Stabiele angina pectoris Cluster: K. Hart-vaatstelsel Status: In herziening - 2004 SamenvattingskaartM43 Inhoudsopgave Begrippen Richtlijnen diagnostiek Anamnese Lichamelijk onderzoek Evaluatie Aanvullend onderzoek Richtlijnen beleid Voorlichting Niet-medicamenteuze behandeling Medicamenteuze behandeling Controles Consultatie/verwijzing Stabiele angina pectoris M43 (februari 2004) BegrippenNaar de tekst van de NHG-Standaard De standaard geeft richtlijnen over diagnostiek en beleid bij stabiele angina pectoris (AP); voor diagnostiek en beleid bij instabiele angina pectoris wordt verwezen naar de standaard Acuut coronair syndroom (ACS). Onder instabiele AP (IAP) wordt verstaan: AP in rust; AP korter dan twee maanden die ernstig of frequent is; AP waarbij de klachten duidelijk vaker, ernstiger, langduriger of bij minder inspanning optreden dan voorheen; en AP die optreedt binnen 2 weken na een acuut myocardinfarct of binnen 2 weken na een percutane coronaire interventie. Richtlijnen diagnostiekNaar de tekst van de NHG-Standaard AnamneseNaar de tekst van de NHG-Standaard Vraag bij vermoeden van angina pectoris naar: aard, lokalisatie, uitstraling en frequentie van optreden van de klachten (pijn, beklemming); uitlokkende factoren (zoals inspanning, emoties, kou, warmte; maakt stabiele AP waarschijnlijk); begeleidende vegetatieve verschijnselen (zoals zweten, misselijkheid, bleek gelaat, angst, onrust; pleit voor ernstige ischemie (ACS)); duur van de klachten (bij stabiele AP duren klachten in de regel minutenlang); hoe lang de klachten bestaan (klachten korter dan 2 maanden, die tevens ernstig zijn of frequent optreden, passen bij IAP); hart- en vaatziekten in de voorgeschiedenis of in de familie (bij eerstegraads familieleden voor het 60ste levensjaar; dit verhoogt de kans op belangrijke coronairsclerose). Ga de overige risicofactoren voor coronairsclerose na, zoals roken, diabetes mellitus, hypertensie en een verhoogd cholesterolgehalte. Vraag om de ernst van de klachten te bepalen naar: mate van inspanning waarbij klachten optreden (klachten bij geringe inspanning wijzen op ernstige ischemie); een eventuele recente verergering: frequentietoename, optreden bij een lager inspanningsniveau of langere duur van de aanvallen (sterke toename van de angineuze klachten pleit voor IAP). Inventariseer medicatiegebruik, comorbiditeit, en intoxicaties. De kans op belangrijke coronairsclerose is groter bij hogere leeftijd en mannelijk geslacht. Bij ouderen, vrouwen en patiënten met diabetes mellitus kan het klachtenpatroon minder duidelijk zijn. Laat bij een onduidelijke anamnese een klachtendagboek bijhouden. Lichamelijk onderzoekNaar de tekst van de NHG-Standaard pols; bloeddruk; auscultatie hart: frequentie, ritme, souffles; auscultatie longen (crepitaties passend bij hartfalen). EvaluatieNaar de tekst van de NHG-Standaard Typische angina pectoris (AP) wordt gekenmerkt door de volgende 3 symptomen: retrosternale klachten (beklemming, drukkend, samensnoerend gevoel op de borst); provocatie van klachten door inspanning of emoties; verdwijnen van klachten in rust en/of door sublinguale nitraten binnen 2-15 minuten. Bij aanwezigheid van 2 van deze 3 symptomen is er ‘atypische’ AP. Op grond van de aard van de pijn (typische AP, atypische AP of aspecifieke thoracale pijn), leeftijd en geslacht wordt een inschatting gemaakt van de kans op belangrijke coronairsclerose. In grote lijnen geldt: patiënten met typische AP hebben een grote kans; patiënten met aspecifieke thoracale pijn een kleine kans en patiënten met atypische