1 Voor u gelezen: The eating paradox Referentie: Woods, Stephen C. (1991). The eating paradox: How we tolerate food. Psychological Review, 98(4), 488-505. Waarom dit artikel lezen? Als we iets eten, verstoort dat het homeostatische evenwicht in ons lichaam. Voedsel opnemen doet in dat opzicht hetzelfde met het lichaam als drugs (morfine, nicotine, …) innemen. Het lichaam leert om anticipatorische of voorbereidende processen op te starten die de impact van maaltijden verminderen. Die processen zijn gekoppeld aan signalen in de omgeving (waar we eten, hoe laat het is, en zoverder). Net door die koppeling met “stimuli” buiten het lichaam, kunnen de processen ons van de regen in de drop brengen, omdat ze automatisch worden opgestart. Dit kan verklaren waarom mensen gaan overeten, of waarom ze geweldig veel zin (goesting) krijgen in hoog-calorische, cafeïnehoudende of andere ongezonde voedingswaren. Voor de lezer in tijdsnood U wil dit artikel vast wel lezen als u op een tropisch strand zit met een tropisch vruchtendrankje in de hand. Maar nou kan het er nét even niet af? Geen probleem, wij hebben de praktische aanbevelingen voor u in deze paragraaf samengezet. 1. Omdat we eten in specifieke contexten (tijdstippen, lokalen, de nabijheid van bepaalde mensen), kan ons lichaam de toevoer van voedingsstoffen voorspellen en voorbereiden. Dat is nodig om efficiënt te verteren. Daarom is het goed om regelmaat te hebben, zowel in tijd als in plaats. 2. Het lichaam leert ook om in specifieke contexten ongezonde voeding te verwachten (snoep, drank met cafeïne). Op de duur wordt het heel moeilijk om in die contexten nog gezond te eten. 3. Altijd gezond eten is ideaal, maar ook erg moeilijk. Als je iets ongezond eet, doe het dan niet te vaak en niet op voorspelbare plaatsen/tijdstippen (’s avonds voor de TV), want dan kan je dat snoepgedrag later erg moeilijk afleren. 4. Drink voldoende bij de maaltijden. Het lichaam heeft bijkomende vloeistof nodig om het eten zo efficiënt mogelijk te verteren. 2 5. Balanceer je maaltijden. Neem geen te grote porties. Neem drie behoorlijke maaltijden (waaronder een stevig ontbijt) en twee tussendoortjes. Dat lijkt een ideale balans. 6. Lijnen (te weinig eten, caloriën tellen) is nefast voor de gezondheid. Het lichaam leert om alle beschikbare energie uit voedsel te halen. Zo raakt je insulinehuishouding op de duur helemaal in de war. 7. Wees voorzichtig met zoetmiddelen. Ons lichaam reageert daarop alsof het om echte suiker gaat en daardoor kan je teveel insuline in de bloedbaan krijgen. 8. Wacht een tijd met sporten en bewegen als je gegeten hebt. Het is ook normaal dat je het even rustig aan wil doen na het eten (maar wie zware ogen krijgt na het eten, die slaapt niet goed of niet lang genoeg ’s nachts). 9. Het is normaal dat kinderen minder trek hebben als ze eten in een nieuwe omgeving komen. Of als ze een nieuw soort voedsel leren kennen. Hun lichaam kan in die omstandigheden het voedsel minder goed verteren. Dwing kinderen dus niet om dan een “normale” portie op te eten. 3 Inleiding Energie verbruiken, dat doen we constant. Energie opnemen, dat doen we met tussenpozen. Om te kunnen leven, moeten we eten. Merkwaardig genoeg ondervindt het lichaam daar ook nadelen van. Een hamburger is een aanslag op ons systeem. Een gezonde salade ook! Om dat uit te leggen, maakt de auteur even een ommetje langs middelengebruik. Als mensen drugs gebruiken… We hebben allemaal een delicaat intern milieu. Onze temperatuur mag niet te hoog worden en ook niet te laag. Het suikergehalte in ons bloed mag niet te hoog zijn en ook niet te laag. Kortom, we zitten met een heleboel fysiologische parameters die binnen een vrij nauw bereik moeten blijven. Daarom zijn er in ons lichaam controlemechanismen ingebouwd. Zo kunnen wij op voorhand voorspellen of een parameter buiten