Theorie –en oefenbundel Gedragswetenschappen

advertisement
Universiteit Gent
DPB Gent
SLO Politieke en Sociale wetenschappen
Eef Rombaut
Vakdidactiek
Academiejaar 2008-2009
Bart Broidioi
Ellen Haerens
Prof. Dr. P. De Meyere
“Theorie –en oefenbundel Gedragswetenschappen voor
neveninstromers derde graad Humane Wetenschappen”
Evie Ghysdael
G31
Lieven Goes
G32
Guido Willaert
G33
Maja Van Der Bracht
G41
Isolde van Eenooghe
G42
Anneleen Vermeire
G43
1
Woord vooraf
Beste leerling,
Om de overstap naar de derde graad Humane Wetenschappen voor jou wat makkelijker te
maken, hebben we een bundel samengesteld. Deze bundel bevat beknopt de thema’s die
we in de tweede graad in de vakken cultuur –en gedragswetenschappen gezien hebben. Het
is de bedoeling dat je aan de hand van de theorie en oefeningen in deze bundel een
algemeen beeld krijgt van wat we tot nu toe gezien hebben. Op deze manier kun je met
voldoende voorkennis je medeleerlingen vergezellen in het 5de jaar
Elk onderdeel (zie inhoudstafel) bestaat uit enkele theoretische kernbegrippen afgewisseld
met een aantal opdrachten en toepassingen. De oefeningen worden met dit symbool
aangeduid. Met behulp van de theorie in de kaders kan je deze oefeningen oplossen. Het is
de bedoeling dat je de kaders zo aandachtig mogelijk leest en de oefeningen zo goed
mogelijk oplost. Aan het eind van de bundel volgt namelijk een multiple-choice test die je
kennis over dit thema zal testen. Deze vragen peilen vooral naar het correct toepassen van
de kernbegrippen. Wanneer je nog meer informatie wil over een bepaald onderwerp kan je
de bibliografie raadplegen.
Veel succes!
__________________________________________________________________________
Naam:
Beschrijf kort je schoolloopbaan (bv.: richting, school, moeilijkheden, succeservaringen,...):
Beschrijf het verloop van een gemiddelde week:
Beschrijf je leer –en studiehouding thuis en op school:
Je motivatie om te kiezen voor Humane Wetenschappen is:
2
Inhoudstafel
G 31: Het kind in de samenleving
1. De ontwikkeling van het kind.
1.1 Hoe kinderen ontwikkelen.
1.2 De psychosociale ontwikkeling van het kind.
2. Verbondenheid vs. Verzelfstandiging.
2.1 De babytijd.
2.2 De peutertijd.
3. Verwennen en verwaarlozen.
4. Het bedreigde kind.
4.1 Kindermishandeling.
4.2 Kinderoffers.
4.3 Kinderarbeid.
5. De rechten van het kind.
5.1 Universele rechten van het kind.
5.2 Kinderrechten in België.
6. De positie van kinderen in de samenleving.
7. Jouw plaats in de samenleving.
7.1 Aantal kinderen.
7.2 Gezinstypes.
G 32: De ontwikkeling van de adolescent.
1. De ontwikkeling van kind naar adolescent.
1.1 De menselijke ontwikkeling.
1.2 De persoonlijkheid.
1.3 De ontwikkeling van het zelfbeeld.
A. Wat is het zelfbeeld?
B. Soorten zelfbeelden.
C. Ontstaan van het zelfbeeld.
D. Invloed van het zelfbeeld op het gedrag.
2. De adolescentie als levensfase.
2.1 Begripsomschrijving.
2.2 Adolescentie als ontwikkelingsfase.
A. Ontwikkelingstaken van de adolescent.
B. Psychosociale theorie van Erikson: identiteit versus identiteitsverwarring.
3. Probleemgedrag bij jongeren.
3.1 Probleemgedrag bij jongeren: begripsomschrijving.
3.2 Mechanismen bij probleemgedrag.
3.3 Hulpverlening.
A. Algemene en bijzondere jeugdzorg.
B. Vrijwillige en gerechtelijke hulpverlening.
3
G 33: Levenslang ontwikkelen.
1. De volwassenheid, een referentiepunt.
1.1 Volwassenheid, een referentiepunt.
1.2 Alle macht aan de volwassenen.
1.3 Maar wat is dat, volwassen zijn?
1.4 Volwassen ben je pas als je 26 bent.
2. De theorie van Erikson over volwassenheid.
2.1 Drie cases.
2.2 De jong-volwassene (20-30): intimiteit en isolement.
2.3 De volwassene (30-55): generativiteit en stagnatie.
2.4 De midlifecrisis.
3. Volwassenheid, een periode van groei.
3.1 Volwassenheid, een biologisch begrip.
3.2 Volwassenheid: niet alleen een periode van biologische groei.
4. De ouderdom, een periode met grenzen en groei.
4.1 Drie interviews.
4.2 Verschillende groepen senioren (Knack, 28.03.01)
4.3 De oudere mens en de biologische grenzen/groei.
4.4 De oudere mens en de intellectuele grenzen/groei.
4.5 De oudere mens en de sociale grenzen/groei.
4.6 De oudere mens en de psychologische grenzen/groei.
4.7 Grootouders zijn wijs, volgens filosoof K. Raes.
4.8 Efficiëntere hersenen.
4.9 De oudere mens en de seksualiteit.
4.10 Prof. Vuylsteek over ziektes bij bejaarden.
4.11 Toon aan dat biologische, psychologische en sociale evoluties elkaar beïnvloeden
5. De theorie van Erikson over de oudere mens.
6. Ouderen en hun emancipatieverlangen.
7. Oud zijn en stereotypering.
7.1 Het stereotype beeld.
7.2 Gevolgen van de negatieve beeldvorming.
8. Tussen autonomie en zorgbehoevendheid.
8.1 Graag autonoom.
8.2 Thuiszorg.
8.3 Aanpassingen aan de woning.
8.4 Slechts een beperkte groep in een instelling.
4
G 41: Interactie en gedrag.
1. Interactie.
1.1 Wat is interactie?
1.2 Componenten van interactie.
1.3 Gedrag als gevolg van interactie en betekenisgeving.
A. Hoe kunnen we gedrag verklaren?
2. De waarneming.
2.1 De rol van zintuigen.
A. Het gezichtsvermogen.
B. Het gehoor.
C. Tastzin.
D. Reukzin.
E. Smaak.
F. Kinesthesie en evenwichtsgevoel.
G. Samenspel tussen meerdere zintuigen.
2.2 Invloed van context op perceptie.
2.3 Waarneming van persoonlijkheidskenmerken.
A. Eerste indruk.
B. Causale attributie.
C. Stereotypering.
D. Vooroordelen.
E. Categorisering.
3. Emoties.
3.1 Wat zijn emoties?
3.2 Functies van emoties?
3.3 Behoeften.
G 42: Relaties.
1. Communicatie.
1.1 Het communicatieproces.
1.2 Interpersoonlijke communicatie (& massacommunicatie) (G4201)
1.3 De invloed van socio-culturele factoren
1.4 Communicatie vaardigheden.
A. Ik kan actief luisteren.
B. Ik kan omgaan met kritiek.
C. Ik kan ik-boodschappen geven.
2. Relaties.
2.1 Noodzaak van relaties.
2.2 Soorten relaties.
2.3 Een psycho-sociaal model.
2.4 Lichamelijkheid.
5
G 43: Individu en organisaties.
1. Wat zijn organisaties?
1.1 Organisaties.
1.2 Formele en informele organisaties.
1.3 De basis van organisaties: groepen.
2. Soorten organisaties.
2.1 Voorbeelden van formele en informele organisaties.
2.2 Er bestaan ook heel wat variaties binnen deze verschillende soorten organisaties.
A. De school.
B. Het gezin.
C. Andere organisaties.
3. Socialisatie.
3.1 Wat is socialisatie?
3.2 Door welke groepen en organisaties worden we gesocialiseerd?
A. Het gezin.
B. De school.
C. De media.
D. Groepen waar je lid van bent.
4. Sociale posities en sociale rollen.
4.1 Posities, rollen en rolconflicten.
4.2 Traditionele rolpatronen en emancipatie.
5. In wiens belang?
6. De samenleving vormt ons en wij vormen de samenleving.
6
G 31: Het kind in de samenleving.
1. De ontwikkeling van het kind.
1.1 Hoe kinderen ontwikkelen.
Ook al zijn de individuele verschillen tussen kinderen en mensen groot, toch doorloopt elk
van ons dezelfde fasen in zijn/haar ontwikkeling.
Kinderen ontwikkelen op 4 verschillende manieren:
·
·
lichamelijk
psychisch
verandering in lichaamsbouw en ontwikkeling van de zintuigen
- ontwikkelen van kennis, geheugenopdrachten en problemen oplossen
- ontwikkelen van emoties
·
·
sociaal
moreel
leren omgaan met anderen
ontwikkeling van waarden
Opdracht: Plaats bij elk voorbeeld de juiste vorm van ontwikkeling.
Vriendschap sluiten
Smaken van zout
Leren delen
Leren lezen en schrijven
Jaloezie voor het eerst ervaren
Leren gehoorzamen
Leren rechtop lopen
1.2 De psychosociale ontwikkeling van het kind
Volgens de ontwikkelingspsycholoog Erikson doorloopt de mens tijdens zijn ontwikkeling
achtereenvolgens 8 fasen. Vijf van de acht ontwikkelingsfasen doorloop je tijdens de
kindertijd; de drie laatste tijdens de volwassenheid.
In het onderstaande schema kun je zien op welke leeftijd je welke fase doorloopt.
7
Leeftijd
Psychosociale crisis
babyleeftijd (0-1 jaar)
vertrouwen vs. wantrouwen
vroege kinderjaren (1-3 jaar)
autonomie vs. schaamte en
twijfel
kinderjaren (3-5 jaar)
initiatief vs. schuld
schoolleeftijd (6-12 jaar)
handvaardigheid vs.
minderwaardigheid
adolescentie (+/- 13-20 jaar)
identiteit vs. identiteitsverwarring
eerste volwassenheid (+/- 20-30 intimiteit en solidariteit vs.
jaar)
isolement
Erik
Erikson
werd geboren te Frankfurt
in 1902. Hij was een
invloedrijk psycholoog en
psychoanalist. Vooral zijn
theorie
over
de
psychosociale ontwikkeling
van het kind maakte hem
wereldberoemd. Hij stierf in
1994 in de Verenigde
Staten.
volwassenheid (+/- 30-65 jaar)
generativiteit vs. stagnatie
rijpheid (+/- 65 jaar)
integriteit vs. wanhoop
In elke fase moet je door een bepaalde ‘crisis’ heen. Het kind moet een soort conflict
oplossen tussen twee tegengestelde componenten. De sociale omgeving speelt daarbij een
belangrijke rol: in elke fase gaat het kind andere menselijke relaties aan. Het gaat immers
om de ‘psychosociale’ ontwikkeling: de mens ontwikkelt in samenspel met zijn omgeving.
Los je het conflict goed op, dan doe je de nodige krachten op om de volgende crisis op te
lossen en kan je uiteindelijk een stabiele identiteit ontwikkelen. Los je het conflict niet goed
op, dan zul je daar in je latere levensfase last van ondervinden.
In welke fase bevind jij je nu? Kun je een voorbeeld geven uit je eigen leefwereld van de
psychosociale crisis die bij jouw leeftijd hoort? Leg ook uit waarom dit voorbeeld bij deze
fase hoort.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
We bekijken de vijf fasen van de kindertijd van naderbij.
1. Vertrouwen versus wantrouwen (0-1 jaar)
Voor een gezonde ontwikkeling is het noodzakelijk dat het kind in het eerste levensjaar een
basisvertrouwen ontwikkelt in zijn ouders en zijn omgeving. Dit vertrouwen ontstaat doordat
het kind wordt verzorgd, eten krijgt, warmte en liefde ontvangt, wordt vastgehouden en
gekoesterd, enz.
Wordt het kind echter niet goed verzorgd, of ontvangt het weinig liefde en affectie, dan
ontstaat bij het kind een gevoel van wantrouwen.
8
2. Autonomie versus schaamte & twijfel
(1-3 jaar)
In deze fase ontwikkelt het kind belangrijke lichamelijke vaardigheden zoals eten, zich
aankleden en zindelijk zijn. Het kind gaat op ontdekkingstocht en wordt een stukje
zelfstandig of autonoom. Anderzijds leert het dat er grenzen zijn en beseft het dat hij/zij
soms hulp nodig heeft van de ouders.
Wordt het conflict niet goed opgelost, dan kunnen bij het kind gevoelens van schaamte en
twijfel ontstaan.
3. Initiatief versus schuld
(3-5 jaar)
In dit stadium neemt de autonomie van het kind verder toe. Kinderen tonen initiatief,
gebruiken hun fantasie en beleven veel plezier aan de vaardigheden of kennis die ze
beheersen. Maar het kind heeft ondertussen ook een geweten ontwikkeld: verboden en straf
van de ouders zijn bij het kind een innerlijke stem geworden. Dit leidt tot een conflict:
enerzijds wil het kind alles zelf ontdekken en initiatief nemen, anderzijds is het bang voor
straf en/of heeft het last van schuldgevoelens.
4. Handvaardigheid versus minderwaardigheid
(6-12 jaar)
De schooljaren staan in het teken van de vele nieuwe vaardigheden die men op school
leert: kinderen leren rekenen, schrijven, sporten, enz. Kinderen scheppen plezier in al die
nieuwe vaardigheden en hechten veel belang aan de erkenning die ze krijgen van anderen
voor wat ze kunnen. Maar ze worden ook geconfronteerd met hun beperkingen. Het gevaar
bestaat dat kinderen zich in deze fase minderwaardig gaan voelen. Bijvoorbeeld omdat er
te veel van hen wordt verwacht of omdat ze onvoldoende op de school zijn voorbereid.
5. Identiteit versus identiteitsverwarring
(+/- 13-20 jaar)
In de adolescentie moeten, voortbouwend op eerdere ervaringen, keuzes worden gemaakt
die van belang zijn voor de identiteitsvorming. Dit zijn o.a. keuzes op het gebied van
opleiding en beroep, morele en religieuze waarden, politieke overtuigingen en keuzes rond
relatievorming en maatschappelijke rollen. De belangrijkste uitdaging is het vinden van een
eigen identiteit. Vooral de eigen leeftijdsgenoten speel in deze fase een belangrijke rol.
Slaagt de adolescent er echter niet in keuzes te maken, dan kan identiteitsverwarring
optreden.
Opdracht: Zet bij de volgende voorbeelden telkens de fase van psychosociale
ontwikkeling die volgens jou bij het voorbeeld hoort. Je mag de fasen aanduiden met een
cijfer (fase 1, fase 2, enz.).
A. In de kleuterklas haast Michael zich om als eerste de puzzel te bemachtigen waar andere
kinderen ook hun oog op hebben laten vallen. Hij duwt daarbij per ongeluk zijn vriendje Jan
omver.
Wanneer
Jan
begint
te
huilen,
kijkt
Michael
beteuterd
toe.
……………………………… ..
9
B. Liesje zit in het eerste leerjaar en is blij dat ze vandaag eindelijk eens het bord mocht
uitwissen van de juf. Vooral toen de juf zei dat Liesje een flinke meid was, was ze zo fier als
een gieter……………….
C. Piet vindt het moeilijk om te kiezen tussen de vrienden van de voetbal en zijn
schoolkameraden. Met de ene groep kan hij zich uitleven op het veld en met zijn
schoolvrienden kan hij uitgaan of gewoon rustig televisie kijken. Ze zijn allebei een deel van
hem. …………………………………… .
D. De ouders van peuter Annelies begrijpen er niks van: het ene moment vleit Annelies zich
liefdevol in de schoot van haar moeder, het volgende ogenblik duwt ze haar moeder uit alle
kracht weer weg. ………………………………… .
E. Baby Bram huilt onophoudelijk totdat zijn moeder hem oppakt en tegen de borst drukt.
Doordat hij zich veilig voelt in de armen van zijn moeder, wordt hij weer rustig.
……………………………………
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan de ontwikkeling van een kind bespreken vanuit de theorie van Erikson
-
Je kan de verschillende onderdelen van de theorie met voorbeelden illustreren
2. Verbondenheid vs. verzelfstandiging
Tijdens het ontwikkelingsproces zien we voortdurend dezelfde spanning terugkeren:
verzelfstandiging tegenover verbondenheid.
2.1 De babytijd
Al van in het prille begin is er een verbondenheid tussen het kind en zijn omgeving. We
spreken in dit verband van hechting. De baby wordt op een regelmatige en herkenbare
manier verzorgd en daardoor gaat de baby zich hechten. De dagelijks terugkerende zorgen
(eten, drinken, liefde, vasthouden) bevredigen de behoeftes van de baby en dat vormt bij de
baby het basisvertrouwen. Het kind krijgt vertrouwen in de mensen die voor hem zorgen
door het gevoel van veiligheid en bescherming (zie punt 1).
Het kind gaat zich hechten aan de verzorgers - meestal de ouders – tijdens het eerste
levensjaar. In de eerste drie maanden is die hechting vrij ongericht: de baby lacht naar
10
iedereen. In het tweede trimester begint de baby stilaan een voorkeur te krijgen voor één of
twee vertrouwenspersonen. Een echte gehechtheidsrelatie laat evenwel op zich wachten
tot de baby 7 maand oud is. Dan ontstaat een “duurzame affectieve band tussen het kind en
de primaire verzorger.”
In ongeveer dezelfde periode dat de baby voor het eerst een hechte band ontwikkelt met een
ouder, namelijk tussen 6 en 10 maand oud, krijgen baby’s te maken met separatieangst en
angst voor vreemden.
Baby’s ontwikkelen vanaf de leeftijd van 6 à 7 maand angst voor de scheiding van de
verzorger of scheidingsangst. Van zodra de hechtingspersoon, vaak een ouder, de kamer
verlaat of uit het zicht is begint de baby onophoudelijk te huilen en gaat vaak een tijdje zo
door opdat de ouder zou terugkomen. Wanneer de ouder terugkomt vertonen baby’s ook
vaak een begroetingsreactie: ze strekken de armpjes uit, trappelen of kraaien en lachen. Dit
laatste is een typisch voorbeeld van hechtingsgedrag. Het kind herkent de persoon en is blij.
Een tweede angst die rond deze periode ontstaat is de angst voor vreemden. Deze angst is
des te sterker wanneer het kind en de vreemde in een voor het kind nieuwe omgeving zijn.
Zowel de angst voor vreemden als de scheidingsangst bereiken een hoogtepunt als de
kinderen tussen 12 en 16 maand oud zijn. Daarna worden de meeste kinderen minder
angstig.
Opdracht: Wat zie je op de foto’s? Kies de juiste bovenstaande vetgedrukte term en leg
kort uit waarom je keuze op deze term is gevallen.
Foto 1: ………………
Foto 2: ………………
Foto 3: ………………
Foto 4: ………………
11
Opdracht: Kinderpsycholoog John Bowlby voerde een interessant experiment uit op
baby-aapjes. De aapjes werden na de geboorte gescheiden van hun moeder en vervolgens
voorgesteld aan twee nepmoeders. De ene kunstmoeder was gemaakt van gaas en uitgerust
met een fles die melk kon geven. De andere nepmoeder had geen melk bij maar was uit een
soort badstof gemaakt en dus zacht. Ook al gaf deze nepmoeder geen eten, toch verkozen
alle aapjes de nepmoeder uit badstof. Behalve de momenten waarop de aapjes aan het eten
waren (en dus bij de gazen moeder waren) brachten de aapjes alle tijd door bij de zachte
nepmoeder. Als ze angstig waren zochten de aapjes allemaal troost bij haar en niet bij de
nepmoeder met de fles.
Wat kunnen we uit dit onderzoek besluiten: waarom gaat het aapje zich hechten aan de
moeder? M.a.w. waar heeft gehechtheid mee te maken? Is dit enkel het geval bij aapjes,
denk je?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
2.2 De peutertijd
Het is duidelijk dat kinderen in de beginjaren sterk afhankelijk zijn van de
ouders. Algauw ontdekt het kind echter zichzelf en de wereld en stukje bij
beetje wordt het zelfstandig. In de peutertijd (1 – 3 jaar) moeten kinderen leren
bepaalde dingen zelf te doen. Ze leren bijvoorbeeld zelf eten en worden
zindelijk. Het kind wordt autonoom en ontdekt dat het een eigen persoon is.
Daartegenover staat evenwel dat het kind moet leren rekening houden met
anderen. Deze tegenstelling zorgt wel eens voor conflicten. De peutertijd wordt niet voor
niets ook wel eens de koppigheidsfase genoemd. Peuters
leren het woordje nee kennen en krijgen het geregeld van de ouders te horen. Maar kinderen
van deze leeftijd leren ook zelf nee te zeggen. En doen dat ook vaak. En als ze hun zin niet
krijgen worden ze erg driftig of vertonen koppig gedrag.
We zien in de peutertijd dus een echte spanning tussen de autonomie (waar het kind naar
streeft) en de afhankelijkheid van de ouders. Deze spanning bereikt een nieuw hoogtepunt
tijdens de adolescentie (+/- 13 – 19 jaar).
·
Kennen en kunnen:
-
Je herkent de spanning tussen verbondenheid en verzelfstandiging in concrete
voorbeelden
-
Je kan de spanning tussen verbondenheid en verzelfstandiging in concrete
voorbeelden aanwijzen
12
3. Verwennen en verwaarlozen
Ondertussen is duidelijk hoe een goede band met zijn ouders erg belangrijk is voor de
gezonde ontwikkeling van het kind. Hoe de ouders het kind opvoeden is cruciaal voor de
manier waarop het kind zich zal ontwikkelen en later met anderen zal omgaan.
Opdracht: In het kader kan je een beschrijving lezen van een populair MTVprogramma. Misschien ken je het zelfs. Waarover gaat het? Wat vind je hier zelf van?
My SuperSweet 16
Amerika’s meest verwende tieners zie je in My
Super Sweet 16. Waarom zou je je 16e
verjaardag in godsnaam klein vieren, als het ook
groots kan?
Dat is de vraag die de tieners in deze serie
zichzelf stellen. Zij zijn allemaal gezegend met
een stel rijke ouders, die er alles aan doen om
hun kroost gelukkig te maken. Het meest
gevraagde cadeau door de 15-jarigen is een
auto, en ook al hebben zij hun rijbewijs nog niet,
meestal staat op de ochtend dat ze 16 worden
wel een blinkende bolide met een grote strik op
de oprijlaan. Daarmee is het natuurlijk nog niet
afgelopen, nee, hiermee begint de verjaardag
pas.
's Avonds moet namelijk de halve stad uitlopen
voor het feest der feesten dat de tieners
natuurlijk het liefst in het Four Seasons of Bel Air
Hotel geven. Er moet nog lang nagepraat
worden over de spectaculaire
………………………………………………………………
………………………………………………………………
……………………………………………… ………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………
Wat zou het motief van de ouders kunnen zijn? Wat
zouden de gevolgen kunnen zijn van deze opvoeding
voor de tieners en hun gedrag?
……………………… ………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
………………………………………………………
Een dergelijke verwennende opvoeding heeft
ongetwijfeld gevolgen voor de latere ontwikkeling van
het kind, zo kan het kind bijvoorbeeld in zijn latere
leven moeite hebben met
grenzen of moeite om te delen.
En wat met verwaarlozing? Spitz beschreef in de jaren ’40 de ontwikkeling van kinderen in
twee verschillende tehuizen. In het ene tehuis verbleven de kinderen zonder biologische
moeder. Zij kregen weinig aandacht en liefde. In het andere werden de kinderen gedeeltelijk
door hun eigen moeder opgevoed; zij kregen wel de nodige affectie. De eerste groep
vertoonde duidelijke symptomen van depressie: angst, huilen, afwijzen van contact,
vertraagde ontwikkeling, trage motoriek, slapeloosheid, weigeren te eten, enz.
13
Opdracht: Wat kunnen we uit het onderzoek van Spitz besluiten met betrekking tot
verwaarlozing?
……………………………………………………………………………………………………………
·
-
Kennen en kunnen:
Je kan aantonen hoe de relatie met ouders/opvoeders effect heeft op het individuele
gedrag van het kind ivm problematiek verwenning en verwaarlozing
4. Het bedreigde kind
In onze samenleving neemt het kind een belangrijke positie in. De school, jeugdbeweging,
sportclub, het jongerenparlement… het zijn allemaal plaatsen waar kinderen baas zijn. Maar
jammer genoeg zijn er over de hele wereld ook kinderen te vinden die worden mishandeld,
misbruikt, verwaarloosd, uitgebuit. In de actualiteit kunnen tal van voorbeelden gevonden
worden zoals deze krantenkoppen uit 2008 illustreren:
4.1 Kindermishandeling
Kindermishandeling is elk gedrag dat minderjarigen fysiek, psychisch of seksueel schaadt.
Kindermishandeling komt - ook bij ons- voor in verschillende vormen:
·
·
·
·
·
Lichamelijke mishandeling
Lichamelijke en psychische verwaarlozing: het kind krijgt niet de nodige zorg en
aandacht
Psychische of emotionele mishandeling: het kind wordt vijandig behandeld, bang
gemaakt, uitgescholden
Seksueel misbruik
Getuige van huiselijk geweld
14
Opdracht:
voorbeeld.
Kies twee vormen van kindermishandeling en geef zelf telkens een
……………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………… …………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
4.2 Kinderoffers
In de geschiedenis zijn tal van voorbeelden van kinderoffers te vinden.
De Inca’s (+- 1200-1533) offerden kinderen tijdens een religieus ritueel, genaamd
capacocha. Kinderen werden de schedel ingeslagen, gewurgd of gewoon bewusteloos
achtergelaten. Kinderoffers waren altijd verbonden aan één of andere ingrijpende
gebeurtenis: kinderen werden bijvoorbeeld geofferd nadat de keizer was overleden of tijdens
een hongersnood. Het offer moest dan een einde maken aan de barre en onzekere tijden.
De Azteken (+/ 1325-1521) offerden zuigelingen en jonge kinderen aan hun god Tlaloc, de
watergod, opdat hij het zou doen regenen. Regen was noodzakelijk om de gewassen te
doen groeien en dus om te overleven. Tlaloc wilde, volgens de Azteken, de tranen van
kinderen zien vloeien op de aarde. Daarom brachten de priesters de kinderen aan het huilen
vóór het rituele offer; soms zelfs door hun nagels af te scheuren.
We zien dat kinderoffers vaak ingegeven zijn door religieuze en bijgelovige motieven. De
volkeren in kwestie offerden hun nageslacht niet zomaar. Ze geloofden dat de offers een
noodzakelijk kwaad waren om de goden gunstig te stemmen. Zo dacht men de natuur te
kunnen beïnvloeden: droogte, misoogsten en natuurrampen konden leiden tot dorst en
hongersnood. Als de goden tevreden waren, zo dacht men, dan zullen zij de mensen helpen.
Er was dus ook sprake van een economisch motief.
Dit soort kinderoffers komen in onze tijd gelukkig niet meer voor. Maar misschien zijn er
vandaag de dag wel nog verborgen vormen van kinderoffers. Denken we aan de vele
kindsoldaten die, vooral in Afrika en Zuid-Amerika, hun leven riskeren in allerhande
gewapende conflicten en oorlogen.
15
4.3 Kinderarbeid
Opdracht: Op de foto’s zie je kinderen aan het werk. Wat zijn de verschillen tussen de
foto’s: gaat het hier om hetzelfde?
……………………………………………… ……………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Op welke foto zou je zelf het liefst staan en waarom?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………………… ………………………………………………………………………
In welke periode (eeuw) en op welke plaats (ongeveer, bv. werelddeel) denk je dat deze
foto’s zijn genomen?
1. …………………………………………………………………………………………………………
2. …………………………………………………………………………………………………………
3. ………………………………………………………………………… ………………………………
4. …………………………………………………………………………………………………………
Waarom zouden de werkgevers hier voor kinderen kiezen en niet voor volwassenen?
……………………………………………………………………………………………………………
De meeste kinderarbeid komt voor in Azië (61 %), Afrika komt op de tweede plaats (32%) en
7% van de totale kinderarbeid komt voor in Latijns-Amerika.
Kinderarbeid is een fenomeen van alle tijden en culturen. Eeuwenlang was het normaal, ook
in onze gebieden, dat kinderen van alle leeftijden meehielpen om een inkomen te verdienen.
Velen werkten mee op het veld, of met het naaien van kledij of het weven van stoffen. Men
dacht toen heel anders over kinderarbeid. Vanaf de industrialisatie (+/- 1850) en de komst
van de fabrieken werd kinderarbeid echter een probleem. De arbeidsplaats verplaatste zich
van thuis naar de fabriek. Daar verrichten kinderen vaak zware arbeid en werkten ze lange
dagen van 12 tot 16 uur. Bovendien moesten zij vaak met gevaarlijke machines werken wat
veel ongelukken met zich meebracht.
16
Hoe is deze situatie in vergelijking met de jouwe?
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
In België werd de kinderarbeid reeds jaren geleden afgeschaft,
maar in de rest van de wereld zijn ook vandaag nog ongeveer 250
miljoen kinderen het slachtoffer van kinderarbeid. Maar wat is
kinderarbeid nu eigenlijk? De foto’s toonden al aan dat niet al het werk dat door kinderen
wordt uitgevoerd ook meteen kinderarbeid is. Immers, veel kinderen helpen mee in het
huishouden, hebben een studentenbaan of helpen thuis in de zaak, zonder dat dit voor hen
schadelijk is.
Kinderarbeid is volgens de Vlaamse organisatie voor kinderrechten:
…werk dat voltijds wordt uitgevoerd door kinderen onder de 15 jaar.
…werk
dat
kinderen
verhindert
om
naar
school
te
gaan.
…werk dat gevaarlijk is voor kinderen en hun fysieke, mentale of emotionele
gezondheid
bedreigt
Over de hele wereld worden inspanningen gedaan om kinderarbeid tegen te gaan. Toch zal
kinderarbeid niet van vandaag op morgen verdwijnen. Simpelweg omdat voor veel kinderen
en gezinnen het de enige manier is om te overleven. Want, hoewel in sommige gevallen
tradities of culturele praktijken aan de basis liggen van kinderarbeid, doorgaans is het de
armoede die kinderen tot kinderarbeid dwingt. Dat betekent ook dat de loutere afschaffing
van kinderarbeid niet zal volstaan. Tevens moeten inspanningen worden gedaan om de
ouders een voldoende inkomen te bezorgen zodat de kinderen ongestoord naar school
kunnen gaan.
Overzicht Kinderrechten
Algemene rechten als minderjarige
·
Recht om iemand te zijn
(recht op leven, op een naam, identiteit en nationaliteit)
·
Recht op een eigen mening
(eigen mening, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst)
·
·
·
Recht op informatie
Recht op privacy
Recht op een goed leven
Rechten in het dagelijkse leven
·
·
·
·
Recht op spel, rust en ontspanning
Recht op gezondheidszorg
Recht op onderwijs
Recht op een gezin
(recht om op te groeien bij je ouders, als ouders en hun kinderen niet in hetzelfde land wonen moeten ze zich als gezin kunnen
herenigen, adoptie kan enkel als het in het belang van het kind is, enz. )
17
Rechten op bescherming
·
Bescherming tegen gewel d
(bescherming tegen: verwaarlozing, seksueel misbruik, kinderhandel en ontvoering, alle vormen van uitbuiting)
·
·
·
Bescherming tegen drugsmisbruik
Bescherming tegen ont voering naar het buitenland
Bescherming tegen kinderarbeid
Speciale beschermrechten voor kwetsbare minderjarigen
·
·
·
·
·
·
Rechten als
Rechten als
Rechten als
Rechten als
Rechten als
je een handicap hebt
slachtoffer van geweld
je tot een minderheid behoort
je vluchteling bent
je een misdrijf pleegde
Kennen en kunnen:
-
Je herkent situaties waarin de integriteit (lichamelijk,psychisch) van kinderen wordt
bedreigd of geschaad in tijd en cultuur
-
Je kan situaties benoemen waarin de integriteit (lichamelijk,psychisch) van kinderen
wordt bedreigd of geschaad in tijd en cultuur
-
Je kan situaties situeren waarin de integriteit (lichamelijk,psychisch) van kinderen
wordt bedreigd of geschaad in tijd en cultuur
5. De rechten van het kind
5.1 Universele rechten van het kind
Het is duidelijk dat kinderen niet altijd goed worden behandeld en bijgevolg bescherming
behoeven. Ook kinderen hebben immers rechten en plichten. Omdat onze samenleving de
bescherming van het kind een dermate belangrijke opdracht vindt, stelde men in 1959 een
“Universele Verklaring van de Rechten van het Kind” op. Dit is een document dat aansluit
bij de “Universele Verklaring van de Rechten van de Mens” maar specifiek afspraken maakt
voor de meest kwetsbare groep in onze samenleving: de minderjarige. In 1989 gingen de
meeste landen nog een stap verder. Een Internationaal Verdrag met een bindend karakter
werd opgesteld. Landen die dit verdrag ondertekenen beloven erover te waken dat de
kinderrechten in hun land ook écht toegepast worden. Met uitzondering van slechts twee
landen (Verenigde Staten en Somalië) ondertekenden alle landen dit verdrag - een waar
wereldrecord. Zowat de hele wereld is het er dus over eens dat kinderen extra bescherming
moeten krijgen.