AP een intermediaire kans, ruwweg tussen de 30% en 70%. Aanvullend onderzoekNaar de tekst van de NHG-Standaard Bij vermoeden van anemie of hyperthyreoïdie (tachycardie): Hb en TSH. Bij patiënten met een grote kans op belangrijke coronairsclerose (typische AP): een rust-ECG, omdat dit informatie kan geven over de prognose (oud infarct). Bij patiënten met een intermediaire kans op belangrijke coronairsclerose (met name atypische AP): een rust-ECG en een inspannings-ECG. Dit kan meer zekerheid geven over de diagnose. Richtlijnen beleidNaar de tekst van de NHG-Standaard Bespreek met patiënt het behandelingsdoel: klachtenvrij zijn of klachten van acceptabele frequentie en ernst. VoorlichtingNaar de tekst van de NHG-Standaard Informeer de patiënt over: aard en (stabiele) beloop van de aandoening; provocerende momenten (inspanning, emoties, kou, warmte); leefregels en behandelingsmogelijkheden ter vermindering van de klachten en verbetering van de prognose; alarmsymptomen (instabiele AP of acuut myocardinfarct). Niet-medicamenteuze behandelingNaar de tekst van de NHG-Standaard stoppen met roken; veel bewegen; voeding conform de richtlijnen goede voeding; bij een Quetelet-index >25 streven naar 10% gewichtsreductie; beperking alcoholconsumptie (maximaal 2 EH per dag). Medicamenteuze behandelingNaar de tekst van de NHG-Standaard Aanvalsbehandeling: Isosorbidedinitraat (ISDN) 5 mg sublinguaal; eventueel 2 keer herhalen na 5 resp. 10 minuten. Waarschuw na 15 minuten de huisarts bij aanhoudende klachten. Preventieve plaatjesremming: Acetylsalicylzuur 1 dd 80 mg. Onderhoudsbehandeling monotherapie (aanvalsbehandeling met ISDN voortzetten): Bij >2 aanvallen per week: metoprolol 100 tot 200 mg in 2 doses per dag, of met gereguleerde afgifte eenmaal daags. Start laag en verhoog geleidelijk in enkele weken. Streef naar hartfrequentie van 50 à 60 slagen/min. Bij bijwerkingen of contra-indicaties voor bètablokkers: langwerkende nitraten, bijvoorbeeld isosorbidemononitraat met gereguleerde afgifte 1 dd 50-60 mg; bij ouderen minder. Start met 1dd 25-30 mg en verhoog in enkele dagen. Eenmaal daags doseren i.v.m. voorkomen nitraattolerantie. Derde keus is diltiazem 3-4 dd 60 mg (met gereguleerde afgifte 2 dd 90-120 mg of 1 dd 200300 mg). Combinatiebehandeling (aanvalsbehandeling met ISDN voortzetten): Bij klachten ondanks optimale dosering van één medicament. Combineer bètablokker en langwerkende nitraten met gereguleerde afgifte. Daarnaast: bloeddruk goed regelen; een hypercholesterolemie adequaat behandelen; patiënten met diabetes mellitus type 2 goed instellen. ControlesNaar de tekst van de NHG-Standaard Wekelijks tot stabiele instelling, daarna niet meer noodzakelijk. Bespreek beloop, klachten en vragen van de patiënt, werking en bijwerkingen van geneesmiddelen, risicofactoren, de leefregels en de alarmsymptomen. Meet de bloeddruk en de hartfrequentie. Consultatie/verwijzingNaar de tekst van de NHG-Standaard bij angineuze klachten die niet binnen 15 minuten afnemen in rust of na behandeling met nitraten (ACS met klachten in rust): met spoed (zie NHG-Standaard Acuut coronair syndroom); bij instabiele AP zonder klachten in rust: binnen 24 uur; bij angineuze klachten die ondanks combinatiebehandeling met twee middelen blijven bestaan en aanzienlijke beperkingen geven in het dagelijks leven; patiënten met een kans tussen de 30% en 70% (atypische AP) op belangrijke coronairsclerose, bij wie een inspanningstest niet mogelijk is op medische gronden of omdat vrije toegang niet tot mogelijkheden behoort; patiënten bij wie