De moeizame betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet

advertisement
Maarten van Eek
Studentnr. 0213276
[email protected]
Datum: 23 oktober 2007
Docent: Prof. dr. D.A. Hellema
De betrekkingen tussen Nederland en de
Sovjet-Unie in de periode 1917-1942.
(bron: http://www.lsp-mas.be/lsp/pics/lenintr.gif, datum laatste wijziging onbekend, bezocht 26 sep 2007)
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 0
Inleiding ..................................................................................................................................... 2
De moeizame betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. ............................................ 7
Angst voor het bolsjewisme en het belang van de handel (1917-1924). ........................... 7
Revolutie en internationaal isolement (1917-1920). .......................................................... 7
Einde van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. .............. 10
Het Nederlandse buitenlandse beleid en de reactie van Den Haag op de revolutie. ........ 14
Communisten in Nederland. ............................................................................................. 18
De rol van minister Van Karnebeek en de toetreding tot de Volkenbond. ...................... 19
Staatsschulden en het toenemende belang van de handel. ............................................... 24
Conclusie. ......................................................................................................................... 36
Steeds groter wordende afkeer van de Sovjet-Unie (1925-1932). .................................. 39
Binnenlandse ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en een nieuw isolement. ..................... 39
Bolsjewistische invloed in Nederlands-Indië? ................................................................. 42
Pogingen tot een verandering van de handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie. ............ 48
Conclusie. ......................................................................................................................... 52
Aversie en uiteindelijk erkenning (1933-1942). ............................................................... 54
Nieuwe pogingen om tot een handelsakkoord met de Sovjet-Unie te komen. ................ 54
De Nederlandse problemen met de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond. . 56
Begin van de Tweede Oorlog en de uiteindelijke erkenning. .......................................... 63
Conclusie .................................................................................................................................. 67
Literatuurlijst ............................................................................................................................ 72
1
Inleiding
In maart 19171 vond in de Russische hoofdstad Petrograd een eerste revolutie plaats. Tsaar
Nicolaas II trad af en de macht werd overgenomen door een tiental afgevaardigden van het
Russische parlement, de Doema. Deze voorlopige regering bestond voor het grootste deel uit
liberalen. De sovjet van Petrograd, die bestond uit arbeiders- en soldatenraden, oefende echter
meer invloed op de massa’s uit dan de voorlopige regering.2 Deze sovjets eisten onder andere
dat Rusland zich zou terugtrekken uit de Eerste Wereldoorlog. Onder druk van de sovjet van
Petrograd werd er een socialistische regering opgericht onder leiding van A. Kerenski.3 De
nieuwe regering kreeg echter in de zomer van 1917 te maken met oppositie van Vladimir
Iljitsj Lenin. Hij was met hulp van de Duitse regering vanuit Zwitserland naar Rusland
gereisd. Lenin was de leider van de bolsjewieken. Deze revolutionaire partij had zich een paar
jaar daarvoor afgesplitst van de meer gematigde mensjewieken. Enkele maanden leek het erop
dat Kerenski stand wist te houden tegen Lenin.
Op 7 november 1917 namen de bolsjewieken echter de macht over in Petrograd en Moskou.
Na de revolutie werden er al snel enkele hervormingen doorgevoerd. Deze hervormingen
bestonden onder andere uit de herverdeling van de landbouwgrond, de invoering van een
achturige werkdag en de annulering van buitenlandse leningen.4 Bovendien werd een oproep
gedaan aan de oorlogvoerende partijen om een wapenstilstand te sluiten. De bolsjewieken
hadden echter niet het gehele land onder controle. In de gebieden die wel werden beheerst
werden het Rode Leger en de geheime dienst opgezet om de revolutie tegen binnenlandse en
buitenlandse bedreigingen te beschermen.5
Enige maanden na de revolutie kwamen Groot-Brittannië en Frankrijk in actie en stuurden
troepen naar de Sovjet-Unie. Het was de bedoeling om de Witten, die onder andere uit
mensjewieken en tsaristische troepen bestonden, te ondersteunen en de bolsjewistische
machthebbers onder druk te zetten en deze te dwingen om de oorlog tegen Duitsland te
hervatten. In maart 1918 was namelijk de vrede van Brest-Litovsk gesloten tussen Duitsland
en de Sovjet-Unie. Volgens Knapen waren de interventies van Frankrijk en Groot-Brittannië
1
Ik zal in dit werkstuk de nieuwe jaartelling aanhouden om verwarring te voorkomen. De Oktoberrevolutie vond
dan dus plaats op 7 november 1917.
2
Rex A. Wade, The Russian Revolution, 1917 (2e druk; Cambridge en New York 2005) 56.
3
Wade, The Russian Revolution 196-197.
4
Ibidem,270-274.
5
Ibidem, 304.
2
bedoeld om het bolsjewistische regime omver te werpen.6 De bolsjewieken behielden echter
de macht en Frankrijk en Groot-Brittannië trokken hun troepen al in 1919 terug. Een jaar later
werd ook de blokkade, die door de geallieerden was ingesteld, opgeheven.
Er kan worden gesteld dat alle westerse landen afwijzend stonden tegenover de revolutie en
de gevolgen die dat had. Overal was er sprake van angst voor de ontwikkelingen in Rusland.
Door de Eerste Wereldoorlog waren de economische omstandigheden in veel Europese landen
dusdanig slecht, dat er een voedingsbodem was voor een revolutie. Vooral in Duitsland was er
na het einde van de Eerste Wereldoorlog sprake van een revolutionaire sfeer. Maar van
nieuwe bolsjewistische revoluties in andere Europese landen kwam echter niets terecht. De
eerste jaren na de revolutie werd de Sovjet-Unie niet erkend, maar begin jaren twintig
begonnen voor een aantal landen de handelsbelangen zwaarder te wegen. Bijna alle Europese
landen stonden in 1924 op het punt stonden om besprekingen met de Sovjet-Unie te starten.
Groot-Brittannië erkende de Sovjet-Unie al in 1924 de jure. Langzaam kroop de Sovjet-Unie
halverwege de jaren twintig uit het internationale isolement. Nederland zou echter een
compleet andere opstelling kiezen tegenover de pas opgerichte staat.
De twee revoluties van maart en november 1917 in het tsaristische Rusland waren een schok
voor een groot deel van de Nederlandse bevolking. De Oktoberrevolutie had echter verreweg
de grootste impact, zowel op Nederland als op de rest van Europa. Ook in Nederland was er
sprake van ontevredenheid onder de bevolking. Dit had onder andere te maken met groeiende
tekorten aan voedsel en brandstof. Deze tekorten werden veroorzaakt door de Duitse
duikbotenoorlog en de geallieerde blokkade van Duitsland. Nederland was dan wel buiten de
Eerste Wereldoorlog gebleven, maar het had wel te kampen met bovenstaande problemen.
De revolutie van november 1917 werd door de meeste politieke partijen, waaronder met
name de confessionele en conservatieve, gezien als een groot gevaar voor de Nederlandse
samenleving. De angst bestond dat er in Nederland ook een revolutie op handen was. Er
deden geruchten de ronde dat er vanuit de Sovjet-Unie werd geprobeerd om een revolutie in
Nederland op gang te helpen. Maar ook in Nederland waren er pogingen dit proces te
bevorderen. Dat werd in november 1918 bijvoorbeeld geprobeerd door de leider van de
Sociaal Democratische Arbeiders Partij, P. J. Troelstra, maar deze poging liep uit op een
fiasco. Er was echter wel sprake van sociale onrust in Nederland. Om deze omstandigheden
het hoofd te bieden besloot het kabinet dat er enkele sociale hervormingen zouden worden
6
Ben Knapen, De lange weg naar Moskou. De Nederlandse relatie tot de Sovjet-Unie, 1917-1942 (Amsterdam
1985) 35.
3
doorgevoerd, zoals de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht en uitbreiding van de
ongevallenwet.7
De eerste berichten van de Oktoberrevolutie waren afkomstig van de waarnemend gezant in
Rusland, W. J. Oudendijk. Hij berichtte over de ‘bajonettocratie’ van Bronstein en Oeljanof.
Oudendijk was in juni 1917 aangekomen in Petrograd en was volgens Knapen gecharmeerd
van het oude tsaristische Rusland. Eind november zond Oudendijk een verslag naar de
toenmalige minister van Buitenlandse Zaken J. Loudon over de ontstane situatie in Petrograd
en de maatregelen die werden genomen door de nieuwe machthebbers. Volgens Oudendijk
was de machtsgreep van de bolsjewieken een actie van bandieten.8 In zijn verslagen sprak
Oudendijk over de chaos en anarchie die het land na de revolutie teisterden en de annulering
van de buitenlandse leningen. Vooral het laatste was een belangrijk punt van zorg voor
Oudendijk alsmede de Nederlandse regering. Maar minister van Buitenlandse Zaken Loudon
drong er bij Oudendijk op aan dat hij op persoonlijke titel zou protesteren bij de
sovjetautoriteiten om de Nederlandse neutraliteit niet in gevaar te brengen. Verder was ook
het gevaar dat de bolsjewieken, door middel van hun propaganda, zouden vormen voor andere
landen in Europa, waaronder Nederland, van groot belang voor Oudendijk.
Een jaar na de Oktoberrevolutie moest Oudendijk de Sovjet-Unie verlaten. Reden hiervoor
was de weigering van het Nederlandse kabinet om de nieuwe sovjetgezant tot Nederland toe
te laten. Hierop besloten de sovjetautoriteiten om de erkenning van de diplomatieke status van
Oudendijk in te trekken. Met het vertrek van Oudendijk op 9 november 1918 uit de SovjetUnie kwam de diplomatieke relatie tussen Nederland en de Sovjet-Unie officieel tot een
einde.
In de periode van 1918 tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden diverse
pogingen ondernomen om tot een handelsakkoord te komen tussen Nederland en de SovjetUnie, maar deze liepen op niets uit. Van diplomatieke betrekkingen wilde de Nederlandse
regering echter niets weten. Hier waren allerlei argumenten voor, maar het was toch vooral de
morele factor die hierbij van groot belang was. Bij grote groepen in de Nederlandse
samenleving bestond er grote angst voor het communisme. Het waren vooral de confessionele
groeperingen die zeer antibolsjewistisch waren ingesteld en deze oefenden grote druk uit op
de regering om de goddeloze Sovjet-Unie niet te erkennen en tot de Volkenbond toe te laten.
Zelfs realisten, zoals minister van Buitenlandse Zaken H.A. van Karnebeek, hadden vooral
7
Knapen, De lange weg naar Moskou 11.
Ko van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’ in: Duco Hellema en Toby Witte ed., Onmachtig om
te helpen. Nederlandse reacties op de socialistische dreiging (Amsterdam 1995) 7-17 aldaar 8.
8
4
morele bezwaren tegen een erkenning van de Sovjet-Unie. Pas na de Duitse aanval op de
Sovjet-Unie kwam er, gedwongen door de omstandigheden, een verandering in de opstelling
van de Nederlandse regering ten opzichte van de Sovjet-Unie.
De Sovjet-Unie werd in juni 1941 aangevallen door Nazi-Duitsland en behoorde sindsdien
tot de geallieerde coalitie. Maar het duurde echter nog tot juli 1942 voordat de Nederlandse
regering de Sovjet-Unie de jure erkende. Waarom duurde dit zo lang en wat waren de redenen
van de Nederlandse regering om de erkenning van de Sovjet-Unie zo lang tegen te houden? In
dit werkstuk wil ik de Nederlandse opstelling onderzoeken en vanuit verschillende
perspectieven verklaren. Daarbij zal onder andere worden gekeken naar de rol van koningin
Wilhelmina, de invloed van de handel en de binnenlandse situatie in de Sovjet-Unie. Ik zal
hierbij bijvoorbeeld aandacht besteden aan de Grote Terreur in de tweede helft van de jaren
dertig. Maar ook de opstelling van de ministers van Buitenlandse Zaken in de periode 19171942 zal tegen het licht worden gehouden.
Dit werkstuk zal worden opgebouwd in drie hoofdstukken met ieder een aantal deelvragen.
De hoofdstukken zijn chronologisch ingedeeld. Het eerste gaat over de periode 1917 tot en
met 1924 en behandelt de angst voor het bolsjewisme en het belang van de handel, het tweede
hoofdstuk betreft de periode 1925-1932 over de groter wordende afkeer van de Sovjet-Unie.
Het laatste hoofdstuk zal ten slotte gaan over het tijdsvak 1933 tot en met de erkenning in juli
1942 met als onderwerp de aversie en de uiteindelijke toenadering. De hoofdvraag zal worden
beantwoord in de conclusie. Daarnaast zijn er een achttal deelvragen opgesteld om de
hoofdvraag te verduidelijken en achtergronden. Zoals al eerder vermeld zullen deze
deelvragen worden behandeld in de drie hoofdstukken.
De hoofdvraag luidt als volgt: Waarom werd de Sovjet-Unie pas in de zomer van 1942 de
jure erkend door de Nederlandse regering? Voor het eerste hoofdstuk heb ik een viertal
deelvragen opgesteld. Ten eerste in hoeverre de Nederlandse opstelling in de periode 19171924 veranderde. Ten tweede hoe de rol van minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek
kan worden getypeerd. Ten derde welke rol het Nederlandse bedrijfsleven speelde bij de
totstandkoming van de handelsbesprekingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie in 19231924 en ten slotte hoe groot de invloed van de Communistische Partij Holland was.
In het tweede hoofdstuk zal ik kijken naar de redenen voor de verslechtering van de
verhoudingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie in de periode 1925-1932 en naar de vraag
in hoeverre de communistische dreiging in Nederlands-Indië van invloed was op de
Nederlandse afkeer van de Sovjet-Unie. In het laatste hoofdstuk zal ik ten slotte de vraag
beantwoorden hoe de Nederlandse regering tot het besluit kwam om tegen toetreding van de
5
Sovjet-Unie tot de Volkenbond te stemmen. Ook zal in dit hoofdstuk worden beantwoord
waarom de Nederlandse regering in 1942 de Sovjet-Unie wel erkende.
Door de beantwoording van de hoofdvraag en de deelvragen wil ik duidelijk maken
waarom het zo lang duurde voordat de Nederlandse regering de Sovjet-Unie de jure erkende.
Voor deze scriptie maak ik gebruik van documenten betreffende de Buitenlandse Politiek van
Nederland, van de bundel Nederlandse reacties op de socialistische dreiging van Hellema en
Witte en van de bundel Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken van Hellema e.d..
Verder is het werk van Ben Knapen, De lange weg naar Moskou, van zeer groot nut geweest,
alsmede de tweedelige biografie over koningin Wilhelmina van Cees Fasseur, Voor
Volkenbond en vrede van Remco van Diepen, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit
1919-1940 van Rolf Schuursma, De spiegel der barbaren van Bruno Naarden, Neutraliteit en
Vrijhandel van Duco Hellema, De meridiaan van Moskou van Gerrit Voerman en The
Russian Revolution,1917 van Rex A. Wade. Verder maak ik nog gebruik van Indonesië los
van Holland van Joop Morriën voor de communistische opstanden in Nederlands-Indië.
Bovenstaande boeken zijn de belangrijkste bronnen voor dit onderzoek. Er zijn echter meer
boeken gebruikt, maar deze zijn terug te vinden in de literatuurlijst.
De vraagstelling is relevant, omdat Nederland één van de weinige staten in de wereld was
die vast bleef houden aan het standpunt om de Sovjet-Unie niet te erkennen. Het is daarom
interessant om te onderzoeken wat de redenen waren voor de opstelling van de Nederlandse
regering en waarom er vooral morele argumenten werden gegeven voor het niet erkennen van
de Sovjet-Unie.
6
De moeizame betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
Angst voor het bolsjewisme en het belang van de handel (1917-1924).
Revolutie en internationaal isolement (1917-1920).
Al na de revolutie in maart 1917 was er sprake van verontwaardiging bij een deel van de
Nederlandse samenleving en de politiek. Tsaar Nicholaas II was immers afgezet en vervangen
door een voorlopige regering. Maar er was nog geen sprake van de beëindiging van de
diplomatieke betrekkingen tussen beide landen. In juni 1917 werd Oudendijk waarnemend
gezant in Petrograd, het vroegere Sint Petersburg. Oudendijk had enige ervaring met Rusland,
omdat hij had daar enkele jaren had doorgebracht. Oudendijk was geboren in 1874 en op
twintigjarige leeftijd kwam hij in dienst bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Al snel
werd Oudendijk als tolk uitgezonden naar Peking. Ook bracht hij enkele jaren door in Rusland
om de taal te leren en later nog een aantal jaren als afgevaardigde van de legatie.
Oudendijk had bewondering voor het tsaristische Rusland. Dit kan verklaard worden uit het
feit dat Oudendijk, volgens Knapen, gekenmerkt werd door een grote interesse voor het
adellijke milieu.9 Oudendijk was dan ook ontzet over de revolutie die in maart een einde had
gemaakt aan het bewind van tsaar Nicholaas II. Oudendijk zag de voorlopige regering onder
leiding van Kerenski niet als de oplossing voor Rusland. Hij was van mening dat het beter zou
zijn als de conservatieve Russische generaal L. G. Kornilov de macht over zou nemen. Deze
generaal was door de voorlopige regering aangesteld om de Russische troepen aan het front
weer in het gareel te krijgen, omdat het zomeroffensief van het Russische leger een totale
mislukking was geworden. Rusland nam immers nog steeds deel aan de Eerste Wereldoorlog
na de revolutie van maart 1917.
De maatregelen die Kornilov wilde nemen gingen Kerenski echter te ver. Zo wilde Kornilov
onder andere de soldatenraden afschaffen, die net als de arbeidersraden over veel macht
beschikten. Pogingen van Kornilov om Kerenski onder druk te zetten mislukten door massale
desertie van soldaten uit het leger. Bovendien kreeg Kerenski tijdelijke steun van de
bolsjewieken.10 Volgens Knapen was Oudendijk teleurgesteld dat Kornilov niet had kunnen
optrekken richting Petrograd.
9
Knapen, De lange weg naar Moskou 40-41.
Wade, The Russian Revolution 204-207.
10
7
Er was echter nog een veel groter gevaar ontstaan na de overwinning van Kerenski. De
bolsjewieken kregen na de zomer steeds meer invloed binnen de arbeidersraden in Petrograd
en Moskou. Door de voortdurende oorlog waren er grote voedseltekorten ontstaan in de
steden en de bevolking kwam daar steeds meer tegen in opstand. De propagandakreten van de
bolsjewieken vonden steeds meer gehoor in de samenleving en dan met name bij de machtige
arbeiders- en soldatenraden. Bolsjewistische eisen zoals een direct einde aan de oorlog en een
herverdeling van de grond vielen goed bij de massa.
Op 7 november 1917 kwam er een einde aan de voorlopige regering van Kerenski. De
bolsjewieken onder leiding van Lenin namen de macht over. Lenin was in april 1917 met
behulp van de Duitse regering teruggekeerd naar Rusland vanuit Zwitserland. Direct na de
machtsovername stuurden de nieuwe machthebbers bericht naar de strijdende partijen met de
oproep om de oorlog direct te beëindigen. De geallieerden waren uiteraard zeer ontstemd over
deze mededeling van de bolsjewieken, omdat het zou betekenen dat Duitsland zich volledig
zou kunnen gaan richten op het westelijke front. Duitsland greep z’n kans en begon
onderhandelingen. Deze gesprekken verliepen zeer moeizaam. Pas nadat Duitse troepen,
ondanks dat er een wapenstilstand was, de Oekraïne en delen van de Baltische staten in
februari 1918 bezetten gingen de bolsjewistische machthebbers overstag en ondertekenden op
3 maart 1918 het verdrag van Brest-Litovsk.11
De Sovjet-Unie betaalde echter een hoge prijs voor het vredesverdrag met Duitsland. Grote
delen van het land moesten worden afgestaan aan Duitsland en er moest door de bolsjewieken
worden beloofd om geen propaganda te voeren in Duitsland.12 Aan deze toezegging hechtten
de bolsjewieken niet veel, want al snel bleek dat er wel degelijk propagandistische uitingen in
Duitsland werden verspreid. Na het vredesverdrag werd er door de geallieerde staten een
blokkade opgericht om de Sovjet-Unie te isoleren. Door deze blokkade was het zo goed als
onmogelijk geworden voor bolsjewieken om buiten de Sovjet-Unie te reizen, maar ook voor
Europese communisten was het lastig om de Sovjet-Unie binnen te komen. De oprichting van
de Derde Internationale, de Komintern, in maart 1919 kan dan ook nauwelijks internationaal
worden genoemd, omdat er maar vijf buitenlanders waren.13
In de eerste maanden van 1918 waren de diplomatieke banden tussen de Sovjet-Unie en de
geallieerden al grotendeels verbroken. De ambassadeurs van de meeste staten waren uit
Petrograd vertrokken. Er waren echter van Amerikaanse, Britse en Franse zijde nog wel
11
Wade, The Russian Revolution 259-267.
Knapen, De lange weg naar Moskou 36.
13
Ibidem, 38.
12
8
diplomatieke pogingen om de Sovjet-Unie de strijd tegen Duitsland te laten hervatten. Nadat
deze inspanningen op niets waren uitgelopen besloten de geallieerde staten om de Sovjet-Unie
met geweld te dwingen de oorlog te hervatten. Vanaf april 1918 intervenieerden Britse en
Franse troepen in het land en vochten mee aan de zijde van de Witten. Het doel van de
Fransen en Britten was het bestrijden van de bolsjewieken.14 Bovendien probeerden de Britten
door middel van de interventie te voorkomen dat de bolsjewistische invloed zich via de
Kaukasus zou verspreiden richting Brits-Indië. De Franse opstelling was een breuk met het
verleden. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog vormden Frankrijk en Rusland immers een
coalitie tegen Duitsland. Frankrijk zag een coalitie met Rusland als een goede manier om
Duitsland in bedwang te houden. Maar het waren tijdens de interventie door de geallieerde
staten vooral de Fransen die erop gebrand waren om de bolsjewieken hard aan te pakken. Zij
verzetten zich dan ook tegen het terugtrekken van de geallieerde troepen een jaar na de
interventie. De geallieerde troepen trokken zich dan wel sinds halverwege 1919 terug uit de
Sovjet-Unie, de blokkade die was ingesteld bleef nog enkele maanden bestaan.
Maar ook al waren de geallieerde troepen zich dan aan het terugtrekken uit de Sovjet-Unie,
de burgeroorlog ging nog door. De Witten bleven onder leiding van generaals als A. V.
Koltsjak en A. I. Denikin een hevige strijd voeren, maar de machtsbasis van de bolsjewieken
was in 1920 echter zo stevig dat de oorlog in het voordeel van de communisten werd beslist.
Dit werd mede veroorzaakt door de reorganisatie van het Rode Leger en de geheime dienst.
Er kan worden gesteld dat de geallieerden in deze eerste jaren nog relatief eensgezind waren
over de isolatie van de Sovjet-Unie. Frankrijk, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië
verschilden wel enigszins van mening over de aanpak, maar men was het erover eens dat er
van de nieuwe staat gevaar uitging. Ook in Duitsland zag men het gevaar in van de SovjetUnie, hoewel er na de Oktoberrevolutie al wel snel betrekkingen waren tussen Duitsland en de
Sovjet-Unie. Volgens Knapen hadden de geallieerde staten en Duitsland aan het begin van de
jaren twintig door dat de situatie in de Sovjet-Unie niet zo snel meer zou veranderen.15
14
15
Knapen, De lange weg naar Moskou 36.
Ibidem, 37-38.
9
Einde van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
Hoewel een groot deel van de geallieerde vertegenwoordigingen in Petrograd waren
vertrokken, bleef de Nederlandse afgezant Oudendijk in de Sovjet-Unie. De enige berichten
over de Oktoberrevolutie die Den Haag bereikten kwamen van de hand van Oudendijk. In een
verslag van eind november 1917 aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Loudon
berichtte Oudendijk over de ‘bajonettocratie’ van Oeljanov en Bronstein. Volgens Oudendijk
was het een actie van bandieten die ervoor zou zorgen dat het land zou veranderen in een
chaos.16 In zijn eerste bericht beschreef Oudendijk de situatie in Rusland. Volgens hem
hadden alle socialistische groeperingen de banden met de bolsjewieken verbroken en was de
controle over de fabrieken door arbeiders overgenomen. Ook kwam in dit verslag weer naar
voren dat Oudendijk van mening was dat Kerenski niet de juiste leider was voor Rusland,
omdat zijn voorlopige regering niets had gedaan om de voorbereidingen van de burgeroorlog
door Lenin en Trotski te voorkomen.
