De Verenigde Staten en hun federale overheid 1865

advertisement
Beste leerlingen,
De reader voor het tweede examenthema ligt voor je. ‘De Verenigde Staten en hun federale
overheid 1865-1965’. Dit is na de ‘Republiek in een tijd van vorsten 1477-1702’ het laatste
onderwerp.
Amerika is natuurlijk zeer actueel en vaak in het nieuws. Dat komt omdat de Verenigde
Staten bij zeer veel processen in de wereld betrokken zijn. Dit heeft onder andere te maken
met hun idee dat zij andere landen moeten beschaven. Aan de andere kant speelt het
isolationisme, dat hen juist afschermt van de rest van de wereld. Op verschillende momenten
hebben de Verenigde Staten dit ook duidelijk gemaakt, zoals in 1823.
Dit examenthema kent veel interessante thema’s: immigratie en emigratie, de presidenten, de
staatsinrichtingen de veelheid aan oorlogen, waaraan men heeft deelgenomen. Ook slavernij,
gelijke rechten, discriminatie en de Klu Klux Klan zijn maar een paar voorbeelden die in deze
tijd ontstaan.
Het is ook bij dit thema zeer belangrijk dat je een chronologisch overzicht krijgt van de stof.
Alle presidenten, gebeurtenissen lopen in elkaar over, waarbij je de begrippen goed moet
kennen en aan elkaar moet kunnen verbinden. Verschillende manieren om grip op te stof te
krijgen zijn mindmappen, samenvattingen en causale verbanden.
Deze reader bevat de stofomschrijving, jaartallen, begrippen, presidenten en een beschrijving
van de staatsinrichting.
Ik wens jullie heel veel succes met dit examenthema.
Met vriendelijke groet,
Drs. G.H.M.M. Beumer
Historicus
Januari 2013
1
Stofomschrijving ‘De Verenigde Staten en hun federale overheid 1865 – 1965’
Dit thema komt voor 2013 in de plaats van Dekolonisatie en Koude Oorlog in Vietnam.
Er is gekozen om de volgende verhaallijnen te beschrijven:
• de staatsinrichting
• de industrialisatie en haar politieke en maatschappelijke invloed. In deze verhaallijn staan de
liberale traditie en de regulerende overheid centraal.
• de ontwikkeling van de burgerrechten. In deze verhaallijn staat de status van de zwarte
bevolking centraal.
• het buitenlands beleid van de Verenigde Staten. In deze verhaallijn staat de Amerikaanse
expansie centraal.
Het thema is beschreven in een chronologisch ingedeelde tekst. De eerste periode beslaat de
jaren 1865-1918, de tweede 1918-1945 en de laatste 1945-1965. De omschrijving begint na de
Burgeroorlog toen er sprake was van één land dat intern verder ingericht werd en zijn plaats
in de wereld in ging nemen. De omschrijving eindigt in 1965, toen de discussie over de
verzorgingsstaat op een hoogtepunt was, de Civil Rights Act was aangenomen en de
Amerikanen de rol die ze in de wereld wilden spelen moesten gaan heroverwegen. Deze
heroverweging is buiten de omschrijving gelaten.
Deze stofomschrijving beperkt zich tot het noemen van de voor examenkandidaten
belangrijkste historische ontwikkelingen, personen en begrippen. Met behulp van de inhoud
van de stofomschrijving en aan de hand van de vaardigheden en benaderingswijzen dienen
examenkandidaten vervolgens zelf verbanden te leggen, conclusies te trekken en historische
voorbeelden te verbinden aan de inhoud van de stofomschrijving. Dit wil niet zeggen dat er in
de tekst helemaal geen verbanden worden gelegd, conclusies worden getrokken of
voorbeelden worden genoemd. Op enkele plaatsen zijn ze nodig, bijvoorbeeld om feiten te
ordenen of af te bakenen. Indien meer verbanden, conclusies en voorbeelden gegeven worden,
die vervolgens kunnen worden teruggevraagd bij het examen, zou er, uitgaande van de
beschrijving van domein C, te veel sprake zijn van reproductie. De subperiodes zijn daarom
ook niet voorzien van een titel. Per onderdeel van de stofomschrijving is cursief aangegeven
wat de achterliggende gedachte is geweest bij de beschrijving die daaronder volgt. De
cursieve tekstgedeeltes hoeven door de examenkandidaten niet gekend te worden.
De staatsinrichting van de Verenigde Staten
Na het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1776 zochten de dertien voormalige Britse
kolonies aan de oostkust van Noord-Amerika naar een geschikt politiek systeem. In 1787
werden de Founding Fathers het eens over een nieuwe grondwet, die in 1789 in werking trad.
De grondwet is gebaseerd op de leer van de “trias politica” van de Franse filosoof Charles de
Montesquieu en creëert een federalistisch bestel waarin de afzonderlijke staten een grote mate
van autonomie houden.
Terwijl de federale overheid vooral de buitenlandse politiek, defensie, financiën en het
economische verkeer tussen de deelstaten verzorgt, hebben de deelstaten een grote mate van
vrijheid in de organisatie van hun eigen onderwijs, politie en rechtspraak. In het federale
bestuur heeft de uitvoerende macht onder leiding van de president grote bevoegdheden. De
wetgevende macht ligt bij Het Congres. De hoogste rechterlijke macht ligt bij het
Hooggerechtshof. Om de rol van een president niet te groot te laten worden, gaven de auteurs
2
van de grondwet controlerende bevoegdheden aan de andere twee instanties op federaal
niveau en verdeelden zij de macht tussen de drie. De president, die voor vier jaar wordt
gekozen, is naast staatshoofd en regeringsleider tevens opperbevelhebber van de
strijdkrachten. Hij benoemt, met goedkeuring van de Senaat, niet alleen de ministers en
belangrijke ambtenaren, maar ook de leden van het hooggerechtshof. Het Congres moet
wetten, de begroting en belangrijke benoemingen goedkeuren. Bovendien kan het Congres
met een “impeachment procedure” een president uit zijn ambt zetten. Het Hooggerechtshof
heeft de bevoegdheid wetten aan de grondwet te toetsen. Op zijn beurt kan de president zijn
veto uitspreken over wetten die in het Congres worden aangenomen; het Congres kan dit weer
met een tweederde meerderheid in beide kamers opheffen.
Door de groeiende rol van de Verenigde Staten in internationale aangelegenheden groeide de
president uit tot de spil van de Amerikaanse politiek. Ten koste van de andere instanties in het
bestel is zijn invloed zodanig toegenomen dat er sprake is van een “imperial presidency.” De
grondwet kan worden gewijzigd en aangevuld door amendementen. Federale wetgeving staat
boven deelstaatwetgeving. Deelstaten kunnen met behulp van eigen, nieuwe wetgeving
proberende reikwijdte van amendementen en federale wetten in te perken.
De Amerikaanse politiek wordt sinds 1854 gedomineerd door twee politieke partijen, de
Republikeinen en de Democraten, beide met behoudende en vooruitstrevende vleugels. De
Republikeinen stonden in de Burgeroorlog uiteindelijk voor afschaffing van de slavernij. Zij
waren voorstanders van “free labor” en kwamen ook na de Burgeroorlog op voor de zwarten.
Zij waren voor een krachtige overheid, die de industrie beschermde door invoerrechten te
heffen. De Democraten waren tegen een regulerende federale overheid en kwamen op voor de
rechten van de afzonderlijke staten. Hun aanhang was vooral te vinden onder de witte
bevolking van het Zuiden, pioniers in het Westen en immigranten in de steden.
Aan het einde van negentiende en het begin van de twintigste eeuw veranderden de partijen
van karakter en van rol. De Republikeinen werden conservatiever en werden de
vertegenwoordigers van de bourgeoisie en het bedrijfsleven; zij keerden zich tegen de
instroom van immigranten vanaf de jaren 1880. Zij wezen federaal overheidsingrijpen in de
economie af, maar vonden regels op “moreel” terrein wel belangrijk. De Democraten gingen
zich nu het lot aantrekken van de sociaal zwakke groepen en omarmden het idee van een
activistische overheid op economisch en sociaal gebied. In de loop van de twintigste eeuw
werden de Democraten steeds meer geassocieerd met de verzorgingsstaat en “big
government.”
