81/09 Nota gelijke behandeling mannen en vrouwen Ql? ID ^'""SIZR Economische Raad Nota gelijke behandeling mannen en vrouwen Nota gelijke behandeling mannen en vrouwen, uitgebracht aan de ministers van Justitie, van Sociale Zaken, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, van Onderwijs en Wetenschappen, en van Binnenlandse Zaken Publikatie nr. 9 - 19 juni 1981 SUi SociMiEconomische Raad ISBN 90-6587-004-0 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen 2.1. Inhoud van de wet 7 2.2. Opmerkingen over de wetgeving 9 3. Inhoud geven aan het beginsel van de wet 7 12 4. Vooiiichting en taalgebruik 1 4 4 . 1 . Algemene voorlichting 14 4.2. Beroepsgerichte voorlichting 15 4.3. Taalgebruik 16 5. Voorllchtingscampagne rond de wet 18 5.1. De gehouden campagne 18 5.2. Richtlijnen voor het opstellen van advertenties 6. Consequenties voor het arbeidsbureau 6.1. Voorlichting 21 6.2. Registratie 21 6.3. Statistiek 22 21 7. Toegestaan en verborgen onderscheid 7.1. Toegestaan onderscheid 2 4 7.2. Verborgen onderscheid 26 24 18 8. Verschlllen in arbeidsvoorwaarden 28 8.1. Opmerking vooraf 28 8.2. Vastleggen van afspraken 2 8 8.3. Bestaande verschillen 28 8.4. Pensioenen en VUT-regelingen 29 9. Aanknopingspunten voor het sociale ondememingsbelejd 9.1. Inleiding 31 9.2. Intentieverklaring en voorlichting 31 9.3. In kaart brengen van knelpunten 32 9.4. Het treffen van regelingen 33 9.5. Overige aandachtspunten 3 4 10. Taak van de ondememingsraad 11. Zetfstandigen 31 35 37 12. Conclusies en aanbevelingen 39 Bijiagen I Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (1 maart 1980) II EEG-Richtlijn van 9 februari 1976 I. Inleiding Op 9 februari 1976 heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen een richtlijn betreffende de tenuitvoerlegging van het beginse! van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding, de promotiekansen en de arbeidsvoorwaarden uitgegeven. In Nederland is met het in werking treden van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (1 maart 1980, Staatsblad nr, 86) 1) en de W e t gelijke behandeling van mannen en vrouwen in burgerlijke openbare dienst (2 juli 1980 Staatsblad nr. 384) uitvoering gegeven aan deze richtlijn. De laatstgenoemde wet zaI in deze nota buiten beschouwing blijven. Ook wordt niet ingegaan op de EEG-richtlijn van 19 december 1978 betreffende de geieidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid 2). Deze richtlijn is van toepassing op: a. wettelijke regeling die bescherming bieden tegen eventualiteiten als ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen en beroepsziekten, werkloosheid, alsmede op b. bijzondere regelingen, voor zover deze een aanvulling vormen op of in de plaats komen van de sub a. genoemde regelingen. 1j De tekst van de wet en de richtlijn . zijn a/s bi/'lage I en 2 toegevoegd. 2) Zie het SER-advies met betrekking tot het ontwerp van een EEG-richtlijn inzake de gelijke behandeling van mannen en vmuwen op het gebied van de sociale zekerheid, 21 oktober 1977. In 1984 dient een en ander geeffectueerd te worden in de nationale wetgevingen van de EEG-landen. Gelijke behandeling betreft zowel de premiekant als de kant van de aanspraken. De EEG-richtlijn van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers komt slechts zijdelings ter sprake. De onderhavige nota is bedoeld als praktische handreiking voor degenen die met de consequenties van de inwerkingtreding van de wet te maken hebben. De Sociaal-Economische Raad richt zich in de eerste plaats tot werkgevers en werknemers. Daarnaast komen ook meer in het bijzonder voor de overheid van beiang zijnde punten aan de orde. De nota draagt niet zozeer een analyserend, maar meer een infonmatief karakter. Zij bevat suggesties voor het nader inhoud geven aan het met de wet beoogde doel, waar mogelijk geTllustreerd met voorbeelden uit de praktijk. Ook wordt een aantal knelpunten gesignaleerd. Aangezien het hier om een Europese richtlijn gaat wordt op verschillende plaatsen verwezen near hetgeen zich in andere landen op dit terrein voordoet. In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de wet van 1 maart 1980. Voordat in de hoofdstukken 4 1/m 11 een aantal ondenwerpen verder uitgewerkt wordt, wordt in hoofdstuk 3 uiteengezet op weike wijze volgens de Raad inhoud gegeven zou kunnen worden aan het beginsel van de w e t Hoofdstuk 12 geeft een samenvatting van de conclusies en aanbevelingen. De nota is voorbereid door de Commissie Vrouw en Arbeid. Ten tijde van de voltooiing van de ontwerp-nota was de commissie samengesteld uit: mw.drs. N. Schoemaker (voorzitter), mw.mr. C.J.P. Boekhout, mw.mr. D.E. de Bruijn, C.N.IVI. Commandeur, mw.drs. H.I.E. Dijkhuis-Potgieser, drs. R.P. Haveman, P. Hazenbosch, mw.drs. LIVl. van Hoogstraten-van Embden Andres, drs. H.J.A. van de Kamp, drs. J. Leder, mw.mr. Y.M. Peter-Odenthal, mw. K. Roozemond, mw.mr. E. Schwager, drs. J.J. Siegers, mw. E. ter Veld en drs. LB.E. Vonk. Als ministeriele vertegenwoordigers waren bij de opstelling van het advies betrokken: drs. T. Breimer (Economische Zaken), mw.drs. J. Brink (Sociale Zaken), drs. W.AJ. Kerpel (Economische Zaken), Ir. ir. F.G. Melles (Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) en mw. R. van Zutphen (Onderwijs en Wetenschappen). Het secretariaat werd gevormd door mw. M. van den Brandeler en dr.ir. AJ.M. van Miltenburg. De notulen werden verzorgd door . mw.drs. LA van Rossum du Chattel en drs. F.J.J. Rood. Tijdens de voorbereiding van de nota is een mutatie opgetreden. De commissie hecht eraan ook de medewerking te vermelden van het vroegere lid mw. Ch.G.H. de Rljk. De Raad heeft de nota behandeld en vastgesteld in zijn vergadering van 19junl 1981. 2. De Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen 2.1. Inhoud van de wet Algemeen Uitgangspunt van de wet is de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot en het meedoen aan het arbeidsproces, zodat iedere vorm van discriminatie op grand van geslacht, hetzij direct of indirect door verwijzing naar de echtelijke staat of de gezinssituatie uitgesloten is. De wet verbiedt de werkgever om bij het aangaan en de beeindiging van een arbeidsovereenkomst en in de arbeidsvoon/vaarden verschil te maken tussen mannen en vrouwen. Ook bij de uitoefening van het vrije beroep mag geen onderscheid worden gemaakt. Hetzelfde geldt bij het aanbieden van vacatures, zoals in advertenties, voor sollicitatieprocedures, beroepskeuzevoorlichting, beroepsonderwijs, om-, her- en bijscholingscursussen, promotiekansen alsook mogelijkheden tot ontplooiing binnen het vrije beroep. Zowel direct als indirect verschil maken is verboden Onder direct of onmiddellijk verschil wordt verstaan een onderscheid dat rechtstreeks te maken heeft met iemands geslacht. Een vrouw wordt omdat zij vrouw is onder overigens gelijke omstandigheden' anders behandeld dan een man en omgekeerd. Onder indirect of middelijk onderscheid verstaat de wet een onderscheid dat wordt gemaakt door venwijzing naar een hoedanigheid die op zichzelf geen verband houdt met iemands manof vrouwzijn, maar die in de praktijk met name op personen van een bepaald geslacht van toepassing is. De wet noemt als voorbeeld ven^/ijzing naar de echtelijke staat of naar de gezinsomstandigheden (zie artikel 1). Onder het laatste valt bijvoorbeeld verwijzing naar het zijn van kostwinner of niet-kostwinner. De wet staat dus niet toe dat onderscheid wordt gemaakt tussen vrouwen en mannen door venwijzing naar de echtelijke staat. Dat wil echter niet zeggen dat in geen enkele situatie onderscheid mag worden gemaakt tussen gehuwden en ongehuwden. De wet richt zich op discriminatie tussen vrouwen en mannen bij de arbeid, niet op de situatie van gehuwden of ongehuwden in haar totaliteit In bepaalde gevallen is onderscheid maken wel geoorloofd • Geslacht is bepalend voor de functie In het algemeen is het maken van onderscheid wel toegestaan in die gevallen waarin het man- of vrouwzijn noodzakelijkerwijs de functie bepaalt (zie artikelen 1, 2, 3, 4). De strekking van de Europese richtlijn en ook van de wet is echter dat dit niet te snel mag worden aangenomen. • Opheffing van feitelijke ongelijkheden Onderscheld dat gemaakt wordt cm personen van een bepaald geslacht in een bevoon-echte positie te plaatsen met de bedoeling feitelijke ongelijkheden op te heffen, is eveneens toegestaan (zie artikelen 1 en 5). • Bescherming van de vrouw Voor de werkgever geldt dat het verbod van onderscheid tussen mannen en vrauwen niet van toepassing is als het gaat om bepalingen die ten doel hebben de vrouw te beschermen, met name in geval van zwangerschap of moederschap (zie artikel 1). • Overgangsmaatregel De werkgever mag werknemers die op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet in de leeftijdsgroep van 18 t/m 22 jaar vielen op grond van 'kostwinnerschap' of 'gehuwd' zijn alleen dan een hoger loon of vakantietoeslag blijven geven dan leeftijdsgenoten Indien: - dit in een al van kracht zijnde cao of collectleve regeling vastgelegd was of — dit berust op een op dat moment reeds bestaande individuele arbeidsovereenkomst. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 7 van de wet en blijft van kracht tot maart 1984. Commissie geiijke befiandeling van mannen en vrouwen Een ieder die meent dat er in haar of zijn nadeel onderscheid is gemaakt dat door de wet verboden is, kan zich wenden tot een speciale commissie, de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid 1) (zie artikel 6, lid 1). Dit is dezelfde commissie die al bevoegd was voor zaken die verband houden met de Wet gelijk loon voor mannen en vrouwen. Die commissie is met het oog op de ruimere werkingssfeer van de nieuwe wet uitgebreid met andere deskundigen (zie artikel 6, lid 5). Als een verzoek binnenkomt, stelt de commissie een onderzoek in. Haar zienswijze brengt zij vervolgens ter kennis van de verzoeker en van degene die het gewraakte onderscheid zou hebben gemaakt. Ook zij die willen weten of zij door hun handelwijze in strijd komen met de wet, kunnen de Commissie gelijke behandeling om advies vragen (zie artikel 6, lid 1). Beroep op de reciiter /.; Hetadres van de commissie is Muzenstraat 30, 2511 vw Den Haag. Als men een klacht heeft, is men niet verplicht zich eerst tot de Commissie gelijke behandeling te wenden. Mensen kunnen eveneens rechtstreeks naar de (burgerlijke) rechter gaan als zij menen dat in hun nadeel een verboden onderscheid is gemaakt. De rechter kan dan een bindende uitspraak tussen partijen doen. Wei is het van belang dat ook de rechter het oordeel van deze commissie kan vragen. De wet biedt daartoe de mogelijkheid. Hetzelfde geldt voor andere instanties die moeten beslissen in een geschil over een al dan niet verboden onderscheid. Deze werkwijze wijkt af van de procedure die bij de Wet gelijk loon gevolgd moet worden. Bij klachten op grond van de laatstgenoemde wet moet altijd eerst de commissie worden geraadpleegd. 8 Als in een advertentie of bij een sollicitatieprocedure een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt, kan een vordering bij de rechter tot naleving van het verbod worden ingesteld door organisaties die de belangen behartigen waar het hier cm gaat Te denl<en valt bijvoorbeeld aan vrouwenorganisaties of vakbonden (zle artikel 3, lid 2). De wet kent geen strafsancties. Wei wordt de mogelijkheid geboden tot beroep op de Commissie gelijke behandeling mannen en vrouwen en/of op de rechter, nietigverklaring en ter kennisbrenging van het gemaakte onderscheid. Verdere taken en bevoegdheden van de Commissie beliandeling gelijke Als de Commissie gelijke behandeling zonder dat er een verzoek is binnengekomen het vermoeden heeft van een verboden onderscheid, kan zij zich uit eigen beweging tot de minister van Sociale Zaken wenden en hem vragen te laten onderzoeken of er een verboden onderscheid is gemaakt. De minister stelt haar van de bevindingen van dat onderzoek op de hoogte (zie artikel 6, lid 3). De Commissie gelijke behandeling kan haar conclusies uit de gegevens waarover zij bij de vervulling van haar taak de beschikking krijgt, onder meer ter kennis brengen van werkgevers- of werknemersorganisaties, van organisaties uit het beroepsleven of van ondernemingsraden, bijvoorbeeld omdat het blijkt te gaan om een algemeen gemaakt onderscheid (zie artikel 6, lid 4). De Commissie gelijke behandeling brengt jaarlijks aan de verantwoordelijke ministers verslag uit over haar werkzaamheden. Dat verslag kan geheel of gedeeltelijk openbaar worden gemaakt (zie artikel 6, lid 6). Overige wetgeving De beginselen van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid — voortvloeiend uit de EEG-richtlijnen— zijn in een aantal ' wetten geregeld. Artikel 1 van de in dit hoofdstuk behandelde wet bepaalt dat een nieuw artikel in het Burgerlijk Wetboek (titel 7 A Boek IV) wordt ingevoegd, te weten: - artikel 1637ij, dat de werkgever verbiedt onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, het verstrekken van ondemcht, in de arbeidsvoorwaarden, bij de bevordering en bij de beeindiging van de arbeidsovereenkomst (wet van 1 mei 1980, Stb. 1980, n r 8 6 ) . Ook artikel 1639e (3e en 4e lid) van het Burgerlijk Wetboek is van belang. Deze leden bepalen de nietigheid van ontslag wegens huwelijk, zwangerschap of bevalling (wet van 6 mei 1976, Stb. 1976, nr. 295). Vervolgens kan de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen (Stb. 1975, nr 129) worden genoemd en de afzonderlijke regeling voor de burgerlijke openbare dienst die in de inleiding reeds ter sprake kwam. In dit verband mogen artikel 28, lid 3 van de Wet op de ondernemingsraden en het in de Troonrede van 1980 aangekondigde voorontwerp van Wet tegen achterstelling op grond van geslacht niet onvermeld blijven. 2.2. Opmerkingen over de wetgeving De Emancipatiekommissie heeft een commentaar uitgebracht op de aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan de EEG-richtlijnen Gelijk loon en Gelijke behandeling (22 december 1980). In de begeleidende brief wijst de EK erop dat de aanpassing aan de richtlijnen nog niet voltooid is en verschillende groeperingen zich nog niet op de Nederlandse wet kunnen beroepen in geval van ongeiijke beloning of behandeling bij de arbeid. De EK meent voorts dat met de intrekking of wijziging van wettelijke en bestuursrechtelijke discriminerende bepalingen, waartoe de richtlijnen uitdrukkelijk verplichten, (nog) ternauwernood enige voortgang gemaakt is. Ook de Raad wil een aantal kanttekeningen bij de wetgeving plaatsen. Zoals uit het bovenstaande bleek, zijn de regelingen betreffende gelijke beloning en gelijke behandeling in diverse wetten neergelegd. Het naast elkaar bestaan van meerdere commissies voor zaken van gelijk loon en gelijke behandeling, te weten de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid en de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid in de burgerlijke openbare dienst werkt verwarrend voor mensen die een klacht willen indienen, en kan leiden tot verschll van interpretatie. Jaarlijks moet door de Commissie gelijke behandeling een verslag van de werkzaamheden worden uitgebracht aan de ministers van Sociale Zaken, Justitie, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Onderwijs en Wetenschappen. De Raad dringt erop aan dat dit verslag in zijn geheel openbaar wordt gemaakt en ruime bekendheid verkrijgt. Artikel 6, lid 4, geeft de Commissie gelijke behandeling de bevoegdheid het oordeel dat onderscheid is gemaakt bekend te maken aan organisaties van werkgevers en werknemers en organisaties uit het beroepsleven en de betrokken ondernemingsraad. De Raad vindt dat van deze bevoegdheid in ruime mate gebaiik gemaakt moet worden. Voorts zou de Commissie gelijke behandeling degene, die een met de wet in strijd zijnde advertentie geplaatst heeft, kunnen verzoeken een juiste advertentie te plaatsen en zo nodig de sollicitatietermijn te verlengen. Met betrekking tot de gehuwde en ongehuwde staat bepaalt artikel 1637ij, laatste lid van het Burgerlijk Wetboek: 'De werkgever mag geen onderscheid maken tussen gehuwden en ongehuwden bij het aangaan en bij de beeindlging van de arbeidsovereenkomst'. (Zie artikel 1 van de Wet gelijke behandeling.) Het is opvallend dat artikel 6 van de Wet gelijke behandeling alleen de mogelijkheid tot het indienen van klachten bij de Commissie gelijke behandeling biedt met betrekking tot artikel 1637ij, eerste lid of artikelen 2, 3 en 4 van de Wet gelijke behandeling. Wie meent dat te zijner (of te harer) nadele onderscheid is gemaakt met betrekking tot artikel 1637ij, laatste lid (wat later bij nota van wijziging is toegevoegd), kan niet near de Commissie gelijke behandeling voor advies. Waarschijniijk is de aanpassing van artikel 6, aan de latere uitbreiding van artikel 1637ij, over het hoofd gezien. De Raad is van oordeel dat de Commissie gelijke behandeling ook met betrekking tot artikel 1637ij, laatste lid bevoegd moet zijn haar zienswijze kenbaar ter maken 1). 