Reinier Maliepaard: bijdragen van Guido van Arezzo

advertisement
Reinier Maliepaard: bijdragen van Guido van Arezzo
De eenstemmige melodieën uit de Middeleeuwen zijn in principe diatonisch, d.w.z. gebaseerd op
opeenvolgingen van hele en halve toonsafstanden volgens het patroon van de stamtonenreeks
(vergelijkbaar met de witte toetsen van de piano).
Het toonsysteem van Guido van Arezzo (ca. 1025), een van de belangrijkste muziektheoretici van de
Middeleeuwen, bevatte de volgende tonen, waarmee iedere melodie genoteerd kon worden.
De zestonige reeks ut, re, mi, fa, sol, la (met tussen mi en fa een halve toonsafstand) heet een
hexachord. Met de drie hexachorden (op toon c, f en g) is het gehele toonsysteem van Guido te
beschrijven.
Je ziet dat de hexachorden op f en g twee verschillende tonen b tussen a en c gebruiken.
• Het hexachord op f gebruikt de lage b. De lage b nemen we tegenwoordig bes; in de
Middeleeuwen heette deze toon ‘b molle’ (=zachte b) en werd aangeduid door een ronde b (b
rotundum). Dit is de oorsprong voor ons teken voor een verlaagde toon en ook voor de naam
‘mol’.
• Het hexachord op g gebruikt de hoge b. De hoge b noemen we tegenwoordig eenvoudig b,
maar in de Middeleeuwen werd gesproken van b quadratum of ook b durum (= harde b), die
als een vierkante letter: werd geschreven. Ook deze vorm van de letter b vinden we nog
terug in de moderne notatie, en wel in de vorm van het herstellingsteken . De Duitse
benaming h voor voor onze b stamt eveneens af van de middeleeuwse notatie:
.
Met het noteren van de muziek begon men pas rond het jaar 900. Voor die tijd werd de muziek
mondeling doorgegeven. We spreken van een orale traditie. Men kende het hele repertoire gewoon uit
het hoofd.
De eerste notaties bestonden uit krulletjes, streepjes en puntjes boven de tekst, die ongeveer de
richting van de melodie aangaven. Deze tekens heten –zoals we al eerder zagen- neumen.
Fragment met neumen uit handschrift Laon 239
uit Metz omstreeks het jaar 930
1
BIJLAGE 10
Later werden de neumen rond een lijn geschreven om duidelijker toonhoogtes te kunnen aangeven.
Punten werden belangrijker omdat die beter de toonhoogte weergeven. Nog duidelijker was een balk
van twee lijnen.
Guido van Arezzo was het die de vierlijnige balk met do- of fa-sleutel introduceerde. De punten
werden dik geschreven, zodat hier het begin ligt van de kwadraatnotatie (vierkante noten) die nu nog
wordt gebezigd voor het dagelijks gebruikt van Gregoriaans.
Guido was leraar van een Schola Cantorum. Behalve de vierlijnige balk met sleutels bedacht hij ook
nog een systeem om door middel van het aanwijzen van bepaalde plekken op zijn hand de exakte
melodie van een lied weer te geven.
Ook danken wij aan hem ons stelsel van relatieve notennamen. Om zijn leerlingen te leren treffen
gebruikte hij de hymne van Johannes de Doper (zie p. 4). Van deze hymne begint iedere regel een
toon hoger dan de vorige. De leerlingen konden het begin van iedere regel van deze hymne in
willekeurige volgorde zingen. Zij hoefden dus in nieuwe liederen alleen maar uit te zoeken wat de
vergelijkbare sprong in de hymne was. De beginlettergreep van iedere regel kennen wij als de
relatieve notennamen (ut, re, mi, fa, sol, la). Hier volgt de hymne
Na Guido van Arezzo ontwikkelde dit solmisatiepatroon zich tot een systeem van hexachorden. Een
hexachord is te definiëren als een zes-toons-opvolging 1-1-1/2-1-1.
Er werden 3 hexachorden onderscheiden:
Hexachordum naturale:
c-d-e-f-g-a (met c=ut en met halve toonsafstand e-f)
Hexachordum durum:
g-a-b-c-d-e (met g=ut en met halve toonsafstand b-c)
Hexachordum molle:
f-g-a-bes-c-d (met f=ut en met halve toonsafstand a-bes)
Het volledige Middeleeuwse toonsysteem met bereik G tot e2 (zie hoofdstuk 2) is met deze
hexachorden te beschrijven.
Om een melodie in te studeren met meer dan 6 tonen maakt men gebruik van z.g. mutatie. De
"grenstoon" werd aangesneden als behorend tot het ene hexachord en verlaten als behorend tot het
2
BIJLAGE 11
andere hexachord. Ofwel: de grenstoon werd dubbel benoemd, eenmaal met de naam van het
voorgaande hexachord en eenmaal met de naam van het nieuwe hexachord.
Voorbeeld
Een melodie die begint in het hexachordum naturale en daarna boven de a uitstijgt naar b, c etc.
vraagt om een mutatie naar het hexachordum durum.
Of de b als b durum of b molle moest worden gezongen, werd in de notatie niet aangegeven. De
zangers leerden echter regels waardoor zij uit de melodie konden opmaken welke b ze moesten
nemen, m.a.w. of ze naar het hexachordum durum, dan wel het hexachordum molle moesten
muteren.
Een belangrijk aspect hiervan was het vermijden van tritonus-relaties, uitgedrukt in de regel ‘una nota
super la semper est canendum fa’ (één noot boven een la moet altijd gezongen worden als een fa’).
Dus:
De overmatige kwart was – althans gedurende een bepaalde periode – een verboden interval, de
duivel in de muziek (“mi contra fa diabolus in musica”).
Let op
 De techniek om volledige melodieën op lettergrepen te zingen noemt men solmisatie.

