Raamwerk Seksualiteit en Beleid Kwaliteit, preventie en reactie in jouw school Versie voor Onderwijs, 2014 Sensoa President building, Vijfde verdieping, F.Rooseveltplaats 12 2060 Antwerpen Tel.: 03 238 68 68 www.sensoa.be www.seksuelevorming.be Sensoa bevordert als expertisecentrum de seksuele gezondheid in Vlaanderen. De kernthema’s van Sensoa zijn relationele en seksuele vorming, preventie van soa’s en hiv, preventie van ongeplande zwangerschappen, preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag en de integratie van mensen met hiv. Deze thema’s behandelen we vanuit een positieve benadering van seksualiteit. We werken op verschillende manieren naar uiteenlopende doelgroepen zoals het brede publiek, jongeren (en de professionelen die zich naar jongeren richten), homomannen, kwetsbare migranten en mensen met hiv. We stimuleren ook beleidsmakers om aandacht te hebben voor seksuele en reproductieve gezondheid in het internationale beleid. Onze concrete dienstverlening neemt verschillende vormen aan. Professionelen kunnen bij Sensoa Vorming terecht voor opleiding, bijscholing of vorming op maat rond seksualiteit, relationele en seksuele vorming en seksueel misbruik. Wie op zoek is naar kwaliteitsvol educatief materiaal om relationele en seksuele vorming te geven kan beroep doen op de Sensoa leermiddelenbank en www.seksuelevorming.be. Mensen met hiv en hun omgeving kunnen terecht bij Sensoa Positief voor ondersteuning, lotgenotencontact en alle mogelijke informatie over leven met hiv. Informatie over diverse aspecten van seksuele gezondheid voorzien we via onze websites www.seksualiteit.be, www.allesoverseks.be (voor jongeren), www.mannenseks.be (voor homomannen) en www.levenmethiv.be (voor mensen met hiv, hun omgeving en mensen die werken met hiv). Info is terug te vinden op www.sensoa.be. Child Focus Houba de Strooperlaan 292 1020 Brussel Tel.: 02 475 44 11 www.childfocus.be Child Focus is de Stichting voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen, een stichting van openbaar nut. Sinds 1998 stelt Child Focus zeven dagen op zeven en 24 uur op 24, zowel nationaal als internationaal, alles in het werk om vermiste kinderen terug te vinden en seksuele uitbuiting van kinderen te bestrijden. Child Focus is voor deze fenomenen enerzijds werkzaam als meldpunt en anderzijds als expertisecentrum dat studies en preventiemateriaal ontwikkelt. Titel: Raamwerk Seksualiteit en Beleid. Kwaliteit, preventie en reactie in jouw school. Versie voor Onderwijs. / Auteurs: Erika Frans en Astrid De Bruycker / Verantwoordelijke uitgever: Chris Lambrechts Voor meldingen van of vragen over een verdwijning, een ontvoering of seksueel misbruik bestaat het gratis noodnummer 116000. Jongeren met vragen over seksueel misbruik kunnen chatten via www.nupraatikerover.be. Mensen die kinderpornografie detecteren op het internet kunnen dit anoniem melden op het burgerlijk meldpunt www.stopchildporno.be. Child Focus beheert ook de website www.clicksafe.be, met boordevol informatie over een veilig en verantwoord internetgebruik voor kinderen en jongeren, en met links naar een hulplijn over veilig internet. © Sensoa & Child Focus, 2014 Met de steun van de Vlaamse Overheid In opdracht van: Departement Onderwijs en Vorming 1 Woord vooraf 6 Leeswijzer 2 Managementsamenvatting 7 4 3 Woordenlijst 8 Hoe navigeren? Vooraf 9 4 Doelgroep en actoren 1 Inhoud en doel 12 12 1 Een woord van dank 124 2 Referentielijst 125 Raamwerk Seksualiteit en Beleid Slot Kwaliteit, preventie en reactie in jouw school Een model voor beleid 14 3 Uitgangspunten voor een beleid 15 4 Beleidsdomeinen 20 22 1 Denkkaders 85 2 Normatieve lijst seksuele ontwikkeling Achtergrondinformatie 25 Beleidsinstru31 menten 35 104 3 Relationele en seksuele vorming 107 113 4 Beroepsgeheim en andere begrippen 5 Risico- en beschermingsfactoren (en signalen) 119 79 2 Motivering en situering 5 Naar een gezondheidsmatrix 6 Een planning maken 1 Een leidraad 2 Uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie 3 Beleidsmatrix en interventies 45 4 Competentiechecklist 51 5 Aandachtspunten bij communicatie over lichamelijke en seksuele integriteit 59 6 Het Vlaggensysteem 66 7 Checklist omgangsregels 67 70 8 De gedragscode 9 Een handelingsprotocol 10 Wegwijzer Leeswijzer Deze teksten van het Raamwerk zijn werkinstrumenten die kunnen gebruikt worden om het beleidsvoerend vermogen van je school in praktijk te brengen en om het schoolbeleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit handen en voeten te geven. Beleid is een levende materie. We vergelijken het met een boom: deze wordt gevoed vanuit de wortels en vanuit de bladeren, zijn stevigheid zit in zijn stam en zijn vorm, de takken zijn duurzaam en groeien organisch. Verschillende delen van de boom verwijzen naar 4 elementen in een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit: • Wortels: funderingen, verantwoording: waar is het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit op gebaseerd, wat ligt eraan ten grondslag, welke zijn de denkkaders en algemene principes, missie van de school en specifieke context. • Stam: gemeenschappelijke visie, gedeelde keuzes en afspraken, aandachtpunten en overtuigingen. De stam geeft stevigheid en voedt, verbindt de takken met de wortels. • Takken: concretisering van een beleidsvisie in diverse activiteiten, procedures, initiatieven,… op een duurzame manier. Dit is een organisch proces en integreert zich geleidelijk in alle aspecten van het beleid. Alle beleidsinstrumenten kunnen helpen deze takken te laten groeien of te snoeien. Je kan het Raamwerk op verschillende manieren gebruiken: • Als eerste kennismaking met wat een schoolbeleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit kan inhouden: lees als inleiding ‘een model voor beleid’. Deze bladzijden geven de essentie weer. • Je wil op schoolniveau een visie ontwikkelen: dan vind je in de ‘leidraad’, ‘uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie’ en ‘het Vlaggensysteem’ de nodige inspiratie. Lees ook in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’. • Je wil een check op of verfrissing van het bestaande beleid: lees de ‘beleidsmatrix en interventies’ , ‘checklist omgangsregels’ en ‘het Vlaggensysteem’. • Je wil goed voorbereid zijn op mogelijke incidenten: bekijk ‘handelingsprotocol, de ‘beleidsmatrix en interventies’ en ‘de gedragscode’. • Er leven vermoedens of er circuleren geruchten, je wil uitklaren wat er aan de hand is: het ‘handelingsprotocol’ en ‘aandachtspunten bij communicatie’ zijn eventuele nuttige instrumenten. • Je hebt een incident meegemaakt en wil het schoolbeleid op een aantal vlakken bijsturen: lees ‘aandachtspunten bij communicatie’ en de ‘beleidsmatrix en interventies’. • Je wil op vlak van relationele en seksuele vorming een schoolcurriculum uitwerken: kijk naar de onderdelen educatie in de ‘beleidsmatrix en interventies’, ‘relationele en seksuele vorming’ en ‘normatieve lijst’ in de achtergrondinformatie. • Je wil het thema meer gewicht geven in de professionalisering van je team: bekijk de ‘competentiechecklist’, de ‘aandachtspunten bij communicatie’ , de ‘gedragscode’ en ‘de leidraad’. Ook ‘het Vlaggensysteem’ is een goede methodiek om te starten; • Je wil de samenwerking en betrokkenheid tussen leraren, de schoolnabije diensten en externen verbeteren op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit: lees de ‘leidraad’, de ‘beleidsmatrix en interventies’, ‘het Vlaggensysteem’, het ‘handelingsprotocol’ en de ‘wegwijzer’. Je ziet het. Het is niet strikt noodzakelijk om alles in dit document in één keer door te nemen. Je plukt er uit wat voor jou relevant is. Dit materiaal kan je helpen het eigen opvoedingsproject van je school op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit op te frissen, te verbeteren en aan te passen. In onderwijs bestaan er verschillende methodieken om een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit uit te werken. In het Raamwerk wordt er gewerkt met de beleidsdriehoek. Het is één manier om naar een beleidsrealiteit te kijken. In onderwijs bestaan er ook verschillende referentiekaders die een invloed uitoefenen op en interfereren met een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit van kinderen en jongeren. We komen er verder in de tekst nog op terug. Bij het uitstippelen van een beleid maakt het echter niet uit op welke methodiek/referentiekader beroep wordt gedaan. Wel is het belangrijk rekening te houden met de verschillende deelelementen die in de tekst verder zijn beschreven. • Bladeren en vruchten: resultaten van de inspanningen zoals de tevredenheid van de gebruiker en de medewerkers, een verhoging van de slaagkansen, … die op hun beurt weer voeding geven aan de boom. Leeswijzer | 4 VOORAF 1 Woord vooraf Over grenzen Kinderen hebben het recht om op te groeien in een omgeving waar ze zich lichamelijk en geestelijk veilig voelen. Volwassenen hebben de plicht om hen die omgeving te geven, in het gezin, op school, in de sport- of jeugdclub. Het is een ondraaglijke paradox dat net op die plekken waar kinderen hun vertrouwen geven aan volwassenen, dat vertrouwen soms misbegrepen of misbruikt wordt en omslaat in een moeizaam te herstellen gevoel van onveiligheid. Twee jaar geleden deelde de Vlaamse Regering mee actie te ondernemen tegen alle mogelijke vormen van seksueel geweld tegenover minderjarigen. Omdat de school de enige biotoop is waar letterlijk alle kinderen in een formele leeromgeving samen zitten, gedurende minstens 15 jaar, ondertekenden vijf maanden later vertegenwoordigers van de netten, van ouders, van scholieren… een gezamenlijk engagement. Dit Raamwerk is een zichtbaar resultaat van dat gedeelde engagement. Het gaat over grenzen. Over de grens tussen affectie en afstand. Grenzen waar je niet over mag. Die grens ligt waar de fysieke en geestelijke integriteit van de kinderen bedreigd wordt. Het gaat ook over grenzen die best doorbroken worden: grenzen tussen gezin, vrije tijd, school. Beslotenheid is, als het gaat over het welbevinden van onze kinderen, geen goeie keuze. Samenwerking is dat wel. Het is een lijvig document geworden, waarmee scholen en pedagogische begeleidingsdiensten aan de slag moeten. Geen kookboek met kant-en-klare recepten in 30 minuten, maar eerder een handleiding voor voedingsdeskundigen om eigen recepten te ontwikkelen. Recepten op maat van de eigen school, de eigen context, maar steeds gebaseerd op gedeelde inzichten, gedeelde kennis, gedeelde methodieken. Ik hoop dat het, als een potentieel naslagwerk, gebruikt wordt om ook heel concrete cases mee te voeden en ook die concrete aanpak te delen. Een spalier – een raamwerk – geeft steun aan klimplanten. Ik hoop dat onderwijs hiermee een extra steun krijgt om kinderen veilig te laten groeien. Pascal Smet, Vlaams Minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Vooraf | 6 2 Managementsamenvatting Dit Raamwerk Seksualiteit en Beleid is een werkdocument dat scholen kan helpen bij het uitwerken of aanvullen van het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit, inclusief alle thema’s die daaraan verbonden zijn. Voor elke school zullen telkens andere elementen meer of minder bruikbaar zijn en kan je de verschillende onderdelen aanpassen aan eigen noden. Het Raamwerk bestaat uit drie grote onderdelen. 1. Een model voor het beleid: a. Vertaald in uitgangspunten op drie niveaus van beleid (kwaliteit, preventie en reactie). b. Verder geconcretiseerd in initiatieven per beleidsdomein (zorg en educatie, huisregels en accommodatie, deskundigheid en communicatie). 2. Instrumenten die het beleid toepasbaar maken in de praktijk: a. Een leidraad: hier kan je ideeën opdoen over hoe je het proces kan aanpakken. b. Uitgangspunten voor een beleidsvisie: deze kunnen gebruikt worden om een visie uit te werken. c. Een uitgewerkte beleidsmatrix geeft je suggesties voor mogelijke interventies en werkwijzen. d. Een competentiechecklist voor medewerkers, die je kan gebruiken om competenties en noden aan nascholing in kaart te brengen. e. De aandachtspunten bij communicatie over lichamelijke en seksuele integriteit geven je suggesties om met privacygevoelige informatie om te gaan. f. Het Vlaggensysteem: een methodiek die kan helpen om vanuit concrete voorbeelden een pedagogische visie te ontwikkelen. g. Een checklist voor omgangsregels: deze kan je gebruiken bij het opstellen van afspraken en schoolreglement. h. Een gedragscode: een instrument te gebruiken om de verwachtingen naar het schoolteam met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit te formuleren. i. Een handelingsprotocol: een stapsgewijs voorstel tot handelen dat je kan gebruiken bij een vermoeden, een onthulling of een vaststelling van seksueel misbruik. j. Een wegwijzer met adressen en contactgegevens waar je kinderen en jongeren kan naar doorverwijzen of waar je zelf terecht kan voor advies en ondersteuning. 3. Achtergrondinformatie: a. Denkkaders voor een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit, met linken naar meer bronnenmateriaal. b. De normatieve lijst seksuele ontwikkeling, die je een idee geeft van leeftijdgebonden seksueel gedrag. c. Een overzicht relationele en seksuele vorming, dat je een idee geeft van wat er op welke leeftijd aangeboden kan worden aan kinderen en jongeren; d. Beroepsgeheim en andere begrippen: informatie over de huidige wetgeving terzake. e. Een overzicht risicofactoren voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. We voegen tot slot ook een uitgebreide referentielijst toe. Lezers die meer willen weten, kunnen zo makkelijk de weg vinden in de bestaande literatuur en voorbeelden. Vooraf | 7 3 Woordenlijst Beleidsniveaus In het Raamwerk spreken we over een beleidsdriehoek waarin drie beleidsniveaus worden onderscheiden: kwaliteitsbeleid, preventiebeleid en reactiebeleid (zie figuur in ‘een model voor beleid’). Preventiebeleid Een preventiebeleid bouwt verder op een kwaliteitsbeleid, maar gaat dieper in op het herkennen van risicovolle situaties en investeert in acties die deze risico’s kunnen verminderen of wegwerken. Kwaliteitsbeleid Een kwaliteitsbeleid schept randvoorwaarden rond zorg, educatie, accommodatie en communicatie voor lichamelijke en seksuele integriteit binnen een schoolcontext. Het kwaliteitsbeleid is voorwaardenscheppend voor de andere niveaus. Reactiebeleid Een reactiebeleid bouwt verder op het preventiebeleid en bepaalt hoe met een incident kan worden omgegaan en welke nazorg er moet voorzien worden. GEZONDHEIDSMATRIX Beleidsdomeinen en matrix In het Raamwerk kijken we naar de volgende beleidsdomeinen: eductie en zorg, huisregels en accommodatie, deskundigheidsbevordering en communicatie. In de beleidsmatrix koppelen we deze domeinen aan de beleidsniveaus kwaliteit, preventie en reactie (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’). Beleidsmatrix en gezondheidsmatrix Beide kaders zijn vergelijkbaar, maar komen niet helemaal overeen. We zorgden voor een vergelijking: de invulling van het begrip ‘zorg’ en ‘educatie’ is in beide kaders gelijklopend, maar er zijn kleine verschillen: BELEIDSMATRIX Educatie Educatie Gezondheidseducatie van de individuele leerling, op klasniveau, op schoolniveau zoals Idem het invullen van de eindtermen, ontwikkelingsdoelen en het curriculum. In deze matrix zijn ‘deskundigheidsbevordering’ en ‘communicatie’ aparte domeinen. Educatie op schoolniveau is deskundigheidsbevordering van het schoolteam. Educatie naar de omgeving bevat het informeren van ouders. Facilitatie Accommodatie Fysieke omgeving, schoolklimaat, voorzieningen voor gezondheidszorg voor leerlingen Fysieke omgeving en voorzieningen voor de leerling. en personeel. Ondersteuning gebeurt door structurele maatregelen. Huisregels Dit komt overeen met ‘regulering’ in de gezondheidsmatrix en met het leefklimaat uit Regulering ‘facilitatie’. School- en arbeidsregelement, informele afspraken op klas- of schoolniveau. Deskundigheid Alle initiatieven rond professionalisering van het schoolteam staan hier onder. Zorg en begeleiding De begeleidingstrajecten in de school, de vroegdetectie van problematieken. Zorg Aandacht, opvang en begeleiding van de leerling met vragen, problemen of noden op vlak van o.a. lichamelijke en seksuele integriteit. Communicatie Communicatie met alle betrokkenen en onderling: de leerlingen onderling, tussen het schoolteam en de leerlingen, de ouders en externen. Er is nog een verschil tussen de gezondheidsmatrix en de beleidsmatrix. De gezondheidsmatrix vertrekt vanuit initiatieven op het niveau van de leerling, de klas, de school en de omgeving. De beleidsmatrix focust op de kwaliteit, preventie en reactie op niveau van de school. Vooraf | 8 Zorgcontinuüm Het zorgcontinuüm wordt uitgelegd in de achtergrondinformatie (zie ’kwaliteit van leven’ onder ‘denkkaders’). Dit model vraagt om integraal te kijken naar zorg voor de leerling, in een opeenvolging van fases en stappen die op elkaar aansluiten en voortbouwen. Onder ‘zorg’ wordt in de brede basiszorg kwaliteitsvol onderwijs verstaan en dit verwijst dus ook naar de basisdidactiek van de leraar, het didactisch materiaal, en het invullen van de algemene onderwijsbehoeften van alle leerlingen. Ook in de fase van de verhoogde zorg verwijst men naar specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen of groepen en naar structurele maatregelen, samenwerking met derden enzovoort. Seksueel grensoverschrijdend gedrag Seksueel grensoverschrijdend gedrag is elke vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, in verbale, non-verbale of fysieke zin, waarbij aan één of meerdere van de volgende zes criteria niet wordt voldaan: (1) wederzijdse toestemming, (2) vrijwilligheid, (3) gelijkwaardigheid, (4) leeftijds- of ontwikkelingsadequaat, (5) contextadequaat en (6) zelfrespect. Seksueel misbruik Seksueel misbruik is elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in verbale, non-verbale of fysieke zin, opzettelijk of onopzettelijk (bijvoorbeeld misbruik onder jonge kinderen en jongeren), waar geen wederzijdse toestemming voor bestaat, en/of die op een of andere manier is afgedwongen en/of waar het slachtoffer veel jonger is of in een afhankelijke relatie staat. 4 Doelgroep en actoren Dit raamwerk is bedoeld voor: Kinderen en jongeren Met het woord kind worden alle kinderen tussen 0-12 jaar bedoeld, met jongeren deze van 12 tot 18 jaar. Het Raamwerk is dus geschreven met als doelgroep alle leerlingen binnen die leeftijdscategorieën. Voor +18-jarige studenten zijn dezelfde principes van toepassing, maar moet men mogelijk rekening houden met een ander regelgevend kader. Het schoolteam Hiermee bedoelen we alle leden van het schoolteam zoals leraren, opvoedend en ondersteunend personeel, onderhoudspersoneel, stagiairs en mensen die zich vrijwillig inzetten binnen de school zoals leesouders. Daarbinnen maken we een onderscheid tussen: De school We verwijzen naar de school als entiteit, maar de actor kan ook een scholengemeenschap, scholengroep, een campus, een internaat, een academie zijn. Onderdelen van een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit kunnen op elk niveau worden uitgewerkt. Soms kan het efficiënter zijn op een structureel hoger niveau te werken. • Middenkader: iedereen die op een coördinerend en ondersteunend vlak tussen klas- en vakleraren en directies werkzaam is (leerlingbegeleider, graadcoördinator, ICT-coördinator,…). Een aantal bepalingen binnen het beleid lijken enkel van toepassing binnen een residentiële context. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. Aanspreekpunten Afhankelijk van de afspraken binnen de school kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur, iemand van het CLB-team…), die aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding, crisisteam…). • Onderwijzend en ondersteunend personeel (opvoeder of administratief werker). • Directieteam: de (leden van de) directie en het schoolbestuur. Vooraf | 9 Partners Schoolnabije partners Hiermee verwijzen we in eerste instantie naar medewerkers van de Pedagogische Begeleidingsdiensten (PBD) en de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB): - De PBD’s kunnen scholen vraaggestuurd begeleiden en hun beleidsvoerend vermogen versterken. - De CLB’s hebben een decretale opdracht om het welbevinden en de gezondheid van de kinderen en jongeren te verhogen en aan preventieve en vraaggestuurde (gezondheids)zorg te doen vanuit een multidisciplinaire invalshoek. Ze hebben bovendien een draaischijffunctie tussen de school en gezondheids en welzijnsvoorzieningen. Expertiseorganisaties Expertisecentra zoals Sensoa (Vlaams expertisecentrum voor seksuele gezondheid), VIGeZ (Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie) … kunnen scholen ondersteunen via modellen, instrumenten, opleidingen en advieswerk. Externen Externen zijn personen of organisaties die geen deel zijn van het schoolteam, maar kunnen betrokken zijn bij de educatie en/of zorg en begeleiding van de kinderen en jongeren. We denken hierbij aan Jong & Van Zin, JAC’s (Jongeren Adviescentra), lokale besturen of diensten. Voor adressen verwijzen we naar het instrument ‘wegwijzer’. Ook de ouderkoepelverenigingen en de Vlaamse Scholierenkoepel hebben een ondersteunende rol voor scholen in de samenwerking met ouders en met leerlingenraden. Ouders zijn immers de eerste verantwoordelijken in de opvoeding van hun kinderen. Om die taak ten volle op zich te kunnen nemen is het belangrijk dat ouders kunnen participeren in het schoolbeleid, zowel formeel als informeel. Ook leerlingen kunnen zinvol participeren aan het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Vooraf | 10 EEN MODEL VOOR BELEID 1 Inhoud en doel Dit eerste deel van het Raamwerk Seksualiteit en Beleid kan jouw school helpen een eigen beleidsvisie uit te werken op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit. Dit gedeelte bestaat uit uitgangspunten voor een beleidsvisie, ingedeeld per beleidsniveau: kwaliteit, preventie en reactie. Daarop volgt een concretisering per beleidsdomein. We helpen je school initiatieven in kaart te brengen op vlak van zorg en educatie, huisregels en accommodatie, deskundigheid van medewerkers en communicatie. Niet alle uitgewerkte elementen zijn relevant voor alle scholen of moeten even uitgebreid aan bod komen in een beleidsplan. Het is de bedoeling dat jouw school een afweging en een selectie maakt van de verzamelde elementen. Zo kan je komen tot doelstellingen op maat van en een planning afgestemd op het eigen opvoedingsproject van jouw school. 2 Motivering en situering Een beleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit is altijd aangepast aan de noden en behoeften van je school. Dit beleid bestaat uit een aantal onderdelen: een visie, doelstellingen per beleidsdomein, een planning en een aantal uitgewerkte procedures. Om dit geheel te realiseren is een proces nodig waaraan verschillende partners participeren en dat regelmatig herhaald wordt. Meer info vind je in het instrument ‘leidraad’. 2.1 Een visie Een uitgewerkte visie op lichamelijke en seksuele integriteit is een noodzakelijk onderdeel van een beleid van een school die bezig is met educatie, opvoeding, begeleiding, zorg en opvang van kinderen en jongeren. Een visie moet richting geven aan het verbeteren van de educatie, zorg en veiligheid van kinderen en jongeren, het verhogen van de professionaliteit van het schoolteam en het bevorderen van de communicatie met alle betrokkenen over de verwachtingen, keuzes en aanpak. Een visie is de stam van de boom. Voor het formuleren van een visie maken we gebruik van een aantal bestaande gezaghebbende (internationale) denkkaders die relevant zijn voor de thema’s lichamelijke en seksuele integriteit. Deze denkkaders kunnen de school helpen de uitgangspunten en doelstellingen voor het beleid op te stellen. Meer info vind je in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’, waar we ook de link maken met bestaande onderwijsspecifieke denkkaders en aanknopingspunten in Vlaanderen. De denkkaders vormen de wortels van onze boom. Het ontwikkelingskader De seksuele ontwikkeling is een universeel proces, dat elk individu doormaakt, en dat grotendeels ook de noden en vragen binnen bepaalde leeftijdsfases bepaalt. Ontwikkeling gebeurt op cognitief, fysiek, psychologisch en sociaal vlak en is voor elk individu uniek. Tegelijk zijn er ook gemeenschappelijke elementen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’ en ‘normatieve lijst’). Het rechtenkader In het denken over seksualiteit is het rechtenkader een belangrijke kapstok. Een leidraad is het “IPPF Charter voor seksuele en reproductieve rechten”. Ook het meer recente ‘Sexual Rights Declaration’ is een bruikbaar kader. Daarnaast is er het “Verdrag inzake de Rechten van het Kind”, dat kinderen en jongeren ziet als mensen met rechten, ook op vlak van seksualiteit. Recht op informatie en recht op participatie zijn twee voorbeelden van rechten die ook op schoolniveau hun rol zullen spelen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’). Juridisch en regelgevend kader Wat mag en wat mag niet volgens het strafrecht en het burgerlijk recht? Het strafrecht heeft voornamelijk ervaring met bescherming tegen ongewenste vormen van seksueel gedrag, maar geeft ook een aantal uitgangspunten weer zoals goede zeden, seksuele meerderjarigheid, consensualiteit. Wat is er met betrekking tot dit thema opgenomen in de regelgeving in onderwijs? Hoe zit het met schoolreglementen? Ambtsgeheim en beroepsgeheim, bescherming van de privacy? Voor meer info, zie ‘denkkaders’ en ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ in de achtergrondinformatie. Ethisch kader Welke normen en waarden willen we verdedigen over seksuele en intiem lichamelijke contacten? Gangbare denkpistes en concepten zoals ‘sexual citizenship’ en seksuele cultuur worden uitgelegd. Ook de zes criteria uit het Vlaggensysteem worden hier meegenomen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’ en instrument ‘het Vlaggensysteem’). Kwaliteit van leven Naarmate mensen betekenisvolle en warme relaties hebben met mensen uit de meest dichtbije relatiecirkels, verhoogt de kwaliteit van hun leven. Een beleid rond kwaliteit van leven kan er zich op richten dat de relatiecirkels van mensen voor wie de scholen de zorg opnemen, voldoende kwaliteit en contacten garanderen (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’). Een model voor beleid | 12 Seksuele gezondheid Internationale definities over seksualiteit, seksuele gezondheid en relationele en seksuele vorming kunnen als uitgangspunt dienen om de visie van de werking in een breder kader te situeren. Wat verstaat de Wereldgezondheidsorganisatie, de UNESCO of een andere toonaangevende organisatie onder seksualiteit (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’ en ‘relationele en seksuele vorming’)? Traumatogene modellen Er is in de loop van de laatste 20 jaar veel onderzoek verricht naar de gevolgen en effecten van (seksueel) misbruik op korte en lange termijn bij slachtoffers. Daaruit hebben we begrepen dat seksueel misbruik één van de ergste trauma’s is (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’). De uitgangspunten van deze denkkaders werden omgezet in uitgangspunten voor een beleid. Het instrument ‘uitgangspunten’ biedt een opsomming van relevante uitgangspunten, waaruit je voor jouw school een eigen selectie kan maken. Het uitwerken van een visie is altijd het werk van een groep en de visie moet voldoende gedragen en gedeeld worden door alle betrokkenen. Een visie is een richtinggevend instrument dat de algemene lijnen voor een voldoende lange tijd uittekent. Het is bij het uitwerken van een visietekst niet nodig om in detail in te gaan op specifieke afspraken en regels. Die kunnen wel worden opgenomen in bijvoorbeeld je schoolreglement of de leefregels van je school. Op die manier zal een visietekst een langere looptijd hebben dan een afsprakenboek of reglement. Het geeft de algemene principes weer en de wijze waarop deze geconcretiseerd worden in diverse domeinen van het beleid. Een visietekst heeft een strategische functie, en bevat ook best een soort historiek: wie heeft er aan meegewerkt, wanneer is het bekrachtigd, hoe en wanneer werd het geëvalueerd en geactualiseerd? De visie op lichamelijke en seksuele integriteit heeft linken met andere visieteksten en thema’s zoals pesten, sociale vaardigheden, gezondheid, welbevinden en veiligheid. Binnen je school kan je dus best streven naar een maximale integratie van dit thema in het schooleigen opvoedingsconcept, bestaande beleidsdocumenten en werkwijzen. Meer info over hoe je hiermee aan de slag kan, vind je in het instrument ‘leidraad’. 2.2 Drie beleidsniveaus Er zijn verschillende beleidsniveaus in de beleidsdriehoek: - Een kwaliteitsbeleid geeft rond zorg, educatie, accommodatie en communicatie een kader voor lichamelijke en seksuele integriteit binnen een school. Dit niveau is het belangrijkste, want het is voorwaardenscheppend voor de andere niveaus. - Een preventiebeleid bouwt verder op een kwaliteitsbeleid, maar gaat dieper in op het herkennen van risicovolle situaties en investeert in acties die deze risico’s kunnen verminderen of wegwerken. - Een reactiebeleid bouwt verder op het preventiebeleid en bepaalt hoe met een incident kan worden omgegaan en welke nazorg er moet voorzien worden. Een kwaliteitsbeleid beschrijft de visie van je school op hoe alle betrokkenen met elkaar omgaan op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit en hoe deze kwaliteiten worden verankerd in de dagelijkse werking en praktijk. Het kwaliteitsbeleid vormt een vertrekpunt, de andere onderdelen bouwen daarop verder. Soms gaat een school pas naar aanleiding van een incident een beleid uitwerken. Het gevaar is dan groot dat de school enkel focust op een reactiebeleid of preventiebeleid en geen aanknopingspunten biedt voor een positieve beleving. Figuur: Een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit Reactiebeleid Preventiebeleid Kwaliteitsbeleid De hierna beschreven uitgangspunten zijn hoofdzakelijk geformuleerd met de kinderen en jongeren als onderwerp, omdat dit de belangrijkste doelgroep is waarvoor een beleid ten dienste staat. De zorg voor kinderen en jongeren kan echter niet losgekoppeld worden van de zorg voor medewerkers. Dit impliceert onder meer dat er voldoende wordt nagedacht over welke ondersteuning er nodig is voor alle betrokkenen. Betrokken zijn het schoolteam op alle niveaus (directie, middenkader en onderwijzend en ondersteunend personeel), de ouders en de schoolnabije diensten zoals bijvoorbeeld het CLB die een draaischijffunctie kunnen vervullen. Bij elk beleidsniveau is daarom een doelstelling toegevoegd die verwijst naar het schoolteam en schoolnabije diensten. Deze doelstellingen worden verder geconcretiseerd in het beleidsdomein competenties (cfr. infra). Een model voor beleid | 13 3 Uitgangspunten voor een beleid Deze uitgangspunten zijn grotendeels afgeleid uit de voor lichamelijke en seksuele integriteit relevante en gezaghebbende denkkaders (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’). Deze uitgangspunten kunnen de start vormen van een denkoefening over de visie van de school op dit onderwerp. Niet alle uitgangspunten zullen relevant zijn, maar een selectie uit deze uitgangspunten kan deel uitmaken van de visie van de school. Het instrument ‘uitgangspunten’ gaat dieper in op elk van de onderstaande uitgangspunten. Je kan dit instrument gebruiken om te komen tot een keuze op maat van jouw school. Vragen als ‘Wie moet aanwezig zijn bij deze denkoefening? Hoe pak je deze denkoefening aan?’ worden beantwoord in het instrument ‘leidraad’. 3.1 Uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid Het kwaliteitsbeleid is een voorwaardenscheppend kader dat expliciteert hoe de school omgaat met seksualiteit, lichamelijke integriteit en aanverwante onderwerpen. Het beschrijft eveneens wat beschouwd wordt als noodzakelijke educatie en zorg voor en begeleiding van kinderen en jongeren, accommodatie en leefklimaat en basisdeskundigheden van het schoolteam. Ook de wijze waarop de communicatie over dit onderwerp georganiseerd en gevoerd wordt, maakt deel uit van dit kwaliteitsbeleid. Een school kan al gewerkt hebben aan het kwaliteitsbeleid door lessen relationele en seksuele vorming (RSV) te organiseren, door te peilen naar de verwachtingen van leerlingen, door nascholing te volgen… Het kwaliteitsbeleid heeft veel gemeenschappelijke uitgangspunten met andere beleidsthema’s zoals welbevinden, gezondheid, goed schoolklimaat, participatie van leerlingen en ouders, professionalisering, samenwerking binnen en buiten de school, een zorg- beleid. Het wordt best ook ingebed in een globale aanpak. Het is wel belangrijk om lichamelijke en seksuele integriteit expliciet te vermelden. Hieronder vind je een reeks uitgangspunten die richtinggevend kunnen zijn bij het ontwikkelen van een visie op kwaliteit. Deze uitgangspunten moeten het mogelijk maken dat de school alle maatregelen neemt die nodig en wenselijk zijn om het kwaliteitsbeleid met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren te verbeteren: - Kinderen en jongeren hebben recht op welzijn en een goede kwaliteit van leven op school. - Elk individu is een seksueel en sociaal wezen en seksualiteit en relaties maken onlosmakelijk deel uit van het mens-zijn. - Kinderen en jongeren hebben recht op informatie en relationele en seksuele opvoeding/educatie. - Kinderen en jongeren hebben recht op toegang tot hulp, ondersteuning, zorg en dienstverlening met betrekking tot seksuele gezondheid. Het CLB heeft hierbij een draaischijffunctie. - Kinderen en jongeren hebben recht op maximale autonomie en keuzevrijheid in hun seksuele en relationele leven, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkeling. - Kinderen en jongeren hebben recht op privacy. - Kinderen en jongeren worden ondersteund in het ontwikkelen van een maatschappelijk aanvaardbare seksuele moraal, dit wil zeggen een moraal die (rechts)geldig, erkend en werkbaar is. - Kinderen en jongeren hebben recht op open en correcte communicatie over seksualiteit zodat vragen, wensen, problemen en verschillen in visies bespreekbaar zijn. - Kinderen en jongeren worden samen met hun opvoedingsverantwoordelijken betrokken bij het ontwikkelen van een beleid. - Het gevoerde beleid met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren is juridisch correct. - De school neemt alle maatregelen die nodig en wenselijk zijn om het kwaliteitsbeleid met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren te verbeteren. 3.2 Uitgangspunten voor een preventiebeleid Bij preventie denken we aan risico’s op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit, die ongewenst en dus beter te voorkomen zijn. Voorbeelden zijn seksueel misbruik, gendergerelateerd geweld, frustraties en pesterijen. Een school kan al gewerkt hebben aan fundamenten voor het preventiebeleid via bijvoorbeeld een anti-pestbeleid, lessen rond soa- en hivpreventie, goede organisatie van toezichten... Het voorkomen van risico’s vertaalt zich in de volgende uitgangspunten: - Kinderen en jongeren hebben recht op lichamelijke integriteit en op veiligheid en gezondheid op vlak van seksualiteit. - Kinderen en jongeren worden beschermd tegen seksuele ervaringen die niet met wederzijdse toestemming, vrijwillig of gelijkwaardig gebeuren, die niet leeftijds- of contextadequaat zijn, of zelfbeschadigend zijn. - Er wordt aandacht besteed aan het verhogen van de weerbaarheid van kinderen en jongeren tegenover mogelijke risicosituaties, binnen en buiten de schoolcontext. - Kinderen en jongeren kunnen terecht bij een laagdrempelig aanspreekpunt voor klachten en hulp. - Er is een preventiebeleid tegen uitsluiting en pesterijen. - De school neemt alle maatregelen die nodig en wenselijk zijn om risico’s met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit bij kinderen en jongeren te verkleinen. Een model voor beleid | 14 3.3 Uitgangspunten voor een reactiebeleid Het reactiebeleid stippelt uit wat een school moet doen wanneer er een incident is. Vragen als ‘Welke procedure, werkwijze, rapportage of zorg is er nodig?’ zijn hierbij aan de orde. Een school kan op dit vlak bijvoorbeeld al ervaring hebben met een crisiscommunicatieplan, goede ervaring in samenwerking met externe diensten, een redelijk functioneel handelingsprotocol, een sanctiebeleid… Hieronder volgen uitgangspunten van een goed reactiebeleid: - Kinderen en jongeren hebben recht op een zorgvuldige en objectieve behandeling van een klacht. - De school heeft maatregelen uitgewerkt die kunnen toegepast worden na een incident. - Er is aandacht voor opvolging van incidenten op lange termijn. - Er is een permanente evaluatie van het gevolgde parcours na een incident. - De school neemt alle maatregelen die nodig en wenselijk zijn om incidenten correct af te handelen en voldoende nazorg te verlenen aan alle betrokkenen. 4 Beleidsdomeinen In dit onderdeel vertalen we de uitgangspunten van de drie beleidsniveaus naar de diverse beleidsdomeinen van ‘zorg en educatie’, ‘huisregels en accommodatie’, ‘deskundigheidsbevordering en screening van het schoolteam’ en ‘communicatie’ (voor een verduidelijking van de terminologie, zie ‘woordenlijst’). Deze concretisering zal per type school verschillend zijn en elke school zal hier eigen accenten moeten leggen. Mogelijk liggen de accenten ook anders in verschillende afdelingen of teams van eenzelfde school. We starten met een algemeen overzicht per beleidsdomein en vatten de grote lijnen samen in de beleidsmatrix. Hieronder bespreken we de beleidsdomeinen ‘zorg en educatie’, ‘huisregels en accommodatie’, ‘deskundigheidsbevordering en screening schoolteam’ en ‘communicatie’. We besluiten met een vertaling van de beleidsdomeinen naar de gezondheidsmatrix op dit thema. In het werk dat een school doet zit het invullen van een beleidsmatrix vervat, waarin specifiek staat wat er op welk domein nodig of wenselijk wordt geacht voor zowel het kind of de jongere, het schoolteam, als voor externen. Het beleidsinstrument ‘beleidsmatrix en interventies’ geeft een idee van wat dit zou kunnen inhouden. KWALITEIT PREVENTIE REACTIE Zorg Zorg voor seksuele gezondheid & welzijn Preventieve zorg Zorg na een incident Educatie Educatie m.b.t. seksuele gezondheid Educatie m.b.t. preventie seksueel risicogedrag Educatie na een incident Huisregels Omgangsregels m.b.t. gezondheid & welzijn Regels ter preventie Regels na een incident Accommodatie Accommodatie m.bt. gezondheid & welzijn Accommodatie m.b.t. veiligheid Accommodatie na een incident Deskundigheid schoolteam Competenties m.b.t. seksuele gezondheid & welzijn Specifieke competenties Risico beperkende competenties zoals alertheid voor signalen, competenties van aanspreekpunten Competenties in de opvang van slachtoffers en plegers (tot op zekere hoogte) Welke communicatie over kwaliteitsbeleid: naar wie en hoe? Welke communicatie over preventiebeleid: naar wie en hoe? Welke communicatie over reactiebeleid: naar wie en hoe? Communicatie Een model voor beleid | 15 4.1 Z org en educatie Vertaald naar de drie niveaus van beleid kan dit bijvoorbeeld inhouden: Kwaliteit Welke elementen uit de uitgangspunten zijn belangrijk om te vertalen in zorg en educatie voor de kinderen en jongeren? Welke brede basiszorg voorzien we op vlak van seksuele en lichamelijke integriteit en op welke manier werken we hieraan? Welke relationele en seksuele vorming hebben kinderen en jongeren nodig, aangepast aan de leeftijd of ontwikkelingsfase, en hoe organiseren we dat? Hoe stemmen we af wat de school en het internaat opnemen? Over welke rechten geven we voorlichting en bieden we ondersteuning aan? Hoe kunnen we controleren dat elk kind de zorg en educatie krijgt die we in ons kwaliteitsbeleid voorzien? Hoe kunnen we dit onderdeel van ons kwaliteitsbeleid verankeren in de planning (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’.) Preventie Individuen weerbaar maken tegenover risico’s betekent dat men er in de opvoeding of vorming aandacht aan besteedt. De school vraagt zich dan ook af welke elementen er kunnen voor zorgen dat kinderen en jongeren zichzelf kunnen beschermen en dat zij geen anderen in gevaar brengen. In de informatie over lichamelijke en seksuele integriteit is er daarom aandacht voor risicosituaties en beschermingsmethodes. Attitudes en vaardigheden zoals verantwoordelijkheidszin en communicatievaardigheden zijn hiervoor belangrijk. Kinderen en jongeren (en ook het schoolteam) moeten weten waar ze terecht kunnen met hun vragen en de school voorziet goede hulp indien zich problemen voordoen. Wanneer schakelt de school voor bepaalde specifieke groepen of leerlingen bijvoorbeeld een verpleegkundige, een psycholoog of externe in? De school is in staat om vragen te stellen en hulp te zoeken (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’). Reactie Een goed reactiebeleid zorgt ervoor dat klachten snel geformuleerd worden en snel een passend antwoord krijgen. Het is dus goed om proactief met incidenten of klachten om te gaan en een open communicatie na te streven zodat mensen zich kunnen uiten. Dit betekent dat jouw school regelmatig nagaat of er klachten zijn. Bij een incident worden alle betrokkenen uitgenodigd om een situatie te evalueren. Ook een goede procedure om incidenten of klachten te behandelen en erover te communiceren is belangrijk. Klachten kunnen komen van kinderen en jongeren, van het schoolteam, van ouders of familieleden of van externen. Een handelingsprotocol is een uitgeschreven procedure die jouw school kan volgen bij een incident. Een goede procedure voorziet in een aantal stappen en heeft aandacht voor de diverse betrokken partijen, is vooraf besproken en gecommuniceerd met het schoolteam en wordt regelmatig opgefrist en geëvalueerd (een model vind je in het instrument ‘handelingsprotocol’). 4.2 H uisregels en accommodatie Vertaald naar de drie beleidsniveaus kan dit bijvoorbeeld inhouden: Kwaliteit Hoe vertaalt de school de algemene uitgangspunten van het schoolbeleid in huisregels en in de organisatie van de werking? Hoe komt de school tot duidelijke en gecommuniceerde huisregels, een leefklimaat en een accommodatie die het welbevinden en de bescherming van kinderen en jongeren stimuleren? In elke school is er nood aan duidelijke huisregels. Vaak is het ook nuttig bestaande huisregels ter discussie te stellen en de kinderen en jongeren op hun niveau mee te laten reflecteren over hoe deze het best in praktijk worden gebracht. Ook afspraken, bijvoorbeeld over waar men samen op de bank mag zitten en handjes vasthouden, worden best met alle betrokkenen besproken. Een aandachtspunt is dat men voldoende ruimte geeft aan lichamelijke en seksuele integriteit en nadenkt over de nodige privacy, vormen van toezicht en differentiatiemogelijkheden (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’). Preventie Binnen een preventiebeleid werkt de school aan duidelijk gecommuniceerde huisregels en omgangscodes en een accommodatie die de veiligheid en bescherming waarborgt. De regels kunnen voor alle betrokkenen gelden, maar worden gedifferentieerd naargelang leeftijd, gedrag of andere specifieke elementen. Kan een leraar bijvoorbeeld kinderen en jongeren thuis bezoeken? Kan hij of zij op dezelfde netwerksites met leerlingen ‘bevriend’ zijn? Is er in het internaat bezoek van andere kinderen en jongeren of van externen toegelaten op de kamer? Waar moet men zich uitkleden voor sportactiviteiten en hoe wordt daar toezicht gehouden? Waar en bij wie Een model voor beleid | 16 kan men terecht met ongerustheden (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’). Ook de accommodatie in de school kan risicosituaties voorkomen. Zo kan een gebrek aan toezicht onveiligheid creëren. Vragen die aan de orde zijn: ‘Hoe zijn slaap-, was- en douchesituaties georganiseerd? Waar staat de computer in de klas en wat zijn de afspraken daaromtrent? Worden internetbeelden gefilterd? Waar mag men zoenen en handjes vasthouden? Is er een plaats om te spelen waar men andere kinderen en jongeren niet stoort? Hangen er seksistische prenten of zijn er onduidelijke of genderstereotiepe regels over kledij, uitgaan, cafébezoek…?’. Reactie Maatregelen na een incident kunnen bijvoorbeeld zijn: het verhogen van de begeleiding, het verscherpen van toezicht bij bepaalde kinderen en jongeren, het reorganiseren van slaap-, was- of douchesituaties of het veranderen van de indeling van de klas. Er kunnen tijdelijke time-out-maatregelen worden genomen ten aanzien van kinderen en jongeren. Ook kan een incident leiden tot het opfrissen of herbekijken van omgangsregels of bijkomende professionalisering van het schoolteam (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’). 4.3 D eskundigheidsbevordering schoolteam Dit kan zich vertalen naar de drie beleidsniveaus als volgt: Kwaliteit Het kwaliteitsbeleid veronderstelt dat het schoolteam beschikt over een aantal vaardigheden om een gesprek met het kind te kunnen aangaan, eigen grenzen te kunnen aangeven en de grenzen van anderen te respecteren en op een goede manier te kunnen reflecteren op het eigen handelen. Dit zijn vaardigheden die ook van leraren worden verwacht. In veel situaties m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit is het ook nuttig en noodzakelijk om kennis te hebben van de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren; met kinderen en jongeren een gesprek over seksualiteit te kunnen aangaan; relationele en seksuele vorming te kunnen geven aan een kind/ jongere. Seksualiteit blijkt echter een onderwerp waarvoor bij veel mensen schroom of handelingsverlegenheid bestaat. Een extra stimulans en inspanning om de deskundigheid te bevorderen is vaak nodig. Volgende vragen kunnen aan bod komen wanneer de school over de deskundigheidsbevordering van het schoolteam nadenkt: Welke competenties heeft het schoolteam nodig om een kwaliteitsbeleid in praktijk te brengen? Hoe checkt de school deze competenties bij aanwerving en in de loop van de tewerkstelling? Is er een lijst met competenties voorhanden die de uitvoering van het schoolbeleid kan ondersteunen? Is er een goed georganiseerd beleid rond professionalisering dat de beleidsontwikkeling en -implementatie schraagt? Hoe wil men de aandachtspunten voor een positief kwaliteitsbeleid blijven opvolgen? Hoe kan men het schoolteam blijvend motiveren tot het hanteren van een positieve gedragscode met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit? De instrumenten ‘competentiechecklist’ en ‘beleidsmatrix en interventies’ bieden hiervoor inspiratie. Preventie Voor het preventiebeleid is het nodig dat het schoolteam signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag kan herkennen, een correcte doorverwijzing kan doen naar meer gespecialiseerde hulp indien nodig, vorming en coaching kan geven aan een kind/jongere, eigen grenzen aangeeft, nadenkt over de eigen voorbeeldfunctie, de grenzen van anderen respecteert... Ook in de gedragscode voor het schoolteam zijn best afspraken over preventie van incidenten opgenomen (zie het instrument ‘gedragscode’). Reactie Indien een personeelslid geconfronteerd wordt met een incident (of een vermoeden van), moet hij of zij in staat zijn de afgesproken procedure te volgen. Afhankelijk van zijn bevoegdheid en statuut (zie de achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’) beschikt elk lid van het schoolteam idealiter over de basiscompetenties om over een incident of vermoeden een eerste inschatting van ernst te maken of hij kan hiervoor terugvallen op een aanspreekpunt. Wie verantwoordelijk is voor de verdere opvolging van een incident of vermoeden, dient in staat te zijn de ernst ervan te beoordelen, alle betrokkenen op een correcte manier in te lichten, met de andere kinderen en jongeren en het team te communiceren en passende maatregelen te nemen (zie het instrument ‘handelingsprotocol’). Ook deskundigheid om bepaalde interventies naar kinderen en jongeren uit te voeren en te begeleiden, is onderdeel van het beleid (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’). Een model voor beleid | 17 4.4 Communicatie Hoe voert men communicatie over het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit? Kwaliteit De communicatie over (de uitvoering van) het beleid is cruciaal. Bij het uitwerken van het kwaliteitsbeleid denkt men best ook na over de interne en externe communicatie van de uitgangspunten. Zowel het schoolteam als kinderen en jongeren en hun ouders zullen deze uitgangspunten moeten kennen, onderschrijven en toepassen. Indien de communicatie hierover niet goed is uitgewerkt, blijft het beleid dode letter en is alleen een klein groepje mensen op de hoogte. Mensen begrijpen beter wat de bedoeling is als ze ook de redenering en motivatie kennen van de geformuleerde uitgangspunten. Terzelfdertijd zijn veel medewerkers en kinderen en jongeren niet bereid of in staat om een uitgebreide tekst te lezen. Het is dan ook van belang om na te denken over welke communicatiestrategie voor welke doelgroep wordt gebruikt en om vast te leggen welk document door welke doelgroep kan ingezien worden. Wat is bijvoorbeeld de functie van een visietekst? Is hij bedoeld voor het personeel of ook voor kinderen en jongeren en hun opvoedingsverantwoordelijken? Kan de pers of kunnen andere geïnteresseerden deze tekst vinden en zo ja, waar? Schoolnabije en externe diensten en partners kunnen helpen om het kwaliteitsbeleid vorm te geven, maar ook ouders en kinderen en jongeren zelf kunnen een belangrijke steun zijn voor dit beleid. In het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’ zijn er tips te vinden over communicatiestrategieën. Preventie Preventie van risicogedrag en voorlichting houdt in dat de school op sommige momenten samenwerkt met schoolnabije en externe diensten of partners zoals CLB, politie, hulpverleningsinstanties. Ook ouders kunnen een belangrijke rol spelen in het begeleiden van risicogedrag van hun kinderen (bijvoorbeeld controle bij internetgebruik). Ook intern is een goede doorstroming van informatie over maatregelen en afspraken essentieel. Het is tevens zinvol om op regelmatige tijdstippen huisregels, gedragscode en de visie op te frissen, in nieuwsbrieven naar het schoolteam en naar kinderen en jongeren hierop terug te komen, een bespreking op teamvergaderingen en leerlingenraden of andere fora in te lassen… 4.5 Een beleidsmatrix In onderstaand schema staat een overzicht van mogelijke elementen van een beleid, vertaald en geconcretiseerd per beleidsdomein. Een matrix is een manier van kijken naar de realiteit en probeert deze te vatten in domeinen en niveaus. De invulling van een beleidsmatrix zal schoolspecifiek zijn en soms zelfs eigen aan een afdeling binnen een school. Elke school zal hier dus een vertaling kunnen maken naar de eigen realiteit. Meer concrete uitgewerkte voorbeelden van deze elementen zijn te vinden in het beleidsinstrument ‘beleidsmatrix en interventies’. Reactie Tot slot: bij een goede crisiscommunicatie is een zorgvuldige afweging van verschillende belangen en noden van de betrokkenen belangrijk, waarbij de noden van de kinderen of jongeren centraal staan. Hieromtrent legt men best binnen de school vooraf algemene regels en verantwoordelijkheden vast, rekening houdend met regels over beroepsgeheim en ambstgeheim (zie hiervoor suggesties in het beleidsinstrument ‘beleidsmatrix en interventies’ en de achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’). Een model voor beleid | 18 Zorg en educatie KWALITEITSBELEID Onthaal PREVENTIEBELEID Bescherming voor risico REACTIEBELEID Opvang en nazorg Breed basisaanbod Voorlichting Protocol Basiszorg differentiëren Weerbaarheid Maatregelen Begeleiding Begeleiding na seksueel grensoverschrijdend gedrag Doorverwijzing Informatie Relationele en seksuele vorming Inrichting en voorzieningen m.b.t. welbevinden Huisregels en accommodatie Deskundigheid schoolteam Afspraken en leefregels m.b.t. bevorderen van lichamelijke en seksuele integriteit Inrichting en voorzieningen m.b.t. veiligheid Afspraken en leefregels m.b.t. preventie van risico’s rond lichamelijke en seksuele integriteit Controle en toezicht Inrichting en voorzieningen m.b.t. incidenten Afspraken en leefregels na incidenten rond lichamelijke en seksuele integriteit Protocol Privacy Aanspreekpunten Competenties m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit en welbevinden Sancties en time-out Competenties m.b.t. risicoinschatting en preventie van Specifieke competenties m.b.t. hulp na incidenten rond lichamelijke en seksuele integriteit incidenten Gedragscode Specifieke competenties aanspreekpunten Coördineren van zorgbeleid na incidenten Training en ondersteuning Gedragscode Protocol Materiaal Training Maatregelen en hulp Teamwerking Teamwerking Crisisopvang Evaluatie Doorverwijzing Visietekst en preventieve uitgangspunten Nazorg Visietekst zorgbeleid na incidenten Preventiemaatregelen Maatregelen na incidenten Afspraken en reglement in beleidsplan Protocol Toegankelijkheid en beschikbaarheid Rapportage Visietekst en positieve uitgangspunten Communicatiebeleid Relationele en seksuele vorming na incidenten Standpunten Positieve maatregelen Met alle betrokkenen Regelmatig agenderen Hulp en opvang Communicatieplan bij incidenten Een model voor beleid | 19 5 Naar een gezondheidsmatrix De gezondheidsmatrix wordt door veel scholen al gebruikt om hun gezondheidsbeleid vorm te geven. Een efficiënte werking rond gezondheid vereist een schoolbeleid met aandacht voor leerlingen met bijzondere behoeften en specifieke doelgroepen, de werking in de klas, het schoolniveau en de (fysieke en sociale) omgeving rond de school. We onderscheiden vier niveaus: • Leerlingen Binnen de gezondheidswerking dient de school rekening te houden met de aanwezigheid van leerlingen met bijzondere behoeften, risicoleerlingen en specifieke doelgroepen. Dit uit zich in een gedifferentieerd werken. Voor leerlingen met bijzondere behoeften en risicoleerlingen is vaak een individuele benadering en begeleiding nodig. Kansen- en risicogroepen vragen vanuit hun eigenheid de nodige aandacht binnen de algemene gezondheidswerking. Dit uit zich in een ‘doelgroepbewust’ werken: de selectie van thema’s en uitwerking van acties houdt rekening met de aanwezige doelgroepen en streeft na om minstens in dezelfde mate effecten bij de doelgroep te realiseren als bij de hele leerlingenpopulatie (bij voorkeur worden sterkere effecten gegenereerd). • Klas In de klas staat de gezondheidseducatie centraal. De gezondheidsthema’s komen aan bod binnen verschillende lessen of kunnen in verschillende vormen (vakoverschrijdend, vakoverstijgend of via projectwerking) worden aangepakt. De organisatie van het klasgebeuren en eventuele afspraken tussen leraren en leerlingen zijn ondersteunend voor de educatieve activiteiten. • School Op schoolniveau gaat de aandacht naar de organisatie van de educatie doorheen de leerjaren, het opzetten van schoolactiviteiten, het werken aan de sociale normen en een gezondheidsbevorderend schoolkli- maat, het installeren van een schoolvisie, de uitbouw van een gezonde omgeving en het maken van afspraken (leefregels, arbeidsreglement…). van de verschillende gezondheidsthema’s gebeurt in de schoolpraktijk door de invoering van structurele maatregelen en voorzieningen. • Omgeving Een school staat niet op zich. Ze is ingeplant in een fysieke omgeving en is verbonden met externe partners en organisaties. Daarnaast leven de leerlingen (en het schoolpersoneel) niet in een vacuüm. De schoolomgeving gaat dus ook over de verschillende milieus en invloedssferen waarmee de school verbonden is: het thuismilieu, de vrijetijdsbesteding, de media,... Voor haar gezondheidswerking voorziet de school samenwerkingsverbanden met schoolnabije en externe partners, communiceert ze met de ouders en neemt ze deel aan gezondheidsacties in de lokale gemeenschap. • Regulering Het school- en arbeidsreglement, maar evengoed informele afspraken op klas- en schoolniveau die beperkend (bijvoorbeeld pestverbod) of stimulerend (bijvoorbeeld afspraken i.v.m. gebruik van kleedkamers) kunnen zijn. Het is belangrijk dat de regels en afspraken gepaard gaan met transparante procedures en een consequente houding van het school team ten aanzien van de naleving ervan (bijvoorbeeld bij overtredingen). De gezondheidsmatrix voorziet ook vier strategieën: • Educatie De verschillende leerinhouden rond gezondheid worden actief aangebracht: kennis (thematisch en algemeen), inzicht (in functie van bewustwording), vaardigheden (technisch, sociaal, cultureel en emotioneel) en attitudes (in functie van duurzame gedragsverandering en sociale normen). Gezondheidseducatie gebeurt in de vorm van individuele leerlingenbegeleiding, klas- en schoolactiviteiten en de organisatie en invulling van het curriculum binnen de school. Ook voor randvoorwaarden zoals de deskundigheidsbevordering van het schoolteam en het informeren van ouders wordt gebruikgemaakt van educatieve activiteiten. • Facilitatie Facilitatie van de gezonde keuze door een bewuste (her)inrichting van de fysieke omgeving (bijvoorbeeld douches na het sporten), het actief werken aan sociaal klimaat (bijvoorbeeld laagdrempelige leerlingenparticipatie) en voorzieningen voor de gezondheidszorg voor leerlingen en personeel (bijvoorbeeld bibliotheekaankopen). De ondersteuning •Z org en begeleiding De organisatie en invulling van de begeleidingstrajecten in de school en met schoolnabije en externe partners (bijvoorbeeld begeleiding van leerlingen met een zwangerschap) en de vroegdetectie van problematieken (bijvoorbeeld signaalfunctie van leraren in functie van seksueel misbruik) worden hierin uitgewerkt. Gezondheidsmatrix seksuele integriteit Scholen die al met de gezondheidsmatrix werken hoeven niet nog eens een oefening te maken met de matrix die in dit Raamwerk wordt voorgesteld. Ze kunnen gerust vertrekken van wat er al is uitgewerkt via de gezondheidsmatrix. Hieronder worden elementen uit de gezondheidsmatrix gekoppeld aan de matrix waarmee in dit Raamwerk wordt gewerkt. Dat laat de scholen toe na te gaan of er bovenop maatregelen die al voorzien zijn door het werken met de gezondheidsmatrix nog bijkomende maatregelen wenselijk zijn zoals: - Is er voldoende aandacht voor de niveaus kwaliteit, preventie en reactie rond seksuele integriteit? - Hoe zit het thema verankerd in het beleid rond professionalisering? - Zijn er voorbeelden van goed communicatiebeleid op dat vlak naar alle betrokkenen? Een model voor beleid | 20 Educatie LEERLING Wat zijn de interesses en leernoden van specifieke doelgroepen KLAS Welk lesprogramma RSV in de klas samenhang en evenwicht thema’s SCHOOL Leerlijnen en curriculum RSV voor alle jaren, richtingen en afdelingen invullen OMGEVING Communicatie over RSV beleid en motivatie naar ouders en sociale omgeving Vertaling naar thema’s in RSV voor zowel kwaliteit, preventie als reactie Zowel kwaliteit, preventie als reactie krijgen aandacht Afstemming binnen het schoolteam over de organisatie van RSV door de jaren heen Competenties m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit en welbevinden, preventie en reactie op incidenten bij de specifieke leerling of leerlingengroep versterken Competenties m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit en welbevinden, preventie en reactie op incidenten bij de klasgroep versterken Zowel kwaliteit, preventie als reactie krijgen aandacht Informeren van ouders en sociale omgeving van de school m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit en welbevinden, preventie en reactie op incidenten op schoolniveau Inrichting en voorzieningen m.b.t. welbevinden, preventie en incidenten voor de leerling Facilitatie of Voorbeeld structurele Veiligheid bij informele momenten maatregelen privacy bij douchen Regulering of afspraken Inrichting en voorzieningen m.b.t. welbevinden, preventie en incidenten buiten de school Voorbeeld Voorbeeld Afspraken en leefregels m.b.t. bevorderen van lichamelijke en seksuele integriteit, preventie en incidenten, inclusief communicatieregels Klasverantwoordelijke; klastitularis klasmanagement; aandacht voor klasklimaat; groepsvorming; informele momenten Afspraken en leefregels m.b.t. bevorderen van lichamelijke en seksuele integriteit, preventie en incidenten op klasniveau, inclusief communicatieregels Voorbeeld Voorbeeld Gebruik van sociale media door bepaalde leerlingen Klasafspraken en omgangsregels m.b.t. seksuele integriteit Contractwerk na incident Goed onthaal en specifieke zorg voor alle leerlingen Voorbeeld Zorg en begeleiding Aanspreekpunt voor individuele leerling Aandacht voor onthaal van nieuwe leerling Verhoogde zorg of uitbreiding van de zorg 0pvang en doorverwijzing Aanbod partners, samenwerking en communicatie Competenties m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit en welbevinden, preventie en reactie op incidenten op schoolniveau: scholings- en nascholingsactiviteiten Inrichting en voorzieningen m.b.t. welbevinden, Inrichting en voorzieningen m.b.t. welbevinden, preventie en incidenten preventie en incidenten op schoolniveau op klasniveau Voorbeeld Vanuit brede basiszorg voor leerlingen in de klas, aandacht hebben voor verschillen en specificiteit van leerlingen Cel leerlingbegeleiding aankoop RSV materiaal modelfunctie schoolteam; activiteiten die het schoolklimaat bevorderen Samenwerkingsverbanden: integriteit van partners en aanbod Faciliteiten (filmzaal, sportaccommodatie…) Afspraken en leefregels m.b.t. bevorderen van lichamelijke en seksuele integriteit, preventie en incidenten op schoolniveau, inclusief communicatieregels Afspraken en leefregels m.b.t. bevorderen van lichamelijke en seksuele integriteit, preventie en incidenten op schoolniveau t.a.v. externen, inclusief communicatieregels Voorbeeld Voorbeeld Omgangsregels leraren en leerlingen communiceren na een incident Afspraken met ouders, communicatie met en inspraak van ouders Afspraken gedrag in recreatie bijvoorbeeld handjes vasthouden, op elkaars schoot zitten, kledingsvoorschriften… Goede schoolsfeer en brede basiszorg voor alle leerlingen Afspraken en overleg met schoolnabije en externe partners Voorbeeld Goede klassfeer en brede basiszorg voor alle leerlingen in samenwerking met externen en schoolnabije partners Systeem van schoolinterne leerlingenbegeleiding geïnstalleerd Voorbeeld Voorbeeld Klassfeer en groepsvorming: aandacht voor welbevinden van alle leerlingen in klas Aanbod van begeleidingstrajecten; schoolactiviteiten m.b.t. onthaal Goede doorverwijzing en opvolging Procesbegeleiding van specifieke leerlingen en/of situaties Differentiatie Procedures en structuren i.f.v. incidenten en specifieke situaties van leerlingen Verhoogde zorg of uitbreiding van de zorg Samenwerking met het CLB als draaischijf voor jeugdhulp Afspraken met CLB of externe partners i.f.v. opvolging van incidenten Een model voor beleid | 21 De gezondheidsmatrix geeft op een andere manier de elementen uit de beleidsmatrix weer: deskundigheid van het schoolteam zit bijvoorbeeld verwerkt in ‘educatie - schoolniveau’, communicatie met ouders is te plaatsen bij ‘educatie - omgeving’. De drie niveaus (kwaliteit, preventie en reactie) komen in elke cel terug. De gezondheidsmatrix is een hulpmiddel voor de school om in te vullen wat de school binnen de thematiek van lichamelijke en seksuele integriteit best voorziet. Als planningsmodel van deze werking wordt verwezen naar de kwaliteitscirkel voor het gezondheidsbeleid. Voor wat betreft de randvoorwaarden voor de school om te komen tot een kwaliteitsvolle invulling van dit beleid is er het spinnenwebmodel dat de pijlers van beleidsvoerend vermogen operationaliseert voor de gezondheidswerking van een school. Deze methodieken, geconcretiseerd in praktische tools, vind je terug op www.gezondeschool.be. De kwaliteitscirkel voor het gezondheidsbeleid is in overeenstemming met het planningsmodel dat in dit Raamwerk wordt gebruikt. Voor de beschrijving van de randvoorwaarden voor een kwaliteitsvol beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit werken we in het Raamwerk vanuit de pijlers van beleidsvoerend vermogen die we concretiseerden voor de thematiek van lichamelijke en seksuele integriteit. De instrumenten in dit Raamwerk spelen vooral op schoolniveau, maar een individuele leraar kan hier ook inspiratie vinden om op klasniveau of op leerlingniveau te werken. Educatie: ‘relationele en seksuele vorming’, ‘het Vlaggensysteem’, de ‘normatieve lijst’, ‘denkkaders’ en ‘uitgangspunten’. Ook de ‘leidraad’ geeft aan hoe hier op schoolniveau kan rond gewerkt worden. Ook de ‘competentiechecklist’ en de ‘gedragscode’ kunnen onder deze strategie worden vermeld. tietijd, scholing, aanpassingen aan inrichting, aanpassingen in functieprofielen, installeren van werkgroepen. Bovendien wordt er best nagedacht over welke verschillende bevoegdheidsniveaus binnen de school doorlopen worden vooraleer doelstellingen kunnen omgezet worden in een planning. Facilitatie of structurele maatregelen: de ‘beleidsmatrix’, het ‘Vlaggensysteem’, de ‘gedragscode’ en de ‘wegwijzer’ vallen onder deze strategie. Omdat de werkwijze om te komen tot een planning voor elk soort school verschilt, beperken we ons tot een paar algemene richtlijnen: Regulering of afspraken: de ‘leidraad’, de ‘beleidsmatrix’, ‘aandachtspunten voor communicatie’, het ‘Vlaggensysteem’, ‘omgangsregels’ en de ‘gedragscode’, het ‘handelingsprotocol’ en ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ sluiten aan op deze strategie. - Maak een retroplanning voor minimum twee jaar: zet uit wat je binnen twee jaar minimaal wil gerealiseerd hebben en ga dan alle stappen na die binnen je school nodig zijn om dit doel te bereiken. - Vertrek zoveel mogelijk van wat er reeds gebeurt op het terrein, wat er reeds bestaat aan goede praktijk. Maak lichamelijke en seksuele integriteit daar een integraal onderdeel van. - Bied het school team kansen tot professionalisering rond dit thema. Geef ruimte in takenpakketten om extra aandacht te besteden aan dit onderwerp via bijscholing, studie, een consultatieopdracht. - Maak voldoende ruimte om het schoolteam te ondersteunen bij de vragen die ze hebben. - Agendeer regelmatig een rapportage of een bespreking over de planning op elk niveau van je school. Zorg en begeleiding: ook hier zijn de ‘leidraad’, de ‘uitgangspunten’, de ‘beleidsmatrix’, de ‘competentiechecklist’, ‘aandachtspunten bij communicatie’, ‘het Vlaggensysteem’, ‘omgangsregels’ en de ‘gedragscode’, het ‘handelingsprotocol’, de ‘wegwijzer’ en de ‘risicofactoren’ nuttig. 