1) Eind mei is via het secretariaat van de Commissie gelijke behandeling vernomen dat deze omissie inderdaad op een fout berust De minister van Justitie is doende deze recht te trekken. Artikel 3, lid 2 van de Wet gelijke behandeling biedt de mogelijkheid dat door organisaties een vordering bij de rechter tot naleving van de wet wordt ingesteld. Deze bevoegdheid geldt alleen indien een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen is gemaakt in een advertentie of bij een sollicitatieprocedure. Het individueel indienen van klachten wordt vaak als zeer bedreigend ervaren. Te overwegen zou daarom zijn om deze bevoegdheid ook op andere in de wet genoemde gebieden van toepassing te laten zijn. De Raad meent dat dit vraagstuk bij de te ontwerpen wet tegen achterstelling op grond van geslacht de nodige aandacht verdient. Tussen de tekst van de Europese richtlijn en de Nederlandse wet 10 bestaan een paar verschillen. Zo staat er in artikel 2, lid 4 van de richtlijn dat deze geen belemmering vormt voor maatregelen die beogen te bevorderen dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen in het bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen, weike de kansen voor vrouwen (op de door de richtlijn bestreken gebieden) nadelig be'i'nvloeden. Dit Is in artikel 5 van de Nederlandse wet als volgt omschreven: Het bepaalde In de artikelen 2, 3 en 4 is niet van toepassing indien het gemaakte onderscheid beoogt personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positle te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen. De richtlijn gebruikt ten aanzien van het punt van de 'positieve discriminatie' dus een sterkere fornnulering dan de wet. In de eerste is sprake van het nemen van maatregelen en wordt expliciet gesproken over vrouwen, in de laatste van het maken van onderscheid, van het niet van toepassing verklaren en van personen. 11 3. Inhoud geven aan het beginsel van de wet De Raad heeft in zijn advies over de arbeidsmarktpositie van vrouwen (5 oktober 1979) geconstateerd dat er sprake is van minder participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt dan van mannen en daar waar vrouwen participeren zeer velen o.m. door het verschil in opieiding en de gezinssituatie, minder mogelijkheden hebben om zich in het arbeidsproces te ontplooien. Een beeld dat ook in vele andere publikaties bevestigd wordt Zo blijkt bijvoorbeeld uit het verslag van de Loontechnische Dienst met betrekking tot de uitgeoefende begeleidingstaak inzake de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen voor het jaar 1979, dat het gemiddelde percentuele aandeel dat vrouwen ten opzichte van het werknemersbestand hebben in de laatste jaren rond de 28% schommelt. Beziet men dit aandeel per functieniveau, dan is de vrouw steeds op de lagere functieniveaus ten opzichte van het gemiddelde sterk oververtegenwoordigd en op de hogere functieniveaus sterk ondervertegenwoordigd. De artikelen van Conen en Huygen over de kwalitatieve structuur van de werkgelegenheid in 1960 en 1971 1) geven eveneens belangwekkende informatie. De auteurs tonen aan dat de geconstateerde verschillen in beroepskansenstructuur van uiteenlopende categorieen mannen en vrouwen slechts voor een deel samenhangen met verschillen in opieidingsniveau; binnen elk opieidingsniveau blijft de relatie tussen geslacht en functieniveau bestaan. Ij Drs. G.J.M. Conen en drs. F. Huygen. De kwalitatieve stnictuur van de werkgelegenheid in 1960 en 1971, I t/m IV. ESB. /aargang 1980. Zie in het bijzonder III: vrouwen en mannen in de werkgelegenheid, ESB, 21-5-1980. Het vastleggen van het beginsel van gelijke behandeling in de wet kan een hulpmiddel zijn om bestaande vooroordelen uit de weg te mimen en de gelijke kansen en rechten te bevorderen. De waarde van dit hulpmiddel hangt af van de wijze waarop de mogelijkheden die de wet biedt benut worden. Van een benadering die volstaat met het tegengaan van bij de wet verboden actios en het wegnemen van formele beperkingen in de wetgeving en overheidsregelingen gaat, naar de mening van de Raad, in dit stadium onvoldoende stimulans uit om de geconstateerde achterstelling op te heffen. Om aan het beginsel van gelijke behandeling de rnet de EEG-richtlijn beoogde inhoud te geven is een meer omvattend beleid nodig. Een dergelijk beleid zai niet volstaan met het op afstand volgen van de ontwikkelingen, maar behoren in te spelen op veranderingen in de nabije toekomst in de maatschappelijke positie van vrouwen en mannen en de voorwaarden te verbeteren waaronder die veranderingen tot stand kunnen komen. De wet biedt daartoe mogelijkheden. Zo kunnen op grond van artikel 5 personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie geplaatst worden t e n einde feitelijke ongeiijkheden op te heffen. Het inhoud geven aan de Wet gelijke behandeling moet, wil het volledig effect hebben, gepaard gaan met een breder maatschappelijk beleid dat aan de bestaande knelpunten op de in het advies van 5 oktober 1979 onderscheiden terreinen — onderwijs en beroepsvoorbereiding, combinatie van beroeps- en huishoudelijke taken en de positie op de arbeidsmarkt- tegemoet komt. In daze nota zaI alleen op een aantal rechtstreeks met de wet verband houdende ondenwerpen worden ingegaan. Ook de ondenwijspositie van vrouwen en meisjes zai buiten beschouwing blijven, aangezien dit onderwerp 12 door deCommissie Onderwijszaken van de Raad nader uitgewerkt wordt. Om niet aan de in de inleiding aangegeven bedoeling van de nota voorblj te schieten is voor deze beperking van het terrein gekozen. De Raad meent dat het voor het bereiken van een gelijke behandeling in het arbeidsproces nodig is dat alle betrokkenen de aan de wet ten grondslag liggende gedachte —dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn en gelijkelijk geschikt worden geacht voor alle werkzaamheden— onderschrijven. Het volledig benutten van de aanwezige capaciteiten is niet alleen in het belang van het individu maar ook van de arbeidsorganisatie. De eerstkomende jaren zai in het beleid het accent moeten liggen op het bevorderen van het gaan werken van vrouwen in 'mannenfuncties', ook op middelbaar en hoger niveau. Aan stimulering van het omgekeerde kent de Raad, gezien de veel grotere spreiding van mannen over de verschillende beroepen, geen extra prioriteit toe. In deze nota ligt de nadruk daarom steeds op de consequenties die de wet voor vrouwen heeft. Hij meent dat naar een redelijke verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten in een bepaalde bedrijfstak gestreefd moet worden, aangezien dat waarschijniijk het meest gunstige uitgangspunt is voor een gelijkwaardige positie voor beide groepen. Om dit te kunnen bereiken moeten de volgende condities worden vervuld. Er zai niet alleen genoeg aanbod van vrouwen, dat aan de noodzakelijke vereisten voldoet of kan gaan voldoen moeten zijn (c.q. komen), maar ook de vraagzijde zai bereid moeten zijn vrouwen in niet-traditionele functies op te nemen. De Raad hecht er groot belang aan dat degenen die zich met de bevordering van gelijke behandeling bezighouden dit doen op grond van een duidelijk beleid waarin een visie besloten is op hetgeen zij - o p korte of langere termijn- bereiken willen. Daarbij moet tevens worden bezien hoe het nagestreefde tot stand kan worden gebracht. Het daaruit voorkomende beleid kan zich zowel op bescheiden als op verstrekkende doelen richten. Om een beleid te kunnen ontwikkelen moet een goed inzicht in de situatie bestaan, waarbij niet alleen moet worden gelet op direct aantoonbare, maar ook op meer verborgen verschillen in behandeling. Wanneer op deze wijze te werk wordt gegaan, is het mogelijk om na verloop van tijd na te gaan of de beoogde doelen zijn gehaald. Aan de bevordering van het beginsel van gelijke behandeling kan vanuit velerlei punten worden gewerkt. De overheid, verschillende organisaties en stichtingen, de sociale partners, bedrijven en ondernemingsraden hebben hierbij een taak. In de volgende hoofdstukken wordt op een aantal theme's, die alle in direct verband staan met de wet van 1 maart 1980, uitvoerig ingegaan. 13 4. Voorlichting en taalgebruik 4 . 1 . De algemene voorlichting De algemene voorlichting kan een bijdrage leveren aan de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het arbeidsproces vooral ta.v. de noodzakelijke mentaliteitsverandering. Het is daarom van belang dat — het bestaande voorlichtingsmateriaal van rolbevestigende elementen wordt ontdaan en — nieuw, speciaal op roldoorbreking binnen de arbeid gericht voorlichtingsmateriaal ontworpen wordt. Ten aanzien van het wat wijdere veld van de vrouwenemancipatie en overheidsvoorlichting is al een aantal inltiatieven genomen. Als eerste kunnen de in opdracht van het ministerie van Cultuur, Recreatle en Maatschappelijk Werk vervaardigde film en brochure 'Het Verschil' worden genoemd. Film en brochure zijn een gevolg van het door een commissie van deskundigen — onder voorzitterschap van mevrouw dr. H. Venwey-Jonker- in 1978 opgestelde rapport 'Vrouwenemancipatie en overheidsvoorlichting'.De conclusie van dit rapport luidde: ook de overheidsvoorlichting bevestigt de traditionele rollenpatronen, de achterstanden van vrouwen worden niet onderkend en er wordt niets gedaan aan de opwaardering van traditioneel aan vrouwen toegeschreven eigenschappen. De film probeert aan te tonen dat de wijze waarop de vrouw in de media wordt gepresenteerd niet meer past bij de feitelijke rol van de vrouw in deze tijd. De film is onder meer bestemd voor voorlichters, journalisten en reclamemensen. De in mei 1980 uitgebrachte brochure geeft voorlichters praktische aanwijzingen om discriminatie en rolbevestiging-zowel voor vrouwen als voor mannen — te voorkomen. Andere voorbeelden van recent overheidsvoorlichtingsmateriaal zijn o.a. Emancipatie? Mensenlief wat moeten wij ermee? (CRM). Naar aanleiding van een gelijknamige t.v.-spot, gericht op roldoorbreking, zijn hiervan 50.000 exemplaren aangevraagd. De lesbrief 'Moet je die horen' (CRM) is inmiddels door duizenden scholen opgevraagd. Deze lesbrief richt zich op 11-13-jarigen en gaat over roldoorbreking. Regelmatige informatie over het emancipatiebeleid van de rijksoverheid verschijnt in het door de Directie Coordinatie Emancipatiebeleid in samenwerking met de afdeling Voorlichting van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, uitgegeven blad 'Op gelijke Voet'. Aandacht voor vrouwenemancipatie, werkzoekende en werkende vrouwen kan (en wordt) ook gegeven via televisie en radio, de landelijke en regionale pers en de bladen van werkgevers- en werknemersorganisatres. Personeelsbladen van bedrijven kunnen eveneens hun bijdrage leveren. Belangrijk is dat hierbij bestaande taboes en vooroordelen over rollenpatronen herkenbaar gemaakt worden en waar mogelijk doorbroken worden. In de sfeer van de algemene voorlichting kan voorts gedacht worden aan inltiatieven als die van de Werkende Jongeren van de Hout- en 14 Bouwbond CNV. Deze organiseerde in 1980 een gezinsdag, waarop aan de hand van inleidingen en daaropvolgende discussie over vrouwenemancipatie, werl<ende vrouwen en de mogelijkheden voor vrouwen in de bouw gesproken werd. 4.2. Beroepsgerichte voorlichting De wet bepaalt dat bij de beroepskeuzevoorlichting geen onderscheid tussen mannen en vrouwen gemaakt mag worden. Algemene en meer beroepsgerichte elementen kunnen door elkaar heen lopen bijvoorbeeld bij voorlichtingsactlvlteiten die erop gericht zijn mensen te laten zlen dat ook andere dan traditionele keuzen gemaakt kunnen worden. In zijn advies van 5 oktober 1979 heeft de Raad er al op gewezen dat meisjes en vrouwen door een minder traditionele keuze voor bepaalde vormen van beroepsonderwijs ruimere arbeidsmogelijkheden hebben, waarmee hun kans op plaatsing wordt vergroot De Stichting 'Marie wordt wijzerl' is zeer actief op dit ten-ein. In het boekje 'Waar zou ze het voor doen', dat in 1980 verscheen richt zlj zich vooral op ouders en opvoeders, aangezlen het op school praten over het belang van goed onderwijs en een goede school- en beroepskeuze niet voldoende is. De ideeen die een meisje heeft over haar toekomst doet ze vooral thuis op en in haar omgeving. Om die ideeen te kunnen veranderen most bij de ouders worden begonnen. 1) Deze commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van Man Vrouw Maatschappij, de Soroptimistenciubs, de Nederlandse Bond van Plattelandsvmuwen, de Nederlandse Vereniging van Vrouwenbelangen en de Vereniging van Vrouwen met een Academische opieiding. Door de Commissie Studie- en beroepenvoorlichting 1) worden campagnes ontwikkeld die in het bijzonder op meisjes, die vwo of havo volgen, gericht zijn. Zo werd onder het motto 'Studeren niet alleen voor heren' een vijftal affiches uitgegeven met o.a. teksten als 'Ingenieur Noortje de Vries, wat klinkt daar zo gek aan' en 'Ik ben een meisje met een wiskundeknobbel, Zielig he?'. Ook het ministerie van Ondenwijs en Wetenschappen besteedt veel aandacht aan voorlichting op dit gebied. Genoemd kunnen bijvoorbeeld worden de film en de brochure 'Zlj wel, kies je eigen weg in Ibo en mavo', waarin meisjes en jongens aan het woord komen die een andere dan de traditionele beroepskeuze hebben gemaakt. Deze film verkreeg een eervolle vermelding bij het in juni 1980 gehouden festival voor opdrachtfilms. De film wordt zo vaak aangevraagd dat het noodzakelijk bleek extra kopieen te laten maken. Veel aandacht wordt ook besteed aan de voorlichting over de onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ministeries van Ondenwijs en Wetenschappen en Sociaie Zaken opgestarte projecten, die erop gericht zijn traditionele jongensopleidingen (in het kader van het leerlingwezen) toegankeiijk te maken voor meisjes. Op de taak van het arbeidsbureau bij de beroepsgerichte voorlichting wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. Voorbeelden van voorlichting vanuit een bedrijf zijn de door de Shell uitgegeven brochure 'Met het oog op je toekomst' (maart 1979), die over vrouwen gaat, weike binnen het bedrijf in 'beta-beroepen' werken en 'Vrouwen bij de PTT, die interviews bevat met vrouwen in diverse functies bij de PTT (uitgegeven door de Dienst Onderwijscontacten van de PTT, 1975). De variatie in de door vrouwen uitgeoefende beroepen is, zoals bekend, gering, hetgeen voor meisjes bij hun beroepskeuze minder identificatiemogelijkheden geeft dan voor jongens. De Raad meent daarom dat voorlichtingsmateriaal, waarin vrouwen of meisjes, die niet traditionele beroepen uitoefenen aan het woord komen, van belang is, daar deze vrouwen of meisjes voor anderen een voorbeeldfunctie kunnen vervullen. 