Eerste inzichten van het ‘Children Rough Sleepers’ project in Nederland Maart 2014 Introductie In deze tekst vindt u een aantal eerste inzichten uit interviews die zijn gedaan in de tweede helft van 2013 met 17 dak- en thuisloze jongeren1 en 17 professionals die met deze doelgroep in Nederland werken. Dit project is onderdeel van een Europees project, gefinancierd door het EU Daphne programma (voor meer info kunt u kijken op http://childrenroughsleepers.tk, website in het Engels). Het project heet ‘Children Rough Sleepers’, maar dat is een term die in Nederland niet wordt gebruikt, wij zullen ze hen dak- of thuisloze jongeren, of gewoonweg jongeren, noemen (op verzoek van deze jongeren zelf, in plaats van de beleidsterm “zwerfjongeren”). We benadrukken dat dit slechts de eerste inzichten zijn; de complete analyse van alle resultaten – zowel in Nederland als in de andere 8 Europese landen – zal later in het jaar plaatsvinden. De gepresenteerde inzichten zijn diegenen die wij het meest interessant vinden, uiteraard is er over veel meer gesproken (ervaringen met geweld, criminaliteit, negatieve ervaringen, positieve ervaringen, enzovoort). Daarnaast moeten we het voorbehoud maken dat het een relatief kleine onderzoeksgroep betreft, en we durven niet te claimen dat deze 17 jongeren representatief zijn voor de hele doelgroep (tellingen/schattingen in Nederland lopen uiteen van 9,000 tot 18,000 dak en thuisloze jongeren tussen de 18 en 23 jaar; onder de 18 jaar zijn het vermoedelijk ook nog eens tussen de 1000 en 2000). Enkele veel genoemde zaken op een rij Bijna alle jongeren hebben (negatieve) ervaringen met de Jeugdzorg gehad voor zij dak- of thuisloos raakten. Uit de interviews blijkt dat Jeugdzorg wel in staat is risico jongeren en ouders te bereiken, echter uit het feit dat vele jongeren alsnog op straat belanden moet worden afgeleid dat het systeem, in hun geval, heeft gefaald. Iedere geïnterviewde jongere heeft persoonlijke, vaak heftige verhalen over de gebreken van de Jeugdzorg, en deze moeten hoe dan ook serieus worden genomen. Tegelijkertijd moeten we ons natuurlijk realiseren dat er ook genoeg positieve verhalen zullen zijn over de Jeugdzorg, echter duidelijk niet bij deze doelgroep. Eén van de belangrijkste redenen dat jongeren dak- of thuisloos raken is een onstabiele thuissituatie (waarbij kan worden gedacht aan één-ouder gezinnen, armoede, verslavings of psychiatrische 1 Individuele interviews met tien jongeren en zeven meisjes, gemiddelde leeftijd 19 jaar, uit Amsterdam, Den Haag en Groningen. problematiek bij de ouders, enz.), maar dit zal waarschijnlijk niks nieuws zijn voor degenen die met deze jongeren werken en verdere verdieping van dit aspect lijkt ons hier dan ook niet nodig. Nederlandse dak- of thuisloze jongeren leven over het algemeen op straat in plaats van dat zij daadwerkelijk op straat slapen. De meeste jongeren slapen bij vrienden of familie (‘bankhoppers’), maken gebruik van de nachtopvang of wonen in een (crisis)opvang. Echter, veel van deze jongeren hebben wel degelijk ervaringen gehad met slapen op straat, voor een korte periode of een nachtje hier en daar. Hoe groter het sociale netwerk van de jongere hoe beter, niet alleen wat betreft meer kans op een slaapplek, maar ook voor het weer op de rit komen (maar dat dan natuurlijk wel weer afhankelijk van het soort netwerk; een ‘positiever’, ‘gezonder’ netwerk is logischerwijs veel beter dan een netwerk waarin veel psychosociale problematiek heerst). Professionals zijn niet tevreden over het systeem en het huidige beleid. Regiobinding, de bureaucratie rondom een uitkering en andere administratieve drempels werden veel genoemd. Dit wordt ervaren als niet effectief of zelfs belemmerend. Daarnaast is er de versnippering en het gebrek aan samenhang in het systeem – of het gebrek aan een effectieve manier om de verschillende hulpaanbieders op één lijn te krijgen. Er is ook de nodige zelf-kritiek op het eigen functioneren, en hoewel dit hoopvol is, blijft het tegelijkertijd de vraag of een overbelast systeem, dat ook nog op het punt staat grote veranderingen te ondergaan, wel de ruimte en mogelijkheden krijgt en de rek heeft om verbeteringen door te voeren. Professionals en jongeren zijn het met elkaar eens wat betreft het grootste probleem zoals dat wordt ervaren, namelijk het gebrek aan woonruimte. Beschikbaarheid van betaalbare woningen/kamers voor jongeren is iets wat zo snel mogelijk zou moeten worden gerealiseerd. Dit