tijdens een inspanningstest forse afwijkingen worden vastgesteld, zoals een lage maximale inspanningscapaciteit en forse inspanningsgeïnduceerde ischemie; AP-patiënten met chronisch hartfalen in de voorgeschiedenis. Obstipatie Cluster: D. Spijsverteringsorganen Status: Actueel - 2010 SamenvattingskaartM94 Inhoudsopgave Begrippen Richtlijnen diagnostiek Anamnese Lichamelijk onderzoek Evaluatie Richtlijnen beleid Voorlichting en niet-medicamenteuze adviezen Medicamenteuze therapie Controle Verwijzen Obstipatie M94 BegrippenNaar de tekst van de NHG-Standaard Er is sprake van obstipatie bij volwassenen bij ten minste twee symptomen: defecatiefrequentie ≤ 2 per week; hard persen tijdens defecatie; harde en/of keutelige defecatie; gevoel van incomplete defecatie; gevoel van anorectale obstructie/blokkade; digitale handelingen noodzakelijk om ontlasting te verwijderen. Er is sprake van obstipatie bij kinderen bij ten minste twee symptomen: defecatiefrequentie ≤ 2 per week; ophouden van ontlasting; pijnlijke, harde of keutelige defecatie; grote hoeveelheid in luier of toilet; grote fecale massa palpabel in abdomen of rectum; fecale incontinentie ≥ 1 episode per week (indien zindelijk). Richtlijnen diagnostiekNaar de tekst van de NHG-Standaard AnamneseNaar de tekst van de NHG-Standaard Aanvang en duur van de klachten. Defecatiepatroon (gebruikelijk defecatiepatroon; frequentie, hoeveelheid, vorm, consistentie; diarree; uitstelgedrag; toepassing van methoden ter bevordering van de defecatie; incomplete defecatie; moeizame passage van de ontlasting; aanwijzingen voor prikkelbaredarmsyndroom). Voeding (voldoende vochtinname; voldoende vezelinname). Oorzakelijke factoren en gevolgen (pijn bij defecatie; rectaal bloedverlies; gebruik van laxantia en medicatie die obstipatie als bijwerking heeft; hypothyreoïdie, diabetes mellitus, zwangerschap, ziekte van Parkinson, multipele sclerose). Algemene klachten: toenemende buikpijn en braken, malaise, gewichtsverlies. Aanvullend bij kinderen: Tijdstip van eerste meconiumlozing; overgang borst/flesvoeding; fecale incontinentie; zindelijkheidstraining/defecatie op school; ouder-kindrelatie; groei(curve) en ontwikkeling. Lichamelijk onderzoekNaar de tekst van de NHG-Standaard Onderzoek het abdomen, inspecteer de perianale regio, verricht rectaal toucher op indicatie (pathologie of fecale impactie). EvaluatieNaar de tekst van de NHG-Standaard Obstipatie met een onderliggende somatische oorzaak: malaise, onverklaard gewichtsverlies, rectaal bloedverlies, veranderd defecatiepatroon (maligniteit); veel buikpijn, braken, forse distensie abdomen, afwezige peristaltiek of gootsteengeluiden (ileus); gebruik van medicatie die obstipatie kan veroorzaken (opioïden, anticholinergica, antiepileptica, serotonineheropnameremmers, bifosfonaten, ijzer- en calciumpreparaten, calciumantagonisten, NSAID’s, diuretica en aluminiumbevattende antacida); hypothyreoïdie, diabetes mellitus, zwangerschap, ziekte van Parkinson, multipele sclerose; prolaps van vagina en/of rectum (bekkenbodempathologie); meconiumlozing > 48 uur na geboorte, bloederige diarree, gallig braken, failure to thrive, koorts (ziekte van Hirschsprung); afwijkingen van de wervelkolom of anorectale misvormingen. Indien geen onderliggende somatische oorzaak: functionele obstipatie. Denk aan psychosociale factoren: problemen school/gezin, seksueel misbruik, fysiek geweld. Richtlijnen beleidNaar de tekst van de NHG-Standaard Voorlichting en niet-medicamenteuze adviezenNaar de tekst van de NHGStandaard Defecatiepatroon passend bij