Maarten van Eek Studentnr. 0213276 [email protected] Datum: 23 oktober 2007 Docent: Prof. dr. D.A. Hellema De betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie in de periode 1917-1942. (bron: http://www.lsp-mas.be/lsp/pics/lenintr.gif, datum laatste wijziging onbekend, bezocht 26 sep 2007) Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 0 Inleiding ..................................................................................................................................... 2 De moeizame betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. ............................................ 7 Angst voor het bolsjewisme en het belang van de handel (1917-1924). ........................... 7 Revolutie en internationaal isolement (1917-1920). .......................................................... 7 Einde van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. .............. 10 Het Nederlandse buitenlandse beleid en de reactie van Den Haag op de revolutie. ........ 14 Communisten in Nederland. ............................................................................................. 18 De rol van minister Van Karnebeek en de toetreding tot de Volkenbond. ...................... 19 Staatsschulden en het toenemende belang van de handel. ............................................... 24 Conclusie. ......................................................................................................................... 36 Steeds groter wordende afkeer van de Sovjet-Unie (1925-1932). .................................. 39 Binnenlandse ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en een nieuw isolement. ..................... 39 Bolsjewistische invloed in Nederlands-Indië? ................................................................. 42 Pogingen tot een verandering van de handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie. ............ 48 Conclusie. ......................................................................................................................... 52 Aversie en uiteindelijk erkenning (1933-1942). ............................................................... 54 Nieuwe pogingen om tot een handelsakkoord met de Sovjet-Unie te komen. ................ 54 De Nederlandse problemen met de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond. . 56 Begin van de Tweede Oorlog en de uiteindelijke erkenning. .......................................... 63 Conclusie .................................................................................................................................. 67 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 72 1 Inleiding In maart 19171 vond in de Russische hoofdstad Petrograd een eerste revolutie plaats. Tsaar Nicolaas II trad af en de macht werd overgenomen door een tiental afgevaardigden van het Russische parlement, de Doema. Deze voorlopige regering bestond voor het grootste deel uit liberalen. De sovjet van Petrograd, die bestond uit arbeiders- en soldatenraden, oefende echter meer invloed op de massa’s uit dan de voorlopige regering.2 Deze sovjets eisten onder andere dat Rusland zich zou terugtrekken uit de Eerste Wereldoorlog. Onder druk van de sovjet van Petrograd werd er een socialistische regering opgericht onder leiding van A. Kerenski.3 De nieuwe regering kreeg echter in de zomer van 1917 te maken met oppositie van Vladimir Iljitsj Lenin. Hij was met hulp van de Duitse regering vanuit Zwitserland naar Rusland gereisd. Lenin was de leider van de bolsjewieken. Deze revolutionaire partij had zich een paar jaar daarvoor afgesplitst van de meer gematigde mensjewieken. Enkele maanden leek het erop dat Kerenski stand wist te houden tegen Lenin. Op 7 november 1917 namen de bolsjewieken echter de macht over in Petrograd en Moskou. Na de revolutie werden er al snel enkele hervormingen doorgevoerd. Deze hervormingen bestonden onder andere uit de herverdeling van de landbouwgrond, de invoering van een achturige werkdag en de annulering van buitenlandse leningen.4 Bovendien werd een oproep gedaan aan de oorlogvoerende partijen om een wapenstilstand te sluiten. De bolsjewieken hadden echter niet het gehele land onder controle. In de gebieden die wel werden beheerst werden het Rode Leger en de geheime dienst opgezet om de revolutie tegen binnenlandse en buitenlandse bedreigingen te beschermen.5 Enige maanden na de revolutie kwamen Groot-Brittannië en Frankrijk in actie en stuurden troepen naar de Sovjet-Unie. Het was de bedoeling om de Witten, die onder andere uit mensjewieken en tsaristische troepen bestonden, te ondersteunen en de bolsjewistische machthebbers onder druk te zetten en deze te dwingen om de oorlog tegen Duitsland te hervatten. In maart 1918 was namelijk de vrede van Brest-Litovsk gesloten tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Volgens Knapen waren de interventies van Frankrijk en Groot-Brittannië 1 Ik zal in dit werkstuk de nieuwe jaartelling aanhouden om verwarring te voorkomen. De Oktoberrevolutie vond dan dus plaats op 7 november 1917. 2 Rex A. Wade, The Russian Revolution, 1917 (2e druk; Cambridge en New York 2005) 56. 3 Wade, The Russian Revolution 196-197. 4 Ibidem,270-274. 5 Ibidem, 304. 2 bedoeld om het bolsjewistische regime omver te werpen.6 De bolsjewieken behielden echter de macht en Frankrijk en Groot-Brittannië trokken hun troepen al in 1919 terug. Een jaar later werd ook de blokkade, die door de geallieerden was ingesteld, opgeheven. Er kan worden gesteld dat alle westerse landen afwijzend stonden tegenover de revolutie en de gevolgen die dat had. Overal was er sprake van angst voor de ontwikkelingen in Rusland. Door de Eerste Wereldoorlog waren de economische omstandigheden in veel Europese landen dusdanig slecht, dat er een voedingsbodem was voor een revolutie. Vooral in Duitsland was er na het einde van de Eerste Wereldoorlog sprake van een revolutionaire sfeer. Maar van nieuwe bolsjewistische revoluties in andere Europese landen kwam echter niets terecht. De eerste jaren na de revolutie werd de Sovjet-Unie niet erkend, maar begin jaren twintig begonnen voor een aantal landen de handelsbelangen zwaarder te wegen. Bijna alle Europese landen stonden in 1924 op het punt stonden om besprekingen met de Sovjet-Unie te starten. Groot-Brittannië erkende de Sovjet-Unie al in 1924 de jure. Langzaam kroop de Sovjet-Unie halverwege de jaren twintig uit het internationale isolement. Nederland zou echter een compleet andere opstelling kiezen tegenover de pas opgerichte staat. De twee revoluties van maart en november 1917 in het tsaristische Rusland waren een schok voor een groot deel van de Nederlandse bevolking. De Oktoberrevolutie had echter verreweg de grootste impact, zowel op Nederland als op de rest van Europa. Ook in Nederland was er sprake van ontevredenheid onder de bevolking. Dit had onder andere te maken met groeiende tekorten aan voedsel en brandstof. Deze tekorten werden veroorzaakt door de Duitse duikbotenoorlog en de geallieerde blokkade van Duitsland. Nederland was dan wel buiten de Eerste Wereldoorlog gebleven, maar het had wel te kampen met bovenstaande problemen. De revolutie van november 1917 werd door de meeste politieke partijen, waaronder met name de confessionele en conservatieve, gezien als een groot gevaar voor de Nederlandse samenleving. De angst bestond dat er in Nederland ook een revolutie op handen was. Er deden geruchten de ronde dat er vanuit de Sovjet-Unie werd geprobeerd om een revolutie in Nederland op gang te helpen. Maar ook in Nederland waren er pogingen dit proces te bevorderen. Dat werd in november 1918 bijvoorbeeld geprobeerd door de leider van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, P. J. Troelstra, maar deze poging liep uit op een fiasco. Er was echter wel sprake van sociale onrust in Nederland. Om deze omstandigheden het hoofd te bieden besloot het kabinet dat er enkele sociale hervormingen zouden worden 6 Ben Knapen, De lange weg naar Moskou. De Nederlandse relatie tot de Sovjet-Unie, 1917-1942 (Amsterdam 1985) 35. 3 doorgevoerd, zoals de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht en uitbreiding van de ongevallenwet.7 De eerste berichten van de Oktoberrevolutie waren afkomstig van de waarnemend gezant in Rusland, W. J. Oudendijk. Hij berichtte over de ‘bajonettocratie’ van Bronstein en Oeljanof. Oudendijk was in juni 1917 aangekomen in Petrograd en was volgens Knapen gecharmeerd van het oude tsaristische Rusland. Eind november zond Oudendijk een verslag naar de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken J. Loudon over de ontstane situatie in Petrograd en de maatregelen die werden genomen door de nieuwe machthebbers. Volgens Oudendijk was de machtsgreep van de bolsjewieken een actie van bandieten.8 In zijn verslagen sprak Oudendijk over de chaos en anarchie die het land na de revolutie teisterden en de annulering van de buitenlandse leningen. Vooral het laatste was een belangrijk punt van zorg voor Oudendijk alsmede de Nederlandse regering. Maar minister van Buitenlandse Zaken Loudon drong er bij Oudendijk op aan dat hij op persoonlijke titel zou protesteren bij de sovjetautoriteiten om de Nederlandse neutraliteit niet in gevaar te brengen. Verder was ook het gevaar dat de bolsjewieken, door middel van hun propaganda, zouden vormen voor andere landen in Europa, waaronder Nederland, van groot belang voor Oudendijk. Een jaar na de Oktoberrevolutie moest Oudendijk de Sovjet-Unie verlaten. Reden hiervoor was de weigering van het Nederlandse kabinet om de nieuwe sovjetgezant tot Nederland toe te laten. Hierop besloten de sovjetautoriteiten om de erkenning van de diplomatieke status van Oudendijk in te trekken. Met het vertrek van Oudendijk op 9 november 1918 uit de SovjetUnie kwam de diplomatieke relatie tussen Nederland en de Sovjet-Unie officieel tot een einde. In de periode van 1918 tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden diverse pogingen ondernomen om tot een handelsakkoord te komen tussen Nederland en de SovjetUnie, maar deze liepen op niets uit. Van diplomatieke betrekkingen wilde de Nederlandse regering echter niets weten. Hier waren allerlei argumenten voor, maar het was toch vooral de morele factor die hierbij van groot belang was. Bij grote groepen in de Nederlandse samenleving bestond er grote angst voor het communisme. Het waren vooral de confessionele groeperingen die zeer antibolsjewistisch waren ingesteld en deze oefenden grote druk uit op de regering om de goddeloze Sovjet-Unie niet te erkennen en tot de Volkenbond toe te laten. Zelfs realisten, zoals minister van Buitenlandse Zaken H.A. van Karnebeek, hadden vooral 7 Knapen, De lange weg naar Moskou 11. Ko van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’ in: Duco Hellema en Toby Witte ed., Onmachtig om te helpen. Nederlandse reacties op de socialistische dreiging (Amsterdam 1995) 7-17 aldaar 8. 8 4 morele bezwaren tegen een erkenning van de Sovjet-Unie. Pas na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie kwam er, gedwongen door de omstandigheden, een verandering in de opstelling van de Nederlandse regering ten opzichte van de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie werd in juni 1941 aangevallen door Nazi-Duitsland en behoorde sindsdien tot de geallieerde coalitie. Maar het duurde echter nog tot juli 1942 voordat de Nederlandse regering de Sovjet-Unie de jure erkende. Waarom duurde dit zo lang en wat waren de redenen van de Nederlandse regering om de erkenning van de Sovjet-Unie zo lang tegen te houden? In dit werkstuk wil ik de Nederlandse opstelling onderzoeken en vanuit verschillende perspectieven verklaren. Daarbij zal onder andere worden gekeken naar de rol van koningin Wilhelmina, de invloed van de handel en de binnenlandse situatie in de Sovjet-Unie. Ik zal hierbij bijvoorbeeld aandacht besteden aan de Grote Terreur in de tweede helft van de jaren dertig. Maar ook de opstelling van de ministers van Buitenlandse Zaken in de periode 19171942 zal tegen het licht worden gehouden. Dit werkstuk zal worden opgebouwd in drie hoofdstukken met ieder een aantal deelvragen. De hoofdstukken zijn chronologisch ingedeeld. Het eerste gaat over de periode 1917 tot en met 1924 en behandelt de angst voor het bolsjewisme en het belang van de handel, het tweede hoofdstuk betreft de periode 1925-1932 over de groter wordende afkeer van de Sovjet-Unie. Het laatste hoofdstuk zal ten slotte gaan over het tijdsvak 1933 tot en met de erkenning in juli 1942 met als onderwerp de aversie en de uiteindelijke toenadering. De hoofdvraag zal worden beantwoord in de conclusie. Daarnaast zijn er een achttal deelvragen opgesteld om de hoofdvraag te verduidelijken en achtergronden. Zoals al eerder vermeld zullen deze deelvragen worden behandeld in de drie hoofdstukken. De hoofdvraag luidt als volgt: Waarom werd de Sovjet-Unie pas in de zomer van 1942 de jure erkend door de Nederlandse regering? Voor het eerste hoofdstuk heb ik een viertal deelvragen opgesteld. Ten eerste in hoeverre de Nederlandse opstelling in de periode 19171924 veranderde. Ten tweede hoe de rol van minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek kan worden getypeerd. Ten derde welke rol het Nederlandse bedrijfsleven speelde bij de totstandkoming van de handelsbesprekingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie in 19231924 en ten slotte hoe groot de invloed van de Communistische Partij Holland was. In het tweede hoofdstuk zal ik kijken naar de redenen voor de verslechtering van de verhoudingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie in de periode 1925-1932 en naar de vraag in hoeverre de communistische dreiging in Nederlands-Indië van invloed was op de Nederlandse afkeer van de Sovjet-Unie. In het laatste hoofdstuk zal ik ten slotte de vraag beantwoorden hoe de Nederlandse regering tot het besluit kwam om tegen toetreding van de 5 Sovjet-Unie tot de Volkenbond te stemmen. Ook zal in dit hoofdstuk worden beantwoord waarom de Nederlandse regering in 1942 de Sovjet-Unie wel erkende. Door de beantwoording van de hoofdvraag en de deelvragen wil ik duidelijk maken waarom het zo lang duurde voordat de Nederlandse regering de Sovjet-Unie de jure erkende. Voor deze scriptie maak ik gebruik van documenten betreffende de Buitenlandse Politiek van Nederland, van de bundel Nederlandse reacties op de socialistische dreiging van Hellema en Witte en van de bundel Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken van Hellema e.d.. Verder is het werk van Ben Knapen, De lange weg naar Moskou, van zeer groot nut geweest, alsmede de tweedelige biografie over koningin Wilhelmina van Cees Fasseur, Voor Volkenbond en vrede van Remco van Diepen, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940 van Rolf Schuursma, De spiegel der barbaren van Bruno Naarden, Neutraliteit en Vrijhandel van Duco Hellema, De meridiaan van Moskou van Gerrit Voerman en The Russian Revolution,1917 van Rex A. Wade. Verder maak ik nog gebruik van Indonesië los van Holland van Joop Morriën voor de communistische opstanden in Nederlands-Indië. Bovenstaande boeken zijn de belangrijkste bronnen voor dit onderzoek. Er zijn echter meer boeken gebruikt, maar deze zijn terug te vinden in de literatuurlijst. De vraagstelling is relevant, omdat Nederland één van de weinige staten in de wereld was die vast bleef houden aan het standpunt om de Sovjet-Unie niet te erkennen. Het is daarom interessant om te onderzoeken wat de redenen waren voor de opstelling van de Nederlandse regering en waarom er vooral morele argumenten werden gegeven voor het niet erkennen van de Sovjet-Unie. 6 De moeizame betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Angst voor het bolsjewisme en het belang van de handel (1917-1924). Revolutie en internationaal isolement (1917-1920). Al na de revolutie in maart 1917 was er sprake van verontwaardiging bij een deel van de Nederlandse samenleving en de politiek. Tsaar Nicholaas II was immers afgezet en vervangen door een voorlopige regering. Maar er was nog geen sprake van de beëindiging van de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen. In juni 1917 werd Oudendijk waarnemend gezant in Petrograd, het vroegere Sint Petersburg. Oudendijk had enige ervaring met Rusland, omdat hij had daar enkele jaren had doorgebracht. Oudendijk was geboren in 1874 en op twintigjarige leeftijd kwam hij in dienst bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Al snel werd Oudendijk als tolk uitgezonden naar Peking. Ook bracht hij enkele jaren door in Rusland om de taal te leren en later nog een aantal jaren als afgevaardigde van de legatie. Oudendijk had bewondering voor het tsaristische Rusland. Dit kan verklaard worden uit het feit dat Oudendijk, volgens Knapen, gekenmerkt werd door een grote interesse voor het adellijke milieu.9 Oudendijk was dan ook ontzet over de revolutie die in maart een einde had gemaakt aan het bewind van tsaar Nicholaas II. Oudendijk zag de voorlopige regering onder leiding van Kerenski niet als de oplossing voor Rusland. Hij was van mening dat het beter zou zijn als de conservatieve Russische generaal L. G. Kornilov de macht over zou nemen. Deze generaal was door de voorlopige regering aangesteld om de Russische troepen aan het front weer in het gareel te krijgen, omdat het zomeroffensief van het Russische leger een totale mislukking was geworden. Rusland nam immers nog steeds deel aan de Eerste Wereldoorlog na de revolutie van maart 1917. De maatregelen die Kornilov wilde nemen gingen Kerenski echter te ver. Zo wilde Kornilov onder andere de soldatenraden afschaffen, die net als de arbeidersraden over veel macht beschikten. Pogingen van Kornilov om Kerenski onder druk te zetten mislukten door massale desertie van soldaten uit het leger. Bovendien kreeg Kerenski tijdelijke steun van de bolsjewieken.10 Volgens Knapen was Oudendijk teleurgesteld dat Kornilov niet had kunnen optrekken richting Petrograd. 9 Knapen, De lange weg naar Moskou 40-41. Wade, The Russian Revolution 204-207. 10 7 Er was echter nog een veel groter gevaar ontstaan na de overwinning van Kerenski. De bolsjewieken kregen na de zomer steeds meer invloed binnen de arbeidersraden in Petrograd en Moskou. Door de voortdurende oorlog waren er grote voedseltekorten ontstaan in de steden en de bevolking kwam daar steeds meer tegen in opstand. De propagandakreten van de bolsjewieken vonden steeds meer gehoor in de samenleving en dan met name bij de machtige arbeiders- en soldatenraden. Bolsjewistische eisen zoals een direct einde aan de oorlog en een herverdeling van de grond vielen goed bij de massa. Op 7 november 1917 kwam er een einde aan de voorlopige regering van Kerenski. De bolsjewieken onder leiding van Lenin namen de macht over. Lenin was in april 1917 met behulp van de Duitse regering teruggekeerd naar Rusland vanuit Zwitserland. Direct na de machtsovername stuurden de nieuwe machthebbers bericht naar de strijdende partijen met de oproep om de oorlog direct te beëindigen. De geallieerden waren uiteraard zeer ontstemd over deze mededeling van de bolsjewieken, omdat het zou betekenen dat Duitsland zich volledig zou kunnen gaan richten op het westelijke front. Duitsland greep z’n kans en begon onderhandelingen. Deze gesprekken verliepen zeer moeizaam. Pas nadat Duitse troepen, ondanks dat er een wapenstilstand was, de Oekraïne en delen van de Baltische staten in februari 1918 bezetten gingen de bolsjewistische machthebbers overstag en ondertekenden op 3 maart 1918 het verdrag van Brest-Litovsk.11 De Sovjet-Unie betaalde echter een hoge prijs voor het vredesverdrag met Duitsland. Grote delen van het land moesten worden afgestaan aan Duitsland en er moest door de bolsjewieken worden beloofd om geen propaganda te voeren in Duitsland.12 Aan deze toezegging hechtten de bolsjewieken niet veel, want al snel bleek dat er wel degelijk propagandistische uitingen in Duitsland werden verspreid. Na het vredesverdrag werd er door de geallieerde staten een blokkade opgericht om de Sovjet-Unie te isoleren. Door deze blokkade was het zo goed als onmogelijk geworden voor bolsjewieken om buiten de Sovjet-Unie te reizen, maar ook voor Europese communisten was het lastig om de Sovjet-Unie binnen te komen. De oprichting van de Derde Internationale, de Komintern, in maart 1919 kan dan ook nauwelijks internationaal worden genoemd, omdat er maar vijf buitenlanders waren.13 In de eerste maanden van 1918 waren de diplomatieke banden tussen de Sovjet-Unie en de geallieerden al grotendeels verbroken. De ambassadeurs van de meeste staten waren uit Petrograd vertrokken. Er waren echter van Amerikaanse, Britse en Franse zijde nog wel 11 Wade, The Russian Revolution 259-267. Knapen, De lange weg naar Moskou 36. 13 Ibidem, 38. 12 8 diplomatieke pogingen om de Sovjet-Unie de strijd tegen Duitsland te laten hervatten. Nadat deze inspanningen op niets waren uitgelopen besloten de geallieerde staten om de Sovjet-Unie met geweld te dwingen de oorlog te hervatten. Vanaf april 1918 intervenieerden Britse en Franse troepen in het land en vochten mee aan de zijde van de Witten. Het doel van de Fransen en Britten was het bestrijden van de bolsjewieken.14 Bovendien probeerden de Britten door middel van de interventie te voorkomen dat de bolsjewistische invloed zich via de Kaukasus zou verspreiden richting Brits-Indië. De Franse opstelling was een breuk met het verleden. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog vormden Frankrijk en Rusland immers een coalitie tegen Duitsland. Frankrijk zag een coalitie met Rusland als een goede manier om Duitsland in bedwang te houden. Maar het waren tijdens de interventie door de geallieerde staten vooral de Fransen die erop gebrand waren om de bolsjewieken hard aan te pakken. Zij verzetten zich dan ook tegen het terugtrekken van de geallieerde troepen een jaar na de interventie. De geallieerde troepen trokken zich dan wel sinds halverwege 1919 terug uit de Sovjet-Unie, de blokkade die was ingesteld bleef nog enkele maanden bestaan. Maar ook al waren de geallieerde troepen zich dan aan het terugtrekken uit de Sovjet-Unie, de burgeroorlog ging nog door. De Witten bleven onder leiding van generaals als A. V. Koltsjak en A. I. Denikin een hevige strijd voeren, maar de machtsbasis van de bolsjewieken was in 1920 echter zo stevig dat de oorlog in het voordeel van de communisten werd beslist. Dit werd mede veroorzaakt door de reorganisatie van het Rode Leger en de geheime dienst. Er kan worden gesteld dat de geallieerden in deze eerste jaren nog relatief eensgezind waren over de isolatie van de Sovjet-Unie. Frankrijk, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië verschilden wel enigszins van mening over de aanpak, maar men was het erover eens dat er van de nieuwe staat gevaar uitging. Ook in Duitsland zag men het gevaar in van de SovjetUnie, hoewel er na de Oktoberrevolutie al wel snel betrekkingen waren tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Volgens Knapen hadden de geallieerde staten en Duitsland aan het begin van de jaren twintig door dat de situatie in de Sovjet-Unie niet zo snel meer zou veranderen.15 14 15 Knapen, De lange weg naar Moskou 36. Ibidem, 37-38. 