1 IV. DE DIALECTIEK A. Zijnsleer ontologisch statuut van de essenties en van het Goede? geen antwoord van Socrates, Plato probeert nu met zijn Ideeënleer 1. Natuur en bestaan van de Ideeën vraag "Wat is het mooie?" niet een aantal dingen opsommen vb. een paard is geen vaas, toch zijn beiden mooi "het mooie" is gemeenschappelijk aan alle mooie dingen die toch verschillend zijn datgene waardoor ze mooi zijn, de structuur of vorm (eî)dos , i)déa) -naar deze vorm kijken wij -nemen we als standaard: parádeigma om te zien of iets mooi is deze Vorm, Idee, structuur of essentie bedoelen we als we een definitie zoeken. Definitie: toepasbaar op onbeperkt aantal dingen, vroeger nu en later. Toch zijn de individuele dingen (vb. cirkels) niet gelijk aan de idee v/d cirkel. oneindig één veranderlijk eeuwig en onveranderlijk niet perfect volmaakt bezit kenmerken die essentie zuiver De Idee is onderscheiden van haar concrete realisaties niet zichtbaar niet tastbaar alleen door de geest geschouwd reëel oorzaak van de bepaaldheid van reële objecten is het eigenlijke object van de wetenschap (vb. geometrische stellingen over de cirkel gelden primair van de cirkel als zodanig, ook al bestaat er geen cirkel die wij waarnemen) Deze argumenten komen in de dialogen in verschillende vormen voor. Aristoteles vertelt dat ze ook in de discussies in de Academie werden gebruikt. Terminologie: voor Plato: Ideeën = eî)dos en i)déa, geen verschil afzonderlijk idee: au)tòs + subst. / adj. onz. enk. (vb. au)tòs o( kúklos : de cirkel op zichzelf) 2. Twee werelden: het Worden en het Zijn = 2 niveaus in de realiteit 1) het Worden: h( génecis, tò gignómenon individuele, zintuiglijk waarneembare dingen van onze wereld bezit geen enkele regelmatigheid op zichzelf, valt niet onder de wetten van de logica gelokaliseerd in ruimte en tijd ontstaan en vergaan contradicties: vb. het mooie is ook lelijk hier geldt de leer van Heraclitus radicaal 2) het Zijn: h( ou)sía, tò ó)n, h( a)l´hqeia = wereld van de Ideeën de enige realiteit die bestaat (in volle zin v/h woord) staan buiten tijd en ruimte deze realiteit is volkomen zuiver wat zij is vertonen de fundamentele kenmerken van het Zijnde van Parmenides Zelfstudie: Plato's filosofie: DS p. 95-102 2 3. Betrekkingen tussen Zijn en Worden Het Zijn bestaat op en door zichzelf, de Idee is volkomen zelfstandig. Aristoteles noemt haar "gescheiden": jyrist´h. Het Worden heeft zijn realiteit en bepaaldheid uitsluitend uit en door de Idee, is hier dus essentieel op betrokken. Voor het concrete is de Idee verklaring, grond of oorzaak (ai)tía) als een formele en exemplarische oorzaak. Die betrokkenheid van het concrete op de Idee wordt door Plato met 3 termen aangeduid: 1) Tegenwoordigheid: de Idee is in het concrete tegenwoordig (pareînai) zonder autarkie te verliezen. 2) Participatie: het concrete heeft deel aan de Idee (metéjein), ontvangt er kenmerken van maar vermindert zo niet de structurerende kracht van de Idee. 3) Exemplariteit: de Idee is een model of oerbeeld (parádeigma) voor het concrete. Het concrete is er slechts een onvolkomen afbeelding (ei)kýn) of gelijkenis (o(moíyma) van, maar streeft ernaar het model te benaderen. De noties van participatie en exemplariteit ook na Plato in de filosofie. de scholastieke leer van de analogie en de schepping. 4. Betrekkingen van de Vormen onderling Hoewel ze "alleen op zichzelf" zijn, staan ze niet volkomen los van elkaar. Betrekkingen: de ene Vorm is voor de andere grond van bepaalde kenmerken. Plato spreekt niet van participatie maar van gemeenschap: koinynía. (vb. de Drie heeft gemeenschap met het Onevene) Dit maakt de Ideeën tot geordend, samenhangend geheel: kócmos nohtós (naam Neoplatonici) In teksten over deze betrekkingen: 3 verschillende relaties. 