Inhoudsopgave Blz 1. Afbakening 2 t/m 6 2. Concept particuliere internaat : Columbus 7 t/m 11 Bijlagen 12 t/m 32 1. Afbakening 1.1 Aanleiding: De twee belangrijkste motieven om een particulier internaat op te zetten zijn: Een alternatief bieden voor het bekostigde onderwijs volgens het concept van De Hoenderloo Groep (zie hiervoor de conceptbeschrijving) Uitvallers binnen het onderwijs (zie doelgroepbeschrijving) bedienen 1.2 Doelgroepbeschrijving In deze doelgroepbeschrijving maken we een onderscheid tussen ‘klassieke risicoleerlingen’ en ‘opstappers’. De eerste groep: de ‘klassieke risicoleerlingen’ de “niet-kunners” : leerlingen die niet de capaciteiten hebben om een startkwalificatie te halen de “verhinderden”: leerlingen die vanwege allerlei problemen in hun thuismilieu of in hun leefomgeving worden gehinderd in hun onderwijsloopbaan persoonlijke omstandigheden. Hierbij gaat het om persoonlijke psychische problemen van studenten en gebrek aan tijd om te studeren vanwege bijvoorbeeld zorgtaken en financiële knelpunten. Deze factoren gaan over ziekte, spanningen en materiële problemen in de thuis- en of familiesituatie. De tweede groep : de “Opstappers” jongeren met voldoende capaciteiten en zonder probleemachtergrond die het onderwijs de rug toekeren. het onderwijs past niet (mismatch) of alternatief (werk) is aantrekkelijker Risicofactoren op het niveau van leerlingen, gezinnen en de leefomgeving zullen dus vaker betrekking hebben op ‘niet-kunners’ en ‘verhinderden’ dan op ‘opstappers’. Risicofactoren van de groep “klassieke risicoleerlingen” Prestatieniveau in het voorafgaande onderwijs Uit schoolloopbaanonderzoek blijkt dat een laag prestatieniveau aan het einde van het basisonderwijs sterk negatief doorwerkt in het voortgezet onderwijs. Leerlingen met een zwakke Cito-toetsscore en een laag schooladvies stromen door naar de laagste niveaus van het voortgezet onderwijs en lopen vervolgens de grootste kans voortijdig uit het onderwijs te vertrekken (Den Boer en Uerz 2000; scp 2001; Herweijer 2003; Kalmijn en Kraaykamp 2003). Jongens en meisjes Een factor die consequent naar voren komt is het geslacht van leerlingen: jongens vallen vaker uit dan meisjes. De oorzaak ligt niet in zwakkere prestaties bij aanvang van het voortgezet onderwijs, maar moet eerder worden gezocht in de sfeer van probleemgedrag. Jongens en meisjes hebben in hun tienerjaren met verschillende soorten problemen te maken. Jongens vertonen vaker het zichtbare ‘geëxternaliseerde’ probleemgedrag, bijvoorbeeld in de vorm van overmatig alcoholgebruik, drugs- gebruik of delinquent gedrag. Drie op de vier leerlingen in het speciaal onderwijs aan leerlingen met ernstige gedrags- en opvoedingsproblemen (zeer moeilijk opvoedbare kinderen) zijn jongens. Bij meisjes is er meer sprake van ‘geïnternaliseerd’ probleemgedrag in de vorm emotionele problemen, psychische stoornissen, suïcidale gevoelens of eetstoornissen (Wittebrood 2000). De verklaring voor de hoge uitval van jongens ligt waarschijnlijk voor een deel in het verlengde van deze verschillen. Kenmerken van het gezin : sociaal economische status Al bij aanvang van het voortgezet onderwijs is de uitgangsituatie van leerlingen uit de lagere statusgroepen ongunstig. Zij komen met een achterstand van de basisschool en die achterstand neemt in de loop van het voortgezet onderwijs verder toe (Claassen en Mulder 2006), met voortijdig schoolverlaten als mogelijk sluitstuk. Het hoge risico van voortijdig schoolverlaten onder jongeren met laagopgeleide ouders is herhaaldelijk aangetoond (Den Boer en Uerz 2000; scp 2001; Luyten et Achtergronden van voortijdig schoolverlaten 109al. 2003; Gesthuizen et al. 2005; Traag en Van der Velden 2007). De invloed van het opleidingsniveau van de ouders heeft te maken met de beschikbare financiële hulpbronnen, de mogelijkheid om kinderen te ondersteunen, de opvoedingswaarden en opvoedingsstijl, en het culturele klimaat in het gezin. Het opgroeien in een eenoudergezin blijkt een negatieve invloed te hebben op de schoolloopbaan van kinderen: leerlingen uit eenoudergezinnen presteren minder goed in het voortgezet onderwijs (Dronkers en Robert 2004) en lopen een verhoogd risico voortijdig uit het onderwijs te vertrekken (scp 2001; Gesthuizen et al. 2005; Kalmijn en Kraaykamp 2003). Vooral als zo’n gezin is ontstaan uit een scheiding zullen de spanningen en conflicten die daaraan vooraf zijn gegaan een negatieve invloed kunnen hebben op kinderen. Kinderen van gescheiden ouders halen niet alleen slechtere leerresultaten, ook op andere terreinen zijn ze slechter af: ze hebben meer gedragsproblemen, kunnen zich slechter aanpassen, hebben een lager zelfbeeld en meer moeite met sociale relaties. De negatieve gevolgen zijn voor jongens groter dan voor meisjes (Smeets 2007). Voor leerlingen in eenoudergezinnen is het aandeel voortijdig schoolverlaten met 5,3% in 2008-2009 meer dan 2x zo hoog als voor kinderen uit tweeoudergezinnen (2,4%).Voor leerlingen die al een eigen huishouden voeren, is het aandeel voortijdig schoolverlaten met 11% meer dan 4 x groter dan onder leerlingen met tweeoudergezinnen. Onder leerlingen met ouders uit de hoogste inkomstenklasse (4x minimumloon of meer) in 2008-2009 is het aandeel vsv’ers 2,3% en in huishoudens met inkomsten rond het minimum loon is dit 5,5%. Leerlingen die ooit verdacht zijn geweest van een misdrijf gaan vaker voortijdig van school dan niet-verdachten. Onder leerlingen waarvoor de voorgaande drie jaar 1 procesverbaal is opgemaakt door de politie is het aandeel vsv’ers ongeveer 9% hoger dan onder leerlingen die geen contact met politie gehad hebben. Onder leerlingen die 2 of meer keer verdacht zijn geweest ligt het aantal vsv’ers op 20%. Risicofactoren van de “ opstappers” Studiekeuze Bij de overstap van het vmbo naar het mbo staan vmbo-leerlingen voor een inhoudelijke keuze. Veel van hen hebben daar moeite mee, omdat ze nog geen duidelijk beroepsbeeld hebben. Zo’n 30% heeft maar gedeeltelijk een idee wat ze willen worden, een op de zeven heeft nog geen enkel idee. Een zwak ontwikkeld beroepsbeeld werkt op verschillende fronten negatief door in het mbo: het niet geplaatst worden in de gewenste opleiding, een grotere kans dat de opleiding niet bij de interesses past, vaker van opleiding switchen en (iets) meer uitval (Neuvel en Van Esch 2006). Zowel docenten als deelnemers zien een verkeerde studiekeuze als een van de belangrijkste oorzaken van de uitval in de eerste fase van het mbo (Organise to learn 2007; Voncken et al. 2000). Studiekeuze gaat allereerst over de aansluiting van de opleiding op de talenten en interesses van studenten; en de aansluiting van het toekomstperspectief van de studenten op de beroepsperspectieven van de opleiding. Studenten baseren hun keuze vaak op schriftelijke informatie en de website van de onderwijsinstellingen en in iets mindere mate op het bijwonen van introductiedagen die door opleidingen worden georganiseerd. ROC-opleidingen beschikken in veel gevallen zelf niet over de tijd en deskundigheid om een student goed te kunnen begeleiden in een keuzeproces. Men neemt niet de verantwoordelijkheid door studenten door te verwijzen naar de specialisten in de derde lijn loopbaanbegeleiding waar men de studenten wel begeleiding, tijd en deskundigheid in het keuzeproces kan bieden door middel van verschillende beroepskeuzeprogramma’s. Uit onderzoek is gebleken dat een Studie- en Beroepskeuzetraject erg succesvol is en een hoog rendement heeft. Zo’n traject is van belangrijke waarde bij het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. De kwaliteit van de opleiding Uit onderzoek komt naar voren dat uitvallers soms ontevreden zijn over de kwaliteit van de opleiding en de docenten. Ze vonden de eisen die aan hen gesteld werden, onduidelijk en ze voelden zich aan hun lot overgelaten. (Wartenbergh & Van den Broek, 2008). Severiens et al (2009) signaleerde bij uitvallers ook kritiek op de kwaliteit, inhoud en organisatie van de studie. Door het vele werken in projectgroepen vonden de uitvallers dat zij onvoldoende individueel werden beoordeeld. Tevens hadden zij kritiek op het aantal docentcontacturen, de sfeer binnen de opleiding en de kwaliteit van docenten. Deze kritiek kan men duiden op de inhoud en de academische integratie, maar ook op het sociale aspect. Bij de inhoud en de academische integratie gaat het erom dat de uitvallers onvoldoende steun krijgen bij de problemen met de lesstof, de onduidelijkheid van het gegeven onderwijs, ongeïnspireerdheid en de te late feedback door de docenten. Op sociaal gebied gaat het om de ervaren desinteresse van docenten voor studenten en de moeite die het kost om binnen en buiten de formele contacturen individueel contact te leggen met docenten (Wartenbergh & Van den Broek, 2008, Severiens et al, 2009). Risicofactoren met betrekking op beide groepen Spijbelen en motivatie Spijbelen komt voor in alle schooltypen van het voortgezet onderwijs. Het kan de vorm aannemen van incidenteel verzuim gedurende een of enkele lesuren, maar er zijn ook leerlingen die zwaar spijbelen en regelmatig een of enkele dagen afwezig zijn. De lichte vorm wordt in de hand gewerkt door ongelukkige lesroosters met tussenuren en lesuitval, en is op zich niet zo problematisch. De