Preek Immanuëlkerk - 14 september 2014 Broeders en zusters, jongens en meisjes, De lezingen van vanmorgen gaan over vergeving. God die tegenover het zondige volk zijn brandende toorn laat varen. De Heer die veelvuldig vergeeft, en die ook van mensen verwacht dat zij elkaar veelvuldig vergeven. Kunnen we dat? Echt vergeven? Bijvoorbeeld iemand met wie je een conflict hebt gehad, kun je die, wil je die weer tegenkomen? Kun je ooit weer samen door één deur? Meestal is dat het moeilijkste wat er bestaat. Daarom gaat het vaak andersom: Iemand die je een loer heeft gedraaid, heeft voor jou afgedaan. Die krijgt van jou geen kans meer. En hoe meer je over die ander praat, hoe minder de aandacht is gericht op wat jij zelf doet. Als iemand mij echt iets gedaan heeft, dan kan hij of zij zo centraal komen te staan in mijn gedachten, heel mijn woede richt zich op die ene, het lijkt haast of alle ongeluk in mijn leven nog maar één oorzaak heeft. En ik zal zorgen dat hij nergens meer het vertrouwen van anderen krijgt. Al deze acties die ik zodoende aan het voeren ben tegen hem of haar, daar hebben we het niet over, want wat die mij heeft aangedaan, nou...! Jezus zegt dan: kijk eerst naar jezelf. Hij geeft het voorbeeld van de koning die zijn slaaf tienduizend talenten kwijtscheldt, en de slaaf pakt zijn medeslaaf voor honderd schellingen. Omgerekend bedraagt de kwijtschelding van de koning miljoenen euro’s, en de schuld waarvoor die slaaf zijn maat bij de keel grijpt een paar honderd euro. Zo groot is het verschil, zegt Jezus, tussen die dingen die wij elkaar zo kwalijk nemen, en alles wat God ons zou kunnen verwijten, als Hij niet zo'n genadige en vergevende God was. Wij zijn geneigd wat wij zelf misdeden te ontkennen, goed te praten of onschuldig voor te stellen; en wat anderen ons aandoen tienmaal uit te vergroten. Veel rechters maken dit dagelijks mee, en niet alleen zij. Maar in dit evangelie worden de juiste verhoudingen geschetst. Vergeleken bij wat iemand mij heeft aangedaan (en waar ik moord en brand over schreeuw) is wat ik anderen soms aandoe of alleen maar heb toegewenst (maar is dat minder erg?), bij elkaar opgeteld vaak vele malen meer. Het is dat God zo genadig is, en als we daar echt bij stil stonden, dan zouden we veel milder tegenover anderen zijn. Maar Gods genade is niet eindeloos. Dat zien we in het verhaal van de uittocht uit Egypte. Het volk heeft in Egypte geleerd wat godsdienst: knielen voor een beeld van een potente stier, toonbeeld van vruchtbaarheid, dan zal de aarde haar vruchten geven. Maar dit soort potentie vergoddelijken en aanbidden, betekent ook het recht van de sterkste verheerlijken, de combinatie van sex en lijfelijke oerkracht, van dominantie en onderwerping als iets goddelijks beschouwen, en de schaduwkanten van die combinatie niet meer zien. Dat was Egypte: onderwerping en overheersing, tirannie en slavernij. Waren ze daar niet uit bevrijd? Maar als dan de bevrijding uit Egypte juist aan zo’n Egyptische afgod wordt toegeschreven, dan is voor de echte Bevrijder-God de grens bereikt. Mozes, zegt Hij, laat me begaan, houd me niet tegen, ik doe ze wat, mijn toorn zal ze verteren. Natuurlijk houd Mozes hem juist wel tegen, en in feite was dat ook de bedoeling. Iemand die erop los wil slaan en daarvoor eerst toestemming vraagt aan zijn gesprekspartner, die wil eigenlijk dat die ander hem tegenhoudt. Laat me begaan! betekent dus: ik heb mezelf