1) Tussen 2 realiteiten kan relatie bestaan van ontologische prioriteit en posterioriteit: de eerdere kan bestaan zonder de latere, niet omgekeerd. Zoals een geslacht en een soort: het Onevene is eerder dan de Elf, als de Elf wordt opgeheven is het Onevene nog niet opgeheven, andersom wel. (voor nog meer uitleg zie p. 98) 2) Een eerdere realiteit is altijd eenvoudiger, een lagere is meer samengesteld. Het eerdere staat hoger in de hiërarchie van het Zijnde. Deze relaties zijn niet louter logisch en statisch. Eenvoud betekent niet de armoede van de abstractie, wel samengebalde rijkdom. Het lagere ontleent steeds aan het hogere zijn bestaan, structuur en intelligibiliteit. De eenheid van de totale werkelijkheid is een dynamische eenheid: het principe van het Al is de Idee van het Goede. Zo wordt het heelal tot eenheid door de finaliteit en de eigenheid van de afzonderlijke Ideeën wordt niet opgeheven. Plato overwint zo de starheid van de Eleaten. 3) de Sofist (251a-259b): er is een gemeenschap (koinynía) van alle Ideeën met de 5 voornaamste geslachten (mégicta génh, hogere Vormen): het Zijnde, het Identieke, het Andere, de Rust en de Beweging onderling niet herleidbaar. Door hun aanwezigheid in iedere Idee maken zij betrekkingen ertussen mogelijk, terwijl ze ook de zelfstandigheid van iedere essentie waarborgen. Geen informatie over hoe deze 3 relaties met elkaar in verband staan. Zelfstudie: Plato's filosofie: DS p. 95-102 3 5. Laatste principes van de werkelijkheid Dialogen duidelijk over het Worden en het Zijn. Maar mondelinge theorie Plato: al wat bestaat is uiteindelijk te herleiden tot 2 principes: het Ene en de Onbepaalde Tweeheid. info passages Aristoteles, fragment Hermodorus (ll. van Plato), latere dialogen van Plato (Politicus en de Philebus) = lacuneuze en duistere gegevens. Het Ene (tò é(n) is identiek met het Goede, ook het Gelijke (tò ícon), de Grens (tò péras) genoemd. = hoogste principe van iedere bepaaldheid en volmaaktheid. De Onbepaalde Tweeheid (h( a)órictos duás) =het Ongelijke (tò á)nicon) = het Grote-en-Kleine (tò méga kaì mikrón) = het Onbepaalde (tò á)peiron) = een mogelijkheid in 2 richtingen binnen het kwantitatieve, het steeds toe- en afnemende. Aristoteles schijnt te beweren dat de Onbepaalde Tweeheid een dubbele rol had. De concreet waarneembare dingen ontstaan door het inwerken v/e Idee op de Onbepaalde Tweeheid. Maar ook de Ideeën zelf zijn samengesteld uit ditzelfde principe van onbepaaldheid en een Grens. Deze Grens kan volgens de getallen het Ene zelf zijn of één van de Ideeën getallenTwee, Drie en Vier. Hier zijn de structurerende beginselen bedoeld die resp. aan de 1ste, 2de en 3de dimensie beantwoorden: de elementairste lijn (de rechte) wordt door 2 punten bepaald, de elem. vlakke figuur (de driehoek) door 3, het elementairste volume (de tetraëder) door 4. Met die bijzondere functie voor de eerste 4 getallen schijnt Plato een metafysische transpositie bedoeld te hebben van de pythagorische leer van de tetractys. (p. 28) Vermoedelijk invloed van Plato's leer over het begrensde en het onbegrensde op Aristoteles' leer over stof en vorm. 6. Idealistische interpretatie van de ideeënleer 19de-20ste eeuw: Neo-Kantianen: platonische ideeënleer anders verstaan. Zij denken: de Ideeën zijn geen op zichzelf bestaande realiteiten, maar ideale schema's door het verstand ontworpen om gegevens van zintuiglijkheid tot intellectuele objecten te verheffen. Zij denken dat Aristoteles als eerste de weg van het idealisme verlaten heeft. Deze interpretatie laat toe de leer van de Sofist over de 5 voornaamste geslachten te begrijpen (p.9899). Toch moeten we ze afwijzen want tegenspraak met stukken uit dialogen. Bovendien