zwaardere vorm concentreert zich in het vmbo en is vaak een voorbode van voortijdig schoolverlaten. Naast het niveau van kennis en vaardigheden speelt ook de motivatie van leerlingen een rol. Zij die bij aanvang van het voortgezet onderwijs een lage prestatiemotivatie hebben, lopen een verhoogd risico van uitval (Luyten et al. 2003; Traag en Van der Velden 2007). Het gevoel eerlijk en prettig behandeld te worden door leerkrachten is gerelateerd aan minder spijbelen, betere schoolprestaties en een hogere schoolmotivatie. Ook het gevoel met fijne klasgenoten een klas te delen draagt positief bij aan de schoolmotivatie. Het gevoel onder druk te staan door school is juist negatief gerelateerd aan de motivatie voor school en schoolprestaties. Een als prettig ervaren schoolklimaat is een protectieve factor tegen schooluitval Leeftijdsverschil: Zowel jonger als ouder dan de klasgenoten, leidt tot een grotere kans op uitval Middelengebruik Uit het onderzoeksrapport 'Middelengebruik en voortijdig schoolverlaten' van de Universiteit Utrecht en het Trimbos-instituut blijkt, dat frequent alcoholgebruik en cannabisgebruik risicofactoren zijn voor spijbelen, een geringere schoolmotivatie, verminderde schoolprestaties en schooluitval. Met andere woorden: Alcohol- en cannabisgebruik vergroten de kans op spijbelen en schooluitval. Verder wordt geconcludeerd dat dit middelengebruik voor alle jongeren gerelateerd is aan problemen met school, maar voor meisjes meer dan jongens, voor jongere adolescenten meer dan voor oudere, en voor hoger opgeleiden (havo/vwo) meer dan voor laagopgeleiden. Wel is het middelengebruik en vooral –misbruik ook ingebed in een specifieke sociale context. Want uit nadere analyse werd duidelijk dat middelengebruik verweven is met een leefsituatie en sociale context die gekenmerkt wordt door minder toezicht door ouders, het hebben van vrienden die middelen gebruiken, frequenter politiecontact en een als slecht gepercipieerd schoolklimaat. De visie van voortijdige schoolverlaters Voortijdig schoolverlaters zelf wijzen vaak op het schoolklimaat als reden van voortijdig vertrek. Jongeren die zijn uitgevallen ervoeren een gebrek aan interesse van de kant van de school voor hun wel en wee; ze voelden zich onvoldoende gesteund en min of meer in de steek gelaten. Voortijdig schoolverlaters met een spijbelgeschiedenis verwonderen zich over het lakse optreden van de school tegen het spijbelen. Persoonlijke problemen kunnen eveneens een rol spelen, maar worden door de voortijdig schoolverlaters zelf minder vaak naar voren gebracht als oorzaak van het voortijdige vertrek. Uitvallers in het middelbaar beroepsonderwijs noemen daarnaast een verkeerde studierichting als belangrijke reden voor voortijdig schoolverlaten. De aantrekking van factoren buiten het onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van betaald werk, speelt in hun optiek een minder grote rol. Uit de ervaringen van voortijdig schoolverlaters blijkt hoe belangrijk een schoolklimaat is waarin betrokkenheid bij leerlingen centraal staat en waarin actief wordt opgetreden tegen spijbelen. Zinnen als ’als student voel je je machteloos tegenover het systeem’, ‘je wordt van het kastje naar de muur gestuurd’ ‘je wordt in het diepe gegooid’ of ‘ ik heb andermans werk moeten doen, daar zijn toch de vele medewerkers voor aangenomen’ weerspiegelen de bureaucratische knelpunten waarmee de geïnterviewde studenten, zowel blijvers als uitvallers, geconfronteerd werden. Het gaat om een tweetal hoofdproblemen: • Problemen rondom de administratieve organisatie van de opleiding, te denken valt aan de organisatie van de roosters, tentamens, minors en cijfers. • Onduidelijke communicatielijnen tussen docenten onderling en van de opleiding naar de studenten Ook volgens schoolleiders en leraren zijn leerlingen uit risicogroepen gebaat bij het bieden van structuur, het stellen van regels, het streng optreden tegen spijbelen, en het scheppen van binding tussen de leerling en de school. Herkomst Herkomst heeft op zichzelf geen meetbare invloed op schooluitval. De reden dat onder allochtone leerlingen veel uitvallers zijn komt door een combinatie van redenen. Zij behoren ten eerste vaker tot de lagere inkomstenklassen. Veder doen zij iets langer over hun schoolcarrière en hebben zij gemiddeld een iets lagere cito-score. Risicofactoren en mismatch Het benoemen van risicofactoren geeft nog geen inzicht in het proces van voortijdig schoolverlaten: wat gebeurt er precies voordat een leerling uitvalt? In dynamische benaderingen wordt voortijdig schoolverlaten opgevat als de uitkomst van een proces van terugtrekking en het ontstaan van afstand tussen de leerling en het onderwijs (Rumberger 1995). Risicofactoren op het niveau van leerlingen, gezinnen en scholen zijn van invloed op dit proces, maar vormen (gelukkig) geen garantie dat het zich voltrekt. Lang niet alle leerlingen uit risicogroepen vallen daadwerkelijk uit, en er zijn ook leerlingen die ogenschijnlijk geen risico lopen, maar niettemin toch opstappen. Beslissend is daarom de vraag of er een fit tussen de leerling en de school tot stand komt, en in stand blijft. Op het moment dat de fit onder invloed van factoren op het niveau van het gezin of de school verzwakt, neemt de kans op uitval toe. 2. Concept particuliere internaat : Columbus 2.1 Functies van het particuliere internaat Columbus De functies van het particuliere internaat staan in het teken van (her)oriënteren en ontwikkelen van vaardigheden noodzakelijk voor de (her)intreding bij een school of bedrijf 1. Makelaarsfunctie in sabbaticaljaar (een orienteringsjaar) Ik ben klaar met mijn school, maar ik weet nog niet goed wat ik kan en wil; - Het diploma is gehaald, maar de keuze voor vervolgonderwijs is nog niet gemaakt. - Het internaat adviseert en begeleidt de aspirant student in de oriëntatie op de vervolgstudie. • • • • In kaart brengen EVC en interesse In kaart brengen van de keuzes van vervolgonderwijs Voorbereiden/oefenen vervolgonderwijs Organiseren aansluiting/start vervolgonderwijs 2. Re-integratie arbeidsmarkt van Drop-outs Voortijdige schoolverlaters zonder diploma voorbereiden op de arbeidsmarkt • • • • Analyse interesse en vaardigheden Ontwikkelen arbeidservaring en arbeidsritme Aanbieden sollicitatietrainingen Organiseren aansluiting arbeidsmarkt / nieuwe baan 3. Mediërende herstelfunctie Drop-out De verbinding tussen de leerling en zijn opleiding is verbroken. Na een herstelperiode functioneert het internaat als intermediair tussen school en student. • • • • • Beoordelen of herstel mogelijk is bij opleiding van herkomst Achterstanden inhalen Herstellen schoolopleiding Beoordelen of doorstart bij opleiding elders mogelijk is Doorstarten elders 4. Preventieve functie dreigend conflict school – student Dreigend voortijdig schoolverlaten door problemen tussen school en student. Na een rustperiode functioneert het internaat als intermediair tussen school en student. • • • Uit de situatie halen en afstand nemen Probleemanalyse Contact herstellen 5. Preventieve functie dreigende burn-out Dreigend voortijdig schoolverlaten door dysbalans belasting-belastbaarheid bij de student • • Afstand nemen door adempauze / Time-out / recoveryperiode aan te bieden Met behoud van terugkeer • • • • • • Met optie start of zij-instroom andere opleiding Aanbieden afleidende werkzaamheden Probleemanalyse Contact met school van herkomst herstellen starten met andere opleiding 6. Leren ondernemen in de praktijk indien het internaat een camping is dat gerund wordt door de jongeren, dan leren de jongeren ondernemen in de praktijk. 2.2 Concept Leef- en leergemeenschap Columbus Columbus is een leer- en leefgemeenschap in. Op Columbus verblijven circa 15 jongeren van 16 tot 23 jaar 24 uur per dag. Het zijn jongeren die zijn vastgelopen in hun schoolloopbaan en soms in de thuissituatie en voor wie geen passende voorzieningen beschikbaar zijn. Deze jongeren hebben voldoende capaciteiten en geen probleemachtergrond maar keren het onderwijs wel de rug toe. Het onderwijs past niet (mismatch) of een alternatief (werk) is aantrekkelijker. Redenen die deze jongeren daarnaast vaak geven voor het schoolverlaten is een verkeerde studiekeuze, de kwaliteit van de opleiding, middelengebruik en spijbelen. 2.2.1 Doelstelling Columbus Hoofddoel: Oriëntatie en leren ondernemen (Bijlage 2) Het ontwikkelen van en het (in)zicht verkrijgen in aanwezige motivatie (interesses) en competenties, die van belang zijn voor de vervolgstudie of het toekomstige beroep. Dit doel wordt bereikt door: • Uitvoeren van taken Oriëntatie door het uitvoeren van tal van taken, opdrachten of werkzaamheden die in het teken staan van ondernemen. De deelnemers krijgen de mogelijkheid om ondernemen in de praktijk uit te voeren en daarmee te oefenen. Door in een dergelijk arbeidsproces mee te draaien ervaart men wat er van iemand verwacht wordt bij de organisatie, uitvoering en ontwikkeling van een bedrijf. Door te reflecteren krijgt men zicht op wat men leuk (motivatie) vindt en wat men goed kan (competentie). Soorten taken • • • • • Als team een camping/recreatiepark opbouwen en runnen Als leidinggevende een project leiden Als stuurgroep leiding geven aan een project Als teamlid uitvoering geven aan een project. 