het gewenste bereik zal gaan. Voor onze “kerntemperatuur” te laag wordt, voelen wij dat we het koud krijgen door de warmtesensoren in onze huid. Zo kunnen wij op tijd reageren op afkoeling, door te gaan bewegen of een trui aan te trekken, bijvoorbeeld. Als we het te warm krijgen, gaan we zweten en zetten we de airconditioning aan. Weetje. In een feedback systeem krijgen we een signaal dat er iets goed of fout is gegaan. Reageren op signalen die zeggen dat er straks iets zal gebeuren, is de tegenpool van feedback. We noemen dit dan ook een feed forward systeem. Als wij drugs gebruiken, wordt ons interne evenwicht erg verstoord. Ons lichaam kan daar ook op leren anticiperen en ingrijpen. Fysiologische tolerantie Alcohol, nicotine, opiaten (heroïne, morfine), cocaïne en cafeïne zijn allemaal stoffen die een effect hebben op de werking van ons lichaam. Sommige stoffen nemen bijvoorbeeld de plaats in van neurotransmitters die informatie van de ene cel naar de andere sturen. Alcohol verlaagt de lichaamstemperatuur, verhoogt het waterverlies via urine en laat het zenuwstelsel minder goed functioneren. Wat de stof met het lichaam doet, is één zaak. Wat het lichaam doet in reactie op de stof is even belangrijk. Als we alcohol binnenkrijgen en onze temperatuur zakt, start ons lichaam reflexen op om het weer warmer te krijgen. Ons lichaam probeert zo snel mogelijk de effecten van drugs ongedaan te maken. Wat gebeurt er als we meer dan één keer alcohol drinken? Hoe reageert ons lichaam op de 10 000e kop koffie? We weten allemaal dat mensen die regelmatig een drug gebruiken, daar tolerant voor worden. Het effect van een zelfde dosis wordt minder sterk of – vice versa – we moeten meer drugs nemen om nog een behoorlijk effect te voelen. 4 Aan dat fenomeen tolerantie onderscheidt men een dispositionele en een farmacodynamische kant. Dyspositionele tolerantie betekent dat het lichaam beter en sneller wordt in het verwijderen van de stof. De lever gaat de stof bijvoorbeeld sneller afbreken, of de nieren zorgen dat de stof sneller wordt verwijderd via de urine. Zo kan de stof minder gemakkelijk tot bij de “kritische plaatsen” in het lichaam komen, het is te zeggen die plaatsen waar het effect van de drug optreedt. Farmacodynamische of functionele tolerantie treedt op als de drug wél tot op de kritische plaats geraakt, maar die organen of weefsels minder responsief worden. Dat heeft meestal te maken met een verandering in de receptoren of de neurotransmitters die tussen de cellen de communicatie verzorgen. Vroeger dacht men dat dyspositionele en farmacodynamische tolerantie het hele fenomeen van tolerantie verklaarden. Nu weten we dat dat niet zo is. Gedragsmatige tolerantie Als een dier een drug krijgt toegediend in een specifieke context (een bepaalde ruimte, een bepaald tijdstip, door een bepaald persoon, en zoverder) en het krijgt dan weer met die context te maken, stelt het reacties om de drug te neutraliseren en dat nog voor de drug wordt toegediend. Mensen doen dat ook. Dat is gedragsmatige tolerantie. Het bekendste voorbeeld is de hond van Pavlov. Die kreeg een beetje zuur in op zijn tong gespoten en dat gebeurde altijd in dezelfde kamer en door dezelfde verzorger. Als je zuur op je tong krijgt, kan je dat neutraliseren door meer speeksel aan te maken. Op de duur begon de hond te kwijlen van het moment dat hij in die kamer kwam en die verzorger zag. Zijn lichaam had geleerd om een zuur-toevoer op voorhand te neutraliseren. Gedragsmatige tolerantie is een belangrijk deel van het gedragsrepertorium van dier en mens, omdat het zoveel overlevingswaarde heeft. Het maakt dat we nooit ver van optimale waarden van fysiologische parameters komen, tenminste als we een inbreuk op de homeostase kunnen voorspellen. Nog enkele voorbeelden van gedragsmatige tolerantie. Ratten kregen in kamer A