Risicojongeren

advertisement
Nicis Institute - Risicojongeren - 1
ISBN: 978-90-77389-80-5
NUR: 740
Uitgave:
Nicis Institute
KIEM (Kennisprogramma Integratie)
Laan van Nieuw Oost Indië 300
Postbus 90750
2509 LT Den Haag
T +31 (0)70 344 09 66
F +31 (0)70 344 09 67
e-mail: [email protected]
www.nicis.nl
www.integratie.net
Tekst & redactie:
Eva Berkeley (Nicis Institute)
Anne van Uden (Nicis Institute)
Met bijdragen van:
Elly Aben (Jeugd Interventie Team)
Ad Baan (Berenschot)
Hafida Belhaddad (Gemeente Den Haag)
Imro Blom (Stichting Mytikas)
Maike Kooijmans (Avans Hogeschool)
Abdeljalil Mouchtari (Gemeente Utrecht)
Clara Pels (Coach en Advies)
Hans van Reenen (Stichting Jongerenwerk De KIJ)
Gonneke Stevens (Universiteit Utrecht)
Nita van Veluw (JSO)
Isolde Verburgt (JSO)
Esther Vink (Gemeente Gouda)
Eindredactie: Mieke Berkers
Fotografie: pagina 8 Lilian van Rooij
Grafisch Ontwerp: www.kruit.nl
Opmaak en beeldredactie: www.az-gsb.nl, Den Haag
Drukwerk: SENZ Grafische Media, Woerden
Oplage: 500
November 2009
© Nicis Institute, Den Haag
Risicojongeren
Een bundeling van inzichten uit onderzoek, beleid
en praktijk over een effectieve aanpak
Nicis Institute - Risicojongeren - 3
4 - Nicis Institute - Risicojongeren
Voorwoord
Voor veel mensen in onze samenleving staat de term ’risicojongeren’ synoniem
voor lastig, gevaarlijk, kansloos, werkloos, hulpbehoevend, gedragsproblemen,
drop-outs, psychische problemen, slechte opvoeding en criminaliteit. Wanneer ik
echter met onze jongeren praat over het begrip ’risicojongeren’ zien zij zichzelf helemaal niet als
risico, terwijl ze wel heel goed kunnen aangeven wat de risico’s zijn bij het opgroeien naar volwassenheid. Wellicht is het voor ons als samenleving, en voor professionals die zich bezighouden met risicojongeren in het bijzonder, tijd om de problematiek wat minder vanuit algemene stempels te benaderen
en wat meer vanuit de jongeren zelf.
Er zijn voor deze jongeren inmiddels vele instrumenten ontwikkeld om hen terug te plaatsen in de
samenleving; zoals individuele begeleiding, competentiegerichte trainingen, het inzetten van geloof
of het inzetten van rolmodellen. Je hebt als professional een lange adem nodig om resultaten te kunnen boeken. Daar zit nu precies mijn punt van aandacht. Oeverloos jongeren begeleiden en coachen
biedt niet altijd het gewenste resultaat, noch voor de jongere noch voor de begeleider. De jongeren
komen vaak in een vicieuze cirkel terecht waar zij niet uitkomen. Ze gaan van de ene begeleider naar
de andere. Ook zie je dat ze op een gegeven moment de taal van de begeleider gaan spreken en vertellen wat de begeleider wil horen, maar niet wat de begeleider moet weten.
Het is belangrijk om je te realiseren dat jongeren zich vandaag de dag niet zomaar laten beïnvloeden,
er moet wel iets tegenover staan. Ze hebben behoefte aan dat geluksmoment, iets waar ze naar uit
kunnen kijken en waar zij plezier aan beleven. Mijn ervaring binnen Mytikas is dat wanneer wij de
jongeren een nieuwe ‘gelukswereld’ aanbieden, de jongeren bereid zijn zichzelf kritisch te bekijken en
te ontwikkelen. Zij koppelen dan veel beter succes aan presteren en weten beter wat zij moeten doen
om dit te bereiken en vast te houden.
De discussies, suggesties en aanbevelingen in deze publicatie zijn relevant. Zonder goede probleemanalyse en goede samenwerking tussen professionals kan een succesvolle aanpak van risicojongeren
niet tot stand komen. Het is ook van belang om je bewust te zijn van iemands culturele achtergrond.
Tegelijkertijd kun je met een eerlijke communicatie elke jongere bereiken, of die nu van Antilliaanse,
Marokkaanse of Oekraïense afkomst is. Het belangrijkste advies is naar mijn mening ‘werken vanuit
de jongere’. Ik formuleer het zo: vraag je af ‘wat wil de jongere’, in plaats van ‘wat is goed voor de jongere’. Om jongeren echt iets te kunnen bieden zullen wij als professionals er achter moeten komen
waarvoor de jongere leeft; waarvoor komt hij of zij ‘s morgens zijn of haar bed uit? In mijn ogen is
hierop de conclusie: GELUK!
Imro Blom
Directeur Stichting Mytikas1
1 Stichting Mytikas houdt zich bezig met maatschappelijke vraagstukken op het gebied van werk, schooluitval en criminaliteit.
Zo heeft Mytikas een preventieve aanpak ontwikkeld waarin jongeren hun talenten kunnen ontwikkelen. Bijvoorbeeld het
succesvolle project Up Up Up, dat Antilliaanse (risico)jongeren helpt bewust te worden van hun eigen talenten, hun zelfbeeld
helpt te vergroten en hen leert competenties gericht in te zetten om hun doelstellingen te bereiken.
Nicis Institute - Risicojongeren - 5
6 - Nicis Institute - Risicojongeren
Inhoud
Voorwoord 5
1. Inleiding
9
2. Kenniskring ‘Risicojongeren’ 2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
13
13
13
14
16
18
19
22
Inleiding Definitiebepaling
Het belang van een gedegen probleemanalyse
De preventieve aanpak: vroegtijdig ingrijpen
Werken vanuit de jongere
Samenwerking in de aanpak
Een specifieke casus: Marokkaans-Nederlandse risicojongeren
3. Inzichten en ervaringen van professionals uit onderzoek,
beleid en praktijk 3.1 Gouda: aanpak van onderliggende factoren van probleemgedrag – Esther Vink
3.2 Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart? – Gonneke Stevens
3.3 ‘Algemeen waar kan, specifiek waar moet’: het belang van een passende aanpak –
Hafida Belhaddad
3.4 De contactfunctionaris: over het nut van bruggenbouwers in het onderwijs –
Abdeljalil Mouchtari
3.5 Zet ouders in voor een effectieve aanpak van jeugdcriminaliteit – Isolde Verburgt &
Nita van Veluw
3.6 Talentcoaching van risicojongeren – Maike Kooijmans
3.7 Over werken vanuit Hamed – Clara Pels 3.8 Het succes en gevecht van Coach Deventer – Hans van Reenen
3.9 Jongeren zijn meer dan de som van hun problemen – Elly Aben 3.10 Over het belang van kennisuitwisseling over de jongerenaanpak – Ad Baan
25
26
28
30
32
34
36
38
40
42
44
4. Conclusies en aanbevelingen
Bijlage I: Deelnemers expertateliers april t/m juni 2009
Bijlage II: Contactgegevens betrokken organisaties Bijlage III: Geraadpleegde bronnen
47
51
55
Nicis Institute - Risicojongeren - 7
8 - Nicis Institute - Risicojongeren
1. Inleiding
De problematiek rond risicojongeren staat momenteel volop in de belangstelling, zowel in de media
als in de politiek. Teveel jongeren vallen uit of worden onvoldoende bereikt op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt of hulpverlening. Maatschappelijke uitval van jongeren kan leiden tot een verdere
opeenstapeling van problemen en soms zelfs tot verval in criminaliteit. Op verschillende beleidsterreinen, zoals onderwijs, sociale zaken en werkgelegenheid en justitie, heeft de aanpak van deze problematiek dan ook een hoge prioriteit. In de context van integratiebeleid is momenteel veel aandacht
voor specifieke groepen, zoals Antilliaanse en Marokkaans-Nederlandse risicojongeren. Met name na
de geweldincidenten in Gouda in september 2008, waarbij buschauffeurs herhaaldelijk werden lastiggevallen door jongeren van Marokkaanse afkomst, werd de roep om een specifieke aanpak voor deze
groep steeds groter. Zo kwam het Ministerie van VROM/WWI eind januari 2009 met de beleidsbrief
‘Aanpak van Marokkaans Nederlandse probleemjongeren: grenzen stellen en perspectieven bieden’,
waarmee extra middelen beschikbaar kwamen voor de aanpak van deze specifieke aandachtsgroep.
Op gemeentelijk niveau zijn inmiddels ook allerlei initiatieven gestart om de problematiek rond
risicojongeren aan te pakken, zowel voor specifieke groepen als voor risicojongeren in het algemeen.
Iedereen is daarbij op zoek naar een effectieve aanpak.
Maar waaruit bestaat zo’n aanpak? Weten we wel voldoende over de oorzaken van maatschappelijke
uitval om een effectieve aanpak te kunnen ontwikkelen? Welk beleid wordt momenteel voor deze
jongeren geformuleerd en welke aanpakken bestaan er in de praktijk? Sluit het aanbod voldoende
aan op de vraag? En hoe verloopt de afstemming en samenwerking tussen de betrokken partijen?
Deze vragen vormden het startpunt van de kenniskring 2009 van KIEM (Kennisprogramma Integratie) over risicojongeren. In deze kenniskring voerden experts uit onderzoek, beleid en praktijk gedurende drie sessies met elkaar gesprekken over de problematiek rond risicojongeren. Via de weg van
verkennen en verdiepen kwamen zij gezamenlijk tot een aantal concrete aanbevelingen. Deze publicatie vormt een bundeling van inzichten die uit deze kennisuitwisseling naar voren zijn gekomen.
Wie zijn risicojongeren en probleemjongeren?
De termen ‘risicojongeren’ en ‘probleemjongeren’ horen we tegenwoordig veel voorbij komen, maar
wat wordt er precies mee bedoeld? Wie zijn deze jongeren? In antwoord op Kamervragen over het
aantal Marokkaans-Nederlandse probleem- en risicojongeren zegt Minister Van der Laan hierover het
volgende:
“Probleemjongeren zijn jongeren die voorkomen in cijfers over criminaliteit, HALT afdoeningen en STOP reacties,
voortijdig schoolverlaten en jeugdwerkloosheid. (…) Naast de groep probleemjongeren is het voor het slagen van
een aanpak noodzakelijk te kijken naar de groep die dreigt af te glijden: de groep risicojongeren. Ook deze groep
baart het kabinet grote zorgen. Omdat de invulling van het begrip risicojongeren sterk kan variëren, is het lastig
deze groep scherp af te bakenen (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31268, nr. 19).”
Probleemjongeren zijn dus te vatten in cijfers waaruit blijkt dat er al iets mis is gegaan. Voor risicojongeren is dit lastiger, omdat het ‘dreigen af te glijden’ moeilijker te vatten is in concrete criteria.
Ook uit andere bronnen blijkt dat er geen eenduidige definitie bestaat van het begrip ‘risico-
Nicis Institute - Risicojongeren - 9
jongeren’. Beleidsmakers, onderzoekers en uitvoerders hanteren verschillende definities, afhankelijk
van de context waarbinnen ze ermee te maken hebben. De ene professional zal zich vooral met zaken
als schooluitval bezighouden, terwijl de ander zich met name richt op criminaliteit onder jongeren.
Deze publicatie gaat met name over de groep risicojongeren. In de kenniskring formuleerde de expertgroep gezamenlijk een definitie, om op deze wijze vanuit hetzelfde kader de gesprekken te kunnen
voeren. In het volgende hoofdstuk leest u hier meer over.
Maatschappelijke uitval: waar hebben we het over?
Eerst zetten we nog enkele algemene feiten op een rij over maatschappelijke uitval. Wat is al bekend
over deze problematiek en welke ontwikkelingen zien we? Het afgelopen jaar zijn verschillende rapporten en adviezen uitgebracht over risicojongeren en maatschappelijke uitval. Zo bracht de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid begin 2009 een rapport uit over schooluitval. Hieruit
blijkt dat er jaarlijks 50.000 schooluitvallers in Nederland zijn, waarvan ongeveer 16.000 jongeren
met hardnekkige problemen. Bij deze groep ‘overbelaste jongeren’ gaat het om een opeenstapeling
van problemen die te maken kunnen hebben met de thuissituatie, armoede, gezondheid of criminaliteit in de directe omgeving (WWR 2009). Deze combinatie van risicofactoren zorgt ervoor dat het
vinden van een oplossing niet eenvoudig is. Bovendien is er niet zoiets als één oplossing, het gaat
hier om een complexe problematiek. Als jongeren al binnenboord gehouden worden in het onderwijs is het vervolgens zaak een goede doorstroom te realiseren naar de arbeidsmarkt. Ook dit is niet
eenvoudig; opleidingen sluiten niet altijd goed aan bij de eisen op de arbeidsmarkt. Bovendien is de
economische crisis een grote complicerende factor; er zijn gewoon minder banen. Halverwege 2009
zijn er zo’n 80.000 jeugdwerklozen en de verwachting is dat dit aantal verder zal stijgen (Taskforce
Jeugdwerkloosheid 2009). Om deze specifieke problematiek aan te pakken is het Actieplan Jeugdwerkloosheid opgesteld, dat concrete maatregelen voorstelt om jeugdwerkloosheid aan te pakken.
Zo zouden voor de groep ‘kwetsbare jongeren’ extra voorzieningen moeten komen in de vorm van een
samenhangend aanbod van onderwijs, zorg en toeleiding naar de arbeidsmarkt (Ministerie van SZW
2009).
Een ander actueel onderwerp in de context van risicojongeren betreft de discussie rond het al dan
niet registreren van risicojongeren in een centraal registratiesysteem. Na een lange discussie over
privacybeleid en het al dan niet registreren van de etniciteit van de jongere is uiteindelijk in juli 2009
de Verwijsindex Risicojongeren door de Tweede Kamer goedgekeurd (Ministerie voor Jeugd en Gezin
2009). De verwachting is dat deze Verwijsindex ervoor zal zorgen dat risicojongeren beter in beeld
komen en dat de samenwerking en afstemming in de jeugdketens zal verbeteren. Die ketensamenwerking schiet namelijk nogal eens tekort. Dit blijkt uit een ander recent verschenen rapport, dat
ondermeer concludeert dat de verschillende organisaties teveel vanuit hun eigen belangen en doelstellingen werken, te weinig met elkaar afstemmen en dat de regie vaak ontbreekt (Integraal Toezicht
Jeugdzaken 2009).
Kabinetsplannen nabije toekomst
Er is dus in het afgelopen jaar vanuit verschillende invalshoeken veel aandacht geweest voor de
­problematiek rond risicojongeren. Het onderstreept nog maar eens de actualiteit van het thema. ­
Dat het ook in de komende jaren een belangrijk aandachtspunt blijft, bleek uit de miljoenennota
van september 2009. Hierin heeft het kabinet verschillende plannen aangekondigd om zaken als
10 - Nicis Institute - Risicojongeren
schooluitval, jeugdwerkloosheid en criminaliteit onder jongeren actiever aan te pakken. Zo wil het
kabinet meer gaan investeren in plusvoorzieningen (zoals geadviseerd in het Actieplan Jeugdwerkloosheid), leerwerktrajecten en maatwerktrajecten in het onderwijs. Voor probleemjongeren van
Marokkaanse en Antilliaanse afkomst wordt geïnvesteerd in specifieke aanpakken, zoals bijvoorbeeld
het inzetten van gezinsmanagers en straatcoaches. Verder wil de overheid zorgen voor betere samenwerkingsafspraken en regievoering op het gebied van onderwijs, bij de aanpak van jeugdwerkloosheid en bij de aanpak van overlastgevende jongeren.
Het zal niet eenvoudig zijn om deze voornemens ook om te zetten in concrete resultaten en successen in de praktijk. De problematiek is complex en er is een veelheid aan partijen bij betrokken, allen
met hun verschillende doelen en belangen. Dat maakt een voornemen als ‘betere samenwerking en
regievoering’ bijvoorbeeld een enorme opgave, maar tegelijkertijd niet onmogelijk. Wellicht kunnen
de aanbevelingen van onze experts hierbij ook een helpende hand bieden. Zo is het probleem van
­gebrekkige samenwerking en de mogelijke oplossingen hiervoor één van de thema’s die uitgebreid
aan bod komt in deze publicatie. Andere onderwerpen zijn; het belang van een goede probleem­
analyse, vroegtijdig ingrijpen, het centraal stellen van de jongere in de aanpak en de vraag of een
specifieke aanpak voor bepaalde groepen noodzakelijk is.
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk geven we een weergave van de conclusies en aanbevelingen die uit de
gesprekken en discussies in de kenniskring naar voren zijn gekomen. Vervolgens komen in hoofdstuk
3 de experts zelf aan het woord en bieden aanvullende inzichten vanuit hun respectievelijke expertise
met risicojongeren als onderzoeker, beleidsmaker of uitvoeringsprofessional. Tot slot reflecteren
we in hoofdstuk 4 op de centrale vraag waaruit een effectieve aanpak voor risicojongeren bestaat.
Daarnaast geven we een overzicht van de belangrijkste aanbevelingen uit de kenniskring, gericht aan
hulpverleners, bestuurders, het onderwijs en de overheid.
Nicis Institute - Risicojongeren - 11
12 - Nicis Institute - Risicojongeren
2. Kenniskring ‘Risicojongeren’
2.1 Inleiding
In de periode april tot en met juni 2009 vonden in Den Haag drie expertateliers plaats in het kader
van de kenniskring van KIEM over risicojongeren. Onderzoekers, beleidsmakers en uitvoeringsprofessionals (zie Bijlage I) gingen in deze bijeenkomsten met elkaar in gesprek. Doel was om via uitwisseling van kennis en ervaringen tot (nieuwe) inzichten te komen. In het eerste expertatelier lag de
nadruk vooral op verkenning van het thema, in de tweede bijeenkomst werd gezocht naar verdieping
en in het derde expertatelier werden de discussies afgerond en formuleerden de experts conclusies en
aanbevelingen.
De effectiviteit van beleid en aanpak gericht op risicojongeren stond als overkoepelend thema centraal in de gesprekken. Daarbinnen bepaalden de experts zelf welke gespreksonderwerpen behandeld zouden worden door in de eerste bijeenkomst vast te stellen waar de belangrijkste uitdagingen
liggen binnen de problematiek. De onderwerpen die vervolgens in de gesprekken aan bod kwamen
gingen over zaken als het belang van een goede probleemanalyse, werken vanuit de jongere, samenwerking in de aanpak en de casus Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren. Hoewel relevante
wetenschappelijke teksten en beleidsdocumenten gebruikt zijn als achtergrondinformatie, is een
bewuste keuze gemaakt om in de deze kenniskring geen uitputtende analyse te maken van dergelijke
teksten. Het gesprek als uitwisselingsvorm van kennis en ervaringen stond centraal. Dit hoofdstuk
vormt een weergave van de gesprekken en discussies die gevoerd zijn door de expertgroep.
