columbus achtergrond origineel

advertisement
Inhoudsopgave
Blz
1.
Afbakening
2 t/m 6
2.
Concept particuliere internaat : Columbus
7 t/m 11
Bijlagen
12 t/m 32
1.
Afbakening
1.1 Aanleiding:
De twee belangrijkste motieven om een particulier internaat op te zetten zijn:


Een alternatief bieden voor het bekostigde onderwijs volgens het concept van De Hoenderloo Groep
(zie hiervoor de conceptbeschrijving)
Uitvallers binnen het onderwijs (zie doelgroepbeschrijving) bedienen
1.2 Doelgroepbeschrijving
In deze doelgroepbeschrijving maken we een onderscheid tussen ‘klassieke risicoleerlingen’ en
‘opstappers’.
De eerste groep: de ‘klassieke risicoleerlingen’

de “niet-kunners” :
leerlingen die niet de capaciteiten hebben om een startkwalificatie te halen

de “verhinderden”:
leerlingen die vanwege allerlei problemen in hun thuismilieu of in hun leefomgeving worden
gehinderd in hun onderwijsloopbaan persoonlijke omstandigheden.
Hierbij gaat het om persoonlijke psychische problemen van studenten en gebrek aan tijd om te
studeren vanwege bijvoorbeeld zorgtaken en financiële knelpunten. Deze factoren gaan over ziekte,
spanningen en materiële problemen in de thuis- en of familiesituatie.
De tweede groep : de “Opstappers”

jongeren met voldoende capaciteiten en zonder probleemachtergrond die het onderwijs de rug
toekeren.
het onderwijs past niet (mismatch) of alternatief (werk) is aantrekkelijker
Risicofactoren op het niveau van leerlingen, gezinnen en de leefomgeving zullen dus vaker betrekking
hebben op ‘niet-kunners’ en ‘verhinderden’ dan op ‘opstappers’.
Risicofactoren van de groep “klassieke risicoleerlingen”

Prestatieniveau in het voorafgaande onderwijs
Uit schoolloopbaanonderzoek blijkt dat een laag prestatieniveau aan het einde van het
basisonderwijs sterk negatief doorwerkt in het voortgezet onderwijs. Leerlingen met een zwakke
Cito-toetsscore en een laag schooladvies stromen door naar de laagste niveaus van het voortgezet
onderwijs en lopen vervolgens de grootste kans voortijdig uit het onderwijs te vertrekken (Den
Boer en Uerz 2000; scp 2001; Herweijer 2003; Kalmijn en Kraaykamp 2003).

Jongens en meisjes
Een factor die consequent naar voren komt is het geslacht van leerlingen: jongens vallen vaker uit
dan meisjes. De oorzaak ligt niet in zwakkere prestaties bij aanvang van het voortgezet onderwijs,
maar moet eerder worden gezocht in de sfeer van probleemgedrag. Jongens en meisjes hebben in
hun tienerjaren met verschillende soorten problemen te maken. Jongens vertonen vaker het
zichtbare ‘geëxternaliseerde’ probleemgedrag, bijvoorbeeld in de vorm van overmatig
alcoholgebruik, drugs- gebruik of delinquent gedrag. Drie op de vier leerlingen in het speciaal
onderwijs aan leerlingen met ernstige gedrags- en opvoedingsproblemen (zeer moeilijk opvoedbare
kinderen) zijn jongens. Bij meisjes is er meer sprake van ‘geïnternaliseerd’ probleemgedrag in de
vorm emotionele problemen, psychische stoornissen, suïcidale gevoelens of eetstoornissen
(Wittebrood 2000). De verklaring voor de hoge uitval van jongens ligt waarschijnlijk voor een
deel in het verlengde van deze verschillen.

Kenmerken van het gezin : sociaal economische status
Al bij aanvang van het voortgezet onderwijs is de uitgangsituatie van leerlingen uit de lagere
statusgroepen ongunstig. Zij komen met een achterstand van de basisschool en die achterstand
neemt in de loop van het voortgezet onderwijs verder toe (Claassen en Mulder 2006), met
voortijdig schoolverlaten als mogelijk sluitstuk.


Het hoge risico van voortijdig schoolverlaten onder jongeren met laagopgeleide ouders is
herhaaldelijk aangetoond (Den Boer en Uerz 2000; scp 2001; Luyten et Achtergronden
van voortijdig schoolverlaten 109al. 2003; Gesthuizen et al. 2005; Traag en Van der
Velden 2007). De invloed van het opleidingsniveau van de ouders heeft te maken met de
beschikbare financiële hulpbronnen, de mogelijkheid om kinderen te ondersteunen, de
opvoedingswaarden en opvoedingsstijl, en het culturele klimaat in het gezin.

Het opgroeien in een eenoudergezin blijkt een negatieve invloed te hebben op de
schoolloopbaan van kinderen: leerlingen uit eenoudergezinnen presteren minder goed in
het voortgezet onderwijs (Dronkers en Robert 2004) en lopen een verhoogd risico
voortijdig uit het onderwijs te vertrekken (scp 2001; Gesthuizen et al. 2005; Kalmijn en
Kraaykamp 2003). Vooral als zo’n gezin is ontstaan uit een scheiding zullen de
spanningen en conflicten die daaraan vooraf zijn gegaan een negatieve invloed kunnen
hebben op kinderen. Kinderen van gescheiden ouders halen niet alleen slechtere
leerresultaten, ook op andere terreinen zijn ze slechter af: ze hebben meer
gedragsproblemen, kunnen zich slechter aanpassen, hebben een lager zelfbeeld en meer
moeite met sociale relaties. De negatieve gevolgen zijn voor jongens groter dan voor
meisjes (Smeets 2007). Voor leerlingen in eenoudergezinnen is het aandeel voortijdig
schoolverlaten met 5,3% in 2008-2009 meer dan 2x zo hoog als voor kinderen uit
tweeoudergezinnen (2,4%).Voor leerlingen die al een eigen huishouden voeren, is het
aandeel voortijdig schoolverlaten met 11% meer dan 4 x groter dan onder leerlingen met
tweeoudergezinnen.

Onder leerlingen met ouders uit de hoogste inkomstenklasse (4x minimumloon of meer) in
2008-2009 is het aandeel vsv’ers 2,3% en in huishoudens met inkomsten rond het
minimum loon is dit 5,5%.
Leerlingen die ooit verdacht zijn geweest van een misdrijf gaan vaker voortijdig van school dan
niet-verdachten. Onder leerlingen waarvoor de voorgaande drie jaar 1 procesverbaal is opgemaakt
door de politie is het aandeel vsv’ers ongeveer 9% hoger dan onder leerlingen die geen contact met
politie gehad hebben. Onder leerlingen die 2 of meer keer verdacht zijn geweest ligt het aantal
vsv’ers op 20%.
Risicofactoren van de “ opstappers”

Studiekeuze
Bij de overstap van het vmbo naar het mbo staan vmbo-leerlingen voor een inhoudelijke keuze.
Veel van hen hebben daar moeite mee, omdat ze nog geen duidelijk beroepsbeeld hebben. Zo’n
30% heeft maar gedeeltelijk een idee wat ze willen worden, een op de zeven heeft nog geen enkel
idee. Een zwak ontwikkeld beroepsbeeld werkt op verschillende fronten negatief door in het mbo:
het niet geplaatst worden in de gewenste opleiding, een grotere kans dat de opleiding niet bij de
interesses past, vaker van opleiding switchen en (iets) meer uitval (Neuvel en Van Esch 2006).
Zowel docenten als deelnemers zien een verkeerde studiekeuze als een van de belangrijkste
oorzaken van de uitval in de eerste fase van het mbo (Organise to learn 2007; Voncken et al. 2000).
Studiekeuze gaat allereerst over de aansluiting van de opleiding op de talenten en interesses van
studenten; en de aansluiting van het toekomstperspectief van de studenten op de
beroepsperspectieven van de opleiding. Studenten baseren hun keuze vaak op schriftelijke
informatie en de website van de onderwijsinstellingen en in iets mindere mate op het bijwonen van
introductiedagen die door opleidingen worden georganiseerd.
ROC-opleidingen beschikken in veel gevallen zelf niet over de tijd en deskundigheid om een
student goed te kunnen begeleiden in een keuzeproces. Men neemt niet de verantwoordelijkheid
door studenten door te verwijzen naar de specialisten in de derde lijn loopbaanbegeleiding waar
men de studenten wel begeleiding, tijd en deskundigheid in het keuzeproces kan bieden door
middel van verschillende beroepskeuzeprogramma’s. Uit onderzoek is gebleken dat een Studie- en
Beroepskeuzetraject erg succesvol is en een hoog rendement heeft. Zo’n traject is van belangrijke
waarde bij het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters.