Een maand later berichtte Oudendijk aan Den Haag dat de nieuwe bolsjewistische
machthebbers van plan waren om de buitenlandse bedrijven in de Sovjet-Unie te
nationaliseren. Ook werden de particuliere banken gedwongen om samen te gaan tot één
volksbank. Bovendien moesten alle eigenaren van kluizen bij particuliere banken deze binnen
drie dagen openen, anders zouden deze worden opengebreken door medewerkers van het
ministerie van Financiën. Ook Nederlandse eigenaren moesten volgens Oudendijk verplicht
hun kluizen openen. Deze Nederlanders kregen echter bescherming van het Nederlandse
gezantschap. Oudendijk tekende openlijk protest aan tegen deze gang van zaken bij de
sovjetautoriteiten. Oudendijk deelde hen mee dat: ‘Rusland zich door de confiscatie van
eigendommen zou plaatsen buiten de kring en familie der natiën en dat het op de lange duur in
het nadeel zou zijn van de eigen bevolking’.17
Oudendijk had al vrij snel na de revolutie gepleit voor een gewapend ingrijpen door de
geallieerde staten in de Sovjet-Unie. Volgens hem zou een internationale troepenmacht de
steden Moskou en Petrograd moeten bezetten en zou er een nieuwe tijdelijke regering aan de
macht moeten worden geholpen. De steun van Frankrijk en Groot-Brittannië aan de Witten
was echter niet voldoende om de communisten een zware slag toe te brengen. De
16
Waarnemend gezant Oudendijk aan minister van Buitenlandse Zaken Loudon, 10/23 november 1917,
Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 1848-1919. Deel V 1917-1919, Rijks
Geschiedkundige Publicatiën, nr. 298 p. 313.
17
Oudendijk aan minister Loudon, 8 januari 1918, Buitenlandse politiek van Nederland 1917-1919, RGP, nr.
338 p. 344.
10
sovjetautoriteiten waren door de reorganisatie van het Rode Leger in staat gebleken de macht
te behouden.
Halverwege januari 1918 namen de bolsjewistische machthebbers een beslissing die voor
de Nederlandse regering van zeer groot belang was. Op 18 januari 1918 berichtte Oudendijk
aan Loudon dat de sovjets hadden besloten om de buitenlandse schulden te annuleren.18 Veel
Nederlanders hadden aan het begin van de twintigste eeuw een aanzienlijk deel van hun
spaargeld geïnvesteerd in Russische staatsaandelen, waaronder die van de spoorwegen. Niet
alleen buitenlandse leningen werden geannuleerd, ook Russische staatsleningen van de
bourgeoisie en grootgrondbezitters werden niet meer terugbetaald. Volgens Van Gorsel was
Oudendijk zeer ontstemd over de annulering van de Russische staatsschulden. Hij
protesteerde namens de geallieerde staten bij de sovjetautoriteiten. Minister van Buitenlandse
Zaken Loudon was het echter niet eens met de opstelling van Oudendijk, omdat dit de
neutrale positie van Nederland zou kunnen schaden. De Nederlandse regering hield er begin
1918 nog steeds rekening mee dat de Eerste Wereldoorlog in het voordeel van Duitsland zou
kunnen worden beslist. Nederland was er daarom volgens Loudon niet bij gebaat ‘dat de
belangen der neutralen aan die der geallieerden gekoppeld zijn’.19
Oudendijk had nauwelijks contact met Den Haag, omdat de communicatiemogelijkheden na
de revolutie uiterst beperkt waren. Belangrijkste oorzaak hiervan was de blokkade die was
ingesteld door de geallieerde staten. Maar bovendien was men in Den Haag meer bezig met
de Eerste Wereldoorlog. Het was voor het ministerie van Buitenlandse Zaken van het grootste
belang de neutraliteit van Nederland te handhaven. En contact met Moskou was dan volgens
Loudon ook alleen noodzakelijk wanneer de opstelling van Moskou gevolgen zou hebben
voor het verloop van de Eerste Wereldoorlog en de Nederlandse neutraliteit. Buitenlandse
Zaken hield dan ook duidelijk in de gaten of de opstelling van Oudendijk problemen zou
opleveren voor de neutrale positie van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Formeel
was Oudendijk tot aan zijn vertrek september 1918 de Nederlandse gezant in de Sovjet-Unie,
maar na de revolutie was de enige rol voor Oudendijk feitelijk de bescherming van de
Nederlandse belangen in de Sovjet-Unie door middel van zijn aanwezigheid, aldus Loudon.
De nieuwe regering van de Sovjet-Unie was immers niet de jure erkend door de Nederlandse
regering.20
18
Oudendijk aan minister Loudon, 18 januari 1918, Buitenlandse politiek van Nederland 1917-1919, RGP, nr.
348 p. 357.
19
Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 8.
20
Knapen, De lange weg naar Moskou 43.
11
Ondanks de beperkingen die door Buitenlandse Zaken werden opgelegd diende Oudendijk
regelmatig klachten in bij de sovjetautoriteiten. Zo eiste Oudendijk onder andere regelmatig
schadevergoedingen als de bolsjewieken weer iets hadden geconfisqueerd van Nederlandse
onderdanen. Maar Oudendijk nam ook het initiatief in de weigering van het corps
diplomatique, dat in de zomer van 1918 nog slechts bestond uit vertegenwoordigers uit
Zweden, Noorwegen, Denemarken, Zwitserland, Argentinië, Spanje en Nederland, om geen
visa meer aan Russen te verlenen, tenzij er kon worden bewezen dat hun reis niet bedoeld was
voor de verspreiding van propagandamiddelen. Bovendien had Oudendijk, met toestemming
van het ministerie van Buitenlandse Zaken, vanaf januari 1918 ook de taken overgenomen
van de Britse gezant. De ambassadeurs van de geallieerde staten, waaronder Groot-Brittannië,
Frankrijk en de Verenigde Staten hadden Petrograd toen al verlaten. Dit was een belangrijke
taak voor Oudendijk, omdat de Britse belangen na de interventie vanaf april 1918 extra gevaar
liepen. Zo moest Oudendijk bijvoorbeeld diverse Britse gevangenen bezoeken. Hij had
daarvoor voor zijn vrouw een speciale Tsjeka-pas weten te bemachtigen.
Oudendijk moest bemiddelen tussen de sovjetautoriteiten en de Britse regering. Hiervoor
ging hij meerdere malen naar de nieuwe hoofdstad Moskou, waar de nieuwe bolsjewistische
regering zetelde. Oudendijk had, net als andere diplomaten, geweigerd om Petrograd te
verlaten en zich in Moskou te vestigen. Nadat Franse en Britse troepen in de Sovjet-Unie
waren geïntervenieerd, werd de situatie voor de overgebleven gezanten in Petrograd steeds
nijpender. In juli werd een Duitse diplomaat vermoord in de stad en was er een opstand tegen
de bolsjewieken in de stad Jaroslav. De bolsjewieken zinspeelden erop dat de geallieerde
staten hier achter zouden zitten.
Bovendien was de situatie voor de overgebleven vertegenwoordigers er na de mislukte
moordaanslag op Lenin niet veiliger op geworden. De bolsjewistische machthebbers besloten
na de moordpoging om een deel van het corps diplomatique op te pakken. Volgens Oudendijk
werd de bevolking door de autoriteiten gestimuleerd om westerse eigendommen aan te vallen.
Dit gebeurde dan ook in september 1918 toen een menigte de Britse ambassade binnenviel en
de Engelse marineattaché F. N. A. Cromie werd doodgeschoten. Op dat moment werden de
Britse belangen al behartigd door Nederland en Oudendijk protesteerde dan ook namens de
nog vertegenwoordigde landen in Petrograd bij de autoriteiten.21 Maar Oudendijk tekende ook
meerdere malen protest aan tegen het eenzijdig opheffen van de buitenlandse staatsschulden
21
Knapen, De lange weg naar Moskou 42.
12
en van koningin Wilhelmina kreeg Oudendijk de opdracht om voor het leven van de tsaar en
zijn familie te pleiten.
Nadat de veiligheidssituatie voor de nog overgebleven diplomaten in Petrograd in de zomer
van 1918 verslechterd was, vertrok een groot deel van hen uit de Sovjet-Unie. Nederland was
daardoor als één van de weinige staten nog vertegenwoordigd in de Sovjet-Unie. Hieraan
kwam echter een einde toen de sovjetregering besloot om een nieuwe gezant naar Nederland
af te vaardigen. In september was F. Rosin, de nieuwe gezant, het Nederlandse consulaat in
Moskou binnengekomen en eiste een visum om naar Nederland te kunnen reizen. Onder druk
kreeg Rosin een visum, maar Oudendijk berichtte al snel naar Den Haag dat het uiterst
gevaarlijk was om deze man toegang tot Nederland te geven. Volgens de nieuwe minister van
Buitenlandse Zaken, Van Karnebeek, was het niet mogelijk om Rosin toe te laten, omdat de
Nederlandse regering de bolsjewistische regering niet volkenrechtelijk erkend had.22 Door
deze opstelling van de Nederlandse regering was de positie van Oudendijk in de Sovjet-Unie
niet langer houdbaar in het najaar van 1918. Oudendijk voelde zich bedreigd door de
autoriteiten in de Sovjet-Unie en kreeg begin november toestemming van minister van
Buitenlandse Zaken Van Karnebeek om de Sovjet-Unie te verlaten. Een jaar na de
Oktoberrevolutie kwam er aldus een formeel een einde aan de Nederlandse diplomatieke
betrekkingen met de Sovjet-Unie. Na het vertrek van Oudendijk trad dominee Schim van der
Loeff nog enige tijd op als beheerder van de legatie.23
Bovendien deed het feit zich voor dat er in Nederland nog steeds een gezant was die de
voorlopige regering van Kerenski vertegenwoordigde. Ook na de revolutie van november
1917 werd A. Schwetine door de Nederlandse regering als de officiële vertegenwoordiger van
Rusland beschouwd. Tot begin jaren twintig waren er een aantal verschillende Russische
gezanten die allen een oppositionele partij in de Sovjet-Unie vertegenwoordigden. De
opvolger van Schwetine, H. de Bach, vertegenwoordigde generaal Koltsjak. Terwijl P.
Poustochkine, die sinds augustus 1919 de zaakgelastigde was, eerst generaal Denikin
vertegenwoordigde en later generaal Wrangel. Al deze generaals vochten overigens mee aan
de kant van de Witten, waaraan Frankrijk en Groot-Brittannië militaire steun verleenden.
Alleen de Communistische Partij Holland had kritiek op de opstelling van de Nederlandse
regering ten aanzien van deze vertegenwoordigers. Na enkele vragen van de partij aan het
ministerie van Buitenlandse Zaken, besloot het hoofd van de afdeling Diplomatiek Zaken van
het ministerie, F. Beelaerts van Blokland, om de minister te adviseren Poustochkine niet
22
23
Knapen, De lange weg naar Moskou 45.
Ibidem.
13
langer als tijdelijk zaakgelastigde te zien, maar als eerste secretaris. Voordeel hiervan was
volgens Beelaerts van Blokland dat Poustochkine minder op de voorgrond zou worden
geplaatst en op deze manier toch in staat was om een belangrijk deel van de Russische
bevolking te vertegenwoordigen en de nog lopende zaken af te ronden.24
Het Nederlandse buitenlandse beleid en de reactie van Den Haag op de revolutie.
Het Nederlandse buitenlandse beleid was al voor de Eerste Wereldoorlog gebaseerd op het
behouden van de neutraliteit. Nederland hechtte veel belang aan het volkenrecht en daar paste
een neutrale positie goed bij. Maar ook uit economische oogpunt was het behouden van de
neutraliteit zeer belangrijk. De open economie van Nederland was zeer gebaat bij
internationale vrijhandel. Dit was dan ook het andere belangrijke kernpunt van het
Nederlandse buitenlandse beleid.25
De strategische ligging van Nederland tussen de drie Europese grootmachten, Frankrijk,
Groot-Brittannië en Duitsland was van groot belang. De havens aan de Noordzee waren
belangrijk voor de bevoorrading van Duitsland. Bovendien was er sprake van intensieve
handelsbetrekkingen tussen Nederland en de Europese grootmachten. Tijdens de Frans-Duitse
oorlog was de neutraliteit van Nederland door zowel Frankrijk als Duitsland gerespecteerd.
Door de toenemende spanningen aan het einde van de negentiende eeuw tussen Frankrijk,
Duitsland en Groot-Brittannië begon de Nederlandse regering in te zien dat de internationale
rechtsregels in theorie misschien wel werkten, maar in de praktijk zou Nederland daar niet
veel aan hebben. De regering begreep dat de neutraliteit van Nederland alleen gewaarborgd
zou zijn wanneer Nederland over een capabele defensie zou beschikken. Er werden rond 1900
dan ook enkele maatregelen genomen om de inzetbaarheid van het leger te verbeteren.
Volgens Hellema had de Nederlandse neutraliteitspolitiek in de negentiende eeuw een
duidelijk pro-Brits karakter. Groot-Brittannië zou immers nooit toestaan dat Nederland bezet
zou worden en bovendien was Nederland voor de bescherming van Nederlands-Indië ook
geheel afhankelijk van Groot-Brittannië.26 Rond 1900 begon Nederland zich echter steeds
meer op Duitsland te richten. Vooral op economisch gebied was Duitsland van groot belang
24
Knapen, De lange weg naar Moskou 46-47.
Rolf Schuursma, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940 (Utrecht 2005) 19.
26
Duco Hellema, Neutraliteit en vrijhandel. De geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse betrekkingen
(Utrecht 2001) 65-66.
25
14
voor Nederland. Duitsland was namelijk een belangrijke afzetmarkt voor de Nederlandse
industrie en landbouw.
De spanningen tussen de grootmachten leidden uiteindelijk tot de Eerste Wereldoorlog.
Nederland bleef gespaard voor deze oorlog. De neutrale opstelling bleek te werken, terwijl de
neutraliteit van België wel werd geschonden. Het Nederlandse leger werd aan het begin van
de Eerste Wereldoorlog wel gemobiliseerd en bleef dat gedurende de oorlog ook, maar
Nederland wist de neutraliteit te bewaren, ook al werd er van Britse en Duitse zijde
regelmatig druk uitgeoefend op de Nederlandse regering. Maar voor Duitsland was het van
groot belang om de Nederlandse havens open te houden en zo de bevoorrading veilig te
stellen, terwijl de Britten geen behoefte hadden aan een verdere uitbreiding van het slagveld. 27
Nederland probeerde tijdens de Eerste Wereldoorlog uit alle macht de neutraliteit te
behouden. Ook tijdens het interbellum probeerde Nederland neutraal te blijven. Nederland
werd weliswaar in 1920 lid van de Volkenbond en gaf daarmee in feite een deel van de
neutrale status op. Maar volgens minister Van Karnebeek was de toetreding niet in strijd met
de neutraliteit en zou Nederland vanaf dat moment een zelfstandigheidspolitiek moeten gaan
voeren.28 In een volgende paragraaf zal hier dieper op worden ingegaan.
Ook de reactie van de Nederlandse regering op de revoluties in Rusland werd ingegeven
door de neutraliteitspolitiek. Na de revolutie van maart 1917 waren er al kritische geluiden te
horen bij diverse politieke partijen. Dit had niet zo zeer met de voorlopige regering te maken,
maar meer met het gedwongen aftreden van de tsaar. Vooral koningin Wilhelmina was zeer
ontstemd over de situatie van de tsaar, omdat er een bloedband was tussen haar en de
Romanovs. De voorlopige regering werd wel volkenrechtelijk erkend door de Nederlandse
staat in mei 1917.29 Kerenski was nog enigszins gematigd, maar na de revolutie van november
1917 kwamen de bolsjewieken aan de macht. De enige en eerste berichten die Den Haag
bereikten waren, zoals al eerder beschreven, afkomstig van de waarnemend gezant aldaar
Oudendijk. Het beeld dat hij van de situatie schetste, was er één van chaos. Volgens hem had
een stel bandieten onder leiding van Oeljanov en Bronstein de macht gegrepen.
Op initiatief van Oudendijk werd er door diverse landen geprotesteerd tegen maatregelen
die door de bolsjewieken werden genomen. De houding van Oudendijk tegenover de nieuwe
machthebbers werd echter niet altijd gewaardeerd op het ministerie van Buitenlandse Zaken.
De toenmalige minister Loudon was van mening dat het beter zou zijn als Oudendijk zich wat
27
Schuursma, Vergeefs onzijdig 22.
Remco van Diepen, Voor Volkenbond en vrede. Nederland en het streven naar een nieuwe wereldorde 19191946 (Amsterdam 1999) 54-55.
29
Knapen, De lange weg naar Moskou 43.
28
15
terughoudender zou opstellen tegen de sovjetautoriteiten. Een scherpe veroordeling zou
namelijk kunnen leiden tot een aantasting van de neutrale status van Nederland. Men wilde
immers voorkomen dat het erop zou lijken dat Nederland partij zou kiezen voor de
geallieerden.30 De Eerste Wereldoorlog was nog steeds gaande en het was niet uitgesloten dat
Duitsland als overwinnaar zou eindigen.
Maar in de zomer van 1918 begon men op het ministerie van Buitenlandse Zaken in te zien
dat de bolsjewieken ook wel eens een gevaar zouden kunnen gaan vormen voor Nederland.
Inmiddels was minister van Buitenlandse Zaken Loudon afgetreden en opgevolgd door Van
Karnebeek. Zijn opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie was harder dan die van Loudon.
In een volgende paragraaf zal dieper worden ingegaan op de rol die minister Van Karnebeek
speelde in de betrekkingen met de Sovjet-Unie. Niet alleen in Nederland begon de angst voor
de Sovjet-Unie toe te nemen, ook in andere Europese landen werd men angstig. De nog
aanwezige diplomaten werden teruggetrokken uit Petrograd, nadat de situatie steeds
onveiliger was geworden. Ook Oudendijk kreeg van Van Karnebeek toestemming om
Petrograd begin november 1918 te verlaten.
In Nederland waren in november 1918 ook revolutionaire denkbeelden tot uiting gekomen.
De leider van de SDAP, Troelstra, was van mening dat de tijd was gekomen om ook in
Nederland over te gaan tot een revolutie. Ook de socialistische burgemeester van Rotterdam,
A.R. Zimmerman, vond dat begin november de tijd rijp was voor een machtsovername. De
situatie in oktober en november was onrustig te noemen. Op diverse legerkazernes in het land
waren kleinschalige opstanden uitgebroken, zoals bijvoorbeeld op legerplaats de Harskamp op
de Veluwe.31 Begin november had Troelstra het idee dat het voor de sociaaldemocraten
mogelijk zou moeten zijn om deelname aan de regering te eisen. En Troelstra was van mening
dat de regering gemakkelijk zou toegeven aan deze eis. Maar Troelstra ging nog verder en
eiste in de Tweede Kamer dat de arbeidersklasse de politieke macht zou grijpen.32 Er deden
allerlei geruchten de ronde over pogingen vanuit de Sovjet-Unie om in Nederland een
revolutie te ontketenen. Zo bestond bijvoorbeeld de vrees voor de komst van zogenaamde
bolsjewistische propagandaschepen. Achteraf bleek van deze geruchten niets waar te zijn,
maar het geeft wel aan hoezeer er sprake was van een onrustige situatie. Ook waren er hier en
daar een aantal demonstraties, zoals de demonstratie in Amsterdam die georganiseerd was
door de Communistische Partij Holland. Maar van een revolutie kwam het niet. Troelstra had
Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 8.
Cees Fasseur, Wilhelmina. De jonge koningin (4e druk; Meppel 1998) 543-545.
32
Fasseur, Wilhelmina 548.
30
31
16
zich op de situatie verkeken en krabbelde op 14 november in de Tweede Kamer al terug.
Volgens hem had hij de woorden staatsgreep nooit in de mond genomen, maar de
geloofwaardigheid van Troelstra was op een dieptepunt beland en hij stortte daarna
emotioneel in.33 Op het Malieveld in Den Haag werd op 18 november 1918 vervolgens een
grote manifestatie ter ondersteuning van koningin Wilhelmina gehouden. Toch werden er naar
aanleiding van de onrustige tijden enkele sociale hervormingen door de regering doorgevoerd.
Zo werd de arbeidsongevallenwet uitgebreid en werden plannen voor de invoering van het
vrouwenkiesrecht gemaakt.34
Volgens verschillende auteurs was de Nederlandse samenleving niet erg vatbaar voor een
revolutie doordat de maatschappij was opgedeeld in vier zuilen, het zogenaamde zuilenstelsel.
Volgens H.W. von der Dunk was Nederland een stille vijver die zich tegen de moderne tijden
beschermde. Andere auteurs zijn van mening dat Nederland tijdens het interbellum een
conservatieve en burgerlijke samenleving was.35 De katholieke en protestantse zuilen waren
beide verenigd tegen de uitwassen van de moderne wereld en daar hoorde het communisme
ook zeker bij. Volgens Knapen waren de confessionele zuilen van mening dat de wereld-opdrift veroorzaakt werd door het socialisme en het communisme. Voor het gemak werden
socialisten en communisten nogal eens op één hoop gegooid. Volgens Knapen was dit een
reactie op de angst die bestond voor het bolsjewisme en werd hierdoor vaak niet de
nuancering tussen beide stromingen aangebracht.36
Vooral de confessionele zuilen waren antibolsjewistisch. Dit kan verklaard worden uit het
feit dat de bolsjewieken na de Oktoberrevolutie de godsdiensten in de Sovjet-Unie hadden
verboden. Dit zorgde voor veel woede in Nederland. Tijdens het interbellum werden dan ook
door confessionele groeperingen diverse acties begonnen die waren gericht tegen het
bolsjewistische gevaar. Zoals bijvoorbeeld de zogenaamde actie ‘voor God’ die was begonnen
vanuit katholieke kringen. Maar antibolsjewistische romans waren tijdens het interbellum ook
een groot succes.37 Uit deze reacties op de revolutie blijkt dat er in het conservatieve en
verzuilde Nederland sprake was van angst voor de bolsjewistische dreiging.
33
Knapen, De lange weg naar Moskou 548-550.
Ibidem, 11.
35
H. W. von der Dunk, ‘Conservatisme in vooroorlogs Nederland’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de
Geschiedenis der Nederlanden 90 (1975) 15-37 aldaar 16.
36
Knapen, De lange weg naar Moskou 17.
37
Ibidem, 19.
34
17
Communisten in Nederland.
De Communistische Partij Holland (CPH) had niet erg veel aanhang in Nederland. De partij
was aan het begin van de twintigste eeuw ontstaan als afsplitsing van de SDAP. In 1907
begonnen D. Wijnkoop, W. van Ravesteyn en J. C. Ceton het socialistische blad De Tribune.
Hierin haalden zij hard uit naar SDAP leider Troelstra en de manier waarop de SDAP aan de
macht wilde komen. Troelstra besloot hierop om de redactie van het tijdschrift te royeren en
De Tribune op te heffen. In 1909 begonnen Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton daarom een
eigen partij, de Sociaaldemocratische Partij (SDP). Zij kregen de steun van vooraanstaande
Nederlandse socialisten, waaronder A. Pannekoek, H. Gorter en later ook H. Roland Holst.38
De leiding van de partij verwachtte dat zij de steun van de arbeidersklasse zou krijgen, omdat
zij immers een zuiver marxistische partij was in tegenstelling tot de SDAP. Tijdens de
verkiezingen in de eerste jaren van de SDP kreeg zij echter niet veel stemmen. Terwijl de
SDAP tijdens de verkiezingen maar liefst elf zetels won. Blijkbaar was de SDAP beter in staat
zich te profileren als de partij voor de arbeidersklasse.
Nederland was niet het enige land waar een scheuring was ontstaan tussen de
sociaaldemocraten en de communisten. Ook in Rusland had een scheiding binnen de
Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP) plaatsgevonden. Onder leiding van
Lenin splitste de radicale linkse vleugel van de partij zich af van de gematigde tak. Lenin was
namelijk van mening dat de partij de voorhoede zou moeten vormen en zo een revolutie tot
stand moest brengen. De gematigde tak wilde juist hervormingen bereiken door middel van
verkiezingen.39
Vlak na de oprichting van de SDP had van Wijnkoop contact met Lenin. Volgens Voerman
ijverde Lenin voor toetreding van de SDP tot de Tweede Internationale. Maar ondanks de
inspanningen van Lenin werd de SDP niet toegelaten tot de Tweede Internationale. Aan het
begin van de Eerste Wereldoorlog kwam de internationale samenwerking tussen de diverse
socialistische partijen uit verschillende landen tot een einde. De Tweede Internationale was
niet in staat geweest om tot een eensgezind standpunt over verzet tegen de naderende oorlog
te komen. De meeste socialistische partijen verleenden zelfs hun parlementaire steun aan de
oorlog.40
38
Gerrit Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930)
(Amsterdam 2001) 30-31.
39
Voerman, De meridiaan van Moskou 34-35.
40
Ibidem, 36-37.
18
Korte tijd na de Oktoberrevolutie veranderde de SDP haar naam in de Communistische
Partij Nederland (CPN). Maar de partij was beter bekend als de Communistische Partij
Holland. In dezelfde periode werd door de leiding van de partij ook besloten dat de CPH lid
zou worden van de Derde Internationale (Komintern). Deze werd uiteindelijk in 1919
opgericht door Lenin. Volgens Voerman werd de CPH na verloop van tijd steeds meer door
Moskou aangestuurd. De partij kreeg financiële steun en de leiding van de CPH werd zelfs
door Moskou bepaald, nadat Wijnkoop en Van Ravesteyn in de jaren twintig al uit de partij
waren gestapt.41 Maar ondanks deze steun vanuit de Sovjet-Unie behaalde de CPH in
Nederland geen grote aantallen zetels bij de verkiezingen. Bij de eerste verkiezingen na de
Oktoberrevolutie behaalde men slechts vier zetels. Bij de verkiezingen tijdens het interbellum
bleef dit aantal op hetzelfde niveau of werden er zelfs nog zetels verloren.42 Dit terwijl de
SDAP in deze jaren wel zetelwinst boekte. De steun voor de Nederlandse communisten bleek
tijdens het interbellum niet erg groot. Dit kan verklaard worden door de angst die onder de
Nederlandse bevolking leefde voor het communisme. Veel mensen kozen daarom voor de
SDAP in plaats van de CPH.