15 4.3. Taalgebruik Het taalgebruik speelt een belangrijke rol bij de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De bovenvermelde brochure 'Het Verschil' bevat hierover een aantal opmerkingen 1). Gesteld wordt dat een bepaald soort woordkeuze, omschrijvingen van situaties, de manier van aanspreken, mensen de indruk kan geven 'er niet bij te horen'. Het kan zelfs zo uitwerken, dat men denkt dat de boodschap niet voor hem of haar bestemd is. Aangeraden wordt het gebruik van onnodige maar rolbevestigende bijvoeglijke naamwoorden en andere toevoegsels tegen te gaan. Als test wordt aanbevolen te kijken of hetgeen over een vrouw geschreven is ook over een man geschreven zou zijn en omgekeerd. Een andere aanbeveling heeft betrekking op neutrale woordkeuze. Zoek—waar dat kan— naar neutrale woorden, zonder echter in vergezochte opiossingen te vervallen. Voorbeelden zijn: andermans — van een anden mankracht — arbeidskracht; nieuwe man aanstellen — een nieuwe medewerker aanstellen. Een volgende suggestie is, om in zinnen waarin het over een persoon in het algemeen gaat, het eenzijdig gebmik van hij/hem te vermijden. In plaats daarvan kan gekozen worden voor — de meervoudsvorm; — de passieve vorm; — men, u of Jij; — hij/zij, hij of zij. De Raad wil in het bijzonder ingaari op het vraagstuk van de functiebenamingen. Bepaalde functiebenamingen suggereren dat de betreffende functles alleen door mannen, of alleen door vrouwen kunnen worden vervuld. Sprekende voorbeelden zijn timmerman en vroedvrouw. De Raad is van mening dat, waar deze aanwezig zijn zoveel mogeiijk gebruik gemaakt moet worden van neutrale functiebenamingen zoals: verpleegkundige en leerkracht. Een andere mogelijkheid om te voorkomen dat slechts een van beiden zich aangesproken voelt is het gebruik van meervoudsvormen, zonodig met de toevoeging 'mannelijke' en 'vrouwelijke'. Uitgaande van het voorbeeld timmerman kan dan gesproken worden van mannelijke of vrouwelijke timmerlieden of van kassapersoneel in plaats van cassieres. Ook kan gekozen worden voor het consequent gebruik van de oorspronkelijke mannelijke term voor beide geslachten (bijvoorbeeld arts, rechter) met de verwijzing 'hij' of 'zij' of voor het aangeven van zowel de mannelijke als de vrouwelijke uitgang van de functiebenaming (verkoper, verkoopster). Speciale aandacht vragen mannelijke en vrouwelijke varianten van functiebenamingen die verschillende functies weergeven. Een bekend voorbeeld is secretaresse en secretaris. Voor weike opiossing ook wordt gekozen, duidelijk moet in elk geval zijn dat de functie voor beiden toegankelijk is. Door de minister van Ondenwijs en Wetenschappen is, in het kader van de emancipatie aan diverse organisaties in de sector van het leerlingwezen een brief gestuurd met het verzoek benamingen van beroepen, die op dit moment nog discriminerend zouden kunnen zijn, te vervangen door meer neutrale benamingen. Bij dit verzoek zijn enige voorstellen gedaan. De Raad wil in dit verband opmerken, 1) Ook de met subsidie van CRM uitgegeven Richtiijnen ter vermijding van . dat - hoewel het zoeken naar geslachtsneutrale functiebenamingen selcsisme in teltsten en illustraties, op zich van belang i s - hij van opvatting is dat dit niet geforceerd Nijmegen, 1979, samengesteld door Alie gebeuren moet. Te meer daar functiebenamingen een niveauGmen-Rusch. Bettie Raas-Rooyacl<ers en aanduiding kunnen bevatten via weIke de dragers zich onderling Loul( Walters gaat op dit onderwerp in. 16 classificeren naar bekwaamheid en zij informatie kunnen geven ten aanzien van het werkterrein. Nieuwe, nog niet ingeburgerde termen kunnen tot verwarring leiden en maken dat niemand zich meer aangesproken voelt. Niet alieen door het taalgebruik maar ook door affiches, films en illustratie kan gemakkelijk de indruk gegeven (of versterkt) worden dat mannen en vrouwen geheel verschillende rollen vervullen in het arbeidsleven. Voorkomen moet worden dat illustraties bij personeelswerving en bedrijfsvoorlichting stereotypering in de hand werken. Mannen en vrouwen moeten daarom binnen de werksituatie in gevarieerde rollen getoond worden. Beide seksen moeten in een redelijk evenwicht aan aantal en belangrijkheid voorkomen. 17 5. Voorlichtingscampagne rond de wet 5.1. De gehouden campagne Bij de inwerkingtreding van de wet is een voorlichtingscampagne gehouden. Deze voorlichtingscampagne was een gezannenlijke onderneming van de ministeries van Justitie, Sociale Zaken, Cultuur, Recreatie en Maatschappeiijk Werk, Onderwijs en Wetenschappen en Binnenlandse Zaken. Daarbij werd o.a. gebruik gemaakt van televisiespots, radio-uitzendingen, advertenties, tijdschriftartikelen en twee respectievelijk in rood en blauw uitgevoerde folders over de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, bestemd voor werknemers en werkgevers. Uit een onderzoek naar de werking van de voorlichtingscampagne bleek onder meer dat rond 60% van het Nederlandse publiek wel lets gehoord, gezien of gelezen heeft over de Wet gelijke behandeling. Vooral vrouwen met een hogere opieiding, hebben via postbus 51 de folder met informatie over de nieuwe wet aangevraagd. 52% van de aanvragers vond dat de folder niet voldoende informatie bevatte. Als de folderaanvragers in de toekomst informatie over de Wet gelijke behandeling zouden willen hebben, zou: - 34% 25% 22% 18% 10% naar een rechtswinkel stappen; bij een ministerie informeren; bij postbus 51 inlichtingen vragen; naar een arbeidsbureau gaan en bij het gemeentehuis binnenlopen. Het is de Raad opgevallen dat in de rode folder, bestemd voor werknemers, sprake is van 'een baas'. Dit woord lijkt hem, gezien het niet direct geslachtsneutrale karakter, een minder gelukkige keuze. Ook in het door de ministeries gezamenlijk uitgegeven persbericht van 13 maart 1980 komen zinnen voor als: iedereen die meent dat er in 'zijn' nadeel onderscheid is gemaakt dat door de wet verboden is, etc. en een ieder wil weten of 'hij' door zijn handelwijze in strijd komt met de wet etc. De Raad meent dat er behoefte is aan verdere voorlichting over de wet. Hij denkt daarbij aan een diepgaander folder over het onderwerp. Als voorbeeld van een dergelijke folder zou de door de Engelse Equal Opportunities Commission uitgegeven brochure Guidance on Equal Opportunity Policies & Practices in Employment kunnen dienen. Daamaast is een folder die mensen wegwijs maakt in de diverse procedures en commissies met betrekking tot de gelijke behandeling en beloning aan te beyeien. In deze folder zou erop gewezen kunnen worden dat bezwaar tegen ontslag in elk geval ook bij het Gewestelijk Arbeidsbureau gemaakt moet worden. 5.2. Richtlijnen voor het opstellen van advertenties In Engeland (Guidance on Employment Advertising Practice, Equal Opportunities Commission) en in Belgie (Hoe stelt men een werkaanbieding op die niet discriminerend is? Ministerie van 18 Tewerkstelling en Arbeid) zijn brochures uitgegeven met richtlijnen voor het opstellen van advertenties. Het geven van dergelijke richtlijnen zou ook in Nederland van nut kunnen zijn. De Raad is van oordeel dat advertenties speciale belangstelling verdienen omdat zij een graadmeter vormen voor de aandacht die de gelijke behandeling heeft. Zij geven aanwijzingen over het globale gedrag van werkgevers in de overheidssector en in de particuliere sfeer en tonen aan weike belangrijke rol stereotype opvattingen nog spelen, met als een van de gevolgen dat vrouwen maar op een klein aantai beroepen reflecteren. Hoewel al in heel wat advertenties rekening gehouden wordt met de voorschriften van de wet, komen er toch ook nog veel onjuiste advertenties voor. In de herfst van 1980 is door het PvdA-Tweede-Kamerlid Rie de Boois een onderzoekje gedaan naar deze in de praktijk nog altijd ongelijke behandeling van mannen en vrouwen 1). Zij concludeert dat er in personeelsadvertenties nog steeds gediscrimineerd wordt. De tendens, om hoge academische functies louter aan mannen en lage administratieve functies exclusief aan vrouwen aan te bieden, is blijven bestaan. Op vier peildata vond zij in zes kranten 685 discriminerende advertenties en 1351 twijfelachtige advertenties, waaruit niet duidelijk bleek dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking kwamen. Uit dat onderzoekje kwam naar voren dat de bepalingen vooral door de dienstensector, de Industrie, de middenstand en de gezondheidssector overtreden worden. Bij het opstellen van richtlijnen kan er nogeens op gewezen worden dat werkgevers in personeelsadvertenties en bij het opgeven van vacatures aan het arbeidsbureau geen onderscheid mogen maken tussen mannen en vrouwen. De aangeboden betrekkingen moeten voor beiden openstaan. Vermeldingen als 'pienter winkelmeisje' of 'flinke jongeman' zijn dus niet toegestaan. Het gebruik van 'mannelijke' of 'vrouwelijke' functiebenamingen Is op zich niet verboden. In dat geval moet in de verdere tekst duidelijk worden gemaakt dat zowel vrouwen als mannen voor de functie in aanmerking komen. Op taalgebruik, functiebenamingen en illustraties is in het vorige hoofdstuk ingegaan. Ook voor advertenties geldt vanzelfsprekend dat opgepast moet worden voor (ongewild) suggestieve bewoordingen. Van de gebruikte illustraties mag evenmin de indruk uitgaan dat er bij vervullen van de functie aan een man of een vrouw wordt gedacht. Aan vacatures mogen geen irrelevante of onrechtvaardige functie-eisen verbonden worden, die discriminerend werken voor mannelijke of vrouwelijke kandidaten. Op het al of niet terecht zijn van functie-eisen die onderscheid (direct of indirect) in de hand werken, wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan. Venwijzingen naar echtelijke staat, gezinsomstandigheden of kostwinnerschap zijn eveneens niet toegestaan. Zoals in hoofdstuk 2 bleek mag een werkgever, als het gaat om het opheffen van feitelijke ongelijkheden tussen mannen en vrouwen, wel voorkeur tonen voor een man of een vrouw. In zo'n geval kunnen werkgevers in hun personeelsadvertenties vrouwen aanmoedigen te solliciteren naar een functie, die doorgaans door mannen wordt uitgeoefend. Het aanmoedigen van vrouwelijke kandidaten om te solliciteren naar een bepaalde functie is vooral van belang bij die functies die in de publieke opinie uitsluitend aan mannen toegedacht worden. Bij dergelijke functies moet in elk geval duidelijk uit de tekst blijken dat zowel mannelijke als vrouwelijke kandidaten in aanmerking kunnen komen. Wanneer men vrouwen daarvan wil doordringen zai meer nodig zijn dan alleen de vermelding m/v achter 1) Zie o.a. de Voikskrant 13 november 1980. de functiebenaming. In de praktijk worden aan advertenties in een 19 aantal gevallen al teksten toegevoegd, waaruit blijkt dat vrouwen uitdrukkelijk wordt verzocht te solliciteren of wordt de totale tekst zo geredigeerd dat dit duidelijk naar voren komt. Een dergelijk gericht advertentiebeleid wordt reeds geruime tijd gevoerd door een aantal bedrijven en ministeries. Uit reacties van vrouwelijke sollicitanten die in deze periode zijn benoemd bleek dat de advertentietekst wel degelijk heeft geholpen een sollicltatiedrempel te overwinnen. De Raad wil ten slotte aanbevelen dat in advertenties, waarin uitsluitend naar mannen of vrouwen gevraagd wordt, aangegeven wordt waarom deze uitzondering gemaakt word. Wanneer deze werkwijze gevolgd wordt, wordt tijdig inzicht verkregen in het al dan niet terecht zijn van de uitzondering. Naast opheffing van feitelijke ongelijkheden en situaties waarin het geslacht bepalend is voor de functie kunnen ook wettelijke maatregelen ter bescherming van de vrouw de reden zijn voor de uitzondering (zie hoofdstuk 7). 20 6. Consequenties voor het arbeidsbureau 6.1. Voorlichting Bij de voorlichting vanuit het nninisterie van Sociale Zaken en met name het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening en de gewestelijke arbeidsbureaus kan een onderscheid gemaakt worden tussen de algemene voorlichting ter beTnvloeding van de maatschappelijke opvattingen over het verrichten van beroepsarbeid door vrouwen en het geven van gerlchte voorlichting over mogelijkheden van vrouwen in traditionele mannenberoepen en mannen in traditionele vrouwenberoepen aan individuen of groepen. De Raad wil erop aandringen dat het voorlichtingsmateriaal doorgelicht wordt op rolbevestigende elementen en waar nodig aangepast wordt of vervangen door nieuw, op het bevorderen van roldoorbreking gericht, materiaal. Extra zorg verdienen hierbij de beroepenschetsen. De aandacht zai zich bij de algemene voorlichting (gericht op de vraagzijde) vooral moeten richten op de bedrijfstakken c.q. bedrijven die een eenzijdig opgebouwd personeelsbestand hebben. Daarbij zullen niet alleen de bij de werkgevers bestaande vooroordelen ten aanzieri van het werken van meisjes en vrouwen in 'mannenberoepen', maar ook bij de (potentiele) collega's bestaande weerstanden aan de orde moeten komen. Werkzoekenden zullen bij de beroepskeuzevoorlichting en het beroepskeuze-advies en de bemiddeling ook op de niet-traditionele keuzemogelijkheden gewezen moeten worden. De Raad is van opvatting dat de arbeidsbureaus zich ten aanzien van de roldoorbreking in het arbeidsproces zowel naar werkgevers als naar werkzoekenden toe, actief moeten opstellen. Binnen de arbeidsbureaus zullen deze werkzaamheden daarom de nodige prioriteit moeten krijgen. De Raad heeft met belangstelling kennis genomen van het in januari 1981 op de arbeidsbureaus gestarte experiment met de audiovisuele vacaturebank. Werkzoekenden kunnen daar via een box met videocassette-recorder en een monitor filmbeelden oproepen'van een bedrijf in de stad of omgeving, dat werk van enige omvang heeft te bieden. Hij meent dat een dergelijke presentatie ook goede mogelijkheden kan bieden om vrouwen op voor haar niet traditionele beroepen te attenderen, zeker als vrouwen in bedoeld werk worden getoond. Een apart te vemnelden initiatief is de op 1 mei 1980 door het Gewestelijk Arbeidsbureau te Utrecht gehouden Beroepenverkenningsdag voor vrouwen, bedoeld om zowel de werkzoekende vrouw als ook de werkgever te wijzen op andere mogelijkheden dan die waarvoor zij zich in het algemeen bij het GAB aanmelden. Een dergelijke manifestatie kan, als rekening gehouden wordt met een aantal voorwaarden die uit de evaluatie 1) naar voren gekomen zijn, een bijdrage leveren tot een bredere beroepsorientatie. 1j Beroepenverkenningsdag voor vrouwen 1 mei 1980, Economisch-Technologisch Instituut voor Utrecht en het Gewesteli/k Arbeidsbureau Utrecht (oktober 1980). 