6 Een planning maken De realisatie van een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit zal afhangen van de planning. Het is dus van essentieel belang om de doelstellingen per beleidsdomein te vertalen in stappen die in de planning voorzien worden in termen van budget, tijd, overlegmomenten, schrijf- en redac- Voor meer informatie over hoe je een beleid op dit vlak kan opstellen en implementeren, zie het instrument ‘leidraad’. Een model voor beleid | 22 BELEIDSINSTRUMENTEN Deze instrumenten kunnen jouw school van dienst zijn bij het uitbouwen of verbeteren van hun beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. De instrumenten maken het schoolbeleid toepasbaar in de praktijk. Dit zijn de takken van de boom. In wat volgt, vind je: 1.Een leidraad: hier vind je ideeën over hoe je aan de slag kan gaan. 2.Uitgangspunten voor een beleidsvisie. 3.Een uitgewerkte beleidsmatrix met suggesties voor mogelijke interventies en werkwijzen. 4.Een competentiechecklist voor medewerkers, die je kan gebruiken om de noden aan bijscholing in kaart te brengen. 5. Aandachtspunten bij communicatie over lichamelijke en seksuele integriteit. 7.Een checklist voor omgangsregels. 8.Een gedragscode: een instrument om de verwachtingen naar het schoolteam met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit te formuleren. 9.Een handelingsprotocol: een stapsgewijs voorstel tot handelen bij een vermoeden, een onthulling of een vaststelling van seksueel misbruik. 10.Een wegwijzer met adressen en contactgegevens waar je kinderen kan naar doorverwijzen of waar je als school zelf terecht kan voor advies en ondersteuning. 6.Het vlaggensysteem: een methodiek die kan helpen om vanuit concrete voorbeelden een visie te ontwikkelen. Beleidsinstrumenten | 24 1 Een leidraad Wat? Een voorstel van werkwijze bij het uitwerken en implementeren van een organisatiebeleid rond lichamelijke en seksuele integriteit, met aandachtspunten en valkuilen. Waarom? Bij het ontwikkelen van een beleid is het proces zelf een essentiële succesfactor. Wie? Beleidsverantwoordelijken zoals directie, het directieteam, graadcoördinatoren, de cel leerlingenbegeleiding, de werkgroep op het niveau van de school. Wanneer? Lichamelijke en seksuele integriteit mag een permanent aandachtspunt zijn in het beleid van de school. Opgepast! - Het ontwikkelen van een beleid voor alle geledingen van de school is altijd het werk van een groep waar idealiter alle betrokkenen een stem in hebben. Het welslagen is onder meer afhankelijk van een goede ondersteuning en communicatie door de directie van de school. - Als de school, op beleidsniveau, rekening houdt met de aanbevelingen uit dit Raamwerk, sluit dat incidenten niet uit. Wel zorgt het voor een goede basis die moeilijke situaties makkelijker hanteerbaar maakt. Omgaan met verontrusting is eigen aan scholen. Lichamelijke en seksuele integriteit vanuit een positieve kijk op de agenda plaatsen, kan zorgen voor een blijvende aandacht voor dit thema in verschillende situaties. 1.1 From scratch of een doorontwikeltraject? Dit instrument geeft je school stapsgewijs de belangrijkste momenten en aandachtspunten bij de ontwikkeling van een eigen beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Afhankelijk van de omvang en aard van je school zal je daar nog tussenstappen aan toevoegen. Het is namelijk belangrijk dat alle belanghebbenden op één of andere manier betrokken worden bij deze ontwikkeling en niet alleen bij de presentatie van de resultaten. Veel scholen hebben reeds een beleid of praktijk en moeten dus niet van nul beginnen. We spreken dan van een doorontwikkeltraject voor het bestaande beleid. Daarom is het goed eerst in kaart te brengen wat reeds gebeurt op dit vlak in de school. Omdat lichamelijke en seksuele integriteit verbonden zijn met verschillende beleidsgebieden, is vaak niet één afdeling, maar de hele school in meer of mindere mate betrokken. De meeste doorontwikkeltrajecten werken bijgevolg met een werkgroep, waarbinnen de verschillende betrokken afdelingen zetelen. Deze werkgroep werkt het best met een duidelijk mandaat. Ze krijgt de ruimte om de werking op school in te schatten en verbetervoorstellen te doen. Ook de CLB’s en pedagogische begeleidingsdiensten kunnen scholen ondersteunen in het werken aan een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Hiervoor worden best op voorhand afspraken gemaakt om te weten wat er van elkaar kan worden verwacht. 1.2 Indicatoren van beleidsvoerend vermogen Jouw school maakt in het uitwerken van een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit gebruik van de hierna volgende indicatoren. Visie en doelgerichtheid: lichamelijke en seksuele integriteit inschrijven in het schoolbeleid vergt een gedeelde visie en aanpak. Vaak is er op dat vlak een inhaalbeweging nodig. Veel van de doelstellingen liggen op vlak van attitudes en vaardigheden van leerlingen en zijn gebonden aan ontwikkelingsfases. Als inspiratie kan hier ‘een beleidsvisie op lichamelijke en seksuele integriteit’ dienen. De instrumenten ‘uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie’ en ‘het Vlaggensysteem’, en de ‘denkkaders’ en ‘relationele en seksuele vorming’ in de achtergrondinformatie, zijn hier eveneens nuttig en bruikbaar. Betrokkenheid: omdat lichamelijke en seksuele integriteit een thema is dat zowel in de lessen als in de informele contacten, de schoolorganisatie en de samenwerking met de schoolnabije partners en de ouders aan bod kan komen, is het belangrijk te zoeken naar hoe alle belanghebbenden kunnen worden betrokken in het proces. Ook de kinderen en jongeren zelf hebben inspraak en kunnen hun noden en wensen te kennen geven. Verder in deze leidraad vind alvast wat ideeën, ook in de instrumenten ‘beleidsmatrix en interventies’ en ‘checklist omgangsregels’. Samenwerking: er is nood aan informele samenwerking en contacten, formele overlegstructuren, uitwisseling en het doorgeven van expertise en ervaring tussen het schoolteam binnen en buiten de school en met de schoolnabije partners, externen en ouders. Een doorgedreven aanpak van relationele en seksuele vorming voor alle klassen en alle leerlingen, een goed werkend team, ook in crisissituaties, een helder zicht op verantwoordelijkheden en bevoegdheden is nodig. In deze ‘leidraad’, de ‘beleidsmatrix’ en de ‘wegwijzer’ kan je alvast ideeën opdoen. In de achtergrondinformatie kan je bijvoorbeeld ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ vinden. Beleidsinstrumenten | 25 Responsief vermogen: het schoolteam kan lichamelijke en seksuele integriteit integreren in zijn lesinhouden, zijn omgangsvormen, zijn communicatie naar leerlingen en ouders en in zijn teamvorming. Bruikbaar hiervoor zijn de instrumenten ‘de beleidsmatrix’, ‘het Vlaggensysteem’ en ‘de gedragscode’, alsook de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’. Reflectie en zelfevaluatie: er is een duidelijk zicht op de noden bij de leerlingenpopulatie en dit reflecteert zich in het inhoudelijk en didactisch aanbod relationele en seksuele en vorming. Ook de communicatie met ouders rond dit thema wordt geëvalueerd. Voor de competenties van het schoolteam is er een ‘competentiechecklist’, en verder zijn de ‘checklist omgangsregels’, ‘het Vlaggensysteem’, de ‘beleidsmatrix’ en de ‘uitgangspunten’ interessant. Zorg voor vernieuwingsproces: er is bereidheid om het thema op te nemen en projectmatig vernieuwingsinitiatieven op te zetten. Jouw school integreert het thema in de bestaande werking en structuren, schrijft het in het schoolwerkplan, maakt een jaarlijkse planning en legt daarin prioriteiten vast. In deze ‘leidraad’ lees je alvast hoe dat kan. De ‘beleidsmatrix’ geeft ideeën. Professionalisering: het schoolteam deelt competenties en vult deze waar nodig aan. Er zijn bekwame lesgevers rond dit thema, er is voldoende goed en bruikbaar actueel materiaal, er is aandacht via navorming of pedagogische studiedagen. Er is uitwisseling met schoolnabije partners rond probleemsituaties en een goed werkend protocol. Inspiratie kan je vinden in de ‘beleidsmatrix’, ‘competentiechecklist’, het ‘handelingsprotocol’, de ‘gedragscode’, ‘relationele en seksuele vorming’ en ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ in de achtergrondinformatie. Verantwoordelijkheid en leiding: de schoolleiding initieert, faciliteert, coördineert en delegeert waar nodig en nuttig. Ze zorgt voor samenhang in alle initiatieven, in goede contacten met de schoolnabije partners en de ouders. De schoolleiding zorgt ervoor dat het thema permanent aandacht krijgt in de planning en activiteiten en zorgt voor verantwoording. Leren van leerlingen bevorderen: leerlingen leren op vlak van kennis, attitudes en vaardigheden en over een breed scala van onderwerpen in relationele en seksuele vorming. De lesinhouden en methodes zijn goed afgestemd op de eindtermen en de ontwikkelingsnoden van de leerlingen. Je kan inspiratie vinden in ‘relationele en seksuele vorming’, ‘ de normatieve lijst’ en ‘het Vlaggensysteem’. 1.3 Stap voor stap Dit is geen lineair proces, de verschillende stappen zijn onderdelen van een circulair proces. 1. Zorg voor een zeker draagvlak bij het school bestuur, de directie, het schoolteam en de kinderen of jongeren en hun ouders. 2. Zet het proces op gang en duid één coördinator aan. 3. Installeer één werkgroep met een formeel mandaat, of breng het onder bij een bestaande werkgroep en betrek hier in het CLB. 4. Maak een inventaris van de bestaande praktijk bij alle betrokkenen en onderzoek wat alle betrokkenen met dit beleid willen. 5. Ontwikkel een visie op lichamelijke en seksuele integriteit, samen met alle geledingen van de school. Gebruik de denkkaders en uitgangspunten of stuur de al aanwezige uitgangspunten bij. 6. Vertaal naar de elementen ‘zorg’, ‘educatie’, ‘afspraken of huisregels’ ‘accomodatie of facilitatie’, ‘deskundigheid van schoolteam’ en ‘communicatie’ uit de beleids- of gezondheidsmatrix. Maak een verbeterplan voor de huidige werking en leg prioriteiten vast. 7. Werk een planning uit. Check hoe de ontwikkeling van een beleidsplan over lichamelijke en seksuele integriteit samenhangt met andere prioriteiten en aandachtspunten in de werking. Maak de planning concreet in tijd, middelen en methode en maak een retroplanning. 8. Evalueer en monitor de ontwikkeling van aspecten van het beleidsplan. 9. Communiceer, verspreid, veranker en stuur bij. 10. P as op voor valkuilen! Een draagvlak creëren Om te vermijden dat een beleid dode letter blijft, is het noodzakelijk dat jouw school zoveel mogelijk mensen betrekt bij de beleidsontwikkeling. Belangrijk is ook dat alle partijen op de hoogte zijn en al van bij het begin betrokken worden. Zo kan je iedereen in het proces ook de tijd en ruimte geven om zijn zorgen en noden kenbaar te maken en mee te denken over oplossingen. Beleidsinstrumenten | 26 Met alle betrokkenen bedoelen we ook kinderen, jongeren en hun opvoedingsverantwoordelijken. Het gevaar is groot dat men de wensen, verlangens en problemen van kinderen of jongeren op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit over het hoofd ziet. Vandaar dat zij een stem moeten hebben in het hele proces. Dit kan bijvoorbeeld via een participatie aan de werkgroep en/of via een bevraging of via een regelmatige terugkoppeling van de resultaten. Jouw school start nooit vanuit het niets met het ontwikkelen van een beleid: ook al is er nog geen uitgeschreven visie of een protocol, er is een zekere cultuur of een manier van werken en denken bij alle betrokkenen. Daarom krijgt je school best eerst een zicht op hoe alle belangrijke betrokkenen denken over het huidige en het toekomstige beleid. Een goed instrument om de beginsituatie in kaart te brengen en tegelijk in vraag te stellen is een vragenlijst. - Schrik voor gezichtsverlies. - Schrik dat de discussies en meningsverschillen het proces zullen bemoeilijken en verstoren (terwijl die net een belangrijk onderdeel kunnen zijn voor het groeien van een gedragen visie). - Schrik voor tegenstand van de ouders of het schoolteam. Werken aan een proces betekent dat je moet leren omgaan met weerstand en twijfels. Dit kan je doen door deze weerstand te identificeren en te benoemen en samen te zoeken naar wat die weerstand zou kunnen wegnemen of verminderen. Wees je ervan bewust dat zich ook binnen het schoolteam mensen bevinden met seksuele trauma’s, die meer tijd en veiligheid nodig hebben dan anderen. Als mensen in het proces blokkeren kan het soms goed zijn er individueel op in te gaan. - Kinderen of jongeren of hun vertegenwoordiger (leerlingenraad bijvoorbeeld). - Ouders of familie van kinderen of jongeren. - Het schoolteam (vrijwilligers en personeel). - Directie en bestuur. - Schoolnabije partners en externen. Verder is het nodig om een coördinator aan te stellen die ruimte (bijvoorbeeld voor vorming) krijgt om deze opdracht tot een goed einde te brengen. Het proces om tot een doordachte en door alle betrokkenen onderschreven visie en beleid te komen, vergt tijd en inzet van iedereen. Er kan discussie verwacht worden. Door te vertrekken van de vragen en ervaringen van mensen krijgt men een dynamisch werkdocument dat door de manier van werken al werkelijkheid wordt nog voor de laatste letter geschreven is. Het resultaat zal zeker geen vaag compromis zijn. Een proces op gang zetten Bij het werken aan een beleid kan je geconfronteerd worden met weerstand en twijfels. Angst is een slechte raadgever. En er leeft nogal wat angst rond dit thema, bijvoorbeeld: Een werkgroep met een mandaat Een veel toegepaste werkwijze om een beleid uit te werken en te implementeren is te werken met een werkgroep van interne medewerkers (waarbij gezorgd wordt voor een evenwicht in leeftijd, geslacht Bij het uitstippelen van een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit zijn idealiter volgende groepen vertegenwoordigd: en functie) en een selectie van schoolnabije partners en externen. Betrek het begeleidend CLB bij dit initiatief. Ook kinderen en/of jongeren zijn best in de werkgroep vertegenwoordigd. Deze werkgroep kan maar echt goed aan de slag als er een officieel mandaat is van de directie of het schoolbestuur, om een beleidsvoorstel en implementatieplan uit te werken en uit te voeren. Deze werkgroep moet dus in de planning een aantal manuren krijgen om te overleggen en te werken. Ook een budget voor de aankoop van materiaal, bijscholing, het inwinnen van advies en het verzorgen van een publicatie is nodig. De werkgroep vormt het warme hart van het verbetertraject. In grote lijnen zal de werkgroep in kaart brengen wat er al gebeurt en wat er in de toekomst zou moeten gebeuren, en daaruit een plan distilleren. Hij waakt ook over een goede communicatie met en terugkoppeling naar alle geledingen binnen de school. In kaart brengen van de huidige situatie Deze fase in het proces kan ook na de volgende komen, maar hoe dan ook moet er in de loop van het proces zicht zijn op wat er al gebeurt, wat er bestaat aan (al dan niet formele) procedures en afspraken, wat de ervaringen en noden van het schoolteam en kinderen of jongeren zijn, wie in jouw school welke expertise heeft, enz. Het verzamelen van deze informatie heeft tegelijk een effect op de school, want alle geledingen kunnen bij die taak helpen. Beleidsinstrumenten | 27 Je kan de huidige situatie in kaart brengen: - Via een vragenlijst aan het schoolteam. - Via een bevraging van de kinderen en/of jongeren of hun ouders over hoe zij het beleid ervaren. - Via gegevens uit dossiers, verslagen, interne rapporten. - Via een aantal uitgewerkte cases uit het recente verleden. Eens er voldoende gegevens verzameld zijn, is een van de vaak gebruikte werkwijzen een SWOT-analyse te maken. Dit is een analyse van de huidige sterktes (strengths) en zwaktes (weaknesses), de toekomstige opportuniteiten (opportunities) en bedreigingen (threats). Uitgangspunten formuleren Om de visie verder uit te klaren en in een leesbaar document te gieten, maak je gebruik van het eerste deel van dit Raamwerk ‘een model voor beleid’. Daarin staat uitgelegd wat de drie niveaus zijn waarover een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit gaat slaan: kwaliteit, preventie en reactie. Ga met de werkgroep na welke de denkkaders zijn (zie de achtergrondinformatie ‘denkkaders’) die relevant zijn voor de werking en de doelgroep en die reeds bekend zijn. Vul aan met nieuwe invalshoeken. Dit kan via een presentatie van (een selectie uit) de denkkaders op een interne denkdag. De denkkaders zijn kapstokken om het verdere denkwerk aan op te hangen. Ze geven je ook argumenten voor de verantwoording van je beleid. Overloop vervolgens de uitgangspunten per beleidsniveau. Daarvoor gebruik je het instrument ‘uitgangspunten’. Het kwaliteitsbeleid is het voorwaardenscheppend kader en is cruciaal om een preventie- en reactiebeleid te kunnen opbouwen. Blijf dus voldoende lang stilstaan bij het kwaliteitsbeleid, vooraleer over te gaan naar het preventie- en reactiebeleid. Stel je onder meer de volgende vragen: - Welke uitgangspunten zijn relevant voor de werking van onze school? - Hoe verwoord je ze in herkenbare en gangbare termen? - Wat betekent een bepaald uitgangspunt? Formuleer voldoende voorbeelden om het voor jezelf en de groep concreet genoeg te maken. - Willen we bepaalde klemtonen leggen of een volgorde van belangrijkheid vastleggen? - Missen we nog bepaalde uitgangspunten? Welke aanvullingen zijn nodig? Koppel de gekozen uitgangspunten terug naar de missie van de school en bekijk of ze er een goede vertaling van vormen. De uitgangspunten kunnen vervolgens door een paar mensen verder uitgeschreven worden in een vloeiende tekst. Die tekst vormt de neerslag van het proces en biedt een antwoord aan de verschillende betrokkenen. Deze visietekst wordt best ruim gedeeld en in besprekingen op diverse niveaus opgenomen. Zo betrek je alle geledingen van de school van in het begin bij het proces, en heb je meer kans dat de neuzen uiteindelijk meer in dezelfde richting wijzen en dat discussies vroeg in het proces worden uitgeklaard. Volgende controlevragen kunnen helpen bij het opstellen van een goed visiedocument: - Bevat de tekst algemene en positieve uitgangspunten met betrekking tot relatievorming, lichamelijke en seksuele integriteit die voldoende duidelijk het standpunt van de school verwoorden? Worden deze verbonden met de missie van de school? - Is het aantal positieve uitgangspunten groter dan het aantal preventieve en reactieve? - Formuleert de school haar verantwoordelijkheid duidelijk in het scheppen van de randvoorwaarden voor een goed kwaliteitsbeleid ten aanzien van lichamelijke en seksuele integriteit? - Is er aandacht voor specifieke risicosituaties als seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik, voor zwangerschap, gender en seksuele oriëntatie, risico op hiv en soa’s? - Zijn de verschillende betrokkenen bij de voorbereiding betrokken? Wordt de tekst ook vanuit het standpunt van het kind of de jongere geschreven en kan die ook zo gelezen worden? Een uitspraak als ‘een tiener zwangerschap is voor een jongere niet wenselijk’ verwoordt bijvoorbeeld enkel de visie van het schoolteam of het school bestuur, en niet die van het kind of de jongere. - Is de tekst concreet en duidelijk? Geeft de tekst in grote lijnen een antwoord op wat men in een concrete situatie moet beslissen? Een visietekst gaat niet in detail in op verschillende mogelijke problemen, maar kan de algemene principes wel helder en concreet beschrijven. Een te wollig taalgebruik beperkt de waarde van dit document, maar een loutere opsomming van regels is ook niet bruikbaar. - Is de tekst beknopt? Je visiedocument bevat de principes en algemene uitgangspunten. Concrete regels en afspraken horen thuis in een huishoudelijk reglement, een afsprakenboek, een gedragscode… Beleidsinstrumenten | 28 - Is de tekst van datum, tijd en goedkeuring voorzien en zijn hierbij alle betrokkenen vermeld, evenals alle beleidsniveaus die hun bespreking en/of goedkeuring hebben gegeven? Wordt de geldigheidsduur van de tekst vermeld (bijvoorbeeld vijf jaar)? - Wordt er verwezen naar een beleidsmatrix, gezondheidsmatrix of ander uitgewerkt model en aanvullende beleidsinstrumenten (zoals een gedragscode en een handelingsprotocol) en relevante achtergrondinformatie? Doelstellingen per beleidsdomein maken Nadat de uitgangspunten op de drie niveaus (kwaliteit, preventie en reactie) en voor alle betrokkenen zijn geformuleerd, wordt de matrix ingevuld met (elementen van) de verschillende beleidsdomeinen: zorg en educatie, huisregels en accommodatie, deskundigheid van het schoolteam en communicatie. De hier uitgewerkte matrix geldt als inspiratie, de beleidsdomeinen kunnen worden aangevuld of aangepast aan de eigen realiteit. datie en huisregels, deskundigheid en communicatie? - Zijn de doelstellingen per beleidsdomein SMART genoeg geformuleerd (specifiek, meetbaar, aangepast, realistisch en tijdsgebonden)? - Is de tekst consistent en eenduidig, dit wil zeggen zijn er geen tegenstrijdigheden in uitgangspunten en toepassingen? Bijvoorbeeld: ‘Elk kind of jongere heeft recht op relationele en seksuele vorming’, maar er is geen afgesproken programma RSV. Of: “het beleid wil discriminatie bestrijden”, maar “een homoseksuele relatie wordt ontmoedigd”. - Zijn er prioriteiten bepaald? Een planning uitwerken Een beleid uitwerken betekent dat men keuzes maakt uit de doelstellingen en die omzet in concrete realisaties en acties in de tijd via een werkplanning. Een werkplanning is per definitie een tijdelijk instrument dat regelmatig moet worden bijgestuurd en geëvalueerd. De werkplanning bevat: Aangezien er in deze fase doelstellingen worden geformuleerd, wordt er van een ideale situatie uitgegaan. Met andere woorden wordt de vraag gesteld: indien de uitgangspunten worden vertaald, welke maatregelen zijn dan op de verschillende beleidsdomeinen nodig? Ter inspiratie kan je het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’ gebruiken. Leg eventueel je SWOT-analyse van de huidige situatie naast de doelstellingen: waar zit het beleid al op het goede spoor, waar zal extra aandacht nodig zijn? Ter controle kunnen volgende vragen worden overlopen: - Zijn alle uitgangspunten goed vertaald in de diverse domeinen van een beleid: zorg en educatie, accommo- - Doelstellingen die SMART (cfr. supra) geformuleerd zijn en vertaald worden in concrete maatregelen, richtlijnen, verantwoordelijkheden, plannen, activiteiten, procedures, instrumenten, opleiding, functieprofielen en taakomschrijvingen. - Alsook een retroplanning • Die beschrijft waar de school wil staan over twee jaar en wat er tussendoor allemaal gaat gebeuren. • Die op elk niveau verantwoordelijkheden, budgetten en betrokkenen aangeeft. • Die een tijdsperspectief en timing vermeldt. • Die verschillende indicatoren vermeldt (‘wat moet het eindresultaat opleveren?’). • Die een evaluatie van zowel proces als product voorziet. Procesbewaking en -bijsturing Het is belangrijk om tijdens het hele proces van beleidsontwikkeling aan monitoring en evaluatie te doen. Evalueren is een woord uit het Latijn en betekent ‘de waarde van iets bepalen’. Een evaluatie kan aantonen dat maatregelen en programma’s effectief resultaten opleveren en motiveert op die manier de betrokkenen tot nieuwe inspanningen. Evaluaties blikken terug op wat voorbij is, maar geven ook alternatieven voor de toekomst. Op basis van een evaluatie kunnen beslissingen genomen worden over huidige en toekomstige stappen in het proces. Een goede evaluatie biedt alternatieven voor beleidsvormers. Een evaluatie kan ook een uitstekend instrument zijn om te leren en een middel om de werking van een programma of een procedure te verbeteren. Bij monitoring wordt op systematische wijze informatie verzameld om vorderingen vast te stellen en om ze te vergelijken met eerder afgesproken plannen en schema’s. Eventuele verschillen tussen de werkelijke en de geplande implementatie kunnen opgespoord en bijgestuurd worden. Dat wordt ook wel permanente evaluatie genoemd. In de loop van de uitvoering van de planning is er voldoende aandacht voor eventuele bijsturing en bijkomende ondersteuning. Dat kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer binnen een team een groot meningsverschil bestaat, als er vragen zijn over de haalbaarheid van bepaalde voorstellen, als kinderen of jongeren protesteren of als een incident de hele planning in de war brengt. Het kan nuttig zijn om de werkgroep gedurende het ganse ontwikkelingsproces te laten fungeren als actieen reflectiegroep, die vorderingen opvolgt en proble- Beleidsinstrumenten | 29 men onderzoekt. De werkgroep kan ook de planning of implementatie bijsturen, het directieteam informeren over de vorderingen, vragen om maatregelen te nemen, voorstellen doen ter inspiratie, goede ervaringen delen met de rest van het schoolteam en ze verankeren. Het werk verankeren Een beleid leeft pas als het ingebed is in de dagelijkse praktijk en deel uitmaakt van de courante werking. Om die verankering te stimuleren, geef je succesvolle werkwijzen, methodes, een plaats in het basisaanbod van de school aan het schoolteam en kinderen of jongeren. Er zijn bijvoorbeeld uitgeschreven lessen voorhanden, goed vormingsmateriaal of een jaarlijks inspiratiemoment. Er wordt aandacht besteed aan lichamelijke en seksuele integriteit in projecten, in nascholingsbeleid of in een handelingsprotocol. Voor voorbeelden zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’. Verankering betekent ook dat men, los van incidenten, het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit dynamisch houdt. Enkele suggesties: - Een jaarlijkse inspiratiedag (Valentijn, Wereldaidsdag, Kinderrechtendag…) waar het thema terug onder de aandacht wordt gebracht. - Een nascholing voor het schoolteam. - een vaste rubriek in de cel leerlingenbegeleiding; - Het thema maakt onderdeel uit van de schoolinformatie die elke nieuw lid van het schoolteam krijgt; - Procedures en reglementen aanpassen en inoefenen naar aanleiding van concrete situaties. - Nieuwe beleidsinitiatieven toetsen aan de uitgangspunten en beleidsdomeinen. - Verantwoordelijkheden inschrijven in de functieprofielen. - Het materiaal een centrale plaats geven in de school. - Aanspreekpunten bekendmaken: afhankelijk van de afspraken binnen de school kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het school bestuur, een CLB-medewerker…) die aanspreekbaar zijn bij situaties over lichamelijke en seksuele integriteit. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding, crisisteam…). Valkuilen Een beleid ontwikkelen is geen sinecure, er zijn wel degelijk een aantal valkuilen. We sommen enkele veel voorkomende fouten op. - Er wordt teveel aandacht besteed aan het reactief beleid. Het voorwaardenscheppend kader van het kwaliteitsbeleid wordt onvoldoende of niet uitgewerkt. - Het beleid wordt reactief ontwikkeld vanuit een crisissituatie. Een reactief beleid is vaak een negatief beleid en is meestal niet coherent. In dergelijke situaties worden er dikwijls ad hoc beslissingen genomen. - Niet alle partijen worden betrokken bij de ontwikkeling van het beleid, uit angst voor tegenstand of discussie, uit tijdsgebrek of omdat de hiërarchische structuur van de school het niet toelaat. Het gevolg kan zijn dat het beleid niet door alle betrokkenen gedragen wordt, wat ertoe kan leiden dat men het beleid niet kan implementeren. - De beleidstekst wordt gekopieerd van een andere school. Elke school is anders en bovendien wakkert het ontwikkelingsproces de dialoog aan. Pas tijdens discussies krijgt het beleid echt vorm. - Er wordt te weinig tijd genomen om het proces van de beleidsvorming een kans te geven. Neuzen in dezelfde richting krijgen vergt tijd. Gun de verschillende betrokkenen voldoende ruimte om zich bij te scholen en te informeren. - Het gevoerde beleid wordt niet geëvalueerd en bijgestuurd. Het belandt in een lade en pas na een incident haalt men het weer boven. - Het beleid over lichamelijke en seksuele integriteit is een geïsoleerd beleid en heeft te weinig inbedding in bestaande werkwijzen en praktijken. Er zijn te weinig horizontale verbanden met al bestaande thema’s gelegd. - Er is onvoldoende aandacht gegaan naar het trainen van vaardigheden en attitudes bij het schoolteam, zodat het beleid dode letter blijft. - Niet iedereen voelt zich betrokken: blijf aandacht schenken aan het betrekken van het schoolteam en kinderen of jongeren, en ook nieuwe mensen die niet betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van het beleidsplan. - Het schoolteam en kinderen of jongeren weten niet of het directieteam achter het beleid staat. Daar worden tegenstrijdige richtlijnen gegeven. - Seksualiteit is een moeilijk onderwerp en daarom vermijdt men liever het gesprek. Het onderwerp is taboe, verwatert en wordt verengd tot ‘seks hebben’. Mensen verantwoordelijk voor het debat krijgen een ‘sekslabel’. - Er is niet gezorgd voor continuïteit en het beleid wordt niet dynamisch gehouden. - Vanuit een enorm, gemeend enthousiasme bij de oprichting van werkgroepen wordt té ver gegaan in het engagement (lees verschillende werkgroepjes rond het thema seksualiteit), met versnippering als gevolg. Beleidsinstrumenten | 30 2 Uitgangspunten voor kwaliteit, preventie en reactie Wat? Deze uitgangspunten zijn een puntsgewijze opsomming van relevante richtlijnen voor het beleid. Ze zijn afgeleid uit de denkkaders en kunnen op die manier als checklist worden gebruikt. Ze zijn opgedeeld in uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid, voor een preventiebeleid en een reactiebeleid. Waarom? Met deze checklist kan je op schoolniveau of op niveau van de scholengemeenschapof -groep op een efficiënte manier tot een aantal fundamentele keuzes komen. De uitgangspunten zijn richtinggevend voor het verdere beleidswerk. Wie? Deze denkoefening gebeurt best in een ruime vertegenwoordiging van het schoolteam en andere betrokkenen. De stem van kinderen en jongeren zelf kan je integreren via een vertegenwoordiging, een jongerenforum, een leerlingenraad, een tussentijdse bevraging. Ouders kunnen ook vertegenwoordigd worden, of betrokken via specifieke overlegmomenten (van de ouderraad en schoolraad). Op die manier is de weg naar een gedragen visie reeds voorbereid. Opgepast! - Niet alle uitgangspunten zijn voor alle contexten relevant. Je zal dus een selectie moeten maken. Je kan ook prioriteiten aangeven. - Sommige items lijken op het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext. We denken bijvoorbeeld aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. 2.1 Aan de slag Uitgangspunten zijn de bouwstenen van de visie die de school ontwikkelt op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit. Je zorgt best voor een breed draagvlak van die visie bij het schoolteam, de ouders en de leerlingen. 2.2 Uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid Het kwaliteitsbeleid is een voorwaardenscheppend kader dat expliciteert hoe we omgaan met lichamelijke en seksuele integriteit en aanverwante topics en dat verduidelijkt wat we beschouwen als noodzakelijke zorg voor en begeleiding van kinderen en jongeren. Hieronder vind je een reeks uitgangspunten die richtinggevend kunnen zijn bij het ontwikkelen van een visie op kwaliteit. Extra aandacht is nodig voor die groepen van kwetsbare kinderen en jongeren die een extra uitdaging met zich meedragen, zoals kinderen en jongeren met een beperking, kinderen met een ervaring van misbruik of mishandeling, kinderen uit kwetsbare gezinnen met een lage sociaal-economische status en heel jonge kinderen die eigen wensen moeilijk kunnen verwoorden. Kinderen en jongeren hebben recht op welzijn en een goede kwaliteit van leven op school • De persoonlijke en lichamelijke integriteit van het kind/de jongere wordt gerespecteerd. • Kinderen/jongeren worden ondersteund in het ontwikkelen van de capaciteiten om kwalitatieve vriendschappelijke en/of seksuele relaties met anderen aan te gaan. • Kinderen/jongeren krijgen de kans zich goed in hun vel te voelen en gelukkig te zijn. • Kinderen/jongeren hebben recht op een open communicatie over alle aspecten die hun kwaliteit van leven en welzijn kunnen beïnvloeden. • Kinderen/jongeren hebben het recht om zelf keuzes te maken of voorstellen te doen die hun kwaliteit van leven en hun welzijn kunnen bevorderen. • Kinderen en jongeren hebben recht op preventieve basiszorg zoals beschreven in het zorgcontinuüm. Elk individu is een seksueel en sociaal wezen en relaties en seksualiteit maken onlosmakelijk deel uit van het mens-zijn • Elk individu, dus ook kinderen en jongeren, maken een relationele en seksuele ontwikkeling door en stellen seksueel gedrag. • Elk individu is uniek en heeft zijn eigen tempo, vorm en beleving op vlak van relaties en seksualiteit; er is een grote diversiteit. • Seksualiteit kan een onderdeel zijn van intimiteit; voor de beiden moet er ruimte zijn. • Er worden kansen geboden aan kinderen en jongeren om op dit specifieke terrein stappen te zetten in hun ontwikkeling. • Er zijn voldoende competenties bij het schoolteam om deskundig, correct en ondersteunend met de al dan niet adequate leeftijdsgebonden, ontwikkelingsspecifieke of cultuurspecifieke aspecten van relaties en seksualiteit van kinderen en jongeren om te gaan. Kinderen en jongeren hebben recht op informatie en relationele en seksuele opvoeding / educatie • Emancipatorisch werken met kinderen en jongeren, gericht op het ontwikkelen van hun mogelijkheden en kracht, is het uitgangspunt. • Elk kind en elke jongere heeft recht op aangepaste en toegankelijke informatie en relationele en seksuele opvoeding. • Er is zorg voor kwetsbare doelgroepen zoals kinderen en jongeren met een beperking, jonge kinderen, kinderen en jongeren met een andere culturele achtergrond, kinderen en jongeren met traumatische levenservaringen, kinderen en jongeren met gender- en identiteitsvragen en kinderen uit kwetsbare gezinnen met lage sociaal economische status. Beleidsinstrumenten | 31 • Relationele en seksuele vorming keert op verschillende momenten in de onderwijsloopbaan terug. Elk kind doorloopt gedurende zijn onderwijsloopbaan een kwalitatief goed programma of leerlijn relationele en seksuele vorming, aangepast aan zijn vragen, noden en ontwikkelingsniveau. Kinderen en jongeren hebben recht op toegang tot hulp, ondersteuning, zorg en dienstverlening met betrekking tot seksuele gezondheid. Het CLB heeft hier bij een draaischijffunctie • Er is een aanbod van seksuele gezondheidszorg dat toegankelijk is voor het kind/de jongere. • Het kind/de jongere kan gebruik maken van de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang zoals nieuwe en goede anticonceptie of therapie. • De kinderen/jongeren worden op weg geholpen en begeleid naar hulpverleningsinstellingen waar ze met problemen terecht kunnen. • Het kind of de jongere kan terecht bij het CLB. Kinderen en jongeren hebben recht op maximale autonomie en keuzevrijheid in hun relationele en seksuele leven, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkeling • Kinderen en jongeren hebben via geëigende kanalen recht op inspraak in en participatie aan het ontwikkelen van een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit met betrekking tot hun eigen situatie. • Kinderen en jongeren hebben recht op vrijheid van meningsuiting. • Kinderen en jongeren hebben de vrijheid eigen keuzes te maken in hun relationele en seksuele leven. • Kinderen en jongeren dragen zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor eigen keuzes. • Ook bij kleine kinderen en kwetsbare jongeren wordt de keuzevrijheid en autonomie zoveel mogelijk gevrijwaard. Kinderen en jongeren hebben recht op privacy • Er is aandacht voor privacy bij situaties van lichamelijke en seksuele integriteit zoals bij omkleden, wassen, verzorgen, slapen, seksueel gedrag en praten over seks. • Er wordt zorgvuldig en in samenspraak met het kind/de jongere omgegaan met het delen van privéinformatie, conform de regels rond ambtsgeheim en beroepsgeheim. • Het kind/de jongere wordt op de hoogte gehouden over hoe informatie bijgehouden wordt en wie er toegang tot heeft, conform het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (voor het CLB) en de regels rond discretieplicht, beroepsgeheim en ambtsgeheim. Kinderen en jongeren ontwikkelen een maatschappelijk aanvaardbare relationele en seksuele moraal, dit wil zeggen een moraal die (rechts-) geldig, erkend en werkbaar is • Het kind/de jongere onderschrijft waarden als wederzijdse toestemming, gelijkwaardigheid en vrijwilligheid bij seksuele en andere fysieke interacties. • Er zijn duidelijke richtlijnen in het schoolreglement of leefregels over de contexten waarbinnen seksueel gedrag is toegelaten en in welke niet. • Seksueel gedrag laat kinderen en jongeren in hun waarde, is zelfrespecterend. • Een beleid over seksualiteit discrimineert niemand en stimuleert tolerantie en respect. • Er wordt via formele en informele relationele en seksuele vorming en opvoeding expliciet aandacht gegeven aan het ontwikkelen van een valide relationele en seksuele moraal bij alle betrokkenen. Kinderen en jongeren hebben recht op open en correcte communicatie over seksualiteit zodat vragen, wensen, problemen en verschillen in visies bespreekbaar zijn • Er is voldoende ruimte en openheid om zich uit te spreken en om eigen visies kenbaar te maken. • Er wordt zorgvuldig geluisterd naar alle betrokkenen. • Er is aandacht voor de communicatie van emoties. • Er is respect voor alle gesprekspartners. • Het schoolteam neemt initiatief om het thema ter sprake te brengen, met respect voor wensen van de jongere. • Het schoolteam neemt proactief het thema relaties en seksualiteit op en wacht niet tot het kind/de jongere met vragen komt. • Het schoolteam is in staat om gedrag te benoemen en bespreken met het kind/de jongere. Kinderen en jongeren zelf, maar ook hun opvoedingsverantwoordelijken zijn betrokken bij het ontwikkelen van een beleid • Er is aandacht voor het perspectief van ouders of eventuele andere opvoedingsverantwoordelijken. • Er zijn voldoende communicatiemogelijkheden met vertegenwoordigers van ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken op overlegplatformen zoals ouderraad en schoolraad. • Ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken worden geïnformeerd over beleidsprioriteiten. • Ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken kunnen feedback geven op het beleid. Het gevoerde beleid met betrekking tot relaties en seksualiteit bij kinderen en jongeren is juridisch correct. • Bepalingen in beleidsdocumenten zijn in overeenstemming met het huidig wetgevend kader. • Er wordt rekening gehouden met sectorgebonden bepalingen en kwaliteitseisen. De school neemt alle maatregelen die nodig en wenselijk zijn om het kwaliteitsbeleid met betrekking tot relaties en seksualiteit bij kinderen en jongeren te verbeteren. • Er is interesse voor en correcte informatie over mogelijkheden/bedreigingen en nieuwe trends (zoals de mogelijkheden van nieuwe media). Beleidsinstrumenten | 32 • Bestaande werkwijzen, afspraken en georganiseerde RSV-activiteiten voor kinderen/jongeren worden regelmatig geëvalueerd en bijgesteld. Deze evaluatiemomenten worden geagendeerd op overlegplatformen met diverse betrokkenen. • Er is oog voor de nood aan differentiatie van aanpak bij kinderen en jongeren. • Er is een duidelijk engagement van de directie en de beleidsondersteuners/het schoolbestuur. • Er is een ondersteuningsaanbod en competentiemanagement voor het schoolteam. • Er is continuïteit in het beleid met betrekking tot seksualiteit en er wordt tijdig ingespeeld op personeelsverloop. 2.3 Uitgangspunten voor preventie Bij preventie denken we aan risico’s op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit, die ongewenst en dus beter te voorkomen zijn. Voorbeelden zijn seksueel misbruik, ongewenste zwangerschap, hiv- of soabesmetting, gendergerelateerd geweld, frustraties en pesterijen. Het voorkomen van risico’s is ook één van de verantwoordelijkheden van de school en kan zich vertalen in volgende uitgangspunten. Kinderen en jongeren hebben recht op lichamelijke integriteit en op veiligheid en gezondheid op vlak van seksualiteit • Er is informatie over risico’s en bescherming, ingebed in de relationele en seksuele vorming. • Kinderen en jongeren zijn zich overeenkomstig hun ontwikkelingsniveau bewust van de risico’s rond seksuele gezondheid, welzijn en veiligheid. • Kinderen en jongeren worden gestimuleerd en geholpen om risicosituaties m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit binnen en buiten de school te voorkomen en te vermijden. • Er is duidelijkheid rond codes, afspraken en belangrijke informatie. • Er is duidelijkheid over welke informatie gedeeld wordt en met wie. Beslissingen hierover worden genomen in overleg met het kind/de jongere. Kinderen en jongeren worden op school beschermd tegen seksuele ervaringen die niet met wederzijdse toestemming, vrijwillig of gelijkwaardig gebeuren, die niet leeftijds- of context-adequaat zijn, of zelfbeschadigend zijn • Er is aandacht in het aanwervings- en evaluatiebeleid voor de vereiste competenties van het schoolteam. • Indien de organisatie het toelaat wordt er in de klassamenstelling rekening gehouden met eerdere problematische ervaringen van kinderen en jongeren. • Er is een gedragscode voor het schoolteam waarin een clausule over omgaan met lichamelijke en seksuele integriteit van het kind/de jongere is vermeld. Deze wordt door het schoolteam en de schoolnabije partners onderschreven. • Leden van het schoolteam zijn opgeleid en hebben een open en alerte houding voor het opvangen van risicosignalen (klachten, vragen, kleine incidenten…) die kunnen wijzen op een verontrustende situatie. • Er wordt gepast gereageerd op lichamelijk en seksueel grensoverschrijdend gedrag van of ten aanzien van kinderen en jongeren. • Er wordt met zorg omgesprongen met het verstrekken van diensten van externen aan de kinderen/ jongeren. Er wordt aandacht besteed aan het verhogen van weerbaarheid van kinderen en jongeren tegenover mogelijke risicosituaties • Het opnemen van de eigen verantwoordelijkheid van kinderen en jongeren voor het stellen van veilig en gezond relationeel en seksueel gedrag wordt gestimuleerd. • Er is aandacht voor structurele factoren die de weerbaarheid van kinderen en jongeren ondermijnen en belemmeren, zoals bijvoorbeeld een gebrekkig beleid rond privacy of een gebrek aan toezicht op seksueel grensoverschrijdend gedrag. • Er is een aanbod rond begeleiding voor kinderen en jongeren om situaties van grensoverschrijdend seksueel gedrag te voorkomen. Kinderen en jongeren kunnen terecht bij een laagdrempelig aanspreekpunt voor klachten en hulp • Er is aandacht voor signalen bij kinderen en jongeren die wijzen op problemen of moeilijkheden bij alle leden van het schoolteam. • Het is duidelijk waar kinderen en jongeren met vragen en klachten terecht kunnen. • Een klacht of vraag wordt op een transparante manier behandeld en opgevolgd. • Er is voldoende expertise aanwezig bij de school of de schoolnabije partners om een vermoeden, onthulling of vaststelling van seksueel grensoverschrijdend gedrag correct op te vangen. Er is een preventiebeleid tegen uitsluiting en pesterijen • Niemand wordt gediscrimineerd omwille van seksuele oriëntatie, gender, uiterlijk, geschiedenis, afkomst, taal, cultuur, zwangerschap of andere kenmerken. • Seksistisch en racistisch gedrag en ander bevooroordeeld handelen worden niet getolereerd. De school neemt alle maatregelen die nodig en wenselijk zijn om risico’s met betrekking tot seksualiteit bij kinderen en jongeren te verkleinen • Er is alertheid en correcte informatie over risico’s, ook met betrekking tot nieuwe trends. • Bestaande maatregelen worden regelmatig geëvalueerd en bijgesteld. Beleidsinstrumenten | 33 • Er is oog voor de nood aan differentiatie van aanpak bij kinderen en jongeren. • Er is een duidelijk engagement van de directie van de school om het schoolteam aan te sturen om in te zetten op het verkleinen van de risico’s. • Er is een ondersteuningsaanbod en competentiemanagement voor het schoolteam. • Er wordt ruimte gemaakt om het thema blijvend op de agenda te plaatsen. 2.4 Uitgangspunten voor een reactiebeleid Het reactiebeleid stippelt uit wat je school moet doen bij incidenten: welke procedure, werkwijze, rapportage of zorg zijn er nodig? Hieronder volgen uitgangspunten van een goed reactiebeleid. Kinderen en jongeren hebben recht op een discrete, zorgvuldige en objectieve behandeling van een klacht • Kinderen en jongeren kunnen op een laagdrempelige manier melding maken van een probleem of klacht. • Een incident of klacht, dus ook vermoedens of signalen in die richting, wordt serieus genomen en discreet en met zorg voor alle betrokkenen opgevolgd. • Er wordt een standaardprotocol geïnstalleerd dat elk lid van het schoolteam kan volgen bij een vermoeden, incident of klacht. • Er is een heldere rapportage van de behandeling van een vermoeden, incident of klacht. • Een vermoeden, incident of klacht wordt indien wenselijk en mogelijk, na behandeling afgesloten met alle betrokkenen. Er zijn maatregelen omschreven na een incident • Er is mogelijkheid om de hulp van een aanspreekpunt in te roepen. • Er is een hulpaanbod van counseling of begeleiding na een incident voor kinderen en jongeren. • Er zijn straf- of time-out-maatregelen mogelijk ten aanzien van kinderen en jongeren. • Er is aandacht voor herstelbemiddeling tussen of ten aanzien van kinderen en jongeren. • Er is kennis over en mogelijkheid tot doorverwijzing van de betrokkenen. • Er wordt op een weloverwogen manier gecommuniceerd met alle betrokkenen. Er is aandacht voor opvolging van incidenten op lange termijn • Kinderen en jongeren kunnen als slachtoffer of als pleger doorverwezen worden voor hulp. •E r is zorg voor alle betrokkenen. • Er zijn afspraken over de opvolging van de procedure en vervolgtrajecten. •E r is oog voor nazorg voor alle betrokkenen. De school neemt alle maatregelen die nodig en wenselijk zijn om incidenten te voorkomen en/of correct af te handelen • Er is alertheid en correcte informatie over bestaande risico’s. • Bestaande maatregelen worden geëvalueerd en bijgesteld. • Er is oog voor de nood aan differentiatie van aanpak bij kinderen en jongeren. • De directie van de school toont een duidelijk engagement en neemt een actieve en sturende rol op in de opvolging. • Een ondersteuningsaanbod voor het schoolteam is voorzien. • Er is een evaluatie- en sanctiebeleid ten aanzien van het schoolteam. • Er is oog voor het maken van goede en voor het kind/de jongere transparante afspraken in verband met het al dan niet delen van informatie met derden en de mogelijke (juridische) gevolgen hiervan. Er is een permanente evaluatie van de werkwijze na een incident • Er is een bespreking van de procedure en de wijze waarop ze is verlopen. • Er worden aanpassingen doorgevoerd indien nodig. • De aanpassingen worden bekrachtigd en aangevuld in het visie- en beleidsdocument. • Een regelmatige controle en opfrissing van de procedures zijn ingepland. Beleidsinstrumenten | 34 3 Beleidsmatrix en interventies Wat? Dit instrument geeft je een overzicht van de verschillende werkwijzen, methodes en interventies die er bestaan om een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit inhoudelijk vorm te geven. Dit overzicht is niet exhaustief. Het kan nog met veel voorbeelden worden aangevuld. Waarom? Het kan je school ideeën geven en je helpen kiezen uit verschillende manieren van werken. Je kan er deze werkwijzen uit selecteren die nauw aansluiten bij de cultuur van je school, of die gemakkelijk in te passen zijn in de huidige werking. Het kan je ook helpen in het ontwikkelen van een veranderingsproces. Wie? Directies, middenkader, de cel leerlingenbegeleiding, aanspreekpunten, het CLB-team, maar ook een werkgroep kan hier inspiratie vinden. Opgepast! - Sommige items in deze beleidsmatrix lijken op het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. - Er wordt veel aandacht besteed aan het betrekken van kinderen en jongeren bij het uitwerken van een beleid. Zeker als het gaat over heel jonge kinderen of kinderen met een (verstandelijke) beperking, zijn ook ouders of andere opvoedingsverantwoordelijken belangrijke betrokkenen bij het kiezen en uitvoeren van bepaalde interventies. 