De rol van minister Van Karnebeek en de toetreding tot de Volkenbond.
Van Karnebeek was op 21 augustus 1874 geboren. Doordat zijn vader werkzaam was als
diplomaat en later als minister van Buitenlandse Zaken en Tweede Kamerlid, raakte Herman
al snel vertrouwd met de diplomatie. Na een studie rechten was Van Karnebeek betrokken bij
zowel de eerste als de tweede Vredesconferentie in Den Haag. Tevens was hij ambtenaar bij
het ministerie van Koloniën. In 1911 werd Van Karnebeek burgemeester van ’s Gravenhage
en aansluitend werd hij in september 1918 benoemd als minister van Buitenlandse Zaken in
het kabinet van Ch. Ruys de Beerenbrouck. De periode waarin Van Karnebeek als minister
aantrad was verre van rustig. De Eerste Wereldoorlog was nog aan de gang en er heerste in de
grote steden ontevredenheid over de voedseltekorten. Duitse troepen verlieten het slagveld in
België via Limburg en de Duitse keizer kreeg asiel in Nederland. De twee laatste kwesties
zorgden voor kritiek van de geallieerde landen. Bovendien had België annexatieplannen klaar
liggen om delen van Limburg en Zeeland op te eisen.
41
42
Voerman, De meridiaan van Moskou 438-439.
Knapen, De lange weg naar Moskou 17.
19
Maar in Europa leefde in het najaar van 1918 ook de angst voor een bolsjewistische
revolutie. Vooral in Duitsland was er na het einde van de Eerste Wereldoorlog sprake van een
revolutionaire sfeer. In Nederland was er ook wel enige sprake van onrust in november 1918,
maar dit was niet te vergelijken met de Duitse omstandigheden. Het pas aangetreden kabinet
Ruys de Beerenbrouck trad adequaat op en voerde, zoals al eerder vermeld, enkele sociale
hervormingen door. Van Karnebeek was in dit kabinet de enige bewindspersoon die geen
politieke partij vertegenwoordigde. Het was bekend dat hij sympathie had voor
liberaalconservatieve ideeën. Maar volgens Schuursma was er verder bij zijn aantreden
weinig bekend over de opvattingen van Van Karnebeek. Zijn afkeer van het nieuwe regime in
de Sovjet-Unie was echter wel duidelijk. Schuursma meent dat Van Karnebeek geen begrip
had voor ideologische drijfveren en dat het daarom het beste zou zijn om de nieuwe
machthebbers in de Sovjet-Unie te negeren.43
Het werd al snel duidelijk dat Van Karnebeek enig belang hechtte aan het volkenrecht. Maar
hij had vooral een realistische kijk op de machtspolitiek in Europa. Van Karnebeek was van
mening dat de ligging van Nederland aan de monding van belangrijke rivieren van groot
belang was voor het machtsevenwicht tussen de grote mogendheden in Europa. Volgens Van
Karnebeek was het daarom van groot belang dat Nederland een neutrale positie zou behouden
en een zelfstandigheidspolitiek zou blijven voeren. Het zou volgens hem namelijk desastreus
zijn voor het machtsevenwicht tussen Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië wanneer
Nederland zich in een alliantie met één van deze partijen zou aansluiten.44
Een andere factor die van groot belang was tijdens het ministerschap van Van Karnebeek
was de toetreding tot de Volkenbond. Hoewel een lidmaatschap een formeel einde zou
betekenen van de neutraliteit van Nederland, was volgens Van Karnebeek mogelijk om een
zelfstandigheidspolitiek te blijven voeren. Toetreding zou namelijk plaatsvinden op
vrijwillige basis en Nederland zou niet verplicht kunnen worden tot deelname aan militaire
operaties die door de Volkenbond waren gemandateerd. Bovendien zou een lidmaatschap van
de Volkenbond veel voordelen hebben voor Nederland. Het was in de ogen van Van
Karnebeek noodzakelijk om een actiever buitenlands beleid te gaan voeren. Er was na de
Eerste Wereldoorlog nogal wat kritiek op Nederland geweest, omdat de Duitse keizer asiel
had gekregen in Nederland en omdat Duitse militairen zich na de wapenstilstand via Limburg
terug konden trekken naar Duitsland. Daarbij kwamen nog eens de Belgische plannen voor de
Rolf Schuursma, ‘De beste van het interbellum’ in: Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan ed., De
Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. (Zeist 1999) 83-98 aldaar 86.
44
Schuursma, ‘De beste van het interbellum’, 86.
43
20
annexatie van Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Door lid te worden van de Volkenbond
zouden deze Belgische eisen, volgens Van Karnebeek, niet de steun krijgen van Frankrijk en
Groot-Brittannië.
Er was in Nederland echter niet veel enthousiasme over de eerste plannen voor de
totstandkoming van de Volkenbond. Er werd namelijk gevreesd dat Nederland zijn neutraliteit
en soevereiniteit zou verliezen, wanneer er tot de Volkenbond zou worden toegetreden. Maar
ook inhoudelijk was er nogal wat kritiek op de plannen. Nederland wilde niet verplicht
worden om op grond van Artikel 16 deel te nemen aan militaire sancties. Ook was de regering
van mening dat er een hof van arbitrage zou moeten worden ingesteld om geschillen tussen
staten op te lossen.
Nederland en andere neutrale staten brachten deze bezwaren naar voren bij een informele
bijeenkomst die door de geallieerden was georganiseerd. Nederland steunde diverse
amendementen van andere staten over bijvoorbeeld de uitbreiding van de Raad van de
Volkenbond, maar ook over de tekst van Artikel 18 over het ontzien van de soevereiniteit van
staten. Één van de belangrijkste punten voor de Nederlandse delegatie was de inzet van het
sanctiemiddel. Nederland wilde niet verplicht kunnen worden door de Raad om deel te nemen
aan een militaire actie. De kritieken van Nederland en andere staten kwamen echter
nauwelijks terug in het definitieve Volkenbondverdrag. Wel werd de tekst van Artikel 16
aangepast, zodat duidelijk werd dat de Raad alleen een advies aan de lidstaten kon uitbrengen
over een militaire actie.45
De Tweede Kamer stemde begin 1920 in met het voorstel van het kabinet om lid te worden
van de Volkenbond. Er was nog wel enige kritiek op het feit dat Duitsland en de Verenigde
Staten geen lid zouden worden van de Volkenbond, waardoor het volgens sommigen een
Frans-Britse aangelegenheid dreigde te worden. Ook de Sovjet-Unie mocht geen lid worden,
maar dit was geen punt van discussie voor de Tweede Kamer. Minister Van Karnebeek
maakte in een betoog voor de Tweede Kamer echter duidelijk dat het van belang was voor
Nederland om lid te worden van de Volkenbond. Nederland zou daarvoor wel zijn neutrale
positie dienen op te geven, maar het zou niet verplicht kunnen worden om deel te nemen aan
een militaire actie. Bovendien zou het mogelijk zijn om meer invloed te kunnen uitoefenen op
internationale. Wanneer Nederland geen lid zou worden van de Volkenbond, was het volgens
Van Karnebeek mogelijk dat het land in een geïsoleerde positie zou komen. De positieve
houding van Van Karnebeek ten aanzien van de Volkenbond werd volgens Van Diepen
45
Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 38-39.
21
ingegeven door het feit ‘dat de Volkenbond een element van cohesie en een punt voor overleg
zou kunnen worden’.46
De Nederlandse toetreding tot de Volkenbond was een succes voor minister Van
Karnebeek. Binnen korte tijd had hij ervoor gezorgd dat de betrekkingen tussen Nederland en
de geallieerden weer redelijk waren. Van betrekkingen met de Sovjet-Unie moest Van
Karnebeek echter niks hebben. Na het vertrek van Oudendijk in november 1918 uit Petrograd
waren de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen formeel beëindigd.
Begin jaren twintig werd deze Nederlandse opstelling ten aanzien van de Sovjet-Unie nog
gedeeld door het overgrote deel van de staten. Franse en Britse troepen hadden zich dan wel
teruggetrokken uit het land, maar de blokkade bleef nog enige tijd in stand. Van een
gecoördineerde opstelling was echter geen sprake. Daarvoor liepen de belangen van onder
andere Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten te ver uiteen. Blokkadeverzoeken
van de Franse regering werden wel in overweging genomen door het ministerie van
Buitenlandse Zaken, maar uiteindelijk besloot minister Van Karnebeek om geen gehoor te
geven aan het Franse verzoek om de Sovjet-Unie te isoleren. In eerste instantie was Van
Karnebeek voorstander van de blokkade van de Sovjet-Unie, maar al snel bleek dat andere
staten deze opstelling niet deelden. Volgens Knapen voelde Nederland zich echter meer thuis
bij de harde Franse opstelling.47
De angst die in de Nederlandse samenleving bestond voor het revolutionaire gevaar vond
weerklank bij de meeste politieke partijen en ook minister Van Karnebeek zag de dreiging
van de nieuwe machthebbers in de Sovjet-Unie. Zoals al eerder beschreven had Van
Karnebeek geen begrip voor ideologische denkbeelden en al helemaal niet voor het
bolsjewisme. In de Tweede Kamer werd in 1919 en 1920 nauwelijks aandacht besteed aan de
betrekkingen van Nederland met de Sovjet-Unie. Dit had te maken met de positie die het
ministerie van Buitenlandse Zaken in die tijd innam. Op het departement was men ervan
overtuigd dat het van belang was om niet in het openbaar over de buitenlandse politiek van
Nederland te discussiëren. Door de CPH werden wel regelmatig vragen gesteld aan minister
Van Karnebeek over de vraag waarom Nederland de Sovjet-Unie nog steeds niet erkende.
Volgens het kamerlid Van Ravesteyn zou het niet erkennen van de nieuwe staat namelijk
schadelijk zijn voor de Nederlandse handel.48 Overigens was ook de SDAP van mening dat
het tijd werd om de Sovjet-Unie te erkennen.
46
Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 50.
Knapen, De lange weg naar Moskou 55-56.
48
Ibidem, 57-59.
47
22
Knapen meent dat het voor Van Karnebeek niet moeilijk was om de kritiek van de linkse
oppositiepartijen te weerleggen. Wel moest hij er door de vragen van de CPH meer aandacht
aan besteden dan hij eigenlijk wilde. Volgens Knapen kunnen de redenen van Van Karnebeek
om de Sovjet-Unie niet te erkennen worden samengevat in een viertal argumenten. Ten eerste
had de Sovjet-Unie volgens Van Karnebeek nooit officieel om erkenning gevraagd en kon het
daarom niet aan de orde zijn om die staat te erkennen. Ten tweede moest Nederland volgens
Van Karnebeek een afwachtende houding innemen en bestuderen hoe andere landen
omgingen met de Sovjet-Unie. Ten derde was de Nederlandse regering ontstemd over de
gewelddadige bestorming van de Engelse ambassade in Petrograd in de zomer van 1918, die
op dat moment onder het beheer stond van Nederland. Bij deze bezetting werd een Engelse
officier gedood. Ten vierde was het volgens Van Karnebeek verstandig om de ontwikkelingen
in de Sovjet-Unie af te wachten. Door de burgeroorlog was er sprake van een zeer chaotische
situatie en moest er worden bekeken welke partij uiteindelijk de macht zou grijpen.49
Het ministerie van Buitenlandse Zaken had geen goed beeld van de situatie in de SovjetUnie, omdat de berichtgeving over de omstandigheden in de Sovjet-Unie uiterst summier was.
Oudendijk was na de revolutie de belangrijkste bron voor informatie voor het ministerie van
Buitenlandse Zaken, maar na zijn vertrek in november 1918 kwam een einde aan deze
informatiestroom vanaf Russische bodem. De verslagen kwamen daarna van gezanten in
omliggende landen, maar deze hadden over het algemeen een zeer antibolsjewistische
karakter waardoor verondersteld kan worden dat er geen goed beeld werd geschetst van de
werkelijke situatie in de Sovjet-Unie. De meeste informatie was afkomstig van de
Nederlandse gezant in Stockholm, A.M.D Sweerts de Landas Wyborgh en van T.H. Fokker
die tot april 1919 consul-generaal te Kiev was. In Kiev was de situatie in de periode 19171919 net zo onoverzichtelijk als in de rest van de Sovjet-Unie. In twee jaar tijd was de stad
ingenomen door Duitsers, Oekraïense nationalisten en ten slotte door bolsjewieken.
Sweerts en Fokker waren volgens Knapen de enige twee personen die regelmatig verslag
uitbrachten aan het ministerie. Enige jaren later werd A. van den Bosch, de consul in Reval50,
de belangrijkste bron voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zijn rapporten waren van
groot belang voor de economische afdeling van Buitenlandse Zaken. Al met al kan worden
gesteld dat de informatievoorziening over de situatie in de Sovjet-Unie, waarover het
ministerie van Buitenlandse Zaken kon beschikken, erg eenzijdig was.51
49
Knapen, De lange weg naar Moskou 60.
Tegenwoordig Tallinn.
51
Knapen, De lange weg naar Moskou 48-52.
50
23
Er kunnen echter nog meerdere redenen worden aangedragen voor de niet-erkenning van de
Sovjet-Unie door de Nederlandse regering. Het misbruik van de diplomatieke verhoudingen
voor de verspreiding van sovjetpropaganda was voor Van Karnebeek in 1920 ook een
belangrijke reden om niet over te gaan tot erkenning van de Sovjet-Unie.52 Verder was er
vanuit confessionele kring grote bezorgdheid over het verbod op godsdienst in de Sovjet-Unie
Bovendien kunnen de annulering van de Russische staatsschulden door de bolsjewistische
machthebbers en de moord op de Romanovs worden gezien als een belangrijk struikelblok.
Het laatste was vooral voor koningin Wilhelmina een belangrijke reden om ieder contact met
de Sovjet-Unie te weigeren. In de volgende paragraaf zal dieper worden ingegaan op de
invloed van de staatsschulden op de niet-erkenning, het toenemende belang van de handel
tussen Nederland en de Sovjet-Unie en de rol die minister Van Karnebeek bij beide zaken
speelde.
Staatsschulden en het toenemende belang van de handel.
Enkele weken na de Oktoberrevolutie besloten de bolsjewieken om de Russische
staatsschulden te annuleren. In eerste instantie was er sprake van ongeloof in de Nederlandse
pers. Men ging ervan uit dat het een poging was om de geallieerde regeringen onder druk te
zetten. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog werd het echter al snel duidelijk dat de
annulering geen tijdelijke maatregel was. Oudendijk had op eigen initiatief al protest
aangetekend bij de sovjetautoriteiten, maar later werd ook vanuit de Nederlandse regering
officieel een klacht ingediend bij het bolsjewistische bewind.53 De kritieken werden wel met
enige voorzichtigheid gebracht, omdat de Eerste Wereldoorlog nog aan de gang was en
Nederland de neutrale status wenste te behouden.
Veel Nederlandse particulieren hadden belegd in spoorwegaandelen en zogenaamde
staatsschuldbrieven. De totale omvang van de schulden werd in april 1918 geschat op
ongeveer één miljard gulden, waarvan een derde belegd was in de Russische
staatsspoorwegen, een derde in particuliere infrastructuur en steden en ten slotte een derde in
Russische staatsleningen. Nederland was qua omvang van de schulden de op drie na grootste
schuldeiser. Ook werden de eigendommen van Nederlandse ondernemers geconfisqueerd,
52
53
Knapen, De lange weg naar Moskou 60.
Ibidem, 61-62.
24
maar de omvang van deze schulden was relatief gering in vergelijking met de particuliere
beleggingen. Om de belangen van de particuliere schuldeisers te vertegenwoordigen werd de
Nederlandsche Commissie voor de Russische Fondsen opgericht. Deze commissie was er met
name op gericht om de particuliere beleggers gerust te stellen. Er werden enkele richtlijnen
vastgesteld door de commissie voor schadeloosstelling, maar deze werden in de praktijk nooit
ten uitvoer gebracht.
Hoewel de totale omvang van de schulden natuurlijk aanzienlijk was, was deze niet van
grote negatieve invloed op de Nederlandse economie. In 1919 en 1920 was er namelijk sprake
van een opleving van de internationale economie en ook het Nederlandse bedrijfsleven
profiteerde aanzienlijk van deze groei. Niet veel later bleek echter dat de internationale
economische omstandigheden minder stabiel waren dan gehoopt. Dit werd vooral veroorzaakt
door de onstabiele situatie in Duitsland. De Duitse economie trok hierdoor niet aan, waardoor
ook de Nederlandse groei stagneerde. Duitsland was voor de Nederlandse industrie namelijk
de belangrijkste afzetmarkt. Het uitblijven van economisch herstel had daardoor grote
gevolgen voor Nederland.
Na een korte periode van krachtige groei raakte de economie vanaf halverwege 1920 in het
slop. Er waren in de korte tijd van economische bloei na het einde van de Eerste
Wereldoorlog veel schepen besteld door de Koninklijke Nederlandsche StoombootMaatschappij (KNSM), maar vanwege afzetproblemen werd het duidelijk dat de KNSM te
maken had met een tekort aan orders. De directeur van de KNSM, Ernst Heldring, zag voor
dit probleem de oplossing liggen in een hervatting van de handel met de Sovjet-Unie. Voor de
oorlog hadden vooral de scheepvaart en de houtindustrie handel gedreven met Rusland, maar
tijdens de Eerste Wereldoorlog was deze volledig stil komen te liggen. Niet alleen hout- en
scheepvaartindustrie waren geïnteresseerd in handel met de Sovjet-Unie. Het was immers in
potentie een groot afzetgebied.
Ook industriëlen als A. Philips waren van mening dat het interessant was om de handel te
hervatten. Al vanaf het begin van de twintigste eeuw deed Philips zaken in Rusland en begin
jaren twintig zag hij nieuwe kansen in het land. Het werd hem echter al snel duidelijk dat het
erg moeizaam was om zaken te doen in de Sovjet-Unie zonder dat er een handelsakkoord was
tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Om deze reden legde Philips contact met het ministerie
van Buitenlandse Zaken. Volgens Philips was het noodzakelijk om op korte termijn een
25
handelsakkoord te sluiten met de Sovjet-Unie, omdat anders de Nederlandse handelspositie
ten opzichte van andere staten ernstig zou kunnen verslechteren.54
Diverse andere landen zochten namelijk begin jaren twintig toenadering tot de Sovjet-Unie
en Nederland dreigde wat dat betreft de boot te missen. Veelal was deze toenadering
ingegeven door handelsbelangen. Groot-Brittannië nam het initiatief in de onderhandelingen.
Al vanaf 1920 voerde de Britse regering overleg over een handelsakkoord met de sovjets,
maar er waren enkele struikelblokken die de onderhandelingen bemoeilijkten. Van Britse
zijde eiste men dat er geen propaganda-activiteiten door de sovjetregering zouden worden
ontplooid in Groot-Brittannië. Een tweede eis van de Britten was dat de bolsjewieken de
Russische schulden zouden erkennen. Beide eisen werden echter maar gedeeltelijk
ingewilligd door de sovjetdelegatie. De sovjets eisten bij de onderhandelingen dat de SovjetUnie zou worden erkend door de Britse regering. Volgens hen was een erkenning de enige
manier om tot een handelsakkoord te komen. Uiteindelijk werd in maart 1921 een
handelsakkoord gesloten tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. De Sovjet-Unie werd
hierbij de facto erkend door de Britse regering, terwijl de Britten in 1924 de Sovjet-Unie de
jure zouden erkennen.55
Het verschil tussen beide erkenningen was dat een de facto erkenning een vaststaand feit is
en geen recht. Een regering bestond nu eenmaal en had de feitelijke macht over een gebied.
Feitelijk kan worden gesteld dat een de facto erkenning automatisch kon plaatsvinden. Een
erkenning de jure was daaraan een toevoeging. Volgens Knapen was het de erkenning van de
rechtmatigheid van de regering om deze macht uit te oefenen. Alleen bij een erkenning de
jure werden diplomaten uitgewisseld, diplomatieke betrekkingen aangegaan en geloofsbrieven
uitgewisseld. Nederland zag de bolsjewieken echter niet als de rechtmatige regering van de
Sovjet-Unie en kon deze dus niet de jure erkennen. Het was echter wel een feit dat de
communistische regering de macht uitoefende over de Sovjet-Unie. Een de facto erkenning
kon daarom wel plaatsvinden.56
Bij de onderhandelingen werden overigens geen toezeggingen gedaan over een erkenning
van de Russische schulden door de sovjetregering. Wat de uiteindelijke beweegreden was
voor de Britse regering was om een handelsakkoord te sluiten en over te gaan tot erkenning
van de Sovjet-Unie is niet helemaal duidelijk. Volgens velen was handel de enige
mogelijkheid om het bolsjewisme in bedwang te houden en bovendien was het aantrekkelijk
54
Knapen, De lange weg naar Moskou 70-71.
Ibidem, 68.
56
Ibidem, 112-113.
55
26
om als eerste land handelsbetrekkingen aan te gaan met de Sovjet-Unie. De werkloosheid in
Groot-Brittannië was begin jaren twintig fors. Een vijfde van de bevolking was werkloos en
nieuwe afzetmogelijkheden voor de Britse industrie waren dus zeer welkom.
Enkele maanden na het akkoord tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie volgden diverse
andere Europese staten de Britse stap. Zo sloten bijvoorbeeld Italië en Noorwegen
handelsakkoorden met de Sovjet-Unie. Frankrijk en Nederland waren de landen die
achteropliepen bij de toenadering tot de Sovjet-Unie. Vooral in Frankrijk was er twijfel over
de te volgen opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie. Aan de ene kant was er sprake van
een groot wantrouwen ten opzichte bolsjewistische machthebbers, maar aan de andere kant
zag de Franse regering de voordelen in van een handelsakkoord met de sovjets.
Deze toenaderingspogingen tot de Sovjet-Unie hadden ook enige invloed op de Nederlandse
opstelling. De chef van de Directie Economische Zaken (DEZ) van het ministerie van
Buitenlandse Zaken, A. Snouck Hurgronje, adviseerde in het najaar van 1920 aan minister
Van Karnebeek om een handelsagent uit de Sovjet-Unie toe te laten. Maar Van Karnebeek en
Beelaerts van Blokland, chef van de afdeling Diplomatieke Zaken, waren van mening dat het
beter was om geen contact op te nemen met L. Krasin, het hoofd van de sovjethandelsmissie
in Londen. Directe onderhandelingen met de sovjets waren dus voorlopig uitgesteld, maar
Van Karnebeek stelde wel A. van de Sande Bakhuyzen aan om zich bezig te houden met de
Sovjet-Unie en de mogelijkheden te onderzoeken om tot een handelsakkoord te komen.57
In juli 1921 werd in de Raad van Bijstand, waarin de ministers van Handel en Buitenlandse
Zaken, topambtenaren van deze ministeries en een aantal vooraanstaande zakenlieden zitting
hadden, gepleit voor terughoudendheid ten aanzien van een handelsakkoord met de SovjetUnie. Het waren vooral de kleine ondernemers die enthousiast waren om handel te drijven
met de sovjets, maar de grote ondernemingen waren, met uitzondering van Heldring en
Philips, minder overtuigd van de mogelijkheden in de Sovjet-Unie.58 Volgens Knapen was
minister Van Karnebeek degene die duidelijk de leiding nam in het bepalen van het
Nederlandse standpunt in het overleg van de Raad van Bijstand. Van Karnebeek was van
mening dat er niet moest worden overgegaan tot de toelating van een handelsagent, tenzij dit
absoluut noodzakelijk was. Om toch tegemoet te komen aan de toenemende pressie om te
onderzoeken wat de mogelijkheden waren voor een handelsakkoord met de Sovjet-Unie,
pleitte Van Karnebeek voor de uitzending van een Commissie naar de Sovjet-Unie om de
situatie in het land te peilen. Knapen meent dat dit een goed doordachte tactiek was om zowel
57
58
Knapen, De lange weg naar Moskou 74.
Ibidem, 76.
27
de Sovjet-Unie aan de lijn te houden, als om de ongeduldige ondernemers te laten zien dat de
Nederlandse regering stappen ondernam om tot een handelsakkoord te komen, maar bovenal
zorgde het voorstel van Van Karnebeek ervoor dat iedereen tevreden was en dat hij voorlopig
nog niet direct met een afvaardiging van de Sovjet-Unie hoefde te gaan onderhandelen.59
Uiteindelijk werd Van de Sande Bakhuyzen in oktober 1921 naar Berlijn gezonden voor
overleg met een sovjethandelsmissie. Veel stelde deze reis echter niet voor, want zoals
hierboven al beschreven was het vooral de bedoeling van Van Karnebeek om
onderhandelingen met de Sovjet-Unie zo lang mogelijk uit te stellen. Ook de sovjetdelegatie
had door dat er geen sprake was van een serieuze poging tot onderhandelen. Verdere
pogingen werden er niet meer genomen vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken, omdat
eind 1921 duidelijk werd dat er op korte termijn op internationaal niveau gesproken zou gaan
worden over de toekomst van Europa. Dat zou niet alleen gaan over de economische
ontwikkeling en de rol die Duitsland hierin zou moeten gaan spelen, maar ook over een
multilaterale toenadering tot de Sovjet-Unie.