9 Einde van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Hoewel een groot deel van de geallieerde vertegenwoordigingen in Petrograd waren vertrokken, bleef de Nederlandse afgezant Oudendijk in de Sovjet-Unie. De enige berichten over de Oktoberrevolutie die Den Haag bereikten kwamen van de hand van Oudendijk. In een verslag van eind november 1917 aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Loudon berichtte Oudendijk over de ‘bajonettocratie’ van Oeljanov en Bronstein. Volgens Oudendijk was het een actie van bandieten die ervoor zou zorgen dat het land zou veranderen in een chaos.16 In zijn eerste bericht beschreef Oudendijk de situatie in Rusland. Volgens hem hadden alle socialistische groeperingen de banden met de bolsjewieken verbroken en was de controle over de fabrieken door arbeiders overgenomen. Ook kwam in dit verslag weer naar voren dat Oudendijk van mening was dat Kerenski niet de juiste leider was voor Rusland, omdat zijn voorlopige regering niets had gedaan om de voorbereidingen van de burgeroorlog door Lenin en Trotski te voorkomen. Een maand later berichtte Oudendijk aan Den Haag dat de nieuwe bolsjewistische machthebbers van plan waren om de buitenlandse bedrijven in de Sovjet-Unie te nationaliseren. Ook werden de particuliere banken gedwongen om samen te gaan tot één volksbank. Bovendien moesten alle eigenaren van kluizen bij particuliere banken deze binnen drie dagen openen, anders zouden deze worden opengebreken door medewerkers van het ministerie van Financiën. Ook Nederlandse eigenaren moesten volgens Oudendijk verplicht hun kluizen openen. Deze Nederlanders kregen echter bescherming van het Nederlandse gezantschap. Oudendijk tekende openlijk protest aan tegen deze gang van zaken bij de sovjetautoriteiten. Oudendijk deelde hen mee dat: ‘Rusland zich door de confiscatie van eigendommen zou plaatsen buiten de kring en familie der natiën en dat het op de lange duur in het nadeel zou zijn van de eigen bevolking’.17 Oudendijk had al vrij snel na de revolutie gepleit voor een gewapend ingrijpen door de geallieerde staten in de Sovjet-Unie. Volgens hem zou een internationale troepenmacht de steden Moskou en Petrograd moeten bezetten en zou er een nieuwe tijdelijke regering aan de macht moeten worden geholpen. De steun van Frankrijk en Groot-Brittannië aan de Witten was echter niet voldoende om de communisten een zware slag toe te brengen. De 16 Waarnemend gezant Oudendijk aan minister van Buitenlandse Zaken Loudon, 10/23 november 1917, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 1848-1919. Deel V 1917-1919, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 298 p. 313. 17 Oudendijk aan minister Loudon, 8 januari 1918, Buitenlandse politiek van Nederland 1917-1919, RGP, nr. 338 p. 344. 10 sovjetautoriteiten waren door de reorganisatie van het Rode Leger in staat gebleken de macht te behouden. Halverwege januari 1918 namen de bolsjewistische machthebbers een beslissing die voor de Nederlandse regering van zeer groot belang was. Op 18 januari 1918 berichtte Oudendijk aan Loudon dat de sovjets hadden besloten om de buitenlandse schulden te annuleren.18 Veel Nederlanders hadden aan het begin van de twintigste eeuw een aanzienlijk deel van hun spaargeld geïnvesteerd in Russische staatsaandelen, waaronder die van de spoorwegen. Niet alleen buitenlandse leningen werden geannuleerd, ook Russische staatsleningen van de bourgeoisie en grootgrondbezitters werden niet meer terugbetaald. Volgens Van Gorsel was Oudendijk zeer ontstemd over de annulering van de Russische staatsschulden. Hij protesteerde namens de geallieerde staten bij de sovjetautoriteiten. Minister van Buitenlandse Zaken Loudon was het echter niet eens met de opstelling van Oudendijk, omdat dit de neutrale positie van Nederland zou kunnen schaden. De Nederlandse regering hield er begin 1918 nog steeds rekening mee dat de Eerste Wereldoorlog in het voordeel van Duitsland zou kunnen worden beslist. Nederland was er daarom volgens Loudon niet bij gebaat ‘dat de belangen der neutralen aan die der geallieerden gekoppeld zijn’.19 Oudendijk had nauwelijks contact met Den Haag, omdat de communicatiemogelijkheden na de revolutie uiterst beperkt waren. Belangrijkste oorzaak hiervan was de blokkade die was ingesteld door de geallieerde staten. Maar bovendien was men in Den Haag meer bezig met de Eerste Wereldoorlog. Het was voor het ministerie van Buitenlandse Zaken van het grootste belang de neutraliteit van Nederland te handhaven. En contact met Moskou was dan volgens Loudon ook alleen noodzakelijk wanneer de opstelling van Moskou gevolgen zou hebben voor het verloop van de Eerste Wereldoorlog en de Nederlandse neutraliteit. Buitenlandse Zaken hield dan ook duidelijk in de gaten of de opstelling van Oudendijk problemen zou opleveren voor de neutrale positie van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Formeel was Oudendijk tot aan zijn vertrek september 1918 de Nederlandse gezant in de Sovjet-Unie, maar na de revolutie was de enige rol voor Oudendijk feitelijk de bescherming van de Nederlandse belangen in de Sovjet-Unie door middel van zijn aanwezigheid, aldus Loudon. De nieuwe regering van de Sovjet-Unie was immers niet de jure erkend door de Nederlandse regering.20 18 Oudendijk aan minister Loudon, 18 januari 1918, Buitenlandse politiek van Nederland 1917-1919, RGP, nr. 348 p. 357. 19 Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 8. 20 Knapen, De lange weg naar Moskou 43. 11 Ondanks de beperkingen die door Buitenlandse Zaken werden opgelegd diende Oudendijk regelmatig klachten in bij de sovjetautoriteiten. Zo eiste Oudendijk onder andere regelmatig schadevergoedingen als de bolsjewieken weer iets hadden geconfisqueerd van Nederlandse onderdanen. Maar Oudendijk nam ook het initiatief in de weigering van het corps diplomatique, dat in de zomer van 1918 nog slechts bestond uit vertegenwoordigers uit Zweden, Noorwegen, Denemarken, Zwitserland, Argentinië, Spanje en Nederland, om geen visa meer aan Russen te verlenen, tenzij er kon worden bewezen dat hun reis niet bedoeld was voor de verspreiding van propagandamiddelen. Bovendien had Oudendijk, met toestemming van het ministerie van Buitenlandse Zaken, vanaf januari 1918 ook de taken overgenomen van de Britse gezant. De ambassadeurs van de geallieerde staten, waaronder Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten hadden Petrograd toen al verlaten. Dit was een belangrijke taak voor Oudendijk, omdat de Britse belangen na de interventie vanaf april 1918 extra gevaar liepen. Zo moest Oudendijk bijvoorbeeld diverse Britse gevangenen bezoeken. Hij had daarvoor voor zijn vrouw een speciale Tsjeka-pas weten te bemachtigen. Oudendijk moest bemiddelen tussen de sovjetautoriteiten en de Britse regering. Hiervoor ging hij meerdere malen naar de nieuwe hoofdstad Moskou, waar de nieuwe bolsjewistische regering zetelde. Oudendijk had, net als andere diplomaten, geweigerd om Petrograd te verlaten en zich in Moskou te vestigen. Nadat Franse en Britse troepen in de Sovjet-Unie waren geïntervenieerd, werd de situatie voor de overgebleven gezanten in Petrograd steeds nijpender. In juli werd een Duitse diplomaat vermoord in de stad en was er een opstand tegen de bolsjewieken in de stad Jaroslav. De bolsjewieken zinspeelden erop dat de geallieerde staten hier achter zouden zitten. Bovendien was de situatie voor de overgebleven vertegenwoordigers er na de mislukte moordaanslag op Lenin niet veiliger op geworden. De bolsjewistische machthebbers besloten na de moordpoging om een deel van het corps diplomatique op te pakken. Volgens Oudendijk werd de bevolking door de autoriteiten gestimuleerd om westerse eigendommen aan te vallen. Dit gebeurde dan ook in september 1918 toen een menigte de Britse ambassade binnenviel en de Engelse marineattaché F. N. A. Cromie werd doodgeschoten. Op dat moment werden de Britse belangen al behartigd door Nederland en Oudendijk protesteerde dan ook namens de nog vertegenwoordigde landen in Petrograd bij de autoriteiten.21 Maar Oudendijk tekende ook meerdere malen protest aan tegen het eenzijdig opheffen van de buitenlandse staatsschulden 21 Knapen, De lange weg naar Moskou 42. 12 en van koningin Wilhelmina kreeg Oudendijk de opdracht om voor het leven van de tsaar en zijn familie te pleiten. Nadat de veiligheidssituatie voor de nog overgebleven diplomaten in Petrograd in de zomer van 1918 verslechterd was, vertrok een groot deel van hen uit de Sovjet-Unie. Nederland was daardoor als één van de weinige staten nog vertegenwoordigd in de Sovjet-Unie. Hieraan kwam echter een einde toen de sovjetregering besloot om een nieuwe gezant naar Nederland af te vaardigen. In september was F. Rosin, de nieuwe gezant, het Nederlandse consulaat in Moskou binnengekomen en eiste een visum om naar Nederland te kunnen reizen. Onder druk kreeg Rosin een visum, maar Oudendijk berichtte al snel naar Den Haag dat het uiterst gevaarlijk was om deze man toegang tot Nederland te geven. Volgens de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, Van Karnebeek, was het niet mogelijk om Rosin toe te laten, omdat de Nederlandse regering de bolsjewistische regering niet volkenrechtelijk erkend had.22 Door deze opstelling van de Nederlandse regering was de positie van Oudendijk in de Sovjet-Unie niet langer houdbaar in het najaar van 1918. Oudendijk voelde zich bedreigd door de autoriteiten in de Sovjet-Unie en kreeg begin november toestemming van minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek om de Sovjet-Unie te verlaten. Een jaar na de Oktoberrevolutie kwam er aldus een formeel een einde aan de Nederlandse diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie. Na het vertrek van Oudendijk trad dominee Schim van der Loeff nog enige tijd op als beheerder van de legatie.23 Bovendien deed het feit zich voor dat er in Nederland nog steeds een gezant was die de voorlopige regering van Kerenski vertegenwoordigde. Ook na de revolutie van november 1917 werd A. Schwetine door de Nederlandse regering als de officiële vertegenwoordiger van Rusland beschouwd. Tot begin jaren twintig waren er een aantal verschillende Russische gezanten die allen een oppositionele partij in de Sovjet-Unie vertegenwoordigden. De opvolger van Schwetine, H. de Bach, vertegenwoordigde generaal Koltsjak. Terwijl P. Poustochkine, die sinds augustus 1919 de zaakgelastigde was, eerst generaal Denikin vertegenwoordigde en later generaal Wrangel. Al deze generaals vochten overigens mee aan de kant van de Witten, waaraan Frankrijk en Groot-Brittannië militaire steun verleenden. Alleen de Communistische Partij Holland had kritiek op de opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van deze vertegenwoordigers. Na enkele vragen van de partij aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, besloot het hoofd van de afdeling Diplomatiek Zaken van het ministerie, F. Beelaerts van Blokland, om de minister te adviseren Poustochkine niet 22 23 Knapen, De lange weg naar Moskou 45. Ibidem. 13 langer als tijdelijk zaakgelastigde te zien, maar als eerste secretaris. Voordeel hiervan was volgens Beelaerts van Blokland dat Poustochkine minder op de voorgrond zou worden geplaatst en op deze manier toch in staat was om een belangrijk deel van de Russische bevolking te vertegenwoordigen en de nog lopende zaken af te ronden.24 Het Nederlandse buitenlandse beleid en de reactie van Den Haag op de revolutie. Het Nederlandse buitenlandse beleid was al voor de Eerste Wereldoorlog gebaseerd op het behouden van de neutraliteit. Nederland hechtte veel belang aan het volkenrecht en daar paste een neutrale positie goed bij. Maar ook uit economische oogpunt was het behouden van de neutraliteit zeer belangrijk. De open economie van Nederland was zeer gebaat bij internationale vrijhandel. Dit was dan ook het andere belangrijke kernpunt van het Nederlandse buitenlandse beleid.25 De strategische ligging van Nederland tussen de drie Europese grootmachten, Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland was van groot belang. De havens aan de Noordzee waren belangrijk voor de bevoorrading van Duitsland. Bovendien was er sprake van intensieve handelsbetrekkingen tussen Nederland en de Europese grootmachten. Tijdens de Frans-Duitse oorlog was de neutraliteit van Nederland door zowel Frankrijk als Duitsland gerespecteerd. Door de toenemende spanningen aan het einde van de negentiende eeuw tussen Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië begon de Nederlandse regering in te zien dat de internationale rechtsregels in theorie misschien wel werkten, maar in de praktijk zou Nederland daar niet veel aan hebben. De regering begreep dat de neutraliteit van Nederland alleen gewaarborgd zou zijn wanneer Nederland over een capabele defensie zou beschikken. Er werden rond 1900 dan ook enkele maatregelen genomen om de inzetbaarheid van het leger te verbeteren. Volgens Hellema had de Nederlandse neutraliteitspolitiek in de negentiende eeuw een duidelijk pro-Brits karakter. Groot-Brittannië zou immers nooit toestaan dat Nederland bezet zou worden en bovendien was Nederland voor de bescherming van Nederlands-Indië ook geheel afhankelijk van Groot-Brittannië.26 Rond 1900 begon Nederland zich echter steeds meer op Duitsland te richten. Vooral op economisch gebied was Duitsland van groot belang 24 Knapen, De lange weg naar Moskou 46-47. Rolf Schuursma, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940 (Utrecht 2005) 19. 26 Duco Hellema, Neutraliteit en vrijhandel. De geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse betrekkingen (Utrecht 2001) 65-66. 25 14 voor Nederland. Duitsland was namelijk een belangrijke afzetmarkt voor de Nederlandse industrie en landbouw. De spanningen tussen de grootmachten leidden uiteindelijk tot de Eerste Wereldoorlog. Nederland bleef gespaard voor deze oorlog. De neutrale opstelling bleek te werken, terwijl de neutraliteit van België wel werd geschonden. Het Nederlandse leger werd aan het begin van de Eerste Wereldoorlog wel gemobiliseerd en bleef dat gedurende de oorlog ook, maar Nederland wist de neutraliteit te bewaren, ook al werd er van Britse en Duitse zijde regelmatig druk uitgeoefend op de Nederlandse regering. Maar voor Duitsland was het van groot belang om de Nederlandse havens open te houden en zo de bevoorrading veilig te stellen, terwijl de Britten geen behoefte hadden aan een verdere uitbreiding van het slagveld. 27 Nederland probeerde tijdens de Eerste Wereldoorlog uit alle macht de neutraliteit te behouden. Ook tijdens het interbellum probeerde Nederland neutraal te blijven. Nederland werd weliswaar in 1920 lid van de Volkenbond en gaf daarmee in feite een deel van de neutrale status op. Maar volgens minister Van Karnebeek was de toetreding niet in strijd met de neutraliteit en zou Nederland vanaf dat moment een zelfstandigheidspolitiek moeten gaan voeren.28 In een volgende paragraaf zal hier dieper op worden ingegaan. Ook de reactie van de Nederlandse regering op de revoluties in Rusland werd ingegeven door de neutraliteitspolitiek. Na de revolutie van maart 1917 waren er al kritische geluiden te horen bij diverse politieke partijen. Dit had niet zo zeer met de voorlopige regering te maken, maar meer met het gedwongen aftreden van de tsaar. Vooral koningin Wilhelmina was zeer ontstemd over de situatie van de tsaar, omdat er een bloedband was tussen haar en de Romanovs. De voorlopige regering werd wel volkenrechtelijk erkend door de Nederlandse staat in mei 1917.29 Kerenski was nog enigszins gematigd, maar na de revolutie van november 1917 kwamen de bolsjewieken aan de macht. De enige en eerste berichten die Den Haag bereikten waren, zoals al eerder beschreven, afkomstig van de waarnemend gezant aldaar Oudendijk. Het beeld dat hij van de situatie schetste, was er één van chaos. Volgens hem had een stel bandieten onder leiding van Oeljanov en Bronstein de macht gegrepen. Op initiatief van Oudendijk werd er door diverse landen geprotesteerd tegen maatregelen die door de bolsjewieken werden genomen. De houding van Oudendijk tegenover de nieuwe machthebbers werd echter niet altijd gewaardeerd op het ministerie van Buitenlandse Zaken. De toenmalige minister Loudon was van mening dat het beter zou zijn als Oudendijk zich wat 27 Schuursma, Vergeefs onzijdig 22. Remco van Diepen, Voor Volkenbond en vrede. Nederland en het streven naar een nieuwe wereldorde 19191946 (Amsterdam 1999) 54-55. 29 Knapen, De lange weg naar Moskou 43. 28 15 terughoudender zou opstellen tegen de sovjetautoriteiten. Een scherpe veroordeling zou namelijk kunnen leiden tot een aantasting van de neutrale status van Nederland. Men wilde immers voorkomen dat het erop zou lijken dat Nederland partij zou kiezen voor de geallieerden.30 De Eerste Wereldoorlog was nog steeds gaande en het was niet uitgesloten dat Duitsland als overwinnaar zou eindigen. Maar in de zomer van 1918 begon men op het ministerie van Buitenlandse Zaken in te zien dat de bolsjewieken ook wel eens een gevaar zouden kunnen gaan vormen voor Nederland. Inmiddels was minister van Buitenlandse Zaken Loudon afgetreden en opgevolgd door Van Karnebeek. Zijn opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie was harder dan die van Loudon. In een volgende paragraaf zal dieper worden ingegaan op de rol die minister Van Karnebeek speelde in de betrekkingen met de Sovjet-Unie. Niet alleen in Nederland begon de angst voor de Sovjet-Unie toe te nemen, ook in andere Europese landen werd men angstig. De nog aanwezige diplomaten werden teruggetrokken uit Petrograd, nadat de situatie steeds onveiliger was geworden. Ook Oudendijk kreeg van Van Karnebeek toestemming om Petrograd begin november 1918 te verlaten. In Nederland waren in november 1918 ook revolutionaire denkbeelden tot uiting gekomen. De leider van de SDAP, Troelstra, was van mening dat de tijd was gekomen om ook in Nederland over te gaan tot een revolutie. Ook de socialistische burgemeester van Rotterdam, A.R. Zimmerman, vond dat begin november de tijd rijp was voor een machtsovername. De situatie in oktober en november was onrustig te noemen. Op diverse legerkazernes in het land waren kleinschalige opstanden uitgebroken, zoals bijvoorbeeld op legerplaats de Harskamp op de Veluwe.31 Begin november had Troelstra het idee dat het voor de sociaaldemocraten mogelijk zou moeten zijn om deelname aan de regering te eisen. En Troelstra was van mening dat de regering gemakkelijk zou toegeven aan deze eis. Maar Troelstra ging nog verder en eiste in de Tweede Kamer dat de arbeidersklasse de politieke macht zou grijpen.32 Er deden allerlei geruchten de ronde over pogingen vanuit de Sovjet-Unie om in Nederland een revolutie te ontketenen. Zo bestond bijvoorbeeld de vrees voor de komst van zogenaamde bolsjewistische propagandaschepen. Achteraf bleek van deze geruchten niets waar te zijn, maar het geeft wel aan hoezeer er sprake was van een onrustige situatie. Ook waren er hier en daar een aantal demonstraties, zoals de demonstratie in Amsterdam die georganiseerd was door de Communistische Partij Holland. Maar van een revolutie kwam het niet. Troelstra had Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 8. Cees Fasseur, Wilhelmina. De jonge koningin (4e druk; Meppel 1998) 543-545. 32 Fasseur, Wilhelmina 548. 30 31 16 zich op de situatie verkeken en krabbelde op 14 november in de Tweede Kamer al terug. Volgens hem had hij de woorden staatsgreep nooit in de mond genomen, maar de geloofwaardigheid van Troelstra was op een dieptepunt beland en hij stortte daarna emotioneel in.33 Op het Malieveld in Den Haag werd op 18 november 1918 vervolgens een grote manifestatie ter ondersteuning van koningin Wilhelmina gehouden. Toch werden er naar aanleiding van de onrustige tijden enkele sociale hervormingen door de regering doorgevoerd. Zo werd de arbeidsongevallenwet uitgebreid en werden plannen voor de invoering van het vrouwenkiesrecht gemaakt.34 Volgens verschillende auteurs was de Nederlandse samenleving niet erg vatbaar voor een revolutie doordat de maatschappij was opgedeeld in vier zuilen, het zogenaamde zuilenstelsel. Volgens H.W. von der Dunk was Nederland een stille vijver die zich tegen de moderne tijden beschermde. Andere auteurs zijn van mening dat Nederland tijdens het interbellum een conservatieve en burgerlijke samenleving was.35 De katholieke en protestantse zuilen waren beide verenigd tegen de uitwassen van de moderne wereld en daar hoorde het communisme ook zeker bij. Volgens Knapen waren de confessionele zuilen van mening dat de wereld-opdrift veroorzaakt werd door het socialisme en het communisme. Voor het gemak werden socialisten en communisten nogal eens op één hoop gegooid. Volgens Knapen was dit een reactie op de angst die bestond voor het bolsjewisme en werd hierdoor vaak niet de nuancering tussen beide stromingen aangebracht.36 Vooral de confessionele zuilen waren antibolsjewistisch. Dit kan verklaard worden uit het feit dat de bolsjewieken na de Oktoberrevolutie de godsdiensten in de Sovjet-Unie hadden verboden. Dit zorgde voor veel woede in Nederland. Tijdens het interbellum werden dan ook door confessionele groeperingen diverse acties begonnen die waren gericht tegen het bolsjewistische gevaar. Zoals bijvoorbeeld de zogenaamde actie ‘voor God’ die was begonnen vanuit katholieke kringen. Maar antibolsjewistische romans waren tijdens het interbellum ook een groot succes.37 Uit deze reacties op de revolutie blijkt dat er in het conservatieve en verzuilde Nederland sprake was van angst voor de bolsjewistische dreiging. 33 Knapen, De lange weg naar Moskou 548-550. Ibidem, 11. 35 H. W. von der Dunk, ‘Conservatisme in vooroorlogs Nederland’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 90 (1975) 15-37 aldaar 16. 36 Knapen, De lange weg naar Moskou 17. 37 Ibidem, 19. 34 17 Communisten in Nederland. De Communistische Partij Holland (CPH) had niet erg veel aanhang in Nederland. De partij was aan het begin van de twintigste eeuw ontstaan als afsplitsing van de SDAP. In 1907 begonnen D. Wijnkoop, W. van Ravesteyn en J. C. Ceton het socialistische blad De Tribune. Hierin haalden zij hard uit naar SDAP leider Troelstra en de manier waarop de SDAP aan de macht wilde komen. Troelstra besloot hierop om de redactie van het tijdschrift te royeren en De Tribune op te heffen. In 1909 begonnen Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton daarom een eigen partij, de Sociaaldemocratische Partij (SDP). Zij kregen de steun van vooraanstaande Nederlandse socialisten, waaronder A. Pannekoek, H. Gorter en later ook H. Roland Holst.38 De leiding van de partij verwachtte dat zij de steun van de arbeidersklasse zou krijgen, omdat zij immers een zuiver marxistische partij was in tegenstelling tot de SDAP. Tijdens de verkiezingen in de eerste jaren van de SDP kreeg zij echter niet veel stemmen. Terwijl de SDAP tijdens de verkiezingen maar liefst elf zetels won. Blijkbaar was de SDAP beter in staat zich te profileren als de partij voor de arbeidersklasse. Nederland was niet het enige land waar een scheuring was ontstaan tussen de sociaaldemocraten en de communisten. Ook in Rusland had een scheiding binnen de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP) plaatsgevonden. Onder leiding van Lenin splitste de radicale linkse vleugel van de partij zich af van de gematigde tak. Lenin was namelijk van mening dat de partij de voorhoede zou moeten vormen en zo een revolutie tot stand moest brengen. De gematigde tak wilde juist hervormingen bereiken door middel van verkiezingen.39 Vlak na de oprichting van de SDP had van Wijnkoop contact met Lenin. Volgens Voerman ijverde Lenin voor toetreding van de SDP tot de Tweede Internationale. Maar ondanks de inspanningen van Lenin werd de SDP niet toegelaten tot de Tweede Internationale. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog kwam de internationale samenwerking tussen de diverse socialistische partijen uit verschillende landen tot een einde. De Tweede Internationale was niet in staat geweest om tot een eensgezind standpunt over verzet tegen de naderende oorlog te komen. De meeste socialistische partijen verleenden zelfs hun parlementaire steun aan de oorlog.40 38 Gerrit Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930) (Amsterdam 2001) 30-31. 39 Voerman, De meridiaan van Moskou 34-35. 40 Ibidem, 36-37. 