1x 1x 14 x Begeleiding bij doorstroom naar vervolgstudie of werk Studiekeuze gaat allereerst over de aansluiting van de opleiding op de talenten en interesses van studenten; en de aansluiting van het toekomstperspectief van de studenten op de beroepsperspectieven van de opleiding. Studenten baseren hun keuze vaak op schriftelijke informatie en de website van de onderwijsinstellingen en in iets mindere mate op het bijwonen van introductiedagen die door opleidingen worden georganiseerd. Columbus neemt de verantwoordelijkheid en de tijd om studenten in hun studiekeuze deskundig te begeleiden. De student wordt gestimuleerd en aangemoedigd om een weloverwogen nieuwe opleidingskeuze te maken. Dit keuzeproces is een intensief proces waarbij de student onder begeleiding vijf verschillende fases doorloopt om een weloverwogen (studie)keuze te maken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van verschillende beroepskeuzeprogramma’s. Het Studie- en Beroepskeuzetraject is erg succesvol en heeft een hoog rendement. De deelnemers oriënteren zich bij toekomstige scholen of bedrijven door deze te bezoeken. 2.2.2 Werkwijze 1. Eigen kracht Met netwerkdagen en het schrijven van nieuwsbrieven wordt het netwerk actief gehouden. 2. Het lidmaatschap van “Columbus” is een exclusief recht voor de deelnemers en hun gezinsleden Door het op- uitbouwen en onderhouden van bestaande relaties worden waardevolle en bestaande netwerken ingezet Het lidmaatschap bevordert de verbondenheid en het (groeps)gevoel ergens bij te horen. Teamleren Bij het teamleren wordt het team ingezet als middel om jezelf te ontwikkelen. Het team geeft in evaluatie feedback over gedragscompetenties van de deelnemers. Daarnaast hebben de deelnemers wisselende rollen (teamleider-teamlid), waarbij dus ook andere gedragscompetenties belicht zullen worden. De deelnemers gaan aan de hand van gedragscompetenties persoonlijke leerdoelen opstellen. 3. Duurzaam ontwikkelen : (bijlage 3) Duurzame ontwikkeling heeft betrekking op ecologische, economische en sociale aspecten van ontwikkeling in onderlinge samenhang: ‘Duurzame ontwikkeling is een vorm van ontwikkeling waarbij aan de behoeften van de nu levende generatie tegemoet wordt gekomen, zonder dat daarvoor de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar worden gebracht’. Duurzame ontwikkeling van toerisme is een lange-termijn visie op de ontwikkeling van alle onder de definitie van toerisme vallende vormen van toerisme (en recreatie) in een land, een regio, een toeristische bestemming. Deze visie houdt rekening met de basisprincipes van duurzame ontwikkeling en respecteert de mens, het milieu, de lokale cultuur en de lokale economie van de gastregio. Duurzame ontwikkeling van toerisme beoogt samenhangen in en de diversiteit van het milieu, de natuur en de lokale sociaal-culturele relaties zo min mogelijk te verstoren, zodat het toerisme daar ook in de toekomst van kan profiteren, alsmede toekomstige generaties. Op die manier wordt een kwaliteitsimpuls gerealiseerd waar alle betrokken partijen als het kan op korte termijn, maar in ieder geval op lange termijn baat bij hebben en huidige èn toekomstige generaties van een toeristische bestemming kunnen blijven genieten. Daarvoor is het noodzakelijk dat toerisme: geen bodem-, water en luchtvervuiling veroorzaakt; het algemene leefmilieu, de natuur en het landschap zo min mogelijk verstoort; sociale structuren en lokale culturen zo min mogelijk ontwricht; ontwikkelingsmogelijkheden voor de gehele bevolking zo veel mogelijk helpt te stimuleren. Bijlage 1 Het (leer)klimaat Columbus is een uniek concept: het gaat om een 24-uursvoorziening, die appelleert aan de zelfsturing en motivatie van de jongeren. Het onderwijs op Columbus is consequent gebaseerd op de principes van natuurlijk leren. Columbus is geïnteresseerd in het wel en wee van hun deelnemers. Zij ervaren deze interesse en voelen zich voldoende gesteund en niet in de steek gelaten. Betrokkenheid bij leerlingen staat bij Columbus centraal. Doordat de deelnemers het gevoel hebben eerlijk en prettig behandeld te worden door instructeurs hebben ze minder de behoefte aan spijbelen, leveren ze betere schoolprestaties en hebben ze een hogere schoolmotivatie. Daarnaast treed Columbus voorspelbaar en consequent op door het bieden van structuur en het stellen van normale sociaal geaccepteerde regels. Columbus houdt daarbij rekening met het feit dat het gevoel onder druk te staan door Columbus juist negatief gerelateerd is aan de motivatie voor deelname en prestaties. En een als prettig ervaren klimaat is een protectieve factor tegen uitval. Persoonlijke aandacht voor deelnemers en persoonlijke begeleiding eisen overzicht, tijd en herkenbaarheid van deelnemers en instructeurs. Columbus is daarom kleinschalig voor de herkenbaarheid en korte lijnen tussen deelnemers en instructeurs. Het internaat heeft meer te bieden dan alleen onderwijs. Leerlingen ontwikkelen zich in de periode vanaf het voortgezet onderwijs tot zelfstandige mensen die volwaardig kunnen functioneren in onze samenleving. Het is essentieel dat jongeren leren een eigen afgewogen oordeel te vormen. De opvoeding is dus heel belangrijk in die periode. De ouders zijn daar in de eerste plaats verantwoordelijk voor. Maar ook de school draagt belangrijk bij aan het proces van volwassenwording. Ouders spelen een belangrijke rol in de opvoeding. Ouders worden daarom betrokken bij het onderwijsprogramma van hun kinderen. Er is veelvuldig contact tussen ouders, begeleiders en leerlingen. Door het inzetten van MDFT streeft Columbus er naar de support in het eigen netwerk van de leerling te ontwikkelen. Frequent alcoholgebruik (inclusief dronkenschap) en cannabisgebruik zijn risicofactoren voor spijbelgedrag, een geringere schoolmotivatie en verminderde schoolprestaties. Dit zijn op hun beurt weer voorspellende factoren voor schooluitval. Een deel van de jongeren op Columbus heeft een voorgeschiedenis die hen kwetsbaar maakt op het gebied van seksuele relaties, drankgebruik en drugs. Daarom wordt er een aantal concrete, niet onderhandelbare afspraken gemaakt ten aanzien van onder andere drugs, alcohol en geweld. Het gaat om de volgende afspraken: Op Columbus krijgen de deelnemers de kans om, op eigen initiatief, op een andere manier te werken aan hun ambachtelijke, academische en persoonlijke groei. Eén van de belangrijkste criteria voor toelating is het feit dat deze jongeren zelf verantwoordelijkheid willen nemen voor hun leven en gemotiveerd zijn om te leren en te groeien. De studenten leren voor een groot deel door het leveren van prestaties voor externe opdrachtgevers. De leef- en leerplaats maakt daarom veel werk van het onderhouden van nauwe contacten met bedrijven en instellingen in de omgeving. Binnen en buiten de deur doen studenten kennis op of leren zij een vak en de daarvoor benodigde vaardigheden. Behalve aan deze academische en ambachtelijke leerpunten werken de studenten intensief aan hun persoonlijke groei: reflectie - doorzettingsvermogen en discipline. Het onderwijsprogramma een mix van leren of ondernemen in de praktijk en het gebruik van digitale hulpmiddelen zoals het leren op afstand. Bij Columbus wordt het sociaal constructivisme gebruik als leertheorie. Bij het sociaal constructivisme gaat men ervan uit dat mensen zelf betekenis verlenen aan hun omgeving en dat sociale processen hierbij een prominente rol spelen. Kennis wordt door ieder mens op een eigen wijze geconstrueerd, waarbij men sterk wordt beïnvloed door de reacties en opvattingen in de sociale omgeving. Natuurlijk leren is voornamelijk gebaseerd op dit sociaal constructivisme. Leren is het resultaat van denkactiviteiten van de leerlingen zelf: we leren door nieuwe informatie te verbinden aan wat we al weten. Zo vind 'kennisconstructie' plaats. Hetzelfde geldt niet alleen voor kennis maar ook voor vaardigheden. Bij vaardigheden spreken we eerder van 'ervaringsleren'. Voor het leggen van deze verbinding is het dus nodig om aansluiting te vinden met wat iemand al weet/ervaren heeft. Van nature leggen mensen zélf die verbinding zodra ze uit zichzelf geïnteresseerd zijn: intrinsieke motivatie. Natuurlijk Leren is leren vanuit intrinsieke motivatie. Met intrinsieke motivatie wordt bedoeld dat de motivatie ontstaat vanuit een behoefte tot zelfontplooiing. Je zou ook kunnen zeggen dat intrinsiek gemotiveerde activiteiten, activiteiten zijn die in zichzelf plezier geven. Door in een krachtige leeromgeving (de maatschappij) bezig te zijn, ontstaat er een match tussen wat relevant is (zinvol voor de maatschappij) en interessant is (betekenisvol voor de leerling). Kennisconstructie en ervaringsleren verlopen dan zeer effectief. Op een stageplek doen studenten werkervaring op. Binnen elke uitdagende werksituaties wordt heel veel geleerd. Daarnaast worden er workshops, trainingen en interactieve colleges georganiseerde, waarin zij kennis krijgen aangereikt en specifieke vaardigheden aanleren. Bijlage 2 Oriëntatie en leren ondernemen Bij het uitvoeren van taken wordt er gewerkt volgens het volgende model Opdracht Ontwikkelen plan Voorbereidingsvaardigheden Ontwikkelen professionaliteit Communiceren plan Reflecteren en evalueren Bewaken uitvoeren plan Evaluatieve vaardigheden