6.2. Registratie Sinds de inwerkingtreding van de wet is de tot dan toe gehanteerde indeling naar mannen en vrouwen bij de acceptatie en registratie van 21 vacatures komen te venyallen. Bij het accepteren van vacatures wordt als uitgangspunt genomen dat deze zowel voor mannen als voor vrouwen openstaan. In gevallen waarin werkgevers de vacatures uitsluitend voor mannen of vrouwen maiden, zullen zij op de bepalingen van de wet gewezen moeten worden. Zonodig zai er daarbij tevens op geattendeerd worden dat gemelde vacatures in overeenstemming met de wet zullen worden geregistreerd en behandeld, waardoor zowel mannen als vrouwen op de aangemelde vacature kunnen reflecteren. In een circulaire over de uitvoering van de Wet gelijke behandeling, die door de Directeur-Generaal voor de Arbeidsvoorziening naar de arbeidsbureaus is verzonden, wordt geadviseerd om bij verschil van mening tussen de werkgever en het GAB of een (als geslachtsafhankelijk gemelde) vacature onder de uitzonderingsbepalingen van de wet valt, de Commissie van Advies van het arbeidsbureau te horen. Op dit punt wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan. De wet heeft gevolgen gehad voor de inrichting van de vacaturebank.'Mannenbakken' en 'vrouwenbakken' zijn komen te vervallen. In de functiebenaming moet tot uitdrukking gebracht worden dat de vacature voor beiden openstaat. De presentatie moet zo zijn dat ook vrouwen zlch aangesproken voelen. Als uitvloeisel van de wet zijn geslachtsonafhankelijke vacatures voortaan regel en geslachtsafhankelijke vacatures uitzondering. 6.3. Statistiek De invoering van de wet heeft consequenties gehad voor de periodieke statistieken met betrekking tot openstaande aanvragen. Het tot dan toe gehanteerde onderscheid in 'mannen' en 'vrouwen' is per eind juli 1980 komen te vervallen. De aantallen vacatures worden sindsdien zonder nadere specificatie als openstaande aanvragen in de statistiek gemeld. Over het aantal van de in de toekomst te verwachten geslachtsafhankelijke vacatures bestaat geen zekerheid. Verwacht wordt dat dit aantal vrijwel nihil zaI zijn. Bij de arbeidsbureaus zullen in elk geval het aantal en de aard van deze vacatures bijgehouden worden. Na verloop van tijd zaI in overleg tussen het Centraai Bureau voor de Statistiek en het ministerie van Sociale Zaken bezien worden of publikatie van deze gegevens wenselijk is. Het beleid ten aanzien van de ingeschreven werkzoekenden is ongewijzigd. Hier blijven de rubrieken 'mannen' en 'vrouwen' gehandhaafd. .,-,.„_, ^ . ^ .J J. 1) Zie Raad voor de Arbeidsmarkt Advies verplichte vacaturemeidir^g. 25 juni 1980, biz. 24. Voor de evaluatie van het gevoerde beleid en het opstellen van het toekomstige beleid is een goede statistische onderbouwing onmisbaar. Na de inwerkingtreding van de verplichte vacaturemelding 1) moeten alle vacatures bij het arbeidsbureau niet alleen aan- maar ook afgemeld worden. Op het afmeldingsformulier komen vragen voor over de wijze waarop in de vacature voorzien is zoals bemiddeling door het arbeidsbureau, sollicitatie, door middel van een advertentie, e.d. De Read wil bepleiten dat op het op te stellen afmeldingsformulier ook aangegeven kan worden of de vacature door een man of vrouw ven/uld is. Bij de arbeidsbureaus zouden voorts, waar mogelijk, regelmatig steekproeven gehouden kunnen worden naar het aantal mannen en het aantal vrouwen dat naar bepaalde vacatures doorvenwezen wordt. Daarenboven is periodiek onderzoek naar de te werk gestelde beroepsbevolking per regio, bedrijfstak en beroepsgroep van belang. De Statistiek Werkzame Personen geeft op dit gebied al heel wat inzicht, zij het dat personen die qewoonlijk • . , ^,- . . . . . . . , minder dan 15 uur per week werkzaam zijn met meegeteld worden en beroepsgroepen in deze statistiek niet voorkomen. De Arbeids22 krachtentelling (AKT), .die eenmaal per twee jaar gehouden wordt, heeft een andere invalshoek. Dit betreft niet een steekproefonderzoek bij bedrijven, maar bij huishoudens. De AKT verstrekt gegevens over bevolking en beroepsbevolking, werkzame personen, werkloosheid en zoeken naar werk, woon-werkverkeer en arbeidsmobiliteit. In zijn Interimnota Effectiviteit van arbeidsvoorzieningsmaatregelen (17 januari 1980) constateerde de Raad voor de Arbeidsmarkt dat: 'er gebrek is aan statlstlsche informatie over de toepassing van maatregelen naar geslacht. Voor zover gegevens bekend zijn blijkt, hoewel de arbeldsmarktpositie van vrouwen zich ongunstig ontwikkelt, het bereik ten aanzien van vrouwen niet groot te zijn. Blnnen het taakstellende beleid wordt gestreefd naar een grotere evenredigheid in de toepassing. Of deze doelstelling inderdaad gehaald wordt valt nog niet te zeggen'. Ook de Raad wil erop aandringen dat regelmatig gegevens over de toepassing van maatregelen uitgesplitst naar mannen en vrouwen en naar leeftijd beschikbaar komen. Ten aanzien van het taakstellende beleid heeft hij de indruk dat een vergroting van het bereik is opgetreden, maar dat nog niet in alle gevallen sprake is van een evenredige toepassing. In het aantal personen dat wordt bereikt treden per maatregel aanzienlijke verschillen op. De Raad wil nogmaals op de noodzaak wijzen dat werkzoekende vrouwen bij het arbeidsbureau worden ingeschreven. Het grote aantal niet geregistreerde werkzoekenden onder vrouwen heeft in het kader van het taakstellende beleid (waar het aantal ingeschrevenen maatgevend is) een nadelig effect op de toepassing van de maatregelen en de daarvoor ter beschikking staande middelen. 23 7. Toegestaan en verborgen onderscheid 7 . 1 . Toegestaan onderscheid Op grand van de wet is, zeals in hoofdstuk 2 vermeld werd, het mal<en van onderscheid in 4 gevallen toegestaan: — — — — geslacht is bepalend voor de functie; bescherming van de vrouw; opheffing van feitelijl<e ongelijkheden; onder de overgangsmaatregel vallende situaties. Hier wordt in het bijzonder op de twee eerstgenoennde uitzonderingen ingegaan. Geslacht is bepalend voor de functie Deze uitzondering spreekt in een aantal gevallen voor zich, zoals zanger-zangeres, toneelspeler-toneelspeelster. Ook zijn uitzonderingen als mannequin, douanevisiteurs en gevangenisbewakingspersoneel voor bepaalde afdelingen aannemelijk. Wanneer de verschillende EEG-landen op dit punt met elkaar vergeleken worden, valt op dat niet in elk land dezelfde functies 'geslachtsbepaald' worden geacht. In het verslag van de Commissie van Europese Gemeenschappen aan de Raad uitgebracht op 16februarl 1981, betreffende de stand van toepassing op 12 augustus 1980 van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Richtlijn van 9februari 1976) is een overzicht gegeven van de per land gemaakte uitzonderingen. De Europese Commissie is het met een aantal van deze uitzonderingen niet eens en benadrukt In het zojuist genoemde verslag nogmaals dat van de regels slechts mag worden afgeweken wanneer dit beslist noodzakelijk is om objectieve redenen die verband houden met de aard zelf van deze betrekking, omdat deze slechts kan worden uitgeoefend door personen van een bepaald geslacht. Voorts stelt zij dat de lidstaten de uitgezonderde beroepsactiviteiten op gezette tijden moeten onderzoeken om na te gaan of het, gezien de sociale ontwikkeling, gerechtvaardigd is de desbetreffende uitzonderingen te handhaven. De Europese Commissie is in het kader van een studie die zij met hulp van onafhankelijke deskundigen van de negen lidstaten uitvoert, begonnen met het onderzoek van de uitgezonderde beroepsactiviteiten teneinde eventueel een communautaire gedragslijn op dit gabled uit te stippelen. Een apart facet van het al of niet geslachtsgebonden zijn van functies vormt het verschil in fysieke mogelijkheden tussen mannen en vrouwen. De Raad is van oordeel dat ten aanzien van dit aspect voorzichtig te werk gegaan moet worden, daar in beginsel eike functie openstaat voor mannen en vrouwen. Interessant in dit verband is een aanbevaling uit het op 5 januari 1981 door de staatssecretaris van Defensia aan de Tweede Kamer aangeboden rapport voor de projectgroep 'Vrouw in de krijgsmacht': 'teneinde op het gebied van 24 de plaatsbaarheid te komen tot een verantwoorde openstelljng van alle functies in de krijgsmacht voor vrouwelijke militairen is het noodzakelijk, dat voldoende inzicht wordt verkregen in de fysieke zwaarte der functies. Hiertoe is op centraal niveau een projectgroep geformeerd, die tot taak heeft de aan de functies verbonden medische (fysieke en psychische) eisen te inventariseren, de criteria met betrekking tot de medische geschiktheid vast te stellen en daaruit nadere selectie- en opieidingseisen af te leiden'. Bij een dergelijk onderzoek zai, near de mening van de Raad, steeds nagegaan moeten worden of thans geldende eisen, gezien de inhoud van een bepaalde functie en het beschikbaar zijn van technische hulpmiddelen, nog relevant zijn. Bescherming van de vmuw De richtlijn maakt een duidelijke scheiding tussen bepalingen die de toegang tot beroepen verbieden en bepalingen ten aanzien van specifieke arbeidsvoorwaarden. In beide gevallen dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om te bereiken dat de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen worden herzien die strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling en die aanvankelijk werden gemotiveerd door beschermende bedoelingen weike niet meer gefundeerd zijn, en dat voor de soortgelijke contractuele bepalingen de sociale partners worden aangezet om tot de gewenste herziening over te gaan. Uit het eerdergenoemde verslag van de Europese Commissie blijkt dat de lijst van rechtsvoorschriften die vrouwen de toegang tot bepaalde betrekkingen met het oog op hun bescherming ontzeggen of waarbij vrouwen eveneens met het oog op hun bescherming, andere arbeidsvoorwaarden worden voorgeschreven van een indrukwekkende lengte en verscheidenheid is: 26 soorten arbeid zijn voor vrouwen verboden; in 2 0 gevallen zijn specifieke arbeidsvoonA/aarden voorgeschreven; in geen van deze gevallen gelden deze verboden of voonwaarden echter tegelijkertijd in alle negen lidstaten. In het verslag wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van gemeenschappelijke en blijvende redenen voor de bescherming van de vrouw waarvan het dwingende karakter objectief is vastgesteld. Ook aan het opstellen van een communautaire gedragslijn ten aanzien van deze vraagstukken wordt gedacht. Door de Raad is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de richtlijnen op 18 januari 1980 het Advies Arbeidsbescherming vrouwelijke werknemer uitgebracht. Aan de orde kwamen bescherming van zwangerschap en moederschap; nachtarbeid, overwerk, zondagsarbeid; bewakingsdiensten en de beschermende bepalingen in het Arbeidsbesluit 1 920 en in de Stuwadoorswet. De Raad zaI in deze nota slechts een enkele opmerking over dit vraagstuk maken. Het ontbreken van de voorgeschreven sanitaire en aanvenwante voorzieningen wordt nogal eens aangevoerd als beletsel voor het aannemen van vrouwen. Hij wil er daarom voor pleiten dat bij nieuwbouw deze voorzieningen meteen aangebracht worden en dat bestaande gebouwen alsnog worden aangepast. De Raad erkent de noodzaak van bepaalde beschermende maatregelen voor de vrouw, waaronder die met betrekking tot zwangerschap en moederschap. Bij dit laatste wordt in dit verband gedacht aan de periode die de moeder nodig heeft om na de bevalling weer op krachten te komen en het geven van borstvoeding. De Raad is van oordeel dat voorkomen moet worden dat de beschermende maatregelen tot gevolg hebben dat vrouwen in het geheel niet meer aangenomen worden, hetgeen bijvoorbeeld het geval is als uitsluitend 25 voor zwangeren noodzakelijke beschermingen zonder meer voor alle vrouwen gaan gelden. De Raad is ten slotte van mening dat, nu meer vrouwen in 'mannenberoepen' gaan werken, bezinning op de geldende voorschriften gewenst is. Niet alleen de Arbeidswet in haar uitvoeringsvoorschriften maar ook de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is hierbij van groot belang. Hij zaI de verdere discussie ten aanzien van dit punt op Europees niveau en binnen zijn Commissie Arbeidswetgeving met bijzondere aandacht volgen. Inzicht in toegestane , uitzonderingen De Raad heeft zich afgevraagd of er in Nederland behoefte is aan het aanleggen van een lljst met toegestane uitzonderingen op het beginsel van gelijke behandeling. Wanneer op 1 januari 1983 de voorgenomen verplichte vacaturemelding in werking treedt lopen alle externe vacatures via het gewestelijk arbeidsbureau. Deze instantie kan als eerste signaleren dat een al dan niet terecht onderscheid gemaakt wordt 1). In geval van twijfel over de juistheid van het onderscheid zaI dit, na overleg met de Commissie van Advies van het gewestelijk arbeidsbureau, voorgelegd worden aan de Commissie gelijke behandeling. Hoewel de werkgever in dergelijke gevallen niet verplicht kan worden de Commissie gelijke behandeling om een uitspraak te vragen alvorens de vacature open te stellen, zou de Raad toch voor een toetsing vooraf willen pleiten. Toetsing door de Commissie van Advies van het arbeidsbureau lijkt hem daarbij een minimale voorwaarde. Aangezien het hier om een landelijke regeling gaat is er tevens behoefte aan een landelijke toetsing door de Commissie gelijke behandeling. Het verdient daarom aanbeveling dat aan de Commissie gelijke behandeling regelmatig verslag wordt gedaan van de bevindingen van de Commissies van Advies. Na verloop van tijd zaI de toetsing, ook op regionaal niveau, eenvoudiger worden dear dan op grond van de jurisprudentie en de eventuele Europese gedragslijn meer houvast is verkregen. De Raad beveelt aan, dat de zo ontstane gedragslijn regelmatig aan de actuele situatie aangepast wordt. Het bij de arbeidsbureaus berustende statistisch materiaal met betrekking tot de werkelijke geslachtsafhankelijke functies kan als hulpmiddel dienen bij de controle op de naleving van dit onderdeel van de richtlijn. Ruime bekendmaking van beslissingen op dit terrein, ook in werkgeverskring, is gewenst. 7.2.Verborgen onderscheid 1) Zie ook hoofdstuk 6. Tot nu toe is in dit hoofdstuk uitgegaan van toegestaan direct onderscheid. Moeilijker ligt het met de beoordeling van indirect onderscheid, daar het aanwezig zijn van een dergelijk onderscheid lang niet altljd eenvoudig is aan te tonen. De Raad denkt in dit verband aan situaties waarin iemand aan een vrouw een eis stelt of een voonwaarde opiegt, die hij ook zou doen gelden voor een man, maar die ertoe leidt dat het percentage vrouwen dat deze voonwaarde of eis kan vervullen aanzienlijk lager ligt dan het percentage mannen dat daartoe in staat is. De Raad wijst erop dat er in die gevallen, wanneer het daarbij niet om noodzakelijke, werkelijk uit de functie voortvloeiende eisen gaat, eveneens sprake is van discriminatie. Het vraagstuk van al of niet rechtvaardige fysieke eisen en de mogelijkheid tot taakverlichting door het gebruik van technische hulpmiddelen kwam reeds ter sprake. Het stellen van bepaalde selectie-eisen op dit gebied zaI duidelijk onderbouwd moeten worden en niet moeten gelden voor groepen functies, maar toegespitst moeten zijn op een specifieke functie. Op de problematiek met betrekking tot afwijzing op grand van niet functionele bezwarep, afwijzing op grand van functionele bezwaren en aanpassing van functies en arbeidsomstandigheden is nader ingegaan door de Commissie-Hessel 1). Deze commissie heeft als haar mening naar voren gebracht dat een aantal kenmerken in het algemeen niet als relevant voor de uitoefening van een functie kan worden beschouwd. Met betrekking tot deze kenmerken zullen dan ook geen eisen mogen worden gesteld, tenzij kan worden aangetoond dat het noodzakelijk (d.w.z. functioneel en relevant) is, dit wel te doen. Onder de bedoelde kenmerken vallen ook leeftijd, geslacht, burgerlijke staat en uiterlijke kenmerken. In dit verband kan ook het stellen van een toelatingsleeftijd voor de toegang tot bepaalde beroepen of opieidingen genoemd worden, evenals eisen ten aanzien van ervaring, mobiliteit en werktijden die niet functioneel en relevant zijn. Aandacht verdienen ook de grondslagen voor functieclasslficatiesystemen, daar deze mogelijk niet vrij van Indirecte discriminatie zijn. Deze complexe materie staat ter discussie en wordt onder meer in EEG-verband door een werkgroep bezien. 