3.1 Hoe dit instrument gebruiken? Na de analyse van de huidige stand van zaken en het opstellen van een visie (uitgangspunten) en doelstellingen, kan er nood zijn aan bruikbare werkwijzen om een verbetertraject op te stellen. Onderstaand overzicht geeft je inspiratie. De beleidsmatrix is één manier van kijken naar de complexe realiteit van een schoolbeleid. Het komt in grote lijnen overeen met de gezondheidsmatrix. Toch zijn er verschillen in het gebruik van sommige begrippen, voor verduidelijking zie de ‘woordenlijst’. Het zorgcontinuüm en deze beleidsmatrix Voor een uitgebreide uitleg van dit model verwijzen we naar de achtergrondinformatie (zie ‘kwaliteit van leven’ onder ‘denkkaders’). Het zorgcontinuüm is vergelijkbaar met de beleidsdriehoek in het idee dat een brede basiszorg of kwaliteitsbeleid voor alle leerlingen tegemoet dient te komen aan de noden. Het instrument is als volgt gestructureerd: KWALITEITSBELEID PREVENTIEBELEID REACTIEBELEID Zorg Educatie Kwaliteit/Zorg & educatie Preventie/Zorg & educatie Reactie/Zorg & educatie Huisregels en accommodatie Kwaliteit /Huisregels & accommodatie Preventie/Huisregels & accommodatie Reactie/Huisregels & accommodatie Deskundigheid en screening personeel Kwaliteit /Deskundigheid Preventie/Deskundigheid Reactie/Deskundigheid Communicatie Kwaliteit /Communicatie Preventie/Communicatie Reactie/Communicatie 3.2 I nterventies die een kwaliteitsbeleid dragen Zorg Een onthaalfunctie In een school is er altijd aandacht voor het onthalen en wegwijs maken van kinderen en jongeren. Dat houdt onder meer in dat er een beleid is rond inschrijvingen, intake, opvang, doorstroming en weigering van kinderen en jongeren en dat er een document beschikbaar is om een kind/een jongere en zijn ouders/opvoedingsverantwoordelijken wegwijs te maken. Er is tevens ondersteuning en vorming voor de onthaalmedewerkers, goede interne communicatie (het onthaal weet wat de school doet en niet doet), een evaluatie van het onthaal bij zowel kinderen, jongeren, hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken, het schoolteam en de schoolnabije diensten. De wachtzaal, het telefonisch onthaal, de website, de ingang… zijn voor kinderen/jongeren en hun ouders/ opvoedingsverantwoordelijken uitnodigend en overzichtelijk. Beleidsinstrumenten | 35 Een aanspreekpunt en vertrouwensrol Kinderen en jongeren en hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken weten wie ze kunnen aanspreken als ze met vragen zitten, ook op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit. Dit kan de specifieke opdracht zijn van de klassenleraar of een ander lid van het schoolteam (graadcoördinator, de cel leerlingenbegeleiding, ...). Het is echter van belang dat kinderen/jongeren ieder lid van het schoolteam kunnen aanspreken en vragen stellen. Het schoolteam kan de vragen beluisteren en antwoorden verschaffen. Het schoolteam kan kinderen/ jongeren indien nodig doorverwijzen naar de cel leerlingenbegeleiding en/of de informatie doorgeven aan een hiërarchisch hogere. Voor doorverwijzing moet een schoolteam kunnen terugvallen op het CLB. Ook voor ouders is duidelijk wie ze kunnen aanspreken en wie nauw betrokken is bij de werking met hun zoon/dochter (zie hiervoor ‘aandachtpunten voor communicatie’). Een brede basiszorg lichamelijke en seksuele integriteit Seksualiteit hoort bij het basisaanbod van zorgverlening aan kinderen/jongeren. Dit houdt in dat leerlingen terecht kunnen bij de leraars voor informatie en vragen. Er is ruimte voor een gesprek, kinderen en jongeren worden geïnformeerd over hun basisrechten en er zijn kansen en mogelijkheden om relaties en seksualiteit te beleven. Er is een aanbod dat aansluit op de basisnoden van alle leerlingen waarbij rekening wordt gehouden met de specificiteit van de doelgroep. Dit aanbod is op maat van kinderen/jongeren, en wordt regelmatig door hen geëvalueerd. Er is ook aandacht voor overgangssituaties zoals bij uitstroom naar andere settings (overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs bijvoorbeeld). Verhoogde zorg op maat Voor de kinderen en jongeren die het nodig hebben bestaat er een verhoogd zorgaanbod, waarbij de leraar op ondersteuning kan rekenen via de klassenraad, de cel leerlingenbegeleiding en/of het CLB. Dit gebeurt steeds in nauwe samenspraak met de leerling en zijn of haar ouders/opvoedingsverantwoordelijken. Een positief leer- en leefklimaat Het klimaat van de school ondersteunt en respecteert de lichamelijke en seksuele integriteit van kinderen en jongeren onderling, maar ook van kinderen en jongeren ten aanzien van externen en het schoolteam. Dit klimaat wordt gedragen door het schoolteam, kinderen en jongeren en hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken. De leraar heeft oog voor de totale persoon van de leerling en kan een positief klasklimaat creëren met aandacht voor een positief zelfbeeld, welbevinden en verbondenheid. Er wordt gezorgd voor uitdagend en stimulerend onderwijs, met voldoende variatie in didactiek, er is goed en effectief klasmanagement, er is voldoende aanbod aan middagactiviteiten… Leerlingbegeleiding De school heeft ondersteunende zorgstructuren zoals een systeem van leerlingbegeleiding, een kindvolgsysteem, een goede samenwerking met het CLB en de Pedagogisch Begeleidingsdiensten, goede samenwerking met ouders en met externe (hulpverlenings-)diensten. En alle betrokkenen hebben minimaal inzicht in deze zorgstructuur. Educatie Een aanbod relationele en seksuele vorming, opvoeding, begeleiding en informatie Er is een basisaanbod voor alle leeftijden en niveaus, dat aansluit op de vragen en noden van de doelgroep en de ontwikkelingsniveaus. Dit kan bestaan uit systematisch terugkerende lessen of vormingsmomenten, aangevuld met een aanbod diverse vormen van interactieve en coöperatieve werkvormen, gespreksgroepen of raadpleging (zie ook ‘zorg’). Hierbij wordt er voldoende afgestemd op andere actoren zoals ouders. Er wordt verwezen naar de vakoverschrijdende, vakgebonden, leergebiedgebonden en leergebiedoverschrijdende eindtermen en de ontwikkelingsdoelen, het pedagogisch project van de school en het neteigen opvoedingsproject. Aandacht voor kwetsbare doelgroepen Er is specifieke aandacht voor kwetsbare doelgroepen zoals kinderen en jongeren met een beperking, jongeren met een andere culturele achtergrond, kinderen en jongeren met een traumatische levensgeschiedenis, met lage socio-economische status en kinderen en jongeren met genderidentiteitsvragen. Meer info vind je in de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’. Informatie en materiaal Er is informatie en materiaal beschikbaar op maat van het kind/de jongere. Zoek in het materiaal op www.seksuelevorming.be. Dit materiaal wordt regematig aangevuld en geactualiseerd, en komt tegemoet aan de noden en vragen van de doelgroep. Brede invulling van relationele en seksuele vorming In navolging van de WHO Standards en de eindtermen en ontwikkelingsdoelen worden de thema’s breed ingevuld en aangepast aan het ontwikkelingsniveau van de leerling. Omdat de thema’s op elkaar voortbouwen worden er goede afspraken op niveau van de school gemaakt over de invulling van de leerlijnen of curricula, zodat voor elk kind en elke jongere een kwalitatief aanbod gegarandeerd kan worden gedurende hun onderwijsloopbaan. Aansluiten bij andere projecten en leerinhouden Relaties en seksualiteit is geen apart onderwerp, maar er worden verbanden gelegd met ‘sociale vaardigheden’, ‘mediawijsheid’, ‘preventie van pesten’, ‘diversiteit’, ‘weerbaarheid’, ‘gezondheid’ en andere leerinhouden. Beleidsinstrumenten | 36 Didactisch vernieuwend Voor relationele en seksuele vorming is het belangrijk goed aan te sluiten op de vragen en noden van de kinderen en jongeren. Daartoe kan men best vakoverschrijdend en leergebiedoverschrijdend werken en een didactische aanpak gebruiken die de communicatie bevordert, de dialoog aangaat met de leerlingen en de veiligheid in de groep bevordert. Meer didactische tips (VIADEWEG) zijn te vinden in de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’. Het Vlaggensysteem Er kan worden gewerkt met het vlaggensysteem in de les en in informele situaties. Kinderen en jongeren worden aangesproken op groene en gele vlag-gedrag, en worden begeleid in het ontwikkelen van een aanvaardbare en correcte houding en attitude (zie ‘het Vlaggensysteem’). Huisregels en accommodatie Om de gedragenheid van de regels bij de kinderen en jongeren te maximaliseren is het belangrijk om deze met hen door te nemen. Zij kunnen op die manier hun mening over bepaalde regels kenbaar maken en men kan hen uitleggen waarom bepaalde regels gelden. Zichzelf kunnen zijn Kinderen en jongeren hebben op school plaats om te spelen en zichzelf te zijn. Naargelang de context van de school is deze plek een gedeelde ruimte (een leefruimte, lokaal) of een privéplek waar ze zichzelf kunnen zijn en zonder anderen te storen ervaringen kunnen hebben die passen in hun ontwikkeling. We denken in het bijzonder aan aparte speelhoekjes voor kleuters, ‘hangplekken’ voor pubers, aan (privétijd op) een eigen kamer voor internaten. Er zijn duidelijke afspraken welke gedragingen binnen de context van de school in gedeelde ruimtes of privéruimtes toegelaten zijn. In die afspraken is rekening gehouden met de meningen van kinderen/jongeren. Basis-privacy Er is rekening gehouden met de nood aan privacy bij situaties zoals bijvoorbeeld wassen, sanitair, omkleden, slapen, raadpleging van individuele dossiers en conversaties over seksualiteit. De accommodatie laat toe dat kinderen en jongeren voldoende privacy hebben. Er zijn aparte slaap- en wasgelegenheden; toiletten hebben deuren en een slot. Kleedhokjes zijn afgeschermd. Bij individuele gesprekken over seksualiteit kunnen geen anderen meeluisteren. Privacygegevens in dossiers worden met respect behandeld en enkel gedeeld met anderen indien nodig (zie hierover ook de regels inzake ambtsgeheim en beroepsgeheim). Hierover wordt open gecommuniceerd met het kind/ de jongere. In de omgangsregels wordt voldoende rekening gehouden met het respecteren van de privacy van eenieder. Dit wordt regelmatig geëvalueerd. Omgangsregels en schoolreglement Er zijn realistische omgangsregels vastgelegd waarin rekening is gehouden met de wensen en grenzen van het kind/de jongere. Binnen die omgangsregels is ruimte voor de relatie- en seksualiteitsbeleving van het kind/de jongere, aangepast aan de schoolcontext en de eigen realiteit. Een schoolreglement vertrekt vanuit positieve uitgangspunten met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit. Deze omgangsregels zijn dynamisch en worden dus regelmatig opgefrist en herbekeken. Ze worden in een taal opgesteld zodat kinderen/jongeren de regels kunnen verstaan en toepassen. Er is in die afspraken ook rekening gehouden met het omgaan met nieuwe communicatiemedia. Toegankelijkheid van de leraar en het schoolteam Het schoolteam is bereikbaar en toegankelijk voor kinderen en jongeren. Men weet wanneer en waar iemand te bereiken valt en hoe het toezicht wordt geregeld. Hierover bestaan duidelijke afspraken. Differentiatie van het basisaanbod De basisaccomodatie en geldende omgangsregels komen tegemoet aan de noden van kinderen/jongeren. Er zijn inspanningen om het basisaanbod verder aan te passen aan de noden van een kind/een jongere. Er is regelmatig een update of vernieuwing van het aanbod voorzien en kinderen/jongeren worden gestimuleerd om actief hun behoeften kenbaar te maken. Deskundigheid medewerkers Basiscompetenties schoolteam Deze zijn beschreven in het instrument ‘competentiechecklist’ en bestaan uit volgende basiscompetenties: - Veiligheid en betrokkenheid kunnen creëren m.b.t. lichamelijke en seksuele integriteit. - Lichamelijke en seksuele integriteit op een open en toegankelijke manier bespreekbaar kunnen maken. - Seksueel gedrag correct kunnen beoordelen. - Rekening houden met diversiteit. - Een positief rolmodel zijn. - Basiskennis hebben over seksualiteit, seksuele ontwikkeling en seksueel grensoverschrijdend gedrag; - Doelen voor relationele en seksuele vorming kennen. - Adequaat handelen bij (een vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag. - Weerbaar gedrag van kinderen en jongeren kunnen stimuleren. Specifieke competenties in huis halen In het navormingsplan van de school worden speciale modules RSV voorzien voor die medewerkers die specifieke taakverantwoordelijkheden betreffende RSV opnemen in de organisatie. In de teamvorming kunnen sessies voorzien worden die het schoolteam versterken in het opnemen van RSV. (zie het instrument ‘competentiechecklist’). Beleidsinstrumenten | 37 Versterken van deskundigheid: professionalisering Deskundigheid kan versterkt worden via opleidingen en uitwisseling van ervaring. In basisopleidingen wordt nog te weinig aandacht besteed aan dit onderwerp. Vaak moeten medewerkers nieuwe vaardigheden en inzichten ‘on the job’ verwerven. Ondersteuning kan bestaan uit: - Zorg voor inlooptrajecten en kijkstages voor nieuwe medewerkers. - Medewerkers via pilootprojecten deskundigheid laten opdoen, hun kwaliteiten laten ontdekken en zorgen voor een goede doorstroming naar de rest van de school via een leerplatform, een interne denkdag, een projectverslag… - Een pedagogische studiedag waarbij de teamleden die specifieke modules RSV hebben gevolgd, de eigen collega’s coachen in de begeleiding van RSVactiviteiten voor leerlingen; - Medewerkers op cursus laten gaan en er een interne briefing aan koppelen; - Specifieke vorming en opleiding inhuren voor het ganse team; - Het ter beschikking stellen van lesmaterialen RSV op het digitaal platform voor collega’s klassenleraren en het inplannen van overleg om gehanteerde lesmaterialen te evalueren en bij te sturen; - Een lerend netwerk maken bijvoorbeeld voor internaten. Belangrijke competenties vastleggen en uitwisselen Richtlijnen voor het professioneel handelen in situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit aan bod kan komen zijn nuttig. Integreer deze competenties in protocollen, takenpakketten, functieprofielen, functioneringsgesprekken en/of maak deze thema’s bespreekbaar tijdens werkbesprekingen en teamoverleg. Voeg in het sjabloon van de uitnodiging voor deze vormen van overleg een vast agendapunt RSV toe. Zorg voor zinvolle uitwisseling tussen professionals op schoolniveau, of op niveau van de scholengemeenschap of –groep. Vastleggen in werkplanning Het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit is een onderdeel van het jaarlijkse werkplan, het jaarrapport, een afsprakennota. Zorg eventueel voor ruimte voor taken/verantwoordelijkheden in het takenpakket van het schoolteam. Richt een werkgroep lichamelijke en seksuele integriteit op die vragen kan behandelen of een werkplanning kan voorleggen of zorg ervoor dat dit in al bestaande werkgroepen een vast item wordt. Zet lichamelijke en seksuele integriteit op de agenda van de cel leerlingenbegeleiding, het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk, de projectplanning of de navormingen en waak erover dat noodzakelijke informatie doorstroomt van de ene overleggroep naar de andere. Communicatie In de visietekst Elke school formuleert in zijn visietekst de uitgangspunten voor een kwaliteitsbeleid rond lichamelijke en seksuele integriteit op een bevattelijke manier. Deze visietekst kan vertaald worden naar een nota of een tekst voor diverse betrokkenen: - Een nota of informatiedocument voor het schoolteam over het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit waarin uitgangspunten zijn opgenomen, een beschrijving van de beleidsdomeinen, een concretisering naar richtlijnen en deskundigheden, referenties naar de ondersteuning en informatie waarop men kan rekenen. - Informatie voor kinderen en jongeren: het beleid en de visie is toegankelijk gemaakt voor kinderen/jon- geren via een informatiebrochure of poster. Er is op regelmatige basis een informatiemoment voorzien voor kinderen/jongeren, hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken. De basistekst is te vinden op de website van de school of maakt deel uit van een kennismakingspakket. Bij intake van nieuwe kinderen en jongeren of bij de start van elk nieuw werkjaar is er aandacht voor communicatie over de beleidsvisie rond lichamelijke en seksuele integriteit. - Externen, ouders/opvoedingsverantwoordelijken kun­nen de uitgangspunten van het beleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit vinden op de website of in de kennismakingsbrochure van de school, of ze worden erover geïnformeerd via een gesprek en/of een infoavond. Kennis delen Medewerkers van de school kunnen alle draaiboeken, vormings- en bijscholingsmateriaal, projectverslagen, die men binnen de school heeft opgebouwd en uitgewerkt, of die men via opleiding en uitwisseling heeft aangeschaft, op een centrale plaats (digitaal) terugvinden. Er wordt actief expertise uitgewisseld. Communiceren met de media De visie van de school is toegankelijk voor de media. Er is een woordvoerder aangeduid en opgeleid die deze uitgangspunten kan toelichten indien nodig. 3.3 Interventies die een preventiebeleid schragen Zorg Informatie risicoanalyse: ken je doelgroep Er is een analyse gemaakt van de mate waarin kinderen/jongeren geconfronteerd kunnen worden met risico’s op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit. Er is goed zicht op het voorkomen van risicogedrag bij specifieke doelgroepen. Er is zicht op beschermende Beleidsinstrumenten | 38 factoren en risicofactoren. Een risicoanalyse kan je maken op basis van de risicofactoren (zie achtergrondinformatie). In een schoolpopulatie met overwegend jongens is er meer seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bij kwetsbare kinderen/jongeren zal je wellicht meer kans hebben om slachtoffers te vinden. Onthaal en preventie In het onthaal is rekening gehouden met de veiligheid van kinderen/jongeren op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit: de toegang tot de school voor niet-bevoegde personen is gelimiteerd en gecontroleerd, gegevens en goederen zijn beveiligd. Er is aandacht voor preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag Er wordt met het kind en of de jongere gewerkt aan weerbaarheid tegenover risicosituaties. Het Vlaggensysteem kan gebruikt worden om grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar te maken. Licht seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt serieus genomen en er wordt onderzocht of dit een signaal is van een onderliggende problematiek. Zie onder meer de instrumenten ‘competentiechecklist’ en ‘het Vlaggensysteem’. Toezicht is goed georganiseerd Er is een systeem van toezicht dat voorkomt dat een kind/jongere slachtoffer wordt van seksueel misbruik en dat de kans dat een kind/jongere zich in een risicosituatie zal begeven verkleint. Er is in het uitvoeren van het toezicht ook oog voor de privacy en integriteit van kinderen/jongeren. Het is voor kinderen/jongeren duidelijk hoe het toezicht is georganiseerd en bij wie (en hoe) hij/zij terecht kan in geval van nood. Leraars en schoolteam in een vertrouwensrol Elke leraar van het schoolteam vervult een vertrouwensrol voor kinderen/jongeren en is aanspreekbaar over zorgen, twijfels, ongemakken, klachten, ontevredenheden… Het schoolteam is toegankelijk voor alle kinderen/jongeren en bij voorkeur kunnen kinderen/jongeren zelf een keuze maken tussen meerdere personen die ze in vertrouwen kunnen nemen. Een aanspreekpunt kan hierbij ondersteuning bieden. Dit heeft een preventief effect omdat op die manier sneller klachten aan het licht komen en behandeld kunnen worden. Zie de instrumenten ‘competentiechecklist’ en ‘aandachtspunten bij communicatie’. Elk lid van het schoolteam heeft een signaalfunctie en beschikt over een aantal basiscompetenties die dit mogelijk maken. Recht op bijstand Het recht op bijstand houdt in dat de minderjarige zich kan laten bijstaan bij de uitoefening van zijn rechten door een bijstandspersoon in alle contacten met de hulpverlening, de toegangspoort en de trajectbegeleiding en in de uitoefening van zijn rechten, opgesomd in het Decreet Rechtspositie Minderjarigen. Soms zal het aanwezig zijn van de bijstandspersoon voldoende zijn voor de minderjarige, soms zal de minderjarige willen dat hij/zij de zaken verwoordt. Zie hiervoor in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’ de informatie over het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (DRM). Een aanbod in risicosituaties Kinderen en jongeren kunnen terecht bij het schoolteam of het CLB, of kunnen door het CLB worden doorverwezen naar een externe jeugdhulp voor een aanbod individuele counseling weerbaarheid, anticonceptiemethodes, beschermingsmethodes tegen soa’s en hiv… indien er een situatie van verhoogd risico ontstaat. Let daarbij op de regels voor com- municatie van privacygevoelige informatie (‘aandachtspunten bij communicatie’), beroepsgeheim en ambtsgeheim (zie de achtergrondinformatie). Educatie Er is een aanbod formele en informele relationele en seksuele vorming en weerbaarheid Er is een aanbod relationele en seksuele vorming en informatie/hulp bij risico’s en beschermingsstrategieën. Er is in dit aanbod rekening gehouden met specifiek risicogedrag of -situaties bij de doelgroep. Er wordt gewerkt aan weerbaarheid en het respecteren van grenzen in situaties binnen en buiten de school. Brede thematische invulling In navolging van de WHO Standards en de eindtermen en ontwikkelingsdoelen worden de thema’s breed en holistisch ingevuld en is er aandacht voor preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag in nieuwe media en mediawijsheid, gender en homoseksualiteit, zelfbeeld, communicatie en gezondheid. Aangepast aan de ontwikkeling Elk kind en elke jongere kan rekenen op een aan zijn mogelijkheden en ontwikkelingsnoden aangepaste leerlijn, waarvan de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag deel uitmaakt. Afspraken over een curriculum worden op schoolniveau of op niveau van de scholengemeenschap of –groep gemaakt, zodat continuïteit gegarandeerd is en overlap wordt vermeden. Zie hiervoor de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’. Didactisch aangepast RSV is meer dan kennis alleen, ook vaardigheden en attitudes zijn essentieel. Voor preventieve RSV is het belangrijk goed aan te sluiten op de vragen en noden Beleidsinstrumenten | 39 van de kinderen en jongeren hierover. Daartoe kan de leraar best een didactische aanpak gebruiken die de communicatie bevordert, de dialoog aangaat met de leerlingen, de veiligheid in de groep bevordert en oefenmogelijkheden geeft. Meer didactische tips (VIADEWEG) zijn te vinden in de achtergrondinformatie (‘relationele en seksuele vorming’). Het Vlaggensysteem Er kan worden gewerkt met het Vlaggensysteem in de les en in informele situaties zoals uitstappen en op de speelplaats. Kinderen en jongeren worden aangesproken op licht en ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag en worden begeleid in het ontwikkelen van een aanvaardbare en correcte houding en attitude (zie ‘het Vlaggensysteem’). Huisregels en accommodatie Een veilig huis De school moet een veilige omgeving zijn die kinderen en jongeren beschermt tegen grensoverschrijdend gedrag en die de privacy respecteert. Hoe voorkomt men dat men anderen onvrijwillig getuige maakt van seksueel (grensoverschrijdend) gedrag (bijvoorbeeld masturbatie). Hoe voorkomt men seksueel gedrag op gevaarlijke plaatsen of in moeilijke contexten? Hoe controleert de school bijvoorbeeld de toegang, het verloop, de risicosettings (kleedhokjes en douches), de risicomomenten (middagpauze, naschoolse activiteiten…)? Bescherming van privacy Het aanleren van lichamelijke en seksuele handelingen die thuishoren in een privésfeer, voorkomt mogelijk problematisch gedrag in andere contexten (bijvoorbeeld een toiletbezoek met de deur open), en beschermt kinderen/jongeren tegen ongewenste inmenging. Ook aandacht voor het kunnen hanteren van privacy regels in het gebruik van nieuwe media, zowel ten aanzien zichzelf als ten aanzien van anderen, is van belang. Omgangsregels In de omgangsregels is er aandacht voor de preventie van risicogedrag met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit. Dit kunnen regels zijn in verband met jaloezie, pesten, flirten en seksisme, groepsdruk, pornogebruik, alcohol, uitgaan, nachtelijke activiteiten, condoom- en anticonceptiegebruik, stages of uitstappen. Deze regels worden regelmatig geëvalueerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de mening van kinderen en/of jongeren (zie het instrument ‘omgangsregels’). Groepssamenstelling en groepsvorming Problemen zoals discriminatie, pesten, uitsluiten, manipuleren of misbruiken van kinderen en jongeren kan men deels voorkomen door een gecontroleerde samenstelling van de groep. Op school is dit niet steeds mogelijk, maar heeft men best wel oog voor de risico’s. Daarnaast zal een belangrijk preventief effect uitgaan van het werken aan de groepscohesie: hoe kunnen kinderen en jongeren elkaar beter leren kennen en appreciëren? Hoe kunnen vooroordelen worden weggewerkt? Toezicht en verantwoordelijkheid Het schoolteam is aanwezig en oefent toezicht uit. Dit hoeft niet steeds te betekenen dat ze fysiek aanwezig zijn en toekijken, maar wel dat ze bereikbaar en aanspreekbaar zijn en dat er bij alle betrokkenen duidelijkheid is over welk gedrag al dan niet toelaatbaar is. Bijvoorbeeld bij douches of toiletbezoek, nachtopvang, spel, een chatgesprek… moet men respectvol afstand kunnen houden. Tegelijk is het ook goed de leerling zelf verantwoordelijkheid te geven in het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door ze op te leiden als vertrouwensleerling of door voorstellen voor omgangsregels aan hen voor te leggen. Aanspreekbaarheid voor klachten Er is een laagdrempelige mogelijkheid om klachten, ontevredenheid, fouten, misverstanden en dergelijke kenbaar te maken aan de directie. Dit kan door een ideeënbus, een goed systeem om klachten te beluisteren, de aanspreekbaarheid en aanwezigheid van het schoolteam, een aanspreekpunt voor klachten binnen de school, een forum voor deze verzuchtingen… Klachten worden steeds serieus genomen en besproken met de cel leerlingenbegeleiding en de directie of het CLB. Waarschuwingsinterventies In de omgangsregels is beschreven wat er gebeurt bij het niet naleven van overeengekomen afspraken. Ook kan het nuttig zijn om in de omgangsregels kinderen en jongeren te waarschuwen wat de gevolgen kunnen zijn indien storend gedrag optreedt en niet stopt (zie hiervoor verder reactiebeleid). Deskundigheid schoolteam Uittreksel uit het strafregister Als school heb je de plicht om aan (betaalde of vrijwillige) medewerkers te vragen een uittreksel uit het strafregister voor te leggen. Het gaat om het ‘uittreksel uit het strafregister afgeleverd conform artikel 596, tweede lid, Sv, ook wel ‘het minderjarigenmodel’, bestemd voor particulieren. Het ‘minderjarigenmodel’ kan je vragen wanneer de activiteit de opvoeding, psycho-medische-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen be- Beleidsinstrumenten | 40 treft. Een school/schoolbestuur moet dit aan het personeelslid vragen bij de eerste tijdelijke aanstelling en ook later als het personeelslid vast benoemd wordt. Dit uittreksel moet trouwens ook aan het werkstation bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) bezorgd worden. Het ‘minderjarigenmodel’ vermeldt enkel zaken die relevant zijn om te bepalen of de betrokken persoon een activiteit met minderjarigen kan uitvoeren. Het vermeldt meer bepaald: - Veroordelingen en interneringsbeslissingen voor feiten gepleegd ten aanzien van een minderjarige en voor zover dit een constitutief element van de inbreuk is of de straf verzwaart. - Of de betrokkene voorwerp uitmaakt van een verbod om een activiteit uit te oefenen die hem in contact zou brengen met minderjarigen. De medewerker op wie het uittreksel betrekking heeft, vraagt het uittreksel zelf op bij zijn/haar gemeente of district op vertoon van de identiteitskaart. Het uittreksel wordt aan de medewerker op wie het betrekking heeft afgeleverd. De medewerker bezorgt het vervolgens aan de school. In de praktijk wordt aan de scholen gezegd dat als een personeelslid dat zij tijdelijk aanwerven al eerder in onderwijs in dienst is getreden, zij aan AgODi geen nieuw uittreksel moeten opsturen. Wel zijn zij als werkgever verplicht om steeds een recent uittreksel uit het strafregister te vragen aan de personeelsleden die ze aanstellen, ook als dit personeelslid al eerder in dienst was. Dit betekent dat een schoolbestuur dus bij elke nieuwe aanstelling een nieuw uittreksel kan (feitelijk moet) vragen. Door aan (betaalde of vrijwillige) medewerkers te vragen het ‘minderjarigenmodel’ voor te leggen, vermijd je dat medewerkers worden aange- worven met een gerechtelijk verleden van (seksuele) misdrijven ten aanzien van minderjarigen. Alert zijn voor signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag Elk lid van het schoolteam is alert voor signalen die wijzen op een probleem en heeft de reflex dat elk probleemgedrag misschien wel een onderliggende oorzaak heeft (zie verder competenties). Grenzen kunnen aangeven en respecteren Elk lid van het schoolteam kan op een correcte en goede manier zijn of haar grenzen aangeven en communiceren, alsook op een positieve manier opkomen voor zijn eigen integriteit. Hij of zij kan een goed evenwicht tussen nabijheid en afstand vinden. Indien een leraar binnen de context van de school wordt geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag van een kind of een jongere, een andere medewerker of een externe, kan hij/zij beroep doen op een goede opvang, debriefing en opvolging. De grenzen en privacy van anderen respecteren maakt deel uit van de competenties van elk lid van het schoolteam. In de aanwerving en evaluatie kan gecheckt worden hoe de medewerker in het verleden is omgegaan met grenzen (dit is vaak een goede graadmeter voor toekomstig gedrag). Het versterken van deze competentie kan verder via coaching, teamwork, training worden opgebouwd (zie ‘competentiechecklist’). Opvang en omkadering schoolteam In het preventiebeleid is er gepast aandacht voor medewerkers die een (klein of groot) incident hebben meegemaakt en nood hebben aan opvang, debriefing, opvolging en begeleiding. Als medewerkers zich gesteund, begrepen en geholpen voelen, zullen ze beter functioneren en zal hun deskundigheid verbeteren. De schoolnabije partners kunnen hierin ondersteuning bieden. Een gedragscode Een gedragscode verzamelt de richtlijnen voor het schoolteam over de omgang met kinderen en jongeren en is zo een concretisering van de visie van de school. Het maakt duidelijk wat gewenst en ongewenst gedrag van het schoolteam is en kan zo mee dit ongewenst gedrag helpen voorkomen. Het heeft zeker zin om over lichamelijke en seksuele integriteit een aparte gedragscode te maken. Op die manier benadrukt de school het belang van professioneel handelen op dat vlak. (Zie het instrument ‘gedragscode’). Communicatie In de visietekst Elke school formuleert in haar visietekst de uitgangspunten voor een preventiebeleid rond lichamelijke en seksuele integriteit op een bevattelijke manier. Deze uitgangspunten worden vertaald naar een nota of tekst voor diverse betrokkenen (cfr. het kwaliteitsbeleid). Externe communicatie Er is eventueel een meer uitgebreid document beschikbaar voor schoolnabije en externe partners bij het preventiebeleid (zoals CLB, artsen, politie, Vertrouwenscentrum Kindermishandeling…) waarbij ook de rol van externen wordt verduidelijkt (bijvoorbeeld voor het verstrekken van noodanticonceptie). Je school beschikt over een aangepaste wegwijzer en heeft reeds verkennende contacten gelegd (via het CLB) met hulpverlening en politie in de buurt. (zie het instrument ‘wegwijzer’ en ‘aandachtspunten bij communicatie)’. Communiceren met de media De visie op preventie van de school is voor de media toegankelijk. Er is een woordvoerder aangeduid en opgeleid die deze uitgangspunten kan toelichten indien nodig. Beleidsinstrumenten | 41 3.4 Interventies voor een reactiebeleid Zorg Opvang en veiligheid Bij incidenten worden kinderen en jongeren goed opgevangen en wordt de veiligheid voor iedereen gegarandeerd. Niet alleen een slachtoffer, maar ook een pleger of verdachte heeft een goede opvang nodig en ook zijn of haar veiligheid moet worden gegarandeerd. Wie is hiervoor verantwoordelijk en welke ondersteuning is hiervoor nodig? (zie hiervoor ‘competenties’ en achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’). Handelingsprotocol Een handelingsprotocol beschrijft de stappen die een medewerker kan zetten wanneer er binnen de school een vermoeden, onthulling of vaststelling is van seksueel misbruik. In het handelingsprotocol wordt rekening gehouden met diverse situaties: de (vermoedelijke) pleger kan een kind of jongere zijn, een medewerker of een externe; ook het slachtoffer kan een kind of jongere zijn, een medewerker of een externe. (zie het instrument ‘handelingsprotocol’). Elk lid van het schoolteam heeft weet van het protocol dat bij incidenten wordt gebruikt, of kan terecht voor advies en ondersteuning bij de cel leerlingenbegeleiding, de aanspreekpunten, de directie, het CLB (cfr. de afspraken die hierover op de school zijn gemaakt). Recht op bijstand Het ‘recht op bijstand’ houdt in dat de minderjarige zich kan laten bijstaan bij de uitoefening van zijn rechten door een bijstandspersoon in alle contacten met de hulpverlening, de toegangspoort en de trajectbegeleiding en in de uitoefening van zijn rechten, opgesomd in het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (DRM). Soms zal het aanwezig zijn van de bijstandspersoon voldoende zijn voor de minderjarige, soms zal de minderjarige willen dat hij/zij de zaken verwoordt (meer informatie over het DRM is terug te vinden in in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’). Hulp aan kinderen en jongeren Kinderen en jongeren die betrokken zijn bij een incident, hetzij als slachtoffer, hetzij als getuige, hetzij als (vermoedelijke) pleger, krijgen extra en aangepaste hulp. Er wordt ingegaan op de beleving en reflecties van het kind/ de jongere, de specifieke context van het incident en de factoren die erin hebben meegespeeld. Er worden gedragsalternatieven aangegeven en er wordt begeleiding voorzien. Bij kleine incidenten kan een vorm van herstelgerichte aanpak aangewezen zijn. Het schoolteam werkt hier voornauw samen met de leerling zelf, de ouders, de schoolnabije partners en eventueel externen. Hulp aan medewerkers Ook medewerkers die betrokken zijn bij een incident als slachtoffer, getuige of (vermoedelijke) pleger hebben recht op extra zorg. Eerste opvang, een gesprek met de vertrouwenspersoon, gesprekken met een medewerker of bemiddelaar, intern of extern, zorgen voor afronding. Ook de briefing van het schoolteam is een belangrijk aandachtspunt, waarbij de school kan rekenen op ondersteuning van de schoolnabije partners. Waarschuwing Bij een incident waarbij een rode vlag wordt geconstateerd (een rode vlag verwijst naar de categorie ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag, zie het instrument ‘Vlaggensysteem’), zal bij betrokken kinderen en jongeren best worden geduid waarom deze beoordeling gegeven wordt en welke alternatieven er voorhanden zijn. Ook wordt er eventueel begeleiding aangeboden en worden de sancties omschreven die samenhangen met een nieuwe overtreding. Dit noemen we een waarschuwing. Bij medewerkers kan een waarschuwing bestaan uit een blaam, een schriftelijke vermaning of een evaluatiegesprek. Daar wordt een nota van gemaakt. Sancties In het reactiebeleid zijn ook maatregelen beschreven die kunnen worden genomen ten aanzien van kinderen en jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben gesteld, zowel binnen als buiten de school. Bij sancties gaat het om zogenaamde zwartevlag-gedragingen. Zwarte vlag verwijst naar een categorie zwaar seksueel grensoverschrijdend gedrag (zie het instrument ‘Vlaggensysteem’). Hierbij denken we aan inperking van vrijheden en bewegingsruimte voor een bepaalde periode, overplaatsing (tijdelijk of permanent), een time-out-behandeling, waarbij kinderen en jongeren een tijd een aparte behandeling en regime krijgen, zonder dat het recht op onderwijs in het gedrang komt. Voorbeelden zijn: het terugschroeven van contacten met derden, een werkof een taakstraf die in relatie staat met de inbreuk. De gegevens worden geregistreerd in een opvolgingsdossier en ouders worden geïnformeerd over de situatie en betrokken bij de maatregelen die genomen worden. Doorverwijzing In geval van incidenten, ook buiten de school, kan het CLB zijn draaischijffunctie vervullen en het kind/de jongere en zijn ouders doorverwijzen naar bestaande hulp voor jonge plegers. In de wegwijzer kan je in elk gerechtelijk arrondissement een Dienst voor Herstelgerichte en Constructieve Afhandeling vinden, die leerprojecten, gemeenschapsdiensten, herstelgericht groepsoverleg of herstelbemiddeling aanbiedt. De verwijzing gebeurt door de jeugdrechter met een beschikking of vonnis. Beleidsinstrumenten | 42 Sancties medewerkers Bij medewerkers kan het gaan om tijdelijke of preventieve schorsing, een overplaatsing, een vermogensstraf, boete of een ontslag. In het kader van een strafrechtelijke vervolging kan een preventieve schorsing niet langer duren dan 1 jaar. Er wordt aangeraden om hierover een advies in te winnen bij een juridische dienst van je koepel of een sociaal secretariaat. beschermd seksueel contact, angst voor besmetting met een soa of hiv, zijn onderdeel van RSV. Maar ook na een incident kan een extra educatief aanbod zeer zinvol zijn. Naast weerbaarheid wordt ook ingegaan op hoe en waar kinderen en jongeren hulp kunnen zoeken en vinden en wat men daarvan kan verwachten. (zie de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’). Aangifte/melding Een slachtoffer of ouder kan een klacht neerleggen bij de lokale politie, die het misdrijf zal doorgeven aan de procureur des Konings. Men kan ook rechtstreeks bij het Parket aangifte doen. Medewerkers met beroepsgeheim (CLB) kunnen in bepaalde situaties aangifte doen bij de procureur des Konings. Hou rekening met de juridische plichten en mogelijkheden, bijvoorbeeld met betrekking tot het beroepsgeheim en laat je adviseren. (zie het instrument ‘handelingsprotocol’, ‘aandachtspunten bij communicatie’ en ‘wegwijzer’ en de achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’). Huisregels en accommodatie Een veilige plek voor het slachtoffer Indien een slachtoffer misbruik onthult en zeker als de feiten zich op school hebben afgespeeld, is het voorzien van een veilige, aparte plek voor het slachtoffer, vrij van nieuwsgierige blikken van andere kinderen en jongeren of het schoolteam aangewezen. Een aparte fysieke ruimte en extra tijd en aandacht van een medewerker zijn op dat moment essentieel. Aandacht voor nazorg De zorg voor alle betrokkenen na een incident is een aandachtspunt. Vaak blijven er negatieve gevoelens hangen, gaat men zich meer defensief opstellen, of is het vertrouwen geschaad. Oog hebben voor wat alle betrokkenen nodig hebben vlak na een incident, maar ook op langere termijn is noodzakelijk. Hiervoor kan een school ook beroep doen op de schoolnabije partners of op externen. (zie ‘wegwijzer’). Educatie Er is in relationele en seksuele vorming aandacht voor een correcte handelswijze na een incident Preventie van incidenten als seksueel grensoverschrijdend gedrag, seksueel misbruik of inbreuk op de lichamelijke integriteit, ongeplande zwangerschap, on- Time-out-mogelijkheden voor jonge plegers Ten aanzien van kinderen en jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben gesteld kan de mogelijkheid worden geboden tot een tijdelijke timeout, zowel voor de groep als voor het kind of de jongere zelf. Ook hier kan een medewerker de mogelijkheid (tijd) hebben om in gesprek te gaan met het kind of de jongere. (zie ‘aandachtspunten bij communicatie’). Is de vermoedelijke pleger een lid van het schoolteam dan zal men wellicht overgaan tot een preventieve en tijdelijke schorsing van de medewerker, in afwachting van een intern onderzoek naar de feiten. Privacyregels Bij het behandelen van een incident houden het schoolteam en de schoolnabije partners zich aan de regels van ambstgeheim en beroepsgeheim. De privacy van de betrokkenen wordt gerespecteerd. Men spreekt over ‘vermoedelijke feiten, verdachte en slachtoffer’ zolang dit nodig is (zie ‘aandachtspunten bij communicatie’). Deskundigheid medewerkers Inschatten van de situatie Indien een medewerker van het schoolteam geconfronteerd wordt met een situatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik, zal een goede en correcte inschatting moeten gebeuren van de situatie. Het Vlaggensysteem kan daarbij helpen (zie de achtergrondinformatie ‘normatieve lijst’). In het ‘handelingsprotocol’ worden vier fases voorzien: informatieverzameling, overleg en advies, afhandeling en evaluatie (zie ‘aandachtspunten bij communicatie’ en ‘handelingsprotocol’). Het schoolteam kan hiervoor ondersteuning vragen bij de aanspreekpunten (afhankelijk van de afspraken die hierover op schoolniveau zijn gemaakt), de schoolnabije partners of bij het nummer 1712 of bij externen (zie ‘wegwijzer’). Correct en deskundig reageren op seksueel grensoverschrijdend gedrag In de competentie van het schoolteam is aandacht voor conflictbeheersing, hanteren van agressie, spreken met kinderen en jongeren over seksueel grensoverschrijdend gedrag, een begeleidende rol opnemen. Een medewerker kan terugvallen op een duidelijke visie en een stappenplan van de school. Protocol opvolgen Een protocol is bekend bij het schoolteam en zij weten waar naartoe voor hulp en ondersteuning. Dit kunnen de directie zijn, de schoolnabije partners of een externe expert (1712). Er wordt in deze situatie een stapsgewijze aanpak gevolgd. Het protocol is beschikbaar voor mensen die een rol spelen in de procedure. Die mensen zijn concreet met naam en toenaam vermeld en bereikbaar. Beleidsinstrumenten | 43 Spreken met slachtoffers De school kan een gesprek aangaan met een slachtoffer wanneer er een vermoeden, een onthulling of een vaststelling is van seksueel misbruik. Het schoolteam kan rekenen op ondersteuning van de schoolnabije partners, de koepel of externen (aandachtspunten en competenties worden teruggevonden in de instrumenten ‘competentiechecklist’ en ‘aandachtspunten voor communicatie’). Spreken met plegers Ook kinderen of jongeren die pleger of vermoedelijke pleger zijn, hebben recht op een gesprek. (aandachtspunten en competenties worden opgesomd in het instrument ‘aandachtspunten voor communicatie’). Ook als de vermoedelijke pleger een medewerker is, kan een gesprek aangewezen zijn (voor aandachtspunten verwijzen we naar het instrument ‘handelingsprotocol’). Assistentie hiervoor kan men vinden bij de schoolnabije partners of bij externe experten (zie ‘wegwijzer’). Communicatie Registratie en dossiervorming Om een goed overzicht te houden op de incidenten en de wijze waarop ze zijn behandeld, is een centraal registratiesysteem over lichamelijke en seksuele integriteit nuttig. Zo kan men eenvoudig oude gegevens herbekijken en wordt er geleerd uit vroegere incidenten. Zo kan men zaken met elkaar vergelijken, kan men evalueren waar het anders moet en waar correct actie ondernomen is. Het is aan te raden een dossier over een nieuwe ‘case’ bij te houden en zorgvuldig alle communicatie over deze case te verzamelen. Daarbij wordt grondig rekening gehouden met de bescherming van persoonsgegevens. Crisiscommunicatie Bij incidenten is het belangrijk de communicatie met derden en met de media goed voor te bereiden. Hier werkt men best met een woordvoerder (directie), onthouden andere betrokkenen zich best van commentaar en verwijzen ze voor uitleg en vragen naar de woordvoerder. Ook over het onthaal van verontruste mensen, zowel telefonisch, per mail of in levende lijve worden best afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat men zich niet botweg afgewezen voelt of aan het lijntje gehouden, want dit verzwaart het vermoeden van schuld en betrokkenheid van de school. politie, inspectie, ouders/opvoedingsverantwoordelijken en eventueel familie op het terrein komen, geef je tekst en uitleg over wat er gebeurt. Breng ook hier de procedure niet in gevaar en bewaak het recht op privacy van de betrokkenen. Zie ook het dossier crisiscommunciatie van Klasse: http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_02 Organiseer op korte termijn een informatiemoment voor ouders/opvoedingsverantwoordelijken die betrokken zijn, waar uitleg wordt gegeven over de feiten en vragen kunnen worden gesteld. Zorg dat de directie en de schoolnabije partners aanwezig zijn en nodig eventueel experts uit die antwoorden kunnen geven op moeilijke vragen. Probeer de aanwezigen een zicht te geven op de procedures en behandeling bij incidenten. Ook voor het schoolteam zijn informatiemomenten voorzien en personen die persoonlijk betrokken waren bij het incident individueel informeren is belangrijk. Hou rekening met de nood aan geheimhouding in geval van een lopende gerechtelijke procedure. Kinderen en jongeren die rechtstreeks betrokken zijn op de pleger of het slachtoffer, worden best ook geïnformeerd via een persoonlijk gesprek of groepsbijeenkomst. Voor betrokkenen is het vooral van belang aan te geven wat gedaan is om de veiligheid te garanderen en hoe de procedure in het behandelen van het incident verder voor hen zal verlopen. Ook als er Beleidsinstrumenten | 44 4 Competentiechecklist Wat? Deze checklist geeft een overzicht van noodzakelijke en nuttige competenties voor het ganse schoolteam en specifieke competenties voor sommige leden van het schoolteam, om met het thema lichamelijke en seksuele integriteit aan de slag te kunnen gaan. Waarom? Deze checklist kan gebruikt worden als een vorm van zelftest, of als instrument om hiaten op te sporen en aan te vullen in het beleid rond deskundigheidsbevordering. Wie? Elke directie of leraar kan dit document gebruiken om de aanwezige deskundigheden en competenties in kaart te brengen, te ontwikkelen of aan te spreken. Opgepast! - Niet enkel competenties zijn een sleutel tot een succesvol beleid, de directie zorgt best voor een goed kader waarbinnen competenties kunnen worden ingezet en aangesproken. Deze basiscondities lees je verder in dit instrument. - Sommige items in de competenties lijken op het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht residentiële aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. 4.1 Hoe deze competentielijst gebruiken? 4.2 Hoe een eigen competentiebeleid uitwerken Net als alle andere instrumenten moet deze competentielijst vertaald worden naar de eigen specifieke context en naar de specifieke positie en taak van de medewerker. Deze lijst kan gebruikt worden bij het opstellen van een beleid dat oog heeft voor noodzakelijke en nuttige competenties van het schoolteam op verschillende niveaus. Competenties van het schoolteam De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Heeft zicht op de noden en vragen van kinderen/jongeren op vlak van relaties en seksualiteit, op de specifieke thema’s per ontwikkelingsfase en op de leefwereld van de jongere/kind. Hij/zij kent de belangrijkste doelstellingen en kan relevant materiaal en relevante werkvormen selecteren om leerpocessen op gang te brengen bij de doelgroep. Een effectieve implementatie van een beleid staat of valt niet met de deskundigheid van enkele medewerkers, maar met de mate waarin competenties een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het hele schoolteam. Bovendien handelen medewerkers binnen een breed gedragen visie en de daaruit voortvloeiende afspraken en beleid. Volgende vijf elementen zijn essentieel om verbetering te realiseren: - Opname van het onderwerp lichamelijke en seksuele integriteit bij leerlingbesprekingen. - Agenderen van het onderwerp bij teamoverleg en schoolgebonden en schooloverstijgend werk­ overleg. - Opname van het onderwerp in jaarverslagen en werkplannen van diverse beleidsondersteunende werkgroepen (cel leerlingenbegeleiding, werkgroep RSV). - Opname van het onderwerp in sollicitatie-, functionerings- en beoordelingsgesprekken. - Periodiek uitvoeren van een SWOT-analyse: huidige situatie met sterktes en lacunes in kaart brengen. De leraar als opvoeder De leraar kan een positief klimaat creëren in de klasgroep door positieve interacties tussen de leerlingen te stimuleren. De leraar kan gepast ingrijpen wanneer leerlingen door anderen gediscrimineerd, geïntimideerd of uitgesloten worden en bevraagt kritisch zijn/haar omgang met de leerlingen. De leraar discrimineert zelf niet. De leraar is gericht op het stimuleren van de zelfontplooiing van de individuele leerling, ook op vlak van relaties en seksualiteit. Hierbij laat hij/zij zich niet leiden door vooroordelen over geslacht, herkomst, cultuur of sociale groep. Hij heeft aandacht voor de verschillende waarden en normen die gehanteerd worden, verschillen in ontwikkelingsstijl en -tempo. Leerlingen krijgen de kans standpunten te formuleren en voor hun eigen mening uit te komen, krijgen experimenteerruimte en grenzen en worden een taal aangereikt om over deze onderwerpen in gesprek te gaan. Beleidsinstrumenten | 45 De leraar volgt de maatschappelijke ontwikkelingen op het terrein van relaties en seksualiteit en kan die ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context, bijvoorbeeld omgaan met nieuwe media. De leraar kan omgaan met leerlingen met problemen en kan gedragsmoeilijkheden kaderen en begeleiden. De leraar als inhoudelijk expert De leraar bezit een brede kennis over relaties en seksualiteit, de risico’s en de beschermingsmethodes en houdt die kennis actueel. De leraar weet waar hij of zij terecht kan voor kwaliteitsvolle ondersteuning en materiaal. De leraar kan in overleg met collega’s de inhouden van projecten RSV bepalen en bijstellen. De leraar als organisator De leraar kan interactieve en creatieve werkvormen en het uitvoeren van individuele werkopdrachten managen die het leren over relaties en seksualiteit bevorderen, zoals projectwerk, groepsgesprekken… De leraar als onderzoeker De leraar kan op basis van evaluaties en observaties van leerlingen tijdens RSV-activiteiten de eigen klaspraktijk in vraag stellen en bijsturen. De leraar kan zijn eigen navormingsbehoefte i.v.m. RSV invullen. De leraar als partner van ouders en verzorgers De leraar kent en houdt zich aan de professionele deontologie bij het omgaan met persoonlijke informatie over leerlingen. De leraar kan ouders en verzorgers adviseren en hen op een constructieve manier ondersteunen in hun taak. De leraar kan – indien nodig – de leerling doorverwijzen naar juiste instanties. De leraar kan met de ouders in dialoog treden over het formele en informele RSV-programma en de keuzes die de school maakt op dit vlak. De leraar als lid van het schoolteam De leraar is bereid samen te werken met collega’s en neemt zowel in de eigen lessen als in gezamenlijke projecten zijn verantwoordelijkheid op. De leraar is bereid te overleggen en kan het eigen functioneren bespreekbaar maken. De leraar is bereid andere collega’s te helpen en zelf te leren van de deskundigheid van anderen. De leraar als partner van externen De leraar kent de externe organisaties (in eerste instantie het begeleidend CLB als schoolnabije partner) waarmee samengewerkt kan worden als het gaat over relaties en seksualiteit van kinderen en jongeren en is bereid ervoor te zorgen dat deze samenwerking optimaal en kwaliteitsvol verloopt. De leraar kan de jongeren voldoende voorbereiden, kan vragen en noden doorgeven, kan de nazorg op zich nemen, alsook de evaluatie. De leraar bespreekt de evaluatie met de externe organisaties en geeft suggesties om het aanbod beter aan te passen aan de verwachtingen. De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap De leraar is zich bewust van zijn rol als opvoeder, naast anderen, op vlak van relaties en seksualiteit en signaleert noden en knelpunten op dit vlak. De leraar als cultuurparticipant De leraar informeert zich over wat er op maatschappelijk vlak gebeurt op het terrein van kinderen en jongeren, relaties en seksualiteit. Hij kent de meest geschikte kanalen om zich hierover te informeren. Het KAVES-Model Sensoa hanteert bij het uitwerken van trainings- en bijscholingsprogramma’s het KAVES-model om de competenties van medewerkers in kaart te brengen. Dit model deelt de competenties in categorieën in, die dan weer overeenkomen met specifieke methodes en strategieën voor deskundigheidsbevordering. Dit model helpt ons om het begrip ‘competenties’ breed genoeg in te vullen en niet enkel te focussen op aanwezige kennis. K – Kennis en informatie Alle vormen van inhouden die kunnen deel uitmaken van kennisverwerving: feiten, begrippen, relaties, structuren, beelden, instrumenten. Bijvoorbeeld welke anticonceptiemethodes er bestaan, welke soorten intieme relaties mensen kunnen hebben, hoe mensen seksualiteit beleven. A - Attitudes Opvattingen, overtuigingen, meningen, standpunten en visies. Bijvoorbeeld over wie verantwoordelijk is voor anticonceptie, welke relatie je het meest acceptabel zou vinden voor jongeren, wat je houding is ten aanzien van seksuele relaties tussen kinderen of jongeren. V - Vaardigheden: vaak communicatievaardigheden Kunde, werkwijze, methode, handigheid en techniek, bijvoorbeeld kunnen demonstreren hoe je een condoom gebruikt, kunnen uitleggen wat er in een goede relatie van belang is, een gesprek kunnen aangaan met kinderen of jongeren over intimiteit, voelen, lichamelijkheid, seksuele relatie, seksueel grensoverschrijdend gedrag, en misbruik. E – Emoties en ervaringen Gevoelens, emoties, en emotionele ervaringen, bijvoorbeeld welke gevoelens het gebruik van het condoom bij je oproepen, welke relatie je het beste gevoel zou geven, waar je weerstand voelt in het praten Beleidsinstrumenten | 46 met kinderen en jongeren over hun seksuele relatie en of je bestand bent tegen misbruikverhalen. S – Steun Alles wat kan helpen in een gegeven situatie: bronnen, mensen, protocollen. Bijvoorbeeld waar je meer informatie zou kunnen vinden over anticonceptiemiddelen, met wie je kan gaan praten als het fout loopt in een relatie, waar je kinderen of jongeren naar kan doorverwijzen bij een seksueel probleem. Een KAVES schema uitwerken Het uitwerken van een KAVES-schema nodigt je uit om in te gaan op alle aspecten die samenhangen met de te verwerven of ontwikkelen competenties of gedragsvormen. Bovendien nodigt deze manier van werken je uit te vertrekken van de ervaring van de medewerkers zelf. Een voorbeeld: Basiskennis over seksualiteit hebben K: Welke kennis is noodzakelijk, welke nuttig? Wat is reeds aanwezig bij (bepaalde) medewerkers? A: Welke opvattingen heersen er over seksualiteit? Welke attitude is wenselijk? Welke opvattingen over seksualiteit zijn noodzakelijk? Welke zijn nadelig en werken contraproductief? Welke diversiteit is er? V: Welke vaardigheden moeten alle medewerkers bezitten, bijvoorbeeld op een vraag van een cliënt kunnen antwoorden op een correcte manier? Welke vaardigheden zijn nuttig? Welke zijn reeds aanwezig bij (sommige) medewerkers? Waar zitten de grootste lacunes? E: Voelen medewerkers zich voldoende op hun gemak met dit onderwerp? Welke weerstanden zijn er bij medewerkers? Waar komen deze gevoelens aan bod? S: Op welke steunbronnen moeten medewerkers kunnen terugvallen? Welke worden nu veel gebruikt? Welke worden gemist? Hoe kunnen medewerkers zich beter ondersteund weten en hoe kunnen ze elkaar ook beter ondersteunen? Methodes en strategieën Om deze verschillende competenties te realiseren zijn er heel wat werkvormen en methodes beschikbaar. Onderstaand overzicht ordent werkwijzen en strategieën volgens KAVES: Kennis Lezing, werkbezoek, opzoekwerk, studiewerk, interview met experts, bronnen raadplegen, opleiding volgen… Attitude Checklist, werken met stellingen en mythes, discussies, getuigenis of lezing, verhandeling, bevraging opstellen, cases bespreken… Vaardigheden Training en modeling, rollenspel, oefenen in praktijk, opdracht uitvoeren en feedback krijgen, scenario’s opstellen, stage lopen… Emoties Gesprek binnen team, werkbespreking, individuele reflectieoefening, verhaal of getuigenis van kinderen/jongeren of medewerkers, lichaamswerk, encounterwerk (leren scheiden van emoties en boodschap, geweldloos communiceren)… Steun Positieve feedback, draagvlak, teamwork, contacten en hulp, bronnen, planning, werkbegeleiding, evaluatie… In de hiernavolgende lijst zijn de belangrijkste KAVES -categorieën aangegeven, zodat dit in de planning kan worden vertaald naar bruikbare en werkbare strategieën. Een beproefde werkwijze is het werken met korte cyclische verbeteracties op kleine schaal, alvorens deze op grotere schaal in te voeren (na het doorvoeren van de noodzakelijke aanpassingen). 4.3 C ompetenties Professionalisering gaat idealiter over volgende competenties: Algemene condities Het schoolteam - Is voldoende gemotiveerd om het onderwerp lichamelijke en seksuele integriteit op te nemen (A). - Ziet voldoende het belang in van dit onderwerp (A). - Voelt zich gesteund om taken op dit terrein op te nemen (S). - Voelt zich niet belemmerd in de uitvoering van deze taken (S). - Kan zich vinden in de visie van de school met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit (S). - Heeft een open communicatie over dit onderwerp tussen en met verschillende geledingen van de school (A, V, E, S). - Vertaalt deze visie naar de praktijk van het werken met kinderen/jongeren (A, V, E, S). - Heeft voldoende respect voor onderlinge verschillen in waarden en normen met betrekking tot dit onderwerp (A, E). - Heeft oog voor weerstanden ten aanzien van dit onderwerp bij medewerkers (E). - Voelt zich vrij om open met kinderen/jongeren over dit onderwerp te praten (A,E). - Ervaart de sfeer als steunend en veilig om over dit onderwerp met elkaar van gedachten te wisselen (S). Beleidsinstrumenten | 47 - Heeft geen angst voor klachten met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag bij medewerkers (E, S). - Ziet het als zijn taak kinderen/jongeren te ondersteunen met betrekking tot seksualiteit, intimiteit, relaties, lichamelijkheid en weerbaarheid (A). - Heeft duidelijkheid over verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden op dat vlak (S). Basiscompetenties Onderstaande punten gelden in principe voor het ganse schoolteam. Veiligheid en betrokkenheid kunnen creëren voor kinderen/jongeren met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit (V). - Onveilige (lichamelijke en seksuele) situaties bespreekbaar kunnen maken (V). - Kunnen aansluiten op de belevingswereld van het kind/de jongere (V). - Kinderen/jongeren voelen zich niet beoordeeld en veroordeeld omwille van hun seksualiteit, seksuele identiteit of lichaam (A, V). - Heldere gedragsregels en afspraken kunnen meegeven en hanteren (A,V). -O ok stilzwijgen een plaats kunnen geven, kinderen en jongeren de ruimte laten zich terug te trekken en zelf te kiezen hoe, met wie en wanneer ze willen spreken. Seksualiteit en lichamelijkheid op een open en aangepaste manier bespreekbaar kunnen maken - Relevante thema’s voor het kind/de jongere bespreekbaar kunnen maken (V). - Een taal (ook non verbaal) hanteren die het kind/de jongere kan aanvaarden en begrijpen (V). - Zich bewust zijn van de boodschappen die men zelf verbaal, non verbaal en in de eigen levenshouding uitdraagt (V). - Kunnen communiceren over emoties en ervaringen (V,E). Seksueel gedrag correct kunnen beoordelen - Seksueel gedrag van kinderen/jongeren correct kunnen beoordelen (V). - Signalen van riskant seksueel gedrag kunnen herkennen (V). Basiskennis hebben over seksualiteit, seksuele ontwikkeling en seksueel grensoverschrijdend gedrag - In staat zijn ad hoc basale voorlichting te geven (K,V). - Weten welk seksueel gedrag op welke leeftijd of tijdens welke ontwikkelingsfase voorkomt (K, A). - Weten welke betekenissen seksueel gedrag kan hebben in de verschillende fasen van de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren (K, A). - Kunnen inschatten wanneer seksueel gedrag grensoverschrijdend wordt aan de hand van een algemeen aanvaard referentiekader (bijvoorbeeld het Vlaggensysteem) (K, A). Doelen voor relationele en seksuele vorming en begeleiding kennen - Weten waartoe relationele en seksuele vorming en begeleiding dient (K,A). - Het belang van ondersteuning op dit vlak onderschrijven (A). - Zelf maatschappelijk aanvaarde normen uitdragen, bijvoorbeeld gelijkwaardigheid tussen seksen, wederkerigheid in relaties, vrije partnerkeuze… (V, S). Rekening houden met diversiteit - Erkennen en respecteren van verschillende opvattingen en denkbeelden van kinderen/jongeren en hun omgeving met betrekking tot seksualiteit en relaties (A,V). - Kunnen aanvaarden dat eigen opvattingen soms verschillen van de visie van de school (A,E). Positief rolmodel zijn - In gedrag en houding respectvol omgaan met de lichamelijke en seksuele integriteit van anderen (A,V). - Optreden tegen seksistisch, discriminerend, vernederend of onveilig seksueel gedrag van kinderen/ jongeren en het schoolteam (A,V). - Zorgvuldig omspringen met de privacy van het kind/ de jongere (A,V). Adequaat handelen bij (een vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag - Onderkennen bij jezelf van een signaal van verontrusting en dit in overleg brengen binnen de school - Tijdig signaleren van seksueel grensoverschrijdend gedrag (A,V). - Een mogelijk slachtoffer/pleger kunnen ondersteunen. - In dialoog kunnen treden met het kind/de jongere (V) met het oog op het wijzigen van gedrag. - Gepaste stappen kunnen zetten die een wijziging van gedrag beogen (V). -K unnen handelen conform het handelingsprotocol (V, S) - Oog hebben voor groepsdruk (A, V). Weerbaar gedrag van kinderen/jongeren kunnen stimuleren - Aandacht voor de autonomie en de groeimogelijkheden van kinderen/jongeren met betrekking tot relaties en seksualiteit (A). - Kunnen kinderen/jongeren begeleiden in weerbaar gedrag, intimiteit, verlangen en grenzen (V). - Zelf weerbaar zijn en vertrouwd met aspecten van intimiteit, lichamelijkheid en grenzen (V,E). - Kunnen omgaan met de weerbare reacties van anderen (V,E) Beleidsinstrumenten | 48 4.4 Specifieke competenties Leden van het schoolteam die mee verantwoordelijk zijn voor relationele en seksuele vorming of begeleiding moeten een aantal competenties hebben. Relationele en seksuele vorming In de literatuur, gebaseerd op een bevraging bij leraars en begeleiders komen we volgende top vijf tegen van specifieke competenties: 1. De vaardigheid om een positieve en veilige atmosfeer in de groep te creëren. 2. H et thema op een openlijke, toegankelijke manier kunnen behandelen en een juist taalgebruik hanteren. 3. Ervaring hebben met het thema, kunnen omgaan met persoonlijke vragen en daarbij persoonlijke grenzen kunnen stellen. 4. G oed geïnformeerd zijn over seksuele ontwikkeling, lichaam, seks, veilig vrijen, diversiteit en de doelgroep. 5. Inlevingsvermogen hebben in wat leeft bij je kinderen / jongeren; goed contact hebben, niet boven de groep staan maar tussen de deelnemers. Kennis: ik heb kennis van… - Ontwikkelingsfases in seksuele ontwikkeling. - De noden, vragen en ervaringen van de doelgroep op vlak van seks en relaties. - De specificiteit en diversiteit van de doelgroep waarmee men te maken heeft. - De verschillen tussen jongens en meisjes, mannen en vrouwen op dit terrein. -D e maatschappelijke evoluties op gebied van relatie- en samenlevingsvormen. -D e maatschappelijke ernst van de problemen verbonden aan ongewenste zwangerschap, ongewenste seks, hiv- en soa-besmetting. - De beschermingsmethodes en hun betrouwbaarheid. - De bestaande noodscenario’s en behandelingsmethodes. - De hulpverlening op dit vlak. - Signalen die wijzen op problemen. - De maatschappelijke waarden en normen op dit vlak. - De interne en externe protocollen bij incidenten; - De inhoud van educatieve doelen op vlak van seks en relaties. - Materiaal en leermiddelen en hun kwaliteit en vindplaats. Attitudes: ik heb/ik denk/ik wil… - Een klare kijk hebben op de eigen waarden en normen op dit vlak en op de wijze waarop deze gevormd werden. - Openheid en tolerantie ten aanzien van waarden en normen die afwijken van mijn eigen waarden en normen. - Zicht hebben op de (diversiteit aan) waarden en normen van het kind/de jongere en de wijze waarop deze gevormd worden. - Begrip voor het feit dat kinderen/de jongeren hierover een andere mening kunnen hebben. - Erkenning voor ‘respect en zorg voor zichzelf en voor anderen’ als belangrijke waarden. - Emancipatorisch denken over de verhouding tussen mannen en vrouwen. - Mijzelf niet discriminerend opstellen ten aanzien van homo’s, lesbiennes, transseksuelen, mannen, vrouwen, allochtonen. - Geen negatief of stigmatiserend oordeel uitspreken over gedrag en keuzes. - Kunnen getuigen over eigen waarden. - Waardevormende gesprekken kunnen begeleiden. - Aandacht hebben voor kinderen/jongeren die in nood zitten. - Regelmatig mijn eigen ervaring en kennis bijwerken. Vaardigheden: ik kan… - Communiceren in een verstaanbare en gewone taal; - Openheid en tolerantie opbrengen. - Een positieve en veilige sfeer creëren. - Humor gebruiken. - Mij inleven in de leefwereld van het kind/de jongere. - Een gesprek voeren met het kind/de jongere. - Een groepsgesprek of discussie begeleiden en het kind / de jongere helpen een eigen mening te vormen. - Technieken en werkvormen gebruiken die veel interactie met de deelnemers toelaten. - Een kind/jongere met een probleem opvangen. - Kinderen/jongeren helpen in dialoog te gaan met anderen. - Als rolmodel fungeren voor het kind/de jongere en in die hoedanigheid respect (gezag) verwerven. - Eigen gedrag kritisch blijven bekijken. - Een gesprek met ouders, collega’s en externen aangaan. Emoties: ik ben in staat om… - Eigen gevoelens te erkennen op vlak van seks en relaties en deze te benoemen. - Hierover te praten in een begrijpbare taal. -M ij in te leven in de gevoelens van het kind/de jongere. - Ruimte te geven aan de gevoelens van het kind/de jongere en die serieus te nemen. - Een gesprek over gevoelens met het kind/de jongere te kunnen aangaan. - Condities te creëren om in groepsverband over persoonlijke gevoelens te praten, te mogen groeien in voelen. Beleidsinstrumenten | 49 - De privacy van kinderen/jongeren en andere deelnemers niet te schaden. - Zelf ergens terecht te kunnen voor hulp en ondersteuning. - Eigen grenzen te herkennen en te beseffen waarover ik wel of niet kan/wil praten met het kind/de jongere. Steun: ik… - Realiseer mij dat ik als model voor bepaalde kinderen en jongeren een belangrijke steun kan betekenen. - Kan kinderen/jongeren zelfvertrouwen geven en stimuleren in hun ontplooiing. - Weet welke hulpbronnen ik kan aanboren. - Kan zinvolle samenwerkingsverbanden aangaan met collega’s. - Kan ouders/familie van de kinderen en jongeren betrekken bij dit aspect. - Kan collega’s of externe diensten betrekken bij het geven van relationele en seksuele vorming. - Verzamel systematisch evaluatiegegevens en hou er rekening mee. - Ken diensten waar ik terecht kan voor ondersteuning. - Weet waar ik materiaal kan vinden ter ondersteuning. Aanspreekpunten In de school is één of meerdere aanspreekpunten interessant, die kennis en expertise bundelen en opnemen in het zorgbeleid van de school. Een aanspreekpunt is er voor iedereen die opmerkingen of vragen heeft over seksueel grensoverschrijdend gedrag van en t.a.v. kinderen en jongeren. Afhankelijk van de afspraken binnen de school kan één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur, een CLB-medewerker…) die aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding, crisisteam…). Aandacht kan gaan naar: -E erste opvang/aanspreekpunt. -C oördinatie van de interne procedure en doorverwijzing. -P reventieactiviteiten. Competenties van het aanspreekpunt zijn: 1. E xtra eerste opvang/aanspreekpunt zijn voor kinderen, jongeren, hun ouders. 2. O ndersteuning kunnen bieden aan het schoolteam; 3. Kunnen doorverwijzen, signaleren en adviseren. 4. Helpen in het uitwerken van een kwaliteits-, preventie- en reactiebeleid lichamelijke en seksuele integriteit op school in samenwerking met de schoolnabije partners. (zie verder het instrument ‘aandachtspunten voor communicatie’). Beleidsinstrumenten | 50 5 Aandachtspunten bij communicatie over lichamelijke en seksuele integriteit Wat? Goede afspraken, communicatielijnen en duidelijke aanspreekpunten voor lichamelijke en seksuele integriteit in het beleid kunnen er in een school mee zorg voor dragen dat kinderen en jongeren en hun ouders er met een vraag of klacht over lichamelijke en seksuele integriteit terecht kunnen. Ook voor het schoolteam is duidelijkheid rond deze materie belangrijk. Waarom? Bij twijfel, vermoeden of bij meldingen en vaststellingen is duidelijkheid over de communicatielijnen, de competenties, de bevoegdheden, procedure en taken een must. Wie? In principe alle leden van het schoolteam. Afhankelijk van de afspraken binnen de school kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur, een CLB-medewerker) die aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding, crisisteam). Deze schoolteamleden hebben de nodige competenties en zijn aanspreekbaar zowel voor kinderen en jongeren als voor hun ouders en het schoolteam. Opgepast ! Bij een melding, vermoeden of vaststelling gaat het vaak om privacygevoelige informatie en is zorgvuldig omgaan met deze informatie essentieel. Deze aandachtspunten gelden in principe voor alle leden van het schoolteam, omdat een kind of jongere iedereen kan aanspreken. Er zijn wettelijke bepalingen die voortvloeien uit de discretieplicht, beroepsgeheim en ambstgeheim waaraan men als lid van het schoolteam en als aanspreekpunt gebonden is. 5.1 Algemene principes - Alertheid op signalen, uitspraken en vermoedens m.b.t. de lichamelijke en seksuele integriteit van een leerling is een basishouding van ieder lid van het schoolteam. Elk kind of jongere moet kunnen rekenen op deze alerte basisattitude en bij ieder lid van het schoolteam terecht kunnen. - Het is belangrijk om zo weinig mogelijk over de hoofden van de leerlingen te spreken, maar steeds in samenspraak met hen te werken en hen en hun ouders te betrekken bij de stappen die worden gezet. - Elk lid van het schoolteam is verplicht informatie uit te wisselen met het oog op de verbetering van de organsiatie en werking van de dienst en ambtsuitoefening. Maar elk lid van het schoolteam is ook drager van discretieplicht. - Het doorgeven van privacygevoelige informatie aan anderen gebeurt bijgevolg zoveel mogelijk op basis van het beginsel ‘need to know, not nice to know’. Dit betekent dat enkel informatie die op dat moment noodzakelijk is om de leerling te begeleiden wordt doorgegeven. - Binnen de school zijn verschillende communicatielijnen mogelijk, die hieronder worden opgesomd en besproken. - Omgaan met geruchten, vermoedens of aantijgingen is vaak lastig omdat er veel onduidelijkheid is en men alle betrokkenen in hun waarde wil laten. We geven hier een aantal aanbevelingen. - Daarnaast is het interessant één of meerdere aanspreekpunten te hebben, die kennis en expertise bundelen en opnemen in het zorgbeleid van de school. Een aanspeekpunt is er voor iedereen die opmerkingen of vragen heeft over seksueel grensoverschrijdend gedrag van en t.a.v. kinderen en jongeren. Afhankelijk van de afspraken binnen de school kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur, een CLB-medewerker) die aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding, crisisteam). 