Uitvoeringsvaardigheden De voorbereidingsfase In de voorbereidingsfase ligt het accent op het maken van plannen en het schrijven van een projectplan. Taken die in deze fasen uitgevoerd dien te worden zijn: 1. Het alleen en samen schrijven en ontwikkelen van een ondernemings- of projectplan Het bedenken van het thema van het project / aanbod voor de klant Gaat na welke producten/diensten passen gezien de trends in de markt. ‰ Gaat na welke producten/diensten passen gezien de marktontwikkelingen. Gaat na welke producten/diensten passen gezien de concurrentie. ‰ Onderzoekt of het assortiment/de producten/diensten voldoen/voldoet ‰ aan de behoeften van de klant. Onderzoekt of het assortiment/de producten/diensten passen bij de onderneming/bedrijfsformule. Stelt vast welke producten/diensten/assortiment hij aan de klant aanbiedt. Het maken van een marktanalyse analyseert de vraag uit de markt (koopgedrag e.d.). • analyseert de concurrentie. • analyseert de technologische, maatschappelijke, economische en • politieke ontwikkelingen. analyseert de positie van het bedrijf t.o.v. andere bedrijven • (benchmarking). Het schrijven van een marketingplan Het bepalen van het presentatie en promotiebeleid Maakt een promotieplan voor naamsbekendheid. ‰ Onderzoekt wat voor presentatie- en promotiebeleid bij de bedrijfsformule past. Definieert de omvang en opbouw van het budget voor de presentatie en promotieactiviteiten. Definieert het exterieur en interieur van de onderneming. ‰ Definieert de presentatie van producten en/of diensten. ‰ Definieert de mogelijkheden voor samenwerkingen bij uitvoering van promotieactiviteiten. Het opstellen van een financieel plan Maakt een investeringsbegroting en/of financieringsplan voor de onderneming. Onderzoekt en/of beoordeelt de noodzaak voor investeringen. ‰ Inventariseert investeringskosten en –opbrengsten. ‰ Onderzoekt financieringsmogelijkheden. ‰ Onderzoekt investeringsmoment. De uitvoeringsfase De projectleider: In de uitvoeringsfase moet je de opdracht realiseren. Je zult je mensen zo optimaal mogelijk moeten motiveren, activeren en stimuleren. Het is immers jouw verantwoordelijkheid als projectleider om de opdracht succesvol uit te voeren. Het is echter niet zo dat jij als leider alleen "die klus moet klaren". Dat betekent dat je aandacht moet hebben voor zowel de taak, de mensen als het materieel waarmee je die opdracht moet verrichten. Tijdens de uitvoering focus je op: Dat je mensen en het materieel op de juiste wijze inzet. Controle of allen op de juiste wijze met de uitvoering van hun opgedragen taken bezig zijn, en corrigeer zo nodig. Controle of de tijdsplanning wordt gehanteerd. Bevorderen van de samenwerking binnen je team: Zorg dat iedereen de juiste informatie krijgt. Neem maatregelen als er zich problemen of moeilijkheden voordoen. Ingrijpen wanneer de veiligheid niet in acht wordt genomen. Planmatige bijsturing als de situatie zich dusdanig wijzigt dat de uitvoering bijgestuurd moet worden Het teamlid In de uitvoeringsfase moet je de aan jou toevertrouwde opdracht(en) zelfstandig en in samenwerking met andere teamleden realiseren. Het is jouw verantwoordelijkheid als teamlid om de opdracht succesvol uit te voeren. Als teamlid wordt daarom het volgende van je verwacht: Zet je in op afgesproken wijze Voer de opgedragen taken uit Voer de taken op tijd uit Werk samen Neem de veiligheid in acht Houdt de projectleider op de hoogte Taken die in de uitvoeringsfase uitgevoerd dienen te worden zijn: 1. Camping runnen 2. Receptie Horeca Animatie Onderhoud Schoonmaak Projectweken uitvoeren op de camping Een projectweek is een door de projectleider georganiseerde week, waarbij een groep mensen op de camping verblijven. 3. Profileren en promoten van het project Zet marketing en pr-instrumenten in Bouwen websites Inzet social media Acquisitie en relatiebeheer Het vormen van netwerken en gebruik van eigen netwerk Bepaalt wie interessant is voor het netwerk. ‰ Legt contacten met klanten, leveranciers, financiers en andere belanghebbenden. Onderhoudt contacten in het netwerk. ‰ Vraagt hulp van externe contacten. ‰ Verzamelt informatie tijdens netwerkactiviteiten. ‰ Wisselt ervaringen uit en deelt expertise. ‰ Verwerft opdrachten. ‰ Zoekt samenwerkingspartners 4. Inkoop en voorraadbeheer Besluit welke producten en/of diensten worden ingekocht. ‰ Stelt het inkoopbudget vast. ‰ Stelt het inkoopvolume vast. ‰ Vraagt offertes op voor de gewenste producten. ‰ Maakt een keuze uit de inkoopkanalen en leveranciers. ‰ Onderhandelt met leveranciers over inkoopprijzen, kwaliteit, leveringsvoorwaarden en leveringstijden. Bestelt tijdig de voorraad. ‰ Controleert de voorraad kwalitatief en kwantitatief. 5. Administratieve werkzaamheden Controleert en bewaakt het budget. ‰ Houdt de (financiële) administratie bij en archiveert (financiële) gegevens. Stelt nota’s op voor geleverde producten of diensten. ‰ Controleert en verwerkt inkoopnota’s. ‰ Ontwikkelen van procedures en werkinstructies Bepaalt aan welke kwaliteitseisen de werkzaamheden moeten voldoen. Maakt procedures. ‰ Maakt (werk)instructies. 6. De evaluatiefase Door reflecteren en evalueren kun je beoordelen hoe je opdracht is of wordt uitgevoerd. Hierdoor kun je een eventueel prestatieprobleem onderkennen en daar op inspelen. Reflectie begint met jezelf afvragen wat voor gevoel je had bij deze opdracht en de uitvoering daarvan. Bij reflecteren onderzoek je jouw manier van handelen, maar ook hoe je zelf reageert op een bepaalde situatie en hoe dat voelt. (= zelfreflectie) Vervolgens kun je aan je groepsleden vragen wat hun gevoel was bij deze opdracht. Hierdoor krijg je inzicht in hoe je groep met een opdracht omgaat (b.v. onder moeilijke omstandigheden) en wat hen motiveert. (= reflecteren) Het evalueren doe je door aan te geven wat er bereikt is en vervolgens vast te stellen of je hebt bereikt wat je wilde bereiken. (= product evaluatie) Na de productevaluatie ga je kijken hoe je dit gedaan hebt. Je kijkt daarbij naar het plan, de tijdsindeling, de besluitvorming, de gevolgde werkwijze, de omgang binnen het team, de communicatie, de mate waarin bij alles het doel voor ogen is gehouden, enz. (= proces evaluatie) 1. Innoveren van de onderneming Blikt regelmatig en systematisch terug op de resultaten van de onderneming. Blikt regelmatig terug op de manier waarop het beleid en de plannen zijn uitgevoerd. Signaleert ontwikkelingen. ‰ Signaleert verbetermogelijkheden voor de onderneming. ‰ Bepaalt en onderneemt verbeteracties gericht op: ‰ product. • plaats. • promotie. • presentatie. • personeel. • prijs. • bedrijfsprocessen. • werkzaamheden. • 2. Persoonlijke reflectie Ga bij jezelf na wat je gevoel was bij deze opdracht (zelfreflectie) Ga, zo concreet en objectief mogelijk, na wat je hebt waargenomen. Dus, houd het zakelijk en onthoud je van (waarde)oordelen. Vergelijk jouw beschrijvingen met de opdracht en het plan Beoordeel en verantwoord op grond van deze vergelijking de uitvoering van je opdracht. Vraag aan je mensen wat hun gevoel bij deze opdracht was. (reflecteren) Stel, samen met je mensen, vast wat goed ging en wat beter had gekund. Benadruk positieve zaken. (product- en procesevaluatie) Maak afspraken in verband met toekomstige opdrachten. Houd de evaluatie goed in de hand en sta niet toe dat er wordt uitgeweid over zaken die er niet toe doen. Bijlage 3 Duurzaam ontwikkelen achtergrond Duurzame ontwikkeling heeft betrekking op ecologische, economische en sociale aspecten van ontwikkeling in onderlinge samenhang: ‘Duurzame ontwikkeling is een vorm van ontwikkeling waarbij aan de behoeften van de nu levende generatie tegemoet wordt gekomen, zonder dat daarvoor de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar worden gebracht’. Duurzame ontwikkeling van toerisme is een lange-termijn visie op de ontwikkeling van alle onder de definitie van toerisme vallende vormen van toerisme (en recreatie) in een land, een regio, een toeristische bestemming. Deze visie houdt rekening met de basisprincipes van duurzame ontwikkeling en respecteert de mens, het milieu, de lokale cultuur en de lokale economie van de gastregio. Duurzame ontwikkeling van toerisme beoogt samenhangen in en de diversiteit van het milieu, de natuur en de lokale sociaal-culturele relaties zo min mogelijk te verstoren, zodat het toerisme daar ook in de toekomst van kan profiteren, alsmede toekomstige generaties, conform de definitie van duurzame ontwikkeling van de commissie Brundtland. Op die manier wordt een kwaliteitsimpuls gerealiseerd waar alle betrokken partijen als het kan op korte termijn, maar in ieder geval op lange termijn baat bij hebben en huidige èn toekomstige generaties van een toeristische bestemming kunnen blijven genieten. Daarvoor is het noodzakelijk dat toerisme: - geen bodem-, water en luchtvervuiling veroorzaakt; - het algemene leefmilieu, de natuur en het landschap zo min mogelijk verstoort; - sociale structuren en lokale culturen zo min mogelijk ontwricht; - ontwikkelingsmogelijkheden voor de gehele bevolking zo veel mogelijk helpt te stimuleren. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. De term is actueel geworden na de conferentie voor milieu en ontwikkeling van de Verenigde Naties in 1992 in Rio de Janeiro. De lidstaten hebben daar afgesproken te streven naar duurzame ontwikkeling. De Nederlandse plannen en acties voor duurzame ontwikkeling staan in het "Actieprogramma voor duurzame ontwikkeling". Het bestaat uit twee delen: een internationale en nationale strategie. Volgens plan moet Nederland binnen 30 jaar zijn overgestapt naar een duurzame samenleving. Daarvoor zijn ingrijpende (inter)nationale maatschappelijke veranderingen nodig. Ook de bijdrage van burgers hierbij is van groot belang. Eeuwenlang zijn we gewend om ons te richten op het nabije: het gezin, de familie, kleine gemeenschappen. Nu moeten we meer en meer omgaan met een nieuwe wereld, één groot dorp, the world is a global village. We zijn, onder meer door de ontwikkeling van de technologie en de enorme toename van het vliegverkeer, steeds meer met elkaar verbonden. Het wordt steeds belangrijker om ons te realiseren wat de gevolgen zijn van ons handelen voor andere mensen, op andere plaatsen, voor volgende generaties. De huidige ontwikkelingen in onze samenleving kenmerken zich door toenemende onderlinge afhankelijkheid en samenhang.. Zowel individueel als collectief proberen we deze complexiteit te begrijpen en we zouden dat ook onze kinderen moeten leren. Het onderwijs houdt echter geen gelijke tred met deze ontwikkelingen. We kunnen constateren dat het huidige onderwijs gefragmenteerder lijkt dan ooit. Zowel de inhouden als de organisatie dragen nog altijd de kenmerken van het machinedenken: productiviteit, uniformiteit en fragmentering waren en zijn nog steeds kernbegrippen in onze scholen. We bereiden onze leerlingen nog altijd voor op het industriële denken, omdat we ons nauwelijks de vraag stellen wat de razendsnelle ontwikkelingen in de richting van globalisering voor het onderwijs betekenen. Er dreigt een kloof te ontstaan tussen de complexiteit en samenhang in de wereld van vandaag enerzijds en de investeringen die we doen om onze leerlingen en studenten deze complexiteit te leren begrijpen anderzijds. Deze kloof vormt in toenemende mate een grote uitdaging voor ons onderwijs. We willen niet beweren dat de huidige "vakken" zoals die in het onderwijs aan bod komen niet belangrijk zijn. Wat ontbreekt is het ontwikkelen van inzicht in de samenhang tussen de onderdelen van het curriculum. Onze leerlingen moeten leren dat de problemen in onze tijd interdisciplinair, met elkaar verbonden, complex en dynamisch zijn. Veel problemen omvatten onder meer geografische, historische, economische, biologische, filosofische en politieke aspecten. We zullen deze onderwerpen moeten leren zien als systemen: elementen die samenhangen en elkaar voortdurend beïnvloeden. Scholen staan voor de opgave hun leerlingen te leren om deze systemen te begrijpen en te beïnvloeden. Er zijn ook in ons land velerlei ontwikkelingen waarbij gezocht wordt naar vormen van onderwijs dat aansluit bij de werkelijke behoeften van morgen. Samen vormen ze de basis voor het ontwikkelen van "duurzaam leren". Daaronder verstaan we het ontwikkelen van curricula en werkwijzen, waarin systeemdenken wordt verbonden aan duurzame ontwikkeling. Daartoe willen we een netwerk opbouwen, waarin leerlingen, leraren, ontwikkelaars, begeleiders, bedrijfsleven en overheid met elkaar samenwerken. Onze visie is dat we leerlingen willen leren om te gaan met de problemen van nu én van de toekomst op een manier die bijdraagt aan een wereld die voor iedereen de moeite waard is om in te leven; zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties. We willen leerlingen bewust maken van het proces van globalisering en wat ze zelf kunnen doen om te werken aan een betere toekomst voor iedereen. Bijlage 3 : Teamleren Bij het teamleren wordt het team ingezet als middel om jezelf te ontwikkelen. Het team geeft in evaluatie feedback over gedragscompetenties van de deelnemers. Daarnaast hebben de deelnemers wisselende rollen (teamleider-teamlid), waarbij dus ook andere gedragscompetenties belicht zullen worden. De deelnemers kunnen aan de hand van gedragscompetenties persoonlijke leerdoelen opstellen. De deelnemers ontvangen feedback over hun functioneren over de volgende zaken. 1. Leidinggeven 1.1 Groepsgericht leidinggeven: Richting en sturing geven aan een projectgroep. Nodigt teamleden uit om inbreng te geven Markeert bereikte successen van het team Motiveert en inspireert de gezamenlijke medewerkers Toont erkenning en waardering voor prestaties van het team Komt op voor de behoeften van het team Bewaakt de effectiviteit van het team Maakt duidelijk wat van het team verwacht wordt Zorgt voor duidelijkheid van het te bereiken resultaat en van ieders rol Geeft helder aan waar men onderling het wel en niet over eens is Betrekt teamleden bij het gezamenlijk oplossen van knelpunten Versterkt de saamhorigheid en bevordert de teamgeest Laat groepsleden met elkaar problemen oplossen. Organiseert activiteiten om het groepsfunctioneren te verbeteren Neemt de leiding Houdt de groep in het spoor, bewaakt de voortgang Lost interne conflicten op 1.2 Individugericht leidinggeven: Richting en sturing geven aan een teamleden in het kader van diens taakvervulling. Geeft heldere aanwijzingen of instructies Zegt 'nee' wanneer nodig Geeft grenzen aan, met consequenties Verlangt prestaties Motiveert tot goede functievervulling Toont aandacht voor goede prestaties Betrekt medewerkers in het vormgeven aan de functie Inspireert medewerkers om energie en moed op te brengen. Stelt aan de orde dat prestatie of gedrag niet voldoet Bevordert zelfstandigheid en zelfvertrouwen Kijkt op afstand mee, geeft assistentie en richting wanneer nodig. Geeft feedback op het juiste moment 1.3 Coachen Teamleden tot (top)prestaties brengen door stelselmatig terug te koppelen, samen met hen oorzaken van successen en falen na te gaan, mogelijkheden tot verbetering te onderzoeken en verder aanwijzingen te geven en oefeningen aan te bieden. Geeft specifieke en constructieve feedback Zoekt uit wat de sterke en zwakke punten zijn in het presteren Helpt teamleden plannen te maken voor hun verdere ontwikkeling Geeft persoonlijke tips om prestaties te verbeteren Komt met praktijkvoorbeelden waaruit de teamleden het nodige kan leren. Legt uit waarom een plan juist op deze manier moet worden uitgevoerd Ondersteunt en bemoedigt Schept situaties waarin met men met vaardigheden kan oefenen Zoekt of ontwikkelt nieuwe opleidingsmogelijkheden voor het team 1.4 Plannen en organiseren: Op effectieve wijze doelen en prioriteiten bepalen en benodigde acties, tijd en middelen aangeven om de bepaalde doelen te kunnen bereiken. Scheidt hoofdzaken van bijzaken Stelt prioriteiten en werkt volgens plan Zorgt er voor dat zaken ordelijk en efficiënt kunnen worden afgewerkt Treft in een warrige situaties maatregelen om orde op zaken te stellen Formuleert concrete en meetbare resultaten die bereikt moeten worden Schakelt anderen in naar rato van bekwaamheid en interesse Houdt rekening met neveneffecten en met ontwikkelingen op de langere termijn Stelt de plannen bij als er onderweg hindernissen optreden Stelt een realistisch actieplan op, benoemt de benodigde middelen, tijdpad, mensen, etc. 1.5 Delegeren Eigen taken, beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden op duidelijke wijze toedelen aan de juiste teamleden Ziet implicaties en consequenties van een nieuwe situatie Overtuigt zich van vaardigheid, bereidheid en geschiktheid van de gesprekspartner Geeft de juiste bevoegdheden en middelen aan de teamleden mee Bewaakt het uiteindelijk resultaat, maakt afspraken over rapportage Laat een ander vrij om iets op eigen wijze te doen Stelt ieder in staat te leren van eigen fouten Zorgt dat hij het proces kan volgen en de resultaten kan zien, zonder direct in te grijpen 1.6 Overtuigingskracht: Gedrag dat er op gericht is om anderen te overtuigen en instemming te krijgen met plannen, ideeën of producten. Legt helder uit waarom iets is gedaan of gedaan moet worden Uit zich enthousiast over een zaak Brengt hetzelfde idee op verschillende manieren naar voren Toetst of een boodschap is overgekomen Krijgt het gehoor tot een positieve reactie op een moeilijk voorstel Streeft naar win-win oplossingen Komt met de goede argumenten op het goede moment Gaat verstandig om met argumenten, let op reacties, brengt niet teveel argumenten, laat argumenten weg die het publiek niet zullen aanspreken, houdt het kruit droog voor het goede moment Noemt duidelijke voordelen van eigen standpunt en nadelen van andere standpunten Geeft aan waarvan alle partijen gezamenlijk voordeel zouden kunnen hebben Laat merken dat de essentie van tegenwerpingen wordt opgepakt Richt zich in vergaderingen en besprekingen tot de juiste personen om het besluitvormingsproces te sturen Kan het eigen overtuigend gedrag en de reacties daarop van anderen overzien en zich o.a. op tijd inhouden 1.7 Voortgangscontrole: Opstellen en uitvoeren van procedures om de goede voortgang van processen, taken of activiteiten van teamleden en van zichzelf zeker te stellen 2. 