grote verdienste van Aristoteles: gewezen op het feit dat het verstand een eigen activiteit moet ontplooien opdat het waarnemingsbeeld tot object van intellectuele kennis kan worden. B. KENNISLEER 1. Grondprincipe: het radicale objectivisme in de Timaeus (29b-c): "De uitspraken (lógoi) met de objecten die zij uitdrukken. Die uitspraken die betrekking hebben op het vaste, het onveranderlijke en voor het inzicht heldere, zijn vast en onveranderlijk… Die echter, welke betrekking hebben op datgene wat naar de gelijkenis van het eerste gemaakt werd en er dus een afbeelding van is, zijn slechts waarschijnlijk en staan tot de andere in deze verhouding: wat Zijn is ten opzichte van Worden, dat is Waarheid t.o.v. Mening." Overtuiging Plato: kenmerken van een kennisvorm of kennisgraad worden geheel door het object bepaald. Aristoteles (+ later scholastiek): aan hetzelfde materiële object kunnen verschillende formele objecten beantwoorden en dus verschillende kennisvormen. Of de menselijke kennis het Zijn of het Worden betreft, steeds het werk van de ziel. Deze zoekt contact met het object -langs het lichaam, door de gewaarwording (aí)cqhcis) resultaat: de mening (dóxa) -louter op zichzelf, door het zuivere denken, schouwing (nóhcis) resultaat: wetenschap (e)pict´hmh), inzicht (frónhcis, cofía, noûs) Zelfstudie: Plato's filosofie: DS p. 95-102 4 2. De kennis van het Worden Er zitten contradicties in de veelvuldigheid, veranderlijkheid, onvolmaaktheid van het Worden. (p.97) Tegenover iedere opinie over een stoffelijk object, kan men net zo goed een andere opinie plaatsen. Wie alleen op de waarneming steunt, wordt van de ene mening naar de andere geslingerd. Zelfde conclusie als Protagoras en Aristippus: alles is relatief, geen abslute waarheid. Wil hij de blik op de Ideeën richten, kan hij ook het Worden juist interpreteren. Het mooie in een lichaam is niet lelijk, want een tegengestelde sluit zijn tegengestelde altijd uit. Het lichaam participeert echter, naar gelang van zijn verschillende delen en aspecten of tijdstippen van zijn bestaan aan een aantal verschillende Ideeën (ook tegengestelde). 3. De kennis van het Zijn De wetenschap houdt zich uitsluitend met de essentie bezig, deze staat buiten ruimte en tijd. Ze kan door geen enkel zintuig gevat worden, maar openbaart zich aan het denken door haar inwendige helderheid en haar duidelijke afbakening tegenover elke andere essentie. (~Descartes: idées claires et distinctes) Iedere essentie bezit veel intelligibele kenmerken, die door de dialectiek kunnen uitgewerkt worden. Plato: lógoi doûnai =rekenschap geven, aantonen noodzakelijke verband eigenschappen-essentie = ai)tías logicmós = redenering over de oorzaak 4. Het verwerven van inzicht De waarneming kan op zichzelf geen logische basis vormen voor wetensch. oordelen, toch is het een feit dat deze bij ons opkomen naar aanleiding van de waarneming. Schijnbare contradictie: lost Plato op met theorie "anamnese" of "herinnering". In een preëmpirisch, niet-lichamelijk bestaan, heeft de ziel alle Ideeën geschouwd; bij de geboorte is die kennis latent geworden , maar ze kan van binnenuit weer gaandeweg bewust gemaakt worden. Bewijs (in de Meno, 82a-86c): iemand zonder kennis van meetkunde door juiste vragen het antwoord laten vinden = hervinden. Bij de anamnese ervaring = stimulus, in dubbel opzicht. In zover het concrete een afbeelding is van de Idee, roept het de kennis ervan op. In zover het slechts een onvolmaakte afbeelding is en in zich contradicties bevat, wekt het een besef (é)nnoia) v/d transcendentie v/d Idee. Hoe scherper het kennend subject zich v/d onbetrouwbaarheid v/d mening bewust word, des te volmaakter wordt zijn inzicht. Zelfstudie: Plato's filosofie: DS p. 95-102