1) Zie Eindrapport Commissie Selectieprocedure: Cen sollicitant is ook een mens, Sociale Zaken, verslagen en rapporten, Jaargang 7977 - 5. 27 8. Verschillen in arbeidsvoorwaarden 8.1. Opmerking vooraf Met behulp van de Wet gelijke beloning en de Wet gelijke behandeling kunnen niet alle verschillen in de arbeidsvoorwaarden tussen nnannen en vrouwen opgeheven worden. Sommige verschillen, zeals die ten aanzien van pensloenen, waarbij gedacht kan worden aan pensioenbetalingen aan nabestaanden, de toetredingsleeftijd en de uittredingsleeftijd, vallen niet onder de wet (zie 8.4.), andere vinden hun grondslag in elders vastgelegde regelingen. Zo behoeven werknemers die een baan van minder dan 1/3 van de gebruikelijke werktijd hebben, in de praktijk veelal vrouwen, niet hat wettelijke minimumloon te ontvangen. Ook kunnen ten gevolge van onduidelijkheden rondom het loonbegrip verschillen in secundaire beloningen ontstaan, waarvan het niet zeker is of zij al dan niet In strijd zijn met de wet. Een voorbeeld in die sfeer is de tegemoetkoming in de rentekosten door de werkgever aan een mannelijke, gehuwde werknemer die eigenaar-bewoner van een woning is. 8:2. Vastleggen van afspraken De Stichting van de Arbeid heeft in mei 1980 een aanbeveling gedaan tot non-discriminatie op de arbeidsmarkt en in het bedrijfsleven. Het bestuur van de Stichting deed daarin een beroep op het bedrijfsleven om zich in te zetten voor een beleid, gericht op gelijke kansen op arbeid en gelijke kansen in de arbeidsorganisatie voor gelijkwaardige werknemers, ongeacht leeftijd, sekse, sexuele geaardheid, burgerlijke staat, levens- of geloofsovertuiging, huidskleur, ras of etnische afkomst, nationaliteit en politieke keuze, een en ander op een zodanige wijze toegepast, dat er geen strijdigheid ontstaat met de objectieve vereisten van de functie. Het hiervoren bedoelde beleid zai, aldus het bestuur van de Stichting van de Arbeid, het meeste effect hebben indien daarover tussen werkgevers en werknemers duidelijke afspraken worden gemaakt. Afspraken, vastgelegd in een cao-bepaling, zijn daartoe in beginsel het meest geschikte middel, onder meer omdat partijen in zo'n bepaling hetgeen op grond van de wet verplicht is verder kunnen uitbouwen 1). De Raad wil deze aanbeveling ondersteunen. In hoofdstuk 9 wordt op het opstellen van een dergelijke intentieverklaring wat nader ingegaan. 8.3. Bestaande verschillen Ij Een dergelijke bepaling is bijv. inmiddels in de CAO voor de Houthandel opgenomen. Door het Loonbureau is in 1977 een onderzoek ingesteld naar eventueel discriminerende bepalingen (tussen vrouwen en mannen), voorkomende in collectieve arbeidsovereenkomsten. Bij dit onderzoek is gebleken ongelijkheid in functiebenamingen niet als discriminerend aangemerkt. Voor de opvatting van de Raad ten aanzien van het gebruik van functiebenamingen wordt verwezen naar hoofdstuk 4. De conclusie van het onderzoek is dat bij beschouwing van de in het 28 overzicht opgenomen bepalingen in het algemeen gesteld kan worden dat bepalingen in cao's, waarin sprake is van ongelijke behandeling van mannen en vrouwen near verhouding nog maar weinig voorkomen. De bepalingen komen het meeste voor in artlkelen betreffende de definitles, de pensioenvoorziening, de uitkering bij overlijden en — in mindere mate— bij de bepalingen betreffende de arbeidstijden en de lonen en salarissen. Uit medio September 1980 mondeling door het Loonbureau verstrekte infonnatie blijkt dat, met uitzondering van de pensioenregelingen, het grootste deel van de verschillen is weggewerkt. Het overheidspersoneel kent nog een aantal ongelijkheden in rechtspositle. De Werkgroep Emancipatie en Deeltijdarbeid als aspecten van het Overheldspersoneelsbeleid (EDO) heeft hieraan aandacht besteed 1). Uit een brief (12 juhi 1980) van de minister van Binnenlandse Zaken aan de Vaste Commissie voor het Emancipatiebeleid uit de Tweede Kamer blijkt dat bezien wordt hoe daarvoor een voorziening kan worden getroffen. De voorstellen ten aanzien van een aantal van die ongelijkheden betreffende onder andere het dienstverband van deeltijdwerkers, ovenwerkvergoeding, de ontslagvolgorde bij reorganlsatie en de regelingen voor ziektekostenvergoeding zijn blijkens de brief aanvaard in de Ministerraad en op dat moment in bespreking in het Georganiseerfl Overleg. Krachtens de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen van 2 april 1975 heeft een werknerner aanspraak op een loon dat gelijk is aan , het loon dat een werknemer van de andere kunne voor arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde pleegt te ontvangen. De Loontechnische Dienst stelt onderzoeken in near de naleving van deze w e t Uit het verslag over het jaar 1979 blijkt dat de resultaten van de onderzoeken van de laatste jaren slechts gradueel verschillen. In het algemeen kon in 1979 nog niet worden vastgesteld of er een werkelijke tendens in positieve of negatieve zin te bespeuren is met betrekking tot de loonpositie van de vrouw in Nederland ten opzichte van de man. De vrouwen blijven gemiddeld een lager loon ontvangen dan de mannen. Aan deze problematiek en de achtergronden daarvan besteedde de Read aandacht in zijn advies over de arbeidsmarktpositie van de vrouw. Het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen is in bepaalde gevallen geoorloofd (zie o.a. hoofdstuk 7). Ook kunnen extra faciliteiten gegeven worden wanneer daarmede feitelijke ongelijkheden worden opgeheven. Hoe werkt dit nu bijv. uit ten aanzien van bestaande faciliteiten tot (onbetaald) verlof en soepele werktijdregelingen in verband met de opvoedinq van kinderen waarvoor alleen vrouwen in aanmerking komen en extra vakantiedagen voor vrouwen van boven de 55 jaar. De Raad meent dat dergelijke verschillen zorgvuldig moeten worden bezien. Daarbij moet hetgeen in de EEG-eichtlijn van 1976 staat richtsnoer zijn. 8.4. Pensioenen en VUT-regelingen 1j Zie o.a. 3e rapport De Emancipatieaspecten van het overheidspersoneelsbeleid, februari 1979 en de opmerldngen op pag. 38. Pensioenen zijn uitdmkkelijk van het begrip 'beloning' uitgezonderd, zowel in de Wet gelijk loon als in de Wet gelijke behandeling in de burgerlijke openbare dienst. Ook in de Wet gelijke behandeling is bepaald dat uitkeringen of aanspraken ingevolge pensioenen niet onder de arbeidsvoorwaarden zijn begrepen. Het is de vraag of artikel 119 van het EEG-verdrag (dit handelt over het beginsel van gelijke beloning) en de richtlijn over de gelijke beloning (75/207 EEG) ongeiijkheid op dit ten-ein toelaten. Hierover zijn zaken aanhangig gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. In de zaak 8 0 / 7 0 Gabrielle Defrenne, oud-stewardess bij de N.V. 29 \ Belgische Luchtvaartmaatschappij Sabena te Brussel tegen de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Voorzorg, is de volgende uitspraak gedaan. (Arrest van 25 mei 1971): Een in het kader van een wettelijk stelsel van sociale zekerheid ingesteid pensioenrecht vormt geen door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking indirect betaald voordeel in de zin van artikel 119, tweede lid van het EEG-verdrag. De vraag of de werkgeversbijdrage aan de financiering van een bedrijfspensioen gelijk moet zijn voor mannelijke en vrouwelijke werknemers is nog in behandeling. De Raad wil een aantal ontwikkelingen rond de vervroegde uittreding signaleren. Bij het bezien van deze punten moet in aanmerking genomen worden dat er een wezenlijk onderscheid bestaat tussen deelnemers aan de VUT-regeling en gepensioneerden. Voor eerstgenoemden geldt een verbod om elders weer aan het werk te gaan, voor laatstgenoemden niet. Er zijn organisaties die voor vrouwelijke werknemers een verplicht ingaand pensioen met 60 jaar en voor mannelijke werknemers met 65 jaar kennen. In deze organisaties kunnen tevens VUT-regelingen van kracht zijn voor werknemers vanaf 62 of 63 jaar. Bij een deel van de organisaties wordt voor de VUT-regeling een bijdrage van de werknemers gevraagd. Is dit laatste het geval dan wordt aan vrouwen een premieplicht opgelegd voor een regeling waaraan zij wegens hun verplichte pensionering met 60 jaar geen recht kunnen ontlenen. Een ander punt is de verschillende gang van zaken bij de premieplicht voor de AKW, AWW en de AWBZ bij de VUT-deeinemers en gepensioneerden beneden de 65 jaar. Voor deelnemers aan de VUTregelingen blijft de premie voor AKW/AAW/AWBZ over het algemeen voor rekening van de vroegere werkgever. De gepensioneerden beneden de 65 jaar moeten, als hun werkgever hen hierin niet tegemoet komt, de premie zelf betalen. 30 9. Aanknopingspunt voor het sociale ondernemingsbeleid 9.1. Inleiding Het gestalte geven aan de gelijke behandeling van mannen en vrouwen vormt sen element van het totale sociale beleid in de onderneming. Dit beleid heeft sen wijdere strekking dan het personeelsbeleid 1). Hoewel het creeren van een beleid met betrekking tot de positie van de vrouw in de ondememing zeker niet uitsluitend een taak is voor het personeelsbeleid, zal vanuit laatstgenoemd beleid wel een belangrijke inbreng geleverd moeten worden aan het inhoud geven van de wet. In dit hoofdstuk zal aan de hand van voorbeelden ingegaan worden op hetgeen vanuit het sociale ondernemingsbeleid gedaan kan worden. De Read wil hierbij een opmerking vooraf maken. De hier genoemde voorbeelden hebben eigenlijk alle betrekking op initiatieven van grote organisaties. De Raad wll hiermee niet de suggestie wekken dat alleen die organisaties op dit gebied iets kunnen bereiken, noch wil hij suggereren dat uitsluitend door het treffen van tal van maatregelen resultaten geboekt kunnen worden. Hij is er zich voorts van bewust dat de behoefte aan en de mogelijkheid tot het uitwerken van een beleid op dit terrein voor kleine organisaties anders kunnen liggen dan voor grote organisaties. Toch meant hij dat elementen uit het in dit hoofdstuk beschreven beleid ook voor die kleinere organisaties van belang kunnen zijn. De Raad is, zoals uit hoofdstuk 3 blijkt, voorstander van een aanpak waaraan een visie op hetgeen men ten aanzien van de gelijke behandeling bereiken wil, ten grondslag ligt. In het eerdergenoemde, door de Engelse Equal Opportunities Commission uitgegeven boekje Guidance on Equal Opportunity Policies & Practices in Employment wordt uiteengezet hoe aan het ontwikkelen van een beleid ten aanzien van gelijke behandeling vorm gegeven kan worden. Als eerste stap noemt zij het opstellen van een door de onderneming c.q. ondernemer te onderschrijven intentleverklaririg en het aanwijzen van iemand uit het hoger leidinggevend niveau die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de voornemens. Belangrijke volgende stappen zijn het betrekken van het gehele personeel bij het te voeren beleid, het interesseren van het kader, het geven van goede voorlichting, het inventariseren van knelpunten, het aangeven van wegen om deze op te heffen, het bij het invoeren van het beleid stellen van een binnen een bepaalde termijn te realiseren doel en de evaluatie van het gevoerde beleid. Op deze verschillende fasen wordt in het navolgende ingegaan. 9.2. Intentieverkiaring en voorlichting Een intentieverkiaring kan per afzonderlijke onderneming opgesteld worden. Ook kunnen partijen bij het afsluiten van een cao tot zo'n intentieverkiaring komen die dan als bijiage aan de cao kan worden 1) Zie SER-advies inzake sociaai beleid toegevoegd (zie hoofdstuk 8). De inhoud van de verklaring kan meer in de onderneming, 20 maart 1981. of minder verstrekkend zijn, afhankelijk van hetgeen men bereiken . 31 wil. Als voorbeeldvan een intentieverklaring zou eveneens de op 17februari 1977 door de Tweede Kamer aangenomen motie-Kosto kunnen dienen. Deze dringt op grond van de overweging dat het aantal vrouwelijke ambtenaren aanzienlijk lager is dan het aantal mannelijke, terwiji bovendien het relatieve aantal kleiner wordt naarmate de functie hoger is, aan op een voorkeursbehandeling van vrouwen, wanneer bij de selectie sprake is van gelijkwaardig aanbod van mannen en vrouwen, totdat een rechtvaardige verdeling van ambten en arbeidsplaatsen over mannen en vrouwen is bereikt. Deze motie heeft een belangrijke invloed gehad op de verdere ontwikkeling van het overheidsbeleid in deze. De Raad wil het belang van het betrekken van het gehele personeel bij het te voeren beleid en het interesseren van het kader onderstrepen. Speciale aandacht verdienen daarbij de collega's met wie samengewerkt wordt (of zalgaan worden). Het verkrijgen van een positieve opstelling van het middenkader is eveneens belangrijk. Op het geven van voorlichting is in hoofdstuk 4 al uitvoerig ingegaan. In dit verband kan het volgende als voorbeeld dienen. Speciaal voor de lagere overheid is in november 1980 een cursusproject, opgezet door het CIVOB 1), van start gegaan met als doel o.a. bij bestuurders en ambtenaren het inzicht in de problematiek te vergroten, bestaande kennis van belemmerende factoren te complementeren en verdiepen, alsmede de samenhang tussen emancipatie en andere aspecten van overheidspersoneelsbeleid te signaleren. Men wil de doelgroepen laten beseffen dat zij vanuit hun positie en rol grote invloed uitoefenen op de mogelijkheden om de emancipatiegedachte in het personeelsbeleid te integreren. De Raad wil er near aanleiding van de voorlichting nog op wijzen dat bij de vorming en opieiding van personeelsfunctionarissen, gezien de sleutelpositie die zij bekleden, voldoende aandacht moet worden besteed aan emancipatievraagstukken. 9.3. In kaart brengen van knelpunten Om knelpunten in kaart te kunnen brengen verdient het aanbeveiing een inventarisatie te maken van het personeelsbestand. In maart 1979 is bijvoorbeeld door het Directoraat Personeel en Organisatieontwikkeling van de Nederlandse Middenstandsbank N.V. een dergelijke inventarisatie gemaakt, getiteld Orientatienota inzake 'Positie van de vrouwelijke,medewerker bij de NMB'. In de inleiding van de nota staat 'dat via een inventarisatie van gegevens ernaar gestreefd is meer inzicht in de positie van de vrouw bij de NMB te verkrijgen, waarna deze gegevens door middel van publikatie in de nota in alle geledingen bespreekbaar kunnen worden gemaakt. Hieraan ligt het streven ten grondslag de bedrijfsleiding, chefs en collega's meer bewust te maken van de situatie waarin de vrouwelijke medewerkers zich bevinden. Kant-en-klare opiossingen mogen op korte termijn niet worden verwacht. Wei kan ernaar gestreefd worden in de voorbereiding en uitvoering van maatregelen in het " kader van het sociaal beleid een meer positieve houding aan te nemen ten aanzien van de specifieke positie die de vrouwelijke medewerker inneemt'. ?y Centraal Instituut Vorming en Opieiding Beswursdienst Alexanderstraat4, 2514 JL 's-Gravenhage. Zo'n inventarisatie kan afhankelijk van de behoefte meer of minder uitgebreid zijn. Gekeken kan worden near de verdeling van mannen en vrouwen over afdelingen en functies, werktijden, leeftijdsverdeling, aantal dienstjaren, deelname aan bedrijfsopleidingen, vervulling van (interne) vacatures, promoties, verloop, doorlichten vah functiebeschrijvingen ten behoeve van de werving en sollicitatieformulieren. In dit verband kan nog worden vermeld dat op sommige 32 departementen bij het wervingsbeleid op systematische wijze gegevens worden geregistreerd die een inzicht moeten geven in de mate waarin vrouwen die solliciteren ook daadwerkelijk aan de slag komen. Aan de hand van het zo verkregen beeld van de situatie in de eigen organisatie kan worden nagegaan weike beiemmeringen er voor vrouwen bestaan. Gedacht kan o.m. worden aan opieidings- en ervaringseisen, eisen ten aanzien van arbeidstijden en gestelde leeftijdsgrenzen, maar ook aan het ontbreken van goed openbaar vervoer en kinderopvang. Ven/olgens kan worden bezien weIke behoefte er is aan maatregelen. Naast dergelijke per afzonderlijke organisatie uit te voeren inventarisaties is het, naar de mening van de Read ook aan te bevelen dat breder opgezet onderzoek naar de positie, de loopbaanontwikkeling en de factoren die daarop van invloed zijn van vrouwen binnen organisaties, bedrijfstakken of bepaalde beroepsgroepen plaatsvindt. Het is van belang dat de resultaten van het onderzoek aan de deelnemende organisaties bekend worden gemaakt. Voorbeelden van breder opgezet onderzoek zijn onder meer de verslagen van de Loontechnische Dienst met betrekking tot de uitgeoefende begeleidingstaak inzake de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen, en de door de interdepartementale Werkgroep Emancipatie en Deeltijdarbeid als aspecten van het Overheidspersoneelsbeleid (EDO) 1) uitgebrachte rapporten. Laatstgenoemde werkgroep heeft haar werkzaamheden op 31 oktober 1979 beeindigd. In het totaal zijn 5 deelrapporten uitgebracht. De algemene strekking van deze rapporten is inmiddels aanvaard, evenals een deel van de aanbevelingen. Over een ander deel van de aanbevelingen wordt nog overleg gevoerd en gestudeerd. 