Tine Verlinden Kwantitatief onderzoek van zomereczeem bij BWP

advertisement
Industriële en biowetenschappen - Geel
Master in de biowetenschappen: landbouwkunde
Animal life
Kwantitatief onderzoek van zomereczeem
bij BWP-paarden in Vlaanderen
CAMPUS
Geel
Tine Verlinden
Academiejaar 2009-2010
2
VOORWOORD
Deze masterproef is het slotstuk van mijn opleiding industrieel ingenieur in de
biowetenschappen, afstudeerrichting animal life. Bij aanvang zou ik even van de
gelegenheid gebruik willen maken om enkele mensen te bedanken die mij doorheen
heel deze periode hebben gesteund.
Vooreerst wil ik de heer Ir. Fons Lommelen, mijn interne begeleider en docent aan de
KHK, bedanken voor de opvolging van mijn werk. Hij heeft dit onderwerp aangebracht
omdat mijn passie voor paarden hem al gauw duidelijk werd. Daardoor kon ik
gedurende twee jaar werken aan iets binnen mijn interessegebied.
Een woord van dank gaat uit naar mijn externe begeleider, Steven Janssens. Hij heeft
mij veel raad en advies gegeven bij de statistische verwerking van de gegevens en bij
het schrijven van deze masterproef.
Ik heb de kans gekregen te mogen meewerken aan het universitaire doctoraatsproject
van Liesbet Peeters. Haar wil ik dan ook bedanken voor de begeleiding bij het afnemen
van de enquêtes en het verdere verloop van het praktijkonderzoek.
Tevens wil ik ook mijn medestudenten vermelden, voor de vier leuke jaren die we
samen hebben beleefd.
Tenslotte wil ik ook mijn ouders en vriend bedanken voor de taalkundige bijstand bij
het maken van dit werk en de steun die ze mij hebben gegeven tijdens mijn studies.
Tine Verlinden
Berlaar, april 2010
3
SAMENVATTING
Zomereczeem is een overgevoeligheidsreactie van het paard op bepaalde componenten
in het speeksel van de Culicoïdes mug. Op de plaats waar de mug heeft gestoken, zal
een allergische reactie optreden en zal er zich jeuk ontwikkelen. Het paard zal zich
beginnen schuren wat ertoe kan leiden dat de haren verdwijnen en er wonden
ontstaan. In de winterperiode krijgt de huid de kans om zich te herstellen aangezien in
deze periode zomereczeem minder voorkomt.
Zomereczeem is de meest voorkomende huidallergie ter wereld bij paarden. Het
percentage paarden met symptomen van zomereczeem varieert van 0,3-3% in GrootBrittannië tot 60% in bepaalde regio‟s van Australië. Zomereczeem is zowel een
probleem van dierenwelzijn, als een economisch relevante problematiek voor de
eigenaar. Een eerste verkennende studie in de provincie Antwerpen gaf aan dat de
prevalentie van zomereczeem bij Belgische Warmbloedpaarden (BWP) 7,7% bedraagt
en dus een niet te verwaarlozen problematiek is.
Een eerste doelstelling van dit onderzoek is het voorkomen van zomereczeem bij
Belgische Warmbloedpaarden in Vlaanderen in kaart te brengen. Daarnaast is het ook
de bedoeling om de invloed van omgevingsfactoren op het voorkomen van
zomereczeem te onderzoeken. Als laatste wordt er een analyse gemaakt van de
symptomen en preventiemaatregelen van zomereczeem.
Uit de enquête blijkt dat 9.5% van de BWP-paarden in Vlaanderen symptomen van
zomereczeem vertonen.
Factoren die een significant effect vertonen op het voorkomen van zomereczeem zijn
de leeftijd en de gewichtsstatus van het paard, het aantal keer dat er met het paard
wordt gereden en de vegetatie in de omgeving van de weide. De andere factoren die
onderzocht werden in het onderzoek zijn mogelijk niet geassocieerd met de
gevoeligheid van zomereczeem. Deze factoren zijn conditiescore, bodemvochtigheid,
type stal, huisvesting, kleur van de vacht, geslacht, management van het veulen en het
aantal keer dat het paard wordt ontwormd.
Paarden die lijden aan de huidallergie vertonen meestal symptomen aan de manen en
de staart. Deze symptomen blijven vaak beperkt tot afgeschuurde haren en kale
plekken. Voorlopig werd er nog geen curatieve behandeling voor zomereczeem
gevonden. Momenteel kan er enkel worden gerekend op symptoombestrijders. De
meest effectieve strategieën zijn het vermijden dat het paard gestoken wordt en het
verminderen van de allergische reactie. De meeste eigenaars gebruiken een combinatie
van verschillende behandelingen zoals het Boett-deken, insectwerende producten en
jeukverminderende oliën.
4
PUBLICEERBAAR ARTIKEL
Inleiding
Problematiek
Zomereczeem of staart- en maneneczeem (SME) is een chronische, seizoensgebonden
huidallergie bij paardachtigen. Zomereczeem is al een oud probleem, de eerst
geregistreerde observatie gebeurde in Frankrijk in 1840. In die tijd was de oorzaak van
zomereczeem onbekend, maar nu is het duidelijk dat het wordt veroorzaakt door een
allergische reactie op bepaalde componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug.
Deze huidallergie komt voor in verschillende delen van de wereld, dit wordt
geïllustreerd door het gebruik van verschillende benamingen. Vaak gebruikte
benamingen zijn: „Sommerekzem‟ in Duitsland, „Sweet itch‟ in Groot-Brittannië,
„Queensland itch‟ in Australië, „Kasen‟ in Japan, „Summer sores‟ in Frankrijk en
„Summer eczema‟ in Zweden, Denemarken en Noorwegen.
Zomereczeem is zowel een probleem van dierenwelzijn, als een economisch relevante
problematiek. Paarden die zwaar lijden aan de huidallergie zijn minder geschikt om
fysieke arbeid te leveren wegens de jeuk die opkomt bij het zweten. Erg aangetaste
paarden kunnen niet meer competitief meedoen aan prijskampen wegens het ongemak
en het ontsierd uiterlijk. Een paard met geschuurde manen en staart is moeilijk te
verkopen en kan niet deelnemen aan keuringen, zodat de economische waarde van het
paard aanzienlijk daalt.
Immunologie
Paarden met zomereczeem lijden aan verschrikkelijke jeuk die ontstaat door een
reactie van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen (allergenen). Bij het
eerste contact met het speeksel van de Culicoïdes mug maakt het lichaam antistoffen
aan, ook immunoglobulinen (Ig) genoemd. Deze immunoglobulinen zijn eiwitten die
door het paard worden geproduceerd als antwoord op het binnendringen van
lichaamsvreemde stoffen. Deze eiwitten binden op mastcellen of basofielen, de paarden
zijn nu gesensibiliseerd voor het muggenspeeksel. De gesensibiliseerde mastcellen of
basofielen bevatten inflammatoire stoffen (histamine) die vrijkomen bij de binding van
IgE. Paarden die gesensibiliseerd zijn voor het muggenspeeksel zullen bij hernieuwde
blootstelling aan speekselantigenen reageren met een overgevoeligheidsreactie.
Allergische reactie
5
Klinische symptomen
De onuitstaanbare jeuk zorgt ervoor dat paarden gaan rollen, schuren en krabben. Dit
leidt tot veranderingen in de huidstructuur zoals broze en afgeschuurde haren. Deze
klinische symptomen vallen onder de milde vorm van zomereczeem. Als de paarden
zich volledig kaal schuren, spreekt men van een zwaardere vorm. Een laatste klasse is
de ernstige vorm: het paard schuurt zich tot bloedens toe. Er ontstaan korsten, open
wonden en in het slechtste geval houdt het paard er ontstekingen aan over.
Klinische symptomen van zomereczeem
Culicoïdes mug
De klinische symptomen van zomereczeem treden op na blootstelling aan de Culicoïdes
mug. De muggen zijn tweevleugeligen met volledig naaldachtige monddelen. Ze zijn
niet groter dan 2 mm. Het zijn insecten met een klein midden en een verlengd lichaam.
Hun antennes zijn lang en bestaan uit 12 tot 15 delen. Hun neus is erg kort; ongeveer
de helft van de lengte van hun hoofd. Hun vleugels zijn behaard, relatief breed, kort en
vaak gevlekt. In rust zijn ze zoals een schaar opgevouwen langs hun lichaam.
Culicoïdes mug
Zomereczeem is een huidaandoening die optreedt in het zomerseizoen, omdat de
Culicoïdes muggen in België actief zijn van april tot oktober. De levenscyclus van de
Culicoïdes mug verklaart deze seizoensafhankelijke activiteit. De volwassen vrouwtjes
zuigen in de zomer om de vier dagen bloed en zetten hun eitjes na bevruchting af in
water, waarna ze na drie tot elf dagen uitkomen. De larfjes overwinteren in het water
tot ze het nimfstadium bereikt hebben (maart-april). Na gemiddeld twee tot drie dagen
wordt de nimf een volwassen mug. Het enige wat de muggen nodig hebben om te
overleven is water en bloed. Deze twee factoren zijn overal te vinden en daarom komen
de Culicoïdes wereldwijd voor met IJsland als uitzondering.
6
Behandeling en preventiemaatregelen
Tot op heden werd er nog geen curatieve behandeling gevonden voor zomereczeem.
Momenteel wordt er enkel gerekend op symptoombestrijders en preventiemaatregelen.
Er zijn veel middelen op de markt tegen zomereczeem. Wat bij het ene paard een
prima resultaat geeft, doet voor het andere paard bedroevend weinig. Vele middelen
zijn erop gebaseerd dat je er vroeg in het voorjaar mee moet beginnen (februarimaart), dus nog voor de Culicoïdes mugjes actief worden. De oplossingen voor
zomereczeem die op dit moment worden voorgesteld en commercieel beschikbaar zijn
baseren zich op de definitie van zomereczeem: “Zomereczeem is een allergische reactie
op bepaalde componenten in het speeksel van Culicoïdes muggen.” Hieruit blijkt dat er
twee mogelijke strategieën zijn om zomereczeem te bestrijden. Ten eerste vermijden
dat het paard wordt gestoken en ten tweede het verminderen van de allergische
reactie. Een ander alternatief zou kunnen zijn om via de fokkerij de gevoeligheid te
verminderen. Verschillen in eczeemgevoeligheid tussen rassen zijn een aanwijzing dat
genetische factoren een rol spelen bij het ontwikkelen van zomereczeem.
Onderzoek
Prevalentie zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen
Tijdens de zomer van 2009 werden in samenwerking met Liesbet Peeters doorheen heel
Vlaanderen 1406 mondelinge enquêtes afgenomen bij eigenaars van BWP-paarden
betreffende zomereczeem. Van deze 1406 enquêtes heb ik er 645 ingevuld. Uit de
enquête blijkt dat 9.5% van de onderzochte Belgische Warmbloedpaarden lijdt aan de
symptomen van zomereczeem.
9.4 %
5.5 %
11.0 %
10.9 %
8.6 %
Verschillen in voorkomen van zomereczeem tussen de Vlaamse provincies zijn
gevonden, maar deze zijn niet statistisch significant. De grootste afwijking zit in de
provincie West-Vlaanderen met een waarde van 5.5%.
7
Invloedsfactoren op het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen
1. Vegetatie
Vegetatie
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Bosrijk Gebied
25
6.8%
345
93.2%
370
Houtkanten
56
15.8%
299
84.2%
355
Open Ruimte
50
7.7%
600
92.3%
650
Met een p-waarde van 0.000 wordt er vastgesteld dat de vegetatie rondom de weide
waarin het paard staat geassocieerd is met de gevoeligheid voor zomereczeem. Bij het
onderzoek naar het effect van de vegetatie op het voorkomen van zomereczeem werd
er alleen gewerkt met paarden die op de wei mogen. Paarden die nooit op de wei staan,
zijn voor het onderzoeken van de factor vegetatie irrelevant. Het continue opstallen van
paarden is niet de oorzaak van het probleem, maar wel een behandelingsmethode.
2. Gewichtsstatus
De factor gewichtsstatus werd opgesplitst in vijf klassen om zo in elke klasse een
voldoende aantal records te hebben.
Gewichtsstatus
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
1,2,3,4
7
25.0%
21
75.0%
28
5
104
8.8%
1080
91.2%
1184
6
11
9.4%
106
90.6%
117
7
7
14.6%
41
85.4%
48
8,9,10
4
13.8%
25
86.2%
29
De gewichtsstatus komt eveneens als statistisch significante parameter uit het
onderzoek met een p-waarde van 0.031. Het merendeel van de eigenaars zien hun
paarden als normaal (score 5) en deze klasse heeft het laagste percentage aan paarden
met zomereczeem.
8
3. Frequentie berijden van het paard
Frequentie rijden
tijdens de zomer
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Dagelijks
23
9.6%
217
90.4%
240
Enkele malen per
week
69
12.1%
502
87.9%
571
Wekelijks
7
11.7%
53
88.3%
60
Maandelijks of niet
34
6.4%
501
93.6%
535
Het resultaat van de Chi-kwadraat test is een p-waarde van 0.012. Dit geeft een
significante aanduiding dat de factor frequentie berijden in verband staat met het
voorkomen van zomereczeem. In de klasse waarbij het minste met de paarden wordt
gereden zitten, buiten de oude paarden en de drachtige merries, natuurlijk ook de
jaarlingen en de jonge veulens tot twee jaar. Omwille van hun leeftijd hebben de jonge
veulens een lagere kans op het vertonen van symptomen van zomereczeem dan andere
paarden omdat ze op deze leeftijd nog niet gesensibiliseerd zijn voor het
muggenspeeksel.
4. Leeftijd
De factor leeftijd wordt opgedeeld in tien leeftijdscategorieën.
Leeftijd
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
< 1 jaar
0
0.0%
54
100.0%
54
Jaarlingen
2
1.8%
110
98.2%
112
2 jaar
4
3.6%
108
96.4%
112
3 jaar
10
8.5%
107
91.5%
117
4 jaar
23
13.2%
151
5 jaar
19
14.4%
113
85.6%
132
6,7 jaar
10
5.8%
163
94.2%
173
8,9,10 jaar
24
13.5%
154
86.5%
178
11,12,13 jaar
25
16.3%
128
83.7%
153
Ouder dan 14 jaar
16
8.0%
185
92.0%
201
86.8%
174
9
Met een p-waarde van 0.000 komt de factor leeftijd als statistisch significante
parameter uit het onderzoek. Bij jaarlingen en jonge veulens tot twee jaar komt
zomereczeem weinig voor. De eerste symptomen doen zich vaak voor op een leeftijd
van ongeveer drie jaar en vanaf deze leeftijd worden de paarden als maar meer
vatbaar voor zomereczeem. Wanneer veulens geboren worden, zijn ze nog niet
gesensibiliseerd voor het speeksel van de Culicoïdes mug.
Niet-beïnvloedende factoren
De factoren bodemvochtigheid, conditiescore, frequentie van ontwormen, type stal,
provincie, huisvesting, management veulen, kleur en geslacht komen niet als statistisch
significant uit het onderzoek. Factoren zoals bodemvochtigheid, conditiescore en
management van het veulen worden in de enquête te subjectief behandeld. Het is
aangewezen in de toekomst verder onderzoek te doen naar deze factoren om zo reeds
aanwezige trends beter te kunnen verklaren.
Analyse van symptomen en preventiemaatregelen
Paarden die lijden aan de huidallergie vertonen meestal symptomen aan de manen en
de staart. Deze symptomen blijven vaak beperkt tot afgeschuurde haren en kale
plekken, toch zijn er nog 18.8% van de BWP-paarden die lijden aan de ernstigere
symptomen van de huidallergie. Het is belangrijk onderzoek te blijven doen naar
mogelijke curatieve behandelingsmethoden. Voorlopig
wordt er enkel
op
symptoombestrijders gerekend. De meeste paardenliefhebbers geven hun voorkeur aan
het gebruik van een combinatie van verschillende producten. Insectwerende producten
en jeukverminderende oliën worden het meest gebruikt door de paardeneigenaars,
maar blijken niet de meest effectieve behandelingsmethoden te zijn. Het omgekeerde
geldt voor het Boett-deken en het opstallen van de paarden. Deze komen als meest
effectieve maatregel uit het onderzoek, maar worden daarentegen relatief weinig
toegepast.
Conclusie
Zomereczeem komt voor bij 9.5% van de BWP-paarden in Vlaanderen. Dit percentage
geeft aan dat men de problematiek niet uit het oog mag verliezen want dat ze wel
degelijk aanwezig is bij onze sportpaarden.
Factoren die een significant effect hebben op het voorkomen van zomereczeem zijn de
vegetatie in de omgeving van de weide, de gewichtsstatus van het paard, het aantal
keer dat er met het paard wordt gereden en de leeftijd van het dier.
Preventie en symptoombestrijders zijn momenteel de enige maatregelen waarop
gerekend kan worden. De meest effectieve methode is paard en mug zo veel mogelijk
van elkaar gescheiden houden, dit kan door gebruik te maken van het Boett-deken of
door de paarden op te stallen wanneer de Culicoïdes mug het meest actief is.
10
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ..................................................................................................... 2
SAMENVATTING ................................................................................................. 3
PUBLICEERBAAR ARTIKEL .................................................................................. 4
INHOUDSOPGAVE............................................................................................. 10
LIJST VAN ILLUSTRATIES................................................................................. 13
LIJST VAN TABELLEN ....................................................................................... 15
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN ............................................................. 17
INLEIDING ....................................................................................................... 18
1
LITERATUURSTUDIE........................................................................... 19
1.1
1.1.1
1.1.2
1.1.3
1.2
1.2.1
1.2.2
1.2.3
1.2.4
1.2.5
1.3
1.3.1
1.3.2
Zomereczeem: een allergische reactie op bepaalde componenten in
het speeksel van de Culicoïdes mug. .................................................. 19
Problematiek van zomereczeem ............................................................... 19
Benamingen en geschiedenis van zomereczeem ......................................... 20
Differentiële diagnose ............................................................................. 21
De Culicoïdes mug: de veroorzaker van zomereczeem ....................... 22
Beschrijving .......................................................................................... 22
De levenscyclus van de Culicoïdes mug ..................................................... 23
Invloed van omgevingsfactoren op de activiteit van muggen ....................... 24
Voorkeur van landingsplaats .................................................................... 24
Culicoïdes als vector voor andere virusziekten ........................................... 24
Immunologie...................................................................................... 25
Inleiding ............................................................................................... 25
Type I allergische reactie ........................................................................ 25
1.3.2.1
1.3.2.2
Sensibilisatiefase .......................................................................................................... 25
Overgevoeligheidsfase ................................................................................................... 26
1.3.3
Type IV allergische reactie ...................................................................... 27
1.3.3.1
1.3.3.2
Sensibilisatiefase .......................................................................................................... 27
Overgevoeligheidsfase ................................................................................................... 27
1.3.4
1.4
1.4.1
1.4.2
Samenvatting ........................................................................................ 28
Behandeling en preventiemaatregelen voor zomereczeem ................ 29
Inleiding ............................................................................................... 29
Strategie 1: Vermijd dat het paard gestoken wordt .................................... 29
1.4.2.1
1.4.2.2
1.4.2.3
1.4.2.4
Eczeemdekens en/of opstallen van het paard .....................................................................
Ventilatoren .................................................................................................................
Gebruik van insectwerende producten ..............................................................................
Concrete middelen voor uitwendig gebruik ........................................................................
1.4.3
Strategie 2: Verminder de allergische reactie............................................. 33
1.5
1.5.1
1.5.2
1.5.3
1.5.4
1.6
1.6.1
1.6.2
1.6.3
1.6.4
1.6.5
1.6.6
1.6.7
1.6.8
Erfelijkheid van zomereczeem ........................................................... 34
Normaalverdeling ................................................................................... 35
Erfelijkheidsgraad .................................................................................. 36
Fokwaardeschattingen ............................................................................ 38
Selectie ................................................................................................ 39
Beïnvloedende factoren ..................................................................... 39
Inleiding ............................................................................................... 39
Leeftijd ................................................................................................. 40
Geslacht ............................................................................................... 40
Kleur .................................................................................................... 40
Vegetatie .............................................................................................. 41
Bodemtype............................................................................................ 41
Ras ...................................................................................................... 41
Klimaat ................................................................................................. 41
1.4.3.1
1.4.3.2
1.4.3.3
29
30
30
32
Corticosteroïden ........................................................................................................... 33
Antihistamine middelen .................................................................................................. 33
Voeding....................................................................................................................... 34
11
1.6.9
Ontwormen ........................................................................................... 41
2
PRAKTIJKONDERZOEK ....................................................................... 42
2.1
2.2
2.2.1
Doel van het onderzoek ..................................................................... 42
Materiaal en methode ........................................................................ 42
Enquête ................................................................................................ 42
2.2.1.1
2.2.1.2
2.2.1.3
2.2.1.4
2.2.1.5
Gegevens voor administratie ...........................................................................................
Informatie over het paard...............................................................................................
Beïnvloedende factoren ..................................................................................................
Informatie over de eigenaar ............................................................................................
Behandeling en preventie van paarden met symptomen van zomereczeem .............................
2.2.2
2.2.3
2.2.4
2.3
2.3.1
2.3.2
Steekproef ............................................................................................ 45
Dataverzameling .................................................................................... 46
Verwerking gegevens ............................................................................. 47
Resultaten.......................................................................................... 48
Voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen..................... 48
Het effect van factoren op het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden
in Vlaanderen ........................................................................................ 49
2.3.2.1
2.3.2.2
2.3.2.3
2.3.2.4
2.3.2.5
2.3.2.6
2.3.2.7
2.3.2.8
2.3.2.9
2.3.2.10
2.3.2.11
2.3.2.12
2.3.2.13
2.3.2.14
Vegetatie .....................................................................................................................
Bodemvochtigheid .........................................................................................................
Gewichtsstatus .............................................................................................................
Conditiescore ...............................................................................................................
Frequentie van het berijden van het paard ........................................................................
Frequentie van ontwormen .............................................................................................
Type stal .....................................................................................................................
Provincie .....................................................................................................................
Huisvesting van het paard gedurende de zomerperiode........................................................
Huisvesting van het paard gedurende de winterperiode .......................................................
Management veulen ......................................................................................................
Leeftijd .......................................................................................................................
Kleur van de vacht ........................................................................................................
Geslacht ......................................................................................................................
2.3.3
Analyse van symptomen en preventiemaatregelen bij paarden die lijden aan
zomereczeem ........................................................................................ 59
2.3.3.1
2.3.3.2
2.3.3.3
2.4
2.4.1
2.4.2
2.4.3
42
42
43
44
45
49
50
51
52
52
53
54
54
54
55
56
57
58
58
Symptomen ................................................................................................................. 59
Aangetaste lichaamsdelen .............................................................................................. 60
Preventiemaatregelen .................................................................................................... 61
Discussie ............................................................................................ 62
Dataverzameling .................................................................................... 62
Prevalentie zomereczeem in Vlaanderen ................................................... 63
Beïnvloedende factoren........................................................................... 63
2.4.3.1
2.4.3.2
2.4.3.3
2.4.3.4
Vegetatie .....................................................................................................................
Gewichtsstatus .............................................................................................................
Leeftijd .......................................................................................................................
Frequentie berijden van het paard ...................................................................................
2.4.4
Niet-beïnvloedende factoren .................................................................... 64
2.4.5
2.4.6
Analyse van symptomen en preventiemaatregelen ..................................... 66
Toekomst .............................................................................................. 67
2.4.4.1
2.4.4.2
2.4.4.3
2.4.4.4
2.4.4.5
2.4.4.6
2.4.4.7
Bodemvochtigheid .........................................................................................................
Frequentie van ontwormen .............................................................................................
Huisvesting ..................................................................................................................
Management veulen ......................................................................................................
Conditie ......................................................................................................................
Kleur ..........................................................................................................................
Geslacht ......................................................................................................................
63
63
64
64
64
65
65
65
65
66
66
12
BESLUIT…. ....................................................................................................... 68
BIJLAGE 1: BWP VASTGESTELDE BEGINLETTER VAN DE NAAM PER
GEBOORTEJAAR ................................................................................. 69
BIJLAGE 2: ENQUÊTE ........................................................................................ 70
BIJLAGE 3: BIJKOMENDE VRAGEN VOOR PAARDEN MET SYMPTOMEN VAN
ZOMERECZEEM ................................................................................... 72
BIJLAGE 4: KRUISTABELLEN ............................................................................ 74
LITERATUURLIJST ............................................................................................ 76
13
LIJST VAN ILLUSTRATIES
Figuur 1.1 Zomereczeem.................................................................................... 19
http://images.google.be/imgres?imgurl=http://www.nsijp.nl/image/
pagina/120.jpg&imgrefurl=http://www.nsijp.nl/
index.php%3Fcatid%3D4%26scatid%3D51%26sscatid%3D27&usg
=__Z5EhrSSzIneS_6nnoaxsvmU2e_Y=&h=287&w=351&sz=24&hl=
nl&start=17&um=1&tbnid=ho5ZAQkG29IMWM:&tbnh=98&tbnw=120
&prev=/images%3Fq%3Dzomereczeem%26hl%3Dnl%26sa%3DN%
Figuur 1.2 Het nemen van een huidbiopt .............................................................. 21
http://www.dierenklinieklemmer.nl/page37/page99/files/huidbiopt1.jpg
Figuur 1.3 Culicoïdes mug .................................................................................. 22
http://zoology.fns.uniba.sk/poznavacka/images/i27_Culicoides_obsoletus
Figuur 1.4 Levenscyclus Culicoïdes mug ............................................................... 23
Figuur 1.5 Sensibilisatiefase ............................................................................... 26
Figuur 1.6 Productie IgE ..................................................................................... 26
http://users.telenet.be/zeldzame.ziekten/List.a/aller4.gif
Figuur 1.7 Overgevoeligheidsfase ........................................................................ 27
Figuur 1.8 Type I Allergie ................................................................................... 28
http://www.immunocapinvitrosight.com/upload/1750/a-1-1-1.gif
Figuur 1.9 Eczeemdeken .................................................................................... 30
http://www.tekstotaal.com/cimages/itch-off-pyjama.jpg
Figuur 1.10 Ventilator in de stalwand ................................................................... 30
http://www.kennisonline.wur.nl/NR/rdonlyres/1D1FAADD-1CAB-4AC1A1B1-29E6C93D0838/79797/KennisvraagLNV_Knuttenpaard_definitief2.pdf
Figuur 1.11 Insectwerende producten .................................................................. 30
http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp
Figuur 1.12 Vangen van Culicoïdes ...................................................................... 31
http://www.kennisonline.wur.nl/NR/rdonlyres/1D1FAADD-1CAB-4AC1A1B1-29E6C93D0838/79797/KennisvraagLNV_Knuttenpaard_definitief2.pdf
Figuur 1.13 Cojosol Against Flies ......................................................................... 32
http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp
Figuur 1.14 Cavalesse........................................................................................ 33
http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp
Figuur 1.15 SummerFit koeken ........................................................................... 34
http://www.1001tips.be/vrije-tijd/paarden/allergieen-bijpaarden/zomereczeem-zomerschurft-staarteczeem-maneneczeemcullicoides-dermatitis.asp
14
Figuur 1.16 Erfelijkheid zomereczeem .................................................................. 34
http://www.biw.kuleuven.be/genlog/livgen/chgs_nl_SRGdoelstelling_clip_im
age002.jpg
Figuur 1.17 Normaalverdeling ............................................................................. 35
http://www.eschweb.nl/studie/Image41.gif
Figuur 2.1 Prevalentie zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen ....................... 48
Figuur 2.2 Percentage zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden
in 2009 ............................................................................................ 51
Figuur 2.3 Percentage zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden
in 2009 ............................................................................................ 52
Figuur 2.4 Percentage zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in 2009 ......... 57
Figuur 2.5 Lichaamsdelen van het paard .............................................................. 60
15
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1.1 Voornaamste differentiële kenmerken van overgevoeligheidsreacties ......... 28
Tabel 1.2 Erfelijkheidsgraden voor zomereczeem in verschillende populaties van
paarden ........................................................................................... 37
Tabel 2.1 Het aantal LRV wedstrijden per provincie ............................................... 46
Tabel 2.2 Het aantal verzamelde gegevens per methode van dataverzameling .......... 48
Tabel 2.3 Het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen ............ 48
Tabel 2.4 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 49
Tabel 2.5 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden
in 2009 zonder de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei' .......................... 49
Tabel 2.6 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid bij
BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 50
Tabel 2.7 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid van
BWP-paarden in 2009 zonder de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei' ...... 50
Tabel 2.8 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden
in 2009 ............................................................................................ 51
Tabel 2.9 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 52
Tabel 2.10 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van berijden tijdens
de zomer van BWP-paarden in 2009 .................................................... 53
Tabel 2.11 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van ontwormen bij
BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 53
Tabel 2.12 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het type stal bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 54
Tabel 2.13 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de provincie bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 54
Tabel 2.14 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting tijdens de zomer bij
BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 55
Tabel 2.15 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting in de winter bij
BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 56
Tabel 2.16 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het management als veulen bij
BWP-paarden in 2009 ........................................................................ 56
Tabel 2.17 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 57
Tabel 2.18 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de kleur bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 58
16
Tabel 2.19 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het geslacht bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 59
Tabel 2.20 Overzicht van de symptomen van zomereczeem bij BWP-paarden in
2009 ................................................................................................ 59
Tabel 2.21 Aangetaste lichaamsdelen bij BWP-paarden met zomereczeem in 2009 .... 60
Tabel 2.22 Preventiemaatregelen genomen bij BWP-paarden die lijden aan
zomereczeem in 2009 ........................................................................ 61
17
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
APP
Afrikaanse Paardenpest
BWP
Belgische Warmbloedpaarden
Ig
Immunoglobulinen
LRV
Landelijke Rijverenigingen
SME
Staart- en maneneczeem
VOR
Vlaamse Onafhankelijke Ruiters
18
INLEIDING
Zomereczeem bij paarden is de meest voorkomende huidallergie ter wereld. Deze
huidaandoening is duidelijk niet alleen een probleem van dierenwelzijn, maar brengt
ook economische problemen met zich mee. Een eerste verkennende studie in de
provincie Antwerpen gaf aan dat de prevalentie van zomereczeem bij Belgische
Warmbloedpaarden (BWP) 7,7% bedraagt en dus een niet te verwaarlozen
problematiek is voor BWP. Het eerste objectief van dit onderzoek is kijken hoe groot
het probleem is binnen Vlaanderen, er worden verschillen tussen de vijf Vlaamse
provincies gezocht.
Zomereczeem of staart- en maneneczeem is een chronische, seizoensgebonden
huidallergie bij paarden die veroorzaakt wordt door een overgevoeligheidsreactie op
bepaalde allergenen in het speeksel van de Culicoïdes mug. Deze allergische reactie
zorgt voor een onuitstaanbare jeuk waardoor de paarden gaan rollen, schuren en
krabben met huidbeschadigingen als gevolg. De huidaandoening treft voornamelijk de
staartwortel en de manenkam, maar kan ook voorkomen op de rug, aan de buik en in
de liezen. In sommige gevallen worden zelfs het hoofd, de oren, de voorhuid of de uier
aangetast.
De symptomen van zomereczeem komen eveneens voor bij een aantal andere
aandoeningen (bv. schurftmijten, worminfecties en atopie). De diagnose voor
zomereczeem wordt gebaseerd op de klinische symptomen, de voorgeschiedenis van
het paard, het uitsluiten van andere aandoeningen en het effect van de therapie.
De klinische symptomen treden pas op na sensibilisatie van de lichaamsvreemde
allergenen, bepaalde componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug. Het zijn
enkel de vrouwelijke Culicoïdes die bloed zuigen bij de paarden, zij hebben het bloed
nodig voor de productie van hun eitjes.
Zomereczeem is een multifactoriële aandoening: zowel omgevingsfactoren als
genetische factoren zijn van belang voor het ontwikkelen ervan. Omdat eerdere studies
aantonen dat zomereczeem erfelijk is, is het mogelijk om het aantal paarden dat
gevoelig is aan zomereczeem te verminderen via selectie. Daar de kennis over de
genetische achtergrond en de omgevingsfactoren die geassocieerd zijn met het al dan
niet ontwikkelen van zomereczeem voorlopig eerder beperkt is, wordt er getracht dit
door middel van een mondelinge enquête eens nader te bekijken.
Een laatste te bereiken doelstelling is het maken van een analyse van symptomen en
preventiemiddelen van zomereczeem. Omdat er momenteel nog geen universele en
curatieve behandelingsmethode tegen zomereczeem bestaat, mag deze piste niet uit
het oog worden verloren. Wat preventie betreft bestaan er twee mogelijke strategieën
die kunnen worden gevolgd. Een eerste mogelijkheid is het vermijden dat het paard
gestoken wordt door het zoveel mogelijk van de mug gescheiden te houden. Een
tweede manier van behandelen houdt in dat de allergische reactie tot een minimum
moet worden gereduceerd, dit kan door gebruik te maken van bijvoorbeeld
jeukverminderende oliën.
19
1
LITERATUURSTUDIE
1.1
Zomereczeem: een allergische reactie op bepaalde
componenten in het speeksel van de Culicoïdes mug.
1.1.1
Problematiek van zomereczeem
Zomereczeem of staart- en maneneczeem (SME) is een
chronische, seizoensgebonden huidallergie bij paarden die
veroorzaakt wordt door een overgevoeligheidsreactie op
insectenbeten. In Australië wees Riek er in 1953 reeds op
dat de steek van verschillende typen muggen of vliegen de
oorzaak was van de allergische reactie. Tegenwoordig
wordt aangenomen dat vooral de Culicoïdessoorten
wereldwijd de belangrijkste schuldigen zijn. Daarnaast
wordt ook aan andere soorten gedacht namelijk Stomoxis
calcitrans (stalvlieg) en verschillende Simuliden (zwarte
vliegen). Bepaalde allergenen in het speeksel van de
muggen geven bij sommige paarden aanleiding tot een
allergische reactie (Stannard, 2000). Deze allergische
reactie zorgt voor een onuitstaanbare jeuk, waardoor de
Figuur 1.1 Zomereczeem
paarden rollen, schuren of krabben. Zelfverminking,
gecombineerd met veranderingen in de huidstructuur resulteren in huidbeschadigingen
(korsten, haarverlies en schuurwonden). De huidaandoening treft voornamelijk de
staartwortel en de manenkam, maar kan ook voorkomen op de rug, aan de buik en in
de liezen. In sommige gevallen worden zelfs het hoofd, de oren, de voorhuid of de uier
aangetast (Stannard, 2000).
SME is zowel een probleem van dierenwelzijn, als een economisch relevante
problematiek (Van Ewijk, 1981). Paarden die zwaar lijden aan SME zijn minder geschikt
om fysieke arbeid te leveren wegens de erge jeuk die opkomt bij het zweten.
Sommigen kunnen zelfs geen zadel meer dragen door de letsels aan de schoft en de
dorsale middellijn. Erg aangetaste paarden kunnen niet meer competitief meedoen aan
prijskampen wegens het enorme ongemak en het ontsierd uiterlijk (Kleider & Lees,
1984). Een paard met geschuurde manen en staart is moeilijk te verkopen en kan niet
deelnemen aan keuringen, zodat de economische waarde van het paard aanzienlijk
daalt. Omdat er tot op heden nog geen curatieve middelen bestaan, kost SME de
eigenaars veel tijd en geld. Een ruwe schatting geeft aan dat de behandeling en
preventie van SME in België 1 tot 1,2 miljoen euro per jaar kost. Viane et al. (2003)
schatten immers dat er ongeveer 150.000 tot 170.000 paarden in België zijn. Een
eerste verkennende studie (Caers, 2008) toonde aan dat het percentage BWP-paarden
met symptomen van zomereczeem in de provincie Antwerpen 7,7% bedraagt. Er werd
bij deze berekening aangenomen dat de eigenaars gemiddeld 100 euro per jaar
investeren in preventie en behandeling (7,7% van 150.000 tot 170.000 paarden in
België met een gemiddelde van 100 euro per jaar per paard is 1 tot 1,2 miljoen euro
per jaar).
20
1.1.2
Benamingen en geschiedenis van zomereczeem
Het gebruik van verschillende namen illustreert de verspreiding van zomereczeem en
voorkomen in verschillende delen van de wereld. Vaak gebruikte benamingen zijn:
„Sommerekzem‟ in Duitsland (Unkel et al., 1986), „Sweet itch‟ in Groot-Brittannië
(Mellor & McCaig, 1974), „Queensland itch‟ in Australië (Riek 1953a), „Kasen‟ in Japan
(Nakamura et al., 1956), „Summer sores‟ in Frankrijk (Henry & Borey, 1937) en
„Summer eczema‟ in Zweden, Denemarken en Noorwegen (Broström et al., 1987).
Wereldwijd merken we gelijkenissen tussen landen, maar het is niet duidelijk of de
verschillende beschreven voorwaarden een gemeenschappelijke of verwante oorsprong
hebben. Er bestaan namelijk nog andere aandoeningen die gelijkaardige symptomen
vertonen aan zomereczeem (Quinn et al., 1983; Halldórsdóttir & Larsen, 1987; Frey,
2005).
De eerst geregistreerde observatie van zomereczeem was in Frankrijk in 1840 (Henry &
Borey, 1937). In Australië dateren de eerste registraties van de aandoening van 1888
(Riek, 1953b). In die tijd was de oorzaak van zomereczeem onbekend. Nu is het
duidelijk dat zomereczeem veroorzaakt wordt door een overgevoelige reactie op beten
van de Culicoïdes mug.
Doorheen de jaren zijn er verschillende suggesties geweest naar oorzaken toe. Zonlicht
werd voorgesteld als één van de oorzaken van zomereczeem omdat de aandoening zich
voordoet bij warm weer. De symptomen vertonen zich dan meestal op de rugzijde.
Paarden die worden binnen gehouden, zullen dan ook sneller genezen. Nochtans is het
bekend dat haar een goede bescherming biedt tegen zonlicht. Maar omdat paarden
enkel hun manen en staart schuren, heeft men besloten dat zonlicht niet de oorzaak
van het probleem kan zijn (McCaig, 1975). Bovendien mag zomereczeem niet verward
worden met fotogevoeligheid, wat een reactie is tussen fotodynamische bestanddelen in
de huid en UV licht in ongepigmenteerde zones van het lichaam (Broström, 2006).
Gras werd ook reeds beschouwd als een mogelijke oorzaak, maar normaal veroorzaakt
een voedingsallergie een reactie over het gehele huidoppervlak en niet enkel op
sommige delen ervan zoals bij zomereczeem. Een kleine studie toonde aan dat
geïnfecteerde pony‟s die opgestald werden en die gevoed werden met vers gras geen
symptomen vertoonden. Tijdens het experiment werd er gewerkt met een
controlegroep. Dit wil zeggen dat er pony‟s werden gevoed met hetzelfde gras, maar
deze verbleven in openlucht. Als resultaat zag men dat deze pony‟s wel leden aan de
jeuk. Hiermee wordt het tegendeel bewezen dat gras een mogelijke oorzaak zou
kunnen zijn.
Over bacteriën, fungi en luizen werd ook al gediscussieerd, maar een relatie tussen
fungi of bacteriën en zomereczeem werd tot nu toe nog niet in de literatuur gevonden.
Luizen vallen in het algemeen de manen aan maar ze overleven de hogere temperatuur
in de lente niet, terwijl zomereczeem juist voorkomt tijdens de zomer wanneer het
warm is (McCaig, 1975).
21
1.1.3
Differentiële diagnose
De symptomen van SME (jeuk en schuren) komen eveneens voor bij een aantal andere
aandoeningen (bv. schurftmijten, worminfecties en atopie). De diagnose voor SME
wordt gebaseerd op de klinische symptomen, de voorgeschiedenis van het paard, het
uitsluiten van andere aandoeningen en het effect van de therapie. Een infectie met
schurftmijten is vrij eenvoudig aantoonbaar; hierbij ziet men duidelijk verdikkingen van
de huid met korsten en kruipgangen van de mijten, vaak aan de manenkam. Bovendien
komen mijten voornamelijk in de winter voor en kunnen ze bestreden worden met een
ontsmettingsmiddel. Een worminfectie met oxyuris equi kan ook jeuk geven met name
rond de staart. Oxyuris is een parasitaire aarsworm die heel algemeen voorkomt bij
paarden vanaf ongeveer anderhalf jaar oud. Na ontwormen zal het schuren ophouden
(Van Leeuwen, 2003). Een atopische allergische reactie wordt gekenmerkt door jeuk
over het hele lichaam. De klinische symptomen van SME beperken zich voornamelijk
tot de staart- en manenregio.
Momenteel wordt er veel onderzoek gedaan naar het zoeken van een betrouwbare
diagnostische test voor het bepalen van de SME gevoeligheid van een paard. Hoewel er
tot op heden nog geen eenduidige test gevonden is, zijn er een aantal beloftevolle
mogelijkheden.


