Universiteit Gent DPB Gent SLO Politieke en Sociale wetenschappen Eef Rombaut Vakdidactiek Academiejaar 2008-2009 Bart Broidioi Ellen Haerens Prof. Dr. P. De Meyere “Theorie –en oefenbundel Gedragswetenschappen voor neveninstromers derde graad Humane Wetenschappen” Evie Ghysdael G31 Lieven Goes G32 Guido Willaert G33 Maja Van Der Bracht G41 Isolde van Eenooghe G42 Anneleen Vermeire G43 1 Woord vooraf Beste leerling, Om de overstap naar de derde graad Humane Wetenschappen voor jou wat makkelijker te maken, hebben we een bundel samengesteld. Deze bundel bevat beknopt de thema’s die we in de tweede graad in de vakken cultuur –en gedragswetenschappen gezien hebben. Het is de bedoeling dat je aan de hand van de theorie en oefeningen in deze bundel een algemeen beeld krijgt van wat we tot nu toe gezien hebben. Op deze manier kun je met voldoende voorkennis je medeleerlingen vergezellen in het 5de jaar Elk onderdeel (zie inhoudstafel) bestaat uit enkele theoretische kernbegrippen afgewisseld met een aantal opdrachten en toepassingen. De oefeningen worden met dit symbool aangeduid. Met behulp van de theorie in de kaders kan je deze oefeningen oplossen. Het is de bedoeling dat je de kaders zo aandachtig mogelijk leest en de oefeningen zo goed mogelijk oplost. Aan het eind van de bundel volgt namelijk een multiple-choice test die je kennis over dit thema zal testen. Deze vragen peilen vooral naar het correct toepassen van de kernbegrippen. Wanneer je nog meer informatie wil over een bepaald onderwerp kan je de bibliografie raadplegen. Veel succes! __________________________________________________________________________ Naam: Beschrijf kort je schoolloopbaan (bv.: richting, school, moeilijkheden, succeservaringen,...): Beschrijf het verloop van een gemiddelde week: Beschrijf je leer –en studiehouding thuis en op school: Je motivatie om te kiezen voor Humane Wetenschappen is: 2 Inhoudstafel G 31: Het kind in de samenleving 1. De ontwikkeling van het kind. 1.1 Hoe kinderen ontwikkelen. 1.2 De psychosociale ontwikkeling van het kind. 2. Verbondenheid vs. Verzelfstandiging. 2.1 De babytijd. 2.2 De peutertijd. 3. Verwennen en verwaarlozen. 4. Het bedreigde kind. 4.1 Kindermishandeling. 4.2 Kinderoffers. 4.3 Kinderarbeid. 5. De rechten van het kind. 5.1 Universele rechten van het kind. 5.2 Kinderrechten in België. 6. De positie van kinderen in de samenleving. 7. Jouw plaats in de samenleving. 7.1 Aantal kinderen. 7.2 Gezinstypes. G 32: De ontwikkeling van de adolescent. 1. De ontwikkeling van kind naar adolescent. 1.1 De menselijke ontwikkeling. 1.2 De persoonlijkheid. 1.3 De ontwikkeling van het zelfbeeld. A. Wat is het zelfbeeld? B. Soorten zelfbeelden. C. Ontstaan van het zelfbeeld. D. Invloed van het zelfbeeld op het gedrag. 2. De adolescentie als levensfase. 2.1 Begripsomschrijving. 2.2 Adolescentie als ontwikkelingsfase. A. Ontwikkelingstaken van de adolescent. B. Psychosociale theorie van Erikson: identiteit versus identiteitsverwarring. 3. Probleemgedrag bij jongeren. 3.1 Probleemgedrag bij jongeren: begripsomschrijving. 3.2 Mechanismen bij probleemgedrag. 3.3 Hulpverlening. A. Algemene en bijzondere jeugdzorg. B. Vrijwillige en gerechtelijke hulpverlening. 3 G 33: Levenslang ontwikkelen. 1. De volwassenheid, een referentiepunt. 1.1 Volwassenheid, een referentiepunt. 1.2 Alle macht aan de volwassenen. 1.3 Maar wat is dat, volwassen zijn? 1.4 Volwassen ben je pas als je 26 bent. 2. De theorie van Erikson over volwassenheid. 2.1 Drie cases. 2.2 De jong-volwassene (20-30): intimiteit en isolement. 2.3 De volwassene (30-55): generativiteit en stagnatie. 2.4 De midlifecrisis. 3. Volwassenheid, een periode van groei. 3.1 Volwassenheid, een biologisch begrip. 3.2 Volwassenheid: niet alleen een periode van biologische groei. 4. De ouderdom, een periode met grenzen en groei. 4.1 Drie interviews. 4.2 Verschillende groepen senioren (Knack, 28.03.01) 4.3 De oudere mens en de biologische grenzen/groei. 4.4 De oudere mens en de intellectuele grenzen/groei. 4.5 De oudere mens en de sociale grenzen/groei. 4.6 De oudere mens en de psychologische grenzen/groei. 4.7 Grootouders zijn wijs, volgens filosoof K. Raes. 4.8 Efficiëntere hersenen. 4.9 De oudere mens en de seksualiteit. 4.10 Prof. Vuylsteek over ziektes bij bejaarden. 4.11 Toon aan dat biologische, psychologische en sociale evoluties elkaar beïnvloeden 5. De theorie van Erikson over de oudere mens. 6. Ouderen en hun emancipatieverlangen. 7. Oud zijn en stereotypering. 7.1 Het stereotype beeld. 7.2 Gevolgen van de negatieve beeldvorming. 8. Tussen autonomie en zorgbehoevendheid. 8.1 Graag autonoom. 8.2 Thuiszorg. 8.3 Aanpassingen aan de woning. 8.4 Slechts een beperkte groep in een instelling. 4 G 41: Interactie en gedrag. 1. Interactie. 1.1 Wat is interactie? 1.2 Componenten van interactie. 1.3 Gedrag als gevolg van interactie en betekenisgeving. A. Hoe kunnen we gedrag verklaren? 2. De waarneming. 2.1 De rol van zintuigen. A. Het gezichtsvermogen. B. Het gehoor. C. Tastzin. D. Reukzin. E. Smaak. F. Kinesthesie en evenwichtsgevoel. G. Samenspel tussen meerdere zintuigen. 2.2 Invloed van context op perceptie. 2.3 Waarneming van persoonlijkheidskenmerken. A. Eerste indruk. B. Causale attributie. C. Stereotypering. D. Vooroordelen. E. Categorisering. 3. Emoties. 3.1 Wat zijn emoties? 3.2 Functies van emoties? 3.3 Behoeften. G 42: Relaties. 1. Communicatie. 1.1 Het communicatieproces. 1.2 Interpersoonlijke communicatie (& massacommunicatie) (G4201) 1.3 De invloed van socio-culturele factoren 1.4 Communicatie vaardigheden. A. Ik kan actief luisteren. B. Ik kan omgaan met kritiek. C. Ik kan ik-boodschappen geven. 2. Relaties. 2.1 Noodzaak van relaties. 2.2 Soorten relaties. 2.3 Een psycho-sociaal model. 2.4 Lichamelijkheid. 5 G 43: Individu en organisaties. 1. Wat zijn organisaties? 1.1 Organisaties. 1.2 Formele en informele organisaties. 1.3 De basis van organisaties: groepen. 2. Soorten organisaties. 2.1 Voorbeelden van formele en informele organisaties. 2.2 Er bestaan ook heel wat variaties binnen deze verschillende soorten organisaties. A. De school. B. Het gezin. C. Andere organisaties. 3. Socialisatie. 3.1 Wat is socialisatie? 3.2 Door welke groepen en organisaties worden we gesocialiseerd? A. Het gezin. B. De school. C. De media. D. Groepen waar je lid van bent. 4. Sociale posities en sociale rollen. 4.1 Posities, rollen en rolconflicten. 4.2 Traditionele rolpatronen en emancipatie. 5. In wiens belang? 6. De samenleving vormt ons en wij vormen de samenleving. 6 G 31: Het kind in de samenleving. 1. De ontwikkeling van het kind. 1.1 Hoe kinderen ontwikkelen. Ook al zijn de individuele verschillen tussen kinderen en mensen groot, toch doorloopt elk van ons dezelfde fasen in zijn/haar ontwikkeling. Kinderen ontwikkelen op 4 verschillende manieren: · · lichamelijk psychisch verandering in lichaamsbouw en ontwikkeling van de zintuigen - ontwikkelen van kennis, geheugenopdrachten en problemen oplossen - ontwikkelen van emoties · · sociaal moreel leren omgaan met anderen ontwikkeling van waarden Opdracht: Plaats bij elk voorbeeld de juiste vorm van ontwikkeling. Vriendschap sluiten Smaken van zout Leren delen Leren lezen en schrijven Jaloezie voor het eerst ervaren Leren gehoorzamen Leren rechtop lopen 1.2 De psychosociale ontwikkeling van het kind Volgens de ontwikkelingspsycholoog Erikson doorloopt de mens tijdens zijn ontwikkeling achtereenvolgens 8 fasen. Vijf van de acht ontwikkelingsfasen doorloop je tijdens de kindertijd; de drie laatste tijdens de volwassenheid. In het onderstaande schema kun je zien op welke leeftijd je welke fase doorloopt. 7 Leeftijd Psychosociale crisis babyleeftijd (0-1 jaar) vertrouwen vs. wantrouwen vroege kinderjaren (1-3 jaar) autonomie vs. schaamte en twijfel kinderjaren (3-5 jaar) initiatief vs. schuld schoolleeftijd (6-12 jaar) handvaardigheid vs. minderwaardigheid adolescentie (+/- 13-20 jaar) identiteit vs. identiteitsverwarring eerste volwassenheid (+/- 20-30 intimiteit en solidariteit vs. jaar) isolement Erik Erikson werd geboren te Frankfurt in 1902. Hij was een invloedrijk psycholoog en psychoanalist. Vooral zijn theorie over de psychosociale ontwikkeling van het kind maakte hem wereldberoemd. Hij stierf in 1994 in de Verenigde Staten. volwassenheid (+/- 30-65 jaar) generativiteit vs. stagnatie rijpheid (+/- 65 jaar) integriteit vs. wanhoop In elke fase moet je door een bepaalde ‘crisis’ heen. Het kind moet een soort conflict oplossen tussen twee tegengestelde componenten. De sociale omgeving speelt daarbij een belangrijke rol: in elke fase gaat het kind andere menselijke relaties aan. Het gaat immers om de ‘psychosociale’ ontwikkeling: de mens ontwikkelt in samenspel met zijn omgeving. Los je het conflict goed op, dan doe je de nodige krachten op om de volgende crisis op te lossen en kan je uiteindelijk een stabiele identiteit ontwikkelen. Los je het conflict niet goed op, dan zul je daar in je latere levensfase last van ondervinden. In welke fase bevind jij je nu? Kun je een voorbeeld geven uit je eigen leefwereld van de psychosociale crisis die bij jouw leeftijd hoort? Leg ook uit waarom dit voorbeeld bij deze fase hoort. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… We bekijken de vijf fasen van de kindertijd van naderbij. 1. Vertrouwen versus wantrouwen (0-1 jaar) Voor een gezonde ontwikkeling is het noodzakelijk dat het kind in het eerste levensjaar een basisvertrouwen ontwikkelt in zijn ouders en zijn omgeving. Dit vertrouwen ontstaat doordat het kind wordt verzorgd, eten krijgt, warmte en liefde ontvangt, wordt vastgehouden en gekoesterd, enz. Wordt het kind echter niet goed verzorgd, of ontvangt het weinig liefde en affectie, dan ontstaat bij het kind een gevoel van wantrouwen. 8 2. Autonomie versus schaamte & twijfel (1-3 jaar) In deze fase ontwikkelt het kind belangrijke lichamelijke vaardigheden zoals eten, zich aankleden en zindelijk zijn. Het kind gaat op ontdekkingstocht en wordt een stukje zelfstandig of autonoom. Anderzijds leert het dat er grenzen zijn en beseft het dat hij/zij soms hulp nodig heeft van de ouders. Wordt het conflict niet goed opgelost, dan kunnen bij het kind gevoelens van schaamte en twijfel ontstaan. 3. Initiatief versus schuld (3-5 jaar) In dit stadium neemt de autonomie van het kind verder toe. Kinderen tonen initiatief, gebruiken hun fantasie en beleven veel plezier aan de vaardigheden of kennis die ze beheersen. Maar het kind heeft ondertussen ook een geweten ontwikkeld: verboden en straf van de ouders zijn bij het kind een innerlijke stem geworden. Dit leidt tot een conflict: enerzijds wil het kind alles zelf ontdekken en initiatief nemen, anderzijds is het bang voor straf en/of heeft het last van schuldgevoelens. 4. Handvaardigheid versus minderwaardigheid (6-12 jaar) De schooljaren staan in het teken van de vele nieuwe vaardigheden die men op school leert: kinderen leren rekenen, schrijven, sporten, enz. Kinderen scheppen plezier in al die nieuwe vaardigheden en hechten veel belang aan de erkenning die ze krijgen van anderen voor wat ze kunnen. Maar ze worden ook geconfronteerd met hun beperkingen. Het gevaar bestaat dat kinderen zich in deze fase minderwaardig gaan voelen. Bijvoorbeeld omdat er te veel van hen wordt verwacht of omdat ze onvoldoende op de school zijn voorbereid. 5. Identiteit versus identiteitsverwarring (+/- 13-20 jaar) In de adolescentie moeten, voortbouwend op eerdere ervaringen, keuzes worden gemaakt die van belang zijn voor de identiteitsvorming. Dit zijn o.a. keuzes op het gebied van opleiding en beroep, morele en religieuze waarden, politieke overtuigingen en keuzes rond relatievorming en maatschappelijke rollen. De belangrijkste uitdaging is het vinden van een eigen identiteit. Vooral de eigen leeftijdsgenoten speel in deze fase een belangrijke rol. Slaagt de adolescent er echter niet in keuzes te maken, dan kan identiteitsverwarring optreden. Opdracht: Zet bij de volgende voorbeelden telkens de fase van psychosociale ontwikkeling die volgens jou bij het voorbeeld hoort. Je mag de fasen aanduiden met een cijfer (fase 1, fase 2, enz.). A. In de kleuterklas haast Michael zich om als eerste de puzzel te bemachtigen waar andere kinderen ook hun oog op hebben laten vallen. Hij duwt daarbij per ongeluk zijn vriendje Jan omver. Wanneer Jan begint te huilen, kijkt Michael beteuterd toe. ……………………………… .. 9 B. Liesje zit in het eerste leerjaar en is blij dat ze vandaag eindelijk eens het bord mocht uitwissen van de juf. Vooral toen de juf zei dat Liesje een flinke meid was, was ze zo fier als een gieter………………. C. Piet vindt het moeilijk om te kiezen tussen de vrienden van de voetbal en zijn schoolkameraden. Met de ene groep kan hij zich uitleven op het veld en met zijn schoolvrienden kan hij uitgaan of gewoon rustig televisie kijken. Ze zijn allebei een deel van hem. …………………………………… . D. De ouders van peuter Annelies begrijpen er niks van: het ene moment vleit Annelies zich liefdevol in de schoot van haar moeder, het volgende ogenblik duwt ze haar moeder uit alle kracht weer weg. ………………………………… . E. Baby Bram huilt onophoudelijk totdat zijn moeder hem oppakt en tegen de borst drukt. Doordat hij zich veilig voelt in de armen van zijn moeder, wordt hij weer rustig. …………………………………… · Kennen en kunnen: - Je kan de ontwikkeling van een kind bespreken vanuit de theorie van Erikson - Je kan de verschillende onderdelen van de theorie met voorbeelden illustreren 2. Verbondenheid vs. verzelfstandiging Tijdens het ontwikkelingsproces zien we voortdurend dezelfde spanning terugkeren: verzelfstandiging tegenover verbondenheid. 2.1 De babytijd Al van in het prille begin is er een verbondenheid tussen het kind en zijn omgeving. We spreken in dit verband van hechting. De baby wordt op een regelmatige en herkenbare manier verzorgd en daardoor gaat de baby zich hechten. De dagelijks terugkerende zorgen (eten, drinken, liefde, vasthouden) bevredigen de behoeftes van de baby en dat vormt bij de baby het basisvertrouwen. Het kind krijgt vertrouwen in de mensen die voor hem zorgen door het gevoel van veiligheid en bescherming (zie punt 1). Het kind gaat zich hechten aan de verzorgers - meestal de ouders – tijdens het eerste levensjaar. In de eerste drie maanden is die hechting vrij ongericht: de baby lacht naar 10 iedereen. In het tweede trimester begint de baby stilaan een voorkeur te krijgen voor één of twee vertrouwenspersonen. Een echte gehechtheidsrelatie laat evenwel op zich wachten tot de baby 7 maand oud is. Dan ontstaat een “duurzame affectieve band tussen het kind en de primaire verzorger.” In ongeveer dezelfde periode dat de baby voor het eerst een hechte band ontwikkelt met een ouder, namelijk tussen 6 en 10 maand oud, krijgen baby’s te maken met separatieangst en angst voor vreemden. Baby’s ontwikkelen vanaf de leeftijd van 6 à 7 maand angst voor de scheiding van de verzorger of scheidingsangst. Van zodra de hechtingspersoon, vaak een ouder, de kamer verlaat of uit het zicht is begint de baby onophoudelijk te huilen en gaat vaak een tijdje zo door opdat de ouder zou terugkomen. Wanneer de ouder terugkomt vertonen baby’s ook vaak een begroetingsreactie: ze strekken de armpjes uit, trappelen of kraaien en lachen. Dit laatste is een typisch voorbeeld van hechtingsgedrag. Het kind herkent de persoon en is blij. Een tweede angst die rond deze periode ontstaat is de angst voor vreemden. Deze angst is des te sterker wanneer het kind en de vreemde in een voor het kind nieuwe omgeving zijn. Zowel de angst voor vreemden als de scheidingsangst bereiken een hoogtepunt als de kinderen tussen 12 en 16 maand oud zijn. Daarna worden de meeste kinderen minder angstig. Opdracht: Wat zie je op de foto’s? Kies de juiste bovenstaande vetgedrukte term en leg kort uit waarom je keuze op deze term is gevallen. Foto 1: ……………… Foto 2: ……………… Foto 3: ……………… Foto 4: ……………… 11 Opdracht: Kinderpsycholoog John Bowlby voerde een interessant experiment uit op baby-aapjes. De aapjes werden na de geboorte gescheiden van hun moeder en vervolgens voorgesteld aan twee nepmoeders. De ene kunstmoeder was gemaakt van gaas en uitgerust met een fles die melk kon geven. De andere nepmoeder had geen melk bij maar was uit een soort badstof gemaakt en dus zacht. Ook al gaf deze nepmoeder geen eten, toch verkozen alle aapjes de nepmoeder uit badstof. Behalve de momenten waarop de aapjes aan het eten waren (en dus bij de gazen moeder waren) brachten de aapjes alle tijd door bij de zachte nepmoeder. Als ze angstig waren zochten de aapjes allemaal troost bij haar en niet bij de nepmoeder met de fles. Wat kunnen we uit dit onderzoek besluiten: waarom gaat het aapje zich hechten aan de moeder? M.a.w. waar heeft gehechtheid mee te maken? Is dit enkel het geval bij aapjes, denk je? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 2.2 De peutertijd Het is duidelijk dat kinderen in de beginjaren sterk afhankelijk zijn van de ouders. Algauw ontdekt het kind echter zichzelf en de wereld en stukje bij beetje wordt het zelfstandig. In de peutertijd (1 – 3 jaar) moeten kinderen leren bepaalde dingen zelf te doen. Ze leren bijvoorbeeld zelf eten en worden zindelijk. Het kind wordt autonoom en ontdekt dat het een eigen persoon is. Daartegenover staat evenwel dat het kind moet leren rekening houden met anderen. Deze tegenstelling zorgt wel eens voor conflicten. De peutertijd wordt niet voor niets ook wel eens de koppigheidsfase genoemd. Peuters leren het woordje nee kennen en krijgen het geregeld van de ouders te horen. Maar kinderen van deze leeftijd leren ook zelf nee te zeggen. En doen dat ook vaak. En als ze hun zin niet krijgen worden ze erg driftig of vertonen koppig gedrag. We zien in de peutertijd dus een echte spanning tussen de autonomie (waar het kind naar streeft) en de afhankelijkheid van de ouders. Deze spanning bereikt een nieuw hoogtepunt tijdens de adolescentie (+/- 13 – 19 jaar). · Kennen en kunnen: - Je herkent de spanning tussen verbondenheid en verzelfstandiging in concrete voorbeelden - Je kan de spanning tussen verbondenheid en verzelfstandiging in concrete voorbeelden aanwijzen 12 3. Verwennen en verwaarlozen Ondertussen is duidelijk hoe een goede band met zijn ouders erg belangrijk is voor de gezonde ontwikkeling van het kind. Hoe de ouders het kind opvoeden is cruciaal voor de manier waarop het kind zich zal ontwikkelen en later met anderen zal omgaan. Opdracht: In het kader kan je een beschrijving lezen van een populair MTVprogramma. Misschien ken je het zelfs. Waarover gaat het? Wat vind je hier zelf van? My SuperSweet 16 Amerika’s meest verwende tieners zie je in My Super Sweet 16. Waarom zou je je 16e verjaardag in godsnaam klein vieren, als het ook groots kan? Dat is de vraag die de tieners in deze serie zichzelf stellen. Zij zijn allemaal gezegend met een stel rijke ouders, die er alles aan doen om hun kroost gelukkig te maken. Het meest gevraagde cadeau door de 15-jarigen is een auto, en ook al hebben zij hun rijbewijs nog niet, meestal staat op de ochtend dat ze 16 worden wel een blinkende bolide met een grote strik op de oprijlaan. Daarmee is het natuurlijk nog niet afgelopen, nee, hiermee begint de verjaardag pas. 's Avonds moet namelijk de halve stad uitlopen voor het feest der feesten dat de tieners natuurlijk het liefst in het Four Seasons of Bel Air Hotel geven. Er moet nog lang nagepraat worden over de spectaculaire ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………… ……………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………… Wat zou het motief van de ouders kunnen zijn? Wat zouden de gevolgen kunnen zijn van deze opvoeding voor de tieners en hun gedrag? ……………………… ……………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… ……………………………………………………… Een dergelijke verwennende opvoeding heeft ongetwijfeld gevolgen voor de latere ontwikkeling van het kind, zo kan het kind bijvoorbeeld in zijn latere leven moeite hebben met grenzen of moeite om te delen. En wat met verwaarlozing? Spitz beschreef in de jaren ’40 de ontwikkeling van kinderen in twee verschillende tehuizen. In het ene tehuis verbleven de kinderen zonder biologische moeder. Zij kregen weinig aandacht en liefde. In het andere werden de kinderen gedeeltelijk door hun eigen moeder opgevoed; zij kregen wel de nodige affectie. De eerste groep vertoonde duidelijke symptomen van depressie: angst, huilen, afwijzen van contact, vertraagde ontwikkeling, trage motoriek, slapeloosheid, weigeren te eten, enz. 13 Opdracht: Wat kunnen we uit het onderzoek van Spitz besluiten met betrekking tot verwaarlozing? …………………………………………………………………………………………………………… · - Kennen en kunnen: Je kan aantonen hoe de relatie met ouders/opvoeders effect heeft op het individuele gedrag van het kind ivm problematiek verwenning en verwaarlozing 4. Het bedreigde kind In onze samenleving neemt het kind een belangrijke positie in. De school, jeugdbeweging, sportclub, het jongerenparlement… het zijn allemaal plaatsen waar kinderen baas zijn. Maar jammer genoeg zijn er over de hele wereld ook kinderen te vinden die worden mishandeld, misbruikt, verwaarloosd, uitgebuit. In de actualiteit kunnen tal van voorbeelden gevonden worden zoals deze krantenkoppen uit 2008 illustreren: 4.1 Kindermishandeling Kindermishandeling is elk gedrag dat minderjarigen fysiek, psychisch of seksueel schaadt. Kindermishandeling komt - ook bij ons- voor in verschillende vormen: · · · · · Lichamelijke mishandeling Lichamelijke en psychische verwaarlozing: het kind krijgt niet de nodige zorg en aandacht Psychische of emotionele mishandeling: het kind wordt vijandig behandeld, bang gemaakt, uitgescholden Seksueel misbruik Getuige van huiselijk geweld 14 Opdracht: voorbeeld. Kies twee vormen van kindermishandeling en geef zelf telkens een …………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 4.2 Kinderoffers In de geschiedenis zijn tal van voorbeelden van kinderoffers te vinden. De Inca’s (+- 1200-1533) offerden kinderen tijdens een religieus ritueel, genaamd capacocha. Kinderen werden de schedel ingeslagen, gewurgd of gewoon bewusteloos achtergelaten. Kinderoffers waren altijd verbonden aan één of andere ingrijpende gebeurtenis: kinderen werden bijvoorbeeld geofferd nadat de keizer was overleden of tijdens een hongersnood. Het offer moest dan een einde maken aan de barre en onzekere tijden. De Azteken (+/ 1325-1521) offerden zuigelingen en jonge kinderen aan hun god Tlaloc, de watergod, opdat hij het zou doen regenen. Regen was noodzakelijk om de gewassen te doen groeien en dus om te overleven. Tlaloc wilde, volgens de Azteken, de tranen van kinderen zien vloeien op de aarde. Daarom brachten de priesters de kinderen aan het huilen vóór het rituele offer; soms zelfs door hun nagels af te scheuren. We zien dat kinderoffers vaak ingegeven zijn door religieuze en bijgelovige motieven. De volkeren in kwestie offerden hun nageslacht niet zomaar. Ze geloofden dat de offers een noodzakelijk kwaad waren om de goden gunstig te stemmen. Zo dacht men de natuur te kunnen beïnvloeden: droogte, misoogsten en natuurrampen konden leiden tot dorst en hongersnood. Als de goden tevreden waren, zo dacht men, dan zullen zij de mensen helpen. Er was dus ook sprake van een economisch motief. Dit soort kinderoffers komen in onze tijd gelukkig niet meer voor. Maar misschien zijn er vandaag de dag wel nog verborgen vormen van kinderoffers. Denken we aan de vele kindsoldaten die, vooral in Afrika en Zuid-Amerika, hun leven riskeren in allerhande gewapende conflicten en oorlogen. 15 4.3 Kinderarbeid Opdracht: Op de foto’s zie je kinderen aan het werk. Wat zijn de verschillen tussen de foto’s: gaat het hier om hetzelfde? ……………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Op welke foto zou je zelf het liefst staan en waarom? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………… ……………………………………………………………………… In welke periode (eeuw) en op welke plaats (ongeveer, bv. werelddeel) denk je dat deze foto’s zijn genomen? 1. ………………………………………………………………………………………………………… 2. ………………………………………………………………………………………………………… 3. ………………………………………………………………………… ……………………………… 4. ………………………………………………………………………………………………………… Waarom zouden de werkgevers hier voor kinderen kiezen en niet voor volwassenen? …………………………………………………………………………………………………………… De meeste kinderarbeid komt voor in Azië (61 %), Afrika komt op de tweede plaats (32%) en 7% van de totale kinderarbeid komt voor in Latijns-Amerika. Kinderarbeid is een fenomeen van alle tijden en culturen. Eeuwenlang was het normaal, ook in onze gebieden, dat kinderen van alle leeftijden meehielpen om een inkomen te verdienen. Velen werkten mee op het veld, of met het naaien van kledij of het weven van stoffen. Men dacht toen heel anders over kinderarbeid. Vanaf de industrialisatie (+/- 1850) en de komst van de fabrieken werd kinderarbeid echter een probleem. De arbeidsplaats verplaatste zich van thuis naar de fabriek. Daar verrichten kinderen vaak zware arbeid en werkten ze lange dagen van 12 tot 16 uur. Bovendien moesten zij vaak met gevaarlijke machines werken wat veel ongelukken met zich meebracht. 16 Hoe is deze situatie in vergelijking met de jouwe? ……………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………… In België werd de kinderarbeid reeds jaren geleden afgeschaft, maar in de rest van de wereld zijn ook vandaag nog ongeveer 250 miljoen kinderen het slachtoffer van kinderarbeid. Maar wat is kinderarbeid nu eigenlijk? De foto’s toonden al aan dat niet al het werk dat door kinderen wordt uitgevoerd ook meteen kinderarbeid is. Immers, veel kinderen helpen mee in het huishouden, hebben een studentenbaan of helpen thuis in de zaak, zonder dat dit voor hen schadelijk is. Kinderarbeid is volgens de Vlaamse organisatie voor kinderrechten: …werk dat voltijds wordt uitgevoerd door kinderen onder de 15 jaar. …werk dat kinderen verhindert om naar school te gaan. …werk dat gevaarlijk is voor kinderen en hun fysieke, mentale of emotionele gezondheid bedreigt Over de hele wereld worden inspanningen gedaan om kinderarbeid tegen te gaan. Toch zal kinderarbeid niet van vandaag op morgen verdwijnen. Simpelweg omdat voor veel kinderen en gezinnen het de enige manier is om te overleven. Want, hoewel in sommige gevallen tradities of culturele praktijken aan de basis liggen van kinderarbeid, doorgaans is het de armoede die kinderen tot kinderarbeid dwingt. Dat betekent ook dat de loutere afschaffing van kinderarbeid niet zal volstaan. Tevens moeten inspanningen worden gedaan om de ouders een voldoende inkomen te bezorgen zodat de kinderen ongestoord naar school kunnen gaan. Overzicht Kinderrechten Algemene rechten als minderjarige · Recht om iemand te zijn (recht op leven, op een naam, identiteit en nationaliteit) · Recht op een eigen mening (eigen mening, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst) · · · Recht op informatie Recht op privacy Recht op een goed leven Rechten in het dagelijkse leven · · · · Recht op spel, rust en ontspanning Recht op gezondheidszorg Recht op onderwijs Recht op een gezin (recht om op te groeien bij je ouders, als ouders en hun kinderen niet in hetzelfde land wonen moeten ze zich als gezin kunnen herenigen, adoptie kan enkel als het in het belang van het kind is, enz. ) 17 Rechten op bescherming · Bescherming tegen gewel d (bescherming tegen: verwaarlozing, seksueel misbruik, kinderhandel en ontvoering, alle vormen van uitbuiting) · · · Bescherming tegen drugsmisbruik Bescherming tegen ont voering naar het buitenland Bescherming tegen kinderarbeid Speciale beschermrechten voor kwetsbare minderjarigen · · · · · · Rechten als Rechten als Rechten als Rechten als Rechten als je een handicap hebt slachtoffer van geweld je tot een minderheid behoort je vluchteling bent je een misdrijf pleegde Kennen en kunnen: - Je herkent situaties waarin de integriteit (lichamelijk,psychisch) van kinderen wordt bedreigd of geschaad in tijd en cultuur - Je kan situaties benoemen waarin de integriteit (lichamelijk,psychisch) van kinderen wordt bedreigd of geschaad in tijd en cultuur - Je kan situaties situeren waarin de integriteit (lichamelijk,psychisch) van kinderen wordt bedreigd of geschaad in tijd en cultuur 5. De rechten van het kind 5.1 Universele rechten van het kind Het is duidelijk dat kinderen niet altijd goed worden behandeld en bijgevolg bescherming behoeven. Ook kinderen hebben immers rechten en plichten. Omdat onze samenleving de bescherming van het kind een dermate belangrijke opdracht vindt, stelde men in 1959 een “Universele Verklaring van de Rechten van het Kind” op. Dit is een document dat aansluit bij de “Universele Verklaring van de Rechten van de Mens” maar specifiek afspraken maakt voor de meest kwetsbare groep in onze samenleving: de minderjarige. In 1989 gingen de meeste landen nog een stap verder. Een Internationaal Verdrag met een bindend karakter werd opgesteld. Landen die dit verdrag ondertekenen beloven erover te waken dat de kinderrechten in hun land ook écht toegepast worden. Met uitzondering van slechts twee landen (Verenigde Staten en Somalië) ondertekenden alle landen dit verdrag - een waar wereldrecord. Zowat de hele wereld is het er dus over eens dat kinderen extra bescherming moeten krijgen. 