5.2 Communicatielijnen binnen de school We bekijken vier mogelijke communicatielijnen vanuit het schoolteam. We gaan er hier van uit dat de leraar het eerste aanspreekpunt is voor de leerling. Het kan uiteraard ook dat een leerling rechtstreeks contact opneemt met het CLB of externe hulp. - Binnen het schoolteam. - Met het CLB. - Met externe jeugdhulpverlening. - Met ouders. Binnen het schoolteam Elk personeelslid kan aanspreekpunt zijn hiërarchische meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding Een personeelslid dat beschikt over privacygevoelige informatie over een leerling (zowel als slachtoffer dan als pleger van feiten binnen of buiten de schoolcontext), zal deze informatie nooit op eigen houtje meedelen aan de leden van begeleidende klassenraad of aan andere collega’s. Conform de afspraken daarover gemaakt in de school, moet de hiërarchische meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding daarover worden geïnformeerd. Hiërarchische meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding begeleidende klassenraad Nadat de hiërarchisch meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding kennis hebben genomen van deze privacygevoelige informatie beslissen zij welke verdere stappen moeten worden ondernomen. Afhankelijk van de ernst van de problematiek en de mate waarin (een vorm van) jeugdhulpverlening aangewezen is, zal ook de CLB-medewerker hierbij worden betrokken. Beleidsinstrumenten | 51 Het is ook mogelijk dat de leden van de begeleidende klassenraad het begin niet en later wel worden geïnformeerd over een bepaalde –privacygevoelige– problematiek waarmee een leerling kampt. Wat men graag zou willen weten, maar wat op dat moment niet strikt noodzakelijk is, wordt niet meegedeeld. Het is duidelijk dat deze informatie niet verder wordt verspreid. Leden van de begeleidende klassenraad mogen deze informatie dus niet delen met andere collega’s! De personeelsleden die privacygevoelige informatie ontvangen, zijn zich hier best terdege van bewust. Met het CLB De CLB-medewerker kan door elk personeelslid van een school worden gecontacteerd. We denken bijvoorbeeld aan een leraar die in vertrouwen werd genomen door een leerling en raad wil vragen aan een CLB-medewerker. Andere voorbeelden zijn een directeur die, na hierover ingelicht te zijn door een leerlingenbegeleider, een situatie verder wil bespreken met de CLB-medewerker, of een lid van de begeleidende klassenraad dat n.a.v. een leerlingenbespreking één en ander verder wil uitdiepen met de CLB-medewerker. Personeelslid CLB-medewerker Het is niet vanzelfsprekend dat een personeelslid van een school rechtstreeks contact opneemt met een CLBmedewerker om privacygevoelige informatie uit te wisselen, zonder vooraf de hiërarchische meerdere of de cel leerlingenbegeleiding te informeren. In uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een leerling zich in een acute gevaarsituatie bevindt, kan een personeelslid van een school rechtstreeks contact opnemen met de CLB-medewerker. Op die manier kan de CLB-medewerker bijvoorbeeld de nodige hulp verlenen. Een dergelijke melding ontheft het personeelslid echter niet van zijn verplichting om de hiërarchisch meerdere te informeren en gebeurt dan ook best in samenspraak met deze hiërarchisch meerdere of de cel leerlingenbegeleiding. Begeleidende klassenraad CLB-medewerker Op de begeleidende klassenraad kan normaal geen ‘ongefilterde’ privacygevoelige informatie aan bod komen. Indien dit toch het geval zou zijn, verstrekt de begeleidende klassenraad, indien begeleiding van de leerling door het CLB aangewezen is, alle privacygevoelige informatie aan de CLB-medewerker. Hiërarchische meerdere/cel leerlingenbegeleiding CLB-medewerker De hiërarchisch meerdere of cel leerlingenbegeleiding bezorgt alle privacygevoelige informatie aan de CLB-medewerker zodat die ten volle kan betrokken worden bij de begeleiding van de leerling. Dit gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de leerling zodat de leerling weet wie er geïnformeerd wordt. CLB-medewerker schoolteam De CLB-medewerker is drager van het beroepsgeheim waardoor het voor de CLB-medewerker niet vanzelfsprekend is om informatie die onder het beroepsgeheim valt, uit te wisselen met een school. Het beroepsgeheim is van toepassing op geheimen, bijvoorbeeld datgene wat een leerling uitdrukkelijk of stilzwijgend toevertrouwt aan de CLB-medewerker. Ook bepaalde zaken die de CLB-medewerker hoort of ziet, kunnen beschouwd worden als geheimen. Deze informatie mag in principe niet worden uitgewisseld (zie hiervoor ‘beroepsgeheim en andere begrippen’ in de achtergrondinformatie). Uiteraard is het niet de bedoeling dat het beroepsgeheim het samen begeleiden van leerlingen door CLB en school hindert. De CLB-medewerker bespreekt dan ook telkens met de leerling wat zeker aan de school moet worden meegedeeld om een passende opvang van de leerling op school maximaal te garanderen. Het CLB-decreet bepaalt ook via artikel 36 dat relevante informatie kan worden uitgewisseld met een school, maar dat moet binnen de grenzen van het beroepsgeheim gebeuren. Het blijft bijgevolg belangrijk dat de leerling instemt met het meedelen van gegevens. Indien de leerling de vertrouwelijkheid blijft claimen, kunnen geheimen niet worden meegedeeld. Deze terughoudendheid vloeit voort uit het feit dat de CLB-regelgeving niet verduidelijkt wat relevante informatie is. Volgens de kwaliteitseisen bij het verwerken van persoonsgegevens moeten de doorgegeven persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn. Ook het mondeling doorgeven van informatie is een ‘verwerking’. Informatie die de leerling niet wenst uit te wisselen, wordt bij voorkeur niet uitgewisseld. Indien deze informatie echter noodzakelijk is voor het schoolteam om zijn taak naar behoren te vervullen, kan de CLBmedewerker in het belang van de leerling toch een handelingsgerichte vertaling van deze informatie doorgeven. Strikt medische gegevens kunnen nooit uitgewisseld worden met de school. De arts of verpleegkundige kan wel aanwijzingen geven waar het schoolteam rekening mee kan houden. De informatie wordt gedeeld met die personen (kringen van ambtsgenoten) die de informatie nodig hebben in het kader van een goede opvolging van een concrete leerling (wie moet wat weten om op een pedagogisch verantwoorde manier met de betrokken leerling om te gaan?). In het ene geval is dit de hiërarchisch meerdere, in een ander geval kan dit de cel leerlingenbegeleiding zijn en soms ook de begeleidende klassenraad. Het spreekt voor zich dat de informatie door deze personen niet verder wordt verspreid. Ze blijft m.a.w. beperkt tot de kring van ambtsgenoten waarmee de CLB-medewerker informatie heeft uitgewisseld. Beleidsinstrumenten | 52 Internaten – CLB De internaten vallen niet steeds onder het werkingsgebied van de CLB’s. Dit neemt niet weg dat er bereidheid is van de CLB’s tot ondersteuning. Maar aangezien dit niet structureel verankerd is, is extra aandacht voor afstemming nodig. Externe (jeugd-)hulpverlening lid schoolteam / begeleidende klassenraad Het is niet aangewezen dat externe (jeugd-)hulpverlening rechtstreeks leden van het schoolteam of leden van een begeleidende klassenraad contacteert en informeert. formatie beschikken voor het schoolteam om op een pedagogisch verantwoorde manier om te gaan met een bepaalde leerling. Wegens het beroepsgeheim dat op deze hulpverleners rust is het ook voor hen verre van vanzelfsprekend om privacygevoelige informatie uit te wisselen met een school. Met externe (jeugd-)hulpverlening Jeugdhulpverleners zijn in principe gebonden aan het beroepsgeheim. In het kader van de uitwisseling van privacygevoelige informatie met externe (jeugd-)hulpverleners, moet eerst verwezen worden naar de draaischijffunctie van het CLB. Indien de school en het CLB aan een leerling onvoldoende ondersteuning kunnen bieden, zal het CLB vanuit zijn draaischijffunctie leerlingen doorverwijzen naar een meer specifieke vorm van (jeugd-)hulpverlening. Het is aangewezen dat de school minstens geïnformeerd wordt over dergelijke beslissingen, dat ze eventueel in samenspraak met haar genomen worden. De cel leerlingenbegeleiding zal meestal de aangewezen kring van ambtsgenoten zijn om dergelijke zaken te bespreken. Hiërarchisch meerdere / cel leerlingenbegeleiding externe (jeugd)hulpverlening In samenspraak met de CLB-medewerker én, indien mogelijk, de betrokken leerling kan de hiërarchische meerdere of de cel leerlingenbegeleiding contact opnemen met de externe (jeugd-)hulpverlening. Zij zullen later, samen met de CLB-medewerker en, indien mogelijk, met de leerling, nagaan welke informatie, op basis van het beginsel ‘need to know, not nice to know’ wordt doorgegeven aan de leden van de begeleidende klassenraad. Ook hier kan de externe (jeugd-)hulpverlening een beroep doen op de draaischijffunctie van het CLB. Soms is het voor externe (jeugd-)hulpverlening immers gemakkelijker te verantwoorden om informatie uit te wisselen met een CLB-medewerker die gebonden is door het beroepsgeheim. Die CLB-medewerker kan dan op zijn beurt oordelen welke informatie doorstroomt naar de hiërarchisch meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding. Als er goede afspraken zijn, o.a. met het CLB, kan de externe (jeugd-)hulpverlening, mits de nodige terughoudendheid in acht wordt genomen, deze informatie rechtstreeks uitwisselen met de hiërarchisch meerdere en/of cel leerlingenbegeleiding, rekening houdend met het beroepsgeheim. Schoolteam externe (jeugd-)hulpverlening Een lid van het schoolteam neemt normalerwijze niet zelf rechtstreeks contact op met de externe (jeugd-) hulpverlening, tenzij die persoon zou optreden als bijstandspersoon van een minderjarige in de integrale jeugdhulp. In uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld bij een acute gevaarsituatie waarin een leerling zich bevindt én als het CLB onbereikbaar is, kan een lid van het schoolteam externe (jeugd-)hulpverlening informeren om op een adequate wijze hulp te verlenen aan de betrokken leerling. Het desbetreffende personeelslid zal zijn hiërarchische meerdere ook zo snel mogelijk informeren. Internaten en Integrale Jeugdhulp (IJH) Door de bepalingen van de privacywetgeving is het voor internaten en opvangcentra lang niet altijd duidelijk wat het exacte profiel van een interne is. Zo worden internaten door IJH niet noodzakelijk op de hoogte gebracht als het een leerling met ervaringen van seksueel grensoverschrijdend gedrag betreft. In functie van een optimale begeleiding en de veiligheid van andere internen is samenspraak wel wenselijk. Mits er goede afspraken zijn, o.a. met het CLB, kan de externe (jeugd-)hulpverlening, mits de nodige terughoudendheid in acht wordt genomen, deze informatie rechtstreeks uitwisselen met de hiërarchisch meerdere, rekening houdend met het beroepsgeheim. Externe (jeugd-)hulpverlening hiërarchisch meerdere (cel leerlingenbegeleiding) Externe (jeugd-)hulpverlening kan over relevante in- Met ouders Uiteraard blijven de ouders, ook wanneer het om leerlingenbegeleiding gaat, een belangrijke partner van de school. Als eerste opvoedingsverantwoordelijke moeten ze ook als dusdanig worden erkend. Ondanks het feit dat ouders de eerste opvoedingsverantwoordelijke blijven en beschikken over het ouderlijk gezag, is het niet langer vanzelfsprekend om privacygevoelige informatie waarvan hun kind wenst dat ze daarvan niet op de hoogte worden gebracht, zonder meer uit te wisselen. Hierdoor ontstaat er, meestal in zeer delicate en gevoelige situaties, een spanningsveld. Vanuit een begeleidingsperspectief bekeken is het immers vaak aangewezen dat de ouders betrokken worden bij de hulpverlening. De toegenomen hande- Beleidsinstrumenten | 53 lingsbekwaamheid van de minderjarige kan dit in een aantal situaties echter bemoeilijken of zelfs beletten. Zodra een leerling over voldoende oordeelsvermogen beschikt om zelfstandig over zijn persoonlijkheidsrechten te beschikken, is het niet geoorloofd dat een personeelslid, zonder medeweten van de leerling, privacygevoelige informatie doorgeeft aan de ouders van de leerling. Dit principe hanteren als uitgangspunt is niet steeds eenvoudig. Maar we moeten aanvaarden dat minderjarigen reeds op jonge leeftijd een aantal rechten zelfstandig uitoefenen, waardoor het ouderlijk gezag aan invloed inboet. Als een leerling niet wenst dat zijn ouders geïnformeerd worden, zal er veel tijd geïnvesteerd moeten worden in overleg met de leerling. Waarom wil hij/zij niet dat de ouders geïnformeerd worden? Is dit gerechtvaardigd? Op basis van een volledige context zal dit, samen met de CLB-medewerker en/of andere professionele hulpverleners, uitgeklaard moeten worden. Aan de minderjarige leerling een absolute geheimhouding garanderen t.a.v. zijn ouders kan een adequate hulpverlening soms beletten, vandaar dat dit aspect vaak het eerste en belangrijkste aandachtspunt is bij de begeleiding van een leerling. Schoolteam ouders Wanneer er twijfel is omtrent het meedelen van bepaalde privacygevoelige informatie aan de ouders, vindt er best een voorafgaandelijk overleg plaats met de hiërarchisch meerdere. Dergelijke delicate gesprekken gebeuren dan ook best niet alleen met het betrokken lid van het schoolteam, maar steeds in samenspraak met de hiërarchisch meerdere. Eenzelfde terughoudendheid moet aan de dag gelegd worden wanneer ouders, die bijvoorbeeld verwikkeld zitten in een echtscheidingsprocedure, informeren naar zeer specifieke aspecten van het schoolleven. Begeleidende klassenraad ouders Normaliter beschikt de begeleidende klassenraad niet over privacygevoelige informatie. Indien dit toch het geval zou zijn, zal steeds in overleg met de hiërarchische meerdere of cel leerlingenbegeleiding bekeken moeten worden welke informatie doorgegeven kan worden. Hiërarchisch meerdere / cel leerlingenbegeleiding ouders Enkel deze kringen van ambtsgenoten zijn in beginsel gerechtigd om privacygevoelige informatie door te spelen naar de ouders. Ouders school Ouders die aan de school privacygevoelige informatie verstrekken m.b.t. hun kind en daarbij uitdrukkelijk de boodschap meegeven dat hun kind niet mag weten dat de school over deze informatie beschikt, zorgen ervoor dat een schoolteam in een zeer moeilijke, dubbele positie terecht komen. Elke begeleiding van de leerling is immers onmogelijk omdat de school eigenlijk niet weet dat er een probleem is. In dergelijke situaties is het aangewezen dat de school, ondersteund door het CLB, in overleg treedt met deze ouders om het gesprek met hun kind te mogen aangaan. In overleg moet dan gezocht worden naar de beste aanpak. (Zie ook http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie) 5.3 Omgaan met vermoedens, geruchten en aantijgingen Wat zijn de feiten? Uit onderzoek in Nederland blijkt dat een leraar die 13 jaar in het vak zit in de loop van die periode 2 tot 3 keer een melding heeft gedaan van een vermoeden van kindermishandeling van een leerling. 1 op 3 heeft zijn ver- moedens ook wel eens niet gemeld. Seksueel misbruik is een moeilijke vorm van kindermishandeling en veel leraars hebben nog nooit een training of cursus over dit onderwerp gevolgd (TKM, 2011). Leerlingen of leden van het schoolteam kunnen ook komen met een klacht over het gedrag van leraars of kinderen en jongeren zelf: handtastelijkheden of ongewenste seksueel getinte opmerkingen, een leraar die gluurt in de douches, een leraar die een seksuele relatie met een leerling aangaat… De meeste incidenten (75%) op school op vlak van seksueel grensoverschrijdend gedrag gebeuren tussen leerlingen onderling (Bajema, 2001). Onder de noemer seksueel grensoverschrijdend gedrag gaat zowel verbaal als fysiek gedrag schuil. Dit gaat van verkrachting en aanranding tot pesterijen, schenden van privacy, ongepaste voorstellen en seksplaatjes krijgen, vervelende seksuele opmerkingen en internetincidenten. Verbaal gedrag komt het meest voor. Zowel de ‘lastigvallers’ als de slachtoffers zijn leerlingen van de school. Het gedrag heeft een openbaar karakter, wat betekent dat het zich afspeelt in de klas, de hal, de speelplaats of op internet en vaak in aanwezigheid van anderen. Zowel jongens als meisjes vallen lastig, maar bij meisjes gaat het vooral om jongens die seksueel grensoverschrijdend gedrag plegen. Meisjes ervaren vaker en zwaarder vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is dus gedeeltelijk wel een gendergerelateerd probleem. Over de orde van grootte van incidenten waarbij leden van het schoolteam betrokken zijn lopen de cijfers uiteen van 10 tot 25% van het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat leerlingen op school meemaken. De pleger is in dat geval bijna altijd een mannelijk personeelslid (Bajema, 2001). Beleidsinstrumenten | 54 De rol van de school Ondanks het feit dat iedereen het belang van de rol van de leraar benadrukt, zijn er heel wat weerstanden bij het herkennen en signaleren van seksueel misbruik. Twijfels over de verklaringen of feiten, gebrek aan bewijzen, maar ook gebrek aan kennis, angst voor negatieve consequenties, ongeloof, walging, twijfel over eigen verantwoordelijkheid komen voor, evenals onduidelijkheid waar en wat moet gemeld worden en gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening of politie. Er is niet steeds een duidelijke gedragscode over wat wel en niet toelaatbaar (seksueel getint) gedrag is. Is een leraar die tijdens een les seksuele vorming, antwoord geeft op een vraag naar de lengte van zijn penis, over de grens gegaan? Kan een leraar een leerling op facebook als vriend toevoegen en seksueel getinte filmpjes posten? Er zijn vaak geen duidelijke afspraken en weinig of geen opleiding en evaluatie van personeel op dat vlak . Bovendien is de drempel voor klachten vaak te hoogen, een goede opvolging van een klacht niet altijd voorhanden. Leerlingen geven vaak aan dat ze het seksueel grensoverschrijdend gedrag van iemand van het schoolteam niet melden en bij melding zou de schoolleiding vaak niets ondernomen hebben. Leerlingen geven elkaar tips door over welke docenten te mijden zijn, blijven weg of ontlopen bepaalde situaties (Bajema, 2001). Ondertussen is het belang van een taxatiegesprek (zie verder) met het kind of de jongere duidelijk gebleken. Leerlingen zwijgen en schamen zich om wat is gebeurd, maar kunnen wel betrouwbaar vertellen wat de feiten zijn als ze de juiste vragen krijgen. Men dringt er wel op aan dat dit taxatiegesprek correct en voldoende professioneel wordt aangepakt, zodat het eventuele verdere onderzoek niet in gevaar wordt gebracht door onbetrouwbare getuigenissen van leerlingen. Het blijft een aandachtspunt voor de school om geruchten waarover geen duidelijkheid ontstaat na gesprekken met betrokkenen, af te ronden en goed de communicatie te verzorgen die hierover gevoerd wordt. Alle leden van het schoolteam zijn gebonden aan de discretieplicht. Als er een geruchtencircuit ontstaat onder leerlingen of ouders, is het voor een school goed om na te gaan welke communicatie hier best gevoerd wordt om dit te stoppen. Tips voor taxatiegesprekken Een taxatiegesprek is een hulpverleningsgesprek waarbij een verheldering van een vermoeden nagestreefd wordt. Het is niet de bedoeling vast te stellen of het misbruik daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, het doel is het vermoeden helder te krijgen. Het is een kort en doelgericht gesprek dat ook tijdig stopt. Voorwaarden voor een dergelijk gesprek -V oer het gesprek op een rustige plek, waar de leerling zich veilig voelt. - De leerling wordt voorbereid op het gesprek. - De vragen zijn open en niet suggestief. - De hulpverlener is niet de persoonlijke begeleider van de leerling. - Je noteert liefst zo letterlijk mogelijk wat er door de leerling wordt gezegd. Presenteer in het verslag geen oordelen en wees voorzichtig met conclusies. Er zijn drie scenario’s mogelijk Scenario A: De leerling vertelt het verhaal in één keer en krijgt alleen ondersteunende vragen als ‘Hoe ging het dan verder? Wat gebeurde er toen?’. Als het vermoeden op die manier helder wordt, kan het gesprek worden afgesloten. Scenario B: De leerling heeft instructies nodig om te praten. Deze kunnen als volgt worden geformuleerd: - Dit gesprek is niet voor straf. - Jij bent de baas over het gesprek, jij mag alles vertellen, maar je moet niet. Je beslist zelf wat je vertelt, en als het te moeilijk is mag je dat zeggen. - Als ik een fout maak mag je mij verbeteren. - Als ik een moeilijk woord gebruik dan is het goed om uitleg te vragen. - Als je het echt niet weet dan mag je dat zeggen. Dat is beter dan iets te verzinnen. - Als ik twee keer hetzelfde vraag, dan ligt dat niet aan jou, maar dan heb ik iets niet goed begrepen. Als er toch nog weerstand is vanuit de leerling, exploreer je best wat er in de weg zit. Vaak is het angst. Scenario C: Informatie weggeven. Hier zal je aangeven wat je reeds weet of vernomen hebt en de leerling laten reageren. Bijvoorbeeld zeg je: ‘de leraar lichamelijke opvoeding heeft ons verteld dat je een huilbui hebt gehad na het zwemmen’. En ‘je hebt haar toen gezegd dat bepaalde leerlingen echt over de schreef zijn gegaan’. Wat je beter niet doet - Vermijd indringend, langdurig oogcontact: dat kan bedreigend zijn. - Vermijd paniek. - Vermijd een heftige schrikreactie van jouw kant. - Oefen geen dwang uit. - Dring niet aan op een gedetailleerd verhaal. Beleidsinstrumenten | 55 - Verwacht geen direct vertrouwen van een slachtoffer. - Raak het kind niet onverwachts of onnodig aan. - Vermijd irritatie bij jezelf bijvoorbeeld als het kind onduidelijk of ambivalent is. - Vraag nooit waarom: dat kan zeer beschuldigend overkomen. - Uit geen beschuldigingen aan het adres van de dader. - Garandeer geen vertrouwelijkheid, maar neem geen stappen zonder het kind daarin te kennen. Stel geen suggestieve vragen. Een gesprek met een kind dat grensoverschrijdend gedrag heeft gepleegd, verschilt niet zo erg van een gesprek met een slachtoffer. Naast bovengenoemde aandachtspunten, geeft men ook het volgende mee: - Oordeel niet over de waarheid van het verhaal. - Vermijd uitspraken of non-verbaal gedrag waaruit veroordeling van de persoon blijkt. - Presenteer het verhaal van het slachtoffer als feiten, en geef de verdachte zo weinig mogelijk gelegenheid de feiten te ontkennen. - Geef de verdachte niet het gevoel dat je zijn of haar verhaal gelooft. - Hou het bij het concrete gedrag, doe geen uitspraken over de persoon. - Toon begrip voor het feit dat het moeilijk is om over de gebeurtenissen te praten. - Neem geen genoegen met vage antwoorden, vraag naar concretisering, details, nauwkeurige beschrijvingen. - Benadruk wat de verdachte te winnen heeft met open kaart te spelen (geen geheim en angst). - Ga in op de gevoelens van de verdachte bij het ‘beschuldigd worden’ van feiten. Wat heeft een school verder nodig om met vermoedens, geruchten en aantijgingen om te gaan ? -D e school kan werken aan duidelijke afspraken en een gedragscode en omgangsregels over welk seksueel getint gedrag wel en niet toelaatbaar is op school. - Er kan worden geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering van het schoolteam op verschillende vlakken. - Er kan een laagdrempelig aanspreekpunt worden geïnstalleerd en bekendgemaakt. - Een handelingsprotocol zal aangeven wat de te volgen stappen zijn na de onthulling, vaststelling en melding van feiten. - Er is duidelijkheid over welke maatregelen men kan en moet nemen na een incident. - Er is een communicatieplan naar alle betrokkenen. - Er zijn concrete afspraken gemaakt met het begeleidend CLB. Eerste opvang Een aanspreekpunt is er voor kinderen, jongeren (en hun ouders) die te maken hebben met seksueel grensoverschrijdend gedrag en hier met iemand over willen spreken. Aanspreekpunten kunnen ook het schoolteam ondersteunen in die taak. Een aanspreekpunt: - Luistert: laat de persoon (melder) het verhaal vertellen, maar is alert op zijn/haar taak. - Bespreekt mogelijke doorverwijzingen of verleent advies bij mogelijke stappen. - Informeert over de procedures. - Maakt een correcte registratie en stelt een dossier samen. 5.4 Aanspreekpunten Opgepast! Een aanspreekpunt doet niet aan onderzoek of waarheidsvinding. Het aanduiden van één of meerdere aanspreekpunten, die kennis en expertise bundelen en opnemen in het zorgbeleid van de school, kan interessant zijn. Een aanspeekpunt is er voor iedereen die opmerkingen of vragen heeft over seksueel grensoverschrijdend gedrag van en t.a.v. kinderen en jongeren. Afhankelijk van de afspraken binnen de school kunnen één of meerdere verantwoordelijke personen aangeduid zijn (bijvoorbeeld een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, de directie, het bestuur, een CLB-medewerker) die aanspreekbaar zijn bij situaties waar lichamelijke en seksuele integriteit in het geding is. In sommige situaties kan het een groep personen zijn (werkgroep, cel leerlingenbegeleiding, crisisteam). Coördinatie van de interne procedure en doorverwijzing Een aanspreekpunt zorgt ervoor dat elke vraag of klacht serieus genomen wordt. Hij/zij zorgt ervoor dat de interne procedure gevolgd wordt en voorziet ondersteuning bij de stappen die in het intern behandelen van een vraag, klacht of melding moeten worden gezet. Daarvoor kan het aanspreekpunt terugvallen op het ‘handelingsprotocol’. Het aanspreekpunt heeft geen hulpverlenende of onderzoekende rol. Voor professionele ondersteuning, hulpverlening of melding, verwijst het aanspreekpunt door naar het CLB als draaischijf, de schoolnabije partners, externe instanties binnen hulpverlening, politie en justitie. Hij of zij kan hierbij gebruik maken van de ‘wegwijzer’. Aandacht kan gaan naar: - Eerste opvang/aanspreekpunt. - Coördinatie van de interne procedure en doorverwijzing in samenspraak met het CLB. - Preventieactiviteiten. Preventieactiviteiten Een aanspreekpunt - Profileert zich binnen de eigen school, zodat iedereen binnen de school op de hoogte is van het bestaan van aanspreekpunten. Beleidsinstrumenten | 56 - Houdt zich op de hoogte van ontwikkelingen op het terrein van kwaliteit, preventie en reactiebeleid en seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen het onderwijs. - Draagt bij aan beleidsuitvoering binnen de school met betrekking tot ontwikkelingen op het vlak van lichamelijke en seksuele integriteit. -G eeft advies en informatie aan het bestuur waarmee gericht beleid kan worden ontwikkeld tegen lichamelijk en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hiervoor kunnen verschillende instrumenten van het Raamwerk Seksualiteit en Beleid gebruikt worden. Randvoorwaarden Een aanspreekpunt - Is best geen bestuurslid. - Heeft een aanspreekpersoon binnen het bestuur en/of de directie (bijvoorbeeld respectievelijk de voorzitter of directeur). - Is niet inhoudelijk betrokken bij procedures. - Werkt conform het uitgewerkte handelingsprotocol. - Kan rekenen op opleiding en intervisie. Onderscheid met de bijstandspersoon en de vertrouwenspersoon De bijstandspersoon (Decreet Rechtspositie Minderjarigen, hierna DRM) staat de minderjarige bij in alle contacten met de jeugdhulpaanbieders, de toegangspoort en de trajectbegeleiding en in de uitoefening van zijn rechten, opgesomd in het DRM. Een bijstandspersoon moet aan de volgende voorwaarden voldoen: - Door het beroepsgeheim gebonden zijn of personeelslid zijn van de instelling waar de minderjarige onderwijs volgt; - Niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening georganiseerd ten behoeve van de minderjarige; - Op ondubbelzinnige wijze door de minderjarige aangewezen zijn. In de geest van het DRM is het aan de school of de leerkracht en medewerker om jongeren hierover in te lichten. De bijstandspersoon heeft ook enkele uitdrukkelijke extra rechten/taken ten behoeve van de minderjarige : - De bijstandpersoon heeft toegang tot de gegevens die voor de minderjarige onder de agogische exceptie vallen. - Bij een belangenconflict tussen de ouders van de onbekwame minderjarige en de minderjarige kan de bijstandspersoon het recht op toegang tot het dossier van de minderjarige uitoefenen in zijn plaats. De Wet Patiëntenrechten (W.P.) voorziet geen ondersteuning door een vertrouwenspersoon. Maar dit recht kan wel afgeleid worden uit de bepalingen rond het recht op informatie en het recht op inzage in het patiëntendossier. De W.P. stelt geen voorwaarden om te kunnen optreden als vertrouwenspersoon. De Nationale Raad van de Orde van Geneesheren somt in haar advies wel vier criteria op. Een vertrouwenspersoon moet volgens dit advies: - Een natuurlijke persoon zijn (dus geen dienst of bedrijf). -E en vertrouwensrelatie hebben met de patiënt. -D e belangen van de patiënt nastreven. -D oor de patiënt zelf worden aangeduid. Een vertrouwenspersoon kan een minderjarige cliënt in de IJH enkel bijstaan als bijstandspersoon in de IJH wanneer deze persoon zou voldoen aan de ver- eiste van beroepsgeheim of tewerkstelling bij de onderwijsinstelling waar de minderjarige school loopt en nog niet betrokken is bij de jeugdhulp. Nuttige competenties van de aanspreekpunten Een aanspreekpunt heeft kennis van - De interne procedure zoals die is vastgelegd in het handelingsprotocol en het zorgbeleid van de school; - De gedragscode van het schoolteam. - De school en zijn cultuur. - De aard en omvang van het probleem van wat is lichamelijk en seksueel risicogedrag? , in het bijzonder van seksueel misbruik. - De mogelijkheden op hulpverleningsgebied voor doorverwijzing en consultatie. - De mogelijke rechtspositionele en juridische gevolgen van een melding. Een aanspreekpunt heeft als attitude - Een onbesproken staat van dienst met betrekking tot lichamelijk en seksueel misbruik. - Een valide visie en moraal ten aanzien van lichamelijke en seksuele integriteit. - Inzicht in het belang van voldoende professionele afstand en bedachtzaam handelen. - Inzicht in de denkwereld en gevoelens van slachtoffers (schuld- en schaamtegevoelens, angst, drempel om het kenbaar te maken/klacht in te dienen); - Neutraliteit t.a.v. de beschuldigde en de pleger van lichamelijk en seksueel misbruik. - Inzicht in verschil in beleving tussen mannen en vrouwen, jongens en meisjes, plegers en slachtoffers. - Inzicht in de motieven en achtergronden van plegers van lichamelijk en seksueel misbruik. - Inzicht in de omstandigheden en risicofactoren bij situaties van lichamelijk en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Beleidsinstrumenten | 57 - Inzicht in de ontwijkings- en ontkenningsmechanismen van plegers. - Flexibel inzetbaar te zijn. - Zijn onafhankelijkheid goed te bewaken. - Bereidheid mee te zorgen voor een veilige omgeving voor kinderen en jongeren. Een aanspreekpunt heeft specifieke vaardigheden. Hij of zij - Is sociaal, toegankelijk, aanspreekbaar voor alle betrokkenen. - Heeft inlevingsvermogen. - Is in staat elke klacht serieus te nemen en emotionele en praktische ondersteuning te bieden. - Beschikt over luistervaardigheden en kan goed observeren. - Kan gesprekken structureren. - Beschikt over goede gespreks- en voorlichtingstechnieken. - Kan presentaties geven en vormingsinitiatieven ondersteunen. - Kan een schriftelijk feitelijk verslag maken van een klacht. Een aanspreekpunt heeft/geeft steun. Hij of zij -G eniet het vertrouwen en respect bij het schoolteam en kinderen en jongeren. - I s aanspreekbaar door alle partijen. -M aakt een correcte registratie en dossier. -B eschikt over een netwerk en kan doorverwijzen naar diensten voor slachtoffer en pleger-hulpverlening, juridische bijstand, medische hulp. -B eschikt over voldoende actuele en correcte informatiebronnen. Emotioneel heeft een aanspreekpunt - Inlevingsvermogen met slachtoffer en pleger; - De competentie om om te gaan met vertrouwelijkheid en weerstanden. - De competentie om om te gaan met emoties van zichzelf, de melder en andere betrokkenen. - De mogelijkheid ondersteunende relaties te onderhouden met betrokkenen. - De kwaliteit zich niet onder druk te laten zetten om wat in vertrouwen is verteld door te zeggen. - Rust en draagkracht. - De competentie om zich neutraal en onafhankelijk op te stellen. Beleidsinstrumenten | 58 6 Het Vlaggensysteem Wat? Deze methodiek helpt het schoolteam, de directie, de schoolnabije partners, maar ook ouders en kinderen en jongeren zelf beter in te schatten wanneer seksueel gedrag grensoverschrijdend is of niet. Het systeem bestaat uit vier vlaggen (groene, gele, rode en zwarte vlag) en zes criteria om seksueel gedrag te beoordelen. Het schetst ook een pedagogische reactie per vlag, waarop het schoolteam zich kan baseren in zijn reactie of aanpak. Waarom? Er is vaak een groot verschil in de persoonlijke meningen en reactiewijzen binnen het schoolteam, schoolnabije partners en ouders, waardoor kinderen en jongeren soms heel verwarrende boodschappen krijgen. Medewerkers voelen zich meestal onzeker. Dit systeem geeft houvast en creëert een gemeenschappelijke taal en een basis voor overleg. Wie? Het hele schoolteam maar ook ouders en kinderen kunnen hier steun aan hebben. Opgepast! De methodiek geeft geen antwoord op alle voorkomende situaties, maar probeert om via het overlopen van de criteria, tot een goed overwogen reactie te komen. Dit geeft tegenwicht tegen emotioneel of paniekerig reageren, of onverschilligheid. Sommige items lijken op het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. Speciale editie van Klasses Eerste lijn over het vlaggensysteem: http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_09 6.1 Hoe dit Vlaggensysteem gebruiken? De methodiek is interessant om een gemeenschappelijke visie en taal te ontwikkelen binnen het schoolteam onderling. Het kan helpen regels af te spreken met de kinderen en jongeren over wat oké is en wat niet (en waarom). Ook in de communicatie naar ouders kan de methodiek worden gebruikt om duidelijkheid te creëren en een gesprek te faciliteren. Bij het Vlaggensysteem hoort een normatieve lijst (zie instrument ‘normatieve lijst’) en reeksen tekeningen van situaties. Er is een folder voor ouders voorhanden en het concept is ondertussen geïntegreerd in talloze producten. Het systeem bestaat uit vier vlaggen (groene, gele, rode en zwarte vlag) en zes criteria om seksueel gedrag te beoordelen. Het schetst ook een pedagogische reactie per vlag, waar men zich kan op baseren in zijn reactie of aanpak. Er bestaan een 100-tal getekende situaties met uitleg en een advies en men kan terugvallen op een normatieve lijst met veel voorkomende seksuele gedragingen bij kinderen en jongeren. 6.2 Criteria Wederzijdse toestemming: seksueel (getint) gedrag is alleen acceptabel als alle betrokkenen ermee akkoord gaan en zich er prettig bij voelen. Wederzijdse toestemming (‘consent’) betekent dat beide partijen met volle bewustzijn moeten instemmen. Als de ene partij de andere in het ongewisse laat, misleidt, bedriegt of overrompelt, kan je dus niet van wederzijdse toestemming spreken. Het moeilijke bij dit criterium is dat toestemming vaak non-verbaal wordt gegeven en dat deze in de loop van het contact kan veranderen of ophouden. Beide partijen dienen daarmee rekening te houden. Voor jongeren is het niet gemakkelijk om signalen correct in te schatten, om zelf duidelijke signalen te geven en om te stoppen op het moment dat de andere partij afhaakt. Vrijwilligheid: er mag bij seksueel (getint) gedrag geen vorm van beloning, manipulatie, druk of dwang in het spel zijn. Onder vrijwilligheid verstaan we dat de ene partij de andere niet onder druk zet, of een vorm van dwang gebruikt in de seksuele interactie. Deze dwang kan heel subtiel zijn, zoals een beloning beloven of een verlies of straf aankondigen, bijvoorbeeld ‘Als je niet meedoet, dan mag je niet naar mijn feestje komen, of ben ik je vriendje niet meer’. Soms is de dwang een dreigement of agressie en pijn, of de verwachting ervan. Gelijkwaardigheid: alleen seksueel (getint) gedrag tussen gelijkwaardige partners is acceptabel. Die gelijkwaardigheid moet er zijn op vlak van leeftijd, kennis, intelligentie, aanzien, macht, levenservaring, maturiteit, status…. In een seksuele interactie moeten beide partijen aan elkaar gewaagd zijn, zodat de een de ander niet overheerst. De kans op misbruik van macht en overwicht is reëel, zelfs onbewust. De vraag hier is wanneer gebrek aan gelijkwaardigheid problematisch wordt. Kan een tienjarige seksuele spelletjes spelen met een acht-jarige? Een normaal begaafde acht-jarige jongen met een zwakbegaafd zeven-jarig meisje of twee jongens met één meisje? Hier zal men dus per situatie moeten bekijken of de partijen in de interactie voldoende gelijkwaardig zijn om overwicht van de ene op de andere uit te sluiten. Ontwikkeling: bij elke ontwikkelingsfase hoort seksueel (getint) gedrag dat typisch en dus aanvaardbaar is voor die fase. Ook seksueel gedrag dat atypisch is voor een bepaalde leeftijd of ontwikkelingsfase zou dus grensoverschrijdend kunnen zijn. Gedrag dat gepast is voor de leeftijd of ontwikkeling betekent dat de jongere seksueel gedrag vertoont dat voor zijn of haar leeftijd of ontwikkeling verwacht kan worden. Of zien we gedrag van jongere of oudere kinderen/jongeren? Het gaat over situaties als bedplassen, naaktlopen, op de schoot kruipen, aan de geslachtsdelen wriemelen, taalgebruik… Beleidsinstrumenten | 59 Er zijn ook jongeren waarvan het ontwikkelingspatroon om diverse redenen niet volgens de gebruikelijke weg verloopt. Dan zal een vertaling van het criterium ‘ontwikkelingsadequaat’ nodig zijn. Er kan bijvoorbeeld een verschil zijn tussen de biologische (ook wel kalenderleeftijd genoemd) en de mentale leeftijd van een jongere, waardoor hij/zij in de ogen van de buitenwereld onaangepast gedrag vertoont. Voor deze kinderen is de normatieve lijst een vertrekpunt en moeten de normen of reactiewijzen aangepast worden aan de mogelijkheden van de jongere. Context: in elke context gelden andere regels voor seksueel (getint) gedrag. Gezond seksueel gedrag is aangepast aan die context. Regels kunnen veranderen naargelang de context. De schoolcontext zal bijvoorbeeld minder seksueel gedrag toelaten dan de thuiscontext. (Seksueel) gedrag is aanstootgevend als het andere mensen choqueert, tegen de borst stuit, of beledigt. De context kan ook te onveilig zijn voor het kind of de jongere om zich seksueel te gedragen. Vandaar dat de context waarbinnen seksueel gedrag vertoond wordt van belang is. De familiale context, de subcultuur en cultuur (etnische, religieuze, culturele, persoonlijke, waarden en normen, enz.) waarin jongeren leven, beïnvloeden de mate waarin hun sociale interacties al dan niet als acceptabel en veilig beschouwd worden. Zelfrespect: soms kan seksueel (getint) gedrag fysieke, emotionele of psychische schade veroorzaken. Dit is niet de bedoeling. Aan seks hoor je een goed gevoel over te houden. Onder het criterium zelfrespect verstaan we dat de jongere zichzelf geen schade berokkent. Seksueel gedrag mag niet schadelijk zijn voor jezelf op fysiek, psychologisch of sociaal vlak. Zoals bijvoorbeeld jezelf vernederen, jezelf pijn doen, risicoseks hebben. 6.3 De vlaggen We maken het onderscheid door middel van vlaggen. - Een groene vlag: aanvaardbare seksuele situatie. - Een gele vlag: licht grensoverschrijdende seksuele situatie. - Een rode vlag: ernstig grensoverschrijdende seksuele situatie. - Een zwarte vlag: zwaar grensoverschrijdende seksuele situatie. Seksueel misbruik Dit is elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in verbale, non-verbale of fysieke zin, opzettelijk of onopzettelijk, waar geen wederzijdse toestemming voor bestaat en/of die op een of andere manier is afgedwongen en/of waar het slachtoffer veel jonger is of in een afhankelijke relatie staat (donker gekleurde zone). Seksueel grensoverschrijdend gedrag Dit is elke vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, in verbale, non-verbale of fysieke zin, waarbij aan één of meerdere van de volgende zes criteria niet wordt voldaan: (1) wederzijdse toestemming, (2) vrijwilligheid, (3) gelijkwaardigheid, (4) leeftijds- of ontwikkelingsadequaat, (5) contextadequaat en (6) zelfrespect (licht gekleurde zone). Overzicht: CRITERIUM Wederzijdse toestemming of consent Vrijwilligheid GROENE VLAG GELE VLAG Duidelijk wederzijd- Onduidelijke wese toestemming derzijdse toestemming Vrijwillig (afwezig- Lichte dwang of heid van dwang) druk Gelijk(waardig)heid Evenwaardige partners Gepast voor leeftijd of ontwikkeling Minstens 20% van de kinderen en jongeren vertonen dit gedrag Specifieke ontwikkelingstaak Gepast voor de context Gedrag stoort niemand Zelfrespect Gedrag is niet zelfbeschadigend of is goed voor het zelfrespect ZWARTE VLAG Herhaaldelijk afwezigheid van wederzijdse toestemming Gebruik van manipu- Herhaaldelijk gebruik latie, chantage, macht, van agressie, geweld of ermee dreigen verleiding Lichte ongelijkheid Grotere ongelijkwaar- Herhaaldelijk grote ongelijkwaardigheid in maturiteit, leef- digheid tijd, intelligentie… Gedrag van kinderen Gedrag van kinderen Gedrag van iets of jongeren met groter of jongeren met groot jongere of iets leeftijdsverschil oudere kinderen of leeftijdsverschil jongeren Gedrag is licht aanstootgevend (onbeleefd) Gedrag kan zelfbeschadigend zijn RODE VLAG Geen wederzijdse toestemming Gedrag is erger aanstootgevend (kwetsend of beledigend) Gedrag heeft fysieke, emotionele of psychologische schade als gevolg Gedrag is zwaar aanstootgevend (shockerend) Heeft zware fysieke, emotionele of psychologische schade als gevolg Beleidsinstrumenten | 60 6.4 Goed inschatten = gepast reageren Gepast reageren op een seksueel getinte situatie is niet gemakkelijk. Doorgaans worden situaties ofwel genegeerd, ofwel al (te) snel bestraft of veroordeeld. Kinderen en jongeren leiden enorm veel af uit jouw reactie, daarom is het belangrijk dat je een juist signaal geeft. Pas wanneer je een situatie goed inschat -de zes criteria helpen je daarbij- kan je op een gepaste manier reageren. Bij iedere vlag reageer je op een andere manier. Bij een gele, rode en zwarte vlag moet je steeds reageren, maar zonder te veroordelen. Je reactie hoort bovendien te focussen op het gedrag of de situatie en niet op het kind of de jongere zelf. Bij groen gedrag kan het ook nodig zijn bewust niet te reageren. PEDAGOGISCHE REACTIE GROENE REACTIE GELE REACTIE RODE REACTIE ZWARTE REACTIE Bekijk/luister Benoem Bevestig Leg uit Bekijk/luister Benoem Begrens/leid af Leg uit Observeer Bekijk/luister Benoem Verbied/verwittig Leg uit Bemiddel/herstel/begeleid Observeer goed Bekijk/luister Benoem Verbied Leg uit Straf of verwijs door Observeer extra Twee 13 jarige meisjes zitten in hun slaapkamer op bed; ze strelen elkaar tussen en over de bovenbenen en vinden het fijn… Een leraar wordt tijdens de bosklassen bestookt met vragen over seks… Groene vlag – aanvaardbare seksuele situatie Een aanvaardbare seksuele situatie wil zeggen dat alle zes criteria zijn vervuld. Enkele voorbeelden… © Sensoa/Garant Een meisje van 5 kijkt toe hoe een jongetje van 6 plast… Een groep jongens van 16 vliegt elkaar in de armen na een doelpunt… © Sensoa © Sensoa/Garant © Sensoa Beleidsinstrumenten | 61 Reactiemogelijkheden eerste voorbeeld: Enkele voorbeelden… - De situatie bekijken/beluisteren. - De situatie benoemen of negeren: ‘Kijk je toe? Wat zie je?’ of niets zeggen. - De situatie bevestigen: ‘Jongens plassen anders dan meisjes…’. - Bewust niet reageren op de situatie: door de situatie te negeren geef je de boodschap dat er niets mis is met wat ze doen. Een meisje van 5 ontbloot opzettelijk haar spleetje in de speeltuin… Twee meisjes van 15 maken een seksistische opmerking over de kleren van een meisje dat passeert. Het meisje hoort dat… Door op een groene vlag fel te reageren om erger te voorkomen, geef je onbewust de boodschap dat seksueel gedrag nergens goed is en nergens kan. Gele vlag – licht grensoverschrijdende seksuele situatie Een licht grensoverschrijdende seksuele situatie wil zeggen dat niet alle zes criteria zijn vervuld. Zulke situaties komen vaak voor: kinderen en jongeren experimenteren, tasten grenzen af en gaan soms licht over de grens. Dat hoort nu eenmaal bij de ontwikkeling, want zo leren ze. © Sensoa © Sensoa/Garant Een leerkracht komt onaangekondigd de kleedkamer binnen van 14 jarige jongens omdat ze alweer te laat zijn voor de lessen lichamelijke opvoeding… Een jongen van 14 daagt zijn leeftijdsgenoten uit om een condoom te gebruiken… Bij gele vlag hebben we: - Eenmalige lichtere feiten. - Geen penetratie. - Ongelijkwaardigheid is niet groot. - Onduidelijke communicatie. - Geen angst, wel onaangenaam of vervelend. - Relatief veilige context. - Privacy kan beter. - Kleine afwijking op ontwikkeling. - Klein risico of mogelijk risico. - Licht aandringen of opdringen. © Sensoa © Sensoa Beleidsinstrumenten | 62 In situatie 1 houdt het kind onvoldoende rekening met de privacy. Reactiemogelijkheden: - De situatie bekijken/beluisteren. - De situatie benoemen en begrenzen: ‘Met een blote poep rondlopen is niet echt wat we hier buiten kunnen doen, hier zijn veel mensen die je kunnen zien. Doe je broekje weer aan?’. - Bij kleine kinderen hoef je een gele situatie zelfs niet te begrenzen. Bij hen kan het volstaan ze even af te leiden. - De situatie verbieden is niet nodig, uitleggen waarom je begrenst wel. Enkele voorbeelden… Na het spelletje vleeshoop zijn enkele meisjes woedend: de jongens hebben in hun borsten geknepen. De jongens lachen de beschuldigingen weg. Achteraf blijkt dat de jongens hadden afgesproken om het meeste ‘tieten te knijpen’… Een meisje van 16 krijgt een naaktfoto doogestuurd van een meisje waarmee ze ruzie heeft en stuurt de foto naar de hele school… © Sensoa Meisjes in situatie 1 hebben hier geen toestemming voor gegeven en hun bezwaren worden weggelachen (vrijwilligheid). Door het feit dat er stiekem afspraken werden gemaakt, zijn de meisjes niet geïnformeerd (gelijkwaardig). Dit is vernederend (zelfrespect). © Sensoa Reactiemogelijkheden: Rode vlag – Ernstig grensoverschrijdende seksuele situatie Bij een rode vlag hebben we één of meerdere van volgende elementen: Een jongen van 13 maakt een foto van meisjes onder de douche en stuurt dit door naar zijn vrienden… - Herhaald gele vlag. - Eenmalige penetratie zonder toestemming met gelijkwaardigheid. - Ongelijkwaardige seksuele interacties. - Vormen van dwang, geweld of chantage. - Slachtoffer kan niet ontsnappen aan de situatie. - Slachtoffer heeft angst ervaren. - Het is geen veilige context of er is geen privacy. - Er is een reëel risico. - Er is een grote afwijking van de normatieve lijst. © Sensoa Terwijl een jongetje van 3 met autootjes speelt, duwt een meisje van 4 een podlood in zijn anus… - De situatie bekijken/beluisteren. - De personen met de situatie confronteren (zonder te veroordelen): ‘Ik stel vast dat jullie de meisjes tegen hun zin hebben betast’. - In plaats van te begrenzen, ga je de situatie verbieden: ‘Dat is niet respectvol, dat mag niet meer gebeuren’. - Je legt best uit waarom je de situatie verbiedt: ‘Bij deze spelletjes hoort lichaamscontact, maar het is maar leuk als iedereen zich er goed bij voelt. Nu hebben de meisjes er een slecht gevoel bij en is hun vertrouwen geschonden’. - Verwittig: je kondigt aan wat de gevolgen zullen zijn als deze situatie zich nog eens voordoet: ‘Bij een nieuw incident zullen we jullie een straf opleggen’. - Herstel: ‘Hoe kan je de meisjes jullie excuses aanbieden?’ Wat hebben de meisjes nodig om zich weer veilig te voelen bij deze spelletjes?’. © Sensoa/Garant Beleidsinstrumenten | 63 Zwarte vlag – Zwaar grensoverschrijdende seksuele situatie Bij zwarte vlag spreken we over: - Herhaald rode vlag. - Geen gelijkwaardigheid. - Grote afhankelijkheid. - Grote angst of onveiligheid. - Privacy is zwaar geschonden bijvoorbeeld aantal toeschouwers of duur van de blootstelling. •S lachtoffer is zwaar onder de indruk. •G rote afwijking van wat hoort bij de ontwikkeling. • Pleger zou zich bewust moeten zijn van de schade die hij/zij berokkent. Bij een zwaar grensoverschrijdende seksuele situatie zijn volgende mogelijkheden: Een fotograaf maakt seksueel getinte foto’s van meisjes © Sensoa In situatie 1 is geen enkel criterium vervuld. De criteria van toestemming (de jongen weet niet wat er gaat gebeuren en wat de gevolgen zijn) en gelijkwaardigheid wegen zeer zwaar door. In deze situatie is er sprake van seksueel misbruik. Bv. Een jongen van 10 gaat gewillig en passief in op het voorstel van een buurman om zijn ‘piemel’ te strelen. Reactiemogelijkheden: - De situatie bekijken, beluisteren, benoemen: de jongen vertellen dat het goed is dat hij jou in vertrouwen neemt. Vraag naar het wat, waar, wanneer en wie, niet naar het waarom. Maak duidelijk dat je het verhaal gelooft en dat je zal helpen. - De situatie voorkomen in de toekomst: melden van het seksueel misbruik en zorgen dat de jongen niet verder meer in gevaar is. - In samenspraak met de jongen of zijn ouders, doorverwijzen. Stuurwiel seksueel gedrag Het stuurwiel seksueel gedrag kan helpen de criteria voor kinderen herkenbaar en duidelijk te maken. Het stuurwiel als symbool beduidt dat dit systeem de autonomie en verantwoordelijkheid van kinderen wil verhogen door ze van een bruikbaar besturingssysteem te voorzien. Twee jongens van 16 dwingen een meisje van 14 tot seksuele spelletjes © Sensoa/Garant © Sensoa/Garant © Sensoa Beleidsinstrumenten | 64 In kindertaal: 6.5 H et Vlaggensysteem als beleidsinstrument SYMBOOL Het Vlaggensysteem kan op verschillende niveaus en domeinen in het beleid worden ingezet: CRTIERIUM UITLEG IN KINDERTAAL Toestemming Als we het allebei willen en prettig vinden, dan is het oké. Als ik niet wil, dan moet ik dat duidelijk zeggen. Als mijn vriendje/vriendinnetje niet wil, dan mag ik niet aandringen. Vrijwilligheid Ik doe het alleen omdat ik het zélf wil. Niet voor een beloning, om iemand een plezier te doen of te vermijden dat die boos wordt. Ik mag niet aandringen als mijn vriendje/vriendinnetje niet wil. Seksuele spelletjes met iemand die veel ouder, Gelijkwaardigheid sterker of slimmer is of die veel jonger of zwakker is, zijn niet oké. Ontwikkeling Alles op zijn tijd. Ik doe niets waar ik nog te jong of al te oud voor ben. Context Ik houd rekening met mijn omgeving en probeer niemand te storen of choqueren met mijn gedrag. Zelfrespect Ik doe niets dat schadelijk kan zijn voor mezelf. Ik denk na over de gevolgen van mijn gedrag en neem geen risico’s. Zorg/educatie: in de formele en informele relationele en seksuele opvoeding van kinderen en jongeren geeft het handvatten om gedrag in te schatten en te corrigeren en te begeleiden. Relationele en seksuele vorming meer afstemmen op het ontwikkelingsniveau, meer werken op attitudevorming en communicatie kan hierdoor gestimuleerd worden. Huisregels/accommodatie: het kan helpen omgangsregels te bespreken en na te denken over de inrichting, privacy en toezicht. Een handelingsprotocol maakt ook gebruik van de vlaggen en de criteria, er ontstaat een meer gemeenschappelijke visie. Deskundigheid: het kan helpen bij de professionalisering van het schoolteam in termen van verkeerde splitsing, attitudeverandering, verbetering van de communicatie met kinderen, jongeren en hun ouders. Ook een gedragscode kan gebruik maken van het Vlaggensysteem om uit te klaren en af te spreken welke handelingen functioneel zijn, bijvoorbeeld bij aanrakingen, toezicht bij het douchen en verkleden. Klasse: De eerste Lijn. Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Samen betrapt in het toilet: http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_09 Sensoa (2011). Over de Grens? Seksueel opvoeden met het Vlaggensysteem. Gids voor ouders. Steunpunt Jeugd, Sensoa (2012). Niets Mis Mee?! Omgaan met seksueel getinte situaties met het Vlaggensysteem. Sensoa, ICES (2013). Sport, een spel met grenzen. Omgaan met lichamelijk of seksueel grensoverschrijdend gedrag via het Vlaggensysteem. Over de grens. Educatieve bordlessen voor secundair onderwijs. www.seksuelevorming.be Jong & Van Zin, Sensoa (2013). Oke?! Spel over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Op www.seksuelevorming.be. Communicatie: een gemeenschappelijke taal helpt bij het overleg met alle partijen en verhoogt ook de verantwoording van het pedagogische beleid op dat vlak. 6.6 Meer info Frans, E., Franck, T., (2010). Vlaggensysteem. Praten met kinderen en jongeren over seks en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Antwerpen: Garant. Beleidsinstrumenten | 65 Waarom? Deze lijst kan helpen huidige regels in kaart te brengen of nieuwe afspraken te maken. Wie? Kinderen, jongeren, ouders of opvoedingsverantwoordelijken en medewerkers van het schoolteam zijn belangrijke betrokkenen. Opgepast! - Afspraken over omgangsregels moeten in overleg tot stand komen. Vermijd het eenzijdig opstellen van leefregels, evalueer regelmatig bestaande gewoontes en gebruiken. - Sommige items in de omgangsregels lijken op het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. Gebruik de checklist om na te gaan welke onderwerpen nadere discussie en afspraken behoeven. Op basis van de discussie kan je aanpassingen doen in het schoolreglement, speelplaatsafspraken, kleedkamerafspraken, klasafspraken. Je kan de lijst zowel gebruiken voor afspraken tussen de kinderen en jongeren onderling, als tussen leden van het schoolteam en kinderen/jongeren. Gebruik daarvoor aparte versies. Overloop de lijst en stel je bij de verschillende topics volgende vragen: - Is dit geregeld op dit moment? - Hoe tevreden zijn de kinderen/jongeren/het schoolteam daarover? - Wat wil men wijzigen? - Wat zijn aspecten en voorstellen die mee in overweging moeten genomen worden? Heb extra aandacht voor jonge kinderen of kinderen/ jongeren die minder gemakkelijk hun wensen kunnen kenbaar maken. 