Intradermale test
Bij deze test wordt een kleine hoeveelheid van een extract van Culicoïdes in de huid van
het paard gespoten. Op vaste tijdstippen wordt de reactie van de huid op dit extract
gemeten. De hevigheid van deze reactie is een maat voor de SME gevoeligheid. Bij de mens
is gebleken dat de intradermale test een bijdrage kan leveren aan de diagnostiek van
overgevoeligheid. Bij paarden wordt dit echter nog niet commercieel toegepast. Er is sinds
enkele jaren een commercieel Amerikaans Culicoïdesextract beschikbaar. Onderzoek met
dit extract was onder Nederlandse omstandigheden echter niet succesvol. Daarom is men
twee jaar geleden begonnen met het vangen van Nederlandse muggen met behulp van
grote muskietennetten (tenten), geschikt om een paard in te zetten. Vervolgens werden
deze muggen onder de microscoop bekeken. In Nederland zijn vooral C. obsoletus en C.
pulicaris rond paarden te vinden. Van de gevangen Culicoïdes is een extract gemaakt. De
intradermale test gemaakt met dit extract lijkt veelbelovend. Hiernaar wordt momenteel
volop onderzoek gedaan op de faculteit Diergeneeskunde te Utrecht (Van Schaik, 2008).
Huidbiopt
Bij een huidbiopt wordt een klein stukje huid weggenomen voor onderzoek naar de
stofwisseling van het dier. Uit dit stukje huid worden huidcellen (fibroblasten) in het
laboratorium op kweek gezet voor stofwisselingsonderzoek. Hoewel zomereczeem met
onderzoek van een huidbiopt niet kan worden vastgesteld, kunnen andere differentiële
diagnosen worden uitgesloten. Zo kan men bijvoorbeeld het preparaat onderzoeken op de
aanwezigheid van parasieten zoals schurftmijten (Van Schaik, 2008).
Figuur 1.2 Het nemen van een huidbiopt
22