18 5.2 Kinderrechten in België Ook in België is het kinderrechtenverdrag van tel. Dit betekent in essentie dat alle ministers, volksvertegenwoordigers en politici de kinderrechten in hun wetgeving doorvertalen en aan alle volwassenen kenbaar maken. Het verdrag bindt immers álle volwassenen: de burgemeester, de politieagent, de leerkracht, de dokter, enz. en niet te vergeten, de ouders. Elk van hen moet ten allen tijde rekening houden met de belangen en de rechten van het kind. Dat minderjarigen rechten hebben gekregen, betekent echter nog niet dat ze die rechten ook meteen kunnen uitoefenen of afdwingen. Doorgaans krijg je als minderjarige wel de kans om je rechten uit te oefenen: je kunt afspraken maken met je ouders, je kunt je aansluiten bij een jeugdbeweging, je kunt spullen kopen, je mag je mening uiten op school, enz. Opdracht: Welke rechten heb jij vandaag reeds uitgeoefend (zie overzicht)? Geef telkens aan hoe. ………………………………………………………………… ………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Maar lukt het de minderjarige niet om zijn rechten uit te oefenen, dan moet hij/zij ze ergens kunnen afdwingen. In België betekent dat een beroep doen op een volwassene, want minderjarigen kunnen in ons land niet op eigen houtje naar de rechtbank stappen. Als de minderjarige geen hulp krijgt van een volwassene staat hij/zij dus met de rug tegen de muur. Zo wordt de kracht van het Kinderrechtenverdrag enigszins afgezwakt. Het Kinderrechtencommissariaat pleit daarom al lang voor een wijziging van deze tegenstrijdige situatie. Zij willen dat kinderen zelf voor hun rechten kunnen opkomen. Als je als minderjarige geschonden wordt in je rechten, kun je daarom altijd zelf het Kinderrechtencommissariaat (http://www.kinderrechtencommissariaat.be). Zij kunnen je verder helpen. Opdracht: Lees de citaten. Op welk recht uit het overzicht kunnen de kinderen zich beroepen? Er kunnen meerdere mogelijkheden zijn. A. “Een paar pestkoppen vallen mij al een hele tijd lastig na schooltijd. Ze duwen me in een hoekje en slingeren dan allerlei beledigingen naar mijn hoofd. Vorige week heeft één van de pestkoppen zo’n scheldpartij gefilmd met zijn gsm en het filmpje op Youtube geplaatst.” ………..………………………………………………………………………………………………… B. “Mijn nichtje Yildiz is vorige maand met haar moeder in België toegekomen. Haar vader woonde al een tijdje in ons land. Volgende week begint haar eerste schooldag.” ……………………………………………………………………………………………………… …. 19 C. “Vroeger gingen we altijd naar de fuifzaal. Elke week organiseerde wel iemand een fuif: jeugdbewegingen, scholen, verenigingen,… Nu kan dit niet meer. Ze hebben de zaal gesloten nadat enkele buren klaagden over lawaai. Nu weten we niet waar naartoe in het weekend en hangen we maar rond.” ………………………………………………………………………………………………………… .. D. “Wij hebben thuis een bakkerij. In de vakanties steek ik graag een handje toe in de winkel. Maar naar het schijnt mag dat eigenlijk niet. Ik zou te jong zijn. Ik begrijp niet goed waarom. Maar daarom blijft mama altijd in de buurt als ik de klanten bedien.” ………………………………………………………………………………………………………… .. E. “De winkeldetective sleurde me aan mijn arm mee naar zijn bureau. Hij beweerde dat ik een lippenstift had gestolen en dreigde ermee de politie er bij te halen. Hij heeft me daar een halfuur vastgehouden. Maar ik was onschuldig! “ ………………………………………………………………………………………………………… .. F. “Wij gaan morgen op school een hele dag les krijgen rond seksuele opvoeding. Mijn vader was er niet echt blij mee. Ik begreep zijn reactie niet echt. Waarom wil hij niet dat ik daarover bijleer?” ………………………………………………………………………………………………………… .. Opdracht: Pieter is 14 jaar. Zijn vader houdt hem regelmatig thuis van school omdat hij Pieters hulp nodig heeft op de boerderij. Pieter wil zijn vader wel helpen, maar vindt het nu welletjes. Hij heeft al zo veel lessen gemist dat hij misschien zijn jaar zal moeten overdoen. Wordt Pieter geschonden in zijn rechten? Zoja, de welke? Kan hij hier zelf iets aan doen? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… …………………………………… · Kennen en kunnen: - Je kan de rechten van het kind in de westerse samenleving verwoorden - Je kan aangeven hoe de rechten van het kind in Vlaanderen al dan niet gerealiseerd worden 20 6. De positie van kinderen in de samenleving De Amish: een traditionele samenleving De Amish zijn een protestantse geloofsgemeenschap uit Noord-Amerika. Vanuit hun geloofsovertuiging leven deze mensen nog steeds volgens de oude regels, min of meer de zoals die bestonden in de 19 eeuw. Zij kiezen voor een eenvoudig leven, het geloof, het hechte gezin, de gemeenschap, landbouw en ambacht en het pacifisme. Ze leven op traditionele wijze en sluiten zich bijna volledig af van de buitenwereld. De Amish zijn tegen moderne technologie. Gemotoriseerde voertuigen zijn uit den boze: het vervoer gebeurt aan de hand van koetsen getrokken door paarden en ook landbouwwerktuigen worden door paarden getrokken. De Amish zijn ook gekant tegen elektriciteit, water- of gasaansluiting, televisie, radio, telefoon, enz. Soms is er per gemeenschap één publieke telefooncel, maar in de woningen is telefoon strikt verboden. Zo willen de Amish duivelse invloeden van buitenaf vermijden. Chatten, sms’en, of surfen is er voor de Amish niet bij. de Amish-kinderen gaan tot o ngeveer hun 14 naar school, meestal alle leeftijden door elkaar in één klaslokaal. Ze krijgen les in rekenen, schrijven en de bijbel. Vooral het leren van vaardigheden is belangrijk: werken op het land, huizen bouwen, kleren naaien, enz. Taken die kinderen ook mee moeten helpen uitvoeren. Andere vakken krijgen ze niet. En aangezien ze ook geen kranten, tv, radio, enz. ter beschikking hebben, krijgen ze dus erg weinig informatie over de rest van de wereld. de Ook de kledij is de kledij van het 19 -eeuwse platteland, vaak erg donker en somber. Jongens en mannen dragen bretels, overhemden en eenvoudige jasjes. In de winter dragen ze zwarte hoeden, in de zomer lichte strohoeden. Getrouwde mannen laten de baard staan op de kin, maar zonder snor die verboden is omdat ze doet denken aan het militaire. De meisjes dragen altijd een kapje, lange rokken, lange kousen en een schort. Meisjes moeten dus volledig bedekt zijn. Hun haren mogen ze niet laten knippen. Ze hebben dan ook allemaal hetzelfde kapsel: lang haar met een scheiding in het midden dat achteraan in een knotje wordt samengebonden en onder het kapje gestoken. Sieraden en make-up zijn uiteraard strikt verboden. Meisjes ste trouwen rond hun 22 . In huis heeft de man het voor het zeggen en echtscheiding is uit ten boze. Het huwelijk is immers heilig voor de Amish. Zoenen voor het huwelijk is niet toegelaten. Kinderen hebben een bepaalde positie in de samenleving; een sociale positie. Ze nemen een plaats in in de maatschappij en tegenover anderen. In het gezin krijgen we bijvoorbeeld de posities moeder, vader en kind; op school directeur, leerkracht en leerling. Maar ook “Belg” is een positie, of “meisje”, of “klant”, of “priester”. Posities kunnen heel verscheiden zijn. Sommige zijn tijdelijk zoals “patiënt”, andere zijn permanent zoals “zoon”. Iedere positie brengt rechten en plichten tegenover anderen met zich mee. De rechten en plichten van het kind zijn sterk afhankelijk van het soort samenleving waarin het opgroeit. M.a.w. waar en in welke tijd kinderen geboren worden heeft een belangrijke invloed op hoe hun leven eruitziet. Denk maar aan de kinderoffers bij de Inca’s of kinderarbeid in Gent in de 19de eeuw. Opdracht: In het kader kun je lezen over de positie van kinderen in een traditionele samenleving, namelijk de samenleving van de Amish. Lees de tekst en beantwoord de vragen. Geef minstens 5 verschillen tussen jouw leven en het leven van een Amishkind. Kijk vooral naar hoe hun leven er uitziet/zal uitzien. Hoe zijn hun rechten en plichten in vergelijking met de jouwe? …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………………………… …………………………………………… 21 Kun je ook een paar gelijkenissen vinden tussen jouw leven, jouw rechten en plichten, en die van een Amishkind? …………………………… ……………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Zou jij graag een Amishkind zijn? Waarom wel/niet? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ………………………… ………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… · Kennen en kunnen: - Je kan de positie van een kind in een aantal samenlevingsverbanden beschrijven. 7. Jouw plaats in de samenleving Als kind maak je deel uit van een gezin. Gezinnen komen natuurlijk voor in allerlei gedaantes. Ook in dat gezin neemt het kind een welbepaalde positie in. Opdracht: Noteer hieronder de leden van jouw gezin. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………… ……………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 7.1 Aantal kinderen Uitzonderingen bestaan, maar het gemiddelde Belgische gezin heeft tegenwoordig 1 à 2 kinderen. In vergelijking met vroeger is dat, zoals je op de foto kan zien, bijzonder weinig. Eind 19de eeuw en begin 20ste eeuw waren gezinnen met 10 of zelfs meer kinderen geen uitzondering. Kinderen speelden vroeger ook een belangrijke economische rol: ze moesten meehelpen om het gezinsinkomen te verdienen. Hoe meer kinderen, hoe meer helpende handen (zie punt 4). Gaandeweg kwam daar verandering in, o.m. door het invoeren van de leerplicht in 1914. Dit, in combinatie met de opkomst van 22 voorbehoedsmiddelen, zorgde voor een daling van het kinderaantal in België. Kroostrijke gezinnen zijn overigens in heel wat culturen nog steeds de norm. Hoeveel kinderen telt jouw gezin? ……………………………………………………………… Het aantal kinderen heeft een invloed op de positie van de kinderen binnen het gezin. Bijvoorbeeld: als er een groot leeftijdsverschil is tussen de kinderen kunnen ze ingeschakeld worden in de zorg voor kleinere broertjes of zusjes. Of: zogenaamde nakomertjes mogen soms meer dan hun oudere broers of zussen mochten. Opdracht: Hoe is jouw positie binnen het gezin als gevolg van het aantal kinderen? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 7.2 Gezinstypes Het klassieke nucleaire gezin bestaat uit moeder, vader en de kinderen. Maar ondertussen zijn heel wat nieuwe gezinstypes ontstaan. Door echtscheiding kunnen gezinnen serieus op hun kop worden gezet. Kinderen moeten bijvoorbeeld kiezen waar ze willen wonen: bij moeder of bij vader. Soms zien de kinderen de ene ouder enkel in het weekend, soms is er sprake van co-ouderschap: de kinderen leven de ene week bij mama, de andere bij papa. Maar ook andere regelingen zijn mogelijk. Vaak ontstaan op die manier éénoudergezinnen. Een andere nieuw gezinstype is het nieuw samengestelde gezin. Eén of beide van de ouders kunnen na hun echtscheiding in een nieuwe relatie stappen. De kinderen krijgen een stiefpapa of –mama. Misschien hebben deze nieuwe stiefouders zelf ook reeds kinderen. Dan krijgt het kind misschien een stiefbroer of –zus bij. Allerhande combinaties zijn mogelijk. Ook is het vandaag de dag mogelijk dat kinderen opgevoed worden door twee papa’s of twee mama’s. Het zogenaamde holebi-gezin. 23 Opdracht: Hoe is jouw gezinssituatie? Wat vind jij van deze situatie (eventueel in vergelijking met andere)? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Hoe beïnvloedt deze gezinssituatie jouw positie binnen het gezin? …………………………………………………………………………………………… ……………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… · Kennen en kunnen: - Je kan je eigen positie, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie en maatschappij situeren in tijd. - Je kan je eigen positie, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie en maatschappij situeren in ruimte. - Je kan de positie van verwanten, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie en maatschappij situeren in ruimte. - Je kan de positie van verwanten, meer bepaald betreffende gezinsstructuur, familie en maatschappij situeren in tijd. - Je kan met voorbeelden aantonen hoe socio-economische en culturele factoren (factoren zoals sociale status van het gezin, geslacht van het kind, oorlogs-en vredestijd, verander(en)de gezins –en relatiepatronen) de positie van het kind in de samenleving beïnvloeden. 24 G 32: De ontwikkeling van de adolescent. 1. De ontwikkeling van kind naar adolescent. 1.1 De menselijke ontwikkeling. In de loop van hun leven, veranderen mensen voortdurend. We groeien, onze stem verandert, we leren bij, onze gevoelens en emoties veranderen, enzovoort. We zijn ons echter niet altijd bewust van deze veranderingen. Opdracht: Doe de test bij jezelf: Interview: het leven als kind Interview: het leven als adolescent Hoe oud was je?: 8 jaar Hoe oud ben je?: 16 jaar Hoe groot was je?: ………………………… .. Hoe groot ben je?: ………………………… .. Hoeveel woog je?: ………………………… .. Hoeveel weeg je?: ………………………… .. Wat waren jouw interesses of hobby’s?: ...…………………………………………… ..... Wat zijn jouw interesses of hobby’s?: ……………………………………………… . Favoriete TV – programma?: ……………………………………………… . Favoriete TV – programma?: ……………………………………………… . Welk beroep wou je later uitoefenen? ……………………………………………… . Welk beroep wil je later uitoefenen?: ……………………………………………… . Wat waren toen je gevoelens/emoties?: ……………………………………………… . Wat zijn momenteel je gevoelens/emoties?: ……………………………………………… . Verschilt het leven dat je als achtjarige had van het leven van nu? Welke verschillen merk je op? Hoe verklaar je deze verschillen? …………………… …………………………………………………………………………… ... ………………………………………………………………………………………………… ... Gedurende ons hele leven, worden we geconfronteerd met veranderingen in ons gedrag en onze mentale processen. Dit noemen psychologen de menselijke ontwikkeling. Deze ontwikkelingsprocessen zijn onomkeerbaar en uniek voor elk individu. Met gedrag bedoelen we de manier waarop het individu zich aanpast aan zijn omgeving, onder andere door te slapen, te lachen, zich te kleden, e.d. Met mentale processen bedoelen 25 we het niet – waarneembare gedrag dat het resultaat is van de werking van de hersenen. Voorbeelden zijn denken, plannen maken, dromen, enzovoort. Dus: De menselijke ontwikkeling is een levenslang proces dat verwijst naar de veranderingen in de gedragingen en mentale processen van het individu. Opdracht: Benoem onderstaande menselijke activiteiten als een gedrag of als een mentaal proces. Vechten Het oplossen van een kruiswoordraadsel Jaloers zijn Het lezen van jouw favoriete weekblad De menselijke ontwikkeling wordt beïnvloed door onze groei, onze rijping en ons leren. Groeien verwijst naar de toename van onze lichamelijke afmetingen en onze fysieke functies. Met rijpen bedoelen we het klaarmaken van organen en (lichamelijke) mogelijkheden, in functie van ons eigen functioneren. Een voorbeeld is de ontwikkeling van ons ademhalingstelsel. Leren heeft betrekking op het verwerven van nieuwe gedragsmogelijkheden. Leren praten illustreert het principe van leren. Opdracht: In onderstaand kader staan veranderingen in het gedrag en de mentale processen beschreven. Duid aan waar er sprake is van aspecten van groeien, rijpen en leren. Na veel oefenen, kon Robbe eindelijk de complexe schijnbeweging van zijn favoriete voetbalspeler nabootsen. Joachim kan zijn favoriete lied niet meer zingen omdat zijn stem te veel is veranderd. Volgens haar beste vriendin kan je nu met Sofie ook over ernstige onderwerpen praten. Julie is het grootste meisje van de klas. Ze is dit jaar nog eens drie centimeter gegroeid. 26 Daarnaast verloopt de menselijke ontwikkeling in verschillende levensfasen (ontwikkelingsfasen). Een van deze levensfasen is de adolescentie. Dit is de fase van de ontwikkeling waarin jullie zich nu bevinden. Elke ontwikkelingsfase wordt gekenmerkt door specifieke strevingen en gevoelens zoals faalangst, frustratie, humeurigheid, vrijheidsdrang, enzovoort. Bovendien wordt elke levensfase gekenmerkt door specifieke ontwikkelingstaken. Dit zijn leeftijdsgebonden taken die kenmerkend zijn voor een bepaalde ontwikkelingsfase. Na het uitvoeren van de ontwikkelingstaken, ontvangen we nieuwe rechten en verantwoordelijkheden zodat we nieuwe situaties kunnen verkennen. Hierdoor evolueren mensen van afhankelijke naar onafhankelijke wezens. We ‘ontwikkelen’ ons! Dus: Ontwikkelen heeft betrekking op het verwerven van nieuwe mogelijkheden om de ontwikkelingstaken, gebonden aan een bepaalde leeftijd, te kunnen realiseren. Hierbij evolueren mensen van afhankelijke naar onafhankelijke (synoniem: autonome) wezens. 1.2 De persoonlijkheid Mensen reageren verschillend op bepaalde (probleem)situaties. De verschillende reacties zijn een weerspiegeling van de verschillen in persoonlijkheid. Onze persoonlijkheid verwijst naar de (karakteristieke) manier waarop iemand met uiteenlopende situaties omgaat of het karakteristieke gedrag dat iemand in verschillende situaties vertoont. Onder andere sociale vaardigheden, intelligentie, lichaamsbouw en karakter maken deel uit van iemand zijn persoonlijkheid. Onze persoonlijkheid ontwikkelt zich in de loop van ons leven. Dus: De persoonlijkheid verwijst naar het stabiele patroon van karakteristieke gedachten, gevoelens en gedragingen waardoor mensen zich van elkaar onderscheiden. Opdracht: Lees onderstaande strip: welke karakteristieke gedachten, gevoelens en gedragingen kenmerken de stripfiguur Hägar? .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... 27 · - Kennen en kunnen: Je kan in eigen woorden en met voorbeelden verduidelijken hoe de eigen ontwikkeling beleefd wordt. 1.3 De ontwikkeling van het zelfbeeld A. Wat is het zelfbeeld? Het zelfbeeld (zelfconcept) is het geheel van waarnemingen en waarderingen die mensen over zichzelf verwerven. Centraal staat de vraag: wie ben ik? Dus: Het zelfbeeld verwijst naar het geheel van gedachten, ideeën en oordelen die mensen over zichzelf hebben. Opdracht: Beantwoord volgende vraag: hoe denk jij over jezelf? ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………… Vooraleer jezelf te kunnen situeren ten aanzien van organisaties in de samenleving is het nuttig eerst even stil te staan bij wie je bent. Nadenken over onszelf is een gezonde zaak. Zo leren we onszelf beter kennen en ontdekken we waar we van houden, wat we belangrijk vinden, wat we niet graag hebben, wat ons motiveert, enz. Door na te denken over dit soort vragen, kom je steeds dichterbij jezelf. Je ontdekt stap voor stap facetten van jezelf, tot je uiteindelijk een antwoord kan geven op de vraag: “Wie ben ik?”. Naarmate we ouder worden, wordt ons zelfbeeld duidelijker en scherper afgelijnd. Een zelfbeeld is dus het geheel van waarnemingen en waarderingen die de persoon over zichzelf verwerft. B. Soorten zelfbeelden. We maken in de eerste plaats een onderscheid tussen het werkelijke en het mogelijke (ideale) zelfbeeld. Het werkelijke zelfbeeld heeft betrekking op de manier waarop de persoon momenteel naar zichzelf kijkt. Het mogelijke of ideale zelfbeeld geeft weer hoe de persoon over de eigen mogelijkheden in de toekomst denkt. 28 Daarnaast evolueert het zelfbeeld in de loop van het leven van een vaag naar een gedifferentieerd beeld over zichzelf. Dit wil zeggen dat we, naarmate we ouder worden, meer facetten van onszelf ontdekken. We maken na verloop van tijd een onderscheid tussen: Fysieke zelfbeeld Dit zelfbeeld is gebaseerd op uiterlijke kenmerken Cognitieve zelfbeeld Dit zelfbeeld is gebaseerd op intelligentie en schoolprestaties. Emotionele zelfbeeld Dit zelfbeeld is gebaseerd op gevoelens, waargenomen in een specifieke situatie. Sociale zelfbeeld Dit zelfbeeld is gebaseerd op de mening van anderen. Materiële zelfbeeld Dit zelfbeeld is gebaseerd op de eigen situatie i.v.m. bezit, geld. Opdracht: Neem je eigen omschrijving terug en duid aan welke soorten zelfbeelden jij hebt aangehaald. ………………………………………………………………………………………………… ............... .................................................................................................................................................... C. Ontstaan van het zelfbeeld. Ons zelfbeeld is gebaseerd op zelfperceptie. Zelfperceptie (zelfwaarneming) verwijst naar het waarnemen van de kennis, overtuigingen en ervaringen van de eigen persoon. Deze zelfperceptie verwijst naar de ‘kijk’ die we op onszelf hebben. Bijvoorbeeld: “ik ben optimistisch, ik kan mooi zingen, ik kan niet goed rekenen.” Aan die (objectie) waarnemingen kennen mensen een positieve of negatieve betekenis toe. Dit noemen we zelfwaardering. Met zelfwaardering bedoelen we de wijze waarop we in het algemeen over onszelf oordelen als persoon. Deze zelfwaardering beïnvloedt ons denken, onze gevoelens, onze prestaties en ons gedrag. Bijvoorbeeld: “Julie is het mooiste meisje van het dorp, maar ze vindt zichzelf niet mooi.” Dus: zelfbeeld = zelfperceptie + zelfwaardering 29 D. Invloed van het zelfbeeld op het gedrag. Een positieve of negatieve zelfevaluatie leidt tot een positief of negatief zelfbeeld. Dit (positieve of negatieve) zelfbeeld beïnvloedt ons gedrag, onze emoties en ons denken: Positief zelfbeeld - - - Mensen met een positief zelfbeeld: presteren beter, voelen zich tevreden, zijn socialer Een positief zelfbeeld verhoogt de kans op succes. Succes bevestigt op zijn beurt het positieve zelfbeeld. Mensen met een positief zelfbeeld aanvaarden hun gebreken. Deze mensen kunnen tegenslagen verwerken, zonder uit evenwicht te raken Negatief zelfbeeld - - - Mensen met een negatief zelfbeeld: zijn vaak angstig, zien andere mensen als een bedreiging, vermijden contact met anderen Een negatief zelfbeeld verhoogt de kans op mislukking. Mensen met een negatief zelfbeeld voelen zich onzeker, kwetsbaar en hebben weinig zelfvertrouwen. Deze mensen zonderen zich af uit schrik voor kritiek. Opdracht: Uit de schrijfsels van jongeren kunnen we vaak afleiden hoe ze zich voelen. Kan jij in onderstaande tekst nagaan of de auteur van het gedicht een positief of negatief zelfbeeld heeft. Argumenteer door gebruik te maken van bovenstaand kader. Liggen in je luie stoel, wegdromen bij zachte muziek. Brieven schrijven, brieven krijgen. Ja, tiener zijn, dat is uniek. Massa’s platen, stapel boeken, posters tegen de muur, uren verslijten aan je lessen en daarbij nog letten op een goede fysiek. Ja, tiener zijn, dat is magnifiek. Groter worden, ouder worden, met veel vreugde maar ook veel verdriet. Een echte vriend waarop je kunt steunen. Ja, tiener zijn, dat is veel geluk met een snuifje pijn. …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ………………… . · - Kennen en kunnen: Je kan met voorbeelden aantonen hoe de ontwikkeling van de adolescent met grenzen geconfronteerd wordt en wat dit betekent voor het zelfbeeld. 30 2. De adolescentie als levensfase. 2.1 Begripsomschrijving Misschien zag je ooit in een natuurfilm de metamorfose waarbij een rups verandert in een vlinder. Wij als mensen ondergaan op een bepaald moment een gelijkaardige transformatie. Tijdens deze periode worden zowel ons lichaam als onze geest omgebouwd. Daarna zijn we, net zoals de vlinder, volwassen. Deze periode van verandering noemen we de adolescentie. De adolescentie is één van de fasen van de menselijke ontwikkeling. Het is de periode van overgang tussen de kindertijd en volwassenheid. Concreet krijgen de adolescenten tussen de leeftijd van ongeveer twaalf en tweeëntwintig jaar een ‘interim – status’ toegewezen. Tijdens deze ‘overgangsperiode’ ontwikkelen jongeren zich op persoonlijk vlak tot volwassenen. Dus: De adolescentie is de overgangsperiode tussen de kindertijd en volwassenheid, waarin de adolescenten zich op persoonlijk vlak ontwikkelen tot volwassenen. Het begin van de adolescentie wordt aangeduid aan de hand van objectief waarneembare biologische verschijnselen, met name de groeispurt en de puberteit. De puberteit verwijst naar de periode van de lichamelijke en seksuele ontwikkeling van de adolescent. Het bereiken van de volwassenheid wordt beschouwd als het einde van de adolescentie. Het begin van de volwassenheid kan niet worden vastgesteld aan de hand van duidelijk omschreven criteria. Vandaag zijn er twee tegengestelde bewegingen merkbaar. Enerzijds bereiken adolescenten vroeger de fase van de volwassenheid. Dit is te wijten aan ontwikkelingen binnen onze maatschappij. Jongeren moeten bijvoorbeeld stemmen op 18 jaar (vroeger: 21 jaar). Anderzijds gaat men het geven van de volwassenheid uitstellen. Dit is onder andere te wijten aan onze maatschappij die steeds ingewikkelder wordt, waardoor je als adolescent meer tijd nodig hebt om zelfstandig te worden. Bijvoorbeeld: de toenemende specialisatie op de arbeidsmarkt brengt jongeren er toe langer te studeren. Hierdoor blijven ze langer afhankelijk van anderen. Opdracht: Enerzijds blijf je langer afhankelijk van anderen, anderzijds worden je vroeger bepaalde zaken toegestaan. Merk jij ook deze tegenstelling? Ervaar je deze tegenstelling als positief of negatief? Kun jij nog zelf enkele voorbeelden geven? …………………………… ……………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………… . 31 Algemeen wordt de adolescentie ingedeeld in drie periodes: Periode Leeftijd Kenmerken Vroeg – adolescentie +/- 12 tot en met 14 jaar Lichamelijke rijping, psychoseksuele ontwikkeling, proces van losmaking van de ouders komt op gang. Midden – adolescentie +/- 14 tot en met 16 jaar Experimenteren met diverse keuzemogelijkheden Laat – adolescentie +/- 16 tot en met 20 jaar Het aangaan van verplichtingen i.f.v. de maatschappelijke positie en de persoonlijke relaties. Dus: de duur van de adolescentieperiode is afhankelijk van de (biologische) ontwikkeling van het individu en de maatschappelijke ontwikkelingen. 2.2 Adolescentie als ontwikkelingsfase A. Ontwikkelingstaken van de adolescent. Om inzicht te krijgen in het ontwikkelingsproces van de adolescent, bespreken we de verschillende (ontwikkelings)taken die jongeren gedurende hun adolescentie moeten realiseren. Op basis van een onderzoek bij verschillende culturen maakt de onderzoeker Robert Havighurst een onderscheid tussen vijf universele ontwikkelingstaken: Ontwikkelingstaak 1: Het aanvaarden van de lichamelijkheid en de geslachtsrol Tijdens de adolescentie moeten jongeren zich aanpassen aan en leren omgaan met hun lichamelijke veranderingen: de groeispurt en de seksuele rijping. De (biologische) ontwikkeling van het lichaam speelt een belangrijke rol bij de opbouw van het zelfbeeld en de zelfwaardering van de adolescent. Het zelfbeeld is tijdens de adolescentie sterk verwant met het lichaamsbeeld. Het lichaamsbeeld van de adolescent wordt beïnvloed door drie factoren: Lichaamsmaten Lengte, gewicht, e.d. Individuele doelstellingen Hoe jij denkt er te willen uitzien (bv. sportief, modebewust,...) Cultureel bepaalde schoonheidsidealen Lichaamsversieringen, specifieke lichaamsbouw, kledij, e.d. 32 Op basis van deze factoren stelt de adolescent zich de vraag: voldoe ik aan de aanwezige normen, ja of nee? Wanneer men voldoet aan de norm, ondersteunt dit het zelfbeeld. Wanneer dit echter niet het geval is, ontstaan er spanningen en conflicten. Een negatief lichaamsbeeld kan uiteindelijk ook de persoonlijkheid beïnvloeden. Opdracht: De media beïnvloeden in grote mate ons idee over ‘schoonheid’. Lees onderstaand artikel over het fenomeen ‘fotoshoppen’ en beantwoord volgende vragen: - Stoor jij je aan dergelijke ‘journalistieke’ praktijken? Argumenteer. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………… .... - Wat zijn volgens jou de gevolgen voor het zelfbeeld van adolescenten? …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 33 Opdracht: Bespreek het onderstaande lied ‘She’s falling apart’ van Lisa Loeb. Welk thema behandelt dit lied? Welke gevoelens komen aan bod? ……………………… …………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ………………… . Ze zetten hun stoel dichter bij de tafel Ze staart naar het eten op haar bord Naar haar toast en boter Haar vader, haar moeder, ze duwt het weg En ze rijzen op in de morgen En ze slapen in het donker En ook al kijkt er niemand Ze valt uit elkaar Ze komt te vroeg van school terug En ze sluit haar kamerdeur Er is niets in haar Ze is zwak en ze is moe van zich zo te voelen En ze rijzen op in de morgen En ze slapen in het donker En ook al kijkt er niemand Ze valt uit elkaar Ze roepen haar voor het avondeten, ze bedenkt een reden Ze kijkt naar haar armen en ze rolt haar mouwen naar beneden En haar moeder begint door haar leugens te zien En gisterenavond had haar vader tranen in zijn ogen Een negatief lichaamsbeeld kan dus leiden tot een verstoord eetgedrag. In extreme vormen kan een negatieve kijk op het eigen lichaam leiden tot magerzucht (anorexia nervosa) of vraatzucht (boulimia nervosa). Naast de biologische (lichamelijke) ontwikkeling, moeten adolescenten leren omgaan met hun seksuele ontwikkeling. Tijdens de adolescentie ontdekken jongeren hun lichaam en vormen ze zich een seksuele identiteit. Het seksueel gedrag van adolescenten beperkt zich tot het experimenteren met de nieuwe (lichamelijke) mogelijkheden. Ontwikkelingstaak 2: Het aanvaarden van volwassen rollen onder invloed van de eigen maatschappelijke gewoonten Een van de ontwikkelingstaken die in elke cultuur voorkomt, is het innemen van een andere rol door de adolescent tegenover de volwassenen. In het bijzonder gaan jongeren zich losmaken van de ouders en/of opvoeders. Men wordt zelfstandig en leert verantwoordelijkheid dragen. Dit noemen we het emancipatieproces. Opdracht: Kun jij een aantal voorbeelden geven van situaties waarbij je eerst afhankelijk was van je ouders, en nu zelf mag beslissen? ………………………………………………………………………………………………… ... Door te experimenteren met zelfstandigheid leert de adolescent omgaan met zijn nieuwe positie en rol. Jouw sociale omgeving speelt in deze processen een belangrijke rol. Tijdens 34 deze overgangsperiode naar zelfstandigheid is er immers nood aan activering en bevestiging vanuit de omgeving. Bijvoorbeeld: “De ouders van Jonas hebben hem deze zomer ingeschreven voor het sportkamp (activering). Vandaag is Jonas de beste voetballer van de klas. Volgende week komen zijn ouders kijken naar de wedstrijd (bevestiging).” Niet iedereen kan echter aan de nieuwe eisen voldoen. Dit leidt tot spanningen tussen de adolescent en zijn ouders, met ruzies en meningsverschillen tot gevolg. Ontwikkelingstaak 3: Het verwerven van emotionele onafhankelijkheid van de ouders en/of andere volwassenen Tijdens de adolescentie moeten jongeren ook emotioneel onafhankelijk worden van hun ouders, opvoeders, leraren, e.d. Dit noemen we het losmakingsproces. Dit proces leidt vaak tot spanningen tussen de ouders en de adolescent. Bijvoorbeeld: “Lies heeft het moeilijk met het feit dat haar ouders steeds vragen hoe het geweest is op school. Ze beschouwt haar ouders als ‘autoritaire bemoeiallen’.” Dit spanningsveld tussen de jongeren en hun ouders is het gevolg van de dubbelzinnige houding van de adolescent. Enerzijds wil men wel onafhankelijk worden, maar anderzijds heeft men schrik voor zelfstandigheid. Deze dubbelzinnige houding verandert met de leeftijd. Bijvoorbeeld: “ Mijn ouders moeten mij zelfstandig laten worden, maar ze moeten mij wel helpen met mijn schoolwerk.” Opdracht: Kun jij zelf een voorbeeld geven dat het spanningsveld tussen jongeren en hun ouders illustreert? ………………………………………………………………………………………………… ... Ontwikkelingstaak 4: Het zich eigen maken van een levensbeschouwing Naast de biologische, seksuele, sociale en affectieve ontwikkeling, is ook de morele ontwikkeling een belangrijk proces tijdens de adolescentie. In de aanloop naar volwassenheid ontwikkelen de adolescenten een eigen waarden – en normenschaal. 