18 Korte tijd na de Oktoberrevolutie veranderde de SDP haar naam in de Communistische Partij Nederland (CPN). Maar de partij was beter bekend als de Communistische Partij Holland. In dezelfde periode werd door de leiding van de partij ook besloten dat de CPH lid zou worden van de Derde Internationale (Komintern). Deze werd uiteindelijk in 1919 opgericht door Lenin. Volgens Voerman werd de CPH na verloop van tijd steeds meer door Moskou aangestuurd. De partij kreeg financiële steun en de leiding van de CPH werd zelfs door Moskou bepaald, nadat Wijnkoop en Van Ravesteyn in de jaren twintig al uit de partij waren gestapt.41 Maar ondanks deze steun vanuit de Sovjet-Unie behaalde de CPH in Nederland geen grote aantallen zetels bij de verkiezingen. Bij de eerste verkiezingen na de Oktoberrevolutie behaalde men slechts vier zetels. Bij de verkiezingen tijdens het interbellum bleef dit aantal op hetzelfde niveau of werden er zelfs nog zetels verloren.42 Dit terwijl de SDAP in deze jaren wel zetelwinst boekte. De steun voor de Nederlandse communisten bleek tijdens het interbellum niet erg groot. Dit kan verklaard worden door de angst die onder de Nederlandse bevolking leefde voor het communisme. Veel mensen kozen daarom voor de SDAP in plaats van de CPH. De rol van minister Van Karnebeek en de toetreding tot de Volkenbond. Van Karnebeek was op 21 augustus 1874 geboren. Doordat zijn vader werkzaam was als diplomaat en later als minister van Buitenlandse Zaken en Tweede Kamerlid, raakte Herman al snel vertrouwd met de diplomatie. Na een studie rechten was Van Karnebeek betrokken bij zowel de eerste als de tweede Vredesconferentie in Den Haag. Tevens was hij ambtenaar bij het ministerie van Koloniën. In 1911 werd Van Karnebeek burgemeester van ’s Gravenhage en aansluitend werd hij in september 1918 benoemd als minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet van Ch. Ruys de Beerenbrouck. De periode waarin Van Karnebeek als minister aantrad was verre van rustig. De Eerste Wereldoorlog was nog aan de gang en er heerste in de grote steden ontevredenheid over de voedseltekorten. Duitse troepen verlieten het slagveld in België via Limburg en de Duitse keizer kreeg asiel in Nederland. De twee laatste kwesties zorgden voor kritiek van de geallieerde landen. Bovendien had België annexatieplannen klaar liggen om delen van Limburg en Zeeland op te eisen. 41 42 Voerman, De meridiaan van Moskou 438-439. Knapen, De lange weg naar Moskou 17. 19 Maar in Europa leefde in het najaar van 1918 ook de angst voor een bolsjewistische revolutie. Vooral in Duitsland was er na het einde van de Eerste Wereldoorlog sprake van een revolutionaire sfeer. In Nederland was er ook wel enige sprake van onrust in november 1918, maar dit was niet te vergelijken met de Duitse omstandigheden. Het pas aangetreden kabinet Ruys de Beerenbrouck trad adequaat op en voerde, zoals al eerder vermeld, enkele sociale hervormingen door. Van Karnebeek was in dit kabinet de enige bewindspersoon die geen politieke partij vertegenwoordigde. Het was bekend dat hij sympathie had voor liberaalconservatieve ideeën. Maar volgens Schuursma was er verder bij zijn aantreden weinig bekend over de opvattingen van Van Karnebeek. Zijn afkeer van het nieuwe regime in de Sovjet-Unie was echter wel duidelijk. Schuursma meent dat Van Karnebeek geen begrip had voor ideologische drijfveren en dat het daarom het beste zou zijn om de nieuwe machthebbers in de Sovjet-Unie te negeren.43 Het werd al snel duidelijk dat Van Karnebeek enig belang hechtte aan het volkenrecht. Maar hij had vooral een realistische kijk op de machtspolitiek in Europa. Van Karnebeek was van mening dat de ligging van Nederland aan de monding van belangrijke rivieren van groot belang was voor het machtsevenwicht tussen de grote mogendheden in Europa. Volgens Van Karnebeek was het daarom van groot belang dat Nederland een neutrale positie zou behouden en een zelfstandigheidspolitiek zou blijven voeren. Het zou volgens hem namelijk desastreus zijn voor het machtsevenwicht tussen Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië wanneer Nederland zich in een alliantie met één van deze partijen zou aansluiten.44 Een andere factor die van groot belang was tijdens het ministerschap van Van Karnebeek was de toetreding tot de Volkenbond. Hoewel een lidmaatschap een formeel einde zou betekenen van de neutraliteit van Nederland, was volgens Van Karnebeek mogelijk om een zelfstandigheidspolitiek te blijven voeren. Toetreding zou namelijk plaatsvinden op vrijwillige basis en Nederland zou niet verplicht kunnen worden tot deelname aan militaire operaties die door de Volkenbond waren gemandateerd. Bovendien zou een lidmaatschap van de Volkenbond veel voordelen hebben voor Nederland. Het was in de ogen van Van Karnebeek noodzakelijk om een actiever buitenlands beleid te gaan voeren. Er was na de Eerste Wereldoorlog nogal wat kritiek op Nederland geweest, omdat de Duitse keizer asiel had gekregen in Nederland en omdat Duitse militairen zich na de wapenstilstand via Limburg terug konden trekken naar Duitsland. Daarbij kwamen nog eens de Belgische plannen voor de Rolf Schuursma, ‘De beste van het interbellum’ in: Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan ed., De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. (Zeist 1999) 83-98 aldaar 86. 44 Schuursma, ‘De beste van het interbellum’, 86. 43 20 annexatie van Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Door lid te worden van de Volkenbond zouden deze Belgische eisen, volgens Van Karnebeek, niet de steun krijgen van Frankrijk en Groot-Brittannië. Er was in Nederland echter niet veel enthousiasme over de eerste plannen voor de totstandkoming van de Volkenbond. Er werd namelijk gevreesd dat Nederland zijn neutraliteit en soevereiniteit zou verliezen, wanneer er tot de Volkenbond zou worden toegetreden. Maar ook inhoudelijk was er nogal wat kritiek op de plannen. Nederland wilde niet verplicht worden om op grond van Artikel 16 deel te nemen aan militaire sancties. Ook was de regering van mening dat er een hof van arbitrage zou moeten worden ingesteld om geschillen tussen staten op te lossen. Nederland en andere neutrale staten brachten deze bezwaren naar voren bij een informele bijeenkomst die door de geallieerden was georganiseerd. Nederland steunde diverse amendementen van andere staten over bijvoorbeeld de uitbreiding van de Raad van de Volkenbond, maar ook over de tekst van Artikel 18 over het ontzien van de soevereiniteit van staten. Één van de belangrijkste punten voor de Nederlandse delegatie was de inzet van het sanctiemiddel. Nederland wilde niet verplicht kunnen worden door de Raad om deel te nemen aan een militaire actie. De kritieken van Nederland en andere staten kwamen echter nauwelijks terug in het definitieve Volkenbondverdrag. Wel werd de tekst van Artikel 16 aangepast, zodat duidelijk werd dat de Raad alleen een advies aan de lidstaten kon uitbrengen over een militaire actie.45 De Tweede Kamer stemde begin 1920 in met het voorstel van het kabinet om lid te worden van de Volkenbond. Er was nog wel enige kritiek op het feit dat Duitsland en de Verenigde Staten geen lid zouden worden van de Volkenbond, waardoor het volgens sommigen een Frans-Britse aangelegenheid dreigde te worden. Ook de Sovjet-Unie mocht geen lid worden, maar dit was geen punt van discussie voor de Tweede Kamer. Minister Van Karnebeek maakte in een betoog voor de Tweede Kamer echter duidelijk dat het van belang was voor Nederland om lid te worden van de Volkenbond. Nederland zou daarvoor wel zijn neutrale positie dienen op te geven, maar het zou niet verplicht kunnen worden om deel te nemen aan een militaire actie. Bovendien zou het mogelijk zijn om meer invloed te kunnen uitoefenen op internationale. Wanneer Nederland geen lid zou worden van de Volkenbond, was het volgens Van Karnebeek mogelijk dat het land in een geïsoleerde positie zou komen. De positieve houding van Van Karnebeek ten aanzien van de Volkenbond werd volgens Van Diepen 45 Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 38-39. 21 ingegeven door het feit ‘dat de Volkenbond een element van cohesie en een punt voor overleg zou kunnen worden’.46 De Nederlandse toetreding tot de Volkenbond was een succes voor minister Van Karnebeek. Binnen korte tijd had hij ervoor gezorgd dat de betrekkingen tussen Nederland en de geallieerden weer redelijk waren. Van betrekkingen met de Sovjet-Unie moest Van Karnebeek echter niks hebben. Na het vertrek van Oudendijk in november 1918 uit Petrograd waren de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen formeel beëindigd. Begin jaren twintig werd deze Nederlandse opstelling ten aanzien van de Sovjet-Unie nog gedeeld door het overgrote deel van de staten. Franse en Britse troepen hadden zich dan wel teruggetrokken uit het land, maar de blokkade bleef nog enige tijd in stand. Van een gecoördineerde opstelling was echter geen sprake. Daarvoor liepen de belangen van onder andere Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten te ver uiteen. Blokkadeverzoeken van de Franse regering werden wel in overweging genomen door het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar uiteindelijk besloot minister Van Karnebeek om geen gehoor te geven aan het Franse verzoek om de Sovjet-Unie te isoleren. In eerste instantie was Van Karnebeek voorstander van de blokkade van de Sovjet-Unie, maar al snel bleek dat andere staten deze opstelling niet deelden. Volgens Knapen voelde Nederland zich echter meer thuis bij de harde Franse opstelling.47 De angst die in de Nederlandse samenleving bestond voor het revolutionaire gevaar vond weerklank bij de meeste politieke partijen en ook minister Van Karnebeek zag de dreiging van de nieuwe machthebbers in de Sovjet-Unie. Zoals al eerder beschreven had Van Karnebeek geen begrip voor ideologische denkbeelden en al helemaal niet voor het bolsjewisme. In de Tweede Kamer werd in 1919 en 1920 nauwelijks aandacht besteed aan de betrekkingen van Nederland met de Sovjet-Unie. Dit had te maken met de positie die het ministerie van Buitenlandse Zaken in die tijd innam. Op het departement was men ervan overtuigd dat het van belang was om niet in het openbaar over de buitenlandse politiek van Nederland te discussiëren. Door de CPH werden wel regelmatig vragen gesteld aan minister Van Karnebeek over de vraag waarom Nederland de Sovjet-Unie nog steeds niet erkende. Volgens het kamerlid Van Ravesteyn zou het niet erkennen van de nieuwe staat namelijk schadelijk zijn voor de Nederlandse handel.48 Overigens was ook de SDAP van mening dat het tijd werd om de Sovjet-Unie te erkennen. 46 Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 50. Knapen, De lange weg naar Moskou 55-56. 48 Ibidem, 57-59. 47 22 Knapen meent dat het voor Van Karnebeek niet moeilijk was om de kritiek van de linkse oppositiepartijen te weerleggen. Wel moest hij er door de vragen van de CPH meer aandacht aan besteden dan hij eigenlijk wilde. Volgens Knapen kunnen de redenen van Van Karnebeek om de Sovjet-Unie niet te erkennen worden samengevat in een viertal argumenten. Ten eerste had de Sovjet-Unie volgens Van Karnebeek nooit officieel om erkenning gevraagd en kon het daarom niet aan de orde zijn om die staat te erkennen. Ten tweede moest Nederland volgens Van Karnebeek een afwachtende houding innemen en bestuderen hoe andere landen omgingen met de Sovjet-Unie. Ten derde was de Nederlandse regering ontstemd over de gewelddadige bestorming van de Engelse ambassade in Petrograd in de zomer van 1918, die op dat moment onder het beheer stond van Nederland. Bij deze bezetting werd een Engelse officier gedood. Ten vierde was het volgens Van Karnebeek verstandig om de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie af te wachten. Door de burgeroorlog was er sprake van een zeer chaotische situatie en moest er worden bekeken welke partij uiteindelijk de macht zou grijpen.49 Het ministerie van Buitenlandse Zaken had geen goed beeld van de situatie in de SovjetUnie, omdat de berichtgeving over de omstandigheden in de Sovjet-Unie uiterst summier was. Oudendijk was na de revolutie de belangrijkste bron voor informatie voor het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar na zijn vertrek in november 1918 kwam een einde aan deze informatiestroom vanaf Russische bodem. De verslagen kwamen daarna van gezanten in omliggende landen, maar deze hadden over het algemeen een zeer antibolsjewistische karakter waardoor verondersteld kan worden dat er geen goed beeld werd geschetst van de werkelijke situatie in de Sovjet-Unie. De meeste informatie was afkomstig van de Nederlandse gezant in Stockholm, A.M.D Sweerts de Landas Wyborgh en van T.H. Fokker die tot april 1919 consul-generaal te Kiev was. In Kiev was de situatie in de periode 19171919 net zo onoverzichtelijk als in de rest van de Sovjet-Unie. In twee jaar tijd was de stad ingenomen door Duitsers, Oekraïense nationalisten en ten slotte door bolsjewieken. Sweerts en Fokker waren volgens Knapen de enige twee personen die regelmatig verslag uitbrachten aan het ministerie. Enige jaren later werd A. van den Bosch, de consul in Reval50, de belangrijkste bron voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zijn rapporten waren van groot belang voor de economische afdeling van Buitenlandse Zaken. Al met al kan worden gesteld dat de informatievoorziening over de situatie in de Sovjet-Unie, waarover het ministerie van Buitenlandse Zaken kon beschikken, erg eenzijdig was.51 49 Knapen, De lange weg naar Moskou 60. Tegenwoordig Tallinn. 51 Knapen, De lange weg naar Moskou 48-52. 50 23 Er kunnen echter nog meerdere redenen worden aangedragen voor de niet-erkenning van de Sovjet-Unie door de Nederlandse regering. Het misbruik van de diplomatieke verhoudingen voor de verspreiding van sovjetpropaganda was voor Van Karnebeek in 1920 ook een belangrijke reden om niet over te gaan tot erkenning van de Sovjet-Unie.52 Verder was er vanuit confessionele kring grote bezorgdheid over het verbod op godsdienst in de Sovjet-Unie Bovendien kunnen de annulering van de Russische staatsschulden door de bolsjewistische machthebbers en de moord op de Romanovs worden gezien als een belangrijk struikelblok. Het laatste was vooral voor koningin Wilhelmina een belangrijke reden om ieder contact met de Sovjet-Unie te weigeren. In de volgende paragraaf zal dieper worden ingegaan op de invloed van de staatsschulden op de niet-erkenning, het toenemende belang van de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie en de rol die minister Van Karnebeek bij beide zaken speelde. Staatsschulden en het toenemende belang van de handel. Enkele weken na de Oktoberrevolutie besloten de bolsjewieken om de Russische staatsschulden te annuleren. In eerste instantie was er sprake van ongeloof in de Nederlandse pers. Men ging ervan uit dat het een poging was om de geallieerde regeringen onder druk te zetten. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog werd het echter al snel duidelijk dat de annulering geen tijdelijke maatregel was. Oudendijk had op eigen initiatief al protest aangetekend bij de sovjetautoriteiten, maar later werd ook vanuit de Nederlandse regering officieel een klacht ingediend bij het bolsjewistische bewind.53 De kritieken werden wel met enige voorzichtigheid gebracht, omdat de Eerste Wereldoorlog nog aan de gang was en Nederland de neutrale status wenste te behouden. Veel Nederlandse particulieren hadden belegd in spoorwegaandelen en zogenaamde staatsschuldbrieven. De totale omvang van de schulden werd in april 1918 geschat op ongeveer één miljard gulden, waarvan een derde belegd was in de Russische staatsspoorwegen, een derde in particuliere infrastructuur en steden en ten slotte een derde in Russische staatsleningen. Nederland was qua omvang van de schulden de op drie na grootste schuldeiser. Ook werden de eigendommen van Nederlandse ondernemers geconfisqueerd, 52 53 Knapen, De lange weg naar Moskou 60. Ibidem, 61-62. 24 maar de omvang van deze schulden was relatief gering in vergelijking met de particuliere beleggingen. Om de belangen van de particuliere schuldeisers te vertegenwoordigen werd de Nederlandsche Commissie voor de Russische Fondsen opgericht. Deze commissie was er met name op gericht om de particuliere beleggers gerust te stellen. Er werden enkele richtlijnen vastgesteld door de commissie voor schadeloosstelling, maar deze werden in de praktijk nooit ten uitvoer gebracht. Hoewel de totale omvang van de schulden natuurlijk aanzienlijk was, was deze niet van grote negatieve invloed op de Nederlandse economie. In 1919 en 1920 was er namelijk sprake van een opleving van de internationale economie en ook het Nederlandse bedrijfsleven profiteerde aanzienlijk van deze groei. Niet veel later bleek echter dat de internationale economische omstandigheden minder stabiel waren dan gehoopt. Dit werd vooral veroorzaakt door de onstabiele situatie in Duitsland. De Duitse economie trok hierdoor niet aan, waardoor ook de Nederlandse groei stagneerde. Duitsland was voor de Nederlandse industrie namelijk de belangrijkste afzetmarkt. Het uitblijven van economisch herstel had daardoor grote gevolgen voor Nederland. Na een korte periode van krachtige groei raakte de economie vanaf halverwege 1920 in het slop. Er waren in de korte tijd van economische bloei na het einde van de Eerste Wereldoorlog veel schepen besteld door de Koninklijke Nederlandsche StoombootMaatschappij (KNSM), maar vanwege afzetproblemen werd het duidelijk dat de KNSM te maken had met een tekort aan orders. De directeur van de KNSM, Ernst Heldring, zag voor dit probleem de oplossing liggen in een hervatting van de handel met de Sovjet-Unie. Voor de oorlog hadden vooral de scheepvaart en de houtindustrie handel gedreven met Rusland, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog was deze volledig stil komen te liggen. Niet alleen hout- en scheepvaartindustrie waren geïnteresseerd in handel met de Sovjet-Unie. Het was immers in potentie een groot afzetgebied. Ook industriëlen als A. Philips waren van mening dat het interessant was om de handel te hervatten. Al vanaf het begin van de twintigste eeuw deed Philips zaken in Rusland en begin jaren twintig zag hij nieuwe kansen in het land. Het werd hem echter al snel duidelijk dat het erg moeizaam was om zaken te doen in de Sovjet-Unie zonder dat er een handelsakkoord was tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Om deze reden legde Philips contact met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Volgens Philips was het noodzakelijk om op korte termijn een 25 handelsakkoord te sluiten met de Sovjet-Unie, omdat anders de Nederlandse handelspositie ten opzichte van andere staten ernstig zou kunnen verslechteren.54 Diverse andere landen zochten namelijk begin jaren twintig toenadering tot de Sovjet-Unie en Nederland dreigde wat dat betreft de boot te missen. Veelal was deze toenadering ingegeven door handelsbelangen. Groot-Brittannië nam het initiatief in de onderhandelingen. Al vanaf 1920 voerde de Britse regering overleg over een handelsakkoord met de sovjets, maar er waren enkele struikelblokken die de onderhandelingen bemoeilijkten. Van Britse zijde eiste men dat er geen propaganda-activiteiten door de sovjetregering zouden worden ontplooid in Groot-Brittannië. Een tweede eis van de Britten was dat de bolsjewieken de Russische schulden zouden erkennen. Beide eisen werden echter maar gedeeltelijk ingewilligd door de sovjetdelegatie. De sovjets eisten bij de onderhandelingen dat de SovjetUnie zou worden erkend door de Britse regering. Volgens hen was een erkenning de enige manier om tot een handelsakkoord te komen. Uiteindelijk werd in maart 1921 een handelsakkoord gesloten tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie werd hierbij de facto erkend door de Britse regering, terwijl de Britten in 1924 de Sovjet-Unie de jure zouden erkennen.55 Het verschil tussen beide erkenningen was dat een de facto erkenning een vaststaand feit is en geen recht. Een regering bestond nu eenmaal en had de feitelijke macht over een gebied. Feitelijk kan worden gesteld dat een de facto erkenning automatisch kon plaatsvinden. Een erkenning de jure was daaraan een toevoeging. Volgens Knapen was het de erkenning van de rechtmatigheid van de regering om deze macht uit te oefenen. Alleen bij een erkenning de jure werden diplomaten uitgewisseld, diplomatieke betrekkingen aangegaan en geloofsbrieven uitgewisseld. Nederland zag de bolsjewieken echter niet als de rechtmatige regering van de Sovjet-Unie en kon deze dus niet de jure erkennen. Het was echter wel een feit dat de communistische regering de macht uitoefende over de Sovjet-Unie. Een de facto erkenning kon daarom wel plaatsvinden.56 Bij de onderhandelingen werden overigens geen toezeggingen gedaan over een erkenning van de Russische schulden door de sovjetregering. Wat de uiteindelijke beweegreden was voor de Britse regering was om een handelsakkoord te sluiten en over te gaan tot erkenning van de Sovjet-Unie is niet helemaal duidelijk. Volgens velen was handel de enige mogelijkheid om het bolsjewisme in bedwang te houden en bovendien was het aantrekkelijk 54 Knapen, De lange weg naar Moskou 70-71. Ibidem, 68. 56 Ibidem, 112-113. 55 26 om als eerste land handelsbetrekkingen aan te gaan met de Sovjet-Unie. De werkloosheid in Groot-Brittannië was begin jaren twintig fors. Een vijfde van de bevolking was werkloos en nieuwe afzetmogelijkheden voor de Britse industrie waren dus zeer welkom. Enkele maanden na het akkoord tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie volgden diverse andere Europese staten de Britse stap. Zo sloten bijvoorbeeld Italië en Noorwegen handelsakkoorden met de Sovjet-Unie. Frankrijk en Nederland waren de landen die achteropliepen bij de toenadering tot de Sovjet-Unie. Vooral in Frankrijk was er twijfel over de te volgen opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie. Aan de ene kant was er sprake van een groot wantrouwen ten opzichte bolsjewistische machthebbers, maar aan de andere kant zag de Franse regering de voordelen in van een handelsakkoord met de sovjets. Deze toenaderingspogingen tot de Sovjet-Unie hadden ook enige invloed op de Nederlandse opstelling. De chef van de Directie Economische Zaken (DEZ) van het ministerie van Buitenlandse Zaken, A. Snouck Hurgronje, adviseerde in het najaar van 1920 aan minister Van Karnebeek om een handelsagent uit de Sovjet-Unie toe te laten. Maar Van Karnebeek en Beelaerts van Blokland, chef van de afdeling Diplomatieke Zaken, waren van mening dat het beter was om geen contact op te nemen met L. Krasin, het hoofd van de sovjethandelsmissie in Londen. Directe onderhandelingen met de sovjets waren dus voorlopig uitgesteld, maar Van Karnebeek stelde wel A. van de Sande Bakhuyzen aan om zich bezig te houden met de Sovjet-Unie en de mogelijkheden te onderzoeken om tot een handelsakkoord te komen.57 In juli 1921 werd in de Raad van Bijstand, waarin de ministers van Handel en Buitenlandse Zaken, topambtenaren van deze ministeries en een aantal vooraanstaande zakenlieden zitting hadden, gepleit voor terughoudendheid ten aanzien van een handelsakkoord met de SovjetUnie. Het waren vooral de kleine ondernemers die enthousiast waren om handel te drijven met de sovjets, maar de grote ondernemingen waren, met uitzondering van Heldring en Philips, minder overtuigd van de mogelijkheden in de Sovjet-Unie.58 Volgens Knapen was minister Van Karnebeek degene die duidelijk de leiding nam in het bepalen van het Nederlandse standpunt in het overleg van de Raad van Bijstand. Van Karnebeek was van mening dat er niet moest worden overgegaan tot de toelating van een handelsagent, tenzij dit absoluut noodzakelijk was. Om toch tegemoet te komen aan de toenemende pressie om te onderzoeken wat de mogelijkheden waren voor een handelsakkoord met de Sovjet-Unie, pleitte Van Karnebeek voor de uitzending van een Commissie naar de Sovjet-Unie om de situatie in het land te peilen. Knapen meent dat dit een goed doordachte tactiek was om zowel 57 58 Knapen, De lange weg naar Moskou 74. Ibidem, 76. 