’s (bijvoorbeeld kledij die zicht toelaat op
borsten e.d.)
••Herhaaldelijk gluren; proberen anderen uit te kleden
••Herhaaldelijke seksuele pesterijen
••Seksueel expliciete gesprekken met jongere kinderen
••Interesse en in beslag genomen worden door agressieve porno, seksuele agressieve gedachten en
thema’s
••Cybersekssessie ongevraagd opnemen
••Eenmalig onder (groeps-)druk dwingen mee te
doen met seksspelletjes (ook via internet)
••Seksueel contact in ruil voor een beloning
••Zich prostitueren of een prostituee bezoeken
••Bewust toekijken bij (groeps-)
verkrachting
••Ongevraagd naaktfoto’s maken
en verspreiden
••Kinderporno maken en/of verspreiden
••Cybersekssessie ongevraagd
verspreiden
••Herhaaldelijk onder (groeps-)
druk dwingen mee te doen met
seksspelletjes (ook via internet)
••De andere(n) pijn doen tijdens
het seksuele spel; genitale verwondingen veroorzaken; seksueel
contact met dieren
••Geslachtsgemeenschap, anaal
contact en andere seksuele
handelingen met significant niet
gelijkwaardige partner
Herwerkte versie 2013. Een uitgebreide versie van de normatieve lijst kan je raadplegen op www.seksuelevorming.be onder de rubriek ‘Het Vlaggensysteem’.
Achtergrondinformatie | 106
3 Relationele en seksuele vorming
Wat? Dit document geeft je een overzicht van de
definitie, het concept en de prioritaitre thema’s met
betrekking tot relaties en seksualiteit tot 18 jaar,
opgedeeld per leeftijd. Linken naar materialen en
leermiddelen die bruikbaar zijn in de seksuele en
relationele ondersteuning van kinderen en jongeren,
alsook linken naar informatieve websites voor kinderen en jongeren en het schoolteam zijn te vinden op
www.seksuelevorming.be.
Waarom? Op die manier kan men op niveau van een
school betere afspraken maken over welke inhouden
op welk moment aan bod moeten komen. Tevens
biedt het kader en houvast om een vertikale leerlijn
bespreekbaar te maken en om deze te bewaken.
Wie? Dit materiaal is vooral bedoeld voor leraren of
graadcoördinatoren, werkgroep seksuele vorming.
Opgepast!
• Relationele en seksuele vorming (RSV) vraagt
een volgehouden inspanning en houdt steeds rekening met de specifieke (of nieuwe) vragen van
de kinderen en jongeren. Van 2,5 tot 18 jaar zijn
steeds andere kernthema’s prioritair.
• Er wordt gekozen voor een holistische benadering van RSV, waarbij zowel een positieve en
kwalitatieve benadering zijn plaats krijgt, naast
preventieve en reactieve inhouden.
• Relationele en seksuele vorming en opvoeding
gebeurt zowel formeel (in lessen, projecten of
opdrachten) als informeel (door hoe we onze
omgansgvormen organiseren). Wat we aanbrengen bij de kinderen en jongeren en de attitude
van de leraar zou conform de uitgangspunten in
de schoolvisie moeten zijn en rekening houden
met de realiteit en de context van de leerlingen.
3.1 Definitie en richtlijnen Relationele en seksuele vorming
De WHO definitie
‘Seksuele vorming betekent leren van cognitieve, emotionele, sociale, interactieve en fysische aspecten van
seksualiteit. Seksuele vorming start vroeg in de kindertijd en gaat door in adolescentie en volwassenheid.
Voor kinderen en jongeren bedoelt seksuele vorming de
seksuele ontwikkeling te beschermen en ondersteunen.
Het voorziet en versterkt kinderen en jongeren gradueel met informatie, vaardigheden en positieve
waarden, die hen in staat stellen hun seksualiteit
te begrijpen en ervan te genieten, veilige en bevredigende relaties te hebben en verantwoordelijkheid
te nemen voor de eigen en andermans seksuele gezondheid en welzijn. Het stelt hen in staat keuzes te
maken die de kwaliteit van hun leven verhogen en
bijdragen aan een solidaire en rechtvaardige maatschappij. Alle kinderen en jongeren hebben het recht
op toegang tot seksuele vorming aangepast aan hun
leeftijd.’ (WHO Standards, 2010).
Internationale richtlijnen
In oktober 2010 bracht de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) richtlijnen uit over relationele en seksuele vorming in Europa. De zogeheten ‘Standards for
Sexuality Education in Europe’9 benadrukken het belang van relationele en seksuele vorming op school. De
richtlijnen zijn gebaseerd op de hoger vermelde positieve invulling van seksualiteit. Relationele en seksuele
9 De “Standards for Sexuality Education in Europe” werden gezamenlijk opgesteld
door het WHO Regional Office for Europe en het Federal Centre for Health
Education (BZgA) in nauwe samenwerking met een groep van 20 experten uit
negen Europese landen. Ze zijn van toepassing op alle Europese WHO-lidstaten.
http://www.euro.who.int/en/what-we-publish/information-for-the-media/
sections/latest-press-releases/new-european-guidelines-on-sexualityeducation-experts-say-sexuality-education-should-start-from-birth en http://
www.bzga-whocc.de/?uid=072bde22237db64297daf76b7cb998f0&id=Sei
te4486
vorming wordt dus breder ingevuld dan enkel het beschrijven van de biologische veranderingen. In de richtlijnen worden de verschillende onderwerpen die door
een RSV-curriculum moeten worden gedekt, toegepast
voor de afzonderlijke leeftijdsgroepen.
Relationele en seksuele vorming betekent: kinderen en
jongeren begeleiden in hun seksuele ontwikkeling. Het
bijzondere van de richtlijnen is dat ook wordt aangegeven welke vaardigheden kinderen en jongeren zouden
moeten verwerven zodat ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke en liefhebbende partners en welke attitudes moeten worden bevorderd om seksuele gezonde
volwassenen te worden. Normen en waarden worden
besproken, jongeren krijgen de kans een eigen mening
te vormen en leren omgaan met identiteit, relaties en
lichamelijke intimiteit. In de richtlijnen staat eveneens
te lezen over welke competenties betrokkenen (het
schoolteam, schoolnabije en externe partners) bij relationele en seksuele vorming dienen te beschikken.
Principes en doelstellingen van ‘Sexuality Education’
De richtlijnen die door de WHO zijn opgesteld voor
Europa, bepalen dat relationele en seksuele vorming
aan zeven principes moet voldoen. Seksuele vorming
1. Is aangepast aan de leeftijd wat betreft ontwikkeling en begrip en cultureel, sociaal en gendersensitief; het sluit aan bij de realiteit van jongeren.
2. Is gebaseerd op de (seksuele en reproductieve)
rechten van mensen.
3. Is gebaseerd op een holistisch concept van welbevinden, waarvan gezondheid deel uitmaakt.
4. Is sterk gebaseerd op gendergelijkwaardigheid,
zelfbeschikking en het aanvaarden van diversiteit.
5. Start vanaf de geboorte.
6. Moet begrepen worden als een bijdrage aan een
rechtvaardige en menselijke samenleving via het
versterken van individuen en gemeenschappen.
7. Is gebaseerd op wetenschappelijk correcte informatie.
Achtergrondinformatie | 107
De WHO ziet als gewenste effecten van seksuele vorming:
• Bijdragen aan een sociaal klimaat dat tolerant, open
en respectvol is ten aanzien van seksualiteit, verschillende levensstijlen, attitudes en waarden.
• Seksuele diversiteit en genderverschillen respecteren en zich bewust zijn van genderidentiteit en
genderrollen.
• Mensen in staat stellen geïnformeerde keuzes te
maken die gebaseerd zijn op begrip en verantwoordelijkheid ten aanzien van zichzelf en de partner.
• Zich bewust zijn van en beschikken over kennis over
het menselijk lichaam, zijn ontwikkeling en functies,
zeker met betrekking tot seksualiteit.
• In staat te zijn zich te ontwikkelen als een seksueel
wezen, wat wil zeggen gevoelens en noden leren
uitdrukken, seksualiteit op een plezierige manier
beleven en eigen genderrol en seksuele identiteit
ontwikkelen.
• Bruikbare informatie verworven hebben over fysieke, cognitieve, sociale, emotionele en culturele
aspecten van seksualiteit, anticonceptie, preventie
van soa’s en hiv en seksueel geweld.
• De nodige vaardigheden hebben om met alle aspecten van seksualiteit en relaties om te gaan.
• Informatie hebben over het aanbod en de toegang
tot hulp en medische diensten, in het bijzonder wat
betreft problemen en vragen over seksualiteit.
• Reflecteren over seksualiteit en diverse normen en
waarden wat betreft mensenrechten, in functie van
het ontwikkelen van een eigen kritische attitude.
• In staat zijn (seksuele) relaties te onderhouden waar
er wederzijds begrip en respect is voor elkaars noden en grenzen en gelijkwaardige relaties hebben;
dit draagt bij tot het voorkomen van seksueel misbruik en geweld.
• In staat zijn te communiceren over seksualiteit, emoties en relaties en er de nodige taal voor hebben.
Andere definities van relationele en seksuele vorming van UNECSO en IPPF
‘Brede relationele en seksuele vorming stelt zich ten
doel om jonge mensen uit te rusten met kennis, vaardigheden, normen en waarden die zij nodig hebben
om hun seksualiteit te kunnen bepalen en ervan te
kunnen genieten, in fysiek en emotioneel opzicht, individueel en in verhouding tot de ander binnen een
relatie. ‘Seksualiteit’ is hierbij een breed begrip, dat
gezien moet worden in de context van de emotionele
en sociale ontwikkeling. In deze benadering is enkel
informatie onvoldoende. Jonge mensen moeten de
kans krijgen om essentiële sociale en emotionele
vaardigheden te verwerven en positieve attitudes,
normen en waarden te ontwikkelen’ (IPPF, 2006).
In de ‘International Technical Guidance on Sexuality
Education’ dat recentelijk door de UNESCO en andere VN-organisaties is opgesteld, wordt relationele en
seksuele vorming als volgt omschreven:
‘Relationele en seksuele vorming wordt gedefinieerd
als een op leeftijd toegesneden, cultureel relevante
benadering van het leren over seks en relaties door
het verlenen van wetenschappelijk correcte, realistische en onbevooroordeelde informatie. Relationele
en seksuele vorming biedt kansen om eigen waarden,
normen en attitudes te verkennen en vaardigheden
op te bouwen om beslissingen te nemen, te communiceren en risico´s te verkleinen met betrekking tot
de vele facetten van seksualiteit’ (Unesco, 2009).
Een matrix van thema’s
Een internationale groep experten binnen de WHO
stelde ‘Standards of sexuality Education’ op, in het
nederlands vertaald door RutgersWPF naar ‘Richtlijn seksuele en relationele vorming. Visie, doelen
en uitgangspunten’ (zie www.seksuelevorming.be
voor het volledige document).
Zij presenteren hier een matrix van thema’s die per
leeftijdscategorie zijn ingevuld volgens kennis, vaardigheden en attitudes. Volgende domeinen worden
benoemd:
1. Het lichaam, lichaamsbeeld en zelfbeeld (ontwikkeling van het lichaam, lichaamsfuncties, veranderingen in de puberteit, verschillen in lichaamsbouw,
lichaamsbeeld en zelfbeeld, beelden in de media,
cosmetische chirurgie en lichaamsverzorging).
2. Vruchtbaarheid en voortplanting (o.a. kinderwens,
gezinsvorming, voortplanting, (on-)vruchtbaarheid, anticonceptie, morning-after pil, onbedoelde
en ongewenste zwangerschap, abortus, adoptie en
jong ouderschap).