niet meer in de hand, hou me tegen. En Mozes heeft twee argumenten om God van zijn toorn af te laten zien. De heidenen zullen zeggen: die God heeft ze uit Egypte bevrijd, om ze vervolgens om te brengen, wat voor bevrijder is dat? En zijn tweede pleidooi is: denk aan Abraham, Izaäk en Jakob en alles wat u hun heeft beloofd over de toekomst van hun nakomelingen. Beide dingen blijken belangrijker dan het toegeven aan toorn. God spaart ook nu zijn volk. Nu weer naar onszelf. Als wij niet erkennen op hoeveel momenten wij gespaard zijn door God, als wij weigeren anderen te sparen, dan houdt dat willen sparen bij God ook een keer op. Wie genadeloos is voor een ander, hoeft niet aldoor op een genadige God te rekenen. Stel dat God alsnog de schuld opeist die Hij had kwijtgescholden - wie kan dan bestaan? zegt Ps. 130. Als ik dat bedenk, dan moest ik maar een toontje lager zingen over anderen en eerst eens naar mezelf kijken. En God danken voor zijn duizendvoudige vergeving, op zoveel momenten in mijn leven. En van daaruit mij oefenen in de edele kunst van het vergeven, zeventig maal zevenmaal. Niet dat we alles moeten toedekken. Juist niet, dat gebeurt in deze Bijbelverhalen ook niet. De "mantel der liefde" kan trouwens heel verstikkend zijn. Je verontwaardiging dus niet inslikken, maar erop afgaan. In een klimaat van openheid en eerlijkheid, waarin dingen gezegd en rechtgezet kunnen worden, en zo vergeving ontstaat. Dan kan de lucht opklaren. Dan wordt het leven een stuk beter en ook vrolijker. Als alles wordt goedgepraat en wel meevalt, dan kunnen de schoften hun gang gaan. Omgekeerd, als iedereen het gedaan heeft, als ik alsmaar grimmig in de aanval ben of in de verdediging moet, wat voor leven is dat? Maar als ik in de spiegel durf te kijken, mij soms schaam en daarom minder gauw oordeel over anderen; nog beter, als ik af en toe ook kan grinniken om mezelf, dan komt er humor in mijn leven, de kramp verdwijnt. Ik kan weer openstaan voor de goede dingen: dankbaar leven, vol vreugde over wat mij toevalt uit de handen van deze genadige God. Ik kan de lach van een kind horen, ontroerd zijn om het grenzeloze vertrouwen dat mij soms geschonken wordt, blij met ieder veelbelovend mensenleven waarmee ik in aanraking kom. Wie steeds schrap staat is maar een half mens. En wie alles gelaten over zich heen laat komen is ook maar een half mens. Dat zijn allebei manieren om niet zoveel meer te voelen. Soms is dat nodig, om een poosje niet zoveel te voelen; maar het is van levensbelang dat je daar ook weer bovenuit groeit. Dat je de woede en de pijn en de verontwaardiging kunt voelen die er is, en dat je kunt vergeven; dat je dan weer de verwondering en de vreugde kunt voelen en de dankbaarheid en de ontroering over zoveel dingen in je bestaan. Dat je niet half verdoofd verder blijft gaan, maar weer intens kunt leven, intens kunt ervaren wat God ons allemaal geeft. Bewust van alles om ons heen, bewust van alles wat God in ons heeft gelegd. Dat de liefde alle angst verdrijft. Zoals wij gemaakt zijn, zo mogen we met elkaar leven. Met alle mensen vrede houden, voor zover het van ons afhangt, zoals Paulus zo wijs zegt. Dat wij zo elkaar van dienst zijn, en samen in dienst staan van de God die ons al liefhad voor wij dat woord kenden. De God van genade en vergeving, die ons doet leven, en wiens Naam wij altijd prijzen: deze dag, heel dit nieuwe seizoen en alle dagen van ons leven. Amen.