27 de Sovjet-Unie aan de lijn te houden, als om de ongeduldige ondernemers te laten zien dat de Nederlandse regering stappen ondernam om tot een handelsakkoord te komen, maar bovenal zorgde het voorstel van Van Karnebeek ervoor dat iedereen tevreden was en dat hij voorlopig nog niet direct met een afvaardiging van de Sovjet-Unie hoefde te gaan onderhandelen.59 Uiteindelijk werd Van de Sande Bakhuyzen in oktober 1921 naar Berlijn gezonden voor overleg met een sovjethandelsmissie. Veel stelde deze reis echter niet voor, want zoals hierboven al beschreven was het vooral de bedoeling van Van Karnebeek om onderhandelingen met de Sovjet-Unie zo lang mogelijk uit te stellen. Ook de sovjetdelegatie had door dat er geen sprake was van een serieuze poging tot onderhandelen. Verdere pogingen werden er niet meer genomen vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken, omdat eind 1921 duidelijk werd dat er op korte termijn op internationaal niveau gesproken zou gaan worden over de toekomst van Europa. Dat zou niet alleen gaan over de economische ontwikkeling en de rol die Duitsland hierin zou moeten gaan spelen, maar ook over een multilaterale toenadering tot de Sovjet-Unie. Bij besprekingen voorafgaand aan de conferentie van Genua van april 192260, besloot het kabinet dat er geen toenadering zou worden gezocht tot de Sovjet-Unie. Aan deze beslissing lag een nota van de pas benoemde chef van DEZ, J.A. Nederbragt, ten grondslag. Volgens hem waren de economische voordelen van een handelsakkoord met de Sovjet-Unie gering, zoals was gebleken aan de hand van het akkoord tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. Het advies van Nederbragt luidde als volgt: ‘in stee dus van iets te doen dat het herstel der handelsbetrekkingen met Rusland bevordert, heeft de Regeering zich te onthouden van alles wat de schijn kan wekken dat Rusland een land is, waarheen zich onze export moet richten’.61 Bovendien was Nederbragt van mening dat een akkoord met de sovjets niet van positieve invloed zou zijn op een vergoeding voor de geannuleerde staatsschulden. Nederland zou zich volgens Nederbragt niet moeten inlaten met de onbetrouwbare regering van de Sovjet-Unie die er volgens hem alleen op was gericht om propaganda te verspreiden.62 Deze opstelling van Buitenlandse Zaken kan, naar mijn mening, als kortzichtig worden betiteld. Een economische opleving van de Sovjet-Unie zou van groot belang zijn geweest voor de economische ontwikkeling van Duitsland en dat zou weer een positieve invloed kunnen hebben op de 59 Knapen, De lange weg naar Moskou 77. Internationale economische conferentie waar onder andere werd gesproken over de economische reconstructie van Duitsland en de schuldenkwestie van de Sovjet-Unie. 61 Knapen, De lange weg naar Moskou 87. 62 Ibidem, 88. 60 28 export van Nederland naar Duitsland. Aan deze mogelijkheid werd echter nauwelijks aandacht besteed in de nota van Nederbragt. Kort voor het begin van de conferentie van Genua sloten Duitsland en de Sovjet-Unie, geheel onverwacht, het akkoord van Rapallo. In dit bilaterale verdrag werd vastgelegd dat beide landen geen financiële claims bij elkaar zouden indienen en dat er economische samenwerking zou plaatsvinden. De conferentie van Genua liep uit op een grote mislukking, omdat de belangen van de grote mogendheden te verschillend waren. Frankrijk koos voor een harde lijn ten opzichte van de Sovjet-Unie, terwijl Groot-Brittannië een gematigde opstelling innam. De Britten hadden immers een jaar voor de conferentie al een akkoord gesloten met de sovjets. Tijdens de conferentie zochten werden er door diverse delegaties regelmatig informele contacten gelegd met de delegatie uit de Sovjet-Unie. De Nederlandse delegatie, die onder andere bestond uit minister-president Ruys de Beerenbrouck, Van Karnebeek, de bankier C. ter Meulen en de zakenman F.H. Fentener van Vlissingen, probeerde echter elk contact met de sovjetdelegatie te ontlopen. Veel werd er niet bereikt in Genua, wel werd er afgesproken om drie maanden later een nieuwe conferentie in Den Haag te houden. De conferentie in Den Haag was voor minister Van Karnebeek aanleiding om de beveiliging in de stad fors te verhogen. De delegatie uit de Sovjet-Unie moest worden bewaakt en er moest worden voorkomen dat deze propaganda zouden kunnen verspreiden in Nederland. Van verspreiding van propaganda kwam het niet, maar er werden wel contacten gelegd tussen diverse zakenlieden en de sovjetdelegatie. Al snel bleek dat ook de conferentie in Den Haag weinig kans van slagen had, omdat er geen eensgezind standpunt kon worden ingenomen ten opzichte van de Sovjet-Unie. Na afloop van de conferentie was er echter een onverwachte poging van de leider van de sovjetdelegatie en de latere volkscommissaris van Buitenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, M. Litvinov, om een handelsakkoord te sluiten tussen Nederland en de Sovjet-Unie.63 Van Karnebeek ging hier niet op in, maar uit deze toenaderingspoging van Litvinov bleek dat er wel degelijk mogelijkheden waren om tot een voor Nederland gunstig handelsverdrag te komen. Er was echter wel een basis gelegd voor verdere onderhandelingen over een handelsakkoord tussen de Sovjet-Unie en Nederland. In 1922 en 1923 begon, ondanks dat er geen akkoord was, de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie toe te nemen. De haven Rotterdam werd een belangrijke doorvoerhaven voor sovjetproducten en ook de Nederlandse houthandel in de Sovjet-Unie groeide in deze jaren aanzienlijk. Volgens cijfers van de sovjetautoriteiten was 63 Knapen, De lange weg naar Moskou 92. 29 Nederland in 1923 de op vijf na grootste importeur van sovjetproducten. De Nederlandse export naar de Sovjet-Unie was echter veel minder belangrijk. Bovendien moet er volgens Knapen worden aangetekend dat de handel met de Sovjet-Unie nog steeds relatief klein was en maar enkele bedrijfstakken eraan deelnamen. Vanaf 1923 nam de roep om een handelsakkoord te sluiten met de Sovjet-Unie weer toe. Een dergelijk akkoord zou het veel makkelijker maken voor Nederlandse ondernemers om handel te gaan drijven. Vanuit diverse Kamers van Koophandel werden initiatieven genomen om onder de leden te peilen of deze ervoor voelden om handel met de Sovjet-Unie te gaan drijven. Uiteindelijk werd onder druk van de Kamers van Koophandel door het ministerie van Buitenlandse Zaken besloten om een landelijke enquête te houden onder ondernemers. Uit de enquête kwam zeer duidelijk naar voren dat het overgrote deel van de ondernemers positief tegenover handel met de Sovjet-Unie stonden. Niet alleen vanuit de Kamers van Koophandel werd de druk op minister Van Karnebeek opgevoerd, ook banken en grote bedrijven als Philips begonnen steeds meer aan te dringen op onderhandelingen met de Sovjet-Unie.64 Uit scheepvaartkringen nam de kritiek op Van Karnebeek toe vanwege het uitblijven van een handelsakkoord met de Sovjet-Unie. Nederlandse schepen moesten in de Sovjet-Unie namelijk vijf keer zo veel havengeld betalen als schepen uit landen waarmee de Sovjet-Unie wel een handelsakkoord had gesloten.65 Er werd echter niet alleen maar direct kritiek uitgeoefend op het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar ook via de kranten en via het parlement werd door het bedrijfsleven getracht om minister Van Karnebeek ertoe aan te zetten om onderhandelingen met de Sovjet-Unie te beginnen. In 1923 werd een begin gemaakt met de onderhandelingen tussen Nederland en de SovjetUnie over een handelsverdrag. Er was inmiddels op het ministerie van Buitenlandse Zaken nagedacht wat de beste opstelling zou zijn van Nederland tijdens deze onderhandelingen. Volgens E. van Kleffens, de latere minister van Buitenlandse Zaken en in 1923 werkzaam als referendaris op het ministerie, was het niet nodig om de Sovjet-Unie de jure te erkennen. Voor een handelsverdrag was het volgens hem voldoende om de sovjetregering de facto te erkennen.66 De Nederlandse regering had echter ook nog steeds de eis dat de sovjetregering de schulden en de daarbij behorende verplichtingen zou erkennen. 64 Knapen, De lange weg naar Moskou 100-102. Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 10. 66 Ibidem, 10. 65 30 De eerste plannen waren om een Nederlandse delegatie naar Moskou te zenden, maar ondanks dat het kabinet akkoord ging met de onderhandelingen in Moskou ging de missie uiteindelijk niet door. Het is niet helemaal duidelijk waarom de reis werd geannuleerd, maar er zou een verband kunnen zijn met de verslechtering van de handelsrelatie tussen de SovjetUnie en Groot-Brittannië in 1923. Hierdoor had Van Karnebeek weer kort de illusie, dat het mogelijk zou zijn om een eensgezind front te vormen tegenover de Sovjet-Unie. Van een gezamenlijk optreden kwam het echter niet en Van Karnebeek begon eind 1923 in te zien dat de tijd gekomen was om onderhandelingen met de Sovjet-Unie te starten. Van Karnebeek kon ook niet anders. Zoals al eerder beschreven was er vanuit het bedrijfsleven zeer veel druk op hem en ook de pers had in toenemende mate twijfels over de opstelling van Nederland ten opzichte van de Sovjet-Unie. Begin februari 1924 kwam de secretaris van de sovjethandelsmissie in Londen, S. Hermer, naar Den Haag voor verkennende besprekingen. Concrete besprekingen werden vooralsnog niet gevoerd, maar er werd wel afgesproken om een maand later verder te onderhandelen in de sovjetambassade in Berlijn. In aanloop naar de onderhandelingen was er op het ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds sprake van terughoudendheid ten opzichte van de SovjetUnie. Alleen Van de Sande Bakhuyzen was groot voorstander van een handelsakkoord met de sovjets. Ook hij hield vast aan een erkenning van de buitenlandse schulden door de sovjetautoriteiten, maar hij pleitte er wel voor om van deze eis geen doorslaggevende factor te maken tijdens de onderhandelingen. Voor Van Karnebeek was verder van groot belang dat de sovjets na het sluiten van een handelsakkoord geen propaganda in Nederland zouden gaan verspreiden die het gezag van de Nederlandse regering zou kunnen ondermijnen. Van Karnebeek wilde dan ook absoluut niet verder gaan dan het sluiten van een handelsakkoord. Nederland zou als concessie de Sovjet-Unie de facto kunnen erkennen, maar van een de jure erkenning kon volgens Van Karnebeek geen sprake zijn. Van verschillende kanten kwam kritiek op de onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie over een handelsakkoord. Zo was de Nederlandse gezant in Zweden, Sweerts de Landas Wyborgh, hevig ontstemd over de toenadering tussen beide landen. Hij was van mening dat de Nederlandse regering geen betrekkingen aan moest gaan met deze ‘schavuitenbende’. Deze zeer antibolsjewistische houding komt ook naar voren bij de kritiek die de Poolse gezant had op de onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Bovendien was het ministerie van Koloniën bezorgd over de ontwikkelingen. Wanneer Nederland de Sovjet-Unie zou erkennen, kon de Sovjet-Unie aanspraak maken op een 31 vertegenwoordiging in Nederlands-Indië.67 Volgens het ministerie was het mogelijk dat vanuit de sovjetvertegenwoordiging propaganda zou worden verspreid met als doel de ondermijning van het Nederlandse gezag. Op de rol van Nederlands-Indië zal in het volgende hoofdstuk uitgebreid worden ingegaan. Ondanks de kritiek gingen de voorbereidingen op de onderhandelingen door. Wel stelde Van Karnebeek duidelijke richtlijnen vast voor de Nederlandse afvaardiging. Er mocht alleen een handelsakkoord worden gesloten en niet meer dan dat. De delegatie mocht een de facto erkenning aanbieden aan de Sovjet-Unie, maar een de jure erkenning was tijdens de handelsonderhandelingen uitgesloten. Hier zou volgens Van Karnebeek alleen over gesproken kunnen worden, indien de sovjetautoriteiten de buitenlandse schulden zouden erkennen. Het was volgens de minister zaak om de onderhandelingen niet direct af te breken indien de gesprekken zouden vastlopen. Al voordat de onderhandelingen waren begonnen, werd het duidelijk dat deze zeer moeizaam zouden gaan verlopen. Veel staten hadden de Sovjet-Unie inmiddels de jure erkend en Nederland liep wat dat betreft erg achter. Het was daarom maar zeer de vraag of de SovjetUnie wel genoegen zou nemen met het Nederlandse aanbod om de Sovjet-Unie de facto te erkennen.68 Het was dus van tevoren al duidelijk dat een akkoord zo goed als onmogelijk zou zijn. Toch had minister Van Karnebeek het idee dat de onderhandelingen zouden kunnen slagen. Waar hij dat op baseerde is echter niet duidelijk. Van Karnebeek kon op dat moment echter niet anders dan toestemming geven om onderhandelingen te voeren met de SovjetUnie, omdat de druk vanuit het bedrijfsleven om tot een handelsakkoord te komen erg groot was. Halverwege maart 1924 kwam de Nederlandse delegatie aan in Berlijn. De kleine delegatie bestond uit de secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Snouck Hurgronje, de directeur van de Steenkolen Handelsvereniging Fentener van Vlissingen en Van Kleffens. Het was vreemd dat Van de Sande Bakhuyzen, die al eerder met de sovjets had gesproken en een groot voorstander was van een akkoord, geen lid was van de Nederlandse afvaardiging. Het is echter niet duidelijk waarom Van de Sande Bakhuyzen geen deel uit maakte van de delegatie. In Berlijn kregen de Nederlanders te maken met de bolsjewiek N. Krestinskij. Al snel werd duidelijk dat het zeer moeilijk zou worden om tot een overeenstemming te komen. Zoals al eerder beschreven was de Sovjet-Unie in 1924 inmiddels door een flink aantal landen de jure erkend en de sovjetdelegatie eiste dat Nederland hetzelfde 67 68 Knapen, De lange weg naar Moskou 113-114. Ibidem, 115. 32 zou doen. Dit was duidelijk geworden na een zeer korte vergadering op de eerste dag. Volgens de instructies van Van Karnebeek was het echter niet mogelijk om verder te onderhandelen over een erkenning de jure. Snouck Hurgronje maakte de sovjets dan ook duidelijk dat hier alleen over kon worden gesproken indien de sovjetautoriteiten zouden instemmen met een erkenning van de Russische staatsschulden. Dit konden de sovjets echter moeilijk doen, omdat ze ook nog onderhandelden met andere landen en nog contact moesten leggen met de Verenigde Staten en Frankrijk. De sovjets zouden daarom niet al te makkelijk kunnen toegeven aan de Nederlandse eisen, omdat dit een nadelig effect zou hebben op de onderhandelingen met andere staten. Tijdens de tweede dag van de onderhandelingen in Berlijn waren de standpunten van beide partijen dan ook niet veranderd en er werd besloten om het overleg op te schorten. Veel was Nederland er met de onderhandelingen in Berlijn niet opgeschoten. Het was alleen nog duidelijker geworden dat het lastig zou worden om een handelsakkoord te sluiten met de Sovjet-Unie in ruil voor een de facto erkenning. Wat dat betreft was de opstelling van Van Karnebeek naïef te noemen. Andere staten hadden de Sovjet-Unie al lang de jure erkend, maar Van Karnebeek bleef vasthouden aan een de facto erkenning. Het is dus logisch dat de Sovjet-Unie geen haast had om een akkoord met Nederland te sluiten, omdat de voordelen, daaraan voor de sovjets verbonden, gering waren. Kort na het opschorten van de onderhandelingen diende zich echter al snel een nieuwe mogelijkheid aan om alsnog tot een overeenstemming te komen met de Sovjet-Unie. Een journalist van het NRC, M. van Blankenstein, had goede contacten met de sovjetgevolmachtigde, Aussem, in Berlijn. Aussem deed een voorstel aan Van Blankenstein om tot een hervatting van de onderhandelingen te komen. Daarvoor zou Nederland de SovjetUnie de jure moeten erkennen en in ruil daarvoor een meestbegunstigings-status krijgen bij een eventueel akkoord over de Russische staatsschulden. Snouck Hurgronje zocht contact met de sovjetambassade in Berlijn en er werd afgesproken om eind april opnieuw te gaan onderhandelen over een handelsakkoord. Zelfs minister Van Karnebeek zag op dat moment in dat de Nederlandse regering niets anders kon aanbieden dan een erkenning de jure. Daartegenover moest volgens Van Karnebeek staan dat Nederland moest profiteren van een onvoorwaardelijke meestbegunstiging en de toezegging dat er geen sovjetvertegenwoordiging in Nederlands-Indië zou worden opgezet.69 69 Knapen, De lange weg naar Moskou 119-120. 33 Tijdens de hernieuwde onderhandelingen in Berlijn werd al snel door sovjetambassadeur Krestinskij duidelijk gemaakt dat er alleen gesproken zou worden over een erkenning de jure. Deze opstelling van de sovjets maakte verder onderhandelen zo goed als onmogelijk, maar het was volgens Van Karnebeek toch van belang om de besprekingen niet af te breken. Eindelijk begon de minister in te zien dat het belangrijk was om een handelsakkoord te sluiten met de Sovjet-Unie en zo België voor te blijven. Vooral vanuit Rotterdam werd aangedrongen om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen. In Rotterdamse havenkringen bestond namelijk de angst dat de haven van Antwerpen veel voordeel zou hebben van een eventueel akkoord tussen België en de Sovjet-Unie. De onderhandelingen werden al na korte tijd afgebroken zonder enig resultaat hebben geboekt. Hoewel de Nederlandse regering een concessie in de vorm van een volkenrechtelijke erkenning had gedaan, kwam de sovjetdelegatie niet met concessies. Dit terwijl de sovjetgevolmachtigde Aussem aan Van Blankenstein had laten doorschemeren dat er van sovjetzijde een concessie in de vorm van een meestbegunstiging zou worden gedaan. Tijdens de besprekingen nam de sovjetdelegatie onder leiding van Krestinskij echter een dusdanige positie in dat er geen mogelijkheden waren om te onderhandelen. Hierop nam de kritiek op de Sovjet-Unie vanuit verschillende hoeken toe. Niet alleen was het ministerie van Buitenlandse Zaken van mening dat er door de sovjetdelegatie onaanvaardbare eisen werden gesteld, ook het bedrijfsleven en de bankwereld waren kritisch. Volgens Knapen ontnam de weigering, door de Sovjet-Unie, om een meestbegunstiging in de handel aan Nederland toe te kennen alle ratio aan een akkoord voor de Nederlandse regering.70 De handel was immers voor Nederland de enige beweegreden om aan de onderhandelingstafel met de bolsjewieken te gaan zitten. Onder druk van het bedrijfsleven was minister Van Karnebeek overstag gegaan om te gaan onderhandelen met de sovjets. Dus toen zelfs het bedrijfsleven niet meer zo enthousiast was na de eisen die de Sovjet-Unie stelde tijdens de onderhandelingen in Berlijn leek er een einde te komen aan de gesprekken tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Minister Van Karnebeek was immers al sinds zijn aantreden bezig geweest om zoveel mogelijk de contacten met de bolsjewieken te vermijden. Zelfs na het afbreken van de tweede serie onderhandelingen in april en mei 1924 in de sovjetambassade in Berlijn, werd de mogelijkheid door het ministerie van Buitenlandse Zaken opengehouden om tot een handelsakkoord te komen. Volgens Knapen was het zelfs mogelijk dat het ministerie een compromis over de meestbegunstiging voor de schulden zou sluiten. 70 Knapen, De lange weg naar Moskou 124. 34 Maar op het gebied van de meestbegunstiging voor de Nederlandse handel waren volgens Van Karnebeek geen Nederlandse concessies mogelijk.71 Deze duidelijke mededelingen deed Van Karnebeek aan de journalist Van Blankenstein, die in mei op reis ging naar de Sovjet-Unie. Hij zou daar contact hebben met Litvinov, die inmiddels plaatsvervangend volkscommissaris van Buitenlandse Zaken was geworden. Ondanks de moeilijke gesprekken en het afbreken van de onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie nog geen maand eerder, bleek dat Litvinov positief stond tegenover een akkoord met Nederland. Het akkoord zou gebaseerd worden op het handelsakkoord dat de Sovjet-Unie al eerder had gesloten met Noorwegen. Daarbij garandeerde Litvinov dat het probleem met de schulden zo goed mogelijk zou worden opgelost, maar volgens Knapen was Litvinov wel terughoudend over eventuele handelsregelingen die in het akkoord zouden komen te staan. Ondanks de onduidelijkheid over de handelsbepalingen, leek de Sovjet-Unie hiermee te voldoen aan de eisen die minister Van Karnebeek had gesteld voor de tweede serie onderhandelingen in Berlijn een maand eerder. Van Blankenstein stuurde het voorstel van Litvinov binnen enkele dagen naar minister Van Karnebeek in afwachting van een reactie, maar de Nederlandse regering reageerde vreemd genoeg niet op de brief van Van Blankenstein uit Moskou.72 De vraag is waarom de Nederlandse regering niet inging op het aanbod van Litvinov. Volgens de latere minister van Buitenlandse Zaken, A.C.D. de Graeff, was het een gevolg van een veto van koningin Wilhelmina, waarbij zij gezegd zou hebben: ‘u kan erkennen zoveel u wil, als u maar niet denkt dat ik de gezant van Rusland zal ontvangen!’73 Het was duidelijk dat koningin Wilhelmina zeer negatief tegenover de nieuwe machthebbers in de Sovjet-Unie stond. Koningin Wilhelmina zag de bolsjewieken als de moordenaars van de Romanovs, waarmee zij via haar grootmoeder verbonden was en zij weigerde daarom om maar enig contact te hebben met de sovjetautoriteiten. Het is echter onwaarschijnlijk dat zij persoonlijk een akkoord met de Sovjet-Unie kon tegenhouden. Uiteindelijk bleef het buitenlandse beleid immers een aangelegenheid van de minister van Buitenlandse Zaken. Het is daarom waarschijnlijker dat het minister Van Karnebeek zelf was die een akkoord tegenhield. Hiervoor zijn verschillende verklaringen aan te dragen. Ten eerste was Van Karnebeek al vanaf zijn aantreden in 1918 bezig met het ontwijken van ieder contact met de Sovjet-Unie. Dit werd bijvoorbeeld duidelijk tijdens de conferentie van Genua in 71 Knapen, De lange weg naar Moskou 124. Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 10. 73 Knapen, De lange weg naar Moskou 125. 72 35 1922. Pas toen er vanuit het bedrijfsleven zware druk kwam op de Nederlandse regering om met onderhandelingen met de Sovjet-Unie te beginnen, ging Van Karnebeek met tegenzin akkoord met de voorbereiding van de handelsbesprekingen in Berlijn. Ten tweede zag van Karnebeek volgens Knapen in dat de concessie in de vorm van een erkenning de jure gezichtsverlies zou zijn voor Nederland. Het beeld bestond dat Nederland zich jaren had verzet tegen een erkenning van de Sovjet-Unie en in 1924 dan toch overstag leek te gaan met een volkenrechtelijke erkenning zonder daar noemenswaardige voordelen aan over te houden. Knapen is van mening dat Van Karnebeek er daarom maar voor koos om helemaal geen akkoord met de Sovjet-Unie te sluiten.74 Ten slotte was het enthousiasme van het bedrijfsleven in 1924 over een handelsakkoord met de Sovjet-Unie verdwenen. Zelfs Heldring, die jaren had gepleit voor een handelsakkoord en daarin toen nog vrijwel alleen stond, was van mening dat het beter was om geen akkoord met de sovjets te sluiten. Volgens Heldring was het niet mogelijk gebleken om met de sovjets te onderhandelen en daarom betreurde hij het ook niet dat er geen handelsakkoord met de Sovjet-Unie was getekend. De reactie van Heldring kan als typerend worden gezien voor de voorstanders van een akkoord. De houding van de sovjetdelegatie tijdens de onderhandelingen en de weigering om Nederland een meestbegunstiging in de schuldenkwestie toe te kennen werd gezien als onredelijk en Nederland onwaardig.75 Bovendien groeide de economie in 1924 zodanig in Nederland en de rest van West-Europa dat de relatief kleine handel met de Sovjet-Unie niet meer zo van belang was. Er kan dus gesteld worden dat er door het bedrijfsleven niet bepaald getreurd werd om het afbreken van de gesprekken met de Sovjet-Unie. Hierdoor viel de druk van het bedrijfsleven op Van Karnebeek weg om te blijven onderhandelen met de Sovjet-Unie. Conclusie. Na 1924 kwam er een einde aan de directe contacten tussen Nederland en de Sovjet-Unie. 1924 kan daarom gezien worden als een beslissend punt in de betrekkingen tussen de twee staten. Vanaf de Oktoberrevolutie in 1917 waren de contacten zeer moeizaam. Berichten van Oudendijk over de situatie in de Sovjet-Unie schetsten een beeld van chaos en geweld dat 74 75 Knapen, De lange weg naar Moskou 126. Ibidem, 127. 