18
5.2 Kinderrechten in België
Ook in België is het kinderrechtenverdrag van tel. Dit betekent in essentie dat alle ministers,
volksvertegenwoordigers en politici de kinderrechten in hun wetgeving doorvertalen en aan
alle volwassenen kenbaar maken. Het verdrag bindt immers álle volwassenen: de
burgemeester, de politieagent, de leerkracht, de dokter, enz. en niet te vergeten, de ouders.
Elk van hen moet ten allen tijde rekening houden met de belangen en de rechten van het
kind.
Dat minderjarigen rechten hebben gekregen, betekent echter nog niet dat ze die rechten ook
meteen kunnen uitoefenen of afdwingen. Doorgaans krijg je als minderjarige wel de kans om
je rechten uit te oefenen: je kunt afspraken maken met je ouders, je kunt je aansluiten bij een
jeugdbeweging, je kunt spullen kopen, je mag je mening uiten op school, enz.
Opdracht: Welke rechten heb jij vandaag reeds uitgeoefend (zie overzicht)? Geef
telkens aan hoe.
………………………………………………………………… …………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Maar lukt het de minderjarige niet om zijn rechten uit te oefenen, dan moet hij/zij ze ergens
kunnen afdwingen. In België betekent dat een beroep doen op een volwassene, want
minderjarigen kunnen in ons land niet op eigen houtje naar de rechtbank stappen. Als de
minderjarige geen hulp krijgt van een volwassene staat hij/zij dus met de rug tegen de muur.
Zo wordt de kracht van het Kinderrechtenverdrag enigszins afgezwakt. Het
Kinderrechtencommissariaat pleit daarom al lang voor een wijziging van deze tegenstrijdige
situatie. Zij willen dat kinderen zelf voor hun rechten kunnen opkomen.
Als je als minderjarige geschonden wordt in je rechten, kun je daarom altijd zelf het
Kinderrechtencommissariaat (http://www.kinderrechtencommissariaat.be). Zij kunnen je
verder helpen.
Opdracht: Lees de citaten. Op welk recht uit het overzicht kunnen de kinderen zich
beroepen? Er kunnen meerdere mogelijkheden zijn.
A. “Een paar pestkoppen vallen mij al een hele tijd lastig na schooltijd. Ze duwen me in een
hoekje en slingeren dan allerlei beledigingen naar mijn hoofd. Vorige week heeft één van
de pestkoppen zo’n scheldpartij gefilmd met zijn gsm en het filmpje op Youtube
geplaatst.”
………..…………………………………………………………………………………………………
B. “Mijn nichtje Yildiz is vorige maand met haar moeder in België toegekomen. Haar vader
woonde al een tijdje in ons land. Volgende week begint haar eerste schooldag.”
……………………………………………………………………………………………………… ….
19
C. “Vroeger gingen we altijd naar de fuifzaal. Elke week organiseerde wel iemand een fuif:
jeugdbewegingen, scholen, verenigingen,… Nu kan dit niet meer. Ze hebben de zaal
gesloten nadat enkele buren klaagden over lawaai. Nu weten we niet waar naartoe in het
weekend en hangen we maar rond.”
………………………………………………………………………………………………………… ..
D. “Wij hebben thuis een bakkerij. In de vakanties steek ik graag een handje toe in de
winkel. Maar naar het schijnt mag dat eigenlijk niet. Ik zou te jong zijn. Ik begrijp niet
goed waarom. Maar daarom blijft mama altijd in de buurt als ik de klanten bedien.”
………………………………………………………………………………………………………… ..
E. “De winkeldetective sleurde me aan mijn arm mee naar zijn bureau. Hij beweerde dat ik
een lippenstift had gestolen en dreigde ermee de politie er bij te halen. Hij heeft me daar
een halfuur vastgehouden. Maar ik was onschuldig! “
………………………………………………………………………………………………………… ..
F. “Wij gaan morgen op school een hele dag les krijgen rond seksuele opvoeding. Mijn
vader was er niet echt blij mee. Ik begreep zijn reactie niet echt. Waarom wil hij niet dat ik
daarover bijleer?”
………………………………………………………………………………………………………… ..
Opdracht: Pieter is 14 jaar. Zijn vader houdt hem regelmatig thuis van school omdat hij
Pieters hulp nodig heeft op de boerderij. Pieter wil zijn vader wel helpen, maar vindt het nu
welletjes. Hij heeft al zo veel lessen gemist dat hij misschien zijn jaar zal moeten overdoen.
Wordt Pieter geschonden in zijn rechten? Zoja, de welke? Kan hij hier zelf iets aan doen?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………… ……………………………………
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan de rechten van het kind in de westerse samenleving verwoorden
-
Je kan aangeven hoe de rechten van het kind in Vlaanderen al dan niet gerealiseerd
worden
20
6. De positie van kinderen in de samenleving
De Amish: een traditionele
samenleving
De Amish zijn een protestantse geloofsgemeenschap uit
Noord-Amerika. Vanuit hun geloofsovertuiging leven deze
mensen nog steeds volgens de oude regels, min of meer
de
zoals die bestonden in de 19 eeuw. Zij kiezen voor een
eenvoudig leven, het geloof, het hechte gezin, de
gemeenschap, landbouw en ambacht en het pacifisme. Ze
leven op traditionele wijze en sluiten zich bijna volledig af
van de buitenwereld.
De Amish zijn tegen moderne technologie. Gemotoriseerde
voertuigen zijn uit den boze: het vervoer gebeurt aan de
hand van koetsen getrokken door paarden en ook
landbouwwerktuigen worden door paarden getrokken. De
Amish zijn ook gekant tegen elektriciteit, water- of
gasaansluiting, televisie, radio, telefoon, enz. Soms is er
per gemeenschap één publieke telefooncel, maar in de
woningen is telefoon strikt verboden. Zo willen de Amish
duivelse invloeden van buitenaf vermijden. Chatten,
sms’en, of surfen is er voor de Amish niet bij.
de
Amish-kinderen gaan tot o ngeveer hun 14 naar school,
meestal alle leeftijden door elkaar in één klaslokaal. Ze
krijgen les in rekenen, schrijven en de bijbel. Vooral het
leren van vaardigheden is belangrijk: werken op het land,
huizen bouwen, kleren naaien, enz. Taken die kinderen ook
mee moeten helpen uitvoeren. Andere vakken krijgen ze
niet. En aangezien ze ook geen kranten, tv, radio, enz. ter
beschikking hebben, krijgen ze dus erg weinig informatie
over de rest van de wereld.
de
Ook de kledij is de kledij van het 19 -eeuwse platteland,
vaak erg donker en somber. Jongens en mannen dragen
bretels, overhemden en eenvoudige jasjes. In de winter
dragen ze zwarte hoeden, in de zomer lichte strohoeden.
Getrouwde mannen laten de baard staan op de kin, maar
zonder snor die verboden is omdat ze doet denken aan het
militaire. De meisjes dragen altijd een kapje, lange rokken,
lange kousen en een schort. Meisjes moeten dus volledig
bedekt zijn. Hun haren mogen ze niet laten knippen. Ze
hebben dan ook allemaal hetzelfde kapsel: lang haar met
een scheiding in het midden dat achteraan in een knotje
wordt samengebonden en onder het kapje gestoken.
Sieraden en make-up zijn uiteraard strikt verboden. Meisjes
ste
trouwen rond hun 22 . In huis heeft de man het voor het
zeggen en echtscheiding is uit ten boze. Het huwelijk is
immers heilig voor de Amish. Zoenen voor het huwelijk is
niet toegelaten.
Kinderen hebben een bepaalde positie in de
samenleving; een sociale positie. Ze nemen een
plaats in in de maatschappij en tegenover anderen.
In het gezin krijgen we bijvoorbeeld de posities
moeder, vader en kind; op school directeur,
leerkracht en leerling. Maar ook “Belg” is een positie,
of “meisje”, of “klant”, of “priester”. Posities kunnen
heel verscheiden zijn. Sommige zijn tijdelijk zoals
“patiënt”, andere zijn permanent zoals “zoon”.
Iedere positie brengt rechten en plichten tegenover
anderen met zich mee. De rechten en plichten van
het kind zijn sterk afhankelijk van het soort
samenleving waarin het opgroeit. M.a.w. waar en in
welke tijd kinderen geboren worden heeft een
belangrijke invloed op hoe hun leven eruitziet. Denk
maar aan de kinderoffers bij de Inca’s of
kinderarbeid in Gent in de 19de eeuw.
Opdracht: In het kader kun je lezen over de
positie van kinderen in een traditionele samenleving,
namelijk de samenleving van de Amish. Lees de
tekst en beantwoord de vragen.
Geef minstens 5 verschillen tussen jouw leven en
het leven van een Amishkind. Kijk vooral naar hoe
hun leven er uitziet/zal uitzien. Hoe zijn hun rechten
en plichten in vergelijking met de jouwe?
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………………………
……………………………………………
21
Kun je ook een paar gelijkenissen vinden tussen jouw leven, jouw rechten en plichten, en die
van een Amishkind?
…………………………… ………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Zou jij graag een Amishkind zijn? Waarom wel/niet?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
………………………… …………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan de positie van een kind in een aantal samenlevingsverbanden beschrijven.
7. Jouw plaats in de samenleving
Als kind maak je deel uit van een gezin. Gezinnen komen natuurlijk voor in allerlei
gedaantes. Ook in dat gezin neemt het kind een welbepaalde positie in.
Opdracht: Noteer hieronder de leden van jouw gezin.
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………… ………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
7.1 Aantal kinderen
Uitzonderingen bestaan, maar het gemiddelde Belgische gezin
heeft tegenwoordig 1 à 2 kinderen. In vergelijking met vroeger is
dat, zoals je op de foto kan zien, bijzonder weinig. Eind 19de eeuw
en begin 20ste eeuw waren gezinnen met 10 of zelfs meer
kinderen geen uitzondering. Kinderen speelden vroeger ook een
belangrijke economische rol: ze moesten meehelpen om het
gezinsinkomen te verdienen. Hoe meer kinderen, hoe meer
helpende handen (zie punt 4). Gaandeweg kwam daar verandering in, o.m. door het
invoeren van de leerplicht in 1914. Dit, in combinatie met de opkomst van
22
voorbehoedsmiddelen, zorgde voor een daling van het kinderaantal in België. Kroostrijke
gezinnen zijn overigens in heel wat culturen nog steeds de norm.
Hoeveel kinderen telt jouw gezin?
………………………………………………………………
Het aantal kinderen heeft een invloed op de positie van de kinderen binnen het gezin.
Bijvoorbeeld: als er een groot leeftijdsverschil is tussen de kinderen kunnen ze ingeschakeld
worden in de zorg voor kleinere broertjes of zusjes. Of: zogenaamde nakomertjes mogen
soms meer dan hun oudere broers of zussen mochten.
Opdracht: Hoe is jouw positie binnen het gezin als gevolg van het aantal kinderen?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
7.2 Gezinstypes
Het klassieke nucleaire gezin bestaat uit moeder, vader en de kinderen. Maar ondertussen
zijn heel wat nieuwe gezinstypes ontstaan.
Door echtscheiding kunnen gezinnen serieus op hun kop worden gezet. Kinderen moeten
bijvoorbeeld kiezen waar ze willen wonen: bij moeder of bij vader. Soms zien de kinderen de
ene ouder enkel in het weekend, soms is er sprake van co-ouderschap: de kinderen leven de
ene week bij mama, de andere bij papa. Maar ook andere regelingen zijn mogelijk. Vaak
ontstaan op die manier éénoudergezinnen.
Een andere nieuw gezinstype is het nieuw samengestelde gezin. Eén of beide van de
ouders kunnen na hun echtscheiding in een nieuwe relatie stappen. De kinderen krijgen een
stiefpapa of –mama. Misschien hebben deze nieuwe stiefouders zelf ook reeds kinderen.
Dan krijgt het kind misschien een stiefbroer of –zus bij. Allerhande combinaties zijn mogelijk.
Ook is het vandaag de dag mogelijk dat kinderen opgevoed worden door twee papa’s of
twee mama’s. Het zogenaamde holebi-gezin.
23
Opdracht: Hoe is jouw gezinssituatie? Wat vind jij van deze situatie (eventueel in
vergelijking met andere)?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Hoe beïnvloedt deze gezinssituatie jouw positie binnen het gezin?
…………………………………………………………………………………………… ………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan je eigen positie, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie en
maatschappij situeren in tijd.
-
Je kan je eigen positie, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie en
maatschappij situeren in ruimte.
-
Je kan de positie van verwanten, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie
en maatschappij situeren in ruimte.
-
Je kan de positie van verwanten, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie
en maatschappij situeren in tijd.
-
Je kan met voorbeelden aantonen hoe socio-economische en culturele factoren
(factoren zoals sociale status van het gezin, geslacht van het kind, oorlogs-en
vredestijd, verander(en)de gezins –en relatiepatronen) de positie van het kind in de
samenleving beïnvloeden.
24
G 32: De ontwikkeling van de adolescent.
1. De ontwikkeling van kind naar adolescent.
1.1 De menselijke ontwikkeling.
In de loop van hun leven, veranderen mensen voortdurend. We groeien, onze stem
verandert, we leren bij, onze gevoelens en emoties veranderen, enzovoort. We zijn ons
echter niet altijd bewust van deze veranderingen.
Opdracht: Doe de test bij jezelf:
Interview: het leven als kind
Interview: het leven als adolescent
Hoe oud was je?: 8 jaar
Hoe oud ben je?: 16 jaar
Hoe groot was je?: ………………………… ..
Hoe groot ben je?: ………………………… ..
Hoeveel woog je?: ………………………… ..
Hoeveel weeg je?: ………………………… ..
Wat waren jouw interesses of hobby’s?:
...…………………………………………… .....
Wat zijn jouw interesses of hobby’s?:
……………………………………………… .
Favoriete TV – programma?:
……………………………………………… .
Favoriete TV – programma?:
……………………………………………… .
Welk beroep wou je later uitoefenen?
……………………………………………… .
Welk beroep wil je later uitoefenen?:
……………………………………………… .
Wat waren toen je gevoelens/emoties?:
……………………………………………… .
Wat zijn momenteel je gevoelens/emoties?:
……………………………………………… .
Verschilt het leven dat je als achtjarige had van het leven van nu? Welke verschillen merk je
op? Hoe verklaar je deze verschillen?
…………………… …………………………………………………………………………… ...
………………………………………………………………………………………………… ...
Gedurende ons hele leven, worden we geconfronteerd met veranderingen in ons gedrag en
onze mentale processen. Dit noemen psychologen de menselijke ontwikkeling. Deze
ontwikkelingsprocessen zijn onomkeerbaar en uniek voor elk individu.
Met gedrag bedoelen we de manier waarop het individu zich aanpast aan zijn omgeving,
onder andere door te slapen, te lachen, zich te kleden, e.d. Met mentale processen bedoelen
25
we het niet – waarneembare gedrag dat het resultaat is van de werking van de hersenen.
Voorbeelden zijn denken, plannen maken, dromen, enzovoort.
Dus: De menselijke ontwikkeling is een levenslang proces dat verwijst naar de
veranderingen in de gedragingen en mentale processen van het individu.
Opdracht: Benoem onderstaande menselijke activiteiten als een gedrag of als een
mentaal proces.
Vechten
Het oplossen van een kruiswoordraadsel
Jaloers zijn
Het lezen van jouw favoriete weekblad
De menselijke ontwikkeling wordt beïnvloed door onze groei, onze rijping en ons leren.
Groeien verwijst naar de toename van onze lichamelijke afmetingen en onze fysieke
functies.
Met rijpen bedoelen we het klaarmaken van organen en (lichamelijke) mogelijkheden, in
functie van ons eigen functioneren. Een voorbeeld is de ontwikkeling van ons
ademhalingstelsel.
Leren heeft betrekking op het verwerven van nieuwe gedragsmogelijkheden. Leren praten
illustreert het principe van leren.
Opdracht: In onderstaand kader staan veranderingen in het gedrag en de mentale
processen beschreven. Duid aan waar er sprake is van aspecten van groeien, rijpen en
leren.
Na veel oefenen, kon Robbe eindelijk de
complexe schijnbeweging van zijn favoriete
voetbalspeler nabootsen.
Joachim kan zijn favoriete lied niet meer
zingen omdat zijn stem te veel is veranderd.
Volgens haar beste vriendin kan je nu met
Sofie ook over ernstige onderwerpen praten.
Julie is het grootste meisje van de klas. Ze is
dit jaar nog eens drie centimeter gegroeid.
26
Daarnaast verloopt de menselijke ontwikkeling in verschillende levensfasen
(ontwikkelingsfasen). Een van deze levensfasen is de adolescentie. Dit is de fase van de
ontwikkeling waarin jullie zich nu bevinden.
Elke ontwikkelingsfase wordt gekenmerkt door specifieke strevingen en gevoelens zoals
faalangst, frustratie, humeurigheid, vrijheidsdrang, enzovoort. Bovendien wordt elke
levensfase gekenmerkt door specifieke ontwikkelingstaken. Dit zijn leeftijdsgebonden taken
die kenmerkend zijn voor een bepaalde ontwikkelingsfase. Na het uitvoeren van de
ontwikkelingstaken, ontvangen we nieuwe rechten en verantwoordelijkheden zodat we
nieuwe situaties kunnen verkennen. Hierdoor evolueren mensen van afhankelijke naar
onafhankelijke wezens. We ‘ontwikkelen’ ons!
Dus: Ontwikkelen heeft betrekking op het verwerven van nieuwe mogelijkheden om de
ontwikkelingstaken, gebonden aan een bepaalde leeftijd, te kunnen realiseren. Hierbij
evolueren mensen van afhankelijke naar onafhankelijke (synoniem: autonome) wezens.
1.2 De persoonlijkheid
Mensen reageren verschillend op bepaalde (probleem)situaties. De verschillende reacties
zijn een weerspiegeling van de verschillen in persoonlijkheid. Onze persoonlijkheid verwijst
naar de (karakteristieke) manier waarop iemand met uiteenlopende situaties omgaat of het
karakteristieke gedrag dat iemand in verschillende situaties vertoont. Onder andere sociale
vaardigheden, intelligentie, lichaamsbouw en karakter maken deel uit van iemand zijn
persoonlijkheid. Onze persoonlijkheid ontwikkelt zich in de loop van ons leven.
Dus: De persoonlijkheid verwijst naar het stabiele patroon van karakteristieke gedachten,
gevoelens en gedragingen waardoor mensen zich van elkaar onderscheiden.
Opdracht: Lees onderstaande strip: welke karakteristieke gedachten, gevoelens en
gedragingen kenmerken de stripfiguur Hägar?
....................................................................................................................................................
....................................................................................................................................................
27
·
-
Kennen en kunnen:
Je kan in eigen woorden en met voorbeelden verduidelijken hoe de eigen
ontwikkeling beleefd wordt.
1.3 De ontwikkeling van het zelfbeeld
A. Wat is het zelfbeeld?
Het zelfbeeld (zelfconcept) is het geheel van waarnemingen en waarderingen die mensen
over zichzelf verwerven. Centraal staat de vraag: wie ben ik?
Dus: Het zelfbeeld verwijst naar het geheel van gedachten, ideeën en oordelen die mensen
over zichzelf hebben.
Opdracht: Beantwoord volgende vraag: hoe denk jij over jezelf?
…………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
Vooraleer jezelf te kunnen situeren ten aanzien van organisaties in de samenleving is het
nuttig eerst even stil te staan bij wie je bent. Nadenken over onszelf is een gezonde zaak. Zo
leren we onszelf beter kennen en ontdekken we waar we van houden, wat we belangrijk
vinden, wat we niet graag hebben, wat ons motiveert, enz. Door na te denken over dit soort
vragen, kom je steeds dichterbij jezelf. Je ontdekt stap voor stap facetten van jezelf, tot je
uiteindelijk een antwoord kan geven op de vraag: “Wie ben ik?”. Naarmate we ouder worden,
wordt ons zelfbeeld duidelijker en scherper afgelijnd.
Een zelfbeeld is dus het geheel van waarnemingen en waarderingen die de persoon over
zichzelf verwerft.
B. Soorten zelfbeelden.
We maken in de eerste plaats een onderscheid tussen het werkelijke en het mogelijke
(ideale) zelfbeeld. Het werkelijke zelfbeeld heeft betrekking op de manier waarop de
persoon momenteel naar zichzelf kijkt. Het mogelijke of ideale zelfbeeld geeft weer hoe de
persoon over de eigen mogelijkheden in de toekomst denkt.
28
Daarnaast evolueert het zelfbeeld in de loop van het leven van een vaag naar een
gedifferentieerd beeld over zichzelf. Dit wil zeggen dat we, naarmate we ouder worden, meer
facetten van onszelf ontdekken. We maken na verloop van tijd een onderscheid tussen:
Fysieke zelfbeeld
Dit zelfbeeld is gebaseerd op uiterlijke kenmerken
Cognitieve zelfbeeld
Dit zelfbeeld is gebaseerd op intelligentie en schoolprestaties.
Emotionele zelfbeeld
Dit zelfbeeld is gebaseerd op gevoelens, waargenomen in een
specifieke situatie.
Sociale zelfbeeld
Dit zelfbeeld is gebaseerd op de mening van anderen.
Materiële zelfbeeld
Dit zelfbeeld is gebaseerd op de eigen situatie i.v.m. bezit, geld.
Opdracht: Neem je eigen omschrijving terug en duid aan welke soorten zelfbeelden jij
hebt aangehaald.
………………………………………………………………………………………………… ...............
....................................................................................................................................................
C. Ontstaan van het zelfbeeld.
Ons zelfbeeld is gebaseerd op zelfperceptie. Zelfperceptie (zelfwaarneming) verwijst naar
het waarnemen van de kennis, overtuigingen en ervaringen van de eigen persoon. Deze
zelfperceptie verwijst naar de ‘kijk’ die we op onszelf hebben.
Bijvoorbeeld: “ik ben optimistisch, ik kan mooi zingen, ik kan niet goed rekenen.”
Aan die (objectie) waarnemingen kennen mensen een positieve of negatieve betekenis toe.
Dit noemen we zelfwaardering. Met zelfwaardering bedoelen we de wijze waarop we in het
algemeen over onszelf oordelen als persoon. Deze zelfwaardering beïnvloedt ons denken,
onze gevoelens, onze prestaties en ons gedrag.
Bijvoorbeeld: “Julie is het mooiste meisje van het dorp, maar ze vindt zichzelf niet mooi.”
Dus: zelfbeeld = zelfperceptie + zelfwaardering
29
D. Invloed van het zelfbeeld op het gedrag.
Een positieve of negatieve zelfevaluatie leidt tot een positief of negatief zelfbeeld. Dit
(positieve of negatieve) zelfbeeld beïnvloedt ons gedrag, onze emoties en ons denken:
Positief zelfbeeld
-
-
-
Mensen met een positief zelfbeeld:
presteren beter, voelen zich tevreden,
zijn socialer
Een positief zelfbeeld verhoogt de kans
op succes. Succes bevestigt op zijn
beurt het positieve zelfbeeld.
Mensen met een positief zelfbeeld
aanvaarden hun gebreken.
Deze mensen kunnen tegenslagen
verwerken, zonder uit evenwicht te raken
Negatief zelfbeeld
-
-
-
Mensen met een negatief zelfbeeld: zijn
vaak angstig, zien andere mensen als
een bedreiging, vermijden contact met
anderen
Een negatief zelfbeeld verhoogt de kans
op mislukking.
Mensen met een negatief zelfbeeld
voelen zich onzeker, kwetsbaar en
hebben weinig zelfvertrouwen.
Deze mensen zonderen zich af uit schrik
voor kritiek.
Opdracht: Uit de schrijfsels van jongeren kunnen we vaak afleiden hoe ze zich voelen.
Kan jij in onderstaande tekst nagaan of de auteur van het gedicht een positief of negatief
zelfbeeld heeft. Argumenteer door gebruik te maken van bovenstaand kader.
Liggen in je luie stoel, wegdromen bij zachte muziek. Brieven schrijven, brieven krijgen.
Ja, tiener zijn, dat is uniek.
Massa’s platen, stapel boeken, posters tegen de muur, uren verslijten aan je lessen en
daarbij nog letten op een goede fysiek. Ja, tiener zijn, dat is magnifiek.
Groter worden, ouder worden, met veel vreugde maar ook veel verdriet. Een echte vriend
waarop je kunt steunen. Ja, tiener zijn, dat is veel geluk met een snuifje pijn.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………… ………………… .
·
-
Kennen en kunnen:
Je kan met voorbeelden aantonen hoe de ontwikkeling van de adolescent met
grenzen geconfronteerd wordt en wat dit betekent voor het zelfbeeld.
30
2. De adolescentie als levensfase.
2.1 Begripsomschrijving
Misschien zag je ooit in een natuurfilm de metamorfose waarbij een rups verandert in een
vlinder. Wij als mensen ondergaan op een bepaald moment een gelijkaardige transformatie.
Tijdens deze periode worden zowel ons lichaam als onze geest omgebouwd. Daarna zijn we,
net zoals de vlinder, volwassen. Deze periode van verandering noemen we de adolescentie.
De adolescentie is één van de fasen van de menselijke ontwikkeling. Het is de periode van
overgang tussen de kindertijd en volwassenheid. Concreet krijgen de adolescenten tussen
de leeftijd van ongeveer twaalf en tweeëntwintig jaar een ‘interim – status’ toegewezen.
Tijdens deze ‘overgangsperiode’ ontwikkelen jongeren zich op persoonlijk vlak tot
volwassenen.
Dus: De adolescentie is de overgangsperiode tussen de kindertijd en volwassenheid,
waarin de adolescenten zich op persoonlijk vlak ontwikkelen tot volwassenen.
Het begin van de adolescentie wordt aangeduid aan de hand van objectief waarneembare
biologische verschijnselen, met name de groeispurt en de puberteit. De puberteit verwijst
naar de periode van de lichamelijke en seksuele ontwikkeling van de adolescent. Het
bereiken van de volwassenheid wordt beschouwd als het einde van de adolescentie. Het
begin van de volwassenheid kan niet worden vastgesteld aan de hand van duidelijk
omschreven criteria.
Vandaag zijn er twee tegengestelde bewegingen merkbaar. Enerzijds bereiken adolescenten
vroeger de fase van de volwassenheid. Dit is te wijten aan ontwikkelingen binnen onze
maatschappij. Jongeren moeten bijvoorbeeld stemmen op 18 jaar (vroeger: 21 jaar).
Anderzijds gaat men het geven van de volwassenheid uitstellen. Dit is onder andere te wijten
aan onze maatschappij die steeds ingewikkelder wordt, waardoor je als adolescent meer tijd
nodig hebt om zelfstandig te worden.
Bijvoorbeeld: de toenemende specialisatie op de arbeidsmarkt brengt jongeren er toe langer
te studeren. Hierdoor blijven ze langer afhankelijk van anderen.
Opdracht: Enerzijds blijf je langer afhankelijk van anderen, anderzijds worden je
vroeger bepaalde zaken toegestaan. Merk jij ook deze tegenstelling? Ervaar je deze
tegenstelling als positief of negatief? Kun jij nog zelf enkele voorbeelden geven?
…………………………… ………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………… ………………………………… .
31
Algemeen wordt de adolescentie ingedeeld in drie periodes:
Periode
Leeftijd
Kenmerken
Vroeg – adolescentie
+/- 12 tot en met 14 jaar
Lichamelijke rijping,
psychoseksuele ontwikkeling,
proces van losmaking van de
ouders komt op gang.
Midden – adolescentie
+/- 14 tot en met 16 jaar
Experimenteren met diverse
keuzemogelijkheden
Laat – adolescentie
+/- 16 tot en met 20 jaar
Het aangaan van
verplichtingen i.f.v. de
maatschappelijke positie en
de persoonlijke relaties.
Dus: de duur van de adolescentieperiode is afhankelijk van de (biologische) ontwikkeling van
het individu en de maatschappelijke ontwikkelingen.
2.2 Adolescentie als ontwikkelingsfase
A. Ontwikkelingstaken van de adolescent.
Om inzicht te krijgen in het ontwikkelingsproces van de adolescent, bespreken we de
verschillende (ontwikkelings)taken die jongeren gedurende hun adolescentie moeten
realiseren. Op basis van een onderzoek bij verschillende culturen maakt de onderzoeker
Robert Havighurst een onderscheid tussen vijf universele ontwikkelingstaken:
Ontwikkelingstaak 1: Het aanvaarden van de lichamelijkheid en de geslachtsrol
Tijdens de adolescentie moeten jongeren zich aanpassen aan en leren omgaan met hun
lichamelijke veranderingen: de groeispurt en de seksuele rijping.
De (biologische) ontwikkeling van het lichaam speelt een belangrijke rol bij de opbouw van
het zelfbeeld en de zelfwaardering van de adolescent. Het zelfbeeld is tijdens de
adolescentie sterk verwant met het lichaamsbeeld. Het lichaamsbeeld van de adolescent
wordt beïnvloed door drie factoren:
Lichaamsmaten
Lengte, gewicht, e.d.
Individuele doelstellingen
Hoe jij denkt er te willen uitzien (bv. sportief,
modebewust,...)
Cultureel bepaalde schoonheidsidealen
Lichaamsversieringen, specifieke
lichaamsbouw, kledij, e.d.
32
Op basis van deze factoren stelt de adolescent zich de vraag: voldoe ik aan de aanwezige
normen, ja of nee? Wanneer men voldoet aan de norm, ondersteunt dit het zelfbeeld.
Wanneer dit echter niet het geval is, ontstaan er spanningen en conflicten. Een negatief
lichaamsbeeld kan uiteindelijk ook de persoonlijkheid beïnvloeden.
Opdracht: De media beïnvloeden in grote mate ons idee over ‘schoonheid’. Lees
onderstaand artikel over het fenomeen ‘fotoshoppen’ en beantwoord volgende vragen:
- Stoor jij je aan dergelijke ‘journalistieke’ praktijken? Argumenteer.
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………… ....
- Wat zijn volgens jou de gevolgen voor het zelfbeeld van adolescenten?
……………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
33
Opdracht: Bespreek het onderstaande lied ‘She’s falling apart’ van Lisa Loeb. Welk
thema behandelt dit lied? Welke gevoelens komen aan bod?
……………………… ……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………… ………………… .
Ze zetten hun stoel dichter bij de
tafel
Ze staart naar het eten op haar bord
Naar haar toast en boter
Haar vader, haar moeder, ze duwt
het weg
En ze rijzen op in de morgen
En ze slapen in het donker
En ook al kijkt er niemand
Ze valt uit elkaar
Ze komt te vroeg van school terug
En ze sluit haar kamerdeur
Er is niets in haar
Ze is zwak en ze is moe van zich zo
te voelen
En ze rijzen op in de morgen
En ze slapen in het donker
En ook al kijkt er niemand
Ze valt uit elkaar
Ze roepen haar voor het avondeten, ze
bedenkt een reden
Ze kijkt naar haar armen en ze rolt haar
mouwen naar beneden
En haar moeder begint door haar leugens
te zien
En gisterenavond had haar vader tranen in
zijn ogen
Een negatief lichaamsbeeld kan dus leiden tot een verstoord eetgedrag. In extreme vormen
kan een negatieve kijk op het eigen lichaam leiden tot magerzucht (anorexia nervosa) of
vraatzucht (boulimia nervosa).
Naast de biologische (lichamelijke) ontwikkeling, moeten adolescenten leren omgaan met
hun seksuele ontwikkeling. Tijdens de adolescentie ontdekken jongeren hun lichaam en
vormen ze zich een seksuele identiteit. Het seksueel gedrag van adolescenten beperkt zich
tot het experimenteren met de nieuwe (lichamelijke) mogelijkheden.
Ontwikkelingstaak 2: Het aanvaarden van volwassen rollen onder invloed van de eigen
maatschappelijke gewoonten
Een van de ontwikkelingstaken die in elke cultuur voorkomt, is het innemen van een andere
rol door de adolescent tegenover de volwassenen. In het bijzonder gaan jongeren zich
losmaken van de ouders en/of opvoeders. Men wordt zelfstandig en leert
verantwoordelijkheid dragen. Dit noemen we het emancipatieproces.
Opdracht: Kun jij een aantal voorbeelden geven van situaties waarbij je eerst
afhankelijk was van je ouders, en nu zelf mag beslissen?
………………………………………………………………………………………………… ...
Door te experimenteren met zelfstandigheid leert de adolescent omgaan met zijn nieuwe
positie en rol. Jouw sociale omgeving speelt in deze processen een belangrijke rol. Tijdens
34
deze overgangsperiode naar zelfstandigheid is er immers nood aan activering en
bevestiging vanuit de omgeving.
