Leren Beheren Agrarisch natuur- en landschapsbeheer Module 8 Houtige kleine landschapselementen Module 8 Houtige kleine landschapselementen INHOUD INHOUD Inleiding 01 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen 01 1.1 1.2 1.3 1.4 Natuurwaarde Landbouwwaarde Aanleg Beheer 01 04 06 08 2. Bomenrijen en solitaire bomen 11 1.1 1.2 1.3 1.4 Natuurwaarde Landbouwwaarde Aanleg Beheer 01 04 06 08 REFERENTIES 42 8 – 01 Module 8 Houtige kleine landschapselementen Met kleine landschapselementen (KLE) worden meestal niet-spectaculair opvallende elementen in het landelijk gebied aangeduid, zoals bermen, houtkanten, heggen en hagen, poelen, sloten, taluds, graften, ... In dit hoofdstuk zullen we ons hoofdzakelijk toeleggen op houtige kleine landschapselementen. Bermen, poelen en sloten, graften, … worden besproken in de andere modules. Inleiding Inleiding Landschap met tal van KLE (bron: O. Dochy). KLE weerspiegelen de voortdurende ontwikkeling van onze omgang met de ruimte, de natuur en het landschap. Hun verscheidenheid is groot en in vele gevallen zijn of waren ze op één of andere manier verbonden met elkaar zodat er netwerken en kleine microlandschappen ontstaan. Typisch voor kleine landschapselementen is dat ze hun bestaan of voortbestaan haast allemaal op de ene of andere manier aan menselijke activiteiten te danken hebben. Ze zijn dan ook vaak uitingen van cultuur, grondgebruik en streekeigenheid. De meeste landschappen bevatten kleine landschapselementen waarbij de aard, het aantal, de dichtheid en de vorm van de KLE in belangrijke mate het karakter van het landschap bepalen. In uitgestrekte landschappen vormen ze als het ware kleine eilandjes die van ver als blikvanger de aandacht trekken, ze vormen de richtbakens in de open ruimte. In gesloten landschappen daarentegen vormen ze eerder netwerken. In het algemeen kan gesteld worden dat KLE bijdragen tot de schoonheid van landschappen en de belevingswaarde ervan verhogen. Alhoewel KLE in alle landschapstypes aanwezig kunnen zijn, kan hun voorkomen zo dominant zijn dat ze het hoofdkenmerk van een landschapstype uitmaken. Voorbeeld hiervan is de knotboom voor West-Vlaanderen of de hoogstamfruitboom voor Zuid-Limburg. Landschap met houtige KLE (bron: O. Dochy). 8 – 03 Module 8 Houtige kleine landschapselementen Inleiding Belang van autochtoon plantgoed Het nut van vele KLE op en rond het boerenerf is verdwenen in de loop van de tijd. Door het veranderend grond- en materiaalgebruik en de intensivering van de landbouw raakten ze hun nutsfuncties zoals begrenzing van percelen kwijt en viel daarmee ook vaak de noodzaak tot regelmatig onderhoud weg. Ze werden vervangen door technische middelen (bijv. prikkeldraad). In ruilverkavelingen, waarbij percelen werden vergroot, sneuvelden bomenrijen en knotbomen en werden houtkanten opgeruimd. Kleine landschapselementen die tot op vandaag zijn blijven bestaan, hebben dit te danken aan hun soms nog duidelijke functie. Gebaseerd op: Hermy & De Blust (1997), Carette (2005), Bastiaens et al. (2006). Een plantensoort is streekeigen als de streek binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort ligt. Een individuele plant is autochtoon in een bepaalde streek, als deze een nakomeling is van planten die zich sinds hun spontane vestiging na de laatste ijstijd altijd natuurlijk hebben verjongd, of die kunstmatig vermeerderd werden met strikt lokaal materiaal. Hierdoor zijn deze bijzonder goed aangepast aan de plaatselijke bodem- en klimaatsomstandigheden en zijn ze minder ziektegevoelig. Bijgevolg kunnen ze zich op natuurlijke wijze voortplanten in die streek. Gedurende de lange periode na de laatste ijstijd is een ingewikkelde samenleving met allerlei organismen ontstaan, die met de bomen en struiken mee geëvolueerd is. Een zomereik afkomstig uit de Balkan is dus niet autochtoon in Vlaanderen, maar de soort zomereik is hier wel streekeigen. In ons cultuurlandschap, onze natuurgebieden en -reservaten zijn bomen en struiken belangrijke dragers van tal van leefgemeenschappen. Variatie van streekeigen groen is daarom erg belangrijk. Streekeigen groen biedt immers meer mogelijkheden voor fauna en flora en verhoogt sterk de belevingswaarde en het karakter van de beplantingen. In het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het dan ook belangrijk hieraan voldoende aandacht te schenken. De evolutie van het landschap ging gepaard met het verdwijnen van tal van KLE (bron: O. Dochy). Leren beheren Naast de functies van KLE ten aanzien van de landbouw en de bevolking (bijv. geriefhout), treden ze ook vaak op als drager van belangrijke ecologische functies. Heel wat planten en dieren vinden er hun toevluchtsoord: vogels vinden nestgelegenheid en uitkijkmogelijkheid in een hoge boom; bosplanten overleven onder in een dichte heg; tal van ongewervelde vinden een schuilplaats en dienen op hun beurt als voedsel voor vogels en kleine zoogdieren. Een klein landschapselement is dus vaak een natuureilandje in het cultuurlandschap. Naast een thuishaven voor deze soorten vormen KLE ook een netwerk van corridors waarlangs vele soorten zich veilig kunnen verplaatsen. Zo kunnen ze op zoek naar nieuwe leefgebieden en is uitwisseling van individuen binnen populaties mogelijk. 8 – 04 Kleine landschapselementen hebben nooit al hun functies volledig verloren en tegenwoordig worden ze herontdekt. De landbouwers die reeds eeuwenlang instonden voor het beheer van deze landschapselementen kunnen sinds enkele jaren op steun rekenen van gemeentes, provincies en/of de VLM voor het onderhoud en/of de aanleg ervan. Zo werden in de provincie West-Vlaanderen reeds tal van landschapsbedrijfsplannen uitgevoerd met oog op een grotere landschappelijke integratie en een hogere biodiversiteit wat toerisme, recreatie en woonkwaliteit op het platteland moet bevorderen. Ook gemeentes en regionale landschappen ondersteunen op verschillende manieren de aanleg, beheer en herstel van kleine landschapselementen. Omwille van hun maatschappelijke functie wordt de aanplant en onderhoud van KLE op vele manieren gestimuleerd. Dit maakt het aantrekkelijk voor vele landbouwers en op die manier worden de oorspronkelijke functies herontdekt. Ruimte geven aan natuur is een goede zaak, de natuur de ruimte ook laten gebruiken vormt echter de hoofdzaak. Enkele voorbeelden van streekeigen plantensoorten, vlnr: kardinaalsmuts, éénstijlige meidoorn, sleedoorn en sporkehout (bron: Bioweb KUL-Kortrijk). Enkele voordelen van streekeigen groen tegenover uitheems groen zijn: • natuurwaarde: streekeigen groen heeft een grotere natuurwaarde. • resistentie: streekeigen groen is beter bestand tegen allerlei ziektes, schimmels en insectenvraat. Bovendien is het beter aangepast aan de lokale standplaatsen (bodems, …). • groeisnelheid: streekeigen groen groeit vaak sneller, al zijn er ook snel groeiende niet inheemse planten. Tenslotte zijn er niet-inheemse soorten waarvan de traditie van het gebruik zo ver terug gaat, dat we geneigd zijn ze tot onze streekeigen soorten te gaan rekenen. We spreken dan van ingeburgerde soorten. Enkele voorbeelden hiervan zijn boerenjasmijn, sering, canadapopulier, mispel, tamme kastanje, okkernoot, mispel, palmboompje, ... Naast aandacht voor het gebruik van streekeigen soorten is ook het combineren van verschillende soorten erg belangrijk. Met de juiste combinatie kan ervoor gezorgd worden dat de bloeiboog van het voorjaar tot het najaar loopt. Zo kunnen insecten heel het jaar door gebruik maken van deze stuifmeel- en nectarbron. De boswilg bijvoorbeeld een vroeg bloeiende soort in het assortiment die al in maart wordt bezocht. Gedurende de zomer bloeien dan andere soorten zoals wilde liguster, vlier en sporkehout. Anderzijds bieden deze bosjes nestgelegenheid, schuilmogelijkheden en voedsel (bijv. bessen, zaden en insecten) aan tal van vogels. Op die manier spelen ze het hele jaar rond een belangrijke rol voor tal van vogels en insecten. 8 – 05 Module 8 Houtige kleine landschapselementen Gebaseerd op: Stubbe (1992), Hermy & De Blust (1997), Trio (1998), Van Paassen & Schrieken (1998), Wynhoff et al. (1999), Coremans (2003), Provinciebestuur West-Vlaanderen (2004), Carette (2005), Dochy & Hens (2005), Haesen et al. (2005), Bastiaens et al. (2006), Delarue & Willems (2006), Serlet et al. (2006), BoBol (2007), Bervoets (2008), CHBeheer (2008), VLM (2008), Billeau et al. (sd), MVG (sd). Er bestaat een gamma aan lijnvormige landschapselementen bestaande uit struiken en/of bomen. Toch zijn ze vaak samengesteld uit grotendeels dezelfde soorten plantgoed en verschillen ze slechts van elkaar in de wijze van beheer en aanplant. Daarom wordt hier kort de definitie weergegeven van deze verschillende landschapselementen, verderop worden de verschillen verder verduidelijkt in de onderdelen ‘aanleg’ en ‘beheer’. Een heg is een dichte rij struiken of bomen die vrij mag uitgroeien en minder dan 1 keer om de 2 jaar wordt gesnoeid. 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen Vrij uitgroeiende meidoornheg (bron: O. Dochy). Leren beheren Een haag heeft een dezelfde opbouw als een heg maar wordt frequent (ongeveer jaarlijks) gesnoeid. 