36 werd veroorzaakt door een bende van ‘bandieten’ die onder leiding van Lenin en Trotski de macht hadden overgenomen. Daarbij werden ook de Russische staatsschulden nog eens geannuleerd, wat een uiteindelijke kostenpost was van ongeveer een miljard gulden. Het waren vooral kleine beleggers die hiervan de dupe werden. De annulering van de schulden was een belangrijke reden voor de Nederlandse regering om geen betrekkingen met de SovjetUnie aan te gaan en tijdens latere onderhandelingen bleven de schuldenproblematiek dan ook een prominente rol spelen. De niet-erkenning van de Sovjet-Unie paste bovendien goed in de neutrale opstelling van Nederland en later de zelfstandigheidspolitiek. De weigering om de Sovjet-Unie te erkennen was volgens Van Karnebeek gebaseerd op de volgende argumenten: ten eerste had de Sovjet-Unie nooit formeel gevraagd om een erkenning. Ten tweede moest Nederland een afwachtende houding innemen en bestuderen hoe andere landen omgingen met de Sovjet-Unie. Ten derde was Nederland zeer ontstemd over de bestorming van de Engelse ambassade in 1918, die op dat moment door Nederland werd beheerd. Ten vierde was er volgens Van Karnebeek sprake van een zeer chaotische situatie in de Sovjet-Unie door de burgeroorlog en het was daarom beter om af te wachten wie er als overwinnaar uit de oorlog zou komen. Ten slotte bestond de angst dat de bolsjewieken misbruik zouden maken van de diplomatieke contacten om propaganda in Nederland te verspreiden. Door deze opstelling van Van Karnebeek begon Nederland al snel achteraan te lopen in het herstel van de betrekkingen met de Sovjet-Unie. Groot-Brittannië zocht al in 1920 contact met de sovjets en sloot in 1921 een handelsakkoord, waarbij het de Sovjet-Unie de facto erkende. Niet lang daarna volgden diverse andere landen het Britse voorbeeld. Van een eensgezind internationaal optreden tegen de Sovjet-Unie kwam dus niet veel terecht, terwijl dit wel de hoop was van minister Van Karnebeek. Ook in Nederland begon het bedrijfsleven te vragen om onderhandelingen met de Sovjet-Unie. Dit werd veroorzaakt door de slechte economische omstandigheden in Nederland en de rest van Europa. Bovendien wilde men België voorblijven bij een eventueel handelsakkoord. Uiteindelijk ging Van Karnebeek overstag en werden er in maart 1924 onderhandelingen gehouden in Berlijn. De Sovjet-Unie eiste een de jure erkenning, maar de Nederlandse delegatie had opdracht niet verder te gaan dan een de facto erkenning. Ondanks de moeizame eerste ronde van onderhandelingen werd er op korte termijn nogmaals onderhandeld waarbij de Nederlandse regering een de jure erkenning aanbood in ruil voor meestbegunstiging in de handel en de staatsschulden. De sovjetdelegatie wilde in eerste instantie echter alleen spreken over een de jure erkenning en verder niet. Door deze opstelling van de sovjets was het 37 onmogelijk om over een akkoord te onderhandelen. Enkele weken later maakten de sovjetautoriteiten duidelijk toch een akkoord te willen, maar op dit aanbod ging de Nederlandse regering om verschillende, bovenstaande redenen niet in. De rol van Van Karnebeek betreffende de Sovjet-Unie was volgens Knapen op sommige punten naïef.76 Andere staten zagen namelijk in dat een handelsakkoord met de Sovjet-Unie een positieve ontwikkeling zou hebben op de economie in Duitsland, maar de Nederlandse opstelling was ingegeven door angst. Vooral Nederland had zich volgens Knapen sterk moeten maken voor een stabiel Europa, waarin het economische herstel van Duitsland een belangrijke positie in zou nemen. Nederland was immers voor de handel voor een groot deel afhankelijk van Duitsland. Wanneer Duitsland een afzetmarkt zou hebben in het oosten, zou dit voordelig zijn voor de Duitse economische ontwikkeling. Dat zou dan weer van groot belang zijn voor de Nederlandse export naar Duitsland. Deze economische factoren werden echter nauwelijks meegenomen in de bepaling van het Nederlandse beleid ten aanzien van de Sovjet-Unie. De Nederlandse regering was toch vooral bang voor sovjetpropaganda die het gezag zou kunnen ondermijnen. Ook had Van Karnebeek geen begrip voor ideologische drijfveren en al helemaal niet voor revolutionaire denkbeelden. Hij was dan ook van mening dat contact met de Sovjet-Unie zoveel mogelijk moest worden ontweken. Van Karnebeek kon de koers ten aanzien van de Sovjet-Unie grotendeels zelf bepalen. Vanuit de Tweede Kamer was namelijk nauwelijks pressie om tot een erkenning over te gaan. Dit had voornamelijk te maken met het feit dat de meeste partijen een zeer antibolsjewistische houding hadden. Vooral de confessionele partijen waren tegen contacten met de Sovjet-Unie, mede door het verbod op kerken dat de bolsjewieken hadden ingesteld, nadat ze aan de macht waren gekomen. De CPH was de enige partij die regelmatig kritische vragen aan de minister stelde en daarmee pleitte voor de belangen van het bedrijfsleven.77 Maar de druk van de CPH had in de praktijk nauwelijks invloed op het beleid van Van Karnebeek. Alleen het bedrijfsleven was het gelukt om Van Karnebeek ertoe te bewegen om toenadering tot de Sovjet-Unie te zoeken. Maar na de tweede serie onderhandelingen was het enthousiasme bij de ondernemers verdwenen. De eisen die door de sovjetdelegatie werden gesteld maakten het weinig aantrekkelijk om een handelsakkoord te sluiten. Ondanks dat er geen handelsakkoord was gesloten in 1924 ging de handel in de jaren daarna gewoon door, maar van directe diplomatieke contacten was voorlopig geen sprake meer. In het volgende hoofdstuk zal uitgebreid op deze periode worden ingegaan. 76 77 Knapen, De lange weg naar Moskou 130. Ibidem, 132. 38 Steeds groter wordende afkeer van de Sovjet-Unie (1925-1932). Binnenlandse ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en een nieuw isolement. Na de dood van Lenin in 1924 ontstond een onoverzichtelijke situatie over wie eigenlijk de macht in handen had. Er waren een aantal vooraanstaande bolsjewieken die in aanmerking kwamen om de macht over te nemen van Lenin. Josef Stalin had hiervoor de beste papieren. Tot de dood van Lenin was hij secretaris-generaal van de communistische partij en was daardoor in de gelegenheid om een groot aantal volgelingen op centrale plekken in de partij te benoemen. Stalin kon op deze manier zijn invloed binnen de partij aanzienlijk uitbreiden en was zo in staat om na 1924 langzaam de macht naar zich toe te trekken. Maar voordat Stalin de macht definitief over kon nemen moest hij afrekenen met een aantal andere vooraanstaande communisten. Allereerst zag hij Trotski als een groot gevaar voor zijn machtspositie. Het is echter de vraag of Trotski wel echt een gevaar was voor Stalin. Hij was namelijk niet erg populair binnen de communistische partij, maar aan de andere kant was hij één van de leiders geweest tijdens de Oktoberrevolutie en had hij het Rode Leger dusdanig opgebouwd dat de sovjets stand wisten te houden in de burgeroorlog. Stalin zorgde ervoor dat Trotski eerst werd gedegradeerd en later uit de communistische partij werd gezet. Eerst had Stalin hiervoor nog de steun gehad van G. Zinovjev en L. Kamenev, maar in 1927 werden ook zij door Stalin uit de communistische partij gezet en Trotski werd gedeporteerd naar Turkije78 Op deze manier schakelde Stalin zijn tegenstanders één voor één uit. In de jaren dertig zou de vervolging van de top van de communistische partij doorgaan en zou een groot deel van de politieke tegenstanders van Stalin worden geëxecuteerd. In het volgende hoofdstuk zal worden ingegaan op de Grote Terreur in de periode 1936-1938. Volgens Overy is het niet geheel duidelijk wanneer Stalin definitief de macht overnam, maar er kan worden gesteld dat Stalin eind jaren twintig over totalitaire macht beschikte.79 Het politbureau bestond voor een groot deel uit volgelingen van Stalin die door hem zelf waren benoemd. Ook de Komintern die tot 1928 een relatief zelfstandige lijn kon volgen kwam onder invloed te staan van de communistische partij. Stalin had de greep op de top van de Komintern eind jaren twintig verstevigd om te voorkomen dat deze steun zou geven aan 78 79 Robert Conquest, The great terror: Stalin’s purge of the thirties (Londen 1968) 12-13. Richard Overy, Dictators. Hitlers Duitsland, Stalins Rusland (Amsterdam 2005) 84. 39 zijn tegenstanders. Van een zelfstandige Komintern was na de machtsovername van Stalin dus geen sprake meer. Dit werd nog eens verergerd door de nieuwe politieke lijn van Stalin ten aanzien van de revolutie in het buitenland. Voor Lenin was een internationale revolutie het grote doel geweest van de Komintern, maar onder Stalin verschoven de doelstellingen naar de bescherming van de revolutie in de Sovjet-Unie.80 Dit had tot gevolg dat de controle van de communistische partij op de Komintern nog verder toenam. Communistische partijen uit andere landen kregen ook steeds minder te zeggen en werden voor het grootste deel gefinancierd en bestuurd vanuit Moskou. Dit was ook het geval bij de CPH. Lange tijd was Zinovjev het hoofd van het uitvoerende comité (EKKI) van de Komintern geweest en in die hoedanigheid zou hij eind 1924 aanwijzingen aan Britse communisten hebben gestuurd waarin zij werden opgeroepen om het gezag van de Britse regering te ondermijnen. Dit leidde tot serieuze problemen tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. De brief van Zinovjev, die later een falsificatie bleek te zijn, zorgde voor veel opschudding in Groot-Brittannië. De Labour regering van R. MacDonald verloor kort daarop de verkiezingen en de nieuwe conservatieve regering zag voorlopig af van de officiële ratificatie van het handelsakkoord tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie.81 De hele situatie werd een aantal jaar later nog verergerd toen het sovjethandelskantoor in Londen werd verdacht van financiële steun aan Britse stakers. Het akkoord tussen de Britten en de sovjets werd opgeschort en de contacten werden tot een minimum beperkt. Zo werden er bijvoorbeeld geen Britse kredieten meer beschikbaar gesteld aan de Sovjet-Unie.82 Van Britse zijde hoefden de sovjets dus voorlopig geen steun meer te verwachten. Pas na de verkiezingen van 1929, waarbij Labour weer aan de macht kwam, werden de betrekkingen tussen beide staten hersteld. Nu de contacten met Groot-Brittannië in 1924 grotendeels waren verbroken was de Sovjet-Unie opnieuw in een politiek isolement geraakt. Er waren dan wel akkoorden gesloten met diverse Europese staten waaronder Italië en Noorwegen, met de grote mogendheden waren zo goed als geen betrekkingen. Frankrijk stelde zich halverwege de jaren twintig nog steeds zeer antibolsjewistisch op en met de Verenigde Staten was ook nauwelijks contact. De Sovjet-Unie had in 1926 echter wel een akkoord gesloten met Duitsland dat een vervolg was op het eerdere akkoord dat tussen beide landen in 1922 in Rapallo was gesloten. In dit akkoord werd de neutraliteit van zowel Duitsland als de Sovjet-Unie in geval van een oorlog met een derde staat gegarandeerd. Bovendien werd in dit akkoord door Duitsland 80 Voerman, De meridiaan van Moskou 437. Knapen, De lange weg naar Moskou 133. 82 Ibidem, 134. 81 40 verklaarde dat het land Artikel 16 van de Volkenbond niet zou toepassen op de Sovjet-Unie.83 Of dit een akkoord was waardoor de Sovjet-Unie zich ook werkelijk veiliger door voelde is maar zeer de vraag. Kort daarvoor hadden Duitsland en Frankrijk in Locarno een soortgelijk verdrag gesloten en in het zelfde jaar trad Duitsland ook nog eens toe tot de Volkenbond. Het zou dus zeer logisch zijn dat de Sovjet-Unie zich hierdoor eerder bedreigd zou voelen dan veilig. De Volkenbond werd door de sovjets immers gezien als een imperialistische en antibolsjewistische bond. Het jaar 1924 kan dus op internationaal vlak een keerpunt in de betrekkingen met de SovjetUnie worden genoemd. Diverse staten hadden enkele jaren daarvoor toenadering gezocht tot de Sovjet-Unie uit handelsoverwegingen. Groot-Brittannië liep daarmee voorop en erkende de Sovjet-Unie in 1921 de facto en in 1924 de jure. Zelfs het fascistische Italië van Benito Mussolini sloot een akkoord met de Sovjet-Unie. Nederland liep wat dat betreft achteraan samen met een aantal andere staten, waaronder Frankrijk, België en de Verenigde Staten. Ook voor Nederland was het jaar 1924 een keerpunt in de betrekkingen met de Sovjet-Unie. Na het afbreken van de onderhandelingen en het niet reageren van het ministerie van Buitenlandse Zaken op het aanbod van Litvinov was er lange tijd geen sprake meer van gesprekken op diplomatiek niveau. De handel ging overigens, ondanks dat er geen handelsakkoord was, gewoon door. Er was volgens Knapen echter voor de Nederlandse regering geen aanleiding om op korte termijn weer over de politieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie te spreken. Het was echter niet mogelijk om helemaal geen aandacht meer te besteden aan de Sovjet-Unie. Dat was alleen al het gevolg van de communistische opstand in Nederlands-Indië in 1926 en 1927.84 Hierop zal verderop in dit hoofdstuk uitgebreid worden ingegaan. Ook was er in Nederland sprake van aanhang van de Sovjet-Unie, zoals al eerder beschreven in het vorige hoofdstuk. De Nederlandse opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie veranderde in de tweede helft van de jaren twintig nauwelijks. Na het afbreken van de onderhandelingen kwam het volgens Knapen zelfs niet meer op de agenda voor en er werden dan ook geen pogingen meer ondernomen om tot nieuwe besprekingen te komen. Toch bleef de Sovjet-Unie een actueel thema voor de Nederlandse regering. Dit had alles te maken met de situatie in NederlandsIndië. Al vanaf de Oktoberrevolutie was er door het ministerie van Koloniën gewaarschuwd voor de bolsjewistische invloed in Nederlands-Indië en toen duidelijk werd dat de Nederlandse regering wilde gaan onderhandelen met de Sovjet-Unie over een handelsakkoord 83 84 Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 75. Knapen, De lange weg naar Moskou 133. 41 kwam er opnieuw een waarschuwing. Volgens het ministerie van Koloniën kon de SovjetUnie aanspraak maken op een diplomatieke vertegenwoordiging in Nederlands-Indië, wanneer Nederland de Sovjet-Unie de facto zou erkennen. Het gevaar was volgens het ministerie dat de Sovjet-Unie op deze manier in staat zou kunnen zijn om propaganda te verspreiden in Nederlands-Indië. Het stond voor minister Van Karnebeek dan ook vast dat er onder geen beding sovjetconsuls tot Nederlands-Indië konden worden toegelaten.85 Na het afbreken van de onderhandelingen in 1924 was dit gevaar geweken, maar toch was er in Nederland bezorgdheid over de situatie in Nederlands-Indië en de mogelijke bolsjewistische invloed op de nationalistische partijen daar. Bolsjewistische invloed in Nederlands-Indië? De nationalistische gevoelens in Azië werden versterkt door de anti-imperialistische idealen die uitgingen van de Oktoberrevolutie en de politieke idealen van president Woodrow Wilson van de Verenigde Staten over het recht op zelfbeschikking. Ook in Nederlands-Indië vonden deze nationalistische ideeën weerklank bij diverse groeperingen. Veel nationalistische partijen in Nederlands-Indië waren relatief gematigd in hun opvattingen over zelfbeschikking. De Indische partij Sarekat Islam was in 1916 nog van mening, dat het nodig was om samen te werken met het Nederlandse gouvernement. Maar in 1917, kort voor de Oktoberrevolutie, begon de toon van Sarekat Islam te veranderen. De partij ging samen met de Indische SociaalDemocratische Vereeniging (ISDV) en eiste dat er zelfbestuur zou worden ingevoerd.86 Van enige druk vanuit de Sovjet-Unie was in deze tijd nog geen sprake. De Komintern was nog niet opgericht en bovendien was de situatie in de Sovjet-Unie dusdanig chaotisch dat er weinig aandacht was voor het bevorderen van de revolutie in koloniën. Toch waren de eisen die werden gesteld door de nationalistische Indische partijen deels gebaseerd op communistische denkbeelden. Vooral H. Sneevliet was een groot aanhanger van de communistische boodschap en probeerde deze verder te verspreiden in Nederlands-Indië door middel van zijn werkzaamheden bij de ISDV. Het is nogal vreemd dat iemand met bolsjewistische denkbeelden zich aansloot bij een sociaaldemocratische partij, terwijl er in Europa toch een duidelijke scheuring was ontstaan tussen bolsjewieken en sociaaldemocraten. 85 Knapen, De lange weg naar Moskou 143. Joop Morriën, Indonesië los van Holland. De CPN en de PKI in hun strijd tegen het Nederlandse kolonialisme (Amsterdam 1982) 36-37. 86 42 Sneevliet kan volgens Knapen gezien worden als de belangrijkste vertegenwoordiger van het bolsjewisme in Nederlands-Indië en hij was dan ook vaak vertegenwoordigd bij demonstraties tegen de koloniale overheersing. Vooralsnog bereikten de nationalisten echter niet erg veel in Nederlands-Indië. Wel was er in november1918 onrust op Java, er kwamen namelijk berichten binnen dat er in Nederland een revolutie zou zijn uitgebroken en dat koningin Wilhelmina was afgetreden. Zoals al eerder beschreven was er in Nederland inderdaad sprake van enige woeling, maar tot een revolutie kwam het niet. Troelstra had zich verkeken op de revolutionaire sentimenten in de maatschappij. Wel werden er op het gebied van sociale zekerheid enkele hervormingen doorgevoerd. Maar deze geruchten hadden ook invloed op het Nederlandse gouvernement in Nederlands-Indië. Dat verklaarde namelijk dat er hervormingen zouden plaatsvinden, waarbij er meer bevoegdheden zouden komen voor de Volksraad. Gouverneur-generaal J. P. van Limburg Stirum gaf op deze manier deels toe aan de eisen die werden gesteld door de nationalistische partijen. Later kwam er van verschillende kanten kritiek op Van Limburg Stirum, omdat hij te gemakkelijk zou hebben toegegeven aan de eisen van de nationalistische partijen.87 Nadat duidelijk werd dat er in Nederland geen revolutie had plaatsgevonden en de kritiek op het zogenaamde zwakke optreden van Van Limburg Stirum toenam, werd door het gouvernement besloten om de wettelijke mogelijkheden om nationalistische en revolutionaire groeperingen aan te pakken uit te breiden. Een eerste gevolg van de nieuwe wetten was dat Sneevliet eind 1918 Nederlands-Indië moest verlaten. Na het aanvankelijke gematigde optreden van Van Limburg Stirum werd al snel duidelijk dat de Nederlandse regering vastbesloten was om het gezag niet te laten ondermijnen door nationalistische groeperingen. De hardere opstelling van het gouvernement werd ook duidelijk in de opvolger van Van Limburg Stirum. In 1921 werd namelijk D. Fock aangesteld als nieuwe gouverneur van Nederlands-Indië.88 Ondanks het voornemen van het gouvernement om gezagsondermijnende groeperingen hard aan te pakken ging de ontwikkeling van de nationalistische partijen door. Sneevliet had hier nog steeds een belangrijke stem in. Nadat hij gedwongen moest vertrekken uit NederlandsIndië had hij zich gevestigd in Nederland en daarvandaan had hij in 1920 toestemming gegeven om Perserikatan Kommunist di India (PKI) op te richten. Deze partij was een afsplitsing van de ISDV en was de eerste communistische partij in Azië, dus nog vóór de 87 88 Knapen, De lange weg naar Moskou 143-144. Ibidem. 43 Chinese communistische partij. Er was in deze beginperiode nog nauwelijks steun vanuit Moskou. De Komintern was in 1919 opgericht en hield zich enkel bezig met steun aan communistische partijen in Europese landen. Tijdens het oprichtingscongres werd dan ook niet gesproken over de mogelijkheden tot een bolsjewistische revolutie in Azië. Een jaar later besteedde de Komintern meer aandacht aan Azië. Onder leiding van Lenin en Sneevliet werden er richtlijnen opgesteld voor het voeren van een anti-imperialistische strijd door de nationalistische partijen in Azië. Het was volgens Lenin daarbij van belang dat bolsjewistische partijen zouden samenwerken met nationalistische groeperingen. Maar van echte steun voor nationalistische partijen zoals de PKI en Sarekat Islam was geen sprake. Een probleem hierbij was het feit dat de Komintern en Lenin zelf van mening waren dat er bij deze groeperingen geen ruimte diende te zijn voor religieuze invloeden.89 Dit bemoeilijkte de samenwerking tussen de PKI en Sarekat Islam dusdanig dat er in 1923 een breuk tussen beide partijen ontstond. Hierbij veranderde de PKI haar naam in Partai Kommunist Indonesia.90 Van een goed georganiseerde partij was geen sprake door de matige communicatiemogelijkheden tussen leden en onenigheid over de te volgen partijlijn. Veel leden van de PKI waren van mening dat er actie moest worden ondernomen om een klassenloze maatschappij te bewerkstelligen. Het was daarbij volgens hen niet nodig om samen te werken met andere nationalistische Indische partijen, zoals door de Komintern was voorgeschreven. Dit was mogelijk een reden waarom de PKI geen steun kreeg van de Komintern. Het uitvoerende comité van de Komintern verbood de PKI zelfs om een opstand tegen het Nederlandse bewind te beginnen. Volgens de Komintern was de tijd nog niet gekomen om een gewapende opstand tegen de imperialistische mogendheden te starten.91 Bovendien zag de Komintern ook in dat een dergelijke kleinschalige opstand van de PKI nauwelijks kans van slagen had. De PKI had in die tijd namelijk niet veel meer dan duizend actieve leden en het was geheel onduidelijk hoe groot de steun van de bevolking voor een opstand was. Ondanks het verbod van de Komintern ging de leiding van de PKI halverwege 1926 door met de voorbereidingen voor een opstand op Java. Dit moest in het geheim gebeuren, omdat de bijeenkomsten van de PKI waren verboden door gouverneur Fock. Op 13 november 1926 begon de communistische opstand op Java. Er was dus zeker geen sprake van een algemene opstand in heel Nederlands-Indië. De opstand van november beperkte zich eigenlijk alleen tot Morriën, Indonesië los van Holland 39. Knapen, De lange weg naar Moskou 145. 91 Morriën, Indonesië los van Holland 53. 89 90 44 Batavia. Aanhangers van PKI probeerden strategische plekken te bezetten op Java, maar kwamen volgens Knapen niet verder dan de bezetting van een telefooncentrale.92 De ongeregeldheden werden snel onder controle gebracht door veiligheidstroepen van het gouvernement. Tijdens de opstand werden zowel enkele ambtenaren als aanhangers van de PKI gedood. Na de beëindiging van de opstand zag het gouvernement zich genoodzaakt om vele duizenden zogenaamde aanhangers van de PKI op te pakken. De vraag is echter hoe het kan dat er zoveel mensen werden opgepakt. In 1924 had de PKI namelijk maar duizend aanhangers. Het aantal mensen dat werd opgepakt en vervolgd was zo groot dat er geen plek was om deze gevangen te zetten. Daarom werden ruim duizend mensen vervoerd naar interneringskampen op Nieuw-Guinea.93 De arrestatiegolf na de opstand van november 1926 op Java kon niet voorkomen dat er in januari 1927 een nieuwe communistische opstand plaatsvond, ditmaal op Sumatra. Ook deze werd georganiseerd door de PKI. Blijkbaar was er niets geleerd van de ongeregeldheden een paar maanden eerder op Java. Deze tweede opstand kan worden gezien als de doodsteek van de PKI. Na de onrust op Java waren al een zeer groot aantal aanhangers en de leiding van de partij opgepakt, maar nu werd de partij ook officieel verboden door het gouvernement. De communistische opstanden hadden dus weinig opgeleverd en zorgden ervoor dat de wetten in Nederlands-Indië verder werden verscherpt. Ondanks dat er weinig was bereikt met de ongeregeldheden op Java en Sumatra en de PKI zelfs zo goed als verdwenen was, was er in het buitenland in bolsjewistische kringen enthousiasme over de ontwikkelingen in Nederlands-Indië. De CPH steunde de PKI, maar was dit volgens de toelatingsvoorwaarden van de Komintern ook verplicht. Volgens artikel zeven van de voorwaarden moest de communistische partij elke vrijheidsbeweging in de eigen koloniën ondersteunen en de verjaging van de imperialisten uit de koloniën bevorderen.94 Zelfs vanuit de Komintern waren er positieve geluiden te horen over de eerste strijd tegen de imperialistische overheerser.95 Dit terwijl de Komintern de opstanden had verboden. De PKI bestond na de desastreus verlopen opstanden niet meer, maar kan toch als van grote invloed worden gezien voor de ontwikkeling van het nationalistische bewustzijn in Nederlands-Indië. Kort na de opstanden richtte Soekarno de Partai Nasional Indonesia op. Deze partij had geen communistische grondslag, maar zou vechten tegen uitbuiting en de imperialistische overheersing. Het gouvernement in Nederlands-Indië had ook door dat er van 92 Knapen, De lange weg naar Moskou 146. Morriën, Indonesië los van Holland 63. 