De kwaliteit van de opleiding
Uit onderzoek komt naar voren dat uitvallers soms ontevreden zijn over de kwaliteit van de
opleiding en de docenten. Ze vonden de eisen die aan hen gesteld werden, onduidelijk en ze
voelden zich aan hun lot overgelaten. (Wartenbergh & Van den Broek, 2008). Severiens et al
(2009) signaleerde bij uitvallers ook kritiek op de kwaliteit, inhoud en organisatie van de studie.
Door het vele werken in projectgroepen vonden de uitvallers dat zij onvoldoende individueel
werden beoordeeld. Tevens hadden zij kritiek op het aantal docentcontacturen, de sfeer binnen de
opleiding en de kwaliteit van docenten. Deze kritiek kan men duiden op de inhoud en de
academische integratie, maar ook op het sociale aspect. Bij de inhoud en de academische integratie
gaat het erom dat de uitvallers onvoldoende steun krijgen bij de problemen met de lesstof, de
onduidelijkheid van het gegeven onderwijs, ongeïnspireerdheid en de te late feedback door de
docenten. Op sociaal gebied gaat het om de ervaren desinteresse van docenten voor studenten en de
moeite die het kost om binnen en buiten de formele contacturen individueel contact te leggen met
docenten (Wartenbergh & Van den Broek, 2008, Severiens et al, 2009).
Risicofactoren met betrekking op beide groepen

Spijbelen en motivatie
Spijbelen komt voor in alle schooltypen van het voortgezet onderwijs. Het kan de vorm aannemen
van incidenteel verzuim gedurende een of enkele lesuren, maar er zijn ook leerlingen die zwaar
spijbelen en regelmatig een of enkele dagen afwezig zijn. De lichte vorm wordt in de hand gewerkt
door ongelukkige lesroosters met tussenuren en lesuitval, en is op zich niet zo problematisch. De
zwaardere vorm concentreert zich in het vmbo en is vaak een voorbode van voortijdig
schoolverlaten.
Naast het niveau van kennis en vaardigheden speelt ook de motivatie van leerlingen een rol. Zij die
bij aanvang van het voortgezet onderwijs een lage prestatiemotivatie hebben, lopen een verhoogd
risico van uitval (Luyten et al. 2003; Traag en Van der Velden 2007).
Het gevoel eerlijk en prettig behandeld te worden door leerkrachten is gerelateerd aan minder
spijbelen, betere schoolprestaties en een hogere schoolmotivatie. Ook het gevoel met fijne
klasgenoten een klas te delen draagt positief bij aan de schoolmotivatie. Het gevoel onder druk te
staan door school is juist negatief gerelateerd aan de motivatie voor school en schoolprestaties. Een
als prettig ervaren schoolklimaat is een protectieve factor tegen schooluitval

Leeftijdsverschil:
Zowel jonger als ouder dan de klasgenoten, leidt tot een grotere kans op uitval

Middelengebruik
Uit het onderzoeksrapport 'Middelengebruik en voortijdig schoolverlaten' van de Universiteit
Utrecht en het Trimbos-instituut blijkt, dat frequent alcoholgebruik en cannabisgebruik
risicofactoren zijn voor spijbelen, een geringere schoolmotivatie, verminderde schoolprestaties en
schooluitval. Met andere woorden: Alcohol- en cannabisgebruik vergroten de kans op spijbelen en
schooluitval.
Verder wordt geconcludeerd dat dit middelengebruik voor alle jongeren gerelateerd is aan
problemen met school, maar voor meisjes meer dan jongens, voor jongere adolescenten meer dan
voor oudere, en voor hoger opgeleiden (havo/vwo) meer dan voor laagopgeleiden.
Wel is het middelengebruik en vooral –misbruik ook ingebed in een specifieke sociale context.
Want uit nadere analyse werd duidelijk dat middelengebruik verweven is met een leefsituatie en
sociale context die gekenmerkt wordt door
 minder toezicht door ouders,
 het hebben van vrienden die middelen gebruiken,
 frequenter politiecontact
 en een als slecht gepercipieerd schoolklimaat.
De visie van voortijdige schoolverlaters
Voortijdig schoolverlaters zelf wijzen vaak op het schoolklimaat als reden van voortijdig vertrek. Jongeren
die zijn uitgevallen ervoeren een gebrek aan interesse van de kant van de school voor hun wel en wee; ze
voelden zich onvoldoende gesteund en min of meer in de steek gelaten. Voortijdig schoolverlaters met een
spijbelgeschiedenis verwonderen zich over het lakse optreden van de school tegen het spijbelen.
Persoonlijke problemen kunnen eveneens een rol spelen, maar worden door de voortijdig schoolverlaters
zelf minder vaak naar voren gebracht als oorzaak van het voortijdige vertrek. Uitvallers in het middelbaar
beroepsonderwijs noemen daarnaast een verkeerde studierichting als belangrijke reden voor voortijdig
schoolverlaten. De aantrekking van factoren buiten het onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van betaald
werk, speelt in hun optiek een minder grote rol. Uit de ervaringen van voortijdig schoolverlaters blijkt hoe
belangrijk een schoolklimaat is waarin betrokkenheid bij leerlingen centraal staat en waarin actief wordt
opgetreden tegen spijbelen.
Zinnen als ’als student voel je je machteloos tegenover het systeem’, ‘je wordt van het kastje naar de muur
gestuurd’ ‘je wordt in het diepe gegooid’ of ‘ ik heb andermans werk moeten doen, daar zijn toch de vele
medewerkers voor aangenomen’ weerspiegelen de bureaucratische knelpunten waarmee de geïnterviewde
studenten, zowel blijvers als uitvallers, geconfronteerd werden. Het gaat om een tweetal hoofdproblemen:
• Problemen rondom de administratieve organisatie van de opleiding, te denken valt aan de
organisatie van de roosters, tentamens, minors en cijfers.
• Onduidelijke communicatielijnen tussen docenten onderling en van de opleiding naar de
studenten
Ook volgens schoolleiders en leraren zijn leerlingen uit risicogroepen gebaat bij het bieden van structuur,
het stellen van regels, het streng optreden tegen spijbelen, en het scheppen van binding tussen de leerling en
de school.
Herkomst
Herkomst heeft op zichzelf geen meetbare invloed op schooluitval. De reden dat onder allochtone leerlingen
veel uitvallers zijn komt door een combinatie van redenen. Zij behoren ten eerste vaker tot de lagere
inkomstenklassen. Veder doen zij iets langer over hun schoolcarrière en hebben zij gemiddeld een iets
lagere cito-score.
Risicofactoren en mismatch
Het benoemen van risicofactoren geeft nog geen inzicht in het proces van voortijdig schoolverlaten: wat
gebeurt er precies voordat een leerling uitvalt? In dynamische benaderingen wordt voortijdig schoolverlaten
opgevat als de uitkomst van een proces van terugtrekking en het ontstaan van afstand tussen de leerling en
het onderwijs (Rumberger 1995). Risicofactoren op het niveau van leerlingen, gezinnen en scholen zijn van
invloed op dit proces, maar vormen (gelukkig) geen garantie dat het zich voltrekt. Lang niet alle leerlingen
uit risicogroepen vallen daadwerkelijk uit, en er zijn ook leerlingen die ogenschijnlijk geen risico lopen,
maar niettemin toch opstappen. Beslissend is daarom de vraag of er een fit tussen de leerling en de school
tot stand komt, en in stand blijft. Op het moment dat de fit onder invloed van factoren op het niveau van het
gezin of de school verzwakt, neemt de kans op uitval toe.
2.
Concept particuliere internaat : Columbus
2.1 Functies van het particuliere internaat Columbus
De functies van het particuliere internaat staan in het teken van (her)oriënteren en ontwikkelen van
vaardigheden noodzakelijk voor de (her)intreding bij een school of bedrijf
1. Makelaarsfunctie in sabbaticaljaar (een orienteringsjaar)
Ik ben klaar met mijn school, maar ik weet nog niet goed wat ik kan en wil;
- Het diploma is gehaald, maar de keuze voor vervolgonderwijs is nog niet gemaakt.
- Het internaat adviseert en begeleidt de aspirant student in de oriëntatie op de
vervolgstudie.
•
•
•
•
In kaart brengen EVC en interesse
In kaart brengen van de keuzes van vervolgonderwijs
Voorbereiden/oefenen vervolgonderwijs
Organiseren aansluiting/start vervolgonderwijs
2. Re-integratie arbeidsmarkt van Drop-outs
Voortijdige schoolverlaters zonder diploma voorbereiden op de arbeidsmarkt
•
•
•
•
Analyse interesse en vaardigheden
Ontwikkelen arbeidservaring en arbeidsritme
Aanbieden sollicitatietrainingen
Organiseren aansluiting arbeidsmarkt / nieuwe baan
3. Mediërende herstelfunctie Drop-out
De verbinding tussen de leerling en zijn opleiding is verbroken. Na een herstelperiode functioneert het
internaat als intermediair tussen school en student.
•
•
•
•
•
Beoordelen of herstel mogelijk is bij opleiding van herkomst
Achterstanden inhalen
Herstellen schoolopleiding
Beoordelen of doorstart bij opleiding elders mogelijk is
Doorstarten elders
4. Preventieve functie dreigend conflict school – student
Dreigend voortijdig schoolverlaten door problemen tussen school en student. Na een rustperiode
functioneert het internaat als intermediair tussen school en student.
•
•
•
Uit de situatie halen en afstand nemen
Probleemanalyse
Contact herstellen
5. Preventieve functie dreigende burn-out
Dreigend voortijdig schoolverlaten door dysbalans belasting-belastbaarheid bij de student
•
•
Afstand nemen door adempauze / Time-out / recoveryperiode aan te bieden
Met behoud van terugkeer
•
•
•
•
•
•
Met optie start of zij-instroom andere opleiding
Aanbieden afleidende werkzaamheden
Probleemanalyse
Contact met school
van herkomst herstellen
starten met andere opleiding
6. Leren ondernemen in de praktijk
indien het internaat een camping is dat gerund wordt door de jongeren, dan leren de jongeren ondernemen in
de praktijk.
2.2 Concept Leef- en leergemeenschap Columbus
Columbus is een leer- en leefgemeenschap in. Op Columbus verblijven circa 15 jongeren van 16 tot 23 jaar
24 uur per dag.
Het zijn jongeren die zijn vastgelopen in hun schoolloopbaan en soms in de thuissituatie en voor wie geen
passende voorzieningen beschikbaar zijn. Deze jongeren hebben voldoende capaciteiten en geen
probleemachtergrond maar keren het onderwijs wel de rug toe. Het onderwijs past niet (mismatch) of een
alternatief (werk) is aantrekkelijker. Redenen die deze jongeren daarnaast vaak geven voor het
schoolverlaten is een verkeerde studiekeuze, de kwaliteit van de opleiding, middelengebruik en spijbelen.
2.2.1
Doelstelling Columbus
Hoofddoel: Oriëntatie en leren ondernemen (Bijlage 2)
Het ontwikkelen van en het (in)zicht verkrijgen in aanwezige motivatie (interesses) en competenties, die van
belang zijn voor de vervolgstudie of het toekomstige beroep.
Dit doel wordt bereikt door:
•
Uitvoeren van taken
Oriëntatie door het uitvoeren van tal van taken, opdrachten of werkzaamheden die in het teken
staan van ondernemen. De deelnemers krijgen de mogelijkheid om ondernemen in de praktijk
uit te voeren en daarmee te oefenen. Door in een dergelijk arbeidsproces mee te draaien ervaart
men wat er van iemand verwacht wordt bij de organisatie, uitvoering en ontwikkeling van een
bedrijf. Door te reflecteren krijgt men zicht op wat men leuk (motivatie) vindt en wat men goed
kan (competentie).
Soorten taken
•
•
•
•
•
Als team een camping/recreatiepark opbouwen en runnen
Als leidinggevende een project leiden
Als stuurgroep leiding geven aan een project
Als teamlid uitvoering geven aan een project.
1x
1x
14 x
Begeleiding bij doorstroom naar vervolgstudie of werk
Studiekeuze gaat allereerst over de aansluiting van de opleiding op de talenten en interesses
van studenten; en de aansluiting van het toekomstperspectief van de studenten op de
beroepsperspectieven van de opleiding. Studenten baseren hun keuze vaak op schriftelijke
informatie en de website van de onderwijsinstellingen en in iets mindere mate op het bijwonen
van introductiedagen die door opleidingen worden georganiseerd.
Columbus neemt de verantwoordelijkheid en de tijd om studenten in hun studiekeuze
deskundig te begeleiden. De student wordt gestimuleerd en aangemoedigd om een
weloverwogen nieuwe opleidingskeuze te maken. Dit keuzeproces is een intensief proces
waarbij de student onder begeleiding vijf verschillende fases doorloopt om een weloverwogen
(studie)keuze te maken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van verschillende
beroepskeuzeprogramma’s. Het Studie- en Beroepskeuzetraject is erg succesvol en heeft een
hoog rendement.
De deelnemers oriënteren zich bij toekomstige scholen of bedrijven door deze te bezoeken.
2.2.2
Werkwijze
1.
Eigen kracht
Met netwerkdagen en het schrijven van nieuwsbrieven wordt het netwerk actief gehouden.