3. Seksualiteit in brede zin (o.a. opwinding, lust, prettige en minder prettige gevoelens, eerste keer, timing, maar ook pornografie, masturbatie, prostitutie en seksuele identiteit).
4. Emoties (o.a. schaamte, onzekerheid, teleurstelling, zin, verlangen, plezier).
5. Vriendschap en relaties (o.a. type relaties, familieverbanden, verliefdheid, verkering, intimiteit, respect, gelijkwaardigheid in relaties).
6. Seksuele gezondheid en welzijn (o.a. aard, omvang
en gevolgen van riskant seksueel gedrag, soa’s/hiv,
seksuele dwang en seksueel misbruik, veilige en
gewenste seks, weerbaarheid, grenzen en wensen,
hulp vragen).
7. Seksuele rechten en wetgeving.
8. Sociale en culturele invloeden. (o.a. religie, culturele diversiteit, normen en waarden).
In de matrix komen alle domeinen in meerdere of
mindere mate in elke leeftijds- of ontwikkelingsfase
Achtergrondinformatie | 108
aan bod. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
de onderwerpen die een eerste maal aan bod komen
en die later ook nog eens worden behandeld (consolidatie).
In een volgend document geeft de WHO ook richtlijnen voor de werkwijze bij implementatie van een
nationaal of subnationaal curriculum RSV (Guidance for implementation, 2013) en komen er
ook indicatoren voor de evaluatie. Informatie op
www.bzga-whocc.de.
3.2 V
laanderen en relationele en seksuele
vorming
Een concept voor RSV: de RSV-Wijzer
In samenspraak met Vaamse partners werd een visie op RSV geëxpliciteerd en geactualiseerd. Het
concept steunt op drie pijlers: begeleiding van de
seksuele ontwikkeling, de ontwikkeling van waarden
en normen en het vermijden van risico’s. Dit concept
is gebaseerd op het Goede Minnaarsconcept (Sensoa,
1999), vertrekt van een positieve visie op seksualiteit
en is van toepassing op relationele en seksuele vorming voor kinderen en jongeren van 0 tot 25 jaar (zie
www.seksuelevorming.be).
De drie pijlers zijn:
• Begeleiden van de relationele en seksuele ontwikkeling.
• Maatschappelijk valide attitudes, waarden en normen ontwikkelen.
• Omgaan met risico’s.
De pijlers steunen op elkaar en kunnen grafisch als
een driehoek voorgesteld worden. Belangrijk hierbij is
dat het concept een plaats heeft binnen een positieve
visie op jongeren en seksualiteit.
Positieve visie
Bijvoorbeeld:
ONTWIKKELING
KAVES
Werkwijze, methode of techniek
Lezing, quiz, bezoek, opzoekwerk, invuloefening, sorteeroefening, observatie,
leeswerk, interview, documentaire…
Attitude
Gesprek, vertelling, denkvragen, discussie, mening vormen, stelling beargumenteren, mythe weerleggen, discussie,
verhandeling, vragen stellen, checklist…
Vaardigheid Oefening, opdracht, formuleren (woorden zoeken), vertellen, luisteren, nadoen
en voordoen, rollenspelen, toneeltjes,
scenario schrijven…
Emotie
Vertellen, vertelopdracht, groepsgesprek,
klasgesprek, opstel of verhaal schrijven,
associatieve en creatieve technieken
(fototaal), getuigenis, lichaamswerk,
interview…
Steun
Positieve feedback vragen en geven, samenwerken, hulp geven en krijgen, hulp
vragen, externe bronnen raadplegen,
positief herkaderen…
Kennis
WAARDENRISICO’S
Didactische hulpmiddelen: hoe aanpakken?
Criteria voor een goede didactische uitwerking van
de relationele en seksuele vorming kunnen we samenvatten aan de hand van het letterwoord ‘VIADEWEG’. Aan de hand van deze criteria kiezen we
werkvormen, materialen en inhouden.
• V= Geeft de manier van werken voldoende veiligheid voor de deelnemers?
• I= Hebben we genoeg interactie in de vorming?
• A= Is de vorming aangepast aan de leefwereld en
de realiteit van de kinderen en jongeren?
• D= Geeft het materiaal en de aanpak voldoende de
diversiteit weer?
• E= Zit er continuïteit en evolutie in het programma?
• W= Gaan we voldoende waardenvormend tewerk?
• E= Is er ruimte voor emotionele inhouden?
• G= Is het voldoende gendersensitief?
PICKASOLL-kader helpt om afspraken te maken in de
klas bij een RSV-activiteit, die de veiligheid en werkbaarheid verhogen.
Het didactisch analyse-instrument KAVES (kennis,
attitudes, vaardigheden, emoties en steun) kan helpen om te identificeren met welk soort leerproces we
aan de slag willen om zo de effectiviteit van de leeractiviteiten te verhogen (betere afstemming van de
keuze van activiteiten op de doelen).
Achtergrondinformatie | 109
P - Privacy
Persoonlijke zaken die in de groep verteld worden,
zijn vertrouwelijk en blijven binnen de groep. We
gebruiken wat we hier horen niet in andere situaties, ook de begeleiders niet.
I - Ik-vorm
We praten over onszelf, onze gevoelens en ervaringen, opvattingen… We zijn open en eerlijk in
wat we vertellen.
C - Cultuur
we hebben eigen gewoontes en gebruiken. Er zijn
grote verschillen tussen cuturen en mensen, en
die evolueren steeds. We gaan respectvol om met
die verschillen.
K - Kies
Kies wat je vertelt en wat niet. Niet alles is voor
alle oren bedoeld en je kan gerust je gevoelens en
gedachten voor jezelf houden als je je niet comfortabel voelt in de groep.
L - Luisteren
Luisteren naar elkaar zorgt voor een goed gesprek.
A - Actief
Wees actief in het verloop van het groepsgebeuren. We geven je veel ruimte om zelf te bepalen
waarover het moet gaan vandaag. Wacht dus niet
passief af tot iemand anders iets inbrengt.
L - Lachen
Humor is belangrijk, het is soms goed om geladen
onderwerpen te ontmijnen. Uitlachen kan niet.
S – Seksualiteit en relaties
Seksualiteit en relaties betekent niet enkel met iemand naar bed gaan, het zit ook in je hoofd en in je
gevoelens. We hebben het dus over alle vormen van
relaties en seks, en iedereen kan erover meepraten.
O - Oriëntatie
Mensen kunnen heteroseksueel, homoseksueel,
lesbisch, biseksueel zijn. Er zijn grote verschillen,
maar welke seksuele oriëntatie je ook hebt, iedereen is uniek en verdient respect.
2,5-4
Omgangsvormen en privacy
4-6
Sociale regels
Waarden en normen
Lichaam
Jongens en meisjeslichaam
Delen en functies
Vriendschap/relaties
Soorten relaties en familie
Geborgenheid en vertrouwen
Seksualiteit
Positieve lichaamsbeleving, wensen en
grenzen
Baby’s, zwangerschap en geboorte
Lichaamsdelen
Verschillen
Hygiëne
Vriendschap
Homoseksuele relaties
Soorten families
Positieve
lichaamsbeleving,
wensen en grenzen
Zwangerschap
en geboorte
Genderidentiteit
Homoseksualiteit
Praten, taal en woorden kennen
Vragen stellen
Ok en niet-OK-gevoel
veiligheid
Seks en maatschappij
Voortplanting
Gender/seksuele oriëntatie
Communicatie
Weerbaarheid
Genderrollen
Man en vrouw, jongen en meisje
Praten over, taal kennen
OK en niet-OK-gevoel, ja en nee zeggen
Prioritaire thema’s
Op basis van de richtlijnen en de matrix van de Wereldgezondheidsorganisatie, ontwikkelde Sensoa een
eigen matrix met prioritaire thema’s per leeftijd. In
de schema’s hieronder vind je ten eerste de thema’s
voor kleuters en kinderen tussen 2,5 en 12 jaar oud en
ten tweede de thema’s voor jongeren tussen 12 en 18
jaar oud. De donkere zones in het schema bevatten
de prioritaire thema’s voor de leeftijdsgroep in kwestie. De bleke zones bevatten eerder de transversale
thema’s.
6-9
Seksuele rechten
Respect voor verschil
Verantwoordelijkheid
Lichaamsveranderingen
Verschillen man en vrouw
9-12
Mediawijsheid
Verantwoordelijkheid
Invloeden
Puberteit
Verschillende relaties
Sociale contacten
Respect
Liefde en verliefdheid
Seks in de media
Keuzes in voortplanting
Relaties en dating
Seksueel gedrag
Seksuele gevoelens
Vruchtbaarheid en anticonceptie
Genderrollen
Gendergelijkheid
Zich uiten
Onderhandelen
Seksuele normen
Hulp kunnen zoeken
Emoties uiten en begrijpen
Seksueel misbruik
Veiligheid
Achtergrondinformatie | 110
Seks en
maatschappij
Puberteit
Relaties
12-14
Mediawijsheid
14-16
Historisch en cultureel perspectief
Seksuele rechten en waarden
Mediawijsheid
Geslachtskenmerken
Menstruatie en zaadlozing
Hygiëne
Lichaamsbeeld
Masturbatie
Seksuele gevoelens
Seksuele carrière
Vriendschap
Contact leggen, flirten
Een relatie aangaan
Verliefdheid
Afwijzing en liefdesverdriet
Internet
Lichaamsbeeld
Seksuele carrière
Beleving van puberteit
Seksuele gevoelens
Seks en lichaam
Seksueel lichaam
Seksuele functies man/vrouw
Gevoelige plekjes
Geboorteregeling
Vruchtbaarheid
Anticonceptiemiddelen
Noodanticonceptie
Gender
Sekse en gender
Verschillen en gelijkenissen tussen jongens en meisjes
Seksuele identiteit
Genderdiversiteit
Sekse, genderidentiteit, genderrol,transgender
Seksuele
oriëntatie
Homoseksualiteit
Biseksualiteit
Soa’s en hiv
Voorzorgsmaatregelen en veilig vrijen
Soa’s en hiv: overdracht, symptomen, testen,
behandeling
Een relatie hebben
Liefde
Relatievormen
Een goede relatie
Communicatie
Conflictoplossing
Afwijzing en liefdesverdriet
Invulling van seks
Seksueel verlangen
Fantasie
Seksuele responscyclus
Beleving en diversiteit
Geplande en ongeplande zwangerschap
Tienerouderschap
Anticonceptiekeuze
Keuzes en verantwoordelijkheden
Gender en partnerkeuze
Schoonheidsideaal
Gender en seksueel gedrag
Gender en relaties
Sekse, genderidentiteit, genderrol,transgender
Discriminatie
Coming out
Leefwereld
Positie van holebi’s
Houding tegenover holebi’s
Seks en relaties bij holebi’s
Discriminatie
Voorzorgsmaatregelen en veilig vrijen
Soa’s en hiv: overdracht, symptomen, testen,
behandeling
Onderhandelen over veilig vrijen
16-18
Beeldvorming
Pornografie
Lichaamsbeeld
Nieuwe media en internet
Gezinsvormen en ouderschap
Solidariteit
Seksuele rechten en emancipatie
Een relatie uitbouwen en onderhouden
Invloeden op relaties
Communicatie
Conflictoplossing
Seksuele praktijk
Technieken
Problemen
Intimiteit
Seksueel Plezier
Eigen keuzes en verantwoordelijkheden
Anticonceptie in de relatie
Gender en partnerkeuze
Schoonheidsideaal
Gender en seksueel gedrag
Gender en relaties
Sekse, genderidentiteit, genderrol,transgender
Discriminatie en emancipatie
Coming out
Leefwereld
Positie van holebi’s
Houding tegenover holebi’s
Seks en relaties bij holebi’s
Discriminatie en emancipatie
Voorzorgsmaatregelen, veilig vrijen en
noodscenario’s
Beschermingmethodes in relaties
Leven met hiv
Solidariteit met mensen met hiv
Hiv in de wereld
Achtergrondinformatie | 111
SGG criteria
Seksueel
grensoverschrijd- Internet
end gedrag (SGG) Hulpverlening
Weerbaarheid
Zelfzorg en
zelfbeeld
Communicatie
Eigen uiterlijk
Invloed van puberteit
Positief zelfbeeld
Schoonheidsideaal
Hygiëne
Kunnen spreken over emoties
Eigen wensen kunnen uitdrukken
Taal en woordenschat
Internet
Doelenwijzer buitengewoon onderwijs
Voor het Buitengewoon onderwijs wordt door VVKBuo een doelenwijzer ontwikkeld, als instrument
voor de handelingsplanning van relationele en seksuele vorming voor leerlingen met bijzondere noden.