16.2 Topiclijst omgangsregels 7.1 O mgangsregels voor jouw school De hiernavolgende lijst kan je helpen de huidige regels in kaart te brengen. Volgt iedereen op school dezelfde afspraken, of is er veel onduidelijkheid? Hoe tevreden Hieronder vind je een lijst van onderwerpen die relevant kunnen zijn om omgangsregels op te maken. Het gedrag kan zich tussen kinderen/jongeren onderling afspelen, maar ook tussen het schoolteam en kinderen/jongeren. Voorstellen Wijzigen Tevredenheid Wat? Lichamelijke en seksuele integriteit kan in veel vormen door mensen worden beleefd en ervaren. Omgangsregels zijn afspraken over hoe we met elkaar op dit vlak willen omgaan binnen de context van de school. zijn alle betrokkenen over de wijze waarop ze met elkaar omgaan? Daarnaast kan de lijst ook helpen tot goede afspraken te komen voor de toekomst. Geregeld 7 Checklist omgangsregels Aansprekingen Aanrakingen niet functioneel (lichaam, gezicht…) Aanrakingen wel functioneel Aanraken borsten Aanraken geslachtsdelen Hand in hand zitten Op de schoot zitten Zoen op wang Zoen op mond Tongzoen Knuffelen Kriebelen Naaktheid Douche Toiletbezoek Verzorging/EHBO Omkleden/verkleden Toezicht Privacy Schaamte Bezoek op de kamer Kamerverdeling (gemengd?) Kledij Internet en nieuwe media (ook foto’s maken) Vriendschap Verliefdheid Relatievormen (ook holebi) Gender Masturbatie Seks hebben Veilig vrijen en voorbehoedsmiddelen Pornografie gebruiken Lichamelijke verzorging Aanstaren/gluren Vervoer van leerlingen Knipogen en andere nonverbale signalen Seksuele opmerkingen HIV en soa ’s … Beleidsinstrumenten | 66 8 De gedragscode Wat? Een document dat de richtlijnen voor het schoolteam over de omgang met de kinderen en jongeren verzamelt. Waarom? De gedragscode is een concretisering van de visie van jouw school op de omgang met kinderen en jongeren. Het maakt duidelijk wat gewenst en ongewenst gedrag van het schoolteam is en kan zo mede dit ongewenst gedrag helpen voorkomen. Een gedragscode maakt deel uit van het preventiebeleid van je school. Wie? Deze richtlijnen zijn bedoeld voor alle leden van het schoolteam. We bedoelen hiermee ook het ondersteunend personeel, stagiairs en mensen die zich vrijwillig inzetten binnen de school zoals leesouders. De richtlijnen zijn ook bedoeld voor de CLB-medewerkers, in die situaties waarin zij binnen de school met kinderen en jongeren werken. De gedragscode kan eventueel worden vermeld in de arbeidsovereenkomst of wordt ondertekend bij indiensttreding. Ze is beschikbaar voor externen. Het is mogelijk dat binnen het CLB een aparte gedragscode bestaat of wordt ontwikkeld. Het is daarbij aangewezen de bestaande deontologische codes en afspraken als basis te gebruiken. Er wordt daarbij gedacht aan de afspraken bepaald in het Decreet betreffende de Centra voor Leerlingenbegeleiding van 1 december 19981, aan de netoverschrijdende deontologische code voor CLB’s en de bestaande netspecifieke codes. Voorliggend 1 Zie hiervoor http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/ document.asp?docid=12274 8.1 E en gedragscode opstellen en gebruiken instrument kan dan bijvoorbeeld als toetssteen gebruikt worden en eventueel een aanleiding zijn om enkele elementen omtrent lichamelijke en seksuele integriteit toe te voegen aan het bestaande materiaal. Opgepast ! - Het invoeren van een gedragscode voor het schoolteam garandeert natuurlijk niet dat ongewenst gedrag met zekerheid vermeden wordt. Bovendien zijn regels voor gedrag ten aanzien van kinderen en jongeren erg afhankelijk van de schoolcontext: de leeftijd van de kinderen, het type onderwijs… - Met deze gedragscode kan je school/het CLB waar nodig duidelijkheid scheppen over wat gewenst en ongewenst gedrag is. Het is echter niet de bedoeling dat een gedragscode een keurslijf wordt. Veel belangrijker dan het strikt afbakenen van wat je binnen je school wel en niet aanvaardt, is dat deze thema’s binnen het schoolteam bespreekbaar zijn. - Sommige items in de gedragscode lijken op het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, er wordt daarbij gedacht aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. Elke school kan overwegen een concrete gedragscode op te stellen voor het schoolteam, om ongewenst gedrag zoals seksueel misbruik te voorkomen. Idealiter gaat het over een document dat uitschrijft hoe binnen je school de rechten van kinderen en jongeren gerespecteerd en gerealiseerd zullen worden. Je vindt hiervoor inspiratie in de uitgangspunten die je met je school hebt geformuleerd en in het pedagogisch project van de school. Een gedragscode is een principeverklaring waarin de verwachtingen worden geformuleerd die je school aan het schoolteam stelt op vlak van houding en competenties. Voor deze afspraken bestaat een breed draagvlak binnen de school. Het geeft weer wat de basisprincipes en de gouden regels zijn van de school met betrekking tot de relatie tussen de leden van het schoolteam enerzijds en een kind of jongere, een lid van het schoolteam of een externe anderzijds. Afhankelijk van de noden binnen je school kan een set van concrete afspraken omtrent gedrag worden opgesteld met betrekking tot het terrein lichamelijke en seksuele integriteit. Je kan daarvoor onder meer het Vlaggensysteem als inspiratie gebruiken. Bekijk goed welke documenten je al ter beschikking hebt en hoe je die eventueel kan samennemen (bijvoorbeeld deontologische code of schoolreglement, zorgbeleid, leerlijnen in de vakoverschrijdende eindtermen onder andere met betrekking tot relationele en seksuele vorming, de leergebiedoverschrijdende eindtermen, de ontwikkelingsdoelen). Betrek het hele team bij de opstelling van de gedragscode en houdt hierbij rekening met de mening van de kinderen, jongeren en ouders. Na een incident kan het nuttig zijn om in groep de afspraken te herbekijken en eventueel aan te passen. Beleidsinstrumenten | 67 8.2 Voorbeeldstructuur Doel en doelgroep In deze voorbeeldstructuur wordt de gedragscode vooral opgevat als een verzameling van richtlijnen voor het schoolteam. Wat staat er in de reeds bestaande interne regels en afspraken (bijvoorbeeld huisregels, schoolreglement) over gedrag? Is er bij het schoolteam en/of de kinderen/jongeren nood aan meer duidelijkheid over wat gewenst of ongewenst gedrag is? Je kan een gedragscode ook opstellen voor andere doelgroepen: de kinderen/jongeren, externen, familie… Het gaat dan eerder over ‘omgangsregels’ (zie instrument ‘checklist voor omgangsregels’). Een gedragscode kan een verzameling van richtlijnen zijn met het oog op het respect voor de lichamelijke en seksuele integriteit en op preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. De gedragscode bevat dan bijvoorbeeld afspraken over relaties en fysiek contact. De gedragscode kan ook ruimere doelstellingen hebben zoals het vermijden van andere vormen van fysiek en psychisch geweld ten aanzien van kinderen en jongeren, het ontwikkelen van een participatief klimaat, het respecteren van het recht op privacy, etc. Basisprincipes op het vlak van lichamelijke en seksuele integriteit Elk lid van het schoolteam onderschrijft de visie van de school met betrekking tot lichamelijke en seksuele integriteit (Zie deel 1: ‘een model voor beleid’). Afhankelijk van de accenten die je school legt in haar visietekst, kan ook de gedragscode bepaalde uitgangspunten naar voren schuiven. Belangrijke basisprincipes voor een gedragscode over lichamelijke en seksuele integriteit zijn participatie, respect, geweldloosheid, respect voor de privacy en zorg en verantwoordelijkheid. Deze opsomming is ui- teraard niet exhaustief en moet vorm krijgen binnen de dagelijkse praktijk van een school. Daar zal je steeds geconfronteerd worden met de wisselwerking tussen de verschillende perspectieven: wat voor een lid van het schoolteam niet kwetsend is, kan dat wel zijn voor een kind/jongere en vice versa. Alle betrokkenen zijn evenwaardige partners, ondanks hun ongelijke positie. Elk lid van het schoolteam onderschrijft het principe van geweldloosheid. Hij of zij: Gaat zonder verbaal, fysiek, psychisch of seksueel geweld om met kinderen/jongeren, andere leden van het schoolteam en externen. Onderschrijft het belang van het garanderen van de veiligheid voor kinderen/jongeren. Elk lid van het schoolteam beschouwt het kind / de jongere als actieve partner. Hij of zij: Betrekt kinderen/jongeren actief. Informeert kinderen/jongeren. Laat kinderen/jongeren, in functie van de leeftijd en maturiteit, mee beslissingen nemen. Geeft kinderen/jongeren ruimte. Handelt vanuit gezag. Dit betekent dat elk lid van het schoolteam: µ Zijn of haar macht niet misbruikt. µ Andere personen niet lastig valt. µ Geen bezittingen vernielt van andere personen. µ Andere personen niet bedreigt, aanvalt, negeert, of diensten ontzegt waarop de persoon recht heeft. µ Geen chantage, misleiding of omkoping gebruikt ten aanzien van anderen. Dit betekent dat een lid van het schoolteam µ Geen beslissingen neemt boven het hoofd van het kind/de jongere. µ Geen misbruik maakt van zijn machtspositie. Elk lid van het schoolteam onderschrijft het recht op privacy van eenieder. Hij of zij: Toont respect voor de persoonlijke levenssfeer van kinderen en jongeren, andere leden van het schoolteam en externen; Biedt kinderen/jongeren de ruimte en privacy voor hun beleving van seksualiteit; Gaat zorgvuldig om met persoonlijke gegevens van kinderen/jongeren in alle vormen van overleg over kinderen en jongeren, bijvoorbeeld in leerlingvolgsysteem (LVS), verslagen van klassenraden, bijzondere leerlingenbesprekingen, gesprekken tussen school en CLB over leerlingen (multidisciplinair overleg voor basisonderwijs, cel leerlingenbegeleiding voor secundair onderwijs), gesprek met de leraar over de zorg voor de leerling, overleg rond schoolondersteuning, integratieteam. Deelt enkel informatie met betrokkenen. Informeert het kind/de jongere, ook over met wie hij of zij bepaalde informatie moet delen omwille van zijn ambtsgeheim. Elk lid van het schoolteam heeft een respectvolle basishouding. Hij of zij: Toont respect voor de ander en voor de onderlinge verschillen in leeftijd, cultuur, gender, seksuele geaardheid, stijl of gelijk welke andere eigenschap. Onderschrijft het belang van respectvol omgaan met de lichamelijke en seksuele integriteit van kinderen en jongeren, andere leden van het schoolteam en externen. Dit betekent dat elk lid van het schoolteam: µ Geen ongewenste (seksuele) aandacht geeft. µ Geen verschil maakt tussen kinderen/jongeren door onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur. µ Noch in woorden, noch in daden uiting geeft aan racisme, seksisme, homofobie en discriminatie. Beleidsinstrumenten | 68 Dit betekent dat elk lid van het schoolteam: µ Zich niet onnodig mengt in het persoonlijke leven van een ander. µ Niet meer controle of toezicht (zowel psychologisch als fysiek) oplegt dan nodig. Elk lid van het schoolteam neemt zorg en verantwoordelijkheid op voor de kinderen/jongeren en voor het schoolteam/de school. Hij of zij: Ziet het als zijn taak de seksuele gezondheid en lichamelijke integriteit van kinderen/jongeren te bevorderen. Tracht zelf een positief rolmodel te zijn. Heeft zorg voor kinderen/jongeren met problemen; Staat open voor communicatie en bespreekbaarheid lichamelijke en seksuele integriteit. Neemt het engagement om de eigen deskundigheid op het vlak van omgaan met lichamelijke en seksuele integriteit te vergroten; V olgt deze regels en zorgt ervoor dat anderen deze regels niet overtreden. Concrete regels In de gedragscode kan je school ook meer concrete regels opnemen. De concrete regels zijn niet bedoeld als keurslijf, wel als antwoord op concrete vragen uit de praktijk: Op welke manier mag een opvoeder toezicht houden in de douches van een internaat? Kunnen kinderen/jongeren worden verplicht gezamenlijk te douchen? Mag een lid van het schoolteam een kind/jongere thuis ontvangen? Welke personen met een handicap hebben hulp nodig op het toilet en bij hun persoonlijke verzorging? Door wie worden ze dan geholpen? Welke richtlijnen dienen leden van het schoolteam te hanteren bij de verdeling van de kamers op een schooluitstap of binnen de context van een internaat? (Zie hiervoor de instrumenten ‘beleidsmatrix en interventies’, ‘competentiechecklist’ en ‘checklist voor omgangsregels’). informele wijze over de gedragscode om zo alle betrokkenen te sensibiliseren. Enkele suggesties: zoek aanleiding in je dagelijkse werking om de gedragscode op regelmatige basis te bespreken (bij het overhandigen van functiebeschrijvingen, het voeren van functionerings- en evaluatiegesprekken, tijdens intake- en mentoringgesprekken met nieuwe leden van het schoolteam en interimarissen van lange duur, tijdens personeelsvergaderingen), maak een affiche met een aantal basisregels, neem een samenvatting van de gedragscode op in je maandelijkse mailing of zoek een anagram dat enkele basisprincipes verzamelt. Implementatie Beschrijf hoe jouw school de gedragscode bekend zal maken bij alle betrokkenen: alle leden van het schoolteam en vrijwilligers, maar ook kinderen/jongeren zelf en zelfs derden die in contact komen met de kinderen/jongeren. Evaluatie en bijsturing De gedragscode is een dynamisch document van je school zijn. Gedrag en situaties evolueren immers. Bespreek op regelmatige basis de gedragscode en zorg voor een opfrissing indien nodig. Dat houdt de gedragscode dynamisch en zorgt ervoor dat het naleven van de gedragscode niet enkel de individuele verantwoordelijkheid van elk lid van het schoolteam, maar ook een collectieve verantwoordelijkheid van de school wordt. Je kan het initiatief wel onder de verantwoordelijkheid brengen van bijvoorbeeld het middenkader of de directie. Je kan op formele wijze de gedragscode invoeren, bijvoorbeeld door die te laten ondertekenen door het schoolteam. Dit zal echter niet volstaan om de gedragscode ook naleving te geven in de dagelijkse praktijk. Communiceer dus ook op een meer Beleidsinstrumenten | 69 9 Een handelingsprotocol Wat? Een handelingsprotocol beschrijft de stappen die een lid van het schoolteam kan zetten wanneer er binnen de school een ‘vermoeden, onthulling of vaststelling’ is van seksueel misbruik. Waarom? In de tekst omtrent beleidsvisie (zie deel 1: ‘een model voor beleid’) werd reeds gewezen op het belang van een gelaagd beleid: een breed kwaliteitsbeleid laat toe dat er een preventiebeleid wordt ontwikkeld, waarop je vervolgens kan verder bouwen aan een reactiebeleid. Een handelingsprotocol maakt deel uit van een transparant reactiebeleid. Wie? Elke lid van het schoolteam dat signalen opvangt, een vermoeden heeft, bij wie een onthulling gebeurt of dat een vaststelling doet kan het handelingsprotocol als houvast gebruiken. Opgepast ! -E en handelingsprotocol maakt een transparante en zo gelijk mogelijke behandeling van vermoedens, onthullingen en vaststellingen mogelijk en kan het schoolteam daarbij een houvast geven. Een handelingsprotocol is echter geen vaststaand scenario: vaak is er geen pasklaar antwoord. Je zal beslissingen moeten nemen in functie van de ernst en aard van de situatie en in overleg met collega’s, verantwoordelijken en eventueel experten buiten je school. -S ommige items in de gedragscode lijken op het eerste zicht enkel voor internaten van toepassing. Toch blijkt vaak dat vele van deze op het eerste zicht ‘residentiële’ aandachtspunten thematisch ook relevant zijn voor de ruimere schoolcontext, denken we maar aan het omkleden bij de lessen lichamelijke opvoeding of aan slaapsituaties bij meerdaagse schooluitstappen. -N et als de andere instrumenten, moet ook dit handelingsprotocol worden vertaald naar de specifieke context van je school. In veel scholen bestaan er al regels en procedures voor het omgaan met incidenten (een vertrouwenspersoon, de samenwerking met het CLB (de afsprakennota), een protocol voor andere vormen van ongewenst gedrag etc.). Een integratie in het bestaande kader is dan ook aangewezen. Opgepast: - Elk lid van het schoolteam heeft de plicht om een vermoeden, onthulling of vaststelling van seksueel misbruik te melden bij de directie (=eindverantwoordelijke) of het aanspreekpunt (geeft advies en kan de procedure helpen uitvoeren). - CLB-medewerkers zijn gehouden door het beroepsgeheim en vallen daarom niet onder deze plicht. 5. Evalueren van het handelingsprotocol na elk incident en geregeld bijsturen van het document. 9.2 Waarover gaat dit handelingsprotocol? 9.1 Hoe een eigen protocol uitwerken ? De opmaak van een eigen handelingsprotocol kan in verschillende stadia gebeuren: 1. Voorbereiden van het handelingsprotocol: Welke definities over seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag worden gehanteerd? Wat zijn de reeds bestaande interne regels (bijvoorbeeld schoolreglement)? Hoe houden we rekening met de ambtelijke aangifteplicht van het schoolpersoneel enerzijds en het beroepsgeheim van CLB-medewerkers anderzijds? Hoe houden we rekening met de mening van het kind/de jongere? 2. Uitschrijven van een eigen handelingsprotocol (je kan de voorbeeldstructuur van dit handelingsprotocol gebruiken). 3. Feedback van het schoolteam en de kinderen/jongeren verzamelen en verwerken. 4. Implementeren van het handelingsprotocol door het bekend te maken bij alle betrokkenen en het schoolteam ermee te leren werken. Onderscheid grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik We gaan ervan uit dat het handelingsprotocol enkel nodig is in gevallen van seksueel misbruik en niet wanneer het gaat over minder ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een goede inschatting van de ernst van een situatie is belangrijk om te vermijden dat men enerzijds gaat overreageren op situaties die misschien passen binnen de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren en dat men anderzijds te weinig doet aan ernstige situaties van grensoverschrijdend gedrag of misbruik. Deze inschatting is echter afhankelijk van vele factoren: de relatie tussen de betrokkenen, de beleving van het slachtoffer, de leeftijd en bekwaamheid van de betrokkenen. Om een inschatting van de ernst van situaties van grensoverschrijdend gedrag zoveel mogelijk te objectiveren, kunnen leden van het schoolteam gebruik maken van het Vlaggensysteem, dat we hieronder in schematische vorm weergeven. Het helpt om gedrag te beoordelen aan de hand van zes criteria: (1) wederzijdse toestemming, (2) vrijwilligheid, (3) gelijkwaardigheid, (4) leeftijds- of ontwikkelingsadequaat, (5) contextadequaat en (6) zelfrespect. Beleidsinstrumenten | 70 We hanteren de volgende definities: - Aanvaardbaar seksueel gedrag is seksueel gedrag dat aan elk van de bovengenoemde criteria voldoet. Het is wel mogelijk dat bepaald gedrag niet toegelaten wordt door de regels en afspraken in jouw school. Het is belangrijk dan niet te reageren op het seksuele gedrag op zich, maar wel op de overtreding van de regel (meer daarover vind je terug in het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’). -S eksueel grensoverschrijdend gedrag is elke vorm van seksueel gedrag of seksuele toenadering, in verbale, non-verbale of fysieke zin, waarbij aan één of meerdere van de bovengenoemde zes criteria niet wordt voldaan (zie licht gekleurde zone in schema hieronder). Het is niet nodig bij dit gedrag de verschillende fasen van het handelingsprotocol te doorlopen. Dit betekent echter niet dat seksueel grensoverschrijdend gedrag zonder gevolg mag blijven: het is de taak van elk lid van het schoolteam om het gedrag bij de betrokkenen te begrenzen (eventueel verbieden of beletten), uit te leggen en verder te observeren. Bij nood aan ondersteuning kan het lid van het schoolteam het gedrag bespreken met een CLB-medewerker of een verantwoordelijke. Ook het bespreken van bepaald gedrag van kinderen of jongeren met een collega, bijvoorbeeld de leraar van het vorige schooljaar, kan nuttig zijn. Hier is echter enige voorzichtigheid geboden: wanneer een volwassene betrokken is, wordt aangeraden om dit enkel met een CLB-medewerker of verantwoordelijke te bespreken. Bovendien kan een betrokkene nood hebben aan hulp of bijkomende ondersteuning. Daarvoor kan het schoolteam een beroep doen op het CLB dat een draaischijffunctie vervult. In de instrumenten ‘beleidsmatrix en interventies’ en ‘wegwijzer’ wordt tevens meer uit- leg gegeven over hoe je kan reageren en waar je terecht kan voor hulp. -S eksueel misbruik is elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag, in verbale, non-verbale of fysieke zin, opzettelijk of onopzettelijk (bijvoorbeeld misbruik onder jonge kinderen), waar geen wederzijdse toestemming voor bestaat en/of die op een of andere manier is afgedwongen en/of waar het slachtoffer veel jonger is of in een afhankelijke relatie staat (zie donker gekleurde zone in het schema hieronder). In deze situaties is het aangeraden het handelingsprotocol te gebruiken. Opgepast: dit is een ruime definitie van seksueel misbruik. De juridische categorieën worden verder besproken in de achtergrondinformatie ‘denkkaders’. Wanneer een lid van het schoolteam twijfelt over de beoordeling van het gedrag of zich niet in staat voelt het gedrag te begrenzen, uit te leggen en verder te observeren, moet hij/zij de beoordeling bespreken met een CLB-medewerker of een verantwoordelijke (zoals afgesproken binnen je school) en/of verdergaan met het protocol en dus een verantwoordelijke inlichten. CRITERIUM GROENE VLAG GELE VLAG RODE VLAG ZWARTE VLAG Wederzijdse toestemming of consent Geen wederzijdse Duidelijk wederzijd- Onduidelijke wese toestemming derzijdse toestem- toestemming ming Vrijwilligheid Vrijwillig (afwezigheid van dwang) Lichte dwang of druk Gelijk(waardig)heid Evenwaardige partners Lichte ongelijkheid Grotere ongelijkwaarin maturiteit, leef- digheid tijd, intelligentie… Gepast voor leeftijd of ontwikkeling Minstens 20% van de kinderen en jongeren vertonen dit gedrag Gedrag van kinderen Gedrag van kinderen Gedrag van iets of jongeren met groter of jongeren met groot jongere of iets leeftijdsverschil oudere kinderen of leeftijdsverschil jongeren Herhaaldelijk afwezigheid van wederzijdse toestemming Gebruik van manipu- Herhaaldelijk gebruik latie, chantage, macht, van agressie, geweld of ermee dreigen verleiding Herhaaldelijk grote ongelijkwaardigheid Specifieke ontwikkelingstaak Gedrag is erger aanstootgevend (kwetsend of beledigend) Gepast voor de context Gedrag stoort niemand Gedrag is licht aanstootgevend (onbeleefd) Zelfrespect Gedrag kan zelfbe- Gedrag heeft fysieke, schadigend zijn emotionele of psychologische schade als gevolg Gedrag is niet zelfbeschadigend of is goed voor het zelfrespect Gedrag is zwaar aanstootgevend (choquerend) Heeft zware fysieke, emotionele of psychologische schade als gevolg Beleidsinstrumenten | 71 Slachtoffer Pleger Kind/jongere Lid van het schoolteam of CLB Externe Kind/jongere Lid van het schoolteam of CLB Externe Handelingsprotocol Handelingsprotocol Handelingsprotocol Handelingsprotocol Beleidsmatrix/Interventies Handelingsprotocol Beleidsmatrix/Interventies Wie zijn de betrokkenen? Een lid van het schoolteam of CLB kan een vermoeden hebben dat zich binnen of buiten de school een situatie van seksueel misbruik voordoet waarbij een kind/jongere of een lid van het schoolteam is betrokken. Het lid van het schoolteam of CLB vangt in zijn contacten met de betrokkenen signalen op die het vermoeden teweegbrengen. Een slachtoffer, een getuige, een ander lid van het schoolteam of een persoon van buiten de school (bijvoorbeeld een ouder) kan een situatie van (vermoedelijk) seksueel misbruik bij een lid van het schoolteam of CLB onthullen. - Buiten de school • Tussen een kind/jongere en een externe persoon. • Tussen een lid van het schoolteam en een externe persoon. Het kind/de jongere, lid van het schoolteam of CLB of externe kan slachtoffer of pleger zijn van seksueel misbruik. Seksueel misbruik is niet enkel het misbruik van een kind door een volwassene. Misbruik kan zich ook afspelen tussen leeftijdsgenoten (volwassen of minderjarig). 9.3 Voorbeeldstructuur Een lid van het schoolteam of CLB kan een vaststelling doen van seksueel misbruik door getuige te zijn van het misbruik. Het is belangrijk eerst een inschatting van de situatie te maken. FASE 1 We noemen het lid van het schoolteam of CLB dat een vermoeden heeft, een onthulling ontvangt of een vaststelling doet de ‘ontvanger’. Een persoon die een situatie van (vermoedelijk) seksueel misbruik onthult, noemen we de ‘onthuller’. FASE 2 Het seksueel misbruik kan zich afspelen: - Binnen de school •T ussen een kind/jongere en een lid van het schoolteam. •T ussen kinderen/jongeren onderling. •T ussen leden van het schoolteam onderling. Bovenstaand schema verduidelijkt voor welke situaties onderstaand protocol voornamelijk is bedoeld. De structuur die verder wordt besproken, geldt als basis voor het handelen in elk van de blauw gemarkeerde situaties. Afhankelijk van de context van je school kan je er voor kiezen deze basisstructuur uit te werken voor verschillende scenario’s, bijvoorbeeld ‘een kind/jongere ondergaat thuis misbruik’, ‘seksueel misbruik onder kinderen/jongeren’, ‘seksueel misbruik van een kind/ jongere door een lid van het schoolteam’. Voor andere situaties zijn mogelijke interventies en tips opgenomen in het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’. Wanneer een lid van het schoolteam als pleger betrokken is, kan je nagaan welke mogelijkheden tot straffen of schorsen de arbeidsovereenkomst toelaat. Vermoeden Onthulling Vaststelling Niet acuut FASE 3 FASE 4 Intern overleg (school en CLB) Interne afhandeling Extern advies Melding bij hulpverlening Eerste evaluatie Acuut Melding bij Politie/justitie Tweede evaluatie Beleidsinstrumenten | 72 9.4 Basis voor een handelingsprotocol Algemeen aandachtspunt: Pas tijdens de hele procedure een permanente monitoring toe. Bekijk de stappen die jouw school onderneemt/heeft ondernomen steeds vanuit verschillende perspectieven (slachtoffer, pleger, andere kinderen/jongeren, andere leden van het schoolteam, ouders, de school). onthulling of vaststelling FASE 1 Vermoeden, De eerste fase van handelen betreft het vermoeden, de onthulling of de vaststelling. Deze eerste fase heeft voornamelijk tot doel om op het moment van een vermoeden, onthulling of vaststelling veiligheid te verzekeren, ondersteuning te geven aan een eventueel slachtoffer of een onthuller en voldoende informatie te verzamelen om zich verder over het welzijn van alle betrokkenen te kunnen ontfermen. Verantwoordelijkheden van de ontvanger Hieronder worden de verantwoordelijkheden besproken van de ontvanger (de persoon die een vermoeden heeft, een onthulling ontvangt of een vaststelling doet). Het is uitermate belangrijk een goede inschatting te maken van de ernst en het acuut karakter van de situatie. De ontvanger staat hierin niet alleen. Het is aan te raden een (klein) schriftelijk verslag bij te houden van elke stap die wordt gezet (kan volgens de afspraak in je school bijvoorbeeld in het leerlingvolgsysteem). Uiteraard is het belangrijk zeer discreet te werk te gaan bij het bijhouden en delen van deze documenten en bij het toekennen van rechten in het leerlingvolgsysteem. Voor CLB’s: in een hulpverleningscontext zoals het CLB kan je, met respect voor het beroepsgeheim, voor het delen van gegevens en het maken van een inschatting een beroep doen op je collega’s/het team. Bij een vermoeden van seksueel misbruik is het nodig om: •D e eigen verontrusting ernstig te nemen en signalen te ordenen die het vermoeden hebben opgewekt (wat merk ik, sedert wanneer, etc.). Het kan helpen een schriftelijke neerslag te maken van de signalen die aan de basis liggen van het vermoeden. •D e veiligheid trachten te garanderen. •T e zorgen voor voldoende ondersteuning en opvang van het potentieel slachtoffer. •E en vermoeden in elk geval te bespreken met een verantwoordelijke (zie fase 2, waarin eveneens wordt beschreven waar men extern advies kan vragen). Dit is aangewezen wanneer de verdachte pleger een collega is. Voor CLB’s: aangezien CLB-medewerkers gehouden zijn door het beroepsgeheim (gezamenlijk beroepsgeheim, zie de ‘achtergrondinformatie’), kunnen zij de verontrusting met een collega bespreken. Als professioneel hulpverlener kan men de verontrusting eveneens met de pleger of het slachtoffer bespreken. Bij een onthulling van seksueel misbruik is het nodig om: • Actief te luisteren naar de onthuller. Daarbij wordt de onthuller niet ‘uitgehoord’ of worden geen suggestieve vragen gesteld. Het doel van het gesprek is nooit de waarheidsvinding: dat is de rol van justitie. Er is wel voldoende informatie nodig om de ernst van de situatie te kunnen inschatten en om zich te kunnen ontfermen over het welzijn van de betrokkenen (zie het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’ en het taxatiegesprek in ‘aandachtspunten bij communicatie’. • Te zorgen voor voldoende omkadering en opvang van de onthuller en het potentieel slachtoffer. • Geen geheimhouding te beloven. Met andere woorden: geen zaken beloven die men niet kan realiseren. In functie van de bekwaamheid van het kind/ de jongere de beslissing zoveel mogelijk samen het kind/de jongere nemen. De onthuller in elk geval informeren over de stappen die men zal zetten, maar ook duidelijk maken dat het verdere verloop niet kan worden voorspeld. • Het verhaal (indien mogelijk samen met de onthuller) schriftelijk vast te leggen. • Zoveel als mogelijk de veiligheid te garanderen: aan de onthuller vragen waar hij/zij op dat moment behoefte aan heeft, het risico op herhaling of vergelding inschatten en proberen te verminderen. • De informatie zo snel mogelijk te delen met de verantwoordelijken. Het is evident dat de veiligheid niet altijd gegarandeerd kan worden door de ontvanger van de onthulling: er kan een hiërarchisch onevenwicht zijn, de onthuller is niet altijd het slachtoffer, de ontvanger heeft niet altijd zicht op het bestaan van andere slachtoffers, enz. Het is daarom belangrijk om de informatie zo snel mogelijk te delen met verantwoordelijken die de bevoegdheid hebben om die taak uit te voeren (zie fase 2). •E en eerste inschatting te maken van de ernst van de feiten. Een referentiekader kan worden gevonden in de achtergrondinformatie ‘normatieve lijst’. Bij een vaststelling van seksueel misbruik is het nodig om: •Z oveel als mogelijk de veiligheid te garanderen: proberen ervoor te zorgen dat het seksueel misbruik stopt, de hulp inroepen van superieuren. • I n acute gevallen (bijvoorbeeld een verkrachting heeft net plaatsgevonden) of situaties die bedreigend blijven, de politie (101) en medische bijstand voor het slachtoffer (112) oproepen. Zorgen voor omkadering en opvang van het slachtoffer (emotionele ondersteuning, voorbereiden op en eventueel meegaan voor medische tussenkomst…). - Voor een politieonderzoek is het belangrijk dat de plaats van een mogelijk misdrijf onaangeroerd blijft Beleidsinstrumenten | 73 (sporen en bewijsmateriaal) en dat het slachtoffer snel een medisch onderzoek krijgt. Daarvoor wordt mogelijks de zogenaamde set seksuele agressie (SSA) gebruikt. Dit is een set medisch materiaal dat speciaal is gemaakt voor het opnemen van sporen van seksueel geweld. Met deze sporen kunnen zowel het misdrijf als de schuld of onschuld van een verdachte worden bewezen of kan de dader worden opgespoord. Er is een set voor het slachtoffer en een set voor de verdachte. Om geen bewijzen te vernietigen mag het slachtoffer zich niet wassen vooraleer het onderzoek voorbij is. Er wordt eerst toestemming aan het slachtoffer gevraagd en het slachtoffer mag zich laten begeleiden door de huisarts of een andere vertrouwenspersoon. De wetsdokter aangeduid door het Parket zal het medisch onderzoek uitvoeren in het kader van de SSA. De behandelende arts mag aanwezig zijn. • De betrokkenen te informeren over de stappen die je zal nemen (bijvoorbeeld melding aan verantwoordelijken). FASE 2 Overleg en ADVIES De tweede fase betreft enerzijds het intern overleg dat wordt gepleegd met betrekking tot het vermoeden, de onthulling of de vaststelling. Onder intern overleg verstaan we de besprekingen binnen de school, met inbegrip van de betrokkenheid van het CLB. Anderzijds betreft deze fase ook het advies dat de school en het CLB eventueel kunnen vragen bij externe diensten. Afhankelijk van de (ernst en het acuut karakter van de) situatie zijn verschillende stappen mogelijk. Probeer dit overleg zo snel mogelijk te organiseren. Deze fase heeft tot doel om in overleg met verantwoordelijken en experten (zowel binnen als buiten jouw school) te komen tot een aantal maatregelen om de situatie goed te beheren op korte termijn. Intern overleg Het is belangrijk dat men met elk vermoeden, elke onthulling en vaststelling van seksueel misbruik niet alleen blijft handelen. Ieder lid van het schoolteam heeft de verantwoordelijkheid om dit binnen je school zo snel mogelijk in overleg te brengen, ook wanneer het over minder acute gevallen van seksueel misbruik zou gaan. De reikwijdte van het intern overleg zal sterk verschillen naargelang de ernst van de situatie en naargelang het gaat om seksueel misbruik binnen of buiten de school. Afhankelijk van de afspraken binnen de school kan een verantwoordelijke persoon (aanspreekpunt) aangeduid zijn (bijvoorbeeld een CLB-medewerker, een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-) coördinator, de directie, het bestuur). In sommige situaties kan het aangewezen zijn dit in groep te bespreken. Gebruik daarvoor de structuren die bestaan binnen het zorgbeleid van je school (bijvoorbeeld cel leerlingenbegeleiding, crisisteam) of richt een werkgroep op indien de bestaande structuren niet volstaan. Het omgaan met een vermoeden, onthulling of vaststelling kan best verlopen volgens een gezamenlijk opgesteld plan. Zorg ervoor dat het duidelijk is wie welk mandaat heeft (bijvoorbeeld welke zaken moeten op directieniveau of door het bestuur worden beslist) en welke van onderstaande taken door wie zullen worden uitgevoerd (de verantwoordelijke, de ontvanger, een ander lid van het schoolteam, de directie, een CLB-medewerker, een extern expert…). • Oordelen over de ernst van de feiten. Als men de feiten ernstig genoeg inschat, moet de procedure worden voortgezet. Op dat moment moet er een basis van deskundigheid zijn om de situaties te kun- nen beoordelen. Een referentiekader kan worden gevonden in de achtergrondinformatie ‘normatieve lijst’. • Op basis van voorgaande evaluatie nagaan of de eerder genomen veiligheidsmaatregelen moeten worden versterkt. • Het betrekken, volgens de afspraken binnen de school, van een CLB-medewerker, andere verantwoordelijken, het aanspreekpunt of de directie. • Beslissen of, wanneer, door wie en hoe contact zal worden opgenomen met derden (ouders, familie, adviseurs, administratieve diensten van de verantwoordelijke overheden). In de wegwijzer wordt besproken bij welke organisaties de school terecht kan voor advies, ook bij de communicatie naar derden. In de communicatie met ouders is het belangrijk hen te respecteren in hun rol als eerste opvoedingsverantwoordelijke, dit niettemin rekening houdend met het recht van kinderen en jongeren en andere betrokkenen op privacy. • Het betrekken van eventueel andere experten bij het intern overleg. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met externe partners en beschikt daarvoor over een netwerk van mogelijke externe experten (bijvoorbeeld een medewerker van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, een vertrouwenspersoon van het kind/de jongere, een arts, een advocaat als onafhankelijk juridisch adviseur of bijstandspersoon van de minderjarige). De samenstelling van de groep voor intern overleg zal afhankelijk zijn van de situatie en de betrokkenen (gaat het om kinderen/jongeren en/of leden van het schoolteam). Zie ook het instrument ‘wegwijzer’. • Het geven van informatie aan leidinggevenden, andere leden van het schoolteam, bestuursleden… zonder dat men van de details van een zaak op de hoogte moet worden gebracht. Beleidsinstrumenten | 74 • Het zorgen voor een schriftelijk verslag van elke vergadering met de beslissing en actie en het bewaren van die informatie in een centraal dossier, om te voorkomen dat er misverstanden ontstaan of acties niet worden uitgevoerd. • Beslissen welke verdere acties zullen worden ondernomen (en door wie) ten aanzien van het slachtoffer en de pleger: gesprekken met de betrokkenen, verdere beschermingsmaatregelen, etc. Het is belangrijk een open communicatie te houden met het slachtoffer en de pleger. Tips over gespreksvoering vinden de scholen in het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’ en ‘aandachtspunten bij communicatie’. Let wel, zoals eerder al vermeld, is het doel van de gesprekken met slachtoffer of pleger nooit de waarheidsvinding. Dat is de rol van justitie. Zeker indien er een gerechtelijke afhandeling volgt, is het niet aangewezen met het slachtoffer of de pleger gesprekken te voeren over de gebeurde feiten. Besteed hier in het bijzonder aandacht aan bij een eventuele tuchtprocedure: de gesprekken met pleger en slachtoffer vinden dan bij voorkeur plaats na een eventueel verhoor door de politie. Vermijd ook om in de gesprekken suggestieve vragen te stellen. Doe een beroep op de expertise van het CLB voor ondersteuning ter zake. • Het aanduiden van een verantwoordelijke om indien nodig met de media te praten. Aangezien een geval van seksueel misbruik veel media-aandacht kan krijgen, moet één contactpersoon worden gekozen die heldere informatie verstrekt als ernaar wordt gevraagd. Het is beter een beetje informatie te geven, dan helemaal geen. Het voorbereiden van een persconferentie kan helpen bij het uitvoeren van deze taak. Het delen van informatie gebeurt uiteraard met respect voor de privacy van de (minderjarige) betrokkenen en het beroepsgeheim van betrokken hulpverleners zoals de CLB-medewerkers. Ga op voorhand (voor een incident zich voordoet) na of de school hiervoor advies en ondersteuning kan krijgen bij het CLB, de pedagogische begeleidingsdienst, je koepel… Voor CLB’s: CLB-medewerkers kunnen hun collega’s en leden van het schoolteam bevragen over signalen (wat hebben ze opgemerkt, wat kunnen ze reconstrueren), perceptie (hoe gaan zij ermee om) en capaciteiten (wat zijn hun capaciteiten om verder te werken in de gegeven situatie). Ze kunnen daarvoor ook de hulp van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling inroepen, eventueel volgens de bestaande, lokale afspraken. Extern advies De school kan daarna advies inwinnen bij gespecialiseerde diensten binnen de hulpverlening. Dit advies kan gaan over de te zetten stappen, de communicatie met betrokkenen, internen, externen, enz. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met externe partners. Een adviesvraag over een situatie van seksueel misbruik waarbij minderjarigen betrokken zijn, richt de school het best tot het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling in de provincie. Wanneer de betrokkenen volwassenen zijn, kan de school zich richten tot het dichtstbijzijnde Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). Ook de huisarts van een slachtoffer kan een goed aanspreekpunt zijn. Iedereen kan bij het Justitiehuis informatie vragen over een eventuele juridische procedure. Ga na of de school bij de pedagogische begeleidingsdienst, de koepel of bij het schoolbestuur terecht kan voor juridisch advies. Juridische vragen kan men ook stellen aan de Kinderrechtswinkel of een Wetswinkel. Scholen kunnen ook Child Focus contacteren voor een telefonische crisisondersteuning en een verwij- zing naar de meest passende bijstand binnen hulpverlening en/of politie en justitie. Consulenten van de jeugdrechtbank werken in opdracht van de jeugdrechtbank. Hou er rekening mee dat zij informatie kunnen terugkoppelen naar de jeugdrechter. Een adviesvraag aan het parket staat gelijk met een melding. Meer informatie over deze contacten vinden de scholen terug in het instrument ‘wegwijzer’. Interne afhandeling, opvolging en/of melding In functie van de beoordeling van de ernst van de situatie en rekening houdend met het extern advies, kan in een derde fase het team beslissen dat een vermoeden, onthulling of vaststelling FASE 3 • Intern verder wordt afgehandeld en/of • een opvolging krijgt binnen de hulpverlening en/of • gemeld wordt bij politie of justitie. Deze fase heeft tot doel om aan de (vermoedelijke) situatie van misbruik passend gevolg te geven en voor alle betrokkenen opnieuw welzijn en veiligheid te creëren op middellange termijn. Zorg voor een vlotte en snelle overgang tussen de verschillende fasen van dit handelingsprotocol en breng alle betrokkenen tijdig op de hoogte van de situatie en de stappen die ondernomen werden/worden. Evalueer de genomen stappen permanent: het is bijvoorbeeld mogelijk dat een situatie waarvan de school dacht dit intern te kunnen afhandelen, later toch beter opvolging kan krijgen binnen de hulpver- Beleidsinstrumenten | 75 lening of kan gemeld worden bij politie (door de betrokkene of een ouder of door de school) of bij justitie (door een hulpverlener). Tenzij het over een situatie gaat die zich buiten de school afspeelt, zal een interne opvolging sowieso nodig zijn. Men moet het misbruik een halt toe roepen, optreden ten aanzien van de pleger (indien die een kind/jongere of lid van het schoolteam is) en het slachtoffer ondersteunen. Ook de andere kinderen / jongeren en het schoolteam zullen misschien ondersteuning nodig hebben. ook niet dat het slachtoffer op elk moment zelf bepaalde stappen kan zetten (bijvoorbeeld klacht indienen bij de politie). Ook andere betrokkenen kunnen beslissen een melding van de situatie te maken bij de hulpverlening of bij politie/justitie. Een gerechtelijke procedure sluit uiteraard niet uit dat er ook een hulpverleningstraject wordt gestart en andersom. middeling. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met gespecialiseerde partners. Binnen sommige CLB’s is men ook vertrouwd met het herstelgericht groepsoverleg (‘hergo’). Zie ook het instrument ‘wegwijzer’ en achtergrondinformatie ‘denkkaders’. - Bekijk hoe de school het vertrouwen kan herstellen tussen de school en de betrokkenen (zowel slachtoffer als pleger). Bekijk op voorhand wat de school kan ondernemen om eventueel het vertrouwen te herstellen. Een melding bij hulpverlening of justitie gebeurt in overleg met verantwoordelijken (afhankelijk van de afspraken binnen je school bijvoorbeeld met de directie) en het CLB, na overleg met de jongere en na het advies te hebben ingewonnen bij externe professionals. Deze kunnen de school en het slachtoffer adviseren over de juridische plichten (bijvoorbeeld aangifteplicht, zie ook de achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’), maar ook meer vertellen over de gevolgen die een melding kan hebben voor de pleger, het slachtoffer en de school. De school laat zich best ook adviseren over hoe ze op de hoogte kan worden gehouden van wat er met de aangifte/klacht gebeurt (bijvoorbeeld door het aanvragen van het statuut van benadeeld persoon). Zie ook hierboven: extern advies bij bijvoorbeeld het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met externe partners. Interne afhandeling •O p individueel niveau van de betrokkenen -B espreken en beslissen welke maatregelen zullen worden getroffen ten aanzien van de pleger, indien kind/jongere of lid van het schoolteam. -B ekijk welke mogelijkheden er zijn voor het extra toezicht houden op, het straffen of het schorsen van een lid van het schoolteam of een kind/jongere. Heb daarbij aandacht voor het veiligheidsgevoel van alle betrokkenen (zie daarvoor het instrument ‘beleidsmatrix en interventies’. -B espreken en beslissen welke maatregelen zullen worden getroffen ten aanzien het slachtoffer, indien kind/jongere of lid van het schoolteam. - I s er een opvolging door hulpverlening nodig, of kunnen interne maatregelen de veiligheid en het welzijn van het slachtoffer waarborgen? -E xtra aandacht is nodig voor personen met een beperking. Beseft de persoon de ernst van de situatie? Welke invloed hebben de feiten op zijn denken/functioneren? Hoe kaarten we dit aan (ook naar ouders of voogden)? •O p het niveau van de school - Beslissen hoe en welke informatie zal worden gedeeld met de andere leden van het schoolteam en kinderen/jongeren. Correct intern communiceren draagt bij tot een sfeer van openheid en toont dat de zaak ernstig genomen wordt. Beperk je daarbij wel tot de informatie die noodzakelijk is (‘need to know’ en niet ‘nice to know’) voor het schoolteam en de kinderen en jongeren en hou rekening met de privacy van alle betrokkenen. - Mogelijk zijn andere kinderen/jongeren en leden van het schoolteam erg verward of angstig door het seksueel misbruik binnen de school en hebben ook zij nood aan ondersteuning en verduidelijking rond de genomen maatregelen (met respect voor privacy). - Binnen de school kan er veel verwarring, spanning of verdeeldheid ontstaan na een geval van seksueel misbruik. Ook op dit niveau kan opvolging nodig zijn. Het is belangrijk altijd transparant te zijn ten aanzien van alle betrokkenen (het slachtoffer, de pleger, de familie…), dit met respect voor de privacy van elke betrokkene en tevens met respect voor het beroepsgeheim van CLB-medewerkers. Vergeet bij dit alles •O p relationeel vlak -W anneer zowel dader als slachtoffer dit wensen, kunnen herstelgerichte acties ondernomen worden. Hiervoor doet de school best een beroep op gespecialiseerde voorzieningen voor herstelbe- •V erder communiceren met de familie van de betrokkenen om hen op de hoogte te brengen van de situatie, steun te verlenen, de verdere acties uit te leggen en te informeren over hun rechten en mogelijkheden. Beleidsinstrumenten | 76 Opvolging binnen de hulpverlening Met een hulpverleningsvraag over een situatie van seksueel misbruik waarbij minderjarigen betrokken zijn, richt men zich best tot het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling van de provincie. Wanneer de betrokkenen volwassenen zijn, kan men zich richten tot het dichtstbijzijnde CAW. Door de gespecialiseerde voorzieningen zal een hulpverleningstraject worden uitgestippeld en uitgevoerd, dan wel worden doorverwezen naar gespecialiseerde traumazorg zoals bijvoorbeeld in de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) aangeboden wordt. Ook de huisarts van een slachtoffer kan een goed aanspreekpunt zijn. Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met gespecialiseerde partners. Meer informatie vinden scholen terug in het instrument ‘wegwijzer’. Melding bij politie en justitie Voor een geval van seksueel misbruik kan een slachtoffer of zijn/haar ouders een klacht indienen bij de politie. Ook vanuit de school kan een aangifte bij de politie gebeuren. Een CLB-medewerker, die gehouden is door het beroepsgeheim, heeft in bepaalde omstandigheden aangifterecht bij het Parket (zie de achtergrondinformatie ‘beroepsgeheim en andere begrippen’). Het is belangrijk hier doordachte besluiten te nemen en zich goed te informeren over de mogelijkheden, het verloop en de gevolgen van een gerechtelijke procedure. Gaat het slachtoffer akkoord met een melding bij politie of justitie? Is het slachtoffer bereid zelf klacht in te dienen? Het is ook mogelijk dat dossiers in beslag genomen worden in het kader van een gerechtelijke procedure, medewerkers kunnen opgeroepen worden als getuige enz. Sommige scholen hebben reeds een protocol met bijvoorbeeld de lokale politie (en eventueel andere actoren). Uiteraard kan je in dat geval teruggrijpen naar de voorafgaandelijk gemaakte afspraken. wil zeggen dat het verhoor op video wordt opgenomen en bijgevolg slechts eenmaal hoeft plaats te vinden. Zoals reeds hierboven vermeld kan de school bij externe gespecialiseerde partners (bijvoorbeeld het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling) terecht voor advies. Het CLB biedt daarbij ondersteuning vanuit haar draaischijffunctie. In het instrument ‘wegwijzer’ vindt de school meer informatie over de werking van politie en justitie. Ook na een melding bij politie of justitie is een interne opvolging van de situatie nodig. Wellicht moet ook hulpverlening ingeschakeld worden, moet er verder gecommuniceerd worden met de betrokkenen, de andere kinderen/jongeren en leden van het schoolteam, de ouders/opvoedingsverantwoordelijken. Het verloop van de gerechtelijke procedure is afhankelijk van een aantal factoren. • Indien er sprake is van een minderjarig slachtoffer zal er na een melding, op voorwaarde dat deze voldoende informatie bevat, in eerste instantie een opsporingsonderzoek gestart worden. In tweede instantie kan het Parket beschermingsmaatregelen nemen ten aanzien van het minderjarige slachtoffer. Wordt een situatie van seksueel misbruik van een minderjarige door een hulpverlener aan het Parket gemeld, dan volgen er wellicht eerst beschermingsmaatregelen ten aanzien van de minderjarige en kan daaropvolgend ook een strafdossier geopend worden ten aanzien van de pleger. • Het verloop van het proces is afhankelijk van verscheidene factoren waaronder de beschikbaarheid van informatie voor verschillende betrokkenen. • Minderjarige betrokkenen worden door daarvoor opgeleide politiemensen audiovisueel verhoord. Dit FASE 4 Evaluatie De laatste fase van de procedure betreft de evaluatie van de stappen die werden ondernomen bij een vermoeden, onthulling of vaststelling. Deze fase heeft tot doel de gehanteerde procedures eventueel aan te passen en de gevolgen voor de betrokkenen en de school op lange termijn op te volgen. In elk geval is het belangrijk tijdens de hele procedure een permanente evaluatie toe te passen. Bekijk de stappen die de school onderneemt/heeft ondernomen steeds vanuit verschillende perspectieven (slachtoffer, pleger, andere kinderen/jongeren, andere leden van het schoolteam, ouders, de school). Een eerste evaluatiemoment kan plaatsvinden meteen nadat een zaak als afgesloten kan worden beschouwd. Op dat moment moeten tijd en ruimte worden gemaakt voor een evaluatie van de gevolgde procedure. Enkele mogelijke beschouwingen zijn: welke stappen werden gevolgd in de aanpak van het gebeuren, hadden bepaalde stappen beter kunnen worden ondernomen, hoe wordt de actuele situatie geëvalueerd, wat kan worden geleerd van het incident dat zich heeft voorgedaan, moet de gebruikte procedure worden aangepast, kunnen we deze situatie in de toekomst voorkomen? Wat moet nu nog teruggekoppeld worden naar het hele schoolteam? Welke nazorg is nodig voor het schoolteam en de kinderen en jongeren? Beleidsinstrumenten | 77 Heb voldoende aandacht voor herstel, zowel voor het collectief herstel van het evenwicht in de werking van de school, als voor het individueel hersteltraject van betrokkenen en hun omgeving (waar nodig door de behandelzorg, bijvoorbeeld in CGG). municatie over lichamelijke en seksuele integriteit’). De verantwoordelijke kan afhankelijk van de afspraken binnen de school een CLB-medewerker, een lid van de cel leerlingenbegeleiding, een (zorg-)coördinator, een directielid, een bestuurslid … zijn. Dit evaluatiemoment herhaal je bij voorkeur een aantal maanden later. Op dat moment wordt namelijk duidelijk of er nood is aan verder herstel binnen de school. Zijn er nog verbeteringen aan de procedure nodig? Heerst er nog steeds een spanning of taboe omtrent bepaalde onderwerpen? Is er een gevoel van veiligheid en welzijn? Willen we bepaalde mensen bedanken die ons hebben ondersteund? Het is uiteraard belangrijk dat de verantwoordelijke zich inwerkt in deze materie en deskundigheid ontwikkelt op vlak van kwaliteit, preventie en reactie binnen de school en op vlak van het inschatten van de ernst van situaties van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik (o.a. werken met het Vlaggensysteem). Naam: ………………………………………………..…… Naast deze duidelijk afgebakende evaluatiemomenten, blijf je best alert voor mogelijke gevolgen van een incident. Ook wanneer je een procedure positief evalueert, kunnen immers nog trauma’s aanwezig blijken bij de verschillende betrokkenen of bij de school als geheel. Heb dus blijvend aandacht voor de nood aan nazorg en doe daarvoor eventueel een beroep op de medewerkers van het CLB, op ondersteuning van de pedagogische begeleidingsdienst of op externe partners zoals Sensoa. Functie: ………………………………………………..…… Door de ondernomen stappen grondig te evalueren en een blijvende alertheid te ontwikkelen kan het handelingsprotocol niet alleen een houvast zijn om met een incident om te gaan, maar ook een aanzet zijn om preventieve maatregelen te nemen die latere incidenten helpen vermijden. 9.5 Voorbeeldfiche Onderwijs Verantwoordelijke of aanspreekpunt Deze persoon fungeert als aanspreekpunt voor elk lid van het schoolteam dat een vermoeden, onthulling of vaststelling wil bespreken (zie eveneens ‘aanspreekpunten’ in het instrument ‘aandachtspunten bij com- Contactgegevens: ………………………………………………..…… Noodteam In sommige situaties van (vermoedelijk) seksueel misbruik kan het aangewezen zijn een overleg in groep te hebben. Je gebruikt daarvoor de structuren die bestaan binnen het zorgbeleid van je school (bijvoorbeeld cel leerlingenbegeleiding, crisisteam) of je richt een werkgroep op indien de bestaande structuren niet volstaan. Zo’n werkgroep kan bestaan uit verschillende personen die zowel van binnen of buiten de school kunnen komen. Zorg bij voorkeur voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. De samenstelling van een werkgroep kan ook licht wijzigen naargelang de situatie en de betrokkenen. Mogelijke externe experten kunnen zijn: een medewerker van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, de ombudsman van je school/gemeente/…, een advocaat… Het CLB biedt vanuit haar draaischijffunctie ondersteuning bij de contacten met externe partners. Wanneer de situatie betrekking heeft op één van de leden van je bestaande overlegstructuur of de werkgroep, wordt deze persoon niet betrokken. ➊. Naam: ………………………………………………..…… Functie: ………………………………………………..…… Contactgegevens: ………………………………………………..…… ➋. Naam: ………………………………………………..…… Functie: ………………………………………………..…… Contactgegevens: ………………………………………………..…… ➌. Naam: ………………………………………………..…… Functie: ………………………………………………..…… Contactgegevens: ………………………………………………..…… ➍. Naam: ………………………………………………..…… Functie: ………………………………………………..…… Contactgegevens: ………………………………………………..…… ➎. Naam: ………………………………………………..…… Functie: ………………………………………………..…… Contactgegevens: ………………………………………………..…… Beleidsinstrumenten | 78 Waarom? Het is essentieel te weten op welke externe instanties men een beroep kan doen voor vorming, voor informatieve vragen en advies en bij welke instanties men terecht kan voor een melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik. Wie? De wegwijzer bevat belangrijke informatie voor het schoolteam. De CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten zijn niet in deze wegwijzer opgenomen, omdat we hen beschouwen als schoolnabije en niet als externe partners. Zij kunnen bovendien een rol vervullen in de contacten met externe partners. - Bij contacten met bijvoorbeeld gespecialiseerde hulpverlening kan het schoolteam de ondersteuning genieten van het CLB, dat in deze een draaischijffunctie vervult. Ook de CLB-medewerkers zelf kunnen deze wegwijzer als informatief document gebruiken. - Ook de pedagogische begeleidingsdiensten zijn een ondersteunende partner voor de school. Zij kunnen ook zelf de wegwijzer als informatief document gebruiken. Opgepast! Dit instrument bundelt de algemene informatie die over verschillende instanties voorhanden is. Personaliseer deze lijst door de contactgegevens te noteren van de diensten in de omgeving van jouw school. Een voorafgaand verkennend contact met deze organisaties kan drempelverlagend werken op het moment dat zich een incident voordoet. Sommige scholen hebben formele samenwerkingsverbanden of protocollen met lokale actoren zoals het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of de lokale politie. Verzamel deze informatie zodat je er in het kader van je beleid omtrent lichamelijke en seksuele integriteit gebruik kan van maken. Sensoa Herstelbemiddeling µ µ Child Focus voor burgers µ µ Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) Centrum Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) Huisarts µ µ µ voor profes- µ µ µ voor profes- sionelen sionelen µ µ µ Justitiehuis Politie µ µ µ µ Advocaat.be / jeugdadvocaat.be Suggnomè Fara vzw Rechtsbijstand µ Meldpunt 1712 Parket Voor wat vorming en ondersteuning betreft, kan naast Sensoa ook een beroep worden gedaan op de koepelorganisaties en de pegagogische begeleidingsdiensten. Melding µ Limits vzw Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) Hulpverlening - Het opmaken van een beleid omtrent seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik en - het reageren op een vermoeden, onthulling of vaststelling van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik. Vorming Wat? Deze wegwijzer bevat basisinformatie m.b.t. de externe instanties die aanspreekbaar en/of ondersteunend kunnen zijn bij het realiseren van een kwaliteits-, preventie- en reactiebeleid rond seksualiteit. Wanneer? De wegwijzer kan ondersteunend zijn bij: Advies/informatie bij vermoeden of incident 10 Wegwijzer µ µ µ µ Beleidsinstrumenten | 79 10.1 Sensoa – vorming/informatie Sensoa ondersteunt organisaties bij de relationele en seksuele vorming van kinderen en jongeren met websites, brochures, educatief materiaal en vorming. Preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag maakt deel uit van de thema’s die binnen seksuele vorming worden aangepakt. Sensoa geeft ook begeleiding bij het uitwerken van een eigen organisatiebeleid op vlak van seksualiteit en bij het ontwikkelen van onderdelen ervan. Voorbeelden van vormingen zijn: ‘Werken met het Vlaggensysteem’, ‘Uitwerken van een beleid Seksuele Integriteit met het Raamwerk Seksualiteit en Beleid’. Sensoa beheert eveneens een leermiddelenbank. - Meer informatie vind je op de algemene website www.sensoa.be. - Voor jongeren is er de website www.allesoverseks.be. - Leraars en begeleiders vinden meer informatie op www.seksuelevorming.be. - Op de website www.seksualiteit.be vind je informatie over seksualiteit voor het grote publiek. De Sensoa leermiddelenbank heeft een breed aanbod van educatieve materialen voor relationele en seksuele vorming. 10.2 Limits vzw – advies/informatie Limits vzw verzorgt in opdracht van de minister van Onderwijs het Steunpunt Ongewenst gedrag op school. Het Steunpunt heeft als voornaamste opdracht voor iedereen die bij het onderwijsgebeuren betrokken is (schoolbesturen, directies, leerkrachten, vertrouwenspersonen, CLB, leerlingenbegeleiders, ouders, leerlingen) een laagdrempelig en ruim toegankelijk aanspreekpunt te verzorgen. -T elefonisch bereikbaar op het nummer 016 20 85 88, alle weekdagen van 10u tot 17u. - Ook via [email protected] kunnen er vragen worden gesteld en meldingen worden gedaan. - Zie http://www.iswlimits.be/nl/onderwijs/40/ 10.3 Meldpunt 1712 –advies/informatie voor de burger Elke burger kan zich richten tot het telefonisch meldpunt ‘geweld, misbruik en kindermishandeling’ op het gratis nummer 1712. Het meldpunt integreert de bestaande meldpunten, aanspreekpunten, onthaalwerkingen van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling en de Centra Algemeen Welzijnswerk (slachtofferhulp, ouderenmis(be-)handeling, partnergeweld, intrafamiliaal geweld). Het is hét meldpunt voor de burger voor alle vormen van geweld, misbruik en kindermishandeling. Het is vlot bereikbaar op het nummer 1712. Achter dit telefoonnummer zit een doorschakeling die de burger doorverbindt met het meldpunt van de provincie van waaruit hij belt. Het meldpunt is te contacteren op werkdagen van 9 tot 17u. Er is voorzien in een permanentieregeling en personen die buiten de openingsuren bellen, krijgen de boodschap dat ze contact kunnen opnemen met teleonthaal op het gratis nummer 106. Wat doet het meldpunt 1712? • Het beluistert het verhaal van het slachtoffer, de pleger, een betrokkene of derde en probeert de vraag samen met de beller helder te krijgen. • Het bekijkt samen met de beller de mogelijkheden om iets met die bezorgdheid of verontrusting te doen. • Het helpt om de juiste informatie te zoeken. • Het maakt de beller wegwijs in de wereld van justitie en hulpverlening. • Het kan de beller, indien gewenst of aangewezen, toeleiden tot gespecialiseerde hulpverlening in de buurt (een Centrum Algemeen Welzijnswerk, een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of een andere instantie) of doorverwijzen naar politie of justitie. Hoe werkt het meldpunt 1712? Men kan bij het meldpunt 1712 in alle discretie terecht. Men hoeft zijn naam niet te zeggen. 1712-medewerkers zijn gebonden aan het beroepsgeheim. Wanneer iemand in gevaar verkeert, zal men uiteraard niet nalaten hulp te bieden. Personen die bedreigd worden of in gevaar zijn, worden aangeraden onmiddellijk de politie (101) te contacteren. Voor dringende medische hulp wordt aangeraden te bellen naar 112. Een oproep naar het meldpunt is gratis en wordt niet op de gesprekslijst van de factuur vermeld. Zo kunnen bijvoorbeeld kinderen ook vrijblijvend contact opnemen met het meldpunt, zonder dat ze het risico lopen hierop door een ouder te worden aangesproken. Dit is een belangrijk veiligheidsaspect in situaties van kindermishandeling, intrafamiliaal geweld, ouderenmis(be-)handeling en partnergeweld. Informatie over misbruik en geweld Meer informatie is terug te vinden op www.1712.be . Op de website van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk kan men informatie vinden rond verschillende thema’s: - Meer informatie over familiaal geweld: http://www.caw.be/geweld-het-gezin - Meer informatie over seksueel misbruik: http://www.caw.be/misbruik-en-geweld - Meer informatie over slachtoffers van een misdrijf: http://www.caw.be/slachtoffer-van-een-misdrijf - Bovendien is er een informatieve website voor professionals in opbouw: www.steunpunt.be. Beleidsinstrumenten | 80 10.4 Child Focus – advies/informatie Child Focus is de Stichting voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen en is 24 uur op 24, zeven dagen op zeven, bereikbaar voor advies en informatie over situaties van seksueel misbruik van minderjarigen. De consulenten van Child Focus geven de melder een telefonische crisisondersteuning en verwijzen door naar de meest passende bijstand binnen hulpverlening en/of politie en justitie. Child Focus beheert eveneens het burgerlijk meldpunt voor beelden van seksueel misbruik van kinderen en heeft een aparte hulplijn over veilig internet. - I edereen kan met vragen en meldingen in verband met seksueel misbruik van minderjarigen terecht op het gratis noodnummer 116000 (24/24, 7/7). Vanuit het buitenland is Child Focus bereikbaar op het betalend nummer +32 2 475 44 99. Het meldpunt is ook per chat bereikbaar op www.nupraatikerover.be. - Beelden van seksueel misbruik van minderjarigen (kinderpornografie) kunnen gemeld worden via het online burgerlijk meldpunt www.stopchildporno.be. - Voor informatie, vragen en probleemmeldingen omtrent online veiligheid van minderjarigen is er www.clicksafe.be. - Meer informatie op www.childfocus.be. 10.5 Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) – vorming, advies/informatie en hulpverlening Ben je professioneel betrokken bij een kind of jongere en wil je advies of heb je de vraag/verwachting dat er hulp wordt opgestart dan kan je terecht bij het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) van je provincie. De VK’s zijn aanspreekbaar voor alle vormen van geweld op kinderen. Voor elk vermoeden of een onge- rustheid over kindermishandeling, kan men contact opnemen met een VK. Zij zijn gespecialiseerd in de aanpak van dit soort zaken. Samen met de contactnemer maken zij een inschatting van de ernst van de situatie en de noden. Op basis daarvan wordt het vervolgtraject bepaald: ondersteunend optreden of de hulpverlening zelf organiseren en coördineren. In elke Vlaamse provincie en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) werkzaam. - De vertrouwenscentra zijn elke werkdag bereikbaar van 9u tot 17u. Voor zeer dringende meldingen zijn ze ook buiten de kantooruren en in het weekend bereikbaar. - De contactgegevens van het VK in jouw provincie vind je via www.kindermishandeling.be. Aangezien er regionale verschillen mogelijk zijn in het aanbod van de VK’s, is het aangeraden op voorhand ter informatie contact op te nemen. De deskundigheid en kennis van de VK’s wordt doorgegeven via vorming en opleidingen vanuit de VK’s zelf en via deelname aan studiedagen en andere externe opleidingsvormen. sishulp en begeleiding. Er is ook een specifiek onthaal voor jongeren in het jongerenadviescentrum (JAC). Slachtoffers kunnen in elk gerechtelijk arrondissement terecht bij de dienst slachtofferhulp van het CAW. Sommige CAW’s bieden ook hulp aan voor minderjarigen die zelf seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen. In sommige regio’s is er ook crisishulp 24 uur op 24. - De CAW’s zijn telefonisch bereikbaar tijdens de kantooruren op het nummer 078 15 03 00. - Jongeren kunnen chatten via www.jac.be. - Surf naar www.caw.be voor de contactgegevens van een centrum in de buurt. 1.7 C entrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) - hulpverlening Er zijn in Vlaanderen 20 door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid erkende CGG’s. Een CGG biedt hulp aan mensen met ernstige psychische problemen. In een CGG zijn er daarvoor meestal aparte teams voor volwassenen en voor kinderen en jongeren. Elk team bestaat uit een of meerdere psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers. Wanneer de betrokkenen bij een situatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik volwassenen zijn, kan men zich voor een advies- of hulpvraag richten tot het dichtstbijzijnde CAW. Een CGG biedt medisch-psychiatrische hulp (een psychiater stelt een diagnose en schrijft indien aangewezen medicatie voor) en psychotherapeutische hulp (psychologen of andere gekwalificeerde medewerkers gaan een reeks gesprekken aan met de cliënt; de cliënt kan zo een aantal emoties of ervaringen beter verwerken). Er zijn 25 CAW’s in Vlaanderen en Brussel. In elke regio is er één of meer onthaalpunten waar men terecht kan voor informatie, advies, opvang, praktische hulp, cri- - Meer informatie en de contactgegevens van de CGG’s vind je via http://www.zorg-en-gezondheid.be /Zorgaanbod/Geestelijke-gezondheidszorg. 10.6 Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) – advies/informatie en hulpverlening Beleidsinstrumenten | 81 Hulp voor plegers Er zijn in Vlaanderen een aantal diensten die gespecialiseerd zijn in de begeleiding en behandeling van plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. Het Universitair Forensisch Centrum (UFC) doet dienst als steuncentrum in het kader van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik. Op de website van het UFC vind je meer informatie over en contactgegevens van gespecialiseerde diensten, www.ufc.be. Enkele diensten zijn bovendien gespecialiseerd in hulp voor minderjarige plegers. Bij een aantal daarvan kan je enkel terecht na doorverwijzing door de jeugdrechtbank, maar er zijn er ook enkele waar minderjarigen onder bepaalde voorwaarden terechtkunnen voor hulp op vrijwillige basis. - CAW Artevelde (Gent) 09 233 12 89 - CAW ’t Verschil(Hasselt) 011 21 20 20 - CGG Mandel en Leie (Kortrijk) 056 24 09 00 - CGG Noorderkempen (Turnhout) 014 41 09 67 - EXIT (Brugge) 050 44 57 18 - I.T.E.R. (Brussel) 02 512 62 43 - UCKJA (Antwerpen) 03 280 49 00 10.8 Huisarts – advies/informatie en hulpverlening De huisarts van een slachtoffer of pleger kan een goed aanspreekpunt zijn voor advies bij een situatie of voor (medische) hulpverlening. De huisarts zal indien nodig of gewenst doorverwijzen naar meer gespecialiseerde hulp. 10.9 Justitiehuis – advies /informatie België telt 28 Justitiehuizen: één in elk gerechtelijk arrondissement van Vlaanderen en Wallonië en twee in Brussel, namelijk een Nederlands- en een Franstalig justitiehuis. De justitiehuizen zijn onder meer verantwoordelijk voor slachtofferonthaal. Daarnaast kan elke burger, in het kader van de eerstelijnswerking van het justitiehuis, terecht bij een justitieassistent die de burger met problemen gelinkt aan specifieke domeinen van justitie of aan het Justitiehuis onthaalt en informeert. Iedereen kan informatie vragen bij het justitiehuis met betrekking tot een eventuele juridische procedure. Het justitiehuis geeft echter geen advies over de te nemen stappen. - De contactgegevens van het Justitiehuis vind je via www.juridat.be, via ‘gerechtelijke adressen’. land zijn er 196 lokale politiezones operationeel. Het kan nuttig zijn bij de opmaak van een eigen wegwijzer de lokale politie te contacteren en na te gaan welke dienst of persoon meest geschikt is om te contacteren bij een incident. - In noodsituaties bel je de politie op het noodnummer 101. - Via de website www.lokalepolitie.be, onder lokale politie/contact, kan je de contactgegevens van jouw politiezone opzoeken. 