De periode 1865-1918
De industrialisatie en haar politieke en maatschappelijke invloed
Factoren die een rol spelen bij de industrialisatie. Reacties op politiek en maatschappelijk
gebied. Democratische en Republikeinse presidenten zetten de eerste stappen naar een
regulerende federale overheid.
Hoewel in het noordoosten al vanaf 1820 sprake was van industrialisatie, hadden de
Verenigde Staten in 1865, toen de burgeroorlog eindigde, nog een overwegend agrarisch
karakter. Na de burgeroorlog versnelde het industrialisatieproces. Hiervoor waren de
voorwaarden aanwezig, zoals de beschikbaarheid van natuurlijke grondstoffen, voldoende
goedkope werkkrachten door de toestroom van immigranten en de activiteiten van succesvolle
3
ondernemers. Het ontstaan van een geïntegreerde nationale economie werd mede bevorderd
door een zich snel uitbreidend spoorwegnet en nieuwe communicatiemiddelen. In haar
economisch beleid ging de federale overheid uit van de principes van het economisch
liberalisme, al was zij hierin niet altijd consequent. Zo voerde zij al voor de burgeroorlog een
tariefpolitiek om de opkomende industrie in het noordoosten te beschermen. Eind 19e eeuw
veranderde het bedrijfsleven doordat een deel van de vaak kleine familiebedrijven werd
verdrongen door grote corporaties, trusts en kartels. Daarnaast kwam de massaproductie op,
die mogelijk was door technologische vernieuwingen. De industrialisatie kende
schaduwzijden.
In de explosief groeiende steden ontstonden grote sociale en etnische tegenstellingen. Kleine
zelfstandigen kregen te maken met oneigenlijke vormen van concurrentie. De grote
ondernemers hadden politieke invloed en kregen steun van de federale overheid. Corruptie
kwam vaak voor. Voor arbeiders en boeren, die het met name in perioden van crisis slecht
hadden, was minder aandacht. Zij verenigden zich in verschillende organisaties. Onder de
geschoolde arbeiders ontstonden diverse vakbewegingen die in 1886 werden verenigd in de
American Federation of Labor. Arbeidsconflicten over de verslechterende
arbeidsomstandigheden leidden tot protest. Betogingen en stakingen gingen steeds vaker
gepaard met geweld. De sociale spanningen leidden tot toenemende weerzin van de publieke
opinie tegen de vakbeweging en voedde de afkeer van het socialisme. Op het platteland
ontstond de People’s Party waarvan de aanhangers populisten werden genoemd. Het was een
agrarische beweging die zich verzette tegen het nieuwe industriële Amerika en vast wilde
houden aan het ideaal van het conservatieve en kleinsteedse Amerika. Tegelijkertijd wilde de
People’s Party de landbouw moderniseren en commercialiseren. De invloed van de populisten
bleef beperkt. In de steden ontstond in de jaren ‘90 de brede Progressive Movement, die
vooral steunde op de stedelijke middenklasse. Deze beweging wilde het industriële Amerika
opvoeden en democratiseren en richtte zich, hoewel geen voorstander van het socialisme,
tegen de macht van de grote ondernemingen. Een groot deel van deze hervormers behoorde
tot de ontwikkelde stedelijke middengroepen. Zij vreesden dat de maatschappij ten onder zou
gaan aan sociale chaos. Om dit te voorkomen werden al vanaf de jaren ‘80 opvanghuizen voor
immigranten en armen in sloppenwijken gesticht. Kritische onderzoeksjournalisten stelden
politieke, economische en sociale misstanden aan de kaak via de invloedrijke populaire pers.
De Republikeinse president Theodore Roosevelt (1901-1909) werd door deze hervormers en
critici geïnspireerd. Hij toonde zich een voorstander van een krachtige overheid. Bedrijven die
hun sterke positie misbruikten liet hij vervolgen. De Democratische president Woodrow
Wilson (1913-1921) zette dit beleid van regelgeving voort. Hij slaagde erin een deel van zijn
plannen aangenomen te krijgen door het Congres. Beide presidenten streefden er naar door
actieve wetgeving de industriële samenleving een minder materialistisch waardepatroon te
geven. De bescherming van de vrijheid van het individu stond hierbij voorop. De Eerste
Wereldoorlog zorgde vanaf 1917 voor een korte periode van groeiende overheidsuitgaven en
overheidsbemoeienis door de overschakeling naar een oorlogseconomie. De War Industries
Board kreeg verregaande bevoegdheden om de industriële productie af te stemmen op de
eisen van de oorlogvoering en op de gevolgen van de oorlog voor de Amerikaanse markt. Met
de beëindiging van de oorlog kwam ook een einde aan deze actieve inmenging van de
overheid.
4
De ontwikkeling van de burgerrechten
De reactie van zowel de witte als de zwarte bevolking op de ongelijkheid. De rol van de
Amerikaanse rechtspraak.
Eén van de geschilpunten in de burgeroorlog was de afschaffing van de slavernij. Vele
duizenden slaven vluchtten vanuit het Zuiden naar het Noorden, waar velen van hen dienden
in het leger van de noordelijke staten. Na de overwinning van de noordelijke staten werd
slavernij door het 13e amendement op de grondwet in alle staten verboden. Volgens het 14e
amendement op de grondwet dienden de burgers in elke staat, ongeacht kleur of ras gelijk te
worden behandeld; het 15e amendement gaf zwarte mannen stemrecht. In de periode van de
Reconstructie (1865 – 1877) hielden noordelijke troepen de zuidelijke staten bezet, waarbij zij
de rechten van de zwarte bevolking probeerden te beschermen. Na hun vertrek ging zowel de
politieke als de economische situatie van zwarten in het Zuiden er weer op achteruit. Er
ontstond een stelsel van systematische segregatie, die een wettelijke basis kreeg met de ‘Jim
Crow wetten’ van de jaren 1880 en 1890. Deze deelstaatwetgeving maakte het voor zwarten
onmogelijk om gebruik te maken van hun rechten. De achterstelling werd bevestigd door de
uitspraak van het Hooggerechtshof in 1896, dat stelde dat gescheiden voorzieningen niet in
strijd waren met de grondwet indien zij gelijk waren aan die voor de blanken.
Naast de wettelijke tegenwerking en achterstelling werden zwarten in het Zuiden
geterroriseerd, onder meer door de Ku Klux Klan (KKK), een in 1865 opgerichte geheime
organisatie van witten die de Freedmen, voormalige slaven, wilde beletten om gebruik te
maken van hun nieuwe rechten. Velen van de Freedmen bleven werken voor de plantageeigenaren. Zij werden sharecroppers: in ruil voor gebruik van het land moesten ze een deel
van hun opbrengst afstaan aan de plantage eigenaren. De nadruk bleef liggen op het
verbouwen van katoen, die juist in deze periode sterk in prijs daalde. De landbouw raakte in
een ernstige depressie, waardoor de sharecroppers dieper in de problemen kwamen. Aan het
eind van de negentiende eeuw protesteerde Booker T. Washington tegen de politieke
economische achterstelling van de zwarte bevolking. Hij zette zich vanaf het begin van de
jaren ’80 in voor scholen waar zwarten een vakopleiding konden volgen. Hij redeneerde dat
de zwarte bevolking door goed gedrag en scholing respect moest verdienen. Tegenstanders
van zijn koersvonden dat hij zich teveel aanpaste aan de racistische samenleving. W.E.B.
Dubois koos onder andere voor het gevecht langs wettelijke weg door middel van de
oprichting van de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP,
1909). De NAACP wilde via rechtszaken de ongelijkheid bestrijden. De strijd tegen
segregatie werd in deze periode niet gesteund door de federale overheid. Presidenten vreesden
de stem van de witte kiezer te verliezen.
Het buitenlands beleid
Isolationisme, expansie en toenemende invloed van de Verenigde Staten op de internationale
verhoudingen.