Relationele en seksuele vorming is hier opgesplitst in
vier grote thema’s, aangeduid met een kleur. Binnen
elk thema vindt men een selectie van relevante ontwikkelingsdoelen, opgesplitst naar opleidingsvorm 1
& 2 en opleidingsvorm 3.
Lichaam
• Sekse
• Seksueel functioneren
• Puberteit
• Hygiëne
Seksualiteit
• Introductie
• Masturbatie
• Seksuele relaties
• Voortplanting
• Seksuele oriëntatie
Relaties
• Vriendschap
• Verliefdheid
• Liefdesrelaties
• Samenlevingsvormen
• Ouderschap
Weerbaarheid
• Zelfbeeld
• Grenzen
•S
eksueel grensoverschrijdend gedrag
•N
ieuwe media
SGG criteria
Soorten van feiten
Seks en de wet
Weerbaarheid
Verantwoordelijkheid
Hulpverlening
Internet
Kennis over (eigen) lichaam
Positief zelfbeeld
Schoonheidsidealen
SGG criteria
Onderhandelen over grenzen
SGG in relaties
Weerbaarheid
Verantwoordelijkheid
Maatschappelijk debat over SGG
Hulpverlening
Kunnen omgaan met groepsdruk
Positieve attitude tegenover zichzelf
Aanvaarding van diversiteit
Vaardigheden in intieme communicatie
Lichaamstaal
Kunnen omgaan met conflicten
Internet
Praten en meningen over relaties en seksualiteit
Intieme communicatie
Lichaamstaal
Internetcommunicatie
Per relevant ontwikkelingsdoel worden nog eens
subdoelen geformuleerd en suggesties gegeven over
de inhouden die aan bod kunnen komen.
Acties en activiteiten
Week van de Lentekriebels
Elk jaar gaat in Vlaanderen in de periode van Valentijn de Week van de Lentekriebels door, een initiatief
van Sensoa in samenwerking met het Forum Jongeren, Relaties en Seksualiteit, waar het werkveld vertegenwoordigd is. In die week wordt één thema in de
kijker gezet en worden materialen gelanceerd en de
websites gepromoot voor het onderwijs, om scholen
en leraren aan te zetten dit thema in hun lessen RSV
op te nemen (zie www.seksuelevorming.be).
Goede Minnaars
Interatieve tentoonstelling voor 12- tot 16-jarigen
verdeeld over acht hokjes: mannen, vrouwen, geschiedenis van de seksualiteit, seks in verschillende
culturen, veilig vrijen, weerbaarheid, anticonceptie,
versier- en verknaltips… www.dewereldvankina.be
Materialen en leermiddelenbank
Op www.seksuelevorming.be kan je zelf zoeken
in meer dan 1000 materialen op thema, doelgroep
etc. en zo zelf je voorkeurlijst samenstellen. Je kan
terecht voor de ontlening van leermiddelen in de
leermiddelenbank van Sensoa, of in één van de vele
ontleenpunten in Vlaanderen.
Tenstoonstellingen Wereld van Kina
‘k Zag 2 beren
Een interactieve tenstoonstelling voor kleuter- en lageronderwijs, over lichaam, voortplanting en relaties,
gender, weerbaarheid en seksualiteit.
Achtergrondinformatie | 112
4 Beroepsgeheim en andere
begrippen
matie of voor vorming te rade te gaan bij je koepelorganisatie of pedagogische begeleidingsdienst.
4.2 Algemene hulpverleningsplicht
Wat? Dit document geeft je meer informatie over
het beroepsgeheim en gerelateerde juridische begrippen.
Waarom? Hoe iemand kan omgaan met vermoedens of situaties van seksueel grensoverschrijdend
gedrag of seksueel misbruik, is deels afhankelijk
van het feit of hij houder is van het beroepsgeheim.
Wie? Directie en andere verantwoordelijken kunnen dit overzicht gebruiken om duidelijkheid te
scheppen over de juridische verplichtingen en
mogelijkheden binnen de school.
Opgepast! Dit document geeft je een theoretisch
kader. De toepassing van het beroepsgeheim in de
praktijk vraagt keer op keer een grondige afweging
door de persoon in kwestie.
4.1 Aan de slag
Bij het opstellen van een beleid inzake lichamelijke
en seksuele integriteit is het belangrijk duidelijk te
maken wat de rol is van elke lid van het schoolteam.
Wie in de schoolcontext is houder van het beroepsgeheim (bijvoorbeeld CLB-medewerkers) en wie
niet? Tussen wie kan er sprake zijn van een gezamenlijk beroepsgeheim? Aan welke regels moet een
vertrouwenspersoon die geen beroepsgeheim heeft
(bijvoorbeeld een vertrouwensleraar) zich houden?
Hoe zit het met vrijwilligers?
De informatie hieronder kan je helpen meer duidelijkheid te scheppen. Twijfel niet om voor meer infor-
Artikel 422bis van het Strafwetboek beschrijft de
algemene hulpverleningsplicht van elke burger. Wie
aan die plicht verzaakt, kan veroordeeld worden voor
schuldig verzuim.
Alle burgers, dus ook houders van het beroepsgeheim, zijn verplicht om hulp te bieden aan een medeburger in nood, indien:
• Ze zelf hebben vastgesteld dat deze persoon in
groot gevaar verkeert of deze toestand hen werd
beschreven door degenen die hun hulp inroepen
(tenzij ze, op grond van de omstandigheden waarin
ze werden verzocht om te helpen, konden geloven
dat het verzoek niet ernstig was of dat er gevaar aan
verbonden was).
• Ze kunnen helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen.
Men dient zelf hulp te verlenen of door tussenkomst
van een derde hulp te verschaffen (bijvoorbeeld een
gespecialiseerde hulpverlener ter hulp roepen). Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet noodzakelijk.
4.3 Algemene aangifteplicht
De artikels 29 en 30 van het Wetboek van Strafvordering beschrijven de aangifteplicht bij bepaalde
misdrijven. Artikel 29 Sv. bevat een bijzondere aangifteplicht voor iedere gestelde overheid, iedere
openbare officier of ambtenaar die in de uitoefening
van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of wanbedrijf (ambtelijke aangifteplicht). Artikel 30 Sv. betreft de aangifteplicht van iedereen die getuige is van
aanslagen tegen het leven, de eigendom of de openbare veiligheid.
Er wordt echter aangenomen dat het beroepsgeheim
primeert op de aangifteplicht van Art. 29 en 30 Sv.
Een hulpverlener die houder is van het beroepsgeheim kan zich dus niet beroepen op de aangifteplicht
om vertrouwelijke informatie bekend te maken.
Een ambtenaar die geen beroepsgeheim heeft en
binnen de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van
een misdaad of wanbedrijf, maar ook elke persoon
die zelf aanslagen tegen het leven, de eigendom of de
openbare veiligheid vaststelt, moeten dit aangeven.
Het gaat in deze om een morele verplichting. Het niet
vervullen van deze aangifteplicht wordt immers niet
bestraft. Wel kan je, wanneer je een misdrijf vergemakkelijkt of je het mogelijk maakt dat het verder
blijft gaan, medeplichtig bevonden worden en op basis daarvan gestraft worden.
4.4 B
eroepsgeheim
‘Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of
beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn
toevertrouwd en deze bekendmaken buiten het
geval dat deze worden opgeroepen om in rechte
of voor een parlementaire onderzoekscommissie
getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de
wet hen verplicht die geheimen kenbaar te maken,
worden gestraft met een gevangenisstraf van acht
dagen tot zes maanden en een geldboete van honderd tot vijfhonderd euro.’ (art. 458 Sw).
Houders van beroepsgeheim
Het beroepsgeheim is voorbehouden aan die personen die door hun beroep, hun functie of hun (semi-)
professionele staat genoodzaakt zijn om geheimen te
Achtergrondinformatie | 113
vernemen, omdat mensen genoodzaakt zijn zich tot
hen te wenden. Het gaat onder meer over beroepen
binnen de medische en de sociale sector. Gedetailleerde informatie vind je in de specifieke regelgeving
ten aanzien van bepaalde functies of sectoren zoals de
Integrale Jeugdhulp en de CLB’s.10 Er bestaan ook een
aantal specifieke wettelijke bepalingen die binnen bepaalde sectoren voorzien in een beroepsgeheim voor
administratief personeel.11 Doorgaans wordt door de
bepaling ‘uit hoofde van hun staat’ aangenomen dat
in de genoemde sectoren ook personen met het statuut van vrijwilliger of stagiair beroepsgeheim hebben.
Meer informatie over vrijwilligerswerk en beroepsgeheim vind je via wvg.vlaanderen.be/vrijwilligers/.
Geheimen
De houder van het beroepsgeheim ontvangt de
vertrouwelijke informatie in het kader van een individuele hulpverleningsrelatie (vertrouwensrelatie).
Het kan gaan om informatie die van nature geheim
is (informatie die betrekking heeft op het privéleven
van de cliënt), informatie die de cliënt prijsgeeft over
zijn relatie met anderen (de zogenaamde contextuele
informatie) of om informatie die geheim is omdat ze
werd toevertrouwd (i.e. een cliënt heeft expliciet of
impliciet verzocht om bepaalde informatie confidentieel te behandelen). Opdat er sprake zou zijn van een
geheim, volstaat dus de wil om bepaalde (subjectieve
of objectieve) informatie af te schermen van derden.
10 Voorbeelden van specifieke regelgeving: art. 77 Wet 8 april 1965 betreffende
de jeugdbescherming (B.S. 15 april 1965) (Jeugdbeschermingswet), art. 43
Gecoördineerde Decreten 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand (B.S. 8
mei 1990) (Decreten Bijzondere Jeugdbijstand), art. 52 Decreet 19 december
1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk (B.S. 17 februari 1998) (Decreet
Algemeen Welzijnswerk), art. 9 §1, 8° Decreet 18 mei 1999 betreffende
de geestelijke gezondheidszorg (B.S. 17 juli 1999) (Decreet Geestelijke
Gezondheidszorg), art. 8 Decreet 7 mei 2004 betreffende de Integrale
Jeugdhulp (B.S. 4 oktober 2004) (Decreet Integrale Jeugdhulp), art. 11 Decreet
1 december 1999 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding (B.S. 10 april
1998) (CLB-Decreet).
11 Voorbeelden hiervan zijn opnieuw terug te vinden in o.m. de Jeugdbeschermingswet, de Decreten Bijzondere Jeugdbijstand, het Decreet Geestelijke
Gezondheidszorg, het CLB-Decreet en het Decreet Algemeen Welzijnswerk.