8 – 06 Jaarlijks geschoren meidoornhaag (bron: Proclam). 8 – 07 Module 8 1.1 Natuurwaarde Hagen, heggen, houtkanten en -wallen vervullen zeer gelijkaardige functies voor de natuur en worden daarom samen besproken. Vrij uitgroeiende gemengde houtkant (bron: Proclam vzw). Bomen in de houtkanten worden vaak beheerd als hakhoutstoven. Door het periodiek afzetten van de houtige begroeiing gedurende vele jaren, ontstaat een knot tegen de grond. Hakhoutstoven kunnen ook als verspreide alleenstaande stronken voorkomen. Heggen, hagen en houtkanten en -wallen zijn vaak al honderden jaren oud en zijn daarom van onvervangbare waarde voor planten en dieren als onderdeel van de ecologische infrastructuur van de open ruimte. In het algemeen kan gesteld worden dat hoe structuurrijker de houtkant is, hoe aantrekkelijker hij is voor dieren. Structuur kan men krijgen door variatie in hoogte, breedte, dichtheid en leeftijd van het element. Bovendien bevatten dichte hagen altijd meer soorten dan een losse begroeiing. In de houtkanten bijvoorbeeld kunnen nog echte bosplanten (bosanemoon, wilde hyacint, ...) worden aangetroffen in streken die voor de rest bosarm zijn. Ze vormen als het ware de restpopulaties van wat in uitgestrekte bossen ooit aaneengesloten begroeiingen waren. Algemeen herbergen heggen, hagen en houtkanten een hoge botanische rijkdom. Hoe ouder deze zijn, hoe gevarieerder de plantensamenstelling is. Het is gebleken dat ook een groot aantal vogelsoorten gretig gebruik maken van deze houtige KLE. Grauwe gorzen gebruiken de struiken als zangpost, maar ook geelgorzen, ringmussen en zomertortels maken er graag gebruik van. Veel struiken vormen ook een belangrijk aandeel in het voedselaanbod van vogels. Lijsterachtigen eten in het najaar vooral bessen van lijsterbes, hulst, kruisbes en kornoelje, sijsjes gaan op zoek naar de katjes van de zwarte els terwijl de talrijke ongewervelden (rupsen, vliegen, muggen, ...) door de insecteneters binnen de perken worden gehouden. Vrij uitgegroeide heggen komen uitbundiger tot bloei en brengen logischerwijs ook meer vruchten voort, dan een jaarlijks kort geschoren haag. Ze worden dan over het algemeen ook frequenter bezocht door nectarzoekende insecten en/of vogels, insecten en zoogdieren die zich te goed doen aan de vruchten. Leren beheren Typische vorm van een eeuwenoude hakhoutstoof (bron: RLH). 8 – 08 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 1. Natuurwaarde Een houtkant of houtsingel is een strook grond waarop struiken en/of bomen groeien die op dezelfde hoogte staan als het omringende land en die op regelmatige tijdstippen afgezet (gekapt tot bij de grond) worden. Houtige kleine landschapselementen Een houtwal is in feite een houtkant op een verhoogde plaats. Ze zijn ontstaan doordat landbouwers bij het ontginnen van hun grond, stobben, keien en zand naar de randen brachten. Zo ontstonden langgerekte ophogingen die vaak fungeerden als eigendomsmarkering en perceelscheiding. Meidoornhaag (bron: RLH). Wat betreft broedvogels zijn er enkele soorten (heggen- en grasmus) die een voorkeur tonen voor structuurarme beplantingen. Voor andere vogelsoorten (bijv. duiven, lijster, gekraagde roodstaart, winterkoning) maakt de structuur weinig uit en tenslotte zijn er ook vogelsoorten welke een voorkeur hebben voor structuurrijke houtopstanden (roodborst, spotvogel, zwartkopmees, staartmees, pimpelmees, grauwe vliegenvanger en gaai). Voor vele dieren vormen deze KLE slechts een deel van hun leefgebied of dit vaak voor maar een bepaalde periode van het jaar. Sommige vogels vinden er broedgelegenheid, zoals bijv. patrijzen die graag broeden in de grasruigtes aan de voet van hagen, voor andere bieden deze dikwijls vluchtmogelijkheid om een predator te ontwijken. 8 – 09 Module 8 Vlinders hebben een goed ontwikkeld gezichtsvermogen en oriënteren zich bij het zoeken naar voedsel, waardplanten en partners op de landschapsstructuren en vegetatiepatronen. Zo verzamelen bepaalde vlindersoorten bijv. op markante plaatsen in het landschap. De mannetjes van de koninginnepage doen dit bij heuveltoppen, die van de grote weerschijnvlinder bij een opvallende boom. In oude hagen en houtwallen die over een gevarieerde bodemvegetatie beschikken en die behoorlijk worden beheerd, treft men sommige reptielen het hele jaar door aan, zoals o.a. de hazelworm. Ook voor de boomkikker zijn hagen en houtwallen van levensbelang, bij voorkeur met een zoom van ruigten in de onmiddellijke omgeving van de voortplantingspoel. Voor watersalamanders (kleine alpenwatersalamander en kamsalamander) zijn hagen en houtkanten in landbouwgebied belangrijk als schuiloord, overwinteringplaats en voedselbron. Tenslotte hangt ook een deel van de ecologische betekenis van hagen/heggen en houtkanten/-wallen af van het ruimtelijk patroon waarvan ze onderdeel uitmaken. De stapsteen- of corridorfunctie van deze KLE tussen twee natuurgebieden is groter dan die van een geïsoleerde haag. Heel wat dieren zoals o.a. pad, egel, wezel, hermelijn en bunzing maken gebruik van hagen om zich te verplaatsen doorheen het landschap zonder hierbij op open terrein te komen. Zo kunnen ze zich verspreiden op zoek naar nieuwe leefgebieden en is uitwisseling van individuen binnen populaties mogelijk, zodat ze niet van elkaar geïsoleerd raken. Ook vleermuizen maken gebruik van deze lijnvormige elementen in het landschap wanneer ze zich verplaatsen. Ze oriënteren zich in het landschap door middel van echolocatie. Een landschap zonder oriëntatiebakens zal door een vleermuis niet overvlogen worden. Het is duidelijk dat voor het behoud van onze vleermuizen naast de bescherming van winter- en zomerverblijfplaatsen, ook een optimaal omringend landschap nodig is. 1.2 Landbouwwaarde Hagen, heggen en houtkanten Alhoewel de meest voor de hand liggende functies door de jaren heen zijn weggevallen, kunnen hagen, heggen en houtkanten vandaag nog steeds van dienst zijn in de landbouw, alhoewel dit soms nogal omstreden is. Zo worden dikwijls nadelen als onderhoud, grondbeslag, vochtonttrekking en beschaduwing van aanpalende landbouwgewassen aangehaald. Toch zijn er evenveel voordelen, hieronder worden de belangrijkste besproken. • erosie en drainage Lijnvormige, levende groenstroken (vooral houtkanten) spelen ook een rol in de strijd tegen erosie (door wind en/of water). In traditionele landbouwgebieden met veel hellingen werden steevast hagen en houtkanten aangeplant of in stand gehouden als veilige buffer tegen de afspoelende bodemlaag. Houtkanten helpen de bodem vast te houden en vormen een buffer tegen de afspoelende bodemlaag Leren beheren (bron: O. Dochy (links) en K. Six (rechts)). 8 – 10 Langzaamaan neemt ook de habitatwaarde van deze houtige KLE op zich toe. Oude landschapselementen herbergen vaak een grotere soortendiversiteit. Vooral brede houtkanten en kleine bosjes bieden uitstekende rust- en nestplaatsen voor vogels, kleine zoogdieren en insecten. Naarmate een houtkant ouder wordt door eeuwenlange beheerscontinuïteit via de hakhoutrotatie, wordt hij tot op zekere hoogte natuurlijker en soortenrijker. Dergelijke (soms eeuwenoude) houtkanten liggen aan de oorsprong van de typerende terrasvorming op hellende akkers en graslanden. Een betere wapening tegen erosie is niet denkbaar. Van dergelijke terrrasvorming via houtkanten bleven in sommige streken nog mooie voorbeelden bewaard al zijn de houtkanten dikwijls verdwenen. In streken waar veel zandgronden voorkomen, werden houtkanten en andere lijnvormige landschapselementen aangeplant om zandverstuiving tegen te gaan. 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 2. Landbouwwaarde Zoals hierboven al vermeld kunnen hagen/heggen en houtkanten en -wallen heel wat (nuttige) insecten herbergen wat uiteraard naast de voordelen die het met zich meebrengt voor de landbouw ook bijdraagt aan de natuurwaarde. Ook vlinders houden vaak van houtopstanden. Hierbij spelen de aanwezige plantensoorten een rol, aangezien elke vlindersoort gebonden is aan bepaalde waardplanten. Houtopstanden met eik, berk, wilg, meidoorn, sleedoorn, vlier, els, vuilboom (sporkehout), hazelaar, beuk, wilde roos en bramen genieten de voorkeur. Verder is ook een structuurrijke vegetatie van belang en wordt begrazing van de beplanting best vermeden. Terwijl voor sommige vlinders de houtopstanden hun bestaan verzekeren, vormen ze voor andere graslandvlinders een barrière en werken ze bijgevolg versnipperend. Houtige kleine landschapselementen • windschermfunctie Wanneer fruitbomen het hele seizoen beschermd worden, heeft dat een positieve invloed op de productie en de kwaliteit. Windschermen kunnen helpen vermijden dat takken afbreken, bomen scheefzakken, bladeren, bloesems en vruchten worden beschadigd of vroegtijdig afvallen. 8 – 11 Module 8 Houtige kleine landschapselementen Een lijnvormige begroeiing met een doorlaatbaarheid van 50% vermindert de windsnelheid met 25 tot 50% Leren beheren over een afstand van 15 tot 20 maal de hoogte van het scherm (bron: Billeau). 