altijd ethanol (alcohol) toegediend. In kamer B kregen ze ook altijd een injectie, maar dan met saline (zoutoplossing) die niks met het lichaam doet. De ratten bouwden tolerantie t.o.v. ethanol op in kamer A. Maar als ze in kamer B plots ethanol kregen, reageerden ze net alsof ze voor de allereerste keer met alcohol te maken hadden. In kamer B waren ze dus niet tolerant! In een variant op bovenstaande studie werd ratten aangeleerd om in kamer A tolerant te worden t.o.v. alcohol. In kamer B kregen ze weer saline. In de testfase werden ze in kamer A gezet, maar ze kregen een injectie met saline. En toen zag men dat hun 5 lichaamstemperatuur ging stijgen. De ratten hadden immers geleerd om in kamer A het afkoelingseffect van alcohol tegen te werken! Ratten die in kamer A steeds morfine kregen toegediend, werden daar tolerant voor morfine. De morfine werd daar steeds minder efficiënt als pijnstiller. Toen dezelfde ratten in kamer B morfine kregen, was het pijnstillende effect er wél. En als ze in kamer A een placebo injectie kregen, hadden ze een lagere pijndrempel. Hun lichaam had dus geleerd om in kamer A de pijnstiller te neutraliseren. Eigenlijk leren we niet zozeer een tolerantie ten opzichte van de “drug” op zich. We worden tolerant voor farmacologische effecten van de drug. Dat is een subtiel verschil. Want sommige effecten zijn niet enkel gelinkt aan specifieke drugs. Dat blijkt uit experimenten waarbij dieren leerden om tolerant te worden voor de duizeligheid of hypothermie die het effect zijn van sommige drugs. Tolerantie voor de effecten van een drug kan je opbouwen zonder de drug ooit te nemen. Ratten werden in een draaiend molentje gezet. De eerste keren waren ze daar flink “dronken” van: ze konden amper rechtblijven op een loopband. Na een paar ervaringen in hun “kermisattractie”, hadden ze geen last meer. Ze konden nu perfect blijven lopen. Ze waren tolerant voor het duizeligheidseffect. Toen kregen ze alcohol. Daar word je normaal ook duizelig van. Maar deze ratten dus niet, want hun lichaam had een tolerantie tegen duizeligheid opgebouwd. De andere effecten van alcohol (vb. daling van de lichaamstemperatuur) werden ze dan weer wél gewaar. Ook tegen de hypothermische effecten van alcohol kunnen ratten tolerant worden gemaakt, zonder dat ze ooit alcohol krijgen. Je zet de rat regelmatig in de diepvriezer. Ze leren om in die context hun lichaamstemperatuur op te drijven. Trek de stekker van de diepvries uit, zodat hij op kamertemperatuur komt. Geef de ratten in de diepvries een injectie met alcohol. Ze blijven het warm hebben, omdat ze in de diepvries gewoon waren om hun temperatuur te verhogen. Geef je dezelfde ratten in een andere context alcohol, dan krijgen ze het wel koud. De insulinehuishouding Als we iets eten, moet ons lichaam het voedsel omzetten in componenten waaruit de cellen energie kunnen halen. Het hormoon insuline speelt daarbij een belangrijke rol. Het wordt aangemaakt in de B-cellen van de eilandjes van Langerhals in de pancreas. Als die cellen merken dat er een toevoer is aan brandstof (koolhydraten, vet of eiwitten) in de bloedbaan, sturen ze meer insuline de bloedbaan in. Hoe meer insuline wordt vrijgegeven, hoe sneller de weefsels brandstof uit het bloed halen. Iets eten kan je vergelijken met een drug nemen. Ook nu probeert het lichaam het evenwicht te behouden en omdat wij intelligente organismen zijn, probeert het lichaam ook vooruit te 6 denken. Als we kunnen voorspellen dat er zo meteen een energie-toevoer zal komen, begint onze pancreas al insuline af te scheiden. Dat proces start al op voor we beginnen eten, dus wanneer er nog geen brandstof in de bloedbaan zit. De insuline die dan wordt vrijgemaakt, noemt men herseninsuline of cefalische insuline, omdat de vrijmaak ervan in gang wordt gezet door stimuli van het voedsel (het aroma