2.2 Definitiebepaling
Zoals duidelijk werd in de inleiding bestaat er geen eenduidige definitie van het begrip ‘risicojongeren’. In de kenniskring was het, gezien de uiteenlopende expertise van de experts, wel van belang om
eerst tot een gezamenlijke definitie te komen van de term ‘risicojongeren’, waarin alle experts zich
konden vinden. Dit heeft geresulteerd in de volgende definitie:
“Risicojongeren zijn kinderen of jongeren, die meerdere, vaak samenhangende en elkaar versterkende problemen
ervaren, waardoor ze het risico lopen op maatschappelijke uitval en/of verval in criminaliteit. Risicofactoren kunnen
voortkomen uit kenmerken in het kind zelf (bijvoorbeeld een verstandelijke, psychische of lichamelijke problematiek),
uit omgevingskenmerken zoals een problematische thuissituatie, lage sociaal-economische status of slechte woonomgeving, en/of uit culturele achtergrond voortkomende knelpunten, zoals het hebben van verschillende waarden en
normen of het om moeten gaan met negatieve beeldvorming”.
Dit is een brede definitie, welke slechts tot doel had de experts een kader te bieden waarbinnen de gesprekken konden plaatsvinden. Niet alle elementen uit de definitie hebben in het verdere verloop van
de gesprekken dezelfde aandacht gekregen. In verband met tijdgebrek en afbakening van het thema
is de keuze gemaakt om de focus met name te leggen op preventie en het voorkomen van uitval.
Hierdoor kwam bijvoorbeeld het tegengaan van onderwijsuitval meer aan bod dan de aanpak van
Nicis Institute - Risicojongeren - 13
c­ riminaliteit onder jongeren. Ook lag de focus meer op omgevingskenmerken dan kindkenmerken,
omdat deze volgens de groep een groter risico vormen voor uitval. De rol van culturele achtergrond
werd besproken aan de hand van een casus van één specifieke groep, namelijk Marokkaans-Nederlandse jongeren. In de volgende paragraven worden de verschillende gespreksthema’s verder uitgewerkt.
2.3 Het belang van een gedegen probleemanalyse
De experts zijn van mening dat de problematiek rond risicojongeren alleen aangepakt kan worden
wanneer eerst een gedegen probleemanalyse plaatsvindt. Deze kan op twee niveaus plaatsvinden,
namelijk op het niveau van de jongere zelf (individueel niveau) en op het niveau van de gemeente of
samenleving (institutioneel niveau).
Probleemanalyse op individueel niveau
Een heldere analyse van de situatie en de behoeften van de jongere is essentieel om tot de kern
van het probleem te kunnen doordringen en deze aan te pakken. De experts vinden dat het te vaak
voorkomt dat hulpverleners zich alleen bezig houden met symptoombestrijding. Bijvoorbeeld, een
jongere verzuimt en wordt door een leerplichtambtenaar teruggestuurd naar school. Het verzuim
wordt gezien als probleem en het probleem is dus opgelost wanneer de leerling weer in de schoolbanken zit. Echter, het verzuim kan ook een symptoom zijn van een dieper probleem. Wanneer geen
aandacht wordt geschonken aan mogelijke achterliggende oorzaken van het verzuim (bijvoorbeeld
problemen thuis), blijft de kern van het probleem onopgelost en is de kans groot dat de jongere weer
uitvalt.
Hoe maak je een gedegen analyse van de situatie van een jongere? Verschillende experts hebben
goede ervaringen met de ‘leefgebiedenanalyse’. Dit is een analyse waarbij systematisch op verschillende terreinen, zoals school, inkomen, huisvesting of gezondheid in kaart wordt gebracht wat de
situatie van de jongere is en welke problemen er spelen.2 Zowel hulpverleners als jongeren hebben hier baat bij omdat zij zo inzicht krijgen in wat er aan de hand is en vervolgens weten waaraan
gewerkt moet worden. Een andere manier om meer inzicht te krijgen is om een jongere zijn of haar
levensverhaal op te laten schrijven. Sowieso is het goed om de jongere bij de eigen probleemanalyse
te betrekken. Hier bestaan verschillende methodieken voor3. Het blijkt dat wanneer jongeren bij hun
eigen onderzoek betrokken worden hun motivatie toeneemt. Een goede motivatie is een noodzakelijke voorwaarde voor het succesvol doorlopen van een hulpverleningstraject. Tot slot is het van belang
om de competenties van een jongere in kaart te brengen. Zo wordt niet alleen de nadruk gelegd op
problemen maar ook op talentontwikkeling (zie ook paragraaf 3.6).
2 Het Jongerenloket Rotterdam brengt bijvoorbeeld de volgende acht leefgebieden in kaart: sociaal, justitieel, schulden,
inkomen, zorg, opleiding, huisvesting en gezondheid.
3 Bijvoorbeeld via de ZelfKonfrontatieMethode (ZKM) van prof. dr. Hubert J.M. Hermans. “De ZKM laat mensen zelf onderzoeken wat hen beweegt en geeft een heldere en effectieve aanzet tot verandering”. Bron: http://www.zelfconfrontatiemethode.
info.
14 - Nicis Institute - Risicojongeren
De experts noemen een aantal aanvullende voorwaarden om een goede probleemanalyse te kunnen maken. Zo is het belangrijk om je te realiseren dat een goede analyse tijd kost. Zoals uit eerder
genoemd voorbeeld over verzuim blijkt, levert snel ingrijpen niet per definitie succes op. Bovendien
is het onmogelijk om alle informatie in één intakegesprek boven tafel te krijgen. Verder is de kwaliteit van de intaker een belangrijke factor waardoor de analyse kan slagen of falen. Een hulpverlener
moet in staat zijn contact te leggen en een sfeer van vertrouwen te creëren. Deskundigheidsbevordering van professionals is hierbij erg belangrijk. Dit begint al op de opleidingen voor toekomstige
hulpverleners, waar aandacht besteed moet worden aan zaken als probleemanalyse en motiverende
technieken. Vervolgens vraagt het werk van hulpverleners voortdurend om herhaling of opfrissing van
bestaande kennis en moeten hulpverleners op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen. Er bestaan hiervoor trainingen en cursussen. Daarnaast zijn stages en on-the-job training de beste manier
voor professionals om goed te leren werken met risicojongeren.
Probleemanalyse op institutioneel niveau
Bovenstaande probleemanalyse richt zich op de individuele risicojongere. Daarnaast kan het voor
bestuurders en beleidsmakers nuttig zijn om een analyse te maken van het probleem op het niveau
van de wijk, de stad of samenleving als geheel, oftewel op institutioneel niveau. Om voor een maatschappelijk probleem, zoals de problematiek rond risicojongeren, een goede aanpak of beleid te
formuleren is het noodzakelijk om een goed beeld te vormen van de omvang van de problematiek en
inzicht te krijgen in de oorzaken en achtergronden ervan. Pas wanneer hierover meer kennis en overeenstemming bestaat kan ook naar echt werkende oplossingen worden gezocht.
Goed wetenschappelijk onderzoek kan meer inzicht verschaffen over oorzaken, risicofactoren en
mogelijke oplossingsrichtingen. De experts vinden dat steden daar op dit moment nog onvoldoende
gebruik van maken. Dit komt volgens hen vaak door ‘politieke haast’, de relatief snel wisselende
visies en belangen van politici en beleidsmakers, die liefst nu willen weten wat de situatie rond een
maatschappelijk probleem is. Omdat zij nu beleid moeten formuleren en aanpakken willen ontwikkelen, hebben zij vaak niet de tijd om vier jaar op een onderzoek te wachten. Hoewel dit begrijpelijk
is adviseren de experts om het belang van goed wetenschappelijk onderzoek niet te onderschatten.
Zonder daadwerkelijk inzicht, een goede probleemanalyse dus, kan een goedbedoeld beleid of aanpak namelijk gedoemd zijn om te falen.
Naast een probleemanalyse op wetenschappelijk niveau kan het voor een gemeente ook nuttig zijn
om in kaart te brengen welke instellingen zich bezighouden met met de problematiek. Zo kan worden vastgesteld waar mogelijk overlap zit of waar juist de gaten vallen. Zo kan het bijvoorbeeld blijken dat er te weinig aandacht is voor de Marokkaans-Nederlandse doelgroep. Een van de manieren
om daar achter te komen is het toepassen van de zogenoemde ‘Communities that Care’ methodiek,
welke kijkt naar de onderliggende oorzaken van probleemgedrag en deze probeert aan te pakken.
Hierbij wordt ook een analyse gemaakt van het bestaande aanbod in de wijk. Vervolgens wordt een
plan gemaakt om op korte en lange termijn de oorzaken van het probleemgedrag aan te pakken.
Gouda is een van de steden waar deze methodiek wordt toegepast (zie verder paragraaf 3.1).
Nicis Institute - Risicojongeren - 15
2.4 De preventieve aanpak: vroegtijdig ingrijpen
Vervolgens voerden de experts met elkaar het gesprek over de vraag: wie moet wanneer ingrijpen en
hoe? In de aanpak van risicojongeren wordt wel gesproken over twee verschillende soorten aanpakken, namelijk de preventieve en de repressieve aanpak. Volgens de experts geldt in principe het
adagium ‘sociaal waar het kan, hard waar nodig’. In het laatste geval hebben zij het over een kleine
groep jongeren bij wie geen enkele vorm van hulp meer aanslaat en voor wie daarom een repressieve
aanpak nodig is. In navolging van de eerdergenoemde definitie van Minister Van der Laan valt te
concluderen dat het hier om eerder om probleemjongeren dan om risicojongeren gaat, omdat er al
duidelijk iets mee mis is gegaan. Volgens de experts is er in veel van deze gevallen niet op tijd ingegrepen. Zij benadrukken dan ook het belang van vroegtijdig ingrijpen en vervolgen hun gesprek over
de preventieve aanpak.
Wanneer is het juiste moment om in te grijpen? De experts besluiten dat dit moment is aangebroken zodra een jongere opvalt. Dat wil zeggen vóórdat de leerplichtambtenaar, Bureau Jeugdzorg of
maatschappelijk werk moet worden ingeschakeld. Bij signalering van problemen is namelijk snel
handelen geboden en zodra deze instanties in beeld komen gaat helaas nog vaak teveel tijd verloren
aan procedures en indicatiestellingen, voordat de jongere daadwerkelijk geholpen wordt. Tegen die
tijd kan het probleem al weer geëscaleerd zijn. Maar wanneer valt iemand dan op, wat betekent dit
precies? De experts zijn het er over eens dat bijvoorbeeld schoolverzuim een duidelijke indicator is.
Het kan hem echter ook zitten in verslechterde cijfers, concentratieproblemen, agressief gedrag of
anderszins opvallend gedrag. Op welke plekken kan opvallend gedrag van jongeren gesignaleerd
worden? Voorbeelden hiervan zijn thuis, op school, in de buurt (bijvoorbeeld hangplekken), maar
ook op behandelplekken van ouders. Als ouders bijvoorbeeld in behandeling zijn bij de GGZ zou volgens de experts nagegaan moeten worden in hoeverre de problemen van de ouders mogelijk ook een
negatief effect hebben op de kinderen. Dit gebeurt nu niet. Al met al is ingrijpen nodig zodra er een
vermoeden bestaat dat het niet goed gaat met een jongere. Maar hoe doe je dat dan, ingrijpen?
Ingrijpen op school
Het onderwijs blijft een van de belangrijkste plekken waar vroegtijdig kan worden ingegrepen. Op
school is in principe de docent degene die in een vroeg stadium afwijkend gedrag kan signaleren ­
en daar ook actie op kan ondernemen. Hij of zij kan het gesprek aangaan met de leerling, of indien
nodig hulp inschakelen. Deze stelling roept bij de experts de vraag op welke verantwoordelijkheid
een docent heeft. Als een docent zich bezig houdt met signaleren van problemen bij leerlingen, het
aangaan van gesprekken hierover en/of doorverwijzing naar de juiste hulpverleningsinstanties, gaat
dit dan niet ten koste van de onderwijstaken? Moet een docent zich niet volledig richten op onderwijs? Hierover bestaat geen consensus in de expertgroep. Sommigen zijn van mening dat dit soort
zaken wel bij de verantwoordelijkheid van de docent hoort, anderen vinden dat dit te ver gaat en
dat er juist daarom tegenwoordig verschillende zorgstructuren in de school aanwezig zijn, zoals de
16 - Nicis Institute - Risicojongeren
schoolmaatschappelijk werker of de Zorg Advies Teams (ZAT’s)4. De experts zijn het er wel over
eens dat voorkomen moet worden dat de primaire taak van een docent, onderwijs geven, in het
gedrang komt.
Een manier om de docent te ondersteunen en ontlasten bij het signaleren van dreigende uitval is het
inzetten van een zogenoemde schoolcontactfunctionaris. Een paar experts heeft hier goede ervaringen
mee, voornamelijk als specifieke maatregel om Marokkaans-Nederlandse leerlingen beter te bereiken, maar het concept kan volgens hen ook uitgerold worden naar alle leerlingen. Voorwaarde is dat
daar regulier budget voor beschikbaar wordt gesteld. De contactfunctionaris loopt mee op school
en bouwt vertrouwen op bij de leerlingen door continu aanwezig te zijn. Hij of zij kan hierdoor snel
ingrijpen en het gesprek aangaan, wanneer er veranderingen optreden in het gedrag van het kind.
De functionaris gaat hiervoor outreachend in gesprek met leerlingen en gaat, als dat nodig is, bij de
ouders op huisbezoek. Ook voor ouders is de contactfunctionaris een laagdrempelig aanspreekpunt.
Hij of zij is namelijk niet verbonden aan een zorginstelling, zoals het maatschappelijk werk. Voor
sommige ouders blijkt de stap naar maatschappelijk werk namelijk een te grote te zijn, omdat zij dat
zien als een instelling waar je alleen komt met ernstige problemen. De stap naar een schoolcontactfunctionaris is een kleinere en wordt dus ook makkelijker gemaakt.
Een expert in de groep vraagt zich af of je wel nog een schakel moet toevoegen in de zorgketen op
school: docent, zorgcoördinator, schoolmaatschappelijk werker en dan nu ‘schoolcontactfunctionaris’? Zouden docenten niet deskundig genoeg moeten zijn om te zien of een leerling problemen
heeft? Toch vinden de meeste experts de schoolcontactfunctionaris een mooie oplossing: juist die
schakel tussen de docent en maatschappelijk werker lijkt de beste positie om op het juiste moment
in te kunnen grijpen, dus als het kind opvalt, vóór het stadium van professionele hulpverlening (zie
ook paragraaf 3.4).
Vroegtijdig ingrijpen is niet gelukt: en dan?
We hebben het hier vooral gehad over het op preventieve wijze voorkomen van uitval. Het is natuurlijk ook belangrijk om te weten wat te doen als een jongere eenmaal is uitgevallen, misschien nog
niet in de criminaliteit is beland, maar wel hulp nodig heeft om weer naar school te gaan of werk
te vinden. Er bestaan verschillende soorten hulpverleningstrajecten, die zich bijvoorbeeld richten
op toeleiding naar onderwijs of werk, op het verbeteren van de thuissituatie, of op psychische of
gedragsproblemen. Een jongere met een meervoudige problematiek kan daardoor met meerdere
instanties tegelijkertijd te maken hebben, die allemaal een deel van het probleem proberen op te lossen. In dit kader noemen de experts twee factoren die essentieel zijn in de aanpak van risicojongeren,
namelijk het centraal stellen van de jongere en zorgen voor een functionerende samenwerking tussen
professionele partijen. Deze twee thema’s worden hieronder verder uitgediept. Daarnaast geven ook
in het volgende hoofdstuk twee experts vanuit hun eigen ervaring hun persoonlijke visie op deze twee
(samenhangende) prioriteiten in de aanpak (zie paragraven 3.7 en 3.9).
4 Het Zorg Advies Team (ZAT) in het voortgezet onderwijs is een team waar vertegenwoordigers van de school en vertegenwoordigers van externe instanties in een gezamenlijk overleg zorgleerlingen bespreken. Een keer per zes weken komt het ZAT bij
elkaar. In het ZAT worden (met toestemming van ouder) leerlingen besproken waar de school zich zorgen over maakt. De
externe instanties denken vanuit hun expertise mee over mogelijke aanpak of oplossingen. Functies van het ZAT: problemen
van leerlingen in kaart brengen, een aanpak te formuleren voor ondersteuning of hulpverlening, indien nodig verwijzen, het
ondersteunen van de leerlingenbegeleiding in de school. Bron: www.zpunt.nl.
Nicis Institute - Risicojongeren - 17
2.5 Werken vanuit de jongere
Naast een goede probleemanalyse en vroegtijdig ingrijpen vinden de experts het belangrijk dat de
jongere in de aanpak centraal staat. Dit wordt ook wel vraaggericht werken genoemd, of werken of
organiseren vanuit de jongere. Dit klinkt logisch, maar in de praktijk wordt nog altijd vaak aanbodgericht gewerkt, waarbij instanties een standaard hulpaanbod ontwikkelen om een probleem aan
te pakken, zonder voldoende onderzoek te doen naar en aan te sluiten bij de vraag van de jongeren.
Het resultaat hiervan kan zijn dat de aanpak faalt. De jongere als uitgangspunt nemen vereist dus in
veel gevallen een andere manier van werken dan men binnen veel geïnstitutionaliseerde instellingen
gewend is. Het vereist in de eerste plaats maatwerk, waarbij de eerste stap is om de vraag van de
individuele jongere duidelijk in beeld te krijgen. Hiervoor kan bovengenoemde probleemanalyse op
individueel niveau worden gebruikt.
Vertrouwen creëren
Bij het in kaart brengen van de hulpvraag van de jongere is het wel belangrijk om je te realiseren dat
niet alle jongeren (of ouders) in staat zijn hun vraag goed te formuleren. Daardoor kan het lastig zijn
om in een vroeg stadium te bepalen wat echt nodig is. Een goede analyse en aanpak kost dus tijd.
Volgens een van de experts betekent ‘werken vanuit de jongere’ dat professionals zich bewust zijn van
het feit dat iedere jongere een unieke set van problemen heeft en dat het ook goed is om te weten hoe
een jongere zelf tegen zijn problemen aankijkt. Soms kan het goed zijn eerst op een ‘randvraag’ in
te gaan, die niet de kern van het probleem vormt, maar die wel belangrijk is voor de jongere. Het kan
een goede manier zijn om vertrouwen te winnen, om vervolgens wel tot de kern te kunnen komen.
Het is ook belangrijk om de ouders en andere kinderen in het gezin bij de probleemanalyse en het
hulpverleningsproces te betrekken. De jongere leeft immers niet in een vacuüm. Zo wordt het risico
op terugval verkleind.
Verder moet een professional vanuit het onvoorspelbare kunnen organiseren; je weet van tevoren niet
alles en het is ook niet realistisch om te veronderstellen dat je op een gegeven moment wel alles weet.
Er is altijd ontbrekende informatie. Ouders en kinderen zullen je nooit onmiddellijk alles vertellen.
Daar hebben zij vaak hun eigen ‘goede’ redenen voor. Het is voor de hulpverlener in ieder geval geen
reden voor wantrouwen. In het verlengde hiervan noemen de experts de hulpverlening ook wel een
gunmarkt, wat wil zeggen dat het belangrijk is de jongere jou als hulpverlener ziet zitten. Als er vertrouwen is komt er meer informatie op tafel, zal de jongere meer gemotiveerd zijn om aan zijn of haar
problemen te werken en is de kans van slagen van de aanpak dus aanzienlijk groter. Dit kost wel tijd.