2.
Het lidmaatschap van “Columbus” is een exclusief recht voor de deelnemers en hun
gezinsleden
Door het op- uitbouwen en onderhouden van bestaande relaties worden waardevolle en
bestaande netwerken ingezet
Het lidmaatschap bevordert de verbondenheid en het (groeps)gevoel ergens bij te horen.
Teamleren
Bij het teamleren wordt het team ingezet als middel om jezelf te ontwikkelen. Het team geeft in
evaluatie feedback over gedragscompetenties van de deelnemers. Daarnaast hebben de deelnemers
wisselende rollen (teamleider-teamlid), waarbij dus ook andere gedragscompetenties belicht zullen
worden. De deelnemers gaan aan de hand van gedragscompetenties persoonlijke leerdoelen
opstellen.
3.
Duurzaam ontwikkelen : (bijlage 3)
Duurzame ontwikkeling heeft betrekking op ecologische, economische en sociale aspecten van
ontwikkeling in onderlinge samenhang: ‘Duurzame ontwikkeling is een vorm van ontwikkeling
waarbij aan de behoeften van de nu levende generatie tegemoet wordt gekomen, zonder dat
daarvoor de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar
worden gebracht’. Duurzame ontwikkeling van toerisme is een lange-termijn visie op de
ontwikkeling van alle onder de definitie van toerisme vallende vormen van toerisme (en recreatie)
in een land, een regio, een toeristische bestemming. Deze visie houdt rekening met de
basisprincipes van duurzame ontwikkeling en respecteert de mens, het milieu, de lokale cultuur en
de lokale economie van de gastregio. Duurzame ontwikkeling van toerisme beoogt samenhangen in
en de diversiteit van het milieu, de natuur en de lokale sociaal-culturele relaties zo min mogelijk te
verstoren, zodat het toerisme daar ook in de toekomst van kan profiteren, alsmede toekomstige
generaties. Op die manier wordt een kwaliteitsimpuls gerealiseerd waar alle betrokken partijen als
het kan op korte termijn, maar in ieder geval op lange termijn baat bij hebben en huidige èn
toekomstige generaties van een toeristische bestemming kunnen blijven genieten. Daarvoor is het
noodzakelijk dat toerisme:
 geen bodem-, water en luchtvervuiling veroorzaakt;
 het algemene leefmilieu, de natuur en het landschap zo min mogelijk verstoort;
 sociale structuren en lokale culturen zo min mogelijk ontwricht;
 ontwikkelingsmogelijkheden voor de gehele bevolking zo veel mogelijk helpt te
stimuleren.
Bijlage 1
Het (leer)klimaat
Columbus is een uniek concept: het gaat om een 24-uursvoorziening, die appelleert aan de zelfsturing en
motivatie van de jongeren. Het onderwijs op Columbus is consequent gebaseerd op de principes van natuurlijk
leren. Columbus is geïnteresseerd in het wel en wee van hun deelnemers. Zij ervaren deze interesse en voelen
zich voldoende gesteund en niet in de steek gelaten. Betrokkenheid bij leerlingen staat bij Columbus centraal.
Doordat de deelnemers het gevoel hebben eerlijk en prettig behandeld te worden door instructeurs hebben ze
minder de behoefte aan spijbelen, leveren ze betere schoolprestaties en hebben ze een hogere schoolmotivatie.
Daarnaast treed Columbus voorspelbaar en consequent op door het bieden van structuur en het stellen van
normale sociaal geaccepteerde regels. Columbus houdt daarbij rekening met het feit dat het gevoel onder druk te
staan door Columbus juist negatief gerelateerd is aan de motivatie voor deelname en prestaties. En een als prettig
ervaren klimaat is een protectieve factor tegen uitval. Persoonlijke aandacht voor deelnemers en persoonlijke
begeleiding eisen overzicht, tijd en herkenbaarheid van deelnemers en instructeurs. Columbus is daarom
kleinschalig voor de herkenbaarheid en korte lijnen tussen deelnemers en instructeurs. Het internaat heeft meer
te bieden dan alleen onderwijs. Leerlingen ontwikkelen zich in de periode vanaf het voortgezet onderwijs tot
zelfstandige mensen die volwaardig kunnen functioneren in onze samenleving. Het is essentieel dat jongeren
leren een eigen afgewogen oordeel te vormen. De opvoeding is dus heel belangrijk in die periode. De ouders zijn
daar in de eerste plaats verantwoordelijk voor. Maar ook de school draagt belangrijk bij aan het proces van
volwassenwording. Ouders spelen een belangrijke rol in de opvoeding. Ouders worden daarom betrokken bij het
onderwijsprogramma van hun kinderen. Er is veelvuldig contact tussen ouders, begeleiders en leerlingen. Door
het inzetten van MDFT streeft Columbus er naar de support in het eigen netwerk van de leerling te ontwikkelen.
Frequent alcoholgebruik (inclusief dronkenschap) en cannabisgebruik zijn risicofactoren voor spijbelgedrag, een
geringere schoolmotivatie en verminderde schoolprestaties. Dit zijn op hun beurt weer voorspellende factoren
voor schooluitval. Een deel van de jongeren op Columbus heeft een voorgeschiedenis die hen kwetsbaar maakt
op het gebied van seksuele relaties, drankgebruik en drugs. Daarom wordt er een aantal concrete, niet
onderhandelbare afspraken gemaakt ten aanzien van onder andere drugs, alcohol en geweld. Het gaat om de
volgende afspraken:
Op Columbus krijgen de deelnemers de kans om, op eigen initiatief, op een andere manier te werken aan hun
ambachtelijke, academische en persoonlijke groei. Eén van de belangrijkste criteria voor toelating is het feit dat
deze jongeren zelf verantwoordelijkheid willen nemen voor hun leven en gemotiveerd zijn om te leren en te
groeien.
De studenten leren voor een groot deel door het leveren van prestaties voor externe opdrachtgevers. De leef- en
leerplaats maakt daarom veel werk van het onderhouden van nauwe contacten met bedrijven en instellingen in de
omgeving. Binnen en buiten de deur doen studenten kennis op of leren zij een vak en de daarvoor benodigde
vaardigheden. Behalve aan deze academische en ambachtelijke leerpunten werken de studenten intensief aan hun
persoonlijke groei: reflectie - doorzettingsvermogen en discipline.
Het onderwijsprogramma een mix van leren of ondernemen in de praktijk en het gebruik van digitale
hulpmiddelen zoals het leren op afstand.
Bij Columbus wordt het sociaal constructivisme gebruik als leertheorie. Bij het sociaal constructivisme gaat men
ervan uit dat mensen zelf betekenis verlenen aan hun omgeving en dat sociale processen hierbij een prominente
rol spelen. Kennis wordt door ieder mens op een eigen wijze geconstrueerd, waarbij men sterk wordt beïnvloed
door de reacties en opvattingen in de sociale omgeving. Natuurlijk leren is voornamelijk gebaseerd op dit
sociaal constructivisme. Leren is het resultaat van denkactiviteiten van de leerlingen zelf: we leren door nieuwe
informatie te verbinden aan wat we al weten. Zo vind 'kennisconstructie' plaats. Hetzelfde geldt niet alleen voor
kennis maar ook voor vaardigheden. Bij vaardigheden spreken we eerder van 'ervaringsleren'. Voor het leggen
van deze verbinding is het dus nodig om aansluiting te vinden met wat iemand al weet/ervaren heeft. Van nature
leggen mensen zélf die verbinding zodra ze uit zichzelf geïnteresseerd zijn: intrinsieke motivatie. Natuurlijk
Leren is leren vanuit intrinsieke motivatie. Met intrinsieke motivatie wordt bedoeld dat de motivatie ontstaat
vanuit een behoefte tot zelfontplooiing. Je zou ook kunnen zeggen dat intrinsiek gemotiveerde activiteiten,
activiteiten zijn die in zichzelf plezier geven.
Door in een krachtige leeromgeving (de maatschappij) bezig te zijn, ontstaat er een match tussen wat relevant is
(zinvol voor de maatschappij) en interessant is (betekenisvol voor de leerling). Kennisconstructie en
ervaringsleren verlopen dan zeer effectief. Op een stageplek doen studenten werkervaring op. Binnen elke
uitdagende werksituaties wordt heel veel geleerd. Daarnaast worden er workshops, trainingen en interactieve
colleges georganiseerde, waarin zij kennis krijgen aangereikt en specifieke vaardigheden aanleren.
Bijlage 2
Oriëntatie en leren ondernemen
Bij het uitvoeren van taken wordt er gewerkt volgens het volgende model
Opdracht
Ontwikkelen plan
Voorbereidingsvaardigheden
Ontwikkelen
professionaliteit
Communiceren
plan
Reflecteren en
evalueren
Bewaken
uitvoeren plan
Evaluatieve
vaardigheden
Uitvoeringsvaardigheden
De voorbereidingsfase
In de voorbereidingsfase ligt het accent op het maken van plannen en het schrijven van een projectplan. Taken
die in deze fasen uitgevoerd dien te worden zijn:
1.
Het alleen en samen schrijven en ontwikkelen van een ondernemings- of projectplan

Het bedenken van het thema van het project / aanbod voor de klant
 Gaat na welke producten/diensten passen gezien de trends in de markt. ‰
 Gaat na welke producten/diensten passen gezien de marktontwikkelingen.
 Gaat na welke producten/diensten passen gezien de concurrentie. ‰
 Onderzoekt of het assortiment/de producten/diensten voldoen/voldoet ‰
 aan de behoeften van de klant.
 Onderzoekt of het assortiment/de producten/diensten passen bij de
onderneming/bedrijfsformule.
 Stelt vast welke producten/diensten/assortiment hij aan de klant aanbiedt.