10.11 P arket van de procureur des Konings (lokaal parket) – melding België is opgedeeld in gerechtelijke arrondissementen. In deze arrondissementen bevindt zich een parket (of openbaar ministerie) met aan het hoofd de procureur des Konings. Na een aangifte van een misdrijf bij de politie, wordt de procureur des Konings ingelicht. Een aangifte van een geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik kan ook rechtstreeks bij het parket. Na een aangifte vindt een opsporingsonderzoek (onder leiding van de procureur des Konings) of gerechtelijk onderzoek (onder leiding van een onderzoeksrechter) plaats. 10.10 Politie – melding Het verloop van de gerechtelijke procedure is afhankelijk van een aantal factoren. Een aangifte van een geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik, of het neerleggen van een klacht (i.e. aangifte door het slachtoffer) kan bij de lokale politie. De politie wordt bij wet verplicht elk misdrijf waarvan zij kennis krijgen te melden aan de procureur des Konings. Over het hele - Indien er sprake is van een minderjarig slachtoffer zal er na een melding bij de politie in eerste instantie een opsporingsonderzoek gestart worden. In tweede instantie kan het parket beschermingsmaatregelen nemen ten aanzien van het minder- Beleidsinstrumenten | 82 jarige slachtoffer. Wordt een situatie van seksueel misbruik van een minderjarige aan het parket gemeld door een hulpverlener, dan volgen er wellicht eerst beschermingsmaatregelen ten aanzien van de minderjarige en kan daaropvolgend ook een strafdossier geopend worden ten aanzien van de pleger. -M inderjarige betrokkenen worden door daarvoor opgeleide politiemensen audiovisueel verhoord. Dit wil zeggen dat het verhoor op video wordt opgenomen en bijgevolg slechts eenmaal hoeft plaats te vinden. Na afloop van het onderzoek heeft de procureur ten aanzien van de verdachte drie mogelijkheden: 1. Als er onvoldoende bewijzen zijn dat de verdachte het werkelijk gedaan heeft, zal de procureur de klacht seponeren, dit wil zeggen de verdachte niet vervolgen. Let wel: dat er bijvoorbeeld onvoldoende bewijzen zijn, betekent niet dat er geen misbruik is geweest. Het betekent evenmin dat er geen maatregelen getroffen kunnen worden die een minderjarig slachtoffer beschermen. 2. Zijn er wel duidelijke aanwijzingen dat de verdachte schuldig is, dan kan de procureur de verdachte voorstellen zich, bij wijze van alternatieve maatregel, te laten behandelen. Dit is enkel mogelijk bij niet al te ernstige feiten. De verdachte kan dit weigeren, maar de kans is groot dat hij/zij dan alsnog gedagvaard wordt. 3. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de verdachte schuldig is en het om ernstige feiten gaat, dan zal de procureur de verdachte doorverwijzen naar de rechtbank, waar er uitspraak gedaan wordt over zijn/haar schuld en een eventuele straf of maatregel. Als de dader minderjarig is, komt de zaak voor de jeugdrechtbank. - De contactgevens van de parketten vind je via volgende website: http://justitie.belgium.be/nl/ rechterlijke_orde/openbaar_ministerie/parket/ - Meer informatie en contactgegevens van plaatselijke bemiddelingsdiensten vind je via www.suggnome.be. 10.12 Advocaat.be/Jeugdadvocaat.be - rechtsbijstand 10.14 F ara vzw – vorming, advies/informatie Voor eerstelijnsbijstand (het geven van juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie) en tweedelijnsbijstand (een pro-deo advocaat) van een dader of een slachtoffer kan men geheel of gedeeltelijk kosteloos een beroep doen op een advocaat. - Voor meer info kan je terecht op www.advocaat.be. Elke balie (de orde van advocaten per arrondissement) heeft bovendien een jeugdpermanentie, waar minderjarigen terecht kunnen voor gratis juridisch advies van een jeugdadvocaat. - Een overzicht van de contactgegevens en openingsuren per lokale balie vind je op www.jeugdadvocaat.be onder ‘lokale balies’. Als luister- en informatiepunt rond zwangerschapskeuzes begeleidt Fara vzw vrouwen, koppels en hun omgeving die tijdens hun zwangerschap met een moeilijke beslissing geconfronteerd worden. Om de kwaliteit rond het nemen van en leven met beslissingen inzake zwangerschap te stimuleren, richt Fara zich ook tot alle professionelen die met een vrouw of koppel in een beslissingsproces op weg gaan, zo ook in het onderwijs. Naast individuele informatieverstrekking biedt Fara regelmatig vorming, (discreet) casusoverleg en intervisie aan zodat deze professionelen in hun specifieke context en werkveld een kwaliteitsvol beslissingsproces kunnen begeleiden. • Telefonisch bereikbaar op 016 38 69 50. • Per mail bereikbaar op [email protected]. • Meer informatie en chat via www.faranet.be. 10.13 Suggnomè - herstelbemiddeling Wie betrokken is bij een strafrechtelijk dossier (een slachtoffer of dader, maar ook een familielid of een hulpverlener) kan een herstelbemiddeling aanvragen. Bij herstelbemiddeling gaan slachtoffer en dader, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de hulp van een neutrale persoon het gesprek aan over de feiten, de achtergronden, de betekenis en de gevolgen van een misdrijf. De bemiddeling gebeurt vrijwillig en vertrouwelijk en wordt begeleid door bemiddelingsdiensten die hiertoe werden erkend door de minister van Justitie. Beleidsinstrumenten | 83 ACHTERGRONDINFORMATIE Dit laatste deel van het Raamwerk Seksualiteit en Beleid geeft nuttige achtergrondinformatie bij de ontwikkeling van een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Je vindt in dit deel: Wie? Het is de bedoeling dat de hele school de belangrijkste inzichten deelt. Je kan één of enkele medewerkers vragen deze denkkaders door te nemen en te presenteren aan collega’s. 1. Denkkaders voor een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit, met linken naar meer bronnenmateriaal. 2. D e normatieve lijst seksuele ontwikkeling, die je een idee geeft van leeftijdgebonden seksueel gedrag. 3. Een overzicht relationele en seksuele vorming, dat je een idee geeft van wat er aangeboden kan worden aan kinderen en jongeren. 4. Beroepsgeheim en andere begrippen: informatie over de huidige wetgeving terzake. 5. Een overzicht van risico- en beschermende factoren bij lichamelijke en seksuele integriteit. Opgepast! Vaak moet er een afweging gemaakt worden tussen twee of meer belangrijke uitgangspunten, bijvoorbeeld het recht op veiligheid en de nood aan exploratie. Het is vaak een enen-verhaal en de discussie mag op dit punt niet verzanden in vragen over hoe de school dit kan of zal realiseren. Deze vragen zijn voor een later moment. 1 Denkkaders Wat? We selecteren zeven denkkaders die naargelang de context relevant zijn voor het ontwikkelen van een visie op vlak lichamelijke en seksuele integriteit. Waarom? In het uitwerken van een beleid is een visie richtinggevend. De visie van jouw school op lichamelijke en seksuele integriteit verklaart de grondslagen en doelstellingen van je beleidskeuzes. Die visie ontstaat niet uit het niets: je vertrekt vanuit relevante denkkaders en bouwt daarop een argumentatie uit die het hele proces van beleidsaanpassingen voedt en stuurt. Dit zijn de wortels van je boom. 1.1 Hoe deze denkkaders gebruiken? Denkkaders zijn richtinggevend voor het handelen. Het zal dus snel duidelijk worden dat wat we doen, zelfs onbewust, geïnspireerd is door een bepaalde visie op lichamelijke en seksuele integriteit. Door allerlei omstandigheden krijgen bepaalde denkkaders soms de bovenhand. Daarom is het noodzakelijk die uitgangspunten van ons handelen kritisch te bekijken. Op die manier worden stappen naar verandering ook gemakkelijker gezet. aliter is het schoolteam daarbij betrokken. We suggereren dat één of enkele personen de denkkaders bestuderen en een korte presentatie geven aan het schoolteam. De aanpassingen in het beleidsplan zullen beter begrepen worden en het schoolteam kan zo actiever meewerken aan de realisatie van beleidsverbeteringen. 1.2 Seksuele ontwikkeling Seksualiteit maakt deel uit van het leven en zal in verschillende levensfasen een andere betekenis krijgen. De seksuele carrière of levensloop beschrijft welke ontwikkelingsfasen bij mensen voorkomen en ongeveer op welk moment in hun ontwikkeling. De ontwikkeling stopt niet op 18 jaar, dus ook na de jeugd komen er nog ‘ontwikkelingstaken’ voor op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit. Seksualiteit: een ontwikkelingsproces2 Het spontaan seksueel getint gedrag van kinderen en jongeren is door verschillende onderzoekers vrij goed gedocumenteerd. Het maakt deel uit van het hele ontwikkelingsproces en hangt ook samen met andere aspecten zoals zelfbeeld, relaties tot anderen en biologische rijping. Het instrument ‘uitgangspunten’ is gebaseerd op deze gezaghebbende denkkaders. We formuleren achterliggende gedachten in een aantal overzichtelijke punten. Deze zijn allemaal relevant, maar de specifieke context van de school zal het noodzakelijk maken een selectie te maken, prioriteiten te bepalen of te herformuleren. Op de geselecteerde uitgangspunten kan een school zijn beleidsvisie baseren. De seksuele ontwikkeling volgt in grote lijnen hetzelfde basispatroon, al kan het tempo waarin het verloopt wel van kind tot kind verschillen. Dat er zo’n min of meer vast patroon van seksuele ontwikkeling is, heeft te maken met het vaste patroon van de biologische en hormonale ontwikkeling van kinderen. Voor men aan een selectie en bespreking begint, is het nuttig de denkkaders kort te overlopen. Ide- 2 Voor een uitgebreide literatuurlijst verwijzen we naar FRANS, E. en FRANCK, TH., Vlaggensysteem. Praten over seks en seksueel grensoverschrijdend gedrag, Garant, Antwerpen-Apeldoorn, 2010, 147 p. Achtergrondinformatie | 85 Seksualiteit van kinderen en jongeren is een proces waarbij zij leren seksualiteit, lichamelijkheid en intimiteit te integreren in hun leven. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van de zelfwaardering en de relaties met anderen. Voorlopers van de latere seksualiteitsbeleving, zoals het vermogen om te genieten van lichamelijk contact, zijn al vanaf de geboorte aanwezig. In de kindertijd wordt de basis gelegd voor een latere seksualiteitsbeleving. De ontwikkeling van seksueel gedrag, gevoelens en gedachten gaat het hele leven door. Vanaf de kindertijd wordt een begin gemaakt met de ontwikkeling van een seksueel script. Dit houdt in dat een kind eigen ideeën, waarden en verwachtingen rond seksualiteit organiseert in seksueel gedrag. Zowel positieve als negatieve ervaringen tijdens de seksuele ontwikkeling worden verwerkt in dit script en beïnvloeden de beleving van seksualiteit op latere leeftijd. Centraal in de seksuele levensloop staat de ontwikkeling van een adequate interactiecompetentie of de vaardigheid met anderen intiem om te gaan. Deze wordt voor een groot deel beïnvloed door iemands persoonlijke geschiedenis. Kinderen en jongeren ontwikkelen zich in interactie met hun omgeving. In de ontwikkeling speelt sociaal leren een belangrijke rol. (Jongere) kinderen leren door observatie en imitatie. Ook de reactie van de ouder of opvoeder op het gedrag van kinderen en jongeren op het gebied van seksualiteit, lichamelijkheid en intimiteit beïnvloedt het leren. Aan de hand van deze leerervaringen leert het kind of de jongere welk seksueel gedrag–wanneer en met wie–‘gepast’ is, welke effecten het teweegbrengt en hoe men zich hierbij zou moeten voelen. Ze leren wat ze prettig vinden en wat niet. Ze leren regels over hoe je je in seksuele situaties gedraagt en hoe je dingen aan kunt aanpakken. Zo worden hun normen en waarden ten aanzien van seksualiteit gevormd. Deze ervaringen zijn dus functioneel. Ze bieden een kader om de eigen gevoelens en gedragingen te duiden en gedrag van anderen te interpreteren. Al doende leren kinderen en jongeren ook welk gedrag grensoverschrijdend is en welk gedrag niet. tie, dan ontstaat de seksuele identiteit van de jongere. De normatieve lijst In de achtergrondinformatie ‘normatieve lijst’ kan je de normatieve lijst seksuele ontwikkeling vinden, een overzicht dat de combinatie maakt tussen ontwikkeling en ethiek (volgens de zes criteria van het Vlaggensysteem). Deze beschrijft welk soort seksueel gedrag in welke ontwikkelingsfase kan voorkomen. We baseerden ons hiervoor op bestaand westers onderzoek tot de leeftijd van 18 jaar. De lijst is niet exhaustief en zal wellicht in de loop van de volgende jaren aangepast worden aan nieuwe bevindingen. Hou daarom de uitgebreide lijst op www.seksuelevorming.be in de gaten. Seksueel leren speelt zich niet aflos van de lerende. Kinderen en jongeren leren al doende, zijnde, denkende, voelende, kijkende. Seksualiteit is heel concreet en divers. Seksueel leren zou ons moeten in staat stellen onze ervaringen plezieriger, veiliger, belonender of minder moeilijk te maken. Dit hoeft niet noodzakelijk puur met vallen en opstaan te gebeuren. Opvoeders kunnen ons in de vroege kinderjaren beschermen en helpen. Autonomie en zelfsturing spelen gaandeweg een steeds belangrijker rol. Seksuele competenties en seksueel leren Er bestaat tot op heden geen competentiemodel waarin alle elementen vervat zijn die we veronderstellen nodig te hebben op vlak van seksueel en relationeel welzijn. Voor andere aspecten van de ontwikkeling bestaat zo’n model wel, bijvoorbeeld voor morele ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling. Seksualiteit echter is een terrein waarover verschillende visies bestaan. Bancroft (2006) beschrijft de integratie van seksualiteit, lichamelijkheid en intimiteit in de ontwikkeling van kinderen en jongeren als de integratie van drie ontwikkelingsbundels: de ontwikkeling van een genderidentiteit, seksuele ontvankelijkheid en de capaciteit tot relatievorming. Wanneer deze drie ontwikkelingsbundels beginnen te integreren in het overgangsstadium tussen kindertijd en adolescen- Het leerproces Seksuele vorming zou kinderen en jongeren de nodige competenties moeten aanleren. In onderstaand model zie je hoe een dalende controle en bescherming vanuit de opvoeders en een groeiende autonomie van het kind hand in hand gaan. Dat betekent ook dat wat geleerd wordt in eerste instantie een zo groot mogelijke zelfsturing zal moeten zijn. Kinderen en jongeren leren zelf gaandeweg inschatten welk gedrag hen past en hoe ze dit aanpakken. 7 6 5 bescherming 4 autonomie 3 2 1 0 0 jaar 12 jaar 18 jaar Achtergrondinformatie | 86 Ouders en opvoeders hebben de belangrijke taak kinderen en jongeren bij te staan in die ontwikkeling. Dit betekent dat ze in eerste instantie kijken naar het halfvolle glas in plaats van naar het halflege glas (ze kijken met name naar wat kinderen reeds kunnen en begrijpen en helpen hen die vaardigheden en competenties te ontwikkelen die een stapje verder liggen. Zie ook de achtergrondinformatie ‘relationele en seksuele vorming’). En de school? We weten uit literatuur en getuigenissen dat de seksuele ontwikkeling zich ook ten dele afspeelt op school. Kinderen en jongeren zijn niet alleen tijdens de lessen, maar ook op informele momenten samen met anderen met die ontwikkeling bezig. De interacties tussen de kinderen en jongeren, de appreciatie, opmerkingen, de gesprekjes, de pesterijen of het geflirt, aanrakingen, blikken... het speelt zich vaak af op school. In die zin is de schoolcontext ook een belangrijke levenscontext voor kinderen en jongeren en hebben leerkrachten en andere leden van het schoolteam ook een opvoedende rol op dat vlak. Dit kan zich concreet vertalen in een aangepast curriculum relationele en seksuele vorming, waarbij de school kinderen en jongeren de nodige competenties bijbrengt om seksueel integere mensen te worden. Ook het ruimere beleid van ontwikkelingskansen, preventie van risicogedrag en alertheid bij incidenten, heeft hier een rol te spelen. Een school vindt een basis voor zijn beleid in de ontwikkelingsdoelen, de leergebiedgebonden en leergebiedoverschrijdende, vakgebonden en vakgebiedoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen. Daar zijn heel wat aanknopingspunten te vinden om het thema lichamelijke en seksuele integriteit uit te werken. Een overzicht kan je vinden op volgende website: http://www.vlaanderen.be/nl/onderwijs-enwetenschap/onderwijsaanbod/kwaliteit-endoorlichting/eindtermen-en-ontwikkelingsdoelen Een school kan zelf bepalen hoe ze aan de slag gaat om de vooropgestelde leergebiedgebonden en vakgebonden eindtermen te realiseren en haar inspanningsverplichting concreet vorm geeft om te werken aan de leergebiedoverschrijdende en vakoverschrijdende eindtermen. 1.3 Rechtenkader Seksuele rechten Het internationaal mensenrechtenkader stimuleert overheden om verplichtingen na te komen rond het recht op gezondheid en de aanverwante rechten, zoals recht op leven, gelijke kansen, onderwijs en informatie. Seksuele rechten zijn internationaal erkend als ‘mensenrechten’ die verband houden met seksualiteit, zoals het recht op privacy, het recht op gezondheidszorg, het recht op vrijheid van gedachte en mening, het recht om vrij te zijn van geweld en het recht op opvoeding en informatie.3 Een aantal belangrijke VN-conferenties, waaronder de Internationale Mensenrechtenconferentie 3 ‘Under international human rights law, states must demonstrate that they have taken steps to fulfil their obligations to ensure the right to health, and the related rights to life, non-discrimination, education and information by removing barriers to adolescents access to sexual and reproductive health information and providing comprehensive sexuality education in schools that delivers accurate and objective information and is free of prejudice and discrimination.’ ‘An international human right: sexuality education for adolescents in schools’ Center for Reproductive Rights, www.reproductiverights.org (Wenen, 1993), de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (Caïro, 1994) en de Wereldvrouwenconferentie (Beijing, 1995), resulteerden in internationale afspraken over seksuele en reproductieve rechten op basis van een actieplan. Hiermee werd een rechtenkader gevormd voor de ontwikkeling van initiatieven die seksuele en reproductieve gezondheid bevorderen. Het charter van de ‘International Planned Parenthood Federation’4 (IPPF, 1996) selecteert twaalf seksuele en reproductieve rechten. Iedere man of vrouw heeft het recht: 1. O p leven. 2. O p persoonlijke vrijheid en veiligheid. 3. Op gelijkwaardigheid en een leven zonder discriminatie. 4. Op privacy. 5. O p vrijheid van meningsuiting. 6. Op informatie en onderwijs. 7. O m zelf te beslissen al dan niet te trouwen. 8. Om zelf te beslissen of men kinderen wil en op welk moment. 9. Op gezondheidszorg. 10. Op de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang. 11. Op vrijheid van vereniging en politieke participatie. 12. Om vrij te zijn van foltering en mishandeling. 4 De grootste non-profit organisatie ter wereld voor gezinsplanning, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is de ‘International Planned Parenthood Federation’ (IPPF). Het is de koepelorganisatie van nationale organisaties voor gezinsplanning in meer dan 180 landen. De hoofdzetel is in Londen en er zijn daarnaast nog zes regionale zetels. Achtergrondinformatie | 87 Wat betekenen deze rechten op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit? 1. Het recht op leven Een vrouw hoeft niet te sterven door een zwangerschap of bevalling. Zij heeft tevens het recht om een zwangerschap te voorkomen of te beëindigen als haar leven daardoor in gevaar kan komen. 2. Het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid Ieder mens heeft volledige zeggenschap over het eigen lichaam en recht op lichamelijk genot. Maar niet ten koste van een ander. Mensen bepalen zelf de keuzes in hun seksuele leven. Dwang, uitbuiting en misbruik zijn nooit toegestaan. Mensen bepalen zelf of, hoeveel en wanneer ze kinderen willen krijgen. Niemand mag onderworpen worden aan gedwongen zwangerschap, sterilisatie of abortus. 3. Het recht op gelijkwaardigheid en om vrij te zijn van alle vormen van discriminatie Niemand mag gediscrimineerd worden op basis van geslacht, seksuele voorkeur, leeftijd, ras, sociale klasse, geloof, een lichamelijke of een verstandelijke beperking. Mannen en vrouwen hebben gelijke rechten. Dit betekent bijvoorbeeld ook dat vrouwen niet mogen worden ontslagen van werk of opleiding omdat zij zwanger zijn. 4. Het recht op privacy Iedereen mag zelf bepalen hoe men seksualiteit wil beleven, zolang men niet de seksuele rechten van een ander schendt allemaal in vertrouwen en met bescherming van de privacy. De privacy dient ook beschermd te worden als mensen gebruik maken van seksuele en reproductieve diensten in de gezondheidszorg en andere sectoren. 5. H et recht op vrijheid van meningsuiting Mensen zijn vrij in hun opvattingen over reproductieve en seksuele gezondheid. Niemand kan deze vrijheid beperken. 6. H et recht op informatie en onderwijs Mensen hebben het recht op alle mogelijke informatie, ook over beschikbare methoden voor gezinsplanning. Met andere woorden: hoe kun je ervoor zorgen dat je wel of juist niet zwanger wordt? Dit recht heeft ook betrekking op informatie over bescherming tegen geslachtsziekten (soa’s). Bovendien heeft iedereen het recht te weten welke voorzieningen zich bezighouden met de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid. 7. Het recht om zelf te beslissen om al dan niet te trouwen Niemand mag gedwongen worden te trouwen en niemand mag gedwongen worden met een bepaalde persoon te trouwen. 8. Het recht om te beslissen of en wanneer men kinderen wil Mensen zijn vrij te bepalen of ze kinderen willen, hoeveel en wanneer. Zij zijn natuurlijk wel gehouden dat op een verantwoordelijke manier te doen. Daarbij dienen methoden van vruchtbaarheidsregulering tot hun beschikking te staan. Dat wil zeggen dat iedereen de vrijheid heeft de pil, condooms of andere voorbehoedsmiddelen aan te schaffen. 9. Het recht op gezondheidszorg Iedereen heeft het recht op gezondheidszorg, ook ten aanzien van de seksuele en reproductieve gezondheid. Dit houdt zowel preventie als behandeling van seksuele vragen of problemen in. 10. H et recht op de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang Dit betekent dat iedereen recht heeft op veilige, betrouwbare en nieuwe technologieën. Dus wanneer de ‘prikpil’ of ‘Viagra’ wordt uitgevonden, dan mag iedereen van dit medicijn profiteren zodra dit beschikbaar is. 11. Het recht op vrijheid van vereniging en politieke participatie Iedereen heeft het recht om met anderen bijeen te komen om hun seksuele en reproductieve rechten te bepleiten en op te eisen. Dat houdt onder andere in dat men regeringen ertoe mag bewegen prioriteit te verlenen aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. 12. H et recht vrij te zijn van foltering en mishandeling Niemand mag onderworpen worden aan marteling, verminking en andere vormen van geweld. Elk individu heeft het recht om niet (lichamelijk, geestelijk dan wel emotioneel) mishandeld te worden door zijn of haar seksuele partner of iemand anders. Iedereen heeft recht op bescherming hiertegen. Seksuele partners dienen met elkaar om te gaan op basis van gelijkheid, vrijheid en wederzijds respect. Declaration of rights Een aanvullend document is het ‘IPPF Declaration on Sexual Rights’, dat in 2008 werd ontwikkeld. Het complementeert en integreert het Charter. Seksuele Rechten krijgen hierin vorm volgens zeven leidende principes: 1. Seksualiteit is een belangrijk deel van ons mens-zijn. 2. J ongeren onder 18 hebben ook rechten. 3. De basis van mensenrechten is non-discriminatie. Achtergrondinformatie | 88 4. M ensen moeten in staat zijn van hun seksualiteit te genieten en vrij te kiezen of ze zich al of niet willen voortplanten. 5. Iedereen heeft het recht tegen schade te worden beschermd. 6. S eksuele rechten kunnen enkel door de wet worden beperkt als het is om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen, om algemeen welzijn te verzekeren en openbare gezondheid te vrijwaren. 7. Landen hebben de verplichting om seksuele rechten voor iedereen te respecteren, beschermen en vervullen. De verklaring bestaat uit tien artikels die de volgende rechten beschrijven: 1. Het recht op gelijkheid, gelijke bescherming van de wet en vrijheid van alle vormen van discriminatie omwille van sekse, gender of seksualiteit. 2. H et recht op participatie van alle personen, ongeacht hun sekse, gender of seksualiteit. 3. Het recht op leven, vrijheid, veiligheid van de persoon en lichamelijke integriteit. 4. H et recht op privacy. 5. H et recht op persoonlijke autonomie en erkenning voor de wet. 6. H et recht op vrijheid van gedachte, mening en expressie; het recht tot associatie. 7. Het recht op gezondheid en op de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang. 8. H et recht op opvoeding en informatie. 9. Het recht te kiezen al of niet te trouwen en een gezin te plannen en te stichten en te beslissen of, hoe en wanneer men kinderen heeft. 10. Het recht op aansprakelijkheid en herstel. Meer informatie over deze verklaring vind je op www.IPPFEN.org. In de publicatie ‘Exclaim! Young people’s guide to sexual rights: an IPPF declaration’ (IPPF, 2011) worden deze seksuele rechten vertaald naar jongeren. Hierbij verbindt men de rechten met kinderrechten en het principe van groeiende bekwaamheid van jongeren. Men formuleert drie leidende principes: •S eksualiteit maakt integraal deel uit van het menszijn voor alle jongeren. • Seksualiteit en seksueel plezier zijn belangrijk voor alle jonge mensen, los van de nood aan voortplanting. •D e groeiende bekwaamheid van kinderen en jonge mensen moet erkend worden. Vertaald naar rechten geeft dit het volgende: 1. H et recht op gelijkwaardigheid. 2. H et recht tot participatie. 3. Het recht op leven en vrij te zijn van pijn. 4. Het recht op privacy. 5. H et recht op persoonlijke autonomie en door de wet erkend te worden als een individu. 6. H et recht op vrijheid van gedachte en expressie 7. H et recht op gezondheid. 8. H et recht op weten en leren. 9. Het recht te kiezen al of niet te trouwen en kinderen te hebben. 10. Het recht zijn rechten verdedigd te weten. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK) Dit verdrag bevat diverse bepalingen die op jongeren en seksualiteit van toepassing zijn, namelijk rond bescherming tegen seksueel misbruik en tegen seksuele uitbuiting en toegang tot gezondheidszorg.5 Discriminatie omwille van seksuele geaardheid is in strijd met het artikel 2 van het VRK. De bescherming tegen dis5 De tekst van het VRK vind je op www.kinderrechten.be in de rubriek ‘kinderrechteninfo’. criminatie geldt zowel voor kinderen van homoseksuele ouders als voor lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgendere jongeren. Artikel 5 van het VRK stelt dat we rekening moeten houden met de groeiende bekwaamheid van kinderen en jongeren. Kinderen en jongeren ontwikkelen en we moeten rekening houden met deze ‘evolving capacities’ of ontwikkelende vermogens van kinderen (Landsdown, 2009). Artikel 19 van het VRK verplicht de Staat om kinderen te beschermen tegen elke vorm van mishandeling of uitbuiting door ouders of door andere personen die verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor het kind, met inbegrip van seksueel misbruik en om in verband hiermee preventieve maatregelen te nemen en behandelingsprogramma’s op te zetten. Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft in zijn ‘General comment No 13’ betreffende artikel 19 van het VRK weergegeven wat het Comité ‘onder alle vormen van geweld’ verstaat. De lijst van geweldplegingen en nalatigheden ten aanzien van kinderen is ontzettend lang. Kinderen zijn niet alleen slachtoffer van fysiek geweld, psychisch geweld, aanranding, verkrachting, maar ook van afpersing, steaming, pesten, cyberpesten, cyberhate, bullying, bashing, happy slapping, grooming, aanzetten tot webcamseks, eergerelateerd geweld, vervaardigen van kinderpornografische beelden, kinderprostitutie, institutioneel geweld, huiselijk geweld… Artikel 34 van het VRK verplicht de staten ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik. Hiertoe nemen de Staten die partij zijn met name alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen. Achtergrondinformatie | 89 Artikel 24 van het VRK voorziet het recht op toegang tot gezondheidszorg en medische voorzieningen met bijzondere nadruk op eerstelijnsgezondheidszorg en preventieve gezondheidszorg, met hierbij inbegrepen ook voorlichting rond geboorteplanning. Rechten van leerlingen Er is een voorontwerp van het decreet houdende diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van leerlingen in het basis- en secundair onderwijs en betreffende de participatie op school. Er werd daarin gewerkt aan een meer sluitende regeling bij onenigheden en betwistingen op scholen alsook aan een bijsturing van participatiegeledingen en -processen. 1.4 Juridisch en regelgevend kader Lichamelijkheid en seks behoren tot de intieme levenssfeer en daar beslis je in principe zelf over. Toch ben je als mens en individu niet volledig vrij. Maatschappelijk leven er immers waarden en opvattingen. Juridisch gelden er normen. Denk bijvoorbeeld aan juridische begrippen als ‘goede zeden’, ‘bederf van jeugd en prostitutie’ en ‘aanzetten tot ontucht’. 6 Integriteit als mensenrecht Het recht op integriteit werd opgenomen in de Belgische grondwet in 2000 in Art 22bis: ‘Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit’. In 2008 werd dit artikel verder uitgebreid tot de drie algemeen erkende beginselen van het VRK, nl. het recht van het kind om zijn mening te uiten, recht op ontwikkeling en belang van het kind als eerste overweging. Daarmee is de grondwettelijke erkenning van kinderrechten in België een feit. 6 Gebaseerd op Stevens L., Recht met betrekking tot seksualiteit. Leidraad bij de colleges, KULeuven, 2008 Recht op seksualiteitsbeleving Het recht op seksualiteitsbeleving is door de wet gewaarborgd als onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht. Dit betekent dat er geen sprake is van strafbare feiten als alle betrokkenen geldig toestemmen (zie verder). Dat is het principe van consensualiteit of het recht op gewenste seksualiteitsbeleving. Pas wanneer één van de betrokkenen niet of niet geldig toestemt, is er sprake van strafbare feiten en komt het principe van non-consensualiteit en het recht op bescherming tegen ongewenste seksualiteitsbeleving in beeld. De wet voorziet in strafrechtelijke bescherming tegen ongewenste seksuele handelingen zonder penetratie (= aanranding van de eerbaarheid) en met penetratie (= verkrachting). Strafrechtelijke bescherming tegen ongewenste seksualiteitsbeleving De wet voorziet straffen voor aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Het begrip eerbaarheid is niet geconcretiseerd maar wordt ingevuld als het algemeen begrip van eerbaarheid zoals dat op een bepaald ogenblik in de samenleving aangevoeld wordt, de lichamelijke en seksuele integriteit zoals die door het collectief bewustzijn van een bepaalde maatschappij en op een bepaald tijdstip wordt ervaren. Concreet gaat het bij aanranding van de eerbaarheid om gedragingen die gericht zijn op het aanraken of het (doen) ontbloten van de vrouwelijke of mannelijke geslachtsorganen of van de borsten van een vrouw. Er moet sprake zijn van geweld of bedreiging. Het misdrijf verkrachting wordt omschreven als: elke daad van seksuele penetratie van welke aard ook en Zonder penetratie Penetratie met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt. Toestemming is er met name niet wanneer de daad is opgedrongen door middel van geweld, dwang of list of mogelijk is gemaakt door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek van het slachtoffer (Art. 375 al. 1-2 Sw). Penetratie vereist niet dat een seksueel orgaan wordt gepenetreerd maar het moet wel een seksuele component hebben. Er zijn een aantal verzwarende omstandigheden waarvan leeftijd (minderjarigen) een belangrijke factor uitmaakt. Recht op gewenste seksualiteitsbeleving Wanneer is seksualiteit gewenst en vanaf wanneer kan iemand geldig toestemmen? Er worden twee principes gehanteerd. Ten eerste de leeftijd en ten tweede het al of niet aanwezig zijn van penetratie. Qua leeftijd geldt het principe dat mensen jonger dan 16 jaar verondersteld worden niet geldig te kunnen instemmen met een seksuele handeling. Dus wie een min-16-jarige bij een seksuele handeling betrekt pleegt steeds een misdrijf. Art. 375 al. 6 Sw. bevat een gelijkaardige redenering met betrekking tot seksuele penetraties. Alleen legt dit artikel de leeftijdsgrens vreemd genoeg op 14 jaar. Wie een seksuele penetratie pleegt op een persoon die jonger dan 14 jaar is, pleegt steeds een misdrijf. Wie 14 jaar of ouder is, wordt echter wel geacht rechtsgeldig te kunnen toestemmen met een seksuele penetratie. Samen lijken deze artikelen dus te suggereren dat een jongere van 14 of 15 jaar oud wel geldig kan toestemmen met een seksuele penetratie maar niet met andere seksuele handelingen. In de rechtspraktijk werd dit ondervangen door een persoon die een seksuele penetratie pleegt op een persoon van veertien of vijftien jaar schuldig te verklaren aan een aanranding bij gelijkstelling (art. 372 al. 1 Sw.). Onderstaande tabel vormt een samenvatting: -14 jaar aanranding van de eerbaarheid verkrachting 14 of 15 jaar aanranding van de eerbaarheid aanranding van de eerbaarheid 16 jaar of ouder geen misdrijf geen misdrijf Achtergrondinformatie | 90 In deze gevallen gaat het steeds om seksuele handelingen waarbij geen geweld of bedreigingen of andere vormen van dwang gebruikt worden. Deze artikelen beogen jongeren onder een bepaalde leeftijd tegen seksuele handelingen te beschermen. Maar ze vormen in principe ook een obstakel voor jongeren onder 16 jaar die met hun seksualiteitsbeleving experimenteren. Ze houden immers geen rekening met het leeftijdsverschil tussen de betrokkenen. Dezelfde regels gelden voor bijvoorbeeld een 15-jarige en een 18-jarige enerzijds en een 15-jarige en een 43-jarige anderzijds. Zowel de 18-jarige als de 43-jarige maken zich schuldig aan een misdrijf wanneer zij seksuele handelingen beleven met een min-16-jarige. Als twee min-16-jarigen seksuele handelingen met elkaar beleven, plegen ze allebei een ‘als een misdrijf omschreven feit’. Omdat de ‘dader’ minderjarig is, is niet het strafrecht, maar wel het jeugdrecht van toepassing. In dergelijke gevallen kan de jeugdrechtbank maatregelen treffen ten aanzien van de minderjarige ‘daders’. Dit is in de praktijk waarschijnlijk vrij uitzonderlijk, maar het blijft principieel mogelijk. Ook seksuele handelingen in een familiale context zijn verboden totdat alle betrokkenen achttien jaar zijn (Art. 372 al. 2 Sw). Dat betekent dus ook dat seksuele handelingen tussen verwante personen niet strafbaar zijn wanneer alle betrokkenen die minimale leeftijd bereikt hebben. Verwante personen zijn: ouders en grootouders, adoptanten, broers of zussen. Verder ook iedere persoon die een soortgelijke positie heeft in het gezin als een broer of zus (bijvoorbeeld kinderen in nieuw samengestelde gezinnen) en iedere persoon die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over haar of hem gezag heeft (bijvoorbeeld de nieuwe partner van de moeder). Het is belangrijk op te merken dat de minderjarige zelf geen strafbare feiten pleegt; enkel diegene die de minderjarige bij de seksuele handelingen betrekt, pleegt een misdrijf. Het is eveneens belangrijk op te merken dat het hier opnieuw gaat om seksuele handelingen waarbij geen geweld of bedreigingen gebruikt werd. Een apart hoofdstuk vormen die uitingen van seksualiteit die wel gewenst zijn maar toch strafbaar gesteld kunnen worden. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de wetgeving op prostitutie en ontucht. Prostitutie –het ‘kopen’ of ‘verkopen’ van seksuele handelingen –is op zichzelf nooit strafbaar geweest in België (op voorwaarde dat degene die de seksuele handelingen ‘verkocht’ seksueel handelingsbekwaam was). Wel strafbaar zijn allerlei handelingen die een derde, dus iemand anders dan de prostituant of prostitue(e), stelt waardoor ‘vraag’ en ‘aanbod’ elkaar (kunnen) vinden. Een concreet voorbeeld hiervan is het bemiddelen tussen een cliënt en een prostituee. Opdat er sprake zou zijn van strafbare handelingen, moet er dus sprake zijn van prostitutie en van verboden handelingen met betrekking tot prostitutie. Recht en sekse Iedere persoon heeft juridisch een geslacht en slechts één geslacht. Men verwerft een geslacht op definitieve wijze op het ogenblik waarop dit wordt vermeld in de akte van geboorte. Als zodanig is deze akte niet meer voor wijziging vatbaar. Er bestaat dus naar Belgisch recht geen ‘recht op vrije geslachtskeuze’. Het geslacht wordt op het ogenblik van de geboorteaangifte vastgesteld door een arts op grond van de uiterlijk waarneembare kenmerken. Er zijn nog aanpassingen mogelijk, in drie situaties, en onder strenge voorwaarden. •E r werd een materiële vergissing begaan bij het opstellen van de geboorteakte: een ‘fout’ geslacht of geen geslacht ingevuld. In dat geval kan men via een juridische procedure de akte laten verbeteren. •O p het ogenblik van het opstellen van de geboorteakte is er onduidelijkheid over het geslacht. Het gaat om mensen van wie de fysieke geslachtskenmerken niet eenduidig waren en die psychologisch tot het andere geslacht behoren dan dat wat in hun geboorteakte vermeld staat. Ook in deze gevallen kan men via een juridische procedure de akte laten verbeteren. •O p het ogenblik van het opstellen van de geboorteakte is er geen onduidelijkheid over het geslacht. In deze gevallen gaat het om mensen bij wie de fysieke geslachtskenmerken eenduidig zijn, maar die psychologisch tot het andere geslacht behoren, wat eventueel versterkt is door de kenmerken van het sociale leven van die persoon (transseksualiteit). Sinds mei 2007 erkent België het recht op geslachtsidentiteit (= het recht om juridisch het geslacht te hebben waarmee men zich identificeert). Recht en conceptie De wetgeving in verband met conceptie gaat over anticonceptiva en medisch begeleide bevruchting. Contraceptieve middelen worden in de Belgische wetgeving gelijkgesteld met geneesmiddelen en afhankelijk gemaakt van een medisch voorschrift. Het voorschrijven van anticonceptie aan minderjarigen is nergens verboden. Wel zijn er meningsverschillen over vanaf welke leeftijd minderjarigen hier zonder medeweten van hun ouders over anticonceptie mogen beschikken (14 of 16 jaar). Bij eventuele sterilisatie van een verstandelijk beperkte persoon moet de persoon zelf steeds betrokken worden. Als er sprake is van verlengde minderjarigheid, moeten naast de persoon zelf ook de ouders of wettelijke vertegenwoordigers ingeschakeld worden. Achtergrondinformatie | 91 Recht en zwangerschap Het belangrijkste element van de wetgeving over zwangerschap is de wet op zwangerschapsafbreking. In de wet worden de termen vruchtafdrijving en zwangerschapsafbreking door elkaar gebruikt en niet gedefinieerd. Vruchtafdrijving wordt beschouwd als een misdrijf wanneer er sprake is van opzettelijke, kunstmatige beëindiging van de zwangerschap wanneer de foetus nog niet levensvatbaar is en vernietigd wordt in utero. Het verbreken van de zwangerschap is niet strafbaar als aan volgende voorwaarden wordt voldaan: • De zwangere vrouw moet zich in een noodsituatie bevinden: de vrouw zelf beoordeelt dit (niet haar ouders of partner) en dat moet door een arts bevestigd worden. • Ze moet de vaste wil hebben om een zwangerschapsafbreking te doen en een verzoek indienen. De dag van de ingreep moet dat verzoek schriftelijk bevestigd worden en bij het dossier gevoegd. Voor het strafrecht volstaat ook bij een minderjarige het verzoek van de zwangere vrouw (ouders hebben geen beslissingsbevoegdheid). • De ingreep moet gebeuren door een arts onder medisch verantwoorde omstandigheden. • De ingreep moet gebeuren in een instelling voor gezondheidszorg waaraan een voorlichtingsdienst verbonden is (een ziekenhuis of abortuscentrum). • De zwangerschapsafbreking moet uitgevoerd worden vóór het einde van de 12de week na de bevruchting. Na de termijn van 12 weken is zwangerschapsafbreking enkel nog toegestaan als het voltooien van de zwangerschap een ernstig gevaar vormt voor de gezondheid van de vrouw. De uitvoerende arts moet dan de medewerking en het advies vragen van een tweede geneesheer. • In het voorontwerp van het decreet houdende diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van leerlingen in het basis- en secundair onderwijs en betreffende de participatie op school is een eenduidig kader voorzien voor tienermoeders. Vrouwelijke genitale verminking (VGV) 7 • Genitale verminking van meisjes en vrouwen is expliciet en zwaar strafbaar op grond van artikel 409 van het Strafwetboek betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. De wet spreekt over ‘eender welke vorm van verminking van de genitaliën’. Een preciezere omschrijving zou het toepassingsgebied beperken, wat de wetgever heeft willen vermijden. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende gradaties van verminking. Het is de rechter die oordeelt over de ernst en de strafmaat. Wel zegt de wet uitdrukkelijk dat het moet gaan om ‘verminking van de genitaliën van een persoon van het vrouwelijk geslacht’. Erge vormen van besnijdenis bij jongens kunnen bestraft worden op grond van opzettelijke slagen en verwondingen. • Naast het ruime toepassingsgebied voorziet de wet in een ruime verjaringstermijn: het misdrijf verjaart ten vroegste tien jaar na haar meerderjarigheid. • Tot slot heeft de wet voor minderjarigen een uitzondering gemaakt op het territorialiteitsbeginsel. Volgens dat beginsel is de strafwet alleen van toepassing op misdrijven gepleegd in België, ongeacht de nationaliteit van de dader. Die uitzondering dient om de kinderen te beschermen die in België wonen maar tijdens een vakantie in het land van herkomst worden besneden. • In april 2011 nam het Comité van Ministers van de Raad van Europa een belangrijk verdrag aan: Convention on preventing and combating violence against women and domestic violence. Het is het eerste bindende instrument dat een duidelijk kader schept voor de strijd tegen geweld 7 http://www.Rosadoc.be op vrouwen, bescherming van de slachtoffers en bestraffing van de daders. Het staat stil bij o.m. gedwongen huwelijken, genitale verminking, stalking, fysiek, psychologisch en seksueel geweld. Het verdrag werd opengesteld voor ondertekening in Istanbul op 11 mei 2011. België heeft het verdrag in 2012 ondertekend. • Materiaal om in de klas te werken rond het thema van vrouwelijke genitale verminking vind je op volgende websites: - http://www.gams.be - http://www.seksuelevorming.be/materiaal - http://www.intact-association.org - h ttp://www.dichtbijmijnbedshow.be/index.php/ seksueel_geweld/verminking - h ttp://www.pharos.nl/nl/kenniscentrum/ meisjesbesnijdenis/meisjesbesnijdenis Juridische woordenlijst Verkrachting Seksueel contact met penetratie zonder toestemming van één van de betrokkenen. Gedwongen of ongewenste seksuele betrekkingen, maar ook onvrijwillige orale of anale seks. Dit is strafbaar. Aanranding van de eerbaarheid Seksueel contact zonder toestemming en zonder penetratie. Bijvoorbeeld betasten van geslachtsdelen, moeten toekijken als iemand masturbeert. Strafbaar. Incest Seksueel contact tussen familieleden. Bijvoorbeeld: broer van 16 en zus van 17 hebben samen seks met toestemming, vader betast zijn zoontje van 6 aan zijn geslachtsdelen. Strafbaar tot 18 jaar. Overspel Een (seksuele) relatie met een derde terwijl je ge- Achtergrondinformatie | 92 trouwd bent of samenwoont. Dit is niet strafbaar. Prostitutie Seks tegen betaling of vergoeding, bijvoorbeeld in ruil voor belkrediet. Wie seks tegen betaling of vergoeding heeft met een minderjarige, is strafbaar. Als er een minderjarige bij seksuele handelingen tegen betaling of een andere vorm van vergoeding gebruikt wordt, noemen we dat kinderprostitutie. Openbare schennis van de goede zeden Wie foto’s, films, teksten… die strijdig zijn met de goede zeden toont, verspreidt of verkoopt aan minderjarigen maakt zich hier aan schuldig aan. Idem voor wie seksuele handelingen stelt in aanwezigheid van minderjarigen of op een plaats (park, auto…) waar anderen je kunnen zien. Ontucht Ontucht wordt afgemeten aan het ‘collectief bewustzijn’. Wat de gemiddelde Belg als kwetsend ervaart op het vlak van seksualiteitsbeleving, is ontuchtig. Kinderpornografie Het gaat om de visuele afbeelding van een kind (minderjarige persoon) dat betrokken is bij werkelijke of gesimuleerde seksuele gedragingen of de afbeelding van geslachtsorganen van een kind wanneer het overheersende kenmerk een voorstelling met seksuele doeleinden is. Age of consent’ ‘Age of consent’ is de minimumleeftijd waarop iemand wettelijk bekwaam wordt geacht om toestemming te geven voor seksuele handelingen. Wereldwijd gelden verschillende leeftijdsgrenzen.8 Sommige landen hebben naast de wettelijke leeftijdsgrens ook een bepaling rond het maximum leeftijdsverschil tussen partners. Voor een goed begrip is het nodig de wettelijke leeftijdsgrens in samenhang met andere wettelijke bepalingen te lezen. Alle Europese rechtssystemen hanteren een minimumleeftijd voor seksuele contacten en bestraffen seksuele relaties met mensen onder een bepaalde leeftijd. Nergens is deze leeftijd lager dan 12 jaar. In 27% van de Europese landen zijn instemmende seksuele relaties met 14-jarigen legaal, in 22% van de landen met 15-jarigen, in 37% met 16-jarigen. In een meerderheid van de landen is dit ook het geval wanneer de oudere partner de relatie aanknoopt. In bijna alle Europese landen zijn seksuele relaties vanaf 16 legaal. De meeste staten gebruiken een hogere leeftijdsgrens voor seksuele relaties met autoriteitsfiguren en maken geen onderscheid tussen heteroseksuele en homoseksuele relaties (Graupner, 2000). Jongeren groeien vandaag op in een geglobaliseerde wereld en knopen relaties aan ver buiten de landsgrenzen. Vanuit juridisch oogpunt dus geen makkelijke opgave om te weten wat wel en niet mag (Waites, 2005). Schuldig verzuim De wet zegt dat je iemand moet helpen of voor een persoon hulp inroepen die in groot gevaar verkeert en dat je strafbaar bent als je dat niet doet. Je moet dus helpen als je weet dat iemand zal verkracht worden. Onderwijsspecifieke aanknopingspunten In onderwijs zijn er verschillende aanknopingspunten te vinden om te werken aan een beleid rond lichamelijke ‘ 8 Age of consent for sex worldwide. Ingekleurde wereldkaart met leeftijdsgrenzen vind je op www.wikipedia.org en seksuele integriteit. Het fundament wordt gevonden in leergebiedgebonden, leergebiedoverschrijdende, vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen. Voor secundair onderwijs zie bijlage 1 en 2 in ‘Relationele & seksuele vorming. Handboek voor secundair onderwijs’ (Sensoa, 2011). Er worden ook heel wat instrumenten ter beschikking gesteld van scholen waarin linken kunnen worden gelegd naar het beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Zo is er onder meer de publicatie ‘Pesten en geweld op school: handreiking voor een daadkrachtig schoolbeleid’ van Deboutte (2009). Het geeft scholen richtlijnen voor een globale aanpak en reikt hefbomen en bouwstenen aan om stapsgewijs te komen tot een integrale benadering voor het aanpakken van antisociaal gedrag op school. Ook het beleidsplan pesten van de vzw Limits in samenwerking met het Departement Onderwijs en Vorming bevat linken voor het werken aan een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit. Het beleidsplan pesten werd opgesteld ter preventie en bestrijding van geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag op school, in het verlengde van de federale wet van 11 juni 2002 over de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. Er is een beleidsplan in twee delen: één voor de personeelsleden en één voor gedrag van de leerlingen (zie www.ond.vlaanderen.be/antisociaalgedrag). Tevens werd gezorgd voor een Steunpunt Ongewenst gedrag op School van de VZW Limits (zie ‘wegwijzer’). Alle schoolbetrokkenen kunnen er terecht voor informatie en advies, melding of bemiddeling. Voor het werken aan een beleid rond lichamelijke en seksuele integriteit zijn er ook twee engagementsverklaringen te vermelden. De eerste betreft de enga- Achtergrondinformatie | 93 gementsverklaring ter bescherming van de seksuele integriteit van de minderjarige in het onderwijs. Deze engagementsverklaring werd op 29 februari 2012 ondertekend door minister Pascal Smet, de onderwijskoepels en pedagogische begeleidingsdiensten, de permanente ondersteuningscellen van de CLB’s en de centrumnetten, de Vlaamse scholierenkoepel en de ouderkoepels. Daarmee engageren ze zich om een beleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit vorm te geven (zie www.ond.vlaanderen.be/ antisociaalgedrag). Het uitwerken van dit Raamwerk voor Seksualiteit en Beleid in onderwijs is een concreet gevolg van de engagementsverklaring. In het verlengde daarvan zijn er ook trainingen voorzien voor de vertegenwoordigers van de engagementsverklaring. Zij geven op hun beurt de trainingen door. De tweede engagementsverklaring handelt over de gelijke behandeling van hetero- en holebiseksualiteit in het onderwijs (zie www.ond.vlaanderen.be/ diversiteit/engagement/files/verklaring20020606. pdf). In het verlengde daarvan is een samenwerkingsverband opgericht, dat een structuur moet uitbouwen en initiatieven wil opzetten om een duurzaam holebien transgenderbeleid in het onderwijs te versterken. Tenslotte is er ook het werk van de commissie Gezondheidsbevordering van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). De commissie Gezondheidsbevordering is een overlegorgaan binnen de VLOR met vertegenwoordigers uit het onderwijs, de overheid en de gezondheidssector. De commissie stelde een actieplan op om het gezondheidsbeleid in de Vlaamse scholen te ondersteunen. Dit wil schoolteams en toekomstige leraren vertrouwd maken met de ‘gezonde school’. De gezondheidsmatrix is één van de instrumenten om dit beleid vorm te geven. In het verlengde van de werking van de commissie Gezondheidsbevordering van de VLOR publiceerde de VLOR in 2011 een advies over welbevinden en gelijke kansen in het gezondheidsbeleid van de school. De aanbevelingen situeren zich binnen het actieplan ‘Op uw gezondheid II’. Hiermee pleit men voor een ‘whole school approach’ van welbevinden en gelijke kansen, in samenwerking met schoolnabije en externe partners. Link naar het advies: http://www.vlor.be/advies/advies-over-welbevindenen-gelijke-kansen-het-gezondheidsbeleid-op-school Dit advies bouwt verder op een eerder advies van de VLOR, namelijk het advies over gezondheidsbevordering op school, van maart 2009. De methodiek Gezonde school, gebaseerd op ‘the health promoting school’ (WHO) promoot gezondheidseducatie via vier strategieën (educatie, structurele maatregelen, afspraken, zorg en begeleiding) en vier werkingsniveaus (leerling, klas, school en omgeving). Voor een beschrijving van de methodiek, zie VLOR (2009) Vitaminen voor een gezondheidsbeleid op school, Brussel, VLOR.be en www.gezondopschool.be. Het lijstje met ondersteunende maatregelen voor scholen om antisociaal gedrag in het algemeen tegen te gaan is lang. Belangrijk is dat scholen niet telkens opnieuw het warm water uitvinden en voor elke nieuwe vorm van antisociaal gedrag herbeginnen. Het komt er op neer om dwarsverbindingen te zien en verder te bouwen op wat er is. Heel wat scholen zullen wellicht al stappen hebben ondernomen of maatregelen hebben uitgewerkt om te werken aan één of andere uitingsvorm van antisociaal gedrag, die ook voor een beleid over lichamelijke en seksuele integriteit van belang zijn. 1.5 E thisch kader Seksualiteit is in het verleden vaak de arena geweest van debatten met aan de ene kant conservatieve of traditionalistische standpunten en aan de andere kant meer libertaire opvattingen. Er zijn de laatste decennia grote veranderingen gebeurd op dit terrein, die voor een verschuiving hebben gezorgd in het denken over de morele dimensie van seksueel gedrag. Onze realiteit is complexer geworden als gevolg van een aantal maatschappelijke processen zoals: • Globalisering. • Het persoonlijke wordt zichtbaarder en meer publiek. • Emancipatie van groepen als vrouwen, homoseksuelen, transgenders, mensen met een beperking. • Veranderende positie van kinderen en jongeren. • Meer kennis en zicht op het voorkomen, de oorzaken en gevolgen van seksueel misbruik en de structurele factoren die dit mogelijk maken. • Meer gezinnen en families maken scheiding mee en zijn nieuw samengestelde of eenoudergezinnen. Deze evoluties zorgen voor een nood aan een aangepast ethisch kader en uitgangspunten die tegemoet komen aan die veranderende realiteit. We overlopen hieronder een aantal belangrijke concepten. Sexual/intimate citizenship Jeffrey Weeks (Weeks, 2003) en Ken Plummer (Plummer, 2002) ontwikkelen het concept van seksueel of intiem ‘burgerschap’, waarbij ze stellen dat seksualiteit een maatschappelijke component heeft. Het speelt zich niet uitsluitend af in de slaapkamers van mensen, maar ook op straat, in de media en op internet. Vandaag zijn in de meeste westerse landen de rechten op een bevredigend intiem en seksueel Achtergrondinformatie | 94 leven, die voor een oudere generatie bijna onbereikbaar leken, een evidentie. Elke westerse politiek moet rekening houden met de rechten en mogelijkheden van zijn bevolking op dat vlak en de invloed van intieme en seksuele kwesties op de kwaliteit van leven. In de kern van deze kwaliteit van leven zit seksualiteit. Naar een seksuele democratie Vanuit de discussie over fundamentele mensenrechten worden hiërarchie en traditionele verhoudingen tussen mensen in vraag gesteld. Meer informele, democratische en gelijkwaardige seksuele relaties worden de norm. Het is een democratisch recht om zelf ons lichaam te controleren (‘bodily self-determination’). Een democratische moraal zou gedrag beoordelen op basis van de wijze waarop partners met elkaar omgaan, de consideratie die ze voor elkaar hebben, de afwezigheid van dwang of druk en de mogelijkheid om vrij en gelijkwaardig te onderhandelen, hun openheid naar elkaar, de mate van plezier en behoefte die ze kunnen bevredigen. De grenzen van dit recht op zelfbepaling liggen in het gevaar of de bedreiging die gedrag voor zichzelf of voor anderen kan betekenen. Het recht om keuzes te maken is altijd verbonden met een bepaalde context,en kan niet los van een ruimere sociale omgeving worden gezien. Daarom is dit recht om te kiezen zowel gebaseerd op de erkenning van verschil in individuele noden en doelen, alsook in de wijze waarop deze worden geleefd. Seksueel pluralisme Pluralisme betekent dat seksualiteit niet intrinsiek goed of slecht is, maar een veld van mogelijkheden biedt, die beoordeeld moeten worden door de context waarbinnen ze plaatsvinden. Seksueel pluralisme (Weeks, 1998) is de acceptatie van diversiteit als de norm van onze cultuur. Een pluralistische benadering heeft niet als doel nieuwe absolute waarden te propageren, eerder richtlijnen voor besluitvorming te formuleren. De klemtoon ligt op de voordelen van keuzevrijheid en de condities die deze keuzevrijheid beperken. Het menselijke gebaar Het vorige hoeft niet te betekenen dat de waarden waarop wij onze seksuele gedragingen baseren niet meer valabel zijn, integendeel. We leven in een tijdperk waarin waarden ons kunnen helpen de onzekerheid en complexiteit te overbruggen. In de kern van ons seksueel gedrag zit de nood aan wederzijdsheid, de nood aan een continue betrokkenheid op anderen. Gelijkwaardige wederzijdse relaties, waar solidariteit impliceert dat we zorg dragen en verantwoordelijkheid nemen voor elkaar, worden de norm. Dit impliceert ook een geloof in de waardigheid van de ander, de nieuwsgierigheid om over anderen te leren, de bereidheid geweld in intieme relaties te vermijden. Het impliceert een erkenning van gelijkwaardigheid en interafhankelijkheid, en een engagement om conflicten op een democratische manier uit te klaren, door dialoog. Seksuele cultuur Een ars erotica of ethica der zinnen moet de lacune invullen die is ontstaan door het wegvallen van verbodsbepalingen en conservatieve morele principes, anders dreigen we zelf slachtoffer te worden van consumerisme, onverschilligheid en uitspattingen (Raes, 1997). We zijn moreel verplicht op zoek te gaan naar een seksuele ‘geletterdheid’, in tegenstelling tot een seksueel analfabetisme, om de nieuwe vrijheden op een positieve manier vorm te geven (Gescinska, 2009). In deze benadering duidt men op het verschil tussen permissiviteit en tolerantie. Permissiviteit leunt sterk aan bij onverschilligheid, en verhindert niet dat we ook permissief worden ten aanzien van het gebruik van geweld tegen vrouwen. Het is ook niet omdat pornogebruik democratisch wordt, dat we het met zijn allen moeten gaan propageren. Het is niet omdat we seksualiteit kunnen commercialiseren, dat we moeten blij zijn met het bestaan van seksueel Disneyland. Een seksuele cultuur moet dus tegenwicht bieden en bestaat uit volgende bouwstenen: •B ekwaamheid en meesterschap in praktijk: men moet zich bewust zijn dat seksualiteit een dynamisch karakter heeft en dat men zijn seksualiteit een plaats moet geven in zijn leven. •A utonomie en seksualiteit: zelfreflectie en zelfbepaling zijn essentieel in een goed seksueel leven, in combinatie met een open democratische dialoog. We behandelen de ander ook als een autonoom en zelfbepalend wezen, wat impliceert dat de notie van ‘consent’ of wederzijdse toestemming onlosmakelijk verbonden is met autonomie. •E xterne inmenging en morele verantwoordelijkheid: een begrenzing van de persoonlijke keuzevrijheid is nodig en het belang van seksuele opvoeding wordt benadrukt. Criteria van vet Vlaggensysteem Opvoeders die met seksueel (grensoverschrijdend) gedrag van kinderen geconfronteerd worden, hebben nood aan een referentiekader om met dit gedrag om te gaan. De kernvraag is of bepaald seksueel gedrag wel of niet acceptabel is en waarom. Om deze vaag te kunnen beatwoorden, gaan we na of aan zes criteria is voldaan. Het Vlaggensysteem (Frans & Franck, 2010) presenteert een ethisch kader, dat de ruggengraat uitmaakt van de methodiek. De bedoeling van het systeem Achtergrondinformatie | 95 bestaat erin dat men seksueel gedrag correcter en genuanceerder kan beoordelen, dat men een betere communicatie kan aangaan met alle partijen en een consequenter ‘pedagogisch plan’ kan uitzetten met alle betrokkenen. Deze criteria zijn: • Toestemming (wederzijds). • Gelijkwaardigheid. • Vrijwilligheid. • Gepast voor leeftijd of ontwikkeling. • Gepast voor de context. • Zelfrespect. (zie beleidsinstrument ‘Het Vlaggensysteem’) Klasse bracht een speciaal nummer uit van de eerste lijn over seksueel grensoverschrijdend gedrag op school, het Vlaggensysteem is daarin gepresenteerd. Zie http://issuu.com/klasse_leraren/docs/kvl_el2_09 1.6 Kwaliteit van leven Dit denkkader verzamelt een aantal benaderingen die als gemeenschappelijke noemer hebben dat ze ons helpen de kwaliteit van leven van een kind of jongere in te schatten en te verbeteren. In tegenstelling tot een curatief of preventief kader, richten deze modellen zich op het vergroten of versterken van de positieve en beschermende factoren voor het (seksuele) leven van kinderen en jongeren. De preventiepiramide De preventiepiramide van J. Deklerck, een referentiekader voor de uitbouw van een preventie- en veiligheidsbeleid op school met specifieke en algemene maatregelen, is het model waar men zich kan op baseren om een kwaliteitsbeleid vorm te geven. Onderaan de piramide bevindt zich het niveau nul, waarmee men verwijst naar alle factoren die mee de gelijke kansen, slagkracht, capaciteit en groeipotentieel beïnvloeden (zie www.ond.vlaanderen.be/antisociaalgedrag). Het zorgcontinuüm Het zorgcontinuüm, een kader om de leerlingenzorg te structureren, is gebaseerd op deze preventiepiramide. Hier voorziet men vier fases van zorg voor leerlingen: FASE 0 een brede basiszorg. Het onderwijs sluit aan bij de noden en vragen van zoveel mogelijk leerlingen. Het aanbod is zo gecreëerd dat zoveel mogelijk leerlingen er voordeel uit halen. Kwaliteitsvol onderwijs betekent een globale aanpak van zorg op schoolniveau. Voorbeelden zijn hier een beleid rond relationele en seksuele vorming, een veilig en positief schoolklimaat, duidelijke afspraken die de lichamelijke en seksuele integriteit van de leerling bevorderen, een alertheid op signalen van seksueel grensoverschijdend gedrag, laagdrempelige aanspreekpunten voor leerlingen, competente leerkrachten, een stimulerende leeromgeving… FASE 1 verhoogde zorg voor die leerlingen die nood hebben aan extra ondersteuning. Er zijn extra maatregelen mogelijk, die gerealiseerd kunnen worden binnen de klascontext. Hier kan een school beroep doen op de schoolnabije partners voor het opstellen van de begeleidingsplannen. Voorbeelden hier zijn aandacht in de lessen RSV voor specifieke problemen (bijvoorbeeld privacy en internet), aangepast RSV-materiaal, een goede communicatie met ouders, professionalisering en kennisdelen binnen het schoolteam. FASE 2 uitbreiding van de zorg als de begeleiding dreigt vast te lopen. Als er nood is aan bijkomende inzichten kan het CLB, de cel leerlingenbegeleiding in samenspraak met de school, de ouders en de leerling een diagnose opstellen en een individueel traject aanbieden. Voorbeelden hier zijn weerbaarheidstrainingen, psycho-educatie rond seksualiteit en grenzen, doorverwijzing voor een leertraject of andere vormen van hulp. FASE 3 school op maat. Hier wordt de keuze naar een alternatieve begeleiding op maat begeleid. Continuüm van zorg FASE 0 preventie basiszorg FASE 1 FASE 2 FASE 3 verhoogde zorg uitbreiding van zorg Overstap naar school op maat Een continuüm betekent dat de fases op elkaar verder bouwen en aansluiten. Naarmate de leerling meer zorg nodig heeft, worden andere maatregelen genomen en verandert de rol van verschillende betrokkenen. Het uitgangspunt is dat er tijdens de eerste fases voldoende inspanningen worden geleverd. Dit wordt voorgesteld aan de hand van een omgekeerde driehoek. De omgekeerde driehoek vestigt de aandacht op het belang van de kwaliteit van de geïntegreerde zorg/begeleiding als vangnet. Er worden fasen (0,1,2,3) genoemd maar in tegenstelling tot het zgn. lijnenmodel, dat zijn oorsprong vond in de zorgsector, wil dit model de samenwerking van de verschillende actoren binnen het onderwijs benadrukken. Achtergrondinformatie | 96 Geïntegreerde zorg voor leerlingen Het zorgcontinuüm past bij een visie die ‘geïntegreerde zorg typeert als een ‘whole-school approach’ waarbij de begeleiding die leraren bieden aan leerlingen dient ingebed te zijn in een school die enkele cruciale kenmerken met betrekking tot zorg vertoont: een duidelijke zorgvisie, een ondersteunende rol van de directie, ondersteunende structuren en systemen binnen de school, schoolinterne samenwerking, samenwerking met ouders, samenwerking met externen en professionalisering van het schoolteam’. De logica is dus dezelfde als de beleidsniveaus (kwaliteit, preventie en reactie) in de beleidsdriehoek op p 14. Brede basiszorg in het zorgcontinuüm (fase 0) staat voor kwaliteitszorg en preventiebeleid, verhoogde zorg (fase 1) staat voor preventiebeleid en de start van een reactiebeleid. Uitbreiding van zorg en zorg op maat (fasen 2 en 3) vallen onder het reactiebeleid. Handelingsgericht werken op school Handelingsgericht werken vertelt ons hoe we een begeleiding kunnen uitvoeren. Zowel de school als het CLB werkt volgens deze uitgangspunten en vertrekt van de noden van de leerlingen. 