1.2
Bloedonderzoek
Op dit moment wordt er ook gewerkt aan het ontwikkelen van een betrouwbare bloedtest
voor Culicoïdes. Bij het paard wordt bloed afgenomen dat wordt onderzocht op de
aanwezigheid van allergische antistoffen (IgE) tegen bepaalde componenten in het
speeksel van de kleine mugjes. Momenteel blijkt een histamine release test beter te
werken. Hier voegen ze Culicoïdes extracten toe aan vers bloed en gaan ze de hoeveelheid
vrijgezette histamine meten. (Van Schaik, 2008).
De Culicoïdes mug: de veroorzaker van zomereczeem
Wereldwijd zijn er 4000 verschillende soorten Culicoïdes bekend, waarvan er 700 in
Europa voorkomen. In België en Nederland komen meer dan 100 verschillende soorten
voor. Paarden worden dagelijks duizenden malen gestoken. Binnen een uur kunnen
honderden muggen van één enkel paard worden gevangen (Wilson, 2001). Paarden
worden lastig gevallen door bepaalde soorten Culicoïdes muggen. Welke Culicoïdessoort
zomereczeem veroorzaakt bij het paard is nog niet gekend.
1.2.1
Beschrijving
De Culicoïdes muggen zijn tweevleugeligen met volledige naaldachtige monddelen. Ze
behoren tot de Ceratopogonidae familie, de nieuwe naam voor deze familie is Heleidae,
waarin ze de belangrijkste soort zijn (Althaus et al., 2000; Bourdeau & Petrikowski,
1995).
De Culicoïdes mugjes zijn niet groter dan 2 mm. Het zijn insecten met een klein midden
en een verlengd lichaam. Hun antennes zijn lang en bestaan uit 12 tot 15 delen. Hun
neus is erg kort, ongeveer de helft van de lengte van hun hoofd. Hun vleugels zijn
behaard, relatief breed, kort en vaak gevlekt. In rust zijn de vleugels zoals een schaar
opgevouwen langs hun lichaam (Althaus et al., 2000; Bourdeau & Petrikowski, 1995).
Figuur 1.3 Culicoïdes mug
23
1.2.2
De levenscyclus van de Culicoïdes mug
Zomereczeem is een huidaandoening die optreedt in het zomerseizoen, omdat de
Culicoïdes muggen in België actief zijn van april tot oktober. De levenscyclus van de
Culicoïdes mug verklaart deze seizoensafhankelijke activiteit. De volwassen vrouwtjes
zuigen in de zomer om de vier dagen bloed en zetten hun eitjes na bevruchting af in
kleine en grotere wateren, in holtes, bomen, in potten waarin water staat of in
stilstaand water. De vrouwtjes laten de eieren in het water vallen of zetten ze af op
drijvende planten en algen, waarna ze na drie tot elf dagen uitkomen: de larfjes zijn
geboren. De larfjes overwinteren in het water tot ze het nimfstadium hebben bereikt
(maart-april) waarna het gemiddeld twee tot drie (eventueel vijf) dagen duurt
vooraleer het een volwassen mug wordt. Na het uitvliegen van de Culicoïdes begint de
hele cyclus opnieuw. Elke vrouwelijke Culicoïdes legt dan twee tot drie maal een
hoeveelheid van ongeveer 170 eitjes. De eerste generatie heeft overwinterd en komt
uit, zij bijten zo snel mogelijk om de volgende generatie te kunnen produceren (Wilson
et al., 2001).
Enkel de vrouwtjes zuigen bloed want dit hebben ze nodig voor hun stofwisseling en
voortplanting, onder andere voor de productie van de eitjes. De vrouwtjes hebben een
grote kaak en een grote speekselklier. Met de grote kaak kunnen ze door de huid van
de gastheer heen bijten. Bij het steken injecteert de mug speeksel dat de plek van de
steek lokaal verdooft en voorkomt dat het bloed in de zuigsnuit stolt. De mannelijke
dieren voeden zich met suikerrijke voedselbestanddelen zoals nectar. Alhoewel de kaak
van de mannetjes even groot is, hebben ze wel een veel kleinere speekselklier (Wilson
et al., 2001). Het enige wat de muggen nodig hebben om te overleven is water en
bloed. Deze twee factoren zijn overal te vinden en daarom komen de Culicoïdes
wereldwijd voor met IJsland als uitzondering (Braverman, 1988).
Figuur 1.4 Levenscyclus Culicoïdes mug
24
1.2.3
Invloed van omgevingsfactoren op de activiteit van muggen
Culicoïdes zijn gewoonlijk slechte vliegers en verplaatsen zich gemiddeld tussen de 100
en maximaal 300 meter van hun geboorteplaats. Ze vliegen niet bij regen, sterke
zonneschijn of een beetje wind (6 km/uur). Daarom geven Culicoïdes weinig overlast
bij regen en wind, maar bij bewolkt of drukkend weer zijn ze zeer actief (Gortel, 1998).
Vooral in de schemering (zonsopkomst en zonsondergang) beginnen de Culicoïdes rond
te vliegen. Ze kunnen een strenge vorst gemakkelijk overleven, maar geen lange
droogteperiode. Ze worden aangetrokken door koolstofdioxide, warmte, ultraviolet licht
en geur (Dier en natuur, 2009). In een bosrijke omgeving of op plaatsen met
houtsingels langs weilanden, komen deze mugjes vaker voor en zal het probleem groter
zijn dan langs de polders of aan zee.
1.2.4
Voorkeur van landingsplaats
Braverman (1988) onderzocht in Israël de landing- en de voedingplaatsen van enkele
soorten Culicoïdes op het paard. 72% landde op de buik en 27% op de rug. Er werden
ongeveer 600 muggen van vijf verschillende soorten gevangen. De belangrijkste
soorten waren C. puncticollis, C. schultzei en C. imicola. Deze laatste kwam gedurende
het hele jaar voor en landde en beet ook het meeste op de rug. De andere twee
soorten verkozen eerder de buik van het paard omdat de buik het warmst bleek te zijn.
De meeste muggen landden tussen een half uur voor en een half uur na
zonsondergang.
1.2.5
Culicoïdes als vector voor andere virusziekten
De Culicoïdes mug veroorzaakt niet alleen zomereczeem, maar is ook de belangrijkste
vector van het blauwtong virus en het Afrikaanse Paardenpest virus over wijde delen
van Europa (Capela et al., 2003). Net door de betrokkenheid van de Culicoïdes bij deze
twee belangrijke ziekten, is het onderzoek naar de verspreiding en de activiteit van
deze muggen van groot belang.
Blauwtong is een virusziekte bij herkauwers. Vooral schapen kunnen er ernstig ziek van
worden of eraan sterven. Andere herkauwers (runderen, geiten, dromedarissen en
wilde herkauwers) kunnen wel met het virus worden besmet, maar worden meestal niet
ziek. Blauwtong wordt overgebracht door bepaalde insectensoorten (bv. Culicoïdes),
niet door contact tussen herkauwers onderling. De ziekte is ongevaarlijk voor mensen.
Ook dieren die geen herkauwers zijn zoals paarden lopen geen risico. Blauwtong wordt
in de tropen voornamelijk verspreid door C. imicola. Echter onder meer in België is
aangetoond dat blauwtong ook verspreid kan worden door C. obsoletus en C. pulicaris
(De Deken et al., 2008). Ook in Duitsland werd het blauwtong virus in C. obsoletus
aangetoond en werd C. obsoletus tot en met 21 december gevangen in de nabijheid
van runderen (Mehlhorn et al., 2007).
De verspreiding van de Afrikaanse Paardenpest (APP) gebeurt in zuidelijk Afrika
voornamelijk door C. imicola (Mellor & Hamblin, 2004). Welke soorten mugjes
verantwoordelijk zullen zijn voor het eventuele verspreiden van de Afrikaanse
Paardenpest in Europa is niet bekend en waarschijnlijk ook niet te voorspellen. Echter,
extrapolerend vanuit de gegevens van het blauwtong virus is het niet onrealistisch te
verwachten dat ook het APP virus zich in andere, hier voorkomende, Culicoïdes zal
kunnen vermeerderen. Vervolgens is dan de vraag of het virus in muggen of in dragers
zoals paarden, ezels of zebra‟s kan overwinteren.
25
1.3
Immunologie
1.3.1
Inleiding
Zomereczeem is een huidallergie en een allergie kunnen we definiëren als een reactie
van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen (allergenen), die op zich helemaal
niet schadelijk hoeven te zijn. Allergenen komen vooral via de huid en via het bloed het
lichaam binnen, waarna het immuunsysteem deze allergenen onschadelijk probeert te
maken met een soms 'overdreven' allergische reactie. De klachten, waaronder de
verschrikkelijke jeuk, zijn niet afkomstig van het allergeen zelf, maar van de reactie
van het immuunsysteem op het allergeen. Het lichaam maakt antistoffen, ook
immunoglobulinen (Ig) genoemd, aan. Deze immunoglobulinen zijn eiwitten die door
het paard worden geproduceerd als antwoord op het binnendringen van
lichaamsvreemde stoffen. Er bestaan verschillende immunoglobulinen waaronder het
IgE. Deze eiwitten binden op mastcellen of basofielen. Deze gespecialiseerde cellen
bevatten de inflammatoire stoffen die vrijkomen bij de binding van IgE. Paarden die
gesensibiliseerd (paragraaf 1.3.2.1) zijn voor muggenspeeksel zullen bij hernieuwde
blootstelling aan speekselantigenen reageren met een overgevoeligheidsreactie
(paragraaf 1.3.2.2). Zomereczeem resulteert in hoofdzaak tot een onmiddellijke reactie
(type I), maar sommige paarden vertonen zowel een onmiddellijke als een vertraagde
(type IV) reactie (Hoebrechts, 2002).
1.3.2
Type I allergische reactie
Dit type allergie wordt ook IgE gemedieerde of IgE afhankelijke allergie genoemd. Type
I allergie resulteert in een onmiddellijke reactie en bestaat uit twee fasen. In een eerste
fase wordt het paard gesensibiliseerd zodat het immuunsysteem op voorhand al op
punt wordt gezet om te reageren op het antigeen, het speeksel van de Culicoïdes mug.
De tweede fase is de eigenlijke overgevoeligheidsfase en brengt de allergische reactie
op gang (Hoebrechts, 2002).
1.3.2.1
Sensibilisatiefase
Sensibilisatie is het eerste contact tussen het lichaamsvreemde eiwit en het
afweersysteem. Voor de sensibilisatie staat het afweersysteem nog niet op punt
(stap 1). Er moet daarvoor een hoeveelheid specifiek IgE worden aangemaakt (stap 2).
Zodat dit specifiek IgE tijdens het sensibilisatieproces kan binden aan IgE receptoren op
mastcellen en basofielen overal in het lichaam (stap 3). Vanaf nu kunnen we spreken
van een gesensibiliseerde mastcel. De IgE receptoren bevatten een hoge affiniteit voor
IgE antilichamen daarom zullen de IgE antilichamen automatisch aan die receptoren
gaan binden. IgE is de enige van de immunoglobulinen die zich aan mastcellen kan
binden zonder vooraf een antigeenbinding te zijn aangegaan (Hoebrechts, 2002).
26
STAP 1
Mastcel
IgE receptoren
Productie IgE
STAP 2
Mastcel
STAP 3
Mastcel
Gesensibiliseerde
mastcel
Figuur 1.5 Sensibilisatiefase
De figuur toont de spelers die betrokken zijn bij de productie van
IgE antilichamen. Dit gebeurt via een complexe samenwerking van
allerlei cellen van het afweersysteem: antigeen presenterende
cellen, T-helper cellen en B-cellen. Nadat het allergeen is
opgenomen wordt het door antigeen presenterende cellen
aangeboden aan T-helper cellen die op hun beurt weer een reactie
aangaan met B-cellen. Het zijn uiteindelijk de B-cellen die de
specifieke IgE antilichamen maken (Cameron et al., 2003).
Figuur 1.6 Productie IgE
1.3.2.2
Overgevoeligheidsfase
Het kenmerkende van de IgE gemedieerde allergieën is dat IgE reeds is gebonden aan
de mastcellen zonder dat er sprake is van klinische verschijnselen van de allergie
(sensibilisatie, paragraaf 1.3.2.1). Het immuunsysteem is op voorhand al op scherp
gezet om te reageren op het antigeen waarvoor het betreffende IgE is aangemaakt.
Wanneer het allergeen in het lichaam komt, kan het direct binden op de mastcellen en
zeer snel een eerste reactie tot stand brengen. Ondertussen wordt er gewerkt aan een
tweede golf van allergische reacties. Bij hernieuwd contact met hetzelfde allergeen
bindt dit aan het IgE op de mastcellen en basofielen en veroorzaakt een crosslinking
van de membraangebonden IgE receptoren. Dit leidt tot degranulatie van de mastcellen
en de basofielen. De mastcellen en basofielen geven dan inflammatoire stoffen af,
waaronder histamine. Dit histamine doet de bloedvaten verwijden en brengt de
allergische reactie op gang (Kennislink, 2009; Kochuyt, 2008).
27
Gesensibiliseerde
mastcel
Antigenen
Cross linking
Vrijgave inflammatoire stoffen:
histamine  bloedvatverwijding
allergische reactie
Figuur 1.7 Overgevoeligheidsfase
1.3.3
Type IV allergische reactie
Type IV allergische reactie komt vertraagd op gang, is lokaal en houdt langer aan,
waarbij chronische verschijnselen kunnen optreden. De allergische reactie wordt pas
duidelijk tussen 24 uur en 72 uur na het steken van de Culicoïdes mug. Dit type wordt
ook wel eens „celgemedieerd‟ of „delayed type allergy‟ genoemd. Type IV allergische
reacties kan men ook indelen in twee fasen.
1.3.3.1
Sensibilisatiefase
De sensibilisatiefase begint met antigenen die door de epidermis migreren en zich
binden op lichaamsproteïnen. Dit complex wordt opgenomen door een antigeen
presenterende cel (bv. een macrofaag) en migreert naar een lymfeknoop. Hier gebeurt
een stimulatie van de T-lymfocyten met vermenigvuldiging. Deze T-geheugen
lymfocyten, specifiek voor het betreffende antigeen, keren terug naar de circulatie en
dringen ook in de huid. Wanneer er opnieuw contact is met dezelfde antigenen, die
opnieuw door de macrofagen worden gepresenteerd, zullen de T-lymfocyten nu
onmiddellijk worden geactiveerd (Hoebrechts, 2002).
1.3.3.2
Overgevoeligheidsfase
In de overgevoeligheidsfase spelen de T-lymfocyten een belangrijke rol omdat zij
cytokinen en chemokinen uitscheiden die het functioneren van de aanwezige huidcellen
wijzigen en ontstekingscellen aantrekken en activeren in 24 tot 72 uur. Het gevolg van
dit alles is een ontstekingsreactie (Hoebrechts, 2002).
28
1.3.4
Samenvatting
Onderstaande figuur beeldt de twee fasen van type I allergie uit. Men ziet eerst en
vooral de binding van het allergeen op de reeds gesensibiliseerde mastcel. Dit
veroorzaakt dan degranulatie waarbij de inflammatoire stoffen vrijkomen.
Inflammatoire stoffen zorgen voor de verwijding van de bloedvaten waardoor de
allergische reactie op gang komt.
Figuur 1.8 Type I Allergie
Tabel 1.1 Voornaamste differentiële kenmerken van overgevoeligheidsreacties
Type I
Type IV
Synoniem
Onmiddellijk
Vertraagd
Mechanisme
IgE op de mastcellen en de
basofielen
Lymfocyten
Verschijnen van
symptomen
Onmiddellijk
Vertraagd
Verloop van de
reactie
humoraal (IgE)
cellulair
degranulatie van basofielen en
mastcellen
activering v/d
gesensibiliseerde Tlymfocyten
vrijmaking van mediatoren
oa. Histamine
productie van cytokines
29
1.4
Behandeling en preventiemaatregelen voor zomereczeem
1.4.1
Inleiding
Tot op heden werd er nog geen curatieve behandeling gevonden voor zomereczeem.
We kunnen momenteel enkel rekenen op symptoombestrijders. Er zijn veel middelen
op de markt tegen zomereczeem. Wat bij het ene paard een prima resultaat geeft, doet
voor het andere paard bedroevend weinig (De Vries, 2008). Vele middelen zijn erop
gebaseerd dat je er vroeg in het voorjaar mee moet beginnen (februari-maart), dus
nog voor de Culicoïdes mugjes actief worden (Van Leeuwen, 2003). De oplossingen
voor zomereczeem die op dit moment voorgesteld worden en commercieel beschikbaar
zijn baseren zich op de definitie van zomereczeem: “Zomereczeem is een allergische
reactie op bepaalde componenten in het speeksel van Culicoïdes muggen.” Uit deze
definitie blijkt dat er twee mogelijke strategieën zijn om zomereczeem te bestrijden:
Strategie 1: Vermijd dat het paard gestoken wordt
Strategie 2: Verminder de allergische reactie
1.4.2
Strategie 1: Vermijd dat het paard gestoken wordt
We moeten paard en mug zoveel mogelijk van elkaar gescheiden houden. Als gevoelige
paarden zo weinig mogelijk muggenbeten oplopen, klinkt het logisch dat de typische
symptomen van zomereczeem achterwege blijven.
1.4.2.1
Eczeemdekens en/of opstallen van het paard
Bancroft (1891) ontdekte dat opgestalde paarden met eczeem gespaard konden blijven
van klinische symptomen van zomereczeem. Dit werd later in de tijd door anderen
meermaals bevestigd. Riek (1953b) toonde aan dat dieren, die vanaf de vroege lente
tot de volgende winter dagelijks van vier uur in de namiddag tot zeven uur ‟s morgens
binnen gehouden werden, vrij bleven van de symptomen van zomereczeem. Wanneer
paarden die in openlucht staan letsels begonnen te vertonen, werden ze ‟s nachts op
stal gehouden. Hierbij zag men dat de symptomen reeds na drie weken verdwenen.
Nochtans keerden de symptomen terug binnen de drie dagen wanneer het paard ‟s
nachts terug buiten stond. Deze resultaten werden bevestigd door Troedsson en
Broström (1986). Vele onderzoeken besluiten dat het opstallen van paarden gedurende
de activiteit van de Culoïdes mug één van de beste methode is om zomereczeem te
onderdrukken (Riek 1953b; Quinn et al., 1983; Troedsson & Broström, 1986). Het
gebruik van eczeemdekens en het opstallen van de paarden zijn voorlopig de meest
gebruikte preventiemaatregelen.
Het opstallen van paarden is inderdaad veilig, maar het is echter foutief om de dieren
enkel een uur voor schemering tot een uur na schemering binnen te houden. Er moet
een veiligheidsmarge worden ingebouwd van minimaal twee uur en dan is men nog niet
helemaal zeker of het paard niet wordt gebeten. Als je groepjes mannelijke mugjes ziet
dansen voor zonsondergang moet het paard onmiddellijk worden binnen gezet. Op
bewolkte dagen, vooraf gegaan door een nacht met veel regen waardoor de Culicoïdes
niet hebben kunnen vliegen, kunnen de insecten de gehele dag actief zijn. Daar staat
tegenover dat als de atmosfeer niet rustig is, de muggen nauwelijks voor overlast
zorgen. Ze kunnen de CO² van hun prooi moeilijk waarnemen als het te hard waait
(Van Der Ploeg, 2008).
30
In Zweden werd een onderzoek gedaan naar het
gebruik en de efficiëntie van eczeemdekens. Voor de
studie werd gebruik gemaakt van pony‟s. Er kwam als
resultaat uit de bus dat wel 80% van de eigenaars een
vermindering
van
de
klinische
symptomen
waargenomen hadden (Lönell, 1996). Het gebruik van
een eczeemdeken bij paarden die allergisch zijn voor
de mug of de paarden uit de buurt houden van de
insecten door opstalling, zou meestal voldoende
moeten zijn om de klinische symptomen van
zomereczeem te verminderen. Het is natuurlijk niet
Figuur 1.9 Eczeemdeken
mogelijk om alle muggen van de paarden weg te
houden. Immers een extreem gevoelig paard, begint al na enkele steken symptomen te
vertonen. Als de symptomen echter even erg blijven, dan is het mogelijk dat het paard
allergisch is aan andere allergenen dan die van de Culicoïdes mug (Frey, 2005).
1.4.2.2
Ventilatoren
In paardenstallen kunnen ventilatoren worden geïnstalleerd omdat Culicoïdes muggen
slechte vliegers zijn en deze dan het paard niet zouden kunnen bereiken. Deze
ventilatoren kunnen naast of boven een box geïnstalleerd worden, maar het is ook
mogelijk een grote ventilator in de hoek van de paddock te plaatsen. De paarden zullen
al snel het voordeel van deze ventilator ontdekken op de tijden waarop de mugjes
actief zijn en zelf de ventilator opzoeken (Scott & Miller, 2003).
Figuur 1.10 Ventilator in de stalwand
1.4.2.3
Gebruik van insectwerende producten
Fadok (1997) beweerde dat we insectenwering kunnen bekomen met
middelen zoals pyrethrins en pyrethroïden. Ook oorlabels van koeien
geïmpregneerd met synthetische pyrethrins, gebonden aan het halster
of gevlochten in de manen, kunnen een positief effect vertonen. De
werkzame stof in het label verspreidt zich na contact met de huid over
het hele lichaam via het huidvet. Een ander middel dat insecten weert,
is verdunde commerciële badolie aanbrengen op staart en manen.
Zowel de oorlabels als de badolie kunnen huidirritaties veroorzaken en
moeten dus nauwlettend in de gaten worden gehouden.
Figuur 1.11 Insectwerende producten
Huid- en vachtverzorging wordt bekomen door zwavelteer shampoo te gebruiken. Dit
product neemt de jeuk, korsten en schilfers voor enige tijd weg waardoor het paard
zich even verlost voelt van alle ellende. Een ander advies dat kan worden gegeven om
ernstige huidbeschadigingen niet te laten ontsteken, is het paard te wassen met
desinfecterende zeep (Fadok, 1997).
31
De Raat et al. (2008) deed onderzoek naar het effect van een plaatselijk insecticide dat
permethrin bevat op het aantal Culicoïdes gevangen bij paarden met en zonder staarten maneneczeem in Nederland. Één van de preventieve methoden is een topicaal
insecticide. In dit onderzoek is bij het paard de werking van een (3,6%) permethrin
bevattend topicaal insecticide onderzocht. Gedurende twee opeenvolgende avonden
werden Culicoïdes en andere vliegende insecten die op de paarden afkwamen,
gevangen door de paarden in een tentconstructie te plaatsen. Op de eerste avond
waren beide paarden van ieder paar onbehandeld. Na de eerste vangsessie werd één
van de paarden behandeld met het insecticide en apart gehouden van de onbehandelde
paarden. De vangsessie werd op de tweede avond herhaald. De bovenstaande methode
bleek geschikt te zijn om de werking van insecticiden bij paarden te beoordelen.
Culicoïdes soorten werden in vergelijkbare percentages gevangen als in eerdere studies
(C. obsoletus 95,34% en C. pulicaris 4,54%), waarbij gezonde paarden meer muggen
aantrokken dan paarden lijdende aan zomereczeem. Het aantal Culicoïdes volgezogen
met bloed en het totaal aantal insecten aangetrokken tot paarden 24 uur na
behandeling met permethrin was lager dan voor de behandeling, maar de verschillen
waren statistisch niet significant. Er zijn gedurende het onderzoek geen negatieve
effecten geconstateerd van de behandeling met permethrin.
Figuur 1.12 Vangen van Culicoïdes
Bij hun onderzoek gebruikten De Raat et al. de in 2006 in Utrecht ontwikkelde
muskietententen die zijn gebaseerd op de methode zoals die door Dekker en Takken
(1998) voor mensen en kalveren is gebruikt. Hierbij wordt een muskietennet op een
ijzeren frame rond het paard gehangen, waarbij het net ongeveer tien tot vijftien cm
van de grond hangt. Dit systeem is erop gebaseerd dat Culicoïdes laag aan komen
vliegen en, eventueel na voeden, hoog weer weg willen vliegen. Vervolgens worden de
insecten bovenin de tent met een stofzuiger opgezogen en in alcohol 70% bewaard
totdat zij onder de microscoop kunnen worden gedetermineerd (Van Der Rijt et al.,
2007; De Raat et al., 2008). Deze methode van insecten vangen is echter veel te
arbeidsintensief om nuttig te zijn voor het verwijderen van Culicoïdes uit de omgeving
van paarden. Hiervoor zijn andere methoden noodzakelijk.
32
1.4.2.4


