Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 1 Polsstokhoogspringen (vwo 1985) Tegenwoordig maakt men bij het polsstokhoogspringen gebruik van een stok gemaakt van glasfiber. De 4,80 m lange stok is cilindervormig en hol. De buitendiameter is 4,0 cm, de binnendiameter is 3,6 cm. De massa van de stok is 2,3 kg. a Figuur 1 Bereken de dichtheid van glasfiber. Een atleet houdt deze polsstok aan het uiteinde A en in het punt B vast. Zie figuur 1. De atleet houdt de polsstok horizontaal. Daarbij oefent hij alleen verticaal gerichte krachten op de polsstok uit. B ligt 1,10 m van A af. b Bereken de grootte van de krachten die in A en B op de polsstok werken. Beschouw hierbij A als een vast draaipunt. Figuur 2 De atleet rent naar de lat toe, plaatst de stok op de grond en met behulp van de veerkracht van de stok wordt de bewegingsenergie die bij de aanloop is verkregen, omgezet in zwaarte-energie. Zie figuur 2. Tijdens de sprong voegt de atleet nog wat extra mechanische energie aan het systeem van stok en atleet toe: eerst door zich krachtig van de grond af te zetten en vervolgens door zich tijdens zijn tocht omhoog langs de stok naar boven te werken. Deze extra energietoevoeging is naar verhouding gering en mag daarom worden verwaarloosd. Ook de invloed van de luchtwrijving mag worden verwaarloosd. De atleet heeft een massa van 80 kg. Zijn zwaartepunt bevindt zich tijdens de aanloop 0,90 m boven de grond. Tijdens de aanloop tot de afzet houdt hij het zwaartepunt van de stok ook 0,90 m boven de grond. Vlak voor de afzet is de snelheid van de atleet met de polsstok 8,8 m/s. Neem aan dat de polsstok na de afzet tenslotte verticaal staat en geen snelheid meer heeft. De atleet gaat met een te verwaarlozen horizontale snelheid gestrekt over de lat. c Bereken de hoogte van het zwaartepunt van de springer op het moment dat hij over de lat gaat. Polsstokhoogspringers gaan in werkelijkheid niet gestrekt over de lat. Ze doen dat meer op de wijze die in figuur 3 is geschetst. Figuur 3 d Leg uit dat de atleet in dit geval over een hoger liggende lat kan komen. Na het passeren van de lat komt de atleet neer op een dikke matras. De verplaatsing van de bovenkant van de matras door de vallende atleet wordt u genoemd. Ten gevolge van deze verplaatsing oefent de matras een veerkracht Fveer op de atleet uit. In figuur 4 is de veerkracht van de matras tijdens het neerkomen en terugveren van de atleet weergegeven. e Bepaal de versnelling van de atleet als de matras maximaal is ingedrukt. De oppervlakte onder de bovenste grafiek bedraagt 2,9·10 3 Nm, de oppervlakte onder de onderste grafiek bedraagt 1,0·103 Nm. Op het moment dat de atleet de matras treft, is zijn snelheid 8,0 m/s. Na het terugveren komt de atleet weer los van de matras als de uitwijking u = 0. f Leg uit of de grafiek van de laatste figuur met de wijzers van de klok mee of tegen de wijzers van de klok in, wordt doorlopen. g Bereken de snelheid van de atleet op het moment dat hij weer los komt van de matras. Figuur 4 Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 2 Duikplank (vwo 1986) Een meisje met een massa van 45 kg staat op het uiteinde C van een duikplank. Zie figuur 1. De duikplank kan draaien om as A en ligt in B op een steunpunt. De massa van de plank wordt in dit vraagstuk verwaarloosd. De afstand tussen as A en steunpunt B is 1,6 m. De afstand tussen as A en uiteinde C is 4,8 m. a Bereken de grootte van de kracht die door het steunpunt B op de plank wordt uitgeoefend als het meisje in C op de duikplank staat. Figuur 1 Als het meisje van 45 kg in C op de duikplank staat, is de plank daar 12,9 cm doorgezakt. b Bereken met behulp van deze gegevens de veerconstante (krachtconstante) van de duikplank voor een belasting in punt C. Het meisje brengt zichzelf in een verticale trilling door met haar