Je zou kunnen zeggen dat vraaggericht werken betekent; investeren in een bewustwordingsproces.
Bij de jongere, want het kost tijd om inzicht te krijgen in de eigen problemen en om in te zien wat de
hulpverlening op de lange termijn oplevert. En bij professionals en beleidsmakers, die ervoor moeten
waken dat wantrouwen in de cliëntgroep het uitgangspunt is.
Vertrouwen moet er volgens de experts niet alleen zijn tussen hulpverlener en cliënt, maar ook vanuit
de subsidiegevers richting de hulpverlenende instanties. Subsidiegevers moeten zich bewust worden
van de effecten van de voorwaarden die zij stellen. Tot nu toe is het vaak zo dat organisaties een som
geld krijgen en van te voren al moeten aangegeven waaraan ze dat willen gaan uitgeven. Een aantal experts pleit ervoor om daar verandering in aan te brengen omdat het niet past bij het idee van
18 - Nicis Institute - Risicojongeren
‘werken vanuit de jongere’. Het is volgens hen veel beter om een bedrag beschikbaar te stellen dat
‘vrij’ kan worden besteed. Dit geeft professionals namelijk de mogelijkheid en ruimte om echt aan te
sluiten bij de behoefte van de jongeren. Overigens betekent een bedrag zonder voorwaarden niet dat
een eindverantwoording overbodig is. Zo’n verantwoording blijft nodig om in kaart te brengen wat er
allemaal is gedaan binnen een project.
Het bereiken van jongeren en hun ouders
Om jongeren te kunnen helpen moeten zij natuurlijk eerst bereikt worden. In deze context adviseren
de experts aan hulpverleningsorganisaties om geen selectiecriteria te hanteren voor wie wel of niet
geholpen mag worden. Dit zorgt er voor dat niemand bij voorbaat van hulp wordt uitgesloten waardoor uiteindelijk meer jongeren bereikt kunnen worden. Een andere manier om een beter bereik te
realiseren is gebruik te maken van het netwerk dat de jongere heeft. Wanneer je als professional één
jongere goed helpt zullen via mond op mond reclame andere jongeren zich melden die hulp nodig
hebben. Als hulpverlener is het ook goed om ervoor te zorgen dat jongeren je weten te vinden en dat
je daarnaast ook outreachend werkt. Dit betekent dat je niet tussen de muren van je kantoor blijft zitten, maar naar de jongeren toe gaat, op straat of in de vorm van huisbezoeken. Aandachtspunt bij
outreachend werken is wel dat een jongere ook zelf moet vinden dat hij een probleem heeft en behoefte
heeft aan hulpverlening. Zoals eerder genoemd heeft een wellicht goedbedoeld hulpaanbod zonder
hulpvraag weinig kans van slagen.
Tot slot benadrukken de experts het belang van het betrekken van ouders bij de hulpverlening aan
risicojongeren. We hadden eerder al vastgesteld dat een problematische thuissituatie een risicofactor
kan voor de uitval van jongeren. Je zou dan ook kunnen zeggen dat de aanpak van risicojongeren niet
alleen een taak is van professionals, maar in de eerste plaats van de ouders, van wie verwacht mag
worden dat zij hun verantwoordelijkheid nemen in de opvoeding. Tegelijkertijd geven de experts aan
dat niet alle ouders hiertoe in staat zijn, omdat zij zelf vaak te maken hebben met een meervoudige
problematiek. Opvoedingsondersteuning kan in deze gevallen nodig zijn5. Het is belangrijk om te
realiseren dat, net als risicojongeren, ook ouders moeite kunnen hebben met het formuleren van hun
hulpvraag en lastig te bereiken kunnen zijn voor hulpverleners. Om hen beter te bereiken kan het
goed zijn om oudercoaches in te zetten. Zij hebben de taak om vertrouwen te creëren en aan ouders
uit te leggen waarom het zo belangrijk is dat hun kind hulp krijgt en daarbij ondersteund wordt
door zijn ouders. Ook kan het goed werken om ouders stapje voor stapje te laten kennismaken met
verschillende manieren van hulpverlening (zie ook paragraaf 3.5). Dergelijke maatregelen voor de
ouders kunnen ervoor zorgen dat bepaalde risicofactoren voor de jongere, zoals knelpunten in de
thuissituatie, weggenomen worden.
2.6 Samenwerking in de aanpak
Wanneer het gaat om het samenwerken van organisaties rond een cliënt, in dit geval de risicojongere, wordt door professionals vaak gesproken over de noodzaak van een effectieve ‘ketenaanpak’.
5 Er bestaan verschillende organisaties die opvoedingsondersteuning aanbieden. Voorbeelden hiervan zijn de organisatie
Home-Start (www.home-start.nl) en het opvoedprogramma Coach je kind van Stichting Interculturele Participatie en Integratie (www.s-ipi.nl).
Nicis Institute - Risicojongeren - 19
De experts noemen het idee van een ‘keten’, waarin een jongere steeds naar een volgende schakel
wordt doorverwezen, echter een academisch concept dat niet van toepassing is op de werkelijkheid.
Ondanks de goede bedoelingen van de ketenaanpak zie je dat het in de praktijk vaak fout gaat. Dit
komt omdat een jongere vaak meerdere problemen heeft op verschillende leefgebieden die tegelijkertijd aangepakt moeten worden. Echter door verkokering en het specialistisch karakter van veel
instanties zie je dat op verschillende plekken slechts delen van de problematiek van een jongere
worden aangepakt en dat voor andere zaken weer doorverwezen wordt. Zo is de kans groot dat de
jongere in de wirwar van betrokken instanties het overzicht kwijtraakt. Bovendien zijn instanties niet
altijd van elkaars activiteiten op de hoogte, waardoor een overlap kan plaatsvinden in het aanbod, of
juist gaten kunnen vallen. In plaats van het concept van de ketenaanpak vinden de experts het beter
om te spreken in termen van ‘netwerk’ en ‘samenwerking’ om aan te geven wat nodig is in de aanpak
van risicojongeren.
Het casusoverleg
De expertgroep stelt vast dat de samenwerking tussen organisaties die zich met risicojongeren bezighouden niet altijd goed verloopt. Problemen in samenwerkingsrelaties kunnen voortkomen uit
verschillende belangen die partijen hebben, het vastzitten in kaders of regels, of bijvoorbeeld door
een groot verloop van medewerkers (continuïteit). Deze problemen zijn echter niet onoverbrugbaar.
Het is volgens de experts wel degelijk mogelijk om ontschotting en vermindering van bureaucratie
te realiseren en ervoor te zorgen dat organisaties met verschillende belangen en doelen toch op een
goede manier met elkaar samenwerken. Zo zien zij het casusoverleg als een goed voorbeeld om dit
bewerkstellingen. Hierbij komen verschillende organisaties samen rond de casuïstiek van individuele
jongeren. Gezamenlijk bespreken zij wat de situatie is, wie waar mee bezig is en welke organisatie
wat gaat oppakken. Een concreet hulpmiddel die hier eventueel voor ingezet kan worden is de snelkookpanmethode6. Deze zorgt ervoor dat professionals onder ‘hoge druk’ worden gedwongen de problematiek niet vanuit hun eigen belangen, maar vanuit de situatie van de jongere te bekijken.
Aan het succes van het casusoverleg zijn een aantal voorwaarden verbonden. In de praktijk blijkt het
slagen ervan nog al eens afhankelijk is van de onderlinge contacten tussen de verschillende partners,
dus of personen het al dan niet goed met elkaar kunnen vinden. Dit kan een lastig punt zijn, omdat
je een klik tussen mensen niet kunt afdwingen. Je kunt wel van professionals verwachten dat zij in het
belang van de jongeren hun best doen een klimaat van vertrouwen te creëren waarin goede samenwerking kan plaatsvinden. Daarnaast adviseren de experts om, in het belang van de jongere, buiten
de regels en kaders om te durven denken en bewegen om doelen te realiseren. Binnen de geïnstitutionaliseerde en bureaucratische structuren is hier ruimte voor. Tot slot kan het helpen wanneer alle
deelnemers aan het casusoverleg vanuit hun respectievelijke organisaties een aantal uren standaard
beschikbaar hebben, die kunnen worden ingezet specifiek voor het overleg én voor de opvolging
ervan, dus voor de begeleiding van de jongere. Dit zorgt ervoor dat het overleg geen extra tijd kost,
maar standaard onderdeel vormt van ieders takenpakket. In Deventer bijvoorbeeld heeft men goede
ervaringen met deze manier van werken (zie verder paragraaf 3.8).
6
Zie publicaties: Kruiter, A.J. en Jong, J. de (2007) Aanval op de Uitval: blik op de frontlijn. Den Haag: Nicis Institute & Kruiter,
A.J., Jong, J. de, Niel, J. van & Hijzen, C. (2008) De Rotonde van Hamed: maatwerk voor mensen met meerdere problemen. Den Haag:
Nicis Institute.
20 - Nicis Institute - Risicojongeren
Coördinatie van de hulp: regievoering
Samenwerking in de vorm van bijvoorbeeld een periodiek casusoverleg heeft verder een grotere kans
van slagen wanneer er één coördinerende partij is die de regie neemt. Per jongere kan dit een andere
partij zijn, bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, de school of de gemeente. Van belang hierbij is
dat de vraag van de jongere centraal staat, waarbij ook oog is voor het gezin en de omgeving waar de
jongere deel van uitmaakt.
Bij het opstarten en stimuleren van stedelijke samenwerkingsverbanden vinden de experts dat de gemeente de aangewezen partij is om de regierol op zich te nemen. Zij heeft immers het overzicht welke
organisaties waar mee bezig zijn. Die regievoering kan op verschillende manieren vorm krijgen. ­
Een eerste redelijk vrijblijvende manier is het organiseren van bijeenkomsten waarin verschillende
partners die mogelijk wat aan elkaar kunnen hebben bij elkaar komen. De gemeente is dan vooral
facilitator. Deze bijeenkomsten dragen ertoe bij dat mensen elkaar leren kennen en elkaar weten te
vinden wanneer dat nodig is; betrokkenen bouwen als het ware hun eigen netwerk. De gemeente kan
ook op een wat meer dwingende wijze de regie nemen. Zo kan zij aan het verstrekken van subsidies
strikte voorwaarden stellen, bijvoorbeeld dat bepaalde partijen met elkaar samenwerken. Het gezamenlijk ondertekenen van een intentieverklaring kan hiervan een onderdeel zijn. Op het moment
gebeurt het wel dat samenwerkingspartijen dergelijke verklaringen tekenen, maar de naleving ervan
blijkt nog vaak gebrekkig. De gemeente zou hier dus meer in kunnen monitoren en indien nodig
sancties op kunnen leggen (bijvoorbeeld door beperking van subsidies). De experts vinden sowieso
dat het Rijk en gemeenten moeten zorgen voor betere handhaving en sturing op middelen en geldstromen. Dit om te voorkomen dat tien keer hetzelfde project wordt opgestart omdat een bepaald
thema op het moment politiek interessant is. Hierdoor ontstaan soms specifieke geldpotjes gebaseerd op politieke hypes, meer dan op feitelijke noodzaak.
Wanneer de gemeente optreedt als regisserende partner zijn er volgens de experts nog een aantal
zaken van belang. Ten eerste zou de gemeente ervoor moeten zorgen dat er niet te veel samenwerkingsverbanden naast elkaar ontstaan. Een van de experts geeft het voorbeeld van Amsterdam, waar
44 verschillende ketens (netwerken) bestaan rondom risicojongeren. Ten tweede bestaan er rondom
sommige thema’s juist weer te weinig netwerken, zoals bijvoorbeeld het geval is voor jongeren met
LVG (Licht Verstandelijk Gehandicapten) problematiek. Ten derde is het van belang dat de gemeente
geen tegenstrijdige signalen geeft. Nu gebeurt het wel dat er voor verschillende beleidsterreinen
(onderwijs, sociale zaken, integratie, etc.) tegengestelde doelen geformuleerd worden. Zo kan het
zijn dat de ene gemeentelijke dienst de opdracht heeft om zo min mogelijk uitkeringen te verstrekken, terwijl een andere dienst zoveel mogelijk risicojongeren moet helpen. Soms conflicteren deze
doelstellingen met elkaar en dat komt de hulpverlening niet ten goede. Om dit te voorkomen zou
er meer afstemming moeten zijn tussen de verschillende wethouders en beleidsterreinen. Hetzelfde
geldt overigens voor de overheid op Rijksniveau: hier betekent dat meer afstemming en samenwerking tussen verschillende ministeries, die zouden moeten proberen gezamenlijk een (lange termijn)
visie te formuleren over de aanpak van risicojongeren.
Nicis Institute - Risicojongeren - 21
2.7 Een specifieke casus: Marokkaans-Nederlandse risicojongeren
Tot slot gaat de expertgroep in op de invloed van culturele achtergrond als mogelijke risicofactor
voor uitval van jongeren. Hierbij worden Marokkaans-Nederlandse (hierna voor het gemak afgekort
tot ‘Marokkaanse’) jongeren als specifieke casus besproken. Dit vanwege de recent toegenomen
aandacht voor Marokkaanse risicojongeren in de media en in politieke discussies. Hoewel incidenten soms onnodig uitvergroot worden door de media, blijft het een feit dat vergeleken met andere
groepen in Nederland een groter percentage Marokkaanse jongeren uitvalt. Dat wil zeggen dat ze
geen startkwalificatie behalen (diploma havo, vwo of mbo niveau 2) of werk hebben (Crul e.a. 2008).
Daarnaast komen zij relatief vaker dan andere groepen voor in de cijfers over criminaliteit (zie bijv.
Stevens e.a. 2009 en Brons e.a. 2008). Tegelijkertijd is deze groep ondervertegenwoordigd in de
reguliere hulpverlening. Waar ligt dit aan? Zijn er extra risicofactoren voor jongeren met een Marokkaanse achtergrond? Is een specifieke aanpak voor deze groep noodzakelijk?
Enkele experts vinden het in eerste instantie belangrijk om te benadrukken dat het hebben van een
andere dan de heersende culturele achtergrond op zichzelf geen risicofactor is. Het feit dat iemand
een Marokkaanse achtergrond heeft vergroot niet per definitie de kans op uitval. Een groot deel van
de Marokkaanse jongeren zijn succesvol in het onderwijs en op de arbeidsmarkt en deze groep is
bovendien groeiende. Het is dan ook belangrijk om te beseffen er niet zoiets is als dé Marokkaanse
groep. Zoals ook binnen de Nederlandse cultuur uiteenlopende zienswijzen, waarden en normen
bestaan, is dat niet anders voor de Marokkaanse cultuur. Voor de een zal de culturele achtergrond
binnen de context van de Nederlandse samenleving meer problemen opleveren dan voor de ander.
Na deze nuancering om niet voor de hele groep te generaliseren blijft de vraag wel overeind wat er
voor zorgt dat een deel van de Marokkaanse jongeren wel degelijk extra knelpunten ervaren door het
hebben van een andere achtergrond. Welke specifieke risicofactoren kunnen we hierin benoemen?
Specifieke risicofactoren
Ten eerste kan het hebben van verschillende waarden en normen volgens de experts een rol spelen,
bijvoorbeeld opvattingen over man-vrouw verhoudingen. Dit kan bijvoorbeeld problemen opleveren op de arbeidsmarkt. Ook zijn sommige jongeren gevoeliger voor negatieve beeldvorming dan
anderen. In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten blijken het vaak goed geïntegreerde
jongeren te zijn, die hier last van hebben. Jongeren kunnen als gevolg van negatieve beeldvorming
het gevoel krijgen dat ze minder kansen hebben, wat in het ergste geval kan leiden tot een agressieve houding of zelfs criminaliteit (zie ook paragraaf 3.2). Andere risicofactoren kunnen liggen in de
thuissituatie. Een van de experts ziet een aantal zaken steeds terugkomen in zijn dagelijkse omgang
met Marokkaanse jongeren: een lage sociaal-economische status (SES), grote gezinnen, gebrekkige
huisvesting, taalproblemen en ouders die leven in een isolement, waarbij de maatschappij gezien
wordt als een grote bedreiging. Dat laatste zorgt ervoor dat er een scheiding kan ontstaan tussen
thuis (opvoeding) en datgene wat daarbuiten is (school, werk en de straat). Omdat sommige ouders
vinden dat zij alleen of vooral verantwoordelijk zijn voor wat zich binnenshuis afspeelt, hebben
sommige jongeren het gevoel dat ze zich tussen twee werelden bewegen die niet op elkaar aan­
sluiten. Dit kan zowel thuis als buitenshuis knelpunten opleveren.
22 - Nicis Institute - Risicojongeren
Tot slot benadrukt een expert om de effecten van de specifieke migratiegeschiedenis van Marokkaanse gezinnen niet te vergeten als (gedeeltelijke) verklaring van het probleemgedrag van nu.
Hoewel op dit moment een groot deel van de Marokkaanse jongeren in Nederland wordt geboren,
werkt die geschiedenis volgens hem nog steeds door. Kort samengevat migreerden vanaf de jaren
zestig Marokkaanse gastarbeiders, veelal laagopgeleide arbeiders, Berbers uit het Rif gebergte, naar
­Nederland om te werken. Hun gezinnen die achterbleven in Marokko verkeerden over het algemeen
in de veronderstelling dat de vader een welvarend leven leidde in Nederland. Toen het hele gezin in
een later stadium naar Nederland kwam, hadden de zonen vaak moeite om te accepteren dat hun
vader het minder goed deed dan zij dachten. Soms gingen zij zich afzetten tegen hun vader; volgens
de expert de eerste tekenen van probleemgedrag. Dit effect werd versterkt doordat zij lange tijd geen
man in hun opvoeding hebben gehad. Door het relatieve recente karakter van deze migratiegeschiedenis hebben zowel ouders als kinderen te maken met het leven tussen twee culturen. De ouders
willen in Nederland graag een aantal zaken uit de Marokkaanse cultuur aan hun kinderen meegeven.
Tegelijkertijd horen de kinderen op school verhalen die niet altijd stroken met de opvoeding en de
regels die zij van huis uit meekrijgen. Dit kan zowel ouders als kinderen frustreren.
Een specifieke aanpak?
Er blijken dus specifieke factoren te zijn die een rol kunnen spelen bij de problematiek rond Marokkaanse risicojongeren. Betekent dit ook dat specifiek beleid voor deze groep nodig is? De algemene
verwachting van de experts is dat verschillende genoemde risicofactoren na verloop van tijd wel zullen afnemen, naarmate meerdere generaties in Nederland geboren en getogen zijn. Op dit ­moment
echter blijkt dat de doelgroep nog te vaak onvoldoende bereikt wordt door regulier beleid. De experts
vinden specifiek beleid dan ook een goede tijdelijke maatregel, waar nodig, als aanvulling op regulier
beleid. Enkele experts hebben zelf goede ervaringen met specifiek beleid in hun gemeente (zie bijvoorbeeld paragraaf 3.3). Het feit dat de overheid geld beschikbaar stelt voor dergelijke initiatieven,
bijvoorbeeld naar aanleiding van de recente beleidsbrief van het Ministerie van VROM7, vinden zij
dan ook een goede zaak. Het is wel belangrijk dat een specifieke aanpak altijd gebaseerd is op een
goede probleemanalyse en dat vervolgens ook goed geëvalueerd wordt. Ook hier kan echter het
eerder genoemde probleem van ‘politieke haast’ spelen, waarbij door de behoefte aan snelle resultaten onvoldoende geïnvesteerd wordt in gedegen onderzoek. Het gevolg kan zijn dat de aanpak
ondanks goede bedoelingen faalt, omdat deze onvoldoende aansluit bij de vraag en behoeften van
de doelgroep. De experts stellen vast dat meer onderzoek naar zowel risicofactoren als beschermende
factoren binnen de Marokkaanse gemeenschap zou helpen, om de huidge aanpak nog effectiever te
maken. Daarnaast vinden zij het belangrijk om mensen uit de Marokkaanse gemeenschap te betrekken bij dergelijk onderzoek, evenals bij het formuleren van specifiek én algemeen beleid.