leeftijd. Voldoende vochtinname; voldoende vezelinname; voldoende beweging. Bij kinderen: poepdagboek en toilettraining (zie hoofdtekst NHG-Standaard). Medicamenteuze therapieNaar de tekst van de NHG-Standaard Volwassenen Lactulosestroop 670 mg/ml: 15-45 ml of 12-30 g poeder in 1-2 doses. Macrogol zonder elektrolyten: ≥ 8 jaar 1-2 sachets 10 g per dag; macrogol met elektrolyten: afhankelijk van fabrikant 1-4 sachets per dag (≥ 11 jaar 1-2 sachets). Fecale impactie: 8 sachets (van 13 g) per dag, innemen binnen 6 uur, gedurende maximaal 3 dagen (bij verminderde cardiovasculaire functie maximaal 2 sachets per uur) of rectale medicatie. Overweeg ook rectale medicatie indien na 3 dagen orale therapie bij ernstige klachten geen defecatie heeft plaatsgevonden. Kinderen * Fecale impactie: 1-1,5 g/kg/dag (maximaal 7 dagen) Lactulose (stroop 670 mg/ml) 0-1 maand 1-2 maal daags 0,5 ml 1 t/m 6 maanden 0,6-1 ml/kg/dag in 1-2 doses 7 maanden tot 18 jaar 1-3 ml/kg/dag in 1-2 doses Macrogol Zonder elektrolyten macrogol 4000 sachet junior 4 g afhankelijk van leeftijd 1-4 sachets per dag ≥ 8 jaar: zie dosering volwassenen Met elektrolyten macrogol 3350 sachet junior 6,56 g* en afhankelijk van leeftijd en fabrikant 1-4 sachets per dag≥ 11 jaar: zie dosering volwassenen macrogol 3350 sachet junior 2,95 g ControleNaar de tekst van de NHG-Standaard Controleer na het geven van voorlichting en niet-medicamenteuze adviezen na 2 weken. Controleer na het starten van de medicamenteuze behandeling na 3 dagen tot 2 weken (afhankelijk van klachten). Continueer indien succesvol en bouw af in overleg met patiënt. Continueer bij kinderen de medicamenteuze behandeling minstens 2 maanden. VerwijzenNaar de tekst van de NHG-Standaard Aanwijzingen ileus of maligniteit: chirurg of internist. Ingestelde behandeling onvoldoende werkzaam: MDL-arts/internist; kind naar kinderarts. Verdenking op bekkenbodempathologie: gynaecoloog. Vermoeden van ziekte van Hirschsprung of anatomische afwijking: kinderarts. Ondersteuning toilettraining: jgz-verpleegkundige of kinderfysiotherapeut. Forse gedragsproblemen, ontwikkelingsstoornissen of sterk verstoorde ouder-kindinteractie rond de defecatie: psycholoog. COPD Cluster: R. Luchtwegen Status: Actueel - 2015 SamenvattingskaartM26 Inhoudsopgave Richtlijnen diagnostiek Anamnese Lichamelijk onderzoek Aanvullend onderzoek Evaluatie Richtlijnen beleid Medicamenteuze behandeling Monitoring Beleid bij exacerbaties Verwijzing of (tele)consultatie longarts of kaderhuisarts longziekten COPD M26 (april 2015) Richtlijnen diagnostiekNaar de tekst van de NHG-Standaard AnamneseNaar de tekst van de NHG-Standaard Denk aan COPD bij rokers of patiënten met een relevante rookhistorie ouder dan 40 jaar met hoesten, al dan niet met slijm opgeven, of dyspneu. Besteed bij twijfel tussen astma en COPD of vermoeden van astma naast COPD aandacht aan aanwijzingen voor allergische prikkels. Besteed bij twijfel tussen COPD en hartfalen aandacht aan cardiovasculaire (risico)factoren. Besteed verder aandacht aan klachten, fysieke en sociale beperkingen, risicofactoren voor COPD, psychosociale factoren en comorbiditeit. Lichamelijk onderzoekNaar de tekst van de NHG-Standaard Let op dyspneu, ademhalingsfrequentie, gebruik hulpademhalingsspieren en stand thorax. Ausculteer longen: let op verlengd expirium, expiratoir piepen en crepiteren. Bepaal bij ernstige dyspneu ademhalings- en hartfrequentie. Meet gewicht en lengte (en bereken BMI); ga na of er sprake is van ongewenst gewichtsverlies. Aanvullend onderzoekNaar de tekst van de NHG-Standaard