Bij besprekingen voorafgaand aan de conferentie van Genua van april 192260, besloot het
kabinet dat er geen toenadering zou worden gezocht tot de Sovjet-Unie. Aan deze beslissing
lag een nota van de pas benoemde chef van DEZ, J.A. Nederbragt, ten grondslag. Volgens
hem waren de economische voordelen van een handelsakkoord met de Sovjet-Unie gering,
zoals was gebleken aan de hand van het akkoord tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie.
Het advies van Nederbragt luidde als volgt: ‘in stee dus van iets te doen dat het herstel der
handelsbetrekkingen met Rusland bevordert, heeft de Regeering zich te onthouden van alles
wat de schijn kan wekken dat Rusland een land is, waarheen zich onze export moet richten’.61
Bovendien was Nederbragt van mening dat een akkoord met de sovjets niet van positieve
invloed zou zijn op een vergoeding voor de geannuleerde staatsschulden. Nederland zou zich
volgens Nederbragt niet moeten inlaten met de onbetrouwbare regering van de Sovjet-Unie
die er volgens hem alleen op was gericht om propaganda te verspreiden.62 Deze opstelling van
Buitenlandse Zaken kan, naar mijn mening, als kortzichtig worden betiteld. Een economische
opleving van de Sovjet-Unie zou van groot belang zijn geweest voor de economische
ontwikkeling van Duitsland en dat zou weer een positieve invloed kunnen hebben op de
59
Knapen, De lange weg naar Moskou 77.
Internationale economische conferentie waar onder andere werd gesproken over de economische reconstructie
van Duitsland en de schuldenkwestie van de Sovjet-Unie.
61
Knapen, De lange weg naar Moskou 87.
62
Ibidem, 88.
60
28
export van Nederland naar Duitsland. Aan deze mogelijkheid werd echter nauwelijks
aandacht besteed in de nota van Nederbragt.
Kort voor het begin van de conferentie van Genua sloten Duitsland en de Sovjet-Unie,
geheel onverwacht, het akkoord van Rapallo. In dit bilaterale verdrag werd vastgelegd dat
beide landen geen financiële claims bij elkaar zouden indienen en dat er economische
samenwerking zou plaatsvinden. De conferentie van Genua liep uit op een grote mislukking,
omdat de belangen van de grote mogendheden te verschillend waren. Frankrijk koos voor een
harde lijn ten opzichte van de Sovjet-Unie, terwijl Groot-Brittannië een gematigde opstelling
innam. De Britten hadden immers een jaar voor de conferentie al een akkoord gesloten met de
sovjets. Tijdens de conferentie zochten werden er door diverse delegaties regelmatig
informele contacten gelegd met de delegatie uit de Sovjet-Unie. De Nederlandse delegatie, die
onder andere bestond uit minister-president Ruys de Beerenbrouck, Van Karnebeek, de
bankier C. ter Meulen en de zakenman F.H. Fentener van Vlissingen, probeerde echter elk
contact met de sovjetdelegatie te ontlopen. Veel werd er niet bereikt in Genua, wel werd er
afgesproken om drie maanden later een nieuwe conferentie in Den Haag te houden.
De conferentie in Den Haag was voor minister Van Karnebeek aanleiding om de beveiliging
in de stad fors te verhogen. De delegatie uit de Sovjet-Unie moest worden bewaakt en er
moest worden voorkomen dat deze propaganda zouden kunnen verspreiden in Nederland. Van
verspreiding van propaganda kwam het niet, maar er werden wel contacten gelegd tussen
diverse zakenlieden en de sovjetdelegatie. Al snel bleek dat ook de conferentie in Den Haag
weinig kans van slagen had, omdat er geen eensgezind standpunt kon worden ingenomen ten
opzichte van de Sovjet-Unie. Na afloop van de conferentie was er echter een onverwachte
poging van de leider van de sovjetdelegatie en de latere volkscommissaris van Buitenlandse
Zaken van de Sovjet-Unie, M. Litvinov, om een handelsakkoord te sluiten tussen Nederland
en de Sovjet-Unie.63 Van Karnebeek ging hier niet op in, maar uit deze toenaderingspoging
van Litvinov bleek dat er wel degelijk mogelijkheden waren om tot een voor Nederland
gunstig handelsverdrag te komen.
Er was echter wel een basis gelegd voor verdere onderhandelingen over een handelsakkoord
tussen de Sovjet-Unie en Nederland. In 1922 en 1923 begon, ondanks dat er geen akkoord
was, de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie toe te nemen. De haven Rotterdam werd
een belangrijke doorvoerhaven voor sovjetproducten en ook de Nederlandse houthandel in de
Sovjet-Unie groeide in deze jaren aanzienlijk. Volgens cijfers van de sovjetautoriteiten was
63
Knapen, De lange weg naar Moskou 92.
29
Nederland in 1923 de op vijf na grootste importeur van sovjetproducten. De Nederlandse
export naar de Sovjet-Unie was echter veel minder belangrijk. Bovendien moet er volgens
Knapen worden aangetekend dat de handel met de Sovjet-Unie nog steeds relatief klein was
en maar enkele bedrijfstakken eraan deelnamen.
Vanaf 1923 nam de roep om een handelsakkoord te sluiten met de Sovjet-Unie weer toe.
Een dergelijk akkoord zou het veel makkelijker maken voor Nederlandse ondernemers om
handel te gaan drijven. Vanuit diverse Kamers van Koophandel werden initiatieven genomen
om onder de leden te peilen of deze ervoor voelden om handel met de Sovjet-Unie te gaan
drijven. Uiteindelijk werd onder druk van de Kamers van Koophandel door het ministerie van
Buitenlandse Zaken besloten om een landelijke enquête te houden onder ondernemers. Uit de
enquête kwam zeer duidelijk naar voren dat het overgrote deel van de ondernemers positief
tegenover handel met de Sovjet-Unie stonden.
Niet alleen vanuit de Kamers van Koophandel werd de druk op minister Van Karnebeek
opgevoerd, ook banken en grote bedrijven als Philips begonnen steeds meer aan te dringen op
onderhandelingen met de Sovjet-Unie.64 Uit scheepvaartkringen nam de kritiek op Van
Karnebeek toe vanwege het uitblijven van een handelsakkoord met de Sovjet-Unie.
Nederlandse schepen moesten in de Sovjet-Unie namelijk vijf keer zo veel havengeld betalen
als schepen uit landen waarmee de Sovjet-Unie wel een handelsakkoord had gesloten.65 Er
werd echter niet alleen maar direct kritiek uitgeoefend op het ministerie van Buitenlandse
Zaken, maar ook via de kranten en via het parlement werd door het bedrijfsleven getracht om
minister Van Karnebeek ertoe aan te zetten om onderhandelingen met de Sovjet-Unie te
beginnen.
In 1923 werd een begin gemaakt met de onderhandelingen tussen Nederland en de SovjetUnie over een handelsverdrag. Er was inmiddels op het ministerie van Buitenlandse Zaken
nagedacht wat de beste opstelling zou zijn van Nederland tijdens deze onderhandelingen.
Volgens E. van Kleffens, de latere minister van Buitenlandse Zaken en in 1923 werkzaam als
referendaris op het ministerie, was het niet nodig om de Sovjet-Unie de jure te erkennen. Voor
een handelsverdrag was het volgens hem voldoende om de sovjetregering de facto te
erkennen.66 De Nederlandse regering had echter ook nog steeds de eis dat de sovjetregering de
schulden en de daarbij behorende verplichtingen zou erkennen.
64
Knapen, De lange weg naar Moskou 100-102.
Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 10.
66
Ibidem, 10.
65
30
De eerste plannen waren om een Nederlandse delegatie naar Moskou te zenden, maar
ondanks dat het kabinet akkoord ging met de onderhandelingen in Moskou ging de missie
uiteindelijk niet door. Het is niet helemaal duidelijk waarom de reis werd geannuleerd, maar
er zou een verband kunnen zijn met de verslechtering van de handelsrelatie tussen de SovjetUnie en Groot-Brittannië in 1923. Hierdoor had Van Karnebeek weer kort de illusie, dat het
mogelijk zou zijn om een eensgezind front te vormen tegenover de Sovjet-Unie. Van een
gezamenlijk optreden kwam het echter niet en Van Karnebeek begon eind 1923 in te zien dat
de tijd gekomen was om onderhandelingen met de Sovjet-Unie te starten. Van Karnebeek kon
ook niet anders. Zoals al eerder beschreven was er vanuit het bedrijfsleven zeer veel druk op
hem en ook de pers had in toenemende mate twijfels over de opstelling van Nederland ten
opzichte van de Sovjet-Unie.
Begin februari 1924 kwam de secretaris van de sovjethandelsmissie in Londen, S. Hermer,
naar Den Haag voor verkennende besprekingen. Concrete besprekingen werden vooralsnog
niet gevoerd, maar er werd wel afgesproken om een maand later verder te onderhandelen in
de sovjetambassade in Berlijn. In aanloop naar de onderhandelingen was er op het ministerie
van Buitenlandse Zaken nog steeds sprake van terughoudendheid ten opzichte van de SovjetUnie. Alleen Van de Sande Bakhuyzen was groot voorstander van een handelsakkoord met de
sovjets. Ook hij hield vast aan een erkenning van de buitenlandse schulden door de
sovjetautoriteiten, maar hij pleitte er wel voor om van deze eis geen doorslaggevende factor te
maken tijdens de onderhandelingen. Voor Van Karnebeek was verder van groot belang dat de
sovjets na het sluiten van een handelsakkoord geen propaganda in Nederland zouden gaan
verspreiden die het gezag van de Nederlandse regering zou kunnen ondermijnen. Van
Karnebeek wilde dan ook absoluut niet verder gaan dan het sluiten van een handelsakkoord.
Nederland zou als concessie de Sovjet-Unie de facto kunnen erkennen, maar van een de jure
erkenning kon volgens Van Karnebeek geen sprake zijn.
Van verschillende kanten kwam kritiek op de onderhandelingen tussen Nederland en de
Sovjet-Unie over een handelsakkoord. Zo was de Nederlandse gezant in Zweden, Sweerts de
Landas Wyborgh, hevig ontstemd over de toenadering tussen beide landen. Hij was van
mening dat de Nederlandse regering geen betrekkingen aan moest gaan met deze
‘schavuitenbende’. Deze zeer antibolsjewistische houding komt ook naar voren bij de kritiek
die de Poolse gezant had op de onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
Bovendien was het ministerie van Koloniën bezorgd over de ontwikkelingen. Wanneer
Nederland de Sovjet-Unie zou erkennen, kon de Sovjet-Unie aanspraak maken op een
31
vertegenwoordiging in Nederlands-Indië.67 Volgens het ministerie was het mogelijk dat vanuit
de sovjetvertegenwoordiging propaganda zou worden verspreid met als doel de ondermijning
van het Nederlandse gezag. Op de rol van Nederlands-Indië zal in het volgende hoofdstuk
uitgebreid worden ingegaan.
Ondanks de kritiek gingen de voorbereidingen op de onderhandelingen door. Wel stelde
Van Karnebeek duidelijke richtlijnen vast voor de Nederlandse afvaardiging. Er mocht alleen
een handelsakkoord worden gesloten en niet meer dan dat. De delegatie mocht een de facto
erkenning aanbieden aan de Sovjet-Unie, maar een de jure erkenning was tijdens de
handelsonderhandelingen uitgesloten. Hier zou volgens Van Karnebeek alleen over gesproken
kunnen worden, indien de sovjetautoriteiten de buitenlandse schulden zouden erkennen. Het
was volgens de minister zaak om de onderhandelingen niet direct af te breken indien de
gesprekken zouden vastlopen.
Al voordat de onderhandelingen waren begonnen, werd het duidelijk dat deze zeer
moeizaam zouden gaan verlopen. Veel staten hadden de Sovjet-Unie inmiddels de jure erkend
en Nederland liep wat dat betreft erg achter. Het was daarom maar zeer de vraag of de SovjetUnie wel genoegen zou nemen met het Nederlandse aanbod om de Sovjet-Unie de facto te
erkennen.68 Het was dus van tevoren al duidelijk dat een akkoord zo goed als onmogelijk zou
zijn. Toch had minister Van Karnebeek het idee dat de onderhandelingen zouden kunnen
slagen. Waar hij dat op baseerde is echter niet duidelijk. Van Karnebeek kon op dat moment
echter niet anders dan toestemming geven om onderhandelingen te voeren met de SovjetUnie, omdat de druk vanuit het bedrijfsleven om tot een handelsakkoord te komen erg groot
was.
Halverwege maart 1924 kwam de Nederlandse delegatie aan in Berlijn. De kleine delegatie
bestond uit de secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Snouck
Hurgronje, de directeur van de Steenkolen Handelsvereniging Fentener van Vlissingen en
Van Kleffens. Het was vreemd dat Van de Sande Bakhuyzen, die al eerder met de sovjets had
gesproken en een groot voorstander was van een akkoord, geen lid was van de Nederlandse
afvaardiging. Het is echter niet duidelijk waarom Van de Sande Bakhuyzen geen deel uit
maakte van de delegatie. In Berlijn kregen de Nederlanders te maken met de bolsjewiek N.
Krestinskij. Al snel werd duidelijk dat het zeer moeilijk zou worden om tot een
overeenstemming te komen. Zoals al eerder beschreven was de Sovjet-Unie in 1924 inmiddels
door een flink aantal landen de jure erkend en de sovjetdelegatie eiste dat Nederland hetzelfde
67
68
Knapen, De lange weg naar Moskou 113-114.
Ibidem, 115.
32
zou doen. Dit was duidelijk geworden na een zeer korte vergadering op de eerste dag.
Volgens de instructies van Van Karnebeek was het echter niet mogelijk om verder te
onderhandelen over een erkenning de jure. Snouck Hurgronje maakte de sovjets dan ook
duidelijk dat hier alleen over kon worden gesproken indien de sovjetautoriteiten zouden
instemmen met een erkenning van de Russische staatsschulden.
Dit konden de sovjets echter moeilijk doen, omdat ze ook nog onderhandelden met andere
landen en nog contact moesten leggen met de Verenigde Staten en Frankrijk. De sovjets
zouden daarom niet al te makkelijk kunnen toegeven aan de Nederlandse eisen, omdat dit een
nadelig effect zou hebben op de onderhandelingen met andere staten. Tijdens de tweede dag
van de onderhandelingen in Berlijn waren de standpunten van beide partijen dan ook niet
veranderd en er werd besloten om het overleg op te schorten.
Veel was Nederland er met de onderhandelingen in Berlijn niet opgeschoten. Het was alleen
nog duidelijker geworden dat het lastig zou worden om een handelsakkoord te sluiten met de
Sovjet-Unie in ruil voor een de facto erkenning. Wat dat betreft was de opstelling van Van
Karnebeek naïef te noemen. Andere staten hadden de Sovjet-Unie al lang de jure erkend,
maar Van Karnebeek bleef vasthouden aan een de facto erkenning. Het is dus logisch dat de
Sovjet-Unie geen haast had om een akkoord met Nederland te sluiten, omdat de voordelen,
daaraan voor de sovjets verbonden, gering waren.
Kort na het opschorten van de onderhandelingen diende zich echter al snel een nieuwe
mogelijkheid aan om alsnog tot een overeenstemming te komen met de Sovjet-Unie. Een
journalist van het NRC, M. van Blankenstein, had goede contacten met de
sovjetgevolmachtigde, Aussem, in Berlijn. Aussem deed een voorstel aan Van Blankenstein
om tot een hervatting van de onderhandelingen te komen. Daarvoor zou Nederland de SovjetUnie de jure moeten erkennen en in ruil daarvoor een meestbegunstigings-status krijgen bij
een eventueel akkoord over de Russische staatsschulden. Snouck Hurgronje zocht contact met
de sovjetambassade in Berlijn en er werd afgesproken om eind april opnieuw te gaan
onderhandelen over een handelsakkoord. Zelfs minister Van Karnebeek zag op dat moment in
dat de Nederlandse regering niets anders kon aanbieden dan een erkenning de jure.
Daartegenover moest volgens Van Karnebeek staan dat Nederland moest profiteren van een
onvoorwaardelijke meestbegunstiging en de toezegging dat er geen sovjetvertegenwoordiging
in Nederlands-Indië zou worden opgezet.69
69
Knapen, De lange weg naar Moskou 119-120.
33
Tijdens de hernieuwde onderhandelingen in Berlijn werd al snel door sovjetambassadeur
Krestinskij duidelijk gemaakt dat er alleen gesproken zou worden over een erkenning de jure.
Deze opstelling van de sovjets maakte verder onderhandelen zo goed als onmogelijk, maar het
was volgens Van Karnebeek toch van belang om de besprekingen niet af te breken. Eindelijk
begon de minister in te zien dat het belangrijk was om een handelsakkoord te sluiten met de
Sovjet-Unie en zo België voor te blijven. Vooral vanuit Rotterdam werd aangedrongen om zo
snel mogelijk tot een akkoord te komen. In Rotterdamse havenkringen bestond namelijk de
angst dat de haven van Antwerpen veel voordeel zou hebben van een eventueel akkoord
tussen België en de Sovjet-Unie.
De onderhandelingen werden al na korte tijd afgebroken zonder enig resultaat hebben
geboekt. Hoewel de Nederlandse regering een concessie in de vorm van een volkenrechtelijke
erkenning had gedaan, kwam de sovjetdelegatie niet met concessies. Dit terwijl de
sovjetgevolmachtigde Aussem aan Van Blankenstein had laten doorschemeren dat er van
sovjetzijde een concessie in de vorm van een meestbegunstiging zou worden gedaan. Tijdens
de besprekingen nam de sovjetdelegatie onder leiding van Krestinskij echter een dusdanige
positie in dat er geen mogelijkheden waren om te onderhandelen. Hierop nam de kritiek op de
Sovjet-Unie vanuit verschillende hoeken toe. Niet alleen was het ministerie van Buitenlandse
Zaken van mening dat er door de sovjetdelegatie onaanvaardbare eisen werden gesteld, ook
het bedrijfsleven en de bankwereld waren kritisch. Volgens Knapen ontnam de weigering,
door de Sovjet-Unie, om een meestbegunstiging in de handel aan Nederland toe te kennen alle
ratio aan een akkoord voor de Nederlandse regering.70 De handel was immers voor Nederland
de enige beweegreden om aan de onderhandelingstafel met de bolsjewieken te gaan zitten.
Onder druk van het bedrijfsleven was minister Van Karnebeek overstag gegaan om te gaan
onderhandelen met de sovjets. Dus toen zelfs het bedrijfsleven niet meer zo enthousiast was
na de eisen die de Sovjet-Unie stelde tijdens de onderhandelingen in Berlijn leek er een einde
te komen aan de gesprekken tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Minister Van Karnebeek
was immers al sinds zijn aantreden bezig geweest om zoveel mogelijk de contacten met de
bolsjewieken te vermijden.
Zelfs na het afbreken van de tweede serie onderhandelingen in april en mei 1924 in de
sovjetambassade in Berlijn, werd de mogelijkheid door het ministerie van Buitenlandse Zaken
opengehouden om tot een handelsakkoord te komen. Volgens Knapen was het zelfs mogelijk
dat het ministerie een compromis over de meestbegunstiging voor de schulden zou sluiten.
70
Knapen, De lange weg naar Moskou 124.
34
Maar op het gebied van de meestbegunstiging voor de Nederlandse handel waren volgens Van
Karnebeek geen Nederlandse concessies mogelijk.71 Deze duidelijke mededelingen deed Van
Karnebeek aan de journalist Van Blankenstein, die in mei op reis ging naar de Sovjet-Unie.
Hij zou daar contact hebben met Litvinov, die inmiddels plaatsvervangend volkscommissaris
van Buitenlandse Zaken was geworden.
Ondanks de moeilijke gesprekken en het afbreken van de onderhandelingen tussen
Nederland en de Sovjet-Unie nog geen maand eerder, bleek dat Litvinov positief stond
tegenover een akkoord met Nederland. Het akkoord zou gebaseerd worden op het
handelsakkoord dat de Sovjet-Unie al eerder had gesloten met Noorwegen. Daarbij
garandeerde Litvinov dat het probleem met de schulden zo goed mogelijk zou worden
opgelost, maar volgens Knapen was Litvinov wel terughoudend over eventuele
handelsregelingen die in het akkoord zouden komen te staan. Ondanks de onduidelijkheid
over de handelsbepalingen, leek de Sovjet-Unie hiermee te voldoen aan de eisen die minister
Van Karnebeek had gesteld voor de tweede serie onderhandelingen in Berlijn een maand
eerder. Van Blankenstein stuurde het voorstel van Litvinov binnen enkele dagen naar minister
Van Karnebeek in afwachting van een reactie, maar de Nederlandse regering reageerde
vreemd genoeg niet op de brief van Van Blankenstein uit Moskou.72
De vraag is waarom de Nederlandse regering niet inging op het aanbod van Litvinov.
Volgens de latere minister van Buitenlandse Zaken, A.C.D. de Graeff, was het een gevolg van
een veto van koningin Wilhelmina, waarbij zij gezegd zou hebben: ‘u kan erkennen zoveel u
wil, als u maar niet denkt dat ik de gezant van Rusland zal ontvangen!’73 Het was duidelijk
dat koningin Wilhelmina zeer negatief tegenover de nieuwe machthebbers in de Sovjet-Unie
stond. Koningin Wilhelmina zag de bolsjewieken als de moordenaars van de Romanovs,
waarmee zij via haar grootmoeder verbonden was en zij weigerde daarom om maar enig
contact te hebben met de sovjetautoriteiten. Het is echter onwaarschijnlijk dat zij persoonlijk
een akkoord met de Sovjet-Unie kon tegenhouden.
Uiteindelijk bleef het buitenlandse beleid immers een aangelegenheid van de minister van
Buitenlandse Zaken. Het is daarom waarschijnlijker dat het minister Van Karnebeek zelf was
die een akkoord tegenhield. Hiervoor zijn verschillende verklaringen aan te dragen. Ten eerste
was Van Karnebeek al vanaf zijn aantreden in 1918 bezig met het ontwijken van ieder contact
met de Sovjet-Unie. Dit werd bijvoorbeeld duidelijk tijdens de conferentie van Genua in
71
Knapen, De lange weg naar Moskou 124.
Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 10.
73
Knapen, De lange weg naar Moskou 125.
72
35
1922. Pas toen er vanuit het bedrijfsleven zware druk kwam op de Nederlandse regering om
met onderhandelingen met de Sovjet-Unie te beginnen, ging Van Karnebeek met tegenzin
akkoord met de voorbereiding van de handelsbesprekingen in Berlijn. Ten tweede zag van
Karnebeek volgens Knapen in dat de concessie in de vorm van een erkenning de jure
gezichtsverlies zou zijn voor Nederland. Het beeld bestond dat Nederland zich jaren had
verzet tegen een erkenning van de Sovjet-Unie en in 1924 dan toch overstag leek te gaan met
een volkenrechtelijke erkenning zonder daar noemenswaardige voordelen aan over te houden.
Knapen is van mening dat Van Karnebeek er daarom maar voor koos om helemaal geen
akkoord met de Sovjet-Unie te sluiten.74
Ten slotte was het enthousiasme van het bedrijfsleven in 1924 over een handelsakkoord met
de Sovjet-Unie verdwenen. Zelfs Heldring, die jaren had gepleit voor een handelsakkoord en
daarin toen nog vrijwel alleen stond, was van mening dat het beter was om geen akkoord met
de sovjets te sluiten. Volgens Heldring was het niet mogelijk gebleken om met de sovjets te
onderhandelen en daarom betreurde hij het ook niet dat er geen handelsakkoord met de
Sovjet-Unie was getekend. De reactie van Heldring kan als typerend worden gezien voor de
voorstanders van een akkoord. De houding van de sovjetdelegatie tijdens de
onderhandelingen en de weigering om Nederland een meestbegunstiging in de
schuldenkwestie toe te kennen werd gezien als onredelijk en Nederland onwaardig.75
Bovendien groeide de economie in 1924 zodanig in Nederland en de rest van West-Europa
dat de relatief kleine handel met de Sovjet-Unie niet meer zo van belang was. Er kan dus
gesteld worden dat er door het bedrijfsleven niet bepaald getreurd werd om het afbreken van
de gesprekken met de Sovjet-Unie. Hierdoor viel de druk van het bedrijfsleven op Van
Karnebeek weg om te blijven onderhandelen met de Sovjet-Unie.
Conclusie.
Na 1924 kwam er een einde aan de directe contacten tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
1924 kan daarom gezien worden als een beslissend punt in de betrekkingen tussen de twee
staten. Vanaf de Oktoberrevolutie in 1917 waren de contacten zeer moeizaam. Berichten van
Oudendijk over de situatie in de Sovjet-Unie schetsten een beeld van chaos en geweld dat
74
75
Knapen, De lange weg naar Moskou 126.
Ibidem, 127.