Het maken van een marktanalyse
 analyseert de vraag uit de markt (koopgedrag e.d.). •

analyseert de concurrentie. •

analyseert de technologische, maatschappelijke, economische en •
 politieke ontwikkelingen.

analyseert de positie van het bedrijf t.o.v. andere bedrijven •
 (benchmarking).

Het schrijven van een marketingplan
Het bepalen van het presentatie en promotiebeleid
 Maakt een promotieplan voor naamsbekendheid. ‰
 Onderzoekt wat voor presentatie- en promotiebeleid bij de bedrijfsformule past.
 Definieert de omvang en opbouw van het budget voor de presentatie en
promotieactiviteiten.
 Definieert het exterieur en interieur van de onderneming. ‰
 Definieert de presentatie van producten en/of diensten. ‰
 Definieert de mogelijkheden voor samenwerkingen bij uitvoering van
promotieactiviteiten.

Het opstellen van een financieel plan
 Maakt een investeringsbegroting en/of financieringsplan voor de onderneming.
 Onderzoekt en/of beoordeelt de noodzaak voor investeringen. ‰
 Inventariseert investeringskosten en –opbrengsten. ‰
 Onderzoekt financieringsmogelijkheden. ‰
 Onderzoekt investeringsmoment.
De uitvoeringsfase
De projectleider:
In de uitvoeringsfase moet je de opdracht realiseren. Je zult je mensen zo optimaal mogelijk moeten motiveren,
activeren en stimuleren. Het is immers jouw verantwoordelijkheid als projectleider om de opdracht succesvol uit
te voeren. Het is echter niet zo dat jij als leider alleen "die klus moet klaren". Dat betekent dat je aandacht moet
hebben voor zowel de taak, de mensen als het materieel waarmee je die opdracht moet verrichten. Tijdens de
uitvoering focus je op:
 Dat je mensen en het materieel op de juiste wijze inzet.
 Controle of allen op de juiste wijze met de uitvoering van hun opgedragen taken bezig zijn,
en corrigeer zo nodig.
 Controle of de tijdsplanning wordt gehanteerd.
 Bevorderen van de samenwerking binnen je team:
 Zorg dat iedereen de juiste informatie krijgt.
 Neem maatregelen als er zich problemen of moeilijkheden voordoen.
 Ingrijpen wanneer de veiligheid niet in acht wordt genomen.
 Planmatige bijsturing als de situatie zich dusdanig wijzigt dat de uitvoering bijgestuurd
moet worden
Het teamlid
In de uitvoeringsfase moet je de aan jou toevertrouwde opdracht(en) zelfstandig en in samenwerking met andere
teamleden realiseren. Het is jouw verantwoordelijkheid als teamlid om de opdracht succesvol uit te voeren. Als
teamlid wordt daarom het volgende van je verwacht:






Zet je in op afgesproken wijze
Voer de opgedragen taken uit
Voer de taken op tijd uit
Werk samen
Neem de veiligheid in acht
Houdt de projectleider op de hoogte
Taken die in de uitvoeringsfase uitgevoerd dienen te worden zijn:
1.
Camping runnen





2.
Receptie
Horeca
Animatie
Onderhoud
Schoonmaak
Projectweken uitvoeren op de camping
Een projectweek is een door de projectleider georganiseerde week, waarbij een groep mensen op de
camping verblijven.
3.
Profileren en promoten van het project

Zet marketing en pr-instrumenten in
 Bouwen websites
 Inzet social media
 Acquisitie en relatiebeheer
Het vormen van netwerken en gebruik van eigen netwerk
 Bepaalt wie interessant is voor het netwerk. ‰
 Legt contacten met klanten, leveranciers, financiers en andere
belanghebbenden.
 Onderhoudt contacten in het netwerk. ‰
 Vraagt hulp van externe contacten. ‰
 Verzamelt informatie tijdens netwerkactiviteiten. ‰
 Wisselt ervaringen uit en deelt expertise. ‰
 Verwerft opdrachten. ‰
 Zoekt samenwerkingspartners
4.
Inkoop en voorraadbeheer
 Besluit welke producten en/of diensten worden ingekocht. ‰

Stelt het inkoopbudget vast. ‰

Stelt het inkoopvolume vast. ‰

Vraagt offertes op voor de gewenste producten. ‰

Maakt een keuze uit de inkoopkanalen en leveranciers. ‰

Onderhandelt met leveranciers over inkoopprijzen, kwaliteit, leveringsvoorwaarden en
leveringstijden.
 Bestelt tijdig de voorraad. ‰
 Controleert de voorraad kwalitatief en kwantitatief.
5.
Administratieve werkzaamheden
 Controleert en bewaakt het budget. ‰
 Houdt de (financiële) administratie bij en archiveert (financiële) gegevens.
 Stelt nota’s op voor geleverde producten of diensten. ‰
 Controleert en verwerkt inkoopnota’s.
‰
Ontwikkelen van procedures en werkinstructies
 Bepaalt aan welke kwaliteitseisen de werkzaamheden moeten voldoen.
 Maakt procedures. ‰
 Maakt (werk)instructies.
6.
De evaluatiefase
Door reflecteren en evalueren kun je beoordelen hoe je opdracht is of wordt uitgevoerd. Hierdoor kun je een
eventueel prestatieprobleem onderkennen en daar op inspelen. Reflectie begint met jezelf afvragen wat voor
gevoel je had bij deze opdracht en de uitvoering daarvan. Bij reflecteren onderzoek je jouw manier van handelen,
maar ook hoe je zelf reageert op een bepaalde situatie en hoe dat voelt. (= zelfreflectie) Vervolgens kun je aan je
groepsleden vragen wat hun gevoel was bij deze opdracht. Hierdoor krijg je inzicht in hoe je groep met een
opdracht omgaat (b.v. onder moeilijke omstandigheden) en wat hen motiveert. (= reflecteren) Het evalueren doe
je door aan te geven wat er bereikt is en vervolgens vast te stellen of je hebt bereikt wat je wilde bereiken. (=
product evaluatie) Na de productevaluatie ga je kijken hoe je dit gedaan hebt. Je kijkt daarbij naar het plan, de
tijdsindeling, de besluitvorming, de gevolgde werkwijze, de omgang binnen het team, de communicatie, de mate
waarin bij alles het doel voor ogen is gehouden, enz. (= proces evaluatie)
1.
Innoveren van de onderneming
 Blikt regelmatig en systematisch terug op de resultaten van de onderneming.
 Blikt regelmatig terug op de manier waarop het beleid en de plannen zijn uitgevoerd.
 Signaleert ontwikkelingen. ‰
 Signaleert verbetermogelijkheden voor de onderneming. ‰
 Bepaalt en onderneemt verbeteracties gericht op: ‰
 product. •
 plaats. •
 promotie. •
 presentatie. •
 personeel. •
 prijs. •
 bedrijfsprocessen. •
 werkzaamheden. •
2.
Persoonlijke reflectie