Spirometrie: meet FEV1, FVC en flowvolumecurve vóór en na gestandaardiseerde bronchusverwijding. Bij discrepantie tussen klachten/ziektelast en spirometrische afwijkingen: X-thorax. EvaluatieNaar de tekst van de NHG-Standaard * COPD: bij patiënten > 40 jaar met dyspneu en/of hoesten, al dan niet met slijm opgeven, én relevante rookhistorie én obstructie (FEV1/FVC-ratio < 5epercentiel) na gestandaardiseerde bronchusverwijding. COPD zonder relevante rookhistorie of bij leeftijd < 40 jaar komt zelden voor. * Astma naast COPD: aannemelijk bij patiënten > 40 jaar met anamnestisch vermoeden van COPD én astma, in combinatie met persisterende obstructie plus reversibiliteit. COPD is uitgesloten bij een normale FEV1/FVC-ratio na gestandaardiseerde bronchusverwijding. * Maak bij patiënten met COPD onderscheid tussen lichte en matige ziektelast [tabel 1]. Tabel 1 Criteria onderscheid lichte (afwezigheid alle criteria) en matige (aanwezigheid > 1 criterium) ziektelast Parameter Afkappunt Klachten/hinder/beperkingen MRC ≥ 3 of CCQ ≥ 2* Exacerbaties ≥ 2 exacerbaties per jaar behandeld met orale corticosteroïden of ≥ 1 ziekenhuisopname wegens COPD Longfunctie† FEV1 na bronchusverwijding < 50% van voorspeld of < 1,5 l absoluut of progressief longfunctieverlies Voedingstoestand Ongewenst gewichtsverlies > 5%/maand of > 10%/6 maanden, of verminderde voedingstoestand (BMI < 21), zonder andere verklaring * MRC = Medical Research Council dyspneuschaal (range 1-5); CCQ = Clinical COPD Questionnaire (range 0-6) (zie https://cahag.nhg.org/screeningsinstrumenten). † Bij bepalen ziektelast bij monitoring: gebruik laatste spirometrie. Richtlijnen beleidNaar de tekst van de NHG-Standaard Streef naar beperken klachten, verbeteren inspanningsvermogen en ziektegerelateerde kwaliteit van leven en verlagen toekomstige ziektelast [tabel 1]. Leg behandeldoelen en afspraken bij voorkeur vast in een individueel zorgplan. Geef een krachtig ‘stoppen met roken’-advies (inclusief vermijden van passief roken) gevolgd door intensieve begeleiding. Adviseer blootstelling aan fijnstof zo veel mogelijk te vermijden. Adviseer ten minste dagelijks een half uur matig intensief te bewegen en adequate voeding. Adviseer een jaarlijkse influenzavaccinatie. Medicamenteuze behandelingNaar de tekst van de NHG-Standaard Kies voor: o dosisaerosol: een niet-ademgestuurde dosisaerosol altijd met voorzetkamer tenzij de patiënt adequaat een dosisaerosol kan gebruiken, of o poederinhalator: noodzakelijke ademkracht bij verschillende inhalatoren varieert aanzienlijk. Begin met een kortwerkende luchtwegverwijder [tabel 2]; bij weinig klachten geen medicatie. Bij onvoldoende verbetering na twee weken: kies de andere soort kortwerkende luchtwegverwijder of voeg deze toe. Stap over op een langwerkende luchtwegverwijder [tabel 2] als behandeldoelen niet gehaald worden bij patiënten met FEV1 < 80% van voorspeld. Combineer zo nodig LABA en LAMA. Overweeg toevoegen van ICS alleen bij ≥ 2 exacerbaties in het voorafgaande jaar ondanks behandeling met LABA of LAMA. Staak ICS, indien dit geen duidelijk toegevoegde waarde (meer) heeft, mede vanwege een verhoogd risico op pneumonie. Onderhoudsbehandeling met antibiotica, orale corticosteroïden of starten van combinatiepreparaten heeft in het algemeen geen plaats in de eerste lijn. Verminder lokale bijwerkingen door na inhalatie tanden te poetsen en/of de mond te spoelen. Combineer medicamenteuze behandeling altijd met bevordering van een gezondere leefstijl. Tabel 2 Inhalatiemedicatie bij COPD Middel Inhalatiepoeder