of een zoete smaak) of de omgeving (een gedekte tafel, etenstijd) en niet door het verschijnen van verhoogde doses brandstof in de bloedbaan. Dat is een handig proces. Door de afscheiding van cefalische insuline kan het organisme beter om met voedsel dat voorhanden is. Wanneer de zenuwbanen tussen de hersenen en de pancreas afgesneden zijn (de vagus zenuw), kan een dier bijvoorbeeld geen “normale” portie meer verdragen: de bloedsuikerniveaus blijven na een maaltijd véél langer verhoogd dan bij een dier dat geen zenuwbeschadiging heeft opgelopen. Om het anders te zeggen: dieren en mensen die geen cefalische insuline kunnen afscheiden, lijken na een maaltijd diabetes te hebben. De insuline die de pancreas afscheidt als reactie op verhoogde brandstofwaarden in het bloed, is niet voldoende om de brandstoffen te verwerken in een normale tijdsspanne. Om gezond te blijven, moet ons lichaam dus leren om energietoevoer op voorhand te neutraliseren. Misschien is dat proces doorheen de evolutie ontstaan om ons de kans te geven redelijk grote porties in een keer te kunnen verwerken. Als je telkens maar één hapje kan nemen vooraleer je bloedsuikerspiegel te hoog wordt, heb je het als jager/planteneter gewoonweg te lastig! Een organisme dat te weinig weegt, zou best groter-dan-normale porties binnenkrijgen en daarop anticiperen met een heel snelle en krachtige anticipatorische insuline secretie. Het is aangetoond dat “restrained eaters” (diëters die te weinig eten en een ondergewicht hebben) en anorexia patiënten inderdaad een abnormaal grote cefalische insuline respons hebben. Bulimie patiënten, die doorgaans een normaal gewicht hebben, vertonen een normale secretie van cefalische insuline. Waarom eten een probleem is Eten is een aanslag op de homeostase Uit het voorgaande mag blijken dat eten een riskante bedoening is. We hebben energie nodig, maar we mogen niet te veel energie binnenkrijgen om onze homeostase te kunnen bewaren. Zou het niet handiger zijn, als ons intern milieu méér kon variëren vooraleer kritische waarden overschreden worden? Waarom is het nodig om zo’n delicaat evenwicht te behouden? Waarom heeft de evolutie het ons zo moeilijk gemaakt? 7 We kunnen daar volgens Woods op zijn best wat speculaties tegen aangooien. Het lijkt erop dat het regelmatig voorkomen van heel hoge brandstofvoorraden in het bloed te riskant is voor ons metabolisme en méér risico inhoudt dan het voordeel dat je zou halen uit het kunnen inslaan van grote hoeveelheden brandstof in een klap. Om maar een paar voorbeelden te noemen: - een hoog vetgehalte in het bloed leidt tot overgewicht, cardiovasculaire stoornissen en metabole stoornissen - hoge waarden voor cholesterol (vet) en koolhydraten zijn gelinkt aan hoge bloeddruk en bepaalde kankersoorten - wie teveel suikers in zijn bloed heeft, presteert op seksueel vlak minder goed Kortom, het innemen van grote doses energie heeft érg veel negatieve neveneffecten. Weetje. Dit verklaart ook waarom stress zo ongezond is. Bij stress geeft het lichaam een grote dosis energie vrij in de bloedbaan. Dat was érg verstandig in de tijd dat onze stress nog werd veroorzaakt door een tijger of beer die voor onze neolitische neus stond. Dan hadden we die surplus aan energie nodig om snel weg te hollen of het beest een klap voor zijn kop te geven. Als wij nu stress hebben omdat we in de file zitten of een presentatie moeten geven, geeft ons lichaam nog steeds een overdosis energie af in de bloedbaan. Maar die zetten wij niet meer om in fysieke activiteit. Wie constant in de stress zit, zit dus constant met een teveel aan brandstoffen in de bloedbaan. Zoals we gezien hebben, heeft dat een negatief effect op de werking van ons lichaam. Ik heb genoeg… Om te beletten dat we teveel brandstof binnenkrijgen, moeten we een systeem hebben dat ons laat stoppen met eten. Dat