Ga bij jezelf na wat je gevoel was bij deze opdracht (zelfreflectie)
Ga, zo concreet en objectief mogelijk, na wat je hebt waargenomen.
Dus, houd het zakelijk en onthoud je van (waarde)oordelen.
Vergelijk jouw beschrijvingen met de opdracht en het plan
Beoordeel en verantwoord op grond van deze vergelijking de uitvoering van je opdracht.
Vraag aan je mensen wat hun gevoel bij deze opdracht was. (reflecteren)
Stel, samen met je mensen, vast wat goed ging en wat beter had gekund. Benadruk positieve
zaken. (product- en procesevaluatie)
Maak afspraken in verband met toekomstige opdrachten.
Houd de evaluatie goed in de hand en sta niet toe dat er wordt uitgeweid over zaken die er niet
toe doen.
Bijlage 3
Duurzaam ontwikkelen achtergrond
Duurzame ontwikkeling heeft betrekking op ecologische, economische en sociale aspecten van ontwikkeling in
onderlinge samenhang: ‘Duurzame ontwikkeling is een vorm van ontwikkeling waarbij aan de behoeften van de
nu levende generatie tegemoet wordt gekomen, zonder dat daarvoor de mogelijkheden van toekomstige
generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar worden gebracht’. Duurzame ontwikkeling van toerisme is
een lange-termijn visie op de ontwikkeling van alle onder de definitie van toerisme vallende vormen van
toerisme (en recreatie) in een land, een regio, een toeristische bestemming. Deze visie houdt rekening met de
basisprincipes van duurzame ontwikkeling en respecteert de mens, het milieu, de lokale cultuur en de lokale
economie van de gastregio. Duurzame ontwikkeling van toerisme beoogt samenhangen in en de diversiteit van
het milieu, de natuur en de lokale sociaal-culturele relaties zo min mogelijk te verstoren, zodat het toerisme daar
ook in de toekomst van kan profiteren, alsmede toekomstige generaties, conform de definitie van duurzame
ontwikkeling van de commissie Brundtland. Op die manier wordt een kwaliteitsimpuls gerealiseerd waar alle
betrokken partijen als het kan op korte termijn, maar in ieder geval op lange termijn baat bij hebben en huidige
èn toekomstige generaties van een toeristische bestemming kunnen blijven genieten. Daarvoor is het
noodzakelijk dat toerisme:
- geen bodem-, water en luchtvervuiling veroorzaakt;
- het algemene leefmilieu, de natuur en het landschap zo min mogelijk verstoort;
- sociale structuren en lokale culturen zo min mogelijk ontwricht;
- ontwikkelingsmogelijkheden voor de gehele bevolking zo veel mogelijk helpt te stimuleren.
Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee
voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. De
term is actueel geworden na de conferentie voor milieu en ontwikkeling van de Verenigde Naties in 1992 in Rio
de Janeiro. De lidstaten hebben daar afgesproken te streven naar duurzame ontwikkeling. De Nederlandse
plannen en acties voor duurzame ontwikkeling staan in het "Actieprogramma voor duurzame ontwikkeling".
Het bestaat uit twee delen: een internationale en nationale strategie. Volgens plan moet Nederland binnen 30 jaar
zijn overgestapt naar een duurzame samenleving. Daarvoor zijn ingrijpende (inter)nationale maatschappelijke
veranderingen nodig. Ook de bijdrage van burgers hierbij is van groot belang.
Eeuwenlang zijn we gewend om ons te richten op het nabije: het gezin, de familie, kleine gemeenschappen. Nu
moeten we meer en meer omgaan met een nieuwe wereld, één groot dorp, the world is a global village. We zijn,
onder meer door de ontwikkeling van de technologie en de enorme toename van het vliegverkeer, steeds meer
met elkaar verbonden. Het wordt steeds belangrijker om ons te realiseren wat de gevolgen zijn van ons handelen
voor andere mensen, op andere plaatsen, voor volgende generaties.
De huidige ontwikkelingen in onze samenleving kenmerken zich door toenemende onderlinge afhankelijkheid
en samenhang.. Zowel individueel als collectief proberen we deze complexiteit te begrijpen en we zouden dat
ook onze kinderen moeten leren. Het onderwijs houdt echter geen gelijke tred met deze ontwikkelingen. We
kunnen constateren dat het huidige onderwijs gefragmenteerder lijkt dan ooit. Zowel de inhouden als de
organisatie dragen nog altijd de kenmerken van het machinedenken: productiviteit, uniformiteit en fragmentering
waren en zijn nog steeds kernbegrippen in onze scholen. We bereiden onze leerlingen nog altijd voor op het
industriële denken, omdat we ons nauwelijks de vraag stellen wat de razendsnelle ontwikkelingen in de richting
van globalisering voor het onderwijs betekenen.
Er dreigt een kloof te ontstaan tussen de complexiteit en samenhang in de wereld van vandaag enerzijds en de
investeringen die we doen om onze leerlingen en studenten deze complexiteit te leren begrijpen anderzijds. Deze
kloof vormt in toenemende mate een grote uitdaging voor ons onderwijs. We willen niet beweren dat de huidige
"vakken" zoals die in het onderwijs aan bod komen niet belangrijk zijn. Wat ontbreekt is het ontwikkelen van
inzicht in de samenhang tussen de onderdelen van het curriculum. Onze leerlingen moeten leren dat de
problemen in onze tijd interdisciplinair, met elkaar verbonden, complex en dynamisch zijn.
Veel problemen omvatten onder meer geografische, historische, economische, biologische, filosofische en
politieke aspecten. We zullen deze onderwerpen moeten leren zien als systemen: elementen die samenhangen en
elkaar voortdurend beïnvloeden. Scholen staan voor de opgave hun leerlingen te leren om deze systemen te
begrijpen en te beïnvloeden.
Er zijn ook in ons land velerlei ontwikkelingen waarbij gezocht wordt naar vormen van onderwijs dat aansluit bij
de werkelijke behoeften van morgen. Samen vormen ze de basis voor het ontwikkelen van "duurzaam leren".
Daaronder verstaan we het ontwikkelen van curricula en werkwijzen, waarin systeemdenken wordt verbonden
aan duurzame ontwikkeling. Daartoe willen we een netwerk opbouwen, waarin leerlingen, leraren,
ontwikkelaars, begeleiders, bedrijfsleven en overheid met elkaar samenwerken. Onze visie is dat we leerlingen
willen leren om te gaan met de problemen van nu én van de toekomst op een manier die bijdraagt aan een wereld
die voor iedereen de moeite waard is om in te leven; zowel voor de huidige als voor de toekomstige generaties.
We willen leerlingen bewust maken van het proces van globalisering en wat ze zelf kunnen doen om te werken
aan een betere toekomst voor iedereen.
Bijlage 3 : Teamleren
Bij het teamleren wordt het team ingezet als middel om jezelf te ontwikkelen. Het team geeft in evaluatie
feedback over gedragscompetenties van de deelnemers. Daarnaast hebben de deelnemers wisselende rollen
(teamleider-teamlid), waarbij dus ook andere gedragscompetenties belicht zullen worden. De deelnemers kunnen
aan de hand van gedragscompetenties persoonlijke leerdoelen opstellen.
De deelnemers ontvangen feedback over hun functioneren over de volgende zaken.
1.
Leidinggeven
1.1 Groepsgericht leidinggeven:
Richting en sturing geven aan een projectgroep.
















Nodigt teamleden uit om inbreng te geven
Markeert bereikte successen van het team
Motiveert en inspireert de gezamenlijke medewerkers
Toont erkenning en waardering voor prestaties van het team
Komt op voor de behoeften van het team
Bewaakt de effectiviteit van het team
Maakt duidelijk wat van het team verwacht wordt
Zorgt voor duidelijkheid van het te bereiken resultaat en van ieders rol
Geeft helder aan waar men onderling het wel en niet over eens is
Betrekt teamleden bij het gezamenlijk oplossen van knelpunten
Versterkt de saamhorigheid en bevordert de teamgeest
Laat groepsleden met elkaar problemen oplossen.
Organiseert activiteiten om het groepsfunctioneren te verbeteren
Neemt de leiding
Houdt de groep in het spoor, bewaakt de voortgang
Lost interne conflicten op
1.2 Individugericht leidinggeven:
Richting en sturing geven aan een teamleden in het kader van diens taakvervulling.












Geeft heldere aanwijzingen of instructies
Zegt 'nee' wanneer nodig
Geeft grenzen aan, met consequenties
Verlangt prestaties
Motiveert tot goede functievervulling
Toont aandacht voor goede prestaties
Betrekt medewerkers in het vormgeven aan de functie
Inspireert medewerkers om energie en moed op te brengen.
Stelt aan de orde dat prestatie of gedrag niet voldoet
Bevordert zelfstandigheid en zelfvertrouwen
Kijkt op afstand mee, geeft assistentie en richting wanneer nodig.
Geeft feedback op het juiste moment
1.3 Coachen
Teamleden tot (top)prestaties brengen door stelselmatig terug te koppelen, samen met hen oorzaken van
successen en falen na te gaan, mogelijkheden tot verbetering te onderzoeken en verder aanwijzingen te
geven en oefeningen aan te bieden.
 Geeft specifieke en constructieve feedback
 Zoekt uit wat de sterke en zwakke punten zijn in het presteren
 Helpt teamleden plannen te maken voor hun verdere ontwikkeling
 Geeft persoonlijke tips om prestaties te verbeteren
 Komt met praktijkvoorbeelden waaruit de teamleden het nodige kan leren.
 Legt uit waarom een plan juist op deze manier moet worden uitgevoerd
 Ondersteunt en bemoedigt
 Schept situaties waarin met men met vaardigheden kan oefenen
 Zoekt of ontwikkelt nieuwe opleidingsmogelijkheden voor het team
1.4 Plannen en organiseren:
Op effectieve wijze doelen en prioriteiten bepalen en benodigde acties, tijd en middelen aangeven om de
bepaalde doelen te kunnen bereiken.









Scheidt hoofdzaken van bijzaken
Stelt prioriteiten en werkt volgens plan
Zorgt er voor dat zaken ordelijk en efficiënt kunnen worden afgewerkt
Treft in een warrige situaties maatregelen om orde op zaken te stellen
Formuleert concrete en meetbare resultaten die bereikt moeten worden
Schakelt anderen in naar rato van bekwaamheid en interesse
Houdt rekening met neveneffecten en met ontwikkelingen op de langere termijn
Stelt de plannen bij als er onderweg hindernissen optreden
Stelt een realistisch actieplan op, benoemt de benodigde middelen, tijdpad, mensen, etc.
1.5 Delegeren
Eigen taken, beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden op duidelijke wijze toedelen aan de juiste
teamleden







Ziet implicaties en consequenties van een nieuwe situatie
Overtuigt zich van vaardigheid, bereidheid en geschiktheid van de gesprekspartner
Geeft de juiste bevoegdheden en middelen aan de teamleden mee
Bewaakt het uiteindelijk resultaat, maakt afspraken over rapportage
Laat een ander vrij om iets op eigen wijze te doen
Stelt ieder in staat te leren van eigen fouten
Zorgt dat hij het proces kan volgen en de resultaten kan zien, zonder direct in te grijpen
1.6 Overtuigingskracht:
Gedrag dat er op gericht is om anderen te overtuigen en instemming te krijgen met plannen, ideeën of
producten.








Legt helder uit waarom iets is gedaan of gedaan moet worden
Uit zich enthousiast over een zaak
Brengt hetzelfde idee op verschillende manieren naar voren
Toetst of een boodschap is overgekomen
Krijgt het gehoor tot een positieve reactie op een moeilijk voorstel
Streeft naar win-win oplossingen
Komt met de goede argumenten op het goede moment
Gaat verstandig om met argumenten, let op reacties, brengt niet teveel argumenten, laat argumenten
weg die het publiek niet zullen aanspreken, houdt het kruit droog voor het goede moment





Noemt duidelijke voordelen van eigen standpunt en nadelen van andere standpunten
Geeft aan waarvan alle partijen gezamenlijk voordeel zouden kunnen hebben
Laat merken dat de essentie van tegenwerpingen wordt opgepakt
Richt zich in vergaderingen en besprekingen tot de juiste personen om het besluitvormingsproces te
sturen
Kan het eigen overtuigend gedrag en de reacties daarop van anderen overzien en zich o.a. op tijd
inhouden
1.7 Voortgangscontrole:
Opstellen en uitvoeren van procedures om de goede voortgang van processen, taken of activiteiten van
teamleden en van zichzelf zeker te stellen







2.
2.1
Zoekt of schept orde en regelmaat in het werk
Controleert eigen werk of werk van anderen
Controleert voortgang en resultaten van een werkproces of een project
Rappelleert uit eigen beweging wanneer procesinformatie achterwege blijft
Anticipeert op knelpunten en belemmeringen
Vraagt om terugmelding of rapportage, maakt vervolgafspraken
Maakt afspraken over meetmomenten en voert de geplande metingen uit
Besluiten
Creativiteit:
Met oorspronkelijke oplossingen komen voor problemen die met de functie verband houden. Nieuwe
werkwijzen bedenken.