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 2. Landbouwwaarde Windschermen creëren ook een microklimaat, voordelig voor akkerbouwgewassen (bron: Billeau). Hoogstamfruitboomgaard omringd door een houtkant (bron: O. Dochy). Windschermen bieden bescherming voor fruitbomen en zo wordt vermeden dat takken of vruchten afvallen of dat bloesems beschadigd worden (bron: Billeau). Daarnaast oefent het windscherm ook een invloed uit op het microklimaat: in de luwte is het warmer en omdat er minder wind staat, is er minder verdamping. Ook de luchtvochtigheid is er hoger, wat leidt tot een betere bestuiving, vruchtzetting, celdeling en uitgroei van de vruchten. De wind remt de activiteit van de bijen af en droogt bovendien het stuifmeel uit. Anderzijds verhoogt de luchtvochtigheid wel de kans op schimmelinfecties. Een windscherm dat voor wat tocht zorgt, vermindert de kans op nachtvorst en voorkomt dat transportkoude1 op het perceel blijft hangen. Ook voor akkers en weiden omringd door een dichte haag, stelt men algemeen vast dat deze gemiddeld een grotere opbrengst hebben dan akkers en weiden zonder hagen, en dat ondanks het plaatselijk verlies aan de randen. Het zachtere microklimaat binnen de beschutte ruimte stimuleert bovendien de plantenontwikkeling over het volledige gebied. Het effect van een houtopstand in de nabijheid van een cultuurgewas (bron: Billeau). De beschuttende werking van een voldoende hoog groen windscherm is groter dan deze van een even hoge muur. Het groenscherm heeft de neiging de wind met een kwart tot zelfs de helft te verminderen, terwijl de muur de wind enkel opheft en de wind na de muur terug de vrije loop geeft. Voor een heg van 3 m hoog is er over een afstand van 50 tot 60 m minder last van te sterke wind. Enkel net naast de heg zal de opbrengst wat lager zijn door beschaduwing (over een afstand van tweemaal de hoogte van de haag), vocht- en voedselconcurrentie. 1) De aanvoer van polaire lucht, waardoor het ‘s nachts vriest. Vooral bij NO-wind kan deze situatie zich voordoen. 8 – 12 8 – 13 Module 8 Houtige kleine landschapselementen Effect haag – muur (bron: Provinciebestuur West-Vlaanderen). • bescherming voor vee De aanwezigheid van bomen of struiken verbetert niet alleen de plantaardige landbouwproductie maar zorgt ook voor een hogere dierlijke productie. Het vee vindt beschutting tegen koude wind, neerslag of felle zon. In hagen en houtsingels komen tal van nuttige insecten voor, enkele voorbeelden: 1) pop lieveheersbeestje 2) gaasvlieglarve 3) larve zweefvlieg 4) hymenoptera of vliesvleugeligen 5) lieveheersbeestjes 6) weekschildkever (bron: PCBT). Leren beheren Houtkanten, heggen en hagen, bieden bescherming tegen extreme weersomstandigheden (bron: Billeau). 8 – 14 Ter illustratie: uit onderzoek blijkt dat op een melkveebedrijf met 100 koeien, 140-216 euro productieverlies geleden wordt indien de temperatuur hoger is dan 30 °C. Wanneer er schaduw aanwezig is in de weide, kan de temperatuur 2–4 °C lager zijn dan de temperatuur in de zon. • driftbeperking Eén van de belangrijkste factoren die drift van pesticiden veroorzaakt, is de windsnelheid tijdens het toepassen ervan. Hagen kunnen door hun functie als windscherm dus ook de ongewenste drift van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater, de aangrenzende percelen en de woonzones beperken. Dit draagt bij tot een meer milieuvriendelijke teelt. • nuttige organismen Plantensoorten komen in een houtopstand vaak vroeg in blad, vóór de akkervruchten, waardoor ze een goede voedselbron vormen voor herbivore insecten. Vele van deze insecten zijn erg gespecialiseerd en komen daardoor niet uit de houtkanten. Plantenvraat in het landschapselement betekent dus niet automatisch dat er dat een plaag op de naastliggende velden zal optreden. Integendeel, door de vroege populatiegroei van plantenetende insecten, komt ook de ontwikkeling van hun parasieten en predatoren snel op gang. Zo fungeert een haag als een habitat voor roofwantsen, lieveheersbeestjes, gaasvliegen of sluipwespen. Dit zijn voornamelijk generalisten zodat eens het graan op de De windsingel zorgt dus voor aanvullende en alternatieve voedselbron voor natuurlijke vijanden. Daarnaast lokt de bloei van soorten in een windhaag bijen, hommels, andere bestuivende insecten (belangrijk in de fruitteelt) en nuttige insecten die zich voeden met stuifmeel en nectar van de beplanting. Voor veel insecten is constante bloei in en om de beplanting – de zogenaamde bloeiboog – dan ook erg belangrijk. • landschappelijke waarde Bocagelandschappen, bestaande uit diverse kleine landschapselementen (bijv. hagen, heggen, bomenrijen, houtkanten, …) kennen een grote waardering. Ze zijn erg esthetisch en aangenaam om in te vertoeven. 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 2. Landbouwwaarde velden volop groeit, er al voldoende parasieten aanwezig zijn om een mogelijke plaagvorming van de bladluizen te helpen onderdrukken. Ook schadelijke kostgangers huizen in de haag: rupsen, kevers, wantsen, luizen en schimmels, maar de predatoren zorgen ervoor dat daar zelden of nooit tegen moet worden opgetreden. Een gevarieerde haag met verschillende soorten heeft ook een positieve invloed op de uitstraling van een landbouwbedrijf. Afhankelijk van de inplanting worden de bedrijfsgebouwen ingekleed of gecamoufleerd. Naarmate het landschap aantrekkelijker wordt en er meer toerisme en recreatie plaatsvindt kan men rechtsreeks financiële winst verwachten via hoevetoerisme, thuisverkoop, bezoek op de boerderij en dergelijke. • gerief- en brandhout Vooral houtkanten waren erg belangrijk voor het leveren van hout voor verkoop of voor het dagelijkse gebruik op en rond de boerderij en als bron van looistoffen, de grondstof voor leerlooierijen. Verder werd het gewonnen hout ook als brandhout aangewend. Nu worden houtkanten voornamelijk aangeplant voor brandhout en niet meer voor geriefhout. Bij onderhoud van het landschap en natuurgebieden door agrariërs, landschap-, weg- of natuurbeheerders komen beheersresten vrij die veelal nog onbenut blijven. Vandaag kan dit omwille van de 8 – 15 Module 8 Houtige kleine landschapselementen Zo kan de houtoogst (afkomstig van houtkanten en/of knotbomen) bijvoorbeeld versnipperd worden met een hakselaar. Na het drogen van deze houtsnippers kunnen deze dienen als CO2 –neutrale brandstof in hoogtechnologische verbrandingsketels. Zo krijgen KLE een economische waarde door te fungeren als vervanger van fossiele brandstof. Hagen deden van oudsher dienst als veekering (bron: P. Verdonckt). 1.3 Aanleg Hout afkomstig van houtkanten of andere houtige landschapselementen kan aangewend worden als brandstof, maar ook als geriefhout (bron: RL Meetjesland). Leren beheren • oeverversteviging Dankzij de wortelstructuur van (knot)bomen en struiken wordt de oeverbodem vastgehouden en beschermd tegen afkalving en uitspoeling. Zonder de natuurlijke bescherming van houtkanten en boomrijen is het merendeel van onze beekoevers veroordeeld tot actieve en zelfs agressieve erosie. Aangezien de voornaamste verschillen tussen heggen, hagen en houtkanten en -wallen het type beheer is, wordt de aanleg van deze houtige KLE hier samen besproken. Algemene regels bij het aanplanten: goede planning is erg belangrijk. Zowel bij het aanplanten van heggen, hagen en houtkanten als bij de aanplant van bomen is een goede voorbereiding belangrijk. De plantenkeuze zal erg belangrijk zijn wanneer je ten gepaste tijde de opbrengst van je houtkant wil gaan oogsten. Sommige soorten verdragen het namelijk niet om in cyclussen tegen de grond afgezet2 te worden. Naast de habitus (vorm en omvang van de kruin), zal ook de soort beworteling de plaats van de boom bepalen. Wil men een boom dicht bij een verharding of een muur aanplanten, dan kies je er best één met een met een penwortel (gewone es of zomereik). Vlakwortelaars kunnen immers hinderlijke schade opleveren (beuk, populier, kerselaar). Ook de standplaats zal in mindere of meerdere mate de keuze van boom- of struiksoorten dicteren. Belangrijk bij de soortenkeuze is: • • • • 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 3. Aanleg stijgende brandstofprijzen opnieuw een motivatie zijn om aan landschapsonderhoud te doen en op die manier kunnen cultuurhistorische landschapselementen nieuw leven ingeblazen worden. voedselrijkdom van de bodem. bodemvochtigheid. zuurtegraad. lichtinval. Houtkanten of andere houtige begroeiingen langs de waterlopen doen dienst als extra oeverversteviging (bron: RL Meetjesland). • veekering Wat we nu nog aantreffen aan hagen en heggen is een magere restant van wat ooit in grote delen van het landschap in Vlaanderen alomtegenwoordig was. Geschoren doornhagen vormden tot voor de Tweede Wereldoorlog de methode om weiden en akkers af te schermen. Naast de functie als veekering werden ze ook dikwijls gebruikt om de eigendommen te benadrukken door op de perceelsgrens een haag of heg aan te planten. De schaalvergroting van de landbouwpercelen, ruilverkaveling, de verbetering van de landbouwwegen en vooral het gebruik van prikkel- en schrikdraad verdrong deze levende omheiningen. Bij het aanplanten van houtige kleine landschapselementen moeten wettelijke afstandsregels in acht genomen worden. Zo moeten laagstammen (lager dan 3 m) op minstens een halve meter van de scheidingslijn aangeplant worden, hoogstammen op minstens 2 m en een bos op minstens 6 m. Al deze zaken zullen invloed hebben op welke soort aangeplant wordt, maar uiteraard hoeven niet enkel deze zaken je keuze te dicteren. Ook de houtopbrengst, bloesems of vruchten en fruit spelen dikwijls een rol. Zoals eerder aangegeven is het belangrijk de juiste keuze te maken van het plantgoed. Soorten die rijkelijk bloeien en/of vruchten voortbrengen genieten de voorkeur omwille van hun belang voor vogels, insecten, ..., maar ook omwille van hun landschappelijke waarde. Gebruik liefst enkel streekeigen plantgoed omwille van de vele voordelen (zie hoger: belang autochtoon plantgoed). 