het zonnestelsel en haar bewoners

advertisement
HET ZONNESTELSEL EN HAAR BEWONERS
Rotterdamsch Nieuwsblad 7-5-1896
Op achttien millioen mijlen.
1
Een zeer bekend Amerikaansch astronoom, de heer
Lowell, heeft een uitstapje naar de planeet Mars
gemaakt en zich gehaast, het resultaat van zijn
reisje aan zijn confrères bekend te maken.
Men zal zich afvragen, met welke middelen van
vervoer de heer Lowell zijn onderzoekingsreis kan
hebben ten uitvoer gebracht, en terecht, want al is
Mars in het planetenstelsel betrekkelijk onze naaste
buurvrouw, toch bedraagt haar afstand van de aarde
niet minder dan achttien millioen mijlen en zou men
met onze sneltreinen, nacht en dag doorsnorrend,
meer dan zestig jaar noodig hebben om dien afstand
af te leggen! Voor zoover wij weten, bestaat er dan
ook nog geen enkele spoorlijn, die het mogelijk
maakt, deze kloof te overschrijden en zelfs in het
land der uitvindingen heeft nog geen enkele
ingenieur zich het hoofd gebroken om iets dergelijks te verwezenlijken.
Ook heeft de heer Lowell er geen oogenblik aan gedacht, zich, evenals de avontuurlijke held van Jules
Verne, in een projectiel door middel van een kanon van negenhonderd voet lengte, naar Mars te laten
slingeren, want hoewel deze wijze van vervoer uiterst snel moet zijn, zou de duur der reis toch niet
minder dan veertien maanden bedragen.
Maar wat deed onze Amerikaan dan, reisde hy soms per telegraaf?
Neen, hij liet in de bergen yan Arizona, op een hoogte van -700 meter, in een atmospheer boven het
gebied der wolken gelegen, een observatorium voor zijn persoonlijk gebruik bouwen en van daaruit, met
een machtig objectief op de planeet gericht, riep hij het licht ter hulp met zijn snelheid van 75000 mijlen
per seconde. De photografische clichés, die op deze wijze verkregen werden, hebben kostbare
elementen opgeleverd voor de kennis der natuurlijke gesteldheid van deze naburige wereld, die met de
door ons bewoonde planeet zooveel overeenkomst en toch zooveel verschil heeft.
De heer Lowell heeft het ensemble zijner waarnemingen op een globe vereenigd en deze globe
gephotografeerd. Deze studies bevestigen zekere reeds aangenomen theorieën betreffende den
dampkring van Mars, voornamelijk die, dat het water niet circuleert als op onze planeet.
Bij ons doet de zon de wateren der zeeën en rivieren verdampen en opstijgen, deze dampen
condenseeren zich tot wolken en deze wolken, die door de luchtstroomingen worden meegevoerd,
vormen bij afkoeling regen, die in den bodem dringt en daar weder het aanzijn schenkt aan bronnen,
beken en rivieren, die haar wateren weder naar zee voeren.
Op Mars is het geheel anders. Daar heeft men bijna nooit wolken, noch regen; het water condenseert
zich in de poolstreken tot sneeuw. Door het vlugge smelten dezer sneeuwmassa's in den zomer, heeft
op Mars een periodieke overstrooming van het vastland nabij de poolistreek plaats. Dan worden
vreemdgevormde lijnen, die men „kanalen" genoemd heeft, meer en meer zichtbaar, ongetwijfeld omdat
ze scherp worden begrensd door een weligen, donker afstekenden plantengroei, die zijn wasdom te
danken heeft aan het vruchtbaarmakende water.
Op dit tijdperk van smelting der sneeuw aan de polen en overstroomingen, volgt eene periode van
verdamping. De kanalen verdwijnen, de overstroomingen houden op en de vastlanden nemen hun
geografischen vorm weer aan.