2.2
Vraagt ruimte voor eigen stijl of eigen oplossingen
Pakt vlug de kern van een zaak op
Stelt bestaande procedures ter discussie, komt met slimme alternatieven
Past bestaande concepten toe in andere dan daarvoor gebruikelijke situaties
Komt snel met nieuwe gezichtspunten, ideeën, oplossingen.
Kijkt over de grenzen van eigen beroep en organisatie
Komt met een geheel nieuwe benadering of aanpak
Brengt veel ideeën in bij het brainstormen
Ziet nieuwe toepassingsmogelijkheden voor vertrouwde instrumenten
Past oplossingsmethoden toe uit andere werkterreinen
Heeft oog voor vormgeving en stijl
Visie
Afstand nemen van de dagelijkse praktijk. Zich een beeldvormen van de toekomst en op basis daarvan zich
concentreren op hoofdlijnen en de lange termijn.










2.3
Herkent in gebeurtenissen patronen, ziet verbanden en vooral ook verschillen tussen wat er op dit
moment gebeurt en situaties die zich al eerder hebben voorgedaan
Wijst op volstrekt nieuwe problemen en nieuwe situaties die voor anderen nog niet zo duidelijk zijn
Legt meer het accent bij de toekomstige mogelijkheden dan bij de problemen van vandaag
Werkt aan doelen en plannen op langere termijn, ten minste over enkele jaren
Komt met aantrekkelijke en praktische strategische voorstellen
Relativeert, schat de waarde van ervaringskennis kritisch in
Neemt afstand van dagelijkse problematiek, geeft de grote lijnen aan
Stemt plannen af op veranderingen en vernieuwingen, met name ook buiten het eigen bedrijf en
buiten het eigen beroep
Heeft goed zicht op trends zoals ontwikkelingen in het beroep en op de arbeidsmarkt en ziet de
consequenties daarvan voor het werk en voor de organisatie.
Ontwikkelt een nieuwe interpretatie van de doelstelling of de 'missie' van de organisatie
Probleemanalyse:
Signaleren van problemen, herkennen van belangrijke informatie, verbanden leggen tussen gegevens. Opsporen
van mogelijke oorzaken van problemen, zoeken van ter zake doende gegevens.
















2.4
Ziet in een vroeg stadium dat er problemen aan gaan komen en signaleert die
Komt, als een probleem zichtbaar wordt, in actie door te zorgen voor informatie en/of een plan voor te
ondernemen stappen
Stelt logisch en methodisch vast waar een fout zit en bepaalt evenzo de oorzaak ervan
Benut actief de voor het functioneren noodzakelijke informatiebronnen
Legt verbanden tussen verschillende informaties uit allerlei bronnen over relevante situaties en
problemen
Onderzoekt het probleem, verzamelt informatie over achtergronden en oorzaken voordat er tot verdere
actie wordt overgegaan
Gebruikt verschillende manieren om ingewikkelde problemen aan te pakken en relevante informatie te
verkrijgen
Ziet dat informatie ontbreekt, gaat op zoek naar aanvullende informatie
Maakt onderscheid tussen informatie over de feiten en meningen of interpretaties
Analyseert processen waardoor problemen ontstaan
Analyseert taken en werkprocessen
Maakt duidelijk en toepasselijk onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken
Bepaalt eerst de hoofdlijnen, detailleert later
Benoemt de oorzaken van problemen die zich voordoen
Maakt verschil tussen symptomen en oorzaken duidelijk
Integreert nieuw verworven inzichten met bestaande kennis en informatie
Omgevingsbewustzijn:
Laten blijken goed geïnformeerd te zijn over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere
omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of de organisatie.






Heeft brede interesse, heeft van veel zaken kennis
Stelt zich op de hoogte van politieke, sociale en wetenschappelijke ontwikkelingen. Past de kennis
daarvan toe in de werksituatie
Kent de actuele nieuwsonderwerpen die van belang zijn voor het functiegebied
Weet wat de belangrijkste ontwikkelingen zullen worden in het functiegebied
Heeft oog voor ontwikkelingen in verwante of ondersteunende werkgebieden
Begrijpt aan wat voor politieke en maatschappelijke invloeden het functiegebied bloot staat



2.5
Houdt zorgvuldig rekening met de nieuwswaarde en met de positieve en negatieve publiciteit die het
effect kan zijn van interne gebeurtenissen en beslissingen
Gaat vaardig om met formele en informele machtsverhoudingen en met belangentegenstellingen
Heeft oog voor cultuurverschillen en gaat daar goed mee om
Organisatiesensitiviteit:
Onderkennen van invloed en gevolgen van eigen beslissingen of activiteiten op andere onderdelen van de
organisatie.













2.6
Reageert op onuitgesproken behoefte van een klant, collega of van een andere dienst.
Begrijpt waarom een actie of een mededeling door anderen niet begrepen wordt en past zich aan
Houdt bij het werk rekening met verschillen in bedrijfscultuur
Schakelt een andere instantie of functie bij voor het oplossen van een probleem
Begrijpt en gebruikt de informele kanalen van de organisatie
Bekijkt het probleem vanuit het standpunt van de andere functie
Houdt bij beslissingen rekening met neveneffecten voor collega's of voor andere delen van de
organisatie
Neemt geen beslissingen zonder vooraf het effect daarvan op andere delen van de organisatie te hebben
ingeschat
Waarschuwt voor consequenties buiten het eigen functiegebied
Is op de hoogte van gebeurtenissen in andere delen van de organisatie en houdt daar rekening mee
Heeft zicht op de verhouding tussen eigen belangen en de belangen van anderen in de organisatie en
houdt daar rekening mee in zijn beslissingen
Zorgt voor goede communicatie over ontwikkelingen en beslissingen naar alle belanghebbenden, ook
buiten de eigen dienst
Begrijpt de werking van organisatie, ook wanneer die medewerkers schijnt te hinderen bij hun werk.
Probeert dat soort hindernissen weg te nemen
Oordeelsvorming:
Gegevens en mogelijke handelswijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar afwegen en tot realistische
beoordelingen komen.














2.7
Gaat niet over één nacht ijs
Betrekt 'haalbaarheid' in overwegingen
Gaat uit van feiten
Benoemt bij keuzen alternatieven en de consequenties daarvan
Benoemt bij een beslissing zowel voor- als nadelen
Houdt rekening met alle relevante aspecten of kenmerken van het probleem.
Betrekt mogelijke neveneffecten in overwegingen
Betrekt de juiste instanties en de juiste mensen bij de zaak
Schat capaciteiten, mogelijkheden en interesse van potentiëe partners goed in
Volgt niet klakkeloos meningen of adviezen van deskundigen en belanghebbenden
Motiveert eigen oordeel of beslissing
Oordelen zijn te herleiden tot bekende feiten, beschikbare informatie en geldige argumenten
Heroverweegt beslissingen indien omstandigheden of ontwikkelingen daartoe aanleiding geven
Geeft voorbeelden van achteraf juiste inschattingen van moeilijke situaties
Besluitvaardigheid:
Beslissingen nemen, hetgeen zich uit in het op het juiste moment ondernemen van acties of het uitspreken van
oordelen.












3
Geeft duidelijke aanwijzingen en opdrachten
Is duidelijk over het eigen verantwoordelijkheidsgebied
Verbindt consequenties aan het niet opvolgen van aanwijzingen
Geeft een eigen mening
Confronteert, geeft aan dat iets niet juist is
Erkent eigen fout
Beslist relatief snel, maar gegrond
Overweegt alternatieven, maar stelt beslissingen niet uit
Beslist op een cruciaal moment, terwijl nog enige informatie ontbreekt
Verkort de procedure, wijzigt de aanpak als de zaak dit vereist
Neemt de tijd voor het verkrijgen van cruciale informatie wanneer een situatie dat vereist.
Neemt het correcte aantal beslissingen dat het probleem en de organisatorische situatie vergt
Communiceren
3.1
Luisteren:
Tonen belangrijke informatie op te nemen in gesprekken. Relevante vragen stellen. Ingaan op reacties, ook op
non-verbaal gedrag.








Laat de ander uitspreken
Houdt voortdurend contact met gespreksdeelnemers
Pauzeert als een ander wil interrumperen
Geeft door gedrag en houding blijk van interesse in wat de gesprekspartners inbrengen
Reageert op lichaamstaal en verbale signalen met relevante vragen
Toetst of hij begrepen heeft wat de ander wilde zeggen
Geeft een goede samenvatting van wat is gezegd
Vraagt opheldering, reden of oorzaak als wat de ander zegt niet helder is


3.2
Stelt vragen als hij de indruk heeft dat de ander nog niet alles heeft gezegd
Komt terug op wat eerder door deelnemers is gezegd
Sensitiviteit:
Zich bewust tonen van andere mensen, de omgeving en de eigen invloed hierop. Gedrag dat getuigt van het
onderkennen van de gevoelens en behoeften van anderen.




