Maar hoe zit het in deze context met de discussie over ‘werken vanuit de jongere’? Pleit die niet voor
een individuele benadering in plaats van een categorale aanpak? De experts concluderen dat het
altijd het beste is om bij elk individu weer opnieuw de vraag te stellen wat het probleem is en hoe
iemand het beste kan worden geholpen. Cultuur kan daar een rol in spelen, maar dat hoeft niet. Het
is wel belangrijk dat je als hulpverleningsorganisatie en als individuele hulpverlener in ieder geval
kennis hebt van bepaalde risicofactoren die van toepassing kunnen zijn op een deel van de Marok7 ‘Grenzen stellen en perspectieven bieden: aanpak van Marokkaanse-Nederlandse probleemjongeren’ - VROM (februari
2009). Bron: www.vrom.nl.
Nicis Institute - Risicojongeren - 23
kaanse jongeren. Betekent dat ook dat een professional die met Marokkaanse jongeren werkt zelf
ook die achtergrond moet hebben? De experts zijn het er over eens dat dit niet het belangrijkste is:
de beschikking over de juiste competenties moet centraal staan en niet de etnische achtergrond
van een hulpverlener. De competenties, die door trainingen aan te leren zijn, bepalen uiteindelijk of
een cliënt zich op zijn of haar gemak voelt en of de aanpak dus ook aanslaat. In sommige gevallen,
wanneer bijvoorbeeld sprake is van een taalbarrière, kan het wel handig zijn wanneer hulpverlener
en cliënt dezelfde achtergrond hebben. Om hier als organisatie goed op in te kunnen spelen, is het
raadzaam om teams te hebben die gevarieerd van samenstelling zijn. Op die manier waarborg je dat
je van ‘alle markten thuis bent’ en dat hulpverleners met elkaar onderling kunnen overleggen hoe ze
ieder individu het beste kunnen helpen.
24 - Nicis Institute - Risicojongeren
3. Inzichten en ervaringen
van professionals uit onderzoek,
beleid en praktijk
In dit hoofdstuk bieden experts uit onderzoek, beleid en praktijk vanuit hun eigen kennis en ervaring aanvullende inzichten over risicojongeren. Verschillende invalshoeken en perspectieven komen
daarbij aan bod. Zo beschrijft beleidsmaker Esther Vink in de eerste bijdrage een methodiek die in
de gemeente Gouda gebruikt wordt om eerst de problematiek goed in kaart te brengen, zodat vervolgens tot een effectieve aanpak gekomen kan worden. In Gouda zijn veel risicojongeren jongens van
Marokkaanse afkomst. In de tweede bijdrage en derde bijdrage staat deze specifieke groep centraal.
Eerst geeft onderzoeker Gonneke Stevens een samenvatting van een recent onderzoek dat zij deed
onder Marokkaanse én Nederlandse jeugddelinquenten. Ze legt uit waarom Marokkaanse jongeren
‘een klasse apart’ zijn en geeft mogelijke verklaringen hiervoor. Vervolgens geeft Hafida Belhaddad,
vanuit haar ervaring met een programma voor Marokkaans-Nederlandse jongeren in Den Haag, haar
visie op het belang van een specifieke en generieke maatregelen voor risicojongeren.
De volgende drie bijdragen belichten enkele concrete maatregelen, die kunnen bijdragen aan een
effectieve aanpak van risicojongeren. Zo beschrijft Abdeljalil Mouchtari, projectleider bij Gemeente
Utrecht, zijn ervaringen met de contactfunctionaris in het onderwijs en legt uit waarom dit concept
naar zijn mening zo goed werkt. Vervolgens houden Isolde Verburgt en Nita van Veluw van expertise­
centrum JSO een pleidooi voor het meer betrekken van ouders in de aanpak. Ze leggen uit dat ouders
nu niet altijd goed bereikt worden en beschrijven een methodiek die ervoor zorgt dat dit wel gebeurt.
Daarna gaat onderzoeker Maike Kooijmans in op het belang van talentcoaching in de aanpak van
­risicojongeren. Vanuit haar recente onderzoekservaringen legt ze uit wat de positieve effecten zijn
van een aanpak die zich richt op de competenties en talenten van jongeren, in plaats van alleen op
de problemen.
Hierna staan drie praktijkervaringen centraal over het belang van goede samenwerking en ‘werken
vanuit de jongere’. Clara Pels, zelfstandig adviseur jeugdbeleid, legt uit op welke manier een veelheid aan hulpverleningsorganisaties rond één risicojongere een succesvolle aanpak in de weg kan
staan. Ze geeft inzicht in de knelpunten en pleit voor een aanpak waarin de jongere centraal staat.
Vervolgens beschrijft Hans van Reenen, directeur van Jongerenwerk de KIJ, hoe het stedelijke samenwerkingsverband Coach in Deventer tot stand is gekomen. Hij geeft aan waar aanvankelijk de
knelpunten lagen en welke factoren er uiteindelijk voor hebben gezorgd dat het project een succes
is geworden. Elly Aben, teamleider van het Jeugd Interventie Team, geeft ten slotte haar visie op
hulpverlening aan jongeren en het belang van een goed netwerk. We sluiten dit hoofdstuk af met
een bijdrage over het belang van kennisuitwisseling over de jongerenaanpak. Ad Baan, adviseur bij
Berenschot, bracht binnen steden relevante partijen bij elkaar en organiseerde kennisdeling tussen
steden. Hij vertelt over zijn ervaringen.
Nicis Institute - Risicojongeren - 25
3.1 Gouda: aanpak van onderliggende factoren van probleemgedrag
Esther Vink, beleidsmedewerker, Gemeente Gouda
Gouda is na gebeurtenissen in september 2008 een symbool geworden voor de overlast van Marokkaans-Nederlandse jongeren. In Gouda liep al een integraal veiligheidsprogramma, maar na het
‘bus-incident’ en de daaropvolgende gebeurtenissen was het noodzakelijk om op korte termijn tot
aanvullende acties over te gaan. In Gouda hebben we bij de uitvoering van het preventief jeugdbeleid
deze korte termijnacties gecombineerd met de methodiek Communities that Care, die gericht is op
de lange(re) termijn.
Inzet maatregelen
Eind 2008 is in verschillende sessies met betrokken organisaties gekeken naar acties die op de korte
termijn (binnen één tot anderhalf jaar) uitgevoerd konden worden om de situatie in de wijk te verbeteren. Voorbeelden van maatregelen die zijn genomen zijn onder meer de inzet van gezinsmanagers
op multiprobleemgezinnen, straatcoaches om de overlast van de jongeren terug te dringen en extra
opruimacties om vervuiling in de wijk tegen te gaan. Uit gesprekken met organisaties en bewoners
van de wijk kwam naar voren dat veel problemen zich voordoen op speelplekken in de wijk. Er wordt
gekeken of voor deze plekken een programma kan worden ingezet.
In de bijeenkomsten met de partners kwam naar voren dat het lastig is om korte termijnacties op
het gebied van preventief jeugdbeleid te formuleren als niet duidelijk is wat het onderliggende probleem is dat de overlast van jonge (vaak Marokkaans-Nederlandse) jongens veroorzaakt. Bovendien
is het belangrijk om de oorzaak van het probleem aan te pakken voor een structurele verbetering.
Uit deze bijeenkomsten met de partners bleek dat er onbekendheid is bij de betrokken organisaties
over elkaars werkzaamheden en de onderlinge samenhang tussen de aangeboden activiteiten en
programma’s.
Communities that Care
Om bovengenoemde constateringen aan te pakken, heeft de gemeente besloten naast de korte termijnacties, ook een methode in te zetten die kijkt naar de onderliggende factoren van het probleemgedrag. Dit traject is vormgegeven in Communities that Care (CtC), in andere steden in Zuid-Holland
ook wel Veilig Opgroeien genoemd. CtC is een preventiestrategie gericht op het voorkomen of terugdringen van probleemgedrag en maatschappelijke uitval van jongeren. Het doel van CtC is een goede
omgeving te creëren waarin kinderen en jongeren worden aangemoedigd hun capaciteiten aan te
spreken en zich optimaal te ontwikkelen.
Voor de uitwerking van de methodiek is een preventieteam samengesteld. Dit team speelt een centrale rol. Het preventieteam bestaat uit mensen met kennis van de wijk, zowel professionals als
vrijwilligers. De methodiek bestaat uit verschillende fases. Eerst wordt in een wijkprofiel op basis van
cijfermateriaal en kennis in kaart gebracht wat de onderliggende factoren (risicofactoren) zijn van
het probleemgedrag van de jongeren in de wijk. Ook wordt gekeken welke factoren bescherming bieden tegen het ontwikkelen van probleemgedrag (de beschermende factoren). Daarnaast wordt in het
wijkprofiel een analyse gemaakt van het bestaande aanbod van activiteiten en programma’s gericht
26 - Nicis Institute - Risicojongeren
op deze risico- en beschermende factoren. Gekeken wordt of het bestaande aanbod uitgebreid moet
worden en hoe bijvoorbeeld minder effectieve programma’s kunnen worden verbeterd.
Vervolgens maakt het team een preventieplan, hierin wordt een samenhangend aanbod beschreven
om de risicofactoren te verminderen en de beschermende factoren te versterken. Op basis van het
wijkprofiel wordt in het preventieplan beschreven op welke manier dit aanbod tot stand moet komen.
Voor alle programma’s wordt beschreven welke resultaten nagestreefd worden. Ook wordt het tijdspad voor de invoering van de verschillende fases in het preventieplan beschreven en een financiële
onderbouwing gegeven. In het preventieplan worden doelen gesteld voor de korte termijn maar ook
voor de lange termijn: hoe willen we dat de wijk eruit ziet over vijftien of twintig jaar?
CtC in Gouda Oost
Gouda Oost is één van de twee Goudse wijken binnen het gemeentelijke project wijkontwikkeling.
Dit betekent dat deze wijk extra aandacht vergt en krijgt, gezien de overlast die wordt ervaren door de
inwoners van de wijk en een benedengemiddeld maatschappelijk perspectief van de inwoners in de
wijk.
Veel van de beschreven problemen in het wijkprofiel over de wijk Gouda Oost doen zich met name
voor bij de jongeren met een Marokkaanse achtergrond. In de methodiek van CtC is culturele achtergrond op zichzelf geen risicofactor voor het ontwikkelen van probleemgedrag, CtC gaat daar ook niet
van uit. Wel wordt bij de uitvoering van het preventieplan rekening gehouden met de etnische, culturele en economische diversiteit van een wijk. CtC is gericht op alle jongeren, waarbij het de bedoeling
is dat deze in grote aantallen bereikt worden om een zo groot mogelijk effect te bereiken.
De analyse die is gemaakt in het wijkprofiel van de onderliggende probleemfactoren in Gouda Oost
toont onder meer dat ouders problemen ondervinden bij het opvoeden van hun kinderen. Zo wordt
gesignaleerd dat ouders vaak machteloos staan ten opzichte van het grensoverschrijdende gedrag
van hun kinderen. Uit de analyse van het programma- en activiteitenaanbod in de wijk kwam bovendien naar voren dat er voor vaders in de wijk weinig aanbod bestaat. Veel programma’s zijn in theorie
voor ouders, maar richten zich in de praktijk vooral op moeders. De rol van de vader is echter ook heel
belangrijk voor opgroeiende kinderen.
Samenwerking
Zoals hierboven al is beschreven, bleek uit de sessies met partners dat de samenwerking tussen de
verschillende organisaties die actief zijn in de wijk en de onderlinge bekendheid met elkaars aanbod
versterkt kan worden. Deze conclusie werd ook tijdens het maken van de analyses voor het wijkprofiel
bevestigd. Een belangrijk onderdeel van CtC is het vergroten van de samenwerking en samenhang
van organisaties en het aanbod in de wijk. Hierdoor kan een effectievere signalering en toeleiding
naar bestaand aanbod bewerkstelligd worden. Als wijkprojectleider van CtC zie ik dat de leden van
het preventieteam steeds meer informatie met elkaar uitwisselen en dat kleinere samenwerkings­
verbanden worden gevormd.
Nicis Institute - Risicojongeren - 27
3.2 Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart?8
Dr. Gonneke Stevens - Universitair Docent, Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht
Marokkaanse jeugddelinquenten zijn oververtegenwoordigd in de jeugdcriminaliteit, zo blijkt uit
allerlei politiegegevens. We weten echter weinig over de kenmerken van deze groep. Dit komt omdat er nauwelijks onderzoek is verricht waarin enerzijds een vergelijking is gemaakt tussen jeugddelinquenten met een Marokkaanse en met een Nederlandse achtergrond, en anderzijds tussen
Marokkaanse criminele en Marokkaanse niet-criminele jongens. In dit landelijke onderzoek zijn 141
Marokkaanse jongens tussen de twaalf en achttien jaar in preventieve hechtenis en 158 Nederlandse
jongens in preventieve hechtenis geïnterviewd, evenals hun ouders. Jongens in preventieve hechtenis zijn verdacht van een delict en hiervoor recentelijk in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst.
Deze jongens zijn in afwachting van een eventuele straf of maatregel van justitie. Bovendien zijn de
kenmerken van deze jongens vergeleken met die van ongeveer 400 jongens met een Marokkaanse en
Nederlandse achtergrond uit de algemene bevolking (niet-criminele jongens).
Een klasse apart
Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis zijn, vergeleken met jongens met een Nederlandse
achtergrond, een klasse apart, zo blijkt uit ons onderzoek. Enerzijds wordt het delictprofiel van
jongens met een Marokkaanse achtergrond overwegend gekarakteriseerd door vermogensdelicten
(met en zonder geweld), terwijl Nederlandse jongens sterk oververtegenwoordigd zijn in de groep
brandstichters, geweldsdelinquenten en zedendelinquenten, de zwaardere delictcategorieën. Anderzijds blijkt uit ons onderzoek dat de Marokkaanse jongens relatief jong waren toen zij voor het eerst
in ­preventieve hechtenis werden genomen en dat zij vaker veroordeeld voor of verdacht zijn van een
delict dan Nederlandse jongens.
Ook in niveau van emotionele en gedragsproblemen is er een duidelijk verschil waarneembaar
tussen preventief gehechte jongens met een Nederlandse en met een Marokkaanse achtergrond.
Nederlandse jongens en hun ouders rapporteren aanzienlijk meer delinquentie en problemen met
agressie dan Marokkaanse jongens en hun ouders. Daarnaast geven de jongens met een Nederlandse
achtergrond aan meer angstig/depressieve klachten te hebben dan de jongens met een Marokkaanse
achtergrond. Over het algemeen laten de beide groepen jongens die in preventieve hechtenis zijn
genomen wel meer emotionele en gedragsproblemen zien dan hun leeftijdgenoten in de algemene
bevolking. Deze verschillen zijn echter veel groter voor de jongens met een Nederlandse dan voor de
jongens met een Marokkaanse achtergrond. In niveau van emotionele en gedragsproblemen lijken
de Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis dus veel meer op hun leeftijdsgenoten in de algemene bevolking dan de Nederlandse jongens.
Verder blijkt uit ons onderzoek dat Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis én hun ouders
zichzelf veel meer zien als Nederlander en zich meer op hun gemak voelen bij Nederlanders, dan
Marokkaanse jongens en hun ouders uit de algemene bevolking. Ook geven de ouders van preventief
8 Dit is een samenvatting van het rapport ‘Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart?’. Onderzoek naar jongens in
preventieve hechtenis met een Marokkaanse en Nederlandse achtergrond’ van Gonneke Stevens, Violaine Veen en Wilma
Vollebergh (2009).
28 - Nicis Institute - Risicojongeren
gehechte Marokkaanse jongens vaker aan Nederlandse vrienden te hebben en de Nederlandse taal te
gebruiken dan ouders uit de algemene bevolking. Preventief gehechte Marokkaanse jongens en hun
ouders zien zichzelf daarbij iets minder als een Marokkaan. Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat de
ouders van Marokkaanse preventief gehechte jongens een hogere sociaal economische status hebben
dan de ouders van Marokkaanse jongens uit de algemene bevolking. Onze resultaten zouden erop
kunnen wijzen dat juist die Marokkanen die mee willen doen in onze samenleving, meer last hebben
van het feit dat zij, als Marokkaan, soms minder kansen hebben dan een ander, wat bij sommigen –
maar zeker niet bij iedereen – zou kunnen leiden tot criminaliteit.
Mogelijke verklaringen
Hoe valt te verklaren dat Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis een klasse apart zijn? Ten
eerste zouden de specifieke kenmerken van de Marokkaanse populatie in Nederland een verklaring
kunnen zijn. Het feit dat de preventief gehechte Marokkanen in ons onderzoek relatief vaak behoren
tot de groep vermogensdelinquenten, wijst erop dat Marokkaanse jeugdigen in Nederland heel veel
vermogensdelicten (met en zonder geweld) plegen. De vraag is dan waarom Marokkaanse jongens
zoveel meer vermogensdelicten dan geweldsdelicten plegen. Zou dit te maken kunnen hebben met
de sterke gerichtheid op Nederland van Marokkaanse jongens in preventieve hechtenis (en de eventueel daarbij behorende verwachtingen succesvol te zijn in Nederland)? Wellicht in combinatie met
de enigszins beperkte kansen die laagopgeleide Marokkaanse jongens in onze samenleving hebben?
Ten tweede kunnen onze resultaten misschien verklaard worden door kenmerken van het Nederlandse justitiële systeem. Omdat er vanuit eerder onderzoek aanwijzingen zijn dat Marokkaanse jongens
vaker worden aangehouden door de politie en zwaarder worden gestraft dan Nederlandse jongens, is
het mogelijk dat zij met relatief minder zware delicten in preventieve hechtenis komen. Ten derde zou
ook de combinatie van het Nederlandse justitiële systeem en bepaalde kenmerken van de Marokkaanse populatie in Nederland een rol kunnen spelen. De vraag dringt zich op in hoeverre het justitiële
systeem in Nederland voldoende toegerust is op de aanpak van Marokkaanse criminele jongens die
vaak al op jonge leeftijd herhaaldelijk met justitie in aanraking komen vanwege vermogensdelicten.
Ten slotte geeft de sterke oriëntatie op Nederlanders van de preventief gehechte Marokkaanse jongens stof tot nadenken. Hoe is te verklaren dat oriëntatie op Nederlanders een risicofactor lijkt te
zijn? Is er een verband met het integratiedebat in Nederland? Wat zegt deze bevinding over de context
waarin kinderen met een Marokkaanse achtergrond opgroeien in Nederland? Wat betekenen deze
resultaten voor de toekomst? Is deze Marokkaanse probleemgroep van vandaag, morgen succesvol
omdat hun duidelijke oriëntatie op Nederland mogelijkheden biedt voor de toekomst? Of treedt er
een verdere marginalisering op van deze groep jongeren in onze maatschappij?