De bekendmaking van deze geheimen kan aanleiding
geven tot een strafrechtelijke sanctie, tenzij sprake is
van een getuigenis in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie (spreekrecht) of een wettelijke verplichting tot bekendmaking. Het is steeds
de rechter die beoordeelt of er in een concreet geval
sprake is van een schending van het beroepsgeheim.
371-387bis B.W.), dat de ouders onder meer toelaat
te beslissen over aspecten van opvoeding, opleiding,
gezondheid, ontspanning van hun minderjarig kind.14
In geval van een (potentieel) belangenconflict met de
ouders, overheerst echter het belang van het kind en
kan de hulpverlener zich dus ook ten aanzien van de
ouders beroepen op zijn zwijgplicht.
Ten aanzien van alle derden
Het beroepsgeheim geldt tegenover alle derden, zowel binnen de hulpverleningsorganisatie als daarbuiten. In welbepaalde omstandigheden kan dit strikte
principe evenwel gemilderd worden: coördinatie en
toezicht door de leidinggevende personen, wettelijke
vertegenwoordiging en ouderlijk gezag, gedeeld en
het gezamenlijk beroepsgeheim (cfr. infra). Ten aanzien van de cliënt zelf geldt het beroepsgeheim niet:
de cliënt heeft steeds recht op toegang tot en verbetering van zijn of haar gegevens.
Het ouderlijk gezag heeft overigens een doelgebonden karakter: de inhoud ervan evolueert mee met de
leeftijd van de minderjarige, van een beschermende
functie (voor het zeer jeugdige kind) naar een begeleidende functie (voor de rijpere minderjarige).15 Vandaag wordt aangenomen dat minderjarigen die over
‘voldoende oordeelsvermogen’ beschikken, zelfstandig bepaalde beslissingen kunnen nemen met betrekking tot de eigen persoon. Ook dit wijst erop dat het
ouderlijk gezag niet langer kan beschouwd worden
als een absoluut recht van ouders tot kennisname
van bepaalde informatie die door een minderjarige
cliënt werd toevertrouwd aan een hulpverlener.
Beroepsgeheim ten aanzien van minderjarige12 cliënten
Wanneer je met minderjarige cliënten werkt, geldt
het beroepsgeheim eveneens ten opzichte van de
ouders (of voogd) van de minderjarige. Gezien de
principiële handelingsonbekwaamheid van minderjarigen, is het echter onvermijdelijk dat deze laatsten
als wettelijke vertegenwoordigers in bepaalde situaties vertrouwelijke informatie zullen bekomen met
betrekking tot hun kind.13 Zolang er geen sprake is
van een belangenconflict tussen kind en ouders, is dit
niet noodzakelijk problematisch.
Het recht op geheimhouding van de minderjarige ten
aanzien van zijn ouders wordt ook – en op meer algemene wijze-ingeperkt door het ouderlijk gezag (art.
12 Met ‘minderjarige’ bedoelt men de -18 jarige. Het DRM geldt voor jongeren
tussen 12 en 18 jaar.
13 Hetzelfde geldt ten aanzien van andere onbekwame cliënten. Zie I. Van der
Straete en J. Put, 104-106.
De rechten van een minderjarige cliënt in de Integrale
Jeugdhulp worden bepaald door het Decreet betreffende de Rechtspositie van de Minderjarige in de Jeugdhulp (DRP) dat sinds 1 juli 2006 van kracht is. Meer
informatie daarover vind je op www.rechtspositie.be.
Op www.steunpuntjeugdhulp.be worden in de rubriek
‘FAQ’ vele concrete voorbeelden behandeld.
Uitzonderingen op het beroepsgeheim
Art. 458 Sw. voorziet in twee categorieën uitzonderingen op de principiële zwijgplicht, met name de
14 Aan de uitoefening van het ouderlijk gezag is ingevolge art. 1384, tweede
lid B.W. ook een vermoeden van aansprakelijkheid verbonden voor schade
veroorzaakt door minderjarige kinderen. Ouders kunnen dit vermoeden
weerleggen door te bewijzen dat zij geen fout hebben begaan in de opvoeding
van of de toezicht op hun kind.
15 Het evolutief karakter van het ouderlijk gezag kan o.m. afgeleid worden uit art.
5 VRK.
Achtergrondinformatie | 114
getuigenis in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) en de wettelijke verplichting tot
bekendmaking. Tot slot werden ook door de rechtspraak een aantal figuren ontwikkeld die als basis
kunnen dienen voor het doorbreken van het beroepsgeheim. Hierna volgt een bondige bespreking van de
uitzonderingen die het meest relevant zijn.
de noodtoestand om aangifte te doen bij de politie (cfr.
infra). Voor gevallen van misbruik van minderjarigen
en kwetsbare personen bestaat eveneens een specifiek aangifterecht (cfr. infra).16
Getuigenis in rechte
Houders van het beroepsgeheim beschikken ten aanzien van hoven en rechtbanken (of ten aanzien van een
onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk
onderzoek) over een spreek- én zwijgrecht. De rechter
kan evenwel onderzoeken of het beroepsgeheim door
de weigering om te getuigen niet wordt afgewend van
de maatschappelijke noodzaak waarin het zijn verantwoording vindt. Het spreekrecht geldt niet ten aanzien
van politiediensten en parketmagistraten.
‘Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep
houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft
van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen
372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423,
425 en 426, gepleegd op een minderjarige of op
een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn
leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid
kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd
door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen
van de procureur des Konings, hetzij wanneer er
een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige
of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van
een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde
misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met
hulp van anderen kan beschermen.‘17
Algemene hulpverleningsplicht (schuldig verzuim: art.
422bis Sw.)
Zoals hierboven reeds vermeld, zijn alle burgers, dus
ook houders van het beroepsgeheim, verplicht om
hulp te bieden aan een medeburger in nood. Men
dient zelf hulp te verlenen of door tussenkomst van
een derde (bijvoorbeeld een meer gespecialiseerde
hulpverlener) hulp te verschaffen. Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet noodzakelijk.
Indien een hulpverlener in een concrete situatie meent
dat een cliënt in groot gevaar verkeert, wordt aangenomen dat het beroepsgeheim kan wijken voor de hulpverleningsplicht van art. 422bis Sw. Voorwaarde is
dat enkel het slachtoffer cliënt is. Is de persoon die de
gevaarsituatie veroorzaakt (ook) cliënt, dan blijft het
beroepsgeheim in principe gelden. Wanneer echter
alle mogelijkheden van hulpverlening uitgeput zijn en
er geen veiligheid kan worden geboden aan het slachtoffer, kan de hulpverlener zich eventueel beroepen op
Aangifterecht bij misbruik van minderjarigen en kwetsbare personen (art. 458bis Sw.)
Houders van het beroepsgeheim die geconfronteerd
worden met feiten van mishandeling en seksuele delinquentie ten aanzien van minderjarigen of kwetsbare personen, kunnen hiervan aangifte doen indien
voldaan is aan volgende voorwaarden:
• Er bestaat een ernstig en dreigend gevaar voor de
psychische of fysieke integriteit van de betrokkene.
• Er zijn aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen slachtoffer zouden worden.
• Ze kunnen deze integriteit niet zelf of met hulp van
anderen beschermen.
Artikel 458bis Sw. voorziet dus in een aangifterecht
(niet: aangifteplicht).18 Van de hulpverlener wordt
verwacht dat hij eerst zelf alles in het werk stelt om–
eventueel met de hulp van andere hulpverleners–de
gevaarsituatie af te wenden. De aangifte bij de procureur des Konings moet aldus beschouwd worden
als een ultimum remedium.
Noodtoestand
De noodsituatie is een door de rechtspraak ontwikkelde figuur die toelaat om een zekere strafrechtelijke
bepaling te overtreden indien dit noodzakelijk (i.e.
acute gevaarsituatie) is voor het vrijwaren van een
ander, belangrijker rechtsgoed of belang (i.e. zekere,
actuele, ernstige en noodzakelijke aantasting).
Uit rechtspraak blijkt dat de bescherming van de fysieke of seksuele integriteit hoger wordt ingeschat
dan de bescherming van het beroepsgeheim19.
16 I. Van der Straete en J. Put, 147-151.
17 Artikel 458bis Sw. werd recent gewijzigd door de wet van 30 november 2011
tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel
misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft. Bij deze
wijziging werd het aangifterecht uitgebreid. Het is niet langer een voorwaarde
dat de houder van het beroepsgeheim het slachtoffer heeft onderzocht of door
het slachtoffer in vertrouwen werd genomen; het kan gaan om misdrijven
gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen; en ook een gevaar voor
andere slachtoffers geeft aangifterecht. Onder de misdrijven die door het
artikel in aanmerking worden genomen: aanranding van de eerbaarheid en
verkrachting (art. 372-377 Sw.), genitale verminking bij personen van het
vrouwelijke geslacht (art. 409 Sw.).
18 Vanuit hulpverleningsperspectief is de aangifte van dergelijke feiten niet
altijd de meest wenselijke oplossing. Artikel 458bis Sw. laat de hulpverlener
toe een afweging te maken van de verschillende belangen, zonder dat zijn
beroepsgeheim daarbij een absoluut obstakel vormt.
19 I. Van der Straete en J. Put, 159-162.
Achtergrondinformatie | 115
Instemming van de cliënt
Bepaalde rechtsleer aanvaardt dat het beroepsgeheim
niet geschonden wordt indien de cliënt instemt met het
doorgeven van de door hem toevertrouwde informatie aan derden (zgn. beschikkingsgedachte). Opdat er
sprake zou zijn van een ‘bevrijdende’ instemming, wordt
wel vooropgesteld dat de instemming (1) voorafgaat
aan de bekendmaking, (2) specifiek betrekking heeft
op bepaalde informatie en bepaalde bestemmelingen,
(3) vrij–dus zonder enige dwang of druk–plaatsvindt, en
(4) uitdrukkelijk wordt geformuleerd door een (5) goed
geïnformeerde cliënt (i.e. principe van de ‘informed consent’).20 Hou er rekening mee dat dit voor een minderjarige cliënt minder vanzelfsprekend kan zijn.
Andere
Een aantal specifieke uitzonderingen op het beroepsgeheim houden verband met de rapportageplicht van
gemandateerde hulpverleners21, de inspectie inzake de
erkenning en de subsidiëring van bepaalde welzijnsvoorzieningen en de wettelijk verplichte informatiestromen tussen bepaalde hulpverleningsinstanties. 22
Gedeeld/gezamenlijk beroepsgeheim
Gedeeld beroepsgeheim
Het gedeeld beroepsgeheim23 is een rechtstheoretische figuur die in de praktijk vaak wordt aangewend
om bepaalde communicatievormen tussen hulpverleners te rechtvaardigen. Volgende principes zijn
daarbij essentieel:
• Het beroepsgeheim kan enkel gedeeld worden onder hulpverleners die ook individueel ten volle gebonden zijn door het beroepsgeheim.
20 I. Van der Straete en J. Put, 178-195.
21 Voorbeelden hiervan zijn o.m. de consulenten van de sociale dienst van het
Comité Bijzondere Jeugdzorg, de consulenten van de sociale dienst bij de
Jeugdrechtbank en justitieassistenten in de Justitiehuizen.
22 I. Van der Straete en J. Put, 67-76 en 154-159.
23 I. Van der Straete en J. Put, 207-233.
• De hulpverlener aan wie bepaalde dossierinformatie
wordt doorgegeven, dient effectief betrokken partij te
zijn (of te worden) bij de hulpverlening aan de cliënt.