De waterdamp wordt daarna op eene voor ons, aardbewoners, onzichtbare wyze, van den equator naar
de poolstreken aangetrokken. Terwijl de zuidpool van Mars haar onmetelijke sneeuwbedekking ziet
afnemen en verdwijnen, heeft de sneeuw langzamerhand weer bezit genomen van de noordpool, en
zich daar in overgroote massa's opgehoopt. De daaropvolgende zomer doet die sneeuw weer smelten,
de „kanalen" worden weer zichtbaar, de vastlanden veranderen weer en dezelfde hygrometrische cyclus,
die zoozeer van onze watercirculatie verschilt, is weer waar te nemen. De heer Lowell heeft een speciale
studie van die .kanalen" gemaakt, waarvan de gesteldheid en de hier en daar rechtlijnige omtrekken de
hand van ons onbekende ingenieurs verraden.
Hij is overtuigd, dat dit systeem van triangulatie zonder twijfel, en volgens een oordeelkundig
opgemaakt en bestudeerd plan, door de bewoners van Mars moet zyn toegepast. Kanalen en bewoners
op Mars! Deze in de laatste jaren reeds zoo dikwijls besproken en bestreden hypothese, begint meer en
meer een vorm aan te nemen.
Javabode 12-3 1892
De bewoonbaarheid der planeten.
2
In eene vergadering met dames van het Natuurkundig Genootschap „Wessel Knoops" te Arnhem, hield
de heer dr. Blink een voordracht over de bewoonbaarheid der planeten.
Hy begon met er op te wyzen, dat dit vraagstuk zoo oud is als de menschheid. Zoodra de denkende
mensch zyn blik naar den hemel richtte en, hetzy by dag de lichtende en koesterende zon, dan wel by
nacht de maan of de tintelende sterren aan het blauwe firmament beschouwde, moest wel de vraag in
hem opkomen, of die grenzenlooze ruimte niet door levende wezens bewoond is?
In de geschriften der denkers uit de gryze oudheid vindt men dan ook veelvuldige sporen, dat zij den
hemel en de hemellichamen als bewoond veronderstelden. De Veda's der Hindoes en de Zen-Avesta der
oude Perzen maken hiervan melding. De Grieksche natuur-philosophen Anaximander, Anaximenes,
Emoedocles, Anaxagoras e. a. namen het beginsel van de veelheid der werelden in hunne stelsels onder
verschillende vormen op, en de Pythagoreërs namen die leer van hun meester over. En in den
nieuweren tyd vond de leer van de veelheid der bewoonde werelden aanhangers by tal van beroemde
geleerden, als Descartes, Huygens, Kant, Laplace, Herschel en anderen.
Gedeeltelyk was het geloof der ouderen aan de bewoonbaarheid der hemellichamen met hun
godsdienstig geloof vermengd, spreker wil zich evenwel enkel op het standpunt der wetenschap
plaatsen, en noch theologische, noch godsdienstige bewysgronden van de oplossing van het vraagstuk
aanvoeren.
Om de vraag, of de hemellichamen en meer in 't byzonder de planeten bewoond zyn te beantwoorden,
wenscht hy een schets te geven van de physische gesteldheid dier hemellichamen, om daarna de vraag
te behandelen, of op grond der kennis, die wy van het leven en van de voorwaarden van leven hebben,
het leven aldaar mogelyk en waarschynlyk is.
In gedachten voerde vervolgens de spreker zyne hoorders achtereenvolgens naar de verschillende
lichamen van ons zonnestelsel. Op weg naar de zon hield hy nog even stand by het verschynsel van het
Zodiakaallicht, dat hy beschouwde als te ontstaan door het weerkaatsen
van het zonnelicht op fijne, partikeltjes, die door electrische afstooting
verwyderd van de corona der zon, in de ruimte zweven.
Deze deeltjes, die ook de atmospheer der aarde bereiken, zouden
volgens Veeder de overbrengers zyn van de electriciteit der zon naar onze
planeet.
De physische gesteldheid der zon werd vervolgens beschreven en hare
beteekenis als hemellichaam nagegaan. De zon houdt door hare massa
het zonnestelsel in stand en moet daarom al de planeten, welke haar
omringen, verre in massa overtreffen. Al de planeten met haar manen,
zoover zy bekend zyn, wegen slechts 1/7OO van de zon, en 324000
aardbollen zouden op een weegschaal met de zon in evenwicht zyn. Terwyl een lichaam op de aarde
slechts byna 5 meter valt in de eerste seconde, doet de zon het in de eerste seconde 136 meter dalen.