hebben we ook: we kennen verzadiging of het gevoel genoeg gegeten te hebben. Hoe voelen we dat we genoeg hebben? Sommige onderzoekers denken dat het te maken heeft met het uitrekken van de maagwand. Maar als voedsel calorisch verdund wordt (door er materiaal aan toe te voegen dat geen voedingswaarde heeft) gaan dieren automatisch grotere porties eten. Misschien heeft het uitzetten van de maagwand wél een informatieve functie, maar dan enkel in een context waarin maaltijden altijd dezelfde calorische waarde hebben. Dan kan de maagwand op de duur signaleren dat de optimale hoeveelheid brandstof is opgenomen en het organisme kan stoppen met eten. Woods denkt dat er een bovengrens staat op de caloriën die we veilig binnen één maaltijd kunnen verwerken. Evidentie daarvoor zien we bij dieren die lange tijd érg weinig voedsel kregen. Zelfs zij kunnen geen supergrote porties aan, alhoewel ze de energie zouden 8 kunnen gebruiken. Dat fenomeen heet post-ingestieve inhibitie. Natuurlijk kunnen we onder die bovengrens wél variëren. Ons avondmaal is bijvoorbeeld groter dan ons ontbijt. Dieren die in winterslaap gaan zoals beren en marmotten, kunnen op bepaalde tijden van het jaar zelfs supergrote maaltijden aan. Het is echter opmerkelijk dat grote maaltijden bijna altijd voorspelbaar zijn. Ons lichaam weet dat het ’s avonds een grote portie mag verwachten. De beer die zich rond eet voor de winterslaap, is van die verhoogde inname “gewaarschuwd” door de signalen van kortere dagen en dalende temperaturen. Ondertussen is bekend dat het verzadigingsgevoel door een hele waaier aan chemoreceptoren wordt gestuurd. Het lijkt erop dat ons lichaam continu registreert wat we binnenkrijgen en als respons heel specifieke cocktails van hormonen in het bloed afgeeft. Die hormonen zorgen er niet alleen voor dat de energie verwerkt wordt, maar ook dat het brein signalen krijgt dat het eetgedrag mag stoppen. Het feit dat dit ingewikkelde mechanisme bestaat, wijst er weer op dat er méér nadelen zijn aan “blijven eten zolang de voorraad strekt” dan aan het investeren in een ingewikkelde registratie van wat er aan energie binnenkomt. En dan nog dit. Organismen zorgen er dus voor dat ze niet teveel energie in een keer binnenkrijgen. Wat ze ook kunnen doen om de homeostase te bewaren, is overtollige energie zo snel mogelijk verbranden. Het lichaam kan de energie omzetten in warmte. Dat fenomeen staat bekend als dieet- of maaltijd-geïnduceerde termogenese. Het sympatische zenuwstelsel werkt mee Vroeger dacht men dat het lichaam voornamelijk werd bestuurd door het parasympatische zenuwstelsel. Dat zorgt ondermeer voor onze ademhaling en andere levensnoodzakelijke processen. Het sympatische zenuwstelsel zou “bovenop” het parasympatische gaan werken op momenten van nood: het zou onze vlucht-of-vecht (fight or flight) responsen voorbereiden door de bloeddruk en hartslag te verhogen en brandstoffen in het bloed af te geven (zie ook de box rond stress). Men dacht dat eten en verteren onder controle stonden van het parasympatische zenuwstelsel. Recent hebben we echter meettechnieken waarmee we hormonen die typisch zijn voor het sympatische zenuwstelsel (epinephrine en norepinephrine) accuraat kunnen meten. Zo merkten onderzoekers dat het sympatisch zenuwstelsel wel degelijk een heel actieve rol heeft in eten en verteren. Bij dieren merkt men na de maaltijd verhoogde waarden van beide hormonen. Nu zijn epinephrine en norepinephrine stress-hormonen. Andere stresshormonen, zoals ACTH (adrenocorticotroop hormoon), glucosteroiden en beta-endorfine zijn ook verhoogd na maaltijden. Endocrien gezien reageert ons lichaam op eten dus net 9 hetzelfde als op stress! Dat is weer een aanduiding dat eten eigenlijk een probleem stelt voor het organisme. Een natje bij een droogje… De meeste mensen drinken iets als ze eten. Dieren