Nicis Institute - Risicojongeren - 29
3.3 ‘Algemeen waar kan, specifiek waar moet’: het belang van een
passende aanpak
Hafida Belhaddad – coördinator IMAR (Impuls Marokkaanse Jongeren), Gemeente Den Haag
Statistieken laten zien dat jongeren van Antilliaanse en Marokkaanse afkomst hoog zijn vertegenwoordigd in cijfers over schooluitval, werkloosheid en criminaliteit. De overheid acht daarom, naast
regulier jeugdbeleid, voor sommige groepen een specifieke doelgroepenaanpak noodzakelijk. Zowel
bij preventie, vervolging en sanctionering, als bij nazorg en resocialisatie na detentie. Ook in de
gemeente Den Haag geven migrantenorganisaties aan dat de aansluiting op reguliere voorzieningen
als onvoldoende wordt ervaren. Veel groepen, waaronder Hagenaars van Marokkaanse afkomst, weten de weg naar de reguliere hulp- en dienstverlening, sport en welzijnswerk (nog) niet goed te vinden. Of anders, het reguliere aanbod sluit nog te weinig aan bij de vragen, problemen en behoeften
van Hagenaars van Marokkaanse afkomst.
Project IMAR (Impuls Marokkaanse Jongeren)
Om jongeren van Marokkaanse afkomst beter te bereiken en meer kansen te bieden startte de gemeente Den Haag het actieprogramma IMAR (Impuls Marokkaanse Risicojongeren 2006-2009). Dit
programma richt zich op Marokkaanse jongeren die nog geen strafbare feiten hebben gepleegd,
maar die wel een verhoogd risico hebben af te glijden naar crimineel gedrag. Uitgangspunt is een
preventieve en persoonsgerichte aanpak, die op een drietal terreinen wordt ingezet: individuele trajecten (resocialisatie), het voorkomen van schooluitval en het toeleiden naar werk. In verschillende
projecten wordt hier uitvoering aan gegeven. Er is ook een loket IMAR ontwikkeld, dat advies geeft
over het bereiken en de aanpak van de doelgroep. IMAR probeert zo een brug te slaan tussen de doelgroep en de samenleving.
Onder het motto ‘algemeen beleid waar het kan, specifiek waar het moet’, probeert IMAR een balans
te vinden in een mix van reguliere en specifieke instrumenten om de Marokkaanse doelgroep beter
te bereiken en bedienen. Een deel van de middelen is bestemd voor projecten die voortkomen en/
of uitgevoerd worden door Haagse Marokkaanse (zelf )organisaties. Deze inzet draagt bij aan het
vinden en binden van jeugd en hun ouders. Ook wordt ingezet op maatjesprojecten, rolmodellen en
schoolcontactfunctionarissen. Zij kunnen ervoor zorgen dat de onbekendheid met en/of ontevredenheid over reguliere voorzieningen verminderen.
Daarnaast wordt ook samengewerkt met verschillende reguliere partijen, zoals de afdeling onderwijs
van de gemeente, de politie en verschillende onafhankelijke organisaties die zich richten op gezinscoaching, begeleiding in het onderwijs, werktoeleiding of straatcoaching. Deze instellingen zijn voor
alle risicojongeren actief, maar voeren in het kader van IMAR ook een specifieke aanpak voor jongeren met een Marokkaanse afkomst. Het specifieke heeft dan te maken met methodiek, intensiteit,
lengte van begeleiding en de aard van de doelgroep.
Resultaten en lessen uit IMAR
Na vier jaar is het tijd om de balans op te maken. Wat heeft IMAR de gemeente Den Haag en haar
inwoners opgeleverd? Hiervoor heeft de gemeente Den Haag opdracht gegeven aan bureau Noorda
30 - Nicis Institute - Risicojongeren
en Co. Dit rapport beschrijft de uitkomsten van een evaluatie van het programma Impuls voor Marokkaanse Risicojongeren (IMAR) in Den Haag over de jaren 2006-2008. Om goed zicht te krijgen op de
impact van begeleiding, is in het onderzoek behalve met professionals ook uitgebreid gesproken met
een groot aantal jongeren. Hun situatie en belevingswereld staan in dit onderzoek centraal. Uit het
onderzoek is een aantal conclusies getrokken.
Zo blijkt ondermeer dat 83 procent van de deelnemers van afgesloten trajecten tevreden is over de
­begeleiding vanuit een IMAR voorziening. Als reden voor waardering wordt vooral genoemd het
­begrip en de persoonlijke steun van de begeleider voor de situatie van de jongere. In combinatie met
het vermogen van de begeleider om binnen niet al te lange tijd een praktische oplossing te regelen,
ook al is het maar voor één probleem. Verder ervaart ruim de helft van de deelnemers positieve effecten op hun schoolcarrière en heeft de begeleiding bij ruim driekwart van de jongeren een vermindering van politiecontacten opgeleverd.
Gaandeweg het project hebben we ook lering getrokken, bijvoorbeeld met betrekking tot de reguliere
organisaties die met dezelfde IMAR methodiek de Marokkaanse jongeren begeleiden. Uit signalen
van de Marokkaanse doelgroep is af te leiden dat de methodiek daar mogelijk nog specifieker ingezet
kan worden. De jongeren geven aan dat de begeleiding veel intensiever zou kunnen en dat de duur
van de begeleiding te kort is. Reguliere organisaties blijken toch nog vaak onvoldoende toegerust
om deze doelgroep te bereiken en binnen te houden. Om dit te verbeteren is het noodzakelijk om de
Marokkaanse gemeenschap meer te betrekken bij de aanpak.
Outreachend versus bureaugericht werken
We hebben verder gemerkt dat ‘bureaugerichte’ voorzieningen, dus hulpverlening waarbij de jongeren op het kantoor van een instantie begeleid worden, de doelgroep niet altijd op effectieve wijze
bereikt. Een oplossing daarvoor kan zijn dat afgevaardigden van bureaugerichte organisaties, een
aantal dagen per maand zitting nemen in een ruimte van bijvoorbeeld een jongerencentrum. Op die
manier is de medewerker makkelijker bereikbaar voor jongeren en kan deze tegelijkertijd ook makkelijker controle uitoefenen op de jongeren.
Een andere mogelijkheid is het inzetten van een combinatie van voorzieningen of trajecten. Een
jongere krijgt bijvoorbeeld een individuele begeleiding bij een bureaugerichte reguliere organisatie neemt tegelijkertijd deel aan een buddy- of coachingsproject van een zelforganisatie. Op deze
­manier wordt gebruik gemaakt van de laagdrempeligheid en het outreachende karakter van het buddytraject. Dit traject wordt vooral ingezet om de jongere te motiveren en bij de les te houden, terwijl de
meer bureaugerichte voorziening ondertussen haar expertise inzet om voor de jongere een passende
opleiding of baan te vinden. Om deze combinatie van trajecten goed te laten verlopen is het belangrijk dat de betrokken organisaties goed samenwerken, elkaar regelmatig opzoeken en de lijnen kort
houden.
Nicis Institute - Risicojongeren - 31
3.4 De contactfunctionaris: over het nut van bruggenbouwers in
het onderwijs
Abdeljalil Mouchtari – projectleider Programma Jeugd, Gemeente Utrecht & coördinator landelijke aanpak
Marokkaans-Nederlandse risicojongeren
Het probleem is genoegzaam bekend: teveel jongeren verlaten het onderwijs zonder startkwalificatie
en onder deze voortijdig schoolverlaters bevinden zich teveel allochtone jongeren. Ondersteund door
het beleid van rijksoverheid en lokale overheden, zijn daarom in het onderwijs specifieke maatregelen en instrumenten ontwikkeld, die gericht zijn op het verbeteren van de positie van met name allochtone jongeren en op het bestrijden en voorkomen van schooluitval.
Een van deze maatregelen, het instellen van schoolcontactfunctionarissen, heb ik begin 2002 vanuit
mijn functie als adviseur bij K2 (Brabants Kenniscentrum Jeugd) mede vormgegeven. Deze maatregel kwam voort uit de behoefte om het probleem van voortijdig schoolverlaten systeemgericht aan
te pakken en wordt inmiddels door meerdere scholen ten behoeve van álle jongeren – dus ook voor
autochtone jeugdigen – ingezet.
Systeemwerk
Vanzelfsprekend is het belangrijk om de oorzaken van voortijdig schoolverlaten te kennen voordat
je adequaat kunt ingrijpen. Oorzaken van voortijdig schoolverlaten zijn echter heel verschillend van
aard en meestal niet toe te schrijven aan alleen de jongere, het gezin of de schoolomgeving. Er is
sprake van een combinatie van factoren. Individuele aspecten van de jongere zoals karakter, leerprestaties, sociale competentie en (geringe) motivatie spelen een rol. Daarnaast vindt schoolverlaten voor
een deel zijn oorsprong in een gebrek aan ondersteuning vanuit de directe omgeving van de jongere.
Dit betreft zowel de systeemwereld – de wereld van instellingen zoals het onderwijs en de jeugdhulpverlening – als de eigen leefwereld. Met dit laatste worden vrienden, ouders en familie in de directe
woon- en leefomgeving van de jongere bedoeld. Om het probleem op al deze aspecten aan te kunnen pakken, werd begin deze eeuw gezocht naar een mogelijkheid om een brug te slaan tussen deze
verschillende (leef )werelden.
De schoolcontactfunctionaris
Deze brug werd gevonden in de schoolcontactfunctionaris. Deze bemiddelaars vervullen een brugfunctie tussen Nederlandse instanties en allochtone jongeren enerzijds en tussen deze jongeren en
hun ouders anderzijds. Hij of zij overbrugt in een vroeg stadium de communicatiekloof tussen de
verschillende partijen en vergemakkelijkt de toegankelijkheid van voorzieningen voor jeugdigen en
hun ouders. De aan de school verbonden functionaris beoogt problemen te voorkómen in aanvulling
op het maatschappelijk werk, dat vaak in actie komt nádat het probleem zich heeft geopenbaard. De
schoolcontactfunctionaris fungeert als bemiddelaar, initiator en stimulator. Hij informeert en activeert zowel de school- als leef- en woonomgeving van jeugdigen. Voor een goede invulling van deze
brugfunctie is een goede samenwerking met onderwijsinstellingen en instellingen zoals de jeugdhulpverlening, ROC’s en het sociaal cultureel werk natuurlijk onontbeerlijk.
32 - Nicis Institute - Risicojongeren
Effect
De schoolcontactfunctionaris ondersteunt niet alleen de leerlingen maar begeleidt ook docenten
in hun communicatie met allochtone leerlingen en hun ouders. Vaak gebeurt dit aan de hand van
concrete thema’s. Zo zijn er bijvoorbeeld schoolcontactfunctionarissen die themalessen verzorgen
voor docenten over de Ramadan. Zij geven aan dat daardoor aantoonbaar meer (wederzijds) begrip is
gegroeid in de klassen. Zo zijn er voorbeelden van geslaagde gezamenlijke vieringen van het Suikerfeest. De functie van schoolcontactfunctionaris heeft inmiddels ook zijn nut bewezen bij het vergroten van de betrokkenheid van de ouders bij de school. Dit geven schoolcontactfunctionarissen aan
die aanwezig waren bij drukbezochte ouderbijeenkomsten, waar ook Arabisch en Turks werd gesproken. Ouders bleken zich daarna niet alleen beter te (kunnen) verdiepen in het schoolsysteem, er zijn
ook scholen die vervolgens samen met de ouders diverse cursussen hebben georganiseerd.
De schoolcontactfunctionaris die de wereld van de allochtone jongeren kent en zowel letterlijk als
figuurlijk hun taal spreekt, werkt actief aan het vergroten van de motivatie. Hij of zij leert leerlingen
hun sociale vaardigheden te ontwikkelen en te vergroten. Een goede contactfunctionaris is thuis in
de cultuur van de leerling en is bekend met jeugdculturen in het algemeen. Hij of zij staat dichtbij
de leerling en vervult een vertrouwensrelatie. Zo hebben jongeren wel aangegeven minder snel met
‘smoesjes’ aan te (kunnen) komen bij de schoolcontactfunctionaris omdat hij of zij ‘toch wel weet
wat er speelt’. Dat draagt eraan bij dat zij zich niet meer achter deze smoesjes kunnen verschuilen en
daadwerkelijk bij zichzelf te raden moeten gaan wat hun toekomst­verwachtingen zijn en hoe zij deze
willen verwezenlijken.
Inspiratie
In de praktijk kan de invulling van de rol van de schoolcontactfunctionaris per school verschillen. Zoals gezegd wordt de contactfunctionaris inmiddels regelmatig met succes voor álle jongeren ­ingezet.
Om de schoolcontactfunctionaris in staat te stellen zijn of haar brugfunctie goed te vervullen, zijn
er bij de start wel een aantal voorwaarden te benoemen waaraan moet worden voldaan voor het wel­
slagen van het ‘instrument’. Dit zijn:
• maak een duidelijk profiel van de functie,
• bereid de organisatie intern goed voor op de komst en de doelstellingen van de schoolcontact­
functionaris,
• leg zowel de plaats van de functionaris als de communicatielijnen binnen de organisatie helder
vast.
Het toenmalig Frederik Hendrikcollege in ‘s-Hertogenbosch stelde al in 2002 twee schoolcontactfunctionarissen aan. Het eerste jaar was vooral een kwestie van onderzoeken waarom de dingen die
tot deze maatregel hadden geleid, niet goed liepen. In het tweede jaar werd het verzuim met meer
dan de helft teruggedrongen, nam de ouderparticipatie toe, haalden alle eindejaarsleerlingen hun
diploma en viel geen enkele leerling voortijdig uit. Vertegenwoordigers van de school gaven aan dat
dit succes met name te danken is aan de prettige samenwerking tussen schoolcontactfunctionaris,
de ouders, docenten en schoolleiding.
Ik ben ervan overtuigd dat het instellen van een schoolcontactfunctionaris voor veel meer scholen
actief kan bijdragen aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.
Nicis Institute - Risicojongeren - 33
3.5 Zet ouders in voor een effectieve aanpak van jeugdcriminaliteit
Isolde Verburgt & Nita van Veluw – projectleiders, JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving
en opvoeding
Kranten berichten dagelijks dat jeugdcriminaliteit toeneemt en gewelddadiger wordt. Steeds jongere
kinderen zijn betrokken bij het plegen van (soms ernstige) strafbare feiten. De leeftijd dat kinderen
in aanraking komen met de politie daalt. Ondanks investeringen in de aanpak van jeugdcriminaliteit
en het ontwikkelen van effectieve methodieken neemt de recidive na diverse specialistische behandelingen niet af.
Dit werpt vragen op over de effectiviteit van de aanpak van jeugdcriminaliteit. Is deze niet teveel
gericht op het kind zelf? Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat, naast omgevingsfactoren, ook
ouders een grote rol spelen. En juist ouders willen het beste voor hun kind: zij zijn bij uitstek gemotiveerd hun kind te behoeden voor een criminele carrière. Daarom is het opvallend dat ouders in de
aanpak van jeugdcriminaliteit niet als partner worden gezien. De rol van ouders wordt eerder ontkend. Sterker nog: ouders worden gezien als oorzaak van het crimineel gedrag en aan de zijlijn gezet.
De rol van ouders
In september 2009 meldden onderzoekers van de Universiteit van Utrecht nog: de omgang van ouders met hun kinderen heeft grote invloed op het ontwikkelen van strafbaar gedrag. Ouders moeten
gemotiveerd worden meer met hun kinderen te praten en ondernemen (Keijsers e.a. 2009). Een
falende opvoeding is een van de belangrijkste risicofactoren voor jeugdcriminaliteit. Jongeren die
strafbare feiten plegen hebben in het algemeen onvoldoende toezicht van thuis, ondervinden weinig
warmte van de ouders en ervaren vaker conflicten binnen het gezin. De falende opvoeding is in de
praktijk vooral het gevolg van onmacht van de ouders. Het is dus geen onwil. Sommige ouders slagen
er gewoon niet in een steunende en positieve opvoedingsstijl toe te passen en een affectieve relatie
met het kind op te bouwen (Berger 2006).
Als pedagogen valt het ons op dat de aanpak van overheden en organisaties zich vaak primair richt
op de jeugd zelf. Strafbaar gedrag begint vaak klein: een fikkie stoken in de prullenbak, een lipgloss
meenemen bij de drogist. Totdat het kind een jaar later op het politiebureau zit of de ouders voor de
rechter moeten verschijnen. Voor de jongeren bestaan er dan allerlei trajecten, maar de ouders worden hier niet bij betrokken. Terwijl juist zij een belangrijke rol hebben in het voorkomen van strafbaar
gedrag.
Ouders moeilijk te bereiken?
Ook al is de rol van ouders evident: in de praktijk ervaren hulpverleners vaak dat het moeilijk is ouders van kinderen met politiecontacten te bereiken. Dit ligt niet alleen aan de ouder zelf, maar is ook
inherent aan de benadering van de hulpverleners. Zo worden ouders bij binnenkomst al gescreend
op hun rol bij het delinquent gedrag van hun kind. Daarnaast zijn politie en justitie vaak vooringenomen en zien de ouder als oorzaak van het criminele gedrag. Hun houding straalt superioriteit uit:
”Wij zullen uw pedagogische taak wel overnemen, want u heeft dit niet kunnen voorkomen”. Natuurlijk zijn er ouders die opgelucht zijn dat hun kind in handen komt van justitie. Maar het zet hen ook
34 - Nicis Institute - Risicojongeren
buitenspel; hun rol als opvoeder wordt overgenomen. Dit kan bij de ouder gevoelens van onmacht,
schuld, onzekerheid en falen teweegbrengen: ”Zoeken jullie het maar uit; mij lukt het toch niet.”
Dit sterkt hulpverleners bij jeugdzorg, justitie, politie of de Raad voor de Kinderbescherming in het
gevoel dat de ouders niet willen. Maar de combinatie van het buitenspel zetten en hun gevoel van onmacht leidt bij ouders tot heftige emotionele weerstand. Dit inzicht is niet altijd doorgedrongen: wij
horen nog te vaak dat ouders niet willen. Maar ouders zijn onlosmakelijk verbonden met hun kind en
willen het beste voor hem of haar. Ze hebben altijd een besef van verantwoordelijkheid. Ze zijn alleen
niet altijd in staat zich verantwoordelijk te gedragen.
OUDERS van tegendraadse jeugd
JSO onderkende al een paar jaar geleden dat de ouder een onmisbare factor is in de aanpak van
jeugdcriminaliteit en ontwikkelde het opvoedprogramma OUDERS van tegendraadse jeugd. Het
programma gaat uit van de kracht van ouders en hun pedagogische invloed op delinquent gedrag
van hun kind. Het programma bestaat uit diverse interventies, oplopend van licht informatieve opvoedingsondersteuning, zoals de themabijeenkomst ‘Veilig buitenspelen’, tot het intensief aanleren
van opvoedingsvaardigheden in de oudertraining van zes individuele gesprekken en acht groepsbijeenkomsten. Er komen in de verschillende interventies onderwerpen aan de orde, die aansluiten bij
thema’s waar ouders mee bezig zijn en waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat ze een rol spelen
bij het voorkomen van recidive. Bijvoorbeeld rond disciplinering, betrokkenheid, toezicht houden,
probleemoplossing en het stimuleren van positief gedrag.