Bijvoorbeeld: “De ouders van Jonas hebben hem deze zomer ingeschreven voor het
sportkamp (activering). Vandaag is Jonas de beste voetballer van de klas. Volgende week
komen zijn ouders kijken naar de wedstrijd (bevestiging).”
Niet iedereen kan echter aan de nieuwe eisen voldoen. Dit leidt tot spanningen tussen de
adolescent en zijn ouders, met ruzies en meningsverschillen tot gevolg.
Ontwikkelingstaak 3: Het verwerven van emotionele onafhankelijkheid van de ouders en/of
andere volwassenen
Tijdens de adolescentie moeten jongeren ook emotioneel onafhankelijk worden van hun
ouders, opvoeders, leraren, e.d. Dit noemen we het losmakingsproces. Dit proces leidt
vaak tot spanningen tussen de ouders en de adolescent.
Bijvoorbeeld: “Lies heeft het moeilijk met het feit dat haar ouders steeds vragen hoe het
geweest is op school. Ze beschouwt haar ouders als ‘autoritaire bemoeiallen’.”
Dit spanningsveld tussen de jongeren en hun ouders is het gevolg van de dubbelzinnige
houding van de adolescent. Enerzijds wil men wel onafhankelijk worden, maar anderzijds
heeft men schrik voor zelfstandigheid. Deze dubbelzinnige houding verandert met de leeftijd.
Bijvoorbeeld: “ Mijn ouders moeten mij zelfstandig laten worden, maar ze moeten mij wel
helpen met mijn schoolwerk.”
Opdracht: Kun jij zelf een voorbeeld geven dat het spanningsveld tussen jongeren en
hun ouders illustreert?
………………………………………………………………………………………………… ...
Ontwikkelingstaak 4: Het zich eigen maken van een levensbeschouwing
Naast de biologische, seksuele, sociale en affectieve ontwikkeling, is ook de morele
ontwikkeling een belangrijk proces tijdens de adolescentie. In de aanloop naar
volwassenheid ontwikkelen de adolescenten een eigen waarden – en normenschaal.
35
Waarden zijn algemene, abstracte richtlijnen die zeggen wat een bepaalde groep als goed
beschouwt. Het zijn dus maatstaven waarmee men het eigen gedrag en dat van anderen kan
beoordelen. Voorbeelden van waarden zijn respect, eerlijkheid, gelijkheid, e.d.
We maken een onderscheid tussen morele en universele waarden. Morele waarden zijn
belangrijke waarden zoals respect voor het leven van een mens. Universele waarden zijn
morele waarden die overal ter wereld gelden.
Normen zijn concrete gedragsregels die zeggen hoe we ons moeten gedragen in een
bepaalde situatie. Deze waarden en normen beïnvloeden ons gedrag, onze attitude. Uit de
waarde ‘eerlijkheid’ blijkt bijvoorbeeld dat je niet mag liegen (norm).
Soms wijk je af van de norm, omdat je een persoonlijke voorkeur hebt.
Bijvoorbeeld: Uit de waarde ‘gezondheid’ blijkt dat je niet mag roken (norm). Wanneer je
vindt dat je het recht hebt om op café te roken, noemen we dat een persoonlijke voorkeur.
Opdracht: Noteer bij de volgende situatie de waarde, de norm en jouw persoonlijke
voorkeur.
“ Jens zit op de bus, terwijl naast hem een bejaarde vrouw rechtstaat. Jens
overweegt niet om zijn plaats af te staan aan de vrouw.”
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………… ………………… .
Tijdens de morele ontwikkeling stelt de adolescent vast dat er, buiten de waarden van de
eigen familie, ook andere normen en visies bestaan. De school en ‘peergroepen’ (= groep
van leeftijdsgenoten) spelen hierbij een belangrijke rol. Jongeren gaan deze nieuwe waarden
en normen gaan toetsen aan de eigen situatie. Hieruit blijkt de dubbelzinnige houding van de
ouders, wat leidt tot twijfel en onzekerheid.
Tijdens de adolescentie ontwikkelen jongeren echter de mogelijkheden om die twijfel weg te
werken. Enerzijds ontwikkelt de adolescent zich op cognitief vlak. Concreet leren jongeren
abstract redeneren. Dit wil zeggen dat ze aandacht krijgen voor zaken die niet concreet
aanwezig zijn, zoals de toekomst, hun beroepskeuze, de maatschappij, e.d. Adolescenten
gaan nadenken over zichzelf. Anderzijds worden jongeren zich meer bewust van morele
onderwerpen. We kunnen meer genuanceerd nadenken over wat kan en niet kan. Hierdoor
ontwikkelt de adolescent een eigen waardesysteem.
36
Ontwikkelingstaak 5: Het realiseren van een eigen identiteit en het kunnen deelnemen aan
een eigen jeugdcultuur
Het creëren van een eigen identiteit is de belangrijkste opdracht tijdens de adolescentie. De
identiteit van een persoon ontwikkelt zich in verschillende fasen. De laatste fase van de
identiteitsontwikkeling is de adolescentie. Tijdens de adolescentie krijgen jongeren meer
zelfbesef en zelfbewustzijn. Daarnaast denken ze over zichzelf in termen van algemene
stabiele persoonlijkheidskenmerken. Ten slotte wijzen we op het belang van ‘peergroepen’
en identificatiefiguren (zoals zangers, sportlui,…) bij het creëren van een eigen identiteit.
De nieuwe identiteit wordt afgestemd op de nieuwe rollen en verwachtingen die deel
uitmaken van de uitbreidende leefwereld van de adolescent.
Gezin
Vrienden
Vrije tijd
Nieuwe eisen
Wie ben ik?
Identiteit
Wanneer men er niet in slaagt te voldoen aan de verschillende rollen en eisen van zijn
leeftijdsgroep te voldoen, spreken we van een identiteitscrisis.
Opdracht: Waarom laten adolescenten zich beïnvloeden door hun idolen?
……………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
B. Psychosociale theorie van Erikson: identiteit versus identiteitsverwarring
In zijn basiswerk ‘Childhood and society’ stelt de wetenschapper Erik Erikson dat de
identiteitsontwikkeling verloopt in voorgeprogrammeerde fasen die bij de meeste personen
volgens een vaste volgorde verlopen en op ongeveer dezelfde leeftijd plaatsvinden. Erikson
maakt hierbij een onderscheid tussen acht fasen in de persoonlijkheidsontwikkeling,
waaronder de adolescentie (12 – 18 jaar). In elke fase worden specifieke
persoonlijkheidskenmerken ontwikkeld.
Elke fase wordt gekenmerkt door een bepaald bestaansthema. Tijdens de adolescentie staat
het thema ‘identiteit versus identiteitsverwarring’ centraal. Volgens Erikson is de belangrijkste
taak tijdens de adolescentie het zoeken naar een eigen identiteit. Om zicht te krijgen op wie
men is, gaan jongeren op verschillende gebieden gaan experimenteren. Op die manier
krijgen adolescenten zicht op wat ze willen en niet willen, wat ze leuk vinden en niet leuk
vinden, e.d. Zo bouwt men een eigen identiteit op. Erikson voegt hier aan toe dat de
37
identiteit en het zelfbeeld van adolescenten afhangen van uiterlijke kenmerken. Daarnaast
wijst Erikson op de belangrijke relatie tussen de adolescent en zijn leeftijdsgenoten en
identificatiefiguren. Jongeren zoeken tijdelijk meer steun bij leeftijdsgenoten, wat leidt tot
relaties, vriendschappen en seksualiteit.
Iedere overgang naar een volgende fase in de identiteitsontwikkeling gaat gepaard met een
sociale crisis. De crisis die tijdens de adolescentie moet worden opgelost is de
identiteitsverwarring. Met identiteitsverwarring bedoelen we de twijfel die ontstaat bij
adolescenten omwille van de keuzes die ze hebben gemaakt. Adolescenten die gedurende
de kinderjaren voldoende basisvertrouwen, zelfstandigheid en zin voor initiatief hebben
ontwikkeld, zullen deze opdracht tot een goed einde brengen. Adolescenten die gedurende
de kinderjaren wantrouwen, schaamte, schuldgevoelens en minderwaardigheidsgevoelens
hebben ontwikkeld, ervaren deze periode als verwarrend. Wanneer deze
identiteitsverwarring niet goed wordt opgelost, kan de adolescent zodanig verward raken dat
hij/zij zijn toevlucht zoekt in negatief gedrag. Negatief gedrag leidt tot een negatieve
identiteit, waardoor de kans bestaat dat de adolescent door de maatschappij wordt
verworpen. Dit kan uiteindelijk leiden tot zelfmoord(pogingen).
Opdracht:
Erikson:
Verklaar onderstaand gedrag vanuit de wetenschappelijke theorie van
“ Tom heeft van de politie een werkstraf gekregen. Hij moet zestig uur helpen in een
bejaardentehuis. Twee maanden geleden hadden hij en zijn beste vriend ingebroken
in de school.”
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………… ………………… .
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan adolescentie als levensfase, als ontwikkeling verduidelijken vanuit de
wetenschap
-
Je kan gedrag en situaties van jongeren verklaren vanuit het wetenschappelijk model
van Erikson
-
Je kan de invloed van het zelfbeeld op het eigen gedrag met voorbeelden illustreren.
-
Je kan de invloed van socialiserende instanties of organisaties op het ontwikkelen
van waarden illustreren en met het oog daarop in concrete voorbeelden het
onderscheid kunnen maken tussen een aantal verwante begrippen.
38
3. Probleemgedrag bij jongeren.
3.1 Probleemgedrag bij jongeren: begripsomschrijving
We hebben reeds opgemerkt dat er in de adolescentieperiode ingrijpende veranderingen
plaatsvinden op biologisch, cognitief, emotioneel en relationeel vlak. Adolescenten hebben
als opdracht de overgang te maken van kind naar (jong -) volwassene. Niet alle jongeren
slagen er echter in om alle ontwikkelingstaken te vervullen. Dit kan leiden tot
probleemgedrag.
Bij probleemgedrag bij jongeren moeten we een onderscheid maken tussen gedrag dat
eigen is aan de leeftijd en gedrag dat eigen is aan de persoon.
Daarnaast maken we een onderscheid tussen externaliserend en internaliserend
probleemgedrag. Externaliserend probleemgedrag is gedrag dat zich naar buiten toe uit
zoals geweld. Internaliserend probleemgedrag is innerlijk gedrag zoals eetproblemen en
depressies.
3.2 Mechanismen bij probleemgedrag
In het algemeen maakt men een onderscheid tussen drie mechanismen die probleemgedrag
versterken:
Mechanismen
Betekenis
Voorbeeld
Stigmatisering
Gedrag ten onrechte als
negatief kenmerken
(‘brandmerken’).
Stigma van ‘ex –
drugsverslaafde’
Labeling
Etikettering
“Alle allochtonen zijn
criminelen.”
Klassenjustitie
Wanneer rijkere personen of
hoger opgeleide personen
door rechtelijke uitspraken
worden bevoorrecht ten
opzichte van andere groepen
“Rijke mensen mogen
belastingen ontduiken, terwijl
‘gewone’ mensen hard
moeten werken.
39
3.3 Hulpverlening
A. Algemene en bijzondere jeugdzorg
In de eerste plaats maken we een onderscheid tussen algemene jeugdzorg en bijzondere
jeugdzorg:
Algemene jeugdzorg
Bijzondere jeugdzorg
De diensten van de algemene jeugdzorg
worden ingeschakeld voor problemen die vrij
gemakkelijk zijn op te lossen. Men kan er
ook
terecht
voor
informatie
en
ondersteuning.
De diensten van de bijzondere jeugdzorg
worden ingeschakeld voor problemen die
een uitzonderlijke aanpak vereisen. We
hebben
het
over
problematische
opvoedingssituaties.
O.a. tele – onthaal, opvangdiensten, Comité
voor
Bijzondere
jongerenadviescentra,
straathoekwerk, Bemiddelingscommissie.
opvang moeders met kinderen,…
Jeugdzorg,
B. Vrijwillige en gerechtelijke hulpverlening
Daarnaast maken we een onderscheid tussen de vrijwillige hulpverlening en de
gerechtelijke (gedwongen) hulpverlening. De vrijwillige hulpverlening is gericht op
problematische opvoedingssituaties. Er is sprake van een problematische opvoedingssituatie
wanneer de minderjarige door bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten of door
de levensomstandigheden wordt bedreigd. Jongeren worden ‘uit vrije wil’ geholpen door het
Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (CBJ). In sommige gevallen wordt de hulpverlening
geweigerd. Wanneer het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg oordeelt dat er moet worden
opgetreden, wordt het probleem doorverwezen naar de Bemiddelingscommissie. Deze
commissie zoekt dan naar een oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar is. Wanneer de
vrijwillige hulpverlening niet tot een oplossing komt, wordt de zaak doorverwezen naar de
jeugdrechtbank (= gerechtelijke hulpverlening).
De gerechtelijke hulpverlening is gericht op “als misdrijf omschreven feiten”. Jongeren
worden onder dwang geholpen door de jeugdrechtbank.
·
Kennen en kunnen:
Je kan inzicht verwoorden in mechanismen en instellingen of organisaties die optreden bij
probleemgedrag van jongeren
40
G 33: Levenslang ontwikkelen
1. De volwassenheid, een referentiepunt.
De volwassenheid lijkt de belangrijkste periode in het leven van een mens. De jeugdjaren lijken
de opleidingsjaren om tijdens de volwassenheid te kunnen functioneren in de samenleving. De
bejaarden lijken na het volwassen leven aan rust toe. Vandaar: volwassenheid een
referentiepunt, een punt waarnaar men verwijst.
1.1 Volwassenheid, een referentiepunt.
De periode van de volwassenheid omvat ruim dertig jaar. Over het algemeen stelt men dat de
volwassenheid tussen de 20 en 25 jaar begint en eindigt omstreeks de leeftijd van 55 jaar. In
onze Westerse samenleving neemt de volwassenheid een centrale plaats in en vormt ze een
referentiepunt. De kinderen en adolescenten zijn er nog niet, moeten nog groeien, kennis
opdoen, zich inschakelen in het economisch leven. De ouderen zijn er niet meer. Ze zijn niet
meer economisch rendabel, ze zijn de volwassenheid voorbij.
Opdracht: Maak met voorbeelden duidelijk dat de volwassenheid, en dan nog vooral de
vroege volwassenheid (20 à 40) een waar referentiepunt is
voor jongeren:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
voor ouderen:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
1.2 Alle macht aan de volwassenen.
Omdat de volwassenheid centraal staat, hebben de volwassen in onze samenleving ook veel
macht.
Opdracht: Beschrijf de sterke positie die zij innemen op verschillende terreinen:
Fysiek:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
41
Juridisch:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Maatschappelijk:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
1.3 Maar wat is dat, volwassen zijn?
Hoewel de volwassenheid centraal staat in het leven van de mens, is het begrip volwassenheid
waarschijnlijk een van de minst gedefinieerde begrippen in de ontwikkelingsleer. We proberen
een definitie te maken van volwassenheid. Welke kenmerken dicht jij de volwassenen toe?
Fysiek:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Juridisch:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Socio-psychologisch:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
1.4 Volwassen ben je pas als je 26 bent.
Uit De Morgen van 10.02.2006
Wijsheid komt pas met de jaren, zo klinkt het wel eens in de volksmond, en het blijkt nog te kloppen
ook. Abigail Baird, psychologe aan de Dartmouth University, stelde vast dat het brein van
42
Amerikaanse jongvolwassenen zich nog verder ontwikkelt tot hun 26ste. Zijn we dan niet volwassen
op ons achttiende? Nee, zegt professor Baird. Door Eline Delrue
U hebt de hersenontwikkelingen bij studenten van achttien jaar oud vergeleken met die van oudere
volwassenen tussen 25 en 35. Wat leren de resultaten ons?
"Baird: De hersenscans leggen de fase van opkomende volwassenheid bloot, een soort
overgangsperiode tussen het einde van de adolescentie en het begin van de volwassenheid. We
hebben vastgesteld dat de hersenen van de achttienjarige studenten zich verder blijven veranderen
tijdens het eerste jaar aan de universiteit. Er vonden vooral ontwikkelingen plaats in de insula en de
cingulate cortex, twee hersengebieden die emotie en cognitie integreren. Het eerste jaar universiteit
ging dus duidelijk gepaard met nieuwe ervaringen en een heleboel uitdagingen, zowel op cognitief,
sociaal als op emotioneel vlak. Dat maakt dat het brein van een achttienjarige verre van gelijkt op dat
van iemand die midden twintig is. We worden dus later volwassen dan we op het eerste gezicht
vermoeden. Het is interessant om te zien hoe gevoelig onze hersenen zijn voor die nieuwe omgeving."
Die nieuwe omgeving was in dit geval de universiteit. Wat met jongeren die niet verder studeren?
Stoppen de veranderingen in hun hersenen vroeger?
"Zeker niet, de omgeving is ruim interpreteerbaar. Het draait vooral om uitdagingen waarbij je als
jongvolwassene meestal weg bent van huis. Zo kan het bijvoorbeeld ook om legerdienst gaan. Het
omvat eigenlijk alle kansen die men aangrijpt om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en zelfstandig
te zijn. Ook trouwen en een gezin stichten horen in het rijtje thuis."
Weg van huis, zegt u. Moeten we dan onze ouders loslaten vooraleer we ons volwassen kunnen
noemen?
"Daar bestaat nogal wat onenigheid en controverse over. Ik denk dat het weggaan bij de ouders een
van de vele manieren is om volwassen te worden, maar zeker niet de enige. We kunnen bovendien
niet met zekerheid zeggen of de vastgestelde hersenveranderingen echt veel invloed uitoefenen op
het gedrag van de persoon in kwestie. Of het een uitwerking heeft op iemands karakter, daar hebben
we voorlopig het raden naar. Maar persoonlijkheid is veel complexer dan simpelweg een gril van het
brein, geloof ik."
In Amerika ben je volgens je identiteitskaart op je 21ste volwassen, bij ons is dat vanaf je achttiende.
Achten wij onszelf te vroeg volwassen?
"Zo zou ik het niet stellen. We hebben tot nog toe enkel Amerikaanse jongvolwassenen bestudeerd,
maar we mogen niet vergeten dat hier minder vrije regels gelden dan in jullie cultuur. In Amerika
mogen jonge mensen bijvoorbeeld pas vanaf hun 21ste alcohol aanraken. Dat betekent dat zij die
verantwoordelijkheid veel later toebedeeld krijgen. Bijgevolg zullen de breinveranderingen ook later
optreden. Als je die vrijheden al vroeger krijgt, zul je eerder zelfstandig en volwassen zijn. Of het brein
ook sneller die ontwikkelingen zal vertonen, kan ik bij gebrek aan onderzoek enkel voorspellen."
Als kind leren we zoveel: spreken, lopen, eten, drinken, schrijven, lezen. Worden we dan eigenlijk niet
erg laat 'volwassen' als je bedenkt wat we van jongs af aan al achter de kiezen hebben?
"Tijdens de kinderjaren krijgen we inderdaad heel wat nieuwigheden te verwerken, maar er wordt ook
nog niet zoveel van je verwacht en de verantwoordelijkheidszin is er nog niet. Volwassen worden heeft
dan ook niet zozeer te maken met nieuwe dingen aanleren, als wel met het verfijnen en uitdiepen van
eerder verworven kennis en talenten. Het draait om uitdagingen, en hoe je er op een verantwoorde
manier mee omspringt."
43
·
-
Kennen en kunnen:
Kennen en kunnen: de plaats van de volwassenheid in de Westerse wereld in eigen
woorden beschrijven en situeren tegenover andere levensfasen.
2. De theorie van Erikson over volwassenheid.
Vooreerst lezen we fragmenten uit interviews met een man van 30, 40 en 50. Mannen die volop
in de volwassenheid staan. Hieruit blijkt dat de volwassenheid op zich al een evolutie
meemaakt. Daarna bestuderen we de visie van Erikson. Hij heeft het over jongvolwassenen en
de eigenlijke volwassenen. Ook nu weer ziet hij telkens twee polen. Ten slotte gaan we dieper
in op een verschijnsel dat zich halfweg te levensloop manifesteert: de midlifecrisis.
2.1 Drie cases.
In Knack Weekend van 12 maart 2001 verschenen interviews met mannen van 10, 20, 30, 40,
50, 60, 70 en 80. Interessant om de evolutie na te gaan.
Je bewerkt de artikels met een markeerstift. Je duidt, telkens met verschillende kleur de zinnen
aan die wat vertellen over een bepaald aspect van het leven:
§
§
§
§
groen: filosofisch: hoe kijken zij tegen het leven en de grote levensvragen aan
oranje: cognitief: hoe zit het met hun intellectuele vermogen
geel: psychologisch: hoe voelen ze zich? hoe gedragen ze zich?
rood: sociaal: hoe zit het met hun contacten met de buitenwereld?
30
Chris Rossaert
,,Ik heb de indruk dat ik mensen nu meer vertrouwen inboezem, dat ik matuurder overkom."
Bijna een jaar geleden vierde Chris zijn dertigste verjaardag met een fuif waarbij de cocktails werden
geserveerd in waterpistooltjes. Elke dronk - pistool in de mond en de trekker overhalen -leek een
zelfmoordact, maar eigenlijk was het een start¬schot voor een jaar van grote omwentelingen.
,,Mijn vriendin en ik hebben voor een kindje gekozen en een eigen woonst gekocht. Ik besefte dat het
geen zin had om die beslissing - wel of niet kinderen krijgen - te blij¬ven uitstellen, je kunt toch nooit
vooraf weten hoe het zal zijn. Tot voor kort had ik het gevoel dat ik dingen zou moe¬ten opgeven als
er kinderen kwamen. Nu denk ik dat ze een verrijking kunnen zijn. Als je 20 bent, wil je je ontplooien,
je wilt alles onder controle hebben, je vrij kunnen voelen. Dag en nacht uitgaan : dat heb ik wel gehad,
nu hoeft dat niet meer zo nodig. Ik heb altijd gezegd dat ik niet voor mijn 30-ste aan kinderen wilde
beginnen omdat ik eerst voor stabiliteit wilde zorgen in mijn leven. Maar uiteinde¬lijk besef je dat de
zaken nooit helemaal zijn zoals je ze wilt hebben, en dat dat ook niet hoeft. Nu denk ik gewoon : zo'n
kindje kan nog tien keer meer fun zijn.
44
Of het een rol heeft gespeeld dat mijn broer dit jaar een kind heeft gekregen ? Absoluut ! Nu merk ik
hoe leuk zo'n klein kindje kan zijn. Ik merk dat iedereen in mijn omge¬ving wat aarzelt. Dat heeft te
maken met de manier waarop we tegen het leven aankijken. Het leven heeft zo enorm veel facetten.
Die moet je allemaal verkennen, op je 20ste is het te vroeg voor huisje-tuintje-kindje. Maar: ooit moet
je ophouden met alles te beredeneren, de keuze maken en ervoor gaan.
Inge en ik zijn nu zeven jaar samen, maar neen, voor het ogenblik denk ik niet aan trouwen. Ik heb te
veel het gevoel dat trouwen gebaseerd is op een verraderlijk ideaalbeeld. Het heeft iets vals. Ik heb
geen zin in schone schijn. Als ik bij Inge blijf, is dat omdat ik haar heel graag zie en ik hoop dat het
tussen ons zo lang mogelijk kan blijven duren. Een relatie is iets wat zich elke dag opnieuw afspeelt.
Je moet elkaar blijven boeien, blijven verleiden.
(…)
Ik heb het gevoel dat mensen mij nu ernstiger nemen dan vroeger. Ik merk dat vooral op professioneel
gebied. Tot nu toe werkte ik hoofdzakelijk in opdracht van architectenbu¬reaus. Dit jaar heb ik mijn
eerste grote project onder eigen naam. Ik vermoed dat het iets psychologisch is : ik heb de indruk dat
ik mensen nu meer vertrouwen inboezem, dat ik matuurder overkom. Ook al heb ik zelf niet het gevoel
dat er iets veranderd is."
Isabelle Rossaert
40
Tony Le Duc
,,Heb ik iets prettigs gedaan, dan voel ik me 25. Heb ik na een opnamedag een pijnlijke
rug, dan voel ik me 60."
Ik had door dat mijn vriendin iets aan het organiseren was. Toevallig vond ik tussen een stapel
papieren een lijst met telefoonnummers. Maar de timing, enkele dagen voor mijn 40ste verjaardag,
heeft me toch nog verrast. Het is een zwaar feestje geworden. ‘s Anderendaags was ik een zombie en
dat is net het verschil met tien jaar geleden.
Op dat feest moest ik natuurlijk een speech geven. Ik heb gezegd dat ik het een beetje anders zou
aanpakken. Ik wil opnieuw wat rommelen en al eens iets nieuws doen. En kijk, op mijn verjaardag zelf,
het leek wel symbolisch, kreeg ik het contract binnen voor een job die niets met culinaire fotografie te
maken heeft: opnamen voor een eenakter van Dimitri Leue voor theater Bronx.
Ik zou voor geen geld weer 25 willen zijn. Ik was echt een snul. Hoe gaat dat ? Je komt net van school
af en je probeert van alles. En niet op een toffe manier. Ik wilde het liefst meteen de grootste jobs. Als
dat niet lukte, werd ik kwaad en onrustig. Ambitieus ? Ja, maar ambitieuze mensen zijn niet gezellig.
Met de jaren heb ik gas teruggenomen. Ik heb leren los te laten en dan lukken de dingen als vanzelf
beter. Natuurlijk, je moet je plaats veroveren en in deze job is dat best stresserend. Of je doet mee, of
je valt ernaast. Als dertiger kom je erachter wat het wordt.
Ik had op voorhand niet durven denken of dromen dat het zo zou lopen. Je foto's verschijnen in één
magazine, dan in een tweede, dan volgt een boek enzovoort. Momenteel heb ik te veel werk. Dat is
een ongelooflijke luxe, ik kan kiezen. Maar ik besef dat men mij morgen beu kan zijn, dat mensen op
een dag genoeg foto's van Le Duc gezien hebben. Ik ben niet bang voor die dag. Ik denk dat ik inventief genoeg ben om me snel te herpakken. Mijn vriendin opent binnenkort een soepzaak. Ik help haar
in de aanloopfase en dat doe ik zeer graag. Dat is weer totaal iets anders.
45
Of misschien vind ik dan tijd voor die ene droom die ik nog wil realiseren: een vliegdiploma halen. Ik
ben er ooit aan begonnen, maar moest stoppen wegens tijdgebrek. Ik heb daar geen leeftijd op
geplakt, maar de cursus ligt klaar. We zien wel.
Leeftijd vind ik zeer relatief. Heb ik iets prettigs gedaan, dan voel ik me 25. Heb ik na een opnamedag
een pijnlijke rug of heb ik thuis ambras, dan voel ik me wel 60. Nee, een echte mijlpaal was die dag
dat ik vader werd. Daar kun je gewoon niet tussenuit. De clichés kloppen, dat heeft bij mij ook een
scherp verantwoordelijkheidsgevoel naar boven gehaald. Je denkt beter na voor je iets doet. Zelfs
over dingen die niets met de kinderen te maken hebben. Ik ga niet meer een hele nacht fuiven om dan
's morgens met een houten kop op een vergadering met klanten te verschijnen.
Mijn zonen zijn nu 10 en 9. Behalve hun vader probeer ik ook een vriend te zijn. Zo'n relatie geeft veel
voldoening. De weekends en de vakanties die ze bij mij doorbrengen, blokkeer ik volledig voor hen.
Het gaat echt goed zo.
Trui Moerkerke
50
Tili Eyckerman
,,Wat je doet, waar je enthousiast over bent, heeft zijn effect op wie na jou komt."
Op zich betekent het niet veel voor mij, dat getal 50. Niet in de zin van : nu ben ik over de helft, nu
begin ik aan mijn pensioen te denken. Het leesbrilletje is minder leuk, ja. Als er al een cruciale leeftijd
zou zijn, dan was dat voor mij 38. Ik heb altijd veel aan sport gedaan en toen voelde ik voor het eerst
dat het niet meer zo vlot ging.
Er was ook iets anders. Ik sta in het onderwijs en besefte toen ineens dat die 18-jarigen die daar voor
mij zaten eigenlijk mijn zonen en dochters konden zijn, dat ik me niet meer kon wijs maken erbij te
horen. Die omschakeling was niet zwaar, gewoon een volgende fase, maar door het toenemende
leeftijdsverschil vergroot die afstand wel elk jaar. Mijn dochter is nu 16. Het is nu aan haar en haar
generatiegenoten om iets van die jeugdfase te maken. Ze doen dat trouwens goed, en ik ben ook trots
op haar, zoals ik het ook tof vind om via mijn job betrokken te blijven bij de bewegingen in de
jongerenwereld. Van de beslissing om te stoppen met mijn architectenpraktijk heb ik niet echt spijt
gehad. Soms denk ik aan de uitspraak van de Japanse architect Tadao Ando: 'Een architect heeft zijn
werk goed gedaan als hij de mensen aan het denken zet.' Ik doe dat niet door te bouwen, maar via
mijn studenten.
Ik denk ook dat de grote ambities minder belangrijk worden, en de haast om alles te zien veranderen.
Ik vraag me nu meer af waar het allemaal toe dient, wat ik er wil uithalen, wie er beter van wordt.
Vroeger wou ik in een vliegtuig stappen om 'iets' te gaan doen in de Derde Wereld. Nu heb ik
geaccepteerd dat anderen daar misschien beter voor opgeleid zijn, dat het hoe dan ook zeer
langzaam zal gaan en dat alle druppels helpen. Ook de bewustmaking van jongeren: als ik ze
eenmaal kan aanzetten tot kritisch nadenken, kunnen ze niet meer terug. Althans, dat hoop ik.
Misschien heeft het leven op het eerste gezicht geen zin, maar je kunt er altijd zelf één aan geven. Je
eigen weg in de chaos zoeken, zonder richtlijnen van bovenaf. En dat heeft wel zin, want wat je doet,
waar je enthousiast over bent of je voor inzet, heeft zijn effect op wie nâ jou komt. Een dochter
bijvoorbeeld. Niet dat ze het daarom zomaar moet geloven, liever niet zelfs.
Toen ik indertijd De ondraaglijke lichtheid van het bestaan zag, naar het boek van Kundera, vond ik
het moeilijk te begrijpen dat de dood van een hondje als even belangrijk werd voorgesteld als de
Praagse lente. Nu heb ik geleerd dat de zogenaamde lichtheid van het bestaan, de kleine dingen om
46
je heen, op een andere manier even belangrijk kunnen zijn als grote politieke gebeurtenissen waar je
niet rechtstreeks bij betrokken bent.
Met het ouder worden ben ik meer gaan begrijpen, in alle betekenissen van het woord : de dingen
beter doorzien, maar ook meer begrip kunnen opbrengen voor de ideeën en gedragingen van
anderen. Niet dat mijn scepsis verdwenen is. Ken je dat liedje van Jean Gabin waarin hij over de opeenvolgende levensmomenten zingt: 'Je sais, je sais... ,en eindigt met 'maintenant je sais que je ne
saurais jamais'? Ik vind het overigens een prettig gevoel nog altijd bezig te zijn met leren. Een beetje
als op reis zijn, maar dan zonder me te verplaatsen. Maar het is minder rusteloos en gejaagd dan
vroeger.
Erger ik mij ook soms aan dingen ? Ja, maar de ergernissen zijn latenter dan vroeger. Ik vind het
bijvoorbeeld erg dat de inhoud steeds meer moet wijken voor vlot yuppiegedoe, voor uiterlijke vorm en
winstbejag. Door de nieuwe technologie is de wereld opengegaan, er is steeds meer en snellere
informatie, maar als je bij wilt blijven, ben je zowat gedwongen tot oppervlakkigheid. Of specialiseren
en zoveel mogelijk non-informatie buitenhouden. Het algemene klimaat is toch wel harder en
commerciëler geworden. Was het een dertigtal jaar geleden echt romantischer, of ben ik gewoon bijna
50?"
2.2 De jong-volwassene (20-30): intimiteit en isolement.
Erikson stelt dat de adolescent een eigen identiteit opbouwt. Als die identiteit ontwikkeld is,
moet de jongvolwassene volgens Erikson in staat zijn echte intimiteit met een andere identiteit
tot stand te brengen. De mogelijkheid tot intimiteit is de positieve pool. Indien de
jongvolwassene daarin mislukt komt hij in het isolement terecht. Dat is de negatieve pool.
Het begrip identiteit ziet Erikson erg ruim. Het staat voor personen: levensgezel, vrienden,
familie... maar ook voor beroep, volk, vereniging, ideologie...
Het woord intimiteit is afgeleid van het Latijn: intimus, het meest naar binnen gelegen. Intimiteit
betekent dus de mogelijkheid iets tot in zijn binnenste te benaderen en te raken.
Intimiteit is de mogelijkheid om met de eigen identiteit tot intense communicatie te komen met
een andere identiteit, zonder evenwel de eigen identiteit te verliezen in de ander of samen te
smelten tot een nieuwe identiteit.