2) Beheersvorm die veel toegepast wordt op houtkanten, waarbij de houtopstanden met een cyclus van 5-20 jaar gelijk met 8 – 16 de grond gekapt worden. 8 – 17 Module 8 Het meest geschikte plantgoed voor hagen, heggen, houtkanten en -wallen wordt hieronder kort beschreven. Meer info over deze soorten is te vinden in de brochure “Plantgoed” (Provinciebestuur WestVlaanderen). De beste haagsoorten zijn bomen en struiken die snoeiwerk goed verdragen zoals: • beuk (Fagus sylvatica) • haagbeuk (Carpinus betulus) • veldesdoorn (Acer campestre) • sleedoorn (Prunus spinosa) • éénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) • hulst (Ilex aquifolium) • wilde liguster (Ligustrum vulgare) Leren beheren Soorten die goed hakhoutbeheer kunnen verdragen: • zwarte els • gewone es • tamme kastanje • haagbeuk • hazelaar • iep • winter en zomerlinde • wintereik 8 – 18 Opmerking: • geschikte soorten kunnen verschillen van streek tot streek. • plant geen soorten aan die het gewenste beheer niet verdragen, bijv. een houtkant met als doel de oogst van brandhout, wordt best aangelegd met soorten die het verdragen om in cyclussen tegen de grond afgezet te worden (bijv. hazelaar, sporkehout, rode kornoelje, sleedoorn, zwarte els ). Ook zijn er soorten die jaarlijkse snoei niet verdragen en dus beter niet in een haag geplant worden (bijv. gelderse roos, sporkehout, …). • menging van diverse soorten is om verschillende redenen interessant: het biologische evenwicht is verzekerd, de uitbreiding van ziekten wordt verhinderd en de beplanting is op landschappelijk vlak meer waardevol. Groepsgewijze menging krijgt de voorkeur, bij individuele menging moeten snel groeiende soorten kort gehouden worden. • afhankelijk van de voedselrijkdom en de vochttoestand kies je andere soorten. 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 3. Aanleg De beplanting kan beperkt blijven tot één rij ofwel kan ze meerdere rijen innemen. In het laatste geval zijn talrijke combinaties mogelijk, bijvoorbeeld een houtkant bestaande uit verschillende rijen struiken in combinatie met meer opgaande boomsoorten. Houtige kleine landschapselementen Aan de slag Algemene vuistregels bij het aanplanten van houtige KLE: • Kies plantsoen dat twee tot drie jaar oud is. Jongere stekken zijn veel te gevoelig. Oudere planten daarentegen zijn duurder en hebben een langere aanpassingsperiode nodig vooraleer ze beginnen te groeien. Voor terreinen waar veel nachtvorst voorkomt, kan best wat ouder plantsoen gebruikt worden. • In heggen en houtkant en –wallen kan een variatie aan struiken voorkomen. Veel gebruikte struiksoorten zijn: • éénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) • sleedoorn (Prunus spinosa) • gelderse roos (Viburnum opulus) • wilde liguster (Ligustrum vulgare) • hazelaar (Corylus avellana) • Europese kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) • gewone vlier (Sambucus nigra) • sporkehout = vuilboom (Rhamnus frangula) • rode kornoelje (Cornus sanguinea) • hulst (Ilex aquifolium) • hondsroos (Rosa canina) • (Europese) vogelkers (Prunus padus) Laat het plantgoed nooit met de wortels bloot liggen, want dan drogen de fijne wortels uit. Het zijn net deze wortels die belangrijk zijn opdat de struik snel zou aanslaan. Als het plantmateriaal niet onmiddellijk aangeplant wordt, kan het een tijdje ingekuild worden op een beschutte plaats. Dit betekent dat de planten samen in een ondiepe kuil gestopt worden, met een flinke laag aarde boven op de wortels. Als struiken of bomen niet onmiddellijk aangeplant kunnen worden, is het aangeraden ze in te kuilen Ook enkele middelgrote boomsoorten worden vaak gebruikt: • zwarte els (Alnus glutinosa) • lijsterbes (Sorbus aucuparia) • veldesdoorn = Spaanse aak (Acer campestre) • haagbeuk (Carpinus betulus) (bron: Stubbe L. (links), Proclam (rechts)). • Voor de meeste struikensoorten maakt het niet uit of ze in het voorjaar of in het najaar worden geplant. Winterkale bomen en struiken met blote wortels worden best enkel in de rustperiode verplant. Het planttijdstip ligt dus tussen half november en half maart. Wintergroene houtachtige planten worden best in oktober verplant. Dan kunnen ze goed aanslaan en lopen ze minder gevaar om uit te drogen. 8 – 19 Module 8 Plant in goede weer- en bodemomstandigheden. Vermijd het planten in perioden met sneeuw, vorst, droog, winderig of zonnig weer. Plant daarom op bewolkte dagen met weinig wind. Planten wanneer de grond kletsnat is, is ook niet goed. Doordat de grond dan verzadigd is met water krijgen de wortels van de stekken niet genoeg zuurstof om te kunnen groeien waardoor de wortels afsterven. Het plantgoed verzwakt hierdoor sterk en zal veel gevoeliger zijn voor ziekten. • Plantafstanden voor een haag en een heg: een haag of een heg wordt aangeplant op 1 of 2 rijen. De plantafstand varieert tussen 2 tot 3 planten per lopende meter. Voor bloeiende hagen wordt de afstand dikwijls groter genomen nl. 1 tot 1,50 m tussen de planten. Zodat elke plant voldoende ruimte heeft. 1m X X X X 25cm X X X X X X • Plantafstanden voor een houtkant: een houtkant bestaat uit verschillende rijen struiken, soms gecombineerd met hoger opgaande bomen. Houtkanten zijn dus gewoonlijk een stuk breder dan hagen (minstens 3 m) en worden aangeplant in een driehoeksverband van 1,5 m. 1,5 m X 1,5 m X X X 1,5 m X X X X X X X • Gebruik geen meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen in de heg, haag, houtkant of -wal, enkel pleksgewijze bestrijding van distels is toegelaten. Leren beheren • Bescherm de aanplant tegen veevraat. Plaats de afrastering op zo een afstand dat het vee wel aan de voet van de houtkant kan grazen, maar niet bij de bomen en struiken kan komen. 8 – 20 Hagen en heggen Het eerste jaar na de aanplant zijn de jonge struiken nog niet opgewassen tegen een aantal onkruidsoorten. Sommige eenjarige onkruidsoorten groeien al snel meer dan een meter hoog en verstikken zo de aangeplante struiken. Het gebruik van herbiciden is sterk af te raden, vooral omdat het ook de geplante struiken aantast. Daarom is het aangeraden de grootste onkruiden met de hand te verwijderen. Komen er veel grassen voor, is schoffelen de beste oplossing. Dit hoeft allemaal niet veel tijd te kosten aangezien het enkel de bedoeling is de forse onkruiden en grassen naast de struiken te verwijderen. Laat de rest van de kruiden gerust staan. Van zodra de struiken groter zijn, overgroeien zij die kruiden wel. Komen er teveel windes en wikkes voor dan volstaat het enkele malen te maaien tussen de aangeplante struiken. Van oudsher, toen nog geen prikkeldraad gebruikt werd, moest een haag zo dicht zijn dat er geen beest door kon. Naast het reguliere snoeiwerk werden in de winter de hagen daarom gevlochten om zo de gaten in de haag dicht te maken. Men besefte toen dat hagen alleen kunnen blijven voortbestaan als ze regelmatig onderhouden worden. Goed beheer is dus van cruciaal belang. 1m X 1.4 Beheer Voorkom achterstallig onderhoud. Bij achterstallig onderhoud groeien de afzonderlijke struiken uit hun gesnoeide vorm. Omdat ze dicht op elkaar staan is er een sterke concurrentie en vallen er gaten. Door plotselinge toename van licht (door uitval of sterke snoei) krijgen soorten als brandnetel, kleefkruid, hop en haagwinde de overhand, waardoor het houtige KLE verder verbrokkelt tot afzonderlijke struiken. Natuurlijke verjonging is dan niet meer mogelijk en wanneer er geen aanplant plaatsvindt, zal de haag of heg verdwijnen. Open plekken worden daarom best opgevuld met nieuwe aanplant. Bij achterstallig onderhoud moeten de te groot geworden struiken worden afgezet of geschoren. Is een heg bijvoorbeeld te hoog of te wijd uitgegroeid, dan kan deze best zo laag mogelijk worden afgezet en zo opnieuw regenereren. Oude stammen kunnen op 40 cm worden afgezet om verjonging te bereiken. De heg moet daarna zeker drie jaar lang beschermd worden tegen vee vraat. Hiervoor kan op ongeveer één meter afstand van de heg een afrastering geplaatst worden. Is het achterstallige onderhoud voldoende weggewerkt, dan kan de heg verder regulier beheerd worden. Dit beheer kan op verschillende manieren gebeuren: 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer • Houtige kleine landschapselementen Het beheer van een strak geschoren haag: bij beuk of haagbeuk, soorten gebruikt voor de aanleg van een geschoren haag, groeit meestal 1 hoofdtak per plant uit die later de stam vormt. Op deze stam vormen zich veel zijtakken die regelmatig ingekort worden en zorgen voor een dichte haag. De hoofdtak wordt slechts getopt als de gewenste hoogte bereikt is. Geschoren haagaanplantingen kunnen ook op een andere manier uitgroeien, nl. door ze 1 à 3 jaar na het planten kort af te zetten tot op 10 cm boven de grond. Op die manier krijgen ze een betere uitstoeling van de plant, wat ervoor zorgt voor een dichtere haag. Het eerste jaar na afzet, krijgen ze een vormsnoeibeurt, waarbij de onderzijde steeds breder blijft dan de bovenzijde. Deze trapeziumvorm verzekert de onderste takken van voldoende licht waardoor de haag tot op de bodem gesloten uitgroeit. Afrastering langs een houtkant (Bron: Van Paassen A. en Schrieken N, 1998). • Neem de regels van het Veldwetboek in acht: plant hoogstammige bomen niet dichter dan 2 m van de scheidingslijn met naburig perceel; hagen en laagstammen (lager dan 3 m) moeten op minstens een halve meter van de scheidingslijn geplant worden. 