De zon wordt omringd door de corona en de chromospheer. De corona vormt geen atmospheer der zon,
maar bestaat waarschijnlyk uit fijne partikeltjes der zon, die door de hitte byna of geheel tot damp zyn
vervluchtigd. Misschien zyn die deeltjes door electrische afstooting van de zon verwyderd.
De purperkleurige chromospheer vormt den eigenlyken dampkring der zon en is door de absorptie der
lichtstralen de oorzaak van het ontstaan der bekende Fraunhofersche strepen in het zonnespectrum.
Uit die chromospheer komen dikwyls erupties voor, die zich als protuberanzen vertoonen.
3
De photospheer is de licht- en warmtegevende oppervlakte der zon, die waarschynlyk uit een gloeiend
vloeibare materie bestaat. Op enkele plaatsen is die vloeistof van buitengewoon hooge temperatuur,
heeft volgens Zöllner's meening slakkenvorming plaats en dergelyke afkoelingsprodukten, die op de
oppervlakte der zon dryven, zouden de zonnevlekken doen ontstaan.
Vervolgens werd een bezoek gebracht aan Mercurius,
Venus, de Maan, Mars, Jupiter en Saturnus, terwyl de
verst verwyderde planeten Uranus en Neptunus slechts
enkel genoemd werden, omdat er weinig van deze bekend
is. Op elk der eerstgenoemde planeten werden de
gesteldheid der oppervlakte, de invloed van het
zonnelicht, de jaargetijden en de lengte der dagen en
jaren nagegaan. Mercurius en misschien ook Venus o. a.
verkeeren in den eigenaardigen toestand, dat de lengte
van den siderischen dag en het jaar er gelyk zyn, en dat
zij altyd denzelden kant naar de zon toekeeren.
Daardoor is de eene helft van die planeten voortdurend in
nacht gehuld en aan verstyvende koude blootgesteld,
terwyl de andere kant zonder ophouden door de
brandende stralen der zon beschenen wordt. Die groote
verschillen in temperatuur moeten eveneens aanzienlyke
verschillen in luchtdrukking en daardoor hevige stormen
op deze planeten doen ontstaan.
De maan zonder dampkring (tenminste waarschynlyk en in elk geval dan op zijn hoogst met een zeer
ijlen dampkring), verschilt in natuurlyke gesteldheid veel van haar gezellin de aarde, terwyl de planeet
Mars in vele opzichten met de aarde overeenkomt. Deze planeet, wegens haar roode tint naar den
oorlogsgod Mars genoemd, is het best bekend. Men vindt er zeeën en vastelanden, vlakten en bergen
en zelfs valt er sneeuwbedekking aan de polen dier planeet waar te nemen. Hoewel Mars twee manen
heeft, staat zy toch daarin nog by onze aarde met één maan achter, daar deze zoo klein zyn, dat zy de
donkere zyde dier planeet zoogoed als niet verlichten.
Jupiter is de reuzenplaneet van ons zonnestelsel die zeker als beheerscheres der planeten zou optreden,
als haar koninklyke moeder de zon plotseling van haar troon werd gestooten. Evenwel schynen vele
feiten er op te wyzen, dat Jupiter nog niet tot volkomen ontwikkeling gekomen is, in een toestand yan
wording verkeert, en zelf nog licht geeft.
Ook by Saturnus en zyn ringen werd nader stilgestaan, doch wy mogen slechts enkele grepen doen uit
de medegedeelde feiten en blyven hierby niet stilstaan.
Daarna ging spreker de toestanden op de verschillende planeten met elkander en met die op onze aarde
vergelyken, en kwam tot het besluit, dat, hoewel de aarde volgens onze beschouwing boven
verschillende planeten uitmunt, zy toch geenszins boven alle planeten bevoorrecht is. En tegenover de
meening van enkelen, dat de manen dienen om de nachten der hoofdplaneten te verlichten, stelt
spreker, dat de manen nog meer aan de hoofdplaneten danken dan omgekeerd. Onze maan byv.
ontvangt 13 maal zooveel licht van de aarde, als de aarde van de maan.
Voor eene volledige verlichting der hoofd planeten, zouden de manen ook altyd in oppositie moeten zyn.