Bij intimiteit zijn twee identiteiten op elkaar afgestemd, wat toenadering veronderstelt en het
gedeeltelijk openstellen van het eigen territorium voor de ander. Samen realiseert men een
dualiteit die een grotere betrokkenheid met de buitenwereld mogelijk maakt dan vanuit één
territorium mogelijk zou zijn.
Wie intimiteit niet aankan geraakt of blijft in isolement. Wie zich niet sterk genoeg voelt in zijn
identiteit blijft op afstand staan, stelt zich gedistantieerd op. Zo iemand vindt allerlei redenen om
zich niet persoonlijk te moeten binden en verbinden.
47
2.3 De volwassene (30-55): generativiteit en stagnatie.
Is de intimiteit verworven, dan moet de volwassene (vanaf 30 jaar) in staat zijn om de
verantwoordelijkheid voor de jonge generaties op zich te nemen. Dat is de generativiteit, de
positieve pool. Mislukking van die opdracht resulteert in stagnatie, de negatieve pool.
Generativiteit betekent letterlijk vruchtbaarheid. Die vruchtbaarheid verwijst niet enkel naar
voortplanting en zorg voor de kinderen, maar evenzeer naar het eigen werk, de ideeën die men
gelanceerd heeft, alles wat men mee opgebouwd heeft of waar men zich bij betrokken voelt.
Wie slaagt in generativiteit kan terugkijken op wat in de buitenwereld is tot stand gekomen als
gevolg van eigen leven en inzet. Die voelt zich in zijn identiteit daarmee verbonden, erkent die
band, beklemtoont de relatie en aanvaardt de verantwoordelijkheid ervoor.
Opdracht: Toon met voorbeelden aan hoe volwassenen uit jouw omgeving geslaagd
lijken in generativiteit.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Wie in generativiteit niet slaagt, komt in stagnatie terecht. Stagnatie betekent: ter plaatse
trappelen, stilstand, onvruchtbaarheid. Men is er niet in geslaagd een kleine bijdrage te leveren
om de wereld beter, gelukkiger, vruchtbaarder te maken. Erikson zegt dan ook dat zo iemand
zich gaat gedragen alsof hij een kind is dat enkel met zichzelf bezig is.
Opdracht: Geef voorbeelden van mensen die mislukken in hun generativiteit. Tot welke
problemen leidt dat?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
2.4 De midlifecrisis.
Nogal wat mannen, en een kleiner aantal vrouwen, kennen bij het begin van de middelbare
leeftijd (omstreeks de 40) een midlifecrisis. Ze beseffen dat ze totnogtoe helemaal ingepalmd
waren door hun werk en hun gezin en ze zien de toekomst maar grauw. Ze beseffen dat hun
leven statistisch gezien halfweg is en besluiten dat, als ze nog iets van hun leven willen maken,
ze het nu hoogdringend moeten doen. De enige ontsnappingsroute lijkt hen een radicaal
nieuwe levensstijl die alle problemen moet oplossen. Sommigen zoeken ander werk. Anderen,
van wie het leven volledig in het teken stond van de job, gaan plots het belang van het werk
48
sterk relativeren. Sommigen verlaten onverwacht het gezin, anderen gaan dan weer meer
belang hechten aan het gezin… Hoe dan ook, het leven van velen wordt door de midlifecrisis
grondig overhoop gegooid. Die periode, een zoektocht naar een nieuwe - de echte ? – identiteit
vertoont zo heel wat gelijkenissen met de adolescentie.
Maar de midlifecrisis lijkt te evolueren…
Uit Het Nieuwsblad van 6 juli 2002:
Midlifecrisise begint al op dertig
De midlifecrisis begint steeds vroeger. Waar veel mannen het vroeger rond hun veertigste kregen, begint
dat nu al rond hun dertigste.
Traditioneel begonnen mannen rond hun veertigste levensjaar te twijfelen aan wat ze doen of al
verwezenlijkt hadden. In Engeland is nu een enquête uitgevoerd bij duizend mannen en daaruit blijkt dat
de midlifecrissymptomen al vanaf het dertigste levensjaar voorkomen. Dat mannen nu al vroeger in
paniek slaan wordt vooral verklaard door de druk en het werkritme waaraan zij bloot staan.
”Vaak moeten jonge mensen in tien jaar realiseren waar hun ouders twintig jaar de tijd voor hadden.”
Op de vraag wat de beste remedie is tegen een midlifecrisis antwoordt 35 procent van de ondervraagden
dat ze liever meer tijd zouden hebben voor hun gezin.
Opdracht:
Zoek twee reclameboodschappen die volwassenen weergeven die geslaagd lijken in intimiteit.
Zoek twee reclameboodschappen die volwassenen weergeven die geslaagd lijken in
generativiteit.
·
Kennen en kunnen:
-
De volwassenheid als ontwikkelingsfase beschrijven vanuit de theorie van Erikson.
-
De psychologische ontwikkeling van de oudere mens bespreken vanuit de theorie van
Erikson en dat met voorbeelden verduidelijken
49
3. Volwassenheid: een periode van groei.
Via de interviews met de mannen van 30, 40 en 50 was het al duidelijk. Ook de volwassenheid
is een periode waarin men evolueert, groeit. We zoeken het in dit hoofdstuk verder uit.
3.1 Volwassenheid: een biologisch begrip.
Letterlijk betekent vol-wassen-heid: vol-groeid zijn. Dit betekent dus dat de biologische
ontwikkeling dan af is. En inderdaad als jongvolwassenen is de mens volgroeid. In die periode
is hij tot de grootste krachtprestaties in staat.
Uit empirisch onderzoek, in 1953 door Lehman verricht, werd duidelijk op welke leeftijd sportlui
hun topprestaties leverden.
En toch zien we ook bij die cijfers al dat niet alle topprestaties voorbehouden zijn voor
jongvolwassenen, jonger dan 30.
Opdracht: Zoek een verklaring waarom de topleeftijd van de laatste vier sporten hoger
ligt.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
3.2 Volwassenheid: niet alleen een periode van biologische groei.
Naast de biologische ontwikkeling kent de volwassene ook een cognitieve, een sociale, een
filosofische en (psychologische) persoonlijkheidsontwikkeling.
Opdracht: Je leest de interviews met een man van 30, 40 en 50 en je noteert de groeielementen op psychologisch, cognitief, sociaal en filosofisch gebied.
50
Psychologische groei:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
30:
……………………………………………………………………………………………………
…………………………………………… …………………………………………………………… .
40:
………………………………………………………………………………………………… .
………………………………………………………………………………………………………… .
50:
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………… .
Sociale groei:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
30:
……………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………… .
40:
………………………………………………………………………………………………… .
………………………………………………………………………………………………………… .
50:
…………………………………………………………………………………………………
………………… ……………………………………………………………………………………… .
Cognitieve groei:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
30:
……………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………… .
40:
……………………………………………………………………………… ………………… .
………………………………………………………………………………………………………… .
50:
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………… .
51
Filosofische groei:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………… ………………………………………………………………………
30:
………………………………………………………………………………………………………… .
………………………………………………………………………………………………… .
40:
………………………………………………………………………………………………………… .
…………………………………………………………………………………………………
50:
………………………………………………………………………………………………………… .
·
Kennen en kunnen:
-
De volwassenheid situeren in het individuele ontwikkelingsproces.
De typische ontwikkelingsmogelijkheden van de ouderdom kunnen omschrijven en met
voorbeelden illustreren.
4. De ouderdom, een periode met grenzen en groei.
Als het waar is dat 'leven' betekent 'afscheid nemen', dan is dat nog veel meer het geval voor
'oud worden'.
De oudere mens neemt veel afscheid, wordt veel grenzen geconfronteerd, op allerlei terreinen.
Maar toch blijft hij op andere terreinen verder groeien…
Eerst lezen we weer interviews met een man van 60, 70 en 80 zodat die evolutie duidelijk wordt.
4.1 Drie interviews.
Opdracht: Je leest de drie interviews.
Je bewerkt de artikels met een markeerstift. Je duidt, telkens met verschillende kleur de zinnen
aan die wat vertellen over een bepaald aspect van het leven:
§
§
§
§
groen: filosofisch: hoe kijken zij tegen het leven en de grote levensvragen aan
oranje: cognitief: hoe zit het met hun intellectuele vermogen
geel: psychologisch: hoe voelen ze zich? hoe gedragen ze zich?
rood: sociaal: hoe zit het met hun contacten met de buitenwereld?
52
·
-
Kennen en kunnen:
De psychologische ontwikkeling van de ouder wordende mens bespreken vanuit de
theorie van Erikson en dat met voorbeelden verduidelijken
60
Willy Depauw
,,Ik besef dat ik steeds meer toeschouwer word, dat er in een trager tempo meer te ontdekken
en te genieten valt."
Niet zozeer mijn leeftijd is een keerpunt, wél de overgang van een werkend naar een gepensioneerd
bestaan. In augustus ben ik 60 geworden, sinds september ben ik met pensioen.
Mijn vertrek heb ik pas laat, aan het einde van het schooljaar, aangekondigd. Als psycholoog,
verantwoordelijk voor een PMS-centrum, heb ik de hele evolutie meegemaakt, van een strikt
testcentrum tot een begeleidingsinstantie met veel aandacht voor affectieve en emotionele problemen.
Ik was een harde werker, maar zeer ambitieus en carrièregericht ben ik nooit geweest. Vergaderen in
Brussel, werkgroepen, commissies,... dat trok mij niet aan. Mijn streefdoel was een goede psycholoog
te zijn voor de schoolgaande jeugd in deze streek.
Bij de recente omvorming van het PMS tot het CLB (Centrum. voor Leerlingenbegeleiding) zijn veel
collega's met pensioen gegaan. En plots dacht ik: 'Waarom zelf ook niet vertrekken?' Natuurlijk was ik
beducht voor het zwarte gat, maar dat viel best mee. Die eerste maanden had ik gewoon een
verlengd vakantiegevoel. Pas toen de winter aanbrak, met zoveel kille en natte dagen, ging ik op zoek
naar mijn pensioenritme. Met lectuur vul ik het grootste deel van de dag. Geen psychologische
werken, wel boeken over geschiedenis, economie, politiek, filosofie. Vroeger hield ik ook van romans,
maar die ene subjectieve kijk op dat ene stukje werkelijkheid boeit mij steeds minder. En het voorjaar
brengt nieuwe plannen met zich. Buiten ligt de tuin op mij te wachten, en samen met mijn vrouw heb ik
enkele reizen gepland : in maart naar Mallorca, waar mijn zus woont, wat later met vrienden naar
Toscane, en in de zomer kamperen op uitgelezen plekjes in Zuid-Frankrijk.
Maatschappelijk uitgerangeerd voel ik me niet, al stel ik toch wel vast dat veel sociale contacten
wegvallen. Eens gepensioneerd, word je minder gevraagd, minder betrokken bij allerlei initiatieven en
activiteiten. Als ik nu eens op mijn vroegere werkplek binnenspring, drink ik nog wel een kopje koffie
mee, maar vraagt men niet meer om mijn mening of advies. Maar eerlijk waar, dat stoort mij niet. Het
tegendeel verwachten zou bijzonder naïef zijn. (…)
Na een druk professioneel leven breng ik nu heel wat tijd door met mijn vrouw, die intussen al twee
jaar in loopbaanonderbreking is. Onze kinderen zijn volwassen en leiden hun eigen leven. (…)
De eindigheid van het leven houdt mij slechts af en toe bezig. Meestal heb ik het gevoel dat ik nog
veel jaren te leven heb.(…)
Steeds meer vallen momenten van schoonheid samen met momenten van tevredenheid. Genieten
van de natuur, een goed gesprek, een spontaan contact. Dat zijn voor mij de schone momenten van
het leven. Zij brengen troost voor de eindigheid en de moeilijke dingen. Ik leer nu ook te genieten van
dingen die mij voorheen koud lieten. Wandelen bijvoorbeeld, dat zei mij vroeger niets. Ik hield meer
van fietsen : snel vooruit raken, afwisseling, kilometers slikken. Nu wandel ik vaker, en geniet ik van
dingen die ik voorheen gewoon niet zag. Zo recent met pensioen, besef ik al dat ik steeds meer
53
toeschouwer word, dat er in een trager tempo meer te ontdekken en te genieten valt. Steeds meer
ben ik in staat om in het nu te leven. Steeds minder spookt er door mijn hoofd, rust komt in de plaats.
‘Verveel je je niet, nu je met pensioen bent?’ vraagt men mij wel eens. Alsof er in een actief leven
nooit verveling is. Onzin, in de meeste jobs is er veel routine die al snel tot verveling leidt. Ook in mijn
werk waren er momenten van onvermijdelijke routine die mij deden uitkijken naar de avond of het
weekend.
Nu ik geen dingen meer hoef te doen, merk ik dat mijn tijdsperspectief verandert. Een dag duurt
langer, de tijd gaat minder snel. Nu ben ik minder gehaast, en praat ik meer met mijn vrouw, bij het
ontbijt of in de loop van de dag.
Natuurlijk voel ik dat mijn lichaam minder energiek is dan vroeger, ook op seksueel vlak. Tederheid en
genegenheid worden belangrijker. Op jongere leeftijd is je lichaam op elk moment van de dag ‘actief’.
Nu is seks minder impulsief en functioneert mijn lichaam wel eens wat trager, maar tegelijkertijd krijgt
erotiek een ruimere betekenis: je goed voelen bij elkaar, lekker lang samen in bed liggen.
Alles welbeschouwd ben ik een tevreden man. Mijn vrouw verlangt soms wel naar kleinkinderen, maar
zelf voel ik die behoefte niet. Als ze komen, zullen ze welkom zijn. Maar ook zonder kan ik best
gelukkig zijn. Wees gerust, ik geniet van mijn vrijheid, de ruimte om te kunnen doen wat ik wil; de luxe
over mijn tijd te beschikken.
Annemie Struyf
70
Laurent Waeytens
,,Opa, waarom wiebel je zo', vroeg mijn kleindochter me ooit."
Toen ik vroeger plannen maakte voor na mijn pensioen, vergat ik het belang van een goede conditie.
We staan er niet bij stil dat al onze voornemens kunnen mislukken als de gezondheid tegenvalt.
Daarin investeren is belangrijker dan wat ook. Ik ben mij bewust van mijn leeftijd, zowel fysiek als
psychisch, maar ik heb mijn verjaardag geen symbolische betekenis gegeven. Ik voel me niet beperkt
door mijn leeftijd op zich, maar wel door bepaalde fysieke en psychische handicaps die ik 10 of 20 jaar
geleden niet voor mogelijk hield. We denken makkelijk dat aftakeling iets voor later is. Ik heb nochtans
geen zotte dingen gedaan, ik ben al op mijn 40ste gestopt met roken. Ik dacht dat ik de zaken in de
hand had, dat ik mijn hele leven lang grote fietstochten zou maken. Niets is minder waar.
Pas op, een zekere fysieke achteruitgang is normaal. Ik heb al jaren last van tremor, mijn handen
beven. 'Opa waarom wiebel je zo', vroeg mijn kleindochter me ooit. Met die wiebelende handen valt te
leven. En dat ik na een dribbel met mijn kleinzonen buiten adem ben, ook daar kan ik me bij
neerleggen. Iedereen boet in aan soepelheid en snelheid. Maar mijn lichaam laat me ook op andere
manieren in de steek. Ik heb evenwichtsproblemen. Daar had ik niet op gerekend. Mentaal kan ik nog
heel goed mee, ik neem actief deel aan wat rondom mij gebeurt. Ik ga naar toneel, tentoonstellingen
en film, lees mijn krant en kijk televisie.
Mijn grote teleurstelling is dat ik steeds meer in het zand moet bijten tijdens het biljarten. Ik heb me
jarenlang voorgenomen om na mijn pensioen de jonge kerels in hun hemd te zetten. Het was echter
een illusie dat meer tijd voor het spelen van mij een betere biljarter zou maken. Soms droom ik dat ik
iedereen aftroef, maar helaas, ik speel veel slechter dan vroeger. In het café besef ik het meest dat ik
oud word.
54
Men zegt dat oude mensen stugger worden. Ik weet niet of dat op mezelf van toepassing is. Natuurlijk
zijn er dingen waar ik minder goed tegen kan. Snelheid en lawaai. Veel moderne verschijnselen vind ik
stresserend. Mij zul je niet zien met een mobiele telefoon. Anderzijds kan ik makkelijker om met kleine
voorvallen waarover veel mensen zich opwinden. Ik neem wat afstand, heb niet meer die impuls om
iets te willen veranderen. Niet dat ik vroeger zo doortastend was, je mag me veeleer voorzichtig
noemen. Ik heb nooit graag risico genomen. Luid roepen is niks voor mij. Ik kijk met een zekere
verbazing naar de maatschappij.
Wat mij tegen de borst stuit, is de onverdraagzaamheid van de mensen en hun ongebreidelde
levensstijl. Eten, drank, drugs, seks, het moet allemaal in overdaad. Ik stoor me ook aan het egoïsme
en het verlies van normbesef. Daarin zie ik een verband met veel kapotte huwelijken en ongelukkige
kinderen. Die lopen op hun beurt nog sneller in hun ongeluk als ze zelf volwassen worden.
Voor mezelf ben ik niet bang. Ik mag niet klagen. Ik ben gelukkig in dit huis, bij mijn vrouw en in dit
landje. Ik heb mijn familie en mijn vrienden. Maar ik maak me wel zorgen over mijn kinderen en
kleinkinderen. Zullen zij de huidige levensomstandigheden met alle stress blijvend aankunnen ? Daar
lig ik wel wakker van. Onze kinderen worden met andere opvoedingssituaties geconfronteerd dan wij.
Vroeger was het toch simpeler.
Ik zie ook goede dingen. In de natuurbescherming zie ik de laatste decennia verbetering. Daar groeit
iets positiefs waarbij we allemaal baat zullen hebben. Terzelfder tijd verloederen de steden terwijl we
erop staan te kijken : graffiti, hondenpoep, zwerfvuil. Ik weet niet of het goed zal aflopen met deze
wereld. Maar ja, de jongeren zeggen dan: 'Ach ouwe, wat zie je het zwart in'. Kinderen en jongeren
vandaag leven op kicks, er zit veel agressie in hun spel, in hun praatjes. Ze zijn nerveus, opgejaagd.
Ik ging als kind het gevaar liever uit de weg. Zelfs in films voor de kleinsten wordt stevig gevochten.
Mijn kleinzonen hebben van die videospelletjes waar ik eerlijk gezegd met mijn verstand niet bij kan.
Veel te gewelddadig.
Het verleden, daar blik ik nog wel eens op terug. Maar ik doe er niks mee. Het verleden ligt definitief
vast, gedane zaken nemen geen keer. Ik heb nergens spijt van. Mijn jeugd was heerlijk, ondanks de
oorlogsjaren. Ik denk met warmte aan mijn ouders. Ook in mijn huwelijk heb ik heel veel geluk. Zij is
mijn grote liefde. Zonder haar zou ik het zo goed niet hebben. Ons motto is in alles aan hetzelfde zeel
trekken. Ruzie over de kinderen hebben we altijd bewust vermeden.
Ik maak geen plannen op lange termijn, maar we boeken wel reizen en we zorgen ervoor dat onze
dagen goed gevuld zijn. We kijken zeker meer vooruit dan achteruit. Als het moeilijk wordt, zullen we
het met ons tweeën wel oplossen. Over de dood denk ik niet na. En eigenlijk evenmin over hoe oud ik
wil worden. Zolang mijn omstandigheden levenswaardig zijn zeker?"
Marianne Meire
80
Albert Raes
,,lk zou graag op reis gaan, maar tegen wie moet ik spreken ? Bij wie moet ik aan tafel gaan
zitten?"
ls we 's morgens om halfelf zijn piekfijn onderhouden appartement in Ganshoren binnenstappen, heeft
Albert Raes al een autorit van tachtig kilometer achter de rug. Hij komt van bij zijn zoon, waar hij de
vorige dag in de tuin heeft gewerkt. Het was een mistige ochtend en bij het binnenrijden van Brussel
stond hij driemaal in de file, maar daar maalt Albert niet om. In de loop van het gesprek zal meermaals
blijken dat zijn auto zijn vrijheid is.
55
,,Ik rij overal naartoe." In geuren en kleuren beschrijft hij een reis die hij 22 jaar geleden in de streek
van Orange maakte. Wanneer de naam van een plaatsje hem niet meteen te binnen wil schieten,
zucht hij : ,,Ja, een mens moet zoveel onthouden".
Maar blijkbaar werkt zijn geheugen nog prima. Tijdens het laatste doktersbezoek bleek ook zijn
algemene conditie in orde. Meer dan een Temesta om te slapen, heeft hij niet nodig. ,,Als ik blijf zoals
ik nu ben, zou ik nog wel vijf of zes jaar willen voortdoen. En als het minder gaat ? Tja, dat kan een
mens moeilijk vooraf zeggen."
Intussen kookt Albert Raes zijn eigen potje. ,,Vanavond komt de zoon eten, ik ga groentesoep
klaarmaken en witloof." Hij houdt ook zelf zijn woning schoon. ,,Wie zou er mij moeten komen helpen
? Kijk maar rond, zie jij vuil?" Donderdag stof afnemen en stofzuigen. Vrijdag de keuken opruimen en
dweilen. ,,Het zou een beetje beter weer moeten worden, dan kan ik de ramen eens een beurt geven."
Ook toen zijn vrouw nog leefde, maakte hij eten klaar en poetste hij. ,,Gij doet dat graag," zei zijn
vrouw. Van Albert mocht zij dan eens gaan wandelen, naar de Priba of de Sarma. ,,Ga maar, zei ik, 't
zal vlugger gaan als ik alleen ben."
Vorig jaar is zijn vrouw op 77-jarige leeftijd overleden. Ze leed aan een zeldzame ziekte die tot
vochtopstapeling leidde waardoor ze nog moeilijk kon stappen. Albert vertelt hoe ze de laatste
maanden almaar vaker opgenomen diende te worden in het ziekenhuis, hoe hij haar thuis assisteerde
bij de kinesitherapieoefeningen en hoe hij 's ochtends haar pillen en boterhammen klaarzette. Maar
uiteindelijk zag hij zich na een spoedopname toch genoodzaakt de pastoor erbij te halen. ,,Zo ben ik
alleen gevallen."(…)
Veel medebewoners van het appartementsbtok - vaak ook gepensioneerden - kwamen naar de
begrafenis, maar nadien hoorde Albert nog weinig van hen. Niemand die eens komt aanbellen of hem
vraagt 's avonds langs te komen. ,,Na zes uur heb ik het dikwijls moeilijk : je zet de televisie aan, maar
je zit alleen. Die onverschilligheid, hé. Toen ik mijn vrouw ging bezoeken op de geriatrie heb ik ook
zoveel onverschilligheid gezien. Ik zou er boeken over kunnen schrijven. De mensen komen tien
minuten op bezoek bij hun moeder en ze zijn weer weg. Of ze komen niet. Of met tien tegelijk."
Om zich heen ziet Albert hoe ook zijn leeftijdgenoten alleen vallen, ziek worden of naar een tehuis
moeten. Hij heeft een tweelingzus, haar man overleed drie jaar geleden, nu verblijft ze in een home.
,,Ze is geëmotioneerd als ik aankom en nog meer als ik vertrek. Dat is een boom die verplant is, hé."
Vorig jaar overleed een schoonbroer, een ander kreeg een beroerte.
Intussen blijft hijzelf zoveel mogelijk in beweging. Hij gaat elke zondag naar de mis, is penningmeester
van kaartersclub Hartenaas en doet mee aan de activiteiten van de gepensioneerdenbond. ,,Gelukkig
ken ik veel mensen. Ik ga eens naar buiten, stap eens binnen bij Colruyt waar ik vroeger gewerkt heb
of ik ga een praatje maken in de slagerij. Vroeger had ik hier in de buurt een winkel van fruit en
groenten. In mijn straat waren zeven winkels, maar door de opkomst van de warenhuizen moest de
een na de ander sluiten. Jaja, het is allemaal rap voorbij."
Hij leidt me rond in de kamer om het kantwerk te laten zien waar zijn vader vroeger in handelde. Op
de kasten staan foto's van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Hij zou graag nog eens op reis gaan,
maar heeft een probleem:
,,Tegen wie moet ik nu spreken ? Bij wie moet ik aan tafel gaan zitten?"
Johanna Blommaert
56
4.2 Verschillende groepen senioren (Knack, 28.03.01)
Het vooraanstaande Franse Seniorenagency van Jean-Paul Tréguer, dat gespecialiseerd is in
seniorenmarketing, heeft de groep senioren in de volgende categorieën verdeeld:
SEGMENT
ACTIVITEIT
BESCHIKBARE TIJD
GELD
Meer dan 60% is Relatief
weinig Financieel
nog beroepsactief gedurende
de hoogtepunt van
De hoogvliegers
eerste vijf jaar
de
carrière;
50 – 60 jaar
schuldenlast
verdwijnt
bijna
geheel
Geleideliike
Heel veel, de grote Het
maximum
De genieters
afname van de ontdekking
van van
het
60 – 75 jaar
beroepsactiviteit
‘vrije tijd’.
beschikbare
inkomen.
Geen
enkele Veel vrije tijd, Het beschikbare
De gevorderden beroepsactiviteit
maar men blijft inkomen daalt.
75 – 85 jaar
vaker thuis.
De nestors
85 +
GEZONDHEID
Globaal zeer goed.
Dragen
van
bril
algemeen.
Meno- en penopauze
Goede gezondheid;
gezichtvermogen, gehoor
en mobiliteit nemen af.
Hoog medisch gebruik.
Begin
van
zelfstandigheidproblemen
Algemene daling Thuis
of Het
aantal De afhankelijkheid neemt
van elke activiteit verzorgingstehuis behoeftigen
toe.
worden
het neemt toe.
centrum van de
wereld.
4.3 De oudere mens en de biologische grenzen/groei.
Opdracht: Welke biologische grenzen kent de oudere mens?
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Het is goed om weten dat niet alle bejaarden ernstige hinder ondervinden en
gezondheidsproblemen hebben in hun oude dag.
Hieronder het percentage 65-plussers met chronische gezondheidsproblemen en de hinder die
ze ervan ondervinden in het dagelijks leven in 2000.
(De zwarte blokjes zijn de cijfers voor de mannen, de witte voor de vrouwen.)
57
4.4 De oudere mens en de intellectuele grenzen/groei.
De oudere mens wordt ook geconfronteerd met een aantal intellectuele grenzen.
Een aantal bejaarden worden wel geconfronteerd met een ziekte die het geheugen aantast,
zoals de ziekte van Alzheimer, een progressieve dementie die voorkomt bij 10% van de
bevolking boven de 65 jaar, en bij meer dan 40% van de bevolking boven de 85 jaar. Maar die
ziekte mogen we dus zeker niet veralgemenen.
Oudere personen blijken vooral lager te scoren dan jongeren als het gaat om werkzaamheden
waarbij de tijd een belangrijke rol speelt. Ze zijn meestal iets trager in hun handelen en verliezen
het daardoor.
Maar in taken waarbij zij zoveel tijd kunnen nemen als zij willen, doen zij het vaak net zo goed
als jongere personen. Oudere personen werken vaak voorzichtiger (zijn bang fouten te maken)
en zij werken vaak met meer concentratie. Zij lijken nauwkeurigheid belangrijker te vinden dan
snelheid.
Bovendien beschikken oudere mensen al over een ruime bagage kennis die ze in de loop van
al die jaren al hebben verworven. Hoeveel boeken hebben ze al niet gelezen? Hoeveel films en
documentaires hebben ze al niet gezien? Hoeveel steden hebben ze niet bezocht? Hoeveel
interessante personen hebben ze niet ontmoet? Dit geeft velen een ruime intellectuele bagage.
4.5 De oudere mens en de sociale grenzen/groei.
De ouder wordende mens verliest steeds meer groepen waar hij deel van uitmaakte
Opdracht: Welke contacten verliest hij?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
58
Zo voelen veel bejaarden zich maatschappelijk uitgesloten en is de kans op vereenzaming
reëel.
Maar anderen zien de vele vrije tijd die er nu is, precies als een kans tot nieuwe sociale
contacten.
Opdracht: Geef enkele voorbeelden.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
4.6 De oudere mens en de psychologische grenzen/groei.
De oudere mens is getekend door zijn verleden: het beroep dat hij zoveel jaren heeft
uitgeoefend, zijn kinderen of zijn kinderloos zijn, de tegenslagen die hij in zijn leven heeft
gekend...
Hij heeft al vaak afscheid moeten nemen.
Misschien heeft hij afscheid moeten nemen van grote jeugddromen, van grote
levensverwachtingen. Als adolescent had hij misschien gedroomd van grote avonturen, van de
ware liefde, van een hoge positie, van grootse sportprestaties… En hij heeft al lang ontdekt dat
dit bij dromen zou blijven.
Wellicht zijn de kinderen het huis uit, werd hij geconfronteerd met het lege-nest. Een heel groot
stuk van zijn leven heeft hij geleefd voor de kinderen en nu zijn die het huis uit. Ze hebben hem
niet meer nodig. Zijn leven is voor een stukje overbodig geworden. En zijn huis is zo leeg en zo
stil…
De oudere mens is met pensioen. Werken hoeft niet meer. Nochtans heeft dit werk zijn leven
getekend. Nu hij gepensioneerd is, verliest zijn leven een beetje aan belang, betekenis…
De oudere mens heeft wellicht al afscheid moeten nemen van een aantal vrienden, familie…
Misschien zijn de beide ouders al gestorven, misschien is de partner overleden…
En de oudere mens gaat zich sterk realiseren dat zijn eigen dood nadert. Dat hij op een bepaald
moment ook afscheid zal moeten nemen van het leven zelf.
Als men ouder wordt, gaat men zichzelf vaak wat kritischer bekijken, alles wat meer relativeren.
De oudere mens weet dat hij de wereld niet kan veranderen, dat hij zichzelf moet schikken.
Bovendien hebben ze al veel meegemaakt: hij heeft mensen leren kennen met hun positieve en
hun negatieve kanten, hij heeft gelukkige dagen meegemaakt en hij heeft moeilijke periodes
meegemaakt… Hierdoor heeft hij een brede, relativerende kijk op de samenleving.
Hierdoor is de oude mens wijs geworden. In de vroegere culturen werden oude mensen als wijs
beschouwd. In onze maatschappij is die gedachte op de achtergrond geraakt. Probeer toch
eens na te gaan waarom je bepaalde oude mensen uit je omgeving wijs zou kunnen noemen.
59
4.7 Grootouders zijn wijs, volgens filosoof K. Raes.
"De bijdrage van grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert zich steeds
uitdrukkelijker in het vlak van de communicatie, de zingeving, de cultuuroverdracht en dat is ook
het perspectief waarin de grootouders zelf hun relatie met hun kleinkinderen zien. Het is een
onvervangbaar perspectief. Onze tijd lijkt immers het vertellen en dialogeren - ondanks of juist
door alle hightech telematica - te verleren ten bate van een louter utilitair communiceren. De
behoefte aan persoonlijke communicatie in een intieme ontmoeting is echter nauwelijks te
professionaliseren, maar wordt door ouderen des te meer gewaardeerd. Ook voor kleinkinderen
gaat van het spreken en luisteren, het vertellen en verhalen een diepe aantrekkingskracht uit
die alle gesofisticeerd speelgoed en alle audiovisueel materiaal niet kunnen vervangen. Zij luisteren bijzonder graag naar verhalen, liefst verhalen die iets te maken hebben met het werkelijke
leven van werkelijke mensen. Grootouders hebben een eigen en een ander verhaal, vertolken
een 'ander geluid'.
Opdracht: Onderstreep in de tekst van ethicus Koen Raes wat belangrijk is, probeer te
begrijpen wat Raes vertelt. Vervolgens ga je elk van de volgende gegevens met een duidelijk
voorbeeld uitleggen. Die voorbeelden put je uit jouw leven en je kennis van het leven van (je)
grootouders.
§
§
§
§
§
§
§
§
§
De bijdrage van de grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert
zich op het vlak van de communicatie
De bijdrage van de grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert
zich op het vlak van de zingeving
De bijdrage van de grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert
zich op het vlak van de cultuuroverdracht.
Onze tijd lijkt het dialogeren – ondanks alle hightech telematica – te verleren
ten bate van een louter utilitair communiceren
Grootouders leven met een backward looking-perspectief.
Jongeren leven met een forward looking-perspectief
Bij grootouders primeert de wijsheid op het weten.
Grootouders kunnen het ouderlijk gezag relativeren.
Grootouders confronteren ons met het continue in het veranderlijke
60
4.8 Efficiëntere hersenen.
4.9 De oudere mens en de seksualiteit.
Professor Ingrid Ponjaert (VUB) liet studenten onderzoek doen naar seksbeleving bij oudere mensen.
De ingevulde enquêteformulieren kwamen maar traag binnen. Dokters die medewerking hadden
toegezegd, bleken gegeneerd om de formulieren aan hun patiënten te geven. Er bestaan volgens
professor Ponjaert wel wat technische gegevens over seks bij oudere mensen, maar rond
seksualiteitsbeleving en intimiteit gebeurt nauwelijks iets.