De buitenlandse politiek van de Verenigde Staten werd van begin af aan sterk bepaald door
het streven naar afzijdigheid in Europese aangelegenheden. Dit beleid werd in 1823 nader
uitgewerkt in de Monroe-doctrine. In de negentiende eeuw richtten de Verenigde Staten zich
dan ook op Noord-Amerika en op de territoriale uitbreiding van de eigen staat door het
verleggen van de ‘Frontier’. Volgens het ‘Manifest Destiny‘ waren de Verenigde Staten
hiertoe voorbestemd en hadden zij een taak in het ontsluiten en ontwikkelen van het eigen
5
continent. Met de opening van de eerste transcontinentale spoorlijn in 1869 waren de oost- en
de westkust met elkaar verbonden. De Verenigde Staten hadden hun geografische vorm min
of meer gevonden. De industriële revolutie leidde ertoe dat de Verenigde Staten in de tweede
helft van de negentiende eeuw uitgroeiden tot een economische grootmacht, waardoor de
hang naar afzijdigheid op het internationale vlak, zeker na de Amerikaanse burgeroorlog, niet
langer was vol te houden. Al in 1853 speelden de Verenigde Staten een beslissende rol in de
opening van Japan. In 1883 stemde het Congres in met plannen voor een nieuwe vloot.
In het bepalen van het buitenlandse beleid speelden economische, politieke en ideologische
overwegingen een rol, meestal tegelijkertijd en vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. Dit
komt naar voren in de belangstelling voor Azië en het achterland, Latijns-Amerika. Via de
‘Open Door Policy’, die gepresenteerd werd als een Amerikaans streven naar vrijheid,
probeerden de Verenigde Staten hun invloed op de opkomende markt in Azië, onder meer in
China, veilig te stellen. Door de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898 werd, ondanks heftige
discussies in de media tussen voor- en tegenstanders van imperialisme, de politiekstrategische positie in het Caraïbisch gebied en in de Stille Oceaan versterkt. Cuba werd een
Amerikaans protectoraat en de Filippijnen werden in feite een Amerikaanse kolonie. De
invloed in Latijns-Amerika nam verder toe toen de Verenigde Staten in 1903 het recht
verwierven voor de aanleg van het Panamakanaal. Onder president Theodore Roosevelt
groeiden de Verenigde Staten in de rol van wereldmacht. Dit bleek onder meer uit een
actievere houding ten aanzien van verwikkelingen in Europa en Azië. Amerikaanse troepen
werden steeds vaker ingezet om belangen in landen als China en Japan in Azië en Cuba en
Mexico in het Caraïbisch gebied te verdedigen tegenover Europese mogendheden. In de
Eerste Wereldoorlog bleven de Verenigde Staten aanvankelijk neutraal. De torpedering van
de Lusitania in 1915 door een Duitse onderzeeboot zette deze neutraliteit onder grote druk.
Door de Duitse afkondiging van de onbeperkte duikbotenoorlog en het onderscheppen van het
Zimmermann-telegram in 1917 besloot president Wilson om Duitsland de oorlog te verklaren.
De Verenigde Staten werden partij in de Eerste Wereldoorlog onder het motto ‘To make the
world safe for democracy’.
De periode 1918-1945
De industrialisatie en haar politieke en maatschappelijke invloed
De Red Scare. De industriële en economische bloei in de jaren twintig. De oorzaken van de
economische crisis. Regulering van de economie door Roosevelts New Deal.
Door de Russische Revolutie met de daaraan gekoppelde dreiging van een wereldrevolutie en
de groeiende aanhang van kleine communistische en socialistische partijen in de Verenigde
Staten, ontstond de Red Scare (1919-1920). In 1919 vonden op grote schaal stakingen plaats
van arbeiders. De reactie van de federale overheid bestond uit arrestaties van vermeende
communisten waarbij burgerrechten werden geschonden. De invloed van de Progressive
Movement nam af. De Republikeinse presidenten van de jaren ’20, Warren Harding (19211923) en Calvin Coolidge (1923-1929), hadden beiden een blind vertrouwen in ondernemers
en het vrije marktmechanisme. In de nieuwe industrietakken, vooral in de snel groeiende
elektrotechnische industrie, ging de concentratietendens onverminderd door. Door
rationalisatie en toenemende efficiency daalden de prijzen van de producten. Omdat de lonen
tegelijkertijd stegen, nam de welvaart sterk toe. De consumptie bereikte nieuwe hoogten,
mede dankzij de steeds effectievere reclame. De welvaart droeg bij aan een klimaat van
optimisme en het geloof in ‘New Capitalism’. Door samenwerking tussen staat en
6
ondernemers zou uitbuiting plaatsmaken voor harmonie en daarmee zou socialisme overbodig
worden. Door de opkomst van de massamedia bereikten deze ideeën een groot publiek. Het
vertrouwen in de economische toekomst leidde tot een grote populariteit van de
aandelenhandel en tot toenemende speculatie. Daarnaast werd het lenen van geld een
vanzelfsprekend onderdeel van het Amerikaanse consumptiepatroon.
In de jaren twintig toonde de federale overheid onvoldoende begrip voor ernstige structurele
economische problemen. De textielindustrie, de spoorwegen en de mijnbouw kenden
structurele werkloosheid en er waren grote problemen in de landbouw. De welvaartsstijging
veranderde maar weinig aan de ongelijkmatige inkomensverdeling. Daarnaast leed de hele
Amerikaanse economieconcept onder overproductie omdat de productiegroei sterker was dan
de inkomensstijging. In het najaar van 1929 sloeg het optimisme om in onzekerheid over de
economie, wat leidde tot de ineenstorting van de aandelenhandel. De structurele zwakheden
van de Amerikaanse economie maakten van de recessie een depressie. Banken konden niet
meer aan hun verplichtingen voldoen en veel ondernemingen gingen failliet. De
Republikeinse president Herbert Hoover (1929-1933) had geen antwoord op de crisis, vooral
omdat hij door zijn geloof in ondernemers en het marktmechanisme de overheid slechts op
beperkte schaal wilde laten ingrijpen. Hierdoor namen de sociale en economische problemen
toe. Met de komst van een nieuwe Democratische president veranderde het overheidsbeleid.
President Franklin D. Roosevelt (1933-1945) koos met zijn New Deal voor een actieve rol
van de overheid. Binnen de New Deal werden wetten uitgevaardigd voor de verschillende
sectoren van de economie en organisaties opgericht om ze uit te voeren. De New Deal viel
slecht bij veel zakenlieden, maar kreeg steun van de meerderheid van het electoraat. Met het
Hooggerechtshof, dat enkele vitale wetten ongrondwettig verklaarde, ging Roosevelt openlijk
de strijd aan. Roosevelt reageerde met een tweede New Deal die minder gericht was op
herstel en meer op maatschappelijke hervorming. Vanaf 1937 werd een verdere uitbouw van
de New Deal geblokkeerd door een coalitie van zuidelijke Democraten en Republikeinen.
Bezuinigingen in hetzelfde jaar deden de eerste successen van de New Deal teniet.
De werkloosheid verdween pas tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse productie
verdubbelde tijdens de oorlogsjaren. Er ontstond een tekort aan arbeidskrachten waardoor er
net als tijdens de Eerste Wereldoorlog een beroep werd gedaan op vrouwen. In de
oorlogsjaren nam de macht van de vakbeweging verder toe.
De ontwikkeling van de burgerrechten
Gevolgen van de bijdrage van de zwarte bevolking aan de Eerste Wereldoorlog. De invloed
van organisaties van de witte en de zwarte bevolking. De rol van de Amerikaanse rechtspraak.
De invloed van de economische crisis en de New Deal.
Ondanks de deelname aan de Eerste Wereldoorlog door zwarte soldaten en de arbeid van
zwarte mannen en vrouwen in de oorlogsindustrie, bleef de segregatie ook na de oorlog
bestaan. De zwarte bevolking was gedurende de Eerste Wereldoorlog strijdbaarder geworden.