9.4. Het treffen van regelingen Afhankelijk van de geconstateerde beiemmeringen en het nagestreefde doe! kunnen vervolgens bepaalde regelingen worden getroffen. Als voorbeeld van een organisatie die voor een veel omvattende aanpak heeft gekozen, kan het minlsterie van Ondenwijs en Wetenschappen dienen. Hier werden o.m. de volgende maatregelen genomen: 1) Deze in 1976 door de minister van Binnenlandse Zaken ingestelde werkgroep had tot taak de minister te rapporteren over regelingen en verschijnselen, die als beiemmeringen voor het in dienst treden resp. blijven van vrouwen in overheidsdienst moeten of kunnen worden beschouwd en aan te geven hoe de beiemmeringen weggehomen kunnen worden en hoe het in dienst treden resp. blijven van vrouwen op andere wijze bevorderd kan worden, waarbij vooral ook aandacht diende te worden geschonken aan het vcrzuimen van de mogelijkheden tot werken in deeltijd. - het opzetten van een meerjarenplanning met vastgestelde wervingsverhouding tussen mannen en vrouwen voor vervulling van vacatures van schaal 149 en hogen - voeren van een gericht advertentiebeleid waarin vrouwen uitdrukkelijk wordt verzocht te solliciteren naar hogere functies; - opzetten van trainingen voor vrouwen (en mannen) cm de maatschappelijke weerbaarheid te versterken; - creeren van meer deeltijdfuncties en het doen van onderzoek naar het vergroten van de mogelijkheden op dit ten-ein; - aantrekken van een emancipatiefunctionarls; - besteden van aandacht aan een verantwoorde kinderopvang; - om een gelijkwaardige verdeling tussen mannen en vrouwen op alle functieniveaus te bevorderen, wordt aan vrouwen in lagere functies en in het middenkader gerichte aandacht gegeven aan hun doorstroming naar middelbare en hogere functies. Wat de taak van een eventueel aan te stellen emancipatiefunctionaris in een onderneming zou kunnen zijn kan worden geTllustreerd met het nu volgende gedeelte uit een in november 1980 door de Nederlandse Spoorwegen geplaatste advertentie: 'Hebben vrouwen bij NS gelijke kansen en mogelijkheden?' Door de aard van het werk is NS vanouds een ovenwegend 'mannenbedrljf. NS wil inspelen op de 33 maatschappelijke ontwikkelingen en wil daarom de reeds begonnen veranderingen ten gunste van de vrouw ondersteunen, zodat het effect duidelijker herkenbaar wordt. Daarom zoekt NS een emancipatiemedewerkster. Een vrouw (in het begin juist een vrouw) die vanuit hear staffunctie bij de sector Personeelsvoorziening en loopbaanbeleid een belangrijke bijdrage gaat leveren aan de gelijke berechting van mannen en vrouwen bij NS. Zij signaleert eventuele ' verschillen, doet voorstellen en stimuleert plaatsings-, ontwikkelingsen ontplooiingskansen voor vrouwen bij NS. Bovendien zai zij moeten proberen de werfkracht van NS voor vrouwen te vergroten'. 9.5. Overige aandachtspunten Ter afsluiting van dit hoofdstuk wil de Raad nog enkele in dit kader van belang zijnde punten noemen: - met het toenemen van niet-traditionele beroepskeuzen zullen vrouwen veelvuldiger op werkplekken, waar dit tot nu toe niet het geval was terecht komen. Door op plekken waar voor het eerst vrouwen in dienst worden genomen niet met een, maar zo mogelijk met een aantal vrouwen te starten wordt de kans op slagen vergroot: zij hebben op die manier steun aan elkaar en een eventuele mislukking leidt niet meteen tot de conclusie dat een vrouw niet geschikt is voor dergelijk werk; - het is van belang dat aan de loopbaanverwachtingen en opleidingsbehoeften van vrouwen, niet alleen op hoger maar eveneens op middelbaar en lager niveau, aandacht wordt besteed. Vrouwen zljn vaak onvoldoende op de hoogte van doorstromingsmogelijkheden. Bij de doorstromingsmogelijkheden meet zowel aan verticale als aan horizontale mobiliteit gedacht worden en moeten ook niet-traditioneel door vrouwen vervulde functies in beschouwing worden genomen; - er is behoefte aan schakelcursussen van velerlei aard en niveau om bestaande achterstanden in opieiding en ervaring op te vangen. Ook eigen bedrijfsopleidingen kunnen hieraan een bijdrage leveren. Het onderwijs speelt een belangrijke rol bij het inhalen van achterstanden. De Raad wil hier volstaan met een verwijzing naar hetgeen hierover in zijn op 5 oktober 1979 uitgebrachte advies is vermeld. De Commissie Vrouw en Arbeid heeft in vervolg op dit advies een aantal uitgangspunten ten aanzien van de onderwijspositie van vrouwen geformuleerd. De Commissie Onderwijszaken zai, zoals uit hoofdstuk 3 bleek, dit vraagstuk nader uitwerken. 34 10. Taak van de ondernemingsraad De ondernemingsraad heeft op grond van artikel 28, lid 3 van de Wet op de ondernemingsraden een eigen taak ten aanzien van de gelljke behandeling. Het betreffende artikel luidt namelijk als volgt: 'De ondernemingsraad waakt in het algemeen tegen discriminatie in de onderneming en bevordert in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de onderneming'. Voor medezeggenschapsorganen bij de overheid en door de overheid gesubsidieerde instellingen ligt hier, hoewel zij niet onder de werking van de Wet op de ondernemingsraden vallen, near de mening van de Raad, eveneens een duidelijke taak. Op weike wijze kan de ondernemingsraad aan deze expliciete opdracht inhoud geven? In de eerste plaats zai de problematiek binnen de ondememingsraad moeten gaan leven, hetgeen (nog) lang niet altijd het geval is. Dit kan bereikt worden door algemene voorlichting en door het geven van grotere bekendheid aan de mogelijkheden die hier voor ondernemingsraden liggen. In een aantal gevallen worden deze mogelijkheden reeds benut. Zo hebben enkele ondememingen inmiddels vrouwencommissies vanuit de OR ingesteld, die zich in het bijzonder met deze zaken bezighouden. Ook is het van belang om dit vraagstuk in het overleg met de achterban aan de orde te stellen. Het feit dat de ondernemingsraad over het algemeen maar weinig vrouwelijke leden telt is mede debet aan de tot nu toe geringe aandacht die aan dit onderwerp gegeven wordt. De vrouwen die zitting hebben in de OR kunnen in vergelijking tot hun mannelijke college's een achterstand in opieiding en vergaderervaring hebben. Zij hebben veelal niet geleerd voor zichzelf op te komen en kunnen zich als ze uit de lagere functies komen, soms geremd voelen door de hierarchische structuur in de onderneming. Als zij in de OR vrouwenproblemen aan de orde willen stellen, kunnen zij op weerstanden en vooroordelen of het niet (willen) onderkennen van de problemen stuiten. Om tegemoet te komen aan de specifiek bij vrouwelijke ondernemingsraadsleden levende wensen zijn er in het najaar 1980 voor het eerst twee OR-cursussen voor vrouwen gehouden. Een werd georganiseerd door de Henri Polak Stichting van de FNV, de andere ging uit van de Arbeiders Gemeenschap der Woodbrokers in Bentveld. Meer cursussen zullen volgen. De Raad meent dat dergelijke gerichte cursussen, naast de reeds bestaande door het Gemeenschappelijke Begeleidingsinstituut Ondernemingsraden (GBIO) gesubsidieerde cursussen, een goede ondersteuning kunnen betekenen voor vrouwelijke OR-leden. Het maandblad OR-informatie wil bij voldoende belangstelling in het najaar van 1981 een conferentie organiseren voor vrouwen in ondernemingsraden. In het blad zaI aandacht worden besteed aan wat er door vrouwen in ondernemingsraden wordt en zou kunnen worden gedaan om de situatie van de vrouw op hear werk te verbeteren. Een ondernemingsraad kan op verschillende manieren bezig zijn met het bevorderen van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen 35 in de onderneming. De manier waarop hij te werk gaat —zelf initiatieven nemend of het gevoerde beleid t o e t s e n d - zai mede afhankelijk zijn van hetgeen op dit gabled binnen de onderneming reeds aangepakt is of wordt Als er nog weinig gedaan wordt, beveelt de Raad aan dat de ondernemingsraad zelf met initiatieven komt. In de voorafgaande hoofdstukken zijn veleriei mogelijkheden aan de orde geweest. Begonnen kan worden met het bezien van advertentieteksten, wervingscampagnes en het bekendmaken van interne vacatures. Voor een good inzicht in de situatie en het opsporen van eventuele knelpunten is het vervolgens noodzakelijk dat feitelijke informatie (zoals omschreven in hoofdstuk 9) ten aanzien van het personeelsbestand voorhanden is. Als dergelljke informatie ontbreekt zaI de ondernemingsraad erop moeten aandringen dat deze beschikbaar komt. Artikel 31 b van de Wet op de ondernemingsraden waarin onder meer bepaald wordt dat de ondernemer, mede ten behoeve van de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad schriftelijk algemene gegevens verstrekt inzake de aantallen en de verschlllende groepen van de in de onderneming werkzame personen, alsmede Inzake het door hem in het afgelopen jaar ten aanzien van die personen gevoerde sociale beleid, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29, biedt daartoe goede mogelijkheden. De ondernemingsraad kan voorts stimuleren dat in het sociaal jaarverslag aandacht aan de positle van vrouwen binnen de onderneming besteed wordt, liefst onderbouwd met cijfermatig materiaal. Zo werd door de N.V. Koninklijke Bijenkorf Beheer (KBB) in het sociaal verslag 1980/1981 een uitvoerige beschouwing gewijd aan de positle van de vrouw binnen KBB. Deze keuze kwam tot stand omdat in de afgelopen . periode binnen KBB de discussle over de positle van de vrouw op planmatige wijze door de centrale ondernemingsraad In het overleg is gebracht. 36 11. Zelfstandigen De Raad zai in dit hoofdstuk een aantal problemen signaleren waarmee onderscheidenlijk zelfstandlge beroepsbeoefenaren en meewerkende vrouwen in gezinsbedrijven te maken hebben. Over de situatie van de zelfstandige beroepsbeoefenaren en van de meewerkende vrouwen in het midden- en kleinbedrijf is welnig bekend. Dit gebrek aan gegevens is ook op Europees niveau geconstateerd. Teneinde de hier bestaande knelpunten te kunnen inventariseren zai nader onderzoek nodig zijn, waama vervolgens bekeken moet worden weike daarvan verband houden met de Wet gelijke behandeling. Voor de land- en tuinbouw ligt dit anders, daar het Landbouwschap in mei 1981 een nota 'De vrouw in land- en tuinbouw' heeft uitgebracht. In deze nota wordt een aantal aanbevelingen genoemd, noodzakelljk voor het gelijkwaardig functioneren van de vrouw in de land- en tuinbouw. Ten aanzien van de zelfstandige beroepsbeoefenaren geldt het volgende: Ondernemers (waaronder degenen die een vrij beroep uitoefenen) en anderen die tegen beloning hun werkzaamheden verrichten zonder dat er sprake is van een dienstverband, kunnen geen beroep doen op de Wet gelijk loon noch op e^n van de wetten gelijke behandeling. De enlge uitzondering op deze regel betreft de voorwaarden voor de toegang tot en de mogelijkheden tot ontplooiing binnen het vrije beroep. Artikel 2 van de Wet gelijke behandeling bepaalt dat het hier niet is toegelaten om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. De positie van de meewerkende vrouwen in gezinsbedrijven krijgt in een door het Europese Parlement aangenomen resolutie over de positie van de vrouw in de Europese Gemeenschap (febmari 1981) de nodige aandacht Geconstateerd wordt dat hun juridische, financiele en sociale positie in de diverse landen van de Gemeenschap vaak zeer gebrekkig is geregeld. Voorgesteld wordt voor deze groep een Europees statuut te ontwerpen op basis van de volgende principes: - het recht op erkenning van een beroepsstatus en het recht op juridische en financiele deelneming op voet van gelijkheid met de echtgenoot in het bedrijf waarin zij als gezinslid werkzaam is; - het recht op vonning en onderwijs in de speclfieke facetten van het betrokken bedrijf om de nodige beroepsbekwaamheid te kunnen verwerven; - het recht op een volwaardlge deelneming aan specifieke beroepsorganisaties op alle bestuurlijke niveaus; - het recht op een redelijk stelsel van sociale voorzieningen, met name op gezins- en bedrijfsvervanging gedurende 6 weken v66r en 6 weken na de bevalling, bij ziekte en bij invaliditeit alsmede het recht op een redelijk aantal vakantiedagen en op een individueel ouderdomspensioen. Deze punten houden verband met de bijzondere positie van de zelfstandigen. Voor een deel ervan ontbreekt ook in Nederland een nadere regeling. 37 Aparte vermelding verdient de bijz'ondere positie van de meewerkende echtgenote. In tegenstelling tot de andere meewerkende gezinsleden kan zij bij het eigen bedrijf niet in loondienst werken. Dit resulteert in een ongelijke behandeling ten opzichte van haar. Als voorbeeld kan gelden de toepassing van de subsldieregeling 'Arbeidsplaatsverbetering lichamelijk zware arbeid 1980' waarbij als voonA/aarde geldt dat er ten minste 1 werknemer in loondienst is. In die gevallen waarin het gezinsbedrijf uitsluitend drijft op de arbeid van de ondernerner en zijn echtgenote, neemt de laatste immers in feite de arbeidsplaats in van de werknemer. Nagegaan zou moeten worden of er andere regelingen zijn, die op dergelijke wijze uitwerken. 38 12. Conclusies en aanbeveiingen Ter afsluiting is een puntsgewijs overzicht van de voornaamste conclusies en aanbeveiingen uit de nota, gerangschil<t naar hoofdstul< en pagina, opgenomen: Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen 1. Het naast ell<aar bestaan van nneerdere commissies voor zal<en van gelijl< loon en gelijke behandeling werkt venA/arrend voor mensen die een klacht willen indienen en kan leiden tot verschil van interpretatie (pagina 10). 2. De Raad dringt erop aan dat het jaarverslag van de Commissie gelijke behandeling in zljn geheel openbaar wordt gemaakt en ruime bekendheid verkrijgt (pagina 10). 3. De bevoegdheid, voor organisaties, een vordering bij de rechter tot naleving van de wet in te stellen, geldt alleen indien een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen is gemaakt in een advertentle of bij een sollicitatieprocedure (zie artikel 3, lid 2). Te overwegen zou zijn om deze bevoegdheid ook op andere in de wet genoemde gebieden van toepassing te laten zijn. De Raad meent dat dit vraagstuk bij de te ontwerpen wet tegen achterstelling op grond van geslacht de nodige aandacht verdient (pagina 10). Inhoud geven aan het beginsel van de wet 4. Van een benadering die volstaat met het tegengaan van bij de wet verboden acties en het wegnemen van formele beperkingen in de wetgeving en overheidsregelingen gaat, naar de mening van de Raad, in dit stadium onvoldoende stimulans uit om de geconstateerde achterstelling op te heffen. Om aan het beginsel van gelijke behandeling de met de EEG-richtlijn beoogde inhoud te geven is een meer omvattend beleid nodig (pagina 12). 