• Dossierinformatie kan enkel gedeeld worden tussen hulpverleners in de mate dat deze optreden met
eenzelfde finaliteit.
• Noodzakelijkheidscriterium: enkel dossierinformatie die noodzakelijk is in het licht van de continuïteit
of de kwaliteit van de hulpverlening kan gedeeld
worden (i.e. ‘need to know’).
• De cliënt dient behoorlijk geïnformeerd te worden
over het feit dat bepaalde vertrouwelijke informatie
aan derden zal worden overgemaakt.
Het gedeeld beroepsgeheim kent wel een wettelijke
basis in het Kaderdecreet Integrale Jeugdhulp (art. 32):
‘De actoren, bedoeld in art. 30, eerste lid, wisselen onder elkaar persoonsgegevens uit met het oog op de uitvoering van de taken en bevoegdheden geregeld door
dit decreet. Onverminderd de verplichtingen en beperkingen die voortvloeien uit de wet van 8 december
1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of uit de regelgevingen van de sectoren,
is deze gegevensuitwisseling onderworpen aan de volgende voorwaarden: 1. de gegevensuitwisseling heeft
enkel betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn voor
de jeugdhulp 2. de gegevens worden enkel uitgewisseld
in het belang van de personen tot wie de jeugdhulp zich
richt 3. de genoemde actoren trachten, in de mate van
het mogelijke, de geïnformeerde instemming met de
gegevensuitwisseling te verkrijgen van de persoon op
wie de gegevens betrekking hebben’.
Gezamenlijk beroepsgeheim
Het gezamenlijk beroepsgeheim24 is een rechtstheoretische figuur die de uitwisseling van dossierinformatie tussen leden van eenzelfde hulpverleningsteam vergemakkelijkt. In deze visie gaat men er immers van uit dat het beroepsgeheim niet zozeer op
elke teamlid afzonderlijk rust dan wel op het team in
zijn geheel. Volgende principes zijn essentieel:
• Relevantiefilter: binnen het team kan enkel de informatie circuleren die relevant is voor het opnemen
van de verantwoordelijkheid die op het team rust.
• Het team is een duidelijk afgelijnde hulpverleningseenheid (i.e. een probleemoplossend samenwerkingsverband, waarbij de teamleden streven naar
een gemeenschappelijk geïntegreerde visie).
• Het team moet als dusdanig ook herkenbaar zijn
voor de cliënt.
4.5 Andere begrippen
De notie ‘beroepsgeheim’ wordt vaak als containerbegrip gebruikt, terwijl er vanuit juridisch oogpunt
eigenlijk een onderscheid moet gemaakt worden tussen het ‘eigenlijke’ beroepsgeheim (art. 458 Sw.) en
andere rechtsgronden die een verplichting inhouden
om informatie vertrouwelijk te behandelen:
• De discretieplicht van werknemers (bijvoorbeeld.
art. 17, 3° a) AO-wet).
• Het geheim van het opsporingsonderzoek (art.
28quinquies, §1 Sv.) en het gerechtelijk onderzoek
(art. 57, §1 Sv.).
• De vertrouwelijkheid van persoonsgegevens (Wet
Verwerking Persoonsgegevens).
24 I. Van der Straete en J. Put, 234-239.
Achtergrondinformatie | 116
Discretieplicht
De discretieplicht is opgenomen in diverse beroepsreglementeringen en in de wet op de arbeidsovereenkomsten. Een werknemer is op basis van de vertrouwelijkheidsclausule in de arbeidsovereenkomst die hij
of zij heeft ondertekend, gebonden door een discretieplicht. Dit wil zeggen dat hij de informatie waarvan hij
kennis krijgt tijdens of naar aanleiding van zijn professionele activiteiten vertrouwelijk dient te behandelen.
De discretieplicht geldt ten aanzien van derden extern
aan de onderneming of de dienst, maar kan niet ingeroepen worden ten opzichte van rechterlijke instanties.
Onderzoeksgeheim
Het beroepsgeheim moet verder onderscheiden worden
van het zgn. onderzoeksgeheim, waaraan eenieder gebonden is die ‘beroepshalve zijn medewerking dient te
verlenen aan het opsporingsonderzoek (resp. gerechtelijk
onderzoek).’ (art. 28quinquies, §1 Sv. en art. 57, §1 Sv.).
Vertrouwelijkheid van persoonsgegevens
In de mate dat vertrouwelijke gegevens betrekking hebben op persoonsgebonden informatie, wordt het beroepsgeheim vaak in verband gebracht met het recht
op eerbiediging van het privé-leven (privacy) en aldus
ook met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens in
de zin van de Wet Verwerking Persoonsgegevens (Privacywet). Het recht op privacy ligt verankerd in de belangrijke mensenrechtenverdragen en vindt daarnaast
ook haar weerslag in art. 22 van de Belgische Grondwet.
Traditioneel wordt het recht op privacy opgedeeld in
vier componenten: het recht op rust en isolement (ook
wel genoemd: ‘the right to be left alone’), het recht op
morele en psychische integriteit, het recht op geheimhouding van informatie met betrekking tot de persoon
(informationele privacy) en het recht op het uitbouwen
van menselijke contacten (relationele privacy)25.
25 Zie ook I. Van der Straete en J. Put, 21-34.
Toch is het belangrijk om voor ogen te houden dat
art. 458 Sw. zowel qua finaliteit als juridische draagwijdte grondig verschilt van de privacywetgeving.
4.6 De situatie van de leraar
Een leraar heeft, in tegenstelling tot een CLB-medewerker, geen beroepsgeheim. Gezien scholen geen
hulpverlenende instanties zijn, is de leraar geen hulpverlener en is het beroepsgeheim niet van toepassing.
Wel zijn verschillende van de hierboven besproken
begrippen op de leraar van toepassing, bijvoorbeeld
de hulpverleningsplicht en de discretieplicht. Onderstaand schema26 schept meer duidelijkheid over de
verschillende rol van de leraar enerzijds en de CLBmedewerker anderzijds.
Beroepsgeheim
Zwijgplicht
Meldingsplicht
Hulpverleningsplicht
Spreekrecht
Volgens de Decreten Rechtpositie in het onderwijs heeft onderwijspersoneel een ambtsgeheim.
Dit ambtsgeheim of de discretieplicht wordt in de
rechtsleer omschreven als ‘de verplichting om bij
het uitoefenen van een functie of ambt geen gegevens
vrij te geven aan anderen dan diegenen die gerechtigd
zijn er kennis van te nemen’. Onderwijspersoneel is
dus niet gebonden door het beroepsgeheim maar
wel door de discretieplicht. Hierdoor kunnen personeelsleden binnen het onderwijs, indien nodig,
vertrouwelijke informatie over leerlingen onder elkaar bespreken. Het onderwijspersoneel kan nooit
geheimhouding beloven aan leerlingen aangezien
het geen zwijgrecht kan inroepen tegen collega’s of
leidinggevenden.
leraar
Nee
Nee, tenzij discretieplicht
Ja
= een morele verplichting
= melden aan meerderen (directie)
Ja
= zelf hulp verlenen of door tussenkomst van een
derde hulp verschaffen (bijvoorbeeld een gespecialiseerde hulpverlener ter hulp roepen).
Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet
noodzakelijk.
(Hulp verlenen kan dus bijvoorbeeld door de hulpverlening van het CLB in te schakelen)
Ja, altijd
CLB-medewerker
Ja
Ja
Nee
Ja
= zelf hulp verlenen of door tussenkomst van een derde hulp verschaffen (bijvoorbeeld een gespecialiseerde hulpverlener ter hulp roepen).
Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet noodzakelijk.
Nee, behalve bij uitzonderingen (zie
hierboven ‘Uitzonderingen op het
beroepsgeheim’)
26 Gebaseerd op het document ‘Privacy van de leerling’, Wim De Breucker,
WEB Begeleidings- en Vormingscentrum, gebaseerd op D’Aes, M. (1998),
Het ambtsgeheim van leerkrachten en PMS-medewerkers. In: E. Declercq,
C. Detrez, M. Van den Houte & I. Van Dingenen (Red.), “Handboek
Leerlingenbegeleiding” Diegem, Kluwer Editorial, Afl. 24, p. 1-24.
Achtergrondinformatie | 117
Een bijzondere situatie is deze van leden van het
schoolteam die optreden als bijstandspersoon binnen de Integrale Jeugdhulp. Bijstandspersonen
hebben door toepassing van Art. 8 Decreet Integrale Jeugdhulp immers wel degelijk beroepsgeheim
maar enkel voor wat betreft die informatie die door
de minderjarige werd toevertrouwd in het kader van
zijn optreden als bijstandspersoon. Voor wat betreft
informatie waarvan deze persoon kennis krijgt buiten
zijn opdracht als bijstandspersoon geldt de geheimhoudingsplicht niet.
Beheerders en opvoeders in internaten van het GO!
vallen onder de toepassing van het decreet van 27
maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs. Zij hebben een ambtsgeheim zoals bepaald in
artikel 11 van dit decreet:
Meer informatie nodig?
• Fiche ‘ t Zitemzo Jeugdrecht... met het beroepsgeheim t.a.v. minderjarigen’
http://www.kinderrechtswinkel.be/index.
php?ID=43484
• Vaak gestelde vragen op de website
https://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie
‘De personeelsleden moeten zich in hun dienstbetrekkingen en in hun omgang met de leerlingen, de
ouders van de leerlingen en het publiek op een correcte wijze gedragen.
4.7 Opvoeders en beheerders
Opvoeders en beheerders hebben strikt genomen
geen beroeps- maar wel een ambtsgeheim.
Ambtsgeheim: de persoon die gebonden is door het
ambtsgeheim moet discreet omgaan met vertrouwelijke informatie waarvan hij kennis krijgt tijdens de
uitoefening van zijn ambt. Een drager van een ambtsgeheim kan zich niet beroepen op het zwijgrecht.
‘De personeelsleden zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren’. Dit moet worden gelezen in samenhang met artikel 8 in het Decreet Rechtspositie
dat als volgt luidt:
De personeelsleden moeten alles vermijden dat het
vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk
kan doen aan de eer of de waardigheid van hun functie in het onderwijs’.
Beheerders en opvoeders hebben ambtsgeheim
waaraan een niet strafrechtelijk sanctioneerbare discretieplicht verbonden is. Daarnaast hebben zij echter meldingsplicht (zie seksueel grensoverschrijdend
gedrag).
Achtergrondinformatie | 118
5 Risico- en beschermingsfactoren (en signalen)
Uit onderzoek kennen we tal van risico- en beschermingsfactoren, die de kans op seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) kunnen verhogen of verlagen. Deze factoren kunnen op het niveau van de
specifieke kwetsbaarheid of weerbaarheid van de
kinderen en jongeren liggen, maar ook op het niveau
van de medewerkers en/of de school.
Het is van belang in kaart te brengen welke factoren
in uw school spelen, om te kunnen anticiperen op situaties van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Op
die manier kunnen risicofactoren eventueel ondervangen worden, of kunnen beschermende factoren
worden versterkt.
• Op het niveau van de kinderen en jongeren: factoren die de kwetsbaarheid beïnvloeden zijn bijvoorbeeld mate van kennis, gewoontepatronen, sociale
steun…
• Op het niveau van de medewerkers gaat het over
deskundigheid, teamwerking, attitudes t.a.v. seksualiteit en seksueel misbruik.