Concrete middelen voor uitwendig gebruik
Sweet itch healer en sweet itch control
Dit is een set spuitbussen. De healer om de plekken te behandelen, de control om te
blijven doorbehandelen en te voorkomen dat er nieuwe plekken gevormd worden. Bij
sommige paarden zou het verlichting geven, vooral als er vroeg in het voorjaar mee
begonnen wordt.
Antivliegmiddelen
Een voorbeeld hiervan is Cojosol Against flies, het werkt bij de meeste paarden redelijk tot
zelfs zeer goed. Het grote voordeel van dit middel is dat het tevens jeukstillend werkt.
Verder ruikt het aangenaam en vlekt het niet.
Figuur 1.13 Cojosol Against Flies






Homeopathische combinaties zoals bijvoorbeeld VETSEM: Culivetsem en allergitum
Essentiële oliemengsels
Dit is een middel voor uitwendig gebruik gebaseerd op essentiële oliën. Als basis kan je
olijfolie gebruiken, deze werkt haargroeibevorderend. Hiernaast zou er ook pepermunt,
lavendel en eucalyptus moeten in aanwezig zijn. Pepermunt werkt jeukstillend. Lavendel
werkt lichtverdovend en insectwerend. Eucalyptus werkt verkoelend en daarmee
jeukstillend en is daarnaast ook insectwerend.
Insecticiden die Permethrin bevatten
De producten kan men kopen in de vorm van poeder, shampoo en plastic plaatjes die men
bevestigd aan het halster van het paard, de manen en de staart. Voorzichtigheid is
geboden want Permethrin kan, indien dit in de ogen en neus terecht komt, de slijmvliezen
irriteren.
Reinig regelmatig de drinkplaatsen of drinkbakken van de paarden. Zijn deze smerig dan
zorgen zij voor een ideale broedplaats voor de muggen.
Fenaminol/Horsol
Deze producten bestaan uit salicylzuur en vetzuren. De toestand van de huid kan door deze
stoffen verbeteren en verzachten. Het middel werkt met wisselend succes.
Geadviseerd wordt om zachte borstels in de stal op te hangen zodat de dieren in ieder
geval kunnen schuren zonder zich helemaal te verwonden. Daarbij kan dan antivliegenmiddel in de borstels worden gesmeerd (Van Leeuwen, 2003).
33
1.4.3
Strategie 2: Verminder de allergische reactie
In de reguliere diergeneeskunde is er het gebruik van corticosteroïden, (lokaal, in de
vorm van huidcrème, of in de vorm van injecties) die de jeuk kunnen stillen. Dit wordt
echter meestal alleen in noodgevallen gebruikt omdat aan het gebruik hiervan ook vrij
sterke negatieve bijwerkingen kunnen zitten. Ook is gezegd dat een enting tegen
schimmel in een zeer hoge dosering een positief effect kan hebben bij zomereczeem.
In de alternatieve diergeneeskunde worden wel middelen aangereikt, die vooral
bijdragen aan een beter immuunsysteem, waardoor de natuurlijke afweer van het
paard kan worden versterkt.
1.4.3.1
Corticosteroïden
Corticosteroïden zijn een groep van medicijnen die zijn afgeleid van het hormoon
cortisol, dat afkomstig is uit de bijnierschors. Deze kunnen zowel onder de vorm van
poeders als injecties worden toegediend. Glucocorticosteroïden onderdrukken het
afweersysteem, doen de zwellingen afnemen en stillen de jeuk en kunnen daardoor als
een succesvolle behandeling voor zomereczeem worden gebruikt. Corticosteroïden
genezen de kwaal niet maar kunnen de aandoening onder controle houden. Ga echter
nooit zelf hiermee aan de slag maar raadpleeg steeds een dierenarts. Niettegenstaande
deze producten zeker hun nut en doeltreffendheid al hebben bewezen, zijn er tal van
bijwerkingen die zich bij langdurig gebruik (zes tot acht weken) kunnen voordoen. Het
paard kan er maagzweren van ontwikkelen en de kans op hoefbevangenheid vergroot.
Het toepassen bij drachtige merries moet zeker worden beperkt. Plaatselijk op de
geïrriteerde plekken zalf smeren met corticosteroïden erin, zou bij ernstige jeuk
verlichting kunnen geven, maar ook hiervoor geldt dat het niet eindeloos kan worden
gebruikt (Van Leeuwen, 2003).
1.4.3.2
Antihistamine middelen
Een antihistaminicum onderdrukt allergische reacties. Het blokkeert de werking van het
lichaamseigen histamine. Histamine ligt in bepaalde cellen opgeslagen en komt vrij
nadat het lichaam in contact is geweest met het allergeen, het speeksel van de
Culicoïdes mug. Het histamine kan plaatselijk vrijkomen maar kan ook in de bloedbaan
worden uitgestort. Het histamine zorgt voor de uiteindelijke verwijding van de
bloedvaten. Het histamine is dus verantwoordelijk voor het bultje en de jeuk na de
insectensteek (Wikipedia, 2009). Een voorbeeld van zo‟n antihistaminicum is
Cavalesse®. Dit product werd in april 2009 op de
markt gebracht door Janssen Animal Health en is via
de dierenarts te verkrijgen. Cavalesse® is een
natuurlijk voedingssupplement voor paarden die
gevoelig zijn voor huidallergieën in de zomer.
Cavalesse helpt om de huid gezond en in conditie te
houden. Dit product bevat in water oplosbare
vitaminen en mineralen waaronder nicotinamide.
Maandelijks lost men de inhoud van een zakje op in
een kleine hoeveelheid water. Van dit mengsel wordt
dagelijks 2 ml (voor paarden en pony‟s tot 500 kg) of
3 ml (voor paarden boven de 500 kg) onder het
krachtvoer gemengd. Eventueel, indien men geen
bijkomend krachtvoer geeft, kan de oplossing op een klontje suiker of op brood worden
toegediend. Cavalesse vermindert de afgifte van histamine in de huid, onderdrukt de
overmatige immuunrespons en werkt ontstekingsremmend.
Figuur 1.14 Cavalesse
34
1.4.3.3
Voeding
Steeds meer wordt duidelijk dat ook voeding een rol speelt bij het ontstaan en de mate
van verschijning van de symptomen van zomereczeem. Hierbij wordt dan vooral
gedacht aan de mate van eiwitten en suikers die het paard binnen krijgt. Over het
algemeen kan men stellen dat hoe beter een paard in conditie is (en dus ook niet te dik
is), hoe beter. Sommige mensen houden hierom hun eczeempaard in de zomer speciaal
maar heel kort op de wei, en voeren verder arm hooi, en aangepast krachtvoer, wat
een duidelijk positief effect op het zomereczeem kan hebben (Van Dijk et al., 2009).
Er zijn inmiddels ook speciale paardenkrachtvoeders op de markt, die op deze behoefte
inspelen. Deze bevatten minder energie (suikers) en eiwitten, en vaak een hoger
gehalte aan mineralen en vitamines, vaak met toevoeging van allerlei kruiden. Ook kan
men het paard, naast of in plaats van zijn normale dagelijkse rantsoen, speciale
supplementen geven, die hem helpen een betere weerstand tegen zomereczeem op te
bouwen (Van Dijk et al., 2009).
Pavo bracht zo‟n voedingssupplement op de markt,
SummerFit koeken. Deze kan je bijvoeren of
afzonderlijk geven, wanneer je paard of pony te dik is
of dik dreigt te worden. Eén koek per dag is voldoende
om het paard van alle nodige vitaminen en mineralen
te voorzien. Ook het toedienen van extra vitamine B in
tabletvorm zou heilzaam zijn.
Figuur 1.15 SummerFit koeken
1.5
Erfelijkheid van zomereczeem
Omdat eerdere studies aantonen dat zomereczeem erfelijk is, is het mogelijk om via
selectie het aantal paarden dat gevoelig is aan zomereczeem te verminderen. Echter,
omwille van de lage erfelijkheidsgraad is het moeilijk om op basis van het “wat men
ziet” (fenotype) een genetische verbetering te realiseren. Het is immers mogelijk dat
“gevoelige” paarden toch geen symptomen vertonen omdat zij in gunstige
omgevingsomstandigheden zijn gestald en opgegroeid (Peeters, 2009). Fokwaarden
zouden hier een oplossing kunnen bieden. Ze kunnen door de paardeneigenaars of –
fokkers gebruikt worden bij de keuze van hun dekhengst. Op de figuur zien we dat
enkele paarden zeer gevoelig zijn aan staart- en
maneneczeem en enkelen die helemaal niet gevoelig
zijn. Maar het gros van de paarden bevindt zich in het
gebied van „gemiddeld gevoelig‟ aan zomereczeem
(Peeters, 2009). Hierdoor kan men stellen dat SME
gevoeligheid volgens een normaalverdeling verloopt.
Ook kunnen we uit deze figuur afleiden dat we te
maken hebben met een threshold. Het is pas als men
deze grens van gevoeligheid overschrijdt, dat de
klinische symptomen zullen verschijnen.
Figuur 1.16 Erfelijkheid zomereczeem
35
1.5.1
Normaalverdeling
De normale verdeling is een klokvormige grafiek die de verdeling van het voorkomen
van een bepaald kenmerk binnen een populatie aangeeft. De „normale verdeling‟ of
„Kromme van Gauss‟ is een begrip uit de kansrekening dat te maken heeft met het
gemiddelde, ook verwachtingswaarde genoemd, van alle waarnemingen en de variatie
die daar omheen zit. De standaardafwijking of standaarddeviatie wordt gebruikt om de
variatie binnen een verdeling aan te geven. Meestal liggen er veel waarnemingen rond
het gemiddelde en naarmate er verder van het gemiddelde wordt weggaan, daalt het
aantal waarnemingen. Binnen één standaarddeviatie van de verwachtingswaarde ligt
68% van het oppervlak onder de grafiek van de kansdichtheid van de normale
verdeling, 95% binnen twee standaarddeviaties. De oppervlakte onder de kromme
komt dus overeen met 100% van de waarnemingen.
Figuur 1.17 Normaalverdeling
In deze literatuurstudie wordt ervan uit gegaan dat zomereczeem een kwantitatief
kenmerk is. Kwantitatieve eigenschappen vertonen een continu verloop, waarbij de
meting op een schaal kan worden uitgedrukt (vb. kg melkproductie of gewicht). Vaak
vertonen kwantitatieve eigenschappen een normale verdeling. Voor zomereczeem geeft
dit: dat er een aantal paarden zijn die zeer gevoelig zijn en een aantal die helemaal
niet gevoelig zijn. Maar de meeste paarden zijn “gemiddeld gevoelig” aan zomereczeem
(Karlas, 2009b).
36
1.5.2
Erfelijkheidsgraad
Erfelijkheidsgraad wordt gedefinieerd als het deel van de geobserveerde (fenotypische)
variatie in een kenmerk dat toegeschreven wordt aan de genetische verschillen tussen
dieren.
De genetische variatie is nooit groter dan de totale variatie. Dit verklaart waarom een
erfelijkheidsgraad (h²) altijd wordt uitgedrukt met een getal tussen 0 en 1, waarbij
h² = 0 betekent dat een kenmerk geheel niet erfelijk is en waarbij h² = 1 betekent dat
een bepaalde eigenschap volledig door erfelijke verschillen wordt bepaald. Het
fenotype, alles wat je ziet aan een paard, wordt bepaald door twee factoren. Het
genotype en het milieu. Onder genotype wordt datgene verstaan wat een paard
genetisch van zijn ouders heeft meegekregen, zijn erfelijke aanleg. Als een paard
opgroeit zijn er altijd omgevingsfactoren die van invloed zijn op hoe een paard later
gaat presteren of op hoe hij eruit gaat zien. De algemene formule wordt dan:
Hieruit kan er worden geconcludeerd dat een kenmerk met een lage erfelijkheidsgraad
vooral door het milieu wordt beïnvloed en een kenmerk met een hoge
erfelijkheidsgraad weinig. Als men te maken heeft met te lage erfelijkheidsgraden
wordt selectie op basis van het fenotype moeilijk. Fokwaardeschattingen (paragraaf
1.5.3) kunnen hier dan belangrijke hulpmiddelen zijn. Het is goed om variatie te
hebben in genen binnen een populatie. Het is deze variatie die het mogelijk maakt om
te selecteren (Karlas, 2009b).
In de tabel hieronder merken we opvallende verschillen tussen de verschillende
voorgaande onderzoeken. Dit kan worden verklaard door de definitie van de
erfelijkheidsgraad.
De berekeningen van de erfelijkheidsgraad zijn afhankelijk van de omgevingsfactoren
en de variaties in de metingen. Elk onderzoek gebruikt zijn eigen opzet en methoden,
er kan verschil zitten op de betrouwbaarheid, het aantal dieren opgenomen in het
onderzoek, de gebruikte rassen, de omgevingsfactoren… Dit leidt zo naar onderlinge
verschillen tussen de erfelijkheidsgraden.
37
Tabel 1.2 Erfelijkheidsgraden voor zomereczeem in verschillende populaties van paarden
Onderzoek
Paardenras
Erfelijkheidsgraad
Unkel et al.(1986)
IJslanders
0 – 0,24
Lange (2004)
IJslanders (optreden van
eczeem)
0,36 ± 0,08
IJslanders (ernst van eczeem)
0,34 ± 0,09
Kapell (2005)
Shetlandpony‟s
0,06 ± 0,02
Ruyter (2005)
Friezen
0,06 ± 0,03
Lindberg et al.(2006)
IJslanders (4 klassen)
0,26
IJslanders (3 klassen)
0,15
IJslanders (2 klassen)
0,12
Shetlandpony‟s
0,081
Friezen
0,096
Van Grevenhof et al.
(2006)
Unkel et al. (1986) (geciteerd door Ducro, 2004; Lange, 2004; Geiben, 2003)
onderzocht 984 IJslanders met bekende afstamming. Zij publiceerden een
erfelijkheidsgraad die varieerde tussen 0 en 0,24. Het onderzoek is afkomstig uit
Duitsland en tijdens de proeven werd er ook op de ernst van de aantasting gelet. Dit
werd gerelateerd aan het aantal plaatsen op het lichaam die werden aangetast door de
Culicoïdes mug.
Lange (2004) onderzocht de mate van vererving van zomereczeem. Hij observeerde
490 IJslanders afkomstig van twee bedrijven in Duitsland. De paarden verschilden in
leeftijd, geslacht en land van herkomst; Duitsland en IJsland. Bij 29,8 % van de
paarden werd zomereczeem vastgesteld. Men schatte een erfelijkheidsgraad van 0,36
met een standaardafwijking van 0,08 voor het optreden van de aandoening. De
erfelijkheidsgraad voor de ernst van zomereczeem was 0,34 met een
standaardafwijking van 0,09. Tussen beide kenmerken stelde men een genetische
correlatie van 0,65 vast. Hieruit kon men besluiten dat het voorkomen en de ernst van
zomereczeem vrij sterk zijn gekoppeld.
In twee studies van paarden in Nederland werd de erfelijkheid van zomereczeem
geschat op 0,06 ± 0,02 en 0,06 ± 0,03 bij Shetlanders en Friezen (Kapell, 2005;
Ruyter, 2005). Bij dit onderzoek werden veulens geïnspecteerd door acht onderzoekers.
Met meer dan 3000 geregistreerde paarden van elk ras, is dit de grootste genetische
studie over zomereczeem.
Van Grevenhof et al. (2006) baseerden hun onderzoek op de gegevens van Kapell en
Ruyter. De gegevens bevatten informatie over 3284 Shetlandmerries en 2824 Friese
merries. De beoordeling van de inspecteurs werden sterk veralgemeend naar
„aangetast‟ of „niet aangetast‟. Kapell en Ruyter deden onderzoek enkel op basis van
verwantschap, terwijl Van Grevenhof et al. (2006) zich baseerden op
omgevingsfactoren zoals klimaat, huisvesting, leeftijd, invloed van inspecteur,… De
erfelijkheidsgraden werden geschat op 0,096 voor de Friese paarden en 0,081 voor de
shetlandpony‟s.
38
Lindberg (2006) verzamelde haar gegevens aan de hand van een enquête. Zij stuurde
een vragenlijst naar eigenaars van een nakomeling van een hengst met meer dan 50
nakomelingen geboren in Zweden gedurende de periode 1991 – 2001. Hierdoor
bekwam Lindberg (2006) informatie over 825 paarden. Zij deelde de paarden in vier
klassen:
1
2
3
4
=
=
=
=
gezond
milde vorm (geen zichtbare symptomen bij preventieve maatregelen)
zichtbare symptomen
zeer ernstige vorm van zomereczeem
Deze erfelijkheidsgraad werd met een diermodel geschat op 0,26 bij zomereczeem
gescoord in 4 klassen. Wordt de ernst van zomereczeem in minder klassen gescoord,
drie klassen en twee klassen. Dan wordt de erfelijkheidsgraad lager geschat
respectievelijk 0,15 en 0,12. Dit illustreert dat een fijnere meting meer informatie bevat
over de erfelijke aanleg.
1.5.3
Fokwaardeschattingen
Een fokwaardeschatting is een getal dat de erfelijke aanleg voor een eigenschap, bv. de
gevoeligheid voor zomereczeem, inschat. Aan de basis van dit getal liggen gegevens
die afkomstig zijn uit de sport, verrichtingstesten en stamboekopnames van
geregistreerde paarden en hun verwanten. Alles wat we zien of meten aan een paard is
een optelsom van de genetische aanleg van het paard plus een hele reeks milieuinvloeden. Hier volgt een voorbeeld uit de categorie prestatievermogen. Als
bijvoorbeeld een paard een goed springparcours aflegt (fenotype) dan wordt dat
enerzijds veroorzaakt door zijn genetische aanleg voor springen (genotype), anderzijds
zal het foutloos parcours ook voor een deel toe te schrijven zijn aan de trainingsarbeid
die in het paard is gestoken of aan de capaciteiten van de ruiter (milieu). Voor de
fokkerij is alleen het eerste van belang: de genetische aanleg van het paard.
Ruiterkwaliteiten worden niet doorgegeven aan het veulen. Een fokwaardeschatting is
een schatting van die genetische aanleg. Fokwaardeschattingen zijn regelmatig aan
veranderingen onderhevig. Dat heeft te maken met het feit dat er ieder jaar weer,
meer meetgegevens beschikbaar komen waarmee fokwaarden berekend kunnen
worden.
De genetische aanleg van een paard voor een kenmerk is nooit exact te meten.
Gelukkig kan die wel goed worden geschat, maar dan is het wel belangrijk om bij
iedere schatting een betrouwbaarheid te kennen. Hoe hoger de betrouwbaarheid van
een fokwaarde is, hoe meer de geschatte genetische aanleg overeenkomt met de
werkelijke genetische aanleg. De betrouwbaarheid is onder andere afhankelijk van de
hoeveelheid informatie die beschikbaar is voor het berekenen van een fokwaarde. Als
veel meetgegevens beschikbaar zijn, is de betrouwbaarheid hoog en omgekeerd.
Het genetische niveau van een paard moet worden uitgedrukt ten opzichte van het
gemiddelde genetische niveau van alle geregistreerde paarden, dus alle paarden die in
de databank zitten. Aan dit bestand wordt ieder jaar nieuwe informatie toegevoegd. Het
bestand wordt dus ieder jaar groter en daarom zal ook het gemiddelde niveau van elk
kenmerk ieder jaar wat veranderen. Het zal langzaam ieder jaar iets toenemen omdat
de paarden die aan het bestand worden toegevoegd ieder jaar genetisch weer een
stukje beter zijn (Karlas, 2009a).
39
1.5.4
Selectie
Vroeger probeerden sommige stamboeken om zomereczeem in de paardenpopulatie
terug te dringen door maatregelen te nemen in de fokkerij. Hengsten die symptomen
van zomereczeem vertoonden, werden niet langer als dekhengst geaccepteerd. Na
jaren van uitsluiten van de hengsten met zomereczeem lijkt er nauwelijks vooruitgang
te zijn geboekt in het terugdringen van de aandoening. Het probleem is dat niet alle
hengsten die genetisch gevoelig zijn ook daadwerkelijk zomereczeem ontwikkelen. Dit
kunnen we verklaren door de omstandigheden waaronder de hengsten worden
gehouden. Ofwel staat de hengst in gebieden waar de Culicoïdes niet of weinig
voorkomt. Ofwel, en dat blijkt voornamelijk uit de praktijk, staan vele hengsten voor
lange tijd op stal en komen ze zo minder in aanraking met de Culicoïdes. Het uitsluiten
van hengsten met symptomen van zomereczeem is dus niet voldoende omdat deze
maatregel niet alle genetisch gevoelige dieren uitsluit (Ducro & Van Grevenhof, 2006).
Het gebruik van fokwaardeschattingen voor het inschatten van de genetische aanleg
voor zomereczeem zou hier een goede oplossing voor kunnen zijn.
1.6
Beïnvloedende factoren
1.6.1
Inleiding
Zomereczeem is een multifactoriële aandoening. Zowel omgevingsfactoren als
genetische factoren zijn van belang voor het ontwikkelen van zomereczeem. De kennis
over de genetische achtergrond en over de omgevingsfactoren die een invloed hebben
op het al dan niet ontwikkelen van zomereczeem is voorlopig beperkt. Toch zijn er
duidelijke aanwijzingen dat de gevoeligheid voor zomereczeem erfelijk is.
Erfelijkheidsgraden werden in voorgaande wetenschappelijke studies in andere landen
(onder andere Nederland, Zwitserland en Zweden) geschat variërend van 6% tot 36%
naargelang de grootte van de steekproef, het bestudeerde ras (voornamelijk
IJslanders, Shetlanders en Friesen) en de bestudeerde omgevingsfactoren (Peeters,
2009).
De meeste studies over de genetische aanleg van zomereczeem gebeurde tot nu toe op
IJslanders. IJslanders blijken bijzonder gevoelig te zijn voor zomereczeem. Uit
epidemiologische studies blijkt dat IJslandse pony‟s geboren in IJsland en ingevoerd in
Zweden zes keer meer kans hebben om zomereczeem te ontwikkelen in vergelijking
met IJslandse pony‟s die in Zweden geboren zijn. Het is belangrijk te vermelden dat in
IJsland, het oorsprongsland van deze pony‟s, zomereczeem niet voorkomt.
Waarschijnlijk is de reden van het niet voorkomen van deze aandoening in IJsland de
afwezigheid van de Culicoïdes mugjes. Het is experimenteel aangetoond dat de transfer
van passieve maternale immuniteit via de melk de immuunreactie van de nakomeling
verandert en bijvoorbeeld de specifieke respons van IgE ten opzichte van sommige
allergenen verandert. Daar zomereczeem niet voorkomt in IJsland kunnen de merries
geen passieve immuniteit doorgeven aan hun veulens. Mogelijk zijn de veulens
bijgevolg zeer gevoelig. Hiertegenover staan de veulens die in Zweden zijn geboren uit
moeders die al gesensibiliseerd zijn. Bovenstaande verklaring is maar een hypothese,
hierop moet uiteraard nog veel onderzoek gebeuren. Bovendien komen de IJslandse
pony‟s, die geëxporteerd worden, pas op volwassen leeftijd voor de eerste maal in
contact met de Culicoïdesallergenen (Bourdeau & Petrikowski, 1995).
40
In februari 2005 werden 18.098 IJslanders in Zweden geregistreerd. Van dit aantal
werd er 56% geboren in Zweden en 44% werd geïmporteerd. Bijna 90% van de
geïmporteerde paarden werd in IJsland geboren (SIF register, 2005). In 2004 werden
er in IJsland 1.578 paarden geëxporteerd en 450 hiervan gingen naar Zweden (Eidfaxi,
2005). Zomereczeem is een belangrijke kwestie voor IJslandse paardenfokkers die hun
paarden in het buitenland willen verkopen. De export daalde met meer dan duizend
paarden per jaar sinds 1996. Het risico op het ontwikkelen van zomereczeem van
geëxporteerde paarden in hun nieuwe landen zou hier één van de belangrijkste redenen
van zijn (Eidfaxi, 2004).
1.6.2
Leeftijd
Dieren van alle leeftijden zijn vatbaar voor zomereczeem, alhoewel het zeldzamer is
voor jonge dieren om klinische symptomen te vertonen (Riek, 1953a). Dit heeft alles
met immunologie te maken. Wanneer veulens geboren worden hebben ze nog geen
gesensibiliseerde mastcellen dus kan er ook geen histamine vrijkomen die de
allergische reactie op gang zet. De leeftijd waarbij paarden voor de eerste keer
geïnfecteerd worden, kan zeer erg verschillen. Maar de gemiddelde leeftijd ligt tussen
twee en zes jaar (Nakamura et al., 1954; Anderson et al., 1988; Reiher & Björnsdóttir,
2004).
Van groter belang is het aantal graasseizoenen wanneer we naar IJslanders kijken die
geïmporteerd zijn uit IJsland (Broström et al., 1987; Halldórsdóttir & Larsen, 1987;
Björnsdóttir et al., 2004).
1.6.3
Geslacht
Alhoewel Braverman et al. (1983) uit zijn onderzoek besloot dat hengsten meer
gevoelig zijn voor SME dan merries, toonden vele studies aan dat geslacht geen
significante aanduiding gaf voor de vatbaarheid van zomereczeem (Riek, 1953a;
Hesselholt & Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988; Halldórsdóttir
& Larsen, 1987).
1.6.4
Kleur
Terwijl Braverman et al. (1983) besloot dat donkere paarden meer gevoelig zijn voor
SME dan bleke paarden. Toonden een aantal studies echter aan dat de kleur geen
significante aanduiding gaf voor de vatbaarheid van zomereczeem (Riek, 1953a;
Hesselholt & Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988; Halldórsdóttir
& Larsen, 1991). Van Der Ploeg (2008) onderzocht de theorieën van de insectenkunde.
Hiervoor heeft hij zich een rijpaard aangeschaft, een schimmel. Een mug vindt zijn
prooi namelijk in eerste instantie door de CO² die de prooi uitademt. Eenmaal het
vrouwtje in de buurt is, draait het allemaal om kleur, geur, vorm, contrast en in
mindere mate warmte. Muggen hebben een sterke voorkeur voor kleuren met weinig
lichtintensiteit, maar met veel contrast. Dat zijn donkere kleuren zoals zwart, maar ook
blauw en rood. Vanuit de theorie betekent dat dat donkere paarden zoals Friezen zwaar
het slachtoffer zijn. Een donker paard wordt ongeveer vier keer zoveel gestoken als een
licht paard. Van Der Ploeg (2008) heeft op bepaalde avonden honderden Culicoïdes op
de Friezen geteld, terwijl de schimmel in dezelfde kudde helemaal vrij was van de
insecten.
41
1.6.5
Vegetatie
Het Culicoïdes mugje verstopt zich in alle vegetaties, niet alleen in bomen. Maar waar
veel bomen zijn, is het windstil en dus heel gunstig voor het kleine mugje (Van Den
Dijck, 2008). Het is ook aangetoond dat paarden die de symptomen van zomereczeem
vertonen op een bepaalde geografische locatie, kunnen genezen wanneer ze naar een
andere locatie worden gebracht waar minder bijtende insecten aanwezig zijn (Riek,
1953a). Er is momenteel nog niet veel onderzoek verricht naar vegetatie toe.
1.6.6
Bodemtype
SME verschilt per land en zelfs per regio. SME komt behoorlijk veel voor in de
Nederlandse paardenpopulatie en voor de Fries en de Shetlander zijn daar ook cijfers
over bekend, gebaseerd op een inventarisatie door stamboekinspecteurs van 6000
merries in 2003-2004, te weten 18% voor de Friese merries en 8% voor de Shetlander
merries (Van Grevenhof et al., 2007). Deze onderzoekers toonden ook aan dat habitat
een significante invloed heeft en dat in bepaalde bodemtypes (fijn zand in combinatie
met turf-veenmoeras en duinvegetatie) SME minder voorkomt dan in andere (kleiachtige gebieden met hei, bos en turf-heide vegetatie) (Van Grevenhof, 2007). Het
maximale verschil tussen verschillende bodemtypes in voorkomen van SME was 7,6%.
1.6.7
Ras
Shetlanders hebben een lagere kans om zomereczeem te ontwikkelen dan Friezen, met
een overwicht van respectievelijk 8,07% en 18,06%. Verschillen tussen de rassen wat
betreft zomereczeem werd reeds door Littlewood (1998) gesuggereerd. Hij
concludeerde dat Britse hengsten gevoeliger waren dan Duitse hengsten. Steinman et
al. (2003) toonden aan dat gevoeligheid voor zomereczeem het hoogst was bij pony‟s
(60%) en het laagst was in warmbloedpaarden (17,5%). Baker en Quinn (1978) namen
waar dat zomereczeem het meeste voorkwam bij pony‟s, maar de aandoening kwam
ook voor bij grotere paarden. Anderson et al. (1988) daarentegen vonden geen
significant verschil in het voorkomen van zomereczeem tussen paarden en pony‟s.
Reiher & Björnsdóttir (2004) verklaarden dat IJslanders niet noodzakelijk meer vatbaar
hoefden te zijn dan andere rassen, als ze geboren waren in dezelfde omgeving.
1.6.8
Klimaat
Zomereczeem komt in koudere klimaten enkel seizoensgebonden in de warmere
maanden voor; in warmere klimaten is deze aandoening niet seizoensgebonden (Scott,
1988).
Volgens McCaig (1973) zou zomereczeem meer voorkomen in het binnenland dan in de
kustgebieden, gezien de hevige wind waardoor de mugjes het moeilijker hebben. In het
binnenland is het weer vaak warmer en vochtiger. In gebieden gelegen op meer dan
1000 meter blijkt zomereczeem praktisch nooit voor te komen. Bijvoorbeeld in de
vlakten van India zou de aandoening voorkomen, maar niet in de heuvels.
Zomereczeem komt ook voor in het oostelijk deel van Queensland en niet in de andere
delen van Australië (McCaig, 1973). Ook in Zwitserland wordt zomereczeem zeldzaam
geobserveerd in gebieden boven de 1000 meter (Gerber et al., 1992).
1.6.9
Ontwormen
Uit onderzoek van Van Den Boom et al. (2008) kwam een significant verschil tussen
veel en weinig ontwormen. Hierin stellen zij vast dat er duidelijk meer kans is op het
krijgen van zomereczeem bij paarden die minder, dit wil zeggen 1-3 maal per jaar,
worden ontwormd. Dit in tegenstelling tot paarden die meer dan drie maal per jaar
worden ontwormd. De studie van Edmonds et al. (2001) toont echter aan dat paarden
die meer last hebben van wormen, meer zijn beschermd tegen allergische reacties.
42
2
PRAKTIJKONDERZOEK
2.1
Doel van het onderzoek
Dit onderzoek heeft als doel de gevoeligheid van zomereczeem kwantitatief te
analyseren. De belangrijkste opdrachten kunnen als volgt worden geformuleerd:



zomereczeem bij Belgisch Warmbloedpaarden in Vlaanderen in kaart brengen
inschatten van effecten van beïnvloedende factoren
analyse van symptomen en preventiemaatregelen van BWP-paarden die lijden
aan zomereczeem
Zomereczeem is een multifactoriële aandoening dus er moet met heel wat factoren
rekening worden gehouden. Zowel omgevingsfactoren als genetische factoren zijn van
belang voor het ontwikkelen van zomereczeem.
2.2
Materiaal en methode
2.2.1
Enquête
Er is gekozen om met een enquête te werken om de gegevens te verkrijgen. De
enquête bestaat uit twee delen. Een eerste deel moet door elke ondervraagde
paardenhouder worden ingevuld (Bijlage 2). Het tweede deel is bedoeld om meer te
weten te komen over het paard als deze symptomen van zomereczeem vertoont
(Bijlage 3). Het streefdoel van dit onderzoek is 1000 BWP-paarden.
2.2.1.1
Gegevens voor administratie
De hoofding van de enquête heeft enkel een administratieve reden.




Hieronder staat de datum wanneer de enquête is afgenomen.
De provincie en het soort wedstrijd moet worden aangeduid. Bij locatie hoort de gemeente
te staan waar de enquêtes zijn afgenomen.
Omdat er met meerdere personen aan dit onderzoek is gewerkt, wordt ook de interviewer
aangeduid.
Als laatste hierbij heeft elke enquête een nummer meegekregen zodat deze achteraf snel
en gemakkelijk terug te vinden is.
2.2.1.2



Informatie over het paard
Vooreerst de naam en indien het paard een stalnaam heeft, is het gewenst deze ook te
kennen. Dit om het opzoeken van het BWP nummer te vergemakkelijken.
Daarna wordt ook achter het geboortejaar van het paard gevraagd. Deze geeft natuurlijk
de leeftijd van het paard, maar is tevens ook een controlemiddel. BWP werkt per jaar met
een vastgestelde beginletter voor de registratie van de paarden. In 2009 beginnen de
namen van de veulens met de “J”. Drie letters worden echter nooit gebruikt: de X, de Y en
de Z (Bijlage 1).
Vervolgens staat er of het over een Belgisch Warmbloedpaard of over een Belgisch
Trekpaard gaat.
43

Tenslotte is er nog plaats voor het stamboeknummer, deze kan niet ter plaatse worden
ingevuld want dit weten de meeste paardenliefhebbers niet uit hun hoofd. Elk veulen krijgt
dit nummer bij de registratie in het BWP stamboek. Hierdoor kan in de BWP databank alle
informatie over het desbetreffende paard worden teruggevonden zoals bv. afstamming,
vachtkleur, geslacht,…
2.2.1.3






Beïnvloedende factoren
Hoe lang het paard reeds in bezit is van de huidige eigenaar geeft een aanwijzing of de
eigenaar het paard als veulen heeft gekend.
Hoe is de vegetatie in de directe omgeving van de wei?
 Open ruimte
 Houtkanten
 Bosrijk gebied
Hoe is de bodemvochtigheid rond de wei?
 Hoge-droge wei
 Drassige wei
 Zeer natte wei
De huisvesting van het paard. Het antwoord wordt in vier delen gesplitst. De huisvesting
tijdens de winter en de zomer is telkens onderverdeelt in goed en slecht weer. De
keuzemogelijkheden zijn als volgt:
 Dag en nacht buiten
 Tijdens zonsondergang en zonsopgang opgestald
 ’s Nachts opgestald
 Overdag opgestald
 Grotendeels opgestald, enkele uren buiten
 Volledig opgestald
De gewichtsstatus van het paard. Dit is een zeer subjectieve score op een schaal van één
tot tien.
 1: zeer mager
 5: juist op gewicht
 10: heel zwaar
De algemene conditie van het paard. Dit is eveneens een subjectieve score op een schaal
van één tot tien.
 1: helemaal geen conditie
 10: perfect in conditie
44






Hoe vaak is men gemiddeld met het desbetreffende paard bezig? Er wordt ten eerste een
onderscheid gemaakt tussen de winter en de zomer en ten tweede tussen het rijden, het
verzorgen en het zien van het paard.
 Dagelijks
 Enkele malen per week
 Wekelijks
 Enkele malen per maand
 Maandelijks
 Zeer onregelmatig, af en toe enkele uurtjes
 Zelden tot nooit
Is het paard als veulen, dus in zijn eerste zes levensmaanden, opgegroeid op de wei?
 Dat weet ik niet, want ik ken/heb dit paard niet vanaf veulen
 Als veulen is dit paard volledig op de wei opgegroeid
 Als veulen stond dit paard overdag op de wei en ’s nachts binnen
 Als veulen stond dit paard overdag binnen en ’s nachts op de wei
 Als veulen heeft dit paard enkele uren per dag op de wei gestaan
 Als veulen is dit paard in de stal opgegroeid
 Idem als vraag over huisvesting, want het is nog een veulen
Wordt het paard ontwormd en hoe vaak?
 1-3 keer per jaar
 3-5 keer per jaar
 6 of meer keer per jaar
Hoe ziet de huisvesting van het paard eruit?
 Het paard heeft geen stal
 Het paard verblijft in een stal met uitloop
 Binnenbox
 Buitenbox
Vertoont het paard symptomen van zomereczeem? Indien hier het antwoord ja is, moet er
nog een tweede vragenlijst worden ingevuld die meer informatie geeft over de preventie
en behandeling van de symptomen.
 Ja
 Neen
 Paard kan niet schuren door bijv. elektrische afspanningen
 Weet ik niet
Locatie waar het paard meestal verblijft
2.2.1.4
Informatie over de eigenaar
De eigenaar geeft hier zijn naam, telefoonnummer en e-mailadres op zodat bijkomende
vragen achteraf niet onopgelost blijven. Hier is ook nog plaats voorzien voor eventuele
opmerkingen.
45
2.2.1.5
Behandeling en preventie van paarden met symptomen van zomereczeem
Dit deel hoeft enkel te worden ingevuld wanneer het paard symptomen van
zomereczeem vertoont. Het geeft een antwoord op de ernstigheid van het probleem en
of er door de eigenaar maatregelen voor preventie worden genomen.

Administratieve gegevens
Deze gegevens zijn analoog aan de administratieve gegevens van het eerste deel en zijn
bedoeld om de twee delen aan elkaar te koppelen. Er staat in: de naam van het paard, het
geboortejaar, het enquêtenummer, het stamboeknummer, de datum van afname, de
provincie, het soort wedstrijd, de locatie en de interviewer.