35 Waarden zijn algemene, abstracte richtlijnen die zeggen wat een bepaalde groep als goed beschouwt. Het zijn dus maatstaven waarmee men het eigen gedrag en dat van anderen kan beoordelen. Voorbeelden van waarden zijn respect, eerlijkheid, gelijkheid, e.d. We maken een onderscheid tussen morele en universele waarden. Morele waarden zijn belangrijke waarden zoals respect voor het leven van een mens. Universele waarden zijn morele waarden die overal ter wereld gelden. Normen zijn concrete gedragsregels die zeggen hoe we ons moeten gedragen in een bepaalde situatie. Deze waarden en normen beïnvloeden ons gedrag, onze attitude. Uit de waarde ‘eerlijkheid’ blijkt bijvoorbeeld dat je niet mag liegen (norm). Soms wijk je af van de norm, omdat je een persoonlijke voorkeur hebt. Bijvoorbeeld: Uit de waarde ‘gezondheid’ blijkt dat je niet mag roken (norm). Wanneer je vindt dat je het recht hebt om op café te roken, noemen we dat een persoonlijke voorkeur. Opdracht: Noteer bij de volgende situatie de waarde, de norm en jouw persoonlijke voorkeur. “ Jens zit op de bus, terwijl naast hem een bejaarde vrouw rechtstaat. Jens overweegt niet om zijn plaats af te staan aan de vrouw.” …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ………………… . Tijdens de morele ontwikkeling stelt de adolescent vast dat er, buiten de waarden van de eigen familie, ook andere normen en visies bestaan. De school en ‘peergroepen’ (= groep van leeftijdsgenoten) spelen hierbij een belangrijke rol. Jongeren gaan deze nieuwe waarden en normen gaan toetsen aan de eigen situatie. Hieruit blijkt de dubbelzinnige houding van de ouders, wat leidt tot twijfel en onzekerheid. Tijdens de adolescentie ontwikkelen jongeren echter de mogelijkheden om die twijfel weg te werken. Enerzijds ontwikkelt de adolescent zich op cognitief vlak. Concreet leren jongeren abstract redeneren. Dit wil zeggen dat ze aandacht krijgen voor zaken die niet concreet aanwezig zijn, zoals de toekomst, hun beroepskeuze, de maatschappij, e.d. Adolescenten gaan nadenken over zichzelf. Anderzijds worden jongeren zich meer bewust van morele onderwerpen. We kunnen meer genuanceerd nadenken over wat kan en niet kan. Hierdoor ontwikkelt de adolescent een eigen waardesysteem. 36 Ontwikkelingstaak 5: Het realiseren van een eigen identiteit en het kunnen deelnemen aan een eigen jeugdcultuur Het creëren van een eigen identiteit is de belangrijkste opdracht tijdens de adolescentie. De identiteit van een persoon ontwikkelt zich in verschillende fasen. De laatste fase van de identiteitsontwikkeling is de adolescentie. Tijdens de adolescentie krijgen jongeren meer zelfbesef en zelfbewustzijn. Daarnaast denken ze over zichzelf in termen van algemene stabiele persoonlijkheidskenmerken. Ten slotte wijzen we op het belang van ‘peergroepen’ en identificatiefiguren (zoals zangers, sportlui,…) bij het creëren van een eigen identiteit. De nieuwe identiteit wordt afgestemd op de nieuwe rollen en verwachtingen die deel uitmaken van de uitbreidende leefwereld van de adolescent. Gezin Vrienden Vrije tijd Nieuwe eisen Wie ben ik? Identiteit Wanneer men er niet in slaagt te voldoen aan de verschillende rollen en eisen van zijn leeftijdsgroep te voldoen, spreken we van een identiteitscrisis. Opdracht: Waarom laten adolescenten zich beïnvloeden door hun idolen? …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… B. Psychosociale theorie van Erikson: identiteit versus identiteitsverwarring In zijn basiswerk ‘Childhood and society’ stelt de wetenschapper Erik Erikson dat de identiteitsontwikkeling verloopt in voorgeprogrammeerde fasen die bij de meeste personen volgens een vaste volgorde verlopen en op ongeveer dezelfde leeftijd plaatsvinden. Erikson maakt hierbij een onderscheid tussen acht fasen in de persoonlijkheidsontwikkeling, waaronder de adolescentie (12 – 18 jaar). In elke fase worden specifieke persoonlijkheidskenmerken ontwikkeld. Elke fase wordt gekenmerkt door een bepaald bestaansthema. Tijdens de adolescentie staat het thema ‘identiteit versus identiteitsverwarring’ centraal. Volgens Erikson is de belangrijkste taak tijdens de adolescentie het zoeken naar een eigen identiteit. Om zicht te krijgen op wie men is, gaan jongeren op verschillende gebieden gaan experimenteren. Op die manier krijgen adolescenten zicht op wat ze willen en niet willen, wat ze leuk vinden en niet leuk vinden, e.d. Zo bouwt men een eigen identiteit op. Erikson voegt hier aan toe dat de 37 identiteit en het zelfbeeld van adolescenten afhangen van uiterlijke kenmerken. Daarnaast wijst Erikson op de belangrijke relatie tussen de adolescent en zijn leeftijdsgenoten en identificatiefiguren. Jongeren zoeken tijdelijk meer steun bij leeftijdsgenoten, wat leidt tot relaties, vriendschappen en seksualiteit. Iedere overgang naar een volgende fase in de identiteitsontwikkeling gaat gepaard met een sociale crisis. De crisis die tijdens de adolescentie moet worden opgelost is de identiteitsverwarring. Met identiteitsverwarring bedoelen we de twijfel die ontstaat bij adolescenten omwille van de keuzes die ze hebben gemaakt. Adolescenten die gedurende de kinderjaren voldoende basisvertrouwen, zelfstandigheid en zin voor initiatief hebben ontwikkeld, zullen deze opdracht tot een goed einde brengen. Adolescenten die gedurende de kinderjaren wantrouwen, schaamte, schuldgevoelens en minderwaardigheidsgevoelens hebben ontwikkeld, ervaren deze periode als verwarrend. Wanneer deze identiteitsverwarring niet goed wordt opgelost, kan de adolescent zodanig verward raken dat hij/zij zijn toevlucht zoekt in negatief gedrag. Negatief gedrag leidt tot een negatieve identiteit, waardoor de kans bestaat dat de adolescent door de maatschappij wordt verworpen. Dit kan uiteindelijk leiden tot zelfmoord(pogingen). Opdracht: Erikson: Verklaar onderstaand gedrag vanuit de wetenschappelijke theorie van “ Tom heeft van de politie een werkstraf gekregen. Hij moet zestig uur helpen in een bejaardentehuis. Twee maanden geleden hadden hij en zijn beste vriend ingebroken in de school.” …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ………………… . · Kennen en kunnen: - Je kan adolescentie als levensfase, als ontwikkeling verduidelijken vanuit de wetenschap - Je kan gedrag en situaties van jongeren verklaren vanuit het wetenschappelijk model van Erikson - Je kan de invloed van het zelfbeeld op het eigen gedrag met voorbeelden illustreren. - Je kan de invloed van socialiserende instanties of organisaties op het ontwikkelen van waarden illustreren en met het oog daarop in concrete voorbeelden het onderscheid kunnen maken tussen een aantal verwante begrippen. 38 3. Probleemgedrag bij jongeren. 3.1 Probleemgedrag bij jongeren: begripsomschrijving We hebben reeds opgemerkt dat er in de adolescentieperiode ingrijpende veranderingen plaatsvinden op biologisch, cognitief, emotioneel en relationeel vlak. Adolescenten hebben als opdracht de overgang te maken van kind naar (jong -) volwassene. Niet alle jongeren slagen er echter in om alle ontwikkelingstaken te vervullen. Dit kan leiden tot probleemgedrag. Bij probleemgedrag bij jongeren moeten we een onderscheid maken tussen gedrag dat eigen is aan de leeftijd en gedrag dat eigen is aan de persoon. Daarnaast maken we een onderscheid tussen externaliserend en internaliserend probleemgedrag. Externaliserend probleemgedrag is gedrag dat zich naar buiten toe uit zoals geweld. Internaliserend probleemgedrag is innerlijk gedrag zoals eetproblemen en depressies. 3.2 Mechanismen bij probleemgedrag In het algemeen maakt men een onderscheid tussen drie mechanismen die probleemgedrag versterken: Mechanismen Betekenis Voorbeeld Stigmatisering Gedrag ten onrechte als negatief kenmerken (‘brandmerken’). Stigma van ‘ex – drugsverslaafde’ Labeling Etikettering “Alle allochtonen zijn criminelen.” Klassenjustitie Wanneer rijkere personen of hoger opgeleide personen door rechtelijke uitspraken worden bevoorrecht ten opzichte van andere groepen “Rijke mensen mogen belastingen ontduiken, terwijl ‘gewone’ mensen hard moeten werken. 39 3.3 Hulpverlening A. Algemene en bijzondere jeugdzorg In de eerste plaats maken we een onderscheid tussen algemene jeugdzorg en bijzondere jeugdzorg: Algemene jeugdzorg Bijzondere jeugdzorg De diensten van de algemene jeugdzorg worden ingeschakeld voor problemen die vrij gemakkelijk zijn op te lossen. Men kan er ook terecht voor informatie en ondersteuning. De diensten van de bijzondere jeugdzorg worden ingeschakeld voor problemen die een uitzonderlijke aanpak vereisen. We hebben het over problematische opvoedingssituaties. O.a. tele – onthaal, opvangdiensten, Comité voor Bijzondere jongerenadviescentra, straathoekwerk, Bemiddelingscommissie. opvang moeders met kinderen,… Jeugdzorg, B. Vrijwillige en gerechtelijke hulpverlening Daarnaast maken we een onderscheid tussen de vrijwillige hulpverlening en de gerechtelijke (gedwongen) hulpverlening. De vrijwillige hulpverlening is gericht op problematische opvoedingssituaties. Er is sprake van een problematische opvoedingssituatie wanneer de minderjarige door bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten of door de levensomstandigheden wordt bedreigd. Jongeren worden ‘uit vrije wil’ geholpen door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (CBJ). In sommige gevallen wordt de hulpverlening geweigerd. Wanneer het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg oordeelt dat er moet worden opgetreden, wordt het probleem doorverwezen naar de Bemiddelingscommissie. Deze commissie zoekt dan naar een oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar is. Wanneer de vrijwillige hulpverlening niet tot een oplossing komt, wordt de zaak doorverwezen naar de jeugdrechtbank (= gerechtelijke hulpverlening). De gerechtelijke hulpverlening is gericht op “als misdrijf omschreven feiten”. Jongeren worden onder dwang geholpen door de jeugdrechtbank. · Kennen en kunnen: Je kan inzicht verwoorden in mechanismen en instellingen of organisaties die optreden bij probleemgedrag van jongeren 40 G 33: Levenslang ontwikkelen 1. De volwassenheid, een referentiepunt. De volwassenheid lijkt de belangrijkste periode in het leven van een mens. De jeugdjaren lijken de opleidingsjaren om tijdens de volwassenheid te kunnen functioneren in de samenleving. De bejaarden lijken na het volwassen leven aan rust toe. Vandaar: volwassenheid een referentiepunt, een punt waarnaar men verwijst. 1.1 Volwassenheid, een referentiepunt. De periode van de volwassenheid omvat ruim dertig jaar. Over het algemeen stelt men dat de volwassenheid tussen de 20 en 25 jaar begint en eindigt omstreeks de leeftijd van 55 jaar. In onze Westerse samenleving neemt de volwassenheid een centrale plaats in en vormt ze een referentiepunt. De kinderen en adolescenten zijn er nog niet, moeten nog groeien, kennis opdoen, zich inschakelen in het economisch leven. De ouderen zijn er niet meer. Ze zijn niet meer economisch rendabel, ze zijn de volwassenheid voorbij. Opdracht: Maak met voorbeelden duidelijk dat de volwassenheid, en dan nog vooral de vroege volwassenheid (20 à 40) een waar referentiepunt is voor jongeren: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… voor ouderen: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 1.2 Alle macht aan de volwassenen. Omdat de volwassenheid centraal staat, hebben de volwassen in onze samenleving ook veel macht. Opdracht: Beschrijf de sterke positie die zij innemen op verschillende terreinen: Fysiek: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 41 Juridisch: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Maatschappelijk: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 1.3 Maar wat is dat, volwassen zijn? Hoewel de volwassenheid centraal staat in het leven van de mens, is het begrip volwassenheid waarschijnlijk een van de minst gedefinieerde begrippen in de ontwikkelingsleer. We proberen een definitie te maken van volwassenheid. Welke kenmerken dicht jij de volwassenen toe? Fysiek: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Juridisch: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Socio-psychologisch: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 1.4 Volwassen ben je pas als je 26 bent. Uit De Morgen van 10.02.2006 Wijsheid komt pas met de jaren, zo klinkt het wel eens in de volksmond, en het blijkt nog te kloppen ook. Abigail Baird, psychologe aan de Dartmouth University, stelde vast dat het brein van 42 Amerikaanse jongvolwassenen zich nog verder ontwikkelt tot hun 26ste. Zijn we dan niet volwassen op ons achttiende? Nee, zegt professor Baird. Door Eline Delrue U hebt de hersenontwikkelingen bij studenten van achttien jaar oud vergeleken met die van oudere volwassenen tussen 25 en 35. Wat leren de resultaten ons? "Baird: De hersenscans leggen de fase van opkomende volwassenheid bloot, een soort overgangsperiode tussen het einde van de adolescentie en het begin van de volwassenheid. We hebben vastgesteld dat de hersenen van de achttienjarige studenten zich verder blijven veranderen tijdens het eerste jaar aan de universiteit. Er vonden vooral ontwikkelingen plaats in de insula en de cingulate cortex, twee hersengebieden die emotie en cognitie integreren. Het eerste jaar universiteit ging dus duidelijk gepaard met nieuwe ervaringen en een heleboel uitdagingen, zowel op cognitief, sociaal als op emotioneel vlak. Dat maakt dat het brein van een achttienjarige verre van gelijkt op dat van iemand die midden twintig is. We worden dus later volwassen dan we op het eerste gezicht vermoeden. Het is interessant om te zien hoe gevoelig onze hersenen zijn voor die nieuwe omgeving." Die nieuwe omgeving was in dit geval de universiteit. Wat met jongeren die niet verder studeren? Stoppen de veranderingen in hun hersenen vroeger? "Zeker niet, de omgeving is ruim interpreteerbaar. Het draait vooral om uitdagingen waarbij je als jongvolwassene meestal weg bent van huis. Zo kan het bijvoorbeeld ook om legerdienst gaan. Het omvat eigenlijk alle kansen die men aangrijpt om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en zelfstandig te zijn. Ook trouwen en een gezin stichten horen in het rijtje thuis." Weg van huis, zegt u. Moeten we dan onze ouders loslaten vooraleer we ons volwassen kunnen noemen? "Daar bestaat nogal wat onenigheid en controverse over. Ik denk dat het weggaan bij de ouders een van de vele manieren is om volwassen te worden, maar zeker niet de enige. We kunnen bovendien niet met zekerheid zeggen of de vastgestelde hersenveranderingen echt veel invloed uitoefenen op het gedrag van de persoon in kwestie. Of het een uitwerking heeft op iemands karakter, daar hebben we voorlopig het raden naar. Maar persoonlijkheid is veel complexer dan simpelweg een gril van het brein, geloof ik." In Amerika ben je volgens je identiteitskaart op je 21ste volwassen, bij ons is dat vanaf je achttiende. Achten wij onszelf te vroeg volwassen? "Zo zou ik het niet stellen. We hebben tot nog toe enkel Amerikaanse jongvolwassenen bestudeerd, maar we mogen niet vergeten dat hier minder vrije regels gelden dan in jullie cultuur. In Amerika mogen jonge mensen bijvoorbeeld pas vanaf hun 21ste alcohol aanraken. Dat betekent dat zij die verantwoordelijkheid veel later toebedeeld krijgen. Bijgevolg zullen de breinveranderingen ook later optreden. Als je die vrijheden al vroeger krijgt, zul je eerder zelfstandig en volwassen zijn. Of het brein ook sneller die ontwikkelingen zal vertonen, kan ik bij gebrek aan onderzoek enkel voorspellen." Als kind leren we zoveel: spreken, lopen, eten, drinken, schrijven, lezen. Worden we dan eigenlijk niet erg laat 'volwassen' als je bedenkt wat we van jongs af aan al achter de kiezen hebben? "Tijdens de kinderjaren krijgen we inderdaad heel wat nieuwigheden te verwerken, maar er wordt ook nog niet zoveel van je verwacht en de verantwoordelijkheidszin is er nog niet. Volwassen worden heeft dan ook niet zozeer te maken met nieuwe dingen aanleren, als wel met het verfijnen en uitdiepen van eerder verworven kennis en talenten. Het draait om uitdagingen, en hoe je er op een verantwoorde manier mee omspringt." 43 · - Kennen en kunnen: Kennen en kunnen: de plaats van de volwassenheid in de Westerse wereld in eigen woorden beschrijven en situeren tegenover andere levensfasen. 2. De theorie van Erikson over volwassenheid. Vooreerst lezen we fragmenten uit interviews met een man van 30, 40 en 50. Mannen die volop in de volwassenheid staan. Hieruit blijkt dat de volwassenheid op zich al een evolutie meemaakt. Daarna bestuderen we de visie van Erikson. Hij heeft het over jongvolwassenen en de eigenlijke volwassenen. Ook nu weer ziet hij telkens twee polen. Ten slotte gaan we dieper in op een verschijnsel dat zich halfweg te levensloop manifesteert: de midlifecrisis. 2.1 Drie cases. In Knack Weekend van 12 maart 2001 verschenen interviews met mannen van 10, 20, 30, 40, 50, 60, 70 en 80. Interessant om de evolutie na te gaan. Je bewerkt de artikels met een markeerstift. Je duidt, telkens met verschillende kleur de zinnen aan die wat vertellen over een bepaald aspect van het leven: § § § § groen: filosofisch: hoe kijken zij tegen het leven en de grote levensvragen aan oranje: cognitief: hoe zit het met hun intellectuele vermogen geel: psychologisch: hoe voelen ze zich? hoe gedragen ze zich? rood: sociaal: hoe zit het met hun contacten met de buitenwereld? 30 Chris Rossaert ,,Ik heb de indruk dat ik mensen nu meer vertrouwen inboezem, dat ik matuurder overkom." Bijna een jaar geleden vierde Chris zijn dertigste verjaardag met een fuif waarbij de cocktails werden geserveerd in waterpistooltjes. Elke dronk - pistool in de mond en de trekker overhalen -leek een zelfmoordact, maar eigenlijk was het een start¬schot voor een jaar van grote omwentelingen. ,,Mijn vriendin en ik hebben voor een kindje gekozen en een eigen woonst gekocht. Ik besefte dat het geen zin had om die beslissing - wel of niet kinderen krijgen - te blij¬ven uitstellen, je kunt toch nooit vooraf weten hoe het zal zijn. Tot voor kort had ik het gevoel dat ik dingen zou moe¬ten opgeven als er kinderen kwamen. Nu denk ik dat ze een verrijking kunnen zijn. Als je 20 bent, wil je je ontplooien, je wilt alles onder controle hebben, je vrij kunnen voelen. Dag en nacht uitgaan : dat heb ik wel gehad, nu hoeft dat niet meer zo nodig. Ik heb altijd gezegd dat ik niet voor mijn 30-ste aan kinderen wilde beginnen omdat ik eerst voor stabiliteit wilde zorgen in mijn leven. Maar uiteinde¬lijk besef je dat de zaken nooit helemaal zijn zoals je ze wilt hebben, en dat dat ook niet hoeft. Nu denk ik gewoon : zo'n kindje kan nog tien keer meer fun zijn. 44 Of het een rol heeft gespeeld dat mijn broer dit jaar een kind heeft gekregen ? Absoluut ! Nu merk ik hoe leuk zo'n klein kindje kan zijn. Ik merk dat iedereen in mijn omge¬ving wat aarzelt. Dat heeft te maken met de manier waarop we tegen het leven aankijken. Het leven heeft zo enorm veel facetten. Die moet je allemaal verkennen, op je 20ste is het te vroeg voor huisje-tuintje-kindje. Maar: ooit moet je ophouden met alles te beredeneren, de keuze maken en ervoor gaan. Inge en ik zijn nu zeven jaar samen, maar neen, voor het ogenblik denk ik niet aan trouwen. Ik heb te veel het gevoel dat trouwen gebaseerd is op een verraderlijk ideaalbeeld. Het heeft iets vals. Ik heb geen zin in schone schijn. Als ik bij Inge blijf, is dat omdat ik haar heel graag zie en ik hoop dat het tussen ons zo lang mogelijk kan blijven duren. Een relatie is iets wat zich elke dag opnieuw afspeelt. Je moet elkaar blijven boeien, blijven verleiden. (…) Ik heb het gevoel dat mensen mij nu ernstiger nemen dan vroeger. Ik merk dat vooral op professioneel gebied. Tot nu toe werkte ik hoofdzakelijk in opdracht van architectenbu¬reaus. Dit jaar heb ik mijn eerste grote project onder eigen naam. Ik vermoed dat het iets psychologisch is : ik heb de indruk dat ik mensen nu meer vertrouwen inboezem, dat ik matuurder overkom. Ook al heb ik zelf niet het gevoel dat er iets veranderd is." Isabelle Rossaert 40 Tony Le Duc ,,Heb ik iets prettigs gedaan, dan voel ik me 25. Heb ik na een opnamedag een pijnlijke rug, dan voel ik me 60." Ik had door dat mijn vriendin iets aan het organiseren was. Toevallig vond ik tussen een stapel papieren een lijst met telefoonnummers. Maar de timing, enkele dagen voor mijn 40ste verjaardag, heeft me toch nog verrast. Het is een zwaar feestje geworden. ‘s Anderendaags was ik een zombie en dat is net het verschil met tien jaar geleden. Op dat feest moest ik natuurlijk een speech geven. Ik heb gezegd dat ik het een beetje anders zou aanpakken. Ik wil opnieuw wat rommelen en al eens iets nieuws doen. En kijk, op mijn verjaardag zelf, het leek wel symbolisch, kreeg ik het contract binnen voor een job die niets met culinaire fotografie te maken heeft: opnamen voor een eenakter van Dimitri Leue voor theater Bronx. Ik zou voor geen geld weer 25 willen zijn. Ik was echt een snul. Hoe gaat dat ? Je komt net van school af en je probeert van alles. En niet op een toffe manier. Ik wilde het liefst meteen de grootste jobs. Als dat niet lukte, werd ik kwaad en onrustig. Ambitieus ? Ja, maar ambitieuze mensen zijn niet gezellig. Met de jaren heb ik gas teruggenomen. Ik heb leren los te laten en dan lukken de dingen als vanzelf beter. Natuurlijk, je moet je plaats veroveren en in deze job is dat best stresserend. Of je doet mee, of je valt ernaast. Als dertiger kom je erachter wat het wordt. Ik had op voorhand niet durven denken of dromen dat het zo zou lopen. Je foto's verschijnen in één magazine, dan in een tweede, dan volgt een boek enzovoort. Momenteel heb ik te veel werk. Dat is een ongelooflijke luxe, ik kan kiezen. Maar ik besef dat men mij morgen beu kan zijn, dat mensen op een dag genoeg foto's van Le Duc gezien hebben. Ik ben niet bang voor die dag. Ik denk dat ik inventief genoeg ben om me snel te herpakken. Mijn vriendin opent binnenkort een soepzaak. Ik help haar in de aanloopfase en dat doe ik zeer graag. Dat is weer totaal iets anders. 45 Of misschien vind ik dan tijd voor die ene droom die ik nog wil realiseren: een vliegdiploma halen. Ik ben er ooit aan begonnen, maar moest stoppen wegens tijdgebrek. Ik heb daar geen leeftijd op geplakt, maar de cursus ligt klaar. We zien wel. Leeftijd vind ik zeer relatief. Heb ik iets prettigs gedaan, dan voel ik me 25. Heb ik na een opnamedag een pijnlijke rug of heb ik thuis ambras, dan voel ik me wel 60. Nee, een echte mijlpaal was die dag dat ik vader werd. Daar kun je gewoon niet tussenuit. De clichés kloppen, dat heeft bij mij ook een scherp verantwoordelijkheidsgevoel naar boven gehaald. Je denkt beter na voor je iets doet. Zelfs over dingen die niets met de kinderen te maken hebben. Ik ga niet meer een hele nacht fuiven om dan 's morgens met een houten kop op een vergadering met klanten te verschijnen. Mijn zonen zijn nu 10 en 9. Behalve hun vader probeer ik ook een vriend te zijn. Zo'n relatie geeft veel voldoening. De weekends en de vakanties die ze bij mij doorbrengen, blokkeer ik volledig voor hen. Het gaat echt goed zo. Trui Moerkerke 50 Tili Eyckerman ,,Wat je doet, waar je enthousiast over bent, heeft zijn effect op wie na jou komt." Op zich betekent het niet veel voor mij, dat getal 50. Niet in de zin van : nu ben ik over de helft, nu begin ik aan mijn pensioen te denken. Het leesbrilletje is minder leuk, ja. Als er al een cruciale leeftijd zou zijn, dan was dat voor mij 38. Ik heb altijd veel aan sport gedaan en toen voelde ik voor het eerst dat het niet meer zo vlot ging. Er was ook iets anders. Ik sta in het onderwijs en besefte toen ineens dat die 18-jarigen die daar voor mij zaten eigenlijk mijn zonen en dochters konden zijn, dat ik me niet meer kon wijs maken erbij te horen. Die omschakeling was niet zwaar, gewoon een volgende fase, maar door het toenemende leeftijdsverschil vergroot die afstand wel elk jaar. Mijn dochter is nu 16. Het is nu aan haar en haar generatiegenoten om iets van die jeugdfase te maken. Ze doen dat trouwens goed, en ik ben ook trots op haar, zoals ik het ook tof vind om via mijn job betrokken te blijven bij de bewegingen in de jongerenwereld. Van de beslissing om te stoppen met mijn architectenpraktijk heb ik niet echt spijt gehad. Soms denk ik aan de uitspraak van de Japanse architect Tadao Ando: 'Een architect heeft zijn werk goed gedaan als hij de mensen aan het denken zet.' Ik doe dat niet door te bouwen, maar via mijn studenten. Ik denk ook dat de grote ambities minder belangrijk worden, en de haast om alles te zien veranderen. Ik vraag me nu meer af waar het allemaal toe dient, wat ik er wil uithalen, wie er beter van wordt. Vroeger wou ik in een vliegtuig stappen om 'iets' te gaan doen in de Derde Wereld. Nu heb ik geaccepteerd dat anderen daar misschien beter voor opgeleid zijn, dat het hoe dan ook zeer langzaam zal gaan en dat alle druppels helpen. Ook de bewustmaking van jongeren: als ik ze eenmaal kan aanzetten tot kritisch nadenken, kunnen ze niet meer terug. Althans, dat hoop ik. Misschien heeft het leven op het eerste gezicht geen zin, maar je kunt er altijd zelf één aan geven. Je eigen weg in de chaos zoeken, zonder richtlijnen van bovenaf. En dat heeft wel zin, want wat je doet, waar je enthousiast over bent of je voor inzet, heeft zijn effect op wie nâ jou komt. Een dochter bijvoorbeeld. Niet dat ze het daarom zomaar moet geloven, liever niet zelfs. Toen ik indertijd De ondraaglijke lichtheid van het bestaan zag, naar het boek van Kundera, vond ik het moeilijk te begrijpen dat de dood van een hondje als even belangrijk werd voorgesteld als de Praagse lente. Nu heb ik geleerd dat de zogenaamde lichtheid van het bestaan, de kleine dingen om 46 je heen, op een andere manier even belangrijk kunnen zijn als grote politieke gebeurtenissen waar je niet rechtstreeks bij betrokken bent. Met het ouder worden ben ik meer gaan begrijpen, in alle betekenissen van het woord : de dingen beter doorzien, maar ook meer begrip kunnen opbrengen voor de ideeën en gedragingen van anderen. Niet dat mijn scepsis verdwenen is. Ken je dat liedje van Jean Gabin waarin hij over de opeenvolgende levensmomenten zingt: 'Je sais, je sais... ,en eindigt met 'maintenant je sais que je ne saurais jamais'? Ik vind het overigens een prettig gevoel nog altijd bezig te zijn met leren. Een beetje als op reis zijn, maar dan zonder me te verplaatsen. Maar het is minder rusteloos en gejaagd dan vroeger. Erger ik mij ook soms aan dingen ? Ja, maar de ergernissen zijn latenter dan vroeger. Ik vind het bijvoorbeeld erg dat de inhoud steeds meer moet wijken voor vlot yuppiegedoe, voor uiterlijke vorm en winstbejag. Door de nieuwe technologie is de wereld opengegaan, er is steeds meer en snellere informatie, maar als je bij wilt blijven, ben je zowat gedwongen tot oppervlakkigheid. Of specialiseren en zoveel mogelijk non-informatie buitenhouden. Het algemene klimaat is toch wel harder en commerciëler geworden. Was het een dertigtal jaar geleden echt romantischer, of ben ik gewoon bijna 50?" 2.2 De jong-volwassene (20-30): intimiteit en isolement. Erikson stelt dat de adolescent een eigen identiteit opbouwt. Als die identiteit ontwikkeld is, moet de jongvolwassene volgens Erikson in staat zijn echte intimiteit met een andere identiteit tot stand te brengen. De mogelijkheid tot intimiteit is de positieve pool. Indien de jongvolwassene daarin mislukt komt hij in het isolement terecht. Dat is de negatieve pool. Het begrip identiteit ziet Erikson erg ruim. Het staat voor personen: levensgezel, vrienden, familie... maar ook voor beroep, volk, vereniging, ideologie... Het woord intimiteit is afgeleid van het Latijn: intimus, het meest naar binnen gelegen. Intimiteit betekent dus de mogelijkheid iets tot in zijn binnenste te benaderen en te raken. Intimiteit is de mogelijkheid om met de eigen identiteit tot intense communicatie te komen met een andere identiteit, zonder evenwel de eigen identiteit te verliezen in de ander of samen te smelten tot een nieuwe identiteit. Bij intimiteit zijn twee identiteiten op elkaar afgestemd, wat toenadering veronderstelt en het gedeeltelijk openstellen van het eigen territorium voor de ander. Samen realiseert men een dualiteit die een grotere betrokkenheid met de buitenwereld mogelijk maakt dan vanuit één territorium mogelijk zou zijn. Wie intimiteit niet aankan geraakt of blijft in isolement. Wie zich niet sterk genoeg voelt in zijn identiteit blijft op afstand staan, stelt zich gedistantieerd op. Zo iemand vindt allerlei redenen om zich niet persoonlijk te moeten binden en verbinden. 47 2.3 De volwassene (30-55): generativiteit en stagnatie. Is de intimiteit verworven, dan moet de volwassene (vanaf 30 jaar) in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de jonge generaties op zich te nemen. Dat is de generativiteit, de positieve pool. Mislukking van die opdracht resulteert in stagnatie, de negatieve pool. Generativiteit betekent letterlijk vruchtbaarheid. Die vruchtbaarheid verwijst niet enkel naar voortplanting en zorg voor de kinderen, maar evenzeer naar het eigen werk, de ideeën die men gelanceerd heeft, alles wat men mee opgebouwd heeft of waar men zich bij betrokken voelt. Wie slaagt in generativiteit kan terugkijken op wat in de buitenwereld is tot stand gekomen als gevolg van eigen leven en inzet. Die voelt zich in zijn identiteit daarmee verbonden, erkent die band, beklemtoont de relatie en aanvaardt de verantwoordelijkheid ervoor. Opdracht: Toon met voorbeelden aan hoe volwassenen uit jouw omgeving geslaagd lijken in generativiteit. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Wie in generativiteit niet slaagt, komt in stagnatie terecht. Stagnatie betekent: ter plaatse trappelen, stilstand, onvruchtbaarheid. Men is er niet in geslaagd een kleine bijdrage te leveren om de wereld beter, gelukkiger, vruchtbaarder te maken. Erikson zegt dan ook dat zo iemand zich gaat gedragen alsof hij een kind is dat enkel met zichzelf bezig is. Opdracht: Geef voorbeelden van mensen die mislukken in hun generativiteit. Tot welke problemen leidt dat? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 2.4 De midlifecrisis. Nogal wat mannen, en een kleiner aantal vrouwen, kennen bij het begin van de middelbare leeftijd (omstreeks de 40) een midlifecrisis. Ze beseffen dat ze totnogtoe helemaal ingepalmd waren door hun werk en hun gezin en ze zien de toekomst maar grauw. Ze beseffen dat hun leven statistisch gezien halfweg is en besluiten dat, als ze nog iets van hun leven willen maken, ze het nu hoogdringend moeten doen. De enige ontsnappingsroute lijkt hen een radicaal nieuwe levensstijl die alle problemen moet oplossen. Sommigen zoeken ander werk. Anderen, van wie het leven volledig in het teken stond van de job, gaan plots het belang van het werk 48 sterk relativeren. Sommigen verlaten onverwacht het gezin, anderen gaan dan weer meer belang hechten aan het gezin… Hoe dan ook, het leven van velen wordt door de midlifecrisis grondig overhoop gegooid. Die periode, een zoektocht naar een nieuwe - de echte ? – identiteit vertoont zo heel wat gelijkenissen met de adolescentie. Maar de midlifecrisis lijkt te evolueren… Uit Het Nieuwsblad van 6 juli 2002: Midlifecrisise begint al op dertig De midlifecrisis begint steeds vroeger. Waar veel mannen het vroeger rond hun veertigste kregen, begint dat nu al rond hun dertigste. Traditioneel begonnen mannen rond hun veertigste levensjaar te twijfelen aan wat ze doen of al verwezenlijkt hadden. In Engeland is nu een enquête uitgevoerd bij duizend mannen en daaruit blijkt dat de midlifecrissymptomen al vanaf het dertigste levensjaar voorkomen. Dat mannen nu al vroeger in paniek slaan wordt vooral verklaard door de druk en het werkritme waaraan zij bloot staan. ”Vaak moeten jonge mensen in tien jaar realiseren waar hun ouders twintig jaar de tijd voor hadden.” Op de vraag wat de beste remedie is tegen een midlifecrisis antwoordt 35 procent van de ondervraagden dat ze liever meer tijd zouden hebben voor hun gezin. Opdracht: Zoek twee reclameboodschappen die volwassenen weergeven die geslaagd lijken in intimiteit. Zoek twee reclameboodschappen die volwassenen weergeven die geslaagd lijken in generativiteit. · Kennen en kunnen: - De volwassenheid als ontwikkelingsfase beschrijven vanuit de theorie van Erikson. - De psychologische ontwikkeling van de oudere mens bespreken vanuit de theorie van Erikson en dat met voorbeelden verduidelijken 49 3. Volwassenheid: een periode van groei. Via de interviews met de mannen van 30, 40 en 50 was het al duidelijk. Ook de volwassenheid is een periode waarin men evolueert, groeit. We zoeken het in dit hoofdstuk verder uit. 3.1 Volwassenheid: een biologisch begrip. Letterlijk betekent vol-wassen-heid: vol-groeid zijn. Dit betekent dus dat de biologische ontwikkeling dan af is. En inderdaad als jongvolwassenen is de mens volgroeid. In die periode is hij tot de grootste krachtprestaties in staat. Uit empirisch onderzoek, in 1953 door Lehman verricht, werd duidelijk op welke leeftijd sportlui hun topprestaties leverden. En toch zien we ook bij die cijfers al dat niet alle topprestaties voorbehouden zijn voor jongvolwassenen, jonger dan 30. Opdracht: Zoek een verklaring waarom de topleeftijd van de laatste vier sporten hoger ligt. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 3.2 Volwassenheid: niet alleen een periode van biologische groei. Naast de biologische ontwikkeling kent de volwassene ook een cognitieve, een sociale, een filosofische en (psychologische) persoonlijkheidsontwikkeling. Opdracht: Je leest de interviews met een man van 30, 40 en 50 en je noteert de groeielementen op psychologisch, cognitief, sociaal en filosofisch gebied. 50 Psychologische groei: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 30: …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………… …………………………………………………………… . 40: ………………………………………………………………………………………………… . ………………………………………………………………………………………………………… . 50: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… . Sociale groei: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 30: …………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… . 40: ………………………………………………………………………………………………… . ………………………………………………………………………………………………………… . 50: ………………………………………………………………………………………………… ………………… ……………………………………………………………………………………… . Cognitieve groei: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 30: …………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… . 40: ……………………………………………………………………………… ………………… . ………………………………………………………………………………………………………… . 50: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… . 51 Filosofische groei: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………… ……………………………………………………………………… 30: ………………………………………………………………………………………………………… . ………………………………………………………………………………………………… . 40: ………………………………………………………………………………………………………… . ………………………………………………………………………………………………… 50: ………………………………………………………………………………………………………… . · Kennen en kunnen: - De volwassenheid situeren in het individuele ontwikkelingsproces. De typische ontwikkelingsmogelijkheden van de ouderdom kunnen omschrijven en met voorbeelden illustreren. 4. De ouderdom, een periode met grenzen en groei. Als het waar is dat 'leven' betekent 'afscheid nemen', dan is dat nog veel meer het geval voor 'oud worden'. De oudere mens neemt veel afscheid, wordt veel grenzen geconfronteerd, op allerlei terreinen. Maar toch blijft hij op andere terreinen verder groeien… Eerst lezen we weer interviews met een man van 60, 70 en 80 zodat die evolutie duidelijk wordt. 4.1 Drie interviews. Opdracht: Je leest de drie interviews. Je bewerkt de artikels met een markeerstift. Je duidt, telkens met verschillende kleur de zinnen aan die wat vertellen over een bepaald aspect van het leven: § § § § groen: filosofisch: hoe kijken zij tegen het leven en de grote levensvragen aan oranje: cognitief: hoe zit het met hun intellectuele vermogen geel: psychologisch: hoe voelen ze zich? hoe gedragen ze zich? rood: sociaal: hoe zit het met hun contacten met de buitenwereld? 52 · - Kennen en kunnen: De psychologische ontwikkeling van de ouder wordende mens bespreken vanuit de theorie van Erikson en dat met voorbeelden verduidelijken 60 Willy Depauw ,,Ik besef dat ik steeds meer toeschouwer word, dat er in een trager tempo meer te ontdekken en te genieten valt." Niet zozeer mijn leeftijd is een keerpunt, wél de overgang van een werkend naar een gepensioneerd bestaan. In augustus ben ik 60 geworden, sinds september ben ik met pensioen. Mijn vertrek heb ik pas laat, aan het einde van het schooljaar, aangekondigd. Als psycholoog, verantwoordelijk voor een PMS-centrum, heb ik de hele evolutie meegemaakt, van een strikt testcentrum tot een begeleidingsinstantie met veel aandacht voor affectieve en emotionele problemen. Ik was een harde werker, maar zeer ambitieus en carrièregericht ben ik nooit geweest. Vergaderen in Brussel, werkgroepen, commissies,... dat trok mij niet aan. Mijn streefdoel was een goede psycholoog te zijn voor de schoolgaande jeugd in deze streek. Bij de recente omvorming van het PMS tot het CLB (Centrum. voor Leerlingenbegeleiding) zijn veel collega's met pensioen gegaan. En plots dacht ik: 'Waarom zelf ook niet vertrekken?' Natuurlijk was ik beducht voor het zwarte gat, maar dat viel best mee. Die eerste maanden had ik gewoon een verlengd vakantiegevoel. Pas toen de winter aanbrak, met zoveel kille en natte dagen, ging ik op zoek naar mijn pensioenritme. Met lectuur vul ik het grootste deel van de dag. Geen psychologische werken, wel boeken over geschiedenis, economie, politiek, filosofie. Vroeger hield ik ook van romans, maar die ene subjectieve kijk op dat ene stukje werkelijkheid boeit mij steeds minder. En het voorjaar brengt nieuwe plannen met zich. Buiten ligt de tuin op mij te wachten, en samen met mijn vrouw heb ik enkele reizen gepland : in maart naar Mallorca, waar mijn zus woont, wat later met vrienden naar Toscane, en in de zomer kamperen op uitgelezen plekjes in Zuid-Frankrijk. Maatschappelijk uitgerangeerd voel ik me niet, al stel ik toch wel vast dat veel sociale contacten wegvallen. Eens gepensioneerd, word je minder gevraagd, minder betrokken bij allerlei initiatieven en activiteiten. Als ik nu eens op mijn vroegere werkplek binnenspring, drink ik nog wel een kopje koffie mee, maar vraagt men niet meer om mijn mening of advies. Maar eerlijk waar, dat stoort mij niet. Het tegendeel verwachten zou bijzonder naïef zijn. (…) Na een druk professioneel leven breng ik nu heel wat tijd door met mijn vrouw, die intussen al twee jaar in loopbaanonderbreking is. Onze kinderen zijn volwassen en leiden hun eigen leven. (…) De eindigheid van het leven houdt mij slechts af en toe bezig. Meestal heb ik het gevoel dat ik nog veel jaren te leven heb.(…) Steeds meer vallen momenten van schoonheid samen met momenten van tevredenheid. Genieten van de natuur, een goed gesprek, een spontaan contact. Dat zijn voor mij de schone momenten van het leven. Zij brengen troost voor de eindigheid en de moeilijke dingen. Ik leer nu ook te genieten van dingen die mij voorheen koud lieten. Wandelen bijvoorbeeld, dat zei mij vroeger niets. Ik hield meer van fietsen : snel vooruit raken, afwisseling, kilometers slikken. Nu wandel ik vaker, en geniet ik van dingen die ik voorheen gewoon niet zag. Zo recent met pensioen, besef ik al dat ik steeds meer 53 toeschouwer word, dat er in een trager tempo meer te ontdekken en te genieten valt. Steeds meer ben ik in staat om in het nu te leven. Steeds minder spookt er door mijn hoofd, rust komt in de plaats. ‘Verveel je je niet, nu je met pensioen bent?’ vraagt men mij wel eens. Alsof er in een actief leven nooit verveling is. Onzin, in de meeste jobs is er veel routine die al snel tot verveling leidt. Ook in mijn werk waren er momenten van onvermijdelijke routine die mij deden uitkijken naar de avond of het weekend. Nu ik geen dingen meer hoef te doen, merk ik dat mijn tijdsperspectief verandert. Een dag duurt langer, de tijd gaat minder snel. Nu ben ik minder gehaast, en praat ik meer met mijn vrouw, bij het ontbijt of in de loop van de dag. Natuurlijk voel ik dat mijn lichaam minder energiek is dan vroeger, ook op seksueel vlak. Tederheid en genegenheid worden belangrijker. Op jongere leeftijd is je lichaam op elk moment van de dag ‘actief’. Nu is seks minder impulsief en functioneert mijn lichaam wel eens wat trager, maar tegelijkertijd krijgt erotiek een ruimere betekenis: je goed voelen bij elkaar, lekker lang samen in bed liggen. Alles welbeschouwd ben ik een tevreden man. Mijn vrouw verlangt soms wel naar kleinkinderen, maar zelf voel ik die behoefte niet. Als ze komen, zullen ze welkom zijn. Maar ook zonder kan ik best gelukkig zijn. Wees gerust, ik geniet van mijn vrijheid, de ruimte om te kunnen doen wat ik wil; de luxe over mijn tijd te beschikken. Annemie Struyf 70 Laurent Waeytens ,,Opa, waarom wiebel je zo', vroeg mijn kleindochter me ooit." Toen ik vroeger plannen maakte voor na mijn pensioen, vergat ik het belang van een goede conditie. We staan er niet bij stil dat al onze voornemens kunnen mislukken als de gezondheid tegenvalt. Daarin investeren is belangrijker dan wat ook. Ik ben mij bewust van mijn leeftijd, zowel fysiek als psychisch, maar ik heb mijn verjaardag geen symbolische betekenis gegeven. Ik voel me niet beperkt door mijn leeftijd op zich, maar wel door bepaalde fysieke en psychische handicaps die ik 10 of 20 jaar geleden niet voor mogelijk hield. We denken makkelijk dat aftakeling iets voor later is. Ik heb nochtans geen zotte dingen gedaan, ik ben al op mijn 40ste gestopt met roken. Ik dacht dat ik de zaken in de hand had, dat ik mijn hele leven lang grote fietstochten zou maken. Niets is minder waar. Pas op, een zekere fysieke achteruitgang is normaal. Ik heb al jaren last van tremor, mijn handen beven. 'Opa waarom wiebel je zo', vroeg mijn kleindochter me ooit. Met die wiebelende handen valt te leven. En dat ik na een dribbel met mijn kleinzonen buiten adem ben, ook daar kan ik me bij neerleggen. Iedereen boet in aan soepelheid en snelheid. Maar mijn lichaam laat me ook op andere manieren in de steek. Ik heb evenwichtsproblemen. Daar had ik niet op gerekend. Mentaal kan ik nog heel goed mee, ik neem actief deel aan wat rondom mij gebeurt. Ik ga naar toneel, tentoonstellingen en film, lees mijn krant en kijk televisie. Mijn grote teleurstelling is dat ik steeds meer in het zand moet bijten tijdens het biljarten. Ik heb me jarenlang voorgenomen om na mijn pensioen de jonge kerels in hun hemd te zetten. Het was echter een illusie dat meer tijd voor het spelen van mij een betere biljarter zou maken. Soms droom ik dat ik iedereen aftroef, maar helaas, ik speel veel slechter dan vroeger. In het café besef ik het meest dat ik oud word. 54 Men zegt dat oude mensen stugger worden. Ik weet niet of dat op mezelf van toepassing is. Natuurlijk zijn er dingen waar ik minder goed tegen kan. Snelheid en lawaai. Veel moderne verschijnselen vind ik stresserend. Mij zul je niet zien met een mobiele telefoon. Anderzijds kan ik makkelijker om met kleine voorvallen waarover veel mensen zich opwinden. Ik neem wat afstand, heb niet meer die impuls om iets te willen veranderen. Niet dat ik vroeger zo doortastend was, je mag me veeleer voorzichtig noemen. Ik heb nooit graag risico genomen. Luid roepen is niks voor mij. Ik kijk met een zekere verbazing naar de maatschappij. Wat mij tegen de borst stuit, is de onverdraagzaamheid van de mensen en hun ongebreidelde levensstijl. Eten, drank, drugs, seks, het moet allemaal in overdaad. Ik stoor me ook aan het egoïsme en het verlies van normbesef. Daarin zie ik een verband met veel kapotte huwelijken en ongelukkige kinderen. Die lopen op hun beurt nog sneller in hun ongeluk als ze zelf volwassen worden. Voor mezelf ben ik niet bang. Ik mag niet klagen. Ik ben gelukkig in dit huis, bij mijn vrouw en in dit landje. Ik heb mijn familie en mijn vrienden. Maar ik maak me wel zorgen over mijn kinderen en kleinkinderen. Zullen zij de huidige levensomstandigheden met alle stress blijvend aankunnen ? Daar lig ik wel wakker van. Onze kinderen worden met andere opvoedingssituaties geconfronteerd dan wij. Vroeger was het toch simpeler. Ik zie ook goede dingen. In de natuurbescherming zie ik de laatste decennia verbetering. Daar groeit iets positiefs waarbij we allemaal baat zullen hebben. Terzelfder tijd verloederen de steden terwijl we erop staan te kijken : graffiti, hondenpoep, zwerfvuil. Ik weet niet of het goed zal aflopen met deze wereld. Maar ja, de jongeren zeggen dan: 'Ach ouwe, wat zie je het zwart in'. Kinderen en jongeren vandaag leven op kicks, er zit veel agressie in hun spel, in hun praatjes. Ze zijn nerveus, opgejaagd. Ik ging als kind het gevaar liever uit de weg. Zelfs in films voor de kleinsten wordt stevig gevochten. Mijn kleinzonen hebben van die videospelletjes waar ik eerlijk gezegd met mijn verstand niet bij kan. Veel te gewelddadig. Het verleden, daar blik ik nog wel eens op terug. Maar ik doe er niks mee. Het verleden ligt definitief vast, gedane zaken nemen geen keer. Ik heb nergens spijt van. Mijn jeugd was heerlijk, ondanks de oorlogsjaren. Ik denk met warmte aan mijn ouders. Ook in mijn huwelijk heb ik heel veel geluk. Zij is mijn grote liefde. Zonder haar zou ik het zo goed niet hebben. Ons motto is in alles aan hetzelfde zeel trekken. Ruzie over de kinderen hebben we altijd bewust vermeden. Ik maak geen plannen op lange termijn, maar we boeken wel reizen en we zorgen ervoor dat onze dagen goed gevuld zijn. We kijken zeker meer vooruit dan achteruit. Als het moeilijk wordt, zullen we het met ons tweeën wel oplossen. Over de dood denk ik niet na. En eigenlijk evenmin over hoe oud ik wil worden. Zolang mijn omstandigheden levenswaardig zijn zeker?" Marianne Meire 80 Albert Raes ,,lk zou graag op reis gaan, maar tegen wie moet ik spreken ? Bij wie moet ik aan tafel gaan zitten?" ls we 's morgens om halfelf zijn piekfijn onderhouden appartement in Ganshoren binnenstappen, heeft Albert Raes al een autorit van tachtig kilometer achter de rug. Hij komt van bij zijn zoon, waar hij de vorige dag in de tuin heeft gewerkt. Het was een mistige ochtend en bij het binnenrijden van Brussel stond hij driemaal in de file, maar daar maalt Albert niet om. In de loop van het gesprek zal meermaals blijken dat zijn auto zijn vrijheid is. 55 ,,Ik rij overal naartoe." In geuren en kleuren beschrijft hij een reis die hij 22 jaar geleden in de streek van Orange maakte. Wanneer de naam van een plaatsje hem niet meteen te binnen wil schieten, zucht hij : ,,Ja, een mens moet zoveel onthouden". Maar blijkbaar werkt zijn geheugen nog prima. Tijdens het laatste doktersbezoek bleek ook zijn algemene conditie in orde. Meer dan een Temesta om te slapen, heeft hij niet nodig. ,,Als ik blijf zoals ik nu ben, zou ik nog wel vijf of zes jaar willen voortdoen. En als het minder gaat ? Tja, dat kan een mens moeilijk vooraf zeggen." Intussen kookt Albert Raes zijn eigen potje. ,,Vanavond komt de zoon eten, ik ga groentesoep klaarmaken en witloof." Hij houdt ook zelf zijn woning schoon. ,,Wie zou er mij moeten komen helpen ? Kijk maar rond, zie jij vuil?" Donderdag stof afnemen en stofzuigen. Vrijdag de keuken opruimen en dweilen. ,,Het zou een beetje beter weer moeten worden, dan kan ik de ramen eens een beurt geven." Ook toen zijn vrouw nog leefde, maakte hij eten klaar en poetste hij. ,,Gij doet dat graag," zei zijn vrouw. Van Albert mocht zij dan eens gaan wandelen, naar de Priba of de Sarma. ,,Ga maar, zei ik, 't zal vlugger gaan als ik alleen ben." Vorig jaar is zijn vrouw op 77-jarige leeftijd overleden. Ze leed aan een zeldzame ziekte die tot vochtopstapeling leidde waardoor ze nog moeilijk kon stappen. Albert vertelt hoe ze de laatste maanden almaar vaker opgenomen diende te worden in het ziekenhuis, hoe hij haar thuis assisteerde bij de kinesitherapieoefeningen en hoe hij 's ochtends haar pillen en boterhammen klaarzette. Maar uiteindelijk zag hij zich na een spoedopname toch genoodzaakt de pastoor erbij te halen. ,,Zo ben ik alleen gevallen."(…) Veel medebewoners van het appartementsbtok - vaak ook gepensioneerden - kwamen naar de begrafenis, maar nadien hoorde Albert nog weinig van hen. Niemand die eens komt aanbellen of hem vraagt 's avonds langs te komen. ,,Na zes uur heb ik het dikwijls moeilijk : je zet de televisie aan, maar je zit alleen. Die onverschilligheid, hé. Toen ik mijn vrouw ging bezoeken op de geriatrie heb ik ook zoveel onverschilligheid gezien. Ik zou er boeken over kunnen schrijven. De mensen komen tien minuten op bezoek bij hun moeder en ze zijn weer weg. Of ze komen niet. Of met tien tegelijk." Om zich heen ziet Albert hoe ook zijn leeftijdgenoten alleen vallen, ziek worden of naar een tehuis moeten. Hij heeft een tweelingzus, haar man overleed drie jaar geleden, nu verblijft ze in een home. ,,Ze is geëmotioneerd als ik aankom en nog meer als ik vertrek. Dat is een boom die verplant is, hé." Vorig jaar overleed een schoonbroer, een ander kreeg een beroerte. Intussen blijft hijzelf zoveel mogelijk in beweging. Hij gaat elke zondag naar de mis, is penningmeester van kaartersclub Hartenaas en doet mee aan de activiteiten van de gepensioneerdenbond. ,,Gelukkig ken ik veel mensen. Ik ga eens naar buiten, stap eens binnen bij Colruyt waar ik vroeger gewerkt heb of ik ga een praatje maken in de slagerij. Vroeger had ik hier in de buurt een winkel van fruit en groenten. In mijn straat waren zeven winkels, maar door de opkomst van de warenhuizen moest de een na de ander sluiten. Jaja, het is allemaal rap voorbij." Hij leidt me rond in de kamer om het kantwerk te laten zien waar zijn vader vroeger in handelde. Op de kasten staan foto's van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Hij zou graag nog eens op reis gaan, maar heeft een probleem: ,,Tegen wie moet ik nu spreken ? Bij wie moet ik aan tafel gaan zitten?" Johanna Blommaert 56 4.2 Verschillende groepen senioren (Knack, 28.03.01) Het vooraanstaande Franse Seniorenagency van Jean-Paul Tréguer, dat gespecialiseerd is in seniorenmarketing, heeft de groep senioren in de volgende categorieën verdeeld: SEGMENT ACTIVITEIT BESCHIKBARE TIJD GELD Meer dan 60% is Relatief weinig Financieel nog beroepsactief gedurende de hoogtepunt van De hoogvliegers eerste vijf jaar de carrière; 50 – 60 jaar schuldenlast verdwijnt bijna geheel Geleideliike Heel veel, de grote Het maximum De genieters afname van de ontdekking van van het 60 – 75 jaar beroepsactiviteit ‘vrije tijd’. beschikbare inkomen. Geen enkele Veel vrije tijd, Het beschikbare De gevorderden beroepsactiviteit maar men blijft inkomen daalt. 75 – 85 jaar vaker thuis. De nestors 85 + GEZONDHEID Globaal zeer goed. Dragen van bril algemeen. Meno- en penopauze Goede gezondheid; gezichtvermogen, gehoor en mobiliteit nemen af. Hoog medisch gebruik. Begin van zelfstandigheidproblemen Algemene daling Thuis of Het aantal De afhankelijkheid neemt van elke activiteit verzorgingstehuis behoeftigen toe. worden het neemt toe. centrum van de wereld. 4.3 De oudere mens en de biologische grenzen/groei. Opdracht: Welke biologische grenzen kent de oudere mens? …………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Het is goed om weten dat niet alle bejaarden ernstige hinder ondervinden en gezondheidsproblemen hebben in hun oude dag. Hieronder het percentage 65-plussers met chronische gezondheidsproblemen en de hinder die ze ervan ondervinden in het dagelijks leven in 2000. (De zwarte blokjes zijn de cijfers voor de mannen, de witte voor de vrouwen.) 57 4.4 De oudere mens en de intellectuele grenzen/groei. De oudere mens wordt ook geconfronteerd met een aantal intellectuele grenzen. Een aantal bejaarden worden wel geconfronteerd met een ziekte die het geheugen aantast, zoals de ziekte van Alzheimer, een progressieve dementie die voorkomt bij 10% van de bevolking boven de 65 jaar, en bij meer dan 40% van de bevolking boven de 85 jaar. Maar die ziekte mogen we dus zeker niet veralgemenen. Oudere personen blijken vooral lager te scoren dan jongeren als het gaat om werkzaamheden waarbij de tijd een belangrijke rol speelt. Ze zijn meestal iets trager in hun handelen en verliezen het daardoor. Maar in taken waarbij zij zoveel tijd kunnen nemen als zij willen, doen zij het vaak net zo goed als jongere personen. Oudere personen werken vaak voorzichtiger (zijn bang fouten te maken) en zij werken vaak met meer concentratie. Zij lijken nauwkeurigheid belangrijker te vinden dan snelheid. Bovendien beschikken oudere mensen al over een ruime bagage kennis die ze in de loop van al die jaren al hebben verworven. Hoeveel boeken hebben ze al niet gelezen? Hoeveel films en documentaires hebben ze al niet gezien? Hoeveel steden hebben ze niet bezocht? Hoeveel interessante personen hebben ze niet ontmoet? Dit geeft velen een ruime intellectuele bagage. 4.5 De oudere mens en de sociale grenzen/groei. De ouder wordende mens verliest steeds meer groepen waar hij deel van uitmaakte Opdracht: Welke contacten verliest hij? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 58 Zo voelen veel bejaarden zich maatschappelijk uitgesloten en is de kans op vereenzaming reëel. Maar anderen zien de vele vrije tijd die er nu is, precies als een kans tot nieuwe sociale contacten. Opdracht: Geef enkele voorbeelden. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 4.6 De oudere mens en de psychologische grenzen/groei. De oudere mens is getekend door zijn verleden: het beroep dat hij zoveel jaren heeft uitgeoefend, zijn kinderen of zijn kinderloos zijn, de tegenslagen die hij in zijn leven heeft gekend... Hij heeft al vaak afscheid moeten nemen. Misschien heeft hij afscheid moeten nemen van grote jeugddromen, van grote levensverwachtingen. Als adolescent had hij misschien gedroomd van grote avonturen, van de ware liefde, van een hoge positie, van grootse sportprestaties… En hij heeft al lang ontdekt dat dit bij dromen zou blijven. Wellicht zijn de kinderen het huis uit, werd hij geconfronteerd met het lege-nest. Een heel groot stuk van zijn leven heeft hij geleefd voor de kinderen en nu zijn die het huis uit. Ze hebben hem niet meer nodig. Zijn leven is voor een stukje overbodig geworden. En zijn huis is zo leeg en zo stil… De oudere mens is met pensioen. Werken hoeft niet meer. Nochtans heeft dit werk zijn leven getekend. Nu hij gepensioneerd is, verliest zijn leven een beetje aan belang, betekenis… De oudere mens heeft wellicht al afscheid moeten nemen van een aantal vrienden, familie… Misschien zijn de beide ouders al gestorven, misschien is de partner overleden… En de oudere mens gaat zich sterk realiseren dat zijn eigen dood nadert. Dat hij op een bepaald moment ook afscheid zal moeten nemen van het leven zelf. Als men ouder wordt, gaat men zichzelf vaak wat kritischer bekijken, alles wat meer relativeren. De oudere mens weet dat hij de wereld niet kan veranderen, dat hij zichzelf moet schikken. Bovendien hebben ze al veel meegemaakt: hij heeft mensen leren kennen met hun positieve en hun negatieve kanten, hij heeft gelukkige dagen meegemaakt en hij heeft moeilijke periodes meegemaakt… Hierdoor heeft hij een brede, relativerende kijk op de samenleving. Hierdoor is de oude mens wijs geworden. In de vroegere culturen werden oude mensen als wijs beschouwd. In onze maatschappij is die gedachte op de achtergrond geraakt. Probeer toch eens na te gaan waarom je bepaalde oude mensen uit je omgeving wijs zou kunnen noemen. 59 4.7 Grootouders zijn wijs, volgens filosoof K. Raes. "De bijdrage van grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert zich steeds uitdrukkelijker in het vlak van de communicatie, de zingeving, de cultuuroverdracht en dat is ook het perspectief waarin de grootouders zelf hun relatie met hun kleinkinderen zien. Het is een onvervangbaar perspectief. Onze tijd lijkt immers het vertellen en dialogeren - ondanks of juist door alle hightech telematica - te verleren ten bate van een louter utilitair communiceren. De behoefte aan persoonlijke communicatie in een intieme ontmoeting is echter nauwelijks te professionaliseren, maar wordt door ouderen des te meer gewaardeerd. Ook voor kleinkinderen gaat van het spreken en luisteren, het vertellen en verhalen een diepe aantrekkingskracht uit die alle gesofisticeerd speelgoed en alle audiovisueel materiaal niet kunnen vervangen. Zij luisteren bijzonder graag naar verhalen, liefst verhalen die iets te maken hebben met het werkelijke leven van werkelijke mensen. Grootouders hebben een eigen en een ander verhaal, vertolken een 'ander geluid'. Opdracht: Onderstreep in de tekst van ethicus Koen Raes wat belangrijk is, probeer te begrijpen wat Raes vertelt. Vervolgens ga je elk van de volgende gegevens met een duidelijk voorbeeld uitleggen. Die voorbeelden put je uit jouw leven en je kennis van het leven van (je) grootouders. § § § § § § § § § De bijdrage van de grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert zich op het vlak van de communicatie De bijdrage van de grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert zich op het vlak van de zingeving De bijdrage van de grootouders in de ontwikkeling van kleinkinderen situeert zich op het vlak van de cultuuroverdracht. Onze tijd lijkt het dialogeren – ondanks alle hightech telematica – te verleren ten bate van een louter utilitair communiceren Grootouders leven met een backward looking-perspectief. Jongeren leven met een forward looking-perspectief Bij grootouders primeert de wijsheid op het weten. Grootouders kunnen het ouderlijk gezag relativeren. Grootouders confronteren ons met het continue in het veranderlijke 60 4.8 Efficiëntere hersenen. 4.9 De oudere mens en de seksualiteit. Professor Ingrid Ponjaert (VUB) liet studenten onderzoek doen naar seksbeleving bij oudere mensen. De ingevulde enquêteformulieren kwamen maar traag binnen. Dokters die medewerking hadden toegezegd, bleken gegeneerd om de formulieren aan hun patiënten te geven. Er bestaan volgens professor Ponjaert wel wat technische gegevens over seks bij oudere mensen, maar rond seksualiteitsbeleving en intimiteit gebeurt nauwelijks iets. Toch zullen ouderen binnen afzienbare tijd een steeds groter deel van onze samenleving uitmaken. Wat ze in de marketing allang begrepen hebben, wordt door wetenschappers en beleidsmakers nog steeds ontkend: oudere mensen leven intens en willen blijven genieten zolang het kan. We zullen steeds langer en betrekkelijk gezond leven, ondanks rimpels en krimpende botten. Maar langer leven zonder tederheid en in isolement is niet bepaald een prettig vooruitzicht. De overheid bekommert zich wel om zorg-verzekeringen en bejaardenfiats voor de allerlaatste levensfase, maar veel minder om de zielenroerselen en het welbevinden van de steeds langer wordende periode vooraleer dat eindstadium bereikt is. Hoe het oudste deel van de bevolking veilig en proper op te bergen, lijkt de grootste zorg. Op die manier kweekt men planten, doodt men de levenslust. De clichés rond ouder worden en zijn moeten hoognodig de prullenmand in. Het klinkt cru, maar het ziet er sterk naar uit dat het hunkeren naar intimiteit en lichamelijke warmte van oude mensen genegeerd wordt. Of dat er althans zo oorverdovend over gezwegen wordt dat het lijkt of het niet bestaat. De verhalen zijn bekend over verzorgingstehuizen waar men zeer weigerachtig staat tegenover alleenstaande mannen en vrouwen die contact met elkaar zoeken met het oog op tederheid en ja, waarom niet, seks. Dat berokkent alleen maar last. 61 Zo’n verliefde oma of opa, die zal wel het zot in de kop hebben zeker ? Ja, inderdaad, en het wordt tijd dat we erkennen dat dat frequent voorkomt en nog zeer gezond is ook. Want wat geeft een mens (ook een oude mens) meer energie dan het strelen van warme handen en het sneller kloppen van het hart daarbij ? Alle valse schroom of hypocrisie daarrond wordt beter snel verbannen. Uit de Vlaamse gezondheidsindicatoren blijkt dat het zelfmoordcijfer bij mannen boven de 75 schrikbarend hoog is en dat dat wellicht in hoofdzaak te wijten is aan eenzaamheid en isolement. Waar komt nu die struisvogelpolitiek vandaan ? Voor een deel misschien nog van het oude katholieke adagio dat seks en voortplanting onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Maar allicht veel meer tegenwoordig van het zeer hedendaagse, met siliconen opgespoten ideaalbeeld dat alleen strakke, welgevormde lijven met feilloos functionerende geslachtsorganen bij elkaar genot en intimiteit mogen zoeken en vinden. Dat in andere omstandigheden vrijen eigenlijk niets meer is dan een beetje smakeloos en ordinair gefriemel. Seks van heel jonge en van oude mensen, dat wordt als gênant ervaren. In een recent Amerikaans onderzoek zegde 74 procent van de ondervraagde mannen en 70 procent van de vrouwen boven de 60 dat hun seksleven hen nu veel meer emotionele voldoening geeft dan toen ze 40 waren. Maar bijna 39 procent van de ondervraagden antwoordde ook dat ze eigenlijk wel vaker wilden vrijen. En seks verdween pas helemaal uit het leven van de ondervraagden wanneer ze de 80 gepasseerd waren. Natuurlijk is het hier niet anders, maar we willen het blijkbaar liever niet weten. Tessa Vermeiren 4.10 Prof. Vuylsteek over ziektes bij bejaarden. "Bejaarden die niet meer op familie of vrienden kunnen terugvallen en bejaarden die het financieel moeilijk hebben, lopen statistisch meer kans om een doktersbezoek nodig te hebben. Naarmate de vereenzaming dreigt, stijgt ook het aantal gezondheidsproblemen. Samen met een verstoord sociaal netwerk en een gebrek aan familiale ondersteuning is de afhankelijkheid in de dagelijkse bezigheden van groot belang: kan men zich nog alleen wassen, voeden en aankleden zonder hulp? Ongezonde levensgewoonten spelen natuurlijk ook een rol. Roken, alcoholgebruik, gebrek aan beweging, en een onevenwichtige voeding maakt dat we zeventig procent van de bejaardenpopulatie tot risicogroep mogen rekenen. Gezien de toenemende sociale vervreemding, vooral in het verstedelijkt milieu, is het verband tussen geestelijke en somatische gezondheid en "sociaal leven" natuurlijk overduidelijk. Een praatje maken, boodschappen doen, naar de bioscoop of club gaan, reizen... Het zijn allemaal stimuli waarmee bejaarden hun intellectuele capaciteiten handhaven, die essentieel zijn voor de eigen stuw- en draagkracht. Natuurlijk blijven ouder wordende mensen beter functioneren als zij cognitief en motorisch actief blijven. Opdracht: Wat is volgens Prof. Vuylsteek belangrijk voor de goede gezondheid van een bejaarde? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………… 62 4.11 Toon aan dat biologische, psychologische en sociale evoluties elkaar beïnvloeden. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………… · Kennen en kunnen: De risico’s en beperkingen die met oud worden gepaard gaan kunnen beschrijven en illustreren. 5. De theorie van Erikson over de oudere mens. Erikson stelt als positieve pool van de spanningsrelatie van de ouderdom, het verwerven van integriteit. Integriteit betekent letterlijk: ongeschondenheid. De oudere mens blikt terug op zijn leven en op zijn contacten met de buitenwereld (via intimiteit en generativiteit),en als hij vaststelt dat hij intimiteit en integriteit heeft bereikt zonder zijn eigenheid, zonder zijn identiteit te verliezen, kan hij tevreden zijn. Als hij na al die jaren in de wereld integer is gebleven, als hij ongeschonden is gebleven, heeft hij de integriteit bereikt. Om integriteit te bereiken moet men loskomen uit de jachtige activiteit en het alsmaar gericht zijn op de buitenwereld, om te komen tot een houding die onderscheid maakt tussen de eigen persoon enerzijds en wat in het leven daarmee verband houdt anderzijds. Indien men er niet in slaagt tot integriteit te komen, dan komt men volgens Erikson terecht in 'wanhoop en weerzin': men voelt zich mislukt en weet dat men niet meer kan herbeginnen, en men verwerpt het eigen leven en netwerk van relaties als zinloos, bedrieglijk of chaotisch. In feite is dit het mislukken van het hele leven omdat men de eigen identiteit niet heeft kunnen handhaven doorheen het leven en omdat men geen perspectief meer heeft naar de toekomst. Wanhoop en weerzin kunnen verschillende concrete vormen aannemen. De wanhoop kan zich concentreren rond de eigen persoon: men heeft geen eigen dynamisme meer en men gaat verschijnen als 'afhankelijk': passief en afwachtend, afhankelijk, klagend, bekommerd om veiligheid en stabiliteit. Er is dikwijls overdreven zorg om zichzelf, met beklemtoning van allerlei kwalen.. De wanhoop kan zich concentreren op anderen: men wantrouwt de rest van de wereld en verwacht uit die hoek niet veel meer. Zo iemand geniet weinig omdat hij voortdurend alert is en toch alleen maar negatief gedrag verwacht van anderen. Men komt niet tot communicatie, is gespannen, aanvaardt ouderdom en vereenzaming niet. 63 Weerzin is een meer agressieve houding en het is opvallend dat personen die in hun levensmislukking dit patroon vertonen toch, ondanks hun isolatie en agressiviteit, bij een aantal personen meer sympathie opwekken. Weerzin kan zich concentreren rond de eigen persoon: men verwerpt zichzelf en demonstreert dit naar buiten door geen zorg te besteden aan eigen uiterlijk, woonomgeving, statussymbolen... Weerzin kan zich ook concentreren rond de anderen: men gaat beschuldigen en staat vijandig tegenover de buitenwereld. Oud-zijn wordt beleefd als een onrecht, afhankelijkheid wordt niet aanvaard, en vooral de jeugd wordt benijd en gewantrouwd. Communicatie wordt afgebroken. 6. Ouderen en hun emancipatieverlangen. De ouder wordende mensen vormen in onze samenleving een steeds grotere groep. Ze betekenen economisch heel wat. Velen hebben gespaard. Banken gebruiken het geld voor investeringen, goed voor de economie. Ook presteren ze veel in de opvoeding en opvang van de kleinkinderen. Maar hun macht is beperkt, vooral op politiek gebied. Als ze zich verenigen, is het vooral in de sfeer van de ontspanning, ze worden te weinig uitgenodigd om actief deel te nemen aan de macht. Maar daarin komt misschien verandering. Veel bejaarden willen politieke macht, ze willen participatie in het politieke leven. In Nederland haalde de seniorenpartij bij verkiezingen grote successen. In Italië zijn de Grijze Panters een partij waarmee rekening wordt gehouden. Maar ook in België was er enkele jaren geleden een seniorenpartij: WOW, Waardig Oud Worden. De Brusselse lijsttrekker Moerman zei hierover: "Ons thema: dat zijn de ouderen. Daarbij zijn drie punten van belang. Wij eisen voor iedereen het recht op waardig ouder worden. Veiligheid is eveneens cruciaal omdat het onbetamelijk is dat de mensen die van het leven zouden kunnen genieten, niet meer buiten durven komen. En drie: wij voelen ons met onze ervaring en kennis ten onrechte door de maatschappij opzij gezet." Opdracht: Ga zelf eens na hoe elk van die drie punten uitgewerkt kunnen worden. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Opdracht: Pro of contra bejaarde politici? Noteer hieronder uw argumenten. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 64 7. Oud zijn en stereotypering. · Kennen en kunnen: Een kritische houding aannemen tegenover de maatschappelijke stereotypering van de ouderdom Opdracht: Zoek drie advertenties die een stereotiep beeld van de bejaarden tonen. 7.1 Het stereotype beeld. Hoe is het stereotiepe beeld van een oudere? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Nog enkele stereotypen die totaal fout zijn: § § § § § De meeste bejaarden leven in een tehuis. De meeste ouderen kunnen zich niet meer aanpassen aan een verandering. De meerderheid van de ouderen verveelt zich. De meerderheid van de ouderen leeft in armoede. De meeste ouderen zijn dikwijls nijdig. Bij de stereotypering wordt er geen rekening gehouden met de grote verschillen tussen de bejaarden. § § § § § § Er zijn verschillen tussen de 'jong-' en 'oudbejaarden' (tachtigplussers; toch al zo'n 3,5% van de bevolking). Er zijn verschillen in leefwijze tussen ongehuwden, gehuwden, verweduwden en gescheidenen... Er zijn verschillen tussen onafhankelijk wonenden, in rusthuizen verblijvende en gehospitaliseerde bejaarden. Er zijn sekseverschillen want door de langere levensduur van vrouwen lopen zij een grotere kans om langer alleen te staan. Er zijn de talrijke lichamelijke en geestelijke stoornissen bij oudere mensen die sterk persoonsgebonden zijn. Er zijn grote rijkdoms- en klasseverschillen tussen ouderen... In die zin bestaat 'de' oudere niet. 65 7.2 Gevolgen van de negatieve beeldvorming. 1. Het negatieve beeld dat in de westerse maatschappij heerst over ouderen, heeft een heel negatief effect op de ouderen zelf. Mensen nemen dit negatieve beeld over, vooral zodra zij bij zichzelf tekenen van ouderdom ondervinden. Het gevolg hiervan is dat de oudere zichzelf als onkundig gaat zien en afhankelijk wordt van anderen. Hierdoor gaan dan weer de sociale vaardigheden achteruit. Dit vergroot weer de kwetsbaarheid en ontvankelijkheid voor negatieve beelden. Als gevolg daarvan gaat de oudere zich nog meer negatieve beelden eigen maken. Het uiteindelijke resultaat van deze vicieuze cirkel is een versterkt negatief zelfbeeld en een daarmee samenhangende afhankelijkheid. Opdracht: Werk een voorbeeld hiervan uit. 2. Personen die beroepshalve met ouderen omgaan (de verzorgenden), zullen ook dit negatief beeld overnemen. Hierdoor komt de kwaliteit van de zorg in het gedrang. Ook betutteling heeft als basis een negatief beeld. Opdracht: Geef een voorbeeld hiervan 3. Wanneer er een negatief beeld is, heeft dit ook zijn weerslag op de economie. De mogelijkheden van ouderen op het gebied van arbeid worden onvoldoende benut. Oudere werknemers worden voortijdig ontslagen of op pensioen gestuurd. Het beeld heerst immers dat ze duur zijn, meer ziek zijn, trager werken, uitgeblust zijn en dus niet economisch rendabel. Men heeft te weinig aandacht voor de ervaring die ze kunnen doorgeven. 4. Dit negatieve beeld heeft ook zijn effect op de jongeren en de tussengeneratie. Men wordt nodeloos bang voor de ouderdom. Men wil niet oud worden. Men ziet alleen de negatieve kanten. 8. Tussen autonomie en zorgbehoevendheid. 8.1 Graag autonoom. De oudere mens houdt ervan zoveel mogelijk zelfstandig te zijn. Zelfstandig te wonen, eten klaar te maken, het huis te onderhouden... Het ondersteunt de eigen identiteit als je op eigen benen kunt staan. Maar het kan niet altijd. Soms strooit de gezondheid roet in het eten, en als je met oudere mensen praat, is het duidelijk dat de angst om hulpbehoevend en afhankelijk te worden, heel groot is. Senioren vragen niet snel hulp, dat doen ze pas als het niet anders kan. 66 Daarom is het belangrijk dat hij de juiste hulp kiest om toch nog zoveel mogelijk taken zelfstandig te kunnen uitvoeren. Want voor iedereen is er verzorging op maat. Om de zorg voor de ouderen te optimaliseren startte de Vlaamse regering in 2001 met een zorgverzekering. De hele bevolking betaalt mee om de zorg aan ouderen te helpen financieren. De zorgverzekering verleent een tussenkomst in de niet-medische kosten van personen die zwaar hulpbehoevend zijn. Dat geld geven zij aan wie helpt in de mantelzorg; familie, buren of vrienden die boodschappen doen, wat helpen bij het opstaan of slapen gaan, voor gezelschap zorgen… Opdracht: Tracht meer te weten te komen over de volgende diensten. Je vraagt voor wie ze geschikt zijn, hoe je er beroep kunt op doen, hoeveel het kost, wat de verzorging precies inhoudt... 8.2 Thuiszorg. § schoonmaakhulp: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… § bejaardenhelpster: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… § warme maaltijden aan huis …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… § verpleegkundige hulp …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… § palliatieve thuiszorg …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… § mantelzorg ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 67 8.3 Aanpassingen aan de woningen. Naast die thuiszorg zijn er soms aanpassingen nodig om de woning veiliger te maken: vb. een deurbel die luider klinkt, een aangepaste telefoon, handgrepen op diverse plaatsen bij bad en toilet, een aangepaste keuken en toilet, een zitje in de douche, alarm... 8.4 Slechts een beperkte groep in een instelling. Slechts een kleine minderheid (5%) van de bejaarden in Vlaanderen woont in een instelling. Bij deze collectief gehuisvestigden zijn de ongehuwden en de verweduwden oververtegenwoordigd. Welke verklaring zou hiervoor zijn? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 68 Van de 65 à 69-jarigen is minder dan 3% collectief gehuisvest, terwijl dit bij de +95-jarigen 32% bedraagt. De gemiddelde leeftijd van bewoners van bejaardentehuizen is 80 jaar. Welke verklaring heb je hiervoor? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Opdracht: Lees het onderstaande artikel. Ken jij het onderscheid tussen volgende instellingen voor bejaarden? Serviceflats sneller verkocht dan gebouwd Uit De Morgen 15.11.2005 Vijf jaar geleden haalden de Belgen nog hun neus op voor een serviceflat. Vandaag staan ze te dringen voor een plaatsje, waardoor de wachtlijsten ook langer worden. "Het duurde vroeger bij elk project nog minstens een half jaar voor we alle flatjes verhuurd kregen. Nu zijn ze allemaal ingenomen nog voor we ze gebouwd hebben", zegt topman Guy Denissen van Serviceflats Invest. Deze door de Vlaamse regering in 1995 opgerichte investeringsmaatschappij biedt particuliere beleggers niet alleen de mogelijkheid op een lucratieve manier te investeren in seniorenresidenties, maar ook de zekerheid dat ze op hun eigen oude dag voorrang krijgen om er in te trekken. De maatschappij moest de bouw van serviceflats versnellen. De afgelopen tien jaar zijn er al een duizendtal nieuwe flats opgetrokken. En de uitbreiding gaat nu door in een tempo van tweehonderd stuks per jaar. "De Belgen hebben nu eenmaal een baksteen in de maag. Daarom staan ze meestal niet te springen om het huis te verlaten waar ze jarenlang voor gewerkt hebben. Maar er is een ommekeer aan de gang", zegt Denissen. "Terwijl de ziekenhuissfeer in veel rusthuizen nog veel mensen de stuipen op het lijf jaagt, kan de charme van een serviceflat wel steeds meer gepensioneerden bekoren. Want daar behouden ze hun eigen meubels, hun eigen deurbel en een woonkamer waar ze familie en vrienden kunnen ontvangen. Die privacy is voor veel mensen erg belangrijk." Wat de bewoners van serviceflats wel kan verleiden is de schoonmaakhulp, de cateringdiensten, de verpleging en de gemeenschappelijke ruimtes waar activiteiten worden gehouden. Denissen: "Veel bejaarden zitten alleen en worden eenzaam en bang voor wat er kan gebeuren. Ze kunnen vaak de trappen niet meer op, worden minder mobiel en moeten constant een beroep doen op hun kinderen, als die tenminste nog in de buurt wonen. In een residentie zie je veel van die senioren heropleven. Ze belanden opnieuw in een sociaal netwerk, hun appartement is ingericht volgens hun noden en met één druk op de knop worden ze geholpen." De vraag naar serviceflats is momenteel groter dan het aanbod. Volgens Eginhard Van Wilder van de Federatie Onafhankelijke Seniorenzorg (Fos) komt dat omdat de Vlaamse overheid onvoldoende budgetten vrijmaakt om de bouw van nieuwe service flats te subsidiëren. "De vraag is groot, maar veel initiatieven worden in de kiem gesmoord", zegt Van Wilder. Privéspelers op de vastgoedmarkt proberen het tekort aan serviceflats op te vullen. De seniorenresidenties hebben zelfs al hun eigen stek gekregen tussen de andere vastgoedadvertenties. Het immobiliënkantoor Century 21 is momenteel met een eerste project bezig in Beveren. In de 69 residentie Molenberg zijn 67 serviceflats opgenomen. "De interesse leeft vooral bij mensen die nu nog gezond zijn en volledig zelfstandig kunnen leven, maar ergens toch wel vrezen voor de toekomst. Niemand wil nog in een rusthuis belanden. Meer dan de helft van de kopers neemt nog niet meteen zijn intrek in de residentie. Het is gewoon een troef die ze achter de hand willen houden voor later", zegt Lieve De la Ruelle van Century 21. Van Wilder waarschuwt dat veel privé-initiatieven niet door de overheid erkend zijn als serviceflats. "Het is wel een positieve ontwikkeling dat steeds meer babyboomers bereid zijn om te beleggen in de bouw van een serviceflat. Want zo kunnen de wachtlijsten aanzienlijk ingekort worden. De investeerders die hun oude dag willen veiligstellen, zullen zeker niet allemaal naar hun serviceflat verhuizen. Slechts 4 procent van de huidige zestigplussers zal ooit zijn eigen huis verlaten", aldus Van Wilder. Op dit moment zijn er 13.220 plaatsen te kort voor senioren die niet langer in hun huis kunnen blijven. Daarbij gaat het vooral om kamers in rusthuizen. Bejaardenflats …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Serviceflats: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Dienstencentra …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Dagcentra: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… RVT: rust- en verzorgingstehuis …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Palliatieve instelling: …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 70 G 41: Interactie en gedrag. 1. Interactie 1.1 Wat is interactie? Om te komen tot de definitie van interactie vertrekken we best vanuit het begrip gedrag. Lopen, voetballen, leren, huilen, lachen, drinken, eten, iemand een handdruk geven, boos zijn, enz., zijn allemaal voorbeelden van gedrag. Gedrag is dus waarneembaar. Onder gedrag kunnen we verstaan: alles wat een persoon of dier doet en dat voor ons waarneembaar is. Wij kunnen zien wanneer iemand loopt, huilt, lacht, eet,… . Wij zien dus ‘het gedrag’ van deze persoon. Gedrag wordt echter vaak veroorzaakt door zaken of personen in onze omgeving. Zo komen we bij het begrip interactie terecht. Iemand loopt bijvoorbeeld omdat hij vlucht voor een blaffende hond of iemand huilt omdat hij een droevige film bekijkt, iemand is boos omdat er teveel lawaai is in de omgeving. Mensen vertonen dus gedrag omdat ze reageren op iets in de omgeving. Maar ook het omgekeerde kan het geval zijn, nl. dat mensen gedrag vertonen opdat iets zou gerealiseerd worden in hun omgeving. Zo bijvoorbeeld steekt iemand zijn hand uit opdat de andere persoon ook zijn hand zou uitsteken en men een handdruk kan geven, of huilt iemand opdat men iets zou verkrijgen, enz. Mensen hebben dus een wederzijdse relatie met hun omgeving. Wij worden beïnvloed door onze omgeving, maar wij beïnvloeden op onze beurt ook onze omgeving. Dit is wat men noemt interactie. Interactie is dus de wederzijdse relatie tussen een persoon en zijn omgeving of het complexe proces waarin een persoon en zijn omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden. Opdracht: Hieronder vind je 5 voorbeelden van gedrag. Geef bij elk van deze gedragingen een voorbeeld van een omdat- en opdatmotief. gedrag omdat opdat Jan loopt snel Fritz steekt zijn hand uit 71 Fien lacht Marijke leert haar cursus aardrijkskunde Luc plaagt Mieke 1.2 Componenten van interactie. Een persoon staat continu in contact met zijn omgeving, zijn wereld en de wereld daarrond. Er zijn een aantal componenten die daarbij een rol spelen: · · · · De waarneming of perceptie De waarneming of perceptie is het organiseren, interpreteren en begrijpen van een stimulus. Wanneer een persoon in contact komt met zijn omgeving, dan neemt hij zaken en mensen waar. Hij ziet, hoort, ruikt, voelt en smaakt van alles en gaat hieraan betekenis geven. Het geheugen Het feit dat vroegere ervaringen in onze hersenen opgeslagen worden. Door zijn geheugen aan te spreken, treedt een persoon dus in contact met het verleden. De fantasie Met zijn verbeeldingskracht, legt een persoon contact met de toekomst Het denken Een persoon zal door te denken dit alles integreren en bundelen tot een geheel, zodat hij zijn wereld begrijpt en er beter mee kan omgaan. Opdracht: Geef bij volgend fragment aan of het gaat over de waarneming, het geheugen, de fantasie of het denken? Lies heeft een vriendje. Maar wanneer een knappe jongen haar op een fuif probeert te versieren, twijfelt ze. Deze jongen is veel knapper dan haar huidige vriendje en ze besluit dat deze jongen veel populairder moet zijn dan haar vriendje (=………………………… ). Ze denkt bij zichzelf dat als ze deze jongen een kus zou geven en haar vriendje dit later te weten zou komen, deze heel erg gekwetst zou zijn (=………………………… ). Ze herinnert zich ook nog goed hoe ze zich voelde toen één van haar vorige liefjes haar hetzelfde aandeed (=…………………………… ). Op basis van dit alles beslist ze om de knappe jongen toch geen kus te geven (=…………………………… ). 72 1.3 Gedrag als gevolg van interactie en betekenisgeving A. Hoe kunnen we gedrag verklaren? Gedrag is een gevolg van interactie. Iemand vertoont gedrag (R) als reactie op iets of iemand in zijn omgeving (S: stimulus of prikkel). Maar vooraleer men een bepaald gedrag vertoont, vindt een proces van betekenisgeving (O) plaats. Op basis van welke betekenis we geven (O) aan de zaken die we gewaarworden (S) zal dan een specifiek gedrag (R) vertoond worden. Dit kunnen we samenvatten in het SOR-schema: STIMULUS à ORGANISME à REACTIE Met andere woorden: Het soort reactie (R) dat een persoon vertoond, wordt bepaald door wat in die persoon omgaat (O), na het gewaarworden van een stimulus of prikkel (S) in zijn omgeving. Een concreet voorbeeld moet dit proces verduidelijken: Jan hoort de deurbel (S). Hij zal hier op reageren afhankelijk van wat er in hem omgaat (O). Als Jan denkt: “Joepie, mijn vriendinnetje is er”, dan zal hij waarschijnlijk naar de deur lopen (R). Wanneer Jan denkt: “daar is die stofzuigerverkopen weer”, dan zal hij de deur niet openen (R). Dus; afhankelijk van wat Jan denkt, zal hij een ander gedrag vertonen. Opdracht: Pas het SOR-schema toe op volgende situaties: · De baby huilt: ……………………………………………………………………………………… . ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………… …………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… · Mieke kijkt een romantische film: ……………………………………………………………… .. ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… · Joris eet per ongeluk een rode peper op: ……………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… 73 · Kennen en kunnen: - Je kan het begrip interactie toelichten. - Je kan de componenten die een rol spelen bij interactie opsommen - Je kan de componenten die een rol spelen bij interactie in concrete situaties aanwijzen. - Je kan gedrag definiëren als een gevolg van interactie en betekenisgeving. 2. De waarneming 2.1 De rol van de zintuigen De zintuigen zijn van cruciaal belang voor de waarneming. Zonder zintuigen kunnen we immers niet gewaarworden en bij gevolg dus ook niet waarnemen. De zintuigen zorgen ervoor dat we de dingen om ons heen kunnen zien, horen, ruiken, voelen en smaken. Maar we hebben daarnaast nog 2 andere zintuigen waarvan we ons niet altijd bewust zijn, nl. de kinesthesie en het evenwichtsgevoel. De waarneming zelf gebeurt in onze hersenen, maar hoe komt de informatie die we nodig hebben voor die waarneming daar? De zintuigen ontvangen prikkels en signalen die worden geregistreerd door de zenuwen in het centrale zenuwstelsel. Via het zenuwstelsel wordt dan de nodige informatie naar onze hersenen gebracht, waar de interpretatie kan beginnen. Wat en hoe nemen de verschillende zintuigen waar? A. Het gezichtsvermogen. Door het gezichtsvermogen kunnen we zien. Wat we eigenlijk zien is licht. Het licht valt binnen op het centrum van de iris (de gekleurde oogbol) en gaat dan via de pupil ons oog binnen. Daar wordt het licht door de lens geconcentreerd op het netvlies dat achteraan in ons oog zit. Op ons netvlies zitten zenuwcellen die de informatie (kleur, helderheid,…) doorsturen naar de hersenen. 74 B. Het gehoor. Met onze oren kunnen we horen. Het geluid komt binnen via de oorschelp. Het gaat dan via de gehoorgang naar het trommelvlies. De geluidsgolven doen het trommelvlies trillen waardoor de gehoorbeentjes in beweging komen. Het geluid wordt dan doorgestuurd naar het slakkenhuis waarin een vloeistof zit die de trilhaartjes in beweging zet. Via de trilhaartjes gaat het geluid door naar de gehoorzenuw die de informatie over geluidsvolume en toonhoogte doorgeven aan de hersenen. C. Tastzin. De tastzin is het zintuig waarmee we voelen. In de huid zitten huidsensoren (of zenuwuiteinden) die signalen over de prikkel die ze waarnemen doorsturen naar de hersenen. Er zijn verschillende soorten huidsensoren. Er zijn huidsensoren die pijn, druk, hitte of koude waarnemen. Deze zijn niet gelijkmatig verdeeld over ons lichaam. D. Reukzin. De meeste zaken geven een geur af die zich verspreidt onder de vorm van miljoenen kleine deeltjes die in de lucht zweven. Deze worden opgevangen door de neus. In de bovenkant van de neusholte zitten reukcellen die de informatie over de deeltjes doorgeven aan de hersenen. E. Smaak. Smaken doen we via onze tong. Op de tong zitten smaakpapillen die dat wat we proeven doorsturen naar de hersenen. We hebben smaakpapillen voor 4 verschillende smaken, nl. bitter, zuur, zout en zoet die op verschillende zones van onze tong zitten. F. Kinesthesie en evenwichtsgevoel. De kinesthesie en het evenwichtsgevoel staan in voor de positie en bewegingen van ons lichaam. Indien deze zintuigen niet zouden werken, dan zouden we ons bijna niet meer kunnen voortbewegen op de grond en zouden we last hebben van duizeligheid. G. Samenspel tussen meerdere zintuigen. De meeste van onze zintuiglijke waarnemingen gebeuren niet geïsoleerd van elkaar. Zo kunnen we door onze smaak en reukzin te combineren meer dan 4 smaken proeven. We kunnen ongeveer 300 000 verschillende geuren ruiken. Daardoor kunnen we ook meer dan 4 smaken proeven. (Kleine zelftest: probeer eens te eten met je neus toegeknepen.) 75 Ook wanneer we bijvoorbeeld televisie kijken doen we dat door een combinatie van horen (geluid) en zien (beeldscherm). Je ziet dus dat de waarneming eigenlijk gebeurt door een samenspel van meerdere zintuigen. Opdracht: Wat neem je waar? Geef per hokje minimum 2 zaken. Wat neem je waar: zien horen smaken ruiken voelen - het eerste uur na het opstaan - tijdens de speeltijd - middagpauze - na schooltijd · Kennen en kunnen: - Je kan perceptie beschrijven als een proces van informatieverwerking. - Je kan voorbeelden geven van perceptie als een proces van informatieverwerking. 76 2.2 Invloed van context op perceptie. Hierboven werd reeds aangetoond dat de gewaarwording niet hetzelfde is als de waarneming. De waarneming is een proces dat in onze hersenen gebeurt. De waarneming wordt dan ook beïnvloed door de context of de omstandigheden waarin de gewaarwording gebeurt. Bijvoorbeeld: Gelijktijdig contrast (uit “Psychologie de hoofdzaak” door Drs. Aleks Veldhoen) De strook grijs in het midden van de figuur is steeds hetzelfde grijs, maar omdat de achtergrond verandert, lijkt het alsof ook het grijs in het midden lichter of donkerder wordt. 2.3 Waarneming van persoonlijkheidskenmerken Persoonlijkheidskenmerken zijn eigenschappen die een persoon onderscheiden van anderen, die stabiel blijven in de tijd en in consistent wisselende situaties en die het gedrag, de gevoelens en de gedachten van een persoon beïnvloeden. Mechanismen die een rol spelen bij de perceptie van persoonlijkheidskenmerken: A. Eerste indruk Opdracht: Geef bij volgende foto’s aan 1) of je de persoon mooi vindt of niet 2) wat je denkt dat een aantal persoonlijkheidkenmerken (intelligent, sociaal, emotioneel, vriendelijk, …) van deze persoon zullen zijn en 3) of je deze persoon in zijn geheel positief of negatief beoordeeld. 77 1)………………. 1)………………... 1)………………… 1)………………… . 2)………………. 2)………………... 2)………………… 2)………………… . ………………… . ………………… ... …………………… …………………… . ………………… . …………………… …………………… …………………… . 3)………………. 3)………………… 3)………………… 3)………………… . Je ziet dus dat, hoewel je deze personen niet kent, je al onmiddellijk een oordeel vormt over hun persoonlijkheid. Dit is wat men noemt de “eerste indruk”. Deze eerste indruk zal je het meest bijblijven, want mensen schenken het meest aandacht aan de eerste informatie die ze krijgen en minder aan de daaropvolgende informatie. Mensen zijn niet geneigd om de opvattingen die ze hebben over een persoon te veranderen. Ook niet als latere informatie niet meer klopt met de eerste. B. Causale attributie Onder causale attributie verstaat men het proces waarmee men tracht de oorzaken van gedrag bloot te leggen. We proberen met andere woorden te achterhalen waarom iemand iets doet. Bijvoorbeeld: Jan leest een boek. Met causale attributie wordt bedoeld dat we proberen te achterhalen waarom Jan een boek leest. We doen niet alleen aan causale attributie bij anderen (zowel bekenden als onbekenden), maar we doen zelfs aan causale attributie om ons eigen gedrag te verklaren. C. Stereotypering Een stereotype is een hardnekkige overtuiging dat een persoon bepaalde eigenschappen heeft, enkel en alleen omdat hij/zij tot een bepaalde groep behoort. Stereotypes ontstaan dus niet op grond van eigen kennis en ervaringen, ze worden gewoon kritiekloos overgenomen van anderen. Een sociaal stereotype betekent dat je stereotypisch denkt over andere groepen in de maatschappij. Bijvoorbeeld Nederlanders zijn gierig, mensen met een zwarte huid zijn dommer, Italianen zijn machos, … . Daarnaast zijn stereotypes over je eigen groep meestal positief. Men noemt deze autostereotypes. 78 D. Vooroordelen Stereotypen en vooroordelen zijn meestal met elkaar verbonden. Stereotypen zorgen ervoor dat andere groepen als “anders” gezien worden. Bij vooroordelen wordt daar een oordeel aan gekoppeld, veelal in negatieve zin. Vooroordelen kunnen dus positief en negatief zijn, maar meestal zijn ze negatief. Mensen hebben dan ook de neiging om hun eigen groep als superieur te beschouwen. Het Nieuwsblad, 23/01/2008 Studie toont aan: onze vooroordelen over mensen met overgewicht Duitse onderzoekers peilden bij 1.000 mensen naar hun vooroordelen tegenover dikke mensen. Daaruit bleek dat bij één op de vier het idee leeft dat dikke mensen lui zijn en zelf schuld hebben aan hun overgewicht. Nooit eerder werd zo'n grootschalig onderzoek rond dit thema uitgevoerd en de vorsers noemen de opvallende stigmatisering van dikke mensen dan ook verontrustend. 'Wat ons schokte, was niet alleen dat 23 procent van de ondervraagden zo openlijk toegaf te vinden dat dikke mensen vadsig zijn', zegt Anja Hilbert van de universiteit van Marburg. 