8 – 21 Module 8 Houtige kleine landschapselementen 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer Het snoeien van hagen kan op verschillende manieren gebeuren, onderstaande tabel geeft een samenvatting weer van de mogelijke mechanische snoeiwijzen met hun voor- en nadelen. Haag geschoren in trapeziumvorm (bron: Carette). Leren beheren Hagen worden bij voorkeur gesnoeid na de broedtijd, in de zomerperiode juli – augustus. Wanneer hagen 2 keer per jaar gesnoeid worden, kan dit eens in juni en eens in de wintermaanden. Opgelet: volgens de wet moeten meidoornhagen tussen 1 november en 1 maart geschoren worden en dit met oog op de bestrijding van bacterievuur (MB 10 sept 2004 art. 2 § 1). De hoogte van een geschoren haag is afhankelijk van de functie en kan erg variëren. De ideale maten voor een maximale rijkdom aan soorten en aantallen vogels in een hagenrijk landschap blijken een hoogte van 1,40 m en een breedte van 1,20 m ter zijn. Ook vrij uitgroeiende heggen worden regelmatig, maar veel minder frequent gesnoeid (minder dan 1 keer om de 2 jaar). 8 – 22 Bacterievuur op meidoornheg wordt verspreid door insecten die de bloemen bezoeken (bron: Bioweb KUL-Kortrijk (links), P. Verdonckt (rechts)). Vergelijking beheersmachines voor snoeibeheer hagen en heggen en randbeheer houtkanten en houtwallen (bron: Delarue & Willem). 8 – 23 Module 8 Houtige kleine landschapselementen 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer Beheer van een vrij uitgroeiende heg: het beheer van zo’n heg is in feite hakhoutbeheer: de struiken worden laag bij de grond afgezet, eens in de 5 tot 20 jaar. Toch kan de kapcylus of omlooptijd sterk variëren afhankelijk van o.a. de beschikbare ruimte en de in de heg staande soorten. Het hakhoutbeheer gebeurt altijd gefaseerd zodat de aanwezige fauna kan uitwijken naar het intacte deel van de heg. Hoger uitgegroeide bomen worden daarbij gespaard. Als er teveel overhangende takken zijn ontstaan, moet de heg aan de zijkant tussentijds wat worden gesnoeid. De hagendorser laat geen haag ongeschoren! Links: een klepelmaaier, rechts: het sterk uitgerafelde effect van scheren van een haag met klepelmaaier (bron: Proclam, O. Dochy). Met deze slogan wordt een slagmaaier ingezet om de vele landelijke hagen in Haspengouw en Voeren te scheren. Land- en tuinbouwers, gemeenten en particulieren kunnen beroep doen op de hagendorser voor deze tijdrovende klus. Het gaat om een slagmaaier met een 8 m lange arm. De combinatie snijden, mulchen en in de haag blazen zorgt ervoor dat de werkzaamheden in één beweging gebeuren. De gesnoeide haag lijdt minder door het inscheuren of rafelen van de twijgen dan bij gebruik van bijv. een klepelmaaier. Meer info: [email protected]. Ook in de Westhoek (West-Vlaanderen) gaat ’t Boerenlandschap vzw op een dergelijke manier aan de slag. Meer info: www.boerenlandschap.be. Leren beheren Een slagmaaier aan het werk, duidelijk een beter resultaat (bron: RLH). 8 – 24 Links: hagendorser aan het werk in Haspengouw (bron: RLH). Rechts: Hagenscheerder van ’t Boerenlandschap (bron: ‘t Boerenlandschap). De heggenschaar of scheerder met schijfmaaier haalt het beste resultaat (bron: Proclam). 8 – 25 Module 8 Voor de aanleg en onderhoud van kleine landschapselementen kunnen verschillende beheerovereenkomsten afgesloten worden, hieronder een overzicht: Het is erg belangrijk houtkanten en -wallen goed te onderhouden en met regelmaat af te zetten tot op de grond. Afzetten is nodig om ervoor te zorgen dat de struiken jonge scheuten blijven vormen en niet uitgroeien tot bomen. Bovendien herbergen oude hakhoutstoven een grote diversiteit aan fauna en flora. Diverse (korst)mossen zijn aan deze kapvormen gebonden en heel wat vogels, zoogdieren en insecten hebben precies de holen nodig die daarin te vinden zijn. De houtkant moet om de 5 tot 20 jaar afgezet worden op ongeveer 20 cm hoogte af. Dit gebeurt altijd gefaseerd zodat de aanwezige fauna kan uitwijken naar het intacte deel van de houtkant. Werk ook best niet op te kleine schaal (om te vermijden dat de vraatzucht van konijnen, hazen en reeën het uitlopen teveel verhindert), zodat verjonging voldoende kansen krijgt. Het groepsgewijs afzetten heeft ook als voordeel dat er voldoende licht op de stobben valt, wat teruggroei bevordert. Hierbij is het van belang buiten het broedseizoen (dit loopt van begin april tot augustus) te werken, dus best tussen 1 november en 1 maart. Om meer variatie te verkrijgen in de houtkant wordt er dikwijls voor gekozen om enkele hoogstammen (bijv. es, eik, …) te laten staan. Leren beheren Hakhoutbeheer gebeurt zowel met slag- als met zaaggereedschap. In principe is het resultaat na het gebruik van slaggereedschap beter: het snijvlak is gladder, waardoor de wonde beter heelt en de stobbe gemakkelijker opnieuw uitlopers kan vormen. 8 – 26 VLM beheerovereenkomst: aanplanten en onderhouden van houtige kleine landschapselementen. • gebruik geen bestrijdingsmiddelen in de haag, heg, houtkant of houtwal; plaatselijke bestrijding van distels mag wel. • gebruik geen meststoffen of slib van rioolwaterzuivering in de haag, heg, houtkant of houtwal. • verbrand snoeiafval op een veilige afstand (minstens 20 m) van de haag, heg, houtkant of houtwal. • het is niet toegelaten de natuurlijke plantengroei van de haag, heg, houtkant of houtwal te wijzigen. Planten die grenzen aan het houtig landschapselement mogen dus niet verbrand, vernietigd of beschadigd worden waardoor ze afsterven met mechanische of chemische middelen. Enkel als een jonge aanplant overwoekerd dreigt te worden, mag de vegetatie mechanisch gewijzigd worden. • het perceel waarop de haag, heg, houtkant of houtwal aangeplant is, moet 5 jaar lang (de looptijd van de beheerovereenkomst), op 1 januari, ononderbroken in gebruik genomen zijn. • gebruik bij de aanplant van een haag, heg, houtkant of houtwal enkel boom- en struiksoorten die vermeld zijn in een lijst met specifieke, streekeigen soorten. • verwijder de niet-streekeigen soorten uit de haag, heg, houtkant of houtwal. • het verwijderen van snoeihout moet gebeuren vóór 15 maart. • vul de gaten in de haag, heg, houtkant of houtwal op met gelijke soorten. • voorwaarden waaraan de aanplant moet voldoen: — de haag moet minstens 25 m lang zijn en de plantafstand hoogstens 0,5 m -— de heg moet minstens 25 m lang zijn en de plantafstand hoogstens 2 m -— de houtkant of houtwal mag hoogstens 10 m breed zijn en moet minstens een oppervlakte van 1,5 are beslaan. Het gebruikte plantgoed is minstens 0,4 m hoog, de bomen worden aangeplant in een driehoeksverband waarbij de maximale plantafstand 1,5 m is. 1. Hagen, heggen, houtkanten en houtwallen — 4. Beheer Houtkanten en houtwallen Houtige kleine landschapselementen Hakhoutbeheer (bron: Carette) Opmerking: voor het snoeibeheer van hagen en heggen en het randbeheer van houtkanten en houtwallen kunnen diverse werktuigen ingezet worden. Dit zijn allemaal aanbouwstukken voor grotere trekkers en worden in het natuur- en landschapsbeheer meestal ingezet op hydraulische armen – ook wel maaiarmen genoemd – voor een betere werkbereikbaarheid. 8 – 27 Module 8 Houtige kleine landschapselementen Gebaseerd op: Hermy & De Blust (1997), Trio (1998), Van Paassen & Schrieken (1998), Coremans (2003), Carette (2005), Heyvaert & Dooremont (2007), CHBeheer (2008), Joye et al. (2008) Bomenrijen zijn vrijwel altijd aangeplant door de mens, hoofdzakelijk langs wegen, dorpspleinen, oprijlanen, ... De soorten die hiervoor gebruikt worden zijn zeer uiteenlopend. In Vlaanderen bestaan bomenrijen vaak uit populieren: deze hebben een grote impact op het landschapsbeeld maar qua biodiversiteit is de bijdrage eerder gering. 2. Bomenrijen en solitaire bomen 2. Bomenrijen en solitaire bomen Leren beheren Bomenrij, bestaande uit populieren zorgt voor een typisch landschapsbeeld (bron: O. Dochy). 