2.2.2
De symptomen: geven de ernstigheid van het probleem weer.
 Jeuk
 Broze haren (veranderde haarstructuur)
 Afgeschuurde haren
 Kale plekken
 Volledig kaal
 Verdikking van de huid
 Korstjes
 Open wonden
 Ontstekingen
De lichaamsdelen waar het paard symptomen van zomereczeem vertoont.
Het jaar waarin men voor het eerst de symptomen vaststelt: geeft aan hoe lang het
sensibilisatieproces heeft geduurd.
In welke maand de symptomen beginnen en eindigen.
Komen de verschijnselen elk jaar terug en indien ja, in welke mate?
Worden er preventiemaatregelen genomen om de symptomen te verminderen?
Indien ja, welke preventiemaatregelen en de efficiëntie ervan?
 Boett-deken
 Insectwerende producten
 Jeukverminderende oliën
 Desensibiliseringsmethode
 Medicatie
 Opstallen van het paard
 Verplaatsen van het paard naar een ander gebied
Steekproef
De eerste doelstelling van het onderzoek is zomereczeem bij Belgische
Warmbloedpaarden in Vlaanderen in kaart te brengen. Dit wordt gerealiseerd door het
afnemen van enquêtes op paardenwedstrijden per provincie. Het is belangrijk te
werken met een betrouwbare steekproef. Aan de hand van het aantal georganiseerde
paardenwedstrijden per provincie wordt er vastgesteld dat de BWP-paarden in
Vlaanderen niet gelijkmatig zijn verdeeld. Het grote verschil wordt waargenomen in
West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen, daar worden de minste wedstrijden gehouden.
Hiermee werd dan ook rekening gehouden bij het vormen van de steekproef.
46
Tabel 2.1 Het aantal LRV wedstrijden per provincie
Provincie
Aantal LRV wedstrijden
Antwerpen
21
Limburg
15
Vlaams-Brabant
12
Oost-Vlaanderen
8
West-Vlaanderen
9
Tijdens de wedstrijden werden telkens eigenaars aangesproken met de vraag of ze aan
de enquête wilden deelnemen. Niet enkel de paarden die aanwezig waren op de
wedstrijd werden opgenomen in de enquête, maar wel alle paarden die op dat moment
in het bezit waren van de ondervraagde eigenaar. Als het aantal paarden per eigenaar
meer dan veertien bedroeg, werd er een afspraak gemaakt om de enquête op een
andere dag af te nemen, dit om de tijd binnen de grenzen te houden.
2.2.3
Dataverzameling
De meeste enquêtes werden afgenomen op paardenwedstrijden omdat hier de meeste
paardenliefhebbers aanwezig zijn. De communicatie verliep mondeling, dit om het
gesprek gemakkelijk te kunnen opbouwen en om voldoende uitleg te kunnen geven
omtrent het onderzoek. Er werden enquêtes afgenomen op LRV wedstrijden, federatie
wedstrijden, waaronder de VOR, en bij de jonge paarden. Ook werden er enquêtes
afgenomen op maneges en bij grote fokkers. Deze manier van werken geeft al meteen
een meerwaarde aan het onderzoek. Omdat hier een groot aantal paarden in dezelfde
omgeving en op dezelfde manier worden gehouden, kan de vraag worden gesteld
waarom bepaalde paarden wel symptomen en anderen geen symptomen van
zomereczeem vertonen. Nog andere contacten werden telefonisch gelegd, dit om het
onderzoek te versnellen.
Wedstrijden waarop ik enquêtes heb afgenomen:









28/06/09: Kessel-Lo (Vlaams-Brabant)
05/07/09: Halen (Limburg)
19/07/09: Meerdonk (Oost-Vlaanderen)
08/08/09: Zandhoven (Antwerpen)
09/08/09: Nederokkerzeel (Vlaams-Brabant)
16/08/09: Zonnebeke (West-Vlaanderen)
23/08/09: Zaffelare (Oost-Vlaanderen)
30/08/09: Moerzeke (Oost-Vlaanderen)
06/09/09: Bilzen-Hees (Limburg)
47
2.2.4
Verwerking gegevens
De gegevens bekomen uit de enquêtes werden allemaal opgenomen in een databank
verwerkt in Microsoft Office Access 2007. Dit om een totaal overzicht te creëren en om
de verwerking te vergemakkelijken.
Voor de verwerking van de gegevens is er met de nieuwste versie van het statistisch
verwerkend programma SPSS gewerkt, PASW Statistics 17. Vooraleer de gegevens
verwerkt kunnen worden, moet de databank vervolledigd en opgekuist worden. Bij het
vervolledigen is er voor elk paard in de databank het bijhorende stamboeknummer
gezocht. Dit stamboeknummer maakt het mogelijk om extra gegevens van het paard
op te vragen. Dit kan gaan van de stamboom, grootte, leeftijd tot zelfs de kleur van het
paard. Het opzoeken van de stamboeknummers kon gebeuren aan de hand van een
databank aanwezig op het BWP stamboek te Oud-Heverlee. De volgende stap is het
opkuisen van de Access databank om zo de gegevens te kunnen koppelen aan SPSS.
SPSS is in het onderzoek verantwoordelijk om verschillen aan te duiden tussen
factoren. Het is dus noodzakelijk dat alle records aan dezelfde eisen voldoen om geen
bijkomende verschillen omtrent opmaak te veroorzaken. Er moet rekening worden
gehouden met hoofdletters, leestekens, juiste spelling, opmerkingen,…
Na het opkuisen van de Access databank kunnen de gegevens rechtstreeks in SPSS
worden ingelezen. Dit gebeurt aan de hand van “File”, “Open Database” en “New
Query”, hierna hoeft enkel de “Database Wizard” te worden gevolgd.
Voor de verwerking van de beïnvloedende factoren is er vooral gewerkt met de Chikwadraat test, deze laat toe om te beoordelen in hoeverre waargenomen aantallen
systematisch afwijken van verwachte aantallen. Voor het uitvoeren van de test wordt in
het menu “Analyze” het menu “Descriptive Statistics” gebruikt. Hier maak je de keuze
“Crosstabs”. Je plaatst de variabelen waarover de vraag gaat (Het wel of niet vertonen
van symptomen van zomereczeem) de ene in “Row(s)” en de andere in “Column(s)”. In
het tabblad “Statistics” wordt “Chi-square” aangevinkt.
Bij gebruik van de Chi-kwadraat test wordt er nagegaan in welke mate het gevonden
resultaat al of niet op toeval berust. Bij het toetsen van de significantie wordt er vanuit
gegaan dat de nulhypothese die stelt dat een gevonden resultaat of verschil gelijk is
aan nul, berust op toeval. Wanneer de gevonden waarde in belangrijke mate afwijkt
van de onder de nulhypothese verwachte waarde, kan de nulhypothese worden
verworpen.
De nauwkeurigheid van een statistisch significant resultaat wordt weergegeven door
een p-waarde. Strikt genomen is de p-waarde een maat voor de kans dat de
nulhypothese ten onrechte is verworpen. Praktisch gezien is de p-waarde een waarde
tussen 0 en 1, die wordt bepaald door middel van de Chi-kwadraat verdeling. Bij een pwaarde van 1 kunnen we aannemen dat het gevonden resultaat op toeval berust. Met
een p-waarde dichtbij 0 kan ervan uitgegaan worden dat de gevonden waarde een
werkelijke associatie aanduidt. Gewoonlijk wordt er gebruik gemaakt van het 5%
significantie niveau. Is de p-waarde < 0.05 dan heerst er een significante aanduiding
voor H1.
H0:
H1:
De factor heeft geen invloed op het voorkomen van
De factor heeft wel invloed op het voorkomen van zomereczeem.
zomereczeem.
Bij het verwerken van sommige factoren waaronder gewichtsstatus, conditiescore,
leeftijd,… wordt al gauw duidelijk dat het aantal records niet gelijk is verdeeld over de
verschillende keuzemogelijkheden. Het is dus aan de orde om deze variabelen op te
splitsen in klassen. Dit gebeurt aan de hand van het menu “Transform” en dan gebruik
te maken van de actie “Recode into same Variables”. Wordt nu de gewenste variabele
gekozen, kunnen de klassen worden samengevoegd.
48
2.3
Resultaten
In samenwerking met Liesbet Peeters zijn er in totaal 1406 enquêtes afgenomen
waarvan ik er zelf 645 heb ingevuld.
Tabel 2.2 Het aantal verzamelde gegevens per methode van dataverzameling
Methode
Aantal verzamelde gegevens
Paardenwedstrijden
1109
Bezoeken
238
Telefonische contacten
59
Voor de verwerking van de gegevens wordt er met alle 1406 BWP-paarden verder
gewerkt.
2.3.1
Voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen
Van de 1406 BWP-paarden zijn er 133 die symptomen van zomereczeem vertonen. Dit
wil zeggen dat er 9.5% BWP-paarden zijn in Vlaanderen die last hebben van deze
huidaandoening. Een opsplitsing per provincie ziet er als volgt uit:
Tabel 2.3 Het voorkomen van zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen
Provincie
Aantal paarden
Zomereczeem
Antwerpen
469
44
Limburg
267
29
Vlaams-Brabant
243
21
Oost-Vlaanderen
281
31
West-Vlaanderen
146
8
Wat de percentages betreft wordt duidelijk op onderstaande kaart van Vlaanderen.
9.4%
5.5 %
%%%
%ù
%ùù
11.0%
10.9%
8.6 %
Figuur 2.1 Prevalentie zomereczeem bij BWP-paarden in Vlaanderen
49
Er zijn verschillen waarneembaar tussen de provincies. De provincie Oost-Vlaanderen
en Limburg zijn het ergst getroffen, daar hebben 11% van de BWP-paarden last van de
symptomen van zomereczeem. Oost-Vlaanderen (11.0%) en Limburg (10.9%) worden
op de voet gevolgd door Antwerpen (9.4%) en Vlaams-Brabant (8.6%). De laagste
waarde is voor de provincie West-Vlaanderen, hier vertonen slechts 5.5% van de BWPpaarden symptomen van zomereczeem.
2.3.2
Het effect van factoren op het voorkomen van zomereczeem bij BWPpaarden in Vlaanderen
Om de effecten van de beïnvloedende factoren op het voorkomen van zomereczeem te
kunnen inschatten, wordt er gebruik gemaakt van de statistische Chi-kwadraat test.
2.3.2.1
Vegetatie
Tabel 2.4 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden in 2009
Vegetatie
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Bosrijk Gebied
25
6.8%
345
93.2%
370
Houtkanten
56
15.8%
299
84.2%
355
Nooit op de wei
2
6.5%
29
93.5%
31
Open Ruimte
50
7.7%
600
92.3%
650
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.000
Er is een zeer sterk significante aanduiding dat de omgevingsfactor vegetatie invloed
heeft op het voorkomen van zomereczeem.
In tabel 2.4 zijn er 31 paarden die nooit op de wei staan. Hiervan zijn er twee die
zomereczeem hebben. Het feit dat deze paarden nooit op de wei staan is niet de
oorzaak van zomereczeem, het is hier eerder een oplossing.
In onderstaand tabel zijn de records „Nooit op de wei‟ eruit gehaald omdat deze niet
relevant zijn voor de factor die we onderzoeken.
Tabel 2.5 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de vegetatie bij BWP-paarden in 2009 zonder
de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei'
Vegetatie
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Bosrijk Gebied
25
6.8%
345
93.2%
370
Houtkanten
56
15.8%
299
84.2%
355
Open Ruimte
50
7.7%
600
92.3%
650
50
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.000
Er is een zeer sterk significante aanduiding dat de omgevingsfactor vegetatie ook
zonder de keuzemogelijkheid „Nooit op de wei‟ invloed heeft op het voorkomen van
zomereczeem.
2.3.2.2
Bodemvochtigheid
Tabel 2.6 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid bij BWP-paarden in 2009
Bodemvochtigheid
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Drassig
39
11.7%
295
88.3%
334
Hoge-droge weide
90
9.1%
894
90.9%
984
Nooit op de wei
2
6.5%
29
93.5%
31
Zeer nat
2
3.5%
55
96.5%
57
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.194
Er is geen significante aanduiding dat de omgevingsfactor bodemvochtigheid invloed
heeft op het voorkomen van zomereczeem.
In onderstaand tabel zijn ook hier de records „Nooit op de wei‟ eruit gehaald omdat
deze niet relevant zijn voor de factor die we onderzoeken.
Tabel 2.7 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de bodemvochtigheid van BWP-paarden in
2009 zonder de keuzemogelijkheid 'Nooit op de wei'
Bodemvochtigheid
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Drassig
39
11.7%
295
88.3%
334
Hoge-droge weide
90
9.1%
894
90.9%
984
Zeer nat
2
3.5%
55
96.5%
57
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.114
Er is geen significante aanduiding dat de omgevingsfactor bodemvochtigheid ook
zonder de keuzemogelijkheid „Nooit op de wei‟ invloed heeft op het voorkomen van
zomereczeem.
51
2.3.2.3
Gewichtsstatus
Tabel 2.8 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden in 2009
Gewichtsstatus
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
1,2,3,4
7
25.0%
21
75.0%
28
5
104
8.8%
1080
91.2%
1184
6
11
9.4%
106
90.6%
117
7
7
14.6%
41
85.4%
48
8,9,10
4
13.8%
25
86.2%
29
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.031
Er is een significante aanduiding dat de factor gewichtsstatus invloed heeft op het
voorkomen van zomereczeem.
De meeste paardenhouders beschouwen hun paard als normaal, dit komt overeen met
een score 5. Dit wil zeggen dat de paarden juist op gewicht staan, ze zijn niet te dik en
niet te mager. In deze klasse komt 8.8% zomereczeem voor. Het hoogste percentage
staat bij de paarden die eerder te mager zijn. In deze groep hebben maar liefst 25.0%
van de paarden last van de symptomen van zomereczeem.
Percentage zomereczeem ifv. gewichtsstatus
27
25
23
21
19
17
15
13
11
9
7
% Zomereczeem
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Figuur 2.2 Percentage zomereczeem i.f.v. de gewichtsstatus bij BWP-paarden in 2009
52
2.3.2.4
Conditiescore
Tabel 2.9 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden in 2009
Conditiescore
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
1,2,3,4
4
7.0%
53
93.0%
57
5,6
8
8.4%
87
91.6%
95
7
23
10.1%
204
89.9%
227
8
61
8.7%
639
91.3%
700
9
28
11.1%
225
88.9%
253
10
9
12.2%
65
87.8%
74
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.779
Er is geen significante aanduiding dat de factor conditiescore invloed heeft op het
voorkomen van zomereczeem.
Percentage zomereczeem ifv. conditiescore
24
22
20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
% Zomereczeem
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Figuur 2.3 Percentage zomereczeem i.f.v. de conditiescore bij BWP-paarden in 2009
2.3.2.5
Frequentie van het berijden van het paard
Bij de enquête is er naar de frequentie van het berijden van het paard gevraagd, zowel
tijdens de winter als de zomer. In kruistabel 1 in bijlage 4 is er een p-waarde van 0.000
dit wil zeggen dat de variabelen perfect gecorreleerd zijn. Het is dus voldoende om met
één variabele verder te werken. Er is gekozen voor de frequentie van berijden tijdens
de zomer.
53
Tabel 2.10 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van berijden tijdens de zomer
van BWP-paarden in 2009
Frequentie rijden
tijdens de zomer
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Dagelijks
23
9.6%
217
90.4%
240
Enkele malen per
week
69
12.1%
502
87.9%
571
Wekelijks
7
11.7%
53
88.3%
60
Maandelijks of niet
34
6.4%
501
93.6%
535
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.012
Er is een significante aanduiding dat de factor frequentie berijden invloed heeft op het
voorkomen van zomereczeem.
Er doen zich verschillen voor wat betreft de frequentie van het berijden van de
Belgische Warmbloedpaarden. Het laagste percentages zijn diegenen waar maar zeer
weinig mee wordt gereden. Daarna volgen de paarden waarmee dagelijks wordt
gereden. De keuzemogelijkheden enkele malen per week en wekelijks geven het
hoogste percentage aan paarden die gevoelig zijn voor zomereczeem.
2.3.2.6
Frequentie van ontwormen
Tabel 2.11 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de frequentie van ontwormen bij BWPpaarden in 2009
Frequentie
ontwormen
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
1-3 keer per jaar
63
9.6%
594
90.4%
657
3-5 keer per jaar
64
9.5%
608
90.5%
672
6 of meer keer per
jaar
6
7.8%
71
92.2%
77
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.875
Er is geen significante aanduiding dat de factor frequentie van ontwormen invloed heeft
op het voorkomen van zomereczeem.
54
2.3.2.7
Type stal
Tabel 2.12 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het type stal bij BWP-paarden in 2009
Type stal
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Binnenbox
51
9.1%
511
90.9%
562
Buitenbox
43
11.1%
345
88.9%
388
Stal met uitloop
35
8.4%
380
91.6%
415
Geen stal
4
9.8%
37
90.2%
41
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.614
Er is geen significante aanduiding dat de factor type stal invloed heeft op het
voorkomen van zomereczeem.
2.3.2.8
Provincie
Tabel 2.13 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de provincie bij BWP-paarden in 2009
Provincie
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Antwerpen
44
9.4%
426
90.6%
470
Vlaams-Brabant
21
8.6%
222
91.4%
243
Limburg
29
10.9%
237
89.1%
266
Oost-Vlaanderen
31
11.0%
250
89.0%
281
West-Vlaanderen
8
5.5%
138
94.5%
146
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.360
Er is geen significante aanduiding dat de factor provincie invloed heeft op het
voorkomen van zomereczeem.
2.3.2.9
Huisvesting van het paard gedurende de zomerperiode
Bij de enquête is er naar de huisvesting van het paard tijdens de zomer gevraagd,
zowel bij goed al bij slecht weer. In kruistabel 2 in bijlage 4 is er een p-waarde van
0.000 dit wil zeggen dat de variabelen perfect gecorreleerd zijn. Het is dus voldoende
om met één variabele verder te werken. Er is gekozen voor de huisvesting van het
paard in de zomer bij goed weer.
55
Tabel 2.14 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting tijdens de zomer bij BWPpaarden in 2009
Huisvesting:
zomer – goed
weer
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
‟s Nachts opgestald
33
7.9%
387
92.1%
420
Dag en nacht buiten
58
9.8%
536
90.2%
594
Grotendeels
opgestald
26
10.4%
224
89.6%
250
Overdag opgestald
3
8.3%
33
91.7%
36
Tijdens
Zonsondergang en
zonsopgang
opgestald
3
37.5%
5
62.5%
8
Volledig opgestald
10
10.2%
88
89.8%
98
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.107
Er is geen significante aanduiding dat de factor huisvesting gedurende de zomerperiode
invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem.
2.3.2.10 Huisvesting van het paard gedurende de winterperiode
Bij de enquête is er naar de huisvesting van het paard tijdens de winter gevraagd,
zowel bij goed al bij slecht weer. In kruistabel 3 in bijlage 4 is er een p-waarde van
0.000 dit wil zeggen dat de variabelen perfect gecorreleerd zijn. Het is dus voldoende
om met één variabele verder te werken. Er is gekozen voor de huisvesting van het
paard in de winter bij slecht weer.
56
Tabel 2.15 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de huisvesting in de winter bij BWP-paarden
in 2009
Huisvesting:
winter – slecht
weer
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
‟s Nachts opgestald
29
9.4%
280
90.6%
309
Dag en nacht buiten
14
5.7%
233
94.3%
247
Grotendeels
opgestald
34
10.6%
286
89.4%
320
Overdag opgestald
0
0.0%
4
100.0%
4
Tijdens
Zonsondergang en
zonsopgang
opgestald
1
20.0%
4
80.0%
5
Volledig opgestald
55
10.6%
466
89.4%
521
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.265
Er is geen significante aanduiding dat de factor huisvesting gedurende de winterperiode
invloed heeft op het voorkomen van zomereczeem.
2.3.2.11 Management veulen
Bij de variabele management van het veulen wordt niet met alle records gewerkt want
niet elke eigenaar heeft zijn paard als veulen gekend. De grootte van de steekproef
bedraagt hier 1023 records.
Tabel 2.16 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het management als veulen bij BWP-paarden
in 2009
Management
veulen
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Enkele uren per dag
op de wei
1
4.2%
23
95.8%
24
Overdag op de wei
en ‟s nachts binnen
21
8.4%
228
91.6%
249
Volledig op de wei
opgegroeid
74
9.9%
676
90.1%
750
57
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.852
Er is geen significante aanduiding dat het management van het veulen invloed heeft op
het voorkomen van zomereczeem.
2.3.2.12 Leeftijd
Tabel 2.17 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in 2009
Leeftijd
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
< 1 jaar
0
0.0%
54
100.0%
54
Jaarlingen
2
1.8%
110
98.2%
112
2 jaar
4
3.6%
108
96.4%
112
3 jaar
10
8.5%
107
91.5%
117
4 jaar
23
13.2%
151
5 jaar
19
14.4%
113
85.6%
132
6,7 jaar
10
5.8%
163
94.2%
173
8,9,10 jaar
24
13.5%
154
86.5%
178
11,12,13 jaar
25
16.3%
128
83.7%
153
Ouder dan 14 jaar
16
8.0%
185
92.0%
201
86.8%
174
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.000
Er is een sterk significante aanduiding dat de leeftijd invloed heeft op het voorkomen
van zomereczeem.
Percentage zomereczeem ifv. leeftijd
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
% zomereczeem
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15
Figuur 2.4 Percentage zomereczeem i.f.v. de leeftijd bij BWP-paarden in 2009
58
De leeftijd van de paarden geeft duidelijk verschillen naar het voorkomen van
zomereczeem aan. De eerste twee levensjaren zijn de veulens nauwelijks vatbaar voor
zomereczeem.
2.3.2.13 Kleur van de vacht
De factor kleur werd niet mee opgenomen in de enquête, maar aan de hand van de
stamboeknummers kon deze informatie wel worden opgezocht in de BWP databank te
Oud-Heverlee. De records zijn echter beperkt tot 1157 aangezien niet van elk paard het
stamboeknummer is gekend. Er kwamen zestien verschillende kleuren uit het
onderzoek dus was het zinvol de kleuren op te delen in vijf klassen, gerangschikt van
licht naar donker.