Dosisaerosol Maximum/dag Kortwerkende luchtwegverwijders SABA (short acting beta-2-agonist) Salbutamol 4 dd 100-400 microg 4 dd 100-200 microg 800-1600 microg, afhankelijk van de toedieningsvorm Terbutaline 4 dd 500 microg - 4000 microg (1000 microg/keer) 3-4 dd 20-40 microg 320 microg SAMA (short acting muscarinic antagonist) Ipratropium 3-4 dd 40 microg Langwerkende luchtwegverwijders LABA (long acting beta-2-agonist) Formoterol 1-2 dd 12-24 microg 1-2 dd 12-24 microg 48 microg Salmeterol 2 dd 50 microg 2 dd 2 maal 25 microg 100 microg 1 dd 2 maal 2,5 microg 18 microg (inhalatiepoeder) 5 microg (soft mist inhaler) LAMA (long acting muscarinic antagonist) Tiotropium 1 dd 18 microg (soft mist inhaler) Inhalatiecorticosteroïden (ICS)* Beclometason† 2 dd 400 microg 2 dd 400 microg 1600 microg Budesonide† 2 dd 400 microg 2 dd 400 microg 1600 microg Fluticasonpropionaat 2 dd 500 microg 2 dd 500 microg 1000 microg * Indicatie: alleen bij ≥ 2 exacerbaties in het voorafgaande jaar ondanks behandeling met LABA of LAMA. † Beclometason en budesonide als monopreparaat zijn niet geregistreerd voor behandeling van COPD (off label); bij beclometason extrafijn gelden lagere doseringen; dit middel is anno 2015 relatief duur. MonitoringNaar de tekst van de NHG-Standaard Besteed aandacht aan: ziektelast [tabel 1], zelfmanagement, rookgedrag, beweging, therapietrouw en inhalatietechniek en zonodig spirometrie [tabel 3]; comorbiditeit: andere longaandoeningen, hart- en vaatziekten, diabetes mellitus, voedingstoestand, psychosociale en psychiatrische problematiek en obesitas gerelateerde aandoeningen; fractuurpreventie (osteoporose); maagbescherming (bij langdurig of frequent gebruik van orale corticosteroïden). Tabel 3 Monitoring na de diagnostische fase Patiënten Frequentie controleconsult Frequentie spirometrie Instelfase COPD Na verandering medicatie 1-2 keer Lichte ziektelast*: bij patiënten zonder klachten†én die niet (meer) roken Jaarlijks Niet Lichte ziektelast: bij patiënten met klachten‡ of die roken Ten minste jaarlijks Eenmaal per 3 jaar Matige ziektelast Ten minste 2 maal per jaar Jaarlijks; bij adequate omgang met de aandoening bij patiënt die gestopt is met roken kan dit eenmaal per 3 jaar Ernstige ziektelast In de 2e lijn In de 2e lijn Beperkte levensverwachting Zorg op maat Niet aanbevolen Exacerbatie Extra na behandeling van de exacerbatie Niet extra * Ziektelast: zie [tabel 1]. Bij afwezigheid van jaarlijkse spirometrie: ga uit van laatst gemeten waarden. † Zonder klachten (bij lichte ziektelast): MRC < 2 en/of CCQ < 1 én zonder exacerbatie de voorafgaande 12 maanden. ‡ Met klachten (bij lichte ziektelast): MRC = 2 of CCQ ≥ 1 en < 2 of maximaal 1 exacerbatie de voorafgaande 12 maanden. Beleid bij exacerbatiesNaar de tekst van de NHG-Standaard Inspecteer de patiënt en ausculteer de longen. Ga eventuele andere (cardiale) oorzaak van de verergering van de dyspneu na. Meet de zuurstofsaturatie bij twijfel aan de ernst en/of de noodzaak om te verwijzen. Ernstige exacerbatie: Zie [stroomdiagram] voor criteria voor de ernst van de exacerbatie, voor behandeling daarvan en voor handelen bij alarmsymptomen (uitputting, cyanose, bewustzijnsdaling). Verwijs bij ernstige exacerbatie als er: o binnen een half uur geen verbetering optreedt; o thuis onvoldoende zorgmogelijkheden zijn; o ernstige interfererende comorbiditeit is; o bij eerdere exacerbaties altijd een ziekenhuisopname noodzakelijk was. Niet-ernstige exacerbatie: adviseer maximale dosering van kort- en/of langwerkende luchtwegverwijders die reeds worden