2.1 Zoekt of schept orde en regelmaat in het werk Controleert eigen werk of werk van anderen Controleert voortgang en resultaten van een werkproces of een project Rappelleert uit eigen beweging wanneer procesinformatie achterwege blijft Anticipeert op knelpunten en belemmeringen Vraagt om terugmelding of rapportage, maakt vervolgafspraken Maakt afspraken over meetmomenten en voert de geplande metingen uit Besluiten Creativiteit: Met oorspronkelijke oplossingen komen voor problemen die met de functie verband houden. Nieuwe werkwijzen bedenken. 2.2 Vraagt ruimte voor eigen stijl of eigen oplossingen Pakt vlug de kern van een zaak op Stelt bestaande procedures ter discussie, komt met slimme alternatieven Past bestaande concepten toe in andere dan daarvoor gebruikelijke situaties Komt snel met nieuwe gezichtspunten, ideeën, oplossingen. Kijkt over de grenzen van eigen beroep en organisatie Komt met een geheel nieuwe benadering of aanpak Brengt veel ideeën in bij het brainstormen Ziet nieuwe toepassingsmogelijkheden voor vertrouwde instrumenten Past oplossingsmethoden toe uit andere werkterreinen Heeft oog voor vormgeving en stijl Visie Afstand nemen van de dagelijkse praktijk. Zich een beeldvormen van de toekomst en op basis daarvan zich concentreren op hoofdlijnen en de lange termijn. 2.3 Herkent in gebeurtenissen patronen, ziet verbanden en vooral ook verschillen tussen wat er op dit moment gebeurt en situaties die zich al eerder hebben voorgedaan Wijst op volstrekt nieuwe problemen en nieuwe situaties die voor anderen nog niet zo duidelijk zijn Legt meer het accent bij de toekomstige mogelijkheden dan bij de problemen van vandaag Werkt aan doelen en plannen op langere termijn, ten minste over enkele jaren Komt met aantrekkelijke en praktische strategische voorstellen Relativeert, schat de waarde van ervaringskennis kritisch in Neemt afstand van dagelijkse problematiek, geeft de grote lijnen aan Stemt plannen af op veranderingen en vernieuwingen, met name ook buiten het eigen bedrijf en buiten het eigen beroep Heeft goed zicht op trends zoals ontwikkelingen in het beroep en op de arbeidsmarkt en ziet de consequenties daarvan voor het werk en voor de organisatie. Ontwikkelt een nieuwe interpretatie van de doelstelling of de 'missie' van de organisatie Probleemanalyse: Signaleren van problemen, herkennen van belangrijke informatie, verbanden leggen tussen gegevens. Opsporen van mogelijke oorzaken van problemen, zoeken van ter zake doende gegevens. 2.4 Ziet in een vroeg stadium dat er problemen aan gaan komen en signaleert die Komt, als een probleem zichtbaar wordt, in actie door te zorgen voor informatie en/of een plan voor te ondernemen stappen Stelt logisch en methodisch vast waar een fout zit en bepaalt evenzo de oorzaak ervan Benut actief de voor het functioneren noodzakelijke informatiebronnen Legt verbanden tussen verschillende informaties uit allerlei bronnen over relevante situaties en problemen Onderzoekt het probleem, verzamelt informatie over achtergronden en oorzaken voordat er tot verdere actie wordt overgegaan Gebruikt verschillende manieren om ingewikkelde problemen aan te pakken en relevante informatie te verkrijgen Ziet dat informatie ontbreekt, gaat op zoek naar aanvullende informatie Maakt onderscheid tussen informatie over de feiten en meningen of interpretaties Analyseert processen waardoor problemen ontstaan Analyseert taken en werkprocessen Maakt duidelijk en toepasselijk onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken Bepaalt eerst de hoofdlijnen, detailleert later Benoemt de oorzaken van problemen die zich voordoen Maakt verschil tussen symptomen en oorzaken duidelijk Integreert nieuw verworven inzichten met bestaande kennis en informatie Omgevingsbewustzijn: Laten blijken goed geïnformeerd te zijn over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of de organisatie. Heeft brede interesse, heeft van veel zaken kennis Stelt zich op de hoogte van politieke, sociale en wetenschappelijke ontwikkelingen. Past de kennis daarvan toe in de werksituatie Kent de actuele nieuwsonderwerpen die van belang zijn voor het functiegebied Weet wat de belangrijkste ontwikkelingen zullen worden in het functiegebied Heeft oog voor ontwikkelingen in verwante of ondersteunende werkgebieden Begrijpt aan wat voor politieke en maatschappelijke invloeden het functiegebied bloot staat 2.5 Houdt zorgvuldig rekening met de nieuwswaarde en met de positieve en negatieve publiciteit die het effect kan zijn van interne gebeurtenissen en beslissingen Gaat vaardig om met formele en informele machtsverhoudingen en met belangentegenstellingen Heeft oog voor cultuurverschillen en gaat daar goed mee om Organisatiesensitiviteit: Onderkennen van invloed en gevolgen van eigen beslissingen of activiteiten op andere onderdelen van de organisatie. 2.6 Reageert op onuitgesproken behoefte van een klant, collega of van een andere dienst. Begrijpt waarom een actie of een mededeling door anderen niet begrepen wordt en past zich aan Houdt bij het werk rekening met verschillen in bedrijfscultuur Schakelt een andere instantie of functie bij voor het oplossen van een probleem Begrijpt en gebruikt de informele kanalen van de organisatie Bekijkt het probleem vanuit het standpunt van de andere functie Houdt bij beslissingen rekening met neveneffecten voor collega's of voor andere delen van de organisatie Neemt geen beslissingen zonder vooraf het effect daarvan op andere delen van de organisatie te hebben ingeschat Waarschuwt voor consequenties buiten het eigen functiegebied Is op de hoogte van gebeurtenissen in andere delen van de organisatie en houdt daar rekening mee Heeft zicht op de verhouding tussen eigen belangen en de belangen van anderen in de organisatie en houdt daar rekening mee in zijn beslissingen Zorgt voor goede communicatie over ontwikkelingen en beslissingen naar alle belanghebbenden, ook buiten de eigen dienst Begrijpt de werking van organisatie, ook wanneer die medewerkers schijnt te hinderen bij hun werk. Probeert dat soort hindernissen weg te nemen Oordeelsvorming: Gegevens en mogelijke handelswijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar afwegen en tot realistische beoordelingen komen. 2.7 Gaat niet over één nacht ijs Betrekt 'haalbaarheid' in overwegingen Gaat uit van feiten Benoemt bij keuzen alternatieven en de consequenties daarvan Benoemt bij een beslissing zowel voor- als nadelen Houdt rekening met alle relevante aspecten of kenmerken van het probleem. Betrekt mogelijke neveneffecten in overwegingen Betrekt de juiste instanties en de juiste mensen bij de zaak Schat capaciteiten, mogelijkheden en interesse van potentiëe partners goed in Volgt niet klakkeloos meningen of adviezen van deskundigen en belanghebbenden Motiveert eigen oordeel of beslissing Oordelen zijn te herleiden tot bekende feiten, beschikbare informatie en geldige argumenten Heroverweegt beslissingen indien omstandigheden of ontwikkelingen daartoe aanleiding geven Geeft voorbeelden van achteraf juiste inschattingen van moeilijke situaties Besluitvaardigheid: Beslissingen nemen, hetgeen zich uit in het op het juiste moment ondernemen van acties of het uitspreken van oordelen. 3 Geeft duidelijke aanwijzingen en opdrachten Is duidelijk over het eigen verantwoordelijkheidsgebied Verbindt consequenties aan het niet opvolgen van aanwijzingen Geeft een eigen mening Confronteert, geeft aan dat iets niet juist is Erkent eigen fout Beslist relatief snel, maar gegrond Overweegt alternatieven, maar stelt beslissingen niet uit Beslist op een cruciaal moment, terwijl nog enige informatie ontbreekt Verkort de procedure, wijzigt de aanpak als de zaak dit vereist Neemt de tijd voor het verkrijgen van cruciale informatie wanneer een situatie dat vereist. Neemt het correcte aantal beslissingen dat het probleem en de organisatorische situatie vergt Communiceren 3.1 Luisteren: Tonen belangrijke informatie op te nemen in gesprekken. Relevante vragen stellen. Ingaan op reacties, ook op non-verbaal gedrag. Laat de ander uitspreken Houdt voortdurend contact met gespreksdeelnemers Pauzeert als een ander wil interrumperen Geeft door gedrag en houding blijk van interesse in wat de gesprekspartners inbrengen Reageert op lichaamstaal en verbale signalen met relevante vragen Toetst of hij begrepen heeft wat de ander wilde zeggen Geeft een goede samenvatting van wat is gezegd Vraagt opheldering, reden of oorzaak als wat de ander zegt niet helder is 3.2 Stelt vragen als hij de indruk heeft dat de ander nog niet alles heeft gezegd Komt terug op wat eerder door deelnemers is gezegd Sensitiviteit: Zich bewust tonen van andere mensen, de omgeving en de eigen invloed hierop. Gedrag dat getuigt van het onderkennen van de gevoelens en behoeften van anderen. 