94 Voerman, De meridiaan van Moskou 614. 95 Knapen, De lange weg naar Moskou 146. 93 45 de communisten weinig gevaar uitging en dat men zich meer zorgen moest maken over de nationalistische partijen, zoals de PNI van Soekarno.96 Het gevaar van een communistische revolutie in Nederlands-Indië was na de mislukte opstanden verdwenen, als het er ooit al echt was geweest. De PKI was namelijk dusdanig slecht georganiseerd en kleinschalig dat de partij nooit van grote invloed geweest zou kunnen zijn op de politieke situatie in Nederlands-Indië. Ook het uitvoerende comité van de Komintern zag dat in en verleende geen steun aan de plannen van de PKI voor een opstand. Al vanaf de oprichting had de Komintern weinig aandacht besteedt aan de mogelijkheden voor een bolsjewistische revolutie in Azië. Halverwege de jaren twintig toonde de Komintern meer aandacht voor Azië, toen duidelijk was geworden dat er in Europa op korte termijn geen revolutie zou plaatsvinden. Deze interesse richtte zich echter op China en niet zozeer op Nederlands-Indië. Nadat Stalin de macht in de Sovjet-Unie had overgenomen, zoals al eerder in dit hoofdstuk beschreven, nam de aandacht voor een wereldrevolutie af. Stalin toonde volgens Knapen geen interesse voor de buitenlandse kameraden en hun activiteiten.97 De Komintern moest zich volgens Stalin meer gaan richten op de bescherming van de revolutie in de Sovjet-Unie. Dat wil echter niet zeggen dat de Komintern geen invloed meer uitoefende op communistische partijen in het buitenland, deze nam in de jaren dertig zelfs toe. Het doel hiervan was echter niet zozeer om tot een internationale revolutie over te gaan, maar om de greep op communistische partijen in het buitenland te vergroten.98 In Nederland lag na de communistische opstanden van 1926 en 1927 de nadruk op de kwalijke rol die de Komintern en de Sovjet-Unie zouden hebben gespeeld bij de ongeregeldheden in Nederlands-Indië. Dit is opmerkelijk omdat de Komintern juist de opstanden verboden had en in die zin geen steun had gegeven aan de PKI. Wel moet hierbij worden aangetekend dat kort na de opstanden er in Nederland niet direct werd gedacht dat deze door de Komintern waren georganiseerd. Maar al snel veranderde deze opvattingen. Dit werd mede veroorzaakt door de woede die was ontstaan bij invloedrijke Nederlanders in Indië en de Indische gemeenschap in Nederland. Een meerderheid van de Nederlandse bevolking was voor het hard aanpakken van de PKI en ook in politieke kringen gingen er stemmen op om de communisten in Nederlands-Indië met harde hand uit te schakelen. Volgens H. Colijn was het nodig om de doodstraf toe te passen, maar zou het nog beter zijn ‘wanneer men bij 96 Knapen, De lange weg naar Moskou 147. Ibidem, 147-148. 98 Voerman, De meridiaan van Moskou 437-438. 97 46 gewapend optreden tegen communistische pest flink doortast, geen gaten in de lucht boort, maar zorgt dat de kogels terecht komen waar ze thuis horen’.99 Onderzoeken van de Nederlandse regering naar de opstanden op Java en Sumatra zouden moeten aantonen dat de acties van de PKI waren gecoördineerd door het uitvoerende comité van de Komintern. In het zogenaamde Bantam-rapport werd beargumenteerd dat de PKI de principes van de Komintern zou hebben toegepast in de praktijk. Deze principes hielden in dat er met alle middelen, dus ook met geweld, moest worden getracht om de heersende klasse ten val te brengen en een internationale Sovjetrepubliek te vestigen.100 Maar hoewel de PKI de bepalingen inderdaad had geprobeerd uit te voeren tijdens de opstanden, kan er worden getwijfeld of de PKI van plan was om Nederlands-Indië in een sovjetrepubliek te veranderen. Het is waarschijnlijker dat de PKI probeerde om op deze manier zelfbestuur of zelfstandigheid te bewerkstelligen. De resultaten van diverse onderzoeken leidden tot hernieuwd wantrouwen ten opzichte van de Sovjet-Unie. De meeste politieke partijen waren van mening dat weer was gebleken dat de Sovjet-Unie niet was te vertrouwen en maar bleef proberen om het Nederlandse gezag te ondermijnen. Zowel in Nederland zelf als in Nederlands-Indië. Zoals gewoonlijk was alleen de CPH niet kritisch over de werkwijze van de Sovjet-Unie. In dit geval is het ook maar zeer de vraag hoe groot de invloed van de Sovjet-Unie was op de ontwikkelingen in NederlandsIndië. De Komintern had immers de opstand van de PKI verboden en ook Stalin was niet enthousiast over steun aan buitenlandse kameraden. In Nederland bestond echter bij het overgrote deel van de bevolking en de politiek het idee dat de Sovjet-Unie achter de communistische opstanden in Nederlands-Indië zat. Zelfs mensen die voordien hadden gepleit voor het aangaan van betrekkingen met de Sovjet-Unie, zoals diverse liberalen, drongen aan op een harde lijn ten opzichte van de Sovjet-Unie.101 Het was voor de Nederlandse regering makkelijk om de Sovjet-Unie als schuldige voor de onrust in Nederlands-Indië aan te wijzen. Aan het feit dat deze Indische nationalisten vochten voor zelfstandigheid en dat Nederland zelf medeverantwoordelijk was voor het opkomende nationalisme, werd eind jaren twintig voorbijgegaan. De opstanden hadden tot gevolg dat de Nederlandse justitie veel meer aandacht ging besteden aan de communistische activiteiten in Nederlands-Indië. Bovendien ging de politieke inlichtingendienst zich vanaf 1927 bezig houden met de situatie in de Sovjet-Unie en de steun Morriën, Indonesië los van Holland 62. Knapen, De lange weg naar Moskou 148-149. 101 Ibidem, 152. 99 100 47 die Komintern gaf aan Indische partijen. Halverwege de jaren twintig waren het met name het ministerie van Koloniën en het gouvernement in Nederlands-Indië die regelmatig waarschuwden voor de gevaarlijke invloed van het communisme. Dit werd bijvoorbeeld duidelijk toen voorafgaand aan de handelsbesprekingen in Berlijn, minister Van Karnebeek het voornemen bekend maakte om de Sovjet-Unie de facto te erkennen. Het ministerie van Koloniën waarschuwde toen dat in geval van een erkenning de facto, de Sovjet-Unie aanspraak kon maken op de stationering van consuls in Nederlands-Indië.102 Ondanks dat de opstanden van 1926 en 1927 waren uitgelopen op een groot fiasco voor de PKI, zorgde het er wel voor dat in Nederland de relatie met de Sovjet-Unie verder verslechterde. Dit werd veroorzaakt door de gedachte dat de ongeregeldheden waren georganiseerd door de Komintern. Volgens Knapen zag men in politiek Den Haag de SovjetUnie als een grote bedreiging voor Nederlands-Indië en daarmee voor de Nederlandse belangen. De communistische dreiging was halverwege de jaren twintig dus verschoven van Nederland naar Nederlands-Indië.103 In Nederland konden de bolsjewieken namelijk op weinig steun rekenen, maar in Nederlands-Indië lag dit anders. De nationalistische groeperingen waren vatbaar voor de anti-imperialistische idealen van de Sovjet-Unie en de PKI paste deze toe in de praktijk. Pogingen tot een verandering van de handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie. In de periode 1925 tot en met 1932 was de zorg om Nederlands-Indië een belangrijke oorzaak voor de verdere verslechtering in de verhouding tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Maar ondanks de slechte verhoudingen vonden er in de periode van 1928 tot en met 1932 enkele veranderingen plaats in de handelsbetrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Dit had te maken met zowel hervormingen in Nederland als in de Sovjet-Unie. Niet dat er in de periode 1928 – 1932 al sprake was van een duidelijke toenadering tussen beide staten, maar er kan wel gesteld worden dat er in deze periode een basis ontstond die mogelijkheden zou bieden om enkele jaren later een nieuwe toenadering tussen de beide staten te bewerkstelligen. 102 103 Knapen, De lange weg naar Moskou 113. Ibidem, 154. 48 Na het afbreken van de handelsbesprekingen in Berlijn bleef de Nederlandse handel met de Sovjet-Unie uiterst gering. Zowel het Nederlandse aandeel in de export als de import bleef ruim onder de één procent. Er was vanuit het bedrijfsleven na 1924 dan ook niet erg veel interesse meer om zaken te doen met de Sovjet-Unie. De economie in het Westen trok na 1924 namelijk dusdanig aan dat de moeizame handel met de Sovjet-Unie geen aantrekkelijk alternatief meer was.104 Er werd halverwege de jaren twintig door enkele bedrijven echter nog wel pogingen ondernomen om handel te drijven met de Sovjet-Unie. Zo probeerde bijvoorbeeld Koninklijke Olie/Shell om concessies in de Sovjet-Unie te verkrijgen en waren er pogingen om krediet te verlenen aan de Sovjet-Unie. Kredietfaciliteiten waren van groot belang voor bedrijven die handel wilden drijven met de Sovjet-Unie. Maar de Nederlandse bankiers waren van mening dat het een te groot risico zou zijn om de Sovjet-Unie krediet te verlenen. Wel werd er in 1927 in Rotterdam en Amsterdam een economisch steunpunt van de Sovjet-Unie opgericht om de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie te bevorderen.105 Zoals al eerder beschreven, vonden er in de periode van 1928 tot en met 1932 zowel in de Sovjet-Unie als in Nederland enkele hervormingen plaats die van invloed waren op de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie. In de Sovjet-Unie had Stalin in 1927 de macht volledig in handen en voerde ook op economisch gebied belangrijke veranderingen door. De Nieuwe Economische Politiek die Lenin een aantal jaren eerder had ingevoerd werd afgeschaft en vervangen door vijfjarenplannen. Hierin kwam de nadruk te liggen op een snelle industriële ontwikkeling van de Sovjet-Unie. Het uiteindelijke doel van het eerste vijfjarenplan (19281933) was om de Sovjet-Unie binnen zeer korte tijd tot een geïndustrialiseerd land om te vormen en op deze manier de revolutie in het land te beschermen.106 Het doel van het eerste vijfjarenplan was niet alleen de industrialisatie van de Sovjet-Unie, maar ook de collectivisatie van de landbouw. Beide ontwikkelingen gingen gepaard met grootschalige vervolgingen van tegenstanders. Boeren moesten verplicht hun land afstaan en zich aansluiten bij grootschalige collectieve boerderijen. Miljoenen boeren kwamen om bij door beleid veroorzaakte hongersnoden begin jaren dertig en vele tienduizenden mensen moesten gedwongen aan het werk in de grootschalige industrieprojecten.107 Het aantal gevangenen nam zulke grote vormen aan dat er een tekort ontstond aan gevangenenkampen. In 1929 werd besloten dat de geheime politie (OGPOE) de controle zou krijgen over alle gevangenen in het nieuwe kampsysteem (Goelag). De nieuwe kampen waren vooral gevestigd 104 Knapen, De lange weg naar Moskou 158-159. Ibidem, 160-164. 106 Ibidem, 165. 107 Conquest, The great terror 22. 105 49 in het oosten van de Sovjet-Unie rond de poolcirkel. Nadat de straf van de gevangenen was afgelopen was het de bedoeling dat deze in dat gebied zouden blijven wonen. Het doel van de Goelag was dus niet alleen het aan het werk zetten van gevangenen, maar ook de gedwongen kolonisatie van de verlaten gebieden in het oosten en noorden van de Sovjet-Unie. Hier waren namelijk grote hoeveelheden grondstoffen ontdekt die van groot belang waren voor het slagen van de vijfjarenplannen.108 De invloed van de vijfjarenplannen op de samenleving in de Sovjet-Unie was zeer groot. Voor het buitenland was het onduidelijk hoe de Sovjet-Unie zich verder zou ontwikkelen. Contacten met het buitenland werden beperkt en sommige gebieden in de Sovjet-Unie werden verboden gebied voor buitenlanders. Ook voor de economie was het eerste vijfjarenplan van grote invloed. Begin jaren dertig groeide de import van de Sovjet-Unie explosief. Maar doordat de Sovjet-Unie niet kon beschikken over goede kredietfaciliteiten nam ook de export fors toe. Zonder export was het namelijk niet mogelijk om de import van goederen te bekostigen. Voor veel Westerse bedrijven waren de bestellingen uit de Sovjet-Unie zeer belangrijk, het overgrote deel van de wereld werd in de jaren dertig namelijk getroffen door een recessie. De Sovjet-Unie had nauwelijks last van deze recessie en beleefde zelfs een periode van economische groei. Het Nederlandse bedrijfsleven profiteerde echter niet van de toegenomen import van de Sovjet-Unie. Begin jaren dertig was de Nederlandse export naar de Sovjet-Unie nog steeds op het lage niveau van nog geen half procent. De import van producten uit de Sovjet-Unie naar Nederland nam in de periode 1928-1932 echter wel toe en bereikte in 1931 een percentage van 3,8 procent.109 Van groot belang was de handel met de Sovjet-Unie dus zeker niet. Nadat begin jaren dertig het Westen werd getroffen door een economische crisis, begon het bedrijfsleven echter weer aandacht te krijgen voor de handel met de Sovjet-Unie. Dat werd niet zozeer door het vijfjarenplan veroorzaakt, maar door de economische malaise in de Verenigde Staten en Europa. Vooral vanuit rederijkringen werd weer aandacht gevraagd voor de hoge havengelden die Nederlandse schepen moesten betalen in sovjethavens. De Directie Economische Zaken (DEZ) van het ministerie van Buitenlandse Zaken stond echter nog steeds negatief tegenover het aangaan van betrekkingen met de Sovjet-Unie en schonk daarom weinig aandacht aan de vragen van de reders. Minister Van Karnebeek, met zijn antibolsjewistische houding, was in 108 109 Anne Applebaum, Goelag. Een geschiedenis (3e druk; Amsterdam 2006) 70-71. Knapen, De lange weg naar Moskou 301. 50 1927 dan wel afgetreden, maar zijn opvolger Beelaerts van Blokland was ook van mening dat het beter was om geen betrekkingen aan te gaan met de Sovjet-Unie. Begin jaren dertig vond er een belangrijke institutionele verandering plaats op het gebied van de handelspolitiek. Van oorsprong had het ministerie van Buitenlandse Zaken de zeggenschap over handelspolitieke zaken, maar hier kwam mede door de economische crisis een einde aan. Volgens Knapen ‘werd het handelspolitieke instrumentarium van de overheid verbreed en was daarin voor het statische ministerie van Buitenlandse Zaken weinig ruimte meer’.110 Deze rol werd langzaam maar zeker overgenomen door het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid. De nieuwe minister van Arbeid, T. J. Verschuur, trad in 1929 aan en was vanaf het begin in een competentiestrijd verwikkeld met de Directie Economische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Verschuur was van mening dat DEZ niet professioneel genoeg was en dat deze afdeling niet in staat was om onderhandelingen te voeren. Tijdens de onderhandelingen over de retorsiewet, die de Nederlandse handel moest beschermen tegen landen die een eenzijdige importstop van Nederlandse producten afkondigden, werd besloten dat het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid de verantwoordelijkheid zou krijgen over de inhoud van handelsverdragen.111 De minister van Buitenlandse Zaken Beelaerts van Blokland en zijn opvolger A. C. D. de Graeff konden hier weinig tegen doen, omdat Verschuur de steun kreeg van minister-president Colijn. Vanaf 1933 was het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid volledig verantwoordelijk voor de handel met het buitenland en in dat jaar werd dan ook Directie Economische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken opgeheven. Deze verandering was in de praktijk direct te merken. Het ministerie van Handel stond namelijk open voor handel met de Sovjet-Unie. Reders die bij het ministerie van Buitenlandse Zaken geen serieuze reactie kregen op hun klachten over hoge havengelden in de Sovjet-Unie, kregen van het ministerie van Handel te horen dat er actie zou worden ondernomen. Bedrijven die interesse hadden in handel met de Sovjet-Unie kregen subsidies van het ministerie om de situatie in de Sovjet-Unie te verkennen en werd aangeraden om in de Sovjet-Unie contact te leggen met daar wonende Nederlandse communisten. Bovendien zette minister Verschuur zich in om kredietfaciliteiten te verlenen aan de Sovjet-Unie, maar van echte vorderingen op dit gebied was geen sprake. De Nederlandse banken bleven angstig in het afgeven van 110 111 Knapen, De lange weg naar Moskou 168-169. Ibidem, 169. 51 exportkredieten aan Nederlandse ondernemers die handel wilden drijven met de SovjetUnie.112 Van een echte doorbraak in de handelsbetrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie was in de periode 1928-1932 nog geen sprake. De hervormingen die in deze periode in zowel Nederland als de Sovjet-Unie plaatsvonden legden echter wel een belangrijke basis voor nieuwe pogingen om tot een toenadering te komen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid stelde zich ten opzichte van de Sovjet-Unie veel pragmatischer op dan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Knapen meent dat er bij het ministerie van Handel geen angst bestond voor het bolsjewisme en dat zorgde ervoor dat het ministerie zich volledig kon richten op de mogelijkheden tot handel met de Sovjet-Unie.113 Conclusie. Het jaar 1924 was een belangrijk keerpunt in de betrekkingen met de Sovjet-Unie. Op internationaal niveau verslechterden de verhoudingen met de Sovjet-Unie. De betrekkingen tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie stonden in de periode 1924 tot en met 1929 zwaar onder druk door vermeende sovjetpropaganda in Groot-Brittannië. De toetreding van Duitsland tot de Volkenbond in 1926 gaf de Sovjet-Unie het gevoel verder geïsoleerd te raken. Ook de betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie waren na 1924 op een dieptepunt beland. De onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie waren afgebroken en in de jaren erna was er van contact tussen beide staten nauwelijks sprake. Het was voor de Nederlandse regering echter niet mogelijk om in het geheel geen aandacht meer te besteden aan de Sovjet-Unie. Dit werd veroorzaakt door de zorg voor Nederlands-Indië. Eind 1926 en begin 1927 vonden er twee communistische opstanden plaats op Java en Sumatra. Het Nederlandse gouvernement in Batavia greep hard in en er werden duizenden leden van de Partai Kommunist Indonesia (PKI) opgepakt en vastgezet. In Den Haag had men al snel het idee dat de Komintern hulp had gegeven aan de PKI en dus zo verantwoordelijk was voor de coördinatie van de opstanden. Het is echter maar zeer de vraag in hoeverre de Komintern daadwerkelijk steun heeft gegeven aan de PKI. Het was voor de Nederlandse regering en het gouvernement in Batavia echter gemakkelijk om de schuld te leggen bij de Sovjet-Unie en zo voorbij te gaan aan de ontwikkeling van de nationalistische sentimenten in 112 113 Knapen, De lange weg naar Moskou 170-171. Ibidem, 171. 52 Nederlands-Indië. De opstanden in Nederlands-Indië zorgden wel voor een verdere verslechtering van de betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Na een hevige strijd met zijn tegenstanders kreeg Stalin eind jaren twintig de macht in de Sovjet-Unie definitief in handen. Stalin voerde een aantal belangrijke hervormingen door. Zo was het doel van de Komintern niet langer het bevorderen van de wereldrevolutie, maar het beschermen van de revolutie in de Sovjet-Unie. Stalin verstevigde hiervoor de greep op de Komintern. Ook op economisch gebied voerde Stalin een aantal veranderingen door. De NEP werd afgeschaft en vervangen door een vijfjarenplan. Doel van de vijfjarenplannen was een zeer snelle industrialisatie van de Sovjet-Unie en collectivisatie van de landbouw. Deze plannen hadden tot gevolg dat de economie van de Sovjet-Unie in de jaren dertig groeide. De import van de Sovjet-Unie nam fors toe, maar Nederland profiteerde hier niet erg van. In Nederland nam het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid in 1933 de verantwoordelijkheid over de buitenlandse handel over van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit had tot gevolg dat er begin jaren dertig weer serieuze aandacht kwam voor de mogelijkheden tot handel met de Sovjet-Unie. Het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid stelde zich in tegenstelling tot het ministerie van Buitenlandse Zaken positief op over de mogelijkheden tot handel met de Sovjet-Unie. Ook vanuit het bedrijfsleven was er, door de wereldwijde economische recessie, begin jaren dertig weer aandacht voor handel met de Sovjet-Unie. Er kan worden gesteld dat er in de periode van 1925 tot en met 1932 nauwelijks sprake was van contact tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Maar begin jaren dertig werd wel de basis gelegd voor hernieuwde handelsbesprekingen met de Sovjet-Unie. In het volgende hoofdstuk zal worden ingegaan op de pogingen om tot nieuwe onderhandelingen over een handelsakkoord met de Sovjet-Unie te komen. Ook zal het Nederlandse stemmen tegen de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond worden besproken. Bovendien zal dieper worden ingegaan op de Grote Terreur in de Sovjet-Unie en de mogelijke gevolgen hiervan op de betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. 53 Aversie en uiteindelijk erkenning (1933-1942). Nieuwe pogingen om tot een handelsakkoord met de Sovjet-Unie te komen. Het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid veranderde in 1933 haar naam in het ministerie van Economische Zaken. Zoals al in het vorige hoofdstuk beschreven probeerde het ministerie op een pragmatische manier contact te leggen met de Sovjet-Unie. Er werd actief steun verleend aan zakenlieden die handel met de Sovjet-Unie wilden drijven, maar van een toenadering tussen Nederland en de Sovjet-Unie was nog geen sprake. In 1933 kwam hier echter verandering in. De secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, M. Hirschfeld, nam het initiatief in de oprichting van het ‘Comité ter bevordering van den export naar Rusland’. Het Comité moest contacten gaan leggen met de Sovjet-Unie. Het was echter van groot belang dat het Comité een particuliere organisatie zou zijn. De schijn dat er officiële contacten waren tussen de Sovjet-Unie en Nederland moest immers worden vermeden. Het Comité kreeg wel steun van het ministerie van Economische Zaken.114 Als onderhandelaar van het Comité werd D. van Walree aangesteld. Van Walree was consul geweest in China en werd gezien als een kenner van de situatie in Azië. Om tot een duidelijke overeenkomst te komen tussen het Nederlandse bedrijfsleven en de Sovjet-Unie was het van groot belang dat de handelstromen tussen de beide staten zouden worden geregistreerd. Hiervoor werd het ‘Centraal Bureau voor den Handel met Sovjet-Rusland’ opgericht. Verder was het volgens Van Walree noodzakelijk dat er in de overeenkomst tussen Nederland en de Sovjet-Unie zou worden vastgelegd dat de hoge havengelden voor Nederlandse schepen zouden worden afgeschaft. Bovendien moest de Sovjet-Unie voor minstens zestig procent van de exportwaarde naar Nederland aan Nederlandse producten terugkopen.115 De uiteindelijke Nederlandse voorwaarden werden op verzoek van Hirschfeld iets gematigd. Onderhandelingen tussen Van Walree en het hoofd van de sovjetdelegatie, J. Weizer, waren gestart op 1 oktober 1933 in de sovjetambassade in Berlijn. Al snel zegden de sovjets Van Walree toe dat de hoge havengelden voor Nederlandse schepen zouden worden opgeheven, maar verdere resultaten werden niet geboekt bij deze eerste onderhandelingen. Half december werd er in Amsterdam verder onderhandeld tussen Van Walree en Weizer. De mogelijkheden voor Van Walree waren tijdens deze besprekingen echter maar beperkt. Zo kon Van Walree 114 115 Knapen, De lange weg naar Moskou 172-173. Ibidem, 174-175. 