• Op het niveau van de school gaat het bijvoorbeeld
over het selectiebeleid van personeel en vrijwilligers, mate van toezicht, de professionaliteit van de
school m.b.t. seksualiteit.
a. Risicofactoren voor kinderen en jongeren27
We hanteren de volgende codering bij de indeling van
risicofactoren:
* = risicofactor voor slachtofferschap;
** = risicofactor voor daderschap;
*** = risicofactor voor zowel slachtoffer- als daderschap.
Onveranderbare achtergrondfactoren (risicogroepen)
• Sekse: jongens zijn vaker dader van SGG, meisjes
zijn vaker slachtoffer. ***
• Leeftijd: kinderen onder de 15 jaar zijn relatief vaak
slachtoffer.*
• Opleiding: wie een lagere opleiding geniet, loopt
meer risico.*
• Seksuele identiteit: holebi-jongeren lopen een groter risico op ervaringen met SGG.*
• Beperking: jongeren met een verstandelijke en/of
lichamelijke beperking lopen een groter risico, onder meer door de afhankelijkheid van (lichamelijke)
zorg, het wonen in een school, gebrekkige communicatie en een geïsoleerde sociale positie (afscherming van informatie en leeftijdsgenoten). Jongeren
met een verstandelijke beperking kunnen bovendien een minder goed ontwikkeld beoordelingsvermogen hebben en minder kennis en ervaring op het
gebied van seksualiteit.***
• Gezinsachtergrond: kinderen uit een kwetsbare
gezinssituatie lopen een groter risico op slachtofferschap. Onder meer door de afwezigheid van
een ouder, drank- of drugsgebruik door een ouder,
aanwezigheid van stiefvader, ziekte van de moe-
der, ernstige echtelijke conflicten, een bestraffende
opvoeding of grote armoede. Opgroeien in een negatief gezinsklimaat (bijvoorbeeld getuige zijn van
huiselijk geweld of weinig empathie en toezicht ervaren) hangt ook samen met daderschap.***
• SGG-ervaring in het verleden. ***
• Etnisch-culturele achtergrond: Nederlands onderzoek toont dat respectievelijk 9% en 12% van
de Marokkaanse en Turkse jongens ooit werd gedwongen tot seksuele handelingen. Marokkaanse
en Turkse jongens geven ook vaker aan dat ze druk
ervaren in de vriendengroep om seksuele ervaring
op te doen. Ook negatieve stereotiepe opvattingen
over genderrollen zijn het sterkst bij jongens en
meisjes met deze etnische achtergrond.***
• Ook blijkt uit onderzoek dat jonge vluchtelingen,
asielzoekers en mensen zonder wettig verblijf in Europa extreem veel risico lopen om in opvangcentra
geconfronteerd te worden met SGG.*
Veranderbare risicofactoren
Individuele risicofactoren
Drie clusters van individuele factoren spelen een rol
bij seksueel grensoverschrijdende ervaringen en gedragingen:
• Achtergrond en gedrag
- Seksuele en relationele geschiedenis: seksuele ervaring, meerdere seksuele partners; oudere
sekspartners; starten met seks op jongere leeftijd;
losse seksuele partners; veel instrumentele seks
(seks in ruil voor geld of beloning). ***
- Gebruik van alcohol of drugs. ***
- Pornogebruik: risicofactor voor daderschap voor
mannen die ook al hoger scoren op andere risicofactoren.
27 Kennisdocument kinderen en jongeren en seksueel grensoverschrijdend
gedrag, Sensoa, 2012
Achtergrondinformatie | 119
• Seksuele attitudes en motieven
- Verkrachtingsmythes (vooroordelen en stereotiepe opvattingen over seksueel geweld) onderschrijven. **
- Vrouwonvriendelijke of seksistische denkbeelden
hebben. **
- Positieve attitude tegenover het uitoefenen van
seksuele dwang (bijvoorbeeld bagatelliseren van
ernst en impact van SGG).**
- Zelfbeeld/lagere eigenwaarde (negatievere attitude tegenover zichzelf).*
- Dominantie of hedonistische motieven voor seks;
sterke gerichtheid op seks bij jongeren; overmatig
seksueel verlangen bij volwassenen; afwijkende
seksuele opwinding/fantasieën. **
• Vaardigheden op relationeel en seksueel gebied:
‘seksuele interactiecompetentie’. ***
- Seksuele assertiviteit (om ongewenste seks te
weigeren) maakt weerbaarder tegen SGG.
- Ambigue communicatie over het wel of niet willen
van seks.
Sociale risicofactoren
Onder de sociale context valt de invloed van verschillende mensen in de directe omgeving van jongeren:
ouders, vrienden en leeftijdsgenoten.
• Een goede band met de ouders vormt een beschermende factor voor het meemaken en vertonen van
seksueel grensoverschrijdend gedrag.
• Het conformeren aan vrienden en het ervaren van
groepsdruk. ***
•
Het kennen van leeftijdsgenoten die seksueel
grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond of
meegemaakt. ***
• Rondhangen bij en lid zijn van bepaalde jongerenof studentenclubs of jeugdbendes waarbij (seksueel getint) geweld tot de gangbare omgansvormen
behoort. **
Situatiegebonden factoren (risicosituaties)
Uit de literatuur blijkt dat er–naast de familie–een
aantal contexten zijn waarin de kans op confrontatie
met seksueel grensoverschrijdend gedrag hoger ligt:
een afhankelijke of ongelijkwaardige partnerrelatie,
de school, de sportwereld, de kerk…
Verschillende situatiegebonden factoren kunnen de
kans op seksueel grensoverschrijdend gedrag in bepaalde contexten vergroten. Onder meer het gebrek
aan sociale controle en sancties op seksueel grensoverschrijdend gedrag (bijvoorbeeld in oorlogsgebieden en asielcentra), de specifieke machtsverhouding,
de tijd van de gebeurtenis (dag of nacht), de locatie
en de één-op-één-relatie tussen pleger en slachtoffer
(afwezigheid van anderen) spelen een rol. Ook situaties waarin veel alcohol of drugs worden gebruikt,
verhogen het risico op seksueel grensoverschrijdend
gedrag. Verder verhoogt ook ‘online zijn’ het risico
op confrontatie met seksueel grensoverschrijdend
gedrag, in de vorm van ongewenste seksueel getinte
vragen en webcambeelden.
TABEL Slachtoffers: risicogroepen, risicofactoren en risicosituaties
Risicogroepen (achtergrondfactoren):
• Meisjes/vrouwen.
• Etnisch-culturele minderheden (allochtone achtergrond).
• Opgegroeid in negatief (gezins-)klimaat.
• Getraumatiseerd in de jeugd (seksueel misbruik/(getuige van) huiselijk geweld).
• Eerder slachtoffer van seksueel geweld.
• Achtergrond van grote armoede.
Risicofactoren:
• Weinig seksuele interactiecompetentie (meisjes, vrouwen).
• Ambiguïteit in seksuele communicatie.
• Veel seks in ruil voor geld of iets anders.
• Veel losse seksuele contacten.
Risicosituaties:
• Mishandeling in partnerrelatie.
• Sterk door mannen gedomineerde werkomgeving.
• Verblijven in oorlogsgebieden.
• Vluchteling, asielzoeker (vrouwen).
• Combinatie alcohol en seks.
Een aantal van deze factoren kunnen bijdragen aan
de onduidelijkheid van de situatie doordat het beoordelingsvermogen van de pleger wordt belemmerd
en gedragingen van het slachtoffer verkeerd worden
geïnterpreteerd. Ook kunnen ze de gelegenheid voor
seksueel grensoverschrijdend gedrag verstrekken.
Achtergrondinformatie | 120
TABEL Plegers: risicogroepen, risicofactoren en risicosituaties
Risicogroepen (achtergrondfactoren):
• J ongens/mannen.
•E
tnisch-culturele minderheden voor SGG onder
jongeren (allochtone achtergrond).
•O
pgegroeid in negatief (gezins-)klimaat.
•G
etraumatiseerd in de jeugd (seksueel misbruik/(getuige van) huiselijk geweld).
Risicofactoren:
•W
einig seksuele interactiecompetentie (jongeren).
•S
terke gerichtheid op seks (jongeren).
•O
vermatig seksueel verlangen (volwassenen).
•A
fwijkende seksuele opwinding/fantasieën.
•P
ositieve attitude ten aanzien van dwang.
•N
egatieve attitude ten aanzien van vrouwen.
•G
eloof in verkrachtingsmythen.
•V
eel instrumentele seks.
•V
eel losse seksuele contacten (jongeren).
•A
mbiguïteit in seksuele communicatie (jongeren).
Risicosituaties:
•W
einig sociale controle.
•W
einig sancties op seksueel geweld.
•C
ombinatie alcohol en seks.
b. Risicofactoren voor medewerkers28
Ook voor medewerkers (leraars en medewerkers)
zijn risicofactoren in kaart gebracht. Ze vallen in
drie groepen factoren uiteen. De factoren met een *
aangeduid staan in verband met seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Bekwaamheid medewerkers
• Taken en bevoegdheden: onduidelijkheid over rol
en verantwoordelijkheden van persoonlijke begeleiding, coördinatie en andere taken.
•A
lgemene kennis en vaardigheden zijn onvoldoende (communicatievaardigheden, onervarenheid, te
weinig training en opleiding, verschillend reageren
op gedrag…).
•M
ogelijkheden en keuzes voor kinderen en jongeren onvoldoende benutten (niet betrekken bij keuzes of ondermijnen keuzemogelijkheden, te grote
controle, teveel betutteling, niet voldoende afstand
houden, weinig coaching…).
•O
mgang met kinderen en jongeren niet adequaat
(gebrek aan zorg, geen respect voor persoonlijke
bezittingen en geld van kinderen en jongeren, weinig warme en vriendelijke omgang…
Een professionele werkhouding
• Moraliteit is beperkt (kinderen en jongeren als een
probleem bekijken, geen individuele verschillen willen aanvaarden, veroordelende taal gebruiken, niet
gemotiveerd zijn…). *
• Gebrek aan betrouwbaarheid (afspraken niet nakomen, wisselende leraars en medewerkers, slecht
uitgevoerde taken, slechte communicatie tussen
leraars en medewerkers…).
• Ogen sluiten voor seksueel grensoverschrijdend gedrag (niet willen geloven dat dit voorkomt, geweld
‘gewoon’ vinden of goedpraten, niet melden van situaties… ).*
Open houding
• Mate van ondersteuning t.a.v. externe contacten:
informatie niet delen, niet stimuleren tot het aangaan van contacten, vijandig zijn tegenover externen of vriendschappen van de jongere…*
• Defensief zijn: agressieve en defenieve houding, intimideren van andere medewerkers, onwaarheden
verspreiden, gesloten teams.
Persoonlijke risicofactoren
• Psychische of psychiatrische problematiek.
• Negatief zelfbeeld of gebrek aan zelfvertrouwen.
• Verslavingsproblematiek.
• Problemen met emoties reguleren en uitdrukken.
• Geloof in het effect van fysieke straf en mishandeling.
• Gebrek aan pedagogisch besef.
• Sterke behoefte aan controle.
• In contact met cliënten zoeken naar warmte en
steun, waardering en bevestiging.
• Behoefte hebben eigen mannelijkheid, vrouwelijkheid of seksuele aantrekkingskracht te bewijzen.
• Een geschiedenis van grensoverschrijdend gedrag.
• Negatieve jeugdervaringen en gezinsomstandigheden.
• Stress en overbelasting.
28 Gebaseerd op: Janssens, K., Lammers, M., Hartog, Z., Goes, A. & Heeringa,
N., (2012). Toolkit Werken aan sociale veiligheid. Preventie en aanpak van
grensoverschrijdend gedrag in de zorg voor mensen met een verstandelijke
beperking. Utrecht: MOVISIE.
Achtergrondinformatie | 121
c. Risicofactoren voor organisaties
Ook hier onderscheiden we drie groepen van factoren.