1. Onderwijsbehoeften van de leerling: de begeleiding van een leerling richt zich op wat de individuele leerling nodig heeft. Zo kan het aanbod beter afgestemd worden op zijn specifieke noden. Dit veronderstelt dat leraren zich bewust zijn van de (grote) verschillen die bestaan tussen leerlingen en hierop inspelen. 2. Transactioneel (afstemming en wisselwerking): er is voortdurend wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen de leerling en zijn context. De begeleiding heeft aandacht voor deze leerling in deze klas, bij deze leraar, op deze school, van deze ouders. 3. De leraar doet ertoe: dit uitgangspunt benadrukt de centrale rol van elke leraar. Hij levert een cruciale bijdrage aan de ontwikkeling en ontplooiing van de leerlingen. Voldoende aandacht voor de ondersteuningsbehoeften van de leraren kan bijdragen tot een brede taakopvatting en een grotere handelingsbekwaamheid. 4. Positieve benadering: aandacht voor het positieve en de sterke kanten biedt een tegengewicht voor een te negatief beeld van de leerling en/of zijn context. Positieve kenmerken van de leerling/leraar/ ouders en ook situaties waarin bepaalde problemen niet voorkomen, bieden aanknopingspunten om te handelen. Het positieve versterken kan tot betere resultaten leiden dan het negatieve om te buigen. 5. Constructieve samenwerking: de leden van het schoolteam, CLB, ouders en leerlingen participeren actief en als partners, elk vanuit zijn eigen deskundigheid. Het schoolteam en de CLB-medewerker zijn de professionals, ouders en leerlingen zijn ervaringsdeskundigen. Vragen en opmerkingen van ouders en leerlingen worden ernstig genomen. Er wordt niet enkel over hen gesproken, maar ook met hen. 6. Doelgericht: elke actie moet nodig en nuttig zijn in functie van het doel dat beoogd wordt. Breed geformuleerd is dat het creëren van optimale ontwikkelingskansen. Bij het nemen van maatregelen voor individuele leerlingen of klasgroepen bestaat over de concreet geformuleerde doelen een consensus bij alle betrokkenen over de wenselijkheid en haalbaarheid ervan. 7. Systematisch en transparant: een systematische aanpak komt de leerlingenbegeleiding ten goede. Er worden heldere afspraken gemaakt over wie wat tegen wanneer doet en waarom dat best op die manier gebeurt. De transparantie komt tot uiting in het feit dat alle betrokkenen de gemaakte afspraken kennen en naleven. Herstelgericht werken op school Niet alleen een brede basiszorg, maar ook aandacht voor goede curatieve maatregelen maakt deel uit van de aandacht voor de kwaliteit van leven op school. Eén van de initiatieven is HERGO of Herstelgericht Groepsoverleg op school. Daarbij gaan dader en slachtoffer, elk met hun achterban, samen met een moderator op zoek naar een vorm van herstel van de toegebrachte schade. Men probeert een oplossing te vinden voor wat is gebeurd, door na te gaan hoe de schade kan hersteld worden en wat een slachtoffer nodig heeft om de draad terug op te pakken. Meer informatie op http://www.ond.vlaanderen.be/leerplicht/actoren/ time-out. 1.7 S eksuele gezondheid Seksuele gezondheid is de noemer voor een benadering waarin men een positieve invulling geeft aan de condities die mensen nodig hebben om deze gezondheid te vrijwaren. Seksuele gezondheid is een ideale kapstok om een totaalbeleid op vlak van lichamelijke en seksuele integriteit aan op te hangen. Niet alleen heeft men in deze benadering oog voor goede hulp en services, ook preventieve gezondheidszorg en opvoeding krijgen een plaats, naast het vrijwaren van de algemene condities waarbinnen de seksuele gezondheid van mensen kan gegarandeerd worden. De definitie van seksualiteit volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) luidt als volgt: ‘Seksualiteit vormt een centraal aspect van het menszijn doorheen de levensloop en omvat zowel seks als Achtergrondinformatie | 97 genderidentiteiten en –rollen, seksuele oriëntatie, erotiek, plezier, intimiteit en voortplanting. Seksualiteit wordt ervaren en komt tot uiting in gedachten, fantasieën, verlangens, overtuigingen, attitudes, waarden, gedrag, praktijken, rollen en relaties. Seksualiteit bevat in principe al deze dimensies, maar ze worden niet steeds alle waargenomen of tot uiting gebracht. Seksualiteit wordt beïnvloed door de interactie van biologische, psychologische, sociale, economische, politieke, ethische, wettelijke, historische, religieuze en spirituele factoren.’ Seksuele gezondheid De ‘United Nations International Conference on Population and Development’ (ICPD, Cairo 1994) formuleert seksuele gezondheid als volgt: ‘Seksuele gezondheid is een staat van lichamelijk, emotioneel, mentaal en sociaal welzijn op het vlak van seksualiteit; het is meer dan de afwezigheid van ziekte, disfunctie of gebrek. Seksuele gezondheid vereist zowel een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties, als de mogelijkheid om positieve en veilige seksuele ervaringen te hebben, vrij van dwang, discriminatie en geweld. Om seksuele gezondheid te bereiken en te handhaven, moeten ieders seksuele rechten worden gerespecteerd, beschermd en gerealiseerd.’ Reproductive health Op dezelfde internationale conferentie werd een definitie naar voren gebracht van ‘reproductive health’ ofwel voorplantingsgezondheid. Het wordt beschreven als ‘a state of complete physical, mental and social wellbeing and not merely the absence of disease or infirmity, in all matters relating to the reproductive system and to its functions and processes. Reproductive health therefore implies that people are able to have a satisfying and safe sex life and that they have the capability to reproduce and the freedom to decide if, when and how often to do so. Implicit in this last condition is the right of men and women to be informed and to have access to safe, effective, affordable and acceptable methods of family planning of their choice, as well as other methods of their choice for regulation of fertility which are not against the law, and the right of access to appropriate health care services that will enable women to go safely through pregnancy and childbirth and provide couples with best chance of having a healthy infant. (…) reproductive health care is defined as the constellation of methods, techniques, and services that contribute to reproductive health and wellbeing by preventing and solving reproductive health problems. It also includes sexual health; the purpose of which is the enhancement of life and personal relations, and not merely counselling and care related to reproduction and sexually transmitted diseases ’. Voor de onderwijscontext Sinds het schooljaar 2010-2011 biedt de Vlaamse overheid het vaccin tegen humaan papillomavirus (HPV) jaarlijks gratis aan alle meisjes in het eerste jaar secundair onderwijs in Vlaanderen aan. Voor het schooljaar 2013-2014 komt dit voor sommige richtingen in het Buitengewoon Onderwijs overeen met de meisjes geboren in 2001. Het gaat om een aanbod, niet om een verplichte vaccinatie. Humaan papillomavirus HPV is een virus dat veel voorkomt en waarvan er meer dan 100 types bestaan. Een klein aantal types kan bij meisjes en vrouwen op lange termijn baarmoederhalskanker veroorzaken. Via seksueel contact kunnen die types verspreid worden. Gelukkig verdwijnen de infecties meestal vanzelf. Twee types HPV (type 16 en 18) veroorzaken echter ongeveer 70% van alle gevallen van baarmoederhalskanker. Daartegen is vaccinatie mogelijk. Vaccinatie Vaccinatie is vooral doeltreffend vooraleer meisjes of vrouwen met het virus in aanraking zijn geweest. Aangezien besmetting mogelijk is door seksueel contact, wordt vaccinatie het best zo vroeg mogelijk gestart. Volledige vaccinatie bestaat uit 3 inentingen in de bovenarm in de loop van één schooljaar. Die kunnen gegeven worden door het CLB of door een arts naar keuze. In dat laatste geval komt er wel de kost van een raadpleging bij. Voor meisjes die niet in aanmerking komen voor de gratis vaccinatie, moeten vaccins zelf aangekocht worden in de apotheek, op voorschrift van een arts. Voor hen is er een gedeeltelijke terugbetaling voorzien via de mutualiteit (RIZIV), zodat elk vaccin 11 euro kost (voor een gewoon verzekerde). Vaccinatie gebeurt in dat geval door een arts naar keuze en niet door het CLB. Gezondheidsvragenlijsten CLB Op basis van de medische vragenlijsten die leerlingen en/of ouders/opvoedingsverantwoordelijken invullen, kan het CLB het medisch onderzoek voorbereiden. Naast identificatiegegevens wordt de algemene gezondheidstoestand bevraagd, mogelijke medische antecedenten, de vaccinatiestatus, enz. Leerlingen en ouders/opvoedingsverantwoordelijken kunnen aangeven of ze zich omtrent de ontwikkeling zorgen maken. Meer info over HPV: http://www.zorg-en-gezondheid.be/hpv/. Meer info over gezondheidsvragenlijst: http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/ document/document.asp?docid=14124. Achtergrondinformatie | 98 1.8 Traumatogene modellen Deze modellen beschrijven de gevolgen van seksueel misbruik en schending van de lichamelijke integriteit. Onderzoeken van de laatste 20 jaar bewijzen dat seksueel misbruik één van de ergste trauma’s is. Niet alle kinderen vertonen duidelijk zichtbare gevolgen zoals symptomen. Ongeveer 40% vertonen weinig of geen zichtbare symptomen. Ongeveer 10 tot 20% van deze asymptomatische kinderen gaat na 12 tot 18 maanden achteruit. Dit is het zogenaamde ‘sleeper effect’. De meeste kinderen die seksueel misbruik hebben meegemaakt, zijn min of meer symptomatisch. 62% kreeg tenminste één psychiatrische diagnose, 29% twee of meer (Putham, 1993). De school is één van de contexten waar kinderen en jongeren seksueel grensoverschrijdend gedrag meemaken. Ongeveer een op de tien jongeren wordt met een of andere vorm geconfronteerd. Meestal zijn het feiten zoals ongewenste aanrakingen, ongewenst kussen, begluren, intimideren en geslachtsdelen aanraken. De plegers zijn vaak andere leeftijdsgenoten, maar ook leraars of medewerkers gaan soms over de grens (De Rycke, 2012). Traumatogene model Finkelhor ziet vier dynamieken ontstaan die kunnen verklaren waarom er zo’n ernstige en langdurige gevolgen kunnen zijn na seksueel misbruik van kinderen: traumatische seksualisatie, stigmatisatie, verraad en machteloosheid (Finkelhor, 1986). Traumatogene factoren veranderen de waarneming en de emoties met betrekking tot de omgeving en maken een trauma door de vertekening van het beeld van het kind over zichzelf, over zijn wereld en over zijn affectieve capaciteiten. Traumatische seksualisatie Dynamiek Beloning voor seksueel gedrag Aandacht en affectie door seks Fetisjisme bepaalde lichaamsdelen Verkeerde opvattingen over seksuele moraal en seks Seks verbinden met negatieve emoties en herinneringen Psychologische impact Toename seksuele situaties Verwarring seksuele identiteit en seksuele normen Verwarring van seks met liefde, zorg krijgen en zorg geven Negatieve associaties bij seks Aversie voor seks en intimiteit Probleemgedrag Seksuele preoccupaties en Seksuele compulsiviteit Seksueel vroegrijp Agressief seksueel gedrag Promiscuïteit Prostitutie Seksuele dysfuncties Stigmatisatie Verraad Machteloosheid Dader beschuldigt slachtoffer Installatie zwijgplicht Kind schaamt zich over feiten Omgeving reageert geschokt over verbreking zwijgplicht Schuldinductie door anderen Opvatting dat slachtoffer beschadigd is Manipulatie Vwetsbaarheid en vertrouwen Verwachting beschermd te worden blijft onbeantwoord Welzijn slachtoffer wordt genegeerd Gebrek aan steun en Bescherming vanwege ouders Schending lichamelijke integriteit Kwetsbaarheid blijft Dader gebruikt geweld en trucs Kind voelt zich niet in staat het geweld te stoppen en zichzelf te beschermen Herhaalde angsten Geringe overtuigingskracht naar anderen toe Schuld Schaamte Laag gevoel van eigenwaarde Zichzelf als anders ervaren Verdriet, depressie Extreme afhankelijkheid Gering inschattingsvermogen Vertrouwenswaardigheid anderen Wantrouwen Kwaadheid Vijandigheid Angst, vrees Verlaagd gevoel van efficiëntie; Zichzelf als slachtoffer ervaren; Behoefte om te controleren; Identificatie met de agressor ; Isolement Drug- en alcoholgebruik Crimineel gedrag Zelfverminkend gedrag Suïcide Kleverig gedrag Kwetsbaarheid voor ander misbruik Machteloos tegenover misbruik eigen kinderen Isolement Moeite met intimiteit Huwelijksproblemen Agressief gedrag Delinquentie Nachtmerries Fobieën Psychosomatiek Depressie Dissociaties Fugues, spijbelen School- en werkproblemen Kwetsbaarheid voor verder misbruik Agressie, tiranniek gedrag Delinquentie Rolomkering naar daderschap Achtergrondinformatie | 99 Verstoorde hechting De hechtingstheorie (Bowlby, 1982) stelt dat gedurende het eerste levensjaar kinderen leren omgaan met stressvolle omstandigheden en negatieve emoties op een georganiseerde manier. Er zijn drie georganiseerde manieren om dat te doen. 1. Veilig gehechte kinderen zullen in een stressvolle situatie hun ontreddering uiten naar de ouder die in staat moet zijn om veiligheid te bieden en als basis dient voor verdere exploratie. 2. Kinderen die vermijdend gehecht zijn onderdrukken de expressie van negatieve emoties in de aanwezigheid van de ouder van wie ze verwachten dat ze deze emoties verwerpen of negeren. 3. Ambivalent gehechte kinderen zullen hun expressie maximaliseren om de aandacht te trekken van hun inconsistent reagerende ouder. Deze drie georganiseerde hechtingsstrategieën worden beschouwd als adaptief aan de omgeving van het kind en elke strategie zou moeten een maximum aan nabijheid mogelijk maken tot de hechtingspersoon op wiens gedrag men anticipeert. Kinderen met een misbruikverleden kunnen vaak niet in een van deze categorieën worden ondergebracht. Zij vertonen een gedesorganiseerde hechting (Van IJzendoorn et al, 1999) waarmee bedoeld wordt dat er een defect ontstaat in de bestaande en consistente strategie van emotieregulatie. Tegenstrijdig gedrag, stereotiep of onaangepast gedrag, lange tijd onbeweeglijk en bevroren houding, onmiddellijke vrees of angst voor de ouder zijn voorbeelden van ongeorganiseerde hechting. Deze gedragingen zijn indicaties dat het kind stress en angst ervaart die het niet kan oplos- sen omdat de bron van de angst en de enig mogelijke veilige haven dezelfde zijn. In deze paradoxale situatie valt het georganiseerde systeem van het kind uit. Misbruikende ouders veroorzaken gedesorganiseerde hechting bij hun kinderen omdat ze die met een paradox opzadelen: ze zijn de enig mogelijke bron van steun voor hun kinderen, terwijl ze tegelijk de kinderen afschrikken door hun onberekenbaar misbruikend gedrag. Kinderen met een gedesorganiseerde hechting ondergaan meer stress in de kinderjaren, worden meer agressief in de kleuterjaren en kunnen zelfs soms dissociatie in de jonge volwassenheid ontwikkelen. Deze vorm van hechting kan worden beschouwd als een belangrijke risicofactor in het ontwikkelen van psychopathologie bij kinderen. Een van de belangrijkste oorzaken van gedesorganiseerde hechting is kindermishandeling. Bijna de helft van alle mishandelde kinderen vertoont deze vorm van hechting, in vergelijking met 17% in een normale populatie. Vooral onverwerkt verlies of trauma bij de ouder was significant geassocieerd met gedesorganiseerde hechting bij de kinderen. Seksueel misbruik als ernstige stressvolle gebeurtenis Sarah Bal (Bal, 2003) onderzocht bij adolescenten het effect van een stressvolle ervaring en kwam tot de conclusie dat seksueel misbruik in ernst de andere stressvolle gebeurtenissen overtreft. Deze adolescenten rapporteerden meer stress gerelateerde symptomen zoals angst, depressie, boosheid, dissociatie, posttraumatische stressklachten en seksuele problemen dan de andere adolescenten. Zij rapporteerde ook een meer negatief zelfbeeld en meer negatieve emoties. DESNOSS of Disorders of Extreme Stress Not Otherwise Specified is een diagnose die beschrijft wat de effecten zijn op volwassenen van seksueel misbruik als kind. DESNOSS wordt gekarakteriseerd als: • Veranderingen in affectregulatie zoals aanhoudende dysforie, chronische zelfmoordgedachten, explosieve of onderdrukte woede. • Voorbijgaande veranderingen in bewustzijn zoals flashbacks en dissociatieve episodes. • Veranderend zelfbeeld inclusief hulpeloosheid, schaamte, schuld en zelfverwijt. • Veranderende relaties met anderen zoals aanhoudend wantrouwen, terugtrekking, falen van zelfbescherming en reddersfantasieën. • Veranderende systemen van betekenisgeving, inclusief verlies van geloof, hopeloosheid en wanhoop; • Somatisering. Invloed van trauma op kinderen Seksueel misbruik is voor kinderen een traumatische ervaring. De problemen die kinderen later ervaren kunnen beschouwd worden als traumagerelateerd. De oorsprong van deze problemen ligt bij de adaptieve respons op bedreiging. Hersenen reageren op dreiging met een set van voorspelbare neurobiologische, neuro-endocrine en neuropsychologische responsen. Bij dreiging ontstaat er een automatische alarmreactie die de fight or flight reactie genoemd wordt. Gevoelens, gedachten en gedrag worden gestuurd door de meer primitieve delen van de hersenen langs een alarmcontinuüm: een geleidelijke verhoging van de activiteit in het sympathisch zenuwstelsel, met als gevolg hogere hartfunctie, bloeddruk en ademhaling. Als fysieke vlucht niet mogelijk is, kan een dissociatieve reactie ontstaan waarbij de dreiging genegeerd wordt. Meestal is de alarmreactie een combinatie van zowel hyper-arousal en dissociatie gedurende dreiging. Achtergrondinformatie | 100 Beschermingsmechanismen als dissociatie, verlamming en vermijding zijn adaptieve processen na trauma, maar hoe ernstiger de symptomen na het trauma, hoe meer kans dat dit chronisch is en een permanente verandering teweegbrengt in het emotionele, gedragsmatige, cognitieve en fysiologische functioneren van het kind. Het is dit abnormale persisteren van een aanvankelijk adaptieve respons die leidt tot neuropsychiatrische stoornissen zoals Post Traumatische Stressstoornis (PTSS). We spreken van Post Traumatische Stressstoornis (PTSS) als zes criteria vervuld zijn (DSM IV): • Extreme traumatische stress samen met intense angst, ontzetting of ontredderd gedrag. • Aanhoudende herbeleving van de gebeurtenis, bijvoorbeeld in repetitief spel of opdringende gedachten; • Vermijding van cues met het trauma geassocieerd of emotionele bevriezing. • Aanhoudende fysiologische hyperreactiviteit of opwinding. • Signalen en symptomen moeten meer dan een maand na de gebeurtenis nog aanwezig zijn en het functioneren verstoren. • Acute vorm: symptomen zijn minder dan drie maand aanwezig; chronische vorm: symptomen zijn langer dan drie maand aanwezig; uitgestelde vorm: symptomen ontwikkelen zich pas na meer dan zes maand na het trauma. Gezondheidseffecten op volwassenen Het slachtofferonderzoek van Pieters e.a. (2010) ondervroeg de gevolgen voor de gezondheid van seksueel geweld op minderjarige leeftijd. De bevinding is dat deze gevolgen groter zijn dan die van geweld ervaren op volwassen leeftijd en dat in termen van depressie, slapeloosheid en in het bijzonder zelfmoordpogingen. Wat betreft stress ervaren slachtoffers van seksueel geweld relatief gezien drie keer meer dan niet-slachtoffers (16,4% versus 5,6%) hun dagen als ‘zeer stresserend’. Daarnaast hebben slachtoffers vaker te kampen met slapeloosheid dan niet-slachtoffers. Slachtoffers lijden ook drie keer meer dan niet-slachtoffers aan chronische depressies of angst (15,7% versus 5,5%). Dit effect is sterker voor vrouwen: een op vijf van de vrouwelijke slachtoffers leed de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek aan depressies en angstaanvallen. Als logisch gevolg van de grotere frequentie van depressiviteit en slapeloosheid, is vast te stellen dat het gebruik van slaapmiddelen en antidepressiva groter is bij slachtoffers van seksueel misbruik. Ook stelt men bij minderjarige slachtoffers een hoog aantal zelfmoordpogingen vast. Onderstaande cijfers zijn bovendien veel hoger dan die van slachtoffers van eender welke vorm van geweld op volwassen leeftijd: twee keer meer eenmalige pogingen (5,8% versus 2,6%) en vier keer meer meervoudige pogingen (6,6% versus 1,5%). Slachtoffers van seksueel geweld vóór 18 jaar doen ook drie keer vaker beroep op psychologische hulp dan niet-slachtoffers (13,9% versus 4,2%). In een samenvattend overzicht van Kenndall-Tackett (2002) worden de gevolgen van kindermishandeling op de gezondheid van de volwassen ‘survivor’ beschreven. Onder kindermishandeling verstaat zij psychologisch misbruik, fysiek misbruik, seksueel misbruik, middelenmisbruik, geestesziekte van de ouders, getuige van geweld op moeder en getuige van crimineel gedrag. Er zijn steeds meer bewijzen dat volwassen ‘survivors’ van seksueel misbruik in hogere mate te maken hebben met gezondheidspro- blemen. Er wordt in dit model vier mogelijke routes beschreven waarlangs slachtofferschap de gezondheid kan beïnvloeden. 1. D e gedragsroute Volwassen ‘survivors’ hebben meer kans zich in risicovol gedrag te engageren in middelengebruik, eetstoornissen, zelfmoord, risicoseks en slaapstoornissen. 2. D e sociale route Volwassen ‘survivors’ hebben vaak relaties die uitbuitend of misbruikend zijn. Veel volwassen ‘survivors’ omschrijven zichzelf als sociaal geïsoleerd. Deze moeilijkheden kunnen te maken hebben met interpersoonlijke stijl van ofwel een vermijdende ofwel een opdringerige houding. Er blijkt ook een hogere mate van huiselijk geweld voor te komen bij volwassen survivors van misbruik. 3. De cognitieve routes Kinderen die misbruikt zijn ontwikkelen een intern werkmodel waarbij zij de wereld zien als een gevaarlijke plek. Omdat ze in het verleden machteloos zijn geweest, overschatten ze het gevaar en de vijandigheid van hun huidige omgeving. Dit leidt ook vaak tot een onderschatting van de eigen zelfwaarde en zelfeffectiviteit in het omgaan met gevaar. Zo hebben ze chronische percepties van hulpeloosheid, machteloosheid en gevaar. Ook blijkt dat ‘survivors’ minder tevreden zijn met hun gezondheid en deze eerder omschrijven als pover. Een ‘survivor’ voelt zich verantwoordelijk voor het misbruik. Schuld is verbonden met laag zelfbeeld, angst voor relaties, verminderd comfort bij intimiteit. Indien een slachtoffer de schuld bij de pleger legt, heeft het slachtoffer minder problemen. Meer dan Achtergrondinformatie | 101 de helft van de vrouwelijke ‘survivors’ geeft zichzelf de schuld en die kans is groter wanneer het misbruik chronisch was of naarmate het slachtoffer jonger was. 4. D e emotionele routes Hieronder worden twee verschillende condities verstaan. • Depressie: volwassen ‘survivors’ hebben vier keer meer kans om in hun leven een zware depressie te ontwikkelen in vergelijking met mensen die geen misbruikgeschiedenis hebben. • Posttraumatische stress stoornis (PTSS): we spreken over PTSS bij symptomen als vermijding, opdringerigheid en hyperarousal. Dit is een mogelijke respons op stress. Van de patiënten met PTSS is twee op de drie een ‘survivor’ van seksueel misbruik. Onderwijsspecifieke aanknopingspunen Onderwijs heeft in het omgaan met trauma ook een belangrijke rol te vervullen. Zij zijn de grootste doorverwijzers bij seksueel misbruik en zijn zich bewust dat ze in het verloop van een traumabegeleiding een belangrijke rol kunnen spelen voor het kind en zijn ouders. Omgaan met verontrusting Er is groeiende aandacht voor het verhelderen en versterken van de positie van de hulpverlener t.a.v. kinderen en jongeren in verontrustende situaties. Verontrustende situaties zijn situaties die door een hulpverlener, een kind of jongere of zijn ouders en/ of een derde als verontrustend worden ingeschat/ beoordeeld omdat ze: • De ontwikkelingskansen van een minderjarige bedreigen (de provisie-, protectie- of participatierechten van de minderjarige worden geschonden). • De (psychische, fysieke of seksuele) integriteit van een minderjarige of van één of meer gezinsleden aantasten. • Een combinatie van deze perspectieven omvatten. In het omgaan met verontrusting kan de hulpverlener volgende stappen in acht nemen. Meer informatie over de jeugdhulpverlening op https://wvg.vlaanderen.be/jeugdhulp. • Let op je buikgevoel. • Breng signalen in kaart. • Vraag advies aan deskundige collega’s. • Praat met cliënt, ouders en kinderen. • Weeg aard, ernst en risico af. • Beslis of je hulp organiseert of melding doet bij een gemandateerde voorziening (Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of een Ondersteuningscentrum Jeugdzorg). Signs of safety De methode ‘Signs of Safety’ beoogt een veilige (opvoed) situatie voor het kind te creëren door een partnerschap aan te gaan met de ouders in een situatie waarin kindermishandeling of verwaarlozing wordt vermoed of is aangetoond. Van elke hulpverlener wordt verwacht dat hij kan omgaan met verontrustende situaties. Hij beschikt daartoe over een aantal instrumenten om de situatie in te schatten. De ‘signaallijst verontrustende opvoedingssituaties’ is daar een voorbeeld van. Als hij twijfelt kan hij terugvallen op zijn team om mee de risico’s te taxeren. Een voorziening moet ervoor zorgen dat de medewerkers toegerust zijn om met verontrustende situaties om te gaan. De recent door Integrale Jeugdhulp aangestuurde vormingsreeks ‘maatschappelijke noodzaak’ wil daartoe bijdragen. De intersectorale toegangspoort (ITP) is nieuw en zal beslissen over de toegang tot alle niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening. Niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening is die jeugdhulpverlening waar je enkel naartoe kan met het akkoord van deze intersectorale toegangspoort. De intersectorale toegangspoort wordt provinciaal georganiseerd (met als administratieve zetel de provinciehoofstad) en bestaat uit twee onafhankelijk werkende teams: een indicatiestellingsteam en een team jeugdhulpregie. De doelgroep bestaat uit alle gezinnen waarin fysieke, emotionele en seksuele kindermishandeling of verwaarlozing vermoed wordt of is gesignaleerd. Signs of Safety is een oplossingsgerichte benadering. In alle fasen van het traject wordt samengewerkt met het gezin en de direct betrokkenen, met strikte handhaving van voorwaarden om de veiligheid van het kind/de kinderen te waarborgen. Een professional brengt samen met de betrokkenen de situatie gedetailleerd in kaart. Gezamenlijk maken zij een veiligheidsplan waarin SMART-geformuleerde afspraken staan die door alle betrokkenen zijn geaccepteerd. De professional ziet toe op naleving van de afspraken. Conferenties worden ingezet als middel om het gezin en het bijbehorende netwerk bij de aanpak te betrekken, hun engagement te vergroten en realistische doelen te kunnen stellen. Bij het netwerk horen ook professionals van bijvoorbeeld een onderwijsinstelling, politie en maatschappelijk werk. Het Signs of Safety model bevat zes praktijkelementen die samen een leidraad voor het handelen van de professional vormen om de constructieve kant van de capaciteiten van een gezin beter te laten uitkomen, te versterken en te beoordelen. De basishouding van de professional is een essentieel onderdeel van de aanpak. Een juiste basishouding betekent dat de profes- Achtergrondinformatie | 102 sional de cliënt respecteert als iemand die het waard is om mee te werken en ervan uitgaat dat de cliënt zelf kan bijdragen aan het oplossen van de mishandelingsituatie. In het handboek wordt de basishouding aan de hand van praktische uitgangspunten verder uitgewerkt (zie methodenbeschrijving Signs of Safety in Databank Effectieve Interventies Huidelijk Geweld op www.movisie.nl). Life Space Crises Intervention Life Space Crisis Interventie (LSCI) is een methodische, verbale interventiemethodiek voor kinderen en jongeren in crisis. Als een kind/jongere door een stressvol incident in conflict komt met leeftijdsgenoten, opvoeders of leraars kan dit gepaard gaan met heftige emoties. LSCI levert een procedure om gericht met die emoties om te gaan en te vermijden dat de situatie ontwrichtend werkt of zelfdestructief gedrag veroorzaakt. Deze methodiek werkt bij kinderen en jongeren tussen 6 en 20 jaar die gedragsstoornissen vertonen en stressvolle situaties niet kunnen hanteren. De jongeren moeten een voldoende begrip van taal hebben om een gesprek te voeren en een redenering mee op te zetten. LSCI is toepasbaar in schoolsituaties en in (semi-) residentiële voorzieningen voor opvang en begeleiding van jongeren. LSCI stelt een begeleider in de mogelijkheid om direct na een crisis met een kind te praten. Dit verloopt in een aantal fasen en kan in tijd variëren van 15 tot 30 minuten. (Uit: Long, N.J., Wood, M.M. & Fecser, F. (2003). Praten met kinderen en jongeren in crisissituaties. Tielt, Lannoo.) LSCI wil het gedrag veranderen, angst reduceren, het gevoel van eigenwaarde versterken, begrip voor en inzicht in het gedrag van anderen vergroten. Achtergrondinformatie | 103 2 Normatieve lijst seksuele ontwikkeling Wat? Een document dat de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren in kaart brengt en voorbeelden geeft van seksueel gedrag dat aanvaardbaar is (groene vlag), licht grensoverschrijdend is (gele vlag), ernstig grensoverschrijdend is (rode vlag) en zwaar grensoverschrijdend is (zwarte vlag). Waarom? Het geeft een neutraal en genuanceerd beeld en kan helpen discussie en meningsverschillen te onderbouwen. Het geeft richting aan het pedagogisch handelen door vlaggen te linken aan een pedagogische reactie per kleur van vlag. Wie? Elk lid van het schoolteam. Opgepast! De lijst beschrijft gedrag tot 18 jaar. Voor volwassenen blijven alle criteria voor gewenst seksueel gedrag dezelfde, met uitzondering van het leeftijds- of ontwikkelingsadequaat aspect, omdat er in principe geen onderscheid meer wordt gemaakt vanaf de leeftijd van 18 jaar. De lijst houdt geen rekening met contextgebonden regels. In schoolcontexten zal seksueel gedrag van kinderen en jongeren minder op zijn plaats zijn omdat de nodige privacy niet kan gegarandeerd worden en krijgt een groene vlag vaak een verschuiving naar gele vlag. Een groene vlag kan echter nooit een rode vlag worden, enkel omwille van de context. 2.1 Hoe aan de slag met de normatieve lijst? De normatieve lijst kan men als instrument gebruiken om het leeftijdsspecifieke van de seksuele ontwikkeling te checken. De lijst is gebaseerd op westerse literatuur en vermeldt deze gedragingen die bij ongeveer 20% van de kinderen en jongere zijn geobserveerd. Men gaat ervan uit dat deze gedragingen functioneel zijn in de ontwikkeling. Tegelijk werd een toepassing van de criteria van het Vlaggensysteem doorgevoerd, zodat het gedrag ook voldoet aan de criteria voor acceptabel en gezond seksueel gedrag, als het als ‘groen’ wordt bestempeld. Ook als een gedrag licht gevaarlijk of grensoverschrijdend is, krijgt het een geel label. Rode en zwarte vlag zijn voorbeelden die minder vaak voorkomen in de ontwikkeling en beschadigend kunnen zijn. pen, wanneer omstaanders niet ingrijpen of bagatelliseren, als het slachtoffer nergens terecht kan; • Wanneer een kind jonger is van 12 jaar. •W anneer dwang, chantage, geweld of manipulatie gebruikt worden. •N aarmate er meer schending van de privacy is (meer personen en langer). In de normatieve lijst zijn voorbeeldgedragingen opgenomen die kunnen helpen om te situeren welke inschatting in de praktijk kan worden gemaakt. Veel zal echter afhangen van wie de betrokkenen zijn, welke context speelt en of het gedrag daadwerkelijk geobserveerd is. Het is geen bijbel, maar een werkinstrument om tot teamafspraken te komen. Het continuüm van groene naar zwarte vlag neemt voornamelijk de potentiële schade als referentie; seksueel grensoverschrijdend gedrag verzwaart in ernst • Bij herhaling. • Naarmate meer fysiek contact en penetratie: verbaal gedrag is minder beschadigend dan fysieke aanrakingen. • Naarmate grotere ongelijkwaardigheid tussen betrokkenen: iemand met gezag of in een vertrouwensrelatie, met meerderen tegen minderen, oudere kinderen versus jonge kinderen…. • Naarmate er meer angst wordt ervaren: de stress die de angst veroorzaakt heeft een traumatiserend effect; • Als er weinig steun is in de omgeving; wanneer een slachtoffer wordt geïsoleerd of niet kan ontsnap- Achtergrondinformatie | 104 2.2 De normatieve lijst in een notendop © Sensoa LEEFTIJD BABY’S van 0 tot 1,5 jaar PEUTERS van 1,5 tot 3 jaar GROENE VLAG ••Duimzuigen, exploratie van het eigen lichaam en genitaal spel ••Interesse en willen aanraken van genitaliën van anderen ••Naakt rondlopen of kruipen ••Seksuele opwinding en erecties komen voor ••Stoeien en knuffelen ••Gluren, aanraken, nieuwsgierig onderzoeken ••Eigen geslachtsdeel wordt ontdekt als lustvol; zelfbevrediging komt voor ••Grote interesse in naakte lichamen; naakt rondlopen ••Gebruik van ‘vieze woorden’ KLEUTERS ••Genderbesef en rollenpatroon ••Vragen stellen over of het willen van 3 aanraken van borsten, achterwerk tot 6 jaar of genitaliën van vertrouwde volwassenen (bijvoorbeeld tijdens het baden) ••Zelfbevrediging komt voor ••Seksuele spelletjes (doktertje, moedertje en vadertje); stapelen (naakt op elkaar liggen) ••Gebruik van ‘vieze woorden’; moppen en tekeningen over seks ••Kusjes geven, verliefdheid KINDEREN ••Uitdagend en verleidelijk gedrag vertonen t.a.v. volwassenen, bijvan 6 voorbeeld op schoot klimmen en tot 11 jaar aanhalig zijn ••Schaamtegevoel en preutsheid ••Grote nieuwsgierigheid en verlangen naar kennis ••Mopjes en tekeningen over seks. ••Veel experimenteren en verkennen eigen lichaam ••Gevoelens van verliefd zijn geraken gepaard met lichamelijk contact: eerste voorzichtige aanrakingen, zoenen ••Seksuele spelletjes met andere kinderen, maar meer in het geniep. ••Zelfbevrediging, ook wederzijds. ••Praten over seks en samen naar seksplaatjes kijken GELE VLAG ••Niet beschreven RODE VLAG ••Niet beschreven ZWARTE VLAG ••Niet beschreven ••Eenmalig borsten aanraken indien de context dit niet toelaat ••Eenmalige poging tot het ontbloten van andermans geslachtsdelen zonder diens toestemming ••Mooning (opzettelijk ontbloten en toekeren van het eigen achterwerk) ••Tong in iemands mond steken tijdens het kussen ••Storend bezig zijn met zelfbevrediging of met seksspelletjes ••Herhaald vieze woorden uitspreken wanneer de context het niet toelaat ••Eenmalig seksueel expliciete taal, geluiden en tekeningen maken ••Eenmalig gluren, exhibitionisme, naar porno kijken ••Veel bezig zijn met zelfbevrediging (solo of wederzijds) ••Seksueel gore gesprekken met leeftijdsgenoten ••Niet bij de leeftijd passende seksuele kennis ••Tong in iemands mond steken tijdens het kussen ••Seks nabootsen ••Herhaald seksueel expliciet taalgebruik ••Mooning ••Aanwrijven van lichaam tegen anderen en Lolitagedrag (verleidelijk gedrag t.a.v. volwassenen) ••Mooning (opzettelijk ontbloten en toekeren van het eigen achterwerk) ••Eenmalig gluren ••Eenmalig tekeningen over onzedelijke en/ of gewelddadige seks; seksuele schuttingtaal ••Eenmalig anderen willen uitkleden zonder toestemming; gluren ••Tong in de mond tijdens kussen ••Onbekenden knuffelen ••Eenmalig tonen van geslachtdelen (ook via webcam) aan onbekenden ••Anderen storen met (wederzijdse) zelfbevrediging; seksueel expliciet gedrag met leeftijdsgenoten ••Naar sekslijnen bellen ••Objecten in de anus/vagina steken ••Oraal contact met geslachtsdelen ••Herhaalde pogingen tot aanraken of ontbloten van andermans geslachtsdelen ••Herhaald oraal contact met geslachtsdelen ••Objecten in de anus/vagina steken ••Herhaalde seksuele pesterijen ••Herhaald gluren, exhibitionisme, naar porno kijken ••Dwangmatige zelfbevrediging ••Oraal aan andermans geslachtsdelen komen ••Angst opwekken ••Met manipulatie of druk, chantage seksuele aanraking afdwingen ••Poging tot geslachtsgemeenschap ••Herhaald seksueel expliciete gesprekken met groot leeftijdsverschil ••Herhaald objecten in de anus/ vagina steken ••De andere pijn doen tijdens seksuele spelletjes ••Herhaald oraal contact ••Herhaalde pogingen tot geslachtsgemeenschap ••Verlagen of vernederen van zichzelf met seksuele thema’s (bijvoorbeeld kledij die zicht toelaat op borsten e.d.) ••Herhaaldelijk gluren ••Herhaaldelijk tekeningen over onzedelijke en/of gewelddadige seks; seksuele schuttingtaal ••Expliciete gesprekken over seks met leeftijdsverschil. ••Eenmalige seksuele pesterijen ••Herhaaldelijk anderen willen uitkleden zonder toestemming ••Eenmalig aanraken van geslachtsdelen met mond ••Herhaaldelijk tonen van geslachtdelen (ook via webcam) aan onbekenden ••Eenmalig onder (groeps-)druk dwingen mee te doen aan seksspelletjes ••Voorwerpen in de vagina/anus stoppen ••Opvallend met seks bezig (ook via internet) ••Poging tot geslachtsgemeenschap met leeftijdsgenoten, met toestemming ••Herhaaldelijke gore en expliciete gesprekken met groot leeftijdsverschil ••Herhaaldelijk seksuele pesterijen ••Herhaald aanraken van geslachtdelen met mond ••Herhaaldelijk onder (groeps-)druk dwingen mee te doen aan seksspelletjes; anderen pijn doen met seksueel gedrag ••(poging tot) geslachtsgemeenschap en/of anaal contact met leeftijdsgenoten/jonger(e) kind(eren) Achtergrondinformatie | 105 TIENERS van 12 tot 14 jaar ••Begin puberteit: aandacht voor eigen lichaam en dat van de andere neemt toe; homoseksuele gevoelens zijn zeer algemeen, vooral vanwege de wankele seksuele identiteit ••Gevoelens van seksuele opwinding en aantrekking; eerste seksuele fantasieën ••Niet-aanstootgevende seksuele grapjes ••Interesse in erotica ••(Wederzijdse) masturbatie ••Ervaring met seksueel gedrag: tongzoenen, oppervlakkig vrijen en aanraken ••Flirten op het internet en over seks chatten met leeftijdsgenoten JONGEREN ••Relatievorming; meest voorkomende vorm is seriële monogamie (één van 15 vaste relatie en als dat niets wordt, tot 17 jaar proberen met iemand anders) ••Niet-aanstootgevende seksuele grapjes. Seksuele expliciete conversaties met leeftijdsgenoten ••Interesse in erotica ••Flirten op het internet en over seks chatten met leeftijdsgenoten ••(Wederzijdse) masturbatie ••Vrijen gaat steeds verder: van het (laten) aanraken van de borsten en onder de kleding en het (laten) aanraken van geslachtsdelen naar naakt vrijen. Orale seks met leeftijdsgenoten. Geslachtsgemeenschap ••Experimenteren met verschillende vormen van seks ••Aanwrijven van lichaam tegen anderen en Lolitagedrag (verleidelijk gedrag t.a.v. volwassenen) ••Eenmalig gluren ••Eenmalige seksuele plagerijen ••Grote interesse in porno ••Opvallend veel bezig zijn met seks (ook masturbatie) ••Promiscue gedrag ••Geslachtsgemeenschap ••Cyberseks hebben met een onbekende (via webcam) ••Een afspraak hebben om seks te hebben met iemand, ontmoet op het internet ••Mooning ••Verlagen of vernederen van zichzelf met seksuele thema’s (bijvoorbeeld kledij die zicht toelaat op borsten e.d.) ••Herhaaldelijk gluren ••Proberen anderen uit te kleden ••Herhaaldelijke seksuele pesterijen ••Interesse en in beslag genomen worden door agressieve porno, seksuele agressieve gedachten en thema’s ••Eenmalig onder (groeps-)druk dwingen mee te doen met seksspelletjes ••Anaal en oraal contact ••Voorwerpen in de vagina/anus inbrengen ••Seksueel contact in ruil voor een beloning ••Cybersekssessie ongevraagd opnemen ••Bewust toekijken bij (groeps-) verkrachting ••Ongevraagd naaktfoto’s maken en verspreiden ••Kinderporno maken en/of verspreiden ••Herhaaldelijk onder (groeps-) druk dwingen mee te doen met seksspelletjes (ook via internet) ••De andere(n) pijn doen tijdens het seksuele spel; genitale verwondingen veroorzaken; seksueel contact met dieren ••Zich prostitueren of een prostituee bezoeken ••Cybersekssessie ongevraagd verspreiden ••Eenmalig gluren ••Eenmalige seksuele plagerijen ••Seksueel agressieve praat ••Grote interesse in porno ••Cyberseks hebben met een onbekende (via webcam) ••Een afspraak hebben om seks te hebben met iemand, ontmoet op het internet ••Opvallend veel bezig zijn met seks (ook masturbatie) ••Promiscue gedrag ••Verlagen of vernederen van zichzelf met seksuele thema’s (bijvoorbeeld kledij die zicht toelaat op borsten e.d.) ••Herhaaldelijk gluren; proberen anderen uit te kleden ••Herhaaldelijke seksuele pesterijen ••Seksueel expliciete gesprekken met jongere kinderen ••Interesse en in beslag genomen worden door agressieve porno, seksuele agressieve gedachten en thema’s ••Cybersekssessie ongevraagd opnemen ••Eenmalig onder (groeps-)druk dwingen mee te doen met seksspelletjes (ook via internet) ••Seksueel contact in ruil voor een beloning ••Zich prostitueren of een prostituee bezoeken ••Bewust toekijken bij (groeps-) verkrachting ••Ongevraagd naaktfoto’s maken en verspreiden ••Kinderporno maken en/of verspreiden ••Cybersekssessie ongevraagd verspreiden ••Herhaaldelijk onder (groeps-) druk dwingen mee te doen met seksspelletjes (ook via internet) ••De andere(n) pijn doen tijdens het seksuele spel; genitale verwondingen veroorzaken; seksueel contact met dieren ••Geslachtsgemeenschap, anaal contact en andere seksuele handelingen met significant niet gelijkwaardige partner Herwerkte versie 2013. Een uitgebreide versie van de normatieve lijst kan je raadplegen op www.seksuelevorming.be onder de rubriek ‘Het Vlaggensysteem’. Achtergrondinformatie | 106 3 Relationele en seksuele vorming Wat? Dit document geeft je een overzicht van de definitie, het concept en de prioritaitre thema’s met betrekking tot relaties en seksualiteit tot 18 jaar, opgedeeld per leeftijd. Linken naar materialen en leermiddelen die bruikbaar zijn in de seksuele en relationele ondersteuning van kinderen en jongeren, alsook linken naar informatieve websites voor kinderen en jongeren en het schoolteam zijn te vinden op www.seksuelevorming.be. Waarom? Op die manier kan men op niveau van een school betere afspraken maken over welke inhouden op welk moment aan bod moeten komen. Tevens biedt het kader en houvast om een vertikale leerlijn bespreekbaar te maken en om deze te bewaken. Wie? Dit materiaal is vooral bedoeld voor leraren of graadcoördinatoren, werkgroep seksuele vorming. Opgepast! • Relationele en seksuele vorming (RSV) vraagt een volgehouden inspanning en houdt steeds rekening met de specifieke (of nieuwe) vragen van de kinderen en jongeren. Van 2,5 tot 18 jaar zijn steeds andere kernthema’s prioritair. • Er wordt gekozen voor een holistische benadering van RSV, waarbij zowel een positieve en kwalitatieve benadering zijn plaats krijgt, naast preventieve en reactieve inhouden. • Relationele en seksuele vorming en opvoeding gebeurt zowel formeel (in lessen, projecten of opdrachten) als informeel (door hoe we onze omgansgvormen organiseren). Wat we aanbrengen bij de kinderen en jongeren en de attitude van de leraar zou conform de uitgangspunten in de schoolvisie moeten zijn en rekening houden met de realiteit en de context van de leerlingen. 3.1 Definitie en richtlijnen Relationele en seksuele vorming De WHO definitie ‘Seksuele vorming betekent leren van cognitieve, emotionele, sociale, interactieve en fysische aspecten van seksualiteit. Seksuele vorming start vroeg in de kindertijd en gaat door in adolescentie en volwassenheid. Voor kinderen en jongeren bedoelt seksuele vorming de seksuele ontwikkeling te beschermen en ondersteunen. Het voorziet en versterkt kinderen en jongeren gradueel met informatie, vaardigheden en positieve waarden, die hen in staat stellen hun seksualiteit te begrijpen en ervan te genieten, veilige en bevredigende relaties te hebben en verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen en andermans seksuele gezondheid en welzijn. Het stelt hen in staat keuzes te maken die de kwaliteit van hun leven verhogen en bijdragen aan een solidaire en rechtvaardige maatschappij. Alle kinderen en jongeren hebben het recht op toegang tot seksuele vorming aangepast aan hun leeftijd.’ (WHO Standards, 2010). Internationale richtlijnen In oktober 2010 bracht de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) richtlijnen uit over relationele en seksuele vorming in Europa. De zogeheten ‘Standards for Sexuality Education in Europe’9 benadrukken het belang van relationele en seksuele vorming op school. De richtlijnen zijn gebaseerd op de hoger vermelde positieve invulling van seksualiteit. Relationele en seksuele 9 De “Standards for Sexuality Education in Europe” werden gezamenlijk opgesteld door het WHO Regional Office for Europe en het Federal Centre for Health Education (BZgA) in nauwe samenwerking met een groep van 20 experten uit negen Europese landen. Ze zijn van toepassing op alle Europese WHO-lidstaten. http://www.euro.who.int/en/what-we-publish/information-for-the-media/ sections/latest-press-releases/new-european-guidelines-on-sexualityeducation-experts-say-sexuality-education-should-start-from-birth en http:// www.bzga-whocc.de/?uid=072bde22237db64297daf76b7cb998f0&id=Sei te4486 vorming wordt dus breder ingevuld dan enkel het beschrijven van de biologische veranderingen. In de richtlijnen worden de verschillende onderwerpen die door een RSV-curriculum moeten worden gedekt, toegepast voor de afzonderlijke leeftijdsgroepen. Relationele en seksuele vorming betekent: kinderen en jongeren begeleiden in hun seksuele ontwikkeling. Het bijzondere van de richtlijnen is dat ook wordt aangegeven welke vaardigheden kinderen en jongeren zouden moeten verwerven zodat ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke en liefhebbende partners en welke attitudes moeten worden bevorderd om seksuele gezonde volwassenen te worden. Normen en waarden worden besproken, jongeren krijgen de kans een eigen mening te vormen en leren omgaan met identiteit, relaties en lichamelijke intimiteit. In de richtlijnen staat eveneens te lezen over welke competenties betrokkenen (het schoolteam, schoolnabije en externe partners) bij relationele en seksuele vorming dienen te beschikken. Principes en doelstellingen van ‘Sexuality Education’ De richtlijnen die door de WHO zijn opgesteld voor Europa, bepalen dat relationele en seksuele vorming aan zeven principes moet voldoen. Seksuele vorming 1. Is aangepast aan de leeftijd wat betreft ontwikkeling en begrip en cultureel, sociaal en gendersensitief; het sluit aan bij de realiteit van jongeren. 2. Is gebaseerd op de (seksuele en reproductieve) rechten van mensen. 3. Is gebaseerd op een holistisch concept van welbevinden, waarvan gezondheid deel uitmaakt. 4. Is sterk gebaseerd op gendergelijkwaardigheid, zelfbeschikking en het aanvaarden van diversiteit. 5. Start vanaf de geboorte. 6. Moet begrepen worden als een bijdrage aan een rechtvaardige en menselijke samenleving via het versterken van individuen en gemeenschappen. 7. Is gebaseerd op wetenschappelijk correcte informatie. Achtergrondinformatie | 107 De WHO ziet als gewenste effecten van seksuele vorming: • Bijdragen aan een sociaal klimaat dat tolerant, open en respectvol is ten aanzien van seksualiteit, verschillende levensstijlen, attitudes en waarden. • Seksuele diversiteit en genderverschillen respecteren en zich bewust zijn van genderidentiteit en genderrollen. • Mensen in staat stellen geïnformeerde keuzes te maken die gebaseerd zijn op begrip en verantwoordelijkheid ten aanzien van zichzelf en de partner. • Zich bewust zijn van en beschikken over kennis over het menselijk lichaam, zijn ontwikkeling en functies, zeker met betrekking tot seksualiteit. • In staat te zijn zich te ontwikkelen als een seksueel wezen, wat wil zeggen gevoelens en noden leren uitdrukken, seksualiteit op een plezierige manier beleven en eigen genderrol en seksuele identiteit ontwikkelen. • Bruikbare informatie verworven hebben over fysieke, cognitieve, sociale, emotionele en culturele aspecten van seksualiteit, anticonceptie, preventie van soa’s en hiv en seksueel geweld. • De nodige vaardigheden hebben om met alle aspecten van seksualiteit en relaties om te gaan. • Informatie hebben over het aanbod en de toegang tot hulp en medische diensten, in het bijzonder wat betreft problemen en vragen over seksualiteit. • Reflecteren over seksualiteit en diverse normen en waarden wat betreft mensenrechten, in functie van het ontwikkelen van een eigen kritische attitude. • In staat zijn (seksuele) relaties te onderhouden waar er wederzijds begrip en respect is voor elkaars noden en grenzen en gelijkwaardige relaties hebben; dit draagt bij tot het voorkomen van seksueel misbruik en geweld. • In staat zijn te communiceren over seksualiteit, emoties en relaties en er de nodige taal voor hebben. Andere definities van relationele en seksuele vorming van UNECSO en IPPF ‘Brede relationele en seksuele vorming stelt zich ten doel om jonge mensen uit te rusten met kennis, vaardigheden, normen en waarden die zij nodig hebben om hun seksualiteit te kunnen bepalen en ervan te kunnen genieten, in fysiek en emotioneel opzicht, individueel en in verhouding tot de ander binnen een relatie. ‘Seksualiteit’ is hierbij een breed begrip, dat gezien moet worden in de context van de emotionele en sociale ontwikkeling. In deze benadering is enkel informatie onvoldoende. Jonge mensen moeten de kans krijgen om essentiële sociale en emotionele vaardigheden te verwerven en positieve attitudes, normen en waarden te ontwikkelen’ (IPPF, 2006). In de ‘International Technical Guidance on Sexuality Education’ dat recentelijk door de UNESCO en andere VN-organisaties is opgesteld, wordt relationele en seksuele vorming als volgt omschreven: ‘Relationele en seksuele vorming wordt gedefinieerd als een op leeftijd toegesneden, cultureel relevante benadering van het leren over seks en relaties door het verlenen van wetenschappelijk correcte, realistische en onbevooroordeelde informatie. Relationele en seksuele vorming biedt kansen om eigen waarden, normen en attitudes te verkennen en vaardigheden op te bouwen om beslissingen te nemen, te communiceren en risico´s te verkleinen met betrekking tot de vele facetten van seksualiteit’ (Unesco, 2009). Een matrix van thema’s Een internationale groep experten binnen de WHO stelde ‘Standards of sexuality Education’ op, in het nederlands vertaald door RutgersWPF naar ‘Richtlijn seksuele en relationele vorming. Visie, doelen en uitgangspunten’ (zie www.seksuelevorming.be voor het volledige document). Zij presenteren hier een matrix van thema’s die per leeftijdscategorie zijn ingevuld volgens kennis, vaardigheden en attitudes. Volgende domeinen worden benoemd: 1. Het lichaam, lichaamsbeeld en zelfbeeld (ontwikkeling van het lichaam, lichaamsfuncties, veranderingen in de puberteit, verschillen in lichaamsbouw, lichaamsbeeld en zelfbeeld, beelden in de media, cosmetische chirurgie en lichaamsverzorging). 2. Vruchtbaarheid en voortplanting (o.a. kinderwens, gezinsvorming, voortplanting, (on-)vruchtbaarheid, anticonceptie, morning-after pil, onbedoelde en ongewenste zwangerschap, abortus, adoptie en jong ouderschap). 3. Seksualiteit in brede zin (o.a. opwinding, lust, prettige en minder prettige gevoelens, eerste keer, timing, maar ook pornografie, masturbatie, prostitutie en seksuele identiteit). 4. Emoties (o.a. schaamte, onzekerheid, teleurstelling, zin, verlangen, plezier). 5. Vriendschap en relaties (o.a. type relaties, familieverbanden, verliefdheid, verkering, intimiteit, respect, gelijkwaardigheid in relaties). 6. Seksuele gezondheid en welzijn (o.a. aard, omvang en gevolgen van riskant seksueel gedrag, soa’s/hiv, seksuele dwang en seksueel misbruik, veilige en gewenste seks, weerbaarheid, grenzen en wensen, hulp vragen). 7. Seksuele rechten en wetgeving. 8. Sociale en culturele invloeden. (o.a. religie, culturele diversiteit, normen en waarden). In de matrix komen alle domeinen in meerdere of mindere mate in elke leeftijds- of ontwikkelingsfase Achtergrondinformatie | 108 aan bod. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de onderwerpen die een eerste maal aan bod komen en die later ook nog eens worden behandeld (consolidatie). In een volgend document geeft de WHO ook richtlijnen voor de werkwijze bij implementatie van een nationaal of subnationaal curriculum RSV (Guidance for implementation, 2013) en komen er ook indicatoren voor de evaluatie. Informatie op www.bzga-whocc.de. 3.2 V laanderen en relationele en seksuele vorming Een concept voor RSV: de RSV-Wijzer In samenspraak met Vaamse partners werd een visie op RSV geëxpliciteerd en geactualiseerd. Het concept steunt op drie pijlers: begeleiding van de seksuele ontwikkeling, de ontwikkeling van waarden en normen en het vermijden van risico’s. Dit concept is gebaseerd op het Goede Minnaarsconcept (Sensoa, 1999), vertrekt van een positieve visie op seksualiteit en is van toepassing op relationele en seksuele vorming voor kinderen en jongeren van 0 tot 25 jaar (zie www.seksuelevorming.be). De drie pijlers zijn: • Begeleiden van de relationele en seksuele ontwikkeling. • Maatschappelijk valide attitudes, waarden en normen ontwikkelen. • Omgaan met risico’s. De pijlers steunen op elkaar en kunnen grafisch als een driehoek voorgesteld worden. Belangrijk hierbij is dat het concept een plaats heeft binnen een positieve visie op jongeren en seksualiteit. Positieve visie Bijvoorbeeld: ONTWIKKELING KAVES Werkwijze, methode of techniek Lezing, quiz, bezoek, opzoekwerk, invuloefening, sorteeroefening, observatie, leeswerk, interview, documentaire… Attitude Gesprek, vertelling, denkvragen, discussie, mening vormen, stelling beargumenteren, mythe weerleggen, discussie, verhandeling, vragen stellen, checklist… Vaardigheid Oefening, opdracht, formuleren (woorden zoeken), vertellen, luisteren, nadoen en voordoen, rollenspelen, toneeltjes, scenario schrijven… Emotie Vertellen, vertelopdracht, groepsgesprek, klasgesprek, opstel of verhaal schrijven, associatieve en creatieve technieken (fototaal), getuigenis, lichaamswerk, interview… Steun Positieve feedback vragen en geven, samenwerken, hulp geven en krijgen, hulp vragen, externe bronnen raadplegen, positief herkaderen… Kennis WAARDENRISICO’S Didactische hulpmiddelen: hoe aanpakken? Criteria voor een goede didactische uitwerking van de relationele en seksuele vorming kunnen we samenvatten aan de hand van het letterwoord ‘VIADEWEG’. Aan de hand van deze criteria kiezen we werkvormen, materialen en inhouden. • V= Geeft de manier van werken voldoende veiligheid voor de deelnemers? • I= Hebben we genoeg interactie in de vorming? • A= Is de vorming aangepast aan de leefwereld en de realiteit van de kinderen en jongeren? • D= Geeft het materiaal en de aanpak voldoende de diversiteit weer? • E= Zit er continuïteit en evolutie in het programma? • W= Gaan we voldoende waardenvormend tewerk? • E= Is er ruimte voor emotionele inhouden? • G= Is het voldoende gendersensitief? PICKASOLL-kader helpt om afspraken te maken in de klas bij een RSV-activiteit, die de veiligheid en werkbaarheid verhogen. Het didactisch analyse-instrument KAVES (kennis, attitudes, vaardigheden, emoties en steun) kan helpen om te identificeren met welk soort leerproces we aan de slag willen om zo de effectiviteit van de leeractiviteiten te verhogen (betere afstemming van de keuze van activiteiten op de doelen). Achtergrondinformatie | 109 P - Privacy Persoonlijke zaken die in de groep verteld worden, zijn vertrouwelijk en blijven binnen de groep. We gebruiken wat we hier horen niet in andere situaties, ook de begeleiders niet. I - Ik-vorm We praten over onszelf, onze gevoelens en ervaringen, opvattingen… We zijn open en eerlijk in wat we vertellen. C - Cultuur we hebben eigen gewoontes en gebruiken. Er zijn grote verschillen tussen cuturen en mensen, en die evolueren steeds. We gaan respectvol om met die verschillen. K - Kies Kies wat je vertelt en wat niet. Niet alles is voor alle oren bedoeld en je kan gerust je gevoelens en gedachten voor jezelf houden als je je niet comfortabel voelt in de groep. L - Luisteren Luisteren naar elkaar zorgt voor een goed gesprek. A - Actief Wees actief in het verloop van het groepsgebeuren. We geven je veel ruimte om zelf te bepalen waarover het moet gaan vandaag. Wacht dus niet passief af tot iemand anders iets inbrengt. L - Lachen Humor is belangrijk, het is soms goed om geladen onderwerpen te ontmijnen. Uitlachen kan niet. S – Seksualiteit en relaties Seksualiteit en relaties betekent niet enkel met iemand naar bed gaan, het zit ook in je hoofd en in je gevoelens. We hebben het dus over alle vormen van relaties en seks, en iedereen kan erover meepraten. O - Oriëntatie Mensen kunnen heteroseksueel, homoseksueel, lesbisch, biseksueel zijn. Er zijn grote verschillen, maar welke seksuele oriëntatie je ook hebt, iedereen is uniek en verdient respect. 