8 – 28 Daarnaast zijn ook knotbomenrijen typisch in Vlaanderen. De geschiedenis van knotbomen gaat ver terug, het leverde de mensen trouwens ook wat op. Daarnaast zijn knotbomen een landschapselement dat onlosmakelijk is verbonden met bepaalde Vlaamse streken, ze geven informatie over het historische gebruik van het landschap en bepalen in grote mate het karakter ervan. Hierdoor zijn knotbomen als landschapselement hoog gewaardeerd. Een knotbomenrij of slechts één indrukwekkend exemplaar brengt bijvoorbeeld afwisseling in een volledig open landbouwgebied. Van oudsher werden knotbomen in rijen aangeplant langs beken, wegen of perceelsgrenzen. Waar nog slechts één of enkele exemplaren staan, kan men vermoeden dat dit restanten zijn van oude rijen. Veel mensen associëren knotbomen onmiddellijk met wilgen. Maar ook andere boomsoorten zoals eik, es, els, iep, populier en haagbeuk worden geknot. Een knotboom is een boom waarvan de stam wordt ingekort tot 1 à 2 m boven de grond. Op de ingekorte stam vormt zich een min of meer bezemvormige krans van nieuwe takken. Wanneer deze takken regelmatig worden afgezet tot tegen de stam, ontstaat door vorming van wondweefsel op de snijvlakken een bolvormige verdikking (de knot). Daaruit groeien na het afzetten telkens weer nieuwe takken door het uitlopen van de zogeheten slapende knoppen. De knotboom is dus geen soort op zich, maar een cultuurboom gevormd door de mens. 8 – 29 Module 8 Tenslotte fungeren knotbomenrijen net als heggen, hagen en anderen lijnvormige landschapselementen als corridor, waarlangs dieren zich verplaatsen. Alleenstaande knotbomen of andere solitaire bomen fungeren dan eerder als stapstenen in het landschap Solitaire bomen kunnen veel informatie geven over de geschiedenis van het landschap. Ze vertellen waar ooit een boerderij heeft gestaan of waar vroeger een geriefbosje heeft gelegen. Ze merken oude vergaderplaatsen of in sommige gevallen zelfs plaatsen van rechtspraak. Bij nader toezien zal men aan hun voet dikwijls ook een kapel, menhir of rustbank vinden. Alleenstaande bomen zijn gewoonlijk geen toevallige resten van een bos of houtkant. Dikwijls is een alleenstaande boom van een bijzondere soort, die afwijkt van de andere soorten in de omgeving en heeft hij een respectabele leeftijd. 2.1 Natuurwaarde Zoals eerder al aangehaald zijn houtig begroeiingen voor alle dierengroepen van betekenis. De knot van de boom stoelt in de loop der jaren uit en vormt als het ware een eerste verdieping waarop zich in de herfst afgevallen takken en bladeren verzamelen. Deze verteren tot waardevolle humus. Zo ontstaat een kiemplaats voor tal van planten. Onderzoek heeft aangetoond dat bijna 200 plantensoorten kunnen worden aangetroffen op een knotwilg. Doordat gedeelten van de knot wegrotten, ontstaan holten in de knotboom. Deze holten vormen ideale nest- en schuilgelegenheid voor tal van dieren. Leren beheren Verschillende KLE maken deel uit van een groter netwerk (corridors) waarlangs dieren kunnen migreren (bron: O. Dochy). 8 – 30 2. Bomenrijen en solitaire bomen — 1. Natuurwaarde Er zijn 3 knotvormen te onderscheiden: • knotvorm: wordt op een hoogte van 2 m ingekort en onderhouden (om te beletten dat het vee de jonge loten zou opeten). • stoelvorm: wordt ingekort op de hoogte van 0,5 m. • stoofvorm: worden periodiek afgezet tot bijna helemaal tegen de grond (± 10 cm boven de grond). Houtige kleine landschapselementen Bomenrijen en solitaire bomen bezitten grotendeels dezelfde functies als knotbomen(rijen). Maar omdat solitaire bomen een extra cultuurhistorische waarde hebben, worden ze gespaard op momenten dat in de omgeving andere bomen verdwijnen. Daardoor is een oude solitaire boom nogal eens het enige ‘oude hout’ in een gebied. Dat vergroot de ecologische waarde want allerlei vogelsoorten hebben voor hun voedsel of voor nestgelegenheid een oude boom nodig. Daarenboven zijn solitaire bomen vaak eiken en linden en hebben ze een grote natuurwaarde: het zijn inheemse bomen met een grote rijkdom aan organismen die zich gespecialiseerd hebben op deze boomsoorten. Zo kunnen zich o.a. uitgebreide gemeenschappen van korstmossen op oude stammen bevinden. Tal van dieren maken gebruik van KLE (bron: P. Verdonckt). De steenuil is o.a. afhankelijk van de aanwezigheid van knotbomen, maar ook andere holenbroeders zoals de holenduif, grote bonte specht, torenvalk, ringmus, ... en kleine zoogdieren zoals vleermuizen en kleine marterachtigen maken gebruik van de holtes en spleten. Insecten, waaronder torren en kevers, gebruiken de knotwilg als vaste stek en vinden er hun voedsel, terwijl hommels en bijen deze precies opzoeken in het vroege voorjaar om zich te goed te doen aan het eerste stuifmeel in de wilgenkatjes. 8 – 31 Module 8 2.3 Aanleg Bomenrijen en solitaire bomen Bomenrijen en solitaire bomen In de landbouw vervulden bomenrijen grotendeels dezelfde functies als knotbomenrijen en houtkanten. Ze werden gebruikt als perceelsscheiding, als bestrijding tegen erosie, als veekering, als schaduwplaats voor het vee, als natuurlijke drainage, als windscherm, ... Daarnaast werden ze, behalve voor brandhout, ook aangewend voor ambachts-, gerief- en bouwhout. Bij de aanplant van bomen is het belangrijk rekening te houden met een aantal zaken zoals het type plantgoed, de plantperiode, de plantplaats en de plantwijze. Knotbomen Leren beheren Afhankelijk van de boomsoort werd het hout van knotbomen voor verschillende doeleinden aangewend. Het meest bekend is het gebruik van het geoogste hout als brandhout, voor bakovens waarin de twijgenbundels heel wat hitte leverden en de dikkere blokken dienden om de warmte op peil te houden. Ook werd het hout aangewend voor allerlei geriefhout (stelen voor handgereedschap (vooral knotes bleek hiervoor geschikt), hekwerk weidepalen, staketsels voor hooimijten, ... ). Wilgenklompen bleken daarnaast warmer te zijn dan deze van berk, steviger dan deze van populier en bleken een hoge slijtvastheid en gering absorptievermogen te bezitten wat hen de tot de beste keus maakte. Verder werden wissentenen gebruikt voor allerlei vlechtwerk zoals manden en korven en vandaag de dag voor omheiningen in de tuin en dergelijke. De schil werd gebruikt bij het looien van leer en de dunste twijgjes konden dienen om bezems mee te maken. Knotbomen bleken bovendien een medicinale werking te bezitten: aftreksels van bladeren en bast bleken bloedstelpend en pijnstillend te werken. Tot op vandaag wint men salicylzuur uit wilgen om te gebruiken in onze moderne pijnstillers. Het loof van de knotbomen werd tenslotte in sommige gevallen geoogst als loofvoedering voor het vee. Boomloof heeft een voedingswaarde vergelijkbaar met deze van hooi, en vooral bij misoogsten in de landbouw werd het loof tot aan de Eerste Wereldoorlog als stalvoedering aangewend om het vee de winter te laten doorkomen. Naast het geoogste hout kende en kent ook de boom zelf heel wat toepassingen in de landbouw. Wilgen slorpen bijzonder veel water op met hun uitgebreid wortelstelsel en worden dan ook vaak aangeplant als natuurlijke drainage langs grachten, maar ook als oeververstevigingen ter erosiebestrijding. Aangeplant langs weides bieden ze met hun dichte pruik van takken en twijgen bescherming aan het vee tegen de felle zon, harde wind, slagregens of hagel. Ze doven net zoals hagen, heggen en houtkanten de wind uit die anders vrij spel krijgt over het vlakke grasland. Zoals eerder al gezegd brengt dit een opbrengstvermeerdering met zich mee voor het achterliggende gewas. Sommige soorten, zoals els, kunnen via hun wortels extra stikstof vasthouden in de bodem, zodat ze als natuurlijke bemester optreden. Vandaag wordt het aanplanten van bomen in landbouwgebied op verschillende manieren aangemoedigd. Via landschapsbedrijfplannen, beheersovereenkomsten voor KLE (VLM) en subsidies via gemeenten worden heel wat bomen aangeplant op en rond het landbouwbedrijf. • Welk plantgoed? Zoals eerder vermeld is het aanbevolen om streekeigen soorten te gebruiken die aangepast zijn aan de waterhuishouding, klimaat, ziekten en plagen. Soorten die voedsel bieden aan vogels en insecten zijn extra aantrekkelijk. Ook de plaats waar de boom zal komen, speelt een belangrijke rol in de keuze van het plantgoed. De maat van het plantgoed wordt vooral beïnvloed door: • het beschikbare budget voor aanplant en nazorg. • de plantstress die de boom aan kan. • de wens om snel effect te hebben. • het risico op beschadiging (kleine bomen zijn gevoeliger). Kleine maten van plantgoed zijn meestal goedkoper en relatief gemakkelijk aan te planten, maar vragen veel nazorg (langere begeleidingssnoei, vrijmaken boomspiegel, …). Het duurt ook lang alvorens het eindbeeld benaderd wordt. Grote maten geven sneller effect maar zijn duurder om aan te kopen, moeilijker handelbaar en dus ook duurder om te vervoeren en te planten. Ongeacht de grootte van de wortelkluit gaat proportioneel meer wortelmassa verloren bij grotere maten. Daarom lijden deze meer onder verplanting en slaan ze ook moeilijker aan. Het is dus zeker niet aangewezen om het grootste en duurste plantgoed aan te kopen. Voor elke situatie moet er echter een specifieke keuze gemaakt worden. Gebruik bijv. voor de aanplant van solitaire bomen plantgoed met een stamomtrek van 8 à 10 cm. Gebruik voor boomgroepen en –rijen jonge bomen met een stamomtrek van 10 à 12 cm. • Wanneer best planten? Winterkale bomen en struiken met blote wortels worden best in de rustperiode geplant, tussen half november en half april. Er wordt bij voorkeur geplant bij zacht en vochtig weer. Perioden met vorst, sneeuw, felle zon, droge oosten- tot noordenwind en een erg natte bodem zijn ongeschikt om goed plantwerk te kunnen leveren. Het ideale planttijdstip ligt hierdoor tussen half november en half december. Dan is er nog weinig vorstgevaar, het wortelstelsel wordt dan tijdens de winter goed omgeven door inspoelende gronddeeltjes en de wortels kunnen zich dan onmiddellijk na de winter ontwikkelen. Dit vormt een ideale uitgangspositie voor de plant om in de lente uit te lopen. Wintergroene houtachtige planten worden best in oktober geplant. Dan kunnen ze goed aanslaan en lopen ze minder de kans om uit te drogen door vorst. 