Goede sturing door de verantwoordelijke(n)
• Verantwoordelijken zijn niet beschikbaar of nemen
rol niet op: onvoldoende beslissingen nemen, niet
ingrijpen bij regelovertredingen, groep die het beleid bepaalt.
• Een gesloten cultuur bevorderen: niet open staan
voor klachten, problemen ontkennen, weinig open
voor suggesties, defensief aansturen.
• Ontbreken van richtlijnen: er is geen visie en beleid
t.a.v. seksueel gedrag, niet uitgeklaarde verwachtingen en bevoegdheden, inconsistent gedrag van
verantwoordelijken.
• Onvoldoende zorg voor deskundigheid van medewerkers: geen nascholingsbeleid, groot personeelsverloop, hoog ziekteverzuim, geen werkoverleg of
supervisie, overbelaste medewerkers.
• Onvoldoende inzicht en ervaring.
Organisatie van de begeleiding
•E
r is geen begeleiding voorzien voor kinderen en
jongeren: geen ondersteuningsplan, geen programma, onvoldoende inzet van expertise en middelen,
weinig activiteiten.
•G
een gepaste begeleiding: vasthouden aan eigen
gemak, geen goede samenstelling van groepen,
geen differentiatie van het aanbod.
•G
een gepaste omgeving: geen gezonde, veilige, gezellige locatie.
d. Signalen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag
In de brochure ‘Grensoverschrijdend gedrag. Preventie,
detectie en aanpak’ (Kind en Gezin, http://www.
kindengezin.be/brochures-en-rapporten/brochures/
broch-grensoverschrijdend-gedrag.jsp#/16/) is een
signalenlijst opgenomen op p 13-14.
Verbinding tussen mensen
•G
ebrek aan interne verbinding: niet nakomen van
overleg afspraken, geen interne afstemming, geen
informele momenten.
•G
ebrek aan externe contacten: geïsoleerd zijn van
de buitenwereld, geen bezoekers.
Achtergrondinformatie | 122
SLOT
1 Een woord van dank
Dit Raamwerk Seksualiteit en Beleid kwam tot stand
dankzij de medewerking en expertise van heel wat
experten uit allerlei organisaties en structuren. Vooreerst danken we alle instellingen en organisaties
die in hun samenwerking met Sensoa de voorbije
tien jaren al bijdroegen aan het ontwikkelen van dit
Raamwerk. In de loop van 2011 werd het Raamwerk
Seksualiteit en Beleid verder ontwikkeld in een samenwerking tussen Sensoa en Child Focus en met
de onmisbare feedback van talloze experten. Zij kwamen tweemaal samen als feedbackgroep of gaven tijdens aparte ontmoetingen relevante commentaren.
Dit Raamwerk Seksualiteit en Beleid voor de sector van
onderwijs kwam tot stand in opdracht van het Departement Onderwijs en Vorming. Een werkgroep met
experten aangeduid door de verschillende organisaties die de engagementsverklaring van 29 februari
2012 voor de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in onderwijs ondertekenden,
werkte hieraan mee en heeft de bestaande expertise
mee geïntegreerd. De werkgroep, begeleid door Erika
Frans (Sensoa) en Astrid De Bruycker (Child Focus),
kwam driemaal samen in de loop van 2013.
Leden van de werkgroep:
Johan Royeaerd (OKO), Soetkin Bauwens (OVSG),
Liesbet Van der Heyden (OVSG), Patricia Desair
(CLB Antwerpen), Monique De Visscher (VSKO),
Martine Van Dun (VSKO), Katrien Bressers (VSKO),
Kris De Ruysscher (VSKO), André Mans (VSKO),
Trees Ameloot (VCLB), Tine Gheysen (VCLB), Philip
Guttig (CLB Brasschaat), Jef Van De Wiele (POV),
Brigitte Pycke (POV), Dirk Deceuninck (KOOGO),
Iris Van Schoorisse (GO! Ouders), Irene Indemans
(H. Hart Bree), Theo Kuppens (VCOV), Anneleen
Vermeire (VSK), Rita Van Durme (Dep. Onderwijs
en Vorming) , Katleen Kielbaey (Dep. Onderwijs en
Vorming).
Eindredactie: Kenny Kolijn (Child Focus), Johan Royeaerd (OKO), Eveline De Bie (Sensoa), Rita Van Durme (Dep. Onderwijs en Vorming).
De deelnemers aan de ‘Train de Trainers’
De stuurgroep engagementsverklaring onderwijs
Vanaan de zijlijn: Sigrid De Vuyst (GO!), Ann Keymeulen (GO!), De Paduwa Marianne (GO!), Jo Degroote (OVSG), Katrien Cornelis (OVSG), Ellen Van
Den Block (OVSG), Olaf Moens (VIGeZ), Lies Verhetsel (Sensoa).
Slot | 124
2 Referentielijst
Annon, J.S. (1976). The PLISSIT Model: a proposed
conceptual scheme for the behavioral treatment of
sexual problems. Journal of Sex Education an Therapy,
1976 (2): 1-15.
Anthoni, S., (Red.), (2011). Hulpverlening bij kindermishandeling. Over individuele weerbaarheid
en maatschappelijk kwetsbaarheid. Cahiers Seksuele
Psychologie & Seksuologie, nr. 5, Garant, Antwerpen –
Apeldoorn.
Bajema, C. (2001). Omgaan met ongewenst seksueel
gedrag op school. Copingsstrategieën van jongeren in het
voortgezet onderwijs. Assen: Van Gorcum.
Bal, S., Van Oost, P., De Bourdeaudhuij, I., & Crombez,
G. (2003). Avoidant coping as a mediator between
self-reported sexual abuse and stress-related symptoms in adolescents. In: Child Abuse & Neglect, Vol 27,
blz. 883-897.
Bancroft, J. (ed.) et al. (2003). Sexual development in
childhood. Bloomington: Indiana University Press.
Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van
huiselijk geweld en kindermishandeling, (2009). Nederlands Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport.
Bonte M. (2006). Betekenis en draagwijdte van het beroepsgeheim van de afdeling Operaties bij Child Focus.
Interne studie voor Child Focus. Brussel: Child Focus.
Bowlby, J.( 1982). Attachment and loss. Vol 1 Attachment, New York: Basic Books.
Bowlby, J., (1989). The Making and breaking of Affectional Bonds, Routledge Classics, New York.
Bowlby, J., (1988). A Secure Base, Routledge Classics,
New York.
de Graaf, H., Höing, M., Zaagsma, M., & Vanwesenbeeck, I. (2007). Tienerseks. Vormen van instrumentele seks onder tieners. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.
Bosch, E., Suykerbuyk, E., (2000). Seksuele voorlichting aan mensen met een verstandelijke handicap.
Baarn: Nelissen.
de Graaf, H., Neeleman, A., Vennix, P., & van SonSchoones, N. (2004). De seksuele levensloop. In:
Gijs, L., Gianotten, W., Vanwesenbeeck, I., & Weijenborg, P. (eds.). Seksuologie. Houten: Bohn Stafleu Van
Loghum, blz. 167-190.
Boszormenyi-Nagy, I., Krasner, B.R.,(2005). Tussen
geven en nemen. Over contextuele therapie, De Toorts,
Haarlem.
De Rycke, L. (2011). Geweld, gemeld en geteld. Aanbevelingen in de aanpak van geweld tegen kinderen
en jongeren. Brussel: KRC.
Cense, M., (1997). Rode kaart of carte blanche. Onderzoeksrapport risicofactoren voor seksuele intimidatie en
seksueel misbruik in de sport. Transact.
De Wiest, H. (1999). Het gerechtelijk verhoor van
kinderen. Een zicht op de praktijk. Maklu, Antwerpen/
Apeldoorn: Maklu.
Child Focus (2003). De grote kindervriend? Pedoseksueel misbruik: profiel/impact/preventie. Brussel: Child
Focus.
Exclaim! Young people’s guide to ‘Sexual rights: an IPPF
declaration (2011). IPPF, London.
Deboutte, G. (2009). Pesten en Geweld op School,
Handreiking voor een daadkrachtig schoolbeleid, Ministerie van Onderwijs en Vorming.
De Craim, C., (2012). Protocol van Moed : Durven samenwerken rond kindermishandeling : grensverleggend,
moedig en uitdagend. Draaiboek voor leerkrachten en
medewerkers.
de Graaf, H., Meijer, S., Poelman, J., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Utrecht:
Rutgers Nisso Groep/Nederlands Jeugd instituut/
MOVISIE.
Finkelhor, D. (1986). A sourcebook on child sexual
abuse. Newbury Park CA: Sage Publications.
Frans, E. (2009). Seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Algemene gids. Antwerpen: Sensoa.
Frans, E. & Franck, T. (2010). Vlaggensysteem. Praten
met kinderen en jongeren over seks en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Antwerpen: Sensoa.
Frans, E., Keygnaert I., (2010). Make it Work!. Training
Manual for Prevention of SGBV in the European Receptio, & Asylum Sector, ICRH Gent, Academia Press.
Slot | 125
Friedrich, W. N., Grambsch, P., Broughton, D., Kuiper,
J., & Beilke, R. L. (1991). Normative sexual behavior in
children. Pediatrics, nr. 88, blz. 456-464.
Friedrich, W.N., Fisher, J., Broughton, D., Houston, M., &
Shafran, C. S. (1998). Normative sexual behavior in children: A contemporary sample. Pediatrics, nr. 101, blz. 9.
Gescinska, A.A., (2009). From sexual Liberty to sexual liberation. Why we bear a moral Responsibility in Sexuality.
Graupner, H.G., (2000). Sexual Consent: The criminal
Law in Europe and Overseas. In: Archieves of Sexual
Behavior, Vol 29, No 5.
Haas, S., Cense, M., Ditzhuijzen, J.v., Berlo, W.V., (2009).
Seksueel Grensoverschrijdend gedrag binnen vrijwilligersorganisaties, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Ministerie van Justitie, Utrecht.
De Coen, D., De Man, L., Denys, K., Gombeir, D., Hendrickx, M., Hungenaers, F., Snauwaert, C., Steensels,
W., Van Camp, F. (Eds.). (2009). Handboek beleidsvoerend vermogen. Brussel : Politeia.
Höing, M. & van Oosten, N. (2009). Primaire preventie van seksueel geweld. In L., Gijs, Gianotten, W.L.,
Vanweesenbeeck, I. & Weijenborg, P.T.M., Seksuologie
(pp. 267-295). GA Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
IPPF Declaration of Rights (2009), IPPF, London.
Kendall-Tackett, K. (2002). The Health Effects of Childhood Abuse: Four Pathways by which Abuse Can Influence
Health. In: Child Abuse and Neglect, Vol 6/7, blz. 715-730.
Keygnaert, I. e.a. (2008). Hidden violence is a silent
rape: prevention of sexual and gender-based violence
against refugees in Europe. A participatory approach report. Gent: ICRH.
Kinderrechtencommissariaat Dossier (2010). Jongeren en seksualiteit. Het recht op seksuele gezondheid en
ontwikkeling, Visie en aanbevelingen.
Kooten Niekerk, J., van, (1990). Ongehoord. Naar een
protocol seksualiteit en seksueel misbruik van verstandelijk gehandicapten, Utrecht, PCI.
Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P. Woertman, L. & van
Berlo, W. (2011). Het vervolg op ‘Laat je nu horen!’
Utrecht: Universiteit Utrecht & RutgersWPF.
Lammers, M., Pauli, T., (2003). Van Calamiteit naar
Preventiebeleid. Beleid en praktijk van de gehandicaptenzorg op het gebeid van seksualiteit en seksueel misbruik, Transact, Utrecht.