En de manen van Mars, die deze planeet zoogoed als niet verlichten, zyn met genoemde meening
geheel in tegenspraak.
Terwyl dus de andere planeten eene belangrykheid hebben, op zyn minst gelyk aan die der aarde,
waarom zou men dan aannemen dat die onbewoond zyn door levende schepselen? Wel is het waar, dat
de physische toestanden op Mercurius en Venus veel van die op aarde verschillen, dat de maan zonder
of met een buitengewoon fijnen dampkring niet de woonplaats kan zyn van wezens als hier op aarde.
Maar wie wil beweren, dat het leven overal naar de aardsche typen is gevormd ?
En leeren ons de feiten zelfs op aarde niet, dat de natuurlyke teeltkeus werkt, door de verschillende
deelen van elk wezen geschikt te maken voor zyn bewerktuigde en onbewerktuigde levensvoorwaarden?
De geologische geschiedenis onzer aarde vertoont geheel verschillende levensvoorwaarden in den
vroegsten geologisehen voortyd en thans. En de palaeontologie vertoont ons in het dieren- en
plantenleven eene opklimmende reeks, daaraan evenredig. Zooals op aarde elke toestand, heeft ook
elke planeet den haar eigenaardigen levensvorm.
Elke wereld bezit haar eigen elementen van bewoonbaarheid. Daarom mag de afwezigheid van een
atmospheer ons nog niet tot de onbewoonbaarheid ener planeet doen besluiten. De levenskracht
openbaart zich overal, veel waar wij het waarnemen, doch ook buiten ons waarnemingsvermogen,
houden die manen, die planeten, die zonnen dan onbewoond door de ruimte zweven? Zou het geen wet
der noodzakelijkheid zyn, dat op de bevoorrechte werelden ook een geslacht van denkende wezens
woont, ver boven ons verheven, geestelyk zoo wel als lichamelyk? Zullen zich daar de denkende
bewoners waarschijnlyk van beter werktuigen, verder ziende telescopen en krachtiger microscopen
bedienen; zullen zy, door wien de stryd om het bestaan niet of niet zoo hevig gevoerd behoeft te
worden als door de aardbewoners, wellicht niet met fijner gevoel, scherper inductie en dieper
combinatie-vermogen bezield zijn? Is de mogelijkheid buitengesloten, dat zy daar op die werelden
kennis dragen van ons bestaan?
Zoo dringt de logica ons aan te nemen dat die wereldbollen even goed als en misschien beter bewoond
zyn dan de aarde. Die lichtende vonken des hemels, die de wetenschap tot werelden heeft verheven,
zyn zoovele woonplaatsen van levende wezens, schooner of minder schoon gevormd, lager of hooger
ontwikkeld, al naar de physische en astronomische toestanden dier bollen. Een vaste onverbreekbare
band omvat de organische en de anorganische natuur.
Hiermede eindigde spreker zyne belangrijke voordracht De voorzitter bracht hem den dank der
vergadering, welke woorden luide werden toegejuicht.
29-6-1907 Nieuwsblad van Friesland
4
Algemeen Handelsblad 25-12 1887
De bewoners der planeet Mars.
5
Is de maan bewoond ? — neen, zeggen de
sterrekundigen; maar wat de planeet Mars betreft,
meent Canaille Flammarion meer te weten. De Fransche
geleerde houdt het er voor, dat Mars door menschelijke
wezens is bewoond.
Van tijd tot tijd — zegt hij — ontwaren wij aan het
uitspansel een ster van de eerste grootte, een planeet,
die door haar krachtig roodkleurig licht zich met het
bloote oog laat herkennen, vooral ook dewijl zij niet
fonkelt. Maanden achtereen zien wij haar hoog aan den
hemel, waarop zij gedurende langen tijd zich aan onze
blikken onttrekt.