doen dat ook. Ratten nemen bijvoorbeeld tot 90% van hun dagelijkse behoefte aan water op tijdens hun maaltijden. Dat blijkt een fysiologische meerwaarde te hebben. Om de voedingsstoffen uit eten te halen, heeft ons lichaam water nodig. Ratten die konden eten, maar dan wél moesten wachten om te drinken, haalden minder nutriënten uit hun voeding. Het benodigde water kan uit de cellen worden getrokken, maar het is veel efficiënter om gewoon te drinken. Zo wordt de osmose van de cellen niet verstoord. Het surplus aan water kan ook gemakkelijk worden weggevoerd via de urine. Hoe ziet een gezond eetpatroon er uit? Als we weten hoe organismen voeding verteren en vooral hoe ze daarop anticiperen, kunnen we volgens Woods ook een aantal tips geven om het maaltijdenpatroon zo gezond mogelijk te maken. Maaltijden mogen niet te groot zijn Gegeven de manier waarop mensen en zoogdieren eten verteren, lijkt het best om kleine maatijden te eten. Zo kan een maaltijd geen te grote inbreuk op de homeostase vormen. Als dieren in een ideale omgeving worden gezet, waar ze altijd aan voedsel kunnen geraken, merkt men ook dat ze verschillende kleine porties nemen. Wordt eten vinden moeilijker (het dier moet er bijvoorbeeld naar zoeken of erop jagen), dan kunnen dieren echter ook leven op een dieet van minder-maar-grotere maaltijden. Die flexibiliteit is te danken aan het feit dat dieren op het tijdelijke gebrek kunnen anticiperen en cefalische insuline gebruiken om de grotere maaltijden zo efficiënt mogelijk te verteren. We onthouden echter dat het vermogen om grote maaltijden te verteren een techniek is die ontstond om te overleven bij tijdelijke schaarste! Ook mensen hebben baat bij een regime van veelvuldige en kleine maaltijden: dan zijn de glucose- en vetniveaus in het bloed lager. Een dieet met weinig, maar grote maaltijden leidt tot een hoger risico op cardiovasculaire ziekten. We moeten er wél aan denken dat vaker eten niet zo goed is voor ons tandglazuur (tenzij we na elke maaltijd de tanden kunnen poetsen). Eet minder op vakantie en op trouwfeesten 10 We eten misschien wel 90% van onze maaltijden in een context die ons volkomen vertrouwd is én ons lichaam dus vertelt wanneer we een energievoorraad zullen binnenkrijgen. Als dieren in een onvertrouwde context worden gezet (de omgeving, het tijdstip of het voedsel is nieuw), eten ze minder. Dat is verstandig, want in die context wordt er minder cefalische insuline aangemaakt en verloopt de vertering dus niet zo efficiënt. Alleen in vertrouwde context eten dieren grote maaltijden. Weetje. Hebt u ook ervaring met indigestie na een trouwfeest of een etentje bij vrienden? Misschien eten we op een feestje méér en/of rijkere gerechten. We worden verleid door het dessertenbuffet. Als we de redenering van Woods volgen, vinden we nog een verklaring. We hebben gegeten in een andere context (later op de dag, een andere ruimte dan die waarin we gewoonlijk eten). Dat verminderde de aanmaak van cefalische insuline, om maar één proces te noemen. Wat thuis een gewone maaltijd is, is een te grote maaltijd op een feestje! Woods verklaart op die manier ook waarom we op vakantie minder eten als we voor de eerste keer in aanraking komen met exotische gerechten. We leren daar echter ook snel in bij. Na enkele dagen of weken kunnen we ook grote porties van het nieuwe voedsel aan. Ratten die een “nieuwe keuken” leren kennen, eten erg weinig op de eerste dag, ook als het voedsel heel lekker is. De volgende dagen gaan ze stelselmatig meer eten. Na 10 tot 14 dagen komen ze tot een constante (grote) portie per maaltijd. Rustig aan na het eten Net na de maaltijd beleeft een dier een riskante tijd. We hebben gezien dat er niet teveel brandstoffen in de bloedbaan mogen zitten. Elk gedrag dat endogene (al aanwezige) brandstoffen mobiliseert, terwijl de net opgenomen