54 bijvoorbeeld geen toezeggingen doen over het verlenen van krediet aan de Sovjet-Unie en durfde hij volgens Knapen geen beroep te doen op de retorsiewet.116 De retorsiewet voorzag in een importstop van sovjetgoederen. Ondanks dat Van Walree niet tegemoet kon komen aan de klachten van Weizer over een tekort aan Nederlandse kredietfaciliteiten werd er op 17 december 1933 een akkoord gesloten tussen Van Walree en de sovjetdelegatie. Hierin werd echter niet veel meer vastgelegd dan de verlaging van de havengelden voor Nederlandse schepen. Bovendien was het niet ondertekend door een vertegenwoordiger van de Nederlandse regering, maar door een onderhandelaar die het Nederlandse bedrijfsleven vertegenwoordigde. Toch was het akkoord van groot belang. Het was immers de eerste overeenkomst tussen Nederland en de Sovjet-Unie sinds de Oktoberevolutie. Verdere onderhandelingen tussen Van Walree en Weizer in Den Haag en Berlijn een jaar later liepen op niks uit. Van Walree vond dat hij door de sovjets aan het lijntje werd gehouden en daarom zette hij alsnog het retorsiewapen in. Veel haalde dit dreigement niet uit, omdat Weizer dreigde om sovjetorders voor baggerschepen te annuleren. Ook was er vanuit Nederlandse bedrijven kritiek op het dreigen met de retorsiewet. Vooral bedrijven die goedkoop hout en graan uit de Sovjet-Unie importeerden waren hiertegen. Van Walree besloot dan ook in overleg met Weizer om af te zien van retorsie.117 Het betekende echter wel een einde aan de onderhandelingen tussen de Sovjet-Unie en Nederland over een handelsakkoord. Ondanks dat er geen handelsakkoord was gesloten tussen beide landen nam de export van Nederland naar de Sovjet-Unie in de periode 1934-1940 aanzienlijk toe. Dit werd deels veroorzaakt door de grote vraag naar tin dat vanuit Nederlands-Indië naar de Sovjet-Unie werd geëxporteerd. In 1937 was Nederland dan ook na de Verenigde Staten, Duitsland en Groot-Brittannië de grootste leverancier van de Sovjet-Unie.118 Dit is opvallend gezien de zeer geringe export van Nederland naar de Sovjet-Unie tien jaar eerder. Deze bedroeg toen nog geen 0,3 procent, terwijl Nederland in 1937 ruim twee procent van de totale uitvoer naar de Sovjet-Unie exporteerde.119 Zonder handelsakkoord bleek het dus ook mogelijk om de Nederlandse export naar de Sovjet-Unie te laten stijgen. De handel had in theorie echter nog veel voorspoediger kunnen groeien indien Nederland tot een overeenkomst had kunnen komen, waarbij de Sovjet-Unie ook krediet zou worden verleend. De vraag vanuit de Sovjet- 116 Knapen, De lange weg naar Moskou 180. Ibidem, 182-183. 118 Ibidem, 187. 119 Ibidem, 301. 117 55 Unie naar industrieproducten was na de invoering van de vijfjarenplannen namelijk explosief gestegen, maar Nederland wist hier niet van te profiteren. Na 1933 werd steeds duidelijker dat de Nederlandse regering de Sovjet-Unie op twee verschillende manieren benaderde. Het Nederlandse bedrijfsleven en het ministerie van Economische Zaken juichten onderhandelingen over een handelsakkoord met de Sovjet-Unie toe. De Nederlandse regering was ook van mening dat het goed was voor de Nederlandse handel om de handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie te bevorderen, maar van diplomatieke betrekkingen kon absoluut geen sprake zijn. Deze harde opstelling werd vooral door het ministerie van Buitenlandse Zaken aangehangen. Het is natuurlijk vreemd dat de Nederlandse regering aan de ene kant niets met de in haar ogen verwerpelijke Sovjet-Unie te maken wilde hebben, maar aan de andere kant als er handel kon worden gedreven en geld kon worden verdiend werden deze principes snel opzij geschoven. Volgens Knapen moeten handel en politiek in het interbellum dan ook worden gezien als twee los van elkaar staande zaken.120 Uiteindelijk bleef het standpunt van de Nederlandse regering erop gericht om geen diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie aan te gaan. Dit werd weer zeer duidelijk toen Nederland in september 1934 moest beslissen over de toelating van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond. De Nederlandse problemen met de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond. Sinds 1933 zag Stalin in dat het noodzakelijk was om uit het een internationale isolement te geraken. De Japanse inval in Mantsjoerije in 1931 en twee jaar later het aantreden van Adolf Hitler in Duitsland zorgden voor een directe bedreiging van de veiligheid van de Sovjet-Unie. Als gevolg van deze bedreiging begon een periode van toenadering tussen de Sovjet-Unie en het Westen. De volkenrechtelijke erkenning door de Verenigde Staten in 1933 was hierbij van groot belang. Net als in Nederland waren er in de Verenigde Staten tot begin jaren dertig grote bezwaren tegen een erkenning van de Sovjet-Unie. Vooral vanuit confessionele hoek was er zeer veel kritiek, maar toch kreeg president Franklin D. Roosevelt de steun van de kerken en vanuit een kritische Senaat om over te gaan tot erkenning van de Sovjet-Unie. Bovendien was een ruime meerderheid van de Amerikaanse bevolking voor de erkenning. Roosevelt had drie motieven om over te gaan tot erkenning. Ten eerste wilde Roosevelt, volgens Knapen, een 120 Knapen, De lange weg naar Moskou 193. 56 duidelijke breuk in zijn beleid bewerkstelligen ten opzichte van zijn voorgangers. Ten tweede zag Roosevelt de erkenning van de Sovjet-Unie als een middel om Japan in bedwang te houden en ten slotte was er druk vanuit het bedrijfsleven.121 In oktober 1933 verliet Nazi-Duitsland de Volkenbond, omdat het zogenaamd niet kon instemmen met Franse voorstellen tijdens de Ontwapeningsconferentie in Genève. Duitsland eiste directe rechtsgelijkheid en het recht om op korte termijn te beginnen met de productie van zware wapens. Het Franse plan voorzag in de mogelijkheid om Duitsland na minstens vier jaar deze rechten te verlenen. Adolf Hitler was volgens Van Diepen nooit van plan geweest om een multilateraal verdrag te ondertekenen dat zou leiden tot de vermindering van de bewapening. Hitler kon het Franse plan als excuus gebruiken om de Volkenbond te verlaten.122 Ook deze stap van Nazi-Duitsland was voor de Sovjet-Unie een teken dat de veiligheid van het land in gevaar was en daarmee ook van de revolutie. Stalin, die altijd fel tegenstander was geweest van de imperialistische Volkenbond, begon nu toenadering te zoeken tot de Volkenbond en verklaarde lid te willen worden. Het was vooral de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Louis Barthou, die zich inspande om de Sovjet-Unie lid te laten worden van de Volkenbond. Frankrijk was voordien altijd een fel tegenstander geweest van betrekkingen met de Sovjet-Unie, maar zag het aan de macht komen van Hitler als een veel groter gevaar voor de veiligheid van Frankrijk. De Sovjet-Unie was uit het oogpunt van veiligheid een logisch partner voor Frankrijk, vanwege de mogelijkheid om Duitsland te isoleren. Bovendien hadden Frankrijk en Rusland in het verleden al eerder akkoorden gesloten om het Duitse gevaar in te dammen. Ook was de Franse regering ervan overtuigd dat de Sovjet-Unie beter gecontroleerd kon worden wanneer deze lid van de Volkenbond was. Barthou regelde in samenwerking met de sovjetdiplomaat Litvinov dat de Sovjet-Unie uitgenodigd zou worden om lid te worden van de Volkenbond. Tijdens een vergadering van de Algemene Vergadering op 18 september 1934 werd door de lidstaten gestemd over de toelating. Een overgrote meerderheid van de landen stemde voor toelating, zeven staten onthielden zich van stemming en slechts drie landen stemden tegen.123 Deze uitkomst was logisch, omdat de Sovjet-Unie in de jaren dertig inmiddels door bijna alle landen volkenrechtelijk erkend was. Het zou daarom vreemd zijn wanneer deze landen tegen toetreding van de Sovjet-Unie zouden stemmen. Toch was er nog altijd een kleine groep 121 Knapen, De lange weg naar Moskou 195-196. Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 143-144. 123 Knapen, De lange weg naar Moskou 196. 122 57 landen die niets met de Sovjet-Unie te maken wilde hebben en zich daarom onthielden van stemmen of tegenstemden. Nederland was één van de landen die tegen hadden gestemd. De Nederlandse opstelling was, zoals al eerder beschreven, niet veel veranderd in de jaren dertig. Wel waren er nieuwe pogingen om tot een handelsakkoord te komen met de SovjetUnie, maar op diplomatiek gebied was er geen contact tussen beide staten. Ook nadat de Verenigde Staten de Sovjet-Unie volkenrechtelijk hadden erkend, bleef de Nederlandse regering volhouden dat er geen sprake kon zijn van een Nederlandse erkenning van de SovjetUnie. De Nederlandse regering had zelfs de argumenten van president Roosevelt, signaal aan Japan en de handelsbelangen, kunnen gebruiken om tot erkenning van de Sovjet-Unie over te gaan, maar minister De Graeff bleef van mening dat een erkenning van de Sovjet-Unie in strijd zou zijn met de Nederlandse waardigheid. Bovendien gebruikte De Graeff nog steeds het argument dat er propaganda zou kunnen worden verspreid vanuit de sovjetlegatie in Den Haag, wanneer de Nederlandse regering de Sovjet-Unie de jure zou erkennen. Ook was de positie van Nederlands-Indië aanleiding voor De Graeff om de Sovjet-Unie niet te erkennen.124 Vanuit confessionele kringen werd er veel druk uitgeoefend op de minister De Graeff en minister-president Colijn om tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond te stemmen. Katholieke en protestantse media waren tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond, maar het was vooral de protestantse dominee, F. J. Krop die zich fel verzette tegen de Sovjet-Unie. Hij was voorzitter van diverse antibolsjewistische groeperingen die zich inspanden om revolutionaire partijen te laten verbieden en de Nederlandse regering ertoe te dwingen om tegen toetreding van de Sovjet-Unie te stemmen. Volgens Krop zou toelating van de Sovjet-Unie ‘veronachtzaming van Christelijke kerken en het geweten der Volken’ betekenen.125 In een eerste reactie op de eisen van Krop liet minister De Graeff weten dat de Nederlandse regering bij een beslissing rekening zou houden met de internationale omstandigheden en dat toetreding van de Sovjet-Unie niet direct betekende dat Nederland de Sovjet-Unie zou moeten erkennen. Er waren echter niet alleen maar tegenstanders van het lidmaatschap van de Sovjet-Unie. Kranten als De Nieuwe Courant en De Volkskrant waren voorstander. Het was opvallend dat De Volkkrant positief stond tegenover toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond, omdat de Rooms-katholieke Staatspartij fel tegen het lidmaatschap van de Sovjet-Unie was. En De Volkskrant kon in die tijd worden gezien als een spreekbuis van de RKSP. Maar ook 124 125 Knapen, De lange weg naar Moskou 199. Ibidem, 203. 58 liberale kranten als de NRC en het Handelsblad waren voor toetreding van de Sovjet-Unie. Zij voerden hiervoor verschillende argumenten aan. Ten eerste zou het goed zijn voor de Volkenbond als organisatie. Ten tweede was het hypocriet dat Nederland wel handel wilde drijven met de Sovjet-Unie, maar geen diplomatieke betrekkingen wilde aangaan. Ten derde was het volgens De Volkskrant niet langer mogelijk om het bolsjewisme ten val te brengen en kon men daarom maar beter betrekkingen aangaan. Ten slotte was het lidmaatschap van de Sovjet-Unie volgens de kranten van positieve invloed op de stabiliteit en veiligheid in de wereld. Bovendien kon het gezien worden als een waarschuwing aan het adres van Japan.126 De meningsverschillen tussen confessionele en niet-confessionele groeperingen over de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond waren in 1934 dus zeer groot. In augustus 1934 verscheen een nota van de hand van het hoofd van de afdeling Volkenbondzaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken, J. P. A. François, over de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond. Volgens François zou Nederland bij een tegenstem één van de weinige landen zijn die tegen toetreding was en was een tegenstem van geen enkele invloed op de uiteindelijke toetreding van de Sovjet-Unie. Ten tweede constateerde François dat het niet nodig was om de Sovjet-Unie volkenrechtelijk te erkennen en toch voor toetreding te stemmen.127 Overigens had de Nederlandse regering sinds 1919 het standpunt ingenomen dat de Volkenbond een universele organisatie diende te zijn. Het was daarom van belang dat belangrijke staten als de Sovjet-Unie lid zouden worden van de Volkenbond. Het was volgens minister De Graeff dan ook beter om de Sovjet-Unie binnen de Volkenbond te hebben dan er buiten. Op deze manier was het immers mogelijk om enige controle uit te oefenen. François haalde ook het argument van confessionele tegenstanders onderuit dat een dictatoriale staat geen lid van de Volkenbond zou mogen worden. Volgens François was de Sovjet-Unie dan namelijk niet de enige staat die geen lid zou mogen worden. François doelde daarmee op het verlangen van de Nederlandse regering om Japan en Duitsland weer lid te laten worden van de Volkenbond.128 Er waren echter ook argumenten om tegen een lidmaatschap van de Sovjet-Unie te stemmen. Ten eerste was een groot deel van de Nederlandse bevolking, en dan met name het confessionele deel, tegen toetreding van de Sovjet-Unie. Ten tweede bestond bij het ministerie van Buitenlandse Zaken het idee dat Nederland teveel zou toegeven aan de Franse 126 Knapen, De lange weg naar Moskou 207-208. Ibidem, 208. 128 Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 165-166. 127 59 druk. Frankrijk was immers groot voorstander van toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond om zo als tegenwicht tegen Nazi-Duitsland te dienen.129 De argumenten voor toetreding wogen voor minister De Graeff zwaarder dan de tegenargumenten, maar om tegemoet te komen aan de kritiek van een groot deel van de bevolking en politiek stelde De Graeff de ministerraad voor om zich bij de stemming in Genève te onthouden van stemming. Wel wenste De Graeff enige vrijheid om de onderhandelingen in Genève af te wachten en aan de hand van de ontwikkelingen aldaar een beslissing te nemen. De ministerraad ging hier gedeeltelijk mee akkoord. Voorwaarde voor De Graeff was dat hij absoluut niet mocht voorstemmen.130 De ministerraad keek bij deze beslissing blijkbaar niet naar de argumenten die De Graeff had gegeven voor de toetreding van de Sovjet-Unie. Begin september leek het er nog op dat Nederland zich tijdens de Algemene Vergadering van de Volkenbond zou onthouden van stemmen, maar daar begon langzaam verandering in te komen. De druk vanuit confessionele kring bleef aanhouden, maar ook vanuit politieke partijen werd de druk op het kabinet van Colijn opgevoerd om tegen toetreding te stemmen. Zo schreef de RKSP dat er absoluut niet kon worden samengewerkt met machthebbers die zich bezig hielden met godsdienstbestrijding.131 Volgens minister de Graeff was echter vooral de mening van koningin Wilhelmina een doorslaggevende factor bij de beslissing van Colijn om tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond te stemmen. Koningin Wilhelmina had Colijn gedwongen om tegen toetreding te stemmen en had zelfs gedreigd af te treden als Colijn hier geen gehoor aan gaf, vertelde De Graeff jaren later aan de pers.132 Drie dagen voor de uiteindelijke stemming in de Algemene Vergadering van de Volkenbond liet Colijn aan De Graeff weten dat hij tegen toetreding moest stemmen. Volgens Colijn werd ‘motiveering tegenstemmen niet noodig geacht, maar kan, indien dit geval zich mocht voordoen, eventueel gebaseerd worden op het niet volgen van de normale procedure’.133 De Graeff moest dus zo min mogelijk opvallen en eigenlijk het liefst helemaal niets zeggen. Deze opdracht, om niet op te vallen, gaf eigenlijk al aan dat het Nederlandse tegenstemmen niet gebaseerd was op goede argumenten en dat Colijn ook wel doorhad dat het wel eens nadelig zou kunnen zijn voor de Nederlandse positie in de wereld. Tijdens de stemronde in de Algemene Vergadering nam De Graeff zeer kort het woord om duidelijk te maken dat 129 Knapen, De lange weg naar Moskou 209. Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 164. 131 Knapen, De lange weg naar Moskou 210. 132 Schuursma, Vergeefs onzijdig 44-45. 133 Knapen, De lange weg naar Moskou 211. 130 60 Nederland tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond zou stemmen. Van enige motivering door De Graeff was geen sprake, hij verwees hiervoor naar de toespraak van de antibolsjewistische minister van Buitenlandse Zaken van Zwitserland.134 Nederland, Zwitserland en Portugal waren de enige landen die tegen toetreding stemden. Nadat de Algemene Vergadering in Genève was afgelopen liet De Graeff aan J.P. van Limburg Stirum weten dat hij het totaal niet eens was met de beslissing van de ministerraad en dat hij daarom zeer ernstig had overwogen om naar aanleiding hiervan af te treden.135 Na afloop van de Algemene Vergadering van de Volkenbond over de toelating van de SovjetUnie was er bij geen enkele partij sprake van grote vreugde over het resultaat van het Nederlandse tegenstemmen. Voorstanders van het lidmaatschap van de Sovjet-Unie waren uiteraard verontwaardigd over de Nederlandse opstelling. De Volkskrant stelde dat het voor Nederland een gemiste kans was om de veiligheid van Nederlands-Indië te waarborgen tegen het opkomende Japan. De Sovjet-Unie zou immers als tegenwicht tegen Japan kunnen dienen en het was volgens De Volkskrant daarom van belang om juist toenadering tot de Sovjet-Unie te zoeken.136 Ook in de Tweede Kamer was er kritiek op het tegenstemmen door minister De Graeff. Liberalen en socialisten vroegen zich af waar het kabinet haar keuze op had gebaseerd. In het antwoord wees minister De Graeff erop dat het de publieke opinie was geweest die de doorslag had gegeven. Deze argumentatie wijst erop dat er door het kabinet slechts was gekeken naar binnenlandse politieke argumenten en niet naar de internationale context. Zelfs de confessionele groeperingen die fel tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond waren geweest waren niet enthousiast over de afloop van de Algemene Vergadering. Natuurlijk was men in confessionele kringen blij dat Nederland tegen het lidmaatschap van de Sovjet-Unie had gestemd, maar veel was er met het tegenstemmen niet bereikt. De Sovjet-Unie kon gewoon lid worden en Nederland had zich in een isolement geplaatst. Er heerste bij de confessionele groeperingen, zoals die van Krop, teleurstelling dat minister De Graeff het tegenstemmen niet had gemotiveerd, zoals de Zwitserse minister van Buitenlandse Zaken wel had gedaan. Al met al was de Nederlandse regering niets opgeschoten met het tegenstemmen. De SovjetUnie kon gewoon lid worden van de Volkenbond en het had invloed op de handelsbesprekingen tussen het Comité van Van Walree en de sovjetdelegatie. Colijn had 134 Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 165. A.C.D. de Graeff, Voor u persoonlijk: brieven van minister van Buitenlandse Zaken jhr. A.C.D. de Graeff aan gezant J.P. van Limburg Stirum (1933-1937) (’s Gravenhage 1986) 67. 136 Knapen, De lange weg naar Moskou 212-214. 135 61 toegegeven aan de druk uit confessionele hoek en had De Graeff de opdracht gegeven om tegen te stemmen, zonder dat daar goed onderbouwde argumenten voor waren. Nederland was halverwege de jaren dertig zo één van de weinige landen die nog steeds weigerde betrekkingen met de Sovjet-Unie aan te gaan. Zelfs antibolsjewistische landen als de Verenigde Staten, Frankrijk en België erkenden de Sovjet-Unie in de jaren dertig volkenrechtelijk. Volgens Knapen had de Nederlandse regering in 1935 nog een goede kans om de SovjetUnie zonder gezichtsverlies volkenrechtelijk te erkennen. In dat jaar erkende de Belgische regering de Sovjet-Unie en in het verleden had de Nederlandse regering regelmatig het Belgische beleid gevolgd. Maar in september 1935 nam de Nederlandse regering niet de moeite om opnieuw naar de betrekkingen met de Sovjet-Unie te kijken. Minister De Graeff maakte in 1935 en 1936 zeer duidelijk dat er geen nieuwe pogingen zouden worden ondernomen een diplomatieke relatie met de Sovjet-Unie aan te gaan. Nog steeds werd het argument gebruikt dat er bij het aangaan van diplomatieke betrekkingen het gevaar bestond voor de verspreiding van bolsjewistische propaganda in Nederland. Er mag toch echter gesteld worden dat het al jaren duidelijk was dat de Nederlandse bevolking nauwelijks vatbaar was gebleken voor de communistische idealen. Zo was de revolutie van Troelstra in 1918 op niets uitgelopen en had de CPH in het interbellum een marginale aanhang. Andere argumenten van De Graeff waren de bescherming van Nederlands-Indië en de morele verwerpelijkheid van het dictatoriale bewind in Moskou.137 Het laatste argument van De Graeff kan zeer hypocriet worden genoemd. Tegen handel met dat totalitaire regime waren geen bezwaren, maar zodra het op diplomatieke betrekkingen aankwam werd opeens wel aandacht gegeven aan de vervolgingen in de Sovjet-Unie. Ook andere staten wisten van de terreur onder Stalin, maar zagen hierin geen bezwaar om diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie aan te gaan. Het beeld dat in het Westen over de Sovjet-Unie bestond veranderde na de toenadering vanaf 1933 niet erg. Knapen meent dat het imago over het algemeen zeer negatief bleef.138 De Grote Terreur had dus weinig invloed op de diplomatieke betrekkingen tussen de SovjetUnie en het Westen. Minister De Graeff gebruikte de zuiveringen in de Sovjet-Unie in 1935139 als argument om de Sovjet-Unie niet te hoeven erkennen, maar bij de handelsbesprekingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie hadden de berichten over de binnenlandse situatie in de 137 Knapen, De lange weg naar Moskou 216-217. Ibidem, 197. 139 Ibidem, 217. 138 62 Sovjet-Unie geen invloed. Diplomatieke betrekkingen waren er namelijk toch al niet en de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie nam in de periode 1934-1940 juist fors toe. Het beeld in Nederland van de Sovjet-Unie was al zeer negatief en confessionelen zagen in de berichten over de grootschalige vervolgingen een bevestiging van hun beeld over de SovjetUnie. Ook het Molotov-Ribbentrop pact en de aanval van de Sovjet-Unie op Finland eind november 1939 bevestigden volgens de antibolsjewistische groepen in Nederland dat de Sovjet-Unie een groot gevaar was voor het Westen.140 Het niet-aanvalsverdrag tussen NaziDuitsland en de Sovjet-Unie betekende het einde van Polen. Duitse troepen vielen het westelijke deel van Polen op 1 september 1939 binnen, terwijl het Rode Leger het oostelijke deel op 17 september binnenviel. De aanval van de Sovjet-Unie op Finland op 28 november 1939 maakte veel woede los in Nederland en de rest van Europa, maar tot grootschalige steun aan de Finse regering kwam het niet. Wel waren er particuliere initiatieven in Nederland om de Finse bevolking te steunen in hun antibolsjewistische strijd. Het akkoord tussen Duitsland en de Sovjet-Unie en de oorlog tussen Finland en de Sovjet-Unie zorgden ervoor dat het beeld van de Sovjet-Unie in Nederland nog negatiever werd. Volgens Knapen leek het er eind 1939 toch op dat Nederland een goede keuze had gemaakt om de Sovjet-Unie niet te erkennen.141 Begin van de Tweede Oorlog en de uiteindelijke erkenning. Na de Duitse aanval op 10 mei 1940 vluchtte de Nederlandse regering naar Londen en van daaruit werd het verzet tegen de Duitse bezetting voortgezet en werd Nederlands-Indië bestuurd. Een aantal maanden daarvoor was E. van Kleffens aangetreden als minister van Buitenlandse Zaken. Van Kleffens had al enige ervaring opgedaan met de Sovjet-Unie, omdat hij in 1924 onderdeel was van de Nederlandse handelsdelegatie die in Berlijn onderhandelde met de sovjets over een handelsakkoord. Na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 werd de Sovjet-Unie weer een actueel onderwerp voor de Nederlandse regering in Londen. De Britse premier, Winston Churchill, sprak de Britse bevolking op dezelfde avond toe en verwelkomde in zijn toespraak de Sovjet-Unie als nieuwe bondgenoot in de strijd tegen Nazi140 141 Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 11. Knapen, De lange weg naar Moskou 224. 