Deze ontwikkeling zette zich tijdens het Interbellum voort waardoor het in de jaren twintig tot
raciale onlusten kwam. De zwarte bevolking gebruikte stakingen en demonstraties om voor
haar rechten op te komen. Tegenstanders en lokale overheden reageerden hierop met geweld
en zetten daarbij politie en leger in. Ze werden in het Zuiden vaak gesteund door de
rechterlijke macht. Groepen van witte arbeiders keerden zich eveneens tegen de zwarte
bevolking, doordat een deel van de zwarte arbeiders werd gebruikt om stakingen te breken. In
de praktijk veranderde er weinig voor de zwarte bevolking. Een deel van de zwarte bevolking
7
probeerde vanaf de Eerste Wereldoorlog de armoede, segregatie en geweld van het platteland
in het Zuiden te ontvluchten door naar de steden in het noorden van de Verenigde Staten te
migreren. In deze steden ontstonden getto’s. Vaak verrichtten zwarten ongeschoold werk,
waarvoor ze minder betaald kregen dan de witten. Een aantal organisaties vervulde in deze
strijd, zowel economisch, sociaal als justitieel een belangrijke kanaliserende rol. Ze
organiseerden protestacties, demonstraties en stakingen, spanden rechtszaken aan en zetten
solidariteitsgroepen op om zwarten te ondersteunen. Ook zwarten leden onder de gevolgen
van de beurskrach van 1929. Ondanks de grote waardering van de zwarte bevolking voor de
ondersteunende maatregelen die de New Deal met zich meebracht, was ze ontevreden. De
uitkeringen van de New Deal waren in veel gevallen hoger dan het loon dat zwarten uitbetaald
kregen. De leiding van de uitkeringsinstantie besloot daarop de zwarte werklozen minder uit
te keren dan de witte. President F.D. Roosevelt nam geen positie in tegen deze ongelijkheid,
hij wilde de steun van witte kiezers niet verliezen. In de jaren ‘30 werden in zeker 37 staten
zelfhulporganisaties opgericht om armen, vooral de zwarten en werklozen te ondersteunen.
Ook binnen het rechtssysteem werden zwarten gediscrimineerd; bij rechtszaken werden
zwarten zwaarder gestraft of vals beschuldigd. In het Zuiden, en meestal ook in noordelijke
staten, bestonden de jury’s louter uit vertegenwoordigers van de witte bevolking. Evenals na
de Eerste Wereldoorlog hoopten zwarte soldaten na de Tweede Wereldoorlog op een
verbetering van hun positie. Onder druk van de federale regering pasten legeronderdelen
gedurende de oorlog hun beleid aan in de richting van toenemende rechtsgelijkheid voor wit
en zwart binnen de Amerikaanse strijdkrachten.
Het buitenlands beleid
Wilson en het vredesverdrag van Versailles. Amerikaanse belangen onder druk. De
Amerikaanse reactie op de opkomst van het fascisme.
President Wilson nam in 1919 een hoofdrol op zich in de onderhandelingen die moesten
leiden tot het vredesverdrag van Versailles. Voor zijn vertrek naar Europa formuleerde hij zijn
visie in een programma van veertien punten. Centraal hierin stonden een actieve
betrokkenheid van de ondertekenaren van het verdrag bij een internationaal rechtssysteem, het
zelfbeschikkingsrecht van volkeren, het afzien van oorlog als middel om territoriale conflicten
te beslechten en de oprichting van een Volkenbond, die een belangrijke taak kreeg bij het
handhaven van de toekomstige internationale rechtsorde. Wilsons ambities gingen een groot
deel van zijn landgenoten te ver. Het vredesverdrag van Versailles werd door het Congres
verworpen. Vooral veel Republikeinse senatoren stemden tegen omdat de Verenigde Staten
door het verdrag lid zouden worden van de Volkenbond en daardoor de eigen soevereiniteit
zouden opgeven. De Verenigde Staten moesten zich richten op het binnenland, waar een
herwaardering plaatsvond van oude Amerikaanse waarden. Alleen wanneer Amerikaanse
economische en politieke belangen in het geding waren, zouden de Verenigde Staten moeten
ingrijpen op internationaal vlak en waar mogelijk zonder verplichtingen aan te gaan voor de
toekomst. Internationale afspraken werden door Wilsons Republikeinse opvolgers slechts nog
uit strategisch oogpunt aangegaan. Op economisch terrein kozen de Verenigde Staten voor
protectionisme. Hier werd een uitzondering op gemaakt als Amerikaanse belangen in het
geding waren. Ook in het beleid ten aanzien van Latijns-Amerika voerde eigenbelang de
boventoon. De Verenigde Staten gingen Latijns-Amerika steeds meer beschouwen als hun
exclusieve invloedssfeer en voerden in feite een imperialistische economische politiek,
waarbij gewapend ingrijpen niet werd geschuwd.
8
Een volledige terugkeer naar het isolationisme bleek in de jaren twintig onmogelijk. De
politieke economische belangen van de Verenigde Staten in de wereld waren te groot
geworden; uit eigenbelang konden zij zich voortaan niet afzijdig houden van internationale
ontwikkelingen. Door de economische crisis en het isolationisme was er begin jaren dertig
weinig draagvlak in de Verenigde Staten voor buitenlandse militaire acties. Militair ingrijpen
in Latijns Amerika, waar de Verenigde Staten eerder niet voor terugdeinsden, werd nu
impopulair. Roosevelt formuleerde de nieuwe opstelling in het westelijk halfrond als ‘Good
Neighbour Policy’, het streven naar meer eenheid tussen de Amerikaanse staten en nauwere
economische samenwerking, onder meer door het geven van leningen. De opkomst van een
extreem nationalistisch regime in Japan het nationaalsocialistische regime in Duitsland zette
de Amerikaanse Open Door Policy onder druk, vooral in Azië. Toch nam de Amerikaanse
afkeer van betrokkenheid bij internationale conflicten alleen maar toe. In 1935 werd de
neutraliteitswet van kracht, die het verschepen van wapens aan oorlogvoerende landen
verbood. Ook na het begin van de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting van een deel
van Europa moest Roosevelt rekening houden met weerstand tegen interventie door de
Verenigde Staten. Tegelijkertijd was duidelijk dat de Verenigde Staten belang hadden bij een
Engelse overwinning in de strijd tegen fascisme. De Verenigde Staten raakten daarom toch
betrokken bij de strijd tegen de fascistische landen, aanvankelijk indirect door de ‘Lend Lease
Act’ van 1941. In augustus 1941 sloten Roosevelt en de Britse regeringsleider Churchill het
Atlantisch handvest. Ofschoon de Verenigde Staten formeel nog geen partij waren in de
Tweede Wereldoorlog werden in dit verdrag in feite de oorlogsdoelen geformuleerd, zoals het
streven naar collectieve veiligheid, ontwapening, zelfbeschikkingsrecht, economische
samenwerking en vrijheid op zee. De Japanse aanval in 1941 op Pearl Harbour was de
aanleiding voor de oorlogsverklaring aan Japan. Duitsland verklaarde zelf de oorlog aan de
Verenigde Staten. De Verenigde Staten behoorden nu, met de Sovjet-Unie, Groot-Brittannië
en Frankrijk, tot de Geallieerde mogendheden in de strijd tegen de fascistische landen. Onder
de Geallieerden was echter geen eensgezindheid over de toekomst. De regeringsleiders troffen
elkaar begin 1945 in Jalta om het naoorlogse Europa te bespreken. Roosevelt keerde zich hier
tegen Stalins plan om herstelbetalingen te eisen van Duitsland. Ook werd men het niet eens
over de toekomstige regering van Polen en de politieke toekomst van Duitsland. Tijdens de
Conferentie van Jalta werden wel afspraken gemaakt over de oprichting van de Verenigde
Naties, die volgens Roosevelt een centrale rol dienden te krijgen in het handhaven van een
nieuwe internationale rechtsorde. Die internationale rechtsorde werd nu van groot belang
geacht voor de veiligheid van de Verenigde Staten, die dan ook het voortouw namen bij de
oprichting van de Verenigde Naties.
De periode 1945-1965
De industrialisatie en haar politieke en maatschappelijke invloed. Toename van de welvaart
door industrialisatie. Pogingen van Democratische presidenten, die zichzelf als erfgenamen
van Roosevelt zien, de nog bestaande armoede door wetgeving aan tepakken. Tegenstand van
het Congres hiertegen. Kritiek op de consumptiemaatschappij.
Na de oorlog belandde de Amerikaanse economie niet in een depressie. De oorlogsindustrieën
schakelden soepel over op de productie van duurzame consumptiegoederen. De productie
hiervan kon de vraag niet bijhouden. De demobilisatie verliep zonder al te veel problemen
mede door de GI Bill (1946). Goedkope leningen en subsidies voor onderwijs voor veteranen
zorgden voor consumptie en sociale mobiliteit. Kort voor het einde van de Tweede
Wereldoorlog overleed Roosevelt. Hij werd opgevolgd door zijn vicepresident, Harry S.