gebruikt en bij onvoldoende effect een kuur prednisolon, zie [stroomdiagram]. Landelijke Transmurale Afspraak COPD: zie hoofdtekst. Verwijzing of (tele)consultatie longarts of kaderhuisarts longziektenNaar de tekst van de NHG-Standaard ≥ 2 exacerbaties per jaar waarvoor de patiënt werd behandeld met orale corticosteroïden. Twijfel aan de diagnose en bij het niet bereiken van behandeldoelen. Blijvende matige of ernstige ziektelast, blijvende relevante klachten en beperkingen ondanks behandeling, FEV1 < 50% van voorspeld of < 1,5 liter. Snel progressief beloop; mogelijke indicatie voor zuurstofbehandeling. Verminderde voedingstoestand als dit het gevolg lijkt van COPD. Complicerende of ernstige comorbiditeit. Werkgerelateerde problemen; dan ook verwijzing naar de bedrijfsarts. Complicerende psychosociale factoren die adequate behandeling structureel blijven bemoeilijken, matige tot ernstige problemen met het omgaan met de ziekte. Stoppen met roken Cluster: P. Psychische problemen Status: Actueel - 2011 SamenvattingskaartM85 Inhoudsopgave Richtlijnen diagnostiek Anamnese Evaluatie Richtlijnen beleid Niet-medicamenteus beleid eerste spreekuurbezoek Voorlichting Niet-medicamenteus vervolgbeleid Medicamenteuze behandeling Consultatie en verwijzing Stoppen met roken M85 (mei 2011) Richtlijnen diagnostiekNaar de tekst van de NHG-Standaard AnamneseNaar de tekst van de NHG-Standaard Inventariseer de rookstatus van patiënten die ondersteuning vragen bij stoppen met roken en van spreekuurbezoekers bij wie stoppen met roken extra van belang is, zoals: o patiënten met aan roken gerelateerde klachten of aandoeningen, diabetes mellitus; ouders van kinderen met astma en recidiverende bovensteluchtweginfecties; vrouwen die hormonale anticonceptie (gaan) gebruiken; zwangere vrouwen en hun partners. Vraag de rokers naar het aantal jaren en het gemiddelde aantal sigaretten per dag (eventueel als ‘pakjaren’: een pakjaar is gelijk aan twintig sigaretten per dag gedurende een jaar) en naar de motivatie te stoppen. EvaluatieNaar de tekst van de NHG-Standaard Leg de rookstatus en de motivatie om te stoppen vast in het dossier: roker (gemotiveerd – overweger – ongemotiveerd); gestopt; nooit gerookt. o o o Richtlijnen beleidNaar de tekst van de NHG-Standaard Niet-medicamenteus beleid eerste spreekuurbezoekNaar de tekst van de NHGStandaard Geef een duidelijk en op de persoon afgestemd stopadvies. Benadruk het belang voor de toekomstige gezondheid en leg waar mogelijk een relatie met ziekten, risicofactoren of klachten van de patiënt. Bespreek de mogelijke ondersteuning vanuit de praktijk en bied zo nodig een vervolgcontact aan. Bij gemotiveerde rokers: maak een afspraak voor intensieve ondersteunende interventie. Bij overwegers: bied een korte motivatieverhogende interventie aan. Bij ongemotiveerde rokers: vraag toestemming om in een volgend consult terug te komen op de rookstatus en de motivatie. VoorlichtingNaar de tekst van de NHG-Standaard Bied voorlichtingsmateriaal aan naar behoefte (zie www.nhg.org > Patiëntenvoorlichting of www.stivoro.nl/huisarts). Niet-medicamenteus vervolgbeleidNaar de tekst van de NHG-Standaard Bij gemotiveerde rokers: intensieve ondersteunende interventie Bespreek eerdere stoppogingen: moeilijke momenten; ontwenningsverschijnselen; angst om te falen of dalende motivatie. Benadruk dat dit een gewone reactie is en raad de patiënt aan zichzelf te belonen. Raad tijdelijk tabaksgebruik af; o gewichtstoename: benadruk goede eetgewoonten, ontmoedig strikte diëten en stimuleer lichamelijke activiteit. Maak