63 Duitsland. Dit was opmerkelijk, omdat Churchill al sinds de Oktoberrevolutie had gepleit voor een harde aanpak van het communisme. Maar ook Churchill zag in dat het van groot belang was om de Sovjet-Unie als bondgenoot in de strijd tegen Duitsland te betrekken. De Nederlandse regering stelde zich terughoudend op. Volgens minister Van Kleffens was de positie van Nederland ten opzichte van de Sovjet-Unie dan ook anders dan de Britse. De Nederlandse regering had de Sovjet-Unie immers bijna 25 jaar niet erkend, omdat er in de Nederlandse samenleving grote angst en afschuw heersten over de situatie in de SovjetUnie.142 In een persverklaring, van de hand van minister-president P. S. Gerbrandy en minister Van Kleffens, werd een dag later duidelijk gemaakt dat er van een samenwerking tussen Nederland en de Sovjet-Unie geen sprake kon zijn. Hierbij werd verwezen naar het verleden en het gevaar dat nog steeds uitging van de Komintern. Wel werd er door de Nederlandse instemmend kennisgenomen van het feit dat de Sovjet-Unie nu ook in oorlog was met Duitsland. De Nederlandse regering bleef dus volhouden dat er geen diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie mogelijk waren. De toespraak van koningin Wilhelmina had daarentegen meer het karakter van die van Churchill, het bolsjewisme werd nog steeds afgewezen, maar er werd wel steun gegeven aan de Russische soldaten.143 De Britse regering drong al snel na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie aan op overleg tussen Nederland en de Sovjet-Unie over een hervatting van de diplomatieke betrekkingen. Pogingen van de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Anthony Eden, stuitten echter op kritiek van Nederlandse zijde. Van Kleffens was van mening dat de Britten zich niet behoorden te bemoeien met de kwestie en het had Van Kleffens helemaal gestoord dat minister Eden ook al contact had opgenomen met de sovjetambassadeur in Londen, I. M. Majskij en een gesprek had geregeld tussen hem en Majskij. De Nederlandse ambassadeur in Londen, E. F. M. J. Michiels van Verduynen, kreeg dan ook de opdracht om de Britse regering duidelijk te maken dat de Nederlandse regering geen gearrangeerde betrekkingen met de Sovjet-Unie zou aangaan.144 Uiteindelijk kwam er eind juli 1941 wel een gesprek tussen Van Kleffens en Majskij waarin werd besloten tot een hervatting van de handel tussen beide staten. De Sovjet-Unie had door het uitbreken van de oorlog namelijk grote behoefte aan grondstoffen uit Nederlands-Indië. De Nederlandse regering had hier echter moeite mee, maar door tussenkomst van de Britse 142 Knapen, De lange weg naar Moskou 224-225. Ibidem, 226-227. 144 Ibidem, 229. 143 64 regering werd de uitvoer van grondstoffen uit Nederlands-Indië naar de Sovjet-Unie hervat. Aan de handel tussen Nederlands-Indië en de Sovjet-Unie kwam echter in december 1941 een einde toen Japan Pearl Harbour aanviel. Langzaam begonnen er in de ministerraad wel stemmen op te gaan om de Sovjet-Unie te erkennen. Argumenten die hiervoor werden gegeven waren dat de Sovjet-Unie een bondgenoot was van de Nederlandse bondgenoten, een medestrijder tegen Nazi-Duitsland en dat Nederland het enige geallieerde land was dat geen diplomatieke betrekkingen had met de Sovjet-Unie. Er was in de ministerraad op dat moment nog geen meerderheid, maar dat begon in de daaropvolgende maanden te veranderen. Belangrijke reden daarvoor was de Japanse aanval op Pearl Harbour in december 1941 en de daaropvolgende Nederlandse oorlogsverklaring aan Japan. De Japanse opmars verliep in de eerste maanden van 1942 erg snel en op 15 februari werd Singapore ingenomen en een maand later werden grote delen van Nederlands-Indië bezet. Het begon voor de Nederlandse regering nu eindelijk duidelijk te worden dat de Sovjet-Unie een zeer belangrijke bondgenoot was. Niet alleen in Europa, maar ook in Azië in de strijd tegen Japan. De positie van de Sovjet-Unie was in de winter van 1941/1942 aanzienlijk verbeterd.145 Het Duitse leger was niet in staat gebleken om Leningrad en Moskou in te nemen en in december voerde het Rode Leger een eerste en succesvolle tegenaanval uit. Dit was het eerste grote verlies dat het Duitse leger kreeg te verduren. Op het ministerie van Buitenlandse Zaken begon door te dringen dat het onmogelijk was om de Sovjet-Unie nog langer niet te erkennen. De chef van de afdeling Juridische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken, E. Star Busman, maakte duidelijk dat Nederland begin 1942 de vragende partij was geworden en niet veel meer had te bieden aan de Sovjet-Unie in tegenstelling tot de zomer van 1941 toen de Sovjet-Unie zeer grote behoefte had aan grondstoffen uit Nederlands-Indië. Ook in de ministerraad van 14 januari 1942 waren er steeds meer stemmen voor een volkenrechtelijke erkenning van de Sovjet-Unie. De ministers J. W. Alberda, G. Bolkestein, J. van den Tempel en P. A. Kerstens waren voor een hervatting van de diplomatieke betrekkingen, maar minister-president Gerbrandy wilde op dat moment niet verder gaan dan beperkte betrekkingen.146 Een maand later, op 17 februari, bleek echter dat het gehele kabinet unaniem voor erkenning van de Sovjet-Unie was. Minister Van Kleffens, die op dat moment in de Verenigde Staten was, ondernam direct actie en zocht in Washington contact met Litvinov. Litvinov maakte duidelijk dat de regering van de Sovjet-Unie volledige diplomatieke betrekkingen met 145 146 Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 11. Knapen, De lange weg naar Moskou 236. 65 Nederland wilde of anders geen. Het was echter nog lastig voor Van Kleffens om koningin Wilhelmina te overtuigen om akkoord te gaan met de erkenning van de Sovjet-Unie. Koningin Wilhelmina ging in principe akkoord met de erkenning, maar wenste dat het aantal medewerkers van de sovjetambassade zou worden beperkt om te voorkomen dat er vanuit de ambassade bolsjewistische propaganda verspreid zou worden. Deze opvatting van koningin Wilhelmina zorgde ervoor dat zij voorlopig niet akkoord ging met de erkenning van de Sovjet-Unie. De druk op de Nederlandse regering om tot een akkoord met de Sovjet-Unie nam inmiddels flink toe. De journalist Van Blankenstein schreef in Vrij Nederland dat het tijd werd dat Nederland de Sovjet-Unie zou erkennen, omdat de Sovjet-Unie verreweg de belangrijkste oorlogvoerende partij was in de strijd tegen Nazi-Duitsland. Via W. E. A. de Graaff werd duidelijk dat de Nederlandse bevolking de regering zou weghonen, indien het wist dat de Sovjet-Unie nog steeds niet erkend was. Ten slotte probeerde de Nederlandse gezant in de Verenigde Staten om de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Cordell Hull, druk uit te laten oefenen op Van Kleffens.147 Van Kleffens probeerde koningin Wilhelmina nog steeds te overtuigen, maar dat lukte pas nadat er in de Times berichten verschenen over de deportatie van tienduizenden Nederlanders naar Wit-Rusland. Het was nu wel noodzakelijk geworden om diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie aan te gaan om deze Nederlanders bij de herovering van dit gebied door het Rode Leger te kunnen laten terugkeren naar Nederland. Volgens Knapen waren deze berichten voor koningin Wilhelmina de reden om akkoord te gaan met de volkenrechtelijke erkenning van de Sovjet-Unie. Zij schijnt volgens Van Kleffens gezegd te hebben ‘vooruit dan maar’.148 Op 10 juli 1942 ondertekende de Nederlandse regering een overeenkomst met de SovjetUnie over de aanknoping van diplomatieke betrekkingen en de volkenrechtelijke erkenning van de Sovjet-Unie.149 Pas halverwege 1943 vestigde de Nederlandse ambassadeur C. baron van Breugel Douglas zich in Moskou, terwijl de sovjetambassadeur pas in maart 1944 zijn geloofsbrieven aanbood aan koningin Wilhelmina. Door de oorlogsomstandigheden was na een kwart eeuw eindelijk een einde gekomen aan de Nederlandse weigering om de SovjetUnie te erkennen. 147 Knapen, De lange weg naar Moskou 238-241. Albert E. Kersten, ‘Mr. E.N. van Kleffens, minister van Buitenlandse Zaken 1939-1946’, in: Bert van der Zwan, Albert Kersten en Ton van Zeeland ed., Het Londens archief. Het ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens de Tweede Wereldoorlog (Amersfoort 2003) 29-35 aldaar 33. 149 Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 11. 148 66 Conclusie Kort na de Oktoberrevolutie van 1917 kwamen de eerste berichten binnen over de situatie in de Sovjet-Unie. Deze waren afkomstig van de Nederlandse gezant in Petrograd, Oudendijk. Hij zag de revolutie als een actie van de bandieten Oeljanov en Bronstein die het land in een chaos zou veranderen. In januari 1918 berichtte Oudendijk aan het ministerie van Buitenlandse Zaken dat de sovjetautoriteiten hadden besloten om de buitenlandse schulden te annuleren. Oudendijk mocht echter niet protesteren bij de nieuwe machthebbers, omdat dit volgens minister van Buitenlandse Zaken Loudon de neutraliteit van Nederland zou kunnen aantasten. Bij latere onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie zou de schuldenkwestie een belangrijke rol spelen. Begin 1918 waren de diplomatieke betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en de geallieerden al voor een groot deel verbroken en intervenieerden Britse en Franse troepen in de Sovjet-Unie om het land zo te dwingen de oorlog tegen Duitsland te hervatten en om het bolsjewisme te bestrijden. De Nederlandse vertegenwoordiging in Petrograd verliet in november 1918 de Sovjet-Unie, nadat de situatie voor de diplomaten te onveilig was geworden. Dit betekende het officiële einde van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. In Nederland begon steeds meer angst te ontstaan voor het bolsjewistische gevaar dat uitging van de Sovjet-Unie, vooral via de verspreiding van bolsjewistische propaganda. Ook in Nederland was er in het najaar van 1918 sprake van revolutionaire onrust, maar ondanks pogingen van Troelstra kwam er geen revolutie. De Nederlandse samenleving bleek, mede door de verzuiling, niet erg vatbaar voor de communistische idealen. De confessionele partijen hadden het in Nederland voor het zeggen en deze waren zeer antibolsjewistisch ingesteld. Het verzet uit deze christelijke kringen bleef tot aan de erkenning in juli 1942 aanhouden. Dat de Nederlandse bevolking niet veel op had met de bolsjewistisch ideeën, kwam ook tot uiting in de omvang van de CPH. De partij kreeg nooit een echt grote aanhang en kwam tijdens de verkiezingen nooit verder dan vier zetels, terwijl de SDAP wel flinke zetelwinst boekte. Zoals al eerder vermeld bestond er angst voor het communistische gevaar in Nederland en waren de confessionele groeperingen zeer ontstemd over de antikerkelijke houding van de bolsjewistische machthebbers. Begin jaren twintig begonnen diverse landen, waaronder Groot-Brittannië, toenadering te zoeken tot de Sovjet-Unie en de meeste van deze landen erkenden de Sovjet-Unie enkele jaren later. Hiermee was het verlangen van minister Van Karnebeek om tot een internationale coalitie te komen die gezamenlijk zou optreden tegen de Sovjet-Unie ten einde gekomen. Ook 67 in Nederland zag het bedrijfsleven mogelijkheden om handel te voeren met de Sovjet-Unie in een tijd dat de economie in West-Europa in een recessie verkeerde. Van Karnebeek zag echter niets in een toenadering tot de Sovjet-Unie en probeerde de onderhandelingen met de SovjetUnie zo lang mogelijk uit te stellen. Nadat de druk vanuit het bedrijfsleven en de media op Van Karnebeek aanzienlijk toenam besloot hij eind 1923 om onderhandelingen met de SovjetUnie te starten. De Nederlandse delegatie mocht niet verder gaan dan een de facto erkenning, maar de sovjets eisten in maart 1924 bij de onderhandelingen in Berlijn dat de Sovjet-Unie de jure erkend zou worden door Nederland. De oplossing van de schuldenkwestie was voor de Nederlandse regering ook een belangrijk struikelblok. Ondanks diverse concessies van Nederlandse zijde bij latere onderhandelingen en zelfs het aanbod om de Sovjet-Unie de jure te erkennen stelde de Sovjet-Unie dusdanige eisen dat de onderhandelingen werden afgebroken. Op een laatste aanbod van sovjetzijde werd niet eens meer gereageerd door de Nederlandse regering. De afkeer van de Sovjet-Unie in Nederland werd vanaf 1925 nog eens vergroot door de communistische opstanden in Nederlands-Indië. Volgens de Nederlandse regering was de Komintern hier verantwoordelijk voor en het wantrouwen ten opzichte van de Sovjet-Unie nam naar aanleiding van de opstanden in Nederlands-Indië dan ook aanzienlijk toe. Vanaf 1928 werd er door diverse economische hervormingen in Nederland en de Sovjet-Unie en basis gelegd voor nieuwe onderhandelingen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken stond nog steeds negatief tegenover onderhandelingen met de Sovjet-Unie, maar vanaf 1933 nam het ministerie van Economische Zaken de verantwoordelijkheid voor de buitenlandse handel over. Dit ministerie stond welwillend tegenover onderhandelingen met de Sovjet-Unie en er werd dan ook een speciaal Comité opgericht om te gaan onderhandelen over een handelsakkoord. Na moeizame onderhandelingen werd er echter weinig bereikt en de onderhandelingen werden gestaakt. In september 1934 stemde de Nederlandse regering tegen de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond. Colijn had toegegeven aan de confessionele druk en had niet gekeken naar de internationale context. Nederland was één van de zeer weinige landen die tegenstemden. Het niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie en de aanval van het Rode Leger op Finland leken het Nederlandse beeld van de Sovjet-Unie te bevestigen. Pas nadat de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 door Duitsland werd aangevallen werden voorzichtige pogingen ondernomen om tot een herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie te komen. Het was vooral de Britse regering die, tot ergernis van Van Kleffens, aandrong op onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Nadat ook Japan in de 68 oorlog werd betrokken en Nederlands-Indië had bezet werd het de Nederlandse regering pas duidelijk dat het noodzakelijk was om de Sovjet-Unie te erkennen. In februari 1942 stemde het kabinet voor en na enige moeite stemde ook koningin Wilhelmina in met de volkenrechtelijke erkenning van de Sovjet-Unie. Op 10 juli 1942 tekenden Nederland en de Sovjet-Unie een overeenkomst waarin werd vastgelegd dat Nederland de Sovjet-Unie de jure erkende en de diplomatieke betrekkingen werden hervat. Er kan worden geconcludeerd dat er verschillende argumenten waren voor de Nederlandse regering om de Sovjet-Unie niet te erkennen. Er is echter wel een verschuiving in de argumentering door de jaren heen te bekennen. Tot halverwege de jaren twintig waren er volgens Van Karnebeek een aantal redenen. Ten eerste had de Sovjet-Unie nooit officieel om erkenning gevraagd. Ten tweede moest Nederland afwachten wat andere Europese landen zouden doen. Ten derde was Van Karnebeek zeer ontstemd over de gewelddadige inval van de Britse ambassade die in 1918 onder Nederlandse verantwoordelijkheid viel. Ten vierde was het volgens Van Karnebeek beter om af te wachten hoe de situatie in de Sovjet-Unie zich zou ontwikkelen. Hij ging er nog steeds vanuit dat de bolsjewisten maar tijdelijk aan de macht zouden blijven. Ten slotte was er de angst voor de verspreiding van sovjetpropaganda indien de Nederlandse regering de Sovjet-Unie zou erkennen. Bovendien was de annulering van de staatsschulden een belangrijke belemmering om tot een hervatting van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie te komen. De meeste van deze argumenten van Van Karnebeek waren echter dermate zwak, dat ze nauwelijks waarde hadden als argument. De Nederlandse regering keek nauwelijks naar wat andere Europese landen voor stappen ondernamen. De toenadering tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie was voor Van Karnebeek dan ook geen aanleiding om contact te zoeken met de Sovjet-Unie. Ook de stabilisatie van de machtspositie van de bolsjewieken na het einde van de burgeroorlog was voor Van Karnebeek geen reden om toenadering te zoeken. De angst voor de verspreiding van propaganda en de annulering van de buitenlandse schulden speelden het gehele interbellum een rol in de weigering om de Sovjet-Unie te erkennen. Het was toch vooral de angst voor het bolsjewisme die een belangrijke reden was voor het niet erkennen van de Sovjet-Unie. Een erkenning gaf de Sovjet-Unie het recht om in Nederland een vertegenwoordiging te openen. Dit moest volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken worden voorkomen, omdat van hieruit propaganda zou worden verspreid dat het gezag van de Nederlandse regering zou ondermijnen. Ook was de antikerkelijke opstelling van de bolsjewieken in de Sovjet-Unie een belangrijke factor in de afkeer van confessionele groeperingen. De Sovjet-Unie werd gezien als een goddeloze staat waarmee 69 absoluut geen betrekkingen mochten worden aangegaan. Vooral tijdens het debat over het lidmaatschap van de Sovjet-Unie van de Volkenbond in 1934 werd er vanuit confessionele kringen met succes grote druk uitgeoefend op de regering om tegen te stemmen. Een ander punt van zorg voor de Nederlandse regering was de bolsjewistische invloed in Nederlands-Indië. De communistische opstanden op Java en Sumatra van 1926 en 1927 zorgden voor een nog groter wantrouwen ten aanzien van de Sovjet-Unie. De Nederlandse regering veronderstelde namelijk, ten onrechte, dat de Komintern de opstanden had gecoördineerd. Dit beeld werd verder versterkt door de anti-imperialistische propaganda die door de Sovjet-Unie werd verspreid. De binnenlandse situatie in de Sovjet-Unie, zoals de Grote Terreur, had nauwelijks invloed op het Nederlandse beleid. In 1935 gebruikte minister De Graeff de vervolgingen een enkele keer als argument, maar meer dan dat ook niet. Ten slotte wil ik nog kort aandacht besteden aan de invloed die koningin Wilhelmina zou hebben gehad op het Nederlandse beleid ten aanzien van de Sovjet-Unie. Door minister De Graeff werd gesteld dat zij verantwoordelijk was voor het afbreken van de onderhandelingen over een handelsakkoord tussen Nederland en de Sovjet-Unie in 1924. Zij zou volgens De Graeff haar veto hebben gegeven over het aanbod dat Litvinov had gedaan om tot een akkoord te komen. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog hield koningin Wilhelmina aanvankelijk een akkoord tussen Nederland en de Sovjet-Unie tegen, maar zij gaf uiteindelijk toe. De rol van koningin Wilhelmina moet echter niet overschat worden. Het was uiteindelijk de minister van Buitenlandse Zaken die over het buitenlandse beleid ging. Ondanks al deze argumenten die werden gebruikt door de Nederlandse regering om maar geen diplomatieke betrekkingen te hoeven aangaan met de Sovjet-Unie, waren deze blijkbaar niet van toepassing op de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie. In het kader van onderhandelingen over een handelsakkoord in 1924 had de Nederlandse regering zelfs aangeboden om de Sovjet-Unie de jure te erkennen. Er waren tussen 1917 en 1942 dan ook zeker wel pogingen om tot betrekkingen tussen beide staten te komen, maar deze strandden uiteindelijk vaak op bovenstaande argumenten van Nederlandse zijde of op de halsstarrigheid van de sovjets. Het Nederlandse beleid ten opzichte van de Sovjet-Unie, was ondanks bovenstaande argumenten, wereldvreemd en naïef te noemen. Er werd namelijk voornamelijk gekeken naar binnenlandse sentimenten en nauwelijks naar de internationale context. Diverse staten erkenden de Sovjet-Unie al aan het begin van de jaren twintig en zelfs antibolsjewistische staten als de Verenigde Staten en Frankrijk erkenden de Sovjet-Unie halverwege de jaren dertig, maar Nederland bleef weigeren om diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie aan 70 te gaan. Een argument van de Amerikaanse president Roosevelt om de Sovjet-Unie te erkennen was het in toom houden van Japan. De Nederlandse regering had dit Amerikaanse argument, met het oog op de veiligheid van Nederlands-Indië, prima kunnen gebruiken. In tegenstelling tot andere landen had de Nederlandse regering hier echter geen oog voor. Pas toen de Nederlandse regering gedwongen werd door de oorlogsomstandigheden, werd er opnieuw toenadering tot de Sovjet-Unie gezocht. Er was blijkbaar een oorlog voor nodig om na een kwart eeuw de Sovjet-Unie te erkennen. 71 Literatuurlijst - Applebaum, Anne, Goelag. Een geschiedenis. (3e druk; Amsterdam 2006). - Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848-1919, deel V 19171919, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 298 p. 313. - Bescheiden betreffende de Buitenlandse Politiek van Nederland 1848-1919, deel V 19171919, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 338 p. 344. - Bescheiden betreffende de Buitenlandse Politiek van Nederland 1848-1919, deel V 19171919, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 348 p. 357. - Conquest, Robert, The great terror: Stalin’s purge of the thirties. (Londen 1968). - van Diepen, Remco, Voor Volkenbond en vrede. Nederland en het streven naar een nieuwe wereldorde 1919-1946. (Amsterdam 1999). - von der Dunk, H.W., ‘Conservatisme in vooroorlogs Nederland’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 90 (1975) 15-37. - Fasseur, Cees, Wilhelmina. De jonge koningin. (4e druk; Meppel 1998). - Fasseur, Cees, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas. (Meppel 2001). - van Gorsel, Ko, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’ in: Duco Hellema en Toby Witte ed., Onmachtig om te helpen. Nederlandse reacties op de socialistische dreiging. (Amsterdam 1995) 7-17. - de Graeff, A.C.D., Voor u persoonlijk: brieven van minister van Buitenlandse Zaken jhr. A.C.D. de Graeff aan gezant J.P. van Limburg Stirum (1933-1937). (’s Gravenhage 1986). 72 - Hellema, Duco, Neutraliteit en Vrijhandel. De geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse betrekkingen. (Utrecht 2001). - Kersten, Albert, ‘Mr. E.N. van Kleffens, minister van Buitenlandse Zaken 1939-1946’, in: Bert van der Zwan, Albert Kersten en Ton van Zeeland ed., Het Londens archief. Het ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens de Tweede Wereldoorlog. (Amersfoort 2003) 29-35. - Knapen, Ben, De lange weg naar Moskou. De Nederlandse relatie tot de Sovjet-Unie, 1917 – 1942. (Amsterdam 1985). - Morriën, Joop, Indonesië los van Holland. De CPN en de PKI in hun strijd tegen het Nederlandse kolonialisme. (Amsterdam 1982). - Naarden, Bruno, De spiegel der barbaren. Socialistisch Europa en revolutionair Rusland (1848-1923). (z.p. (Groningen) 1986). - Overy, Richard, Dictators. Hitlers Duitsland, Stalins Rusland. (Amsterdam 2005). - Schuursma, Rolf, ‘De beste van het interbellum’ in: Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan ed., De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. (Zeist 1999) 83-98. - Schuursma, Rolf, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940 (Utrecht 2005). - Voerman, Gerrit, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930). (Amsterdam 2001). - Wade, Rex A., The Russian Revolution, 1917. (2e druk; Cambridge en New York 2005). - Woltjer, J. J., Recent verleden ( herz. Paperback-editie; Amsterdam 2001). 73 - Zeeman, Bert, ‘Jurist of diplomaat?’ in: Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan ed., De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. (Zeist 1999) 139-152. 74