Een dergelijke afwisseling heeft om de twee jaren plaats. Gedurende het jaar 1886 bijvoorbeeld was zij
zichtbaar van Februari tot Juli, in het jaar 1888 zal dit van Maart tot Augustus het geval zijn. Is zij in
haren loop onze aarde het dichtst genaderd, dan is de afstand tusschen de beide hemellichamen niet
meer dan 15 millioen mijlen. Niettegenstaande deze afstand ons van haar scheidt, zijn wij in 't bezit van
een vrij nauwkeurige kaart dezer planeet. Zij wentelt zich om hare as in 24 u. 37' 23", zoodat de duur
van den dag en den nacht op Mars ongeveer overeenkomt met dien van onze aards, want het verschil
bedraagt slechts iets meer dan een half uur.
Ten gevolge hiervan wisselen de dagen en nachten van Mars elkander af zooals bij ons het geval is, en
dit geschiedt insgelijks wat het op- en ondergaan der zon en der sterren betreft. De natuurlijke
verschijnselen, welke het dagelijksche verloop van den tijd op de planeet Mars kenmerken, zijn bijna van
gelijken aard als die van onze aarde. Wat de grootte betreft, mag zij een miniatuurafbeelding van onze
wereldbol worden genoemd. De planeet Mars ia zes en een half maal kleiner dan onze aarde en zij is
zeven en een half maal grooter dan onze maan. In dichtheid staat zij verre beneden onze aarde, want
zij is negen en een half maal lichter. Het gevolg daarvan is, dat het gewicht van eenig voorwerp,'t welk
op de oppervlakte onzer aarde 100 kilogram weegt, op het aard vlak van Mars overgebracht zijnde, niet
zwaarder zal wegen dan 37 kilogram.
Er zijn nu ruim twee eeuwen voorbijgegaan, sinds wij de voornaamste verschijnselen, welke in den
dampkring van Mars plaats hebben, als 't ware geregeld waarnemen. Op die wijze zijn wij getuigen van
de vorming der ijsmassa's aan de beide polen; de sneeuw velden zien wij ontstaan en wij zien ze
smelten; wij ontwaren wolken,die, den hemel verduisterende, zich ontlasten door felle regenvlagen; de
stormen, welke er het wolkenheir zwiepen, ontgaan onzen blikken niet, in éen woord, wij zijn getuigen
der wisselingen in de weersgesteldheid, van de zonnige heldere dagen, welke kalmte en rust geven aan
de natuur na het oproer der elementen. Die waarnemingen hebben ons geleid tot een zoo grondige
kennis van den toestand dier planeet en van hare weersgesteldheid, dat de sterrekundigen de
uitgestrektheid en den vorm kunnen voorspellen der sneeuwvelden aan de poolstreken. Evenzeer en
met vrij wat zekerheid zeggen ze of er storm, buiig weer dan wel zonnige dagen aan den hemel van
Mars tegemoet mogen worden gezien.
Met den geographischen toestand der planeet zijn wij thans derwijze bekend, dat wij hare oppervlakte in
breede trekken in kaart kunnen brengen. Tot in bijzonderheden kan op dergelijke kaart nog niet worden
afgedaald. Voor dat de sterrekundigen het zoover hebben gebracht, zal nog vrij wat tijd moeten
verloopen. Vergelijken wij de resultaten der waarnemingen van de sterrekundigen, die Mars tot een punt
van grondig onderzoek hebben gemaakt, dan komen wij tot de volgende slotsom: de zeeën, de
wolkenen de met ijs bedekte noord- en znidpoolstreken komen geheel en al overeen met hetgeen wij
zelven van dien aard bezitten. Er zijn ook punten van verschil. De oppervlakte onzer aarde is voor
drievierde gedeelte met water, 't zij oceanen of zeeën bedekt. Onze uitgestrektste werelddeelen zijn, in
zekere mate, slechts groote eilanden. Daar tusschen liggen de schier onmetelijke bekkens van den
Atlantischen en den Stillen Oceaan. Op de planeet Mars heeft het vasteland ongeveer een gelijke
oppervlakte als het met water bedekte gedeelte. De zeeën zijn werkelijk „middellandsche" zeeën.
Buitendien treft men er aan binnenmeren en smalle straten, die zeeën of meren met elkander
verbinden, op de wijze als het kanaal tusschen de Noordzee en den Atlantischen oceaan. Ten gevolge
van deze verdeeling van water en vastland biedt de oppervlakte
van Mars een gansch ander beeld aan dan onze aarde.