Toch zullen ouderen binnen afzienbare tijd een steeds groter deel van onze samenleving uitmaken.
Wat ze in de marketing allang begrepen hebben, wordt door wetenschappers en beleidsmakers nog
steeds ontkend: oudere mensen leven intens en willen blijven genieten zolang het kan. We zullen
steeds langer en betrekkelijk gezond leven, ondanks rimpels en krimpende botten. Maar langer leven
zonder tederheid en in isolement is niet bepaald een prettig vooruitzicht. De overheid bekommert zich
wel om zorg-verzekeringen en bejaardenfiats voor de allerlaatste levensfase, maar veel minder om de
zielenroerselen en het welbevinden van de steeds langer wordende periode vooraleer dat eindstadium
bereikt is. Hoe het oudste deel van de bevolking veilig en proper op te bergen, lijkt de grootste zorg.
Op die manier kweekt men planten, doodt men de levenslust. De clichés rond ouder worden en zijn
moeten hoognodig de prullenmand in.
Het klinkt cru, maar het ziet er sterk naar uit dat het hunkeren naar intimiteit en lichamelijke warmte
van oude mensen genegeerd wordt. Of dat er althans zo oorverdovend over gezwegen wordt dat het
lijkt of het niet bestaat. De verhalen zijn bekend over verzorgingstehuizen waar men zeer weigerachtig
staat tegenover alleenstaande mannen en vrouwen die contact met elkaar zoeken met het oog op
tederheid en ja, waarom niet, seks. Dat berokkent alleen maar last.
61
Zo’n verliefde oma of opa, die zal wel het zot in de kop hebben zeker ? Ja, inderdaad, en het wordt tijd
dat we erkennen dat dat frequent voorkomt en nog zeer gezond is ook. Want wat geeft een mens (ook
een oude mens) meer energie dan het strelen van warme handen en het sneller kloppen van het hart
daarbij ? Alle valse schroom of hypocrisie daarrond wordt beter snel verbannen.
Uit de Vlaamse gezondheidsindicatoren blijkt dat het zelfmoordcijfer bij mannen boven de 75
schrikbarend hoog is en dat dat wellicht in hoofdzaak te wijten is aan eenzaamheid en isolement.
Waar komt nu die struisvogelpolitiek vandaan ? Voor een deel misschien nog van het oude katholieke
adagio dat seks en voortplanting onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Maar allicht veel meer
tegenwoordig van het zeer hedendaagse, met siliconen opgespoten ideaalbeeld dat alleen strakke,
welgevormde lijven met feilloos functionerende geslachtsorganen bij elkaar genot en intimiteit mogen
zoeken en vinden. Dat in andere omstandigheden vrijen eigenlijk niets meer is dan een beetje
smakeloos en ordinair gefriemel. Seks van heel jonge en van oude mensen, dat wordt als gênant
ervaren.
In een recent Amerikaans onderzoek zegde 74 procent van de ondervraagde mannen en 70 procent
van de vrouwen boven de 60 dat hun seksleven hen nu veel meer emotionele voldoening geeft dan
toen ze 40 waren. Maar bijna 39 procent van de ondervraagden antwoordde ook dat ze eigenlijk wel
vaker wilden vrijen. En seks verdween pas helemaal uit het leven van de ondervraagden wanneer ze
de 80 gepasseerd waren.
Natuurlijk is het hier niet anders, maar we willen het blijkbaar liever niet weten.
Tessa Vermeiren
4.10
Prof. Vuylsteek over ziektes bij bejaarden.
"Bejaarden die niet meer op familie of vrienden kunnen terugvallen en bejaarden die het financieel
moeilijk hebben, lopen statistisch meer kans om een doktersbezoek nodig te hebben. Naarmate de
vereenzaming dreigt, stijgt ook het aantal gezondheidsproblemen. Samen met een verstoord sociaal
netwerk en een gebrek aan familiale ondersteuning is de afhankelijkheid in de dagelijkse bezigheden van
groot belang: kan men zich nog alleen wassen, voeden en aankleden zonder hulp? Ongezonde
levensgewoonten spelen natuurlijk ook een rol. Roken, alcoholgebruik, gebrek aan beweging, en een
onevenwichtige voeding maakt dat we zeventig procent van de bejaardenpopulatie tot risicogroep mogen
rekenen. Gezien de toenemende sociale vervreemding, vooral in het verstedelijkt milieu, is het verband
tussen geestelijke en somatische gezondheid en "sociaal leven" natuurlijk overduidelijk. Een praatje
maken, boodschappen doen, naar de bioscoop of club gaan, reizen... Het zijn allemaal stimuli waarmee
bejaarden hun intellectuele capaciteiten handhaven, die essentieel zijn voor de eigen stuw- en
draagkracht. Natuurlijk blijven ouder wordende mensen beter functioneren als zij cognitief en motorisch
actief blijven.
Opdracht: Wat is volgens Prof. Vuylsteek belangrijk voor de goede gezondheid van een
bejaarde?
……………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………
62
4.11
Toon aan dat biologische, psychologische en sociale evoluties elkaar beïnvloeden.
……………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………
·
Kennen en kunnen:
De risico’s en beperkingen die met oud worden gepaard gaan kunnen beschrijven en
illustreren.
5. De theorie van Erikson over de oudere mens.
Erikson stelt als positieve pool van de spanningsrelatie van de ouderdom, het verwerven van
integriteit. Integriteit betekent letterlijk: ongeschondenheid. De oudere mens blikt terug op zijn
leven en op zijn contacten met de buitenwereld (via intimiteit en generativiteit),en als hij vaststelt
dat hij intimiteit en integriteit heeft bereikt zonder zijn eigenheid, zonder zijn identiteit te
verliezen, kan hij tevreden zijn. Als hij na al die jaren in de wereld integer is gebleven, als hij
ongeschonden is gebleven, heeft hij de integriteit bereikt.
Om integriteit te bereiken moet men loskomen uit de jachtige activiteit en het alsmaar gericht
zijn op de buitenwereld, om te komen tot een houding die onderscheid maakt tussen de eigen
persoon enerzijds en wat in het leven daarmee verband houdt anderzijds.
Indien men er niet in slaagt tot integriteit te komen, dan komt men volgens Erikson terecht in
'wanhoop en weerzin': men voelt zich mislukt en weet dat men niet meer kan herbeginnen, en
men verwerpt het eigen leven en netwerk van relaties als zinloos, bedrieglijk of chaotisch.
In feite is dit het mislukken van het hele leven omdat men de eigen identiteit niet heeft kunnen
handhaven doorheen het leven en omdat men geen perspectief meer heeft naar de toekomst.
Wanhoop en weerzin kunnen verschillende concrete vormen aannemen.
De wanhoop kan zich concentreren rond de eigen persoon: men heeft geen eigen dynamisme
meer en men gaat verschijnen als 'afhankelijk': passief en afwachtend, afhankelijk, klagend,
bekommerd om veiligheid en stabiliteit. Er is dikwijls overdreven zorg om zichzelf, met
beklemtoning van allerlei kwalen..
De wanhoop kan zich concentreren op anderen: men wantrouwt de rest van de wereld en
verwacht uit die hoek niet veel meer. Zo iemand geniet weinig omdat hij voortdurend alert is en
toch alleen maar negatief gedrag verwacht van anderen. Men komt niet tot communicatie, is
gespannen, aanvaardt ouderdom en vereenzaming niet.
63
Weerzin is een meer agressieve houding en het is opvallend dat personen die in hun
levensmislukking dit patroon vertonen toch, ondanks hun isolatie en agressiviteit, bij een aantal
personen meer sympathie opwekken.
Weerzin kan zich concentreren rond de eigen persoon: men verwerpt zichzelf en demonstreert
dit naar buiten door geen zorg te besteden aan eigen uiterlijk, woonomgeving, statussymbolen...
Weerzin kan zich ook concentreren rond de anderen: men gaat beschuldigen en staat vijandig
tegenover de buitenwereld. Oud-zijn wordt beleefd als een onrecht, afhankelijkheid wordt niet
aanvaard, en vooral de jeugd wordt benijd en gewantrouwd. Communicatie wordt afgebroken.
6. Ouderen en hun emancipatieverlangen.
De ouder wordende mensen vormen in onze samenleving een steeds grotere groep. Ze
betekenen economisch heel wat. Velen hebben gespaard. Banken gebruiken het geld voor
investeringen, goed voor de economie. Ook presteren ze veel in de opvoeding en opvang van
de kleinkinderen. Maar hun macht is beperkt, vooral op politiek gebied. Als ze zich verenigen,
is het vooral in de sfeer van de ontspanning, ze worden te weinig uitgenodigd om actief deel te
nemen aan de macht. Maar daarin komt misschien verandering.
Veel bejaarden willen politieke macht, ze willen participatie in het politieke leven.
In Nederland haalde de seniorenpartij bij verkiezingen grote successen.
In Italië zijn de Grijze Panters een partij waarmee rekening wordt gehouden.
Maar ook in België was er enkele jaren geleden een seniorenpartij: WOW, Waardig Oud Worden. De Brusselse lijsttrekker Moerman zei hierover: "Ons thema: dat zijn de ouderen. Daarbij
zijn drie punten van belang. Wij eisen voor iedereen het recht op waardig ouder worden. Veiligheid is eveneens cruciaal omdat het onbetamelijk is dat de mensen die van het leven zouden
kunnen genieten, niet meer buiten durven komen. En drie: wij voelen ons met onze ervaring en
kennis ten onrechte door de maatschappij opzij gezet."
Opdracht: Ga zelf eens na hoe elk van die drie punten uitgewerkt kunnen worden.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht: Pro of contra bejaarde politici? Noteer hieronder uw argumenten.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
64
7. Oud zijn en stereotypering.
·
Kennen en kunnen:
Een kritische houding aannemen tegenover de maatschappelijke stereotypering van de
ouderdom
Opdracht:
Zoek drie advertenties die een stereotiep beeld van de bejaarden tonen.
7.1 Het stereotype beeld.
Hoe is het stereotiepe beeld van een oudere?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Nog enkele stereotypen die totaal fout zijn:
§
§
§
§
§
De meeste bejaarden leven in een tehuis.
De meeste ouderen kunnen zich niet meer aanpassen aan een verandering.
De meerderheid van de ouderen verveelt zich.
De meerderheid van de ouderen leeft in armoede.
De meeste ouderen zijn dikwijls nijdig.
Bij de stereotypering wordt er geen rekening gehouden met de grote verschillen tussen de
bejaarden.
§
§
§
§
§
§
Er zijn verschillen tussen de 'jong-' en 'oudbejaarden' (tachtigplussers; toch al zo'n 3,5% van
de bevolking).
Er zijn verschillen in leefwijze tussen ongehuwden, gehuwden, verweduwden en
gescheidenen...
Er zijn verschillen tussen onafhankelijk wonenden, in rusthuizen verblijvende en gehospitaliseerde bejaarden.
Er zijn sekseverschillen want door de langere levensduur van vrouwen lopen zij een grotere
kans om langer alleen te staan.
Er zijn de talrijke lichamelijke en geestelijke stoornissen bij oudere mensen die sterk persoonsgebonden zijn.
Er zijn grote rijkdoms- en klasseverschillen tussen ouderen...
In die zin bestaat 'de' oudere niet.
65
7.2 Gevolgen van de negatieve beeldvorming.
1.
Het negatieve beeld dat in de westerse maatschappij heerst over ouderen, heeft een heel
negatief effect op de ouderen zelf. Mensen nemen dit negatieve beeld over, vooral zodra zij bij
zichzelf tekenen van ouderdom ondervinden. Het gevolg hiervan is dat de oudere zichzelf als
onkundig gaat zien en afhankelijk wordt van anderen. Hierdoor gaan dan weer de sociale
vaardigheden achteruit. Dit vergroot weer de kwetsbaarheid en ontvankelijkheid voor negatieve
beelden. Als gevolg daarvan gaat de oudere zich nog meer negatieve beelden eigen maken.
Het uiteindelijke resultaat van deze vicieuze cirkel is een versterkt negatief zelfbeeld en een
daarmee samenhangende afhankelijkheid.
Opdracht: Werk een voorbeeld hiervan uit.
2.
Personen die beroepshalve met ouderen omgaan (de verzorgenden), zullen ook dit negatief
beeld overnemen. Hierdoor komt de kwaliteit van de zorg in het gedrang. Ook betutteling heeft
als basis een negatief beeld.
Opdracht: Geef een voorbeeld hiervan
3.
Wanneer er een negatief beeld is, heeft dit ook zijn weerslag op de economie. De
mogelijkheden van ouderen op het gebied van arbeid worden onvoldoende benut. Oudere
werknemers worden voortijdig ontslagen of op pensioen gestuurd. Het beeld heerst immers dat
ze duur zijn, meer ziek zijn, trager werken, uitgeblust zijn en dus niet economisch rendabel. Men
heeft te weinig aandacht voor de ervaring die ze kunnen doorgeven.
4.
Dit negatieve beeld heeft ook zijn effect op de jongeren en de tussengeneratie. Men wordt
nodeloos bang voor de ouderdom. Men wil niet oud worden. Men ziet alleen de negatieve
kanten.
8. Tussen autonomie en zorgbehoevendheid.
8.1 Graag autonoom.
De oudere mens houdt ervan zoveel mogelijk zelfstandig te zijn. Zelfstandig te wonen, eten
klaar te maken, het huis te onderhouden... Het ondersteunt de eigen identiteit als je op eigen
benen kunt staan. Maar het kan niet altijd. Soms strooit de gezondheid roet in het eten, en als je
met oudere mensen praat, is het duidelijk dat de angst om hulpbehoevend en afhankelijk te
worden, heel groot is. Senioren vragen niet snel hulp, dat doen ze pas als het niet anders kan.
66
Daarom is het belangrijk dat hij de juiste hulp kiest om toch nog zoveel mogelijk taken zelfstandig te kunnen uitvoeren. Want voor iedereen is er verzorging op maat.
Om de zorg voor de ouderen te optimaliseren startte de Vlaamse regering in 2001 met een
zorgverzekering. De hele bevolking betaalt mee om de zorg aan ouderen te helpen
financieren. De zorgverzekering verleent een tussenkomst in de niet-medische kosten van
personen die zwaar hulpbehoevend zijn.
Dat geld geven zij aan wie helpt in de mantelzorg; familie, buren of vrienden die boodschappen
doen, wat helpen bij het opstaan of slapen gaan, voor gezelschap zorgen…
Opdracht: Tracht meer te weten te komen over de volgende diensten. Je vraagt voor wie
ze geschikt zijn, hoe je er beroep kunt op doen, hoeveel het kost, wat de verzorging precies
inhoudt...
8.2 Thuiszorg.
§ schoonmaakhulp:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
§ bejaardenhelpster:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
§ warme maaltijden aan huis
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
§ verpleegkundige hulp
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
§ palliatieve thuiszorg
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
§ mantelzorg
…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
67
8.3 Aanpassingen aan de woningen.
Naast die thuiszorg zijn er soms aanpassingen nodig om de woning veiliger te maken: vb. een
deurbel die luider klinkt, een aangepaste telefoon, handgrepen op diverse plaatsen bij bad en
toilet, een aangepaste keuken en toilet, een zitje in de douche, alarm...
8.4 Slechts een beperkte groep in een instelling.
Slechts een kleine minderheid (5%) van de bejaarden in Vlaanderen woont in een instelling. Bij
deze collectief gehuisvestigden zijn de ongehuwden en de verweduwden oververtegenwoordigd.
Welke verklaring zou hiervoor zijn?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
68
Van de 65 à 69-jarigen is minder dan 3% collectief gehuisvest, terwijl dit bij de +95-jarigen 32%
bedraagt. De gemiddelde leeftijd van bewoners van bejaardentehuizen is 80 jaar.
Welke verklaring heb je hiervoor?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht: Lees het onderstaande artikel. Ken jij het onderscheid tussen volgende
instellingen voor bejaarden?
Serviceflats sneller verkocht dan gebouwd
Uit De Morgen 15.11.2005
Vijf jaar geleden haalden de Belgen nog hun neus op voor een serviceflat. Vandaag staan ze te
dringen voor een plaatsje, waardoor de wachtlijsten ook langer worden. "Het duurde vroeger bij elk
project nog minstens een half jaar voor we alle flatjes verhuurd kregen. Nu zijn ze allemaal ingenomen
nog voor we ze gebouwd hebben", zegt topman Guy Denissen van Serviceflats Invest.
Deze door de Vlaamse regering in 1995 opgerichte investeringsmaatschappij biedt particuliere
beleggers niet alleen de mogelijkheid op een lucratieve manier te investeren in seniorenresidenties,
maar ook de zekerheid dat ze op hun eigen oude dag voorrang krijgen om er in te trekken.
De maatschappij moest de bouw van serviceflats versnellen. De afgelopen tien jaar zijn er al een
duizendtal nieuwe flats opgetrokken. En de uitbreiding gaat nu door in een tempo van tweehonderd
stuks per jaar.
"De Belgen hebben nu eenmaal een baksteen in de maag. Daarom staan ze meestal niet te springen
om het huis te verlaten waar ze jarenlang voor gewerkt hebben. Maar er is een ommekeer aan de
gang", zegt Denissen. "Terwijl de ziekenhuissfeer in veel rusthuizen nog veel mensen de stuipen op
het lijf jaagt, kan de charme van een serviceflat wel steeds meer gepensioneerden bekoren. Want
daar behouden ze hun eigen meubels, hun eigen deurbel en een woonkamer waar ze familie en
vrienden kunnen ontvangen. Die privacy is voor veel mensen erg belangrijk."
Wat de bewoners van serviceflats wel kan verleiden is de schoonmaakhulp, de cateringdiensten, de
verpleging en de gemeenschappelijke ruimtes waar activiteiten worden gehouden. Denissen: "Veel
bejaarden zitten alleen en worden eenzaam en bang voor wat er kan gebeuren. Ze kunnen vaak de
trappen niet meer op, worden minder mobiel en moeten constant een beroep doen op hun kinderen,
als die tenminste nog in de buurt wonen. In een residentie zie je veel van die senioren heropleven. Ze
belanden opnieuw in een sociaal netwerk, hun appartement is ingericht volgens hun noden en met
één druk op de knop worden ze geholpen."
De vraag naar serviceflats is momenteel groter dan het aanbod. Volgens Eginhard Van Wilder van de
Federatie Onafhankelijke Seniorenzorg (Fos) komt dat omdat de Vlaamse overheid onvoldoende
budgetten vrijmaakt om de bouw van nieuwe service flats te subsidiëren. "De vraag is groot, maar veel
initiatieven worden in de kiem gesmoord", zegt Van Wilder.
Privéspelers op de vastgoedmarkt proberen het tekort aan serviceflats op te vullen. De
seniorenresidenties hebben zelfs al hun eigen stek gekregen tussen de andere vastgoedadvertenties.
Het immobiliënkantoor Century 21 is momenteel met een eerste project bezig in Beveren. In de
69
residentie Molenberg zijn 67 serviceflats opgenomen. "De interesse leeft vooral bij mensen die nu nog
gezond zijn en volledig zelfstandig kunnen leven, maar ergens toch wel vrezen voor de toekomst.
Niemand wil nog in een rusthuis belanden. Meer dan de helft van de
kopers neemt nog niet meteen zijn intrek in de residentie. Het is
gewoon een troef die ze achter de hand willen houden voor later",
zegt Lieve De la Ruelle van Century 21.
Van Wilder waarschuwt dat veel privé-initiatieven niet door de
overheid erkend zijn als serviceflats. "Het is wel een positieve
ontwikkeling dat steeds meer babyboomers bereid zijn om te
beleggen in de bouw van een serviceflat. Want zo kunnen de
wachtlijsten aanzienlijk ingekort worden. De investeerders die hun
oude dag willen veiligstellen, zullen zeker niet allemaal naar hun
serviceflat verhuizen. Slechts 4 procent van de huidige
zestigplussers zal ooit zijn eigen huis verlaten", aldus Van Wilder.
Op dit moment zijn er 13.220 plaatsen te kort voor senioren die niet
langer in hun huis kunnen blijven. Daarbij gaat het vooral om kamers
in rusthuizen.
Bejaardenflats
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Serviceflats:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Dienstencentra
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Dagcentra:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
RVT: rust- en verzorgingstehuis
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Palliatieve instelling:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
70
G 41: Interactie en gedrag.
1. Interactie
1.1 Wat is interactie?
Om te komen tot de definitie van interactie vertrekken we best vanuit het begrip gedrag.
Lopen, voetballen, leren, huilen, lachen, drinken, eten, iemand een handdruk geven, boos
zijn, enz., zijn allemaal voorbeelden van gedrag. Gedrag is dus waarneembaar. Onder
gedrag kunnen we verstaan: alles wat een persoon of dier doet en dat voor ons
waarneembaar is. Wij kunnen zien wanneer iemand loopt, huilt, lacht, eet,… . Wij zien dus
‘het gedrag’ van deze persoon.
Gedrag wordt echter vaak veroorzaakt door zaken of personen in onze omgeving. Zo komen
we bij het begrip interactie terecht. Iemand loopt bijvoorbeeld omdat hij vlucht voor een
blaffende hond of iemand huilt omdat hij een droevige film bekijkt, iemand is boos omdat er
teveel lawaai is in de omgeving. Mensen vertonen dus gedrag omdat ze reageren op iets in
de omgeving. Maar ook het omgekeerde kan het geval zijn, nl. dat mensen gedrag vertonen
opdat iets zou gerealiseerd worden in hun omgeving. Zo bijvoorbeeld steekt iemand zijn
hand uit opdat de andere persoon ook zijn hand zou uitsteken en men een handdruk kan
geven, of huilt iemand opdat men iets zou verkrijgen, enz.
Mensen hebben dus een wederzijdse relatie met hun omgeving. Wij worden beïnvloed door
onze omgeving, maar wij beïnvloeden op onze beurt ook onze omgeving. Dit is wat men
noemt interactie.
Interactie is dus de wederzijdse relatie tussen een persoon en zijn omgeving of het
complexe proces waarin een persoon en zijn omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden.
Opdracht:
Hieronder vind je 5 voorbeelden van gedrag. Geef bij elk van deze gedragingen een
voorbeeld van een omdat- en opdatmotief.
gedrag
omdat
opdat
Jan loopt snel
Fritz steekt zijn hand uit
71
Fien lacht
Marijke leert haar cursus
aardrijkskunde
Luc plaagt Mieke
1.2 Componenten van interactie.
Een persoon staat continu in contact met zijn omgeving, zijn wereld en de wereld daarrond.
Er zijn een aantal componenten die daarbij een rol spelen:
·
·
·
·
De waarneming of perceptie
De waarneming of perceptie is het organiseren, interpreteren en begrijpen van een
stimulus. Wanneer een persoon in contact komt met zijn omgeving, dan neemt hij
zaken en mensen waar. Hij ziet, hoort, ruikt, voelt en smaakt van alles en gaat
hieraan betekenis geven.
Het geheugen
Het feit dat vroegere ervaringen in onze hersenen opgeslagen worden. Door zijn
geheugen aan te spreken, treedt een persoon dus in contact met het verleden.
De fantasie
Met zijn verbeeldingskracht, legt een persoon contact met de toekomst
Het denken
Een persoon zal door te denken dit alles integreren en bundelen tot een geheel,
zodat hij zijn wereld begrijpt en er beter mee kan omgaan.
Opdracht:
Geef bij volgend fragment aan of het gaat over de waarneming, het geheugen, de fantasie of
het denken?
Lies heeft een vriendje. Maar wanneer een knappe jongen haar op een fuif probeert te
versieren, twijfelt ze. Deze jongen is veel knapper dan haar huidige vriendje en ze besluit dat
deze jongen veel populairder moet zijn dan haar vriendje (=………………………… ). Ze denkt
bij zichzelf dat als ze deze jongen een kus zou geven en haar vriendje dit later te weten zou
komen, deze heel erg gekwetst zou zijn (=………………………… ). Ze herinnert zich ook nog
goed hoe ze zich voelde toen één van haar vorige liefjes haar hetzelfde aandeed
(=…………………………… ). Op basis van dit alles beslist ze om de knappe jongen toch
geen kus te geven (=…………………………… ).
72
1.3 Gedrag als gevolg van interactie en betekenisgeving
A. Hoe kunnen we gedrag verklaren?
Gedrag is een gevolg van interactie. Iemand vertoont gedrag (R) als reactie op iets of
iemand in zijn omgeving (S: stimulus of prikkel). Maar vooraleer men een bepaald gedrag
vertoont, vindt een proces van betekenisgeving (O) plaats. Op basis van welke betekenis we
geven (O) aan de zaken die we gewaarworden (S) zal dan een specifiek gedrag (R) vertoond
worden. Dit kunnen we samenvatten in het SOR-schema:
STIMULUS
à
ORGANISME
à
REACTIE
Met andere woorden: Het soort reactie (R) dat een persoon vertoond, wordt bepaald door
wat in die persoon omgaat (O), na het gewaarworden van een stimulus of prikkel (S) in zijn
omgeving.
Een concreet voorbeeld moet dit proces verduidelijken:
Jan hoort de deurbel (S). Hij zal hier op reageren afhankelijk van wat er in hem omgaat (O).
Als Jan denkt: “Joepie, mijn vriendinnetje is er”, dan zal hij waarschijnlijk naar de deur lopen
(R). Wanneer Jan denkt: “daar is die stofzuigerverkopen weer”, dan zal hij de deur niet
openen (R). Dus; afhankelijk van wat Jan denkt, zal hij een ander gedrag vertonen.
Opdracht: Pas het SOR-schema toe op volgende situaties:
· De baby huilt: ……………………………………………………………………………………… .
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………… ……………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
· Mieke kijkt een romantische film: ……………………………………………………………… ..
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
· Joris eet per ongeluk een rode peper op: ………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
73
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan het begrip interactie toelichten.
-
Je kan de componenten die een rol spelen bij interactie opsommen
-
Je kan de componenten die een rol spelen bij interactie in concrete situaties
aanwijzen.
-
Je kan gedrag definiëren als een gevolg van interactie en betekenisgeving.
2. De waarneming
2.1 De rol van de zintuigen
De zintuigen zijn van cruciaal belang voor de waarneming. Zonder zintuigen kunnen we
immers niet gewaarworden en bij gevolg dus ook niet waarnemen. De zintuigen zorgen
ervoor dat we de dingen om ons heen kunnen zien, horen, ruiken, voelen en smaken. Maar
we hebben daarnaast nog 2 andere zintuigen waarvan we ons niet altijd bewust zijn, nl. de
kinesthesie en het evenwichtsgevoel.
De waarneming zelf gebeurt in onze hersenen, maar hoe komt de informatie die we nodig
hebben voor die waarneming daar? De zintuigen ontvangen prikkels en signalen die worden
geregistreerd door de zenuwen in het centrale zenuwstelsel. Via het zenuwstelsel wordt dan
de nodige informatie naar onze hersenen gebracht, waar de interpretatie kan beginnen.
Wat en hoe nemen de verschillende zintuigen waar?
A. Het gezichtsvermogen.
Door het gezichtsvermogen kunnen we zien. Wat we
eigenlijk zien is licht. Het licht valt binnen op het
centrum van de iris (de gekleurde oogbol) en gaat dan
via de pupil ons oog binnen. Daar wordt het licht door
de lens geconcentreerd op het netvlies dat achteraan
in ons oog zit. Op ons netvlies zitten zenuwcellen die
de informatie (kleur, helderheid,…) doorsturen naar
de hersenen.
74
B. Het gehoor.
Met onze oren kunnen we horen. Het
geluid komt binnen via de oorschelp.
Het gaat dan via de gehoorgang naar
het trommelvlies. De geluidsgolven
doen het trommelvlies trillen waardoor
de gehoorbeentjes in beweging komen.
Het geluid wordt dan doorgestuurd naar
het slakkenhuis waarin een vloeistof zit
die de trilhaartjes in beweging zet. Via
de trilhaartjes gaat het geluid door naar
de gehoorzenuw die de informatie over
geluidsvolume
en
toonhoogte
doorgeven aan de hersenen.
C. Tastzin.
De tastzin is het zintuig waarmee we voelen. In de huid zitten huidsensoren (of
zenuwuiteinden) die signalen over de prikkel die ze waarnemen doorsturen naar de
hersenen. Er zijn verschillende soorten huidsensoren. Er zijn huidsensoren die pijn, druk,
hitte of koude waarnemen. Deze zijn niet gelijkmatig verdeeld over ons lichaam.
D. Reukzin.
De meeste zaken geven een geur af die zich verspreidt onder de vorm van miljoenen kleine
deeltjes die in de lucht zweven. Deze worden opgevangen door de neus. In de bovenkant
van de neusholte zitten reukcellen die de informatie over de deeltjes doorgeven aan de
hersenen.
E. Smaak.
Smaken doen we via onze tong. Op de tong zitten
smaakpapillen die dat wat we proeven doorsturen naar de
hersenen. We hebben smaakpapillen voor 4 verschillende
smaken, nl. bitter, zuur, zout en zoet die op verschillende zones
van onze tong zitten.
F. Kinesthesie en evenwichtsgevoel.
De kinesthesie en het evenwichtsgevoel staan in voor de positie en bewegingen van ons
lichaam. Indien deze zintuigen niet zouden werken, dan zouden we ons bijna niet meer
kunnen voortbewegen op de grond en zouden we last hebben van duizeligheid.
G. Samenspel tussen meerdere zintuigen.
De meeste van onze zintuiglijke waarnemingen gebeuren niet geïsoleerd van elkaar. Zo
kunnen we door onze smaak en reukzin te combineren meer dan 4 smaken proeven. We
kunnen ongeveer 300 000 verschillende geuren ruiken. Daardoor kunnen we ook meer dan 4
smaken proeven. (Kleine zelftest: probeer eens te eten met je neus toegeknepen.)
75
Ook wanneer we bijvoorbeeld televisie kijken doen we dat door een combinatie van horen
(geluid) en zien (beeldscherm). Je ziet dus dat de waarneming eigenlijk gebeurt door een
samenspel van meerdere zintuigen.
Opdracht: Wat neem je waar? Geef per hokje minimum 2 zaken.
Wat neem je waar:
zien
horen
smaken
ruiken
voelen
- het eerste uur na
het opstaan
- tijdens de speeltijd
- middagpauze
- na schooltijd
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan perceptie beschrijven als een proces van informatieverwerking.
-
Je kan voorbeelden geven van perceptie als een proces van informatieverwerking.
76
2.2 Invloed van context op perceptie.
Hierboven werd reeds aangetoond dat de gewaarwording niet hetzelfde is als de
waarneming. De waarneming is een proces dat in onze hersenen gebeurt. De waarneming
wordt dan ook beïnvloed door de context of de omstandigheden waarin de gewaarwording
gebeurt.
Bijvoorbeeld: Gelijktijdig contrast (uit “Psychologie de hoofdzaak” door Drs. Aleks Veldhoen)
De strook grijs in het midden van de figuur is steeds hetzelfde grijs, maar omdat de
achtergrond verandert, lijkt het alsof ook het grijs in het midden lichter of donkerder wordt.
2.3 Waarneming van persoonlijkheidskenmerken
Persoonlijkheidskenmerken zijn eigenschappen die een persoon onderscheiden van
anderen, die stabiel blijven in de tijd en in consistent wisselende situaties en die het gedrag,
de gevoelens en de gedachten van een persoon beïnvloeden.
Mechanismen die een rol spelen bij de perceptie van persoonlijkheidskenmerken:
A. Eerste indruk
Opdracht: Geef bij volgende foto’s aan 1) of je de persoon mooi vindt of niet 2) wat je
denkt dat een aantal persoonlijkheidkenmerken (intelligent, sociaal, emotioneel, vriendelijk,
…) van deze persoon zullen zijn en 3) of je deze persoon in zijn geheel positief of negatief
beoordeeld.
77
1)……………….
1)………………...
1)…………………
1)………………… .
2)……………….
2)………………...
2)…………………
2)………………… .
………………… .
………………… ...
……………………
…………………… .
………………… .
……………………
……………………
…………………… .
3)……………….
3)…………………
3)…………………
3)………………… .
Je ziet dus dat, hoewel je deze personen niet kent, je al onmiddellijk een oordeel vormt over
hun persoonlijkheid. Dit is wat men noemt de “eerste indruk”. Deze eerste indruk zal je het
meest bijblijven, want mensen schenken het meest aandacht aan de eerste informatie die ze
krijgen en minder aan de daaropvolgende informatie. Mensen zijn niet geneigd om de
opvattingen die ze hebben over een persoon te veranderen. Ook niet als latere informatie
niet meer klopt met de eerste.
B. Causale attributie
Onder causale attributie verstaat men het proces waarmee men tracht de oorzaken van
gedrag bloot te leggen. We proberen met andere woorden te achterhalen waarom iemand
iets doet. Bijvoorbeeld: Jan leest een boek. Met causale attributie wordt bedoeld dat we
proberen te achterhalen waarom Jan een boek leest. We doen niet alleen aan causale
attributie bij anderen (zowel bekenden als onbekenden), maar we doen zelfs aan causale
attributie om ons eigen gedrag te verklaren.