'Erger nog is dat 55 procent zei te twijfelen. Je mag ervan uitgaan dat ook al die mensen het eens zijn met de vooroordelen, zij het dan stiekem. Zij zijn de jaknikkers die anderen zullen volgen wanneer dikke mensen met de vinger gewezen worden.' E. Categorisering Mensen delen de werkelijkheid op in categorieën om ze eenvoudiger en meer begrijpbaar te maken. Wij verdelen ook mensen onder in groepen of categorieën. Elke persoon die we zien wordt dus ondergebracht in één of een aantal categorieën die in ons hoofd zitten en dit om de werkelijkheid te vereenvoudigen. Opdracht: Geef aan of volgende uitspraken gaan om een eerste indruk, een stereotype, een vooroordeel, causale attributie of categorie. Ieren zijn altijd dronken. ………………………………… .. Ik vraag me af waarom Pieter doet wat hij doet? ………………………………… .. Tina hoort bij de toffe mensen. ………………………………… .. Ik zag een foto van de nieuwe vriend van Kaatje. Hij had een tatoeage, dus denk ik niet dat hij een doetje is. ………………………………… .. e) Indianen zijn dom en slecht.. ………………………………… .. a) b) c) d) Opdracht: Kunnen volgens jou stereotypes, vooroordelen en categorieën nog ongedaan gemaakt worden? En zo ja, hoe zou je dat doen? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………… ……………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 79 · Kennen en kunnen: - Je kan beschrijven hoe de perceptie van persoonlijkheidskenmerken verandert onder invloed van de context. 3. Emoties 3.1 Wat zijn emoties? Opdracht: woord. ………………… . Hoe voelen onderstaande personen zich volgens jou? Antwoord in één …………………………… …………………………… Op deze foto’s zijn de emoties van deze mensen snel te herkennen. Emoties zijn een expressie, een uitdrukking van wat een persoon tot iets beweegt. Emoties worden gekenmerkt door een aantal belangrijke elementen. 1) Emoties komen niet zomaar tot stand. Er is een aanleiding, een impressie nodig. Bv. Ria is verdrietig omdat ze haar vriendin een lange periode zal moeten missen. Een uiting van een emotie kan daarbij verschillende aanleidingen hebben. Bv. - Piet huilt omdat hij verdrietig is - Sofie huilt omdat ze pijn heeft - Jef huilt van geluk 80 2) Impressies worden omgezet in lichaamsreacties en psychologische reacties. - Lichaamsreacties. Bv. Zweetafscheiding, tranen, rillen,… - Psychologische reacties. Bv. Denken (denken dat je gaat flauwvallen), gevoelens (verdrietig zijn) 3) Impressies, lichaamsreacties en psychologische reacties zetten ons meestal aan tot gedrag of een expressie. Gedrag en emoties kennen dus een duidelijke wisselwerking. Bv. Ria schaamt zich omdat ze aan het huilen is en legt haar handen voor haar gezicht. We kunnen dit alles samenvatten in volgend schema: 1) Indrukken/ è Impressies De basisemoties zijn: 2) Lichaamsreacties en Psychologische reacties - afkeer - angst blijheid boosheid verbazing verdriet è 3) Uitdrukking/ Expressie Opdracht: Probeer het bovenstaande schema (van indruk/impressie tot uitdrukking/expressie) uit te werken in een concreet voorbeeld voor volgende basisemoties. 1) Boosheid: …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………… …………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 2) Angst: ……………………………………………………………………………………………… .. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………… …………………………………………………………………………… De gezichtsuitdrukkingen van deze basisemoties zijn universeel. Overal ter wereld zullen bijvoorbeeld mensen die blij zijn een glimlach vertonen. Ook andere uitdrukkingen van emoties zijn universeel. Lees bijvoorbeeld onderstaand artikel: 81 Het Nieuwsblad, 13/08/2008 Vreugde uiten is aangeboren BRUSSEL - Blinde atleten die nooit een andere sporter hebben zien winnen of verliezen, steken hun handen in de lucht bij winst en laten hun schouders hangen bij een nederlaag. Dat concluderen wetenschappers van de universiteiten van British Columbia en California. Hun bevindingen staan in het blad Proceedings of the National Academy of Sciences. De wetenschappers vergeleken foto's die werden genomen tijdens de Olympische Spelen van 2004 en de Paralympics van datzelfde jaar. Zowel blinde als niet-blinde atleten staken bij winst hun armen in de lucht, gooiden hun hoofd achteruit en zetten een hoge borst op. Bij verlies bleek er wel een verschil. Blinde atleten uit alle culturen gaven uiting aan hun verlies door het gelaat te verbergen en in elkaar te krimpen. Niet-westerse atleten zonder visuele handicap toonden dezelfde reactie, maar westerse sporters trachtten hun vernedering te verbergen. De wetenschappers verklaren die reactie door onze aangeleerde culturele normen die assertiviteit voorschrijven. Volgens de onderzoekers is de uiting die we geven aan trots en schaamte dus aangeboren. 'Beide gebaren zijn ook waar te nemen bij apen als uitdrukking van dominantie en onderwerping', schrijven de onderzoekers. ivb (belga) Hoewel emoties universeel zijn, bestaan er regels over het al dan niet uiten van emoties naargelang de groep waartoe men behoort. We maken een verschil tussen sociale groepen en culturele groepen. Kinderen leren via culturele regels hoe zij hun emoties op een juiste manier kunnen tonen of in sommige gevallen juist verbergen. Een voorbeeld hiervan is dat Japanners minder geneigd zijn dan Belgen om negatieve emoties te tonen ten opzichte van een meerdere. Dit wordt namelijk volgens de Japanse etiquette als een belediging beschouwd voor die persoon. Een ander voorbeeld is dat Marokkaanse allochtonen minder vaak negatieve emoties zullen uiten t.o.v. één van hun ouders dan autochtonen. De manier waarop emoties uitgedrukt of onderdrukt worden is dus afhankelijk van de cultuur waarin iemand opgegroeid is. Daarnaast wordt de uitdrukking van emoties ook bepaald door sociale regels, afhankelijk van tot welke sociale groep iemand behoort. Zo bijvoorbeeld is het in Vlaanderen sociaal minder aanvaard dat jongens huilen. Meisjes mogen hier meer hun emoties tonen dan jongens. 3.2 Functies van emoties 1) Waarschuwingsfunctie: emoties waarschuwen voor gevaar. Het zijn onze negatieve emoties die ons waarschuwen voor gevaar. Positieve gevoelens zeggen ons dat alles in orde is. Vb. We hebben schrik (= negatieve emotie) wanneer een wagen recht op ons komt afgereden. Als reactie hierop zullen we opzij springen 82 2) Aanpassingsfunctie: emoties helpen ons aan te passen aan een wijzigende omgeving. - Emoties zetten ons aan tot handelen. Vb. Wegspringen bij schrik wanneer een auto recht op ons afkomt. - Emoties helpen ons dingen beter te onthouden zodat we in de toekomst eventueel anders kunnen handelen. Vb. Iemand die uitgleed over een bananenschil zal in de toekomst rond de bananenschil lopen. 3) Communicatieve functie: emoties ondersteunen onze communicatie met anderen. - We proberen via onze emoties druk uit te oefenen op anderen Vb. Marlies vraagt poeslief aan haar papa of ze wat extra zakgeld krijgt - Anderen kunnen vaak onze emoties uit ons gedrag afleiden Vb. als je iemand ziet vechten, dan ga je ervan uit dat die persoon boos is. - Emoties proberen te verstoppen lukt niet vaak. Lekken in ons gedrag verraden ons. Vb. je ziet aan Theo dat hij niet oprecht lacht. Opdracht: Geef van elke functie 2 voorbeelden waarin de functie duidelijk tot uiting komt. Waarschuwingsfunctie: 1)………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ... 2)………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………… …………………………………………………… Aanpassingsfunctie 1)………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 2)………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Communicatieve functie 1)……………………………………………………… ………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ... 2)………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 83 · Kennen en kunnen: - Je kan de wisselwerking tussen gedrag en emoties bespreken. - Je kan culturele invloeden op uitingen van emoties illustreren. - Je kan sociale invloeden op uitingen van emoties illustreren. - Je kan een eigen oordeel of beslissing evalueren op basis van morele criteria. 3.3 Behoeften. We kunnen gedrag en motivatie van gedrag verklaren vanuit een behoefte. Een behoefte wordt volgens Van Dale omschreven als een “zaak die men nodig heeft”. Gedrag van mensen kan vaak verklaard worden door een innerlijk verlangen dat mensen voelen wanneer ze een bepaald gedrag vertonen. Mensen drinken omdat ze dorst hebben, ze spreken zeer luid omdat ze behoefte hebben aan aandacht, ze zijn vriendelijk omdat ze de behoefte hebben om leuk gevonden te worden, … . Motivatie komt hierbij voort uit behoeften binnen het individu. Behoeften zorgen dus voor een bepaald gedrag zodat aan het innerlijk verlangen kan voldaan worden. The motivatietheorie van Maslow onderscheidt 5 soorten behoeften die hij in een piramide plaatst. De behoeften van onder naar boven - De fysiologische behoefte: primaire levensbehoeften zoals bvb. water en voedsel - De veiligheidsbehoeften: vooral behoefte aan veiligheid, zekerheid en bescherming. Iedereen wil graag beschermd zijn tegen bvb. wilde dieren of criminelen. - De behoefte aan liefde en genegenheid: mensen hebben behoefte aan vriendschap en liefde en het gevoel om ergens bij te horen. - De erkenningbehoefte: de behoefte aan erkenning en waardering, zowel door zichzelf als door anderen. - De behoefte aan zelfrealisatie: de behoeften aan kennis, waarheid en wijsheid. Eigenlijk staat dit gelijk met de behoefte aan zelfontplooiing. Volgens Maslow worden de behoeften ook in deze volgorde vervuld. Een persoon zal zich bijvoorbeeld maar bezighouden met de vervulling van de erkenningbehoefte als aan alle behoeften op de lagere niveaus is voldaan. Iemand die bijna uitgedroogd is (dus nood heeft aan water) zal zich niet bezighouden met het zoeken naar een veilige woonst, enz. 84 Opdracht: a) Beantwoord volgende vragen: - Hoe komt het dat in een tv-programma als ‘Expeditie Robinson’ bijna nooit liefdesrelaties ontstaan en in een programma als ‘Big Brother’ vaak al vanaf de eerste week? ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… - Geef per behoefteniveau minstens één tv-programma. …………………………… …………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… b) Volgens Maslow worden behoeften vervuld in de volgorde van de behoeftepiramide. Probeer nu zelf toch een 3-tal voorbeelden te vinden waarbij dit niet zo is. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………… ………………………………… …… · Kennen en kunnen: - Je kan motivering van gedrag verklaren vanuit een wetenschappelijke theorie. - Je kan die theorie herkennen in concrete situaties. 85 G 42: Relaties. Elke dag komen we in contact met een groot aantal mensen. Er zijn mensen met wie we samenwonen, samen schoolgaan, samen sporten... De relaties die we met al deze mensen onderhouden, staan in deze bundel centraal. 1. Communicatie. In relaties met anderen speelt communicatie een belangrijke rol. Communicatie maakt het immers mogelijk om contact te leggen én te onderhouden met de mensen om ons heen. Niet-communiceren is onmogelijk wanneer we met familie, vrienden en klasgenoten samen zijn. 1.1 Het communicatieproces Het communicatieproces begint (bijna) altijd bij de zender. Dit kan een individu, groep of organisatie zijn die (on)bewust informatie aan iemand overdraagt. De persoon die de informatie ontvangt, noemen we de ontvanger. De boodschap (of informatie) die de zender overbrengt, bestaat uit zijn (of haar) gedachten, gevoelens en verwachtingen. Voordat deze betekenisvolle boodschap kan worden overgedragen, moet de zender de informatie eerst omzetten in een signaal (encoderen). Dit kan gebeuren in de vorm van een verbaal (bv. woorden) of non-verbaal (bv. lichaamstaal) signaal. Opdracht: Welke boodschap(pen) kunnen we uit de lichaamstaal van onderstaande figuren afleiden? © MERHO © MERHO © MERHO © MERHO a. _______________ b. _______________ c. _____________ d._____________ _________________ _________________ _______________ _______________ Ook het kanaal waarover de zender beschikt is een belangrijk onderdeel van het communicatieproces. Dit is de fysische (bv. stembanden) of materiële (bv. een telefoon) drager van een signaal. Kortom, het kanaal maakt de overdracht van zender naar ontvanger mogelijk. 86 Opdracht: Maken onderstaande figuren gebruik van een fysisch of materieel kanaal? Gaat het hier om een kanaal dat we kunnen horen, zien, voelen, ruiken en/of proeven? © W . VANDERSTEEN a. _______________ _________________ © W. VANDERSTEEN © W . VANDERSTEEN © W . VANDERSTEEN b. _________________ c. ______________ d.________________ ___________________ ______________ ________________ Opdracht: Geef ook zelf een voorbeeld van een fysisch en materieel kanaal. Motiveer. fysisch kanaal __________________________________________ materieel kanaal __________________________________________ Na ontvangst van een signaal zet de ontvanger dit opnieuw om in een betekenisvolle boodschap (decoderen). Afhankelijk van zijn (of haar) gevoelens, gedachten, verwachtingen én taal gaat hij (of zij) het signaal interpreteren. De ontvanger interpreteert het signaal dus op zijn (of haar) ‘eigen’ manier. Hierdoor komt de door de zender bedoelde betekenis niet altijd overeen met de door de ontvanger toegekende betekenis (ruis). 87 Opdracht: Met welke vorm van ruis worden onderstaande figuren geconfronteerd? Is er sprake van fysieke ruis (probleem met externe signalen), psychologische ruis (probleem door andere gevoelens, verwachtingen en gedachten) en/of semantische ruis (probleem met taal)? © W . VANDERSTEEN © W. VANDERSTEEN © W . VANDERSTEEN a. ________________________ b. ______________________ c.___________________ __________________________ ____________________ ______________________ Opdracht: Geef ook zelf een voorbeeld van fysieke, semantische en psychologische ruis. Motiveer. _____________________________________________________ fysieke ruis _____________________________________________________ _____________________________________________________ semantische ruis _____________________________________________________ ____________________________________________________ psychologische ruis ____________________________________________________ Het effect dat een zender wil bereiken met zijn boodschap, doet zich door de aanwezigheid van ruis niet altijd voor. De zender slaagt er dus niet altijd in om de houding, het gedrag en/of het denken van de ontvanger te beïnvloeden. Opdracht: Welk effect willen onderstaande figuren bereiken? © HERVE © HERVE © HERVE a. _______________________ b.__________________ c.____________________ _________________________ __________________ ____________________ 88 Foutieve interpretaties van signalen kunnen in bepaalde situaties nog worden bijgestuurd. Zender en ontvanger kunnen immers wisselen van ‘rol’. Zo krijgt de (oorspronkelijke) zender informatie over de manier waarop zijn (of haar) boodschap werd geïnterpreteerd (feedback). Opdracht: Vul onderstaand schema verder aan met volgende begrippen: ruis encoderen - feedback - boodschap - decoderen - effect - kanaal - signaal. Plaats ook de nodige pijlen. ZENDER ONTVANGER Opdracht: Schrijf een kort verhaal waaruit blijkt dat je de werking van het communicatieproces begrijpt. __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ 1.2 Interpersoonlijke communicatie (& massacommunicatie) (G4201) Interpersoonlijke communicatie vindt plaats tussen een zender en een beperkt aantal ontvangers. Ze bevinden zich binnen het bereik van elkaars zintuigen en zijn zich hiervan bewust. Zender en ontvanger(s) wisselen heel wat informatie uit, waardoor de kans op misverstanden wordt beperkt. Bovendien kan een zender binnen deze communicatievorm het best het effect van zijn (of haar) boodschap inschatten. Bij massacommunicatie probeert de zender een zo groot mogelijke groep mensen te bereiken. De boodschap is voor iedereen toegankelijk en waarneembaar. Van feedback is binnen deze communicatievorm geen of weinig (bv. een lezersbrief) sprake. Voor een zender is het dus erg moeilijk om foutieve interpretaties bij te sturen en het effect van de boodschap in te schatten. Net zoals gemediëerde interpersoonlijke communicatie verloopt massacommunicatie via een materieel kanaal. 89 Opdracht: Vul onderstaande tabel aan. KENMERK Interpersoonlijke communicatie massacommunicatie relatie bv. beperkt aantal ontvangers, privaat bv. grote groep ontvangers, openbaar ruis ________________________________ ______________________________ feedback ________________________________ ______________________________ effect ________________________________ ______________________________ kanaal ________________________________ ______________________________ boodschap ________________________________ ______________________________ Opdracht: Is in onderstaande situaties sprake van interpersoonlijke communicatie, gemediëerde interpersoonlijke communicatie of massacommunicatie? © JIM DAVIS a. _____________________ b. ____________________ c. ____________________ _______________________ ______________________ ______________________ Opdracht: Geef ook zelf een voorbeeld van gemediëerde interpersoonlijke communicatie en massacommunicatie. Motiveer. Interpersoonlijke gemediëerde communicatie Massacommunicatie 90 · Kennen en kunnen: - Je kan het interpersoonlijk communicatieproces beschrijven. 1.3 De invloed van socio-culturele factoren Cultuur speelt een belangrijke rol in ons leven. We zijn er ons vaak niet van bewust, maar cultuur beïnvloedt zelfs de manier waarop we met anderen communiceren. Niet alleen de taal die we spreken, maar óók onze lichaamsuitdrukkingen en gebaren zijn immers cultureel bepaald. Door een gebrek aan kennis van de taal, de lichaamsuitdrukkingen en gebaren van andere culturen kunnen echter heel wat communicatieproblemen ontstaan. Enkele socio-culturele factoren die communicatie kunnen beïnvloeden zijn: Voorbeeld oogcontact Belgen kijken elkaar aan tijdens een gesprek. Dit getuigt van geloofwaardigheid. Japanners echter vermijden oogcontact. Dit getuigt van respect. knikken Wanneer Belgen knikken tijdens een gesprek dan bedoelen ze ‘ja’. Knikken Indiërs dan bedoelen ze ‘neen’. aanraking Aanrakingen tussen mannen voelen in België nog steeds wat vreemd aan. In Irak echter komen aanrakingen tussen mannen erg vaak voor. Het is zelfs gebruikelijk dat mannen elkaar kussen bij een ontmoeting. afstand In tegenstelling tot Arabieren bewaren Belgen veel lichamelijke afstand tijdens een gesprek. begroeting Belgen begroeten elkaar met een handdruk. Aziaten doen dit bijna nooit. Daar kent men een alternatieve manier van begroeten zoals knikken met een hand op de borst of buigen in verschillende graden van diepte. gebaren Terwijl men in België gebruik maakt van het ‘ok-gebaar om te tonen dat alles in orde is, gebruiken Fransen het om aan te tonen dat iets waardeloos is. In Japan staat dit gebaar dan weer voor een aanduiding van geld. 91 Opdracht: Welke socio-culturele factoren komen in onderstaande situaties voor? Zorgen deze factoren voor een communicatieprobleem? © W . VANDERSTEEN © W. VANDERSTEEN © W. VANDERSTEEN a. ________________ b. __________________ c. ___________________ __________________ ___________________ _____________________ Opdracht: Geef ook zelf twee voorbeelden van socio-culturele factoren die voor communicatie problemen kunnen zorgen. ______________ ___________________________________________________________ ______________ ___________________________________________________________ · Kennen en kunnen: - Je kan de invloed van socio-culturele factoren op communicatie illustreren. 1.4 Communicatie vaardigheden. Actief luisteren, omgaan met kritiek en het geven van ik-boodschappen is niet altijd gemakkelijk. Toch zijn dit belangrijke vaardigheden wanneer we op een goede manier willen communiceren met de mensen om ons heen. A. Ik kan actief luisteren. Bij actief luisteren, neemt de ontvanger actief deel aan het communicatieproces. Hij (of zij) leeft zich in de wereld van de zender in en probeert de signalen op een zo correct mogelijke manier te interpreteren. De ‘gedecodeerde’ boodschap brengt de ontvanger opnieuw over naar de zender. Zo kan de zender controleren of zijn (of haar) boodschap op een correcte manier werd geïnterpreteerd. 92 Opdracht: Is in onderstaande situaties sprake van actief luisteren? Bedenk ook zelf twee situaties waarin sprake is van actief luisteren. Motiveer. Situatie Actief luisteren? Zoon: Mam, ik heb honger. ___________________________________________ Wanneer kunnen we eten? ___________________________________________ Moeder: je hebt honger hé? We ___________________________________________ kunnen binnen vijf minuten eten. ___________________________________________ Zoon: Mam, het was echt geen ___________________________________________ leuke dag. De leerkrachten deden ___________________________________________ moeilijk. Moeder: Tjah, niet elke dag kan ___________________________________________ leuk zijn. Wil je de tafel even ___________________________________________ dekken? ___________________________ ___________________________________________ ___________________________ ___________________________________________ ___________________________ ___________________________________________ ___________________________ ___________________________________________ Bij actief luisteren bepaalt het luisterdoel van de ontvanger ook zijn (of haar) luistergedrag. In functie van het luisterdoel gaat de ontvanger een aantal signalen selecteren die bij de boodschap horen. Deze signalen kunnen zijn: wat de zender zegt, hoe de zender dit zegt én in welke omstandigheden de zender dit zegt. Op basis van deze signalen gaat hij (of zij) de boodschap interpreteren en reageren. 93 Opdracht: Lees het onderstaande fragment. Vul daarna het schema aan. De klas gaat morgen op bezinning. De leerkracht geeft weinig informatie over wat er op het programma staat. Na de les, wanneer de anderen de klas uit zijn, komt Bavo tot bij de leraar en zegt: ‘Meneer, ik zal niet kunnen meegaan op bezinning. Ik heb zoveel buikpijn.’ Wat kan het luisterdoel zijn van de _____________________________________ ontvanger? Wat de zender zegt. Welke signalen kan de ontvanger selecteren om de boodschap te _____________________________________ interpreteren? _____________________________________ Hoe de zender dit zegt. _____________________________________ _____________________________________ In welke omstandigheden de zender dit zegt. _____________________________________ _____________________________________ Welke interpretaties kan de ontvanger _____________________________________ allemaal maken? _____________________________________ _____________________________________ Kies een interpretatie. _____________________________________ Bedenk een mogelijke reactie vanuit deze _____________________________________ interpretatie. _____________________________________ 94 Het gedrag van de ontvanger speelt bij actief luisteren een belangrijke rol. Ook door zijn (of haar) gedrag maakt de ontvanger duidelijk aandacht te hebben voor wat de zender zegt. Actief luisteren doet hij (of zij) dus niet alleen met de oren, maar ook met de stem én andere delen van het lichaam (bv. ogen, handen). Opdracht: Luisteren onderstaande figuren actief? Motiveer je antwoord. © M. GROENING © M. GROENING © M. GROENING © M. GROENING a. _____________ b. _____________ c._______________ d. ___________________ _______________ _______________ ________________ ___________________ B. Ik kan omgaan met kritiek Niemand krijgt graag kritiek. Het gaat immers om onze minder goede kanten. Vaak zijn we dus niet bereid te luisteren wanneer iemand kritiek op ons geeft. De meest voorkomende reactiewijzen op kritiek kunnen we samenvatten onder de 4 V’s: 4 V’s Wat? Vechten De ontvanger gaat in de tegenaanval. De ontvanger probeert aan te tonen dat de andere geen gelijk heeft. Vluchten De ontvanger gaat weglopen of zichzelf klein maken. De ontvanger gaat zich verontschuldigen of beklagen. Vermijden De ontvanger probeert de situatie te mijden. De ontvanger probeert de ander voor te zijn door zelfkritiek te geven. Verstarren De ontvanger klapt volledig dicht. 95 Opdracht: Van welke V is in onderstaande situaties sprake?Motiveer je antwoord. Oh nee, ik krijg straks mijn rapport. Frans _____________________________________ zal weer niet goed zijn. Ik wacht tot _____________________________________ maandag, net voor we naar school gaan, _____________________________________ om mijn rapport te laten tekenen. Wie denk jij wel dat je bent? Kijk naar _____________________________________ jezelf. Jij doet het toch ook op deze _____________________________________ manier? Achteraf wist ik wel wat ik moest zeggen op _____________________________________ die opmerking, maar op het moment zelf _____________________________________ kon ik geen woord meer uitbrengen. _____________________________________ Ik heb je toch gezegd dat ik dit niet kan. _____________________________________ Waarom ben ik het toch altijd die alles fout _____________________________________ doet. Wanneer we geconfronteerd worden met kritiek kunnen we de 4 V’s beter vermijden. Volgende tips kunnen ons helpen om op een goede manier met kritiek om te gaan: 1. Luister en kijk goed naar de ander 2. Laat horen en zien dat je luistert 3. Vraag door tot het duidelijk is wat criticus wil 4. Controleer of je het goed begrepen hebt 5. Vermijd de 4 V’s 6. Reageer alleen op wat je werkelijk hoort en niet op wat je denkt te horen 7. Maak duidelijk aan de ander wat je met de kritiek zal doen 96 Opdracht: Hoe had onderstaande figuur moeten omgaan met de kritiek? Motiveer je antwoord (tips). __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ C. Ik kan ik-boodschappen geven In relaties met anderen kunnen soms problemen ontstaan. Om een probleem met succes op te lossen, is het belangrijk te weten van wie het probleem is. Opdracht: Van wie is het probleem in onderstaande situaties? Motiveer je keuze. Situatie Thomas zijn grootmoeder is gisteren ________________________________________ gestorven. Tijdens een voetbalwedstrijd ________________________________________ met vrienden kan hij zich niet goed ________________________________________ concentreren. ________________________________________ Judith krijgt van een vriend een ________________________________________ opmerking over haar slordige kledij. Ze ________________________________________ antwoordt koel: ‘Pff, kan mij toch niets schelen.’ Ligt het probleem bij jezelf, dan is er de methode van de ‘ik-boodschap’. In deze boodschap gaat de zender drie elementen verwerken: de benoeming van het problematisch gedrag, het 97 gevolg van het problematisch gedrag (voor jou) en de benoeming van het gevoel daarbij. De voordelen van een ik-boodschap zijn: - je toont hoe je je daarbij voelt - je legt de verantwoordelijkheid van de gedragsverandering bij de andere - je reactie heeft meer kans op een bereidheid bij de ander dit gedrag te veranderen - je reactie heeft minder kans dat de relatie met de ander afgebroken wordt Opdracht: Bedenk een ik-boodschap die men in onderstaande situatie kan gebruiken om een probleem op te lossen. Ruben en Esther studeren op hun kamer. Ze hebben morgen allebei een examen. Studeren is dus de boodschap. Hun oudste broer luistert beneden naar muziek. De muziek staat erg luid waardoor Ruben en Esther zich niet kunnen concentreren. Een mogelijke ik-boodschap... de benoeming gedrag dat aanvaarden van ze het ________________________________________________ niet ________________________________________________ het gevolg van dat gedrag ________________________________________________ voor hen ________________________________________________ de benoeming gevoel daarbij · van hun ________________________________________________ ________________________________________________ Kennen en kunnen: - Je kan een aantal omgangsvaardigheden herkennen bij anderen. - Je kan een aantal omgangsvaardigheden toepassen. 98 2. Relaties. Elke dag komen we in contact met een groot aantal mensen. Met elke persoon die ons pad kruist onderhouden we een bepaalde relatie. Slechts aan een aantal relaties hechten we groot belang. Deze relaties streven we na en willen we niet kapot laten gaan. 2.1 Noodzaak van relaties Een nieuwkomer in een klas heeft het niet altijd gemakkelijk. Hij (of zij) wil graag in de klas worden opgenomen, maar kent de waarden, normen en andere cultuurkenmerken nog niet. Wil de nieuweling echter op een goede manier in de klas functioneren, dan is het belangrijk dat hij (of zij) de dominante cultuur leert kennen. Hij (of zij) moet zich de cultuur van de groep eigen maken. Door het leggen van contacten met medeleerlingen leert de nieuwkomer de cultuur van de klas stap voor stap kennen. De klasgenoten dragen de cultuur over. Vaak is de nieuwkomer er zichzelf niet van bewust hoezeer de medeleerlingen zijn (of haar) denken en handelen gaan beïnvloeden. Door het opbouwen van relaties met klasgenoten wordt de nieuweling geleidelijk aan aanvaard in de klas. Hij (of zij) leert een eigen rol te spelen binnen de groep. De kenmerken van de cultuur worden een deel van de nieuwkomer zijn (of haar) identiteit. Opdracht: De nieuwkomer in de klas wordt geconfronteerd met twee belangrijke processen: cultuuroverdracht en socialisatie. Probeer zelf een definitie van deze begrippen te formuleren? cultuuroverdracht _______________________________________________________________ _______________________________________________________________ _______________________________________________________________ socialisatie _______________________________________________________________ _______________________________________________________________ _______________________________________________________________ Opdracht: Geef een voorbeeld waarin sprake is van cultuuroverdracht en socialisatie. Motiveer. ______________ ______________ ______________ _________________________________________________________ _________________________________________________________ _________________________________________________________ 99 Relaties met anderen zijn dus erg belangrijk voor onze sociale ontwikkeling, maar in bepaalde gevallen kan het binnen relaties ook drastisch fout lopen. autisme Autisme zit vaak verscholen achter een gewoon uiterlijk. Toch hoef je geen specialist te zijn om aan te voelen dat er iets niet klopt. Autisten leven in hun eigen wereld, en vaak lijkt de wereld waarin wij ons bevinden voor hen niet te bestaan. Het leggen van contact en het opbouwen van een relatie met autistische mensen is dus niet gemakkelijk. wolfskinderen Wolfskinderen of wilde kinderen zijn kinderen die zijn grootgebracht met een minimum aan menselijk contact. Ze kregen onvoldoende zorg, liefde en aandacht of leefden in het wild of opgesloten in een kamer. Meestal zijn deze kinderen het slachtoffer van onachtzame, wrede, zieke of verslaafde ouders. Wanneer wilde kinderen worden ontdekt, hebben ze het erg moeilijk om de cognitieve en sociale achterstand die ze hebben opgelopen opnieuw te overbruggen. Opdracht: Geef zelf een meer recent voorbeeld van wolfskinderen. __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ · Kennen en kunnen: - Je kan aantonen dat relaties noodzakelijk zijn om als sociaal wezen te kunnen ontwikkelen. 