De attitude van de hulpverlener is essentieel binnen de methodiek. Kernvragen in de interventies zijn:
“Hoe is het voor u dat uw kind door de politie is opgepakt?” en “Wat heeft u nodig in de opvoeding
om uw kind weer op het rechte pad te krijgen?”. Met de ouders wordt gekeken naar het eigen aandeel
en hun rol in het gezin. Reflectie op ouderschap is de basis om de pedagogische vaardigheden te
versterken. De methodiek gaat ook uit van de ketenbenadering: ouders komen naar een themabijeenkomst van HALT op school en kunnen vervolgens worden verwezen naar een zwaardere interventie
van bijvoorbeeld het maatschappelijk werk. Samenwerking in de keten is dan ook essentieel.
Voor JSO is het duidelijk dat deze aanpak werkt. Ook verschillende gemeenten en organisaties hebben de aanpak inmiddels geïmplementeerd in hun eigen werkzaamheden. Het besef dat de ouder
partner is in de aanpak van jeugdcriminaliteit groeit dus. Het is belangrijk dat de hulpverlener zich
daarbij náást de ouder opstelt en niet erboven. Deze attitude is doorslaggevend voor succes en biedt
beroepskrachten een basis om met ouders in gesprek te gaan en nieuwe opvoedingsvaardigheden
aan te leren.
Nicis Institute - Risicojongeren - 35
3.6 Talentcoaching van risicojongeren
Maike Kooijmans – docent & onderzoeker, Expertisecentrum Veiligheid / Academie voor Sociale Studies,
Avans Hogeschool
In het huidige Nederlandse jeugdbeleid, en zeker in de praktijk van het jongerenwerk ligt het accent
in toenemende mate op talentontwikkeling van jeugdigen. Projecten en activiteiten die gericht zijn
op het scouten en ontwikkelen van talent zijn populair en worden ruim aangeboden in de verwachting dat ze positief bijdragen aan zowel de persoonlijke ontwikkeling als maatschappelijke betrokkenheid van alle jeugdigen. Talentenjachten en talentfestivals vinden massaal plaats. Jongeren,
ook risicojongeren, wedijveren in zogenaamde ‘battles’ om de status van ‘ster’ te verwerven. Maar in
hoeverre hebben dergelijke projecten effect op de ontwikkeling van risicojongeren? En biedt het ook
kansen om overlastgevend en antisociaal gedrag te beïnvloeden?
Deze vragen waren aanleiding voor een verkennend onderzoek naar de praktijk van talentcoaching.
Dit project ‘Battle zonder knokken’ maakte deel uit van het onderzoeksprogramma ‘motiveren van
delinquente jongeren’ van dr. Ben Rovers, lector Jeugd en Veiligheid van Avans Hogeschool in ‘s- Hertogenbosch. De resultaten van het onderzoek heb ik beschreven in het boek ‘Battle zonder knokken,
talentcoaching van risicojongeren’.
Risicofactoren, beschermende factoren en de focus op talent
Binnen de criminologische onderzoekstraditie is er in het algemeen meer aandacht voor risicofactoren dan voor beschermende factoren die de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit verklaren. In de
uitvoeringspraktijk, vooral bij de meer repressieve interventies binnen het justitiële veld, worden
eveneens vaker risicofactoren gekozen als uitgangspunt bij interventies (Rovers & Kooijmans, 2008;
Boendermaker, 2008). Jongerenwerkers daarentegen zijn vanuit hun professionele opdracht juist
gericht op het versterken van beschermende factoren om overlastgevend, hinderlijk en delinquent
gedrag van jongeren te voorkomen of bestrijden (Van Ginkel, 2006). Zij zijn niet gericht op repressie,
maar proberen deze jongeren vanuit een professionele relatie sociaal maatschappelijk te activeren.
Hun aanpak is in die zin meer preventief en curatief, gericht op het vergroten van handelingsmogelijkheden en het versterken van sociaal kapitaal.
In mijn onderzoeksactiviteiten staan niet de problemen, de deficiënties en het wangedrag van risicojongeren centraal maar juist hun potenties en talenten. Mijn onderzoek wordt niet gestuurd door
de vraag hoe het komt dat deze jongeren dit antisociaal gedrag vertonen, maar door de omgekeerde
vraag, namelijk: Wat maakt dat deze jongeren stoppen met antisociaal en delinquent gedrag?
Talentcoaching en succeservaringen
Ik definieer jeugdinterventies als ‘talentcoaching’ wanneer talentontwikkeling niet het doel is, maar
het middel om maatschappelijke participatie van risicojongeren te bevorderen en daarmee overlastgevend en delinquent gedrag te bestrijden en te voorkomen. De talentcoachingsprojecten die ik
onderzocht zijn gericht op de ontwikkeling van creatief, artistiek of sportief talent van jongeren. In
de vorm van workshops, trainingen, optredens en wedstrijden wordt (vaak latent) talent opgespoord,
aangesproken en worden jongeren uitgedaagd hun talenten te laten zien en te ontwikkelen. Hoewel
36 - Nicis Institute - Risicojongeren
meestal in groepen wordt gewerkt, is de talentcoach via een traject van individueel maatwerk uit op
het tot stand brengen van succeservaringen. Met succeservaringen wordt het intra-psychisch proces
bedoeld dat zich manifesteert als jongeren zichzelf overtreffen in een vaardigheid waar ze graag goed
in willen worden, maar waarvoor een grote inspanning is vereist. De beleving van succes, niet te verwarren met objectief succes zoals rijkdom, roem of status, wordt groter naarmate er meer inspanning
en discipline wordt vereist.
Volgens de flow-theorie van Mihaly Csikszentmihalyi (1999) dragen dergelijke succeservaringen bij
aan persoonlijke groei en autonomie. Flow wordt beschreven als een bewustzijnstoestand waar mensen in verkeren als zij op de toppen van hun kunnen presteren. De geestelijke energie die vrij komt
schept psychische orde en versterkt het gevoel van eigenwaarde (Csikszentmihalyi, 1997). De psychologische effecten van een succeservaring leiden tot intrinsieke motivatie om ergens goed in te worden
en daar helemaal voor te gaan (Van Rosmalen, 1999; Klomp et al., 2004). Ook beschrijft Csikszentmihalyi het tegenovergestelde van flow, de psychische entropie, als de toestand van innerlijke wanorde
tijdens de terugvallen die onvermijdelijk zijn na een periode van succes. Het talentcoachingstraject
verloopt via een zig-zag patroon; drie stappen vooruit, en dan weer twee achteruit.
Mogelijkheden en dilemma’s voor professionals
Het onderzoek naar de praktijk van talentcoaching heeft materiaal opgeleverd dat bruikbaar is voor
visievorming en methodiekontwikkeling in het jongerenwerk. Het werken vanuit een talentgerichte
benadering vraagt een omslag in het denken van zowel de jongere als de professional. Dit lijkt eenvoudig maar is een zeer complex proces. Risicojongeren zijn vaak niet gewend aangesproken te worden op wat ze wél kunnen, en professionals hebben te maken met erg moeilijk te motiveren jongeren. Een belangrijk aspect in dit proces is de hoge mate van discipline die wordt vereist. De lat wordt
bewust hoog gelegd en jongeren zullen er voor moeten knokken zichzelf te overtreffen. Dit is een
voorwaarde om intrinsiek gemotiveerd te raken. Ook dit is niet eenvoudig omdat risicojongeren niet
gewend zijn zich gedurende langere tijd voor één doel in te spannen. De boog is meestal maar kort
gespannen. De professional begeleidt de jongere bij dit activatie- en participatieproces in het zoeken
naar een situatie van optimal arousal, het juiste midden tussen onderspanning en overspanning (van
Rosmalen, 1999).
Een ander belangrijk aspect van talentcoaching is het vieren en bezegelen van de successen van de
jongeren. Het psychologische effect van materiële en immateriële feedback werkt sterk door op het
cognitieve transformatieproces dat jongeren doormaken. Zij maken vaak een periode van rouw door
vanwege het loslaten van ‘foute patronen en foute vrienden’. Het vieren van succes, het applaus, doet
hen vaak geloven in een nieuw ‘ik-verhaal’ (Maruna, 2001).
Vervolgonderzoek
Om de effectiviteit van talentcoaching te toetsen aan wetenschappelijke criteria bereid ik momenteel
een promotieonderzoek voor aan de Universiteit van Amsterdam. De grote uitdaging is een vertaling
te maken van de ‘tacit knowledge’ (impliciete kennis) van jongerenwerkers naar getoetste en wetenschappelijk onderbouwde kennis over deze talentgerichte aanpak van risicojongeren.
Nicis Institute - Risicojongeren - 37
3.7 Over werken vanuit Hamed
Clara Pels – zelfstandig adviseur jeugdzorg, jeugdbeleid, Coach en Advies
Wachtlijsten en risicojeugd zijn dankbare onderwerpen voor media, politiek en publiek. De Jeugdzorg staat in de schijnwerpers. En natuurlijk is er reden genoeg. ‘Savanna’ en haar lotgenoten staan
nog vers in ons geheugen. Jongeren die recht hebben op zorg, komen terecht in jeugdgevangenissen.
Verhalen over bureaucratie en stroperigheid doen de ronde. Terwijl wij ons richten op de oorzaken
van wachtlijsten, op de problemen ‘aan de voorkant’, met name op de kwantiteit, vergeten we de
kwaliteit van het zorg- en hulpverleningsproces zelf. Want hoe gaan we om met de risicojongeren die
we wel helpen? Dat je boven aan de wachtlijst staat en aan de beurt bent, wil niet zeggen dat je ook
“toegang” krijgt, oftewel, dat je daadwerkelijk wordt geholpen.
Hamed, de hoofdpersoon van een boek over maatwerk aan mensen met meerdere problemen, vertelt
hoe dat gaat. “Ik heb het gevoel dat iedereen maar knipt en plakt in mijn leven zonder te weten wie ik
ben”9. Hij illustreert daarmee precies waar het mis gaat als sociale professionals in de eerste plaats
vanuit een systeem werken in plaats vanuit de jongere zelf. Iedereen doet een stukje. Professionals
hebben ict nodig om het overzicht te behouden. Hulp- en zorgverleners praten met elkaar via formulieren, houden de kosten goed in de gaten, vergaderen een slag in de rondte en vergeten ondertussen
dat Hamed ‘in de wachtkamer’ zit. Die jongen die niet weet wie voor wie werkt. Die jongen met een
warboel aan problemen. Die jongen die in contact komt met zoveel verschillende instanties dat er van
een logisch systeem geen sprake is. Die jongen die best een idee heeft als het gaat om een oplossing,
maar die gewoon geen toegang krijgt omdat zijn problemen ingewikkeld en onderling samenhangend zijn.
Toegangsproblemen
Het MKB Netwerkproject in Leiden richt zich op jongeren met toegangsproblemen. Het project is
inhoudelijk innovatief: burgers spelen een actieve rol bij het helpen van jongeren. Het project is bestuurlijk innovatief: het project is onafhankelijk, hoort bij geen enkele instelling, maar wordt toch
gefinancierd door de overheid. Wij definiëren toegangsproblemen als: geen toegang krijgen tot
het systeem vanwege onderling samenhangende problematiek10. Toegangsproblemen ontstaan als
gevolg van versnippering en (ervaren) regeldruk in het hulpverleningsapparaat. Versnippering en
(ervaren) regeldruk betekenen dat professionals niet vanuit het perspectief van de jongere kunnen of
willen kijken naar wat nodig is. Kenmerkend aan risicojongeren is dat ze vrijwel allemaal toegangsproblematiek hebben. Sterker nog, toegangproblematiek draagt veelal bij aan de verergering van
problemen.
9 Kruiter, A.J., J. de Jong, J. van Niel en C. Hijzen (2008), De Rotonde van Hamed. Maatwerk voor mensen met meerdere problemen. Den Haag: G27 en Nicis Institute.
10 Deze definitie is een (inhoudelijke) aanpassing van de definitie van De Jong en Rizvi en slaat op de situatie in Nederland:
‘Access is the match between societal committent and institutional capacity to deliver rights and services and people’s
capactiy to benefit from those rights and services’. Jong, J. de en G. Rizvi (2008), The state of access. Washington: Brookings
Institution Press.
38 - Nicis Institute - Risicojongeren
Toegangsproblemen zijn bijna onzichtbaar. Dat komt omdat toegangsproblemen in het jargon anders
worden gedefinieerd. Iemand is ‘ongemotiveerd’. Of er moet eerst iets gebeuren in de ‘achterliggende problematiek’. Of in de ‘opvoedingsvaardigheden’ van een ouder. Het resultaat van toegangsproblematiek zien we terug in rapportages in de vorm van wat wij noemen de entry-exit paradox; de
reden voor aanmelding is (na verloop van tijd) de reden voor voortijdige afwijzing, doorverwijzing of
uitplaatsing. Zonder dat de problemen zijn verholpen. Het gevolg van toegangsproblematiek is dat
jongeren ‘institutioneel worden verwaarloosd’. Dat komt niet door hen, dat doen wij.
Eigen belangen van instellingen
Bij instellingen prevaleert namelijk een ander belang dan het leveren van kwalitatief goede zorg aan
risicojongeren. Denk daarbij aan het vergroten van het werkingsgebied, het bereiken van een mono­
polypositie, het verstevigen van macht, of in het algemeen, het willen presenteren van een sterk imago.
Het overmatig aanprijzen van eigen waren en successen past daarin. Risicojongeren zijn moeilijk te
helpen en passen niet in dat beeld. Zij leiden immers zelden tot succes. Wel komen juist die jongeren
weer goed van pas als het gaat om het presenteren van gegevens over (geschatte) aantallen mensen
met een bepaalde problemen (wachtlijsten!). Zo toon je het belang van de eigen organisatie nog maar
eens aan. Ook de inkoop en de verkoop van nieuwe methoden past in zo’n strategie. Het etaleren van
eigen kennis, kunde en oplossingen doet het goed bij publiek en politiek. En zo worden jongeren getalsmatig gebruikt en lijkt het net alsof ze wel geholpen kunnen worden, maar dat dit niet kan omdat
zij niet willen. Of omdat er geen plek is. Flauwekul.
Kijken vanuit de jongere
Er is op dit moment geen partij die de toegangsproblematiek van risicojeugd aan de grote klok wil
hangen. Ten eerste is goede hulp moeilijker te realiseren dan het cijfermatig terugdringen van een
wachtlijst en ten tweede zoekt men het nu eenmaal in de laatste plaats bij zichzelf. Maar toegangsproblematiek laat zich oplossen door per keer vanuit de jongere te kijken en daar de organisatie van
de hulp op in te richten.
Dat is ambitieus maar niet onmogelijk. Om jongeren zoals Hamed goed te helpen moet je ze bedienen met een bepaalde ‘mind set’. Die ‘mind set’ gaat uit van het perspectief van de jongere en wordt
met succes gebruikt in het MKB Netwerkproject11.
Wat kunnen we doen?
Iedere bestuurder kan vandaag iets doen om een stap in de goede richting te zetten. Licht je organisatie door op toegangbelemmerende mechanismen, regels en taakopvattingen. Dat is niet moeilijk.
Vraag een paar jongeren of je mee mag lopen in hun gang door de organisatie. Vraag aan de jongere
zelf steeds opnieuw wat zij zien als probleem en als oplossing. Voeg je kennis van het vak, van je organisatie en het werkveld toe. Vraag je bij elke beslissing af waarom die zo is genomen en kijk vanuit de
jongere. Wees kritisch. Echt kritisch. Zo ontstaat een omgekeerde blik op het hulpverleningsapparaat
en wordt vanzelf duidelijk wat er moet veranderen en hoe. Daarna kan het opschonen beginnen. Want
toegangsproblemen maken wij.
11 Bijna 50% van alle jongeren die het MKB Netwerkproject helpt heeft na verloop van tijd een plek op school en/of de arbeidsmarkt. Zie www.okinhetmkb.nl.
Nicis Institute - Risicojongeren - 39
3.8 Het succes en gevecht van Coach Deventer
Hans van Reenen, directeur Stichting Jongerenwerk De KIJ, Deventer
We wisten het al langer, maar eind negentiger jaren werd het voor het eerst hardop uitgesproken.
We hebben in Deventer, net als in andere grote steden, te maken met een doelgroep die kampt met
een dusdanig complexe en zware problematiek, die de expertise en mogelijkheden van individuele
instellingen overstijgt. Teveel pleisters plakken op een deelterrein, te weinig menskracht, expertise
en effect. Het besef groeide dat de problematiek alleen effectief bestreden kan worden met een gezamenlijke, integrale aanpak, dwars door alle werkterreinen heen. Het idee voor Coach Deventer was
geboren.
Coach Deventer is een stedelijk samenwerkingsverband van vijftien verschillende instellingen. Ze
maken zich sterk voor jongeren van 12 t/m 23 jaar, die kampen met meervoudige problemen en/of
achterstanden. Coach bestaat nu tien jaar en het samenwerkingsverband blijkt zeer succesvol. Dat
neemt niet weg dat het voortbestaan lange tijd onder druk heeft gestaan. Een impressie van de hobbels die Coach heeft moeten nemen om haar positie binnen de netwerkorganisaties en de gemeente
Deventer te verwerven.
Gestart als project, accent op uitvoering
Met een subsidie van het Europees Sociaal Fonds kon de inzet van de participerende organisaties
gedurende drie jaar worden vergoed. Negen organisaties, te weten Politie, de Gemeentelijke Sociale
Dienst, het sociaal-cultureel werk, het ROC, voortgezet onderwijs, het randgroepjongerenwerk, Algemeen Maatschappelijk Werk, Jeugdzorg en de Sociale Werkvoorziening, verklaarden zich bereid deel
te nemen. Elke participant stelde een coach beschikbaar ten behoeve van de netwerkorganisatie. En
bij één van de deelnemende partners werden een coördinator en een parttime administratieve kracht
aangesteld.
In de aanpak lag het accent sterk op de uitvoering. Het belangrijkste wapenfeit was de inzet van één
coach per organisatie, die 24 uur per week beschikbaar is om jongeren te begeleiden. Veronderstelling was dat de participerende organisaties door deelname aan Coach, na de projectperiode van drie
jaar, voldoende deskundigheid en netwerkcontacten verworven hadden om de hulp- en dienstverlening aan deze doelgroep zelfstandig te kunnen voortzetten. Dat bleek echter een brug te ver.
Eisen aan professionals
De coaches zijn, uitgezonderd een enkele professional, geen hulpverleners. Het vergt nogal wat om
losgemaakt te worden uit het dagelijkse functioneren als bijvoorbeeld onderwijzer of politieagent, je
te verdiepen in de problematiek van jongeren en hen ook nog eens adequaat te begeleiden. Je moet
thuis raken in de verschillende vraag- en leefgebieden van de jongeren en tegelijkertijd je weg leren
vinden in de diverse (beleids)terreinen waar antwoorden gevonden moeten worden. Bovendien moet
je in staat zijn nieuwe verbindingen te leggen, je te blijven aansluiten bij de jongere die zich soms in
onmogelijke, om niet te zeggen uitzichtloze situaties bevindt, en vooral ook te blijven vasthouden.