Klasse 1: schimmel
Klasse 2: vos, vos stekelharig, koolvos en licht bruin
Klasse 3: donker vos, bruin, bruin stekelharig en bruin (kan schimmel worden)
Klasse 4: donker bruin en kastanje bruin
Klasse 5: zwartbruin, zwart, bont, zwartbruin (kan schimmel worden) en zwart (kan
schimmel worden)
Tabel 2.18 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. de kleur bij BWP-paarden in 2009
Kleur
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Klasse 1
13
11.4%
101
88.6%
114
Klasse 2
16
6.7%
223
93.3%
239
Klasse 3
51
9.4%
494
90.6%
545
Klasse 4
19
13.3%
124
86.7%
143
Klasse 5
9
7.8%
107
92.2%
116
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.238
Er is geen significante aanduiding dat de kleur van het paard invloed heeft op het
voorkomen van zomereczeem.
2.3.2.14 Geslacht
De factor geslacht werd eveneens niet mee opgenomen in de enquête, maar kon ook
aan de hand van de stamboeknummers worden verwerkt. De records zijn ook hier
beperkt tot 1157 aangezien niet van elk paard het stamboeknummer is gekend.
59
Tabel 2.19 Het voorkomen van zomereczeem i.f.v. het geslacht bij BWP-paarden in 2009
Geslacht
Zomereczeem
JA
NEEN
Totaal
Hengst
36
8.5%
387
91.5%
423
Merrie
68
9.9%
621
90.1%
689
Ruin
4
8.9%
41
91.1%
45
Het resultaat van de Chi-kwadraat test: p= 0.747
Er is geen significante aanduiding dat het geslacht van het paard invloed heeft op het
voorkomen van zomereczeem.
2.3.3
Analyse van symptomen en preventiemaatregelen bij paarden die
lijden aan zomereczeem
Uit het onderzoek blijkt dat er 133 BWP-paarden zijn die lijden aan de symptomen van
zomereczeem. Tijdens de afname van de enquête werden er over deze paarden enkele
vragen bijgesteld om zo enige achtergrond wat betreft symptomen en behandelingen
mee in het onderzoek op te nemen.
2.3.3.1
Symptomen
Bepaalde allergenen in het speeksel van de Culicoïdes muggen geven bij sommige
paarden aanleiding tot een allergische reactie. De symptomen die hiermee gepaard
gaan kunnen worden onderverdeeld in drie klassen. Het begint allemaal bij een
verdikking van de huid, het paard is gestoken door de Culicoïdes mug en een
allergische reactie komt op gang. Dit zorgt voor een onuitstaanbare jeuk bij het paard.
Door de jeuk gaan de paarden rollen, krabben, schuren,… en dit leidt tot veranderingen
in de huidstructuur zoals broze en afgeschuurde haren. Deze symptomen vallen onder
de milde vorm van zomereczeem. Als de paarden zich volledig kaal schuren, spreekt
men van een zwaardere vorm. Een laatste klasse is de ernstige vorm: het paard
schuurt zich tot bloedens toe. Er ontstaan korsten, open wonden en in het slechtste
geval houdt het paard er ontstekingen aan over.
Tabel 2.20 Overzicht van de symptomen van zomereczeem bij BWP-paarden in 2009
Symptomen
Frequentie
Percentage
Milde vorm:
verdikking van de
huid, jeuk, broze en
afgeschuurde haren
108
81.2%
16
12.0%
9
6.8%
Zwaardere vorm:
kale plekken
Ernstige vorm:
korsten, open
wonden en
ontstekingen
60
Uit het onderzoek blijkt dat in de meeste gevallen de symptomen beperkt blijven tot de
milde vorm. Toch heeft 6.8% van de paarden zoveel last van zomereczeem dat ze er
ontstekingen aan overhouden en dat er van zelfverminking kan worden gesproken.
2.3.3.2
Aangetaste lichaamsdelen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
Hoofd
Oren
Manen
Hals
Borst
Bovenrug
Zijkanten van de buik
Buik
Flank
Zijkanten van de bil
Voorbenen
Achterbenen
Staart
Figuur 2.5 Lichaamsdelen van het paard
Tijdens de enquête werden de paardeneigenaars, met paarden die symptomen van
zomereczeem vertonen, gevraagd om de aangetaste lichaamsdelen aan te duiden. Er
zijn paarden bij die op meerdere plaatsen last hebben van de huidallergie en zijn dan
meermaals in de verwerking van de gegevens opgenomen.
Tabel 2.21 Aangetaste lichaamsdelen bij BWP-paarden met zomereczeem in 2009
Aangetaste
lichaamsdelen
Frequentie
Manen en staart
92
Enkel de manen
12
Enkel de staart
22
Hals en borst
1
Schoft
5
Buik
5
Flank
1
Zijkant van de bil
3
Benen
0
Hoofd
1
61
De meest voorkomende aangetaste lichaamsdelen zijn wel duidelijk de manen en de
staart van het paard. Maar er bestaan gevallen die hun staart en manen schuren in
combinatie met een ander lichaamsdeel zoals de buik of de schoft. Er zitten in de
enquête geen paarden die schuren aan hun benen.
2.3.3.3
Preventiemaatregelen
Van de 133 BWP-paarden die lijden aan zomereczeem, zijn er 103 die worden
behandeld, dit is 77%. De effectiviteit van de preventiemaatregel wordt bepaald door
de mate waarin de symptomen verdwijnen. Wordt er een duidelijke vermindering van
symptomen waargenomen of zijn in het beste geval alle symptomen weg, dan wordt de
preventiemaatregel als effectief beschouwd.
Tabel 2.22 Preventiemaatregelen genomen bij BWP-paarden die lijden aan zomereczeem in 2009
Preventiemaatregel
Frequentie
Percentage
Effectiviteit
Boett-deken
25
24.27%
84%
Insectafwerende
producten
44
42.72%
57%
Jeukverminderende oliën
60
58.25%
63%
Desensibiliseringsmethode
5
4.85%
60%
Medicatie
5
4.85%
60%
Opstallen
12
11.65%
92%
Het paard verplaatsen
naar een ander gebied
0
0.00%
0%
Uit tabel 2.22 is het duidelijk dat de eigenaars van paarden die lijden aan zomereczeem
vaak een combinatie van verschillende preventiemaatregelen gebruiken. Insectwerende
producten en jeukverminderde oliën worden het meest gebruikt, maar blijken niet de
meest effectieve methode te zijn. Het Boett-deken en het opstallen van het paard
komen daarentegen als meest effectieve methode uit het onderzoek, maar worden
slechts relatief weinig gebruikt.
62
2.4
Discussie
2.4.1
Dataverzameling
Om onderzoek te doen naar de prevalentie en de beïnvloedende factoren van
zomereczeem werden paardeneigenaars met behulp van een mondelinge enquête
ondervraagd. De enquêtes zijn afgenomen in de periode half april 2009 tot eind
september 2009. Dit omdat tijdens het zomerseizoen de Culicoïdes muggen in België
het meest actief zijn en zo de paardenliefhebbers het meeste weet hebben van de
huidallergie. Alle paarden opgenomen in de databank zijn op willekeurige wijze
gekozen. Dit is nodig om de gegevens op een goede en betrouwbare manier statistisch
te verwerken. De wedstrijden waar enquêtes werden afgenomen, werden van tevoren
uitgeselecteerd.
Bij het afnemen van de enquêtes werden de paardeneigenaars aangesproken en
ingelicht over het onderzoek, daarna kregen ze de kans om hun ervaringen omtrent
zomereczeem aan de hand van een vooropgestelde enquête mee te delen. Een vraag
die wel eens gesteld werd bij het aanspreken van de paardenliefhebbers was of de
informatie over het paard met zomereczeem bekend wordt gemaakt aan de
stamboeken of andere paardeneigenaars. Ze wilden weten welk risico er gepaard gaat
bij het meewerken aan het onderzoek. Door anonimiteit en strikte geheimhouding te
verzekeren en te garanderen werden zo de eigenaars gerust gesteld.
Paardenwedstrijden worden meestal op zaterdag en zondag gehouden waardoor het
afnemen van de enquêtes tijdens het weekend moest gebeuren. Door deze
tijdsbeperking gaf het slechte weer tijdens de maand juli al meteen aanleiding tot een
vermindering van het aantal afgenomen enquêtes. Niet alleen de regen en de wind
zorgen voor een negatieve invloed, maar hierbij treedt ook nog eens sociale druk op
doordat de mensen naar binnen vluchten. Dit is nefast voor het afnemen van een
enquête. De opsplitsing voor het verzamelen van de data in drie methodes
(wedstrijden, bezoeken en telefonische contacten) kon dit probleem voor een deel
beperken. De afhankelijk van externe factoren zoals het weer werd hierdoor
verminderd. Het brengen van bezoeken en het opbellen van eigenaars leverde ons
uiteindelijk 297 extra gegevens op. Het afnemen van enquêtes op paardenwedstrijden
werkt het meest efficiënt omdat hier de meeste paardenliefhebbers op één plaats
aanwezig zijn. Maar dit in combinaties met de andere twee methodes gaf zeker een
meerwaarde aan het onderzoek.
Er werd getracht om over zoveel mogelijk paarden per fokker of eigenaar informatie te
bekomen. Dit is wenselijk voor een betrouwbare test wat betreft de omgevingsfactoren.
Het is interessant situaties te hebben waarin paarden op dezelfde manier worden
gehouden en waarbij er enkelen zijn met en anderen zijn zonder symptomen van
zomereczeem.
Vooraleer de verwerking van de gegevens van start ging, moesten van zoveel mogelijk
paarden de stamboeknummers worden opgezocht. Van de 1406 BWP-paarden werden
in de databank van het BWP stamboek te Oud-Heverlee 1241 stamboeknummers
gevonden. Voor de overige 165 paarden, meestal zonder stalnaam, was er enkel nog
de oplossing om hiervan de eigenaars op te bellen. Zodat zij het stamboeknummer op
het paspoort van hun paard konden opzoeken. Op één avond van 17 uur tot 21 uur
werden 37 eigenaars opgebeld en konden zo twaalf extra stamboeknummers worden
bekomen. Dit is zo maar één keer gebeurd omdat deze methode niet efficiënt werkt.
63
2.4.2
Prevalentie zomereczeem in Vlaanderen
Het afnemen van de enquêtes gebeurde doorheen heel Vlaanderen om zo de
prevalentie van zomereczeem per provincie in kaart te kunnen brengen. Er werd
rekening gehouden met het aandeel BWP-paarden per provincie, gebaseerd op het
aantal georganiseerde wedstrijden, om zo een betrouwbare steekproef te bekomen. Er
werden 1406 enquêtes ingevuld en hiervan vertonen 133 BWP-paarden symptomen
van zomereczeem. Dit komt neer op een prevalentie van 9.5%. Dit percentage geeft
aan dat de problematiek rond zomereczeem niet te verwaarlozen valt. Er worden
verschillen tussen de vijf Vlaamse provincies vastgesteld. De provincie Antwerpen,
Limburg, Brabant en Oost-Vlaanderen liggen zowat in dezelfde lijn, rond de 9.5%. Maar
de grote afwijking is West-Vlaanderen, met een waarde van 5.5%. Culicoïdes zijn
gewoonlijk slechte vliegers en verplaatsen zich slechts minimaal van hun
geboorteplaats. Ze vliegen niet bij regen, sterke zonneschijn of een beetje wind (6
km/uur). Mogelijk zal het probleem dan minder groot zijn in de polders of aan zee
(Gortel, 1998).
2.4.3
Beïnvloedende factoren
Voor het inschatten van de effecten van verschillende beïnvloedende factoren werd er
met het statistische verwerkend programma SPSS gewerkt. De factoren die als
statistisch significant uit de Chi-kwadraat test komen zijn vegetatie, gewichtsstatus,
frequentie van rijden met het paard en de leeftijd.
2.4.3.1
Vegetatie
Bij het onderzoek naar het effect van de vegetatie op het voorkomen van zomereczeem
werd er eerst en vooral een onderscheid gemaakt tussen paarden die tussendoor op de
wei mogen en paarden die hun leven in de stal doorbrengen. De keuzemogelijkheden
voor de vegetatie rond de weide zijn open ruimte, houtkanten of bosrijk gebied.
Paarden die nooit op de wei staan, zijn voor het onderzoeken van de factor vegetatie
irrelevant. Ook kan er worden gesteld dat het continue opstallen van paarden niet de
oorzaak is van het vertonen van symptomen van zomereczeem, maar wel een
behandelingsmethode. Culicoïdes muggen komen in alle soorten biotopen voor want
het enige wat ze nodig hebben om te overleven is water en bloed (Braverman, 1988).
De Culicoïdes muggen zijn dus op veel plaatsen aanwezig. Echter een vegetatie met
veel bomen is gunstiger voor de Culicoïdes mug volgens Van Den Dijck (2008) want
daar is de wind minder sterk dan in een open ruimte. Paarden die symptomen van
zomereczeem vertonen op een bepaalde geografische locatie, kunnen genezen wanneer
ze naar een andere locatie worden gebracht waar minder bijtende insecten aanwezig
zijn, toonde Riek (1953) in zijn onderzoek aan. Maar uit de enquête blijkt dat deze
methode niet wordt toegepast omdat ze praktisch niet haalbaar is (paragraaf 2.3.3.3).
2.4.3.2
Gewichtsstatus
De gewichtsstatus kwam eveneens als statistisch significante parameter uit het
onderzoek met een p-waarde van 0.031. De kans dat de gevonden verschillen tussen
de keuzemogelijkheden toeval is, is hier duidelijk klein. Het merendeel van de
eigenaars zien hun paarden als normaal (score 5) en deze klasse heeft het laagste
percentage aan paarden met zomereczeem. Naarmate paarden hun gewicht niet meer
in evenwicht is, stijgt de kans op het vertonen van symptomen van zomereczeem (Van
Dijk et al., 2009). Doordat hun gewicht niet in balans is, zou dit hun weerstand niet ten
goede komen. Paarden met een verlaagde weerstand zouden mogelijk meer vatbaar
kunnen zijn voor zomereczeem.
64
Paarden die eerder te mager zijn, hebben de meeste kans op het vertonen van
symptomen van zomereczeem, maar hier bestaat er geen zekerheid over wat oorzaak
en wat gevolg is. Hebben de paarden zomereczeem omdat ze te mager zijn of ligt het
hebben van zomereczeem aan de basis van een vermagerd paard? Paarden die last
hebben van de verschrikkelijke jeuk, zijn meer bezig met schuren dan andere paarden.
Het constant schuren leidt zo mogelijk tot een verminderde voeropname.
2.4.3.3
Leeftijd
De factor leeftijd werd opgesplitst in tien leeftijdscategorieën en kwam met een pwaarde van 0.000 als statistisch zeer significant uit de gevoerde test. Bij jaarlingen en
jonge veulens tot twee jaar komt zomereczeem niet voor. De eerste symptomen doen
zich vaak voor op een leeftijd van ongeveer drie jaar en vanaf deze leeftijd worden de
paarden als maar meer vatbaar voor zomereczeem. Wanneer veulens geboren worden
hebben ze nog geen gesensibiliseerde mastcellen dus kan er ook geen histamine
vrijkomen die de allergische reactie op gang zet. Tijdens de eerste twee levensjaren
van de veulens is de sensibilisatiefase volop aan de gang, hier komt het afweersysteem
van de veulens voor de eerste maal in contact met het lichaamsvreemde allergeen.
Paarden die eenmaal gesensibiliseerd zijn voor het muggenspeeksel zullen bij
hernieuwde
blootstelling
aan
speekselantigenen
reageren
met
een
overgevoeligheidsreactie die leidt tot verschrikkelijke jeuk en de daarbij horende
gevolgen.
2.4.3.4
Frequentie berijden van het paard
Aan de hand van een uitgekomen p-waarde van 0.012 wordt de frequentie dat het
paard bereden wordt ook als belangrijke factor aanzien welke in verband staat met het
vertonen van symptomen van zomereczeem. De keuzemogelijkheden waren dagelijks,
enkele keren per week, wekelijks of maandelijks berijden van het paard. Het laagste
percentage, een 6.4%, staat bij de paarden waarmee het minst wordt gereden. In deze
klasse zitten, buiten de oude paarden en de drachtige merries, natuurlijk ook de
jaarlingen en de jonge veulens tot twee jaar. Van de 535 paarden waarmee nauwelijks
of niet wordt gereden, zijn er 276 veulens tot twee jaar. De jonge veulens vullen deze
klasse voor 51.6%. Omwille van hun leeftijd hebben zij een lagere kans op het
vertonen van symptomen van zomereczeem dan andere paarden. Ook bestaat de kans
in deze klasse dat de eigenaar geen weet heeft dat het paard symptomen van
zomereczeem vertoont omdat er zo weinig mee wordt omgegaan. Hierna volgt een
9.6% bij de paarden die dagelijks onder het oog van de ruiter komen, deze hebben het
meeste kans om dagelijks verzorgd en eventueel behandeld te worden.
2.4.4
Niet-beïnvloedende factoren
2.4.4.1
Bodemvochtigheid
De factor bodemvochtigheid is statistisch niet significant. Omwille van de levenscyclus
van de Culicoïdes mug zou er hier toch een verschil worden verwacht. Vrouwelijke
Culicoïdes leggen hun eitjes in het water en leven dus vrijwel het liefst in waterige
omgevingen. Men weet echter niet in hoeverre de hoeveelheid water van belang is,
misschien is een plas met water al genoeg voor de overleving van de mugjes. Een
andere verklaring kan zijn dat de paardeneigenaars hun weiden foutief inschatten en
hangt hun antwoord af van de situatie op het moment van de ondervraging. De keuze
„Zeer nat‟ kan eigenlijk niet mee vergeleken worden omdat hier maar relatief weinig
records van in de databank zitten. Naar de toekomst toe zou het nuttig zijn om verder
onderzoek te doen naar de levenscyclus van de Culicoïdes muggen om zo betere
uitspraken te kunnen doen over bepaalde omgevingsfactoren.
65
2.4.4.2
Frequentie van ontwormen
Ondanks de niet significante uitkomst staat het hoogste percentage bij de paarden die
het minst worden ontwormd. Dit komt overeen met de resultaten gevonden in het
onderzoek van Van Den Boom in 2008. Hierin stellen zij vast dat er duidelijk meer kans
is op het krijgen van zomereczeem bij paarden die minder, dit wil zeggen 1-3 maal per
jaar, worden ontwormd. De studie van Edmonds et al. (2001) toont echter aan dat
paarden die meer last hebben van wormen, meer zijn beschermd tegen allergische
reacties.
2.4.4.3
Huisvesting
De huisvesting van de paarden kwam met een p-waarde van 0.107 voor de zomer en
een p-waarde van 0.265 voor de winter als statistisch niet significant uit de Chikwadraat test. Echter het ‟s nachts opstallen van de paarden in de zomerperiode geeft
het laagste percentage paarden die lijden aan zomereczeem. Maar in dit verhaal is het
echter moeilijk te achterhalen wat oorzaak en wat gevolg is van het probleem. Dient
het opstallen van de paarden om zomereczeem te verhinderen of om de symptomen
van paarden die reeds lijden aan zomereczeem te onderdrukken? Het opstallen van de
paarden tijdens de nacht wordt als oplossing gezien omdat de Culicoïdes mugjes tijdens
zonsondergang en zonsopgang het meest actief zijn.
2.4.4.4
Management veulen
De parameter management veulen is mee in de enquête opgenomen om aan te duiden
in welke mate de paarden in hun jeugd aan Culicoïdes zijn blootgesteld. De studie van
Bourdeau en Petrikowski in 1995 op IJslanders gaf aan dat paarden die in hun jeugd
niet in contact zijn gekomen met de Culicoïdes mug, gevoeliger zijn voor zomereczeem
dan paarden die in een vroeg stadium reeds blootgesteld waren aan de Culicoïdes mug.
De resultaten van het management van het veulen, bekomen uit dit onderzoek, zijn
niet statistisch significant, maar geven wel aan dat paarden die als veulen volledig op
de wei zijn opgegroeid en dus reeds in een vroeg stadium in contact zijn gekomen met
Culicoïdes, de grootste kans (9.9%) hebben voor het vertonen van symptomen van
zomereczeem. Echter legt de enquête wel enige beperking op. De keuzemogelijkheden
die werden verwerkt zijn enkele uren per dag op de wei, heel de dag op de wei of
gedurende dag en nacht op de wei. De grenzen tussen de keuzemogelijkheden liggen
ver uit mekaar en hierbij komt ook dat er geen rekening wordt gehouden met de
omgevingsfactoren rondom de weide. Verder onderzoek is nodig in de toekomst om de
factor management van het veulen beter te kunnen inschatten.
2.4.4.5
Conditie
Met een p-waarde van 0.779 is de factor conditiescore statistisch niet significant. Een
opmerking bij de enquête is de nauwkeurigheid van antwoorden onder de verschillende
paardenhouders. Omdat de factor conditiescore subjectief is, kan er over worden
gediscussieerd. Wat de ene paardenhouder als goed in conditie beschouwt en een score
acht geeft, kan voor de andere al perfect in conditie betekenen en kan een score tien
waard zijn. De grenzen zijn hier niet scherp gesteld en zijn dus moeilijk vergelijkbaar.
De opdeling in klassen is zo verdeeld zodat er in elke klasse minstens vijftig records
aanwezig zijn. De grafiek van de conditiescore vertoont toch enige trend en kan aan de
basis liggen voor verder onderzoek in de toekomst.
66
2.4.4.6
Kleur
Tijdens de verwerking van de gegevens werd de factor kleur in vijf klassen opgedeeld,
gerangschikt van licht naar donker, omdat er teveel kleurschakeringen bij de paarden
voorkwamen. Als resultaat uit de test kwam een p-waarde (0.238) die statistisch niet