C. Stereotypering
Een stereotype is een hardnekkige overtuiging dat een persoon bepaalde eigenschappen
heeft, enkel en alleen omdat hij/zij tot een bepaalde groep behoort. Stereotypes ontstaan dus
niet op grond van eigen kennis en ervaringen, ze worden gewoon kritiekloos overgenomen
van anderen.
Een sociaal stereotype betekent dat je stereotypisch denkt over andere groepen in de
maatschappij. Bijvoorbeeld Nederlanders zijn gierig, mensen met een zwarte huid zijn
dommer, Italianen zijn machos, … .
Daarnaast zijn stereotypes over je eigen groep meestal positief. Men noemt deze
autostereotypes.
78
D. Vooroordelen
Stereotypen en vooroordelen zijn meestal met elkaar verbonden. Stereotypen zorgen ervoor
dat andere groepen als “anders” gezien worden. Bij vooroordelen wordt daar een oordeel
aan gekoppeld, veelal in negatieve zin. Vooroordelen kunnen dus positief en negatief zijn,
maar meestal zijn ze negatief. Mensen hebben dan ook de neiging om hun eigen groep als
superieur te beschouwen.
Het Nieuwsblad, 23/01/2008
Studie toont aan: onze vooroordelen over mensen met overgewicht
Duitse onderzoekers peilden bij 1.000 mensen naar hun vooroordelen tegenover dikke mensen.
Daaruit bleek dat bij één op de vier het idee leeft dat dikke mensen lui zijn en zelf schuld hebben aan
hun overgewicht. Nooit eerder werd zo'n grootschalig onderzoek rond dit thema uitgevoerd en de
vorsers noemen de opvallende stigmatisering van dikke mensen dan ook verontrustend. 'Wat ons
schokte, was niet alleen dat 23 procent van de ondervraagden zo openlijk toegaf te vinden dat dikke
mensen vadsig zijn', zegt Anja Hilbert van de universiteit van Marburg. 'Erger nog is dat 55 procent zei
te twijfelen. Je mag ervan uitgaan dat ook al die mensen het eens zijn met de vooroordelen, zij het
dan stiekem. Zij zijn de jaknikkers die anderen zullen volgen wanneer dikke mensen met de vinger
gewezen worden.'
E. Categorisering
Mensen delen de werkelijkheid op in categorieën om ze eenvoudiger en meer begrijpbaar te
maken. Wij verdelen ook mensen onder in groepen of categorieën. Elke persoon die we zien
wordt dus ondergebracht in één of een aantal categorieën die in ons hoofd zitten en dit om
de werkelijkheid te vereenvoudigen.
Opdracht: Geef aan of volgende uitspraken gaan om een eerste indruk, een
stereotype, een vooroordeel, causale attributie of categorie.
Ieren zijn altijd dronken.
………………………………… ..
Ik vraag me af waarom Pieter doet wat hij doet? ………………………………… ..
Tina hoort bij de toffe mensen.
………………………………… ..
Ik zag een foto van de nieuwe vriend van Kaatje. Hij had een tatoeage, dus denk ik
niet dat hij een doetje is.
………………………………… ..
e) Indianen zijn dom en slecht..
………………………………… ..
a)
b)
c)
d)
Opdracht: Kunnen volgens jou stereotypes, vooroordelen en categorieën nog
ongedaan gemaakt worden? En zo ja, hoe zou je dat doen?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………… ………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
79
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan beschrijven hoe de perceptie van persoonlijkheidskenmerken verandert onder
invloed van de context.
3. Emoties
3.1 Wat zijn emoties?
Opdracht:
woord.
………………… .
Hoe voelen onderstaande personen zich volgens jou? Antwoord in één
……………………………
……………………………
Op deze foto’s zijn de emoties van deze mensen snel te herkennen. Emoties zijn een
expressie, een uitdrukking van wat een persoon tot iets beweegt.
Emoties worden gekenmerkt door een aantal belangrijke elementen.
1) Emoties komen niet zomaar tot stand. Er is een aanleiding, een impressie nodig.
Bv.
Ria is verdrietig omdat ze haar vriendin een lange periode zal moeten
missen.
Een uiting van een emotie kan daarbij verschillende aanleidingen hebben.
Bv.
- Piet huilt omdat hij verdrietig is
- Sofie huilt omdat ze pijn heeft
- Jef huilt van geluk
80
2) Impressies worden omgezet in lichaamsreacties en psychologische reacties.
- Lichaamsreacties. Bv. Zweetafscheiding, tranen, rillen,…
- Psychologische reacties. Bv. Denken (denken dat je gaat flauwvallen),
gevoelens (verdrietig zijn)
3) Impressies, lichaamsreacties en psychologische reacties zetten ons meestal aan tot
gedrag of een expressie. Gedrag en emoties kennen dus een duidelijke wisselwerking.
Bv.
Ria schaamt zich omdat ze aan het huilen is en legt haar handen voor
haar gezicht.
We kunnen dit alles samenvatten in volgend schema:
1) Indrukken/
è
Impressies
De basisemoties zijn:
2) Lichaamsreacties en
Psychologische reacties
-
afkeer
-
angst
blijheid
boosheid
verbazing
verdriet
è
3) Uitdrukking/
Expressie
Opdracht:
Probeer het bovenstaande schema (van indruk/impressie tot
uitdrukking/expressie) uit te werken in een concreet voorbeeld voor volgende basisemoties.
1) Boosheid: ……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………… ……………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
2) Angst: ……………………………………………………………………………………………… ..
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………… ……………………………………………………………………………
De gezichtsuitdrukkingen van deze basisemoties zijn universeel. Overal ter wereld zullen
bijvoorbeeld mensen die blij zijn een glimlach vertonen. Ook andere uitdrukkingen van
emoties zijn universeel.
Lees bijvoorbeeld onderstaand artikel:
81
Het Nieuwsblad, 13/08/2008
Vreugde uiten is aangeboren
BRUSSEL - Blinde atleten die nooit een andere sporter hebben zien winnen of verliezen, steken hun
handen in de lucht bij winst en laten hun schouders hangen bij een nederlaag. Dat concluderen
wetenschappers van de universiteiten van British Columbia en California. Hun bevindingen staan in
het blad Proceedings of the National Academy of Sciences.
De wetenschappers vergeleken foto's die werden genomen tijdens de Olympische Spelen van 2004
en de Paralympics van datzelfde jaar.
Zowel blinde als niet-blinde atleten staken bij winst hun armen in de lucht, gooiden hun hoofd achteruit
en zetten een hoge borst op. Bij verlies bleek er wel een verschil. Blinde atleten uit alle culturen gaven
uiting aan hun verlies door het gelaat te verbergen en in elkaar te krimpen.
Niet-westerse atleten zonder visuele handicap toonden dezelfde reactie, maar westerse sporters
trachtten hun vernedering te verbergen. De wetenschappers verklaren die reactie door onze
aangeleerde
culturele
normen
die
assertiviteit
voorschrijven.
Volgens de onderzoekers is de uiting die we geven aan trots en schaamte dus aangeboren. 'Beide
gebaren zijn ook waar te nemen bij apen als uitdrukking van dominantie en onderwerping', schrijven
de onderzoekers.
ivb (belga)
Hoewel emoties universeel zijn, bestaan er regels over het al dan niet uiten van emoties
naargelang de groep waartoe men behoort. We maken een verschil tussen sociale groepen
en culturele groepen. Kinderen leren via culturele regels hoe zij hun emoties op een juiste
manier kunnen tonen of in sommige gevallen juist verbergen. Een voorbeeld hiervan is dat
Japanners minder geneigd zijn dan Belgen om negatieve emoties te tonen ten opzichte van
een meerdere. Dit wordt namelijk volgens de Japanse etiquette als een belediging
beschouwd voor die persoon. Een ander voorbeeld is dat Marokkaanse allochtonen minder
vaak negatieve emoties zullen uiten t.o.v. één van hun ouders dan autochtonen. De manier
waarop emoties uitgedrukt of onderdrukt worden is dus afhankelijk van de cultuur waarin
iemand opgegroeid is.
Daarnaast wordt de uitdrukking van emoties ook bepaald door sociale regels, afhankelijk van
tot welke sociale groep iemand behoort. Zo bijvoorbeeld is het in Vlaanderen sociaal minder
aanvaard dat jongens huilen. Meisjes mogen hier meer hun emoties tonen dan jongens.
3.2 Functies van emoties
1) Waarschuwingsfunctie: emoties waarschuwen voor gevaar.
Het zijn onze negatieve emoties die ons waarschuwen voor gevaar. Positieve
gevoelens zeggen ons dat alles in orde is.
Vb. We hebben schrik (= negatieve emotie) wanneer een wagen recht op ons
komt afgereden. Als reactie hierop zullen we opzij springen
82
2) Aanpassingsfunctie: emoties helpen ons aan te passen aan een wijzigende
omgeving.
- Emoties zetten ons aan tot handelen.
Vb. Wegspringen bij schrik wanneer een auto recht op ons afkomt.
-
Emoties helpen ons dingen beter te onthouden zodat we in de toekomst
eventueel anders kunnen handelen.
Vb. Iemand die uitgleed over een bananenschil zal in de toekomst rond
de bananenschil lopen.
3) Communicatieve functie: emoties ondersteunen onze communicatie met anderen.
- We proberen via onze emoties druk uit te oefenen op anderen
Vb. Marlies vraagt poeslief aan haar papa of ze wat extra zakgeld krijgt
-
Anderen kunnen vaak onze emoties uit ons gedrag afleiden
Vb. als je iemand ziet vechten, dan ga je ervan uit dat die persoon
boos is.
-
Emoties proberen te verstoppen lukt niet vaak. Lekken in ons gedrag verraden
ons. Vb. je ziet aan Theo dat hij niet oprecht lacht.
Opdracht: Geef van elke functie 2 voorbeelden waarin de functie duidelijk tot uiting
komt.
Waarschuwingsfunctie:
1)…………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………… ...
2)…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………… ……………………………………………………
Aanpassingsfunctie
1)…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
2)…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Communicatieve functie
1)……………………………………………………… …………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………… ...
2)…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
83
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan de wisselwerking tussen gedrag en emoties bespreken.
-
Je kan culturele invloeden op uitingen van emoties illustreren.
-
Je kan sociale invloeden op uitingen van emoties illustreren.
-
Je kan een eigen oordeel of beslissing evalueren op basis van morele
criteria.
3.3 Behoeften.
We kunnen gedrag en motivatie van gedrag verklaren vanuit een behoefte. Een behoefte
wordt volgens Van Dale omschreven als een “zaak die men nodig heeft”.
Gedrag van mensen kan vaak verklaard worden door een innerlijk verlangen dat mensen
voelen wanneer ze een bepaald gedrag vertonen. Mensen drinken omdat ze dorst hebben,
ze spreken zeer luid omdat ze behoefte hebben aan aandacht, ze zijn vriendelijk omdat ze
de behoefte hebben om leuk gevonden te worden, … . Motivatie komt hierbij voort uit
behoeften binnen het individu. Behoeften zorgen dus voor een bepaald gedrag zodat aan het
innerlijk verlangen kan voldaan worden.
The motivatietheorie van Maslow onderscheidt
5 soorten behoeften die hij in een piramide
plaatst.
De behoeften van onder naar boven
- De
fysiologische
behoefte:
primaire
levensbehoeften zoals bvb. water en voedsel
- De veiligheidsbehoeften: vooral behoefte
aan veiligheid, zekerheid en bescherming.
Iedereen wil graag beschermd zijn tegen
bvb. wilde dieren of criminelen.
- De behoefte aan liefde en genegenheid:
mensen hebben behoefte aan vriendschap
en liefde en het gevoel om ergens bij te
horen.
- De erkenningbehoefte: de behoefte aan erkenning en waardering, zowel door zichzelf
als door anderen.
- De behoefte aan zelfrealisatie: de behoeften aan kennis, waarheid en wijsheid. Eigenlijk
staat dit gelijk met de behoefte aan zelfontplooiing.
Volgens Maslow worden de behoeften ook in deze volgorde vervuld. Een persoon zal zich
bijvoorbeeld maar bezighouden met de vervulling van de erkenningbehoefte als aan alle
behoeften op de lagere niveaus is voldaan. Iemand die bijna uitgedroogd is (dus nood heeft
aan water) zal zich niet bezighouden met het zoeken naar een veilige woonst, enz.
84
Opdracht:
a) Beantwoord volgende vragen:
- Hoe komt het dat in een tv-programma als ‘Expeditie Robinson’ bijna nooit liefdesrelaties
ontstaan en in een programma als ‘Big Brother’ vaak al vanaf de eerste week?
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
- Geef per behoefteniveau minstens één tv-programma.
…………………………… ……………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………
b) Volgens Maslow worden behoeften vervuld in de volgorde van de behoeftepiramide.
Probeer nu zelf toch een 3-tal voorbeelden te vinden waarbij dit niet zo is.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………… ………………………………… ……
·
Kennen en kunnen:
- Je kan motivering van gedrag verklaren vanuit een wetenschappelijke theorie.
- Je kan die theorie herkennen in concrete situaties.
85
G 42: Relaties.
Elke dag komen we in contact met een groot aantal mensen. Er zijn mensen met wie we
samenwonen, samen schoolgaan, samen sporten... De relaties die we met al deze mensen
onderhouden, staan in deze bundel centraal.
1. Communicatie.
In relaties met anderen speelt communicatie een belangrijke rol. Communicatie maakt het
immers mogelijk om contact te leggen én te onderhouden met de mensen om ons heen.
Niet-communiceren is onmogelijk wanneer we met familie, vrienden en klasgenoten samen
zijn.
1.1 Het communicatieproces
Het communicatieproces begint (bijna) altijd bij de zender. Dit kan een individu, groep of
organisatie zijn die (on)bewust informatie aan iemand overdraagt. De persoon die de
informatie ontvangt, noemen we de ontvanger.
De boodschap (of informatie) die de zender overbrengt, bestaat uit zijn (of haar) gedachten,
gevoelens en verwachtingen. Voordat deze betekenisvolle boodschap kan worden
overgedragen, moet de zender de informatie eerst omzetten in een signaal (encoderen). Dit
kan gebeuren in de vorm van een verbaal (bv. woorden) of non-verbaal (bv. lichaamstaal)
signaal.
Opdracht: Welke boodschap(pen) kunnen we uit de lichaamstaal van onderstaande
figuren afleiden?
© MERHO
© MERHO
© MERHO
© MERHO
a. _______________
b. _______________
c. _____________
d._____________
_________________
_________________
_______________
_______________
Ook het kanaal waarover de zender beschikt is een belangrijk onderdeel van het
communicatieproces. Dit is de fysische (bv. stembanden) of materiële (bv. een telefoon)
drager van een signaal. Kortom, het kanaal maakt de overdracht van zender naar ontvanger
mogelijk.
86
Opdracht: Maken onderstaande figuren gebruik van een fysisch of materieel kanaal?
Gaat het hier om een kanaal dat we kunnen horen, zien, voelen, ruiken en/of proeven?
© W . VANDERSTEEN
a. _______________
_________________
© W. VANDERSTEEN
© W . VANDERSTEEN
© W . VANDERSTEEN
b. _________________ c. ______________ d.________________
___________________
______________
________________
Opdracht: Geef ook zelf een voorbeeld van een fysisch en materieel kanaal. Motiveer.
fysisch kanaal
__________________________________________
materieel kanaal
__________________________________________
Na ontvangst van een signaal zet de ontvanger dit opnieuw om in een betekenisvolle
boodschap (decoderen). Afhankelijk van zijn (of haar) gevoelens, gedachten, verwachtingen
én taal gaat hij (of zij) het signaal interpreteren. De ontvanger interpreteert het signaal dus op
zijn (of haar) ‘eigen’ manier. Hierdoor komt de door de zender bedoelde betekenis niet altijd
overeen met de door de ontvanger toegekende betekenis (ruis).
87
Opdracht: Met welke vorm van ruis worden onderstaande figuren geconfronteerd? Is er
sprake van fysieke ruis (probleem met externe signalen), psychologische ruis (probleem door
andere gevoelens, verwachtingen en gedachten) en/of semantische ruis (probleem met
taal)?
© W . VANDERSTEEN
© W. VANDERSTEEN
© W . VANDERSTEEN
a. ________________________ b. ______________________
c.___________________
__________________________
____________________
______________________
Opdracht: Geef ook zelf een voorbeeld van fysieke, semantische en psychologische
ruis. Motiveer.
_____________________________________________________
fysieke ruis
_____________________________________________________
_____________________________________________________
semantische ruis
_____________________________________________________
____________________________________________________
psychologische ruis
____________________________________________________
Het effect dat een zender wil bereiken met zijn boodschap, doet zich door de aanwezigheid
van ruis niet altijd voor. De zender slaagt er dus niet altijd in om de houding, het gedrag en/of
het denken van de ontvanger te beïnvloeden.
Opdracht: Welk effect willen onderstaande figuren bereiken?
© HERVE
© HERVE
© HERVE
a. _______________________
b.__________________
c.____________________
_________________________
__________________
____________________
88
Foutieve interpretaties van signalen kunnen in bepaalde situaties nog worden bijgestuurd.
Zender en ontvanger kunnen immers wisselen van ‘rol’. Zo krijgt de (oorspronkelijke) zender
informatie over de manier waarop zijn (of haar) boodschap werd geïnterpreteerd (feedback).
Opdracht: Vul onderstaand schema verder aan met volgende begrippen: ruis encoderen - feedback - boodschap - decoderen - effect - kanaal - signaal. Plaats ook de
nodige pijlen.
ZENDER
ONTVANGER
Opdracht:
Schrijf een kort verhaal waaruit blijkt dat je de werking van het
communicatieproces begrijpt.
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
1.2 Interpersoonlijke communicatie (& massacommunicatie) (G4201)
Interpersoonlijke communicatie vindt plaats tussen een zender en een beperkt aantal
ontvangers. Ze bevinden zich binnen het bereik van elkaars zintuigen en zijn zich hiervan
bewust. Zender en ontvanger(s) wisselen heel wat informatie uit, waardoor de kans op
misverstanden wordt beperkt. Bovendien kan een zender binnen deze communicatievorm
het best het effect van zijn (of haar) boodschap inschatten.
Bij massacommunicatie probeert de zender een zo groot mogelijke groep mensen te
bereiken. De boodschap is voor iedereen toegankelijk en waarneembaar. Van feedback is
binnen deze communicatievorm geen of weinig (bv. een lezersbrief) sprake. Voor een zender
is het dus erg moeilijk om foutieve interpretaties bij te sturen en het effect van de boodschap
in te schatten. Net zoals gemediëerde interpersoonlijke communicatie verloopt
massacommunicatie via een materieel kanaal.
89
Opdracht: Vul onderstaande tabel aan.
KENMERK
Interpersoonlijke communicatie
massacommunicatie
relatie
bv. beperkt aantal ontvangers, privaat
bv. grote groep ontvangers, openbaar
ruis
________________________________
______________________________
feedback
________________________________
______________________________
effect
________________________________
______________________________
kanaal
________________________________
______________________________
boodschap
________________________________
______________________________
Opdracht: Is in onderstaande situaties sprake van interpersoonlijke communicatie,
gemediëerde interpersoonlijke communicatie of massacommunicatie?
© JIM DAVIS
a. _____________________
b. ____________________
c. ____________________
_______________________
______________________
______________________
Opdracht:
Geef ook zelf een voorbeeld van gemediëerde interpersoonlijke
communicatie en massacommunicatie. Motiveer.
Interpersoonlijke
gemediëerde communicatie
Massacommunicatie
90
·
Kennen en kunnen:
- Je kan het interpersoonlijk communicatieproces beschrijven.
1.3 De invloed van socio-culturele factoren
Cultuur speelt een belangrijke rol in ons leven. We zijn er ons vaak niet van bewust, maar
cultuur beïnvloedt zelfs de manier waarop we met anderen communiceren. Niet alleen de
taal die we spreken, maar óók onze lichaamsuitdrukkingen en gebaren zijn immers cultureel
bepaald.
Door een gebrek aan kennis van de taal, de lichaamsuitdrukkingen en gebaren van andere
culturen kunnen echter heel wat communicatieproblemen ontstaan. Enkele socio-culturele
factoren die communicatie kunnen beïnvloeden zijn:
Voorbeeld
oogcontact Belgen kijken elkaar aan tijdens een gesprek. Dit getuigt van
geloofwaardigheid. Japanners echter vermijden oogcontact. Dit getuigt van
respect.
knikken
Wanneer Belgen knikken tijdens een gesprek dan bedoelen ze ‘ja’. Knikken
Indiërs dan bedoelen ze ‘neen’.
aanraking
Aanrakingen tussen mannen voelen in België nog steeds wat vreemd aan. In
Irak echter komen aanrakingen tussen mannen erg vaak voor. Het is zelfs
gebruikelijk dat mannen elkaar kussen bij een ontmoeting.
afstand
In tegenstelling tot Arabieren bewaren Belgen veel lichamelijke afstand tijdens
een gesprek.
begroeting
Belgen begroeten elkaar met een handdruk. Aziaten doen dit bijna nooit. Daar
kent men een alternatieve manier van begroeten zoals knikken met een hand
op de borst of buigen in verschillende graden van diepte.
gebaren
Terwijl men in België gebruik maakt van het ‘ok-gebaar om te
tonen dat alles in orde is, gebruiken Fransen het om aan te tonen
dat iets waardeloos is. In Japan staat dit gebaar dan weer voor
een aanduiding van geld.
91
Opdracht: Welke socio-culturele factoren komen in onderstaande situaties voor?
Zorgen deze factoren voor een communicatieprobleem?
© W . VANDERSTEEN
© W. VANDERSTEEN
© W. VANDERSTEEN
a. ________________
b. __________________
c. ___________________
__________________
___________________
_____________________
Opdracht: Geef ook zelf twee voorbeelden van socio-culturele factoren die voor
communicatie problemen kunnen zorgen.
______________ ___________________________________________________________
______________ ___________________________________________________________
·
Kennen en kunnen:
- Je kan de invloed van socio-culturele factoren op communicatie illustreren.
1.4 Communicatie vaardigheden.
Actief luisteren, omgaan met kritiek en het geven van ik-boodschappen is niet altijd
gemakkelijk. Toch zijn dit belangrijke vaardigheden wanneer we op een goede manier willen
communiceren met de mensen om ons heen.
A. Ik kan actief luisteren.
Bij actief luisteren, neemt de ontvanger actief deel aan het communicatieproces. Hij (of zij)
leeft zich in de wereld van de zender in en probeert de signalen op een zo correct mogelijke
manier te interpreteren. De ‘gedecodeerde’ boodschap brengt de ontvanger opnieuw over
naar de zender. Zo kan de zender controleren of zijn (of haar) boodschap op een correcte
manier werd geïnterpreteerd.
92
Opdracht: Is in onderstaande situaties sprake van actief luisteren? Bedenk ook zelf
twee situaties waarin sprake is van actief luisteren. Motiveer.
Situatie
Actief luisteren?
Zoon: Mam, ik heb honger. ___________________________________________
Wanneer kunnen we eten?
___________________________________________
Moeder: je hebt honger hé? We
___________________________________________
kunnen binnen vijf minuten eten.
___________________________________________
Zoon: Mam, het was echt geen ___________________________________________
leuke dag. De leerkrachten deden
___________________________________________
moeilijk.
Moeder: Tjah, niet elke dag kan ___________________________________________
leuk zijn. Wil je de tafel even ___________________________________________
dekken?
___________________________
___________________________________________
___________________________
___________________________________________
___________________________
___________________________________________
___________________________
___________________________________________
Bij actief luisteren bepaalt het luisterdoel van de ontvanger ook zijn (of haar) luistergedrag.
In functie van het luisterdoel gaat de ontvanger een aantal signalen selecteren die bij de
boodschap horen. Deze signalen kunnen zijn: wat de zender zegt, hoe de zender dit zegt én
in welke omstandigheden de zender dit zegt. Op basis van deze signalen gaat hij (of zij) de
boodschap interpreteren en reageren.
93
Opdracht: Lees het onderstaande fragment. Vul daarna het schema aan.
De klas gaat morgen op bezinning. De leerkracht geeft weinig informatie over wat er op het
programma staat. Na de les, wanneer de anderen de klas uit zijn, komt Bavo tot bij de
leraar en zegt: ‘Meneer, ik zal niet kunnen meegaan op bezinning. Ik heb zoveel buikpijn.’
Wat kan het luisterdoel zijn van de _____________________________________
ontvanger?
Wat de zender zegt.
Welke signalen kan de ontvanger
selecteren om de boodschap
te _____________________________________
interpreteren?
_____________________________________
Hoe de zender dit zegt.
_____________________________________
_____________________________________
In welke omstandigheden de zender dit zegt.
_____________________________________
_____________________________________
Welke interpretaties kan de ontvanger _____________________________________
allemaal maken?
_____________________________________
_____________________________________
Kies een interpretatie.
_____________________________________
Bedenk een mogelijke reactie vanuit deze _____________________________________
interpretatie.
_____________________________________
94
Het gedrag van de ontvanger speelt bij actief luisteren een belangrijke rol. Ook door zijn (of
haar) gedrag maakt de ontvanger duidelijk aandacht te hebben voor wat de zender zegt.
Actief luisteren doet hij (of zij) dus niet alleen met de oren, maar ook met de stem én andere
delen van het lichaam (bv. ogen, handen).
Opdracht: Luisteren onderstaande figuren actief? Motiveer je antwoord.
© M. GROENING
© M. GROENING
© M. GROENING
© M. GROENING
a. _____________
b. _____________
c._______________ d. ___________________
_______________
_______________
________________
___________________
B. Ik kan omgaan met kritiek
Niemand krijgt graag kritiek. Het gaat immers om onze minder goede kanten. Vaak zijn we
dus niet bereid te luisteren wanneer iemand kritiek op ons geeft. De meest voorkomende
reactiewijzen op kritiek kunnen we samenvatten onder de 4 V’s:
4 V’s
Wat?
Vechten
De ontvanger gaat in de tegenaanval.
De ontvanger probeert aan te tonen dat de andere geen gelijk heeft.
Vluchten
De ontvanger gaat weglopen of zichzelf klein maken.
De ontvanger gaat zich verontschuldigen of beklagen.
Vermijden
De ontvanger probeert de situatie te mijden.
De ontvanger probeert de ander voor te zijn door zelfkritiek te geven.
Verstarren
De ontvanger klapt volledig dicht.
95
Opdracht: Van welke V is in onderstaande situaties sprake?Motiveer je antwoord.
Oh nee, ik krijg straks mijn rapport. Frans _____________________________________
zal weer niet goed zijn. Ik wacht tot _____________________________________
maandag, net voor we naar school gaan, _____________________________________
om mijn rapport te laten tekenen.
Wie denk jij wel dat je bent? Kijk naar _____________________________________
jezelf. Jij doet het toch ook op deze _____________________________________
manier?
Achteraf wist ik wel wat ik moest zeggen op _____________________________________
die opmerking, maar op het moment zelf _____________________________________
kon ik geen woord meer uitbrengen.
_____________________________________
Ik heb je toch gezegd dat ik dit niet kan. _____________________________________
Waarom ben ik het toch altijd die alles fout _____________________________________
doet.
Wanneer we geconfronteerd worden met kritiek kunnen we de 4 V’s beter vermijden.
Volgende tips kunnen ons helpen om op een goede manier met kritiek om te gaan:
1. Luister en kijk goed naar de ander
2. Laat horen en zien dat je luistert
3. Vraag door tot het duidelijk is wat criticus wil
4. Controleer of je het goed begrepen hebt
5. Vermijd de 4 V’s
6. Reageer alleen op wat je werkelijk hoort en niet op wat je denkt te horen
7. Maak duidelijk aan de ander wat je met de kritiek zal doen
96
Opdracht: Hoe had onderstaande figuur moeten omgaan met de kritiek? Motiveer je
antwoord (tips).
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
C. Ik kan ik-boodschappen geven
In relaties met anderen kunnen soms problemen ontstaan. Om een probleem met succes op
te lossen, is het belangrijk te weten van wie het probleem is.
Opdracht: Van wie is het probleem in onderstaande situaties? Motiveer je keuze.
Situatie
Thomas zijn grootmoeder is gisteren ________________________________________
gestorven. Tijdens een voetbalwedstrijd ________________________________________
met vrienden kan hij zich niet goed ________________________________________
concentreren.
________________________________________
Judith krijgt van een vriend een ________________________________________
opmerking over haar slordige kledij. Ze ________________________________________
antwoordt koel: ‘Pff, kan mij toch niets
schelen.’
Ligt het probleem bij jezelf, dan is er de methode van de ‘ik-boodschap’. In deze boodschap
gaat de zender drie elementen verwerken: de benoeming van het problematisch gedrag, het
97
gevolg van het problematisch gedrag (voor jou) en de benoeming van het gevoel daarbij. De
voordelen van een ik-boodschap zijn:
- je toont hoe je je daarbij voelt
- je legt de verantwoordelijkheid van de gedragsverandering bij de andere
- je reactie heeft meer kans op een bereidheid bij de ander dit gedrag te veranderen
- je reactie heeft minder kans dat de relatie met de ander afgebroken wordt
Opdracht: Bedenk een ik-boodschap die men in onderstaande situatie kan gebruiken
om een probleem op te lossen.
Ruben en Esther studeren op hun kamer. Ze hebben morgen allebei een examen. Studeren
is dus de boodschap. Hun oudste broer luistert beneden naar muziek. De muziek staat erg
luid waardoor Ruben en Esther zich niet kunnen concentreren.
Een mogelijke ik-boodschap...
de benoeming
gedrag
dat
aanvaarden
van
ze
het ________________________________________________
niet ________________________________________________
het gevolg van dat gedrag ________________________________________________
voor hen
________________________________________________
de benoeming
gevoel daarbij
·
van
hun ________________________________________________
________________________________________________
Kennen en kunnen:
- Je kan een aantal omgangsvaardigheden herkennen bij anderen.
- Je kan een aantal omgangsvaardigheden toepassen.
98
2. Relaties.
Elke dag komen we in contact met een groot aantal mensen. Met elke persoon die ons pad
kruist onderhouden we een bepaalde relatie. Slechts aan een aantal relaties hechten we
groot belang. Deze relaties streven we na en willen we niet kapot laten gaan.
2.1 Noodzaak van relaties
Een nieuwkomer in een klas heeft het niet altijd gemakkelijk. Hij (of zij) wil graag in de klas
worden opgenomen, maar kent de waarden, normen en andere cultuurkenmerken nog niet.
Wil de nieuweling echter op een goede manier in de klas functioneren, dan is het belangrijk
dat hij (of zij) de dominante cultuur leert kennen. Hij (of zij) moet zich de cultuur van de groep
eigen maken.
Door het leggen van contacten met medeleerlingen leert de nieuwkomer de cultuur van de
klas stap voor stap kennen. De klasgenoten dragen de cultuur over. Vaak is de nieuwkomer
er zichzelf niet van bewust hoezeer de medeleerlingen zijn (of haar) denken en handelen
gaan beïnvloeden.
Door het opbouwen van relaties met klasgenoten wordt de nieuweling geleidelijk aan
aanvaard in de klas. Hij (of zij) leert een eigen rol te spelen binnen de groep. De kenmerken
van de cultuur worden een deel van de nieuwkomer zijn (of haar) identiteit.
Opdracht: De nieuwkomer in de klas wordt geconfronteerd met twee belangrijke
processen: cultuuroverdracht en socialisatie. Probeer zelf een definitie van deze begrippen
te formuleren?
cultuuroverdracht _______________________________________________________________
_______________________________________________________________
_______________________________________________________________
socialisatie
_______________________________________________________________
_______________________________________________________________
_______________________________________________________________
Opdracht: Geef een voorbeeld waarin sprake is van cultuuroverdracht en socialisatie.
Motiveer.
______________
______________
______________
_________________________________________________________
_________________________________________________________
_________________________________________________________
99
Relaties met anderen zijn dus erg belangrijk voor onze sociale ontwikkeling, maar in
bepaalde gevallen kan het binnen relaties ook drastisch fout lopen.
autisme
Autisme zit vaak verscholen achter een gewoon uiterlijk. Toch hoef je geen
specialist te zijn om aan te voelen dat er iets niet klopt. Autisten leven in
hun eigen wereld, en vaak lijkt de wereld waarin wij ons bevinden voor hen
niet te bestaan. Het leggen van contact en het opbouwen van een relatie
met autistische mensen is dus niet gemakkelijk.
wolfskinderen Wolfskinderen of wilde kinderen zijn kinderen die zijn grootgebracht met
een minimum aan menselijk contact. Ze kregen onvoldoende zorg, liefde
en aandacht of leefden in het wild of opgesloten in een kamer. Meestal zijn
deze kinderen het slachtoffer van onachtzame, wrede, zieke of verslaafde
ouders. Wanneer wilde kinderen worden ontdekt, hebben ze het erg
moeilijk om de cognitieve en sociale achterstand die ze hebben opgelopen
opnieuw te overbruggen.