is niet alleen de eerste stap om jongeren van de straat te krijgen, maar ook nodig om ze weer “op de rails” te krijgen . Alle andere hulpvragen kunnen eigenlijk pas worden beantwoord nadat een jongere een veilige, stabiele thuisbasis heeft. Naast het gebrek aan woonruimte, is er een ander belangrijk aandachtspunt zolang deze woonruimte er niet is, en dat is dat de nachtopvang voor volwassenen ongeschikt is voor jongeren. Zowel jongeren als professionals beamen dit. Ze zijn onveilig, soms on-hygienisch, soms zefs letterlijk lichamelijk ziek-makend, en een langer verblijf kan het voor jongeren moeilijker maken te reintegreren. Tijdens het verblijf komen jongeren in contact en socialiseren ze met de zogenaamde ‘harde kern’ daklozen en kunnen zodoende negatief worden beïnvloed, en worden blootgesteld aan drugs en alcohol, het criminele circuit, enz. De rol van een betrouwbare en vertrouwde volwassene is qua preventie (van dak- en thuisloosheid) cruciaal, maar ook als het gaat om het weer op een positiever ontwikkelings-pad komen (vanuit de dak- en thuisloosheid). Dit is waarschijnlijk het belangrijkste inzicht dat wij tot dusver hebben verkregen. Wij hebben het idee (en dit wordt gedeeld door de meeste jongeren en professionals die wij hebben geïnterviewd) dat als er een volwassene in beeld was geweest die het vertrouwen van de jongere had gehad, en dit geldt zowel vóór het inschakelen van Jeugdzorg als achteraf, dat de jongere minder kans had gehad dak- of thuisloos te raken. Het in de buurt hebben van een stabiel persoon en de mogelijkheid om advies, begeleiding en steun te krijgen lijkt een cruciale rol te spelen om een jongere een gezonde en positieve toekomst te bieden. Dit behoeft geen verbazing te wekken en ligt eigenlijk voor de hand, maar het feit dat dit niet geboden kon worden bij deze jongeren, vroeger of later in hun leven, geeft wel zeer te denken. De persoonlijke interactie, en het geven van aandacht, zorg, steun en, ja, liefde is wat het meest werd en wordt gemist. Dit zijn broodnodige, maar minder tastbare dingen die de huidige hulpverlening blijkbaar in onvoldoende mate kan bieden (en iets wat met de aankomende decentralisatie van zorgtaken naar de gemeentes in 2015 wellicht alleen nog maar problematischer zal worden, hoewel die decentralisatie mogelijk ook kansen zou kunnen bieden dit te verbeteren). Inzoomen op enkele aspecten Zowel professionals als jongeren vonden het moeilijk om met voorbeelden van goede preventieve programma’s en maatregelen te komen. Mede op basis van ons onderzoek denken wij dat een goede preventieve strategie zich zou moeten focussen op het zorgen voor een betrouwbare en vertrouwde volwassene in het leven van een risico kind of jongere; of -zoals wij het hebben genoemd- ‘social parenting’2 (‘sociaal ouderschap’). Een familielid, vriend of andere persoon die echt en oprecht betrokken is bij de jongere. Die zich inzet en vastberaden is om waar nodig de jongere te begeleiden, te ondersteunen en liefde te geven. Net zoals een (stabiele) ouder dat zou doen. Belangrijk hierbij is dat deze relatie niet tijdgebonden is (het zal niet persé stoppen als de jongere 18 jaar wordt, of op welke leeftijd dan ook; net zoals in een gewone ouder-kind relatie dus) en het moet ook niet formalistisch zijn. De social parent komt niet in de plaats van een hulpverlener of de hulpverlening, en voor professionals zal er een rol moeten zijn in matching, begeleiding, eventueel training en monitoring van zo’n social parent. De social parent kan ook nooit verantwoordelijk worden gemaakt voor de eventuele zorg of hulp die een jongere behoeft, net zoals een gewone ouder dat niet zou zijn. Als er niemand in de omgeving van de jongere beschikbaar is, zou (heel misschien) een hulpverlener deze rol op zich kunnen nemen (in elk geval zou je mogen verwachten dat een hulpverlener dezelfde kwaliteiten bezit als een social parent, echter vanwege de problemen in het systeem lijkt dit niet genoeg het geval te zijn). Intrinsieke motivatie (wat moeilijk aan te leren is) en kennis van zaken (meer investeren in studie en aanvullende training3) zijn onmisbaar voor een goede hulpverlener. Naast, uiteraard, tijd, de mogelijkheden en het geld om dit te doen, zaken die van buitenaf/bovenaf worden bepaald (één van de problemen in het huidge systeem). Er moet in ieder geval worden voorkomen dat kinderen of jongeren vaste klanten worden van de Jeugdzorg, en het gevoel krijgen alsof zij een lijstje zijn