40 - Nicis Institute - Risicojongeren
Meekrijgen van organisaties
Een minstens zo groot obstakel voor de coach was om zich binnen de eigen organisatie te profileren,
van collega’s de juiste cliënten en support geleverd te krijgen en de doelgroep plus aanpak bij hen op
het netvlies te zetten. Dit werd onderstreept na de eerste periode van drie jaar, toen duidelijk was dat
de samenwerking succesvol was en een vervolg verdiende. Het idee dat instellingen de aanpak na de
projectfase geadopteerd zouden hebben, of zelfs geïmplementeerd, bleek te optimistisch.
De vraag diende zich aan: wat is nodig om een doorstart te realiseren? Wie neemt de verantwoordelijkheid? Met het beëindigen van de projectperiode was ook de financiering gestopt. De gemeente trok
vooralsnog niet de portemonnee en nam evenmin de regierol op zich, maar wachtte totdat instellingen
zelf het voortouw zouden nemen. Dat was immers de oorspronkelijke gedachte waaraan iedereen zich
gecommitteerd had.
Coach zat in een impasse. Terwijl het werk met de jongeren werd voortgezet, heeft het een behoorlijke
tijd geduurd voordat het besef doordrong dat, om Coach te doen slagen en de doelgroep ook in de
toekomst een vangnet van betekenis te kunnen bieden, ieder bereid moet zijn zich daadwerkelijk te
verbinden aan het samenwerkingsverband.
De breekjzers
Waardoor is het uiteindelijk toch gelukt?
• Allereerst betrokkenheid bij de doelgroep. Voortkomend uit het directe contact met de jongeren, door
hun situatie te zien, maar ook hun wilskracht en potentie, ondanks alle ellende.
• Vertrouwen in de partners. Dit is werkenderwijs gegroeid. Je moet elkaar leren kennen, van elkaar zien
dat je er echt ‘voor gaat’. Maar ook de meerwaarde van samenwerking ervaren: deskundigheid zien
groeien, kansen zien ontstaan en echt effect zien.
• Leiderschap tonen en accepteren. Lange tijd was er de strijd om de regie (lees: de angst bij participanten
om de autonomie te verliezen) waarop verschillende coördinatoren zich hebben stukgebeten. Inmiddels zijn organisaties bereid om een stuk bevoegdheid af te staan. Wellicht omdat het niet meer
voelt als afstaan; door hun partnerschap binnen Coach zijn alle partijen zich mede-eigenaar gaan
voelen.
• De erkenning van expertise en diversiteit. Naast het algemene Coachconvenant worden er sinds kort
maatwerkconvenanten met iedere partner afgesloten. Ieder wordt gerespecteerd in zijn kernkwaliteit, tegelijkertijd blijft er de uitdaging en verplichting om zich buiten de eigen schutting te bewegen.
• En, niet in de laatste plaats, prioritering in beleid, met structurele financiering. Pas sinds enkele jaren heeft
de gemeente de regierol meer naar zich toegetrokken en een structurele subsidie beschikbaar
gesteld voor de basisvoorziening van Coach Deventer.
Na tien jaar heeft Coach Deventer wortel geschoten. Voor minder dan een ton op jaarbasis bezit de
stad een omvangrijke organisatie die zich deskundig, snel en daadkrachtig inzet voor een kwetsbare
doelgroep. Partnerorganisaties dragen met elkaar 143 uur per week bij aan de uitvoering van individuele hulpverleningstrajecten waar jaarlijks zo’n 120 jongeren baat bij hebben. De vrijblijvendheid is er
af. En dat moet ook, want de enige manier om jongeren uit de vrijblijvendheid en uitzichtloosheid te
trekken, is als instellingen en overheid ook zelf daaruit te treden en de verantwoordelijkheid te nemen.
Nicis Institute - Risicojongeren - 41
3.9 Jongeren zijn meer dan de som van hun problemen
Elly Aben, teamleider Jeugd Interventie Team (JIT), Den Haag
Iedere organisatie streeft naar het zo goed mogelijk uitvoeren van haar opdracht. Iedere medewerker
probeert maximaal resultaat te bereiken met risicojongeren. Maar zonder andere partijen bereik je
weinig. Het is belangrijk om ervoor te kiezen elkaar voortdurend op te zoeken en te communiceren
over wat er wel en niet goed loopt.
Op cruciale momenten zien we jongeren vaak terugvallen in hun oude patroon, bijvoorbeeld in
vluchten of passiviteit. Organisaties zie je exact hetzelfde doen. Terwijl het juist dan belangrijk is om
als bedrijf, medewerker of manager risico’s te nemen. Dat betekent dat je de missende schakel (of
voorziening) gaat organiseren en als die structureel nog niet voorhanden is, dat je buiten je eigen
opdracht wilt handelen, in plaats van je daarachter te verschuilen. In de publicatie ’De Rotonde van
Hamed’ (2008) wordt haarfijn beschreven hoe oude patronen in organisaties het resultaat voor de
cliënt belemmeren. Het is voor iedere medewerker bij het JIT herkenbaar hoe het voor menig jongere
ondoenlijk is de tegenstrijdige opdrachten van de vele verschillende instanties uit te voeren en te managen. Ik pleit dan ook voor het gelijktijdig optrekken van organisaties in plaats van na elkaar. Waar
nodig handel je buiten je eigen opdracht, als dat uiteindelijk resultaat oplevert voor de cliënt.
Jeugd Interventie Team (JIT)
Het JIT is een zelfstandige werkorganisatie van Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De organisatie werkt met circa vijftig begeleiders in opdracht van de gemeente Den Haag. Ze biedt hulp aan
ongeveer duizend risicojongeren en criminele jongeren in de leeftijd van 12 tot 24 jaar. De ambulante
intensieve begeleiding is vrijwillig en beschikbaar zonder indicatie. De kracht van het JIT is dat zij
direct en rechtstreeks toegankelijk is voor jongeren en verwijzers en een outreachend karakter heeft.
Door de laagdrempelige werkwijze komt het JIT gemakkelijk in contact met jongeren en kan men hen
goed begeleiden.
De medewerkers van het JIT zoeken samen met de jongere in zijn of haar eigen leefomgeving naar
de mogelijkheden en/of contacten, die de kansen van de betreffende jongere kunnen vergroten.
De begeleider van het JIT is hierbij gids, raadsman en coach. De jongere zal zelf moeten leren de
gecreëerde kansen te zien en te verzilveren. Er wordt geen scheiding gemaakt tussen praktische en
‘therapeutische’ hulpverlening. Jongeren moeten leren zich staande te houden met behulp van concrete vaardigheden voor alledaagse levensverrichtingen en sociale vaardigheden voor de omgang
met anderen. Een woonpas aanvragen, studiefinanciering regelen, een schuldeiser benaderen of iets
moeilijks op een rustige manier bespreken. De hulpverlener helpt daarbij.
Een professionele aanpak staat voorop en het doel is nadrukkelijk gericht op het verbeteren van de
maatschappelijke positie en de kansen van de jongere. Dat is niet vrijblijvend: met de jongere wordt
een contract gesloten over wat in de begeleidingsperiode de werkdoelen zijn. De eigen verantwoordelijkheid en actieve rol van de jongere staan centraal. De werker van het JIT stelt zich actief op, maar
42 - Nicis Institute - Risicojongeren
zal constant bezig blijven de jongere te stimuleren zelf de regie over zijn leven terug te nemen. Door
het nemen van ogenschijnlijk onneembare hobbels groeit het zelfvertrouwen en daarmee de grip op
het eigen leven.
Het belang van gelijkwaardig contact
Bij risicojongeren is vaak sprake van problemen op verschillende leefgebieden. Deze jongeren komen
uit een (thuis-)situatie waarbij sprake is van achterstanden en/of complexe situaties. Mijn ervaring
is dat het belangrijk is dat een hulpverleningsorganisatie laat blijken dat de jongere welkom is, dat
hij geaccepteerd wordt zoals hij binnenkomt, met een rugzak halfvol of propvol met problemen.
Jongeren zijn meer dan alleen de som van hun problemen; jongeren zijn ook gewoon leuk en leven
in een spannende omgeving met veel prikkels. Het is niet iedere jongere gegeven om koersvast en
ongeschonden door de puberteit heen te rollen. Het zijn dan doorgaans ook zeker geen lieverdjes, ze
hebben al wat builen en schrammen opgelopen. Dat maakt hen echter nog geen hopeloze gevallen
die niet in staat zijn een volwaardige plaats in de samenleving in te nemen.
Als jongeren bij het JIT komen zie je vaak verwondering, wanneer blijkt dat er mét hen, in plaats
van óver hen wordt gepraat. Opeens is er sprake van een gelijkwaardig contact. Dit is voor hen een
nieuwe ervaring. Doorgaans wordt er óver hen beslist in plaats van dat ze als serieuze ‘deskundige
over zichzelf ’ worden benaderd. Er ontstaat een goed contact met hulpverleners wanneer zij oprechte
belangstelling, respect en tolerantie tonen naar de jongere. Ook als deze een wat afwijkende opstelling heeft ten opzichte van werk, school of de gezinssituatie. Het is belangrijk om niet af te haken als
de jongere om welke reden dan ook zich een keer niet aan een afspraak houdt. Geef de jongere een
nieuwe kans. Daarnaast is het goed wanneer een organisatie duidelijk maakt dat aandacht en zorg
niet verdiend hoeven te worden en ook niet gemakkelijk verspeeld kunnen worden. Betrouwbaar zijn,
vertrouwen wekken, een brede schouder bij tegenvallers, meevieren bij succes. Dit betekent: “er zijn
voor de jongeren”.
Het netwerk en samenwerking: voorwaarde voor succes
Een van de belangrijkste elementen bij een effectieve aanpak voor risicojongeren is een uitgebreid
netwerk. Zo werkt het JIT samen met scholen, hulpverlenende instanties, de (wijk-) politie, de sociale
dienst, het CWI, multiculturele instellingen en fondsen. Hier zitten de ‘hefbomen’ die vastgelopen
trajecten weer los kunnen wrikken en weer nieuw leven kunnen inblazen. De samenwerkingsafspraken verlopen soepel, omdat daar actief in wordt geïnvesteerd. Het is belangrijk dat alle partners in
het netwerk bereid zijn een stapje extra te zetten in het belang van de jongere. Dat is de kracht van
een goed netwerk.
Nicis Institute - Risicojongeren - 43
3.10 Over het belang van kennisuitwisseling over de jongerenaanpak
Ad Baan, adviseur, Berenschot
Aanpak van licht verstandelijk gehandicapte (LVG) risicojongeren, nazorg aan ex-delinquenten en
het ‘pellen’12 van groepen overlastgevende jongeren. Drie voorbeelden van thema’s bij de gemeentelijke aanpak van risicojongeren. Vrijwel alle gemeenten zijn bezig met die onderwerpen en bekijken
vanuit verschillende hoeken hun methodes en doelen. Veel gemeenten vinden slimme dingen uit en
pionieren bij de aanpak van ‘hun’ risicojongeren.
Pilottraject kennisuitwisseling
Het gevaar ontstaat dat elke gemeente steeds zelf het wiel uit moet vinden. Veel gemeenten zijn druk
bezig te pionieren bij het ontwikkelen van een praktische jongerenaanpak en profiteren daarbij te
weinig van reeds bestaande praktijk- en onderzoekskennis. Kennisuitwisseling kan dit voorkomen.
Drie gemeenten, te weten Zeist, Helmond en Venlo, startten eind 2008 met een pilottraject, waarin
zij, gedurende een jaar kennis uitwisselen. Dit doen zij onder begeleiding van Berenschot. De gemeenten nemen eerst, samen met de ketenpartners, door middel van een ‘quick scan bijeenkomst’
hun eigen aanpak onder de loep. De hieruit voortgekomen thema’s worden vervolgens ingebracht in
een bijeenkomst met meerdere gemeenten, waarin kennisuitwisseling en best practices centraal staan
en samen naar oplossingen gezocht wordt.13
Op basis van de ervaringen uit de eerste helft van deze pilot ga ik in op de vraag wat het belang is van
kennisuitwisseling over de jongerenaanpak binnen en tussen gemeenten. Het beeld dat ontstaat uit
gesprekken met geïnteresseerde gemeenten in de aanloop naar de pilot, is dat de jongerenaanpak
hoog op de lokale agenda staat. Veel middelgrote gemeenten zijn aan de slag met het opzetten en
uitvoeren van projecten voor (risico)jongeren. Over het belang van kennisuitwisseling is iedereen
het, althans in theorie, snel eens. Het kan tijd, geld en energie besparen als er gebruik gemaakt kan
worden van kennis of ervaring van anderen. Of een gemeente daadwerkelijk tijd en energie wil steken
in kennisdeling hangt sterk af van de gesprekspartners, hoe ver die zijn (wat kan ik brengen en wat
kan ik halen?) en of het programma goed aansluit op de fase waarin de gemeente zich bevindt in het
ontwikkelingsproces.
Wat verder blijkt uit de gesprekken met de gemeenten is dat het meestal niet ontbreekt aan plannen
of beleid. Ook weet men vaak wel waar de benodigde aanvullende kennis of ervaring met methodiek
te halen is. Waar gemeenten mee zeggen te worstelen is de weerbarstigheid van de uitvoering van die
plannen. Hoe zorg je dat je de gestelde doelen daadwerkelijk haalt en hoe meet je dat? Hoe krijg je
de partijen die je er bij nodig hebt ‘in de goede stand’? Hoe stuur je het proces aan?
12 Bij het groepen pellen worden jongeren uit overlastgevende groepen ingedeeld in categorieën: ‘overlast’, ‘hinderlijk’ en
‘crimineel’. Na het ‘pellen’ van de groep zijn een aantal jongeren gefilterd waar actie op ondernomen moet worden. De door
de politie veel gebruikte Beke Ferwerda methodiek borduurt hier op voort.
13 Dit traject draagt de naam Pilot Aanpak Risicojongeren. De quick scan bijeenkomsten vonden plaats in de eerste helft van
2009. De kennisateliers vinden plaats in oktober en november en in januari 2010.
44 - Nicis Institute - Risicojongeren
Op welke manier vindt kennisuitwisseling over
de jongerenaanpak al plaats?
De gemeenten werken vaak al samen met regionale partners, bijvoorbeeld rondom het thema veiligheid. Soms wordt ook op provinciale schaal samengewerkt. Veel van de gemeenten die we hebben
gesproken, hebben bij het ontwikkelen van hun aanpak hun licht opgestoken bij andere gemeenten,
soms ook bij één van de vier grote steden. Er wordt binnen de gemeenten vaak gebruik gemaakt van
landelijk ontwikkelde instrumenten en concepten zoals de Verwijsindex Risicojongeren of de methodiek van het groepen pellen. Daarnaast zijn gemeenten aangesloten op landelijke ontwikkelingen
zoals de Veiligheidshuizen en de Centra voor Jeugd en Gezin. Kennis over informatiemanagement,
samenwerking en aanpak van overlast en criminaliteit wordt op die manier dus al benut.
Wat kunnen gemeenten nog meer uit kennisuitwisseling halen?
We zien, ondanks alle verschillen die er ook zijn, belangrijke parallellen in de thema’s en vraagstukken waar gemeenten mee worstelen. Deze vragen komen ook naar voren in de quick scan bijeenkomsten met de ketenpartners. Enkele voorbeelden van gemeenschappelijke vragen:
• Een succesvolle jongerenaanpak vergt afstemming tussen de gemeentelijke pijlers ‘sociaal’ en
‘handhaving’. Hoe krijg je die afstemming?
• Een succesvolle jongerenaanpak vergt niet alleen afstemming tussen de betrokken organisaties,
maar ook afstemming (en aanpassing) van de eigen werkprocessen van de betrokken organisaties.
En dat vergt weer overeenstemming over de reikwijdte van de samenwerking. Hoe en op welk
moment voer je dit gesprek? Hoe ver ga je in het vastleggen van de afspraken?
• Het organiseren van de samenwerking vergt een netwerkstructuur of infrastructuur waarin die
samenwerking op een effectieve en efficiënte manier vorm krijgt. Hoe zorg je dat netwerken voldoende eigen speelruimte hebben en voldoende ruimte krijgen om zelf uitvoeringsproblemen op
te lossen?
• Hoe krijg je de samenwerkingspartners ‘in de goede stand’, zodat ze een volwaardige professionele
gesprekspartner zijn voor het bepalen van het beleid?
Inzichten die naar voren komen uit een quick scan zijn bijvoorbeeld: dat er belangrijke partijen
ontbreken in de samenwerking, dat de formele basis voor de samenwerking opnieuw bekeken moet
worden, dat de netwerken beter toegerust moeten worden en onderhoud vergen, dat er gescheiden
circuits bestaan voor LVG jongeren en risicojongeren die verbonden kunnen worden.
Kennisuitwisseling over deze onderwerpen is met name zinvol als de gemeente voor zichzelf heeft
vastgesteld waar ze zit in het proces en hoe ze die regierol invult en sturing wil geven aan het samenwerkingsproces. Hoe scherper een gemeente op het netvlies heeft waar het aan ontbreekt, hoe beter
een gemeente van andere inzichten kan profiteren. Daarom werkt het goed om eerst binnen een
gemeente met de samenwerkende partijen om tafel te gaan en gezamenlijk de eigen aanpak onder
de loep te nemen. Van daaruit kunnen de vragen geformuleerd en lacunes vastgesteld worden. Kennisuitwisseling kan daarna verder worden georganiseerd door gericht naar oplossingen bij andere
gemeenten te zoeken en die gemeenten bij elkaar te brengen. Zo’n oplossing is nooit een blauwdruk
voor elke situatie, maar gerichte en goed voorbereide kennisuitwisseling helpt iedereen een stap
verder.
Nicis Institute - Risicojongeren - 45
46 - Nicis Institute - Risicojongeren
4. Conclusies en aanbevelingen
Het doel van deze kenniskring was om inzicht te krijgen in de belangrijkste uitdagingen met betrekking tot de problematiek rond risicojongeren. Daarnaast zochten we naar een antwoord op de vraag
waaruit een effectieve aanpak voor risicojongeren bestaat. Daarbij was het belangrijk om vast te
stellen wie verantwoordelijk is voor welke onderdelen in de aanpak. In verband met de breedte van
het thema richtten we ons daarbij voornamelijk op preventie van uitval en op één specifieke casus
(Marokkaans-Nederlandse risicojongeren). Uit de discussies die gevoerd zijn in de kenniskring en
de inzichten die de experts ons gegeven hebben vanuit hun respectievelijke onderzoeks-, beleids- en
praktijkervaringen, kunnen we een aantal conclusies trekken.
De belangrijkste uitdagingen die de experts vaststellen liggen op de volgende terreinen: 1) zorgen
voor een gedegen probleemanalyse, 2) vroegtijdig ingrijpen, 3) werken vanuit de jongere, 4) zorgen
voor samenwerking in de aanpak, en 5) zorgen voor een passend aanbod voor specifieke groepen.
Binnen deze uitdagingen is een aantal aandachtspunten, voorwaarden en succesfactoren genoemd,
die kunnen bijdragen aan een effectieve aanpak. Deze aandachtspunten, voorwaarden en succes­
factoren zijn het beste uit te drukken in concrete aanbevelingen. Hieronder vindt u een overzicht van
de belangrijkste aanbevelingen voor hulpverleners, bestuurders van hulpverlenende instanties, het
onderwijs en de overheid. Hieruit blijkt ook meteen wie welke rol of verantwoordelijkheid zou moeten
nemen in de aanpak.