3.3
Spreekt vertrouwen in de ander uit
Toont waardering, geeft complimenten
Laat de ander in zijn waarde, probeert niet terug te pakken, etc.
Geeft anderen de ruimte in het gesprek, nodigt uit tot inbreng
Reageert op bijzondere omstandigheden waarin een ander verkeert , gaat daar goed mee om
Verwoordt gevoelens en behoeften die de ander voelt
Toetst of hij de gevoelens van de ander goed heeft waargenomen
Begrijpt dat iets pijnlijk ligt voor een ander en reageert daarop met adequaat gedrag
Laat zien dat hij begrip heeft voor en rekening houdt met doelstellingen, wensen of belangen van de
ander
Laat merken dat men elkaar niet begrijpt, wanneer er langs elkaar heen wordt gepraat
Toont respect voor gevoelens en principes van een ander, ook wanneer er sprake is van weerstand
Past zijn gedrag aan dat van de ander aan
Creëert betrokkenheid door de ander te betrekken bij het overwinnen van moeilijkheden
Houdt er in zijn voorbeeldgedrag en bij het geven van aaanwijzingen zorgvuldig rekening mee dat
uitingen van een deskundige of een hulpverlener zeer grote invloed hebben op de ander
Houdt zich bij de essentie van de zaak, vraagt niet naar zaken of persoonlijke omstandigheden die niet
van rechtstreeks belang zijn voor de behandeling
Toont begrip voor afwijkende standpunten, omgangsvormen, gewoonten
Laat blijken rekening te houden met een ethisch of moreel probleem van de ander
Heeft respect voor de persoonlijkheid en de mogelijkheden van patiënten en hulpvragers
Houdt rekening met de doelstellingen van anderen
Houdt zorgvuldig rekening met de grote invloed van meningen en daden van de hulpverleners op
hulpvragers
Mondeling communiceren:
Ideeën en meningen in toepasselijke en begrijpelijke taal aan anderen duidelijk maken in woorden en
lichaamstaal, goed afgestemd op de ander.













3.4
Spreekt duidelijk verstaanbaar
Praat rustig, neemt pauzes, let op reacties van de toehoorders
Formuleert helder en duidelijk
Gebruikt korte zinnen, vermijdt tussenzinnen en andere ingewikkelde constructies
Spreekt in begrijpelijke taal
Kiest zorgvuldig de juiste woorden
Vermijdt vaktaal of legt een begrip uit de vaktaal duidelijk uit
De lichaamstaal, de gebaren, 'de non-verbale communicatie', is effectief en correct
Gebruikt spreekwijzen, taalvormen, die aansluiten bij de wereld van de toehoorders
Brengt de bedoeling van een boodschap goed over
Toetst of de ander de boodschap goed heeft begrepen
Gaat na of er misschien nog vragen zijn bij de toehoorders
Verheldert een probleem met een goed voorbeeld
Schriftelijk communiceren:
Ideeën en meningen in begrijpelijke en correcte taal op schrift stellen.









3.5
Schrijft een correcte brief of notitie
Schrijft duidelijke onderzoeksverslagen en rapporten
Teksten zijn logisch opgebouwd en hebben een goede structuur
Correcte spelling en zinsbouw
Correct taalgebruik, vermijdt jargon
Legt ingewikkelde zaken goed uit, desnoods op verschillende manieren.
Komt met goede voorbeelden
Formuleert een voorstel of besluit helder en compleet
Schrijft een beknopt, helder en relevant gespreksverslag
Presentatie:
Een goede indruk geven van zichzelf en daarmee ook van de organisatie. Informatie en diensten professioneel
aanbieden. Zich presenteren zoals de organisatie bij het uitvoeren van centrale activiteiten gezien wil worden
door de buitenwereld.










3.6
Bejegent patiënten, publiek en collega's correct. Gedraagt zich en handelt overeenkomstig de
beroepscode en de stijl van de organisatie
Heeft stijl, uitstraling, zoals past bij de functie en bij de gelegenheid
Besteedt aandacht aan kleding, persoonlijke verzorging en aan het materiaal dat bij publiekscontact
wordt gebruikt
Heeft goed contact met publiek, toehoorders, klanten of patiëten en bezoekers aan de balie en
dergelijke, laat merken dat zij alle aandacht krijgen
Past taal en stijl aan bij wat de situatie, de klant of het publiek vergt
Reageert direct op vragen en reacties uit het publiek zonder doel en structuur van de zaak of van het
betoog uit het oog te verliezen
Blijft kalm en correct, ook bij weerstand en spanning of als er boos of onheus wordt gereageerd
Boeit het publiek met een goed verhaal, verassende wendingen, pakkende voorbeelden en dergelijke
Gaat handig om met moderne hulpmiddelen. Is voorbereid op en reageert handig op storing en pech
Brengt de kern van de zaak duidelijk, kort en bondig over
Sociabiliteit:
Zich zonder moeite onder andere mensen kunnen begeven. Gemakkelijk naar anderen toestappen en zich
gemakkelijk in gezelschap mengen









3.7
Legt gemakkelijk contact
Stapt naar onbekenden toe, spreekt hen aan, wacht niet tot hij wordt aangesproken
Geeft persoonlijke informatie om een gemeenschappelijk belangstellingsgebied te vinden
Houdt de conversatie op gang met inbreng over onderwerpen die van belang zijn voor de ander
Bouwt netwerken op
Brengt mensen met elkaar in contact
Spreekt een groot aantal mensen aan in korte tijd, bijvoorbeeld op een receptie, tijdens de pauzes van
een congres of bij een rondwandeling door het bedrijf
Beschikt over een groot aantal onderwerpen waarover hij interessante en relevante dingen kan zeggen
Is lid van commissies en verenigingen
Samenwerken:
Bijdragen aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer de samenwerking een onderwerp betreft dat niet direct
van persoonlijk belang is.










3.8
Verandert eerdere persoonlijke doelen, als het er om gaat tot een gezamenlijk resultaat te komen
Helpt anderen hun eigen doelen te bereiken
Stelt gezamenlijk belang boven eigen belang
Steunt voorstellen van anderen, bouwt daarop voort in de richting van een gemeenschappelijk doel
Blijft meedenken, levert bijdragen, ook wanneer er geen sprake is van een persoonlijk belang
Zet zich in voor het bereiken van win/win opties
Uit zich positief over prestaties van collega's
Helpt collega's, biedt hulp aan
Vermindert de spanningen in een team
Vraagt mede inzet van anderen bij het aanpakken van conflicten en problemen
Onderhandelen:
Effectief communiceren van eigen standpunten en argumenten en het opsporen en benoemen van
gemeenschappelijke doelen. op een manier die over en weer tot overeenstemming leidt.












Verkent vooraf realistische en haalbare resultaten
Onderzoekt vooraf eigen de grenzen, de mogelijkheden en de bereidheid van de organisatie tot het doen
van concessies
Vraagt naar de doelstellingen van de overlegpartners
Tast naar de argumenten van de wederpartij alvorens eigen standpunten te onderbouwen
Geeft eigen doelstellingen en belangen duidelijk aan en blijft daaraan vasthouden
Herhaalt eigen doelstellingen regelmatig tijdens de onderhandelingen
Benadrukt tijdens onderhandelingen eigen punten die aansluiten bij belangen en doelstellingen van de
wederpartij
Geeft argumenten waarom voorstellen van de wederpartij niet acceptabel zijn. Laat zien wat de
negatieve effecten zijn van deze voorstellen
Houdt het kruit droog, brengt zijn argumenten stap voor stap, op het juiste moment
Zoekt steeds opnieuw naar gemeenschappelijke belangen en naar oplossingen die voor alle partijen
acceptabel zijn. Past zijn argumentatie daarop aan
Vermijdt aanvallen, wijst op de nadelen van het instandhouden van het geschil en op de voordelen van
een gezamenlijke overeenkomst
Gaat zorgvuldig na of partijen het eindresultaat goed begrijpen en daadwerkelijk accepteren
4
Inpassen
4.1
Organisatieloyaliteit:
Eigen gedrag in lijn brengen met het beleid, de behoeften, de prioriteiten en de doelen van de organisatie.











4.2
Toont zich loyaal waar anderen kritiek spuien
Komt uit voor eigen betrokkenheid bij opgedragen beleid
Houdt rekening met beleidsruimten van chef en hoger management
Houdt rekening met de organisatiecultuur bij voorstellen en beslissingen
Past zich aan bij de normen en waarden van de organisatie
Past voorstellen aan bij de ruimte die de politiek beschikbaar heeft voor het topmanagement
Staat achter beslissingen die voor de organisatie nuttig zijn, zelfs als die minder populair of
controversieel zijn
Verschuilt zich niet achter hogere managementsniveaus of andere afdelingen. Neemt zelf
verantwoordelijkheid
Uit positieve kritiek op de prestaties van de organisatie, zonder de organisatie af te vallen
Legt uit waarom onder feitelijke omstandigheden een ideaal lijkend plan niet realistisch is
Voert richtlijnen uit, ook al komen die niet overeen met het belang van de eigen dienst of van zichzelf
Aanpassingsvermogen:
Doelmatig blijven handelen door zich aan te passen aan veranderende omgeving, taken, verantwoordelijkheden
en mensen.












4.3
Houdt overzicht bij onverwachte gebeurtenis
Stelt zich snel in op een nieuwe situatie
Herziet een eerder ingenomen standpunt als dat nodig is voor een goede voortgang van het werk of voor
het verbeteren van onderlinge verhoudingen
Heeft ruimte, begrip en respect voor andere dan eigen ideeën en gebruiken
Heeft bij plotselinge veranderingen oog voor prioriteiten
Speelt effectief in op nieuwe en overwachte veranderingen of opdrachten
Formuleert een ander te bereiken resultaat, wanneer dat nodig is
Werkt mee bij opgelegde veranderingen
Voert een nieuwe taak goed uit, stelt de oude manier van werken handig bij
Voelt zich bij wisselende omstandigheden op zijn gemak
Werkt in een crisissituatie de essentiële zaken goed af
Past eigen planningen, beleid, beslissingen en dergelijke aan wanneer dat verlangd wordt.
Flexibel gedrag:
Indien zich problemen of kansen voordoen de eigen gedragsstijl veranderen om een gesteld doel te bereiken.










Objectiveert, toont afstand te kunnen nemen van emotionele situaties
Maakt de balans op van kansen en mogelijkheden van een nieuwe situatie
Brengt waardering op voor een onverwacht nieuw gezichtspunt
Stapt af van een vooraf gemaakt plan, om een beoogd resultaat beter of eerder te bereiken
Kiest gemakkelijk verschillende werkwijzen om eenzelfde of een beter resultaat te bereiken
Wisselt tijdens het gesprek van informeren naar vragen, van inhoud naar procedure, etc.
Verandert onder tijdsdruk op praktische wijze van aanpak om een acceptabel doel te bereiken
Verandert op het juiste moment van gedrag bij weerstand
Past stijl van leidinggeven en informeren aan, afhankelijk van situatie en persoon
Schakelt naar een ander abstractieniveau, gebruikt een andere toon, als er kans is dat dit beter overkomt
bij de gesprekspartners


4.4
Houdt duidelijk rekening met positie en karakter van gesprekspartners
Profiteert van een toevallige verandering in de omstandigheden
Initiatief:
Kansen signaleren en er naar handelen. Liever uit zichzelf beginnen dan passief afwachten.