benen afwisselend buig- en strekbewegingen te maken. Na een poosje stopt zij hiermee. Zij voert dan in verticale richting een harmonische trilling uit, waarbij zij in contact blijft met de plank. In figuur 2 is haar snelheid v als functie van de tijd t weergegeven. Figuur 2 Het tijdstip t = 0 s correspondeert met haar laagste positie. c Bepaal met behulp van dit v,t-diagram de amplitude van deze trilling. Het meisje vergroot de amplitude van de trilling. Bij de periodieke beweging die zij daarna uitvoert, komt zij tijdens elke periode enige tijd los van de duikplank. De periodieke beweging van het meisje bestaat dus uit twee gedeelten: een harmonische trilling zo lang zij in contact is met de plank en een verticale worp als zij los is van de plank. Op een bepaald moment, we noemen dit t = 0 s, is het meisje in het laagste punt. In figuur 3 is van haar beweging een gedeelte van het v,t-diagram weergegeven. Dit v,t-diagram geldt voor elk punt van het lichaam van het meisje. d Leg met behulp van figuur 3 uit op welk(e) tijdstip(pen) tussen 0 en 1 s het meisje zich in het hoogste punt bevindt. e Tussen welke tijdstippen in het interval van 0 tot 1 s is het meisje los van de plank? Licht het antwoord toe. f Bepaal met behulp van figuur 3 de versnelling van het meisje op t = 0 s. g Teken in figuur 3 een diagram waarin de versnelling van het zwaartepunt van het meisje wordt uitgezet tegen de tijd tussen 0 en 1 s. Figuur 3 Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 3 Schommelbeest (vwo 1999) In stadsparken tref je vaak 'schommelbeesten' aan. Schommelbeesten zijn 'beestachtige' constructies die op een stugge veer in de grond bevestigd zijn. Kinderen kunnen hier leuk op schommelen. Een dergelijk schommelbeest wordt een eindje uit zijn evenwichtsstand getrokken en vervolgens losgelaten. Zie figuur 1. Figuur 1 Van de beweging van het zwaartepunt is een u,t-diagram geregistreerd met behulp van een plaatssensor. Vervolgens is aan de hand van dit diagram de versnelling bepaald voor verschillende waarden van de uitwijking van het zwaartepunt. De beweging blijkt een harmonische trilling te zijn. In figuur 2 is in grafiek A de versnelling a uitgezet tegen de uitwijking u. Figuur 2 Figuur 3 De grafieken B, C en D kunnen geen betrekking hebben op een harmonische trilling. a Geef een kenmerk van een harmonische trilling en leg met behulp van dat kenmerk uit waarom ieder van de grafieken B, C en D niet bij een harmonische trilling horen. Grafiek A is in figuur 3 weergegeven. b Bepaal de schommelfrequentie met behulp van figuur 3 in twee significante cijfers. (Hint: leid eerst een relatie af tussen a(t), u(t) en f voor een harmonische trilling.) Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 4 Pompen (vwo 2000) De polder waarin Oostelijk en Zuidelijk Flevoland liggen, is helemaal omgeven door water. Met behulp van pompen wordt in deze polder de waterstand op een constant peil gehouden. De polder heeft een oppervlakte van 970 km2. Het water uit de polder moet 5,16 m omhoog worden gepompt naar de omliggende wateren. Zie de schematische dwarsdoorsnede in figuur 1. Figuur 1 Alle pompen samen pompen per minuut 8,0·10 3 m3 water weg uit de polder. De hoeveelheid weg te pompen water hangt onder meer af van de hoeveelheid neerslag en van de hoeveelheid water die verdampt. Bovendien stroomt kwelwater de polder in. Dit is water dat via de ondergrond en door de dijken de polder binnenloopt. In een jaar valt op het totale grondoppervlak 730 mm regenwater, waarvan 610 mm verdampt. De hoeveelheid kwelwater bedraagt voor de gehele polderoppervlakte 600 mm per jaar. a Bereken hoeveel uren per jaar de pompen samen in bedrijf moeten zijn. Enkele pompen worden aangedreven door een elektromotor. Als de elektromotor in werking is, wekt hij een inductiespanning op die tegengesteld is