samen met de roker een stopplan: o spreek een stopdatum af. Adviseer helemaal te stoppen; o laat de roker steun van anderen regelen, vertel het iedereen, probeer de partner gelijktijdig te laten stoppen; o verwijder tabaksproducten van plaatsen waar de roker komt; o spreek af hoe te anticiperen op moeilijke momenten; o vervang het genot van tabak door andere beloningen. Plan na een week, een maand, enkele maanden en een half jaar telefonische followupcontacten in overleg met de patiënt. Terugval kan als een leermoment worden gezien. Bij overwegers: korte motivatieverhogende interventie o o o Vraag naar de voordelen van het roken. Vertel waarom het juist voor deze persoon relevant is om te stoppen. Bespreek de risico’s, zoals impotentie, astma, schade bij zwangerschap, HVZ, COPD en kanker. Benadruk de voordelen van stoppen, toegespitst op de persoon. Informeer naar barrières voor stoppen met roken en wijs op de mogelijkheden van behandeling en ondersteuning (zie intensieve ondersteunende interventie). Medicamenteuze behandelingNaar de tekst van de NHG-Standaard Gebruik medicamenteuze ondersteuning bij meer dan tien sigaretten per dag of als de patiënt dat wenst. Nicotinevervangende middelen (NVM) zijn eerste keus. Contra-indicaties voor NVM: recent myocardinfarct of CVA, instabiele angina pectoris, ernstige aritmieën. Nortriptyline, bupropion of varenicline: desgewenst op verzoek van de patiënt of na eerdere mislukte stoppogingen met NVM; combinatie met NVM is mogelijk. Bespreek dat nortriptyline niet geregistreerd is als middel voor stoppen met roken. Contraindicatie voor nortriptyline: recent myocardinfarct. Contra-indicaties voor bupropion: epilepsie, ernstige levercirrose. Contra-indicaties voor varenicline: psychiatrische aandoeningen zoals schizofrenie, bipolaire stoornis, ernstige depressie. Tabel 1 Medicamenteuze ondersteuning van stoppen met roken Medicatie Toediening NVM algemeen kauwgom2 mg, 4 mg pleister5, 10, 15 mg7, 14, 21 mg sublinguale tablet2 mg zuigtablet1, 2 , 4 mg Bupropion staak roken voor aanvang met NVM gebruik zo nodig 2-4 mg, max. 50-60 mg per dag gedurende 3 maanden bouw daarna af volgens bijsluiter, max. 0,5-1 jaar gebruik één pleister van 15 mg per 16 uur (’s nachts tablet0,5 mg, 1 mg geef bij grote afhankelijkheid een hogere startdosis verwijderen) of één pleister van 14-21 mg per etmaal plak elke dag op een nieuwe plek gedurende 4-6 weken bouw af volgens bijsluiter, max. 3 maanden gebruik zo nodig elke 1-2 uur 2 mg, max. 30 tabletten per dag, gedurende 2-3 maanden bouw af volgens bijsluiter gebruik zo nodig elke 1-2 uur 1 mg, max. 25 tabletten per dag, gedurende max. 3 maanden bouw af volgens bijsluiter start als de patiënt nog rookt, stopdatum in 2e week begindosering 150 mg 1 dd, 6 dagen, ’s morgens; daarna 150 mg 2 dd (interval 8 uur), 7-9 weken bij verminderde lever- of nierfunctie en bij ouderen max. 150 mg per dag bouw daarna de dosering af tablet150, 300 mg Nortriptyline tablet10, 25, 50 mg Varenicline Gebruik start als de patiënt nog rookt, stopdatum op dag 7 of 8 bij ouderen en adolescenten: start met 10 mg 1 dd, na 3 dagen 20 mg 1 dd, na weer 3 dagen 30-40 mg 1 dd behandel gedurende 6-12 weken 75 mg 1 dd (ouderen/adolescenten 30-40 mg 1 dd) stop in één keer; afbouw niet nodig start 1 tot 2 weken voor stopdatum bij verminderde nierfunctie (eGFR 10-30 ml) halvering van dosering begindosering 25 mg 1 dd, na 3 dagen 50 mg 1 dd, na weer 3 dagen 75 mg 1 dd begindosering 0,5 mg 1dd 3 dagen, daarna 0,5 mg 2dd 4 dagen, waarna onderhoudsdosering 1 mg 2dd gedurende 12 weken