Truman (1945-1953). De Democraat Truman streefde naar voortzetting van het beleid van de
9
New Deal. In 1946 herwonnen de Republikeinen echter hun meerderheid in het Congres zodat
zij nieuw beleid konden tegenhouden.
De babyboom gaf de economie een grote impuls. De arbeidsproductiviteit steeg enorm door
de toepassing van nieuwe productietechnieken. Vooral de witte arbeiders en de middenklasse
profiteerden in de jaren ‘50 van de nieuwe welvaart. Truman zag in zijn onverwachte
herverkiezing als president in 1948 een mandaat om het beleid van de New Deal voort te
zetten onder de naam Fair Deal. Door tegenwerking van het conservatieve Congres kwam
nieuw beleid echter amper tot stand. Onder zijn Republikeinse opvolger Dwight D
Eisenhower (1953-1961) groeide in de loop van de jaren ‘50 de invloed en de omvang van het
militair-industriële complex, een bundeling van de belangen van de politieke en militaire
leiding en de wapenindustrie.
De nieuwe regering vond dat de afhankelijkheid van de publieke sector verminderd moest
worden. Er kwam een eind aan de loon- en prijscontrole en er werd gekort op de subsidies
voor boeren. Daarbij bleef het; de gematigde Republikein Eisenhower wilde de
verworvenheden van de New Deal en de Fair Deal niet verder aantasten, mede onder invloed
van de Democratische meerderheid in het Congres. De Verenigde Staten groeiden uit tot een
welvarende samenleving waarin klassentegenstellingen tot het verleden leken te behoren.
Maar er kwam ook kritiek. J.K.Galbraith wees op het gebrek aan overheidsbeleid en op de
nadelen van de consumptiemaatschappij. Hij pleitte voor een verbetering van de kwaliteit van
het bestaan en zag daarbij een sleutelrol weggelegd voor het onderwijs. Zijn denkbeelden
werden opgepakt door de Democratische president John F. Kennedy (1961-1963) die de natie
opnieuw in beweging wilde brengen door een ‘New Frontier’. Ook dit politieke programma,
waardoor de nog resterende armoede bestreden zou worden, liep stuk op verzet van het
Congres. Na de moord op Kennedy slaagde zijn opvolger en partijgenoot Lyndon B. Johnson
(1963-1969) er wel in de wetsvoorstellen aangenomen te krijgen. Johnson kondigde een ‘War
on Poverty’ aan. Tijdens de verkiezingscampagne van 1964 presenteerde hij zijn programma
onder de naam ‘Great Society’. Doelstelling was de voltooiing en aanzienlijke uitbreiding van
de Fair Deal. Johnson werd gekozen als president en bovendien behaalden de Democraten een
grote meerderheid in het Congres. De oplopende kosten van de Vietnamoorlog dwongen
Johnson op termijn tot verregaande bezuinigingen op zijn hervormingsprogramma.
Opkomende protesten van studenten en zwarte activisten en toenemende kritiek op de
consumptiemaatschappij zorgden voor onrust in de samenleving. De regulerende rolvan de
overheid werd in toenemende mate ter discussie gesteld.
De ontwikkeling van de burgerrechten
Fellere strijd voor burgerrechten en federale wetgeving. Einde aan wettelijke ongelijkheid.
Radicalisering civil rights movements.
Na de Tweede Wereldoorlog zette president Truman burgerrechten op de politieke agenda en
hij beschouwde het als een taak van de federale regering de zwarte bevolking te beschermen
en hun wens voor gelijke rechten te steunen. Hij nam maatregelen die discriminatie binnen het
federale regeringsapparaat verboden. Trumans inspanningen pasten binnen sociale
veranderingen in de Amerikaanse samenleving. In de jaren ‘50 ontstond er een nieuwe
middenklasse onder de zwarte burgers, terwijl tegelijkertijd onder witte Amerikanen de
acceptatie voor een gemengde samenleving groeide.
10
In 1954 won de NAACP de rechtszaak Brown vs. Board of Education of Topeka waarna
segregatie in het onderwijs niet langer rechtsgeldig was. Daarmee kwam de strijd om gelijke
rechten in een stroomversnelling. In 1955 weigerde Rosa Parks, lid van de NAACP, om haar
plaats in de bus af te staan aan een witte. Onder leiding van predikant Martin Luther King
werd een busboycot georganiseerd in Montgomery, waarna na ruim een jaar de segregatie in
het openbare busvervoer werd afgeschaft. King werd één van de leidende figuren van de strijd
voor gelijke rechten. Hij propagandeerde de methode van geweldloos verzet en leidde met
succes boycotten, protestmarsen en sit-ins tegen segregatie en voor kiesrecht in de zuidelijke
staten.
De reactie in de zuidelijke staten op de steeds feller wordende strijd voor zwarte
burgerrechten was, zelfs lokaal, heel verschillend. Maar in het algemeen weigerden witten
zich neer te leggen bij de nieuwe situatie en molesteerden ze zwarte betogers. De KKK werd
weer actief en terroriseerde zwarte Amerikanen. In 1957 dwongen negen zwarte leerlingen
hun toelating tot een witte school in Little Rock af. Bang voor een bloedbad bracht president
Eisenhower de nationale garde van Arkansas onder federaal gezag en dwong met behulp van
het leger de uitvoering van de wet af.
Het hardhandige verzet van lokale overheden en witte bevolking kreeg nationaal en
internationaal aandacht. Beelden van geweld tegen betogers gingen de wereld over. President
Kennedy zette, net als zijn voorgangers, de Civil Rights pas op de agenda na acties van de
zwarte beweging. In 1963 stelde hij een Civil Rights Act voor die zou voorzien in gelijke
rechten. Ter ondersteuning hiervan trokken in augustus 1963 zwarte en witte Amerikanen
samen in een mars naar Washington, waar Martin Luther King zijn speech ‘I have a dream’
uitsprak. Na de moord op Kennedy tekende in 1964 zijn opvolger Johnson de Civil Rights Act
en in 1965 de Voting Rights Act. Dit markeerde het officiële einde van de wettelijke
ongelijkheid van de zwarte bevolking. In het midden van de jaren ’60 vond binnen de Civil
Rights Movement radicalisering plaats, waardoor de aanhang van de Nation of Islam groeide
en de beweging van de Black Panthers ontstond. Door het falen van de Great Society en het
uitblijven van gelijke kansen in de samenleving, zelfs na het aannemen van de Civil Rights
Act, braken in de zomer van 1965 en de zomers daarna in steden in de Verenigde Staten rellen
uit tussen de zwarte bevolking en de gezaghebbers.
Het buitenlands beleid
De Verenigde Staten als supermacht in de Koude Oorlog. De Vietnam-kwestie zet de rol als
wereldleider onder druk.
President Truman stelde zich in de verslechtering van de betrekkingen met de Sovjet-Unie
hard op. Tijdens de Conferentie van Potsdam, in juli 1945, werden de geallieerde
mogendheden het opnieuw niet eens over de toekomst van Europa. Hierdoor liep de maatregel
om Duitsland tijdelijk te verdelen in bezettingszones uit op de Duitse deling. Met de
atoombommen op Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945 maakten de Verenigde Staten een
einde aan de strijd tegen Japan. Het gebruik van dit nieuwe wapen was tevens een signaal aan
de Sovjet-Unie. De Amerikaanse regering zag de Sovjet-Unie als een gevaar voor de vrije
kapitalistische en democratische wereld, omdat het communisme streefde naar een gesloten
invloedssfeer en uiteindelijk naar de wereldrevolutie. De Sovjet-Unie op haar beurt zag het
Amerikaanse streven naar vrijhandel als westers imperialisme. De gespannen verhoudingen in
de Koude Oorlog werden bepalend voor de naoorlogse internationale verhoudingen. Veel
Amerikanen waren achteraf van mening, dat te laat was opgetreden tegen de fascistische
11
mogendheden. De Verenigde Staten konden nu, als nieuwe wereldleider, een centrale rol
spelen in de internationale rechtsorde. Deze actievere rol, waarvoor de basis was gelegd in de
Tweede Wereldoorlog, was ook in het belang van het militair-industrieel complex.