brandstoffen nog in het bloed zitten, moeten vermeden worden. Daarom is het niet verstandig om meteen na een maaltijd te sporten. Als we bewegen, halen we brandstoffen uit onze cellen. Gecombineerd met de net opgenomen stoffen, komen we tot een overdosis! Ons lichaam beschermt ons daar trouwens tegen: wie te snel sport na het eten, wordt misselijk. Eten en slapen gaan hand in hand bij zoogdieren. Als ratten gegeten hebben, gaan ze dutten. Op die manier stellen ze een gedrag dat absoluut géén energie uit de cellen haalt, en het lichaam de mogelijkheid geeft om de nieuwe energievoorraad te stockeren. Actief zijn inhibeert eten 11 Op het ogenblik dat we actief zijn en dus endogene brandstoffen gebruiken, mogen we géén zijn krijgen om te eten, want dan zouden we ook een te groot brandstofvolume in het bloed krijgen. Tijdens en net na het sporten wordt eten geïnhibeerd. Als we onder stress staan, geeft ons lichaam ook brandstoffen vrij voor de vlucht-of-vecht reactie. Dat maakt dat stress eten inhibeert. Nochtans gaan sommige mensen net snoepen of meer eten als ze gestresseerd zijn. Dat kan best, omdat de twee processen deels onafhankelijk verlopen. Ons lichaam is ingesteld op minder eten bij stress. Via leerervaringen (“ik vind troost in chocola”) kunnen we de tegengestelde reactie gaan stellen. Anticipatorische reacties kunnen maladaptief worden Het subtiele proces van anticiperen op maaltijden in een voorspelbare omgeving kan soms maladaptief zijn. Dat heeft te maken met tolerantie. Wanneer we in een context komen waarin we normaal gezien eten, start ons lichaam voorbereidende processen op. Wat gebeurt er dan als we niet eten? Dat is te vergelijken met de druggebruiker die géén drugs krijgt waar hij/zij die verwacht. We voelen een “craving”, omdat we nu enkel met het compensatorische proces te maken krijgen. Onze insulineproductie is nu bijvoorbeeld ingesteld op de toevoer van een bepaald volume aan brandstoffen. Als we die brandstoffen niet krijgen, zit er te veel insuline in ons bloed waardoor we last krijgen van hypoglycemie (een te lage bloedsuikerspiegel): de insuline breekt immers alle nog aanwezige suikers in het bloed af. In extreme mate is dit erg gevaarlijk. Bij milde hypoglycemie krijgen we erge zin in eten. Lijners, ook wel “restrained eaters” genoemd, eten zo weinig mogelijk in de hoop dan af te vallen. Daar is hun lichaam niet gelukkig mee. Het scheidt cefalische insuline af die voldoende is om een gezonde portie te verteren. Omdat er maar een kleine hoeveelheid brandstof binnenkomt, heeft de lijner een insuline-overschot. Hij/zij heeft dus een milde vorm van hypoglycemie en krijgt dus extra veel zin in eten! Herman en Polivy bestudeerden geroutineerde lijners en vonden dat ze extreem sterke cefalische responsen stelden in anticipatie op voedsel. Hun lichaam probeerde om uit elke maaltijd die binnenkwam, het maximum aan energie te puren. Kortom, lijnen heeft als onmiddellijk gevolg dat je méér honger hebt en leidt op lange termijn ertoe dat je alle energie die je binnenkrijgt ook vasthoudt. Je kan je lichaam dus niet zonder nadeel instellen op een cracker als ontbijt en één mini-boterham met een blaadje sla voor de lunch. Weetje. De laatste jaren kunnen we snoepjes, frisdrank en zoetmiddel kopen waar geen suiker in zit. Daar is ons lichaam natuurlijk niet op voorzien. In onze evolutie als menselijke soort hebben we geleerd dat wat zoet proeft, veel energie bevat. Proeven we 12 iets zoet, dan starten we de insulineproductie op. We moeten opletten met suikervrije zoetmiddelen. Ratten die voedselgedepriveerd waren en dan water met saccharine kregen, stierven veel vlugger dan ratten die even hongerig waren, maar gewoon water te drinken kregen. De ratten reageerden dus op de zoetstof alsof het echte suiker was, ontwikkelden hypoglycemie en ondermijnden zo hun