36
werd veroorzaakt door een bende van ‘bandieten’ die onder leiding van Lenin en Trotski de
macht hadden overgenomen. Daarbij werden ook de Russische staatsschulden nog eens
geannuleerd, wat een uiteindelijke kostenpost was van ongeveer een miljard gulden. Het
waren vooral kleine beleggers die hiervan de dupe werden. De annulering van de schulden
was een belangrijke reden voor de Nederlandse regering om geen betrekkingen met de SovjetUnie aan te gaan en tijdens latere onderhandelingen bleven de schuldenproblematiek dan ook
een prominente rol spelen. De niet-erkenning van de Sovjet-Unie paste bovendien goed in de
neutrale opstelling van Nederland en later de zelfstandigheidspolitiek.
De weigering om de Sovjet-Unie te erkennen was volgens Van Karnebeek gebaseerd op de
volgende argumenten: ten eerste had de Sovjet-Unie nooit formeel gevraagd om een
erkenning. Ten tweede moest Nederland een afwachtende houding innemen en bestuderen
hoe andere landen omgingen met de Sovjet-Unie. Ten derde was Nederland zeer ontstemd
over de bestorming van de Engelse ambassade in 1918, die op dat moment door Nederland
werd beheerd. Ten vierde was er volgens Van Karnebeek sprake van een zeer chaotische
situatie in de Sovjet-Unie door de burgeroorlog en het was daarom beter om af te wachten wie
er als overwinnaar uit de oorlog zou komen. Ten slotte bestond de angst dat de bolsjewieken
misbruik zouden maken van de diplomatieke contacten om propaganda in Nederland te
verspreiden.
Door deze opstelling van Van Karnebeek begon Nederland al snel achteraan te lopen in het
herstel van de betrekkingen met de Sovjet-Unie. Groot-Brittannië zocht al in 1920 contact met
de sovjets en sloot in 1921 een handelsakkoord, waarbij het de Sovjet-Unie de facto erkende.
Niet lang daarna volgden diverse andere landen het Britse voorbeeld. Van een eensgezind
internationaal optreden tegen de Sovjet-Unie kwam dus niet veel terecht, terwijl dit wel de
hoop was van minister Van Karnebeek. Ook in Nederland begon het bedrijfsleven te vragen
om onderhandelingen met de Sovjet-Unie. Dit werd veroorzaakt door de slechte economische
omstandigheden in Nederland en de rest van Europa. Bovendien wilde men België
voorblijven bij een eventueel handelsakkoord.
Uiteindelijk ging Van Karnebeek overstag en werden er in maart 1924 onderhandelingen
gehouden in Berlijn. De Sovjet-Unie eiste een de jure erkenning, maar de Nederlandse
delegatie had opdracht niet verder te gaan dan een de facto erkenning. Ondanks de moeizame
eerste ronde van onderhandelingen werd er op korte termijn nogmaals onderhandeld waarbij
de Nederlandse regering een de jure erkenning aanbood in ruil voor meestbegunstiging in de
handel en de staatsschulden. De sovjetdelegatie wilde in eerste instantie echter alleen spreken
over een de jure erkenning en verder niet. Door deze opstelling van de sovjets was het
37
onmogelijk om over een akkoord te onderhandelen. Enkele weken later maakten de
sovjetautoriteiten duidelijk toch een akkoord te willen, maar op dit aanbod ging de
Nederlandse regering om verschillende, bovenstaande redenen niet in.
De rol van Van Karnebeek betreffende de Sovjet-Unie was volgens Knapen op sommige
punten naïef.76 Andere staten zagen namelijk in dat een handelsakkoord met de Sovjet-Unie
een positieve ontwikkeling zou hebben op de economie in Duitsland, maar de Nederlandse
opstelling was ingegeven door angst. Vooral Nederland had zich volgens Knapen sterk
moeten maken voor een stabiel Europa, waarin het economische herstel van Duitsland een
belangrijke positie in zou nemen. Nederland was immers voor de handel voor een groot deel
afhankelijk van Duitsland. Wanneer Duitsland een afzetmarkt zou hebben in het oosten, zou
dit voordelig zijn voor de Duitse economische ontwikkeling. Dat zou dan weer van groot
belang zijn voor de Nederlandse export naar Duitsland. Deze economische factoren werden
echter nauwelijks meegenomen in de bepaling van het Nederlandse beleid ten aanzien van de
Sovjet-Unie. De Nederlandse regering was toch vooral bang voor sovjetpropaganda die het
gezag zou kunnen ondermijnen. Ook had Van Karnebeek geen begrip voor ideologische
drijfveren en al helemaal niet voor revolutionaire denkbeelden. Hij was dan ook van mening
dat contact met de Sovjet-Unie zoveel mogelijk moest worden ontweken.
Van Karnebeek kon de koers ten aanzien van de Sovjet-Unie grotendeels zelf bepalen.
Vanuit de Tweede Kamer was namelijk nauwelijks pressie om tot een erkenning over te gaan.
Dit had voornamelijk te maken met het feit dat de meeste partijen een zeer antibolsjewistische
houding hadden. Vooral de confessionele partijen waren tegen contacten met de Sovjet-Unie,
mede door het verbod op kerken dat de bolsjewieken hadden ingesteld, nadat ze aan de macht
waren gekomen. De CPH was de enige partij die regelmatig kritische vragen aan de minister
stelde en daarmee pleitte voor de belangen van het bedrijfsleven.77 Maar de druk van de CPH
had in de praktijk nauwelijks invloed op het beleid van Van Karnebeek. Alleen het
bedrijfsleven was het gelukt om Van Karnebeek ertoe te bewegen om toenadering tot de
Sovjet-Unie te zoeken. Maar na de tweede serie onderhandelingen was het enthousiasme bij
de ondernemers verdwenen. De eisen die door de sovjetdelegatie werden gesteld maakten het
weinig aantrekkelijk om een handelsakkoord te sluiten. Ondanks dat er geen handelsakkoord
was gesloten in 1924 ging de handel in de jaren daarna gewoon door, maar van directe
diplomatieke contacten was voorlopig geen sprake meer. In het volgende hoofdstuk zal
uitgebreid op deze periode worden ingegaan.
76
77
Knapen, De lange weg naar Moskou 130.
Ibidem, 132.
38
Steeds groter wordende afkeer van de Sovjet-Unie (1925-1932).
Binnenlandse ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en een nieuw isolement.
Na de dood van Lenin in 1924 ontstond een onoverzichtelijke situatie over wie eigenlijk de
macht in handen had. Er waren een aantal vooraanstaande bolsjewieken die in aanmerking
kwamen om de macht over te nemen van Lenin. Josef Stalin had hiervoor de beste papieren.
Tot de dood van Lenin was hij secretaris-generaal van de communistische partij en was
daardoor in de gelegenheid om een groot aantal volgelingen op centrale plekken in de partij te
benoemen. Stalin kon op deze manier zijn invloed binnen de partij aanzienlijk uitbreiden en
was zo in staat om na 1924 langzaam de macht naar zich toe te trekken. Maar voordat Stalin
de macht definitief over kon nemen moest hij afrekenen met een aantal andere vooraanstaande
communisten.
Allereerst zag hij Trotski als een groot gevaar voor zijn machtspositie. Het is echter de
vraag of Trotski wel echt een gevaar was voor Stalin. Hij was namelijk niet erg populair
binnen de communistische partij, maar aan de andere kant was hij één van de leiders geweest
tijdens de Oktoberrevolutie en had hij het Rode Leger dusdanig opgebouwd dat de sovjets
stand wisten te houden in de burgeroorlog. Stalin zorgde ervoor dat Trotski eerst werd
gedegradeerd en later uit de communistische partij werd gezet. Eerst had Stalin hiervoor nog
de steun gehad van G. Zinovjev en L. Kamenev, maar in 1927 werden ook zij door Stalin uit
de communistische partij gezet en Trotski werd gedeporteerd naar Turkije78 Op deze manier
schakelde Stalin zijn tegenstanders één voor één uit. In de jaren dertig zou de vervolging van
de top van de communistische partij doorgaan en zou een groot deel van de politieke
tegenstanders van Stalin worden geëxecuteerd. In het volgende hoofdstuk zal worden
ingegaan op de Grote Terreur in de periode 1936-1938.
Volgens Overy is het niet geheel duidelijk wanneer Stalin definitief de macht overnam,
maar er kan worden gesteld dat Stalin eind jaren twintig over totalitaire macht beschikte.79
Het politbureau bestond voor een groot deel uit volgelingen van Stalin die door hem zelf
waren benoemd. Ook de Komintern die tot 1928 een relatief zelfstandige lijn kon volgen
kwam onder invloed te staan van de communistische partij. Stalin had de greep op de top van
de Komintern eind jaren twintig verstevigd om te voorkomen dat deze steun zou geven aan
78
79
Robert Conquest, The great terror: Stalin’s purge of the thirties (Londen 1968) 12-13.
Richard Overy, Dictators. Hitlers Duitsland, Stalins Rusland (Amsterdam 2005) 84.
39
zijn tegenstanders. Van een zelfstandige Komintern was na de machtsovername van Stalin dus
geen sprake meer. Dit werd nog eens verergerd door de nieuwe politieke lijn van Stalin ten
aanzien van de revolutie in het buitenland. Voor Lenin was een internationale revolutie het
grote doel geweest van de Komintern, maar onder Stalin verschoven de doelstellingen naar de
bescherming van de revolutie in de Sovjet-Unie.80 Dit had tot gevolg dat de controle van de
communistische partij op de Komintern nog verder toenam. Communistische partijen uit
andere landen kregen ook steeds minder te zeggen en werden voor het grootste deel
gefinancierd en bestuurd vanuit Moskou. Dit was ook het geval bij de CPH.
Lange tijd was Zinovjev het hoofd van het uitvoerende comité (EKKI) van de Komintern
geweest en in die hoedanigheid zou hij eind 1924 aanwijzingen aan Britse communisten
hebben gestuurd waarin zij werden opgeroepen om het gezag van de Britse regering te
ondermijnen. Dit leidde tot serieuze problemen tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. De
brief van Zinovjev, die later een falsificatie bleek te zijn, zorgde voor veel opschudding in
Groot-Brittannië. De Labour regering van R. MacDonald verloor kort daarop de verkiezingen
en de nieuwe conservatieve regering zag voorlopig af van de officiële ratificatie van het
handelsakkoord tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie.81 De hele situatie werd een aantal
jaar later nog verergerd toen het sovjethandelskantoor in Londen werd verdacht van financiële
steun aan Britse stakers. Het akkoord tussen de Britten en de sovjets werd opgeschort en de
contacten werden tot een minimum beperkt. Zo werden er bijvoorbeeld geen Britse kredieten
meer beschikbaar gesteld aan de Sovjet-Unie.82
Van Britse zijde hoefden de sovjets dus voorlopig geen steun meer te verwachten. Pas na de
verkiezingen van 1929, waarbij Labour weer aan de macht kwam, werden de betrekkingen
tussen beide staten hersteld. Nu de contacten met Groot-Brittannië in 1924 grotendeels waren
verbroken was de Sovjet-Unie opnieuw in een politiek isolement geraakt. Er waren dan wel
akkoorden gesloten met diverse Europese staten waaronder Italië en Noorwegen, met de grote
mogendheden waren zo goed als geen betrekkingen. Frankrijk stelde zich halverwege de jaren
twintig nog steeds zeer antibolsjewistisch op en met de Verenigde Staten was ook nauwelijks
contact. De Sovjet-Unie had in 1926 echter wel een akkoord gesloten met Duitsland dat een
vervolg was op het eerdere akkoord dat tussen beide landen in 1922 in Rapallo was gesloten.
In dit akkoord werd de neutraliteit van zowel Duitsland als de Sovjet-Unie in geval van een
oorlog met een derde staat gegarandeerd. Bovendien werd in dit akkoord door Duitsland
80
Voerman, De meridiaan van Moskou 437.
Knapen, De lange weg naar Moskou 133.
82
Ibidem, 134.
81
40
verklaarde dat het land Artikel 16 van de Volkenbond niet zou toepassen op de Sovjet-Unie.83
Of dit een akkoord was waardoor de Sovjet-Unie zich ook werkelijk veiliger door voelde is
maar zeer de vraag. Kort daarvoor hadden Duitsland en Frankrijk in Locarno een soortgelijk
verdrag gesloten en in het zelfde jaar trad Duitsland ook nog eens toe tot de Volkenbond. Het
zou dus zeer logisch zijn dat de Sovjet-Unie zich hierdoor eerder bedreigd zou voelen dan
veilig. De Volkenbond werd door de sovjets immers gezien als een imperialistische en
antibolsjewistische bond.
Het jaar 1924 kan dus op internationaal vlak een keerpunt in de betrekkingen met de SovjetUnie worden genoemd. Diverse staten hadden enkele jaren daarvoor toenadering gezocht tot
de Sovjet-Unie uit handelsoverwegingen. Groot-Brittannië liep daarmee voorop en erkende de
Sovjet-Unie in 1921 de facto en in 1924 de jure. Zelfs het fascistische Italië van Benito
Mussolini sloot een akkoord met de Sovjet-Unie. Nederland liep wat dat betreft achteraan
samen met een aantal andere staten, waaronder Frankrijk, België en de Verenigde Staten.
Ook voor Nederland was het jaar 1924 een keerpunt in de betrekkingen met de Sovjet-Unie.
Na het afbreken van de onderhandelingen en het niet reageren van het ministerie van
Buitenlandse Zaken op het aanbod van Litvinov was er lange tijd geen sprake meer van
gesprekken op diplomatiek niveau. De handel ging overigens, ondanks dat er geen
handelsakkoord was, gewoon door. Er was volgens Knapen echter voor de Nederlandse
regering geen aanleiding om op korte termijn weer over de politieke betrekkingen tussen
Nederland en de Sovjet-Unie te spreken. Het was echter niet mogelijk om helemaal geen
aandacht meer te besteden aan de Sovjet-Unie. Dat was alleen al het gevolg van de
communistische opstand in Nederlands-Indië in 1926 en 1927.84 Hierop zal verderop in dit
hoofdstuk uitgebreid worden ingegaan. Ook was er in Nederland sprake van aanhang van de
Sovjet-Unie, zoals al eerder beschreven in het vorige hoofdstuk.
De Nederlandse opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie veranderde in de tweede helft
van de jaren twintig nauwelijks. Na het afbreken van de onderhandelingen kwam het volgens
Knapen zelfs niet meer op de agenda voor en er werden dan ook geen pogingen meer
ondernomen om tot nieuwe besprekingen te komen. Toch bleef de Sovjet-Unie een actueel
thema voor de Nederlandse regering. Dit had alles te maken met de situatie in NederlandsIndië. Al vanaf de Oktoberrevolutie was er door het ministerie van Koloniën gewaarschuwd
voor de bolsjewistische invloed in Nederlands-Indië en toen duidelijk werd dat de
Nederlandse regering wilde gaan onderhandelen met de Sovjet-Unie over een handelsakkoord
83
84
Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 75.
Knapen, De lange weg naar Moskou 133.
41
kwam er opnieuw een waarschuwing. Volgens het ministerie van Koloniën kon de SovjetUnie aanspraak maken op een diplomatieke vertegenwoordiging in Nederlands-Indië,
wanneer Nederland de Sovjet-Unie de facto zou erkennen. Het gevaar was volgens het
ministerie dat de Sovjet-Unie op deze manier in staat zou kunnen zijn om propaganda te
verspreiden in Nederlands-Indië. Het stond voor minister Van Karnebeek dan ook vast dat er
onder geen beding sovjetconsuls tot Nederlands-Indië konden worden toegelaten.85 Na het
afbreken van de onderhandelingen in 1924 was dit gevaar geweken, maar toch was er in
Nederland bezorgdheid over de situatie in Nederlands-Indië en de mogelijke bolsjewistische
invloed op de nationalistische partijen daar.
Bolsjewistische invloed in Nederlands-Indië?
De nationalistische gevoelens in Azië werden versterkt door de anti-imperialistische idealen
die uitgingen van de Oktoberrevolutie en de politieke idealen van president Woodrow Wilson
van de Verenigde Staten over het recht op zelfbeschikking. Ook in Nederlands-Indië vonden
deze nationalistische ideeën weerklank bij diverse groeperingen. Veel nationalistische partijen
in Nederlands-Indië waren relatief gematigd in hun opvattingen over zelfbeschikking. De
Indische partij Sarekat Islam was in 1916 nog van mening, dat het nodig was om samen te
werken met het Nederlandse gouvernement. Maar in 1917, kort voor de Oktoberrevolutie,
begon de toon van Sarekat Islam te veranderen. De partij ging samen met de Indische SociaalDemocratische Vereeniging (ISDV) en eiste dat er zelfbestuur zou worden ingevoerd.86
Van enige druk vanuit de Sovjet-Unie was in deze tijd nog geen sprake. De Komintern was
nog niet opgericht en bovendien was de situatie in de Sovjet-Unie dusdanig chaotisch dat er
weinig aandacht was voor het bevorderen van de revolutie in koloniën. Toch waren de eisen
die werden gesteld door de nationalistische Indische partijen deels gebaseerd op
communistische denkbeelden. Vooral H. Sneevliet was een groot aanhanger van de
communistische boodschap en probeerde deze verder te verspreiden in Nederlands-Indië door
middel van zijn werkzaamheden bij de ISDV. Het is nogal vreemd dat iemand met
bolsjewistische denkbeelden zich aansloot bij een sociaaldemocratische partij, terwijl er in
Europa toch een duidelijke scheuring was ontstaan tussen bolsjewieken en sociaaldemocraten.
85
Knapen, De lange weg naar Moskou 143.
Joop Morriën, Indonesië los van Holland. De CPN en de PKI in hun strijd tegen het Nederlandse kolonialisme
(Amsterdam 1982) 36-37.
86
42
Sneevliet kan volgens Knapen gezien worden als de belangrijkste vertegenwoordiger van het
bolsjewisme in Nederlands-Indië en hij was dan ook vaak vertegenwoordigd bij demonstraties
tegen de koloniale overheersing. Vooralsnog bereikten de nationalisten echter niet erg veel in
Nederlands-Indië.
Wel was er in november1918 onrust op Java, er kwamen namelijk berichten binnen dat er in
Nederland een revolutie zou zijn uitgebroken en dat koningin Wilhelmina was afgetreden.
Zoals al eerder beschreven was er in Nederland inderdaad sprake van enige woeling, maar tot
een revolutie kwam het niet. Troelstra had zich verkeken op de revolutionaire sentimenten in
de maatschappij. Wel werden er op het gebied van sociale zekerheid enkele hervormingen
doorgevoerd. Maar deze geruchten hadden ook invloed op het Nederlandse gouvernement in
Nederlands-Indië. Dat verklaarde namelijk dat er hervormingen zouden plaatsvinden, waarbij
er meer bevoegdheden zouden komen voor de Volksraad. Gouverneur-generaal J. P. van
Limburg Stirum gaf op deze manier deels toe aan de eisen die werden gesteld door de
nationalistische partijen. Later kwam er van verschillende kanten kritiek op Van Limburg
Stirum, omdat hij te gemakkelijk zou hebben toegegeven aan de eisen van de nationalistische
partijen.87
Nadat duidelijk werd dat er in Nederland geen revolutie had plaatsgevonden en de kritiek op
het zogenaamde zwakke optreden van Van Limburg Stirum toenam, werd door het
gouvernement besloten om de wettelijke mogelijkheden om nationalistische en revolutionaire
groeperingen aan te pakken uit te breiden. Een eerste gevolg van de nieuwe wetten was dat
Sneevliet eind 1918 Nederlands-Indië moest verlaten. Na het aanvankelijke gematigde
optreden van Van Limburg Stirum werd al snel duidelijk dat de Nederlandse regering
vastbesloten was om het gezag niet te laten ondermijnen door nationalistische groeperingen.
De hardere opstelling van het gouvernement werd ook duidelijk in de opvolger van Van
Limburg Stirum. In 1921 werd namelijk D. Fock aangesteld als nieuwe gouverneur van
Nederlands-Indië.88
Ondanks het voornemen van het gouvernement om gezagsondermijnende groeperingen hard
aan te pakken ging de ontwikkeling van de nationalistische partijen door. Sneevliet had hier
nog steeds een belangrijke stem in. Nadat hij gedwongen moest vertrekken uit NederlandsIndië had hij zich gevestigd in Nederland en daarvandaan had hij in 1920 toestemming
gegeven om Perserikatan Kommunist di India (PKI) op te richten. Deze partij was een
afsplitsing van de ISDV en was de eerste communistische partij in Azië, dus nog vóór de
87
88
Knapen, De lange weg naar Moskou 143-144.
Ibidem.
43
Chinese communistische partij. Er was in deze beginperiode nog nauwelijks steun vanuit
Moskou. De Komintern was in 1919 opgericht en hield zich enkel bezig met steun aan
communistische partijen in Europese landen. Tijdens het oprichtingscongres werd dan ook
niet gesproken over de mogelijkheden tot een bolsjewistische revolutie in Azië. Een jaar later
besteedde de Komintern meer aandacht aan Azië. Onder leiding van Lenin en Sneevliet
werden er richtlijnen opgesteld voor het voeren van een anti-imperialistische strijd door de
nationalistische partijen in Azië. Het was volgens Lenin daarbij van belang dat
bolsjewistische partijen zouden samenwerken met nationalistische groeperingen.
Maar van echte steun voor nationalistische partijen zoals de PKI en Sarekat Islam was geen
sprake. Een probleem hierbij was het feit dat de Komintern en Lenin zelf van mening waren
dat er bij deze groeperingen geen ruimte diende te zijn voor religieuze invloeden.89 Dit
bemoeilijkte de samenwerking tussen de PKI en Sarekat Islam dusdanig dat er in 1923 een
breuk tussen beide partijen ontstond. Hierbij veranderde de PKI haar naam in Partai
Kommunist Indonesia.90 Van een goed georganiseerde partij was geen sprake door de matige
communicatiemogelijkheden tussen leden en onenigheid over de te volgen partijlijn. Veel
leden van de PKI waren van mening dat er actie moest worden ondernomen om een
klassenloze maatschappij te bewerkstelligen. Het was daarbij volgens hen niet nodig om
samen te werken met andere nationalistische Indische partijen, zoals door de Komintern was
voorgeschreven. Dit was mogelijk een reden waarom de PKI geen steun kreeg van de
Komintern. Het uitvoerende comité van de Komintern verbood de PKI zelfs om een opstand
tegen het Nederlandse bewind te beginnen. Volgens de Komintern was de tijd nog niet
gekomen om een gewapende opstand tegen de imperialistische mogendheden te starten.91
Bovendien zag de Komintern ook in dat een dergelijke kleinschalige opstand van de PKI
nauwelijks kans van slagen had. De PKI had in die tijd namelijk niet veel meer dan duizend
actieve leden en het was geheel onduidelijk hoe groot de steun van de bevolking voor een
opstand was.
Ondanks het verbod van de Komintern ging de leiding van de PKI halverwege 1926 door
met de voorbereidingen voor een opstand op Java. Dit moest in het geheim gebeuren, omdat
de bijeenkomsten van de PKI waren verboden door gouverneur Fock. Op 13 november 1926
begon de communistische opstand op Java. Er was dus zeker geen sprake van een algemene
opstand in heel Nederlands-Indië. De opstand van november beperkte zich eigenlijk alleen tot
Morriën, Indonesië los van Holland 39.
Knapen, De lange weg naar Moskou 145.
91
Morriën, Indonesië los van Holland 53.
89
90
44
Batavia. Aanhangers van PKI probeerden strategische plekken te bezetten op Java, maar
kwamen volgens Knapen niet verder dan de bezetting van een telefooncentrale.92 De
ongeregeldheden werden snel onder controle gebracht door veiligheidstroepen van het
gouvernement. Tijdens de opstand werden zowel enkele ambtenaren als aanhangers van de
PKI gedood. Na de beëindiging van de opstand zag het gouvernement zich genoodzaakt om
vele duizenden zogenaamde aanhangers van de PKI op te pakken. De vraag is echter hoe het
kan dat er zoveel mensen werden opgepakt. In 1924 had de PKI namelijk maar duizend
aanhangers. Het aantal mensen dat werd opgepakt en vervolgd was zo groot dat er geen plek
was om deze gevangen te zetten. Daarom werden ruim duizend mensen vervoerd naar
interneringskampen op Nieuw-Guinea.93
De arrestatiegolf na de opstand van november 1926 op Java kon niet voorkomen dat er in
januari 1927 een nieuwe communistische opstand plaatsvond, ditmaal op Sumatra. Ook deze
werd georganiseerd door de PKI. Blijkbaar was er niets geleerd van de ongeregeldheden een
paar maanden eerder op Java. Deze tweede opstand kan worden gezien als de doodsteek van
de PKI. Na de onrust op Java waren al een zeer groot aantal aanhangers en de leiding van de
partij opgepakt, maar nu werd de partij ook officieel verboden door het gouvernement. De
communistische opstanden hadden dus weinig opgeleverd en zorgden ervoor dat de wetten in
Nederlands-Indië verder werden verscherpt.
Ondanks dat er weinig was bereikt met de ongeregeldheden op Java en Sumatra en de PKI
zelfs zo goed als verdwenen was, was er in het buitenland in bolsjewistische kringen
enthousiasme over de ontwikkelingen in Nederlands-Indië. De CPH steunde de PKI, maar
was dit volgens de toelatingsvoorwaarden van de Komintern ook verplicht. Volgens artikel
zeven van de voorwaarden moest de communistische partij elke vrijheidsbeweging in de
eigen koloniën ondersteunen en de verjaging van de imperialisten uit de koloniën
bevorderen.94 Zelfs vanuit de Komintern waren er positieve geluiden te horen over de eerste
strijd tegen de imperialistische overheerser.95 Dit terwijl de Komintern de opstanden had
verboden. De PKI bestond na de desastreus verlopen opstanden niet meer, maar kan toch als
van grote invloed worden gezien voor de ontwikkeling van het nationalistische bewustzijn in
Nederlands-Indië. Kort na de opstanden richtte Soekarno de Partai Nasional Indonesia op.