aan de bronspanning. b Leg aan de hand van de werking van een elektromotor uit waarom hij een inductiespanning opwekt. De elektromotor is aangesloten op een bron met een (effectieve) spanning van 3,00 kV. Als de pomp normaal functioneert, neemt de motor een stroom af van 220 A. Hij is dan in staat om per minuut 540 m3 water uit de polder naar de omliggende wateren omhoog te pompen. Het rendement van de pomp wordt gedefinieerd als het percentage van het door de spanningsbron geleverde vermogen dat wordt gebruikt om water omhoog te pompen. c Bereken dit rendement als de pomp normaal functioneert. De elektrische pompen zijn in 1991 geautomatiseerd en aangesloten op een automatisch peilsysteem. Dit peilsysteem omvat diverse sensoren, die hun signalen naar een centrale computer in Lelystad sturen. Afhankelijk van deze informatie schakelt de computer de elektrische pompen in, uit, of geeft opdracht water de polder binnen te laten. d Leg uit of dit peilsysteem een meetsysteem, een stuursysteem of een regelsysteem is. Figuur 2 Als sensor wordt een drukmeter gebruikt die in een sloot in de polder wordt geplaatst. De sensor S wordt onder water op een vaste hoogte ten opzichte van de bodem bevestigd. Zie figuur 2. De druk die deze sensor meet is de som van de atmosferische druk en de druk van de waterkolom boven de sensor. Om te corrigeren voor de atmosferische druk wordt een vaste waarde afgetrokken van de druk die S meet. Voor deze vaste waarde wordt de gemiddelde atmosferische druk genomen. Dit heeft tot gevolg dat bij het passeren van een depressie (lagedrukgebied) de waterstand in de polder op een verkeerd peil wordt gebracht. e Leg uit of tijdens het passeren van een depressie de waterstand in de polder op een te hoog peil of op een te laag peil wordt gebracht. Er kan worden gekozen uit twee typen sensoren. Type 1 heeft een bereik vanaf 0 Pa en kan bij de gemiddelde atmosferische druk van 1,0·105 Pa meten tot een waterdiepte van 400 cm. Type II heeft een bereik vanaf 1,0·105 Pa en kan bij de gemiddelde atmosferische druk meten tot een waterdiepte van 900 cm. Een laagje water met een hoogte van 1,0 cm veroorzaakt een druk van 98 Pa. Het uitgangssignaal van beide sensoren varieert tussen 0 V en 5,0 V. Beide typen sensoren zijn lineair. f Beredeneer met behulp van een berekening welk type sensor de grootste gevoeligheid heeft. Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 5 Buitenboordmotor (vwo 2003) De boot in figuur 1 heeft een lengte van 6,5 m. Figuur 1 Op het negatief is de afbeelding van de boot 21 mm lang. De foto werd gemaakt met een lens met een brandpuntsafstand van 80 mm. a Bereken de afstand tussen de boot en de fotograaf toen de foto gemaakt werd. De boot heeft een constante snelheid van 8,5 m/s. Het fototoestel bewoog niet tijdens het nemen van de foto. De fotograaf weet niet meer met welke sluitertijd de foto is gemaakt. Omdat hij op de foto geen noemenswaardige bewegingsonscherpte van de armen van de stuurman ziet, denkt hij dat de sluitertijd niet groter was dan één zestigste seconde. b Leg met behulp van een berekening en op grond van de foto uit of hij daarin gelijk heeft. In figuur 2 is het achterste deel van de boot met de buitenboordmotor op schaal weergegeven. De schroef van de buitenboordmotor zit aan een lange as, die schuin in het water steekt. De kracht F die de schroef op het water uitoefent, heeft dezelfde richting als de schroefas. De voorwaartse kracht op de boot is horizontaal. Figuur 2 Bij een snelheid van 8,5 m/s levert de buitenboordmotor aan de boot een vermogen van 8,1 kW. c Bepaal de grootte van de kracht die de schroef bij deze snelheid op het water uitoefent. De wrijvingskracht op de boot neemt toe als de boot sneller vaart. Het rendement van de energieomzetting in de buitenboordmotor blijft gelijk. We bekijken de afstand die de boot met één volle benzinetank kan afleggen. d Beredeneer of deze afstand bij een hoge snelheid kleiner, even groot of groter is dan bij een lage snelheid. Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 6 Vertical Shot (vwo 2003) ‘Vertical Shot’ is een nieuwe kermisattractie. Aan twee pilaren van 35 meter hoog zijn elastieken vastgemaakt. Aan deze elastieken hangt een bol waarin twee personen plaatsnemen. De bol wordt met behulp van een elektromagneet op de grond gehouden, terwijl de elastieken aangespannen worden. Nadat de personen vastgegespt zijn, wordt de elektromagneet uitgezet en schiet de bol verticaal omhoog. In figuur 1 zie je een foto van de bol vlak voor de start. In figuur 2 zie je een foto waarin de bol omhooggeschoten is. Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 Vlak voor het loslaten van de bol zijn de elastieken 20 m uitgerekt. In figuur 3 is de F,u-grafiek van één elastiek getekend. In figuur 4 is de richting van de kracht getekend die elk elastiek op de bol uitoefent vlak voor het loslaten. De kracht die beide elastieken samen op de bol uitoefenen bij het loslaten noemen we F0. Er geldt: Fn = 9, 8·103 N. a Toon dit aan met behulp van figuur 4. De massa van bol plus passagiers is 250 kg. b Bereken de versnelling van de bol direct na het loslaten. In figuur 5 is de grafiek getekend van de kracht die beide elastieken samen op de bol uitoefenen als functie van de hoogte tot h = 24 m. Op hoogten groter dan 24 m ondervindt de bol geen krachten meer van de elastieken. c Bepaal met behulp van figuur 5 op welke hoogte de snelheid van de bol maximaal is. Neem daarbij aan dat wrijvingskrachten geen rol spelen. d Bepaal met behulp van figuur 5 de maximale hoogte die de bol bereikt. Neem daarbij aan dat alle arbeid die de elastieken op de bol verrichten in het hoogste punt is omgezet in zwaarte-energie. Figuur 4 Figuur 5 Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 7 Sprinkhaan (vwo 2005) De figuur hiernaast is een foto van een speelgoed-sprinkhaan. Onder het lijf van de sprinkhaan zit een zuignap, die zich op de ondergrond vastzuigt als je de sprinkhaan stevig naar beneden drukt. Wanneer er lucht onder de zuignap komt, springt de sprinkhaan omhoog doordat zijn poten als veren werken. Tessa en Suzanne doen onderzoek aan de sprinkhaan. Eén van hun onderzoeksvragen luidt: “Hoe groot is de snelheid van de sprinkhaan als de poten loskomen van de ondergrond?” Om een idee te krijgen van de grootte van deze snelheid, laten zij de sprinkhaan vanaf de grond omhoogspringen. Zij schatten de hoogte die de sprinkhaan bereikt op 1,0 m. a Bereken met welke snelheid de sprinkhaan volgens deze schatting van de grond loskomt. Ga er daarbij van uit dat de wrijving verwaarloosbaar is. In figuur 1 zijn twee standen van de sprinkhaan getekend. Figuur 1 Op t0 komt de zuignap los van de ondergrond. Op t1 komen de poten los van de ondergrond. Met behulp van een afstandssensor en een computer maakt Tessa een grafiek die de hoogte van de sprinkhaan weergeeft als functie van de tijd. De afstandssensor is zó geijkt dat h = 0 hoort bij de situatie op t1. Zie figuur 2. Figuur 2 b Bepaal de snelheid op t1 met behulp van een raaklijn in figuur 2. Na t = 0,75 s valt de sprinkhaan omlaag. c Ga met behulp van figuur 2 na of de sprinkhaan bij zijn val meetbare luchtwrijving ondervindt. Een andere onderzoeksvraag van Tessa en Suzanne luidt: “Hoeveel procent van de oorspronkelijke veerenergie wordt er omgezet in zwaarteenergie?” Susanne duwt de sprinkhaan met behulp van een krachtmeter omlaag. Bij verschillende waarden van de kracht F meet zij de indrukking u van de sprinkhaan. Zie figuur 3. Als de zuignap zich vastzuigt, is de sprinkhaan 4,0 cm omlaaggeduwd. Omdat de wrijving tijdens het indrukken verwaarloosbaar is, kan uit de figuur de veerenergie