2. Bomenrijen en solitaire bomen — 2. Landbouwwaarde — 3. Aanleg 2.2 Landbouwwaarde Solitaire bomen werden gebruikt als richtbakens in het landschap. Ze werden vaak op de hoek van een perceel aangeplant om de scheidingslijn duidelijk zichtbaar te maken. Verder hebben ze grotendeels dezelfde betekenis voor de landbouw als de bomenrijen. 8 – 32 Houtige kleine landschapselementen Wanneer de bomen niet onmiddellijk worden aangeplant, is het best ze in te kuilen (zie onderstaande figuur). Dit betekent dat de planten samen in een ondiepe kuil worden gestopt, met een flinke laag aarde boven op de wortels. Laat plantgoed nooit met blote wortels, onbeschermd liggen, nadat het uit de kwekerij of het tuincentrum komt. De wortels mogen in geen geval uitdrogen. Ook tijdens het vervoer moeten de wortels zorgvuldig beschermd worden tegen uitdrogen, bijv. met een vochtige jutezak of –doek. 8 – 33 Module 8 Inkuilen van bomen (bron: Carette (links), Proclam (rechts)). 2. Bomenrijen en solitaire bomen — Houtige kleine landschapselementen Het planten van en boom met steunpaal en greppel (bron: A. Van Paassen en N. Schrieken N). Bescherm de bomen ook tegen veevraat en leg zonodig een greppel aan om concurrentie met naburige landbouwgewassen tegen te gaan (zie onderstaande figuur). Bij volwassen bomen kan het ook nodig zijn de wortelzone af te zetten voor vee om bodemverdichting en wortelbeschadiging door trappelend vee tegen te gaan. 3. Aanleg • Waar planten? Het is erg belangrijk goed te overwegen waar men een boom wil aanplanten. Houd in eerste plaats rekening met het omliggende landschap. Plant niet zomaar een boom in open weide- of akkergebied, want dit kan nadelig zijn voor het voorkomen van weide- of akkervogels die sterk gebonden zijn aan dergelijke open landschappen. In weidevogelgebieden (broedgebieden van kievit, tureluur, grutto, …) kan opgaande beplanting een biotoopverstoring betekenen. Weidevogels verkiezen immers een open landschap en hoge bomen betekenen daarenboven een uitkijkpost voor nestrovers zoals kraaien. Het landschappelijke streefdoel is dan ook een open landschap open te houden. Leren beheren Men moet ook rekening houden met de het ruimtebeslag van een volwassen boom. De kruin kan afhankelijk van de soort een omtrek van 10 tot 20 m bedragen. Daarnaast hebben sommige bomen een penwortel (es en eik), terwijl andere meer oppervlakkig wortelen (beuk, populier, kerselaar en wilg). Dit maakt hen meer of minder geschikt om dicht bij een gebouw aan te planten. Voor bomenrijen als laan wordt over het algemeen een plantafstand van 7 à 9 m gehanteerd, terwijl voor bomenrijen als groenscherm een tussenafstand van 2 à 4 m wordt gebruikt. 8 – 34 • Hoe planten? Bij het planten van een boom worden veel fouten gemaakt met de plantdiepte. Bomen worden vaak te diep geplant. Algemeen geldt dat het plantenmateriaal steeds op dezelfde diepte moet zitten als in de kwekerij, met de wortelhals boven het maaiveld (zie onderstaande figuur). Boomwortels groeien in de bovenste bodemlagen omdat daar het meeste neerslagwater en voedingsstoffen te vinden zijn. Al is de boom slechts enkele centimeters te diep geplant, kunnen de boomwortels in de problemen geraken. Dit komt omdat het voor de meeste bomen onmogelijk is om nieuwe wortels te vormen op de wortelhals of het onderste gedeelte van de stam als ze te diep geplant worden. Wanneer geplant wordt op slechte grond, wordt het plantgat meestal wat groter gemaakt en wordt er vóór het planten wat goede grond in de kuil geworpen. Gebruik ook steunmateriaal: plaats 1 of 2 boompalen en bevestig de boom hier met steunband aan vast. Houd hierbij rekening met de overheersende windrichting. Bescherming van bomen tegen veevraat (bron: Carette). Links 2 foute voorbeelden , rechts een voorbeeld van een goede boombescherming tegen veevraat (bron: Proclam). 8 – 35 Module 8 2.4 Beheer Bomenrijen en solitaire bomen Onderhoud van de plantspiegel: de ruimte rondom de voet van een boom of struik wordt best vrijgehouden van diepwortelende grassen en onkruiden. Dit is vooral van belang tijdens de eerste jaren na de aanplant. Daarna moet de boom zichzelf kunnen redden. Gebruik hiervoor echter geen bestrijdingsmiddelen in de omgeving van de boom, maar verwijder de onkruiden op een mechanische wijze. Het is van groot belang dat de boom, als hij eenmaal volwassen is, gezond, sterk en vitaal is. Dat hangt af van vele factoren, waarvan een goede groeiplaats wellicht de belangrijkste is. Daarnaast is echter ook van belang dat de takvrije stam solide en gezond is, niet ingerot en zonder geweldige snoeiwonden. Dit kan bereikt worden door de boom in zijn ontwikkeling te begeleiden. Daarnaast is ook in sommige gevallen bepaalde vormsnoei nodig: opkronen of opsnoeien van bomen. Alle bomen die in het stedelijk groen of in het landschappelijke gebied worden aangeplant hebben een bepaalde functie (bijv. aankleding, sfeerbepaling, wegbegeleiding, …). In sommige gevallen is het gewenst dat de boom over een bepaalde lengte vrij is van takken of dat hij een takvrije stamlengte heeft. Bij bomen langs of rond gebouwen, langs wegen, oprijlanen, … worden de (zij)takken die de doorgang belemmeren dus best geregeld verwijderd. Ook omwille van de maaiwerken die moeten uitgevoerd worden in het kader van ecologisch bermbeheer is het van belang de doorgang vrij te houden. Zaag deze, vanaf de stam bekeken, direct achter het einde van de takkraag zo glad mogelijk af. Verwijder ook de zware dode takken om schade door vallend hout te voorkomen. 2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer Naast veevraat is maaischade een veel voorkomende oorzaak van een slechte groei of zelfs sterfte (zie onderstaande figuur). Dit zorgt er immers voor dat de bomen vroegtijdig moeten vervangen worden. De kans op schimmel- en insectenaantastingen vergroot sterk. Hoe onschuldig de maaischade ook lijkt, het is één van de meest voorkomende beschadigingen van bomen die in gras staan. Houtige kleine landschapselementen Wortelrot als gevolg van maaischade (bron: RL Houtland). Knotbomen Leren beheren De laatste jaren worden knotbomen alsmaar beter onderhouden en worden er, onder impuls van allerlei subsidies, steeds meer knotbomen aangeplant. Als men de knotbomen wil behouden in het landschap is het van groot belang, om daar waar het kan, nieuwe rijen aan te planten. 8 – 36 Het aanleggen van nieuwe knotbomenrijen met wilg gebeurt het best langs beken, kreken of op natte gronden. Planten, poten (takken van + 7 cm dik en 2,5 à 3 m lang) of stekken (éénjarige twijgen van 1 à 2 cm dikte) kan vanaf de bladval tot in maart. De plantafstand in de rij varieert van 6 tot 8 m. Andere knotbomen zoals bv. knoteik kunnen worden aangeplant op perceelsgrenzen. Enkel knotbomen van populier en wilg gepoot met een tak. In het geval van poten wordt er in de winterperiode (van november tot februari) een gezonde groeiende tak van een vijftal cm dik afgekapt of -gezaagd. Alle zijtakken en de top worden verwijderd totdat een kale tak van 2,5 tot 3 m overblijft. Om het wortelen te vergemakkelijken snijd je overlangs een aantal stroken schors af aan het gedeelte dat later in de grond komt en leg je de tak enkele maanden met het ondereinde in het water (bijvoorbeeld van een veedrinkpoel). Begin maart kan de poot dan geplant worden. De poot komt ongeveer 80 cm diep in de grond. Aan de dikke onderkant van de poot wordt er best langs 1 kant wat hout afgekapt, zodat er een soort spie ontstaat. Hierdoor is de poot beter verankerd in de bodem en wordt voorkomen dat de poot in het plantgat gaat draaien onder invloed van de wind. Het is belangrijk altijd gebruik te maken van jong pootgoed om het risico op watermerkziekte te verkleinen. Een voorbeeld van hoe het niet moet (bron: O. Dochy). 