Opdracht: Geef zelf een meer recent voorbeeld van wolfskinderen.
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________
·
Kennen en kunnen:
- Je kan aantonen dat relaties noodzakelijk zijn om als sociaal wezen te kunnen
ontwikkelen.
2.2 Soorten relaties
Met alle mensen met wie we in relatie zijn, vormen we een sociaal netwerk. Dit is een groep
van mensen met wie we belangrijke en langdurige contacten hebben gelegd én
onderhouden. Binnen ons sociaal netwerk kunnen verschillende soorten relaties worden
ontdekt. Denk hierbij aan de ouder-kind-relatie, de vriendschapsrelatie en de liefdesrelatie.
100
ouder-kind-relatie
Binnen het gezin komt de ouder-kind-relatie tot stand. Door de
geborgenheid van deze relatie krijgt een kind de kans om op een
veilige manier op te groeien in de maatschappij. Bovendien is de
band tussen ouder en kind van groot belang voor een evenwichtige
ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind.
vriendschapsrelatie
Tijdens de puberteit heeft vriendschap een belangrijke plaats in ons
leven. We maken ons los van onze ouders en gaan opzoek naar
gelijkgezinden. Hechte en oprechte (boezem)vriendschappen
ontstaan. Jammer genoeg neemt ook de groepsdruk tijdens deze
leeftijdsfase toe.
liefdesrelatie
Naarmate we ouder worden, kunnen we ook een relatie opbouwen
met iemand die we graag zien. Binnen deze relatie is het vooral
belangrijk dat we onszelf kunnen zijn. Echtheid wordt in een
liefdesrelatie dus sterk gewaardeerd.
Opdracht: Geef naast de ouder-kind-relatie, de vriendschapsrelatie en de liefdesrelatie
nog drie andere relatie vormen. Motiveer.
________________ ______________________________________________________________
________________ ______________________________________________________________
________________ ______________________________________________________________
De relaties die we met andere mensen onderhouden kunnen we ook indelen op basis van
een aantal kenmerken.
primair (↔ secundair)
Is in de relatie sprake van een (diepgaande) emotionele band?
vrijwillig (↔ onvrijwillig)
Is de relatie uit vrije wil tot stand gekomen?
persoonlijk (↔ functioneel)
Is in de relatie sprake van een nauwe band? Is er veel contact?
duurzaam (↔ niet-duurzaam)
Onderhouden we een lange termijn relatie?
101
Opdracht: Zijn onderstaande relaties primair (of secundair), persoonlijk (of functioneel),
vrijwillig (of onvrijwillig) en/of duurzaam (of niet-duurzaam)? Bepaal dit ook voor de relaties
die je in de vorige opdracht zelf naar voor hebt gebracht.
primair
secundair?
ouder-kind-relatie
of
persoonlijk
of
functioneel?
vrijwillig
onvrijwillig?
of
duurzaam
of
niet-duurzaam
______________ ______________ ______________ ______________
vriendschapsrelatie ______________ ______________ ______________ ______________
liefdesrelatie
______________ ______________ ______________ ______________
________________
______________ ______________ ______________ ______________
________________
______________ ______________ ______________ ______________
________________
______________ ______________ ______________ ______________
·
Kennen en kunnen:
- Je kan verschillende soorten relaties onderscheiden.
- Je kan verschillende soorten relaties benoemen.
- Je kan verschillende soorten relaties in de directe omgeving aanwijzen.
- Je kan de voornaamste kenmerken van de verschillende soorten relaties opnoemen.
102
2.3 Een psycho-sociaal model
Elke boodschap die een zender overdraagt bevat een relatiewens. Uit een boodschap kan
dus worden afgeleid welke relatie een zender wenst te onderhouden met een ontvanger. Het
karakter en de behoeften van de zender spelen hierbij een bepalende rol.
Om de relatiewens in een boodschap te ontdekken moeten we aandacht hebben voor de
‘totaliteit’ van de boodschap. We moeten dus niet alleen letten op de woordkeuze, maar ook
op het non-verbale gedrag en de gezichtsuitdrukking van de zender.
Opdracht: Welke relatiewens kunnen we uit de boodschap van onderstaande figuren
afleiden?
© M. GROENING
© M. GROENING
© M. GROENING
a. _______________
b. _______________________ c.___________________________
_________________
_________________________ ____________________________
De Amerikaan T. Leary onderzocht de relatiewens die kan worden afgeleid uit
boodschappen. Volgens de onderzoeker gaat het om twee centrale vragen: ‘wie is de baas
(boven)/wie is volgzaam (onder)?’ en ‘wie is vriendelijk (samen)/wie is onvriendelijk (tegen)?’
boven
Deze mensen zijn op zoek naar macht. Ze willen de andere controleren,
beïnvloeden en domineren.
onder
Deze mensen stellen zich onderdanig en afhankelijk op. Door hun volgzaamheid
zijn ze in contacten met anderen eerder de underdog.
samen
Deze mensen zijn op zoek naar intimiteit en sympathie. Ze voelen zich alleen
gelukkig wanneer ze met anderen kunnen samenwerken.
tegen
Deze mensen verdragen geen andere mensen om zich heen. Bij contact met
anderen reageert men vaak agressief of opstandig. Samenwerken is dus
ongewenst.
103
Opdracht: De ruimten die worden gevormd, kunnen we combineren. Probeer een
antwoord te formuleren op onderstaande vragen.
Hoe ziet de zender Hoe ziet de zender de Hoe ziet de zender de
zichzelf?
ander?
relatie?
boven/tegen
________________
_____________________
___________________
________________
_____________________
___________________
________________
_____________________
___________________
________________
_____________________
___________________
boven/samen
onder/tegen
onder/samen
De relatie tussen zender en ontvanger is afhankelijk van de positie die beiden innemen in de
roos van Leary. Wanneer een relatie moeilijk verloopt, dan kan de roos van Leary worden
gebruikt om de relatiewens van zender en ontvanger te achterhalen.
Opdracht: Is in onderstaande situatie sprake van een relatieprobleem? Motiveer.
Marie en Thomas gaan naar de muziekschool. Binnen een week vindt een voorstelling
plaats. Thomas zou de liedjes graag nog eens oefenen, maar Marie wil hem niet helpen. Ze
oefent liever alleen, want Thomas beslist altijd welke liedjes ze spelen.
relatiewens van de zender:
relatiewens van de ontvanger:
_______________________________________ _______________________________________
_______________________________________ _______________________________________
104
Opdracht: Plaats volgende relatiewensen bij de juiste pool in de roos van Leary: leiden
- gehoorzamen - straffen - bevelen - kritiek - motiveren - overleggen - luisteren - weigeren –
applaudisseren.
·
Kennen en kunnen:
- Je kan vanuit een psycho-sociaal model aangeven in hoeverre eigen kenmerken en
behoeften meebepalend zijn in de uitbouw van relaties met leeftijdsgenoten.
2.4 Lichamelijkheid
Tijdens de puberteit neemt de interesse in lichamelijkheid en seksualiteit sterk toe. Vooral
in het begin van een liefdesrelatie speelt de ‘aantrekkelijkheid’ van het eigen lichaam en dit
van de partner een belangrijke rol. Volgens evolutiebiologen heeft de eerste
aantrekkingskracht immers veel te maken met fysieke aantrekkelijkheid. Wat fysiek
aantrekkelijk is, verschilt echter van cultuur tot cultuur. Ook de manier waarop jongeren
omgaan met lichamelijkheid en seksualiteit is afhankelijk van de cultuur en de tijd waarin ze
leven.
105
Opdracht:
Motiveer.
Zijn
onderstaande figuren fysiek aantrekkelijk in onze samenleving?
© W . VANDERSTEEN
© W. VANDERSTEEN
© W . VANDERSTEEN
© W. VANDERSTEEN
a. _________________
b. _______________ c. ________________ d. _____________
___________________
_________________ __________________ _______________
In een vaste relatie speelt lichamelijkheid nog steeds een belangrijke rol, maar hier moeten
we een onderscheid maken tussen lichamelijkheid, seksualiteit en erotiek.
Opdracht: Wat zou het verschil kunnen zijn tussen lichamelijkheid, seksualiteit en
erotiek?
___________________________________________________________
Lichamelijkheid
___________________________________________________________
Seksualiteit
___________________________________________________________
Erotiek
·
Kennen en kunnen:
- Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in relatieopbouw bespreken.
- Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in het sociaal functioneren bespreken.
- Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in relatieopbouw met voorbeelden
illustreren.
- Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in het sociaal functioneren met
voorbeelden illustreren.
106
G 43: Individu en organisaties.
Hier gaan we dieper in op het georganiseerde samenleven. Je gaat misschien naar de
jeugdbeweging of de muziekschool, je woont in een gezin en brengt een groot deel van de
dag door op school. Jij als individu en al deze organisaties staan hier dan ook centraal. Lees
deze bundel grondig en vul telkens de opdrachten in.
1. Wat zijn organisaties?
1.1 Organisaties.
Een organisatie of een groep is een samenwerkingsverband tussen mensen die speciaal
voor het realiseren van bepaalde doelstellingen wordt opgericht.
Er bestaan veel verschillende types van samenlevingsverbanden of organisaties met telkens
andere activiteiten, doelen en regels.
We leven in een volledig ‘georganiseerde’ samenleving. Van onze wieg tot ons graf komen
we met de meest uiteenlopende organisaties in aanraking. Er lijkt voor alles wel een
organisatie te bestaan. Welke organisaties herken je op deze foto’s?
gezin
...…….
……………………………
vriendengroep
dierenrechtenorganisatie
vakbonden
…………………… .
107
Binnen deze organisaties zijn ook variaties mogelijk. Vb. Een gezin met papa, mama en 2
kindjes, een gezin zonder kinderen of een gezin met gescheiden ouders. Een groep
vrienden door een hobby is niet dezelfde vriendengroep uit een klas.
Je kan groepen indelen volgens hun structuur in formele en informele organisaties.
Daarnaast kan je groeperingen indelen volgens de mate van interactie tussen de leden en
het al dan niet aanwezig zijn van gemeenschappelijke waarden en normen.
…………………………
……………………… .
….………………… .
………………………… ..
Een organisatie heeft heel wat kenmerken:
-
Een organisatie is heel bewust opgericht om een bepaald doel te bereiken.
Om dit doel te realiseren worden er activiteiten ontwikkeld binnen de organisatie.
Elk lid van de organisatie krijgt een specifieke taak. Er is dus een zekere mate van
arbeidsverdeling en hiërarchie in organisaties.
Een organisatie heeft heel wat regels en voorschriften zodat alles vlot verloopt. Deze
zijn vastgelegd in officiële documenten.
Dus: Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen dat er speciaal
voor opgericht is om op een afgesproken manier samen bepaalde doelen te bereiken.
108
Opdracht: Met welke organisaties kwam jij al in contact?
Als baby:
………………………………………………………………………………………… ..
Als schoolkind:…………………………………………………………………………………………
Tijdens je vrije tijd:…………………………………………………………………………………… .
In de vakantie:…………………………………………………………… ……………………………
Met welke organisaties kwamen je ouders al in contact?
……………………………………………………………………………………………………………
………………… .………………………………………………………………… .……………………
1.2 Formele en informele organisaties.
Er zijn niet alleen heel veel organisaties. Deze organisaties zijn ook heel verschillend. We
maken een onderscheid tussen formele en informele organisaties:
Formele organisaties:
Formele organisaties zijn organisaties met een formele structuur dat wil zeggen een
structuur die voor iedereen zichtbaar is ofwel omdat zij vastgelegd werd in wetten,
reglementen, statuten ofwel in doorheen de tijd gegroeide gewoonten en gebruiken. Je komt
in een formele organisatie terecht omdat het moet, omdat het van je verwacht wordt. Vb. Een
klas in de muziekschool of een voetbalteam.
Opdracht: Geef drie voorbeelden van een formele organisatie.
…………………………………………………………… .........………………………………
Informele organisaties:
Niet bij alle organisaties is de werking zo strikt geregeld. Zo kunnen binnen deze formele
organisaties kliekjes ontstaan van collega’s en klasgenoten die goed met elkaar opschieten.
Iedereen is bovendien ook lid van een gezin en een groep leeftijdsgenoten, een peergroup.
De leden van deze informele organisaties hebben een intieme en emotionele band met
elkaar. Er heerst een interne solidariteit in de groep en er is sprake van echte
vriendschapsbanden tussen de groepsleden.
Informele organisaties zijn organisaties die (nog) geen vastgelegde structuur hebben. Dit
zijn groeperingen die spontaan gegroeid zijn en door persoonlijke contacten tussen de leden
in stand worden gehouden. Je komt in een informele organisatie terecht omdat je je er goed
bij voelt. Zo’n groep ontstaat spontaan. Vb. Een gezin of een peergroup (=groep van
leeftijdsgenoten of vriendengroep).
109
Opdracht: Zijn onderstaande organisaties formele of informele organisaties?
Formele organisatie
Informele organisatie
Open VLD
Milieugroep waar je lid van
bent
Het gezin Verbeeck
Vrienden die elke
samen op café gaan
De volleybalclub
traint
vrijdag
waar
je
Vrijwilligers die flyeren voor
het parochiefeest
1.3 De basis van organisaties: groepen.
Ieder van ons is lid van een groep. Je maakt deel uit van een gezin, je gaat naar de
jeugdbeweging en je bent lid van een parochie of misschien zelfs van de lokale politieke
partij in je gemeente.
Een groep is een verzameling mensen met heel specifieke kenmerken:
-
Een groep is vrij klein.
De groepsleden hebben direct contact met elkaar.
Binnen de groep heersen er gemeenschappelijke waarden, normen, belangen en
doelen.
Er is een sterk samenhorigheidsgevoel of wij-gevoel tussen de groepsleden.
Bovendien kunnen we een onderscheid maken tussen primaire groepen en secundaire
groepen.
De bekendste voorbeelden van primaire groepen zijn het gezin en de peergroup. Deze
groepen zijn heel klein en besloten. De relaties tussen de groepsleden zijn heel persoonlijk
en intiem. We noemen dit primaire relaties.
Secundaire groepen zijn iets groter. De relaties tussen de leden zijn onpersoonlijker en
formeler dan in primaire groepen. We spreken hier dan ook van secundaire relaties. Deze
secundaire groepen vind je binnen grotere organisaties zoals scholen, bedrijven en
verenigingen.
110
Deze secundaire groepen vormen meestal de basis voor een formele organisatie. Wanneer
groepsleden steeds meer structuur aanbrengen in hun activiteiten en een
gemeenschappelijke doel nastreven gaan groepen over in organisaties.
Interactie
GROEP
TOGETHERNESS
SITUATION
Gemeenschappelijke
waarden
COLLECTIVITEIT
Geen
gemeenschappelijke
waarden
SOCIALE
CATEGORIE
Geen (directe) interactie
Een andere manier om groepen in te delen is op basis van twee criteria: de mate van
interactie tussen de leden en het al dan niet aanwezig zijn van gemeenschappelijke waarden
en normen.
- Groep: is een kleine sociale eenheid waarvan de leden regelmatig met elkaar omgaan (=
interactie). De leden van de groep hebben gemeenschappelijke kenmerken. De groep wordt
gekenmerkt door gemeenschappelijke waarden en normen en een gevoel van
samenhorigheid. Vb. Een gezin of een klasgroep.
- Collectiviteit: is een grote groep waarvan de leden op basis van gemeenschappelijke
kenmerken, waarden en normen een zeker samenhorigheidsgevoel kennen, maar waarin de
leden geen directe interactie met de meeste andere leden hebben. Vb. leden van een
fanclub.
- Sociale categorie: is een groepering zonder interactie, zonder interne structuur of
samenhorigheidsgevoel. De leden van een sociale categorie hebben één kenmerk gemeen.
Vb. de schoolgaande jeugd, de 65 – plussers.
- ‘Togetherness situation’: er zijn geen gemeenschappelijke (bekende) waarden maar er is
wel sprake van interactie. Vb. patiënten in een wachtkamer van een dokter, mensen in een
lift.
111
Opdracht: Vul dit schema in en situeer jezelf ten aanzien van een aantal organisaties
waartoe je behoort.
Gezin
Klas
Jijzelf
Je beste vrienden
·
Kennen en kunnen:
-
Je kan jezelf situeren ten aanzien van formele organisaties.
-
Je kan verwanten situeren ten aanzien van formele organisaties.
-
Je kan jezelf situeren ten aanzien van informele organisaties.
-
Je kan verwanten situeren ten aanzien van informele organisaties.
112
2. Soorten organisaties.
2.1 Voorbeelden van formele en informele organisaties.
We maakten eerder al een onderscheid tussen formele en informele organisaties.
Als voorbeelden van formele organisaties kunnen we de school, de jeugdbeweging, een
milieuorganisatie, een politieke partij, de Kerk, de sportclub, hulporganisaties, het ziekenhuis,
de muziekacademie, … vermelden.
Hebben we het over informele organisaties dan denken we voornamelijk aan ons gezin en
onze familie, onze vriendengroep, de kinderen uit de buurt, onze klasgenoten, … .
2.2 Er bestaan ook heel wat variaties binnen deze verschillende soorten organisaties.
A. De school
Opdracht: Je kent waarschijnlijk wel heel wat lagere en middelbare scholen. Maar
welke soorten scholen bestaan er nog?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
B. Het gezin
Opdracht: Hoe ziet jouw gezin eruit? Zijn je ouders getrouwd? Woon je afwisselend bij
je moeder en je vader?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Ken je mensen die in een ander soort gezin opgroeien? Hoe ziet hun gezin eruit?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht: Zoals je al gemerkt zal hebben, zijn er heel wat verschillende soorten
gezinnen naast het klassieke kerngezin (vader, moeder en kinderen). Plaats de juiste
gezinsvorm bij de juiste situatie.
Echtparen met kinderen / Echtparen zonder kinderen / Ongehuwd samenwonen / Het
eenoudergezin / De LAT-relatie / De eenpersoonshuishouding / Het veeloudergezin.
113
An is een gescheiden moeder van twee kinderen. Ze woont samen met haar
kinderen op een appartement in de stad.
Dirk en Jan zijn deze zomer getrouwd. Ze genieten volop van de tijd die ze
samen hebben. Aan kinderen denken ze dus voorlopig nog niet
Ine en Marieke zitten samen op kot. Marieke trakteert haar kotgenoot deze
avond op een afscheidsetentje. Volgende week gaat ze immers samenwonen
met haar vriend. Om de kosten te delen wil ze Ine vragen of ze niet bij hen wil
intrekken.
Tine en Sofie zijn twee zussen. Ze zijn allebei gescheiden en beslisten om
samen en met hun kinderen een huisje te delen. Zo sparen ze heel wat geld
uit.
Els en Eric zijn op vakantie met hun kinderen in Frankrijk. Vandaag is een
speciale dag want ze vieren hun tiende huwelijksverjaardag.
Maria is een dame van 60 jaar. Sinds kort is ze weer verliefd. Ze heeft iemand
ontmoet tijdens een filmavond van de gepensioneerdenvereniging. Zijn naam
is Frank. Ze zien elkaar twee keer per week omdat ze vrij ver van elkaar
wonen. Maar dat vindt Maria niet erg. Zo kan hun relatie rustig groeien.
Katrien is net afgestudeerd en heeft een leuke job gevonden. Ze wilde dan ook
zo snel mogelijk het huis uit en een eigen stekje zoeken. Sinds een week
woont ze in haar nieuwe flat in het centrum van de stad.
C. Andere organisaties
Er bestaan binnen alle soorten organisaties verschillende variaties. Zo heb je heel wat
verschillende jeugdbewegingen. Chiro, scouts, KLJ en KSA ken je waarschijnlijk wel. Maar
heb je al gehoord van de Jeugdbond voor Natuur en Milieu en het Jeugd Rode Kruis? Of
misschien zegt het FOS je wel iets.
Opdracht: Welke variaties ken jij nog binnen de onderstaande organisaties?
Politieke partijen:
Hulporganisaties:
Sportverenigingen:
De Kerk:
·
………………………………………………………………………………… ..
…………………………………………………………………………………
…………………… ………………………………………………………… ..
……………………………………………………………………………… ..
Kennen en kunnen:
-
Je kan voorbeelden geven van verschillende types van organisaties.
-
Je kan voorbeelden geven van variaties binnen deze verschillende types van
organisaties.
114
3. Socialisatie.
3.1.
Wat is socialisatie?
Socialisatie is het proces van inwijding in de cultuur van de groep waarin men leeft.
Elke groep waartoe je behoort hanteert eigen normen, waarden en opvattingen. Hoe beter je
deze afspraken en regels kent en naleeft hoe sterker je je socialiseert met de cultuur van die
groep. Door het hanteren van dezelfde afspraken en regels zal je gemakkelijker in de groep
worden opgenomen. Socialiseren is dus op een (maatschappelijk) aanvaardbare manier met
elkaar leren omgaan.
Socialisatie vindt vaak plaats via het gezin en via peers. Herhaling en continuïteit van het
gedrag zijn hierbij van groot belang omdat zo de (gedrags-)regels voor iedereen duidelijk zijn
en in stand worden gehouden.
Thuis gelden er andere afspraken over wat mag en niet mag dan bij je vrienden. Vb. Eerst
huiswerk maken en dan televisie kijken. Als je ouders lezen belangrijk vinden, dan is de kans
groot dat er van jou verwacht wordt dat je af en toe een boek leest. Met je vrienden uit de
klas ga je anders om dan met je vrienden van buiten de school. Vb. Andere begroeting,
andere kledij. Je zal je dus moeten aanpassen aan de bestaande regels om tot een groep te
kunnen behoren.
De invloed van socialiserende instanties of het aanpassen van je gedrag aan de normen,
waarden en opvattingen van een organisatie kan op verschillende manieren gebeuren:
-
-
-
Imperatief of dwingend: Je wordt gedwongen om de regels de aanvaarden. Vb.
Je ouders vinden muziek belangrijk en verplichten je om naar de muziekschool te
gaan.
Indicatief of richtinggevend: Er wordt een suggestie gegeven van de mogelijke
sociale gedragingen. Je kan zelf kiezen welke posities je inneemt. Vb. Je ouders
vinden muziek belangrijk en stellen voor dat je muziekschool volgt, bij een
jongerenkoor gaat of geregeld met hen naar de opera meegaat.
Incitatief of aansporend: Als je bepaalde regels volgt, dan krijg je daar ook iets
voor terug. Je krijgt een beloning als je je aan de afspraken en regels houdt. Vb.
Je ouders vinden muziek belangrijk. Je mag naar je favoriete turnclub, als je ook
muziekles volgt.
115
Opdracht:
Vul aan met een voorbeeld uit je eigen leefwereld hoe een
organisatiecultuur je gedrag en hetgeen je belangrijk vindt (=waarden) kan beïnvloeden.
Welke groep of organisatie
………Ouders…………...………………… …...…Vrienden……………………………
Welke afspraak of regel (= organisatiecultuur)
………………………………………………
……………….........…………………………
Op welke manier (= dwingend / richtinggevend / aansporend)
………………………………………………
……………….........…………………………
Welk gedrag vertoon je
………………………………… …………… ………….........………………………………
Welke waarde (= waarom is dit belangrijk?)
………………………………………………
………….........………………………………
De groepen en organisaties waar we deel van uitmaken beïnvloeden onze waarden, ons
gedrag en de persoon die we zullen worden. Dit noemen we socialisatie.
Socialisatie is het proces van cultuuroverdracht waarbij ‘nieuwelingen’ ingewijd worden in de
cultuur van een groep. Zij leren de heersende gedragingen, waarden en normen van deze
groep aan. Via het socialiseringsproces worden mensen dus gevormd tot sociale wezens.
Elke organisatie heeft een eigen structuur (formeel of informeel) en cultuur. De cultuur is het
geheel van normen, waarden en belangen die binnen de organisatie leven.
Waarden zijn algemene abstracte richtlijnen over wat een groep als goed of fout, mooi of
lelijk, … beschouwt. Het zijn dingen die we nastreven, zoals naastenliefde, eerlijkheid,
rechtvaardigheid, behulpzaamheid, … .
Normen zijn concrete gedragsregels. Zij schrijven voor hoe we de waarden die we belangrijk
vinden moeten nastreven. Normen vormen dus de brug tussen de waarden en ons gedrag.
116
3.2.
Door welke groepen en organisaties worden we gesocialiseerd?
Er zijn verschillende groepen en organisaties die een belangrijke rol spelen tijdens het
socialisatieproces en ons gedrag en onze waarden-ontwikkeling beïnvloeden
A. Het gezin
We worden geboren in een gezin en brengen er heel wat jaren van ons leven door. Geen
wonder dus dat onze gezinsleden ons gedrag mee zullen vormgeven.
Het gezin is een primaire groep. Hier vindt dus primaire socialisatie plaats. In ons gezin leren
we namelijk de algemene gedragingen en rollen aan die een bepaalde cultuur belangrijk
vindt.
Deze primaire socialisatie wordt beïnvloed door verschillende factoren:
Kinderen worden anders opgevoed afhankelijk van de sociaal-economische status
van het gezin waarin ze terecht komen. Zo zullen kinderen uit een arbeidersgezin in
de eerste plaats leren om gehoorzaam en beleefd te zijn. In een middenklassengezin
ligt de nadruk op persoonlijke ontplooiing en individualistische waarden. Deze
kinderen zullen leren om zelfstandig en onafhankelijk te zijn.
- Ook het geslacht van het kind speelt een rol tijdens het socialisatieproces. Hier
spreken we van geslachtsrolsocialisatie. Aan meisjes wordt geleerd om passief,
huiselijk, afhankelijk en emotioneel te zijn. Jongens daarentegen moeten actief en
onafhankelijk zijn en mogen hun gevoelens en emoties niet uiten.
- De samenstelling van het gezin is ook belangrijk. In een groot gezin socialiseren
broers en zussen elkaar. Er zal wel een verschil zijn volgens de geboorterang van het
kind. Omdat de ouders bij het oudste kind vaak nog onzeker zijn, zal het oudste kind
deze onzekerheid deels overnemen.
B. De school
-
Misschien was je school wel een van de organisaties die je bij de inleidende oefening opgaf.
En dat zou zo gek nog niet zijn. Omdat we er zoveel tijd doorbrengen, is ook deze school
een belangrijke socialisator. Hier spreken we van secundaire socialisatie. De school als
secundaire groep leert ons meer specifieke rollen, waarden en normen aan die we later
nodig zullen hebben in bijvoorbeeld het beroepsleven.
Leerkrachten en schoolboeken leggen eigen accenten en bepalen mee hoe we over
bepaalde onderwerpen zullen denken en hoe we ons in bepaalde situaties zullen gedragen.
Maar ook de klas waarin je terecht komt speelt hier een rol. Hoe is de klas samengesteld?
Zitten er veel jongens of meisjes in je klas? Hoeveel klasgenootjes hebben een nietBelgische nationaliteit?
C. De media
Kinderen en jongeren kijken ook naar televisie, luisteren naar de radio, surfen op het Internet
en lezen kranten en tijdschriften. Ook hier worden we geconfronteerd met een specifieke
maatschappijvisie die we misschien deels zullen overnemen. Dit is tertiaire socialisatie. De
massamedia versterken of verzwakken immers het primaire en secundaire
socialisatieproces.
117
Bovendien dragen ook deze massamedia bij tot geslachtsrolsocialisatie. Zo zal je op televisie
in de hoofdrollen van een soap of een film vaker mannelijke dan vrouwelijke acteurs zien. Bij
reclameboodschappen zal het meestal de vrouw zijn die geïnteresseerd is in de witheid van
haar wasgoed en zal de man steeds gefascineerd zijn door de nieuwe en snellere versie van
een bepaalde auto.
D. Groepen waar je lid van bent
Je bent lid van heel wat groepen en organisaties. Je vertoeft bovendien graag bij je
leeftijdsgenoten op school, in de jeugdbeweging, … . Deze peergroups hebben dan ook een
niet te onderschatten invloed op de ontwikkeling van je persoonlijke waarden en je gedrag.
De groep waar je lid van bent zal van je verwachten dat je de heersende waarden en normen
naleeft. Daarom werkt een groep met positieve en negatieve sancties. Komt je gedrag
overeen met het gedrag dat de groep van je verwacht, dan zal je beloond worden en krijg je
erkenning van je vrienden. Maar wijkt je gedrag af van wat er van je verwacht wordt binnen
de groep, dan zal je ‘gestraft’ worden. In realiteit komt dit neer op een afkeurende houding
van de groep of in het ergste geval leidt het tot uitsluiting uit de groep. We noemen dit
sociale controle.
Waarden zijn algemene, abstracte richtlijnen die zeggen wat een bepaalde groep als
goed, als juist beschouwt. Het zijn de maatstaven waarmee men het eigen gedrag en dat
van anderen beoordeelt. Wat we belangrijk of waardevol vinden, noemen we waarden.
Opdracht: Verbind de waarden aan de linkerkant met de juiste uitspraken rechts.
Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
Respect hebben voor anderen
Je ouders willen je niet met de auto naar
school brengen en verplichten je om met de
fiets te gaan.
Eerlijkheid
Ik rook soms met mijn vrienden, dat is cool.
Mijn ouders weten dit ook.
Betrouwbaarheid
Ik zal nooit roken.
Een schoon milieu
Mijn vader helpt 1 dag in de week in de
keuken van het sociaal restaurant
Anderen helpen
Bij Fatima thuis eten ze nooit samen. Bij
ons thuis mogen we pas van tafel als
iedereen gedaan heeft.
Gelijkheid
Als ik afspreek kom ik steeds 5 minuten
vroeger om zeker niet te laat te zijn.
Je gezondheid
Wanneer je in de klas een gsm vindt, zal
je die niet voor jezelf houden maar
opzoeken wie de eigenaar is en de gsm
terugbezorgen.
118
·
-
Kennen en kunnen:
Je kan voorbeelden geven van de wijze waarop het behoren tot organisaties
individueel gedrag al dan niet beïnvloedt.
- Je kan de invloed van socialiserende instanties zoals gezin, peergroup en onderwijs op
het ontwikkelen van waarden illustreren.
4. Sociale posities en sociale rollen.
4.1.
Posities, rollen en rolconflicten
Mensen imiteren in hun gedrag bepaalde modellen. Deze modellen bestaan in allerlei
vormen: huismoeder, baas, personeelslid, voorzitter, sporter, ouder, leerling, student, etc.
De rol die wordt gespeeld hangt af van de verwachtingspatronen van de omgeving. Zo wordt
van een leerling verwacht dat die luistert in de klas, toetsen maakt, studeert, etc. Een rol kan
je meestal zelf kiezen, maar soms ook niet: vb. Door geboorte (jongen/meisje), economisch
(rijk/arm).
Sarah is een druk bezette vrouw. Ze bekleedt verschillende sociale posities. En die posities
brengen heel wat verschillende sociale rollen met zich mee.
Een sociale positie is de plaats van een persoon in een netwerk van sociale relaties.
Iedereen heeft meer dan één sociale positie. Zo kan je tegelijkertijd arbeider in een fabriek,
vader van vier kinderen en trainer van de lokale voetbalploeg zijn.
Opdracht:
Welke sociale posities herken je in ons voorbeeld? Sarah als
………………………………………… , als ………………………………………………… en als
……………………………………………………………………………………… . .
Bij elke sociale positie horen heel wat sociale rollen.
Zo zal van de persoon die de sociale positie ‘leerkracht’ bekleedt, verwacht worden dat hij of
zij lesgeeft, de leerlingen aandacht schenkt, handelt volgens de verwachtingen van de
directie, het leerplan afwerkt, … .Van de personen die de sociale positie ‘leerlingen’
bekleden, wordt dan weer verwacht dat zij naar de lessen komen, huistaken en toetsen
maken, rustig zijn in de refter, … .
Je beschreef daarnet de verschillende sociale posities die Sarah bekleedt. Welke sociale
rollen komen daarbij kijken?
………………… …………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
119
Het is niet gemakkelijk voor Sarah om al deze posities en rollen te combineren. Ze merkt dat
haar omgeving verschillende rolverwachtingen heeft tegenover de posities die ze bekleedt.
We kunnen hier zelfs spreken van rolconflicten. We maken daarbij een onderscheid tussen
een intern rolconflict en een extern rolconflict.
Sarah is een succesvolle vrouw. Ze werkt in een bedrijf als hoofd van de communicatieafdeling en bovendien is ze voor het eerst mama geworden. Naast haar drukke werkschema
heeft ze dus ook thuis heel wat om handen. Daar waar alles in het begin van haar carrière
heel goed te combineren was, heeft Sarah nu vaak het gevoel dat ze handen tekort komt. Ze
wil haar job goed doen en dat betekent dat ze lange werkdagen moet kloppen. Maar ze wil
ook tijd doorbrengen met haar echtgenoot en haar dochtertje. En er is al helemaal niet veel tijd
meer over voor de wekelijkse training met de volleybalploeg.