3.3 Spreekt vertrouwen in de ander uit Toont waardering, geeft complimenten Laat de ander in zijn waarde, probeert niet terug te pakken, etc. Geeft anderen de ruimte in het gesprek, nodigt uit tot inbreng Reageert op bijzondere omstandigheden waarin een ander verkeert , gaat daar goed mee om Verwoordt gevoelens en behoeften die de ander voelt Toetst of hij de gevoelens van de ander goed heeft waargenomen Begrijpt dat iets pijnlijk ligt voor een ander en reageert daarop met adequaat gedrag Laat zien dat hij begrip heeft voor en rekening houdt met doelstellingen, wensen of belangen van de ander Laat merken dat men elkaar niet begrijpt, wanneer er langs elkaar heen wordt gepraat Toont respect voor gevoelens en principes van een ander, ook wanneer er sprake is van weerstand Past zijn gedrag aan dat van de ander aan Creëert betrokkenheid door de ander te betrekken bij het overwinnen van moeilijkheden Houdt er in zijn voorbeeldgedrag en bij het geven van aaanwijzingen zorgvuldig rekening mee dat uitingen van een deskundige of een hulpverlener zeer grote invloed hebben op de ander Houdt zich bij de essentie van de zaak, vraagt niet naar zaken of persoonlijke omstandigheden die niet van rechtstreeks belang zijn voor de behandeling Toont begrip voor afwijkende standpunten, omgangsvormen, gewoonten Laat blijken rekening te houden met een ethisch of moreel probleem van de ander Heeft respect voor de persoonlijkheid en de mogelijkheden van patiënten en hulpvragers Houdt rekening met de doelstellingen van anderen Houdt zorgvuldig rekening met de grote invloed van meningen en daden van de hulpverleners op hulpvragers Mondeling communiceren: Ideeën en meningen in toepasselijke en begrijpelijke taal aan anderen duidelijk maken in woorden en lichaamstaal, goed afgestemd op de ander. 3.4 Spreekt duidelijk verstaanbaar Praat rustig, neemt pauzes, let op reacties van de toehoorders Formuleert helder en duidelijk Gebruikt korte zinnen, vermijdt tussenzinnen en andere ingewikkelde constructies Spreekt in begrijpelijke taal Kiest zorgvuldig de juiste woorden Vermijdt vaktaal of legt een begrip uit de vaktaal duidelijk uit De lichaamstaal, de gebaren, 'de non-verbale communicatie', is effectief en correct Gebruikt spreekwijzen, taalvormen, die aansluiten bij de wereld van de toehoorders Brengt de bedoeling van een boodschap goed over Toetst of de ander de boodschap goed heeft begrepen Gaat na of er misschien nog vragen zijn bij de toehoorders Verheldert een probleem met een goed voorbeeld Schriftelijk communiceren: Ideeën en meningen in begrijpelijke en correcte taal op schrift stellen. 3.5 Schrijft een correcte brief of notitie Schrijft duidelijke onderzoeksverslagen en rapporten Teksten zijn logisch opgebouwd en hebben een goede structuur Correcte spelling en zinsbouw Correct taalgebruik, vermijdt jargon Legt ingewikkelde zaken goed uit, desnoods op verschillende manieren. Komt met goede voorbeelden Formuleert een voorstel of besluit helder en compleet Schrijft een beknopt, helder en relevant gespreksverslag Presentatie: Een goede indruk geven van zichzelf en daarmee ook van de organisatie. Informatie en diensten professioneel aanbieden. Zich presenteren zoals de organisatie bij het uitvoeren van centrale activiteiten gezien wil worden door de buitenwereld. 3.6 Bejegent patiënten, publiek en collega's correct. Gedraagt zich en handelt overeenkomstig de beroepscode en de stijl van de organisatie Heeft stijl, uitstraling, zoals past bij de functie en bij de gelegenheid Besteedt aandacht aan kleding, persoonlijke verzorging en aan het materiaal dat bij publiekscontact wordt gebruikt Heeft goed contact met publiek, toehoorders, klanten of patiëten en bezoekers aan de balie en dergelijke, laat merken dat zij alle aandacht krijgen Past taal en stijl aan bij wat de situatie, de klant of het publiek vergt Reageert direct op vragen en reacties uit het publiek zonder doel en structuur van de zaak of van het betoog uit het oog te verliezen Blijft kalm en correct, ook bij weerstand en spanning of als er boos of onheus wordt gereageerd Boeit het publiek met een goed verhaal, verassende wendingen, pakkende voorbeelden en dergelijke Gaat handig om met moderne hulpmiddelen. Is voorbereid op en reageert handig op storing en pech Brengt de kern van de zaak duidelijk, kort en bondig over Sociabiliteit: Zich zonder moeite onder andere mensen kunnen begeven. Gemakkelijk naar anderen toestappen en zich gemakkelijk in gezelschap mengen 3.7 Legt gemakkelijk contact Stapt naar onbekenden toe, spreekt hen aan, wacht niet tot hij wordt aangesproken Geeft persoonlijke informatie om een gemeenschappelijk belangstellingsgebied te vinden Houdt de conversatie op gang met inbreng over onderwerpen die van belang zijn voor de ander Bouwt netwerken op Brengt mensen met elkaar in contact Spreekt een groot aantal mensen aan in korte tijd, bijvoorbeeld op een receptie, tijdens de pauzes van een congres of bij een rondwandeling door het bedrijf Beschikt over een groot aantal onderwerpen waarover hij interessante en relevante dingen kan zeggen Is lid van commissies en verenigingen Samenwerken: Bijdragen aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer de samenwerking een onderwerp betreft dat niet direct van persoonlijk belang is. 3.8 Verandert eerdere persoonlijke doelen, als het er om gaat tot een gezamenlijk resultaat te komen Helpt anderen hun eigen doelen te bereiken Stelt gezamenlijk belang boven eigen belang Steunt voorstellen van anderen, bouwt daarop voort in de richting van een gemeenschappelijk doel Blijft meedenken, levert bijdragen, ook wanneer er geen sprake is van een persoonlijk belang Zet zich in voor het bereiken van win/win opties Uit zich positief over prestaties van collega's Helpt collega's, biedt hulp aan Vermindert de spanningen in een team Vraagt mede inzet van anderen bij het aanpakken van conflicten en problemen Onderhandelen: Effectief communiceren van eigen standpunten en argumenten en het opsporen en benoemen van gemeenschappelijke doelen. op een manier die over en weer tot overeenstemming leidt. Verkent vooraf realistische en haalbare resultaten Onderzoekt vooraf eigen de grenzen, de mogelijkheden en de bereidheid van de organisatie tot het doen van concessies Vraagt naar de doelstellingen van de overlegpartners Tast naar de argumenten van de wederpartij alvorens eigen standpunten te onderbouwen Geeft eigen doelstellingen en belangen duidelijk aan en blijft daaraan vasthouden Herhaalt eigen doelstellingen regelmatig tijdens de onderhandelingen Benadrukt tijdens onderhandelingen eigen punten die aansluiten bij belangen en doelstellingen van de wederpartij Geeft argumenten waarom voorstellen van de wederpartij niet acceptabel zijn. Laat zien wat de negatieve effecten zijn van deze voorstellen Houdt het kruit droog, brengt zijn argumenten stap voor stap, op het juiste moment Zoekt steeds opnieuw naar gemeenschappelijke belangen en naar oplossingen die voor alle partijen acceptabel zijn. Past zijn argumentatie daarop aan Vermijdt aanvallen, wijst op de nadelen van het instandhouden van het geschil en op de voordelen van een gezamenlijke overeenkomst Gaat zorgvuldig na of partijen het eindresultaat goed begrijpen en daadwerkelijk accepteren 4 Inpassen 4.1 Organisatieloyaliteit: Eigen gedrag in lijn brengen met het beleid, de behoeften, de prioriteiten en de doelen van de organisatie. 4.2 Toont zich loyaal waar anderen kritiek spuien Komt uit voor eigen betrokkenheid bij opgedragen beleid Houdt rekening met beleidsruimten van chef en hoger management Houdt rekening met de organisatiecultuur bij voorstellen en beslissingen Past zich aan bij de normen en waarden van de organisatie Past voorstellen aan bij de ruimte die de politiek beschikbaar heeft voor het topmanagement Staat achter beslissingen die voor de organisatie nuttig zijn, zelfs als die minder populair of controversieel zijn Verschuilt zich niet achter hogere managementsniveaus of andere afdelingen. Neemt zelf verantwoordelijkheid Uit positieve kritiek op de prestaties van de organisatie, zonder de organisatie af te vallen Legt uit waarom onder feitelijke omstandigheden een ideaal lijkend plan niet realistisch is Voert richtlijnen uit, ook al komen die niet overeen met het belang van de eigen dienst of van zichzelf Aanpassingsvermogen: Doelmatig blijven handelen door zich aan te passen aan veranderende omgeving, taken, verantwoordelijkheden en mensen. 4.3 Houdt overzicht bij onverwachte gebeurtenis Stelt zich snel in op een nieuwe situatie Herziet een eerder ingenomen standpunt als dat nodig is voor een goede voortgang van het werk of voor het verbeteren van onderlinge verhoudingen Heeft ruimte, begrip en respect voor andere dan eigen ideeën en gebruiken Heeft bij plotselinge veranderingen oog voor prioriteiten Speelt effectief in op nieuwe en overwachte veranderingen of opdrachten Formuleert een ander te bereiken resultaat, wanneer dat nodig is Werkt mee bij opgelegde veranderingen Voert een nieuwe taak goed uit, stelt de oude manier van werken handig bij Voelt zich bij wisselende omstandigheden op zijn gemak Werkt in een crisissituatie de essentiële zaken goed af Past eigen planningen, beleid, beslissingen en dergelijke aan wanneer dat verlangd wordt. Flexibel gedrag: Indien zich problemen of kansen voordoen de eigen gedragsstijl veranderen om een gesteld doel te bereiken. Objectiveert, toont afstand te kunnen nemen van emotionele situaties Maakt de balans op van kansen en mogelijkheden van een nieuwe situatie Brengt waardering op voor een onverwacht nieuw gezichtspunt Stapt af van een vooraf gemaakt plan, om een beoogd resultaat beter of eerder te bereiken Kiest gemakkelijk verschillende werkwijzen om eenzelfde of een beter resultaat te bereiken Wisselt tijdens het gesprek van informeren naar vragen, van inhoud naar procedure, etc. Verandert onder tijdsdruk op praktische wijze van aanpak om een acceptabel doel te bereiken Verandert op het juiste moment van gedrag bij weerstand Past stijl van leidinggeven en informeren aan, afhankelijk van situatie en persoon Schakelt naar een ander abstractieniveau, gebruikt een andere toon, als er kans is dat dit beter overkomt bij de gesprekspartners 4.4 Houdt duidelijk rekening met positie en karakter van gesprekspartners Profiteert van een toevallige verandering in de omstandigheden Initiatief: Kansen signaleren en er naar handelen. Liever uit zichzelf beginnen dan passief afwachten. 