2,5-4 Omgangsvormen en privacy 4-6 Sociale regels Waarden en normen Lichaam Jongens en meisjeslichaam Delen en functies Vriendschap/relaties Soorten relaties en familie Geborgenheid en vertrouwen Seksualiteit Positieve lichaamsbeleving, wensen en grenzen Baby’s, zwangerschap en geboorte Lichaamsdelen Verschillen Hygiëne Vriendschap Homoseksuele relaties Soorten families Positieve lichaamsbeleving, wensen en grenzen Zwangerschap en geboorte Genderidentiteit Homoseksualiteit Praten, taal en woorden kennen Vragen stellen Ok en niet-OK-gevoel veiligheid Seks en maatschappij Voortplanting Gender/seksuele oriëntatie Communicatie Weerbaarheid Genderrollen Man en vrouw, jongen en meisje Praten over, taal kennen OK en niet-OK-gevoel, ja en nee zeggen Prioritaire thema’s Op basis van de richtlijnen en de matrix van de Wereldgezondheidsorganisatie, ontwikkelde Sensoa een eigen matrix met prioritaire thema’s per leeftijd. In de schema’s hieronder vind je ten eerste de thema’s voor kleuters en kinderen tussen 2,5 en 12 jaar oud en ten tweede de thema’s voor jongeren tussen 12 en 18 jaar oud. De donkere zones in het schema bevatten de prioritaire thema’s voor de leeftijdsgroep in kwestie. De bleke zones bevatten eerder de transversale thema’s. 6-9 Seksuele rechten Respect voor verschil Verantwoordelijkheid Lichaamsveranderingen Verschillen man en vrouw 9-12 Mediawijsheid Verantwoordelijkheid Invloeden Puberteit Verschillende relaties Sociale contacten Respect Liefde en verliefdheid Seks in de media Keuzes in voortplanting Relaties en dating Seksueel gedrag Seksuele gevoelens Vruchtbaarheid en anticonceptie Genderrollen Gendergelijkheid Zich uiten Onderhandelen Seksuele normen Hulp kunnen zoeken Emoties uiten en begrijpen Seksueel misbruik Veiligheid Achtergrondinformatie | 110 Seks en maatschappij Puberteit Relaties 12-14 Mediawijsheid 14-16 Historisch en cultureel perspectief Seksuele rechten en waarden Mediawijsheid Geslachtskenmerken Menstruatie en zaadlozing Hygiëne Lichaamsbeeld Masturbatie Seksuele gevoelens Seksuele carrière Vriendschap Contact leggen, flirten Een relatie aangaan Verliefdheid Afwijzing en liefdesverdriet Internet Lichaamsbeeld Seksuele carrière Beleving van puberteit Seksuele gevoelens Seks en lichaam Seksueel lichaam Seksuele functies man/vrouw Gevoelige plekjes Geboorteregeling Vruchtbaarheid Anticonceptiemiddelen Noodanticonceptie Gender Sekse en gender Verschillen en gelijkenissen tussen jongens en meisjes Seksuele identiteit Genderdiversiteit Sekse, genderidentiteit, genderrol,transgender Seksuele oriëntatie Homoseksualiteit Biseksualiteit Soa’s en hiv Voorzorgsmaatregelen en veilig vrijen Soa’s en hiv: overdracht, symptomen, testen, behandeling Een relatie hebben Liefde Relatievormen Een goede relatie Communicatie Conflictoplossing Afwijzing en liefdesverdriet Invulling van seks Seksueel verlangen Fantasie Seksuele responscyclus Beleving en diversiteit Geplande en ongeplande zwangerschap Tienerouderschap Anticonceptiekeuze Keuzes en verantwoordelijkheden Gender en partnerkeuze Schoonheidsideaal Gender en seksueel gedrag Gender en relaties Sekse, genderidentiteit, genderrol,transgender Discriminatie Coming out Leefwereld Positie van holebi’s Houding tegenover holebi’s Seks en relaties bij holebi’s Discriminatie Voorzorgsmaatregelen en veilig vrijen Soa’s en hiv: overdracht, symptomen, testen, behandeling Onderhandelen over veilig vrijen 16-18 Beeldvorming Pornografie Lichaamsbeeld Nieuwe media en internet Gezinsvormen en ouderschap Solidariteit Seksuele rechten en emancipatie Een relatie uitbouwen en onderhouden Invloeden op relaties Communicatie Conflictoplossing Seksuele praktijk Technieken Problemen Intimiteit Seksueel Plezier Eigen keuzes en verantwoordelijkheden Anticonceptie in de relatie Gender en partnerkeuze Schoonheidsideaal Gender en seksueel gedrag Gender en relaties Sekse, genderidentiteit, genderrol,transgender Discriminatie en emancipatie Coming out Leefwereld Positie van holebi’s Houding tegenover holebi’s Seks en relaties bij holebi’s Discriminatie en emancipatie Voorzorgsmaatregelen, veilig vrijen en noodscenario’s Beschermingmethodes in relaties Leven met hiv Solidariteit met mensen met hiv Hiv in de wereld Achtergrondinformatie | 111 SGG criteria Seksueel grensoverschrijd- Internet end gedrag (SGG) Hulpverlening Weerbaarheid Zelfzorg en zelfbeeld Communicatie Eigen uiterlijk Invloed van puberteit Positief zelfbeeld Schoonheidsideaal Hygiëne Kunnen spreken over emoties Eigen wensen kunnen uitdrukken Taal en woordenschat Internet Doelenwijzer buitengewoon onderwijs Voor het Buitengewoon onderwijs wordt door VVKBuo een doelenwijzer ontwikkeld, als instrument voor de handelingsplanning van relationele en seksuele vorming voor leerlingen met bijzondere noden. Relationele en seksuele vorming is hier opgesplitst in vier grote thema’s, aangeduid met een kleur. Binnen elk thema vindt men een selectie van relevante ontwikkelingsdoelen, opgesplitst naar opleidingsvorm 1 & 2 en opleidingsvorm 3. Lichaam • Sekse • Seksueel functioneren • Puberteit • Hygiëne Seksualiteit • Introductie • Masturbatie • Seksuele relaties • Voortplanting • Seksuele oriëntatie Relaties • Vriendschap • Verliefdheid • Liefdesrelaties • Samenlevingsvormen • Ouderschap Weerbaarheid • Zelfbeeld • Grenzen •S eksueel grensoverschrijdend gedrag •N ieuwe media SGG criteria Soorten van feiten Seks en de wet Weerbaarheid Verantwoordelijkheid Hulpverlening Internet Kennis over (eigen) lichaam Positief zelfbeeld Schoonheidsidealen SGG criteria Onderhandelen over grenzen SGG in relaties Weerbaarheid Verantwoordelijkheid Maatschappelijk debat over SGG Hulpverlening Kunnen omgaan met groepsdruk Positieve attitude tegenover zichzelf Aanvaarding van diversiteit Vaardigheden in intieme communicatie Lichaamstaal Kunnen omgaan met conflicten Internet Praten en meningen over relaties en seksualiteit Intieme communicatie Lichaamstaal Internetcommunicatie Per relevant ontwikkelingsdoel worden nog eens subdoelen geformuleerd en suggesties gegeven over de inhouden die aan bod kunnen komen. Acties en activiteiten Week van de Lentekriebels Elk jaar gaat in Vlaanderen in de periode van Valentijn de Week van de Lentekriebels door, een initiatief van Sensoa in samenwerking met het Forum Jongeren, Relaties en Seksualiteit, waar het werkveld vertegenwoordigd is. In die week wordt één thema in de kijker gezet en worden materialen gelanceerd en de websites gepromoot voor het onderwijs, om scholen en leraren aan te zetten dit thema in hun lessen RSV op te nemen (zie www.seksuelevorming.be). Goede Minnaars Interatieve tentoonstelling voor 12- tot 16-jarigen verdeeld over acht hokjes: mannen, vrouwen, geschiedenis van de seksualiteit, seks in verschillende culturen, veilig vrijen, weerbaarheid, anticonceptie, versier- en verknaltips… www.dewereldvankina.be Materialen en leermiddelenbank Op www.seksuelevorming.be kan je zelf zoeken in meer dan 1000 materialen op thema, doelgroep etc. en zo zelf je voorkeurlijst samenstellen. Je kan terecht voor de ontlening van leermiddelen in de leermiddelenbank van Sensoa, of in één van de vele ontleenpunten in Vlaanderen. Tenstoonstellingen Wereld van Kina ‘k Zag 2 beren Een interactieve tenstoonstelling voor kleuter- en lageronderwijs, over lichaam, voortplanting en relaties, gender, weerbaarheid en seksualiteit. Achtergrondinformatie | 112 4 Beroepsgeheim en andere begrippen matie of voor vorming te rade te gaan bij je koepelorganisatie of pedagogische begeleidingsdienst. 4.2 Algemene hulpverleningsplicht Wat? Dit document geeft je meer informatie over het beroepsgeheim en gerelateerde juridische begrippen. Waarom? Hoe iemand kan omgaan met vermoedens of situaties van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik, is deels afhankelijk van het feit of hij houder is van het beroepsgeheim. Wie? Directie en andere verantwoordelijken kunnen dit overzicht gebruiken om duidelijkheid te scheppen over de juridische verplichtingen en mogelijkheden binnen de school. Opgepast! Dit document geeft je een theoretisch kader. De toepassing van het beroepsgeheim in de praktijk vraagt keer op keer een grondige afweging door de persoon in kwestie. 4.1 Aan de slag Bij het opstellen van een beleid inzake lichamelijke en seksuele integriteit is het belangrijk duidelijk te maken wat de rol is van elke lid van het schoolteam. Wie in de schoolcontext is houder van het beroepsgeheim (bijvoorbeeld CLB-medewerkers) en wie niet? Tussen wie kan er sprake zijn van een gezamenlijk beroepsgeheim? Aan welke regels moet een vertrouwenspersoon die geen beroepsgeheim heeft (bijvoorbeeld een vertrouwensleraar) zich houden? Hoe zit het met vrijwilligers? De informatie hieronder kan je helpen meer duidelijkheid te scheppen. Twijfel niet om voor meer infor- Artikel 422bis van het Strafwetboek beschrijft de algemene hulpverleningsplicht van elke burger. Wie aan die plicht verzaakt, kan veroordeeld worden voor schuldig verzuim. Alle burgers, dus ook houders van het beroepsgeheim, zijn verplicht om hulp te bieden aan een medeburger in nood, indien: • Ze zelf hebben vastgesteld dat deze persoon in groot gevaar verkeert of deze toestand hen werd beschreven door degenen die hun hulp inroepen (tenzij ze, op grond van de omstandigheden waarin ze werden verzocht om te helpen, konden geloven dat het verzoek niet ernstig was of dat er gevaar aan verbonden was). • Ze kunnen helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen. Men dient zelf hulp te verlenen of door tussenkomst van een derde hulp te verschaffen (bijvoorbeeld een gespecialiseerde hulpverlener ter hulp roepen). Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet noodzakelijk. 4.3 Algemene aangifteplicht De artikels 29 en 30 van het Wetboek van Strafvordering beschrijven de aangifteplicht bij bepaalde misdrijven. Artikel 29 Sv. bevat een bijzondere aangifteplicht voor iedere gestelde overheid, iedere openbare officier of ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of wanbedrijf (ambtelijke aangifteplicht). Artikel 30 Sv. betreft de aangifteplicht van iedereen die getuige is van aanslagen tegen het leven, de eigendom of de openbare veiligheid. Er wordt echter aangenomen dat het beroepsgeheim primeert op de aangifteplicht van Art. 29 en 30 Sv. Een hulpverlener die houder is van het beroepsgeheim kan zich dus niet beroepen op de aangifteplicht om vertrouwelijke informatie bekend te maken. Een ambtenaar die geen beroepsgeheim heeft en binnen de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of wanbedrijf, maar ook elke persoon die zelf aanslagen tegen het leven, de eigendom of de openbare veiligheid vaststelt, moeten dit aangeven. Het gaat in deze om een morele verplichting. Het niet vervullen van deze aangifteplicht wordt immers niet bestraft. Wel kan je, wanneer je een misdrijf vergemakkelijkt of je het mogelijk maakt dat het verder blijft gaan, medeplichtig bevonden worden en op basis daarvan gestraft worden. 4.4 B eroepsgeheim ‘Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd en deze bekendmaken buiten het geval dat deze worden opgeroepen om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen kenbaar te maken, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en een geldboete van honderd tot vijfhonderd euro.’ (art. 458 Sw). Houders van beroepsgeheim Het beroepsgeheim is voorbehouden aan die personen die door hun beroep, hun functie of hun (semi-) professionele staat genoodzaakt zijn om geheimen te Achtergrondinformatie | 113 vernemen, omdat mensen genoodzaakt zijn zich tot hen te wenden. Het gaat onder meer over beroepen binnen de medische en de sociale sector. Gedetailleerde informatie vind je in de specifieke regelgeving ten aanzien van bepaalde functies of sectoren zoals de Integrale Jeugdhulp en de CLB’s.10 Er bestaan ook een aantal specifieke wettelijke bepalingen die binnen bepaalde sectoren voorzien in een beroepsgeheim voor administratief personeel.11 Doorgaans wordt door de bepaling ‘uit hoofde van hun staat’ aangenomen dat in de genoemde sectoren ook personen met het statuut van vrijwilliger of stagiair beroepsgeheim hebben. Meer informatie over vrijwilligerswerk en beroepsgeheim vind je via wvg.vlaanderen.be/vrijwilligers/. Geheimen De houder van het beroepsgeheim ontvangt de vertrouwelijke informatie in het kader van een individuele hulpverleningsrelatie (vertrouwensrelatie). Het kan gaan om informatie die van nature geheim is (informatie die betrekking heeft op het privéleven van de cliënt), informatie die de cliënt prijsgeeft over zijn relatie met anderen (de zogenaamde contextuele informatie) of om informatie die geheim is omdat ze werd toevertrouwd (i.e. een cliënt heeft expliciet of impliciet verzocht om bepaalde informatie confidentieel te behandelen). Opdat er sprake zou zijn van een geheim, volstaat dus de wil om bepaalde (subjectieve of objectieve) informatie af te schermen van derden. 10 Voorbeelden van specifieke regelgeving: art. 77 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming (B.S. 15 april 1965) (Jeugdbeschermingswet), art. 43 Gecoördineerde Decreten 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand (B.S. 8 mei 1990) (Decreten Bijzondere Jeugdbijstand), art. 52 Decreet 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk (B.S. 17 februari 1998) (Decreet Algemeen Welzijnswerk), art. 9 §1, 8° Decreet 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg (B.S. 17 juli 1999) (Decreet Geestelijke Gezondheidszorg), art. 8 Decreet 7 mei 2004 betreffende de Integrale Jeugdhulp (B.S. 4 oktober 2004) (Decreet Integrale Jeugdhulp), art. 11 Decreet 1 december 1999 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding (B.S. 10 april 1998) (CLB-Decreet). 11 Voorbeelden hiervan zijn opnieuw terug te vinden in o.m. de Jeugdbeschermingswet, de Decreten Bijzondere Jeugdbijstand, het Decreet Geestelijke Gezondheidszorg, het CLB-Decreet en het Decreet Algemeen Welzijnswerk. De bekendmaking van deze geheimen kan aanleiding geven tot een strafrechtelijke sanctie, tenzij sprake is van een getuigenis in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie (spreekrecht) of een wettelijke verplichting tot bekendmaking. Het is steeds de rechter die beoordeelt of er in een concreet geval sprake is van een schending van het beroepsgeheim. 371-387bis B.W.), dat de ouders onder meer toelaat te beslissen over aspecten van opvoeding, opleiding, gezondheid, ontspanning van hun minderjarig kind.14 In geval van een (potentieel) belangenconflict met de ouders, overheerst echter het belang van het kind en kan de hulpverlener zich dus ook ten aanzien van de ouders beroepen op zijn zwijgplicht. Ten aanzien van alle derden Het beroepsgeheim geldt tegenover alle derden, zowel binnen de hulpverleningsorganisatie als daarbuiten. In welbepaalde omstandigheden kan dit strikte principe evenwel gemilderd worden: coördinatie en toezicht door de leidinggevende personen, wettelijke vertegenwoordiging en ouderlijk gezag, gedeeld en het gezamenlijk beroepsgeheim (cfr. infra). Ten aanzien van de cliënt zelf geldt het beroepsgeheim niet: de cliënt heeft steeds recht op toegang tot en verbetering van zijn of haar gegevens. Het ouderlijk gezag heeft overigens een doelgebonden karakter: de inhoud ervan evolueert mee met de leeftijd van de minderjarige, van een beschermende functie (voor het zeer jeugdige kind) naar een begeleidende functie (voor de rijpere minderjarige).15 Vandaag wordt aangenomen dat minderjarigen die over ‘voldoende oordeelsvermogen’ beschikken, zelfstandig bepaalde beslissingen kunnen nemen met betrekking tot de eigen persoon. Ook dit wijst erop dat het ouderlijk gezag niet langer kan beschouwd worden als een absoluut recht van ouders tot kennisname van bepaalde informatie die door een minderjarige cliënt werd toevertrouwd aan een hulpverlener. Beroepsgeheim ten aanzien van minderjarige12 cliënten Wanneer je met minderjarige cliënten werkt, geldt het beroepsgeheim eveneens ten opzichte van de ouders (of voogd) van de minderjarige. Gezien de principiële handelingsonbekwaamheid van minderjarigen, is het echter onvermijdelijk dat deze laatsten als wettelijke vertegenwoordigers in bepaalde situaties vertrouwelijke informatie zullen bekomen met betrekking tot hun kind.13 Zolang er geen sprake is van een belangenconflict tussen kind en ouders, is dit niet noodzakelijk problematisch. Het recht op geheimhouding van de minderjarige ten aanzien van zijn ouders wordt ook – en op meer algemene wijze-ingeperkt door het ouderlijk gezag (art. 12 Met ‘minderjarige’ bedoelt men de -18 jarige. Het DRM geldt voor jongeren tussen 12 en 18 jaar. 13 Hetzelfde geldt ten aanzien van andere onbekwame cliënten. Zie I. Van der Straete en J. Put, 104-106. De rechten van een minderjarige cliënt in de Integrale Jeugdhulp worden bepaald door het Decreet betreffende de Rechtspositie van de Minderjarige in de Jeugdhulp (DRP) dat sinds 1 juli 2006 van kracht is. Meer informatie daarover vind je op www.rechtspositie.be. Op www.steunpuntjeugdhulp.be worden in de rubriek ‘FAQ’ vele concrete voorbeelden behandeld. Uitzonderingen op het beroepsgeheim Art. 458 Sw. voorziet in twee categorieën uitzonderingen op de principiële zwijgplicht, met name de 14 Aan de uitoefening van het ouderlijk gezag is ingevolge art. 1384, tweede lid B.W. ook een vermoeden van aansprakelijkheid verbonden voor schade veroorzaakt door minderjarige kinderen. Ouders kunnen dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat zij geen fout hebben begaan in de opvoeding van of de toezicht op hun kind. 15 Het evolutief karakter van het ouderlijk gezag kan o.m. afgeleid worden uit art. 5 VRK. Achtergrondinformatie | 114 getuigenis in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) en de wettelijke verplichting tot bekendmaking. Tot slot werden ook door de rechtspraak een aantal figuren ontwikkeld die als basis kunnen dienen voor het doorbreken van het beroepsgeheim. Hierna volgt een bondige bespreking van de uitzonderingen die het meest relevant zijn. de noodtoestand om aangifte te doen bij de politie (cfr. infra). Voor gevallen van misbruik van minderjarigen en kwetsbare personen bestaat eveneens een specifiek aangifterecht (cfr. infra).16 Getuigenis in rechte Houders van het beroepsgeheim beschikken ten aanzien van hoven en rechtbanken (of ten aanzien van een onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek) over een spreek- én zwijgrecht. De rechter kan evenwel onderzoeken of het beroepsgeheim door de weigering om te getuigen niet wordt afgewend van de maatschappelijke noodzaak waarin het zijn verantwoording vindt. Het spreekrecht geldt niet ten aanzien van politiediensten en parketmagistraten. ‘Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425 en 426, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.‘17 Algemene hulpverleningsplicht (schuldig verzuim: art. 422bis Sw.) Zoals hierboven reeds vermeld, zijn alle burgers, dus ook houders van het beroepsgeheim, verplicht om hulp te bieden aan een medeburger in nood. Men dient zelf hulp te verlenen of door tussenkomst van een derde (bijvoorbeeld een meer gespecialiseerde hulpverlener) hulp te verschaffen. Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet noodzakelijk. Indien een hulpverlener in een concrete situatie meent dat een cliënt in groot gevaar verkeert, wordt aangenomen dat het beroepsgeheim kan wijken voor de hulpverleningsplicht van art. 422bis Sw. Voorwaarde is dat enkel het slachtoffer cliënt is. Is de persoon die de gevaarsituatie veroorzaakt (ook) cliënt, dan blijft het beroepsgeheim in principe gelden. Wanneer echter alle mogelijkheden van hulpverlening uitgeput zijn en er geen veiligheid kan worden geboden aan het slachtoffer, kan de hulpverlener zich eventueel beroepen op Aangifterecht bij misbruik van minderjarigen en kwetsbare personen (art. 458bis Sw.) Houders van het beroepsgeheim die geconfronteerd worden met feiten van mishandeling en seksuele delinquentie ten aanzien van minderjarigen of kwetsbare personen, kunnen hiervan aangifte doen indien voldaan is aan volgende voorwaarden: • Er bestaat een ernstig en dreigend gevaar voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokkene. • Er zijn aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen slachtoffer zouden worden. • Ze kunnen deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen beschermen. Artikel 458bis Sw. voorziet dus in een aangifterecht (niet: aangifteplicht).18 Van de hulpverlener wordt verwacht dat hij eerst zelf alles in het werk stelt om– eventueel met de hulp van andere hulpverleners–de gevaarsituatie af te wenden. De aangifte bij de procureur des Konings moet aldus beschouwd worden als een ultimum remedium. Noodtoestand De noodsituatie is een door de rechtspraak ontwikkelde figuur die toelaat om een zekere strafrechtelijke bepaling te overtreden indien dit noodzakelijk (i.e. acute gevaarsituatie) is voor het vrijwaren van een ander, belangrijker rechtsgoed of belang (i.e. zekere, actuele, ernstige en noodzakelijke aantasting). Uit rechtspraak blijkt dat de bescherming van de fysieke of seksuele integriteit hoger wordt ingeschat dan de bescherming van het beroepsgeheim19. 16 I. Van der Straete en J. Put, 147-151. 17 Artikel 458bis Sw. werd recent gewijzigd door de wet van 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft. Bij deze wijziging werd het aangifterecht uitgebreid. Het is niet langer een voorwaarde dat de houder van het beroepsgeheim het slachtoffer heeft onderzocht of door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen; het kan gaan om misdrijven gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen; en ook een gevaar voor andere slachtoffers geeft aangifterecht. Onder de misdrijven die door het artikel in aanmerking worden genomen: aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (art. 372-377 Sw.), genitale verminking bij personen van het vrouwelijke geslacht (art. 409 Sw.). 18 Vanuit hulpverleningsperspectief is de aangifte van dergelijke feiten niet altijd de meest wenselijke oplossing. Artikel 458bis Sw. laat de hulpverlener toe een afweging te maken van de verschillende belangen, zonder dat zijn beroepsgeheim daarbij een absoluut obstakel vormt. 19 I. Van der Straete en J. Put, 159-162. Achtergrondinformatie | 115 Instemming van de cliënt Bepaalde rechtsleer aanvaardt dat het beroepsgeheim niet geschonden wordt indien de cliënt instemt met het doorgeven van de door hem toevertrouwde informatie aan derden (zgn. beschikkingsgedachte). Opdat er sprake zou zijn van een ‘bevrijdende’ instemming, wordt wel vooropgesteld dat de instemming (1) voorafgaat aan de bekendmaking, (2) specifiek betrekking heeft op bepaalde informatie en bepaalde bestemmelingen, (3) vrij–dus zonder enige dwang of druk–plaatsvindt, en (4) uitdrukkelijk wordt geformuleerd door een (5) goed geïnformeerde cliënt (i.e. principe van de ‘informed consent’).20 Hou er rekening mee dat dit voor een minderjarige cliënt minder vanzelfsprekend kan zijn. Andere Een aantal specifieke uitzonderingen op het beroepsgeheim houden verband met de rapportageplicht van gemandateerde hulpverleners21, de inspectie inzake de erkenning en de subsidiëring van bepaalde welzijnsvoorzieningen en de wettelijk verplichte informatiestromen tussen bepaalde hulpverleningsinstanties. 22 Gedeeld/gezamenlijk beroepsgeheim Gedeeld beroepsgeheim Het gedeeld beroepsgeheim23 is een rechtstheoretische figuur die in de praktijk vaak wordt aangewend om bepaalde communicatievormen tussen hulpverleners te rechtvaardigen. Volgende principes zijn daarbij essentieel: • Het beroepsgeheim kan enkel gedeeld worden onder hulpverleners die ook individueel ten volle gebonden zijn door het beroepsgeheim. 20 I. Van der Straete en J. Put, 178-195. 21 Voorbeelden hiervan zijn o.m. de consulenten van de sociale dienst van het Comité Bijzondere Jeugdzorg, de consulenten van de sociale dienst bij de Jeugdrechtbank en justitieassistenten in de Justitiehuizen. 22 I. Van der Straete en J. Put, 67-76 en 154-159. 23 I. Van der Straete en J. Put, 207-233. • De hulpverlener aan wie bepaalde dossierinformatie wordt doorgegeven, dient effectief betrokken partij te zijn (of te worden) bij de hulpverlening aan de cliënt. • Dossierinformatie kan enkel gedeeld worden tussen hulpverleners in de mate dat deze optreden met eenzelfde finaliteit. • Noodzakelijkheidscriterium: enkel dossierinformatie die noodzakelijk is in het licht van de continuïteit of de kwaliteit van de hulpverlening kan gedeeld worden (i.e. ‘need to know’). • De cliënt dient behoorlijk geïnformeerd te worden over het feit dat bepaalde vertrouwelijke informatie aan derden zal worden overgemaakt. Het gedeeld beroepsgeheim kent wel een wettelijke basis in het Kaderdecreet Integrale Jeugdhulp (art. 32): ‘De actoren, bedoeld in art. 30, eerste lid, wisselen onder elkaar persoonsgegevens uit met het oog op de uitvoering van de taken en bevoegdheden geregeld door dit decreet. Onverminderd de verplichtingen en beperkingen die voortvloeien uit de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of uit de regelgevingen van de sectoren, is deze gegevensuitwisseling onderworpen aan de volgende voorwaarden: 1. de gegevensuitwisseling heeft enkel betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn voor de jeugdhulp 2. de gegevens worden enkel uitgewisseld in het belang van de personen tot wie de jeugdhulp zich richt 3. de genoemde actoren trachten, in de mate van het mogelijke, de geïnformeerde instemming met de gegevensuitwisseling te verkrijgen van de persoon op wie de gegevens betrekking hebben’. Gezamenlijk beroepsgeheim Het gezamenlijk beroepsgeheim24 is een rechtstheoretische figuur die de uitwisseling van dossierinformatie tussen leden van eenzelfde hulpverleningsteam vergemakkelijkt. In deze visie gaat men er immers van uit dat het beroepsgeheim niet zozeer op elke teamlid afzonderlijk rust dan wel op het team in zijn geheel. Volgende principes zijn essentieel: • Relevantiefilter: binnen het team kan enkel de informatie circuleren die relevant is voor het opnemen van de verantwoordelijkheid die op het team rust. • Het team is een duidelijk afgelijnde hulpverleningseenheid (i.e. een probleemoplossend samenwerkingsverband, waarbij de teamleden streven naar een gemeenschappelijk geïntegreerde visie). • Het team moet als dusdanig ook herkenbaar zijn voor de cliënt. 4.5 Andere begrippen De notie ‘beroepsgeheim’ wordt vaak als containerbegrip gebruikt, terwijl er vanuit juridisch oogpunt eigenlijk een onderscheid moet gemaakt worden tussen het ‘eigenlijke’ beroepsgeheim (art. 458 Sw.) en andere rechtsgronden die een verplichting inhouden om informatie vertrouwelijk te behandelen: • De discretieplicht van werknemers (bijvoorbeeld. art. 17, 3° a) AO-wet). • Het geheim van het opsporingsonderzoek (art. 28quinquies, §1 Sv.) en het gerechtelijk onderzoek (art. 57, §1 Sv.). • De vertrouwelijkheid van persoonsgegevens (Wet Verwerking Persoonsgegevens). 24 I. Van der Straete en J. Put, 234-239. Achtergrondinformatie | 116 Discretieplicht De discretieplicht is opgenomen in diverse beroepsreglementeringen en in de wet op de arbeidsovereenkomsten. Een werknemer is op basis van de vertrouwelijkheidsclausule in de arbeidsovereenkomst die hij of zij heeft ondertekend, gebonden door een discretieplicht. Dit wil zeggen dat hij de informatie waarvan hij kennis krijgt tijdens of naar aanleiding van zijn professionele activiteiten vertrouwelijk dient te behandelen. De discretieplicht geldt ten aanzien van derden extern aan de onderneming of de dienst, maar kan niet ingeroepen worden ten opzichte van rechterlijke instanties. Onderzoeksgeheim Het beroepsgeheim moet verder onderscheiden worden van het zgn. onderzoeksgeheim, waaraan eenieder gebonden is die ‘beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het opsporingsonderzoek (resp. gerechtelijk onderzoek).’ (art. 28quinquies, §1 Sv. en art. 57, §1 Sv.). Vertrouwelijkheid van persoonsgegevens In de mate dat vertrouwelijke gegevens betrekking hebben op persoonsgebonden informatie, wordt het beroepsgeheim vaak in verband gebracht met het recht op eerbiediging van het privé-leven (privacy) en aldus ook met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens in de zin van de Wet Verwerking Persoonsgegevens (Privacywet). Het recht op privacy ligt verankerd in de belangrijke mensenrechtenverdragen en vindt daarnaast ook haar weerslag in art. 22 van de Belgische Grondwet. Traditioneel wordt het recht op privacy opgedeeld in vier componenten: het recht op rust en isolement (ook wel genoemd: ‘the right to be left alone’), het recht op morele en psychische integriteit, het recht op geheimhouding van informatie met betrekking tot de persoon (informationele privacy) en het recht op het uitbouwen van menselijke contacten (relationele privacy)25. 25 Zie ook I. Van der Straete en J. Put, 21-34. Toch is het belangrijk om voor ogen te houden dat art. 458 Sw. zowel qua finaliteit als juridische draagwijdte grondig verschilt van de privacywetgeving. 4.6 De situatie van de leraar Een leraar heeft, in tegenstelling tot een CLB-medewerker, geen beroepsgeheim. Gezien scholen geen hulpverlenende instanties zijn, is de leraar geen hulpverlener en is het beroepsgeheim niet van toepassing. Wel zijn verschillende van de hierboven besproken begrippen op de leraar van toepassing, bijvoorbeeld de hulpverleningsplicht en de discretieplicht. Onderstaand schema26 schept meer duidelijkheid over de verschillende rol van de leraar enerzijds en de CLBmedewerker anderzijds. Beroepsgeheim Zwijgplicht Meldingsplicht Hulpverleningsplicht Spreekrecht Volgens de Decreten Rechtpositie in het onderwijs heeft onderwijspersoneel een ambtsgeheim. Dit ambtsgeheim of de discretieplicht wordt in de rechtsleer omschreven als ‘de verplichting om bij het uitoefenen van een functie of ambt geen gegevens vrij te geven aan anderen dan diegenen die gerechtigd zijn er kennis van te nemen’. Onderwijspersoneel is dus niet gebonden door het beroepsgeheim maar wel door de discretieplicht. Hierdoor kunnen personeelsleden binnen het onderwijs, indien nodig, vertrouwelijke informatie over leerlingen onder elkaar bespreken. Het onderwijspersoneel kan nooit geheimhouding beloven aan leerlingen aangezien het geen zwijgrecht kan inroepen tegen collega’s of leidinggevenden. leraar Nee Nee, tenzij discretieplicht Ja = een morele verplichting = melden aan meerderen (directie) Ja = zelf hulp verlenen of door tussenkomst van een derde hulp verschaffen (bijvoorbeeld een gespecialiseerde hulpverlener ter hulp roepen). Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet noodzakelijk. (Hulp verlenen kan dus bijvoorbeeld door de hulpverlening van het CLB in te schakelen) Ja, altijd CLB-medewerker Ja Ja Nee Ja = zelf hulp verlenen of door tussenkomst van een derde hulp verschaffen (bijvoorbeeld een gespecialiseerde hulpverlener ter hulp roepen). Aangifte bij de gerechtelijke instanties is niet noodzakelijk. Nee, behalve bij uitzonderingen (zie hierboven ‘Uitzonderingen op het beroepsgeheim’) 26 Gebaseerd op het document ‘Privacy van de leerling’, Wim De Breucker, WEB Begeleidings- en Vormingscentrum, gebaseerd op D’Aes, M. (1998), Het ambtsgeheim van leerkrachten en PMS-medewerkers. In: E. Declercq, C. Detrez, M. Van den Houte & I. Van Dingenen (Red.), “Handboek Leerlingenbegeleiding” Diegem, Kluwer Editorial, Afl. 24, p. 1-24. Achtergrondinformatie | 117 Een bijzondere situatie is deze van leden van het schoolteam die optreden als bijstandspersoon binnen de Integrale Jeugdhulp. Bijstandspersonen hebben door toepassing van Art. 8 Decreet Integrale Jeugdhulp immers wel degelijk beroepsgeheim maar enkel voor wat betreft die informatie die door de minderjarige werd toevertrouwd in het kader van zijn optreden als bijstandspersoon. Voor wat betreft informatie waarvan deze persoon kennis krijgt buiten zijn opdracht als bijstandspersoon geldt de geheimhoudingsplicht niet. Beheerders en opvoeders in internaten van het GO! vallen onder de toepassing van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs. Zij hebben een ambtsgeheim zoals bepaald in artikel 11 van dit decreet: Meer informatie nodig? • Fiche ‘ t Zitemzo Jeugdrecht... met het beroepsgeheim t.a.v. minderjarigen’ http://www.kinderrechtswinkel.be/index. php?ID=43484 • Vaak gestelde vragen op de website https://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie ‘De personeelsleden moeten zich in hun dienstbetrekkingen en in hun omgang met de leerlingen, de ouders van de leerlingen en het publiek op een correcte wijze gedragen. 4.7 Opvoeders en beheerders Opvoeders en beheerders hebben strikt genomen geen beroeps- maar wel een ambtsgeheim. Ambtsgeheim: de persoon die gebonden is door het ambtsgeheim moet discreet omgaan met vertrouwelijke informatie waarvan hij kennis krijgt tijdens de uitoefening van zijn ambt. Een drager van een ambtsgeheim kan zich niet beroepen op het zwijgrecht. ‘De personeelsleden zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren’. Dit moet worden gelezen in samenhang met artikel 8 in het Decreet Rechtspositie dat als volgt luidt: De personeelsleden moeten alles vermijden dat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun functie in het onderwijs’. Beheerders en opvoeders hebben ambtsgeheim waaraan een niet strafrechtelijk sanctioneerbare discretieplicht verbonden is. Daarnaast hebben zij echter meldingsplicht (zie seksueel grensoverschrijdend gedrag). Achtergrondinformatie | 118 5 Risico- en beschermingsfactoren (en signalen) Uit onderzoek kennen we tal van risico- en beschermingsfactoren, die de kans op seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) kunnen verhogen of verlagen. Deze factoren kunnen op het niveau van de specifieke kwetsbaarheid of weerbaarheid van de kinderen en jongeren liggen, maar ook op het niveau van de medewerkers en/of de school. Het is van belang in kaart te brengen welke factoren in uw school spelen, om te kunnen anticiperen op situaties van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Op die manier kunnen risicofactoren eventueel ondervangen worden, of kunnen beschermende factoren worden versterkt. • Op het niveau van de kinderen en jongeren: factoren die de kwetsbaarheid beïnvloeden zijn bijvoorbeeld mate van kennis, gewoontepatronen, sociale steun… • Op het niveau van de medewerkers gaat het over deskundigheid, teamwerking, attitudes t.a.v. seksualiteit en seksueel misbruik. • Op het niveau van de school gaat het bijvoorbeeld over het selectiebeleid van personeel en vrijwilligers, mate van toezicht, de professionaliteit van de school m.b.t. seksualiteit. a. Risicofactoren voor kinderen en jongeren27 We hanteren de volgende codering bij de indeling van risicofactoren: * = risicofactor voor slachtofferschap; ** = risicofactor voor daderschap; *** = risicofactor voor zowel slachtoffer- als daderschap. Onveranderbare achtergrondfactoren (risicogroepen) • Sekse: jongens zijn vaker dader van SGG, meisjes zijn vaker slachtoffer. *** • Leeftijd: kinderen onder de 15 jaar zijn relatief vaak slachtoffer.* • Opleiding: wie een lagere opleiding geniet, loopt meer risico.* • Seksuele identiteit: holebi-jongeren lopen een groter risico op ervaringen met SGG.* • Beperking: jongeren met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking lopen een groter risico, onder meer door de afhankelijkheid van (lichamelijke) zorg, het wonen in een school, gebrekkige communicatie en een geïsoleerde sociale positie (afscherming van informatie en leeftijdsgenoten). Jongeren met een verstandelijke beperking kunnen bovendien een minder goed ontwikkeld beoordelingsvermogen hebben en minder kennis en ervaring op het gebied van seksualiteit.*** • Gezinsachtergrond: kinderen uit een kwetsbare gezinssituatie lopen een groter risico op slachtofferschap. Onder meer door de afwezigheid van een ouder, drank- of drugsgebruik door een ouder, aanwezigheid van stiefvader, ziekte van de moe- der, ernstige echtelijke conflicten, een bestraffende opvoeding of grote armoede. Opgroeien in een negatief gezinsklimaat (bijvoorbeeld getuige zijn van huiselijk geweld of weinig empathie en toezicht ervaren) hangt ook samen met daderschap.*** • SGG-ervaring in het verleden. *** • Etnisch-culturele achtergrond: Nederlands onderzoek toont dat respectievelijk 9% en 12% van de Marokkaanse en Turkse jongens ooit werd gedwongen tot seksuele handelingen. Marokkaanse en Turkse jongens geven ook vaker aan dat ze druk ervaren in de vriendengroep om seksuele ervaring op te doen. Ook negatieve stereotiepe opvattingen over genderrollen zijn het sterkst bij jongens en meisjes met deze etnische achtergrond.*** • Ook blijkt uit onderzoek dat jonge vluchtelingen, asielzoekers en mensen zonder wettig verblijf in Europa extreem veel risico lopen om in opvangcentra geconfronteerd te worden met SGG.* Veranderbare risicofactoren Individuele risicofactoren Drie clusters van individuele factoren spelen een rol bij seksueel grensoverschrijdende ervaringen en gedragingen: • Achtergrond en gedrag - Seksuele en relationele geschiedenis: seksuele ervaring, meerdere seksuele partners; oudere sekspartners; starten met seks op jongere leeftijd; losse seksuele partners; veel instrumentele seks (seks in ruil voor geld of beloning). *** - Gebruik van alcohol of drugs. *** - Pornogebruik: risicofactor voor daderschap voor mannen die ook al hoger scoren op andere risicofactoren. 27 Kennisdocument kinderen en jongeren en seksueel grensoverschrijdend gedrag, Sensoa, 2012 Achtergrondinformatie | 119 • Seksuele attitudes en motieven - Verkrachtingsmythes (vooroordelen en stereotiepe opvattingen over seksueel geweld) onderschrijven. ** - Vrouwonvriendelijke of seksistische denkbeelden hebben. ** - Positieve attitude tegenover het uitoefenen van seksuele dwang (bijvoorbeeld bagatelliseren van ernst en impact van SGG).** - Zelfbeeld/lagere eigenwaarde (negatievere attitude tegenover zichzelf).* - Dominantie of hedonistische motieven voor seks; sterke gerichtheid op seks bij jongeren; overmatig seksueel verlangen bij volwassenen; afwijkende seksuele opwinding/fantasieën. ** • Vaardigheden op relationeel en seksueel gebied: ‘seksuele interactiecompetentie’. *** - Seksuele assertiviteit (om ongewenste seks te weigeren) maakt weerbaarder tegen SGG. - Ambigue communicatie over het wel of niet willen van seks. Sociale risicofactoren Onder de sociale context valt de invloed van verschillende mensen in de directe omgeving van jongeren: ouders, vrienden en leeftijdsgenoten. • Een goede band met de ouders vormt een beschermende factor voor het meemaken en vertonen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. • Het conformeren aan vrienden en het ervaren van groepsdruk. *** • Het kennen van leeftijdsgenoten die seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond of meegemaakt. *** • Rondhangen bij en lid zijn van bepaalde jongerenof studentenclubs of jeugdbendes waarbij (seksueel getint) geweld tot de gangbare omgansvormen behoort. ** Situatiegebonden factoren (risicosituaties) Uit de literatuur blijkt dat er–naast de familie–een aantal contexten zijn waarin de kans op confrontatie met seksueel grensoverschrijdend gedrag hoger ligt: een afhankelijke of ongelijkwaardige partnerrelatie, de school, de sportwereld, de kerk… Verschillende situatiegebonden factoren kunnen de kans op seksueel grensoverschrijdend gedrag in bepaalde contexten vergroten. Onder meer het gebrek aan sociale controle en sancties op seksueel grensoverschrijdend gedrag (bijvoorbeeld in oorlogsgebieden en asielcentra), de specifieke machtsverhouding, de tijd van de gebeurtenis (dag of nacht), de locatie en de één-op-één-relatie tussen pleger en slachtoffer (afwezigheid van anderen) spelen een rol. Ook situaties waarin veel alcohol of drugs worden gebruikt, verhogen het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verder verhoogt ook ‘online zijn’ het risico op confrontatie met seksueel grensoverschrijdend gedrag, in de vorm van ongewenste seksueel getinte vragen en webcambeelden. TABEL Slachtoffers: risicogroepen, risicofactoren en risicosituaties Risicogroepen (achtergrondfactoren): • Meisjes/vrouwen. • Etnisch-culturele minderheden (allochtone achtergrond). • Opgegroeid in negatief (gezins-)klimaat. • Getraumatiseerd in de jeugd (seksueel misbruik/(getuige van) huiselijk geweld). • Eerder slachtoffer van seksueel geweld. • Achtergrond van grote armoede. Risicofactoren: • Weinig seksuele interactiecompetentie (meisjes, vrouwen). • Ambiguïteit in seksuele communicatie. • Veel seks in ruil voor geld of iets anders. • Veel losse seksuele contacten. Risicosituaties: • Mishandeling in partnerrelatie. • Sterk door mannen gedomineerde werkomgeving. • Verblijven in oorlogsgebieden. • Vluchteling, asielzoeker (vrouwen). • Combinatie alcohol en seks. Een aantal van deze factoren kunnen bijdragen aan de onduidelijkheid van de situatie doordat het beoordelingsvermogen van de pleger wordt belemmerd en gedragingen van het slachtoffer verkeerd worden geïnterpreteerd. Ook kunnen ze de gelegenheid voor seksueel grensoverschrijdend gedrag verstrekken. Achtergrondinformatie | 120 TABEL Plegers: risicogroepen, risicofactoren en risicosituaties Risicogroepen (achtergrondfactoren): • J ongens/mannen. •E tnisch-culturele minderheden voor SGG onder jongeren (allochtone achtergrond). •O pgegroeid in negatief (gezins-)klimaat. •G etraumatiseerd in de jeugd (seksueel misbruik/(getuige van) huiselijk geweld). Risicofactoren: •W einig seksuele interactiecompetentie (jongeren). •S terke gerichtheid op seks (jongeren). •O vermatig seksueel verlangen (volwassenen). •A fwijkende seksuele opwinding/fantasieën. •P ositieve attitude ten aanzien van dwang. •N egatieve attitude ten aanzien van vrouwen. •G eloof in verkrachtingsmythen. •V eel instrumentele seks. •V eel losse seksuele contacten (jongeren). •A mbiguïteit in seksuele communicatie (jongeren). Risicosituaties: •W einig sociale controle. •W einig sancties op seksueel geweld. •C ombinatie alcohol en seks. b. Risicofactoren voor medewerkers28 Ook voor medewerkers (leraars en medewerkers) zijn risicofactoren in kaart gebracht. Ze vallen in drie groepen factoren uiteen. De factoren met een * aangeduid staan in verband met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bekwaamheid medewerkers • Taken en bevoegdheden: onduidelijkheid over rol en verantwoordelijkheden van persoonlijke begeleiding, coördinatie en andere taken. •A lgemene kennis en vaardigheden zijn onvoldoende (communicatievaardigheden, onervarenheid, te weinig training en opleiding, verschillend reageren op gedrag…). •M ogelijkheden en keuzes voor kinderen en jongeren onvoldoende benutten (niet betrekken bij keuzes of ondermijnen keuzemogelijkheden, te grote controle, teveel betutteling, niet voldoende afstand houden, weinig coaching…). •O mgang met kinderen en jongeren niet adequaat (gebrek aan zorg, geen respect voor persoonlijke bezittingen en geld van kinderen en jongeren, weinig warme en vriendelijke omgang… Een professionele werkhouding • Moraliteit is beperkt (kinderen en jongeren als een probleem bekijken, geen individuele verschillen willen aanvaarden, veroordelende taal gebruiken, niet gemotiveerd zijn…). * • Gebrek aan betrouwbaarheid (afspraken niet nakomen, wisselende leraars en medewerkers, slecht uitgevoerde taken, slechte communicatie tussen leraars en medewerkers…). • Ogen sluiten voor seksueel grensoverschrijdend gedrag (niet willen geloven dat dit voorkomt, geweld ‘gewoon’ vinden of goedpraten, niet melden van situaties… ).* Open houding • Mate van ondersteuning t.a.v. externe contacten: informatie niet delen, niet stimuleren tot het aangaan van contacten, vijandig zijn tegenover externen of vriendschappen van de jongere…* • Defensief zijn: agressieve en defenieve houding, intimideren van andere medewerkers, onwaarheden verspreiden, gesloten teams. Persoonlijke risicofactoren • Psychische of psychiatrische problematiek. • Negatief zelfbeeld of gebrek aan zelfvertrouwen. • Verslavingsproblematiek. • Problemen met emoties reguleren en uitdrukken. • Geloof in het effect van fysieke straf en mishandeling. • Gebrek aan pedagogisch besef. • Sterke behoefte aan controle. • In contact met cliënten zoeken naar warmte en steun, waardering en bevestiging. • Behoefte hebben eigen mannelijkheid, vrouwelijkheid of seksuele aantrekkingskracht te bewijzen. • Een geschiedenis van grensoverschrijdend gedrag. • Negatieve jeugdervaringen en gezinsomstandigheden. • Stress en overbelasting. 28 Gebaseerd op: Janssens, K., Lammers, M., Hartog, Z., Goes, A. & Heeringa, N., (2012). Toolkit Werken aan sociale veiligheid. Preventie en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Utrecht: MOVISIE. Achtergrondinformatie | 121 c. Risicofactoren voor organisaties Ook hier onderscheiden we drie groepen van factoren. Goede sturing door de verantwoordelijke(n) • Verantwoordelijken zijn niet beschikbaar of nemen rol niet op: onvoldoende beslissingen nemen, niet ingrijpen bij regelovertredingen, groep die het beleid bepaalt. • Een gesloten cultuur bevorderen: niet open staan voor klachten, problemen ontkennen, weinig open voor suggesties, defensief aansturen. • Ontbreken van richtlijnen: er is geen visie en beleid t.a.v. seksueel gedrag, niet uitgeklaarde verwachtingen en bevoegdheden, inconsistent gedrag van verantwoordelijken. • Onvoldoende zorg voor deskundigheid van medewerkers: geen nascholingsbeleid, groot personeelsverloop, hoog ziekteverzuim, geen werkoverleg of supervisie, overbelaste medewerkers. • Onvoldoende inzicht en ervaring. Organisatie van de begeleiding •E r is geen begeleiding voorzien voor kinderen en jongeren: geen ondersteuningsplan, geen programma, onvoldoende inzet van expertise en middelen, weinig activiteiten. •G een gepaste begeleiding: vasthouden aan eigen gemak, geen goede samenstelling van groepen, geen differentiatie van het aanbod. •G een gepaste omgeving: geen gezonde, veilige, gezellige locatie. d. Signalen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag In de brochure ‘Grensoverschrijdend gedrag. Preventie, detectie en aanpak’ (Kind en Gezin, http://www. kindengezin.be/brochures-en-rapporten/brochures/ broch-grensoverschrijdend-gedrag.jsp#/16/) is een signalenlijst opgenomen op p 13-14. Verbinding tussen mensen •G ebrek aan interne verbinding: niet nakomen van overleg afspraken, geen interne afstemming, geen informele momenten. •G ebrek aan externe contacten: geïsoleerd zijn van de buitenwereld, geen bezoekers. Achtergrondinformatie | 122 SLOT 1 Een woord van dank Dit Raamwerk Seksualiteit en Beleid kwam tot stand dankzij de medewerking en expertise van heel wat experten uit allerlei organisaties en structuren. Vooreerst danken we alle instellingen en organisaties die in hun samenwerking met Sensoa de voorbije tien jaren al bijdroegen aan het ontwikkelen van dit Raamwerk. In de loop van 2011 werd het Raamwerk Seksualiteit en Beleid verder ontwikkeld in een samenwerking tussen Sensoa en Child Focus en met de onmisbare feedback van talloze experten. Zij kwamen tweemaal samen als feedbackgroep of gaven tijdens aparte ontmoetingen relevante commentaren. Dit Raamwerk Seksualiteit en Beleid voor de sector van onderwijs kwam tot stand in opdracht van het Departement Onderwijs en Vorming. Een werkgroep met experten aangeduid door de verschillende organisaties die de engagementsverklaring van 29 februari 2012 voor de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in onderwijs ondertekenden, werkte hieraan mee en heeft de bestaande expertise mee geïntegreerd. De werkgroep, begeleid door Erika Frans (Sensoa) en Astrid De Bruycker (Child Focus), kwam driemaal samen in de loop van 2013. Leden van de werkgroep: Johan Royeaerd (OKO), Soetkin Bauwens (OVSG), Liesbet Van der Heyden (OVSG), Patricia Desair (CLB Antwerpen), Monique De Visscher (VSKO), Martine Van Dun (VSKO), Katrien Bressers (VSKO), Kris De Ruysscher (VSKO), André Mans (VSKO), Trees Ameloot (VCLB), Tine Gheysen (VCLB), Philip Guttig (CLB Brasschaat), Jef Van De Wiele (POV), Brigitte Pycke (POV), Dirk Deceuninck (KOOGO), Iris Van Schoorisse (GO! Ouders), Irene Indemans (H. Hart Bree), Theo Kuppens (VCOV), Anneleen Vermeire (VSK), Rita Van Durme (Dep. Onderwijs en Vorming) , Katleen Kielbaey (Dep. Onderwijs en Vorming). Eindredactie: Kenny Kolijn (Child Focus), Johan Royeaerd (OKO), Eveline De Bie (Sensoa), Rita Van Durme (Dep. Onderwijs en Vorming). De deelnemers aan de ‘Train de Trainers’ De stuurgroep engagementsverklaring onderwijs Vanaan de zijlijn: Sigrid De Vuyst (GO!), Ann Keymeulen (GO!), De Paduwa Marianne (GO!), Jo Degroote (OVSG), Katrien Cornelis (OVSG), Ellen Van Den Block (OVSG), Olaf Moens (VIGeZ), Lies Verhetsel (Sensoa). Slot | 124 2 Referentielijst Annon, J.S. (1976). The PLISSIT Model: a proposed conceptual scheme for the behavioral treatment of sexual problems. Journal of Sex Education an Therapy, 1976 (2): 1-15. Anthoni, S., (Red.), (2011). Hulpverlening bij kindermishandeling. Over individuele weerbaarheid en maatschappelijk kwetsbaarheid. Cahiers Seksuele Psychologie & Seksuologie, nr. 5, Garant, Antwerpen – Apeldoorn. Bajema, C. (2001). Omgaan met ongewenst seksueel gedrag op school. Copingsstrategieën van jongeren in het voortgezet onderwijs. Assen: Van Gorcum. Bal, S., Van Oost, P., De Bourdeaudhuij, I., & Crombez, G. (2003). Avoidant coping as a mediator between self-reported sexual abuse and stress-related symptoms in adolescents. In: Child Abuse & Neglect, Vol 27, blz. 883-897. Bancroft, J. (ed.) et al. (2003). Sexual development in childhood. Bloomington: Indiana University Press. Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, (2009). Nederlands Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Bonte M. (2006). Betekenis en draagwijdte van het beroepsgeheim van de afdeling Operaties bij Child Focus. Interne studie voor Child Focus. Brussel: Child Focus. Bowlby, J.( 1982). Attachment and loss. Vol 1 Attachment, New York: Basic Books. Bowlby, J., (1989). The Making and breaking of Affectional Bonds, Routledge Classics, New York. Bowlby, J., (1988). A Secure Base, Routledge Classics, New York. de Graaf, H., Höing, M., Zaagsma, M., & Vanwesenbeeck, I. (2007). Tienerseks. Vormen van instrumentele seks onder tieners. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Bosch, E., Suykerbuyk, E., (2000). Seksuele voorlichting aan mensen met een verstandelijke handicap. Baarn: Nelissen. de Graaf, H., Neeleman, A., Vennix, P., & van SonSchoones, N. (2004). De seksuele levensloop. In: Gijs, L., Gianotten, W., Vanwesenbeeck, I., & Weijenborg, P. (eds.). Seksuologie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, blz. 167-190. Boszormenyi-Nagy, I., Krasner, B.R.,(2005). Tussen geven en nemen. Over contextuele therapie, De Toorts, Haarlem. De Rycke, L. (2011). Geweld, gemeld en geteld. Aanbevelingen in de aanpak van geweld tegen kinderen en jongeren. Brussel: KRC. Cense, M., (1997). Rode kaart of carte blanche. Onderzoeksrapport risicofactoren voor seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de sport. Transact. De Wiest, H. (1999). Het gerechtelijk verhoor van kinderen. Een zicht op de praktijk. Maklu, Antwerpen/ Apeldoorn: Maklu. Child Focus (2003). De grote kindervriend? Pedoseksueel misbruik: profiel/impact/preventie. Brussel: Child Focus. Exclaim! Young people’s guide to ‘Sexual rights: an IPPF declaration (2011). IPPF, London. Deboutte, G. (2009). Pesten en Geweld op School, Handreiking voor een daadkrachtig schoolbeleid, Ministerie van Onderwijs en Vorming. De Craim, C., (2012). Protocol van Moed : Durven samenwerken rond kindermishandeling : grensverleggend, moedig en uitdagend. Draaiboek voor leerkrachten en medewerkers. de Graaf, H., Meijer, S., Poelman, J., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Utrecht: Rutgers Nisso Groep/Nederlands Jeugd instituut/ MOVISIE. Finkelhor, D. (1986). A sourcebook on child sexual abuse. Newbury Park CA: Sage Publications. Frans, E. (2009). Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Algemene gids. Antwerpen: Sensoa. Frans, E. & Franck, T. (2010). Vlaggensysteem. Praten met kinderen en jongeren over seks en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Antwerpen: Sensoa. Frans, E., Keygnaert I., (2010). Make it Work!. Training Manual for Prevention of SGBV in the European Receptio, & Asylum Sector, ICRH Gent, Academia Press. Slot | 125 Friedrich, W. N., Grambsch, P., Broughton, D., Kuiper, J., & Beilke, R. L. (1991). Normative sexual behavior in children. Pediatrics, nr. 88, blz. 456-464. Friedrich, W.N., Fisher, J., Broughton, D., Houston, M., & Shafran, C. S. (1998). Normative sexual behavior in children: A contemporary sample. Pediatrics, nr. 101, blz. 9. Gescinska, A.A., (2009). From sexual Liberty to sexual liberation. Why we bear a moral Responsibility in Sexuality. Graupner, H.G., (2000). Sexual Consent: The criminal Law in Europe and Overseas. In: Archieves of Sexual Behavior, Vol 29, No 5. Haas, S., Cense, M., Ditzhuijzen, J.v., Berlo, W.V., (2009). Seksueel Grensoverschrijdend gedrag binnen vrijwilligersorganisaties, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Ministerie van Justitie, Utrecht. De Coen, D., De Man, L., Denys, K., Gombeir, D., Hendrickx, M., Hungenaers, F., Snauwaert, C., Steensels, W., Van Camp, F. (Eds.). (2009). Handboek beleidsvoerend vermogen. Brussel : Politeia. Höing, M. & van Oosten, N. (2009). Primaire preventie van seksueel geweld. In L., Gijs, Gianotten, W.L., Vanweesenbeeck, I. & Weijenborg, P.T.M., Seksuologie (pp. 267-295). GA Houten: Bohn Stafleu van Loghum. IPPF Declaration of Rights (2009), IPPF, London. Kendall-Tackett, K. (2002). The Health Effects of Childhood Abuse: Four Pathways by which Abuse Can Influence Health. In: Child Abuse and Neglect, Vol 6/7, blz. 715-730. Keygnaert, I. e.a. (2008). Hidden violence is a silent rape: prevention of sexual and gender-based violence against refugees in Europe. A participatory approach report. Gent: ICRH. Kinderrechtencommissariaat Dossier (2010). Jongeren en seksualiteit. Het recht op seksuele gezondheid en ontwikkeling, Visie en aanbevelingen. Kooten Niekerk, J., van, (1990). Ongehoord. Naar een protocol seksualiteit en seksueel misbruik van verstandelijk gehandicapten, Utrecht, PCI. Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P. Woertman, L. & van Berlo, W. (2011). Het vervolg op ‘Laat je nu horen!’ Utrecht: Universiteit Utrecht & RutgersWPF. Lammers, M., Pauli, T., (2003). Van Calamiteit naar Preventiebeleid. Beleid en praktijk van de gehandicaptenzorg op het gebeid van seksualiteit en seksueel misbruik, Transact, Utrecht. Lammers M., Brants, L., (2010). Veiligheid in de residentiële Jeugdzorg. Van Incident tot Fundament. Vormgeving en implementatie van beleid rond bejegening, seksualiteit en seksueel misbruik in de residentiële jeugdzorg, MOVISIE, Utrecht. Landelijk overleg Preventiemedewerkers tegen seksueel Geweld (1990). Horen, zien…en spreken? Informatie over seksueel misbruik van kinderen. Assen: Van Gorcum. Landsdown, G.,(2009). “Evolving Capacities” explained, Child Rights Information Network, Crin Review 23. Luyens, M., Van Parijs, J., Thys, A. (2003) Beleidsplan ter Preventie en bestrijding van geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag op school. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs, Limits. Handelen bij vermoeden van seksueel misbruik van kinderen en jeugdigen. Richtlijnen voor beroepsbeoefenaren (1994). Commissie Seksueel Misbruik van Jeugdigen. Kramer, S., Janssens, K., Çinibulak, L. & Cense, M. (2007). Over de grens. Opvattingen van jongeren en beroepskrachten over grensoverschrijdend seksueel gedrag van jongeren. Utrecht: MOVISIE. Herman, S. (2009). Het ecogram. Sociale netwerken in kaart gebracht, Brussel, Politeia/VVSG. Kuyper, A. (2010). Visie seksualiteit Justitiële Jeugdinrichtingen, Rutgers Nisso Groep, Utrecht. Movisie (2010). Van incident tot fundament. Vormgeving en implementatie van beleid rond bejegening, seksualiteit en seksueel misbruik. Hayez, J.-Y. (2005). Ook kinderen hebben een lichaam. Kinderen leren omgaan met seksualiteit. Tielt: Lannoo. Kuyper, A., (2010). Richtlijnen tot implementatie van visie seksualiteit justitële jeugdinrichtingen, Rutgers Nisso Groep, Utrecht. Olrichs, Y., Wolf, E., (2004). Seksualiteitsbeleid? Gewoon doen! Handboek seksualiteitsbeleid voor GGZ instellingen. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P., Woertman, L. & van Berlo, W. (2009). Laat je nu horen! Een onderzoek naar grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen onder jongeren. Utrecht: Universiteit Utrecht. Pieters, J., Italiona, P., Offermans, A-M & Hellemans, S. (2010). Ervaringen van vrouwen en mannen met psychologisch, fysiek en seksueel geweld. Brussel: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Herbots, K., Ankaert, E., Van Grunderbeek, E. en Put J. (2012). Professioneel Omgaan met Risico’s. Juridisch onderzoek naar de aansprakelijkheid van private non-profit voorzieningen met de focus op jeugdhulp en kinderopvang. Brussel, Politeia/Vlaams Welzijnsverbond. Slot | 126 Plummer, K.,(2002). The square of intimate citizenship. In: Citizenship Studies, 5(3), pp. 237-253. Sensoa (2004). Beleidsplan voor scholen ter preventie van ongewenst seksueel gedrag. Protocol Kindermishandeling Justitie-Welzijn (2010). Sensoa (2004). Draaiboek preventie seksueel misbruik. Implementatie van een beleid in een dienst voor kinderopvang. Putnam, F. (1993). Dissociative disorders in children. Behavioral profiles and problems. In: Child Abuse & Neglect, 17, blz.39-45. Putnam, F.W. (2003). Ten-year research update review: child sexual abuse. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42, nr.3, 269-278. Raes, K., (1997). Seksuele bevrijding en ethiek. Over normvervaging, permissiviteit en emancipatorisch engagement. In: Jaarboek Seksualiteit, Relaties Geboortenregeling. Trefpunt CGSO. Sensoa (2011). Relationele & seksuele vorming. Handboek voor secundair onderwijs. Antwerpen/ Apeldoorn: Garant. Sensoa (2011). Relationele & seksuele vorming. Handboek voor secundair onderwijs. Stevens, L. (2002). Seksuele meerderjarigheid in het strafrecht? Rep & Roer, nr.14. Stevens L., (2008). Recht met betrekking tot seksualiteit. Leidraad bij de colleges, KULeuven. Straver, C. J., Cohen-Kettenis, P. T., & Slob, A. K. (1998). Seksualiteit en levensloop. In: Slob, A. K., Vink, C. W., Moors, J. P. C., & Everaerd W. (1998). Leerboek seksuologie. Houten en Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Ruttens-Vandevelde, I. (2010). Kadertekst Jongvolwassenen. Stuart, M.R., Lieberman, J.A.,(1993). The fifteen Minute Hour: Applied Psychotherapy for the Primary Care Physician, Westport, CT: Prager. Schnarch, D. (1991). Constructing the sexual Crucible. An integration of sexual and marital therapy. New York, London, Norton & company. Trainingspakket (2000). Aanpak en preventie van seksueel misbruik in residentiële voorzieningen, IPPF, Sensoa. Schnarch, D. (1997). Passionate Marriage. Keeping love and intimacy alive in committed relationships. New York: Henry Holt& company. Van Beek, A. (2006). Aanpak van seksueel geweld. Stand van zaken en aanbevelingen voor beleid, onderzoek, preventie en hulpverlening. Utrecht/Den Bosch : TransAct/Fiom/Rutgers Nisso Groep. Schnarch, D. (2009). Intimacy & desire. Awaken the passion in your relationship. New York, Beaufort Books. Senperforto Frame of Reference: Prevention of SGBV in the European Reception & Asylum Sector, (2010) ICRHGhent university. Van Berlo, W. & Höing, M. (2006). Seksuele victimisatie. In F. Bakker, Vanwesenbeeck, I.(Red.), Seksuele gezondheid in Nederland 2006 (pp. 157-166). Delft: Eburon. van der Doef, S. (1994). Kleine mensen grote gevoelens. Kinderen en hun seksualiteit. Amsterdam: De Brink. van der Doef, S. (2004). Kinderen en seksualiteit. De seksuele opvoeding van kinderen van 0-17 jaar. Utrecht: Kosmos-Z&K Uitgevers. Van der Straete, I., & Put, J., (2005). Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure. Van IJzendoorn, M., Schuengel, C., & BakermansKranenburg, M. (1999). Disorganized attachment in early childhood: Meta-analysis of precursors, concomitants and sequelae. In: Development and Psychopathology, 11, blz. 225-249. Waites, M., (2005). The Age of Consent. Young People, Sexuality and Citizenship, Palgrave Macmillan, New York. Weeks, J. (1998). The sexual citizen. In: Theory, Culture & Society, SAGE, London, Vol 15 (3-4): 35-52). Weeks, J. (1986, 2003, 2010). Sexuality, Routledge, London, New York. WHO Regional Office for Europe and BzgA (2010). Standards for Sexuality Education in Europe. A framework for Policy Makers, Educational and Health Authorities and Specialists. Cologne. Wilmink M., (2010). Toolkit in veilige handen. Hoe maak ik mijn organisatie veilig? Over preventie van seksueel misbruik van minderjarigen in het vrijwilligerswerk. Utrecht: Vereniging NOV. Slot | 127 Aanvullend voor deze editie M-VVSKO-2008-019. Enkele deontologische en juridische aspecten van leerlingenbegeleiding in het gewoon secundair onderwijs. M-VVSKO-2009-017. Leerlingenbegeleiding - communiceren over privacygevoelige informatie. M-VVSKO-2007-038. Pesten, cyberpesten en steaming van leerlingen door leerlingen: preventie en aanpak. M-VVSKO-2006-057. Preventie en aanpak van zelfverwonding, depressie en zelfdoding bij jongeren. M-VVSKO 2012-028. Visie op zorg voor de leerling in het secundair onderwijs. Balcaen, L. (2012). Herstelgericht werken op school. Bijzonder nummer TORB. Interuniversitair Centrum voor Onderwijsrecht (2012). Geweld op school: de bescherming van de integriteit van het kind, congresbundel. Handboek Beleidsvoerend vermogen, (2012). Brussel: Politeia. Kuyper, A. (2013). Seksualiteitsbeleid of struisvogelpolitiek? Model voor visie en beleid op seksualiteit, relaties en omgangsvormen 12+ voor residentiële jeugdzorg. RutgersWPF. Lauwers, G. (2012). Naar een opleidingsonderdeel in de nacholing voor onderwijzend personeel over het juridische kader van toepassing op probleemsituaties op school. Bijzonder nummer TORB. Methodenbeschrijving Signs Of Safety. In: Databank effectieve interventies Huiselijk Geweld, MOVISIE (www/movisie.nl). Beerten, M. (2012). Op weg naar een herstelgericht beleid op school… Welwijs Nr. 4, pp 29-33. Rutgers WPF (2012). Richtlijn Seksuele en relationele vorming. Visie, doelen en uitgangspunten. Utrecht: Rutgers WPF. De Bruycker, A., Frans, E. (2012). Seksualiteit en lichamelijke integriteit op school: aan de slag met het Raamwerk Seksualiteit en beleid. TORB. Saveyn, J. (2008). Het beleidsvoerend vermogen van de school als referentiekader voor schoolontwikkeling en –begeleiding. PBDKO. De Craim, C. (2012). De nood aan een handelingsprotocol op school voor de bescherming van de integriteit van het kind. Bijzonder nummer TORB. Syllabus handelingsgericht samenwerken: een zorg voor school en CLB, 2010. De Ruysscher, K. (2013). Ik en Jij, samen wij. Relationele vorming in de basisschool. COV Basis Schoolwijzer. Taxatiegesprekken. Verhelderen vermoeden seksueel misbruik, Training voor pedagogen en psychologen, kennisnet.nl. Frans, E. (2012). Seksueel misbruik en de school. Bijzonder nummer TORB. Vandeurzen J. (2012). De integriteit van de leerling. Rol en opdracht voor school en onderwijs. TORB. Van Durme R., Le Roi, E. (2012). Naar een daadkrachtig beleid tegen antisociaal gedrag op school, TORB. Vanobbergen, B., De Rycke, L. (2012). Geweld, gemeld en geteld. Jongeren rapporteren over geweld op school. Op zoek naar nuance. Bijzonder nummer TORB. Vanobbergen, B. (2012). Aandacht voor integriteit op school: prendre le risque de se mettre en ‘je’, TORB. VLOR (2009). Vitaminen voor een gezondheidsbeleid op school. VLOR (2011). VLOR advies over Welbevinden en Gelijke Kansen in het Gezondheidsbeleid op school. VSK (2010). Omgaan met Kindermisbruik in onderwijs of internaat. De Ruysscher, K., Guelinckx, L., Hendrickx, H., Van Bogaert, M., Van den Brande, M. (2013). Werken aan een teamgedragen visie rond omgangsvormen in de basisschool. School + visie, nr 4, pp24-27. WHO (2013). WHO Guidance for implementation. Standards for Sexuality Education. WHO Regional Office For Europe and BzgA. Valckx, S., Lauwers, G. (2012). Een verkennende studie naar de doorwerking van het Verdrag inzake Rechten van het kind in het pestbeleid op basisscholen, TORB. Slot | 128