Bovendien heerst er de laatste tijd heel wat ongenoegen op het werk. Sarah heeft al heel wat
bezoek gekregen van werknemers die niet akkoord gaan met de nieuwe beslissingen van de
directie. Ze vinden de werkdruk te hoog en vragen om snelle veranderingen. Sarah begrijpt
hun standpunt volledig maar moet ook rekening houden met wat de directie van haar
verwacht. Zij is ervoor verantwoordelijk dat haar afdeling goede resultaten boekt.
Bij een intern rolconflict heeft de persoon het gevoel dat de rolverwachtingen die aan 1
sociale positie verbonden zijn, met elkaar botsen.
Zo verwachten leerlingen dat de leerkracht zich begrijpend opstelt en aandacht heeft voor
hun wensen en verlangens. Maar een leerkracht moet ook rekening houden met de directie,
die verwacht dat hij op tijd het leerplan afwerkt en de leerlingen regelmatig evalueert.
Opdracht: Welk intern rolconflict herken je bij Sarah?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Als iemand vindt dat de rolverwachtingen die bij verschillende sociale posities horen,
tegenstrijdig zijn dan spreken we van een extern rolconflict.
Zo zal een arbeider die coach is van een voetbalploeg een extern rolconflict ervaren als de
directeur van zijn bedrijf plots lid blijkt te zijn van zijn ploeg.
Opdracht: Ook Sarah kampt met een extern rolconflict. Kan je dit toelichten?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
120
Als iemand niet meer weet hoe hij zich in een bepaalde situatie moet gedragen omdat hij het
passende rolgedrag niet kan kiezen, spreken we van rolverwarring.
Opdracht: Welke sociale posities en sociale rollen bekleed je zelf?
1. Op school
positie:……………………………………………………………………………………………………
rollen:……………………………………………………………………………………………………
2. Thuis
positie:……………………………………………………………………………………………………
rollen:……………………………………………………………………………………………………
3. Vereniging waar je lid van bent/vrije tijd
positie:……………………………………………………………………………………………………
rollen:……………………………………………………………………………………………………
Aan elke rol zijn ook grenzen verbonden. Wanneer je die rolgrenzen overtreedt, ervaren
anderen dat je niet gepast handelt volgens de verwachting die zij hebben van je rol.
Ook kunnen conflicten of verwarring ontstaan tussen rollen. Een rolconflict ontstaat wanneer
de ene persoon een andere opvatting heeft van de rol dan de andere persoon.
4.2.
Traditionele rolpatronen en emancipatie
Sarah gaat uit werken maar vervult ook thuis heel wat taken. We spraken eerder al van
traditionele rolpatronen en geslachtsrollen. Vandaag gaan vrouwen steeds vaker uit
werken en helpen mannen mee in het huishouden. De traditionele rolpatronen en
uitgesproken geslachtsrollen voor mannen en vrouwen zijn dus grotendeels doorbroken.
Onder invloed van heel wat feministische bewegingen vanaf de jaren zestig, is de
emancipatie van de vrouw een feit geworden. Vrouwen doen niet enkel meer het huishouden
maar kunnen hun eigen mogelijkheden ten volle ontplooien.
Emancipatie is het loskomen van sociale beperkingen, zodat je je ten volle kan ontplooien.
Maar de ongelijkheid is nog niet helemaal verdwenen en we zien, ook al is het in mindere
mate, nog steeds vaste rolpatronen voor mannen en vrouwen. Zoals we eerder al aangaven,
is het socialisatieproces hier grotendeels verantwoordelijk voor.
121
Opdracht: Licht onderstaande voorbeelden toe met de informatie uit deel 3 over
socialisatie en deel 4 over sociale rollen en sociale posities. Wat hebben deze voorbeelden
met socialisatie te maken? Welke sociale posities en rollen herken je?
1.
3.
1.
2.
3.
4.
2.
4.
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………
De overgang van afhankelijk van je ouders / opvoeders naar meer zelfstandigheid en het
dragen van verantwoordelijkheid heet het emancipatieproces. Als gevolg van je
ontwikkelende mogelijkheden kan je meer dingen zelfstandig aan. Dit is een
ontwikkelingsproces waarin ouders en adolescenten een andere rol ten opzichte van elkaar
gaan aannemen en er dus veranderingen in de omgang met elkaar zullen ontstaan. Dit is
een proces en geen welbepaald moment.
Emancipatie kunnen we omschrijven als: zelfstandigheid en verantwoordelijkheid
nastreven bij het inrichten van het eigen leven.
122
Opdracht: Vul het schema aan.
Wat kan jij nu al zelfstandig?
……………………………………………………………… .....….………………………………… .
Welke verantwoordelijkheden draag je nu al?
……………………………………………………………… .....….………………………………… .
Waarin is een volwassene zelfstandig?
……………………………………………………………… .....….………………………………… .
Welke verantwoordelijkheden draagt de volwassene?
……………………………………………………………… .....….………………………………… .
·
Kennen en kunnen:
- Je kan een aantal begrippen in verband met sociale rollen uitleggen.
- Je kan een aantal begrippen in verband met sociale rollen met voorbeelden illustreren.
5. In wiens belang?
Opdracht: Lees aandachtig onderstaande tekst en beantwoord de vragen.
Drie organisatoren van naziconcerten opgepakt
BRUSSEL - Drie kopstukken van de neonazi-organisatie Blood and Honour Vlaanderen zijn
gearresteerd wegens inbreuken op de antiracismewet. Een van hen was bij de verkiezingen in
2006 kandidaat voor Vlaams Belang.
Zevenhonderd neonazi-skinheads van de organisatie Blood and Honour waren afgelopen
weekend bij elkaar in een tent bij de IJzerhoeve in Diksmuide om er met een reeks concerten van
extreemrechtse groepen de dood van hun in 1993 overleden leider Ian Stuart Donaldson te
herdenken. Stuart was de zanger van de groep Skrewdriver en stichter van Blood and Honour.
Wat de neonazi's echter niet wisten, was dat er op hun feestje in Diksmuide undercover agenten
van de federale politie geïnfiltreerd waren. Het federaal parket had na de feiten in Bellegem de
beelden van Kuban in beslag genomen en een gerechtelijk onderzoek geopend.
De agenten stelden ook in Diksmuide verschillende inbreuken op de anti-racismewet vast. 'De
aanwezigen zongen naziliederen en brachten de Hitlergroet', zegt federaal magistraat Eric Van der
Sypt. De agenten waren in Diksmuide ook getuige van een concert van de Finse groep Mistreat,
een groep die op concerten vlaggen met hakenkruisen pleegt te hangen (zie foto).
Gisterochtend werden dan de drie Vlaamse organisatoren van de Blood and Honour-concerten uit
hun bed gelicht. De drie zijn goede bekenden in het extreemrechtse milieu.
De Standaard, 22 oktober 2008
123
Wie zijn de personen de opgepakt werden?
………………………………………………………………………………………………… .………
………………………………………………………………………………………………… .………
Waarom werden ze opgepakt?
…………………………………………………………………………………… …………….………
………………………………………………………………………………………………… .………
In dit onderdeel nemen we het begrip ‘belang’ onder de loep. Als we spreken over belangen
verwijzen we naar iets dat we waardevol en belangrijk vinden als persoon, groep/organisatie
of als maatschappij. We maken dus het onderscheid tussen individuele belangen,
groepsbelangen en maatschappelijke belangen. Maar een ‘belang’ is niet hetzelfde als een
‘waarde’. Bij waarden gaat het over iets dat je wil ‘zijn’, bijvoorbeeld eerlijk, oprecht, vrijgevig,
rechtvaardig, … .
Belangen zijn waardevolle dingen die je wil hebben of behouden, desnoods ten koste van
anderen.
De belangen van individuen, groepen en organisaties en de maatschappij durven wel eens
te botsen.
Opdracht: Welke belangen botsen er in ons voorbeeld? Kijk hierbij naar je antwoorden
op de vragen bij de tekst die je eerder al invulde.
……………………………………………………………………………………………………………
Wat willen ze hebben of behouden (zie definitie van ‘belangen’)?
……………………………………………………………………………………………………………
…………………… .……………………………………………………………………………………
Tine speelt in een muziekgroepje. Volgende zaterdag treedt ze met haar groepje op op het
verjaardagsfeestje van een goede vriend. Het optreden is al lang op voorhand afgesproken en
iedereen kijkt er enorm naar uit.
Maar gisteren ontdekte Tine dat haar favoriete muziekgroep op diezelfde zaterdag een concert geeft
in het Sportpaleis. Er zijn nog maar enkele kaarten beschikbaar. Tine droomde er al zo lang van om
naar een concert van deze groep te gaan. Maar als ze een kaart koopt voor dit concert kan ze zelf niet
optreden op het verjaardagsfeest.
Ze spreekt de andere leden van het muziekgroepje erover aan en hoopt dat ze haar zullen begrijpen.
Natuurlijk is niet iedereen even blij met de aankondiging van Tine. Want wie zal haar vervangen als ze
naar het concert in het Sportpaleis gaat?
124
Opdracht: Wiens belangen botsen hier? Geef uitleg.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Geef zelf nog twee voorbeelden van botsende belangen (individuele belangen,
groepsbelangen of maatschappelijke belangen). Kijk hiervoor naar de actualiteit en naar je
vrije tijdsbestedingen.
Actualiteit:………………………………………………………………………………………………
…………………… .……………………………………………………………………………………
Vrije tijd: ……………………………………………… ……………………………………………… .
………………………………………………………………………………………………… .………
Belangen zijn een ingewikkeld geheel van doelen, waarden, verlangens, verwachtingen
en andere overtuigingen en neigingen waarop de ene mens zal reageren en de andere mens
niet. In het dagelijkse leven zijn we gewend belangen ruimtelijk te zien als het gebied
waarover onze zorgen zich uitstrekken en dat we willen behouden of vergroten of als een
positie die we willen beschermen of bereiken. We zien anderen vaak als ‘bedreiging’ en
komen vrij makkelijk tot een verdedigende of aanvallende houding die erop gericht is onze
positie te behouden of te verbeteren. We kunnen belangen onderverdelen in individuele,
groeps- of maatschappelijke belangen.
Individuele belangen zijn de eigen, persoonlijke belangen van een persoon.
Groepsbelangen zijn de gemeenschappelijke belangen waarvoor een groep is opgericht.
Een groep kan opgericht zijn met het doel de individuele belangen van de leden te
verdedigen of kan opgericht zijn om het algemeen belang te verdedigen.
Een algemeen of maatschappelijk belang is een belang dat iedereen zich zou kunnen
aantrekken, en dat als gevolg daarvan niet persoonlijk is.
Opdracht: Ga in het onderstaande artikel na welke partijen (organisaties) betrokken
zijn. Bepaal welke belangen er meespelen en deel deze in volgens individuele, groeps- of
maatschappelijke belangen.
125
Contract moet drankgebruik jongeren terugdringen
In Nederland moet een contract tussen ouders en hun kinderen ertoe leiden dat jongeren op latere
leeftijd pas gaan drinken. In het contract beloven ouders hun kinderen geen alcohol aan te bieden.
Jongeren beloven zich voorlopig van alcoholische dranken te onthouden. De campagne van het
Trimbos Instituut werd in Almere gelanceerd.
Het instituut hoopt met 'het Alcohol Nee Contract' meer begrip te kweken bij ouders en kinderen. Ook
moet het een middel zijn om alcoholgebruik bespreekbaar te maken. Het Trimbos Instituut gaat op
middelbare scholen ouderavonden verzorgen, zodat mensen met vragen begeleiding kunnen krijgen.
Volgens het Trimbos Instituut spelen ouders een sleutelrol bij het alcoholgebruik van hun kinderen.
Het eerste slokje alcohol drinken kinderen veelal thuis en dat verlaagt de drempel om te drinken, aldus
het instituut. Gemiddeld 1,6 jaar na het eerste glas alcohol is een kind voor het eerst dronken, blijkt uit
onderzoek. (belga/jv)
18/05/08 17u07 - De Persgroep Publishing. De Morgen. Alle rechten voorbehouden.
Welke partijen of organisaties zijn betrokken:
…………………………………………………………… .........………………………………………
Individuele belangen:
…………………………………………………………… .........………………………………………
………………………………………………………………………………………………… .………
Groepsbelangen:
…………………………………………………………… .........………………………………………
………………………………………………………………………………………………… .………
Maatschappelijke belangen:
…………………………… ……………………………… .........………………………………………
………………………………………………………………………………………………… .………
·
Kennen en kunnen:
- Je kan verhoudingen tussen individuele belangen, groepsbelangen en maatschappelijke
belangen in voorbeelden herkennen.
126
6. De samenleving vormt ons en wij vormen de samenleving.
Wij zijn producten van onze samenleving. We zijn lid van groepen en organisaties die
gevormd worden door de maatschappij waarin ze bestaan. Zij geven ons waarden en
normen door en beïnvloeden ons gedrag. Dat stelden we eerder al vast.
Maar deze beïnvloeding werkt in twee richtingen. Wij beïnvloeden zelf ook de samenleving
waarin we leven. Kijk maar naar onderstaande voorbeelden.
Dertig per uur nabij scholen
Speciaal bord moet automobilisten op gevaar wijzen
Senaatscommissie unaniem voor 30 km/u rond scholen
BRUSSEL -- In de buurt van een school mogen auto's straks nog maar dertig kilometer per uur rijden.
Tenminste, 's morgens en 's namiddags, als de kinderen er in- en uitlopen. Dat stelt SP-senatrice
Kathy Lindekens voor.
Veel scholen liggen langs drukke invalswegen en op plaatsen waar nooit een zone 30 zal komen'',
zegt Kathy Lindekens. ,,Daar verhindert bijvoorbeeld het openbaar vervoer de aanleg van
verkeersdrempels. Dit wetsvoorstel moet ervoor zorgen dat het verkeer er toch traag rijdt.''Het voorstel
van Lindekens legt een snelheidsbeperking op van dertig kilometer per uur in elke schoolomgeving.
Naast de bekende borden die een schoolomgeving aanduiden - het driehoekig bord met kindjes met
een boekentas - komt er een aanvullend bord dat een snelheidsbeperking oplegt.
Dat bord geeft ook aan wanneer die snelheidsbeperking geldt.
Lindekens denkt bijvoorbeeld aan twee uur 's morgens en twee uur 's namiddags. Ook tijdens de vooren naschoolse opvang moet de snelheidsbeperking gelden. ,,De gevaarlijkste momenten zijn niet
wanneer dichte drommen kinderen van of naar school gaan. Een halfuur of een uur later is het veel
gevaarlijk. Want dan komen de kinderen druppelsgewijs buiten en zijn ze veel minder zichtbaar.''
Het nieuwe verkeersbord moet in het straatbeeld zichtbaar zijn vanaf het schooljaar 2001-2002.
De Standaard 21 juni 2000
De verkeersproblematiek en de bijkomende regels in verband met snelheidsbeperkingen
blijven een actueel thema. De invoering van de ‘Zone 30’ rond scholen was hier een zeer
belangrijke stap die er kwam op initiatief van een lid van de Senaat.
Opdracht: Bespreek bij het bovenstaande voorbeeld de invloed van de mens op de
samenleving.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………… .………
127
iPod is product van het jaar
BRUSSEL - De lezers van De Standaard hebben de iPod, de mp3-speler van Apple, verkozen tot
,,product van het jaar 2004''. Maar ook de memory stick viel sterk in de smaak.
In de kerstweek lanceerde De Standaard , in samenwerking met de Stichting Marketing, voor de
tweede keer de verkiezing van ,,het product van het jaar''. Een groep experts uit de media- en
marketingwereld stelde daartoe samen met de redactie een longlist van 25 producten op, waaruit de
deelnemers aan het Congres van de Stichting Marketing begin december een shortlist van vijf
genomineerden verkozen. Daaruit konden onze lezers dan ,,het product van het jaar 2004'' kiezen.
De iPod, een van de eerste mp3-spelers met een interne harde schijf, haalde het met 931 stemmen.
De mp3-speler, die ondertussen al aan zijn vierde versie toe is, is in de loop der jaren amper
veranderd: een strakke rechthoek, met aan de voorkant een afleesscherm en een bedieningswiel met
vijf drukknoppen.
Goede tweede was de memory stick die 783 stemmen behaalde. Het geheugenstaafje is een
draagbaar geheugen ter grootte van een aansteker, waar elke computerleek mee overweg kan. Het
beantwoordt aan de vraag om bestanden gemakkelijk over te zetten van de ene pc naar de andere.
Daarna volgden het draadloos internet, de draadloze gps en de compacte krant. Ook dit jaar won
technologische vernieuwing het van pure productinnovatie. Vorig jaar verkozen de lezers van De
Standaard de digitale camera tot ,,product van het jaar 2003''.
De Standaard 15 januari 2005
Opdracht: De wereld ziet er vandaag helemaal anders uit dan 50 of zelfs 10 jaar
geleden. In welke mate beïnvloeden technologische innovaties onze samenleving? Gebruik
hiervoor de voorbeelden uit het artikel.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Geef zelf nog twee voorbeelden van de manier waarop de mens de samenleving beïnvloed
heeft. Denk hierbij bijvoorbeeld eens aan de geschiedenislessen, de medische wereld, de
media,… . Ons leven en de wereld zouden er heel anders uitzien indien deze beïnvloeding
er niet geweest was.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Psychologen nemen aan dat men het zelfbeeld kan opsplitsen in een aantal deelvlakken:
sociaal, emotioneel, cognitief en fysiek. We gaan in op één ervan, het sociale zelfbeeld. Dit
ontstaat door de interactie (=wisselwerking of wederzijdse beïnvloeding) met betekenisvolle
personen in je omgeving. Het is het beeld dat je hebt over de manier waarop je omgaat met
anderen en het beeld dat je hebt over hoe de anderen jou zien.
De mens leeft in gemeenschap, maakt deel uit van groepen en organisaties, en is dus een
sociaal wezen. Al zijn individuele handelingen worden vermaatschappelijkt. Dit betekent dat
mensen met elkaar omgaan, elkaar opzoeken als ze zich alleen voelen, hulp zoeken of hulp
geven als een ander die nodig heeft, enz. Deze vormen van sociale omgang noemt men
interactie.
128
Opdracht: In onderstaand schema staan een aantal situaties beschreven waarin
mensen met elkaar omgaan. Vul per geval in waarom ze dit doen. Probeer in een paar
woorden te omschrijven hoe de sfeer is in dat geval.
. Gevallen van interactie tussen Reden/ waarom?
mensen
Sfeer/gevoel
1. Cipier met gevangene
Dwang, triest, verdriet, …
Beroepsmatig,
functioneel
2. Een klant bij de bakker
3. Twee soldaten in loopgraaf
4. Treinreizigers die samen
naar het werk pendelen
5. Twee mensen in slaapkamer
6. Renners in wielerwedstrijd
Mensen leven niet alleen in en van persoonlijke relaties: elk van hen ook heeft een plaats in
diverse groepen of organisaties binnen de samenleving.
·
Kennen en kunnen:
- Je kan de wederzijdse beïnvloeding van individu en samenleving bespreken aan de
hand van voorbeelden.
129
Begrippenlijst
4 V's
Actief luisteren
Activering
Adolescentie
Algemeen belang
Algemene jeugdzorg
Amish
Angst voor vreemden
Attitude
Autisme
Autonomie
Basisvertrouwen
Behoefte
Belangen
Bemiddelingscommissie
Bevestiging
Bijzondere jeugdzorg
Boodschap
Collectiviteit
Comité voor Bijzondere jeugdzorg (CLB)
Communicatie
Decoderen
Eenoudergezin
Emancipatie
Emancipatieproces
Encoderen
Erikson
Extern rolconflict
Feedback
Formele organisatie
Gedrag
Gedrag
Gehechtsheidsrelatie
Generativiteit
Gerechtelijke hulpverlening
Geslachtsrol
Gezin
Groeien
Groep
Groepsbelangen
Identiteit
Identiteitsontwikkeling
Identiteitsverwarring
ik-boodschap
Imperatief
Incitatief
Indicatief
Individuele belangen
Informele organisatie
Initiatief
Interactie
Intern rolconflict
Interpretaties
Intimiteit
Isolement
Jeugdrechtbank
Kanaal
Kinderarbeid
Kindermishandeling
Kinderoffers
Kinderrechten
Kinderrechtencommissariaat
Kritiek
Leren
Lichamelijkheid
Losmakingsproces
Luisterdoel
Magerzucht
Mantelzorg
Maslow
Massacommunicatie
Menselijke ontwikkeling
Midlifecrisis
Minderwaardig
Mogelijke zelfbeeld
Morele ontwikkeling
Morele waarden
Motivatietheorie
Normen
Nucleair gezin
Ontvanger
Ontwikkelen
Ontwikkelingsfasen
Ontwikkelingstaken
Organisatie
Peergroepen
Persoonlijke communicatie
Persoonlijke voorkeur
130
Persoonlijkheid
Persoonlijkheidskenmerken
Persoonlijkheidsontwikkeling
Probleemgedrag
Puberteit
Reactie
Referentiepunt
Relatie
Relatiewens
Rijpen
Rolgrenzen
Rolpatroon
Rolverwarring
Ruis
Schaamte en twijfel
Scheidingsangst
Schuld
Seksualiteit
Sociaal zelfbeeld
Sociale Categorie
Sociale positie
Socialisatie
Socio-culturele factoren
Stagnatie
Togetherness situation
Universele verklaring voor de rechten van het kind
Universele waarden
Vaardigheden
Vaardigheid
Verwaarlozing
Verwenning
Vijf universele ontwikkelingstaken
Volwassenheid
Vraatzucht
Vrijwillige hulpverlening
Waarden
Wantrouwen
Werkelijke zelfbeeld
Wolfskinderen
Zelfbeeld
Zelfperceptie
Zelfwaardering
Zender
Zorgverzekering
131
132
Bibliografie
1. Boeken
Brysbaert, M. (2001). Psychologie, Een Inleiding. Academia Press: Gent.
Coeman (J.), De Man (L.), De Boeck (X.). Gedragswetenschappen 1 – Groeien &
Veranderen. Antwerpen, De Boeck, 2006, 279 P.
Coeman (J.), De Man (L.), De Boeck (X.). Gedragswetenschappen 2 – Mijn Relaties.
Antwerpen, De Boeck, 2006, 293 P.
Coeman (J.), De Man (L.), Janssens (G.). Gedragswetenschappen 3 – Identiteit. Antwerpen,
De Boeck, 2004, 261 P.
Coeman (J.), De Man (L.), Janssens (G.). Gedragswetenschappen 4 – Diversiteit.
Antwerpen, De Boeck, 2004, 276 P.
Coeman, J., De Man, L. & De Boeck, X. (2006). Leerboek Gedragswetenschappen 1 –
Groeien En Veranderen. Voor Het Eerste Jaar Van De Tweede Graad Humane
Wetenschappen. Uitgeverij De Boeck: Antwerpen.
Coeman, J., De Man, L., De Boeck, X. (2006). Gedragswetenschappen. Mijn Relaties.
Antwerpen: Uitgeverij De Boeck.
Cuyvers, G. (2000). Gedrag Als Menselijke Ervaring. Wolters – Plantijn: Deurne.
Daniëls (T.). Gedragswetenschappen 3. Mechelen, Wolters Plantyn, 2008, 55 P.
Daniëls (T.). Gedragswetenschappen 4. Mechelen, Wolters Plantyn, 2005, 43 P.
De Brabander (A.), Lombaert (P.). Sociologie 1. Uitgeverij De Boeck, 2003, P. 159.
De Jager, H. & Mok, A. (1994). Grondbeginselen Der Sociologie: Gezichtspunten En
Begrippen. Leiden: Stenfert Kroese.
De Jager, H., Mok, A.L. & Sipkema, G. (2004). Grondbeginselen Der Sociologie. Groningen:
Wolters-Noordhoff.
De Man L., De Boeck X. (2006). Mijn Wereld En Ik, Gedragswetenschappen 1. Antwerpen:
De Boeck.
De Man, L. & Janssens, G. (1999). Psychologie Deel 2. De Sikkel: Oostmalle.
De Man, L., De Boeck, X. (2005). Gedragswetenschappen. Samen Leven. Antwerpen:
Uitgeverij De Boeck.
De Wit, J., Van Der Veer, G. & Slot,N.W. (1999). Psychologie Van De Adolescentie:
Ontwikkeling En Hulpverlening. Baarn: Uitgeverij Intro.
Desnerck (G.), Vanderstraeten (A.), Verbruggen (A.). Praktisch Basisboek Sociologie: De
Sociologische Verbeelding: Visie En Vizier. Antwerpen, De Boeck, 2005, 210 P.
Elchardus, M. (2007). Sociologie, Een Inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux
133
Gordon, T. (1995). Luisteren Naar Kinderen. De Nieuwe Methode Voor Overleg In Het
Gezin. Baarn: Uitgeversmaatschappij Tirion.
Hendrix, H. (1996). Werkboek Sociologie. Baarn: Uitgeverij H. Nelissen.
Hoeksema, K.J. & Van Der Werf (1996). Sociologie Voor De Praktijk. Bussum: Uitgeverij
Coutinho.
Jaspers, T. (1992). Basisbegrippen Uit De Sociologie. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Kooistra, J. & Van Mourik, I. (1997). Leefvormen, Identiteit En Socialisatie: Van Klassiek
Gezin Tot Postmodern Samenleven. Utrecht: Uitgeverij Lemma Bv
Lammers, C.; Mijs, A. & Van Noort, W. (2000). Organisaties Vergelijkenderwijs: Ontwikkeling
En Relevantie Van Het Sociologisch Denken Over Organisaties. Utrecht: Het Spectrum.
Lansdown, R. & Walker, M. (1992). Het Opgroeiende Kind: Van Geboorte Tot Adolescentie.
Utrecht: Uitgeverij Kosmos.
Lombaert, P. (1996). Sociologie: Deel 1. Oostmalle: Uitgeverij De Sikkel.
Lombaert, P. (1997). Sociologie 1 En 2. De Sikkel: Oostmalle.
Matthijs, K. (1998). Het Gezin: Feiten-Vragen-Toekomst. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
Mönks, F. & Knoers, A. (1994). Ontwikkelingspsychologie. Inleiding Tot De Verschillende
Deelgebieden. Van Gorcum: Assen.
Oomkes, F.R. (2001). Communicatieleer. Meppel: Boom.
Roediger, H.L., Capaldi, E.D., Paris, S.G., Polivy, J. & Herman, C.P. (2004). Een Inleiding:
Psychologie. Academia Press: Gent.
Verhofstadt – Denève (1995). Handboek Ontwikkelingspsychologie. Grondslagen En
Theorieën. Bohn Stafleu Van Loghum: Diegem.
Verhofstadt – Denève (1998). Adolescentiepsychologie. Garant: Leuven.
Verhofstadt-Denève, L., Van Geert, P. & Vyt, A. (1995). Handboek
Ontwikkelingspsychologie: Grondslagen En Theorieën. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Verhulst, F.C. (2005). De Ontwikkeling Van Het Kind. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
Vincke, J. (2004). Sociologie: Een Klassieke En Hedendaagse Benadering. Gent: Academia
Press.
Vranken, J. & Henderickx, E. (2004). Het Speelveld En De Spelregels: Een Inleiding Tot De
Sociologie. Leuven: Acco.
Zuidnederlandse Uitgeverij N.V. De Grote Encyclopedie Voor De Jeugd. Aartselaar
134
2. Artikels.
De Ruyck, J. (2008, 16 december). Ook Vlaamse bladen werken foto’s bij, maar met mate.
Pukkeltjes of koortsblaasje halen we weg. Het Nieuwsblad.
3. Strips.
Browne, C. (2008). Hagar de verschrikkelijke. Uit de Standaard.
Davis, J. (1999). Garfield. Pocket 1. Utrecht: A.W. Bruna Uitgevers B.V..
Davis, J. (1999). Garfield. Pocket 10. Utrecht: A.W. Bruna Uitgevers B.V..
Groening, M. (1995). The Simpsons. 1. De Simpsonsberg. 2. Airhostessen. Gent: De
Stripuitgeverij.
Groening, M. (1998). The Simpsons. 1. Censuur smaakt zuur. 2. Sideshow Simpsons. Gent:
De Stripuitgeverij.
Hergé (1947). De avonturen van Kuifje. De scepter van ottokar. Casterman.
Hergé (1953). De avonturen van Kuifje. Raket naar de maan. Casterman.
Merho (1991). Kiekeboe. Met de Franse slag. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Merho (1992). Kiekeboe. De straf van Sint Tetis. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Merho (1993). Kiekeboe. De zoete regen.. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Merho (1995). Kiekeboe. Het goede doel. De methode Matopeh. Standaard Uitgeverij.
Vandersteen, W. (1976). Suske en Wiske. Twee toffe totems. Antwerpen: NV Scriptoria.
Vandersteen, W. (1988). Suske en Wiske. De wervelende waterzak. Antwerpen: Standaard
Uitgeverij.
Vandersteen, W. (1989). Suske en Wiske. Sagarmatha. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Vandersteen, W. (1992). Suske en Wiske. De scherpe Schorpioen. Antwerpen: Standaard
Uitgeverij.
Vandersteen,W. (1994). Suske en Wiske. Tokapu Toraja. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Vandersteen, W. (1997). Suske en Wiske. Tex en Terry. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Vandersteen, W. (1998). Suske en Wiske. De rebelse Reinaert. Antwerpen: Standaard
Uitgeverij.
Vandersteen, W. (1998). Suske en Wiske. De mompelende mummy. Antwerpen: Standaard
Uitgeverij.
Vandersteen, W. (2000). Suske en Wiske. Papa Razzi. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Vandersteen, W. (2000). Suske en Wiske. De kernmonsters. Antwerpen: Standaard
Uitgeverij.
135
4. Internet.
About.com (n.d.). Erikson's Theory of Psychosocial Development. Geraadpleegd op 4
november 2008.
URL: http://psychology.about.com/od/theoriesofpersonality/a/psychosocial.htm
Verzet tegen kinderarbeid. Geraadpleegd op 11 november 2008.
URL: http://entoen.nu/po/kinderarbeid
Het Laatste Nieuws (2008, 29 september). Bevrijde kindsoldaten opnieuw gerekruteerd in
Congo. Geraadpleegd op 11 november 2008
URL: http://www.hln.be/hln/nl/960/Buitenland/article/detail/433106/2008/09/29/Bevrijde-kindsoldaten-opnieuw-gerekruteerd-inCongo.dhtml
InfoNu.nl (n.d.). De Amish: oude regels en gebruiken. Geraadpleegd op 11 november 2008;
URL: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/religie
Kindengezin (n.d.). Ontwikkeling: sociaal-emotionele ontwikkeling. Geraadpleegd op 11
november 2008.
URL: http://www.kindengezin.be/KG/Themas/Ontwikkeling/socemotionelewontwik
Nederlands Jeugdinstituut (n.d.). Kindermishandeling. Geraadpleegd op 27 oktober 2008.
URL: http://www.nji.nl/
Vlaamse organisatie voor mensenrechteneducatie (n.d.). RECHT-vaardig, menswaardig:
Kinderarbeid. Geraadpleegd op 11 november 2008.
URL: http://www.vormen.org/Rechtvaardig/Kinderarbeid.html
Ikhelpje.punt.nl.
URL: http://ikhelpje.punt.nl/index.php?r=id=339005&tbl_archief=0
Website VVKSO
URL: http://humanewetenschappen.vvkso.be
Oren om te horen.
URL: http://www.orenomtehoren.nl/index.php?sid=19
Pedagogische Begeleidingsdienst Gemeenschapsonderwijs. Bundel voor leerkrachten. Goed
gezien.
URL: http://pbd.gemeenschapsonderwijs.net-/humanewetenschappen/tweedegraad/leraren/goed_gezien_lkr.doc
Pedagogische Begeleidingsdienst Gemeenschapsonderwijs. Bundel voor leerlingen. Goed
gezien.
URL: http://pbd.gemeenschapsonderwijs.net-/humanewetenschappen/tweedegraad/leerlingen/goed_gezien_lln.doc
Veldhoen A. Slideshow
URL: http://www.slideshare.net/A.Veldhoen/psychologie-de-hoofdzaak-waarnemen-presentation/
136
Wikipedia
URL: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tastzin
Bodycom (n.d.). Lichaamstaal en cultuur. Geraadpleegd in december 2008.
URL: www.lichaamstaal.com/lichaamstaal.html?cultuur.html
Vlaamse Vereniging Autisme (n.d.). Wat is autisme. Geraadpleegd in december 2008.
URL: http://www.autismevlaanderen.be/info/autisme/wat/index.asp
Wouters, M. (2005). Wolfskinderen: voer voor wetenschappers. Geraadpleegd in december
2008.
URL: http://pedagogiek.net/content/artikel.php?contentID=983&subname=Opvoeding&sectieNR=1&&rubriekID=2
Wordpress (2008). Soorten relaties. Geraadpleegd in december 2008.
URL: http://nl.wordpress.com/tag/soorten-relaties/
De Standaard
URL: www.standaard.be
5. Stuurgroep Humane Wetenschappen DPB Gent.
137
Download