worden bepaald die in de poten is opgeslagen. De massa van de sprinkhaan is 6,2 g. d Bepaal met behulp van figuur 2 en 3 hoeveel procent van de veerenergie tijdens een sprong wordt omgezet in zwaarte-energie. Figuur 3 Figuur 4 Bij het naar beneden duwen van de sprinkhaan oefent de tafel op elk van de vier poten een kracht Ftafel uit. In figuur 4 is deze kracht op één poot getekend. Aangenomen mag worden dat: - de totale duwkracht gelijkmatig over de vier poten verdeeld is - de zwaartekracht verwaarloosbaar is ten opzichte van de duwkracht. In figuur 4 is de situatie weergegeven bij een totale duwkracht van 6,0 N. e Bepaal met behulp van figuur 4 de grootte van Ftafel. Ontbind Ftafel daartoe eerst in horizontale en in verticale richting. Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 8 Steppen (vwo 2006) Arie en Bianca wijden hun praktische opdracht aan natuurkundige aspecten van het steppen. In figuur 1 zie je een foto van de step die zij gebruiken. Figuur 1 Figuur 2 Arie gaat met zijn rechtervoet op de step staan en zet (periodiek) met zijn linkervoet af. Tijdens de afzet neemt de snelheid toe. Na de afzet neemt de snelheid weer af ten gevolge van wrijving. Zie figuur 2. Een deel van deze figuur staat vergroot weergegeven in figuur 3. Figuur 3 Arie stept een afstand van 200 m. De snelheid verloopt daarbij voortdurend zoals in figuur 2 is weergegeven. a Bepaal hoe vaak Arie een afzetbeweging maakt om 200 m af te leggen. Arie wil uit de grafiek het grootste vermogen bepalen, dat hij op een bepaald tijdstip levert. Hij gebruikt daarbij de formule: P = Fafzet·v = m·a·v b Leg uit dat het met deze formule bepaalde vermogen maximaal is aan het einde van de afzet. c Leg uit dat Arie bij het gebruik van deze formule de wrijvingskracht verwaarloost. De massa van Arie met de step is 67 kg. d Bepaal aan de hand van figuur 3 het maximale vermogen dat Arie door het gebruik van deze formule vindt. Op de step werkt een rolwrijvingskracht Fw,rol. Op Arie en de step werkt tevens een kracht ten gevolge van de luchtweerstand Fw,lucht. Voor de totale wrijvingskracht geldt: Fw,totaal = Fw,rol + Fw,lucht De rolwrijvingskracht is onafhankelijk van de snelheid. De luchtwrijvingskracht is evenredig met v2. e Beschrijf hoe Arie en Bianca met gebruikmaking van een krachtmeter de waarde voor de rolwrijvingskracht kunnen bepalen. Newton VWO 16 Energie en energiestromen – Arbeid en warmte Examenvoorbereiding 9 SoloTrek (vwo 2006) Lees het volgende artikel. Zelf vliegen met de SoloTrek Trek Aerospace Sunnyvale (VS) brengt na jaren van research en testen de SoloTrek op de markt. Met deze mini-helicopter kunnen mensen zelfstandig het luchtruim kiezen. De SoloTrek heeft twee tegen elkaar in draaiende rotorbladen in een vaste behuizing die naar voren kunnen kantelen. De rotorbladen zorgen zowel voor de kracht die nodig is om op te stijgen als voor de voortstuwing. De SoloTrek heeft een tank die 47 liter benzine kan bevatten en de motor heeft een vermogen van 120 pk. naar: Technisch Weekblad, 17 januari 2003 Tijdens de start draaien de rotorbladen in een horizontaal vlak. Bij deze start wordt de luchtweerstandskracht verwaarloosd. In verticale richting werken dan twee krachten op de SoloTrek: de zwaartekracht Fz en de stuwkracht Fstuw. Veronderstel dat de stuwkracht constant is. De totale massa bedraagt 255 kg. De piloot bereikt in 4,0 s een hoogte van 5,0 m. a Bereken de hiervoor benodigde stuwkracht. In het artikel wordt een ouderwetse eenheid van vermogen gebruikt, de paardenkracht (pk). Zie tabel 5 (Binas vijfde druk) of tabel 6 (Binas vierde druk). Er wordt bedoeld dat het maximale nuttige vermogen dat de motor kan leveren 120 pk bedraagt. Bij dit vermogen heeft de motor een rendement van 30%. b Bereken hoe lang je op dit vermogen kunt vliegen als je met een volle tank begint.