Hulpverlener
• Zorg voor een gedegen probleemanalyse van de situatie van de jongere.
• Breng verschillende leefgebieden van de jongere in kaart.
• Gebruik een methode waarbij de jongere actief betrokken is bij de eigen probleemanalyse.
• Neem voldoende tijd om een goede competentie- en probleemanalyse van een risicojongere te
maken. Snelle ingrepen leveren niet per definitie succes op.
• Ga met de jongere mee op pad. Pas dan zul je als hulpverlener in staat zijn om een reëel beeld te
krijgen van de competenties en de zelfredzaamheid van de jongere.
• Blijf niet binnen de muren van het kantoor. Ga op school, in de buurt, bij de jongeren thuis en op
behandelplekken van ouders outreachend op zoek naar risicojongeren.
• Werk, kijk en organiseer vanuit de jongere. Zoek een balans tussen datgene dat jij denkt dat goed
is voor de jongere (het aanbod) en datgene wat de jongere zelf graag wil (de vraag). Zorg dat de
vraag voorop staat.
• Ga er vanuit dat zich allerlei onvoorspelbare zaken kunnen voordoen. Houd altijd rekening met
onvolledigheid van informatie. Echt begrijpen wat er met een jongere aan de hand is kost tijd.
• Realiseer je dat niet iedereen in staat is zijn hulpvraag meteen goed te formuleren.
• Realiseer je dat de hulpverlening een gunmarkt is. Mensen moeten jou als hulpverlener zien zitten.
Vertrouwen creëren kost tijd.
• Richt je op wat de jongere wel goed kan en wat hij of zij wil. Stimuleer talentontwikkeling. Gebruik
motiverende technieken.
Nicis Institute - Risicojongeren - 47
• Risicojongeren leven niet in een vacuüm. Betrek ouders en andere gezinsleden bij de probleemanalyse en het hulpverleningstraject. Stel je daarbij op náást de ouder en niet erboven. Zet opvoedingsondersteuning in waar nodig.
• Wijk waar nodig af van de regels, dit in het belang van de jongere en het uiteindelijke doel. Er is
hiervoor ruimte binnen de geïnstitutionaliseerde en bureaucratische structuren.
• Zorg dat je kennis hebt van specifieke culturele achtergronden van je cliënten en mogelijke risicofactoren die daaruit voort kunnen komen. Zorg tegelijkertijd voor maatwerk, benader elke jongere als
individu.
Bestuurders van hulpverlenende instanties
• Besteed aandacht aan deskundigheidsbevordering van professionals. Zorg regelmatig voor opfrissing van kennis en nieuwe ontwikkelingen. Gebruik daarnaast stages en on-the-job training om
professionals goed te leren werken met risicojongeren.
• Maak bij de formulering van beleid en aanpak gebruik van de kennis uit wetenschappelijk onderzoek. Voer regelmatig evaluaties en effectiviteitmetingen uit.
• Realiseer je dat een hulpaanbod zonder hulpvraag weinig kans van slagen heeft.
• Gebruik geen selectiecriteria voor wie wel en wie niet geholpen kan worden. Dit zorgt er voor dat
niemand bij voorbaat van hulp wordt uitgesloten, waardoor uiteindelijk meer jongeren bereikt
kunnen worden.
• Maximaliseer de vindbaarheid en de bereikbaarheid van hulpverlenende instanties voor zowel
jongeren als ouders.
• Zorg voor samenwerkingsverbanden en netwerken van organisaties rond individuele risicojongeren, waarbij het belang van de jongere centraal staat. Teken met elkaar in een vroeg stadium van
samenwerking een convenant of intentieverklaring.
• Het casusoverleg is een goede manier van werken. Zorg ervoor dat alle partners standaard uren
hebben om hier met een bepaalde regelmaat tijd in te steken.
• Wijs binnen een samenwerkingsnetwerk een coördinerende partij aan die de regie heeft. Per jongere kan dat een andere organisatie zijn.
• Heb vertrouwen in je partners, erken elkaars expertise en wees bereid om een stuk bevoegdheid af
te staan. Besef dat het tijd nodig heeft om de meerwaarde van samenwerking te ervaren.
• Erken dat cultuur een factor kan zijn, die specifieke risicofactoren met zich mee kan brengen. Zorg
dat de hulpverlening hier voldoende rekening mee houdt. Zorg voor diversiteit in je teams.
• Betrek mensen uit de doelgroep bij het formuleren van een specifieke aanpak of beleid.
• Licht je organisatie door op toegangbelemmerende mechanismen, regels en taakopvattingen.
Vraag bijvoorbeeld enkele jongeren of je mee mag lopen in hun gang door de organisatie en observeer waar zij tegenaan lopen. Wees daarbij kritisch.
Onderwijs
• De school is de plek waar men vroegtijdig kan en moet ingrijpen. Docenten hebben een signalerende taak, net als de contactfunctionaris en de schoolmaatschappelijk werker.
• Wacht niet tot het fout gaat, maar ga het gesprek aan zodra een jongere opvalt. Wees dus alert op
opvallend gedrag en zoek uit wat er aan de hand is.
• De school zou een contactfunctionaris of (interculturele) bruggenbouwer moeten aanstellen.
Gemeenten zouden dit eventueel kunnen faciliteren. Zo kunnen docenten zich vooral op hun
48 - Nicis Institute - Risicojongeren
hoofdtaak (lesgeven) richten en hebben leerlingen en ouders een laagdrempelige contactpersoon
bij problemen.
• Als er een probleem of hulpvraag gesignaleerd is, zorg dan dat de risicojongere op tijd wordt
besproken in een multidisciplinair overleg (zoals het Zorg en Advies Team) en dat hij of zij indien
nodig, snel wordt doorverwezen naar de juiste hulpverleningsinstantie.
Overheid
• Zorg voor een gedegen probleemanalyse van de problematiek op landelijk, gemeentelijk of wijkniveau.
• Breng in kaart wat het bestaande aanbod voor risicojongeren is en welke instellingen waar mee
bezig zijn. Zo kan overlap of juist gaten in het aanbod voorkomen worden.
• Combineer korte en lange termijn maatregelen in de aanpak.
• Maak bij de probleemanalyse gebruik van de kennis uit wetenschappelijk onderzoek.
• Investeer in goed wetenschappelijk onderzoek naar risicojongeren, ondanks de (vaak politieke)
vraag om snelle resultaten. Ook al zorgt dit niet voor korte termijn oplossingen, uiteindelijk zal het
onderzoek bijdragen aan verbeterde inzichten en daarmee een beter beleid en aanpak.
• Doe onderzoek naar de effectiviteit van beleid en interventies. Dit om te voorkomen dat voorbeelden die succesvol lijken klakkeloos worden overgenomen zonder na te gaan of het project echt
werkt en waarom.
• Zorg voor kennisuitwisseling binnen en tussen steden over de aanpak van risicojongeren. Zorg dat
het wiel niet steeds opnieuw uitgevonden hoeft te worden.
• Heb als gemeente vertrouwen in de organisaties die met jongeren werken door hen zelf te laten
bepalen hoe het geld besteed wordt. Het komt de hulpverlening ten goede. Dit betekent niet dat
organisaties zich niet hoeven te verantwoorden.
• Neem als gemeente de regie in het tot stand brengen van stedelijke samenwerkingsverbanden.
• De snelkookpanmethode is een goede manier om in één intensieve sessie de knelpunten in de samenwerking tussen verschillende partijen op tafel te krijgen.
• Zorg voor structurele financiering voor samenwerkingsverbanden die werken.
• Voorkom als gemeente dat er teveel netwerken of zorgstructuren naast elkaar ontstaan die in principe hetzelfde werk doen.
• Subsidieverleners kunnen ervoor kiezen om alleen nog subsidies te vertrekken onder de strikte
voorwaarden dat er samengewerkt wordt (bijvoorbeeld door partijen een intentieverklaring te laten
tekenen). Het is van belang om vervolgens ook te monitoren en evalueren of samenwerking daadwerkelijk plaatsvindt. Eventueel kunnen sancties opgelegd worden door de subsidieverstrekker bij
het niet nakomen van de samenwerkingsafspraken.
• Zorg voor betere handhaving en sturing op middelen en geldstromen. Dit om te voorkomen dat
tien keer hetzelfde project opgestart wordt, omdat een bepaald thema op het moment politiek
interessant is en daarmee zorgt voor specifieke subsidiepotjes. Beter evalueren en goede communicatie in de samenwerking is hiervoor noodzakelijk.
• Zorg dat verkokering niet leidt tot conflicterende doelen en tegenstrijdige signalen vanuit verschillende beleidsterreinen. Op Rijksniveau betekent dit meer afstemming tussen verschillende ministeries en het formuleren van een gezamenlijke visie. Op gemeentelijk niveau betekent dit meer
afstemming tussen verschillende wethouders en afdelingen.
Nicis Institute - Risicojongeren - 49
• Voer algemeen beleid waar mogelijk en specifiek beleid waar noodzakelijk. Er bestaat veel regulier
beleid dat ook effectief ingezet kan worden voor specifieke groepen jongeren.
• Baseer nieuw specifiek beleid altijd op een goede probleemanalyse van de situatie.
• Betrek de doelgroep bij analyses van een specifieke problematiek en bij het formuleren van specifiek beleid en specifieke aanpakken.
• Betrek een specifieke doelgroep ook bij het formuleren van algemeen beleid. Dit bevordert de effectiviteit.
• Zorg voor een genuanceerd beeld over culturele groepen. ‘Dé Marokkaanse groep’ bestaat niet.
Generaliseer niet en besteed ook aandacht aan de grote groep migranten die het wel goed doet.
Tot slot
Maatschappelijke uitval blijft een lastig vraagstuk, dat niet eenvoudig op te lossen is. Er zullen in
onze samenleving altijd jongeren zijn, die door een opeenstapeling van verschillende problemen
(tijdelijk) niet in staat zijn om op het gewenste pad, of zelfs ‘op het juiste pad’, te blijven. Deze zogenoemde ‘risicojongeren’ zullen dus altijd onze aandacht nodig hebben. Het gaat er om hoe we
daar vervolgens mee omgaan. Het aantal risicojongeren dat langdurig uitvalt of zich ontwikkeld tot
probleemjongeren is wellicht wel te verminderen. Zoals we gezien hebben is vroegtijdig ingrijpen
hiervoor essentieel. Ook de effectiviteit van de aanpak kan wellicht verbeterd worden als organisaties
wat meer hun eigen belangen opzij zetten, beter gaan samenwerken en de jongere centraal stellen in
de aanpak. Meer investeren in probleemanalyses zal daar ook aan bijdragen. Wat je als beleidsmaker,
bestuurder, hulpverlener of docent kunt doen om deze adviezen ook daadwerkelijk in de praktijk te
brengen is duidelijk geworden uit de verschillende bijdragen van de experts en de aanbevelingen die
voortgekomen zijn uit de discussies.
Het is in ieder geval duidelijk dat het aan gedreven en gemotiveerde professionals op dit terrein niet
ontbreekt. Het grote enthousiasme waarmee de experts in deze kenniskring hun bijdragen hebben
geleverd aan de discussies en/of aan de publicatie, is hiervoor tekenend. Stuk voor stuk vanuit een
enorme betrokkenheid bij de problematiek en de sterke wil om ‘iets’ te betekenen voor de jongeren
waar het om gaat. Het uitwisselen van kennis en ervaring met mensen uit andere disciplines werd
door de experts als zeer leerzaam en nuttig ervaren. De behoefte van de experts om de resultaten van
de kennisuitwisseling vervolgens ook te delen met andere professionals was groot. We hopen dan
ook dat deze publicatie de lezer interessante inzichten en handvatten biedt, om er in de eigen werkomgeving concreet mee aan de slag te kunnen.
Reageren op, of doorpraten over (delen van) deze publicatie? Dat kan via [email protected] of zie de contactgegevens
van de betrokken experts bij de kenniskring (bijlage II).
50 - Nicis Institute - Risicojongeren
Bijlage I
Deelnemers expertateliers april – juni 2009
Experts
Elly Aben
Teamleider, Jeugd Interventie Team (JIT), Den Haag
Ad Baan
Adviseur, Berenschot
Hafida Belhaddad Coördinator IMAR (Impuls Marokkaanse Jongeren 2006-2009), Gemeente
Den Haag
Abdeljalil Mouchtari Projectleider Programma Jeugd, Gemeente Utrecht / Coördinator landelijke
aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren
Clara Pels
Zelfstandig adviseur Jeugdzorg, Jeugdbeleid en Jongerenwerk, Coach en
Advies
Hans van Reenen
Directeur, Stichting De KIJ (Kerninstelling Integraal Jongerenwerk), Deventer
Peter Rieswijk
Teamleider, afdeling onderwijs, Jongerenloket Rotterdam
Gonneke Stevens Universitair docent, Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht
Dolf van Veen
Bijzonder hoogleraar en lector Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid,
Hogeschool INHolland / Ambassadeur ‘Samenwerken voor de Jeugd’ voor het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het programmaministerie
Jeugd en Gezin en de VNG
Isolde Verburgt
Projectleider ‘Ouders van Tegendraadse Jeugd’, JSO Expertisecentrum voor
jeugd, samenleving en opvoeding
Esther Vink
Beleidsmedewerker, Gemeente Gouda
Organisatie
Eva Berkeley Programmamedewerker Welzijn & Integratie (KIEM), Nicis Institute
Anne van Uden
Programmamedewerker Welzijn & Integratie (KIEM), Nicis Institute
Nicis Institute - Risicojongeren - 51
52 - Nicis Institute - Risicojongeren
Bijlage II
Contactgegevens betrokken organisaties
Organisatie
Contactpersoon
Email
Telefoonnummer
Avans Hogeschool
Maike Kooijmans
[email protected]
073-6295437
Berenschot
Ad Baan
[email protected]
030-2918614
Coach Deventer/De KIJ
Hans van Reenen
[email protected]
0570-615116
Coach en Advies
Clara Pels
[email protected]
06-14374893
Jongerenloket Rotterdam
Peter Rieswijk
[email protected]
010-2671415
Gemeente Den Haag (IMAR) Hafida Belhaddad [email protected] 06-52486132
Gemeente Gouda
Esther Vink
[email protected]
0182-140182
Gemeente Utrecht
Abdeljalil
Mouchtari
[email protected]
030-2862888
Hogeschool INHolland
Dolf van Veen
[email protected]
070-3765852
Jeugd Interventie Team
Elly Aben
[email protected]
070-3028005
JSO Expertisecentrum
Isolde Verburgt
[email protected]
0182-547888
Nicis Institute
Eva Berkeley
[email protected]
070-3440966
Stichting Mytikas
Imro Blom
[email protected]
070-3888977
Universiteit Utrecht
Gonneke Stevens
[email protected]
030-2531408
Nicis Institute - Risicojongeren - 53
54 - Nicis Institute - Risicojongeren
Bijlage III
Geraadpleegde bronnen
Berenschot/ Baan, A. e.a. (2007), Risicojongeren in Rotterdam, Den Haag en Utrecht: Onderzoek naar volume
en handvatten voor een sluitende aanpak. Den Haag: Nicis Institute.
Berger, M.A. (2006). OUDERS van tegendraadse jeugd; De Pedagogische Visie. Theoretische en wetenschappelijke onderbouwing voor de interventies van OUDERS van tegendraadse jeugd. Ministerie van
Justitie, Ministerie van VWS. Gouda: JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding.
Boendermaker, l. (2008), De professional als uitvoerder van effectieve interventies. In: B. Rovers &
M. Kooijmans (red.), Werken met risicojongeren, handboek voor sociale professionals. ’s-Hertogenbosch:
Avans Hogeschool.
Brons, D., Hilhorst, N. & Willemsen, F. (red.) (2008), Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele
Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
Crul, M., Pasztor A. & Lelie, F. (2008), De tweede generatie: uitdagingen en kansen voor de stad. Den Haag:
Nicis Institute.
Csikszentmihalyi M. (1997), Finding flow. The Psychology of Engagement with Everyday Life. New York:
Basic Books.
Csikszentmihalyi, M. (1999), Flow. The Psychology of Optimal Experience. HarpeerCollins Publishers.
Ginkel, F. van, Veenbaas, R. & Noorda, J. (2006). Jongerenwerk, stand van zaken en perspectief. Utrecht:
NIZW Jeugd.
Integraal Toezicht Jeugdzaken (2009), Werkende ketens? Metarapportage Integraal Toezicht Jeugdzaken 2009
over zes onderzoeken naar ketensamenwerking. Utrecht: ITJ.
Keijsers, L., Frijns, T., Branje, S.J.T. & Meeus, W (2009) ‘Developmental links among parenting practices, adolescent disclosure, and delinquency: Moderation by parental support.’ In: Developmental
Psychology, 45, 1314-1327.
Klomp, M., Kloosterman, P. & Kuyvenhoven, T. (2002). Aan de gang: motiveren van vastgelopen jongeren
voor werk en scholing. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Kooijmans, M. (2009), Battle zonder knokken: talentcoaching van risicojongeren. Amsterdam:
Uitgeverij SWP.
Nicis Institute - Risicojongeren - 55
Kruiter, A.J. en Jong, J. de (2007) Aanval op de Uitval: blik op de frontlijn. Den Haag: Nicis Institute.
Kruiter, A.J., Jong, J. de, Niel, J. van & Hijzen, C. (2008) De Rotonde van Hamed: maatwerk voor mensen met
meerdere problemen. Den Haag: Nicis Institute.
Maruna, S. (2001), Making Good: how ex-convicts reform and rebuild their lives. Washington: American
Psychological Association.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2009), Actieplan Jeugdwerkloosheid. Den Haag: SZW.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2008), Tussen flaneren en schofferen, over de aanpak van overlastgevende hangjongeren. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Rosmalen van, J. (1999), Het woord aan de verbeelding. Spel en kunstzinnige middelen in het sociaal agogisch
werk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Rovers, B. & M. Kooijmans (red.) (2008), Werken met risicojongeren. Handboek voor sociale professionals.
’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Veiligheid Avans Hogeschool.
Stevens, G., Veen, V. & Vollebergh, W. (2009), Marokkaanse jeugddelinquenten: een klasse apart? Onderzoek
naar criminele en niet-criminele jongens met een Nederlandse en Marokkaanse achtergrond. Den Haag: Nicis
Institute.
Taskforce Jeugdwerkloosheid / Boer, H. de (2009) Tegen de stroom in. Advies aan het Kabinet voor een Actieplan Jeugdwerkloosheid. Noordwijk: mei 2009.
Vermeulen, F. (2008) Diversiteit in uitvoering: lokaal beleid voor werkloze migrantenjongeren in Amsterdam en
Berlijn. Den Haag: Nicis Institute.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid / Winsemius, P. (2009), Vertrouwen in de school. Over
de uitval van ‘overbelaste’ jongeren (rapport nummer 83). Amsterdam University Press.
Winter, M. de, Leuw, D. de, Klap, P. & Valkenstijn, M. (2009). Jongerenwerk verbindt. Rapportage visitatie
jongerenwerk Utrecht. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
56 - Nicis Institute - Risicojongeren
Download