De communistische dreiging in Griekenland en Turkije was in 1947 de aanleiding voor de
Trumandoctrine, die bepaalde dat de Verenigde Staten elke democratie die bedreigd werd te
hulp zouden komen. Omdat het verarmde Europa door de Amerikaanse regering werd gezien
als een voedingsbodem voor communisme werd de Truman Doctrine gevolgd door de
Marshallhulp, een financieel programma voor de wederopbouw van Europa. De doelstelling
van het Amerikaanse buitenlandse beleid was nu containment van het communisme.
De Amerikaanse vrees voor verspreiding van het communisme werd nog versterkt door een
reeks gebeurtenissen eind jaren ‘40. In 1948 vond een crisis plaats rond Berlijn, nadat de
Sovjet-Unie een blokkade van de stad had afgekondigd. Vanaf 1949 had de Sovjet-Unie
eveneens de beschikking over de atoombom. In hetzelfde jaar werd China communistisch. De
Verenigde Staten kozen in hun nieuwe rol als wereldleider voor een alliantiepolitiek en voor
het opzetten van Amerikaanse militaire bases over de hele wereld. De oprichting van de
NAVO in 1949 paste in dit streven naar collectieve veiligheid.
Om de verdere verspreiding van het communisme tegen te gaan, namen de Verenigde Staten
deel aan de oorlog in Korea (1950-1953) en namen zij na de Franse nederlaag in Vietnam in
1954 de strijd tegen de Vietminh over van de Fransen. Onder Eisenhower werd de
dominotheorie het uitgangspunt van het Amerikaanse buitenlandse beleid.
De angst voor het communisme kreeg in deze periode binnen de Verenigde Staten een
extreme vorm met het McCarthyisme. In de jaren ‘50 werd een scherpere reactie op mogelijke
communistische agressie in het vooruitzicht gesteld waarbij het gebruik van nucleaire wapens
niet zou worden uitgesloten.
In de tweede helft van de jaren vijftig kreeg de tegenstelling tussen de machtsblokken een
nieuwe dimensie door de strijd om de ruimte. De Sovjet-Unie wist in 1957 een satelliet in een
baan rond de aarde te schieten, wat voor de Verenigde Staten aanleiding was voor het
opzetten van een ambitieus ruimtevaartprogramma dat als doel had een mens op de maan te
zetten. Dit programma was medebepalend voor het elan van de Verenigde Staten onder
Kennedy. In de Koude Oorlog werd Kennedy geconfronteerd met problemen, zoals een
nieuwe crisis rond Berlijn. De Sovjet-Unie besloot in 1961 de uittocht van Oost-Duitsers
tegen te gaan met de bouw van de Muur. Uit zijn reactie bleek dat Kennedy niet op een
directe confrontatie met de Sovjet-Unie uit was. Na de Cubaanse revolutie van 1959 wendde
Fidel Castro zich voor steun tot de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie installeerde raketten op Cuba,
wat in 1962 wel leidde tot een confrontatie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. In
de Cubacrisis nam de Amerikaanse regering grote risico’s, maar daarna zette zij ook stappen
om de nucleaire dreiging te verminderen. Eisenhowers beleid van beperkte steun aan ZuidVietnam werd geleidelijk losgelaten door de presidenten Kennedy en Johnson, die ZuidVietnam steeds actiever gingen steunen. Het ondemocratische karakter van het ZuidVietnamese bewind bracht de Verenigde Staten echter steeds meer in verlegenheid. Na het
aannemen van de Tonkin-resolutie in 1964 escaleerde het conflict en kreeg de Amerikaanse
troepensterkte in Vietnam een ongekende omvang. De positie van de Verenigde Staten in
Vietnam bleek onhoudbaar, mede door massaal verzet tegen het beleidsconcept in eigen land.
De Verenigde Staten moesten de rol die ze in de wereld wilden spelen opnieuw gaan
heroverwegen.
12
Begrippen
Abolitionisme
AFL
Beweging die streefde naar afschaffing van de slavernij.
American Federation of Labor. Samenwerkingsverband van
Amerikaanse vakbonden.
Amendementen
Toevoeging aan de Amerikaanse grondwet.
Amerikaanse Burgeroorlog Oorlog tussen de noordelijke en zuidelijke deelstaten van de VS
1861-1865.
Amerikaanse president
Staatshoofd, regeringsleider en opperbevelhebber van de
strijdkrachten. Wordt voor een periode van 4 jaar gekozen.
Atlantisch Handvest
Amerikaans-Britse verklaring waarin doelen stonden voor de
naoorlogse wereld, zoals vrijhandel, zelfbeschikkingsrecht en de
vorming van een stabiele wereldorde.
Berlijnse Muur
Door communistisch Oost-Duitsland gebouwde muur rond
West-Berlijn.
Beurskrach
Plotselinge ineenstorting van de aandelenkoersen.
Bill of Rights
De eerste tien amendementen op de Amerikaanse grondwet,
waarmee in 1791 de rechten van de Amerikaanse burgers
werden vastgelegd.
Black Panthers
Beweging van zwarten die de blanke heerschappij met geweld
omver wilde werpen.
Blokkade van Berlijn
Mislukte poging van de Sovjetunie om door middel van een
blokkade West-Berlijn in handen te krijgen. West-Berlijn
overleefde dankzij een luchtbrug die het stadsdeel bevoorraadde.
Chroesjtsjov
Leider van de Sovjetunie 1953-1964.
Civil Rights Act
Federale wet die de gelijkberechting van zwarten afdwong.
Civil Rights Movement
Burgerrechtenbeweging die die streefde naar gelijkberechting
van de zwarte bevolking.
Communisme
Politieke stroming die streeft naar omverwerping van het
kapitalisme en de vestiging van een dictatuur waarbij de
productiemiddelen in handen van de staat zijn.
Communistische revolutie De omverwerping van het kapitalisme en de vestiging van het
communisme in de hele wereld.
Conferentie van Jalta
Vergadering waarop de geallieerde leiders Stalin, Roosevelt en
Churchill afspraken maakten over de toekomst van Europa en de
oprichting van de Verenigde Naties.
Conferentie van Potsdam
Vervolg op conferentie van Jalta waar afspraken werden
gemaakt over de toekomst van Europa.
Congres
De Amerikaanse volksvertegenwoordiging, die bestaat uit de
Senaat en het Huis van Afgevaardigden.
Containment
Amerikaanse politiek om het communisme in te dammen.
Consumptiemaatschappij
Samenleving die gericht is op het produceren, verkopen en
gebruiken van grote hoeveelheden consumptiegoederen.
Corporaties
Groot bedrijf.
Cubacrisis
Crisis die ontstond toen de VS ontdekten dat de Sovjetunie
kernwapens plaatste op Cuba.
De Grote Drie
De drie sterkste geallieerde mogendheden in de Tweede
Wereldoorlog: De Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de
Sovjetunie.
Deelstaten
Staat die deel uitmaakt van een federale staat.
13
Democratische Partij
Dominotheorie
Fair Deal
Fascisme
Federale overheid
Federatiestaat
Founding Fathers
Freedmen
Frontier
Frontiermentaliteit
Geallieerden
Getto
GI Bill
Good Neighbour Policy
Great Society
Grote Depressie
Hooggerechtshof
Huis van Afgevaardigden
Impeachment procedure
Imperial Presidency
Interbellum
Isolationisme
'Jim Crow'-wetten
Kartels
Korea-oorlog
Een van de twee grote politieke partijen in het Amerikaanse
tweepartijenstelsel.
Opvatting van Eisenhower dat na een communistische
overwinning in een bepaald gebied ook andere gebieden in die
regio in communistische handen zouden vallen.
Programma van president Truman om de New Deal uit te
breiden.
Verzamelnaam voor extreem-nationalistische ideologieën en
stromingen die geweld verheerlijken, antidemocratisch en
anticommunistisch zijn en de nadruk leggen op krachtig
leiderschap.
De nationale regering van de VS in Washington.
Staat zoals de VS waarin de federale overheid de soevereiniteit
deelt met de deelstaten.
De opstellers van de Amerikaanse grondwet.
Bevrijde slaven.
In de 19e eeuw de grens tussen het door blanken bewoonde
gebied en de rest van Noord-Amerika.
Het verlangen nieuwe gebieden te veroveren of nieuwe doelen te
bereiken.
Bondgenoten in de wereldoorlogen de landen die tegen
Duitsland vochten.
Achterstandswijk waar groepen wonen die niet of nauwelijks
kans hebben aan de armoede te ontsnappen.