Lammers M., Brants, L., (2010). Veiligheid in de residentiële Jeugdzorg. Van Incident tot Fundament. Vormgeving en implementatie van beleid rond bejegening,
seksualiteit en seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg, MOVISIE, Utrecht.
Landelijk overleg Preventiemedewerkers tegen seksueel Geweld (1990). Horen, zien…en spreken? Informatie
over seksueel misbruik van kinderen. Assen: Van Gorcum.
Landsdown, G.,(2009). “Evolving Capacities” explained, Child Rights Information Network, Crin Review 23.
Luyens, M., Van Parijs, J., Thys, A. (2003) Beleidsplan ter
Preventie en bestrijding van geweld, pesten en ongewenst
seksueel gedrag op school. Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, Departement Onderwijs, Limits.
Handelen bij vermoeden van seksueel misbruik van kinderen en jeugdigen. Richtlijnen voor beroepsbeoefenaren
(1994). Commissie Seksueel Misbruik van Jeugdigen.
Kramer, S., Janssens, K., Çinibulak, L. & Cense, M.
(2007). Over de grens. Opvattingen van jongeren en beroepskrachten over grensoverschrijdend seksueel gedrag
van jongeren. Utrecht: MOVISIE.
Herman, S. (2009). Het ecogram. Sociale netwerken in
kaart gebracht, Brussel, Politeia/VVSG.
Kuyper, A. (2010). Visie seksualiteit Justitiële Jeugdinrichtingen, Rutgers Nisso Groep, Utrecht.
Movisie (2010). Van incident tot fundament. Vormgeving en implementatie van beleid rond bejegening, seksualiteit en seksueel misbruik.
Hayez, J.-Y. (2005). Ook kinderen hebben een lichaam.
Kinderen leren omgaan met seksualiteit. Tielt: Lannoo.
Kuyper, A., (2010). Richtlijnen tot implementatie van
visie seksualiteit justitële jeugdinrichtingen, Rutgers
Nisso Groep, Utrecht.
Olrichs, Y., Wolf, E., (2004). Seksualiteitsbeleid? Gewoon doen! Handboek seksualiteitsbeleid voor GGZ instellingen. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.
Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P., Woertman, L. & van
Berlo, W. (2009). Laat je nu horen! Een onderzoek naar
grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen onder jongeren. Utrecht: Universiteit Utrecht.
Pieters, J., Italiona, P., Offermans, A-M & Hellemans,
S. (2010). Ervaringen van vrouwen en mannen met psychologisch, fysiek en seksueel geweld. Brussel: Instituut
voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.
Herbots, K., Ankaert, E., Van Grunderbeek, E. en Put J.
(2012). Professioneel Omgaan met Risico’s. Juridisch onderzoek naar de aansprakelijkheid van private non-profit
voorzieningen met de focus op jeugdhulp en kinderopvang. Brussel, Politeia/Vlaams Welzijnsverbond.
Slot | 126
Plummer, K.,(2002). The square of intimate citizenship. In: Citizenship Studies, 5(3), pp. 237-253.
Sensoa (2004). Beleidsplan voor scholen ter preventie
van ongewenst seksueel gedrag.
Protocol Kindermishandeling Justitie-Welzijn (2010).
Sensoa (2004). Draaiboek preventie seksueel misbruik. Implementatie van een beleid in een dienst voor
kinderopvang.
Putnam, F. (1993). Dissociative disorders in children.
Behavioral profiles and problems. In: Child Abuse &
Neglect, 17, blz.39-45.
Putnam, F.W. (2003). Ten-year research update review:
child sexual abuse. Journal of the American Academy of
Child and Adolescent Psychiatry, 42, nr.3, 269-278.
Raes, K., (1997). Seksuele bevrijding en ethiek. Over
normvervaging, permissiviteit en emancipatorisch
engagement. In: Jaarboek Seksualiteit, Relaties Geboortenregeling. Trefpunt CGSO.
Sensoa (2011). Relationele & seksuele vorming.
Handboek voor secundair onderwijs. Antwerpen/
Apeldoorn: Garant.
Sensoa (2011). Relationele & seksuele vorming.
Handboek voor secundair onderwijs.
Stevens, L. (2002). Seksuele meerderjarigheid in het
strafrecht? Rep & Roer, nr.14.
Stevens L., (2008). Recht met betrekking tot seksualiteit. Leidraad bij de colleges, KULeuven.
Straver, C. J., Cohen-Kettenis, P. T., & Slob, A. K. (1998).
Seksualiteit en levensloop. In: Slob, A. K., Vink, C. W.,
Moors, J. P. C., & Everaerd W. (1998). Leerboek seksuologie. Houten en Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
Ruttens-Vandevelde, I. (2010). Kadertekst Jongvolwassenen.
Stuart, M.R., Lieberman, J.A.,(1993). The fifteen Minute Hour: Applied Psychotherapy for the Primary Care
Physician, Westport, CT: Prager.
Schnarch, D. (1991). Constructing the sexual Crucible.
An integration of sexual and marital therapy. New York,
London, Norton & company.
Trainingspakket (2000). Aanpak en preventie van seksueel misbruik in residentiële voorzieningen, IPPF, Sensoa.
Schnarch, D. (1997). Passionate Marriage. Keeping
love and intimacy alive in committed relationships. New
York: Henry Holt& company.
Van Beek, A. (2006). Aanpak van seksueel geweld.
Stand van zaken en aanbevelingen voor beleid, onderzoek, preventie en hulpverlening. Utrecht/Den Bosch :
TransAct/Fiom/Rutgers Nisso Groep.
Schnarch, D. (2009). Intimacy & desire. Awaken the
passion in your relationship. New York, Beaufort Books.
Senperforto Frame of Reference: Prevention of SGBV in
the European Reception & Asylum Sector, (2010) ICRHGhent university.
Van Berlo, W. & Höing, M. (2006). Seksuele victimisatie. In F. Bakker, Vanwesenbeeck, I.(Red.), Seksuele gezondheid in Nederland 2006 (pp. 157-166). Delft: Eburon.
van der Doef, S. (1994). Kleine mensen grote gevoelens. Kinderen en hun seksualiteit. Amsterdam: De
Brink.
van der Doef, S. (2004). Kinderen en seksualiteit. De
seksuele opvoeding van kinderen van 0-17 jaar. Utrecht:
Kosmos-Z&K Uitgevers.
Van der Straete, I., & Put, J., (2005). Beroepsgeheim
en hulpverlening, Brugge, Die Keure.
Van IJzendoorn, M., Schuengel, C., & BakermansKranenburg, M. (1999). Disorganized attachment in
early childhood: Meta-analysis of precursors, concomitants and sequelae. In: Development and Psychopathology, 11, blz. 225-249.
Waites, M., (2005). The Age of Consent. Young People,
Sexuality and Citizenship, Palgrave Macmillan, New York.
Weeks, J. (1998). The sexual citizen. In: Theory, Culture & Society, SAGE, London, Vol 15 (3-4): 35-52).
Weeks, J. (1986, 2003, 2010). Sexuality, Routledge,
London, New York.
WHO Regional Office for Europe and BzgA (2010).
Standards for Sexuality Education in Europe. A framework for Policy Makers, Educational and Health Authorities and Specialists. Cologne.
Wilmink M., (2010). Toolkit in veilige handen. Hoe
maak ik mijn organisatie veilig? Over preventie van
seksueel misbruik van minderjarigen in het vrijwilligerswerk. Utrecht: Vereniging NOV.
Slot | 127
Aanvullend voor deze editie
M-VVSKO-2008-019. Enkele deontologische en juridische aspecten van leerlingenbegeleiding in het gewoon
secundair onderwijs.
M-VVSKO-2009-017. Leerlingenbegeleiding - communiceren over privacygevoelige informatie.
M-VVSKO-2007-038. Pesten, cyberpesten en steaming
van leerlingen door leerlingen: preventie en aanpak.
M-VVSKO-2006-057. Preventie en aanpak van zelfverwonding, depressie en zelfdoding bij jongeren.
M-VVSKO 2012-028. Visie op zorg voor de leerling in
het secundair onderwijs.
Balcaen, L. (2012). Herstelgericht werken op school. Bijzonder nummer TORB.
Interuniversitair Centrum voor Onderwijsrecht (2012).
Geweld op school: de bescherming van de integriteit van
het kind, congresbundel.
Handboek Beleidsvoerend vermogen, (2012). Brussel:
Politeia.
Kuyper, A. (2013). Seksualiteitsbeleid of struisvogelpolitiek? Model voor visie en beleid op seksualiteit, relaties en omgangsvormen 12+ voor residentiële jeugdzorg. RutgersWPF.
Lauwers, G. (2012). Naar een opleidingsonderdeel
in de nacholing voor onderwijzend personeel over het
juridische kader van toepassing op probleemsituaties
op school. Bijzonder nummer TORB.
Methodenbeschrijving Signs Of Safety. In: Databank
effectieve interventies Huiselijk Geweld, MOVISIE
(www/movisie.nl).
Beerten, M. (2012). Op weg naar een herstelgericht
beleid op school… Welwijs Nr. 4, pp 29-33.
Rutgers WPF (2012). Richtlijn Seksuele en relationele vorming. Visie, doelen en uitgangspunten.
Utrecht: Rutgers WPF.
De Bruycker, A., Frans, E. (2012). Seksualiteit en lichamelijke integriteit op school: aan de slag met het Raamwerk Seksualiteit en beleid. TORB.
Saveyn, J. (2008). Het beleidsvoerend vermogen van
de school als referentiekader voor schoolontwikkeling en
–begeleiding. PBDKO.
De Craim, C. (2012). De nood aan een handelingsprotocol op school voor de bescherming van de integriteit
van het kind. Bijzonder nummer TORB.
Syllabus handelingsgericht samenwerken: een zorg
voor school en CLB, 2010.
De Ruysscher, K. (2013). Ik en Jij, samen wij. Relationele vorming in de basisschool. COV Basis Schoolwijzer.
Taxatiegesprekken. Verhelderen vermoeden seksueel
misbruik, Training voor pedagogen en psychologen,
kennisnet.nl.
Frans, E. (2012). Seksueel misbruik en de school. Bijzonder nummer TORB.
Vandeurzen J. (2012). De integriteit van de leerling. Rol
en opdracht voor school en onderwijs. TORB.
Van Durme R., Le Roi, E. (2012). Naar een daadkrachtig beleid tegen antisociaal gedrag op school, TORB.
Vanobbergen, B., De Rycke, L. (2012). Geweld, gemeld
en geteld. Jongeren rapporteren over geweld op school.
Op zoek naar nuance. Bijzonder nummer TORB.
Vanobbergen, B. (2012). Aandacht voor integriteit op
school: prendre le risque de se mettre en ‘je’, TORB.
VLOR (2009). Vitaminen voor een gezondheidsbeleid op
school.
VLOR (2011). VLOR advies over Welbevinden en Gelijke
Kansen in het Gezondheidsbeleid op school.
VSK (2010). Omgaan met Kindermisbruik in onderwijs
of internaat.
De Ruysscher, K., Guelinckx, L., Hendrickx, H., Van
Bogaert, M., Van den Brande, M. (2013). Werken aan
een teamgedragen visie rond omgangsvormen in de
basisschool. School + visie, nr 4, pp24-27.
WHO (2013). WHO Guidance for implementation.
Standards for Sexuality Education. WHO Regional Office For Europe and BzgA.
Valckx, S., Lauwers, G. (2012). Een verkennende studie
naar de doorwerking van het Verdrag inzake Rechten van
het kind in het pestbeleid op basisscholen, TORB.
Slot | 128
Download