Deze partij had geen communistische grondslag, maar zou vechten tegen uitbuiting en de
imperialistische overheersing. Het gouvernement in Nederlands-Indië had ook door dat er van
92
Knapen, De lange weg naar Moskou 146.
Morriën, Indonesië los van Holland 63.
94
Voerman, De meridiaan van Moskou 614.
95
Knapen, De lange weg naar Moskou 146.
93
45
de communisten weinig gevaar uitging en dat men zich meer zorgen moest maken over de
nationalistische partijen, zoals de PNI van Soekarno.96
Het gevaar van een communistische revolutie in Nederlands-Indië was na de mislukte
opstanden verdwenen, als het er ooit al echt was geweest. De PKI was namelijk dusdanig
slecht georganiseerd en kleinschalig dat de partij nooit van grote invloed geweest zou kunnen
zijn op de politieke situatie in Nederlands-Indië. Ook het uitvoerende comité van de
Komintern zag dat in en verleende geen steun aan de plannen van de PKI voor een opstand.
Al vanaf de oprichting had de Komintern weinig aandacht besteedt aan de mogelijkheden
voor een bolsjewistische revolutie in Azië. Halverwege de jaren twintig toonde de Komintern
meer aandacht voor Azië, toen duidelijk was geworden dat er in Europa op korte termijn geen
revolutie zou plaatsvinden. Deze interesse richtte zich echter op China en niet zozeer op
Nederlands-Indië. Nadat Stalin de macht in de Sovjet-Unie had overgenomen, zoals al eerder
in dit hoofdstuk beschreven, nam de aandacht voor een wereldrevolutie af. Stalin toonde
volgens Knapen geen interesse voor de buitenlandse kameraden en hun activiteiten.97 De
Komintern moest zich volgens Stalin meer gaan richten op de bescherming van de revolutie in
de Sovjet-Unie. Dat wil echter niet zeggen dat de Komintern geen invloed meer uitoefende op
communistische partijen in het buitenland, deze nam in de jaren dertig zelfs toe. Het doel
hiervan was echter niet zozeer om tot een internationale revolutie over te gaan, maar om de
greep op communistische partijen in het buitenland te vergroten.98
In Nederland lag na de communistische opstanden van 1926 en 1927 de nadruk op de
kwalijke rol die de Komintern en de Sovjet-Unie zouden hebben gespeeld bij de
ongeregeldheden in Nederlands-Indië. Dit is opmerkelijk omdat de Komintern juist de
opstanden verboden had en in die zin geen steun had gegeven aan de PKI. Wel moet hierbij
worden aangetekend dat kort na de opstanden er in Nederland niet direct werd gedacht dat
deze door de Komintern waren georganiseerd. Maar al snel veranderde deze opvattingen. Dit
werd mede veroorzaakt door de woede die was ontstaan bij invloedrijke Nederlanders in Indië
en de Indische gemeenschap in Nederland. Een meerderheid van de Nederlandse bevolking
was voor het hard aanpakken van de PKI en ook in politieke kringen gingen er stemmen op
om de communisten in Nederlands-Indië met harde hand uit te schakelen. Volgens H. Colijn
was het nodig om de doodstraf toe te passen, maar zou het nog beter zijn ‘wanneer men bij
96
Knapen, De lange weg naar Moskou 147.
Ibidem, 147-148.
98
Voerman, De meridiaan van Moskou 437-438.
97
46
gewapend optreden tegen communistische pest flink doortast, geen gaten in de lucht boort,
maar zorgt dat de kogels terecht komen waar ze thuis horen’.99
Onderzoeken van de Nederlandse regering naar de opstanden op Java en Sumatra zouden
moeten aantonen dat de acties van de PKI waren gecoördineerd door het uitvoerende comité
van de Komintern. In het zogenaamde Bantam-rapport werd beargumenteerd dat de PKI de
principes van de Komintern zou hebben toegepast in de praktijk. Deze principes hielden in dat
er met alle middelen, dus ook met geweld, moest worden getracht om de heersende klasse ten
val te brengen en een internationale Sovjetrepubliek te vestigen.100 Maar hoewel de PKI de
bepalingen inderdaad had geprobeerd uit te voeren tijdens de opstanden, kan er worden
getwijfeld of de PKI van plan was om Nederlands-Indië in een sovjetrepubliek te veranderen.
Het is waarschijnlijker dat de PKI probeerde om op deze manier zelfbestuur of
zelfstandigheid te bewerkstelligen.
De resultaten van diverse onderzoeken leidden tot hernieuwd wantrouwen ten opzichte van
de Sovjet-Unie. De meeste politieke partijen waren van mening dat weer was gebleken dat de
Sovjet-Unie niet was te vertrouwen en maar bleef proberen om het Nederlandse gezag te
ondermijnen. Zowel in Nederland zelf als in Nederlands-Indië. Zoals gewoonlijk was alleen
de CPH niet kritisch over de werkwijze van de Sovjet-Unie. In dit geval is het ook maar zeer
de vraag hoe groot de invloed van de Sovjet-Unie was op de ontwikkelingen in NederlandsIndië. De Komintern had immers de opstand van de PKI verboden en ook Stalin was niet
enthousiast over steun aan buitenlandse kameraden. In Nederland bestond echter bij het
overgrote deel van de bevolking en de politiek het idee dat de Sovjet-Unie achter de
communistische opstanden in Nederlands-Indië zat. Zelfs mensen die voordien hadden gepleit
voor het aangaan van betrekkingen met de Sovjet-Unie, zoals diverse liberalen, drongen aan
op een harde lijn ten opzichte van de Sovjet-Unie.101 Het was voor de Nederlandse regering
makkelijk om de Sovjet-Unie als schuldige voor de onrust in Nederlands-Indië aan te wijzen.
Aan het feit dat deze Indische nationalisten vochten voor zelfstandigheid en dat Nederland
zelf medeverantwoordelijk was voor het opkomende nationalisme, werd eind jaren twintig
voorbijgegaan.
De opstanden hadden tot gevolg dat de Nederlandse justitie veel meer aandacht ging
besteden aan de communistische activiteiten in Nederlands-Indië. Bovendien ging de politieke
inlichtingendienst zich vanaf 1927 bezig houden met de situatie in de Sovjet-Unie en de steun
Morriën, Indonesië los van Holland 62.
Knapen, De lange weg naar Moskou 148-149.
101
Ibidem, 152.
99
100
47
die Komintern gaf aan Indische partijen. Halverwege de jaren twintig waren het met name het
ministerie van Koloniën en het gouvernement in Nederlands-Indië die regelmatig
waarschuwden voor de gevaarlijke invloed van het communisme. Dit werd bijvoorbeeld
duidelijk toen voorafgaand aan de handelsbesprekingen in Berlijn, minister Van Karnebeek
het voornemen bekend maakte om de Sovjet-Unie de facto te erkennen. Het ministerie van
Koloniën waarschuwde toen dat in geval van een erkenning de facto, de Sovjet-Unie
aanspraak kon maken op de stationering van consuls in Nederlands-Indië.102
Ondanks dat de opstanden van 1926 en 1927 waren uitgelopen op een groot fiasco voor de
PKI, zorgde het er wel voor dat in Nederland de relatie met de Sovjet-Unie verder
verslechterde. Dit werd veroorzaakt door de gedachte dat de ongeregeldheden waren
georganiseerd door de Komintern. Volgens Knapen zag men in politiek Den Haag de SovjetUnie als een grote bedreiging voor Nederlands-Indië en daarmee voor de Nederlandse
belangen. De communistische dreiging was halverwege de jaren twintig dus verschoven van
Nederland naar Nederlands-Indië.103 In Nederland konden de bolsjewieken namelijk op
weinig steun rekenen, maar in Nederlands-Indië lag dit anders. De nationalistische
groeperingen waren vatbaar voor de anti-imperialistische idealen van de Sovjet-Unie en de
PKI paste deze toe in de praktijk.
Pogingen tot een verandering van de handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie.
In de periode 1925 tot en met 1932 was de zorg om Nederlands-Indië een belangrijke
oorzaak voor de verdere verslechtering in de verhouding tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
Maar ondanks de slechte verhoudingen vonden er in de periode van 1928 tot en met 1932
enkele veranderingen plaats in de handelsbetrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
Dit had te maken met zowel hervormingen in Nederland als in de Sovjet-Unie. Niet dat er in
de periode 1928 – 1932 al sprake was van een duidelijke toenadering tussen beide staten,
maar er kan wel gesteld worden dat er in deze periode een basis ontstond die mogelijkheden
zou bieden om enkele jaren later een nieuwe toenadering tussen de beide staten te
bewerkstelligen.
102
103
Knapen, De lange weg naar Moskou 113.
Ibidem, 154.
48
Na het afbreken van de handelsbesprekingen in Berlijn bleef de Nederlandse handel met de
Sovjet-Unie uiterst gering. Zowel het Nederlandse aandeel in de export als de import bleef
ruim onder de één procent. Er was vanuit het bedrijfsleven na 1924 dan ook niet erg veel
interesse meer om zaken te doen met de Sovjet-Unie. De economie in het Westen trok na
1924 namelijk dusdanig aan dat de moeizame handel met de Sovjet-Unie geen aantrekkelijk
alternatief meer was.104 Er werd halverwege de jaren twintig door enkele bedrijven echter nog
wel pogingen ondernomen om handel te drijven met de Sovjet-Unie. Zo probeerde
bijvoorbeeld Koninklijke Olie/Shell om concessies in de Sovjet-Unie te verkrijgen en waren
er pogingen om krediet te verlenen aan de Sovjet-Unie. Kredietfaciliteiten waren van groot
belang voor bedrijven die handel wilden drijven met de Sovjet-Unie. Maar de Nederlandse
bankiers waren van mening dat het een te groot risico zou zijn om de Sovjet-Unie krediet te
verlenen. Wel werd er in 1927 in Rotterdam en Amsterdam een economisch steunpunt van de
Sovjet-Unie opgericht om de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie te bevorderen.105
Zoals al eerder beschreven, vonden er in de periode van 1928 tot en met 1932 zowel in de
Sovjet-Unie als in Nederland enkele hervormingen plaats die van invloed waren op de handel
tussen Nederland en de Sovjet-Unie. In de Sovjet-Unie had Stalin in 1927 de macht volledig
in handen en voerde ook op economisch gebied belangrijke veranderingen door. De Nieuwe
Economische Politiek die Lenin een aantal jaren eerder had ingevoerd werd afgeschaft en
vervangen door vijfjarenplannen. Hierin kwam de nadruk te liggen op een snelle industriële
ontwikkeling van de Sovjet-Unie. Het uiteindelijke doel van het eerste vijfjarenplan (19281933) was om de Sovjet-Unie binnen zeer korte tijd tot een geïndustrialiseerd land om te
vormen en op deze manier de revolutie in het land te beschermen.106
Het doel van het eerste vijfjarenplan was niet alleen de industrialisatie van de Sovjet-Unie,
maar ook de collectivisatie van de landbouw. Beide ontwikkelingen gingen gepaard met
grootschalige vervolgingen van tegenstanders. Boeren moesten verplicht hun land afstaan en
zich aansluiten bij grootschalige collectieve boerderijen. Miljoenen boeren kwamen om bij
door beleid veroorzaakte hongersnoden begin jaren dertig en vele tienduizenden mensen
moesten gedwongen aan het werk in de grootschalige industrieprojecten.107 Het aantal
gevangenen nam zulke grote vormen aan dat er een tekort ontstond aan gevangenenkampen.
In 1929 werd besloten dat de geheime politie (OGPOE) de controle zou krijgen over alle
gevangenen in het nieuwe kampsysteem (Goelag). De nieuwe kampen waren vooral gevestigd
104
Knapen, De lange weg naar Moskou 158-159.
Ibidem, 160-164.
106
Ibidem, 165.
107
Conquest, The great terror 22.
105
49
in het oosten van de Sovjet-Unie rond de poolcirkel. Nadat de straf van de gevangenen was
afgelopen was het de bedoeling dat deze in dat gebied zouden blijven wonen. Het doel van de
Goelag was dus niet alleen het aan het werk zetten van gevangenen, maar ook de gedwongen
kolonisatie van de verlaten gebieden in het oosten en noorden van de Sovjet-Unie. Hier waren
namelijk grote hoeveelheden grondstoffen ontdekt die van groot belang waren voor het slagen
van de vijfjarenplannen.108
De invloed van de vijfjarenplannen op de samenleving in de Sovjet-Unie was zeer groot.
Voor het buitenland was het onduidelijk hoe de Sovjet-Unie zich verder zou ontwikkelen.
Contacten met het buitenland werden beperkt en sommige gebieden in de Sovjet-Unie werden
verboden gebied voor buitenlanders. Ook voor de economie was het eerste vijfjarenplan van
grote invloed. Begin jaren dertig groeide de import van de Sovjet-Unie explosief. Maar
doordat de Sovjet-Unie niet kon beschikken over goede kredietfaciliteiten nam ook de export
fors toe. Zonder export was het namelijk niet mogelijk om de import van goederen te
bekostigen. Voor veel Westerse bedrijven waren de bestellingen uit de Sovjet-Unie zeer
belangrijk, het overgrote deel van de wereld werd in de jaren dertig namelijk getroffen door
een recessie. De Sovjet-Unie had nauwelijks last van deze recessie en beleefde zelfs een
periode van economische groei.
Het Nederlandse bedrijfsleven profiteerde echter niet van de toegenomen import van de
Sovjet-Unie. Begin jaren dertig was de Nederlandse export naar de Sovjet-Unie nog steeds op
het lage niveau van nog geen half procent. De import van producten uit de Sovjet-Unie naar
Nederland nam in de periode 1928-1932 echter wel toe en bereikte in 1931 een percentage
van 3,8 procent.109 Van groot belang was de handel met de Sovjet-Unie dus zeker niet. Nadat
begin jaren dertig het Westen werd getroffen door een economische crisis, begon het
bedrijfsleven echter weer aandacht te krijgen voor de handel met de Sovjet-Unie. Dat werd
niet zozeer door het vijfjarenplan veroorzaakt, maar door de economische malaise in de
Verenigde Staten en Europa.
Vooral vanuit rederijkringen werd weer aandacht gevraagd voor de hoge havengelden die
Nederlandse schepen moesten betalen in sovjethavens. De Directie Economische Zaken
(DEZ) van het ministerie van Buitenlandse Zaken stond echter nog steeds negatief tegenover
het aangaan van betrekkingen met de Sovjet-Unie en schonk daarom weinig aandacht aan de
vragen van de reders. Minister Van Karnebeek, met zijn antibolsjewistische houding, was in
108
109
Anne Applebaum, Goelag. Een geschiedenis (3e druk; Amsterdam 2006) 70-71.
Knapen, De lange weg naar Moskou 301.
50
1927 dan wel afgetreden, maar zijn opvolger Beelaerts van Blokland was ook van mening dat
het beter was om geen betrekkingen aan te gaan met de Sovjet-Unie.
Begin jaren dertig vond er een belangrijke institutionele verandering plaats op het gebied
van de handelspolitiek. Van oorsprong had het ministerie van Buitenlandse Zaken de
zeggenschap over handelspolitieke zaken, maar hier kwam mede door de economische crisis
een einde aan. Volgens Knapen ‘werd het handelspolitieke instrumentarium van de overheid
verbreed en was daarin voor het statische ministerie van Buitenlandse Zaken weinig ruimte
meer’.110 Deze rol werd langzaam maar zeker overgenomen door het ministerie van Arbeid,
Handel en Nijverheid. De nieuwe minister van Arbeid, T. J. Verschuur, trad in 1929 aan en
was vanaf het begin in een competentiestrijd verwikkeld met de Directie Economische Zaken
van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Verschuur was van mening dat DEZ niet
professioneel genoeg was en dat deze afdeling niet in staat was om onderhandelingen te
voeren.
Tijdens de onderhandelingen over de retorsiewet, die de Nederlandse handel moest
beschermen tegen landen die een eenzijdige importstop van Nederlandse producten
afkondigden, werd besloten dat het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid de
verantwoordelijkheid zou krijgen over de inhoud van handelsverdragen.111 De minister van
Buitenlandse Zaken Beelaerts van Blokland en zijn opvolger A. C. D. de Graeff konden hier
weinig tegen doen, omdat Verschuur de steun kreeg van minister-president Colijn. Vanaf
1933 was het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid volledig verantwoordelijk voor de
handel met het buitenland en in dat jaar werd dan ook Directie Economische Zaken van het
ministerie van Buitenlandse Zaken opgeheven.
Deze verandering was in de praktijk direct te merken. Het ministerie van Handel stond
namelijk open voor handel met de Sovjet-Unie. Reders die bij het ministerie van Buitenlandse
Zaken geen serieuze reactie kregen op hun klachten over hoge havengelden in de Sovjet-Unie,
kregen van het ministerie van Handel te horen dat er actie zou worden ondernomen. Bedrijven
die interesse hadden in handel met de Sovjet-Unie kregen subsidies van het ministerie om de
situatie in de Sovjet-Unie te verkennen en werd aangeraden om in de Sovjet-Unie contact te
leggen met daar wonende Nederlandse communisten. Bovendien zette minister Verschuur
zich in om kredietfaciliteiten te verlenen aan de Sovjet-Unie, maar van echte vorderingen op
dit gebied was geen sprake. De Nederlandse banken bleven angstig in het afgeven van
110
111
Knapen, De lange weg naar Moskou 168-169.
Ibidem, 169.
51
exportkredieten aan Nederlandse ondernemers die handel wilden drijven met de SovjetUnie.112
Van een echte doorbraak in de handelsbetrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie
was in de periode 1928-1932 nog geen sprake. De hervormingen die in deze periode in zowel
Nederland als de Sovjet-Unie plaatsvonden legden echter wel een belangrijke basis voor
nieuwe pogingen om tot een toenadering te komen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Het
ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid stelde zich ten opzichte van de Sovjet-Unie veel
pragmatischer op dan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Knapen meent dat er bij het
ministerie van Handel geen angst bestond voor het bolsjewisme en dat zorgde ervoor dat het
ministerie zich volledig kon richten op de mogelijkheden tot handel met de Sovjet-Unie.113
Conclusie.
Het jaar 1924 was een belangrijk keerpunt in de betrekkingen met de Sovjet-Unie. Op
internationaal niveau verslechterden de verhoudingen met de Sovjet-Unie. De betrekkingen
tussen Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie stonden in de periode 1924 tot en met 1929 zwaar
onder druk door vermeende sovjetpropaganda in Groot-Brittannië. De toetreding van
Duitsland tot de Volkenbond in 1926 gaf de Sovjet-Unie het gevoel verder geïsoleerd te
raken. Ook de betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie waren na 1924 op een
dieptepunt beland. De onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie waren
afgebroken en in de jaren erna was er van contact tussen beide staten nauwelijks sprake. Het
was voor de Nederlandse regering echter niet mogelijk om in het geheel geen aandacht meer
te besteden aan de Sovjet-Unie. Dit werd veroorzaakt door de zorg voor Nederlands-Indië.
Eind 1926 en begin 1927 vonden er twee communistische opstanden plaats op Java en
Sumatra. Het Nederlandse gouvernement in Batavia greep hard in en er werden duizenden
leden van de Partai Kommunist Indonesia (PKI) opgepakt en vastgezet. In Den Haag had men
al snel het idee dat de Komintern hulp had gegeven aan de PKI en dus zo verantwoordelijk
was voor de coördinatie van de opstanden. Het is echter maar zeer de vraag in hoeverre de
Komintern daadwerkelijk steun heeft gegeven aan de PKI. Het was voor de Nederlandse
regering en het gouvernement in Batavia echter gemakkelijk om de schuld te leggen bij de
Sovjet-Unie en zo voorbij te gaan aan de ontwikkeling van de nationalistische sentimenten in
112
113
Knapen, De lange weg naar Moskou 170-171.
Ibidem, 171.
52
Nederlands-Indië. De opstanden in Nederlands-Indië zorgden wel voor een verdere
verslechtering van de betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
Na een hevige strijd met zijn tegenstanders kreeg Stalin eind jaren twintig de macht in de
Sovjet-Unie definitief in handen. Stalin voerde een aantal belangrijke hervormingen door. Zo
was het doel van de Komintern niet langer het bevorderen van de wereldrevolutie, maar het
beschermen van de revolutie in de Sovjet-Unie. Stalin verstevigde hiervoor de greep op de
Komintern. Ook op economisch gebied voerde Stalin een aantal veranderingen door. De NEP
werd afgeschaft en vervangen door een vijfjarenplan. Doel van de vijfjarenplannen was een
zeer snelle industrialisatie van de Sovjet-Unie en collectivisatie van de landbouw. Deze
plannen hadden tot gevolg dat de economie van de Sovjet-Unie in de jaren dertig groeide. De
import van de Sovjet-Unie nam fors toe, maar Nederland profiteerde hier niet erg van. In
Nederland nam het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid in 1933 de
verantwoordelijkheid over de buitenlandse handel over van het ministerie van Buitenlandse
Zaken. Dit had tot gevolg dat er begin jaren dertig weer serieuze aandacht kwam voor de
mogelijkheden tot handel met de Sovjet-Unie. Het ministerie van Arbeid, Handel en
Nijverheid stelde zich in tegenstelling tot het ministerie van Buitenlandse Zaken positief op
over de mogelijkheden tot handel met de Sovjet-Unie. Ook vanuit het bedrijfsleven was er,
door de wereldwijde economische recessie, begin jaren dertig weer aandacht voor handel met
de Sovjet-Unie.
Er kan worden gesteld dat er in de periode van 1925 tot en met 1932 nauwelijks sprake was
van contact tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Maar begin jaren dertig werd wel de basis
gelegd voor hernieuwde handelsbesprekingen met de Sovjet-Unie. In het volgende hoofdstuk
zal worden ingegaan op de pogingen om tot nieuwe onderhandelingen over een
handelsakkoord met de Sovjet-Unie te komen. Ook zal het Nederlandse stemmen tegen de
toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond worden besproken. Bovendien zal dieper
worden ingegaan op de Grote Terreur in de Sovjet-Unie en de mogelijke gevolgen hiervan op
de betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
53
Aversie en uiteindelijk erkenning (1933-1942).
Nieuwe pogingen om tot een handelsakkoord met de Sovjet-Unie te komen.
Het ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid veranderde in 1933 haar naam in het
ministerie van Economische Zaken. Zoals al in het vorige hoofdstuk beschreven probeerde het
ministerie op een pragmatische manier contact te leggen met de Sovjet-Unie. Er werd actief
steun verleend aan zakenlieden die handel met de Sovjet-Unie wilden drijven, maar van een
toenadering tussen Nederland en de Sovjet-Unie was nog geen sprake. In 1933 kwam hier
echter verandering in. De secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, M.
Hirschfeld, nam het initiatief in de oprichting van het ‘Comité ter bevordering van den export
naar Rusland’. Het Comité moest contacten gaan leggen met de Sovjet-Unie. Het was echter
van groot belang dat het Comité een particuliere organisatie zou zijn. De schijn dat er officiële
contacten waren tussen de Sovjet-Unie en Nederland moest immers worden vermeden. Het
Comité kreeg wel steun van het ministerie van Economische Zaken.114
Als onderhandelaar van het Comité werd D. van Walree aangesteld. Van Walree was consul
geweest in China en werd gezien als een kenner van de situatie in Azië. Om tot een duidelijke
overeenkomst te komen tussen het Nederlandse bedrijfsleven en de Sovjet-Unie was het van
groot belang dat de handelstromen tussen de beide staten zouden worden geregistreerd.
Hiervoor werd het ‘Centraal Bureau voor den Handel met Sovjet-Rusland’ opgericht. Verder
was het volgens Van Walree noodzakelijk dat er in de overeenkomst tussen Nederland en de
Sovjet-Unie zou worden vastgelegd dat de hoge havengelden voor Nederlandse schepen
zouden worden afgeschaft. Bovendien moest de Sovjet-Unie voor minstens zestig procent van
de exportwaarde naar Nederland aan Nederlandse producten terugkopen.115 De uiteindelijke
Nederlandse voorwaarden werden op verzoek van Hirschfeld iets gematigd.
Onderhandelingen tussen Van Walree en het hoofd van de sovjetdelegatie, J. Weizer, waren
gestart op 1 oktober 1933 in de sovjetambassade in Berlijn. Al snel zegden de sovjets Van
Walree toe dat de hoge havengelden voor Nederlandse schepen zouden worden opgeheven,
maar verdere resultaten werden niet geboekt bij deze eerste onderhandelingen. Half december
werd er in Amsterdam verder onderhandeld tussen Van Walree en Weizer. De mogelijkheden
voor Van Walree waren tijdens deze besprekingen echter maar beperkt. Zo kon Van Walree
114
115
Knapen, De lange weg naar Moskou 172-173.
Ibidem, 174-175.