8 – 37 Module 8 Houtige kleine landschapselementen 2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer 2e zaagsnede breukvlak 1e zaagsnede voorkomt inscheuren 3e zaagsnede Het verwijderen van een dikke tak (bron: Stubbe & Hendriks). Om de boom vorm te geven, kan men in het eerste jaar na aanplant de zijtakken inkorten tot 20 à 30 cm van de harttak3. Door dit het jaar daarop te herhalen en de takken die uit het snoeivlak zijn gegroeid in te korten, kan men de boom vorm geven. Dergelijke vormsnoei is echter niet noodzakelijk. Bij solitaire bomen in graslanden of akkers wordt de voorkeur gegeven om de kruin van de boom zoveel mogelijk met rust te laten. Wat wel van belang is, is om dubbele groeipunten weg te snoeien en de boom op die manier een hoofdrichting te geven. Een basisregel bij het snoeien waarmee steeds rekening moet gehouden worden is dat nooit meer dan 20% mag worden weggesnoeid. Anders leidt dit tot te veel bladverlies. Onderhoudsschema van een knotwilg of –populier (bron: Van Paassen en Schrieken). Knotbomen Leren beheren Knotbomen worden gekapt om de 6 à 10 jaar. Vaker knotten put de boom te erg uit, door minder frequent knotten kan de boom open scheuren. Voorkom dus achterstalling onderhoud. Knotten van een knotboom die eerder werd gestikt (bron: Proclam) Knotbomen met achterstallig onderhoud (bron: O. Dochy). Een eenvoudig regeltje om de knothoogte te bepalen, is om de stomp zo hoog te laten staan als de tak dik is. Op die manier zijn er voldoende slapende knoppen aanwezig die in de lente terug uit kunnen lopen. Het knotten gebeurt in de periode dat er geen bladeren aan de takken staan en wanneer het niet kouder is dan - 5 °C. In het tweede groeiseizoen na het knotten, worden de takken best uitgedund tot 6 à 12 goed geplaatste en sterk ontwikkelde takken. Op die manier gaat er geen energie verloren in kleine takjes die na verloop van tijd toch afsterven door gebrek aan licht. Zorg ervoor dat het kapvlak glad is en een gewenste vorm krijgt. Liefst schuin, zodat het water gemakkelijk kan afvloeien. Horizontale snijvlakken bevorderen de inrotting en kunnen de levensduur van de boom verkorten. In een knotrij is het niet interessant alle bomen hetzelfde jaar te knotten. Op die manier blijft het landschap afwisselend en blijft er voor dieren toch nog voldoende nest- en schuilgelegenheid. 3) Harttak: dit is de centrale tak van de boom die in feite de stam en het verlengde ervan vormt. 8 – 38 8 – 39 Module 8 Houtige kleine landschapselementen 2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer Wat met de houtopbrengst? Gebaseerd op: Provinciebestuur West-Vlaanderen (2004), Carette (2005). De tijd dat hout per definitie functioneel was als brand- of geriefhout is voorbij. Toch zijn er nog tal van mogelijkheden om snoeihout en/of groenafval handig te benutten: • Houtopbrengst als geriefhout: enkele hedendaagse toepassingen: — weidepalen van tamme kastanje of zomereik: hakhout van tamme kastanje levert zeer kwalitatieve weidepalen met lange levensduur op. Ook gekloofde zomereik is zeer duurzaam voor toepassingen in de grond. — wilgentenen als natuurlijke oeverversteviging: bundels met wilgentenen worden geplaatst tussen de kantplanken die de golfslag van het water breken en voorkomen dat de oever afbrokkelt. De wilgentenen betekenen door hun bedekking van de oever een eerste stabilisatie en leggen na het wortelen de oever nog verder vast. Niet alle bomen worden op hetzelfde moment geknot (bron: O. Dochy). Het beheer van knotbomen wordt momenteel meestal manueel met hand- of kettingzagen uitgevoerd. Dit vraagt veel werk, waarbij men vaak vrijwilligers inschakelt om de kosten te drukken. De mechanisatie van het knotten zou dan ook een verlichting voor de arbeidskosten en –inspanningen betekenen, naast meer veiligheid. Voor die mechanisatie moet vooral heil gezocht worden in principes die voor de bosbouw ontwikkeld zijn; geen enkele constructeur heeft zich tot nog toe op de mechanisatie van knotten gericht. Deze machines zijn veelal nog niet uitgetest op knotbomen. Dit moet dan ook nog verder onderzocht worden. Sowieso vormt knotbeheer een van moeilijkste onderdelen die te mechaniseren zijn, vooral wegens de moeilijke bereikbaarheid van de knotbomen en de mogelijke schade die het zware materieel aan het terrein kan aanbrengen. Dit is enkel interessant in gebieden waar veel knotbomen dicht bij elkaar staan. Gebruik van de opbrengst als geriefhout (bron: RL Meetjesland). Leren beheren • Houtopbrengst als brandhout: het gewonnen hout kan, al dan niet na verhakselen, worden verbrand in verwarmingsketels of houtkachels voor het verwarmen van serres of gebouwen. 8 – 40 Het hout kan verhakseld worden en vervolgens dienen als brandstof in hoogtechnologische verbrandingsketels (bron: Proclam). • Houtopbrengst als bron van nieuw plantgoed: de grotere takken (minstens 3 m) van wilgen en populieren kunnen gebruikt worden als pootgoed om bestaande bomenrijen aan te vullen. 8 – 41 Module 8 Hout van wilg of populier kan dienen als nieuw pootgoed (bron: P. Verdonckt). Leren beheren • 8 – 42 Houtopbrengst in het composteringsproces: toevoegen van hakselhout en ander houtafval is cruciaal voor een goed composteringsproces. Er kan een broeihoop opgebouwd worden met het grofste materiaal aan de onderzijde zodat het overtollige vocht kwijt kan en er beluchting is aan de onderzijde van de broeihoop. Boven op deze laag kan organische afval gebracht worden. Het resultaat is een zeer kwalitatieve bodemverbeteraar. Hout wordt dikwijls gebruikt in de compostering als structuurmateriaal (bron: Proclam). Houtopbrengst voor aanleggen van een takkenhoop (-mijt) of een houtril: mogelijkheid tot natuurvriendelijke aanwending. Fijne onbruikbare takken en stronken worden hiervoor gebruikt. Beide zijn goedkope manieren om snoei- en ander hout te verwerken en tegelijk de natuur een handje toe te steken, want ‘dood hout brengt nieuw leven’. Zeer vele micro-organismen leven van dood, organisch materiaal, hiervan profiteren op hun beurt allerlei insecten en vogels van. Bovendien ontstaan er perfecte nest- en schuilplaatsen voor allerlei organismen. De opbouw van een takkenhoop gebeurt zo dat de dikke takken meestal onderaan worden gelegd met er bovenop de dunnere takken (een takkenhoop van bijv. 20 m lang en 1,5 m hoog biedt al heel wat schuilgelegenheid voor vele dieren). • Gehakseld hout als bodemdeklaag: gehakseld hout kan dienst doen als deklaag in plantsoenen, in paden of als natuurlijke bestrijding tegen onkruid. Let op! Teveel gehakseld hout kan op termijn leiden tot vestiging van ruigtekruiden door de trage verrijking van de bodem. 2. Bomenrijen en solitaire bomen — 4. Beheer • Houtige kleine landschapselementen Hout wordt dikwijls gebruikt in tuinen en parken om bodems te bedekken en zo minder onkruiddruk te ondervinden (bron: RL Meetjesland). Een takkenhoop biedt schuilgelegenheid voor tal van dieren (bron: Proclam). Bij een houtril wordt het hout geschikt tot een muurtje. Hiervoor worden de takken in de lengte op elkaar gelegd tussen geschrankte verticale palen, tot een hoogte van maximum 1,5 m. Onderaan liggen de dikkere takken, bovenaan het fijnere hout. Beide systemen leven waardoor ze na verloop van tijd door vertering inzakken, zodat plaats vrijkomt voor nieuw materiaal. 8 – 43 REFERENTIES REFERENTIES Bastiaens et al., 2006. Inheemse bomen en struiken in Nederland en Vlaanderen; herkenning, verspreiding, geschiedenis en gebruik. Uitgeverij Boom, Boom, Nederland. Bervoets K., 2008. Nieuwe perspectieven voor beheersresten. Natuurpunt, Mechelen. BoBol, 2007. BoBoL Brochure - Boeren Bouwen aan het Landschap. BoBol, West-Vlaanderen. Billeau C., Cocquyt K., Coopman F., sd. Hagen houtkanten en houtwallen. Vlaamse bosbouwvereniging, Gontrode. Carette J., 2005. Cursus Agrarisch Natuurbeheer. Katho Roeselare Bachelor Agro- en Biotechnologie, Roeselare. CHbeheer, 2008: beheer KLE’s. Downloadbaar op: www.chbeheer.nl Coremans J., 2003. Cursus knotten. Educatief bosbouwcentrum Groenendaal vzw, Groenendaal. Delarue S., Willem J., 2006. Mechanisatie van het landschapsbeheer. Werktuigen voor het beheer van opgaande kleine landschapselementen,(oever)bermen en recreatiepaden. IKC, Groenmanagement, West-Vlaanderen. Dochy O. & Hens M., 2005. Van de stakkers van de akkers naar de helden van de velden. Beschermingsmaatregelen voor akkervogels. instituut voor Natuurbehoud ism provinciebestuur West-Vlaanderen, Brugge. Haesen P., Lemaire G., Stryckers P., Van Huylenbroeck G., 2005. Landbouwnatuurgids. CVN en VILT met steun van Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, cel NME&I, Brussel. Hermy M. & De Blust G., 1997. Punten en lijnen in het landschap. Uitgeverij Van de Wiele, Brugge. Heyvaert J. & Dooremont I., 2007. Knotbomen onder de loep. Regionaal landschap Zenne, Zuun en Zoniën vzw, Gaasbeek. Joye T., Ramaekers J., Van Herp P., De Wael J., Geerts P., Schauvliege M., 2008. Technisch Vademecum Bomen, Harmonisch groen- en parkbeheer. Agentschap voor Natuur en Bos, Brussel. Leren beheren MVG (sd). Code van goede landbouwpraktijken NATUUR. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; Administratie land- en tuinbouw, Afdeling Land- en Tuinbouwvorming, Brussel. 8 – 44 Provinciebestuur West-Vlaanderen, 2004. Plantgoed, voor meer streekeigen soorten. Provinciebestuur West-Vlaanderen, Sint-Andries. Serlet L., Cardoen R., Stubbe L, Marrecau E., Dezeure L., Scholaert R., Clarysse K., 2006. Erosie bestrijden, landschap beschermen. Proeftuin Nieuws, West-Vlaanderen. Stubbe L., Hendriks K., 1992. Behaag het landschap. Trio P., 1998. Knotten en snoeien van bomen. Het afleggen van struiken. Van Paassen A. en Schrieken N. (Landschapsbeheer Nederland) 1998. Handboek Agrarisch Natuurbeheer. VLM 2009: Beheerovereenkomsten. Downloadbaar op www.vlm.be. Wynhoff et al., 1999. Veldgids Dagvlinders. KNNV Uitgeverij, Zeist & De Vlinderstichting, Wageningen. Met bijzondere dank aan Wim Massant (Inverde) voor het nalezen van deze moduletekst.