Examen genetica (2e kan Haesaert)

advertisement
Examen genetica (2e kan Haesaert)
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
9)
Bespreek de regularisatie van de gen expressie bij eukariotische organismen.
Waarom zijn mutaties vooral recessief.
Bespreek crossing-over en de grvolgen voor de genetische variabiliteit
Bespreek genregulatie adhv het lac-operon model+wat is feedbackregulatie
Bespreek mutaties (wat hoe gevolgen en oorzaken)
Leg het begrip heitabiliteit uit
Bespreek de geslachtsbepaling
Het verschil tss pos en neg genregulatie
Hoe kan je verklaren dat dr kruising van bvb witbloemige planten in het
nakomelingenschap planten verschijnen met een andere bloemkleur
10) Je hebt een witte rat en een zwarte rat je kruist ze en krijgt in de F1 steeds een zwarte,
in de F2 (wanneer je f1 met f1 kruist) krijg je zwarte ,bruine en witte, hoe komt dit,
werk uit; (dit heeft te maken met epistasis en supresorgen)
Juist of fout en verklaar
1)
2)
3)
4)
Gyandromorfen zijn het verschil van een geslachtchromosoom (j)
De verdubbeling van het DNA gebeurt in de interfase (j)
Nauwe heritabiliteit is kleiner dan brede (j)
Penetrantie is het percentage individuen die een fenotype tot uiting brengen als ze het
genotype hebben binnen een kloon of ..lijn
5) Dimeren kunnen zich gemakkelijk verplaatsen in het DNA
6) Terukruising met een recessieve ouder geeft 50% recombinanten
7) Een primer bestaat uit DNA-nucleotiden
8) Als 2 genen op korte afstand van elkaar liggen heb je geen crossing-over
9) Reciproke kruisingen geven bij cytoplasmatisch overerving hetzelfde resultaat
10) Additiviteit leidt tot maskering van eigenschappen
11) Kruising tss heterozygote individuen leidt tot een uniforme F1 populatie
12) Anticodon van een t-RNA = DNA
13) Recessieve eigenschappen die X gekoppeld zijn zullen bij kippen (!!) enkel bij
vrouwelijke nakomelingen tot uiting komen
14) Co-dominantie is een synoniem vr multipele allelen
15) h^2*n>h^2*b
Woordjes (haalt er uldere Van Dale al maar bij...)
1) Polygenie
2) Mastergen
3) Multipele allelen
4) Partiele dominantie
5) Epistasis
6) Complementaire genen
7) Alloploidie
8) Introns en exons
9) Autopolyploïde
10) Nucleosoom
11) Nucleotide
12) Nucleoside
13)
14)
15)
16)
17)
18)
19)
20)
21)
22)
23)
24)
25)
26)
27)
28)
29)
30)
31)
32)
33)
34)
35)
36)
37)
38)
39)
40)
41)
42)
43)
44)
45)
46)
47)
48)
49)
50)
51)
52)
53)
54)
55)
56)
57)
58)
59)
60)
61)
62)
Translocatie
Non disjunctie
Crossing-over
Transposons
Trage DNA-streng
Repetitief DNA
Gameten
Somatische cellen
Co-dominantie
Linkage
Heterogeen m-RNA
Alloploidie (Colchine moet er iets meet te zien hebben of zo)
Expressiviteit
Reactienorm
Inversie
Gen
Amsofylie
Inteelt hysteresis
Penetrantie
Autopolyploïde
Heratabiliteit in ruime en enge zin
Spreiding rond fenotype
Kwantitatieve en polygene heritabiliteit
Trisomie
Primer
Nucleosoom
Nullisomie
Synapsis
Okazaki-fragmenten
Chromatine
Core-DNA
Euploidie
Deficiëntie
Duplicatie
Translocatie
Punt-nonsense-missense-mutatie
Genotype variantie
Additiviteit
Milieuvariantie
Constitutieve enzymes
Puffs
Genotype en fenotype
Reactienorm
Dihybrid
Alkaptomanie
Non-disjunctie
Autosomen
Mozaïeken
Geslachtsindex
Incompatibiliteit
63)
64)
65)
66)
67)
68)
69)
70)
71)
72)
73)
74)
75)
Lethale factoren
Hybriderassen
Polygenie
Pleiotropie
Syndroom
Cis- en trans-configuratie
Parentaal en parentaal di-type
Inter en intrachromosomale recombinatie
Nucleoside
Nucleotide
Semi-conservatieve replicatie
nullisme
heterogamie
Oefening1
ik moest de volgende formules toeppassen in oef
h^2*n=b
y=a+bx
h^2*n=(M’- M)/(M*-M
ik kreeg y=0.23+0.64*x
hieruit b=0.64
dus ik wist nu h^2*n M en M* waren gegeven en M’ moest gezocht worden
makkie dus
Oefening2
A, B en C onafhankelijk, controleren v/e zwart pigment
A.B.C zwart
AABBCC (zwart) * aabbcc (wit)
F1? aandeel wit in F2?
C= inhibitor-gen (blokkeert werking van B ,AABBCC * aabbcc -> kans op wit
Oefening3
2 vruchttypes geel = ss Blauw = S, rode vrucht = vv, groene vrucht= R, lange stijl ll, korte= L
1) gele bloem, rode vrucht, lange stijl = geg
2) gele bloem, rode vrucht, korte stijl = geg
3) enz tot 8
-geef genotype van de ouders
-bepaal genlocatie en genmapping
Oefening4
voor bepaalde ziekte; totaal individuen = 3146
genotypefrequentie SS=geg
Ss=geg
ss=geg
bepaal de allelenfrequenties voor S en s
2
is het principe van Hardy-Weinberg van toepassing (geg X0.05 (2df)=5.9)
Oefening 5
schot veelkomend probleem bij tarwe
voorkomen ouders
4
7
1
voorkomen nakomelingen
8
10
2
is veredeling of kruising de goede manier om schot te voorkomen (bepaal en verklaar)
 h^2*n bepalen=2*b eerst bepalen
Oefening6
Oefening op regressie
Geg: y=...+...x
oorspr
gesel ouders
Gevr: nakomelingen
Oefening7
A_bb
aab_ -> ronde vruchten A_B_ : schotelvormige vruchten
aabb: langwerpige
Aabb * aaBB
 F1?
 F*F?
Oefening8
Vrouwen zonder kleurenblindheid maar wiens vader kb was huwt een man zonder kb zijn
vader was echter ook kb welk % van de kinderen vertoont kbheid.
Oefening9
Drie allelen: bruin C^B dominant over C^P
rose C^P dominant over C^Y
geel C^Y
fenotype waargenomen:
bruin: 236
rose: 231
geel: 33
-----500
paringsgedrag zonder voorkeur en allelenfrequentie gelijk bij M en V
Bereken de frequenties van C^B, C^Y en C^P
Download