dat moet worden afgewerkt (‘Ticking the boxes’). Uit de antwoorden van jongeren sijpelde door dat zij het gevoel hadden dat veel hulpverleners vaak de makkelijke weg kozen en niet die extra inzet toonden die zo nodig was. Op basis van van de interviews met de jongeren en de professionals hopen wij een (bescheiden) bijdrage te kunnen leveren aan het denken over en de ontwikkeling van nuttigere trainingsmodules voor professionals/vrijwilligers met name ook gericht op preventie. Een belangrijke observatie is dat ontwikkelingsstoornissen zoals ADHD, met name bij jongens, van grote invloed kunnen zijn op het 2 Dit idee, of vergelijkbare ideeën, krijgen steeds meer aandacht en er worden proef projecten mee gedaan – deze zijn zover wij weten tot nu toe niet specifiek gefocust op (preventie van) de problematiek van dak-of thuisloze jongeren. 3 De meeste professionals geven wel aan verschillende trainingen aangeboden te krijgen door hun organisaties. Hoewel zij aangeven hier soms tevreden mee te zijn, hebben wij het gevoel dat de trainingen vaak wat lukraak worden gegeven, niet altijd relevant zijn en dat er weinig navolging ‘on the job’ aan wordt gegeven. Onze zorg ligt verder ook bij de opleidingen/trainingen voorafgaande aan het werken met dak- en thuisloze jongeren; het lijkt erop alsof daar niet specifiek op wordt onderwezen. dak- of thuisloos raken, zeker in combinatie met een onstabiele thuissituatie. Een ander punt is dat nagenoeg alle jongeren ervaringen hadden met drank- of drugsgebruik in de periode dat zij dak- of thuisloos waren, maar de meeste van hen hadden deze ervaringen ook al daarvoor. Het is dus van belang dat iedereen die met deze jongeren werkt over de juiste, praktisch toepasbare kennis en vaardigheden beschikt rond deze aspecten. Ook het herkennen van en adekwaat omgaan met (lichte) verstandelijke beperkingen bij jongeren lijkt nog meer aandacht te behoeven in de training en begeleiding van professionals. Enkele van de jonge respondenten gaven aan broers en zussen te hebben die niet dak- of thuisloos zijn geraakt. Dit verduidelijkt dat, naast de eerder genoemde aantoonbare omgevingsfactoren, ook persoonlijke eigenschappen een rol spelen in het verhogen van de kans om dak- of thuisloos te raken. Deze realiteit zal altijd voor beperkingen zorgen in de hulp en interventies die kunnen worden gedaan, ook op het terrein van preventie. Methodes, ook al zijn ze zogenaamd ‘evidence based’, kunnen niet en kunnen nooit complete doelgroepen helpen! ‘One size fits all’ gaat gewoonweg niet. Het lijkt daarom zinvoller (voor politici, beleidsmakers, hulpverlenings organisaties, enz.) om te kijken naar en energie te steken in het creëren van omstandigheden waardoor individuele, op maat gesneden hulp en steun het beste georganiseerd en gegeven kan worden: ‘One size fits one’. Tenslotte: sommige jongeren gaven aan de tijd die zij dak- of thuisloos waren te hebben ervaren als een weliswaar niet persé leuk, maar wel noodzakelijk onderdeel van hun ontwikkeling, iets waar ze doorheen moesten en waarvan ze op den duur hebben geleerd hoe ze dit moesten te doen. Dit onderstreept wat ons betreft dat zij een veel grotere invloed moeten hebben op hoe het proces van hun re-integratie (of hoe je het ook maar precies zou willen noemen) wordt georganiseerd. Want dat laatste lijkt ook nog steeds teveel een “systeemfout” te zijn: het hulpaanbod aan jongeren is te beperkt en teveel georganiseerd volgens gefragmenteerde, administratieve en programmatische lijnen, terwijl individuele, op maat gesneden trajecten juist zo belangrijk zijn en de kans op succes sterk zullen verhogen. Dankwoord Als eerste willen wij de jongeren danken die hebben meegewerkt aan de interviews: we stellen jullie openheid zeer op prijs en hopen dat jullie stem nog meer zal worden gehoord! Ook willen wij de professionals en organisaties danken die hun medewerking hebben verleend. Deze zijn: Campus Diep Groningen, Kopland Groningen, Streetcornerwork Amsterdam, Straatvisie Amsterdam, Leger des Heils Den Haag, Straatconsulaat Den Haag, Haagse Jongerenambassadeurs, JSO Den Haag, Buro Jeugdzorg Den Haag, Cardea Jeugdzorg Leiden, Gemeente Leiden, Movisie Utrecht, Gemeente Rotterdam, Stichting Zwerfjongeren Nederland, Federatie Opvang Nederland, en het Ministerie van VWS. Voor meer informatie over het project ‘Children Rough Sleepers’ in Nederland kunt u contact opnemen met Mathijs Euwema, [email protected] en met Remi Goossens ([email protected])