Wet die oorlogsveteranen uit de WOII hielp hun plaats in de
Amerikaanse maatschappij te vinden.
Amerikaanse politiek om te streven naar goede relaties met
Latijns-Amerika, door middel van economische samenwerking
en zonder militaire interventie.
Plan van president Johnson om de New Deal en de Fair Deal uit
te breiden en de armoede te bestrijden.
Langdurige wereldwijde recessie in de jaren 1930.
Hoogste rechtbank in de Verenigde Staten, die wetten en
rechtszaken toetst aan de grondwet.
Het Amerikaanse Lagerhuis met 435 leden, die zijn
afgevaardigd door hun deelstaat.
Een procedure van het Congres om de Amerikaanse president af
te zetten.
Het idee dat de Amerikaanse President in de loop van de tijd te
veel macht heeft gekregen.
De periode tussen de twee wereldoorlogen.
Het streven van de Amerikaanse politiek om zich zo min
mogelijk met de buitenwereld te bemoeien.
Wetten die door de zuidelijke deelstaten werden ingevoerd om
de segregatie tussen blank en zwart vast te leggen.
Samenwerking van bedrijven met als doel de markt te beheersen
en concurrenten buiten te sluiten.
Oorlog tussen Noord-Korea (gesteund door China en de S
Sovjetunie) en Zuid-Korea (gesteund door de VS).
14
Koude Oorlog
De toestand van vijandigheid zonder regelrechte oorlog tussen
de VS en de Sovjetunie.
Ku Klux Klan
Geheime organisatie van blanken die vanaf 1865 de zwarte
bevolking en activisten voor zwarte burgerrechten terroriseerde.
Lend Lease Act
Amerikaanse Wet die het mogelijk maakte oorlogsmaterieel te
lenen aan de oorlogvoerende geallieerde mogendheden.
Liberalisme
Politieke beweging die de vrijheid van het individu en van het
bedrijfsleven centraal stelt.
Lynchpartij
Het doden van een slachtoffer zonder vorm van een proces door
een woedende volksmenigte.
Manifest Destiny
Het idee in de 19e eeuw dat de blanke bevolking was
voorbestemd het hele Amerikaanse continent te bevolken en
overheersen.
Marshallhulp
Economisch hulpprogramma van de VS voor de wederopbouw
van West-Europa na de Tweede Wereldoorlog.
McCarthyisme
Anticommunistische heksenjacht in de VS waarbij de meeste
mensen onterecht werden beschuldigd.
Militair-industrieel complex Bundeling van belangen van politici, hoge militairen en de
wapenindustrie.
Modern Imperialisme
Het streven van westerse mogendheden vanaf 1870 naar een
groot overzees rijk.
Monroe-Doctrine
Het uitgangspunt dat Europese landen geen politieke macht
mogen hebben op het Amerikaanse continent en dat de VS zich
niet bemoeien met Europese kwesties.
NAACP
National Association for the Advancement of Colored People.
Een organisatie die de ongelijkheid tussen zwart en blank via
rechtszaken wilde bestrijden.
NAVO
Militair bondgenootschap van de VS, Canada, Turkije en een
groot aantal Europese landen.
Nation of Islam
Zwarte islamitische beweging die zich afzette tegen de blanken.
New Capitalism
Nieuw soort kapitalisme met goede werkomstandigheden,
welvaart voor iedereen, zonder crises en werkloosheid.
New Deal
Het geheel van federale wetten, investeringen en projecten
waarmee president F.D. Roosevelt de Amerikaanse economie
wilde stimuleren en sociale zekerheid wilde bieden.
Neutraliteitswetten
Wetten uit de jaren 1935-1937 die de Amerikaanse neutraliteit
in toekomstige oorlogen moest garanderen.
New Frontier Politiek
programma van J.F. Kennedy om via overheidsuitgaven
armoede en achterstelling te bestrijden en de Amerikaanse
samenleving en politiek nieuwe doelen te geven.
Open Door Policy
Het streven van de Amerikaanse buitenlandse politiek naar vrij
toegankelijke markten in Azië en andere delen van de wereld.
Pearl Harbor
Amerikaanse marinehaven op Hawaïi die doelwit was van een
Japanse verrassingsaanval.
People's Party
Amerikaanse populistische partij die rond 1890 probeerde het
tweepartijenstelsel te doorbreken.
Populisten
Politieke stromingen die zeggen de stem van het gewone volk te
vertegenwoordigen tegenover de heersende elite.
Primaries
Bijeenkomsten waarop politieke partijen hun kandidaten kiezen.
15
Progressive Movement
Protectionisme
Protectoraat
Rationalisatie
Recessie
Reconstructie
Red Scare
Republikeinse Partij
Segregatie
Senaat
Sharecroppers
Socialisme
Territoriale integriteit
Tonkinresolutie
Trias Politica
Trumandoctrine
Trust
Tweepartijstelsel
Veiligheidsraad
Verdrag van Versailles
Verenigde Naties (VN)
Verlichting
Veto
Vietminh
Hervormingsbeweging die door overheidsingrijpen sociale
problemen en andere misstanden wilde bestrijden.
Beschermen van de binnenlandse markt door importtarieven in
te voeren.
Staat die onder toezicht staat van een andere staat.
Het efficiënter maken van de productie.
Achteruitgang van de economie.
Het streven van de federale regering in de jaren 1865-1877 om
de burgerrechten van de zwarten in de zuidelijke deelstaten te
beschermen.
Uitbraak van angst voor het communisme in de jaren 19191920.
Een van de twee grote politieke partijen in het Amerikaanse
tweepartijenstelsel.
Rassenscheiding.
Het Amerikaanse Hogerhuis met daarin twee afgevaardigden uit
elke deelstaat.
Pachters die een stuk land mogen gebruiken in ruil voor een deel
van de oogst.
Politieke beweging die streeft naar gelijkheid en de vervanging
van het kapitalisme door een systeem waarbij de
productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zijn.
Onschendbaarheid van het grondgebied van een staat.
De resolutie waarmee het congres president Johnson
toestemming gaf om het communisme in Vietnam militair te
bestrijden.
De leer van Montesquieu dat de uitvoerende, de wetgevende en
de rechtsprekende macht gescheiden moeten zijn.
Het uitgangspunt dat de VS landen en regeringen helpen in de
strijd tegen het communisme.
Samenvoeging van bedrijven onder één leiding, met als doel de
concurrentie te beperken.
Politiek systeem waarin de machtsstrijd telkens gaat tussen twee
partijen.
Het belangrijkste orgaan van de Verenigde Naties waar
beslissingen worden genomen over politieke en militaire
conflicten waarin de wereldgemeenschap een rol speelt.
Vredesverdrag van de geallieerden met Duitsland na de Eerste
Wereldoorlog.
De opvolger van de Volkenbond die vrede en orde in de wereld
moest handhaven en landen moest beschermen tegen agressie.
Beweging uit de 18e eeuw die meende dat met de rede
(verstand) alles kan worden verklaard en dat een op rede
gebaseerde samenleving opgebouwd moest worden.
Het recht van een persoon of instantie om een besluit dat met
meerderheid van stemmen is genomen te verbieden.
In 1941 opgerichte gewapende communistische
bevrijdingsbeweging in Vietnam onder leiding van Ho Chi
Minh.
16
Vietnamoorlog
Volkenbond
Voting Rights Act
War Industries Board
Westers imperialisme
Zelfbeschikkingsrecht
Zimmerman-telegram
Oorlog van de VS en anti-communistische krachten in ZuidVietnam tegen Vietnamese communisten en hun medestanders.
Volkerenorganisatie die de vrede en orde in de wereld moest
handhaven en landen moest beschermen tegen agressie.
Wet die zwarten ook feitelijk het kiesrecht gaf.
Een overheidsorgaan dat in de Eerste Wereldoorlog in het
belang van de oorlogsvoering leiding aan de Amerikaanse
industrie.
Volgens communisten het streven van het kapitalistische westen
om de hele wereld aan zichtte onderwerpen.
Het recht van volkeren op een eigen staat.
Telegram waarin de Duitse minister van Buitenlandse Zaken
Zimmerman Mexico probeerde over te halen om aan Duitse
zijde deel te nemen aan WOI. Directe aanleiding voor de
deelname van de Verenigde Staten aan de WOI.