54
bijvoorbeeld geen toezeggingen doen over het verlenen van krediet aan de Sovjet-Unie en
durfde hij volgens Knapen geen beroep te doen op de retorsiewet.116 De retorsiewet voorzag
in een importstop van sovjetgoederen. Ondanks dat Van Walree niet tegemoet kon komen aan
de klachten van Weizer over een tekort aan Nederlandse kredietfaciliteiten werd er op 17
december 1933 een akkoord gesloten tussen Van Walree en de sovjetdelegatie. Hierin werd
echter niet veel meer vastgelegd dan de verlaging van de havengelden voor Nederlandse
schepen. Bovendien was het niet ondertekend door een vertegenwoordiger van de
Nederlandse regering, maar door een onderhandelaar die het Nederlandse bedrijfsleven
vertegenwoordigde. Toch was het akkoord van groot belang. Het was immers de eerste
overeenkomst tussen Nederland en de Sovjet-Unie sinds de Oktoberevolutie.
Verdere onderhandelingen tussen Van Walree en Weizer in Den Haag en Berlijn een jaar
later liepen op niks uit. Van Walree vond dat hij door de sovjets aan het lijntje werd gehouden
en daarom zette hij alsnog het retorsiewapen in. Veel haalde dit dreigement niet uit, omdat
Weizer dreigde om sovjetorders voor baggerschepen te annuleren. Ook was er vanuit
Nederlandse bedrijven kritiek op het dreigen met de retorsiewet. Vooral bedrijven die
goedkoop hout en graan uit de Sovjet-Unie importeerden waren hiertegen. Van Walree
besloot dan ook in overleg met Weizer om af te zien van retorsie.117 Het betekende echter wel
een einde aan de onderhandelingen tussen de Sovjet-Unie en Nederland over een
handelsakkoord.
Ondanks dat er geen handelsakkoord was gesloten tussen beide landen nam de export van
Nederland naar de Sovjet-Unie in de periode 1934-1940 aanzienlijk toe. Dit werd deels
veroorzaakt door de grote vraag naar tin dat vanuit Nederlands-Indië naar de Sovjet-Unie
werd geëxporteerd. In 1937 was Nederland dan ook na de Verenigde Staten, Duitsland en
Groot-Brittannië de grootste leverancier van de Sovjet-Unie.118 Dit is opvallend gezien de
zeer geringe export van Nederland naar de Sovjet-Unie tien jaar eerder. Deze bedroeg toen
nog geen 0,3 procent, terwijl Nederland in 1937 ruim twee procent van de totale uitvoer naar
de Sovjet-Unie exporteerde.119 Zonder handelsakkoord bleek het dus ook mogelijk om de
Nederlandse export naar de Sovjet-Unie te laten stijgen. De handel had in theorie echter nog
veel voorspoediger kunnen groeien indien Nederland tot een overeenkomst had kunnen
komen, waarbij de Sovjet-Unie ook krediet zou worden verleend. De vraag vanuit de Sovjet-
116
Knapen, De lange weg naar Moskou 180.
Ibidem, 182-183.
118
Ibidem, 187.
119
Ibidem, 301.
117
55
Unie naar industrieproducten was na de invoering van de vijfjarenplannen namelijk explosief
gestegen, maar Nederland wist hier niet van te profiteren.
Na 1933 werd steeds duidelijker dat de Nederlandse regering de Sovjet-Unie op twee
verschillende manieren benaderde. Het Nederlandse bedrijfsleven en het ministerie van
Economische Zaken juichten onderhandelingen over een handelsakkoord met de Sovjet-Unie
toe. De Nederlandse regering was ook van mening dat het goed was voor de Nederlandse
handel om de handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie te bevorderen, maar van diplomatieke
betrekkingen kon absoluut geen sprake zijn. Deze harde opstelling werd vooral door het
ministerie van Buitenlandse Zaken aangehangen.
Het is natuurlijk vreemd dat de Nederlandse regering aan de ene kant niets met de in haar
ogen verwerpelijke Sovjet-Unie te maken wilde hebben, maar aan de andere kant als er handel
kon worden gedreven en geld kon worden verdiend werden deze principes snel opzij
geschoven. Volgens Knapen moeten handel en politiek in het interbellum dan ook worden
gezien als twee los van elkaar staande zaken.120 Uiteindelijk bleef het standpunt van de
Nederlandse regering erop gericht om geen diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie
aan te gaan. Dit werd weer zeer duidelijk toen Nederland in september 1934 moest beslissen
over de toelating van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond.
De Nederlandse problemen met de toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond.
Sinds 1933 zag Stalin in dat het noodzakelijk was om uit het een internationale isolement te
geraken. De Japanse inval in Mantsjoerije in 1931 en twee jaar later het aantreden van Adolf
Hitler in Duitsland zorgden voor een directe bedreiging van de veiligheid van de Sovjet-Unie.
Als gevolg van deze bedreiging begon een periode van toenadering tussen de Sovjet-Unie en
het Westen. De volkenrechtelijke erkenning door de Verenigde Staten in 1933 was hierbij van
groot belang. Net als in Nederland waren er in de Verenigde Staten tot begin jaren dertig grote
bezwaren tegen een erkenning van de Sovjet-Unie. Vooral vanuit confessionele hoek was er
zeer veel kritiek, maar toch kreeg president Franklin D. Roosevelt de steun van de kerken en
vanuit een kritische Senaat om over te gaan tot erkenning van de Sovjet-Unie. Bovendien was
een ruime meerderheid van de Amerikaanse bevolking voor de erkenning. Roosevelt had drie
motieven om over te gaan tot erkenning. Ten eerste wilde Roosevelt, volgens Knapen, een
120
Knapen, De lange weg naar Moskou 193.
56
duidelijke breuk in zijn beleid bewerkstelligen ten opzichte van zijn voorgangers. Ten tweede
zag Roosevelt de erkenning van de Sovjet-Unie als een middel om Japan in bedwang te
houden en ten slotte was er druk vanuit het bedrijfsleven.121
In oktober 1933 verliet Nazi-Duitsland de Volkenbond, omdat het zogenaamd niet kon
instemmen met Franse voorstellen tijdens de Ontwapeningsconferentie in Genève. Duitsland
eiste directe rechtsgelijkheid en het recht om op korte termijn te beginnen met de productie
van zware wapens. Het Franse plan voorzag in de mogelijkheid om Duitsland na minstens
vier jaar deze rechten te verlenen. Adolf Hitler was volgens Van Diepen nooit van plan
geweest om een multilateraal verdrag te ondertekenen dat zou leiden tot de vermindering van
de bewapening. Hitler kon het Franse plan als excuus gebruiken om de Volkenbond te
verlaten.122
Ook deze stap van Nazi-Duitsland was voor de Sovjet-Unie een teken dat de veiligheid van
het land in gevaar was en daarmee ook van de revolutie. Stalin, die altijd fel tegenstander was
geweest van de imperialistische Volkenbond, begon nu toenadering te zoeken tot de
Volkenbond en verklaarde lid te willen worden. Het was vooral de Franse minister van
Buitenlandse Zaken, Louis Barthou, die zich inspande om de Sovjet-Unie lid te laten worden
van de Volkenbond. Frankrijk was voordien altijd een fel tegenstander geweest van
betrekkingen met de Sovjet-Unie, maar zag het aan de macht komen van Hitler als een veel
groter gevaar voor de veiligheid van Frankrijk. De Sovjet-Unie was uit het oogpunt van
veiligheid een logisch partner voor Frankrijk, vanwege de mogelijkheid om Duitsland te
isoleren. Bovendien hadden Frankrijk en Rusland in het verleden al eerder akkoorden gesloten
om het Duitse gevaar in te dammen. Ook was de Franse regering ervan overtuigd dat de
Sovjet-Unie beter gecontroleerd kon worden wanneer deze lid van de Volkenbond was.
Barthou regelde in samenwerking met de sovjetdiplomaat Litvinov dat de Sovjet-Unie
uitgenodigd zou worden om lid te worden van de Volkenbond. Tijdens een vergadering van
de Algemene Vergadering op 18 september 1934 werd door de lidstaten gestemd over de
toelating. Een overgrote meerderheid van de landen stemde voor toelating, zeven staten
onthielden zich van stemming en slechts drie landen stemden tegen.123 Deze uitkomst was
logisch, omdat de Sovjet-Unie in de jaren dertig inmiddels door bijna alle landen
volkenrechtelijk erkend was. Het zou daarom vreemd zijn wanneer deze landen tegen
toetreding van de Sovjet-Unie zouden stemmen. Toch was er nog altijd een kleine groep
121
Knapen, De lange weg naar Moskou 195-196.
Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 143-144.
123
Knapen, De lange weg naar Moskou 196.
122
57
landen die niets met de Sovjet-Unie te maken wilde hebben en zich daarom onthielden van
stemmen of tegenstemden. Nederland was één van de landen die tegen hadden gestemd.
De Nederlandse opstelling was, zoals al eerder beschreven, niet veel veranderd in de jaren
dertig. Wel waren er nieuwe pogingen om tot een handelsakkoord te komen met de SovjetUnie, maar op diplomatiek gebied was er geen contact tussen beide staten. Ook nadat de
Verenigde Staten de Sovjet-Unie volkenrechtelijk hadden erkend, bleef de Nederlandse
regering volhouden dat er geen sprake kon zijn van een Nederlandse erkenning van de SovjetUnie. De Nederlandse regering had zelfs de argumenten van president Roosevelt, signaal aan
Japan en de handelsbelangen, kunnen gebruiken om tot erkenning van de Sovjet-Unie over te
gaan, maar minister De Graeff bleef van mening dat een erkenning van de Sovjet-Unie in
strijd zou zijn met de Nederlandse waardigheid. Bovendien gebruikte De Graeff nog steeds
het argument dat er propaganda zou kunnen worden verspreid vanuit de sovjetlegatie in Den
Haag, wanneer de Nederlandse regering de Sovjet-Unie de jure zou erkennen. Ook was de
positie van Nederlands-Indië aanleiding voor De Graeff om de Sovjet-Unie niet te
erkennen.124
Vanuit confessionele kringen werd er veel druk uitgeoefend op de minister De Graeff en
minister-president Colijn om tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond te
stemmen. Katholieke en protestantse media waren tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de
Volkenbond, maar het was vooral de protestantse dominee, F. J. Krop die zich fel verzette
tegen de Sovjet-Unie. Hij was voorzitter van diverse antibolsjewistische groeperingen die zich
inspanden om revolutionaire partijen te laten verbieden en de Nederlandse regering ertoe te
dwingen om tegen toetreding van de Sovjet-Unie te stemmen. Volgens Krop zou toelating van
de Sovjet-Unie ‘veronachtzaming van Christelijke kerken en het geweten der Volken’
betekenen.125 In een eerste reactie op de eisen van Krop liet minister De Graeff weten dat de
Nederlandse regering bij een beslissing rekening zou houden met de internationale
omstandigheden en dat toetreding van de Sovjet-Unie niet direct betekende dat Nederland de
Sovjet-Unie zou moeten erkennen.
Er waren echter niet alleen maar tegenstanders van het lidmaatschap van de Sovjet-Unie.
Kranten als De Nieuwe Courant en De Volkskrant waren voorstander. Het was opvallend dat
De Volkkrant positief stond tegenover toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond,
omdat de Rooms-katholieke Staatspartij fel tegen het lidmaatschap van de Sovjet-Unie was.
En De Volkskrant kon in die tijd worden gezien als een spreekbuis van de RKSP. Maar ook
124
125
Knapen, De lange weg naar Moskou 199.
Ibidem, 203.
58
liberale kranten als de NRC en het Handelsblad waren voor toetreding van de Sovjet-Unie. Zij
voerden hiervoor verschillende argumenten aan. Ten eerste zou het goed zijn voor de
Volkenbond als organisatie. Ten tweede was het hypocriet dat Nederland wel handel wilde
drijven met de Sovjet-Unie, maar geen diplomatieke betrekkingen wilde aangaan. Ten derde
was het volgens De Volkskrant niet langer mogelijk om het bolsjewisme ten val te brengen en
kon men daarom maar beter betrekkingen aangaan. Ten slotte was het lidmaatschap van de
Sovjet-Unie volgens de kranten van positieve invloed op de stabiliteit en veiligheid in de
wereld. Bovendien kon het gezien worden als een waarschuwing aan het adres van Japan.126
De meningsverschillen tussen confessionele en niet-confessionele groeperingen over de
toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond waren in 1934 dus zeer groot.
In augustus 1934 verscheen een nota van de hand van het hoofd van de afdeling
Volkenbondzaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken, J. P. A. François, over de
toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond. Volgens François zou Nederland bij een
tegenstem één van de weinige landen zijn die tegen toetreding was en was een tegenstem van
geen enkele invloed op de uiteindelijke toetreding van de Sovjet-Unie. Ten tweede
constateerde François dat het niet nodig was om de Sovjet-Unie volkenrechtelijk te erkennen
en toch voor toetreding te stemmen.127 Overigens had de Nederlandse regering sinds 1919 het
standpunt ingenomen dat de Volkenbond een universele organisatie diende te zijn. Het was
daarom van belang dat belangrijke staten als de Sovjet-Unie lid zouden worden van de
Volkenbond. Het was volgens minister De Graeff dan ook beter om de Sovjet-Unie binnen de
Volkenbond te hebben dan er buiten. Op deze manier was het immers mogelijk om enige
controle uit te oefenen. François haalde ook het argument van confessionele tegenstanders
onderuit dat een dictatoriale staat geen lid van de Volkenbond zou mogen worden. Volgens
François was de Sovjet-Unie dan namelijk niet de enige staat die geen lid zou mogen worden.
François doelde daarmee op het verlangen van de Nederlandse regering om Japan en
Duitsland weer lid te laten worden van de Volkenbond.128
Er waren echter ook argumenten om tegen een lidmaatschap van de Sovjet-Unie te
stemmen. Ten eerste was een groot deel van de Nederlandse bevolking, en dan met name het
confessionele deel, tegen toetreding van de Sovjet-Unie. Ten tweede bestond bij het
ministerie van Buitenlandse Zaken het idee dat Nederland teveel zou toegeven aan de Franse
126
Knapen, De lange weg naar Moskou 207-208.
Ibidem, 208.
128
Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 165-166.
127
59
druk. Frankrijk was immers groot voorstander van toetreding van de Sovjet-Unie tot de
Volkenbond om zo als tegenwicht tegen Nazi-Duitsland te dienen.129
De argumenten voor toetreding wogen voor minister De Graeff zwaarder dan de
tegenargumenten, maar om tegemoet te komen aan de kritiek van een groot deel van de
bevolking en politiek stelde De Graeff de ministerraad voor om zich bij de stemming in
Genève te onthouden van stemming. Wel wenste De Graeff enige vrijheid om de
onderhandelingen in Genève af te wachten en aan de hand van de ontwikkelingen aldaar een
beslissing te nemen. De ministerraad ging hier gedeeltelijk mee akkoord. Voorwaarde voor
De Graeff was dat hij absoluut niet mocht voorstemmen.130 De ministerraad keek bij deze
beslissing blijkbaar niet naar de argumenten die De Graeff had gegeven voor de toetreding
van de Sovjet-Unie. Begin september leek het er nog op dat Nederland zich tijdens de
Algemene Vergadering van de Volkenbond zou onthouden van stemmen, maar daar begon
langzaam verandering in te komen. De druk vanuit confessionele kring bleef aanhouden, maar
ook vanuit politieke partijen werd de druk op het kabinet van Colijn opgevoerd om tegen
toetreding te stemmen. Zo schreef de RKSP dat er absoluut niet kon worden samengewerkt
met machthebbers die zich bezig hielden met godsdienstbestrijding.131 Volgens minister de
Graeff was echter vooral de mening van koningin Wilhelmina een doorslaggevende factor bij
de beslissing van Colijn om tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond te
stemmen. Koningin Wilhelmina had Colijn gedwongen om tegen toetreding te stemmen en
had zelfs gedreigd af te treden als Colijn hier geen gehoor aan gaf, vertelde De Graeff jaren
later aan de pers.132
Drie dagen voor de uiteindelijke stemming in de Algemene Vergadering van de Volkenbond
liet Colijn aan De Graeff weten dat hij tegen toetreding moest stemmen. Volgens Colijn werd
‘motiveering tegenstemmen niet noodig geacht, maar kan, indien dit geval zich mocht
voordoen, eventueel gebaseerd worden op het niet volgen van de normale procedure’.133 De
Graeff moest dus zo min mogelijk opvallen en eigenlijk het liefst helemaal niets zeggen. Deze
opdracht, om niet op te vallen, gaf eigenlijk al aan dat het Nederlandse tegenstemmen niet
gebaseerd was op goede argumenten en dat Colijn ook wel doorhad dat het wel eens nadelig
zou kunnen zijn voor de Nederlandse positie in de wereld. Tijdens de stemronde in de
Algemene Vergadering nam De Graeff zeer kort het woord om duidelijk te maken dat
129
Knapen, De lange weg naar Moskou 209.
Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 164.
131
Knapen, De lange weg naar Moskou 210.
132
Schuursma, Vergeefs onzijdig 44-45.
133
Knapen, De lange weg naar Moskou 211.
130
60
Nederland tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond zou stemmen. Van enige
motivering door De Graeff was geen sprake, hij verwees hiervoor naar de toespraak van de
antibolsjewistische minister van Buitenlandse Zaken van Zwitserland.134 Nederland,
Zwitserland en Portugal waren de enige landen die tegen toetreding stemden.
Nadat de Algemene Vergadering in Genève was afgelopen liet De Graeff aan J.P. van
Limburg Stirum weten dat hij het totaal niet eens was met de beslissing van de ministerraad
en dat hij daarom zeer ernstig had overwogen om naar aanleiding hiervan af te treden.135 Na
afloop van de Algemene Vergadering van de Volkenbond over de toelating van de SovjetUnie was er bij geen enkele partij sprake van grote vreugde over het resultaat van het
Nederlandse tegenstemmen. Voorstanders van het lidmaatschap van de Sovjet-Unie waren
uiteraard verontwaardigd over de Nederlandse opstelling. De Volkskrant stelde dat het voor
Nederland een gemiste kans was om de veiligheid van Nederlands-Indië te waarborgen tegen
het opkomende Japan. De Sovjet-Unie zou immers als tegenwicht tegen Japan kunnen dienen
en het was volgens De Volkskrant daarom van belang om juist toenadering tot de Sovjet-Unie
te zoeken.136 Ook in de Tweede Kamer was er kritiek op het tegenstemmen door minister De
Graeff. Liberalen en socialisten vroegen zich af waar het kabinet haar keuze op had
gebaseerd. In het antwoord wees minister De Graeff erop dat het de publieke opinie was
geweest die de doorslag had gegeven. Deze argumentatie wijst erop dat er door het kabinet
slechts was gekeken naar binnenlandse politieke argumenten en niet naar de internationale
context.
Zelfs de confessionele groeperingen die fel tegen toetreding van de Sovjet-Unie tot de
Volkenbond waren geweest waren niet enthousiast over de afloop van de Algemene
Vergadering. Natuurlijk was men in confessionele kringen blij dat Nederland tegen het
lidmaatschap van de Sovjet-Unie had gestemd, maar veel was er met het tegenstemmen niet
bereikt. De Sovjet-Unie kon gewoon lid worden en Nederland had zich in een isolement
geplaatst. Er heerste bij de confessionele groeperingen, zoals die van Krop, teleurstelling dat
minister De Graeff het tegenstemmen niet had gemotiveerd, zoals de Zwitserse minister van
Buitenlandse Zaken wel had gedaan.
Al met al was de Nederlandse regering niets opgeschoten met het tegenstemmen. De SovjetUnie kon gewoon lid worden van de Volkenbond en het had invloed op de
handelsbesprekingen tussen het Comité van Van Walree en de sovjetdelegatie. Colijn had
134
Van Diepen, Voor Volkenbond en vrede 165.
A.C.D. de Graeff, Voor u persoonlijk: brieven van minister van Buitenlandse Zaken jhr. A.C.D. de Graeff aan
gezant J.P. van Limburg Stirum (1933-1937) (’s Gravenhage 1986) 67.
136
Knapen, De lange weg naar Moskou 212-214.
135
61
toegegeven aan de druk uit confessionele hoek en had De Graeff de opdracht gegeven om
tegen te stemmen, zonder dat daar goed onderbouwde argumenten voor waren. Nederland was
halverwege de jaren dertig zo één van de weinige landen die nog steeds weigerde
betrekkingen met de Sovjet-Unie aan te gaan. Zelfs antibolsjewistische landen als de
Verenigde Staten, Frankrijk en België erkenden de Sovjet-Unie in de jaren dertig
volkenrechtelijk.
Volgens Knapen had de Nederlandse regering in 1935 nog een goede kans om de SovjetUnie zonder gezichtsverlies volkenrechtelijk te erkennen. In dat jaar erkende de Belgische
regering de Sovjet-Unie en in het verleden had de Nederlandse regering regelmatig het
Belgische beleid gevolgd. Maar in september 1935 nam de Nederlandse regering niet de
moeite om opnieuw naar de betrekkingen met de Sovjet-Unie te kijken. Minister De Graeff
maakte in 1935 en 1936 zeer duidelijk dat er geen nieuwe pogingen zouden worden
ondernomen een diplomatieke relatie met de Sovjet-Unie aan te gaan. Nog steeds werd het
argument gebruikt dat er bij het aangaan van diplomatieke betrekkingen het gevaar bestond
voor de verspreiding van bolsjewistische propaganda in Nederland. Er mag toch echter
gesteld worden dat het al jaren duidelijk was dat de Nederlandse bevolking nauwelijks vatbaar
was gebleken voor de communistische idealen. Zo was de revolutie van Troelstra in 1918 op
niets uitgelopen en had de CPH in het interbellum een marginale aanhang.
Andere argumenten van De Graeff waren de bescherming van Nederlands-Indië en de
morele verwerpelijkheid van het dictatoriale bewind in Moskou.137 Het laatste argument van
De Graeff kan zeer hypocriet worden genoemd. Tegen handel met dat totalitaire regime waren
geen bezwaren, maar zodra het op diplomatieke betrekkingen aankwam werd opeens wel
aandacht gegeven aan de vervolgingen in de Sovjet-Unie. Ook andere staten wisten van de
terreur onder Stalin, maar zagen hierin geen bezwaar om diplomatieke betrekkingen met de
Sovjet-Unie aan te gaan. Het beeld dat in het Westen over de Sovjet-Unie bestond veranderde
na de toenadering vanaf 1933 niet erg. Knapen meent dat het imago over het algemeen zeer
negatief bleef.138
De Grote Terreur had dus weinig invloed op de diplomatieke betrekkingen tussen de SovjetUnie en het Westen. Minister De Graeff gebruikte de zuiveringen in de Sovjet-Unie in 1935139
als argument om de Sovjet-Unie niet te hoeven erkennen, maar bij de handelsbesprekingen
tussen Nederland en de Sovjet-Unie hadden de berichten over de binnenlandse situatie in de
137
Knapen, De lange weg naar Moskou 216-217.
Ibidem, 197.
139
Ibidem, 217.
138
62
Sovjet-Unie geen invloed. Diplomatieke betrekkingen waren er namelijk toch al niet en de
handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie nam in de periode 1934-1940 juist fors toe. Het
beeld in Nederland van de Sovjet-Unie was al zeer negatief en confessionelen zagen in de
berichten over de grootschalige vervolgingen een bevestiging van hun beeld over de SovjetUnie.
Ook het Molotov-Ribbentrop pact en de aanval van de Sovjet-Unie op Finland eind
november 1939 bevestigden volgens de antibolsjewistische groepen in Nederland dat de
Sovjet-Unie een groot gevaar was voor het Westen.140 Het niet-aanvalsverdrag tussen NaziDuitsland en de Sovjet-Unie betekende het einde van Polen. Duitse troepen vielen het
westelijke deel van Polen op 1 september 1939 binnen, terwijl het Rode Leger het oostelijke
deel op 17 september binnenviel. De aanval van de Sovjet-Unie op Finland op 28 november
1939 maakte veel woede los in Nederland en de rest van Europa, maar tot grootschalige steun
aan de Finse regering kwam het niet. Wel waren er particuliere initiatieven in Nederland om
de Finse bevolking te steunen in hun antibolsjewistische strijd. Het akkoord tussen Duitsland
en de Sovjet-Unie en de oorlog tussen Finland en de Sovjet-Unie zorgden ervoor dat het beeld
van de Sovjet-Unie in Nederland nog negatiever werd. Volgens Knapen leek het er eind 1939
toch op dat Nederland een goede keuze had gemaakt om de Sovjet-Unie niet te erkennen.141
Begin van de Tweede Oorlog en de uiteindelijke erkenning.
Na de Duitse aanval op 10 mei 1940 vluchtte de Nederlandse regering naar Londen en van
daaruit werd het verzet tegen de Duitse bezetting voortgezet en werd Nederlands-Indië
bestuurd. Een aantal maanden daarvoor was E. van Kleffens aangetreden als minister van
Buitenlandse Zaken. Van Kleffens had al enige ervaring opgedaan met de Sovjet-Unie, omdat
hij in 1924 onderdeel was van de Nederlandse handelsdelegatie die in Berlijn onderhandelde
met de sovjets over een handelsakkoord. Na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie op 22 juni
1941 werd de Sovjet-Unie weer een actueel onderwerp voor de Nederlandse regering in
Londen.