4.5 Verzamelt direct nadere informatie Kijkt vooruit, handelt overwegend proactief Start uit zichzelf nieuwe activiteiten Is op het juiste moment bij de bal Grijpt kansen aan Neemt het voortouw in discussies Is actief in woord en gedrag Komt in vergaderingen en bij discussies als eerste met voorstellen en oplossingen Doet iets handigs om de voortgang van een proces weer op gang te brengen of te versnellen Komt uit eigen beweging met een nieuw plan of een nieuwe oplossing Klantgerichtheid: Onderzoeken van wensen en behoeften van de klant en hiernaar handelen. Anticiperen op behoeften van klanten en een hoge prioriteit geven aan goede dienstverlening en klanttevredenheid. 4.6 Heeft oog voor de hulp en de diensten die mensen van elkaar zouden willen ontvangen en is bereid die te geven Toont interesse, kijkt de klant aan, wanneer dienstverlening wordt gevraagd Geeft een helder beeld van wat men over en weer mag verwachten Geeft duidelijk aan wat de volgende stap van het proces van dienstverlening inhoudt Toont duidelijk begrip voor de wensen en belangen van een klant Vraagt door, overtuigt zich van de bedoeling van een vraag Reageert in taal en lichaamshouding persoonlijk en betrokken. Levert maatwerk voor de klant, met diens belang als uitgangspunt Stuurt een klant niet weg omdat deze een stap in de procedure lijkt te hebben gemist, maar helpt, probeert desnoods zelf een aangetroffen lacune in het belang van de klant in te vullen. Maakt duidelijke afspraken en zorgt voor follow-up Aanvaardt verantwoordelijkheid voor geleverde diensten en met name voor gemaakte fouten Vraagt of aan verwachtingen, wensen of behoeften is voldaan, opent mogelijkheid tot correctie of bijstelling Geeft aan dat men later op deze dienstverlening terug mag komen Reageert op klacht met prompt herstel, zonder defensief gedrag Discipline: Zich voegen naar het beleid en de procedures van de organisatie. Bij veranderingen bevestiging zoeken bij de juiste autoriteit. 4.7 Wijkt niet af van regels of procedures Vraagt naar regelgeving of beleid als de situatie onduidelijk is Accepteert gezag Kent de grens van eigen verantwoordelijkheid Signaleert situaties waarvoor nieuwe regels of afspraken nodig zijn Checkt of de leiding accoord gaat als er van een regeling moet worden afgeweken Gedraagt zich beheerst zoals past bij de situatie Inzet Stellen van van hoge eisen aan het eigen werk en daarnaar handelen. Laten zien niet tevreden te zijn met een gemiddelde prestatie. 4.8 Toont enthousiasme en bereidheid. Presteert over de hele lijn beter dan gemiddeld Zoekt verantwoordelijkheid en uitdaging Ziet problemen en moeilijkheden als kansen voor goede acties Stelt verbetering voor Doet actief mee in het team Doet iets om lacunes in kennis etc. aan te vullen Werkt hard om een hoog prestatieniveau te bereiken Stimuleert anderen tot prestaties door voorbeeldgedrag Is een harde werker. Stopt niet met het afhandelen van een urgente zaak omdat het toevallig pauze of einde werktijd is Stressbestendigheid: Effectief blijven presteren onder tijdsdruk, bij tegenslag, teleurstelling of tegenspel. Raakt bij ernstige storing of fout niet in paniek Blijft zakelijk en kalm als er fors weerstand wordt geboden of op de man wordt gespeeld Checkt op het laatste moment nog of er foutjes zijn gemaakt Blijft gestructureerd werken wanneer verschillende mensen tegelijk een beroep doen op dienstverlening Blijft goed functioneren onder snel veranderende of belastende omstandigheden Neemt verantwoordelijkheid nadat een fout is gemaakt Gaat goed om met momenten van stilte of verwarring Herstelt zich snel bij tegenslag of pech Blijft effectief functioneren onder tijdsdruk 5 Zich inzetten 5.1 Ambitie: Er naar streven vooruit te komen in de wereld; gedrag vertonen dat er op gericht is carrière te maken en succes te boeken. Zichzelf ontwikkelen om dit te bereiken. 5.2 Heeft een plan voor eigen persoonlijke ontwikkeling en loopbaan Zoekt situaties, taken en opdrachten die geschikt zijn om relevante ervaringen op te doen Zoekt ruimte in de organisatie voor eigen ontwikkeling, creëert desnoods die ruimte zelf Wil erkend worden voor persoonlijke resultaten Streeft naar meer zelfstandigheid of verantwoordelijkheid in de organisatie Zit niet vastgebakken aan één werkgebied of aan één functie Vraagt om gerichte opleidingen of om te mogen deelnemen aan interessante projecten Kiest voor mobiliteit, eventueel ook buiten de organisatie Leervermogen: Nieuwe informatie in zich opnemen en deze effectief toepassen. Trekt lering uit eigen ervaringen Zoekt informatie die in de werksituatie toepasbaar is 5.3 Probeert door vragen of verder onderzoek achter diepere oorzaken van problemen of successen te komen Heeft een plan voor eigen verdere ontwikkeling Vraagt feedback, wil een oordeel van anderen over het eigen functioneren en stelt het functioneren bij Past het geleerde in cursussen of trainingen vlot toe Zoekt naar nieuwe kennis en technieken in het eigen vakgebied Heeft eigen netwerken en eigen methoden ontwikkeld om aan bruikbare informatie te komen Durf: Risico's aangaan om uiteindelijk een herkenbaar voordeel te behalen. 5.4 Beslist wanneer dat nodig is, ondanks duidelijk onvolledige informatie Beslist over zaken met belangrijke consequenties waarvan de afloop niet zeker is. Profileert zich in een groep Presenteert een controversieel standpunt Gaat confrontaties niet uit de weg Is bereid zich achteraf te rechtvaardigen voor een noodzakelijk geachte afwijking van standaardprocedures. Energie: Gedurende een lange periode in hoge mate actief zijn wanneer de functie dat vraagt. Hard werken. Uithoudingsvermogen tonen. 5.5 Ziet niet op tegen extra werk Houdt onder aanzienlijke belasting lang vol Werkt na zware inspanning de zaak gedegen af Heeft naast belastend werk nog nevenactiviteiten Snijdt tegen het eind van een intensief gesprek nog nieuwe onderwerpen aan of komt terug op onderbelichte punten Integriteit: Handhaven van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen in alle beroepsmatige activiteiten. 5.6 Neemt verantwoordelijkheid voor het eigen handelen Is zich goed bewust van eigen normen en waarden en handelt consequent daar naar Handelt consequent volgens de beroepscode. Wijst andere gedragingen af Staat voor gedane toezeggingen en verplichtingen Geeft open informatie in zaken die veiligheidsrisico's van patiënten, bezoekers en medewerkers betreffen Geeft aan wanneer verwacht gedrag buiten de eigen normen en/of de beroeps- of organisatienormen valt Maakt geen misbruik van macht, voorkennis of persoonlijke informatie Gaat zorgvuldig om met het vertrouwen dat door patiënten en hulpvragers in de hulpverlening wordt gesteld Houdt aan normen vast, ook wanneer dit voor zichzelf nadeel, spanning of conflicten met zich mee brengt Kiest bij conflicten niet automatisch de kant van de sterkere partij, maar probeert het geheel te overzien en handelt daarnaar Meldt gemaakte fouten en neemt uit eigen beweging stappen om de schade te verminderen Onafhankelijkheid(Autonomie): Acties ondernemen die gebaseerd zijn op eigen vakkennis en overtuigingen en niet op een verlangen om anderen een plezier te doen of te gehoorzamen. 5.7 Weet zichzelf terzake deskundig Handhaaft originele of riskante ideeën waarvan anderen nog overtuigd moeten worden Maakt bij meningsverschil eigen koers en positie duidelijk Gaat zakelijk meningsverschil met klant of superieur niet uit de weg Wijkt niet bij stevige druk Vasthoudendheid: Bij een bepaald actieplan of opvatting blijven totdat het hoogste doel is bereikt of ophoudt redelijkerwijs bereikbaar te zijn. 5.8 Herhaalt standpunten en voorstellen, eventueel in andere woorden om het doel te bereiken Blijft streven naar eenzelfde doelstelling volgens eenzelfde gedragslijn ondanks tegenwerpingen en weerstand Herhaalt eigen standpunten op allerlei manieren om een doel te bereiken Is niet gemakkelijk van een standpunt af te brengen Gaat door bij weerstanden en kritiek waar anderen het op zouden geven Ondernemen: Signaleren van kansen in de markt, zowel voor bestaande als nieuwe producten of diensten. Zich richten op het sluiten van transacties en het inslaan van nieuwe wegen. Komt aan met ideeën voor nieuwe toepassingsgebieden, producten en diensten Ziet kansen en mogelijkheden en benut die Slaat nieuwe wegen in ondanks dreigende hindernissen Speelt in op verschuivende wensen van klanten en op veranderende situaties in de markt Gebruikt originele methoden om aan toepasselijke informatie te komen Streeft naar hoge kwaliteit en vertrouwt het beter te kunnen doen dan anderen Houdt rekening met zowel kosten als klanten Neemt een zakelijke beslissing met enig risico Bouwt een netwerk op, investeert in contacten met klanten en medewerkers Kan bogen op bereikt succes: lagere kosten, betere dienstverlening, hogere opbrengsten, e.d. Bewaakt budgetten en werkprocessen