5. De eerstkomende jaren zai in het beleid hef accent moeten liggen op het bevorderen van het gaan werken van vrouwen in 'mannenfuncties' ook op middelbaar en hoger niveau (pagina 13). 6. De Raad hecht er groot belang aan dat degenen die zich met de bevordering van gelijke behandeling bezighouden dit doen op grond van een duidelijk beleid, waarin een visie besloten is op hetgeen zij - o p korte of langere termijn- bereiken willen (pagina 13). Voorlichting en taalgebmik 7. Gezien de geringe variatie in de door vrouwen uitgeoefende beroepen is voorlichtingsmateriaal, waarin vrouwen of meisjes die niet traditionele beroepen uitoefenen aan het woord komen van belang, daar deze vrouwen of meisjes voor anderen een voorbeeldfunctie kunnen vervullen (pagina 15). 39 8. Voor zover zij aanwezig zijn zai zoveel mogelijk gebruik gemaakt moeten worden van neutrale functiebenamingen. De Raad is van opvatting dat niet geforceerd naar nieuwe geslachtsneutrale functiebenamingen gezocht moet worden (pagina's 16 en 17). Voorlichtingscampagne mnd de wet 9. Er bestaat behoefte aan verdere voorlichting over de wet. Te denken valt aan een diepgaander brochure over het ondew/erp, een folder die mensen wegwijs maakt in de diverse procedures en commissies en aan richtlijnen voor het opstellen van advertenties (pagina's 18 en 19). 10. Aanbevolen wordt dat in advertenties, waarin uitsluitend naar mannen of vrouwen wordt gevraagd, aangegeven wordt waarom deze uitzondering gemaakt wordt (pagina 20). Consequenties voor het arbeidsbureau 11. De Raad wil erop aandringen dat het voorlichtingsmateriaal, van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening en de Gewestelijke Arbeidsbureaus, doorgelicht wordt op rolbevestigende elementen en waar nodig aangepast wordt of vervangen door nieuw, op het bevorderen van roldoorbreking gericht materiaal (pagina 21). 12. De arbeidsbureaus moeten zich ten aanzien van de roldoorbreking in het arbeidsproces zowel naar werkgevers als naar werkzoekenden toe actief opstellen (pggina 21). 13. Voor de evaluatie van het gevoerde beleid en het opstellen van het toekomstige beleid is een goede statistische onderbouwing onmisbaar. De Raad wil er in dit kader voor pleiten dat op het voor de verplichte vacaturemelding te gebmiken afmeldingsformulier aangegeven kan worden of de vacature door een man of vrouw vervuld is. Ook wil hij erop aandringen dat regelmatig gegevens over de toepassing van arbeidsvoorzieningsmaatregelen uitgesplitst naar mannen en vrouwen en naar leeftijd beschikbaar komen. Ten slotte wil hij nogmaals op de noodzaak wijzen dat werkzoekende vrouwen bij het arbeidsbureau worden ingeschreven (pagina's 22 en 23). Toegestaan en verborgen onderscheid 14. Een apart facet van het al of niet geslachtsgebonden zijn van functies vormt het verschil in fysieke mogelijkheden tussen mannen en vrouwen. De Raad is van oordeel dat ten aanzien van dit aspect zeer voorzichtig te werk gegaan moet worden, daar in beginsel eike functie openstaat voor mannen en vrouwen. Steeds moet bezien worden of thans geldende eisen, gezien de inhoud van een specifieke, functie en het beschikbaar zijn van technische hulpmiddelen, nog relevant zijn. Nieuw op te stellen eisen zullen duidelijk onderbouwd moeten worden (pagina's 24 en 26). 15. De Raad wil ervoor pleiten dat bij nieuwbouw de voorgeschreven sanitaire en aanvenwante voorzieningen worden aangebracht en dat bestaande gebouwen alsnog worden aangepast, zulks om te voorkomen dat dit aangevoerd wordt als beletsel voor het aannemen van vrouwen (pagina 25). 16. Voorkomen moet worden dat beschermende maatregelen tot gevolg hebben dat vrouwen in het geheel niet meer aangenomen 40 worden, hetgeen bijvoorbeeld het geval is als uitsluitend voor zwangeren noodzakelijke beschermingen zonder meer voor alle vrouwen gaan gelden (pagina's 2 5 en 26). 17. In geval van twijfel over het geslachtsafhankelljk zijn van een bij het Gewestelijk Arbeidsbureau gemelde functie zaI dit, na overleg met de Commissie van Advies van het Gewestelijk Arbeidsbureau, voorgelegd worden aan de Commissie gelijke behandeling. Hoewel de werkgever in dergelijke gevallen niet verplicht kan worden de Commissie gelijke behandeling om een uitspraak te vragen alvorens de vacature open te stellen, zou de Raad toch voor een toetsing vooraf willen pleiten (pagina 26). 18. Aanbevolen wordt de gedragslijn ten aanzien van het geslachtsafhankelljk zijn van functies, die zaI ontstaan op grond van de jurispmdentie en de eventuele Europese gedragslijn, regelmatig aan de actuele situatie aan te passen. Ruime bekendmaking van beslissingen op dit terrein, ook in werkgeverskring is gewenst (pagina 26). Verschillen in arbeidsvoorwaarden 19. De Raad w i l de aanbeveling tot non-discriminatie van de Stichting van de Arbeid ondersteunen (pagina 28). 20. De binnen de arbeidsvoorwaarden bestaande extra faciliteiten voor bepaalde categorieen moeten zorgvuldig worden bezien. Daarbij moet hetgeen in de EEG-richtlijn van 1976 staat richtsnoer zijn (pagina 29). Aanknopingspunten voor het sociale ondememingsbeleid 2 1 . Een eerste stap bij het vormgeven aan een binnen de ondememing te voeren beleid ten aanzien van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen is het opstellen van een intentieverklaring (pagina 31). 22. De Raad w i l het belang van het betrekken van het gehele personeel van een ondememing bij het te voeren beleid ten aanzien van de gelijke behandeling onderstrepen. Speciale aandacht verdienen daarbij de collega's met wie samengewerkt wordt (of zaI gaan worden). Het verkrijgen van een positieve opstelling van het middenkader is eveneens belangrijk (pagina 32). 23. Bij de vorming en opieiding van personeelsfunctionarissen moet gezien de sleutelpositie die zij bekleden, voldoende aandacht besteed worden aan emancipatievraagstukken (pagina 32). 24. Om knelpunten in kaart te kunnen brengen verdient het aanbeveling een inventarisatie te maken van het personeelsbestand. Zo'n inventarisatie kan afhankelijk van de behoefte meer of minder uitgebreid zijn. Naast dergelijke per afzonderlijke organisatie uit te voeren inventarisaties bestaat behoefte aan breder opgezet onderzoek near de positie, de loopbaanontwikkeling en de factoren die daarop van invloed zijn, van vrouwen binnen organisaties, bedrijfstakken of bepaalde beroepsgroepen (pagina's 32 en 33). 25. Door op werkplekken waar voor het eerst vrouwen in dienst worden genomen niet met een, maar zoveel mogelijk met een aantal vrouwen te starten, wordt de kans op slagen vergroot (pagina 34). 41 26. Het is van belang dat aan de loopbaanvenwachtingen en opieidingsbehoeften van vrouweri, niet alleen op hoger maar eveneens op middelbaar en lager niveau, aandacht wordt besteed (pagina 34). 27. Er is behoefte aan schakelcursussen van velerlei aard en niveau om bestaande achterstanden in opieiding en ervaring op te vangen. Ook eigen bedrijfsopleidingen kunnen hieraan een bijdrage leveren (pagina 34). Taak van de ondernemingsraad 28. De ondernemingsraad kan op verschillende manieren bezig zijn' met het bevorderen van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de onderneming. Als er op dit terrein binnen een onderneming nog weinig wordt ondernomen beveelt de Raad aan dat de ondernemingsraad zeif met initiatieven komt (pagina 36). Zelfstandigen 29. De Raad signaleert de problematiek van zelfstandige beroepsbeoefenaren en meewerkende vrouwen in gezlnsbedrijven. Over de situatie van de zelfstandige beroepsbeoefenaren en van de meewerkende vrouwen in midden- en kleinbedrijf is weinig bekend. Om de hier bestaande knelpunten te kunnen inventariseren zaI nader onderzoek nodig zijn. Voor de land- en tuinbouw ligt dit anders, daar het Landbouwschap in mei 1981 een nota 'De vrouw in de land- en tuinbouw heeft uitgebracht (pagina 37). i-Gravenhage, 19 juni 1981. J.W. de Pous, voorzitter. B.N.J. Pompen, algemeen secretaris. 42 Bijiage 1 Wet van 1 maart 1980, houdende aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9febmari 1976 inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen) Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: AIzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Nederlandse wetgeving aan te passen met het oog op de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9febnjari 1976 inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1 1) Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 december 1979, Stb. 693. Zie voor de behandeling in de StatenGeneraal: Kamerstukken II 1978/79, 15400; 1979/80, 15400 Handll 1978/79, bidz. 5755-5770: 5800-5821; 5878-5880 Kamerstukken I 1978/79, 154O0 (126); 1979/80, 15400 f 14, 14a, 14b) Hand.I 1979/80, bIdz. 251) In het Burgerlijk Wetboek 1) wordt een nieuw artikel 1637ij ingevoegd, dat als volgt komt te luiden: De werkgever mag geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen, hetzij onmiddellijk, hetzij middellijk bijvoorbeeld door venwijzing naar de echtelijke staat of de gezinsomstandigheden, bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, het verstrekken van onderricht aan de arbeider, in de arbeidsvoorwaarden, bij de bevordering en bij de beeindiging van de arbeidsovereenkomst. Niet onder de arbeidsvoorwaarden zijn begrepen uitkeringen of aanspraken ingevolge pensioenregelingen. Het in de eerste zin van dit artikellid bepaaide is niet van toepassing in die gevallen waarin het geslacht bepalend is. Elk beding dat strijdig is met het in de eerste zin van het vorige lid bepaaide is nietig. Het in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel bepaaide is niet van toepassing, indien het bedingen betreft die op de beschemning van de vrouw, met name in verband met zwangerschap of moederschap, betrekking hebben. Het in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel bepaaide is niet van toepassing, indien het bedingen betreft die arbeiders van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie beogen te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen. De beeindiging van de dienstbetrekking door de werkgever wegens de omstandigheid dat de arbeider in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het in het eerste lid van dit artikel bepaaide is nietig. De arbeider kan gedurende twee maanden na de opzegging of na de beeindiging van de dienstbetrekking, indien de werkgever deze anders dan door opzegging heeft doen eindigen, de nietigheid van de beeindiging inroepen. Het inroepen van de nietigheid geschiedt door kennisgeving aan de werkgever. De beeindiging bedoeld in de eerste 43 zin van dit artikellid maakt de werkgever niet schadeplichtig. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen gehuwden en ongehuwden bij het aangaan en bij de beeindiging van de arbeidsovereenkomst. Artikel 2 Het is niet toegelaten onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, hetzij onmiddeilijk, hetzij middellijk bijvoorbeeld door verwijzing naar de echtelijke staat of de gezinsomstandigheden, met betrekking tot de voorwaarden voor de toegang tot en de mogelijkheden tot.ontplooiing binnen het vrije beroep. Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing in die gevallen waarin het geslacht bepalend is. Artikel 3 1. Het is niet toegelaten in de advertentie waarin een betrekking aangeboden wordt of bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, hetzij onmiddeilijk, hetzij middellijk bijvoorbeeld door venA/ijzing naar de echtelijke staat of de gezinsomstandigheden. Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing in die gevallen waarin het geslacht bepalend is. 2. Vorderingen tot naleving van het bepaalde in dit artikel komen mede toe aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich bezig houden met de behartiging van de belangen van diegenen die een beroep zouden kunnen doen op het in deze wet bepaalde. Artikel 4 1. De natuurlijke persoon of de rechtspersoon, die beroepskeuzevoorlichting geeft, mag geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen, hetzij onmiddeilijk, hetzij middellijk bijvoorbeeld door verwijzing naar de echtelijke staat of de gezinsomstandigheden, bij het geven van voorlichting, tenzij het betreft voorlichting omtrent een beroep waarvoor het geslacht bepalend is. 2. De natuurlijke persoon of de rechtspersoon, die een beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding of cursus voor bijscholing of omscholing onder weike benaming ook in stand houdt, mag bij de toelating tot de opleidinq geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen, hetzij onmiddeilijk, hetzij middellijk bijvoorbeeld door verwijzing naar de echtelijke staat of de gezinsomstandigheden, noch ten aanzien van de criteria noch ten aanzien van de niveaus, tenzij het betreft een opieiding voor een beroep waarvoor het geslacht bepalend is, of tenzij de eigen aard van een instelling voor bijzonder onderwijs zich daartegen verzet. 3. ledere bepaling die strijdig is met het in het eerste en het tweede lid bepaalde, is nietig. Artikel 5 Het bepaalde in de artikelen 2, 3 en 4 is niet van toepassing indien het gemaakte onderscheid beoogt personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen. Artikel 6 1. Degene die meent, dat te zijnen nadele een onderscheid is 44 gemaakt als bedoeld in artikel 1637ij, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek of artikel 2 of artikel 3 of artikel 4 van deze wet, kan zich wenden tot de commissie bedoeld in artikel 9 van de W e t gelijk loon voor vrouwen en mannen, met het verzoek hem haar zienswijze daaromtrent kenbaar te maken. Tenzij het verzoek de commissie reeds aanstonds ongegrond voorkomt — waarvan zij aan de verzoeker mededeling d o e t - stelt zij een onderzoek in en brengt zij haar zienswijze, schriftelijk en met redenen omkleed, ter kennis van de verzoeker, alsmede van degene die het onderscheid zou hebben gemaakt. De commissie handelt op gelijke wljze op verzoek van degene die wenst te weten of hij door een bepaald handelen of nalaten een onderscheid als bedoeld in de eerste volzin van dit artikel maakt. 2. De commissie stelt, indien over een geval als bedoeld in het eerste lid een geschil aanhangig is desgevraagd degene die met de beslissing over het geschil is belast van haar zienswijze daaromtrent in kennis. 3. De commissie kan ook uit eigen beweging Onze Minister van Sociale Zaken verzoeken een onderzoek in te laten stellen of een onderscheid als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid van dit artikel wordt gemaakt. Alsdan brengt Onze Minister de bevindingen van dit onderzoek ter kennis van de commissie, van degene die het onderscheid, waarop het onderzoek betrekking had, zou hebben gemaakt alsmede, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat, van degene jegens wie dat onderscheid zou zijn gemaakt. 