De Britse premier, Winston Churchill, sprak de Britse bevolking op dezelfde avond toe en
verwelkomde in zijn toespraak de Sovjet-Unie als nieuwe bondgenoot in de strijd tegen Nazi140
141
Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 11.
Knapen, De lange weg naar Moskou 224.
63
Duitsland. Dit was opmerkelijk, omdat Churchill al sinds de Oktoberrevolutie had gepleit
voor een harde aanpak van het communisme. Maar ook Churchill zag in dat het van groot
belang was om de Sovjet-Unie als bondgenoot in de strijd tegen Duitsland te betrekken. De
Nederlandse regering stelde zich terughoudend op. Volgens minister Van Kleffens was de
positie van Nederland ten opzichte van de Sovjet-Unie dan ook anders dan de Britse. De
Nederlandse regering had de Sovjet-Unie immers bijna 25 jaar niet erkend, omdat er in de
Nederlandse samenleving grote angst en afschuw heersten over de situatie in de SovjetUnie.142
In een persverklaring, van de hand van minister-president P. S. Gerbrandy en minister Van
Kleffens, werd een dag later duidelijk gemaakt dat er van een samenwerking tussen
Nederland en de Sovjet-Unie geen sprake kon zijn. Hierbij werd verwezen naar het verleden
en het gevaar dat nog steeds uitging van de Komintern. Wel werd er door de Nederlandse
instemmend kennisgenomen van het feit dat de Sovjet-Unie nu ook in oorlog was met
Duitsland. De Nederlandse regering bleef dus volhouden dat er geen diplomatieke
betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie mogelijk waren. De toespraak van koningin
Wilhelmina had daarentegen meer het karakter van die van Churchill, het bolsjewisme werd
nog steeds afgewezen, maar er werd wel steun gegeven aan de Russische soldaten.143
De Britse regering drong al snel na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie aan op overleg
tussen Nederland en de Sovjet-Unie over een hervatting van de diplomatieke betrekkingen.
Pogingen van de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Anthony Eden, stuitten echter op
kritiek van Nederlandse zijde. Van Kleffens was van mening dat de Britten zich niet
behoorden te bemoeien met de kwestie en het had Van Kleffens helemaal gestoord dat
minister Eden ook al contact had opgenomen met de sovjetambassadeur in Londen, I. M.
Majskij en een gesprek had geregeld tussen hem en Majskij. De Nederlandse ambassadeur in
Londen, E. F. M. J. Michiels van Verduynen, kreeg dan ook de opdracht om de Britse
regering duidelijk te maken dat de Nederlandse regering geen gearrangeerde betrekkingen met
de Sovjet-Unie zou aangaan.144
Uiteindelijk kwam er eind juli 1941 wel een gesprek tussen Van Kleffens en Majskij waarin
werd besloten tot een hervatting van de handel tussen beide staten. De Sovjet-Unie had door
het uitbreken van de oorlog namelijk grote behoefte aan grondstoffen uit Nederlands-Indië.
De Nederlandse regering had hier echter moeite mee, maar door tussenkomst van de Britse
142
Knapen, De lange weg naar Moskou 224-225.
Ibidem, 226-227.
144
Ibidem, 229.
143
64
regering werd de uitvoer van grondstoffen uit Nederlands-Indië naar de Sovjet-Unie hervat.
Aan de handel tussen Nederlands-Indië en de Sovjet-Unie kwam echter in december 1941 een
einde toen Japan Pearl Harbour aanviel.
Langzaam begonnen er in de ministerraad wel stemmen op te gaan om de Sovjet-Unie te
erkennen. Argumenten die hiervoor werden gegeven waren dat de Sovjet-Unie een
bondgenoot was van de Nederlandse bondgenoten, een medestrijder tegen Nazi-Duitsland en
dat Nederland het enige geallieerde land was dat geen diplomatieke betrekkingen had met de
Sovjet-Unie. Er was in de ministerraad op dat moment nog geen meerderheid, maar dat begon
in de daaropvolgende maanden te veranderen. Belangrijke reden daarvoor was de Japanse
aanval op Pearl Harbour in december 1941 en de daaropvolgende Nederlandse
oorlogsverklaring aan Japan. De Japanse opmars verliep in de eerste maanden van 1942 erg
snel en op 15 februari werd Singapore ingenomen en een maand later werden grote delen van
Nederlands-Indië bezet. Het begon voor de Nederlandse regering nu eindelijk duidelijk te
worden dat de Sovjet-Unie een zeer belangrijke bondgenoot was. Niet alleen in Europa, maar
ook in Azië in de strijd tegen Japan. De positie van de Sovjet-Unie was in de winter van
1941/1942 aanzienlijk verbeterd.145 Het Duitse leger was niet in staat gebleken om Leningrad
en Moskou in te nemen en in december voerde het Rode Leger een eerste en succesvolle
tegenaanval uit. Dit was het eerste grote verlies dat het Duitse leger kreeg te verduren.
Op het ministerie van Buitenlandse Zaken begon door te dringen dat het onmogelijk was om
de Sovjet-Unie nog langer niet te erkennen. De chef van de afdeling Juridische Zaken van het
ministerie van Buitenlandse Zaken, E. Star Busman, maakte duidelijk dat Nederland begin
1942 de vragende partij was geworden en niet veel meer had te bieden aan de Sovjet-Unie in
tegenstelling tot de zomer van 1941 toen de Sovjet-Unie zeer grote behoefte had aan
grondstoffen uit Nederlands-Indië. Ook in de ministerraad van 14 januari 1942 waren er
steeds meer stemmen voor een volkenrechtelijke erkenning van de Sovjet-Unie. De ministers
J. W. Alberda, G. Bolkestein, J. van den Tempel en P. A. Kerstens waren voor een hervatting
van de diplomatieke betrekkingen, maar minister-president Gerbrandy wilde op dat moment
niet verder gaan dan beperkte betrekkingen.146
Een maand later, op 17 februari, bleek echter dat het gehele kabinet unaniem voor erkenning
van de Sovjet-Unie was. Minister Van Kleffens, die op dat moment in de Verenigde Staten
was, ondernam direct actie en zocht in Washington contact met Litvinov. Litvinov maakte
duidelijk dat de regering van de Sovjet-Unie volledige diplomatieke betrekkingen met
145
146
Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 11.
Knapen, De lange weg naar Moskou 236.
65
Nederland wilde of anders geen. Het was echter nog lastig voor Van Kleffens om koningin
Wilhelmina te overtuigen om akkoord te gaan met de erkenning van de Sovjet-Unie.
Koningin Wilhelmina ging in principe akkoord met de erkenning, maar wenste dat het aantal
medewerkers van de sovjetambassade zou worden beperkt om te voorkomen dat er vanuit de
ambassade bolsjewistische propaganda verspreid zou worden. Deze opvatting van koningin
Wilhelmina zorgde ervoor dat zij voorlopig niet akkoord ging met de erkenning van de
Sovjet-Unie.
De druk op de Nederlandse regering om tot een akkoord met de Sovjet-Unie nam inmiddels
flink toe. De journalist Van Blankenstein schreef in Vrij Nederland dat het tijd werd dat
Nederland de Sovjet-Unie zou erkennen, omdat de Sovjet-Unie verreweg de belangrijkste
oorlogvoerende partij was in de strijd tegen Nazi-Duitsland. Via W. E. A. de Graaff werd
duidelijk dat de Nederlandse bevolking de regering zou weghonen, indien het wist dat de
Sovjet-Unie nog steeds niet erkend was. Ten slotte probeerde de Nederlandse gezant in de
Verenigde Staten om de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Cordell Hull, druk uit
te laten oefenen op Van Kleffens.147
Van Kleffens probeerde koningin Wilhelmina nog steeds te overtuigen, maar dat lukte pas
nadat er in de Times berichten verschenen over de deportatie van tienduizenden Nederlanders
naar Wit-Rusland. Het was nu wel noodzakelijk geworden om diplomatieke betrekkingen met
de Sovjet-Unie aan te gaan om deze Nederlanders bij de herovering van dit gebied door het
Rode Leger te kunnen laten terugkeren naar Nederland. Volgens Knapen waren deze
berichten voor koningin Wilhelmina de reden om akkoord te gaan met de volkenrechtelijke
erkenning van de Sovjet-Unie. Zij schijnt volgens Van Kleffens gezegd te hebben ‘vooruit
dan maar’.148
Op 10 juli 1942 ondertekende de Nederlandse regering een overeenkomst met de SovjetUnie over de aanknoping van diplomatieke betrekkingen en de volkenrechtelijke erkenning
van de Sovjet-Unie.149 Pas halverwege 1943 vestigde de Nederlandse ambassadeur C. baron
van Breugel Douglas zich in Moskou, terwijl de sovjetambassadeur pas in maart 1944 zijn
geloofsbrieven aanbood aan koningin Wilhelmina. Door de oorlogsomstandigheden was na
een kwart eeuw eindelijk een einde gekomen aan de Nederlandse weigering om de SovjetUnie te erkennen.
147
Knapen, De lange weg naar Moskou 238-241.
Albert E. Kersten, ‘Mr. E.N. van Kleffens, minister van Buitenlandse Zaken 1939-1946’, in: Bert van der
Zwan, Albert Kersten en Ton van Zeeland ed., Het Londens archief. Het ministerie van Buitenlandse Zaken
tijdens de Tweede Wereldoorlog (Amersfoort 2003) 29-35 aldaar 33.
149
Van Gorsel, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’, 11.
148
66
Conclusie
Kort na de Oktoberrevolutie van 1917 kwamen de eerste berichten binnen over de situatie in
de Sovjet-Unie. Deze waren afkomstig van de Nederlandse gezant in Petrograd, Oudendijk.
Hij zag de revolutie als een actie van de bandieten Oeljanov en Bronstein die het land in een
chaos zou veranderen. In januari 1918 berichtte Oudendijk aan het ministerie van
Buitenlandse Zaken dat de sovjetautoriteiten hadden besloten om de buitenlandse schulden te
annuleren. Oudendijk mocht echter niet protesteren bij de nieuwe machthebbers, omdat dit
volgens minister van Buitenlandse Zaken Loudon de neutraliteit van Nederland zou kunnen
aantasten. Bij latere onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie zou de
schuldenkwestie een belangrijke rol spelen.
Begin 1918 waren de diplomatieke betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en de geallieerden al
voor een groot deel verbroken en intervenieerden Britse en Franse troepen in de Sovjet-Unie
om het land zo te dwingen de oorlog tegen Duitsland te hervatten en om het bolsjewisme te
bestrijden. De Nederlandse vertegenwoordiging in Petrograd verliet in november 1918 de
Sovjet-Unie, nadat de situatie voor de diplomaten te onveilig was geworden. Dit betekende
het officiële einde van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie.
In Nederland begon steeds meer angst te ontstaan voor het bolsjewistische gevaar dat
uitging van de Sovjet-Unie, vooral via de verspreiding van bolsjewistische propaganda. Ook
in Nederland was er in het najaar van 1918 sprake van revolutionaire onrust, maar ondanks
pogingen van Troelstra kwam er geen revolutie. De Nederlandse samenleving bleek, mede
door de verzuiling, niet erg vatbaar voor de communistische idealen. De confessionele
partijen hadden het in Nederland voor het zeggen en deze waren zeer antibolsjewistisch
ingesteld. Het verzet uit deze christelijke kringen bleef tot aan de erkenning in juli 1942
aanhouden. Dat de Nederlandse bevolking niet veel op had met de bolsjewistisch ideeën,
kwam ook tot uiting in de omvang van de CPH. De partij kreeg nooit een echt grote aanhang
en kwam tijdens de verkiezingen nooit verder dan vier zetels, terwijl de SDAP wel flinke
zetelwinst boekte. Zoals al eerder vermeld bestond er angst voor het communistische gevaar
in Nederland en waren de confessionele groeperingen zeer ontstemd over de antikerkelijke
houding van de bolsjewistische machthebbers.
Begin jaren twintig begonnen diverse landen, waaronder Groot-Brittannië, toenadering te
zoeken tot de Sovjet-Unie en de meeste van deze landen erkenden de Sovjet-Unie enkele
jaren later. Hiermee was het verlangen van minister Van Karnebeek om tot een internationale
coalitie te komen die gezamenlijk zou optreden tegen de Sovjet-Unie ten einde gekomen. Ook
67
in Nederland zag het bedrijfsleven mogelijkheden om handel te voeren met de Sovjet-Unie in
een tijd dat de economie in West-Europa in een recessie verkeerde. Van Karnebeek zag echter
niets in een toenadering tot de Sovjet-Unie en probeerde de onderhandelingen met de SovjetUnie zo lang mogelijk uit te stellen. Nadat de druk vanuit het bedrijfsleven en de media op
Van Karnebeek aanzienlijk toenam besloot hij eind 1923 om onderhandelingen met de SovjetUnie te starten. De Nederlandse delegatie mocht niet verder gaan dan een de facto erkenning,
maar de sovjets eisten in maart 1924 bij de onderhandelingen in Berlijn dat de Sovjet-Unie de
jure erkend zou worden door Nederland. De oplossing van de schuldenkwestie was voor de
Nederlandse regering ook een belangrijk struikelblok. Ondanks diverse concessies van
Nederlandse zijde bij latere onderhandelingen en zelfs het aanbod om de Sovjet-Unie de jure
te erkennen stelde de Sovjet-Unie dusdanige eisen dat de onderhandelingen werden
afgebroken. Op een laatste aanbod van sovjetzijde werd niet eens meer gereageerd door de
Nederlandse regering.
De afkeer van de Sovjet-Unie in Nederland werd vanaf 1925 nog eens vergroot door de
communistische opstanden in Nederlands-Indië. Volgens de Nederlandse regering was de
Komintern hier verantwoordelijk voor en het wantrouwen ten opzichte van de Sovjet-Unie
nam naar aanleiding van de opstanden in Nederlands-Indië dan ook aanzienlijk toe. Vanaf
1928 werd er door diverse economische hervormingen in Nederland en de Sovjet-Unie en
basis gelegd voor nieuwe onderhandelingen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken stond
nog steeds negatief tegenover onderhandelingen met de Sovjet-Unie, maar vanaf 1933 nam
het ministerie van Economische Zaken de verantwoordelijkheid voor de buitenlandse handel
over. Dit ministerie stond welwillend tegenover onderhandelingen met de Sovjet-Unie en er
werd dan ook een speciaal Comité opgericht om te gaan onderhandelen over een
handelsakkoord. Na moeizame onderhandelingen werd er echter weinig bereikt en de
onderhandelingen werden gestaakt.
In september 1934 stemde de Nederlandse regering tegen de toetreding van de Sovjet-Unie
tot de Volkenbond. Colijn had toegegeven aan de confessionele druk en had niet gekeken naar
de internationale context. Nederland was één van de zeer weinige landen die tegenstemden.
Het niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie en de aanval van het Rode Leger
op Finland leken het Nederlandse beeld van de Sovjet-Unie te bevestigen. Pas nadat de
Sovjet-Unie op 22 juni 1941 door Duitsland werd aangevallen werden voorzichtige pogingen
ondernomen om tot een herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de
Sovjet-Unie te komen. Het was vooral de Britse regering die, tot ergernis van Van Kleffens,
aandrong op onderhandelingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Nadat ook Japan in de
68
oorlog werd betrokken en Nederlands-Indië had bezet werd het de Nederlandse regering pas
duidelijk dat het noodzakelijk was om de Sovjet-Unie te erkennen. In februari 1942 stemde
het kabinet voor en na enige moeite stemde ook koningin Wilhelmina in met de
volkenrechtelijke erkenning van de Sovjet-Unie. Op 10 juli 1942 tekenden Nederland en de
Sovjet-Unie een overeenkomst waarin werd vastgelegd dat Nederland de Sovjet-Unie de jure
erkende en de diplomatieke betrekkingen werden hervat.
Er kan worden geconcludeerd dat er verschillende argumenten waren voor de Nederlandse
regering om de Sovjet-Unie niet te erkennen. Er is echter wel een verschuiving in de
argumentering door de jaren heen te bekennen. Tot halverwege de jaren twintig waren er
volgens Van Karnebeek een aantal redenen. Ten eerste had de Sovjet-Unie nooit officieel om
erkenning gevraagd. Ten tweede moest Nederland afwachten wat andere Europese landen
zouden doen. Ten derde was Van Karnebeek zeer ontstemd over de gewelddadige inval van
de Britse ambassade die in 1918 onder Nederlandse verantwoordelijkheid viel. Ten vierde
was het volgens Van Karnebeek beter om af te wachten hoe de situatie in de Sovjet-Unie zich
zou ontwikkelen. Hij ging er nog steeds vanuit dat de bolsjewisten maar tijdelijk aan de macht
zouden blijven. Ten slotte was er de angst voor de verspreiding van sovjetpropaganda indien
de Nederlandse regering de Sovjet-Unie zou erkennen. Bovendien was de annulering van de
staatsschulden een belangrijke belemmering om tot een hervatting van de diplomatieke
betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie te komen.
De meeste van deze argumenten van Van Karnebeek waren echter dermate zwak, dat ze
nauwelijks waarde hadden als argument. De Nederlandse regering keek nauwelijks naar wat
andere Europese landen voor stappen ondernamen. De toenadering tussen Groot-Brittannië en
de Sovjet-Unie was voor Van Karnebeek dan ook geen aanleiding om contact te zoeken met
de Sovjet-Unie. Ook de stabilisatie van de machtspositie van de bolsjewieken na het einde van
de burgeroorlog was voor Van Karnebeek geen reden om toenadering te zoeken. De angst
voor de verspreiding van propaganda en de annulering van de buitenlandse schulden speelden
het gehele interbellum een rol in de weigering om de Sovjet-Unie te erkennen.
Het was toch vooral de angst voor het bolsjewisme die een belangrijke reden was voor het
niet erkennen van de Sovjet-Unie. Een erkenning gaf de Sovjet-Unie het recht om in
Nederland een vertegenwoordiging te openen. Dit moest volgens het ministerie van
Buitenlandse Zaken worden voorkomen, omdat van hieruit propaganda zou worden verspreid
dat het gezag van de Nederlandse regering zou ondermijnen. Ook was de antikerkelijke
opstelling van de bolsjewieken in de Sovjet-Unie een belangrijke factor in de afkeer van
confessionele groeperingen. De Sovjet-Unie werd gezien als een goddeloze staat waarmee
69
absoluut geen betrekkingen mochten worden aangegaan. Vooral tijdens het debat over het
lidmaatschap van de Sovjet-Unie van de Volkenbond in 1934 werd er vanuit confessionele
kringen met succes grote druk uitgeoefend op de regering om tegen te stemmen.
Een ander punt van zorg voor de Nederlandse regering was de bolsjewistische invloed in
Nederlands-Indië. De communistische opstanden op Java en Sumatra van 1926 en 1927
zorgden voor een nog groter wantrouwen ten aanzien van de Sovjet-Unie. De Nederlandse
regering veronderstelde namelijk, ten onrechte, dat de Komintern de opstanden had
gecoördineerd. Dit beeld werd verder versterkt door de anti-imperialistische propaganda die
door de Sovjet-Unie werd verspreid. De binnenlandse situatie in de Sovjet-Unie, zoals de
Grote Terreur, had nauwelijks invloed op het Nederlandse beleid. In 1935 gebruikte minister
De Graeff de vervolgingen een enkele keer als argument, maar meer dan dat ook niet.
Ten slotte wil ik nog kort aandacht besteden aan de invloed die koningin Wilhelmina zou
hebben gehad op het Nederlandse beleid ten aanzien van de Sovjet-Unie. Door minister De
Graeff werd gesteld dat zij verantwoordelijk was voor het afbreken van de onderhandelingen
over een handelsakkoord tussen Nederland en de Sovjet-Unie in 1924. Zij zou volgens De
Graeff haar veto hebben gegeven over het aanbod dat Litvinov had gedaan om tot een
akkoord te komen. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog hield koningin Wilhelmina
aanvankelijk een akkoord tussen Nederland en de Sovjet-Unie tegen, maar zij gaf uiteindelijk
toe. De rol van koningin Wilhelmina moet echter niet overschat worden. Het was uiteindelijk
de minister van Buitenlandse Zaken die over het buitenlandse beleid ging.
Ondanks al deze argumenten die werden gebruikt door de Nederlandse regering om maar
geen diplomatieke betrekkingen te hoeven aangaan met de Sovjet-Unie, waren deze blijkbaar
niet van toepassing op de handel tussen Nederland en de Sovjet-Unie. In het kader van
onderhandelingen over een handelsakkoord in 1924 had de Nederlandse regering zelfs
aangeboden om de Sovjet-Unie de jure te erkennen. Er waren tussen 1917 en 1942 dan ook
zeker wel pogingen om tot betrekkingen tussen beide staten te komen, maar deze strandden
uiteindelijk vaak op bovenstaande argumenten van Nederlandse zijde of op de halsstarrigheid
van de sovjets.
Het Nederlandse beleid ten opzichte van de Sovjet-Unie, was ondanks bovenstaande
argumenten, wereldvreemd en naïef te noemen. Er werd namelijk voornamelijk gekeken naar
binnenlandse sentimenten en nauwelijks naar de internationale context. Diverse staten
erkenden de Sovjet-Unie al aan het begin van de jaren twintig en zelfs antibolsjewistische
staten als de Verenigde Staten en Frankrijk erkenden de Sovjet-Unie halverwege de jaren
dertig, maar Nederland bleef weigeren om diplomatieke betrekkingen met de Sovjet-Unie aan
70
te gaan. Een argument van de Amerikaanse president Roosevelt om de Sovjet-Unie te
erkennen was het in toom houden van Japan. De Nederlandse regering had dit Amerikaanse
argument, met het oog op de veiligheid van Nederlands-Indië, prima kunnen gebruiken. In
tegenstelling tot andere landen had de Nederlandse regering hier echter geen oog voor. Pas
toen de Nederlandse regering gedwongen werd door de oorlogsomstandigheden, werd er
opnieuw toenadering tot de Sovjet-Unie gezocht. Er was blijkbaar een oorlog voor nodig om
na een kwart eeuw de Sovjet-Unie te erkennen.
71
Literatuurlijst
- Applebaum, Anne, Goelag. Een geschiedenis. (3e druk; Amsterdam 2006).
- Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1848-1919, deel V 19171919, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 298 p. 313.
- Bescheiden betreffende de Buitenlandse Politiek van Nederland 1848-1919, deel V 19171919, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 338 p. 344.
- Bescheiden betreffende de Buitenlandse Politiek van Nederland 1848-1919, deel V 19171919, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 348 p. 357.
- Conquest, Robert, The great terror: Stalin’s purge of the thirties. (Londen 1968).
- van Diepen, Remco, Voor Volkenbond en vrede. Nederland en het streven naar een nieuwe
wereldorde 1919-1946. (Amsterdam 1999).
- von der Dunk, H.W., ‘Conservatisme in vooroorlogs Nederland’, Bijdragen en
Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 90 (1975) 15-37.
- Fasseur, Cees, Wilhelmina. De jonge koningin. (4e druk; Meppel 1998).
- Fasseur, Cees, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas. (Meppel 2001).
- van Gorsel, Ko, ‘Nederland en de Sovjet-Unie, 1917-1953’ in: Duco Hellema en Toby Witte
ed., Onmachtig om te helpen. Nederlandse reacties op de socialistische dreiging.
(Amsterdam 1995) 7-17.
- de Graeff, A.C.D., Voor u persoonlijk: brieven van minister van Buitenlandse Zaken jhr.
A.C.D. de Graeff aan gezant J.P. van Limburg Stirum (1933-1937). (’s Gravenhage 1986).
72
- Hellema, Duco, Neutraliteit en Vrijhandel. De geschiedenis van de Nederlandse
buitenlandse betrekkingen. (Utrecht 2001).
- Kersten, Albert, ‘Mr. E.N. van Kleffens, minister van Buitenlandse Zaken 1939-1946’, in:
Bert van der Zwan, Albert Kersten en Ton van Zeeland ed., Het Londens archief. Het
ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens de Tweede Wereldoorlog. (Amersfoort 2003)
29-35.
- Knapen, Ben, De lange weg naar Moskou. De Nederlandse relatie tot de Sovjet-Unie, 1917
– 1942. (Amsterdam 1985).
- Morriën, Joop, Indonesië los van Holland. De CPN en de PKI in hun strijd tegen het
Nederlandse kolonialisme. (Amsterdam 1982).
- Naarden, Bruno, De spiegel der barbaren. Socialistisch Europa en revolutionair Rusland
(1848-1923). (z.p. (Groningen) 1986).
- Overy, Richard, Dictators. Hitlers Duitsland, Stalins Rusland. (Amsterdam 2005).
- Schuursma, Rolf, ‘De beste van het interbellum’ in: Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert
van der Zwan ed., De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste
eeuw. (Zeist 1999) 83-98.
- Schuursma, Rolf, Vergeefs onzijdig. Nederlands neutraliteit 1919-1940 (Utrecht 2005).
- Voerman, Gerrit, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale
(1919-1930). (Amsterdam 2001).
- Wade, Rex A., The Russian Revolution, 1917. (2e druk; Cambridge en New York 2005).
- Woltjer, J. J., Recent verleden ( herz. Paperback-editie; Amsterdam 2001).
73
- Zeeman, Bert, ‘Jurist of diplomaat?’ in: Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan
ed., De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. (Zeist 1999)
139-152.
74
Download