17
Jaartallen
1791
1865
1789
4 juli 1776
1823
1868
1830-1865
1861-1865
1861-1865
1886
1914-1918
1860-1883
1865-1877
1866
1870
1880-1890
1919-1939
1893
1898
1898
1903
1917
1923
1915-1933
1919-1920
1929
1934-1940
1943
1918-1938
1933-1941
1941
1941
1941
1945
1939-1945
Februari 1945
1944
1950-1954
1963
1968
1965
1965
1945-1989
1947
Bill of Rights wordt aangenomen.
Afschaffing slavernij
De grondwet, twee jaar daarvoor overeengekomen door de Founding
Fathers, treedt in werking.
Britse kolonies roepen de Verenigde Staten van Amerika uit en
verklaren zich onafhankelijk van Groot-Brittannië.
President Monroe formuleert zijn Monroe-doctrine
President Lincoln wordt vermoord.
Snelle uitbreiding van het grondgebied van de VS in westelijke richting.
De Amerikaanse Burgeroorlog.
Amerikaanse Burgeroorlog
Oprichting AFL (eerste vakbond)
De Eerste Wereldoorlog
Periode van isolationisme
Reconstructie
Zwarte Amerikanen krijgen burgerrechten.
Zwarte Amerikanen krijgen stemrecht.
Landbouwdepressie
Periode van isolationisme
De VS bezetten Hawaï
De VS bezetten Cuba en de Filippijnen.
Spaans-Amerikaanse oorlog
De VS annexeert land ten koste van Colombia en legt het
Panamakanaal aan.
De VS nemen deel aan de Eerste Wereldoorlog.
Miljardenleningen voor Duitsland van de VS
Open Door Policy
Red Scare
Beurskrach
New Deal
Verbod op rassendiscriminatie in het leger.
Interbellum
Good Neighbour Policy
Atlantisch Handvest
Lend Lease Act
Pearl Harbor
Oprichting Verenigde Naties
Tweede Wereldoorlog
Conferentie van Jalta
GI Bill
McCarthyisme
Moord op J.F. Kennedy
Moord op Martin Luther King
Civil Rights Act aangenomen
Voting Rights Act aangenomen
Koude Oorlog
President Truman formuleert de Trumandoctrine en
containmentpolitiek.
18
1948-1952
1949
juli-augustus 1945
1962
1945-1974
Marshallhulp
Oprichting van de NAVO
Conferentie van Potsdam
Cubacrisis
De Verenigde Staten gaat het communisme in Vietnam militair
bestrijden.
1950-1953
Korea-oorlog
1964-1973
Vietnamoorlog
B.T. Washington
Belangrijkste zwarte leider die rond 1900 de emancipatie van
zwarte Amerikanen probeerde te bevorderen.
Malcolm X
Leider van Nation of Islam.
Martin Luther King Zwarte predikant en prominent lid/leider van de zwarte
burgerrechtenbeweging.
Amerikaanse presidenten (1933-nu)
Regeringsperiode
1933-1945 (overleden)
1945-1953
1953-1961
1961-1963 (vermoord)
1963-1969
1969-1974 (afgezet)
1974-1977
1977-1981
1981-1989
1989-1993
1993-2001
2001-2009
2009-
Naam
Franklin D. Roosevelt
Harry S. Truman
Dwight D. Eisenhower
John F. Kennedy
Lyndon B. Johnson
Richard M. Nixon
Gerald R. Ford
Jimmy Carter
Ronald Reagan
George Bush sr.
Bill Clinton
George W Bush jr.
Barack Obama
Politieke partij
Democraat
Democraat
Republikein
Democraat
Democraat
Republikein
Republikein
Democraat
Republikein
Republikein
Democraat
Republikein
Democraat
19
Trias Politica
In 1787 werd in de VS de 'Trias Politca' ingevoerd. De Trias Politica is bedacht door de
fransman Montesquieu. Volgens deze methode zijn er in een land drie machten, zodat nooit
één persoon het hele land kan regeren. In de Trias Politica komen de volgende machten voor.
 De uitvoerende macht. In Nederland is dit de regering, dat wil zeggen de koningin en
de ministers. In de Verenigde Staten is dit de president. De taak van de uitvoerende
macht is vooral oorlog voeren en het zorgen voor orde. De uitvoerende macht voert
ook de wetten van de uitgevende macht uit.
 De wetgevende macht. In Nederland is dit de eerste en tweede kamer. In de VS is dit
het congres. De taak van de wetgevende macht is het maken van wetten.
 De rechtsprekende macht. In Nederland zijn dit de rechters. In de VS ook met als
hoogste orgaan het hooggerechtshof. Deze macht spreekt onafhankelijk recht. Omdat
de rechtspreekt macht een aparte macht is, kan deze niet in theorie niet beïnvloed
worden door de wetgevende macht of de uitvoerende macht.
De President
De president is de uitvoerende macht in de VS. Een president heeft de volgende taken:
 De president is het staatshoofd van de VS.
 De president is de leider van het kabinet
 De president is opperbevelhebber van leger en vloot
 De president benoemt de belangrijkste ambtenaren.
 De president is verantwoordelijk voor het buitenlandse beleid van de VS.
Het congres
Het congres bestaat uit het huis van afgevaardigden en de senaat. De leden van het congres
worden rechtstreeks gekozen door het volk. Het hele huis van afgevaardigden wordt om de
twee jaar vervangen. De senaat bestaat uit twee vertegenwoordigers uit elke staat. Elke drie
jaar wordt 1/3 van de senaat vervangen. Elke zes jaar is er dus een nieuwe senaat. De senator
die langer in de senaat zit dan de andere senator uit zijn staat heet de 'senior-senator'. De
andere heet de 'junior-senator'.
20
Het congres heeft de volgende bevoegdheden:
 Het congres keurt wetten goed of af.
 Het congres kan de president in staat van beschuldiging stellen en afzetten
 De senaat moet de benoemingen van de president goedkeuren
 De senaat kan een land de oorlog verklaren en kan geld vrijmaken voor een oorlog.
Het hooggerechtshof
Het hooggerechtshof bestaat uit negen rechters die benoemd zijn door de president. Op deze
manier kan de president het hooggerechtshof dus een beetje beïnvloeden. Critici vinden dat
hierdoor de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht niet goed gescheiden zijn. Een
rechter van het hooggerechtshof wordt voor het leven benoemd en kan allen stoppen door te
sterven of vrijwillig met pensioen te gaan. De taak van het hooggerechtshof is nagaan of
nieuw aangenomen wetten niet in strijd zijn met de grondwet. Op deze manier kunnen ze
wetten buiten werking stellen. Soms kunnen rechtszaken zolang doorgaan dat ze bij het
hooggerechtshof komen. Deze zaken hebben meestal te maken met de grondwet. Twee
bekende en belangrijke uitspraken van het hooggerechtshof zijn:
 'slaven zijn koopwaar' (1857), deze uitspraak betekende dat slavernij overal in de VS
legaal was en dat ze geen rechten hadden. Deze uitspraak is mede verantwoordelijk
voor de burgeroorlog in de VS.
 'seperate but equal' (1896), deze uitspraak betekende dat de apartheid van zwarten
legaal was in de VS.
Wederzijdse controle van de machten
De drie machten kunnen elkaar wederzijds controleren. Enkele voorbeelden:
 Oorlog. De president is de opperbevelhebber van het leger, maar alleen het congres
kan de oorlog verklaren en geld vrijmaken voor de oorlog.
 Nieuwe wetten. Het congres kan nieuwe wetten maken, maar de president kan deze
met zijn vetorecht blokkeren. Het congres kan op zijn beurt weer het veto van de
president blokkeren met een 2/3 meerderheid. Als een nieuwe wet aangenomen is, kan
het hooggerechtshof deze nog verwerpen, indien deze in strijd is met de grondwet.
 Nieuwe benoemingen. De president benoemt de belangrijkste ambtenaren, maar dan
moet de senaat het daar wel mee eens zijn.
 Afzetten president, mocht de president het niet goed doen, dan kan het congres hem
afzetten.
Macht van de Unie
Het bovenstaande gaat over hoe de federale regering bestuurd wordt. De federale regering
mag slechts beleid voeren op buitenlands en economisch gebied. Onderwerpen als
rechtspraak, verkeer en onderwijs wordt door de staten zelf geregeld.
21
Download