gezondheid. Door in te spelen op de slankheidstrends, kunnen we processen in ons lichaam dus behoorlijk ontregelen. Er is momenteel veel discussie over reactieve hypoglycemie of de tendens om te veel insuline af te scheiden tijdens maaltijden. Dit leidt in het beste geval tot ongemak en extreme honger, in het ergste geval tot bewusteloosheid en coma. Uit observaties blijkt trouwens dat patiënten thuis (in de vertrouwde context) veel ergere aanvallen krijgen van hypoglycemie dan tijdens observatie in het ziekenhuis (een context die hun niet vertrouwd is). Volgens Woods is de analogie met drug-onthouding alleszins duidelijk. Een zijsprong. Hoewel Woods er niet direct op zinspeelt, is aangeleerde hypoglycemie ook een proces dat volgens onderzoekers kan meespelen bij (vr)eetbuien. Een boulimiepatiënt begint te eten en merkt dat er geen rem zit op zijn/haar eetgedrag. Boulimiepatiënten hebben vaak een drang naar hoog-calorische voeding. Opmerkelijk is ook dat boulimie-aanvallen meestal goed voorspelbaar zijn en dat patiënten de eetbui omringen met steeds terugkerende rituelen (Janssen, lezing dept. Economie, KU Leuven.). Reactieve hypoglycemie is in die gevallen alleszins een mogelijke verklaring, naast andere processen. Overeten Eten is een riskante aangelegenheid; boven hebben we gezien welke nadelige effecten het opnemen van voedsel kan hebben. Toch ontwikkelen wij geen aversie ten opzichte van eten in het algemeen. Weetje. We ontwikkelen wél haast allemaal een aversie van specifieke voedingsproducten. Dat kan te maken hebben met lichamelijke responsen op eten. Wie een foute mossel eet en daar flink misselijk van wordt, heeft soms jaren een aversie van mosselen. Groenten zoals spinazie en broccoli bevatten een bittere stof die voor zogenaamde “supertasters” walgelijk smaakt: zij zullen deze groenten dus altijd vies blijven vinden. We kunnen ook aversies creëren op basis van ideologische gronden. Vegetariërs vinden de smaak van vlees misschien niet aversief, maar walgen bij de idee om een dier te eten. Joodse mensen die strict volgens hun geloof eten, hebben een aversie van varkensvlees en Hindus hebben een aversie van rundsvlees. We kunnen ook aversief worden van specifieke producten omdat we associaties hebben gemaakt tussen het voedsel en negatieve stimuli. (We raden lezers met een gevoelige maag aan om nou 13 even niet verder te lezen). Wie vindt dat garnalen net roze maden zijn of dat chocola lijkt op uitwerpselen, kan gaan walgen van deze producten. Woods gaat specifiek in op het feit dat we vaak overeten en toch geen aversie ten opzichte van voedsel ontwikkelen. Hij denkt dat dit in zekere mate wél voorkomt, maar dat we ook moeten rekening houden met alle andere effecten die we van voedsel ondervinden. Zonder voedsel kunnen we nu eenmaal niet en het is dus in zekere zin beschermend dat we nooit een sterke aversie ten opzichte van eten in het algemeen krijgen. Bovendien kan voedsel ook gewoon lekker zijn, ons troosten (chocola), cognitief stimuleren (koffie) of ons zelfs een hogere sociale status bezorgen (kaviaar). Als we gewone porties eten, primeren die effecten. Als we teveel eten, spelen die effecten ook nog mee, naast het risico dat we lopen. We weten hoegenaamd nog niet hoe al die effecten met elkaar interageren. Er zijn wél aanwijzingen dat aversie ten opzichte van voedsel in het algemeen kan ontstaan, als we ons lichaam forceren. Boulimie- en anorexiepatiënten kunnen een haast pathologische afkeer van voedsel vertonen. Sommige boulimiepatiënten voelen zich bijvoorbeeld misselijk en scheiden vasopressine af (een marker van misselijkheid bij mensen) als ze lekker eten zien, ruiken of proeven. Eten op zich wordt voor hen een significante stressor. Samenvatting door An Victoir Post Scriptum: Met alle ratten die aan deze tekst meewerkten, is het nog goed gekomen.