4. Indien de commissie op grond van een onderzoek van gegevens waarover zij bij de vervulling van haar taak, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid de beschikking heeft gekregen, dan wel van gegevens die haar door Onze Ministers van Sociale Zaken of van Justitie of van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk of van Onderwijs en Wetenschappen ter beschikking zijn gesteld tot het oordeel komt dat een onderscheid is gemaakt als bedoeld in artikel 1637ij, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek of artikel 2 of artikel 3 of artikel 4 van deze wet, brengt zij dit ter kennis van Onze voornoemde Ministers en van degene die het onderscheid zou hebben gemaakt. Zij kan dit tevens ter kennis brengen van de daarvoor naar haar oordeel in aanmerking komende organisaties van werkgevers, organisaties van werknemers en organisaties uit het beroepsleven en waar mogelijk van de betrokken ondememingsraad . of ondememingsraden. De commissie gaat tot mededeling van haar oordeel aan een zodanige organisatie of aan een ondememingsraad niet over, dan nadat zij degene die het bedoelde onderscheid gemaakt zou hebben in de gelegenheid heeft gesteld zijn mening te kennen te geven. 5. Onze Minister van Sociale Zaken benoemt, de Emancipatiekommissie gehoord, in overeenstemming met Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, naast de leden van de commissie, die als zodanig zijn benoemd krachtens de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen, ten minste twee personen tot lid van de commissie, die deelnemen aan de werkzaamheden van de commissie voor zover deze voortvloeien uit de haar bij dit artikel opgedragen taak. Hij benoemt tevens plaatsvervangers voor deze leden. Alvorens tot benoeming van deze leden en hun plaatsvervangers over te gaan, worden de ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen aangewezen organisaties van werkgevers en van werknemers in de 45 gelegenheid gesteld ter zake voorstellen te doen. Onze Minister van Sociale Zaken benoemt op voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, die daarover de Onderwijsraad hoort, naast de in dit lid bedoelde leden twee leden uit de Onderwijsraad tot lid van de commissie, die deelnemen aan de werkzaamheden van de commissie voor zover deze voortvloeien uit de haar bij artikel 4, tweede lid, opgedragen taak. Onze Minister van Sociale Zaken benoemt op dezelfde wijze twee plaatsvervangers voor deze leden. Op de leden en hun plaatsvervangers is artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen van overeenkomstige toepassing. 6. Ten aanzien van de uitoefening door de commissie van de haar bij dit artikel opgedragen taak zijn de artikelen 12, 13 en 14 van de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in artikel 14 van genoemde wet bedoelde verslag, voor zover betreffende de werkzaamheden van de commissie ingevolge dit artikel, wordt uitgebracht aan Onze Ministers van Sociale Zaken, van Justitie, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Onderwijs en Wetenschappen en dat Onze genoemde Ministers dit verslag geheel of gedeeltelijk openbaar kunnen maken. 7. Onze Minister van Sociale Zaken kan in overeenstemming met Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk nader regelen stellen betreffende: a. de werkwijze van de commissie voor zover betreft de haar bij dit artikel opgedragen taak; b. de wijze, waarop een verzoek als bedoeld in het eerste lid moet worden ingediend. Regelen als bedoeld in dit lid worden in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt. 8. Een ieder is verplicht aan de ambtenaren, aangewezen ingevolge het zesde lid van dit artikel in verbinding met artikel 12, eerste lid, van de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen volledig en near waarheid de inlichtingen en bescheiden te verstrekken die voor de vervulling van de taak van de commissie redelijkerwijze nodig zijn, een en ander op de wijze en binnen de tennijn door de betrokken ambtenaar vast te stellen. Indien de verlangde inlichtingen en bescheiden worden geweigerd kan Onze Minister van Sociale Zaken deze ten behoeve van de commissie vorderen. 9. De ambtenaren, bedoeld in het achtste lid van dit artikel, de leden van de commissie en hun plaatsvervangers, benoemd ingevolge het vijfde lid van dit artikel en de personen, benoemd ingevolge het zesde lid van dit artikel in verbinding met artikel 12, tweede lid, van de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen, zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen zij in hun hoedanigheid vememen, behoudens voor zover mededeling daarvan ter ven/ulling van de hun bij dit artikel opgedragen taak noodzakelijk is. 10. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van het Rijk of het bevoegde gezag van een provincie, gemeente, waterschap of enig ander publiekrechtelijk lichaam, behalve ten aanzien van een verzoek gedaan op grond van het eerste lid van dit artikel in verbinding met artikel 4 van deze wet. Artikel 7 In afwijking van het bepaalde in artikel 1637ij van het Burgerlijk 46 Wetboek mag de werkgever ten aanzien van werknemers die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 18 jaar doch nog niet die van 23 jaar hebben, op grond van kostwinnerschap of gehuwde staat een hoger loon of een hogere vakantiebijslag toekennen dan aan andere werknemers van die leeftijd, indien die aanspraak berust op een collectieve arbeidsovereenkomst en zolang als de werknemer aaneensluitend arbeid verricht waarop de collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is. Onder de toepassing van de vorige zin worden mede begrepen algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst alsmede bepalingen van een regeling krachtens artikel 5 of 6 van de Wet op de Loonvorming en voorts bepalingen van een verordening van een hoofdbedrijfschap of bedrijfschap. Indien de in de eerste zin bedoelde voordelen op een individuele arbeidsovereenkomst berusten, geldt het aldaar bepaalde slechts indien de arbeidsovereenkomst op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bestond en zolang als deze overeenkomst voortduurt. Artikel 8 In de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen, Stb. 1975, 129, worden de volgende wijzigingen aangebracht. 1. Het opschrift van hoofdstuk III wordt als volgt gelezen: De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid. 2. Artikel 9 komt als volgt te luiden: Er is een Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid. Artikel 9 1. Deze wet kan worden aangehaald als: Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. 2. Deze w e t treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zai worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Lech, 1 maart 1980 Juliana De Minister van Justitie, J. de Ruiter. De Minister van Sociale Zaken, W. Albeda. De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, A. Pais. De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, J.G. Kraaijeveld-Wouters. De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel. Uitgegeven de dertiende maart 1980 De Minister van Justitie, J. de Ruiter. 47 Bijiage 2 Richtlijn van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arfoeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (76/207/EEG) De Raad van de Europese Gemeenschappen, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europese Parlement 1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comite 2), Overwegende dat de Raad, in zljn resolutie van 21 januarl 1974 betreffende een sociaal actieprogramma 3), als een van de prioriteiten heeft bepaald dat er acties moeten worden ondernomen ten einde de gelijkheid van mannen en vrouwen te verwezenlijken voor wat betreft de toegang tot arbeid en beroepsopleiding, en de gelegenheid in hun beroep vooruit te komen, alsmede de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de bezoldiging; Overwegende dat wat de bezoldiging betreft, de Raad op 10 februari 1975 Richtlijn nr. 75/117/EEG betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers 4) heeft vastgesteld; Ovenwegende dat er tevens een actie van de Gemeenschap nodig is om het beginsel van een gelijke behandeling van mannen en vrouwen te realiseren, zowel voor wat betreft de toegang tot het arbeidsproces, tot de beroepsopleiding en de promotiekansen als wat betreft de andere arbeidsvoorwaarden; dat de gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers een van de doelstellingen van de Gemeenschap vormt, voor zover hierdoor met name de onderlinge aanpassing op de weg van de vooruitgang van de levensstandaard en de arbeidsvoorwaarden van de werknemers wordt bevorderd; dat in het Verdrag niet is voorzien in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden; Overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid dient te worden omschreven en geleidelijk ten uitvoer dient te worden gelegd door middel van later te nemen maatregelen, Heeft de volgende richtlijn vastgesteld: Artikel 1 1. Deze richtlijn beoogt de tenuitvoerlegging in de Lid-Staten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten 48 aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotiekansen en tot de beroepsopleiding, alsmede ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en, onder de voon«/aarden bedoeld in lid 2, de sociale zekerheid. Dit beginsel wordt hiema 'beginsel van gelijke behandeling' genoemd. 2. Ten einde de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid te waarborgen, stelt de Read op voorstel van.de Commissie bepalingen vast waarbij met name de inhoud, de draagwijdte en de wijze van toepassing van dat beginsel nader worden omschreven. Artikel 2 1. Het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de hiema volgende bepalingen houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door venwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie. 2. Deze richtlijn vonnt geen belemmering voor de bevoegdheid van de Lid-Staten om beroepsactiviteiten van de toepassing hiervan uit te sluiten en, in voorkomend geval, de hiervoor noodzakelijke opieidingen, waarvoor vanwege hun aard of de voorwaarden voor de uitoefening ervan, het geslacht een bepalende factor is. 3. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw/, met name voor wat zwangerschap en moederschap betreft. 4. Deze richtlijn vormt geen belemmering voor maatregelen die beogen te bevorderen dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen, in het bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen weIke de kansen van de vrouwen op de in artikel 1, lid 1, bedoelde gebieden nadelig beVnvloeden, Artikel 3 1. De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht voor wat betreft de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de selectiecriteria, tot beroepen of functies, ongeacht de sector of de bedrijfstak, en tot alle niveaus van de beroepshierarchie. 2. Te dien einde nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te bereiken dat a) de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, worden ingetrokken; b) de bepalingen in collectieve of in individuele arbeidsovereenkomsten, in arbeidsreglementen van bedrijven alsmede in de statuten van vrije beroepen, weIke strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling, nietig zijn, nietig kunnen worden verklaard of gewijzigd kunnen worden; c) de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen worden herzien die strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling en die aanvankelijk werden gemotiveerd door beschermende bedoelingen weIke niet meer gefundeerd zijn; dat voor de soortgelijke contractuele bepalingen de sociale partners worden aangezet om tot de gewenste herziening over te gaan. 49 Artikel 4 De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de toegang tot alle types en alle niveaus van beroepskeuzevoorlichting, beroepsopleiding, voortgezette berospsopleiding en bij- en omscholing houdt in dat de Lid-Staten de nodige maatregelen nemen om te bereiken dat a) de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, worden ingetrokken; b) de bepalingen in collectieve of in individuele arbeidsovereenkomsten, in arbeidsreglementen van bedrijven alsmede in de statuten van vrije beroepen, weike strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling, nietig zijn, nietig kunnen worden verklaard of gewijzigd kunnen worden; c) de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, de voortgezette beroepsopleiding en de bij- en omscholing, onder voorbehoud van de autonomie die in sommige Lid-Staten wordt toegekend aan bepaalde privaatrechtelijke opieidingsinstellingen, toegankelijk zijn overeenkomstig dezelfde criteria en op dezelfde niveaus,zonder discriminatie op grond van het geslacht. Artikel 5 1. De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de ontslagvoorwaarden, houdt in dat voor mannen en vrouwen dezelfde voonwaarden gelden, zonder discriminatie op grond van geslacht. 2. Te dien einde nemen de Lid-Staten- de nodige maatregelen om te bereiken dat: a) de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling, worden ingetrokken; b) de bepalingen in collectieve of in individuele arbeidsovereenkomsten, in arbeidsreglementen van bedrijven alsmede in de statuten van vrije beroepen, weIke strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling, nietig zijn, nietig kunnen worden verklaard of gewijzigd kunnen worden. c) de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen worden herzien die strijdig zijn met het beginsel van gelijke behandeling en die aanvankelijk werden gemotiveerd door beschermende bedoelingen welke,niet meer gefundeerd zijn; dat voor de soortgelijke contractuele bepalingen de sociale partners worden aangezet om tot de gewenste herziening over te gaan. Artikel 6 De Lid-Staten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om een ieder die meent te zijn benadeeld door de niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de artikelen 3, 4 en 5 de mogelijkheid te bieden om zijn rechten voor het gerecht te doen gelden na eventueel een beroep op andere bevoegde instanties te hebben gedaan. Artikel 7 De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde de werknemers tegen elk ontslag te beschermen dat een reactie van de werkgever zou vonnen op een klacht binnen de ondememing of op een vordering in rechte om het beginsel van gelijke behandeling te doen naleven. 50 Artikel 8 De Lid-Staten zien erop toe dat de maatregelen die ter uitvoering van deze richtlijn werden getroffen, alsmede de bepalingen weIke ter zake reeds gelden, met alle geschikte niiddelen ter kennis van de werknemers worden gebracht, bijvoorbeeld op de arbeidsplaatsen. Artikel 9 1. Binnen een termijn van dertig maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn doen de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor het volgen van deze richtlijn in werking treden; zij stellen de Commissie daarvan onverwijid in kennis. De in artikel 3, lid 2, sub c), eerste zinsnede, en artikel 5, lid 2, sub c), eerste zinsnede, bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen worden evenwel binnen een termijn van vier jaar volgende op de kennisgeving van deze richtlijn door de Lid-Staten een eerste maal onderzocht en eventueel een eerste maal herzien. 2. De Lid-Staten onderzoeken op gezette tijden de in artikel 2, lid 2, bedoelde beroepsactivitelten om na te gaan of het gezien de sociale ontwikkeling gerechtvaardlgd is de desbetreffende uitzonderingen te handhaven. Zij stellen de Commissie in kennis van het resultaat van hun onderzoek. 3. Bovendien stellen de LId-Staten de Commissie In kennis van alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij aannemen op het door deze richtlijn bestreken gebied. Artikel 10 Binnen twee jaar na afloop van de in artikel 9, lid 1, eerste alinea, bedoelde termijn van dertig maanden verstrekken de Lid-Staten aan de Commissie alle dienstige gegevens om haar in staat te stellen aan de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor te leggen. Artikel 11 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Brussel, 9 febmari 1976. Voor de Raad De Voorzitter G. Thom 51