Hoewel voor het Gregoriaans niet van belang, werden er vanaf de 13e/14e eeuw ‘verzonnen’
tonen geïntroduceerd: de musica ficta. Deze tonen – die in wereldlijke en geestelijke
composities een rol speelden- konden buiten het systeem vallen, maar vaker waren deze
tonen chromatische verhogingen of verlagingen (accidenties). Deze accidenties werden niet
genoteerd. Ervaring leerde waar men deze tonen kon gebruiken.

Voor een goed begrip van oude koraalmelodieën, psalmen en volksmelodieën is inzicht in de
werking van het hexachordensysteem noodzakelijk.
Hieronder een voorbeeld van een getransponeerd hexachordensysteem.
3
Guido
Met dank aan Ton de Bruijn
De van oorsprong Franse Benedictijn Guido, die leefde van kort voor het jaar 1000 tot omstreeks
1050, was leraar aan de kathedraalschool van Arezzo. Behalve dat hij een van de belangrijkste
theoretici van de Middeleeuwen was, blijkt hij ook een practicus te zijn. Hij doorbrak de traditie om
door voor- en nazingen alle gezangen van het koorgebed bij zijn koorknapen en jonge monniken in te
prenten. De steun-melodie Ut queant laxis (zie p. 2), die hij waarschijnlijk zelf componeerde op de
Johannes-hymne van Paulus Diaconus, bood met zijn per halfvers stijgende toon een hulpmiddel bij
de scholing van het muzikale bevattingsvermogen. Op basis van deze melodie moet de leerling zich
de speciale plaats bewust maken van een toon in relatie met de ernaast liggende. In wat wijdlopige
verwoording vertelt Guido er aldus zelf over:
"Om dus een onbekend lied te leren, zeer gelukkige broeder, is dit de eerste en gewone regel,
dat je de letters, die een bepaalde toongroep heeft, speelt op het monochord en ze zo kunt
leren, ernaar luisterend als naar een menselijke leermeester. Maar dit is een regel voor jongens
en heel goed wanneer ze pas beginnen, maar zeer slecht als ze eraan blijven vasthouden.
Want ik heb vele zeer scherpzinnige geleerden gezien, die om deze kunst te bestuderen niet
alleen ltaliaanse, maar ook Franse en Duitse, ja zelfs Griekse geleerden hebben opgezocht;
maar omdat ze aan deze regel alleen hebben vastgehouden, hebben ze, ik zeg niet musici,
maar ook nooit zangers kunnen worden, of zelfs maar onze kleine psalmisten kunnen
nabootsen. Wij moeten dus niet voor een onbekend lied de stem van een mens of van een of
ander instrument zoeken, zodat wij als blinden nooit zonder geleider schijnen voort te kunnen
gaan; maar wij moeten de verschillen en eigenaardigheden van de aparte tonen en van alle
bewegingen omlaag en omhoog diep in ons geheugen prenten. Je zult zo een heel makkelijk en
probaat middel hebben om een lied dat je niet kent te leren, als er iemand is die niet alleen
schriftelijk maar ook in vertrouwelijk gesprek volgens onze manier een leerling kan onderwijzen.
Want nadat ik begonnen ben dit middel aan de jongens te leren, hebben sommigen van hen
binnen drie dagen onbekende liederen makkelijk kunnen zingen, wat met andere middelen zelfs
in vele weken niet had kunnen gebeuren. Als je derhalve een toon of een toongroep zo in het
geheugen wilt prenten, dat ze je, waar je maar wilt, in wat voor gezang ook, of je dat nu kent of
niet kent, makkelijk te binnen kunnen schieten, zodat je het algauw zonder aarzelen kunt
voordragen, dan moet je die toon of die toongroep onthouden met behulp van het begin van
een of ander heel bekende melodie en dan voor iedere toon die je onthouden wilt zo'n melodie
bij de hand hebben, die met die toon begint: zoals b.v. de volgende melodie die ik bij het
onderwijs aan de jongens voortdurend gebruik: (voor de melodie Ut queant laxis: zie
notenvoorbeeldenboek)
Zie je wel hoe deze melodie met haar zes regels met zes verschillende tonen begint? Als dus
iemand het begin van iedere regel zo heeft geoefend en kent, dat hij direct iedere regel die hij
wil zonder aarzelen kan beginnen, dan kan hij die zes tonen waar hij ze ook maar ziet, naar hun
eigen karakter gemakkelijk voordragen.”
4
Download