4.5
Verzamelt direct nadere informatie
Kijkt vooruit, handelt overwegend proactief
Start uit zichzelf nieuwe activiteiten
Is op het juiste moment bij de bal
Grijpt kansen aan
Neemt het voortouw in discussies
Is actief in woord en gedrag
Komt in vergaderingen en bij discussies als eerste met voorstellen en oplossingen
Doet iets handigs om de voortgang van een proces weer op gang te brengen of te versnellen
Komt uit eigen beweging met een nieuw plan of een nieuwe oplossing
Klantgerichtheid:
Onderzoeken van wensen en behoeften van de klant en hiernaar handelen. Anticiperen op behoeften van klanten
en een hoge prioriteit geven aan goede dienstverlening en klanttevredenheid.














4.6
Heeft oog voor de hulp en de diensten die mensen van elkaar zouden willen ontvangen en is bereid die
te geven
Toont interesse, kijkt de klant aan, wanneer dienstverlening wordt gevraagd
Geeft een helder beeld van wat men over en weer mag verwachten
Geeft duidelijk aan wat de volgende stap van het proces van dienstverlening inhoudt
Toont duidelijk begrip voor de wensen en belangen van een klant
Vraagt door, overtuigt zich van de bedoeling van een vraag
Reageert in taal en lichaamshouding persoonlijk en betrokken.
Levert maatwerk voor de klant, met diens belang als uitgangspunt
Stuurt een klant niet weg omdat deze een stap in de procedure lijkt te hebben gemist, maar helpt,
probeert desnoods zelf een aangetroffen lacune in het belang van de klant in te vullen.
Maakt duidelijke afspraken en zorgt voor follow-up
Aanvaardt verantwoordelijkheid voor geleverde diensten en met name voor gemaakte fouten
Vraagt of aan verwachtingen, wensen of behoeften is voldaan, opent mogelijkheid tot correctie of
bijstelling
Geeft aan dat men later op deze dienstverlening terug mag komen
Reageert op klacht met prompt herstel, zonder defensief gedrag
Discipline:
Zich voegen naar het beleid en de procedures van de organisatie. Bij veranderingen bevestiging zoeken bij de
juiste autoriteit.







4.7
Wijkt niet af van regels of procedures
Vraagt naar regelgeving of beleid als de situatie onduidelijk is
Accepteert gezag
Kent de grens van eigen verantwoordelijkheid
Signaleert situaties waarvoor nieuwe regels of afspraken nodig zijn
Checkt of de leiding accoord gaat als er van een regeling moet worden afgeweken
Gedraagt zich beheerst zoals past bij de situatie
Inzet
Stellen van van hoge eisen aan het eigen werk en daarnaar handelen. Laten zien niet tevreden te zijn met een
gemiddelde prestatie.











4.8
Toont enthousiasme en bereidheid.
Presteert over de hele lijn beter dan gemiddeld
Zoekt verantwoordelijkheid en uitdaging
Ziet problemen en moeilijkheden als kansen voor goede acties
Stelt verbetering voor
Doet actief mee in het team
Doet iets om lacunes in kennis etc. aan te vullen
Werkt hard om een hoog prestatieniveau te bereiken
Stimuleert anderen tot prestaties door voorbeeldgedrag
Is een harde werker.
Stopt niet met het afhandelen van een urgente zaak omdat het toevallig pauze of einde werktijd is
Stressbestendigheid:
Effectief blijven presteren onder tijdsdruk, bij tegenslag, teleurstelling of tegenspel.









Raakt bij ernstige storing of fout niet in paniek
Blijft zakelijk en kalm als er fors weerstand wordt geboden of op de man wordt gespeeld
Checkt op het laatste moment nog of er foutjes zijn gemaakt
Blijft gestructureerd werken wanneer verschillende mensen tegelijk een beroep doen op dienstverlening
Blijft goed functioneren onder snel veranderende of belastende omstandigheden
Neemt verantwoordelijkheid nadat een fout is gemaakt
Gaat goed om met momenten van stilte of verwarring
Herstelt zich snel bij tegenslag of pech
Blijft effectief functioneren onder tijdsdruk
5
Zich inzetten
5.1
Ambitie:
Er naar streven vooruit te komen in de wereld; gedrag vertonen dat er op gericht is carrière te maken en succes te
boeken. Zichzelf ontwikkelen om dit te bereiken.








5.2
Heeft een plan voor eigen persoonlijke ontwikkeling en loopbaan
Zoekt situaties, taken en opdrachten die geschikt zijn om relevante ervaringen op te doen
Zoekt ruimte in de organisatie voor eigen ontwikkeling, creëert desnoods die ruimte zelf
Wil erkend worden voor persoonlijke resultaten
Streeft naar meer zelfstandigheid of verantwoordelijkheid in de organisatie
Zit niet vastgebakken aan één werkgebied of aan één functie
Vraagt om gerichte opleidingen of om te mogen deelnemen aan interessante projecten
Kiest voor mobiliteit, eventueel ook buiten de organisatie
Leervermogen:
Nieuwe informatie in zich opnemen en deze effectief toepassen.


Trekt lering uit eigen ervaringen
Zoekt informatie die in de werksituatie toepasbaar is






5.3
Probeert door vragen of verder onderzoek achter diepere oorzaken van problemen of successen te
komen
Heeft een plan voor eigen verdere ontwikkeling
Vraagt feedback, wil een oordeel van anderen over het eigen functioneren en stelt het functioneren bij
Past het geleerde in cursussen of trainingen vlot toe
Zoekt naar nieuwe kennis en technieken in het eigen vakgebied
Heeft eigen netwerken en eigen methoden ontwikkeld om aan bruikbare informatie te komen
Durf:
Risico's aangaan om uiteindelijk een herkenbaar voordeel te behalen.






5.4
Beslist wanneer dat nodig is, ondanks duidelijk onvolledige informatie
Beslist over zaken met belangrijke consequenties waarvan de afloop niet zeker is.
Profileert zich in een groep
Presenteert een controversieel standpunt
Gaat confrontaties niet uit de weg
Is bereid zich achteraf te rechtvaardigen voor een noodzakelijk geachte afwijking van
standaardprocedures.
Energie:
Gedurende een lange periode in hoge mate actief zijn wanneer de functie dat vraagt. Hard werken.
Uithoudingsvermogen tonen.





5.5
Ziet niet op tegen extra werk
Houdt onder aanzienlijke belasting lang vol
Werkt na zware inspanning de zaak gedegen af
Heeft naast belastend werk nog nevenactiviteiten
Snijdt tegen het eind van een intensief gesprek nog nieuwe onderwerpen aan of komt terug op
onderbelichte punten
Integriteit:
Handhaven van algemeen aanvaarde sociale en ethische normen in alle beroepsmatige activiteiten.











5.6
Neemt verantwoordelijkheid voor het eigen handelen
Is zich goed bewust van eigen normen en waarden en handelt consequent daar naar
Handelt consequent volgens de beroepscode. Wijst andere gedragingen af
Staat voor gedane toezeggingen en verplichtingen
Geeft open informatie in zaken die veiligheidsrisico's van patiënten, bezoekers en medewerkers
betreffen
Geeft aan wanneer verwacht gedrag buiten de eigen normen en/of de beroeps- of organisatienormen valt
Maakt geen misbruik van macht, voorkennis of persoonlijke informatie
Gaat zorgvuldig om met het vertrouwen dat door patiënten en hulpvragers in de hulpverlening wordt
gesteld
Houdt aan normen vast, ook wanneer dit voor zichzelf nadeel, spanning of conflicten met zich mee
brengt
Kiest bij conflicten niet automatisch de kant van de sterkere partij, maar probeert het geheel te overzien
en handelt daarnaar
Meldt gemaakte fouten en neemt uit eigen beweging stappen om de schade te verminderen
Onafhankelijkheid(Autonomie):
Acties ondernemen die gebaseerd zijn op eigen vakkennis en overtuigingen en niet op een verlangen om anderen
een plezier te doen of te gehoorzamen.





5.7
Weet zichzelf terzake deskundig
Handhaaft originele of riskante ideeën waarvan anderen nog overtuigd moeten worden
Maakt bij meningsverschil eigen koers en positie duidelijk
Gaat zakelijk meningsverschil met klant of superieur niet uit de weg
Wijkt niet bij stevige druk
Vasthoudendheid:
Bij een bepaald actieplan of opvatting blijven totdat het hoogste doel is bereikt of ophoudt redelijkerwijs
bereikbaar te zijn.





5.8
Herhaalt standpunten en voorstellen, eventueel in andere woorden om het doel te bereiken
Blijft streven naar eenzelfde doelstelling volgens eenzelfde gedragslijn ondanks tegenwerpingen en
weerstand
Herhaalt eigen standpunten op allerlei manieren om een doel te bereiken
Is niet gemakkelijk van een standpunt af te brengen
Gaat door bij weerstanden en kritiek waar anderen het op zouden geven
Ondernemen:
Signaleren van kansen in de markt, zowel voor bestaande als nieuwe producten of diensten. Zich richten op het
sluiten van transacties en het inslaan van nieuwe wegen.











Komt aan met ideeën voor nieuwe toepassingsgebieden, producten en diensten
Ziet kansen en mogelijkheden en benut die
Slaat nieuwe wegen in ondanks dreigende hindernissen
Speelt in op verschuivende wensen van klanten en op veranderende situaties in de markt
Gebruikt originele methoden om aan toepasselijke informatie te komen
Streeft naar hoge kwaliteit en vertrouwt het beter te kunnen doen dan anderen
Houdt rekening met zowel kosten als klanten
Neemt een zakelijke beslissing met enig risico
Bouwt een netwerk op, investeert in contacten met klanten en medewerkers
Kan bogen op bereikt succes: lagere kosten, betere dienstverlening, hogere opbrengsten, e.d.
Bewaakt budgetten en werkprocessen
Download