2.2 Soorten relaties Met alle mensen met wie we in relatie zijn, vormen we een sociaal netwerk. Dit is een groep van mensen met wie we belangrijke en langdurige contacten hebben gelegd én onderhouden. Binnen ons sociaal netwerk kunnen verschillende soorten relaties worden ontdekt. Denk hierbij aan de ouder-kind-relatie, de vriendschapsrelatie en de liefdesrelatie. 100 ouder-kind-relatie Binnen het gezin komt de ouder-kind-relatie tot stand. Door de geborgenheid van deze relatie krijgt een kind de kans om op een veilige manier op te groeien in de maatschappij. Bovendien is de band tussen ouder en kind van groot belang voor een evenwichtige ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. vriendschapsrelatie Tijdens de puberteit heeft vriendschap een belangrijke plaats in ons leven. We maken ons los van onze ouders en gaan opzoek naar gelijkgezinden. Hechte en oprechte (boezem)vriendschappen ontstaan. Jammer genoeg neemt ook de groepsdruk tijdens deze leeftijdsfase toe. liefdesrelatie Naarmate we ouder worden, kunnen we ook een relatie opbouwen met iemand die we graag zien. Binnen deze relatie is het vooral belangrijk dat we onszelf kunnen zijn. Echtheid wordt in een liefdesrelatie dus sterk gewaardeerd. Opdracht: Geef naast de ouder-kind-relatie, de vriendschapsrelatie en de liefdesrelatie nog drie andere relatie vormen. Motiveer. ________________ ______________________________________________________________ ________________ ______________________________________________________________ ________________ ______________________________________________________________ De relaties die we met andere mensen onderhouden kunnen we ook indelen op basis van een aantal kenmerken. primair (↔ secundair) Is in de relatie sprake van een (diepgaande) emotionele band? vrijwillig (↔ onvrijwillig) Is de relatie uit vrije wil tot stand gekomen? persoonlijk (↔ functioneel) Is in de relatie sprake van een nauwe band? Is er veel contact? duurzaam (↔ niet-duurzaam) Onderhouden we een lange termijn relatie? 101 Opdracht: Zijn onderstaande relaties primair (of secundair), persoonlijk (of functioneel), vrijwillig (of onvrijwillig) en/of duurzaam (of niet-duurzaam)? Bepaal dit ook voor de relaties die je in de vorige opdracht zelf naar voor hebt gebracht. primair secundair? ouder-kind-relatie of persoonlijk of functioneel? vrijwillig onvrijwillig? of duurzaam of niet-duurzaam ______________ ______________ ______________ ______________ vriendschapsrelatie ______________ ______________ ______________ ______________ liefdesrelatie ______________ ______________ ______________ ______________ ________________ ______________ ______________ ______________ ______________ ________________ ______________ ______________ ______________ ______________ ________________ ______________ ______________ ______________ ______________ · Kennen en kunnen: - Je kan verschillende soorten relaties onderscheiden. - Je kan verschillende soorten relaties benoemen. - Je kan verschillende soorten relaties in de directe omgeving aanwijzen. - Je kan de voornaamste kenmerken van de verschillende soorten relaties opnoemen. 102 2.3 Een psycho-sociaal model Elke boodschap die een zender overdraagt bevat een relatiewens. Uit een boodschap kan dus worden afgeleid welke relatie een zender wenst te onderhouden met een ontvanger. Het karakter en de behoeften van de zender spelen hierbij een bepalende rol. Om de relatiewens in een boodschap te ontdekken moeten we aandacht hebben voor de ‘totaliteit’ van de boodschap. We moeten dus niet alleen letten op de woordkeuze, maar ook op het non-verbale gedrag en de gezichtsuitdrukking van de zender. Opdracht: Welke relatiewens kunnen we uit de boodschap van onderstaande figuren afleiden? © M. GROENING © M. GROENING © M. GROENING a. _______________ b. _______________________ c.___________________________ _________________ _________________________ ____________________________ De Amerikaan T. Leary onderzocht de relatiewens die kan worden afgeleid uit boodschappen. Volgens de onderzoeker gaat het om twee centrale vragen: ‘wie is de baas (boven)/wie is volgzaam (onder)?’ en ‘wie is vriendelijk (samen)/wie is onvriendelijk (tegen)?’ boven Deze mensen zijn op zoek naar macht. Ze willen de andere controleren, beïnvloeden en domineren. onder Deze mensen stellen zich onderdanig en afhankelijk op. Door hun volgzaamheid zijn ze in contacten met anderen eerder de underdog. samen Deze mensen zijn op zoek naar intimiteit en sympathie. Ze voelen zich alleen gelukkig wanneer ze met anderen kunnen samenwerken. tegen Deze mensen verdragen geen andere mensen om zich heen. Bij contact met anderen reageert men vaak agressief of opstandig. Samenwerken is dus ongewenst. 103 Opdracht: De ruimten die worden gevormd, kunnen we combineren. Probeer een antwoord te formuleren op onderstaande vragen. Hoe ziet de zender Hoe ziet de zender de Hoe ziet de zender de zichzelf? ander? relatie? boven/tegen ________________ _____________________ ___________________ ________________ _____________________ ___________________ ________________ _____________________ ___________________ ________________ _____________________ ___________________ boven/samen onder/tegen onder/samen De relatie tussen zender en ontvanger is afhankelijk van de positie die beiden innemen in de roos van Leary. Wanneer een relatie moeilijk verloopt, dan kan de roos van Leary worden gebruikt om de relatiewens van zender en ontvanger te achterhalen. Opdracht: Is in onderstaande situatie sprake van een relatieprobleem? Motiveer. Marie en Thomas gaan naar de muziekschool. Binnen een week vindt een voorstelling plaats. Thomas zou de liedjes graag nog eens oefenen, maar Marie wil hem niet helpen. Ze oefent liever alleen, want Thomas beslist altijd welke liedjes ze spelen. relatiewens van de zender: relatiewens van de ontvanger: _______________________________________ _______________________________________ _______________________________________ _______________________________________ 104 Opdracht: Plaats volgende relatiewensen bij de juiste pool in de roos van Leary: leiden - gehoorzamen - straffen - bevelen - kritiek - motiveren - overleggen - luisteren - weigeren – applaudisseren. · Kennen en kunnen: - Je kan vanuit een psycho-sociaal model aangeven in hoeverre eigen kenmerken en behoeften meebepalend zijn in de uitbouw van relaties met leeftijdsgenoten. 2.4 Lichamelijkheid Tijdens de puberteit neemt de interesse in lichamelijkheid en seksualiteit sterk toe. Vooral in het begin van een liefdesrelatie speelt de ‘aantrekkelijkheid’ van het eigen lichaam en dit van de partner een belangrijke rol. Volgens evolutiebiologen heeft de eerste aantrekkingskracht immers veel te maken met fysieke aantrekkelijkheid. Wat fysiek aantrekkelijk is, verschilt echter van cultuur tot cultuur. Ook de manier waarop jongeren omgaan met lichamelijkheid en seksualiteit is afhankelijk van de cultuur en de tijd waarin ze leven. 105 Opdracht: Motiveer. Zijn onderstaande figuren fysiek aantrekkelijk in onze samenleving? © W . VANDERSTEEN © W. VANDERSTEEN © W . VANDERSTEEN © W. VANDERSTEEN a. _________________ b. _______________ c. ________________ d. _____________ ___________________ _________________ __________________ _______________ In een vaste relatie speelt lichamelijkheid nog steeds een belangrijke rol, maar hier moeten we een onderscheid maken tussen lichamelijkheid, seksualiteit en erotiek. Opdracht: Wat zou het verschil kunnen zijn tussen lichamelijkheid, seksualiteit en erotiek? ___________________________________________________________ Lichamelijkheid ___________________________________________________________ Seksualiteit ___________________________________________________________ Erotiek · Kennen en kunnen: - Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in relatieopbouw bespreken. - Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in het sociaal functioneren bespreken. - Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in relatieopbouw met voorbeelden illustreren. - Je kan elementen van lichamelijkheid die spelen in het sociaal functioneren met voorbeelden illustreren. 106 G 43: Individu en organisaties. Hier gaan we dieper in op het georganiseerde samenleven. Je gaat misschien naar de jeugdbeweging of de muziekschool, je woont in een gezin en brengt een groot deel van de dag door op school. Jij als individu en al deze organisaties staan hier dan ook centraal. Lees deze bundel grondig en vul telkens de opdrachten in. 1. Wat zijn organisaties? 1.1 Organisaties. Een organisatie of een groep is een samenwerkingsverband tussen mensen die speciaal voor het realiseren van bepaalde doelstellingen wordt opgericht. Er bestaan veel verschillende types van samenlevingsverbanden of organisaties met telkens andere activiteiten, doelen en regels. We leven in een volledig ‘georganiseerde’ samenleving. Van onze wieg tot ons graf komen we met de meest uiteenlopende organisaties in aanraking. Er lijkt voor alles wel een organisatie te bestaan. Welke organisaties herken je op deze foto’s? gezin ...……. …………………………… vriendengroep dierenrechtenorganisatie vakbonden …………………… . 107 Binnen deze organisaties zijn ook variaties mogelijk. Vb. Een gezin met papa, mama en 2 kindjes, een gezin zonder kinderen of een gezin met gescheiden ouders. Een groep vrienden door een hobby is niet dezelfde vriendengroep uit een klas. Je kan groepen indelen volgens hun structuur in formele en informele organisaties. Daarnaast kan je groeperingen indelen volgens de mate van interactie tussen de leden en het al dan niet aanwezig zijn van gemeenschappelijke waarden en normen. ………………………… ……………………… . ….………………… . ………………………… .. Een organisatie heeft heel wat kenmerken: - Een organisatie is heel bewust opgericht om een bepaald doel te bereiken. Om dit doel te realiseren worden er activiteiten ontwikkeld binnen de organisatie. Elk lid van de organisatie krijgt een specifieke taak. Er is dus een zekere mate van arbeidsverdeling en hiërarchie in organisaties. Een organisatie heeft heel wat regels en voorschriften zodat alles vlot verloopt. Deze zijn vastgelegd in officiële documenten. Dus: Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen dat er speciaal voor opgericht is om op een afgesproken manier samen bepaalde doelen te bereiken. 108 Opdracht: Met welke organisaties kwam jij al in contact? Als baby: ………………………………………………………………………………………… .. Als schoolkind:………………………………………………………………………………………… Tijdens je vrije tijd:…………………………………………………………………………………… . In de vakantie:…………………………………………………………… …………………………… Met welke organisaties kwamen je ouders al in contact? …………………………………………………………………………………………………………… ………………… .………………………………………………………………… .…………………… 1.2 Formele en informele organisaties. Er zijn niet alleen heel veel organisaties. Deze organisaties zijn ook heel verschillend. We maken een onderscheid tussen formele en informele organisaties: Formele organisaties: Formele organisaties zijn organisaties met een formele structuur dat wil zeggen een structuur die voor iedereen zichtbaar is ofwel omdat zij vastgelegd werd in wetten, reglementen, statuten ofwel in doorheen de tijd gegroeide gewoonten en gebruiken. Je komt in een formele organisatie terecht omdat het moet, omdat het van je verwacht wordt. Vb. Een klas in de muziekschool of een voetbalteam. Opdracht: Geef drie voorbeelden van een formele organisatie. …………………………………………………………… .........……………………………… Informele organisaties: Niet bij alle organisaties is de werking zo strikt geregeld. Zo kunnen binnen deze formele organisaties kliekjes ontstaan van collega’s en klasgenoten die goed met elkaar opschieten. Iedereen is bovendien ook lid van een gezin en een groep leeftijdsgenoten, een peergroup. De leden van deze informele organisaties hebben een intieme en emotionele band met elkaar. Er heerst een interne solidariteit in de groep en er is sprake van echte vriendschapsbanden tussen de groepsleden. Informele organisaties zijn organisaties die (nog) geen vastgelegde structuur hebben. Dit zijn groeperingen die spontaan gegroeid zijn en door persoonlijke contacten tussen de leden in stand worden gehouden. Je komt in een informele organisatie terecht omdat je je er goed bij voelt. Zo’n groep ontstaat spontaan. Vb. Een gezin of een peergroup (=groep van leeftijdsgenoten of vriendengroep). 109 Opdracht: Zijn onderstaande organisaties formele of informele organisaties? Formele organisatie Informele organisatie Open VLD Milieugroep waar je lid van bent Het gezin Verbeeck Vrienden die elke samen op café gaan De volleybalclub traint vrijdag waar je Vrijwilligers die flyeren voor het parochiefeest 1.3 De basis van organisaties: groepen. Ieder van ons is lid van een groep. Je maakt deel uit van een gezin, je gaat naar de jeugdbeweging en je bent lid van een parochie of misschien zelfs van de lokale politieke partij in je gemeente. Een groep is een verzameling mensen met heel specifieke kenmerken: - Een groep is vrij klein. De groepsleden hebben direct contact met elkaar. Binnen de groep heersen er gemeenschappelijke waarden, normen, belangen en doelen. Er is een sterk samenhorigheidsgevoel of wij-gevoel tussen de groepsleden. Bovendien kunnen we een onderscheid maken tussen primaire groepen en secundaire groepen. De bekendste voorbeelden van primaire groepen zijn het gezin en de peergroup. Deze groepen zijn heel klein en besloten. De relaties tussen de groepsleden zijn heel persoonlijk en intiem. We noemen dit primaire relaties. Secundaire groepen zijn iets groter. De relaties tussen de leden zijn onpersoonlijker en formeler dan in primaire groepen. We spreken hier dan ook van secundaire relaties. Deze secundaire groepen vind je binnen grotere organisaties zoals scholen, bedrijven en verenigingen. 110 Deze secundaire groepen vormen meestal de basis voor een formele organisatie. Wanneer groepsleden steeds meer structuur aanbrengen in hun activiteiten en een gemeenschappelijke doel nastreven gaan groepen over in organisaties. Interactie GROEP TOGETHERNESS SITUATION Gemeenschappelijke waarden COLLECTIVITEIT Geen gemeenschappelijke waarden SOCIALE CATEGORIE Geen (directe) interactie Een andere manier om groepen in te delen is op basis van twee criteria: de mate van interactie tussen de leden en het al dan niet aanwezig zijn van gemeenschappelijke waarden en normen. - Groep: is een kleine sociale eenheid waarvan de leden regelmatig met elkaar omgaan (= interactie). De leden van de groep hebben gemeenschappelijke kenmerken. De groep wordt gekenmerkt door gemeenschappelijke waarden en normen en een gevoel van samenhorigheid. Vb. Een gezin of een klasgroep. - Collectiviteit: is een grote groep waarvan de leden op basis van gemeenschappelijke kenmerken, waarden en normen een zeker samenhorigheidsgevoel kennen, maar waarin de leden geen directe interactie met de meeste andere leden hebben. Vb. leden van een fanclub. - Sociale categorie: is een groepering zonder interactie, zonder interne structuur of samenhorigheidsgevoel. De leden van een sociale categorie hebben één kenmerk gemeen. Vb. de schoolgaande jeugd, de 65 – plussers. - ‘Togetherness situation’: er zijn geen gemeenschappelijke (bekende) waarden maar er is wel sprake van interactie. Vb. patiënten in een wachtkamer van een dokter, mensen in een lift. 111 Opdracht: Vul dit schema in en situeer jezelf ten aanzien van een aantal organisaties waartoe je behoort. Gezin Klas Jijzelf Je beste vrienden · Kennen en kunnen: - Je kan jezelf situeren ten aanzien van formele organisaties. - Je kan verwanten situeren ten aanzien van formele organisaties. - Je kan jezelf situeren ten aanzien van informele organisaties. - Je kan verwanten situeren ten aanzien van informele organisaties. 112 2. Soorten organisaties. 2.1 Voorbeelden van formele en informele organisaties. We maakten eerder al een onderscheid tussen formele en informele organisaties. Als voorbeelden van formele organisaties kunnen we de school, de jeugdbeweging, een milieuorganisatie, een politieke partij, de Kerk, de sportclub, hulporganisaties, het ziekenhuis, de muziekacademie, … vermelden. Hebben we het over informele organisaties dan denken we voornamelijk aan ons gezin en onze familie, onze vriendengroep, de kinderen uit de buurt, onze klasgenoten, … . 2.2 Er bestaan ook heel wat variaties binnen deze verschillende soorten organisaties. A. De school Opdracht: Je kent waarschijnlijk wel heel wat lagere en middelbare scholen. Maar welke soorten scholen bestaan er nog? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… B. Het gezin Opdracht: Hoe ziet jouw gezin eruit? Zijn je ouders getrouwd? Woon je afwisselend bij je moeder en je vader? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Ken je mensen die in een ander soort gezin opgroeien? Hoe ziet hun gezin eruit? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Opdracht: Zoals je al gemerkt zal hebben, zijn er heel wat verschillende soorten gezinnen naast het klassieke kerngezin (vader, moeder en kinderen). Plaats de juiste gezinsvorm bij de juiste situatie. Echtparen met kinderen / Echtparen zonder kinderen / Ongehuwd samenwonen / Het eenoudergezin / De LAT-relatie / De eenpersoonshuishouding / Het veeloudergezin. 113 An is een gescheiden moeder van twee kinderen. Ze woont samen met haar kinderen op een appartement in de stad. Dirk en Jan zijn deze zomer getrouwd. Ze genieten volop van de tijd die ze samen hebben. Aan kinderen denken ze dus voorlopig nog niet Ine en Marieke zitten samen op kot. Marieke trakteert haar kotgenoot deze avond op een afscheidsetentje. Volgende week gaat ze immers samenwonen met haar vriend. Om de kosten te delen wil ze Ine vragen of ze niet bij hen wil intrekken. Tine en Sofie zijn twee zussen. Ze zijn allebei gescheiden en beslisten om samen en met hun kinderen een huisje te delen. Zo sparen ze heel wat geld uit. Els en Eric zijn op vakantie met hun kinderen in Frankrijk. Vandaag is een speciale dag want ze vieren hun tiende huwelijksverjaardag. Maria is een dame van 60 jaar. Sinds kort is ze weer verliefd. Ze heeft iemand ontmoet tijdens een filmavond van de gepensioneerdenvereniging. Zijn naam is Frank. Ze zien elkaar twee keer per week omdat ze vrij ver van elkaar wonen. Maar dat vindt Maria niet erg. Zo kan hun relatie rustig groeien. Katrien is net afgestudeerd en heeft een leuke job gevonden. Ze wilde dan ook zo snel mogelijk het huis uit en een eigen stekje zoeken. Sinds een week woont ze in haar nieuwe flat in het centrum van de stad. C. Andere organisaties Er bestaan binnen alle soorten organisaties verschillende variaties. Zo heb je heel wat verschillende jeugdbewegingen. Chiro, scouts, KLJ en KSA ken je waarschijnlijk wel. Maar heb je al gehoord van de Jeugdbond voor Natuur en Milieu en het Jeugd Rode Kruis? Of misschien zegt het FOS je wel iets. Opdracht: Welke variaties ken jij nog binnen de onderstaande organisaties? Politieke partijen: Hulporganisaties: Sportverenigingen: De Kerk: · ………………………………………………………………………………… .. ………………………………………………………………………………… …………………… ………………………………………………………… .. ……………………………………………………………………………… .. Kennen en kunnen: - Je kan voorbeelden geven van verschillende types van organisaties. - Je kan voorbeelden geven van variaties binnen deze verschillende types van organisaties. 114 3. Socialisatie. 3.1. Wat is socialisatie? Socialisatie is het proces van inwijding in de cultuur van de groep waarin men leeft. Elke groep waartoe je behoort hanteert eigen normen, waarden en opvattingen. Hoe beter je deze afspraken en regels kent en naleeft hoe sterker je je socialiseert met de cultuur van die groep. Door het hanteren van dezelfde afspraken en regels zal je gemakkelijker in de groep worden opgenomen. Socialiseren is dus op een (maatschappelijk) aanvaardbare manier met elkaar leren omgaan. Socialisatie vindt vaak plaats via het gezin en via peers. Herhaling en continuïteit van het gedrag zijn hierbij van groot belang omdat zo de (gedrags-)regels voor iedereen duidelijk zijn en in stand worden gehouden. Thuis gelden er andere afspraken over wat mag en niet mag dan bij je vrienden. Vb. Eerst huiswerk maken en dan televisie kijken. Als je ouders lezen belangrijk vinden, dan is de kans groot dat er van jou verwacht wordt dat je af en toe een boek leest. Met je vrienden uit de klas ga je anders om dan met je vrienden van buiten de school. Vb. Andere begroeting, andere kledij. Je zal je dus moeten aanpassen aan de bestaande regels om tot een groep te kunnen behoren. De invloed van socialiserende instanties of het aanpassen van je gedrag aan de normen, waarden en opvattingen van een organisatie kan op verschillende manieren gebeuren: - - - Imperatief of dwingend: Je wordt gedwongen om de regels de aanvaarden. Vb. Je ouders vinden muziek belangrijk en verplichten je om naar de muziekschool te gaan. Indicatief of richtinggevend: Er wordt een suggestie gegeven van de mogelijke sociale gedragingen. Je kan zelf kiezen welke posities je inneemt. Vb. Je ouders vinden muziek belangrijk en stellen voor dat je muziekschool volgt, bij een jongerenkoor gaat of geregeld met hen naar de opera meegaat. Incitatief of aansporend: Als je bepaalde regels volgt, dan krijg je daar ook iets voor terug. Je krijgt een beloning als je je aan de afspraken en regels houdt. Vb. Je ouders vinden muziek belangrijk. Je mag naar je favoriete turnclub, als je ook muziekles volgt. 115 Opdracht: Vul aan met een voorbeeld uit je eigen leefwereld hoe een organisatiecultuur je gedrag en hetgeen je belangrijk vindt (=waarden) kan beïnvloeden. Welke groep of organisatie ………Ouders…………...………………… …...…Vrienden…………………………… Welke afspraak of regel (= organisatiecultuur) ……………………………………………… ……………….........………………………… Op welke manier (= dwingend / richtinggevend / aansporend) ……………………………………………… ……………….........………………………… Welk gedrag vertoon je ………………………………… …………… ………….........……………………………… Welke waarde (= waarom is dit belangrijk?) ……………………………………………… ………….........……………………………… De groepen en organisaties waar we deel van uitmaken beïnvloeden onze waarden, ons gedrag en de persoon die we zullen worden. Dit noemen we socialisatie. Socialisatie is het proces van cultuuroverdracht waarbij ‘nieuwelingen’ ingewijd worden in de cultuur van een groep. Zij leren de heersende gedragingen, waarden en normen van deze groep aan. Via het socialiseringsproces worden mensen dus gevormd tot sociale wezens. Elke organisatie heeft een eigen structuur (formeel of informeel) en cultuur. De cultuur is het geheel van normen, waarden en belangen die binnen de organisatie leven. Waarden zijn algemene abstracte richtlijnen over wat een groep als goed of fout, mooi of lelijk, … beschouwt. Het zijn dingen die we nastreven, zoals naastenliefde, eerlijkheid, rechtvaardigheid, behulpzaamheid, … . Normen zijn concrete gedragsregels. Zij schrijven voor hoe we de waarden die we belangrijk vinden moeten nastreven. Normen vormen dus de brug tussen de waarden en ons gedrag. 116 3.2. Door welke groepen en organisaties worden we gesocialiseerd? Er zijn verschillende groepen en organisaties die een belangrijke rol spelen tijdens het socialisatieproces en ons gedrag en onze waarden-ontwikkeling beïnvloeden A. Het gezin We worden geboren in een gezin en brengen er heel wat jaren van ons leven door. Geen wonder dus dat onze gezinsleden ons gedrag mee zullen vormgeven. Het gezin is een primaire groep. Hier vindt dus primaire socialisatie plaats. In ons gezin leren we namelijk de algemene gedragingen en rollen aan die een bepaalde cultuur belangrijk vindt. Deze primaire socialisatie wordt beïnvloed door verschillende factoren: Kinderen worden anders opgevoed afhankelijk van de sociaal-economische status van het gezin waarin ze terecht komen. Zo zullen kinderen uit een arbeidersgezin in de eerste plaats leren om gehoorzaam en beleefd te zijn. In een middenklassengezin ligt de nadruk op persoonlijke ontplooiing en individualistische waarden. Deze kinderen zullen leren om zelfstandig en onafhankelijk te zijn. - Ook het geslacht van het kind speelt een rol tijdens het socialisatieproces. Hier spreken we van geslachtsrolsocialisatie. Aan meisjes wordt geleerd om passief, huiselijk, afhankelijk en emotioneel te zijn. Jongens daarentegen moeten actief en onafhankelijk zijn en mogen hun gevoelens en emoties niet uiten. - De samenstelling van het gezin is ook belangrijk. In een groot gezin socialiseren broers en zussen elkaar. Er zal wel een verschil zijn volgens de geboorterang van het kind. Omdat de ouders bij het oudste kind vaak nog onzeker zijn, zal het oudste kind deze onzekerheid deels overnemen. B. De school - Misschien was je school wel een van de organisaties die je bij de inleidende oefening opgaf. En dat zou zo gek nog niet zijn. Omdat we er zoveel tijd doorbrengen, is ook deze school een belangrijke socialisator. Hier spreken we van secundaire socialisatie. De school als secundaire groep leert ons meer specifieke rollen, waarden en normen aan die we later nodig zullen hebben in bijvoorbeeld het beroepsleven. Leerkrachten en schoolboeken leggen eigen accenten en bepalen mee hoe we over bepaalde onderwerpen zullen denken en hoe we ons in bepaalde situaties zullen gedragen. Maar ook de klas waarin je terecht komt speelt hier een rol. Hoe is de klas samengesteld? Zitten er veel jongens of meisjes in je klas? Hoeveel klasgenootjes hebben een nietBelgische nationaliteit? C. De media Kinderen en jongeren kijken ook naar televisie, luisteren naar de radio, surfen op het Internet en lezen kranten en tijdschriften. Ook hier worden we geconfronteerd met een specifieke maatschappijvisie die we misschien deels zullen overnemen. Dit is tertiaire socialisatie. De massamedia versterken of verzwakken immers het primaire en secundaire socialisatieproces. 117 Bovendien dragen ook deze massamedia bij tot geslachtsrolsocialisatie. Zo zal je op televisie in de hoofdrollen van een soap of een film vaker mannelijke dan vrouwelijke acteurs zien. Bij reclameboodschappen zal het meestal de vrouw zijn die geïnteresseerd is in de witheid van haar wasgoed en zal de man steeds gefascineerd zijn door de nieuwe en snellere versie van een bepaalde auto. D. Groepen waar je lid van bent Je bent lid van heel wat groepen en organisaties. Je vertoeft bovendien graag bij je leeftijdsgenoten op school, in de jeugdbeweging, … . Deze peergroups hebben dan ook een niet te onderschatten invloed op de ontwikkeling van je persoonlijke waarden en je gedrag. De groep waar je lid van bent zal van je verwachten dat je de heersende waarden en normen naleeft. Daarom werkt een groep met positieve en negatieve sancties. Komt je gedrag overeen met het gedrag dat de groep van je verwacht, dan zal je beloond worden en krijg je erkenning van je vrienden. Maar wijkt je gedrag af van wat er van je verwacht wordt binnen de groep, dan zal je ‘gestraft’ worden. In realiteit komt dit neer op een afkeurende houding van de groep of in het ergste geval leidt het tot uitsluiting uit de groep. We noemen dit sociale controle. Waarden zijn algemene, abstracte richtlijnen die zeggen wat een bepaalde groep als goed, als juist beschouwt. Het zijn de maatstaven waarmee men het eigen gedrag en dat van anderen beoordeelt. Wat we belangrijk of waardevol vinden, noemen we waarden. Opdracht: Verbind de waarden aan de linkerkant met de juiste uitspraken rechts. Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Respect hebben voor anderen Je ouders willen je niet met de auto naar school brengen en verplichten je om met de fiets te gaan. Eerlijkheid Ik rook soms met mijn vrienden, dat is cool. Mijn ouders weten dit ook. Betrouwbaarheid Ik zal nooit roken. Een schoon milieu Mijn vader helpt 1 dag in de week in de keuken van het sociaal restaurant Anderen helpen Bij Fatima thuis eten ze nooit samen. Bij ons thuis mogen we pas van tafel als iedereen gedaan heeft. Gelijkheid Als ik afspreek kom ik steeds 5 minuten vroeger om zeker niet te laat te zijn. Je gezondheid Wanneer je in de klas een gsm vindt, zal je die niet voor jezelf houden maar opzoeken wie de eigenaar is en de gsm terugbezorgen. 118 · - Kennen en kunnen: Je kan voorbeelden geven van de wijze waarop het behoren tot organisaties individueel gedrag al dan niet beïnvloedt. - Je kan de invloed van socialiserende instanties zoals gezin, peergroup en onderwijs op het ontwikkelen van waarden illustreren. 4. Sociale posities en sociale rollen. 