significant is. Dit komt overeen met een aantal studies (Riek, 1953a; Hesselholt &
Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988; Halldórsdóttir & Larsen,
1991) die eveneens aantoonden dat de factor kleur geen significante aanduiding geeft
voor de vatbaarheid van zomereczeem.
2.4.4.7
Geslacht
Met een p-waarde van 0.747 komt de factor geslacht als niet statistisch significant uit
het onderzoek. Alhoewel Braverman et al. (1983) uit zijn onderzoek besloot dat
hengsten meer gevoelig zijn voor zomereczeem dan merries, toonden vele studies aan
dat geslacht geen significante aanduiding gaf voor de vatbaarheid van zomereczeem
(Riek, 1953a; Hesselholt & Agger, 1977; Broström et al., 1987; Anderson et al., 1988;
Halldórsdóttir & Larsen, 1987).
2.4.5
Analyse van symptomen en preventiemaatregelen
Bij de meeste paarden blijven de symptomen beperkt tot de milde vorm, toch zijn er
nog 18.8% van de BWP-paarden die lijden aan de ernstigere symptomen van de
huidallergie. Op basis van deze gegevens is het duidelijk dat de problematiek
betreffende zomereczeem niet verwaarloosbaar is. Zowel niet op vlak van dierenwelzijn
(de jeuk en de wonden) als op economisch vlak (afgeschuurde haren en kale plekken).
In de meeste gevallen zijn de manen en de staart de meest voorkomende aangetaste
lichaamsdelen bij zomereczeem. Deze soms in combinatie met andere lichaamsdelen
zoals de buik of de schoft.
Echter de meningen van de eigenaars over preventiemaatregelen zijn uiteenlopend.
Sommigen hebben alles geprobeerd om hun paard te helpen, anderen zijn ervan
overtuigd dat niets helpt en zijn zelfs bereid om hun paard de allergie te laten
ondergaan.
Het is wel duidelijk dat als er iets wordt ondernomen, het vaak een combinatie is van
verschillende methoden. Insectwerende producten en jeukverminderende oliën worden
het meest gebruikt, maar blijken niet de meest effectieve methoden te zijn. Het
omgekeerde geldt voor het Boett-deken en het opstallen van de paarden, deze
methoden komen als meest effectieve maatregelen uit de test maar worden dan weer
relatief weinig toegepast. Vele onderzoeken die de laatste zestig jaar zijn gedaan,
besluiten eveneens dat het opstallen van paarden gedurende de activiteit van de
Culoïdes mug één van de beste methode is om zomereczeem te onderdrukken (Riek
1953b; Quinn et al., 1983; Troedsson & Broström, 1986). Het verplaatsen van de
paarden naar een ander gebied wordt duidelijk niet toegepast omdat de eigenaars deze
methode als praktisch niet haalbaar beschouwen. De beste behandeling tegen
zomereczeem is nog steeds preventie omdat er tot op heden geen efficiënte
bestrijdingsmethode bestaat. Eens het paard symptomen van zomereczeem vertoont, is
het gebruik van middelen zoals insectwerende producten en jeukverminderende oliën,
als symptoombestrijding aan de orde.
67
2.4.6
Toekomst
Zomereczeem is een multifactoriële aandoening. Dit wil zeggen dat zowel
omgevingsfactoren als genetische factoren van belang zijn voor het ontwikkelen van
zomereczeem. De verwerking van de gegevens is vooral gebaseerd op de
omgevingsfactoren, welke geassocieerd kunnen worden met het al of niet ontwikkelen
van zomereczeem. Aan de hand van deze huidige set van gegevens en de conclusies
over de omgevingsfactoren is het mogelijk om nu meer kennis te verwerven over de
genetische
achtergrond. Met
behulp van een
statistisch model
kunnen
erfelijkheidsgraden worden geschat en fokwaarden worden berekend. Omdat eerdere
studies aantonen dat zomereczeem erfelijk is, is het mogelijk om het aantal paarden
dat gevoelig is aan zomereczeem te verminderen via selectie. De fokwaarden zouden
onder andere kunnen worden gebruikt door de paardeneigenaars of –fokkers bij de
keuze van hun volgende dekhengst.
68
BESLUIT….
Zomereczeem bij BWP-paarden is zowel een probleem van dierenwelzijn, als een
economisch relevante problematiek die men niet uit het oog mag verliezen.
Zomereczeem of staart- en maneneczeem is een chronische, seizoensgebonden
huidallergie bij paarden die wordt veroorzaakt door een overgevoeligheidsreactie op
bepaalde allergenen in het speeksel van de Culicoïdes mug. Deze allergische reactie
zorgt voor een onuitstaanbare jeuk met huidbeschadigingen als gevolg.
Uit de enquête blijkt dat 9.5% van de BWP-paarden in Vlaanderen symptomen van
zomereczeem vertoont. Verschillen in voorkomen van zomereczeem tussen de vijf
Vlaamse provincies zijn wel gevonden, maar deze zijn niet statistisch significant. De
grootste afwijking zit in de provincie West-Vlaanderen met een waarde van 5.5%.
Factoren die een significant effect vertonen op het voorkomen van zomereczeem zijn
de leeftijd en de gewichtsstatus van het paard, het aantal keer dat er met het paard
wordt gereden en de vegetatie in de omgeving van de weide. De andere factoren die
werden onderzocht in het onderzoek vertonen geen verband met de gevoeligheid van
zomereczeem. Sommige van deze factoren zijn te subjectief zoals de conditiescore van
het paard. Bodemvochtigheid, type stal, huisvesting, management van het veulen,
kleur en geslacht komen uit de Chi-kwadraat test als niet statistisch significant. Een
laatste factor die niet met zomereczeem geassocieerd kan worden, is het aantal keer
dat het paard wordt ontwormd.
Paarden die lijden aan de huidallergie vertonen meestal symptomen aan de manen en
de staart. De symptomen blijven vaak beperkt tot afgeschuurde haren en kale plekken.
Tot op heden werd er nog geen curatieve behandeling gevonden voor zomereczeem.
Momenteel kan er enkel worden gerekend op symptoombestrijders. De meest effectieve
strategieën zijn het vermijden dat het paard wordt gestoken door de Culicoïdes mug en
het verminderen van de allergische reactie. De meeste eigenaars gebruiken een
combinatie van verschillende behandelingen zoals het Boett-deken, insectwerende
producten en jeukverminderende oliën.
69
BIJLAGE 1: BWP VASTGESTELDE BEGINLETTER VAN DE
NAAM PER GEBOORTEJAAR
Beginletter Geboortejaar Geboortejaar
A
1977
2000
B
1978
2001
C
1979
2002
D
1980
2003
E
1981
2004
F
1982
2005
G
1983
2006
H
1984
2007
I
1985
2008
J
1986
2009
K
1987
L
1988
M
1989
N
1990
O
1991
P
1992
Q
1993
R
1994
S
1995
T
1996
U
1997
V
1998
W
1999
70
BIJLAGE 2: ENQUÊTE
71
72
BIJLAGE 3: BIJKOMENDE VRAGEN VOOR PAARDEN MET
SYMPTOMEN VAN ZOMERECZEEM
73
74
BIJLAGE 4: KRUISTABELLEN
Kruistabel 1: Het berijden van de paarden tussen zomer en winter
AantalRijdenWinter * AantalRijdenZomer Crosstabulation
AantalRijdenZomer
Enkele malen per
Dagelijks
AantalRijdenWinter
Dagelijks
week
Maandelijks
Wekelijks
Total
227
0
1
0
228
11
561
0
0
572
Maandelijks
0
1
534
0
535
Wekelijks
2
9
0
60
71
240
571
535
60
1406
Enkele malen per week
Total
Kruistabel 2: De huisvesting van paarden tijdens de zomer tussen goed en slecht weer
HuisVZomerGoedWeer * HuisVZomerSlechtWeer Crosstabulation
HuisVZomerSlechtWeer
tijdens
's nachts
eer
zonsonderga
opgestald,
ng en
dag en nacht enkele uren
opgestald
HuisVZomerGoedW 's nachts opgestald
grotendeels
buiten
buiten
overdag
zonsopgang
volledig
opgestald
opgestald
opgestald
Total
363
0
15
13
0
29
420
dag en nacht buiten
8
575
0
0
0
11
594
grotendeels
0
0
201
0
0
49
250
11
0
0
22
0
3
36
0
0
0
0
5
3
8
0
0
0
0
0
98
98
382
575
216
35
5
193
1406
opgestald, enkele
uren buiten
overdag opgestald
tijdens zonsondergang
en zonsopgang
opgestald
volledig opgestald
Total
75
Kruistabel 3: De huisvesting van paarden tijdens de winter tussen goed en slecht weer
HuisVWinterGoedWeer * HuisVWinterSlechtWeer Crosstabulation
HuisVWinterSlechtWeer
tijdens
HuisVWinterGoed
Weer
grotendeels
zonsonderg
opgestald,
ang en
's nachts
dag en
enkele uren
overdag
zonsopgang
volledig
opgestald
nacht buiten
buiten
opgestald
opgestald
opgestald
Total
's nachts opgestald
299
0
8
2
0
24
333
dag en nacht buiten
1
247
0
0
0
6
254
grotendeels
2
0
312
0
0
89
403
overdag opgestald
6
0
0
2
0
0
8
tijdens
0
0
0
0
5
0
5
1
0
0
0
0
402
403
309
247
320
4
5
521
1406
opgestald, enkele
uren buiten
zonsondergang en
zonsopgang
opgestald
volledig opgestald
Total
76
LITERATUURLIJST
Althaus, H., Van Der Haegen, A., Von Tscharner, C., & Marti, E. (2000). Les affections
cutanées allergiques. Pratique Vétérinaire Equine Vol, 32 (126), 15-21.
Anderson, G.S., Belton, P., & Kleider, N. (1988). The hypersensitivity of horses to
Culicoïdes bites in British Columbia. Can. Vet. J., 29, 718-723.
Baker, K.P., & Quinn, J.P. (1978). A report on clinical aspect and histopathology of
sweet itch. Equine Vet. J., 10 (4), 243-248.
Bancroft, J.L. (1891). Proc. Ray. Soc. Qld. 8 (3). Cit: Riek, R.F. (1953a). Studies on
allergic dermatitis (“Queensland itch”) of the horse: I – Descriptions, distribution,
symptoms and pathology. Austr. Vet. J., 29, 177-184.
Björnsdottir, S., Sigvaldadottir, J., Hellsten, M., & Reiher, R.J. (2004). The
epidemiology of summer eczema in Icelandic horses. International symposium on
diseases of the Icelandic horse, Veterinary association Iceland.
Bourdeau, P., & Petrikowski, M. (1995). La dermatite estivale récidivante des équidés:
données actelles. Le Point Vétérinaire, 27 (169), 27-36.
Braverman, Y., Ungar-Waron, H., Frith, K., Adler, H., & Danieli, Y. (1983).
Epidemiological and immunological studies of sweet itch in horses in Israel. Vet. Rec.,
112, 521-524.
Braverman, Y. (1988, november). Preferred landing sites of Culicoïdes species (Diptera:
Ceratopogonidae) on a horse in Israel and its relevance to summer seasonal recurrent
dermatitis (sweet itch). Equine Vet J, 20 (6), 426-429.
Broström, H., Larsson, A., & Troedsson, M. (1987). Allergic dermatitis (sweet itch) of
Icelandic horses in Sweden: An epidermiological study. Equine Vet. J, 19 (3), 229-236.
Broström, H. (2006). Personal communication. Leg. Vet.
Caers, M. (2008). Zomereczeem bij paarden : Prevalentie bij BWP-paarden en
onderzoek naar invloedsfactoren. Masterproef KHKempen.
Cameron, S.B., Stolte, E.H., Chow, A.W., & Savelkoul, H.F.J. (2003). T helper cell
polarization as a measure of the maturation of the immune response. Mediators
Inflammation, 12, 285-292.
Capela, R., Purse, B.V., Pena, I., Wittman, E.J., Margarita, Y., Capela, M., et al. (2003,
juni). Spatial distribution of Culicoïdes species in Portugal in relation to the transmission
of African horse sickness and bluetongue viruses. Med Vet Entoomol, 17 (2), 165-77.
De Deken, G., Madder, M., Deblauwe, I., De Clercq, K., Fasotte, C., Losson, B. et al.
(2008). Vector monitoring at Belgian outbreak sites during the bluetongue epidemic of
2006. Prev Vet Med.
Dekker, T., & Takken, W. (1998). Differential responses of mosquito sibling species
Anopheles arabiensis and An. quadriannulatus to carbon dioxide, a man or a calf. Med
Vet Entomology, 12, 136-140.
77
De Raat, I.J., Van Den Boom, R., Van Poppel, M., & Sloet Van OldruitenborghOosterbaan, M.M. (2008). The effect of a topical insecticide containing permethrin on
the number of Culicoïdes midges caught near horses with and without insect bite
Hypersensitivity in the Netherlands. Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 20 (133), 838842.
De Vries, M. (2008). Zomereczeem onder controle. Middelbeers: Mariëlle de Vries.
Dier en natuur. (2009). Muggen en zomereczeem. Gevonden op 2 maart 2009 op het
internet: http://dier-en-natuur.infonu.nl/dieren/32293-muggen-en-zomereczeem.html
Ducro, B. (2004). Staart- en maneneczeem bij het paard: een literatuurstudie naar de
oorzaak en de behandeling. Wageningen: Animal Science Group.
Ducro, B., & Van Grevenhof, I. (2006).
Wageningen: Animal Science Group.
Onderzoek naar SME in Nederland.
Edmonds, J.D., Horohov, D.W., Chapman, M.R., Pourciau, S.S., Antoku, K., Snedden,
K. et al. (2001). Altered immune responses to a heterologous protein in ponies with
heavy gastrointestinal parasite burdens. Equine vet. J., 33 (7), 658-663.
Eidfaxi, Eidfaxi magazine online (2004). Gevonden op 4 maart 2009 op het internet:
http://www.eidfaxi.is/frettir/eindex.php?frett_id=10561
Eidfaxi, Eidfaxi magazine online (2005). Gevonden op 4 maart 2009 op het internet:
http://www.eidfaxi.is/frettir/eindex.php?frett_id=8674
Fadok, V.A. (1997). Update on equine allergies.
Immunology, 5 (2), 86-75.
J. Vet. Allergy and Clinical
Frey, R. (2005). Personal communication. Leg. Vet.
Gerber, H., Marti, E., & Lazary, S. (1992). On the genetic basis of equine allergic
diseases: 2. Insect bite dermal hypersensitivity. Equine Veterinary Journal, 24, 113117.
Gortel, K. (1998). Equine parasitic hypersensitivity. Vet. Clin. North Am. Equine Pract.,
29, 14-16.
Halldórdsóttir, S., & Larsson, A. (1987). An epidemiological study of summer eczema in
Icelandic horses in Norway. Equine vet. J., 23 (4), 296-299.
Henry, A., & Borey, L. (1937). Dermatose estivale recidivante du cheval: Pathologie et
therapeutique. Rec. de Med. Vet., 113, 65-78.
Hesselholt, M., & Agger, N. (1977). “Sommerekzem”. Dansk VetTidsskr., 60 (16), 715720.
Hoebrechts, T. (2002). Zomereczeem bij het paard. Eindwerk Universiteit Gent,
Faculteit Diergeneeskunde.
Kapell, D. (2005). Genetics of insect hypersensitivity in the Dutch Shetland Pony.
Wageningen University.
Karlas, K. (2009a, 29 januari). Een paard is niet altijd zoals hij fokt. Ids, 2, 34-37.
Karlas, K. (2009b, 26 februari). Erfelijkheidsgraad en genetische correlaties. Ids, 4, 4245.
78
Kennislink (2009).
Gevonden op 2 maart op het internet: http://www.kennislink.nl/web/show
Kleider, N., & Lees, M.J. (1984). Culicoïdes Hypersensitivity in the Horse: 15 Cases in
Southwestern British Columbia. Can Vet Journal 25, 26-32.
Kochuyt, A.M. (2008). Mestcellen bij Allergie en Mastocytose.
Gevonden op 10 maart op het internet:
http://images.google.be/imgres?imgurl=http://users.telenet.be/zeldzame.ziekten/List.
m/masto1(3).gif&imgrefurl=http://users.telenet.be/zeldzame.ziekten/List.m/Masto(3).
htm&usg=__Rax5dfWgBm3hfMczxUri
WQO_hA=&h=214&w=375&sz=37&hl=nl&start=1&um=1&tbnid=_poMnVTusaEWSM:&t
bnh=70&tbnw=122&prev=/images%3Fq%3Dkochuyt%2Ballergie%26hl%3Dnl%26um
%3D1
Lange, S. (2004). Untersuchung zur Vererbung des Sommerekzems Beim Islandpferd.
Tierartzliche Hochschule Hannover: Dissertation.
Lindberg, L. (2006). A genetic study of summer eczema in Icelandic horses.
Gevonden
op
10
maart
2009
op
het
internet:
http://ex-epsilon.slu.se/archive/00001223/01/282_Louise_Lindberg.pdf
Littlewood, J.D. (1998). Incidence of recurrent seasonal pruritus („sweet itch‟) in British
and German shire horses. Vet. Rec., 17, 66-76.
Lönell, C. (1996). Man-och svansskorv etiologi och behandling. Student thesis, SLU.
McCaig, J. (1973). Survey to establish the incident of sweet itch in ponies in the United
Kingdom. Veterinary record, 93, 444-446.
McCaig, J. (1975). Recent thoughts on sweet itch. Vet Ann, 15, 204-206.
Mehlhorn, H., Walldorf, V., Klimpel, V., Jahn, B., Jaeger, F., Eschweiler, J. et al. (2007).
Occurrence of Culicoides obsoletus-transmitted Bluetongue virus epidemic in Central
Europe. Parasitol Res, 101, 219-228.
Mellor, P.S., & McCaig, J. (1974). The probable cause of “sweet itch” in England. Vet
Rec, 95, 411-415.
Mellor, P.S., & Hamblin, C. (2004). African horse sickness. Vet Res, 35, 445-466.
Nakamura, R., Sonoda, M., Too, K., Satoh, H., Yamashita, J., Abe, H., et al. (1954).
Studies on “Kasen” of horses in Hokkaido: Results obtained in 1953. Jap. J. Vet. Res., 2
(3), 109-118.
Nakamura, R., Matsuhashi, A., Yamashita, N., & Yamamoto, T. (1956). Studies on
“Kasen” of horses in Hokkaido: Research on the actual state of the disease. Jpn J Vet
Res, 4, 81-88.
Peeters, L. (2009). Onderzoek naar de overerfbaarheid van zomereczeem.
Gevonden
op
2
maart
2009
op
het
internet:
http://www.biw.kuleuven.be/genlog/livgen/chgs_nl_sanrogen.html
Quinn, P.J., Baker, K.P., & Morrow, A.N. (1983). Sweet itch: responses of clinically
normal and affected horses to intradermal challenge with extracts of biting insects.
Equine Vet J, 15, 266-272.
79
Reiher, R.J., & Björnsdottir, S. (2004). The prevalence of summer eczema in Icelandic
horses born in Germany. International symposium on diseases of the Icelandic horse,
Veterinary association Iceland.
Riek, R.F. (1953a). Studies on allergic dermatitis (“Queensland itch”) of the horse. I –
Descriptions, distribution, symptoms and pathology. Austr. Vet. J, 29, 177-184.
Riek, R.F. (1953b). Studies on allergic dermatitis (“Queensland itch”) of the horse. II –
Treatment and control. Austr. Vet. J, 29, 185-187.
Ruyter, A. (2005). Insect Bite Hypersensitivity in Friesian Horses. Wageningen
University.
Scott, D.W. (1988). Equine insect hypersensitivity. Large Animal Dermatology, 302306.
Scott, D.W., & Miller, W.H. (2003). Equine Dermatology. St. Louis: Saunders.
Stannard, A.A. (2000). Stannard‟s illustrated equine dermatology notes: Immunologic
Diseases. Veterinary Dermatol, 11, 163-178.
Steinman, A., Peer, G., & Klement, E. (2003). Epidemiological study of Culicoïdes
hypersensitivity in horses in Israël. Vet. Rec., 152, 748-751.
The Swedish Icelandic horse association. (2005). SIF’s register.
Troedsson, M., & Broström, H. (1986). “Sommareksem” Svensk Veterinärtidning, 38
(4), 247-252.
Unkel von, M., Simon, D., Mayer, M., & Sommer, H. (1986). Zur genetischen
Fundierung des Sommerekzems beim Islandspferd. Eingang des Ms., 15 (6), 217-230.
Van Den Boom, R., Ducro, B., & Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, M. (2008).
Identification of factors associated with the development of insect bite hypersensitivity
in horses in the Netherlands. Gevonden op 6 april 2009 op het internet:
http://www.knmvd.nl/uri/?uri=AMGATE_7364_1_TICH_R7975946738906
Van Den Dijck, R. (2008). Zomereczeem, feiten en fabels. Gevonden op 17 maart 2009
op het internet: http://www.paardentips.com/artikelen/medisch/zomereczeem.html
Van Der Ploeg, H. (2008, januari). Alleen paarden fokken die ongevoelig zijn voor starten maneneczeem. Bit, 152, 28-29.
Van der Rijt, R., Van den Boom, R., Jongema, Y., & Sloet van OldruitenborghOosterbaan, M.M. (2007). Culicoïdes species attracted to horses with and without insect
hypersensitivity in the Netherlands. Vet J.
Van Dijk, Y., Claassen, I., & Meerkerk, K. (2009). Onafhankelijke informatie over
zomereczeem.
Gevonden op 2 maart 2009 op het internet: http://www.zomereczeem.info
Van Ewijk, W. (1981). Therapeutic treatment of horses.
Van Grevenhof, I., Ducro, B., Heuven, H.C.M., & Bijma, P. (2006). Environmental and
genetic factors affecting prevalence of insect bite hypersensitivity in Shetland and
Friesian horses in the Netherlands.
World Congress on Genetics Applied to Livestock Production, Belo Horizonte, MG,
Brasil, August 13-18.
80
Van Grevenhof, E.M., Ducro, B., Heuven, H.C.M., & Bijma, P. (2007). Identification of
environmental factors affecting the prevalence of insect bite hypersensitivity in
Shetland and Friesian horses in the Netherlands. Equine Vet. J., 39, 69-75.
Van Leeuwen, E. (2003). Staart- en maneneczeem. Veehouder en dierenarts, 17 (2), 67.
Van Schaik, B. (2008). Insectenovergevoeligheid: Staart- en maneneczeem. Veehouder
en dierenarts, 22 (3), 4-6.
Viane, J., Gellynck, X., & De Belder, T. (2003). Het economische belang van de
paardensector. Universiteit Gent, Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste biologische
wetenschappen.
Wikipedia, (2009).: http://nl.wikipedia.org/wiki/Antihistaminicum.
Wilson, A.D., Harwood, L.J., Bjornsdottir, S., Marti, E. & Day, M.J. (2001, november).
Detection of IgG and IgE serum antibodies to Culicoides salivary gland antigens in
horses with insect dermal hypersensitivity (sweet itch). Equine Vet J, 33 (7), 707 – 13.
Download