4.1. Posities, rollen en rolconflicten Mensen imiteren in hun gedrag bepaalde modellen. Deze modellen bestaan in allerlei vormen: huismoeder, baas, personeelslid, voorzitter, sporter, ouder, leerling, student, etc. De rol die wordt gespeeld hangt af van de verwachtingspatronen van de omgeving. Zo wordt van een leerling verwacht dat die luistert in de klas, toetsen maakt, studeert, etc. Een rol kan je meestal zelf kiezen, maar soms ook niet: vb. Door geboorte (jongen/meisje), economisch (rijk/arm). Sarah is een druk bezette vrouw. Ze bekleedt verschillende sociale posities. En die posities brengen heel wat verschillende sociale rollen met zich mee. Een sociale positie is de plaats van een persoon in een netwerk van sociale relaties. Iedereen heeft meer dan één sociale positie. Zo kan je tegelijkertijd arbeider in een fabriek, vader van vier kinderen en trainer van de lokale voetbalploeg zijn. Opdracht: Welke sociale posities herken je in ons voorbeeld? Sarah als ………………………………………… , als ………………………………………………… en als ……………………………………………………………………………………… . . Bij elke sociale positie horen heel wat sociale rollen. Zo zal van de persoon die de sociale positie ‘leerkracht’ bekleedt, verwacht worden dat hij of zij lesgeeft, de leerlingen aandacht schenkt, handelt volgens de verwachtingen van de directie, het leerplan afwerkt, … .Van de personen die de sociale positie ‘leerlingen’ bekleden, wordt dan weer verwacht dat zij naar de lessen komen, huistaken en toetsen maken, rustig zijn in de refter, … . Je beschreef daarnet de verschillende sociale posities die Sarah bekleedt. Welke sociale rollen komen daarbij kijken? ………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 119 Het is niet gemakkelijk voor Sarah om al deze posities en rollen te combineren. Ze merkt dat haar omgeving verschillende rolverwachtingen heeft tegenover de posities die ze bekleedt. We kunnen hier zelfs spreken van rolconflicten. We maken daarbij een onderscheid tussen een intern rolconflict en een extern rolconflict. Sarah is een succesvolle vrouw. Ze werkt in een bedrijf als hoofd van de communicatieafdeling en bovendien is ze voor het eerst mama geworden. Naast haar drukke werkschema heeft ze dus ook thuis heel wat om handen. Daar waar alles in het begin van haar carrière heel goed te combineren was, heeft Sarah nu vaak het gevoel dat ze handen tekort komt. Ze wil haar job goed doen en dat betekent dat ze lange werkdagen moet kloppen. Maar ze wil ook tijd doorbrengen met haar echtgenoot en haar dochtertje. En er is al helemaal niet veel tijd meer over voor de wekelijkse training met de volleybalploeg. Bovendien heerst er de laatste tijd heel wat ongenoegen op het werk. Sarah heeft al heel wat bezoek gekregen van werknemers die niet akkoord gaan met de nieuwe beslissingen van de directie. Ze vinden de werkdruk te hoog en vragen om snelle veranderingen. Sarah begrijpt hun standpunt volledig maar moet ook rekening houden met wat de directie van haar verwacht. Zij is ervoor verantwoordelijk dat haar afdeling goede resultaten boekt. Bij een intern rolconflict heeft de persoon het gevoel dat de rolverwachtingen die aan 1 sociale positie verbonden zijn, met elkaar botsen. Zo verwachten leerlingen dat de leerkracht zich begrijpend opstelt en aandacht heeft voor hun wensen en verlangens. Maar een leerkracht moet ook rekening houden met de directie, die verwacht dat hij op tijd het leerplan afwerkt en de leerlingen regelmatig evalueert. Opdracht: Welk intern rolconflict herken je bij Sarah? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Als iemand vindt dat de rolverwachtingen die bij verschillende sociale posities horen, tegenstrijdig zijn dan spreken we van een extern rolconflict. Zo zal een arbeider die coach is van een voetbalploeg een extern rolconflict ervaren als de directeur van zijn bedrijf plots lid blijkt te zijn van zijn ploeg. Opdracht: Ook Sarah kampt met een extern rolconflict. Kan je dit toelichten? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 120 Als iemand niet meer weet hoe hij zich in een bepaalde situatie moet gedragen omdat hij het passende rolgedrag niet kan kiezen, spreken we van rolverwarring. Opdracht: Welke sociale posities en sociale rollen bekleed je zelf? 1. Op school positie:…………………………………………………………………………………………………… rollen:…………………………………………………………………………………………………… 2. Thuis positie:…………………………………………………………………………………………………… rollen:…………………………………………………………………………………………………… 3. Vereniging waar je lid van bent/vrije tijd positie:…………………………………………………………………………………………………… rollen:…………………………………………………………………………………………………… Aan elke rol zijn ook grenzen verbonden. Wanneer je die rolgrenzen overtreedt, ervaren anderen dat je niet gepast handelt volgens de verwachting die zij hebben van je rol. Ook kunnen conflicten of verwarring ontstaan tussen rollen. Een rolconflict ontstaat wanneer de ene persoon een andere opvatting heeft van de rol dan de andere persoon. 4.2. Traditionele rolpatronen en emancipatie Sarah gaat uit werken maar vervult ook thuis heel wat taken. We spraken eerder al van traditionele rolpatronen en geslachtsrollen. Vandaag gaan vrouwen steeds vaker uit werken en helpen mannen mee in het huishouden. De traditionele rolpatronen en uitgesproken geslachtsrollen voor mannen en vrouwen zijn dus grotendeels doorbroken. Onder invloed van heel wat feministische bewegingen vanaf de jaren zestig, is de emancipatie van de vrouw een feit geworden. Vrouwen doen niet enkel meer het huishouden maar kunnen hun eigen mogelijkheden ten volle ontplooien. Emancipatie is het loskomen van sociale beperkingen, zodat je je ten volle kan ontplooien. Maar de ongelijkheid is nog niet helemaal verdwenen en we zien, ook al is het in mindere mate, nog steeds vaste rolpatronen voor mannen en vrouwen. Zoals we eerder al aangaven, is het socialisatieproces hier grotendeels verantwoordelijk voor. 121 Opdracht: Licht onderstaande voorbeelden toe met de informatie uit deel 3 over socialisatie en deel 4 over sociale rollen en sociale posities. Wat hebben deze voorbeelden met socialisatie te maken? Welke sociale posities en rollen herken je? 1. 3. 1. 2. 3. 4. 2. 4. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… De overgang van afhankelijk van je ouders / opvoeders naar meer zelfstandigheid en het dragen van verantwoordelijkheid heet het emancipatieproces. Als gevolg van je ontwikkelende mogelijkheden kan je meer dingen zelfstandig aan. Dit is een ontwikkelingsproces waarin ouders en adolescenten een andere rol ten opzichte van elkaar gaan aannemen en er dus veranderingen in de omgang met elkaar zullen ontstaan. Dit is een proces en geen welbepaald moment. Emancipatie kunnen we omschrijven als: zelfstandigheid en verantwoordelijkheid nastreven bij het inrichten van het eigen leven. 122 Opdracht: Vul het schema aan. Wat kan jij nu al zelfstandig? ……………………………………………………………… .....….………………………………… . Welke verantwoordelijkheden draag je nu al? ……………………………………………………………… .....….………………………………… . Waarin is een volwassene zelfstandig? ……………………………………………………………… .....….………………………………… . Welke verantwoordelijkheden draagt de volwassene? ……………………………………………………………… .....….………………………………… . · Kennen en kunnen: - Je kan een aantal begrippen in verband met sociale rollen uitleggen. - Je kan een aantal begrippen in verband met sociale rollen met voorbeelden illustreren. 5. In wiens belang? Opdracht: Lees aandachtig onderstaande tekst en beantwoord de vragen. Drie organisatoren van naziconcerten opgepakt BRUSSEL - Drie kopstukken van de neonazi-organisatie Blood and Honour Vlaanderen zijn gearresteerd wegens inbreuken op de antiracismewet. Een van hen was bij de verkiezingen in 2006 kandidaat voor Vlaams Belang. Zevenhonderd neonazi-skinheads van de organisatie Blood and Honour waren afgelopen weekend bij elkaar in een tent bij de IJzerhoeve in Diksmuide om er met een reeks concerten van extreemrechtse groepen de dood van hun in 1993 overleden leider Ian Stuart Donaldson te herdenken. Stuart was de zanger van de groep Skrewdriver en stichter van Blood and Honour. Wat de neonazi's echter niet wisten, was dat er op hun feestje in Diksmuide undercover agenten van de federale politie geïnfiltreerd waren. Het federaal parket had na de feiten in Bellegem de beelden van Kuban in beslag genomen en een gerechtelijk onderzoek geopend. De agenten stelden ook in Diksmuide verschillende inbreuken op de anti-racismewet vast. 'De aanwezigen zongen naziliederen en brachten de Hitlergroet', zegt federaal magistraat Eric Van der Sypt. De agenten waren in Diksmuide ook getuige van een concert van de Finse groep Mistreat, een groep die op concerten vlaggen met hakenkruisen pleegt te hangen (zie foto). Gisterochtend werden dan de drie Vlaamse organisatoren van de Blood and Honour-concerten uit hun bed gelicht. De drie zijn goede bekenden in het extreemrechtse milieu. De Standaard, 22 oktober 2008 123 Wie zijn de personen de opgepakt werden? ………………………………………………………………………………………………… .……… ………………………………………………………………………………………………… .……… Waarom werden ze opgepakt? …………………………………………………………………………………… …………….……… ………………………………………………………………………………………………… .……… In dit onderdeel nemen we het begrip ‘belang’ onder de loep. Als we spreken over belangen verwijzen we naar iets dat we waardevol en belangrijk vinden als persoon, groep/organisatie of als maatschappij. We maken dus het onderscheid tussen individuele belangen, groepsbelangen en maatschappelijke belangen. Maar een ‘belang’ is niet hetzelfde als een ‘waarde’. Bij waarden gaat het over iets dat je wil ‘zijn’, bijvoorbeeld eerlijk, oprecht, vrijgevig, rechtvaardig, … . Belangen zijn waardevolle dingen die je wil hebben of behouden, desnoods ten koste van anderen. De belangen van individuen, groepen en organisaties en de maatschappij durven wel eens te botsen. Opdracht: Welke belangen botsen er in ons voorbeeld? Kijk hierbij naar je antwoorden op de vragen bij de tekst die je eerder al invulde. …………………………………………………………………………………………………………… Wat willen ze hebben of behouden (zie definitie van ‘belangen’)? …………………………………………………………………………………………………………… …………………… .…………………………………………………………………………………… Tine speelt in een muziekgroepje. Volgende zaterdag treedt ze met haar groepje op op het verjaardagsfeestje van een goede vriend. Het optreden is al lang op voorhand afgesproken en iedereen kijkt er enorm naar uit. Maar gisteren ontdekte Tine dat haar favoriete muziekgroep op diezelfde zaterdag een concert geeft in het Sportpaleis. Er zijn nog maar enkele kaarten beschikbaar. Tine droomde er al zo lang van om naar een concert van deze groep te gaan. Maar als ze een kaart koopt voor dit concert kan ze zelf niet optreden op het verjaardagsfeest. Ze spreekt de andere leden van het muziekgroepje erover aan en hoopt dat ze haar zullen begrijpen. Natuurlijk is niet iedereen even blij met de aankondiging van Tine. Want wie zal haar vervangen als ze naar het concert in het Sportpaleis gaat? 124 Opdracht: Wiens belangen botsen hier? Geef uitleg. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Geef zelf nog twee voorbeelden van botsende belangen (individuele belangen, groepsbelangen of maatschappelijke belangen). Kijk hiervoor naar de actualiteit en naar je vrije tijdsbestedingen. Actualiteit:……………………………………………………………………………………………… …………………… .…………………………………………………………………………………… Vrije tijd: ……………………………………………… ……………………………………………… . ………………………………………………………………………………………………… .……… Belangen zijn een ingewikkeld geheel van doelen, waarden, verlangens, verwachtingen en andere overtuigingen en neigingen waarop de ene mens zal reageren en de andere mens niet. In het dagelijkse leven zijn we gewend belangen ruimtelijk te zien als het gebied waarover onze zorgen zich uitstrekken en dat we willen behouden of vergroten of als een positie die we willen beschermen of bereiken. We zien anderen vaak als ‘bedreiging’ en komen vrij makkelijk tot een verdedigende of aanvallende houding die erop gericht is onze positie te behouden of te verbeteren. We kunnen belangen onderverdelen in individuele, groeps- of maatschappelijke belangen. Individuele belangen zijn de eigen, persoonlijke belangen van een persoon. Groepsbelangen zijn de gemeenschappelijke belangen waarvoor een groep is opgericht. Een groep kan opgericht zijn met het doel de individuele belangen van de leden te verdedigen of kan opgericht zijn om het algemeen belang te verdedigen. Een algemeen of maatschappelijk belang is een belang dat iedereen zich zou kunnen aantrekken, en dat als gevolg daarvan niet persoonlijk is. Opdracht: Ga in het onderstaande artikel na welke partijen (organisaties) betrokken zijn. Bepaal welke belangen er meespelen en deel deze in volgens individuele, groeps- of maatschappelijke belangen. 125 Contract moet drankgebruik jongeren terugdringen In Nederland moet een contract tussen ouders en hun kinderen ertoe leiden dat jongeren op latere leeftijd pas gaan drinken. In het contract beloven ouders hun kinderen geen alcohol aan te bieden. Jongeren beloven zich voorlopig van alcoholische dranken te onthouden. De campagne van het Trimbos Instituut werd in Almere gelanceerd. Het instituut hoopt met 'het Alcohol Nee Contract' meer begrip te kweken bij ouders en kinderen. Ook moet het een middel zijn om alcoholgebruik bespreekbaar te maken. Het Trimbos Instituut gaat op middelbare scholen ouderavonden verzorgen, zodat mensen met vragen begeleiding kunnen krijgen. Volgens het Trimbos Instituut spelen ouders een sleutelrol bij het alcoholgebruik van hun kinderen. Het eerste slokje alcohol drinken kinderen veelal thuis en dat verlaagt de drempel om te drinken, aldus het instituut. Gemiddeld 1,6 jaar na het eerste glas alcohol is een kind voor het eerst dronken, blijkt uit onderzoek. (belga/jv) 18/05/08 17u07 - De Persgroep Publishing. De Morgen. Alle rechten voorbehouden. Welke partijen of organisaties zijn betrokken: …………………………………………………………… .........……………………………………… Individuele belangen: …………………………………………………………… .........……………………………………… ………………………………………………………………………………………………… .……… Groepsbelangen: …………………………………………………………… .........……………………………………… ………………………………………………………………………………………………… .……… Maatschappelijke belangen: …………………………… ……………………………… .........……………………………………… ………………………………………………………………………………………………… .……… · Kennen en kunnen: - Je kan verhoudingen tussen individuele belangen, groepsbelangen en maatschappelijke belangen in voorbeelden herkennen. 126 6. De samenleving vormt ons en wij vormen de samenleving. Wij zijn producten van onze samenleving. We zijn lid van groepen en organisaties die gevormd worden door de maatschappij waarin ze bestaan. Zij geven ons waarden en normen door en beïnvloeden ons gedrag. Dat stelden we eerder al vast. Maar deze beïnvloeding werkt in twee richtingen. Wij beïnvloeden zelf ook de samenleving waarin we leven. Kijk maar naar onderstaande voorbeelden. Dertig per uur nabij scholen Speciaal bord moet automobilisten op gevaar wijzen Senaatscommissie unaniem voor 30 km/u rond scholen BRUSSEL -- In de buurt van een school mogen auto's straks nog maar dertig kilometer per uur rijden. Tenminste, 's morgens en 's namiddags, als de kinderen er in- en uitlopen. Dat stelt SP-senatrice Kathy Lindekens voor. Veel scholen liggen langs drukke invalswegen en op plaatsen waar nooit een zone 30 zal komen'', zegt Kathy Lindekens. ,,Daar verhindert bijvoorbeeld het openbaar vervoer de aanleg van verkeersdrempels. Dit wetsvoorstel moet ervoor zorgen dat het verkeer er toch traag rijdt.''Het voorstel van Lindekens legt een snelheidsbeperking op van dertig kilometer per uur in elke schoolomgeving. Naast de bekende borden die een schoolomgeving aanduiden - het driehoekig bord met kindjes met een boekentas - komt er een aanvullend bord dat een snelheidsbeperking oplegt. Dat bord geeft ook aan wanneer die snelheidsbeperking geldt. Lindekens denkt bijvoorbeeld aan twee uur 's morgens en twee uur 's namiddags. Ook tijdens de vooren naschoolse opvang moet de snelheidsbeperking gelden. ,,De gevaarlijkste momenten zijn niet wanneer dichte drommen kinderen van of naar school gaan. Een halfuur of een uur later is het veel gevaarlijk. Want dan komen de kinderen druppelsgewijs buiten en zijn ze veel minder zichtbaar.'' Het nieuwe verkeersbord moet in het straatbeeld zichtbaar zijn vanaf het schooljaar 2001-2002. De Standaard 21 juni 2000 De verkeersproblematiek en de bijkomende regels in verband met snelheidsbeperkingen blijven een actueel thema. De invoering van de ‘Zone 30’ rond scholen was hier een zeer belangrijke stap die er kwam op initiatief van een lid van de Senaat. Opdracht: Bespreek bij het bovenstaande voorbeeld de invloed van de mens op de samenleving. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… .……… 127 iPod is product van het jaar BRUSSEL - De lezers van De Standaard hebben de iPod, de mp3-speler van Apple, verkozen tot ,,product van het jaar 2004''. Maar ook de memory stick viel sterk in de smaak. In de kerstweek lanceerde De Standaard , in samenwerking met de Stichting Marketing, voor de tweede keer de verkiezing van ,,het product van het jaar''. Een groep experts uit de media- en marketingwereld stelde daartoe samen met de redactie een longlist van 25 producten op, waaruit de deelnemers aan het Congres van de Stichting Marketing begin december een shortlist van vijf genomineerden verkozen. Daaruit konden onze lezers dan ,,het product van het jaar 2004'' kiezen. De iPod, een van de eerste mp3-spelers met een interne harde schijf, haalde het met 931 stemmen. De mp3-speler, die ondertussen al aan zijn vierde versie toe is, is in de loop der jaren amper veranderd: een strakke rechthoek, met aan de voorkant een afleesscherm en een bedieningswiel met vijf drukknoppen. Goede tweede was de memory stick die 783 stemmen behaalde. Het geheugenstaafje is een draagbaar geheugen ter grootte van een aansteker, waar elke computerleek mee overweg kan. Het beantwoordt aan de vraag om bestanden gemakkelijk over te zetten van de ene pc naar de andere. Daarna volgden het draadloos internet, de draadloze gps en de compacte krant. Ook dit jaar won technologische vernieuwing het van pure productinnovatie. Vorig jaar verkozen de lezers van De Standaard de digitale camera tot ,,product van het jaar 2003''. De Standaard 15 januari 2005 Opdracht: De wereld ziet er vandaag helemaal anders uit dan 50 of zelfs 10 jaar geleden. In welke mate beïnvloeden technologische innovaties onze samenleving? Gebruik hiervoor de voorbeelden uit het artikel. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Geef zelf nog twee voorbeelden van de manier waarop de mens de samenleving beïnvloed heeft. Denk hierbij bijvoorbeeld eens aan de geschiedenislessen, de medische wereld, de media,… . Ons leven en de wereld zouden er heel anders uitzien indien deze beïnvloeding er niet geweest was. …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Psychologen nemen aan dat men het zelfbeeld kan opsplitsen in een aantal deelvlakken: sociaal, emotioneel, cognitief en fysiek. We gaan in op één ervan, het sociale zelfbeeld. Dit ontstaat door de interactie (=wisselwerking of wederzijdse beïnvloeding) met betekenisvolle personen in je omgeving. Het is het beeld dat je hebt over de manier waarop je omgaat met anderen en het beeld dat je hebt over hoe de anderen jou zien. De mens leeft in gemeenschap, maakt deel uit van groepen en organisaties, en is dus een sociaal wezen. Al zijn individuele handelingen worden vermaatschappelijkt. Dit betekent dat mensen met elkaar omgaan, elkaar opzoeken als ze zich alleen voelen, hulp zoeken of hulp geven als een ander die nodig heeft, enz. Deze vormen van sociale omgang noemt men interactie. 128 Opdracht: In onderstaand schema staan een aantal situaties beschreven waarin mensen met elkaar omgaan. Vul per geval in waarom ze dit doen. Probeer in een paar woorden te omschrijven hoe de sfeer is in dat geval. . Gevallen van interactie tussen Reden/ waarom? mensen Sfeer/gevoel 1. Cipier met gevangene Dwang, triest, verdriet, … Beroepsmatig, functioneel 2. Een klant bij de bakker 3. Twee soldaten in loopgraaf 4. Treinreizigers die samen naar het werk pendelen 5. Twee mensen in slaapkamer 6. Renners in wielerwedstrijd Mensen leven niet alleen in en van persoonlijke relaties: elk van hen ook heeft een plaats in diverse groepen of organisaties binnen de samenleving. · Kennen en kunnen: - Je kan de wederzijdse beïnvloeding van individu en samenleving bespreken aan de hand van voorbeelden. 129 Begrippenlijst 4 V's Actief luisteren Activering Adolescentie Algemeen belang Algemene jeugdzorg Amish Angst voor vreemden Attitude Autisme Autonomie Basisvertrouwen Behoefte Belangen Bemiddelingscommissie Bevestiging Bijzondere jeugdzorg Boodschap Collectiviteit Comité voor Bijzondere jeugdzorg (CLB) Communicatie Decoderen Eenoudergezin Emancipatie Emancipatieproces Encoderen Erikson Extern rolconflict Feedback Formele organisatie Gedrag Gedrag Gehechtsheidsrelatie Generativiteit Gerechtelijke hulpverlening Geslachtsrol Gezin Groeien Groep Groepsbelangen Identiteit Identiteitsontwikkeling Identiteitsverwarring ik-boodschap Imperatief Incitatief Indicatief Individuele belangen Informele organisatie Initiatief Interactie Intern rolconflict Interpretaties Intimiteit Isolement Jeugdrechtbank Kanaal Kinderarbeid Kindermishandeling Kinderoffers Kinderrechten Kinderrechtencommissariaat Kritiek Leren Lichamelijkheid Losmakingsproces Luisterdoel Magerzucht Mantelzorg Maslow Massacommunicatie Menselijke ontwikkeling Midlifecrisis Minderwaardig Mogelijke zelfbeeld Morele ontwikkeling Morele waarden Motivatietheorie Normen Nucleair gezin Ontvanger Ontwikkelen Ontwikkelingsfasen Ontwikkelingstaken Organisatie Peergroepen Persoonlijke communicatie Persoonlijke voorkeur 130 Persoonlijkheid Persoonlijkheidskenmerken Persoonlijkheidsontwikkeling Probleemgedrag Puberteit Reactie Referentiepunt Relatie Relatiewens Rijpen Rolgrenzen Rolpatroon Rolverwarring Ruis Schaamte en twijfel Scheidingsangst Schuld Seksualiteit Sociaal zelfbeeld Sociale Categorie Sociale positie Socialisatie Socio-culturele factoren Stagnatie Togetherness situation Universele verklaring voor de rechten van het kind Universele waarden Vaardigheden Vaardigheid Verwaarlozing Verwenning Vijf universele ontwikkelingstaken Volwassenheid Vraatzucht Vrijwillige hulpverlening Waarden Wantrouwen Werkelijke zelfbeeld Wolfskinderen Zelfbeeld Zelfperceptie Zelfwaardering Zender Zorgverzekering 131 132 Bibliografie 1. Boeken Brysbaert, M. (2001). Psychologie, Een Inleiding. Academia Press: Gent. Coeman (J.), De Man (L.), De Boeck (X.). Gedragswetenschappen 1 – Groeien & Veranderen. Antwerpen, De Boeck, 2006, 279 P. Coeman (J.), De Man (L.), De Boeck (X.). Gedragswetenschappen 2 – Mijn Relaties. Antwerpen, De Boeck, 2006, 293 P. Coeman (J.), De Man (L.), Janssens (G.). Gedragswetenschappen 3 – Identiteit. Antwerpen, De Boeck, 2004, 261 P. Coeman (J.), De Man (L.), Janssens (G.). Gedragswetenschappen 4 – Diversiteit. Antwerpen, De Boeck, 2004, 276 P. Coeman, J., De Man, L. & De Boeck, X. (2006). Leerboek Gedragswetenschappen 1 – Groeien En Veranderen. Voor Het Eerste Jaar Van De Tweede Graad Humane Wetenschappen. Uitgeverij De Boeck: Antwerpen. Coeman, J., De Man, L., De Boeck, X. (2006). Gedragswetenschappen. Mijn Relaties. Antwerpen: Uitgeverij De Boeck. Cuyvers, G. (2000). Gedrag Als Menselijke Ervaring. Wolters – Plantijn: Deurne. Daniëls (T.). Gedragswetenschappen 3. Mechelen, Wolters Plantyn, 2008, 55 P. Daniëls (T.). Gedragswetenschappen 4. Mechelen, Wolters Plantyn, 2005, 43 P. De Brabander (A.), Lombaert (P.). Sociologie 1. Uitgeverij De Boeck, 2003, P. 159. De Jager, H. & Mok, A. (1994). Grondbeginselen Der Sociologie: Gezichtspunten En Begrippen. Leiden: Stenfert Kroese. De Jager, H., Mok, A.L. & Sipkema, G. (2004). Grondbeginselen Der Sociologie. Groningen: Wolters-Noordhoff. De Man L., De Boeck X. (2006). Mijn Wereld En Ik, Gedragswetenschappen 1. Antwerpen: De Boeck. De Man, L. & Janssens, G. (1999). Psychologie Deel 2. De Sikkel: Oostmalle. De Man, L., De Boeck, X. (2005). Gedragswetenschappen. Samen Leven. Antwerpen: Uitgeverij De Boeck. De Wit, J., Van Der Veer, G. & Slot,N.W. (1999). Psychologie Van De Adolescentie: Ontwikkeling En Hulpverlening. Baarn: Uitgeverij Intro. Desnerck (G.), Vanderstraeten (A.), Verbruggen (A.). Praktisch Basisboek Sociologie: De Sociologische Verbeelding: Visie En Vizier. Antwerpen, De Boeck, 2005, 210 P. Elchardus, M. (2007). Sociologie, Een Inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux 133 Gordon, T. (1995). Luisteren Naar Kinderen. De Nieuwe Methode Voor Overleg In Het Gezin. Baarn: Uitgeversmaatschappij Tirion. Hendrix, H. (1996). Werkboek Sociologie. Baarn: Uitgeverij H. Nelissen. Hoeksema, K.J. & Van Der Werf (1996). Sociologie Voor De Praktijk. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Jaspers, T. (1992). Basisbegrippen Uit De Sociologie. Groningen: Wolters-Noordhoff. Kooistra, J. & Van Mourik, I. (1997). Leefvormen, Identiteit En Socialisatie: Van Klassiek Gezin Tot Postmodern Samenleven. Utrecht: Uitgeverij Lemma Bv Lammers, C.; Mijs, A. & Van Noort, W. (2000). Organisaties Vergelijkenderwijs: Ontwikkeling En Relevantie Van Het Sociologisch Denken Over Organisaties. Utrecht: Het Spectrum. Lansdown, R. & Walker, M. (1992). Het Opgroeiende Kind: Van Geboorte Tot Adolescentie. Utrecht: Uitgeverij Kosmos. Lombaert, P. (1996). Sociologie: Deel 1. Oostmalle: Uitgeverij De Sikkel. Lombaert, P. (1997). Sociologie 1 En 2. De Sikkel: Oostmalle. Matthijs, K. (1998). Het Gezin: Feiten-Vragen-Toekomst. Leuven: Universitaire Pers Leuven. Mönks, F. & Knoers, A. (1994). Ontwikkelingspsychologie. Inleiding Tot De Verschillende Deelgebieden. Van Gorcum: Assen. Oomkes, F.R. (2001). Communicatieleer. Meppel: Boom. Roediger, H.L., Capaldi, E.D., Paris, S.G., Polivy, J. & Herman, C.P. (2004). Een Inleiding: Psychologie. Academia Press: Gent. Verhofstadt – Denève (1995). Handboek Ontwikkelingspsychologie. Grondslagen En Theorieën. Bohn Stafleu Van Loghum: Diegem. Verhofstadt – Denève (1998). Adolescentiepsychologie. Garant: Leuven. Verhofstadt-Denève, L., Van Geert, P. & Vyt, A. (1995). Handboek Ontwikkelingspsychologie: Grondslagen En Theorieën. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Verhulst, F.C. (2005). De Ontwikkeling Van Het Kind. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Vincke, J. (2004). Sociologie: Een Klassieke En Hedendaagse Benadering. Gent: Academia Press. Vranken, J. & Henderickx, E. (2004). Het Speelveld En De Spelregels: Een Inleiding Tot De Sociologie. Leuven: Acco. Zuidnederlandse Uitgeverij N.V. De Grote Encyclopedie Voor De Jeugd. Aartselaar 134 2. Artikels. De Ruyck, J. (2008, 16 december). Ook Vlaamse bladen werken foto’s bij, maar met mate. Pukkeltjes of koortsblaasje halen we weg. Het Nieuwsblad. 3. Strips. Browne, C. (2008). Hagar de verschrikkelijke. Uit de Standaard. Davis, J. (1999). Garfield. Pocket 1. Utrecht: A.W. Bruna Uitgevers B.V.. Davis, J. (1999). Garfield. Pocket 10. Utrecht: A.W. Bruna Uitgevers B.V.. Groening, M. (1995). The Simpsons. 1. De Simpsonsberg. 2. Airhostessen. Gent: De Stripuitgeverij. Groening, M. (1998). The Simpsons. 1. Censuur smaakt zuur. 2. Sideshow Simpsons. Gent: De Stripuitgeverij. Hergé (1947). De avonturen van Kuifje. De scepter van ottokar. Casterman. Hergé (1953). De avonturen van Kuifje. Raket naar de maan. Casterman. Merho (1991). Kiekeboe. Met de Franse slag. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Merho (1992). Kiekeboe. De straf van Sint Tetis. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Merho (1993). Kiekeboe. De zoete regen.. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Merho (1995). Kiekeboe. Het goede doel. De methode Matopeh. Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (1976). Suske en Wiske. Twee toffe totems. Antwerpen: NV Scriptoria. Vandersteen, W. (1988). Suske en Wiske. De wervelende waterzak. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (1989). Suske en Wiske. Sagarmatha. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (1992). Suske en Wiske. De scherpe Schorpioen. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen,W. (1994). Suske en Wiske. Tokapu Toraja. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (1997). Suske en Wiske. Tex en Terry. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (1998). Suske en Wiske. De rebelse Reinaert. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (1998). Suske en Wiske. De mompelende mummy. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (2000). Suske en Wiske. Papa Razzi. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Vandersteen, W. (2000). Suske en Wiske. De kernmonsters. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. 135 4. Internet. About.com (n.d.). Erikson's Theory of Psychosocial Development. Geraadpleegd op 4 november 2008. URL: http://psychology.about.com/od/theoriesofpersonality/a/psychosocial.htm Verzet tegen kinderarbeid. Geraadpleegd op 11 november 2008. URL: http://entoen.nu/po/kinderarbeid Het Laatste Nieuws (2008, 29 september). Bevrijde kindsoldaten opnieuw gerekruteerd in Congo. Geraadpleegd op 11 november 2008 URL: http://www.hln.be/hln/nl/960/Buitenland/article/detail/433106/2008/09/29/Bevrijde-kindsoldaten-opnieuw-gerekruteerd-inCongo.dhtml InfoNu.nl (n.d.). De Amish: oude regels en gebruiken. Geraadpleegd op 11 november 2008; URL: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/religie Kindengezin (n.d.). Ontwikkeling: sociaal-emotionele ontwikkeling. Geraadpleegd op 11 november 2008. URL: http://www.kindengezin.be/KG/Themas/Ontwikkeling/socemotionelewontwik Nederlands Jeugdinstituut (n.d.). Kindermishandeling. Geraadpleegd op 27 oktober 2008. URL: http://www.nji.nl/ Vlaamse organisatie voor mensenrechteneducatie (n.d.). RECHT-vaardig, menswaardig: Kinderarbeid. Geraadpleegd op 11 november 2008. URL: http://www.vormen.org/Rechtvaardig/Kinderarbeid.html Ikhelpje.punt.nl. URL: http://ikhelpje.punt.nl/index.php?r=id=339005&tbl_archief=0 Website VVKSO URL: http://humanewetenschappen.vvkso.be Oren om te horen. URL: http://www.orenomtehoren.nl/index.php?sid=19 Pedagogische Begeleidingsdienst Gemeenschapsonderwijs. Bundel voor leerkrachten. Goed gezien. URL: http://pbd.gemeenschapsonderwijs.net-/humanewetenschappen/tweedegraad/leraren/goed_gezien_lkr.doc Pedagogische Begeleidingsdienst Gemeenschapsonderwijs. Bundel voor leerlingen. Goed gezien. URL: http://pbd.gemeenschapsonderwijs.net-/humanewetenschappen/tweedegraad/leerlingen/goed_gezien_lln.doc Veldhoen A. Slideshow URL: http://www.slideshare.net/A.Veldhoen/psychologie-de-hoofdzaak-waarnemen-presentation/ 136 Wikipedia URL: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tastzin Bodycom (n.d.). Lichaamstaal en cultuur. Geraadpleegd in december 2008. URL: www.lichaamstaal.com/lichaamstaal.html?cultuur.html Vlaamse Vereniging Autisme (n.d.). Wat is autisme. Geraadpleegd in december 2008. URL: http://www.autismevlaanderen.be/info/autisme/wat/index.asp Wouters, M. (2005). Wolfskinderen: voer voor wetenschappers. Geraadpleegd in december 2008. URL: http://pedagogiek.net/content/artikel.php?contentID=983&subname=Opvoeding&sectieNR=1&&rubriekID=2 Wordpress (2008). Soorten relaties. Geraadpleegd in december 2008. URL: http://nl.wordpress.com/tag/soorten-relaties/ De Standaard URL: www.standaard.be 5. Stuurgroep Humane Wetenschappen DPB Gent. 137