Opmerkelijk verdient het te worden genoemd, dat de zeeën,
gelegen in de nabijheid van den evenaar, een gansch andere,
veel donkerder kleur hebben dan die op een hoogere breedte
liggen. De verklaring van dit verschijnsel is zeer eenvoudig. Da
kleur hangt af van de diepte van het water.
Een luchtreiziger, die over een zee, een rivier of meer zweeft,
waarvan de oppervlakte door geen wind wordt bewogen en het
water doorschijnend is, peilt met zijn blik den bodem van het
bekken. Een gezichtsbedrog ontstaat daardoor, want al lichtelijk
zal hij wanen, dat het bekken droogstaat, 't Is mij zelf gebeurd,
zegt de heer Flammarion ◄, dat ik 3000 meter boven de Loire
door het luchtruim stevende en de rivier zich aan mijn oog
voordeed alsof haar bedding geheel en al ledig was geloopen.
In de nabijheid van het strand des oceaans, waar niet meer dan
10 tot 15 meter water stond, ontwaarde men over een groote
uitgestrektheid den rotsachtigen bodem, indien het heldere
daglicht er op viel en de wateren niet onstuimig werden
bewogen. Op grond dezer waarneming zou men mogen
aannemen, dat de lichtkleurige zeeën op de planeet Mars, evenals de Zuiderzee, slechts weinige meters
diep zijn, de grijskleurige zeeën wat dieper en dat de zwarte of donker gekleurde zeeën een zeer
aanmerkelijke diepte hebban.
6
Wellicht moet het verschijnsel op een andere wijze worden verklaard, want het is mogelijk dat de kleur
van het water zelf verschillend is en de oorzaak daar van kan gelegen zijn in zijn grooter of geringer
zoutgehalte. Naar gelang het water zout bevat, is het donkerder van kleur, en zoo kan men aan de
oppervlakte der zee of oceaan een stroom van geringere dichtheid met het oog volgen, die als 't ware
zijn bed heeft in de wateren van een hooger zoutgehalte. En nu zou het zeer wel mogelijk kunnen zijn,
dat de zeeën, in den nabijheid van den evenaar, een hoog zoutgehalte hebben en dat daarin de oorzaak
der donkere kleur moet worden gezocht.
Het vasteland van Mars is geel, en daaraan ontleent de planeet haar vurige kleur, die haar voor het
ongewapend oog onderscheidt van andere sterren. Onze aarde daarentegen verschilt in dit opzicht veel
van de planeet Mars, want van verre gezien — van het standpunt eener niet ver verwijderde planeet —
zal zij zich groenachtig aan het oog voordoen, eenigszins in het blauwe getint door de werking van
onzen dampkring. Aangenomen dat onze aarde door middel van telescopen kan worden waargenomen
van het standpunt van Venus of Mercurius, dan zullen onze zeeën donkergroen gekleurd schijnen, het
vasteland meer of minder lichtgroen, de woestijnen geelkleurig, de met sneeuw bedekte poolstreken
blinkend wit, en de hooge bergketenen zal men ontwaren aan de blanke kleur hunner besneeuwde
toppen. De sneeuw, de wolken en de zeeën van de planeet Mars doen zich aan den waarnemer, op onze
aarde geplaatst, bijna op dezelfde wijze voor, maar het vasteland is geel van kleur, door middel van het
gewapend oog gezien, als ware het bedekt met een rijpe graanschoof. Algemeen is men van gevoelen,
dat deze gele kleur moet worden toegeschreven aan het plantenbekleedsel,'t welk het vasteland van
Mars bedekt. Dat er werelddeelen, vastelanden en zeeën op de genoemde planeet voorkomen, mag als
een bewijs worden beschouwd, dat zij, evenals onze aarde, het tooneel is geweest van inwendige
geologische veranderingen, ten gevolge waarvan de oppervlakte hier omhoog is gerezen, elders is
gedaald.
Er hebben aardbevingen, uitbarstingen op dit hemellichaam plaats gehad, waardoor de
oorspronkelijk gladde korst in vorm is gewijzigd. Er zijn derhalve bergen en dalen, hoogvlakten en
bekkens, ravijnen, steile rotswanden en kusten. Hoe keert het regenwater terug naar de zee, waaruit
het zijn oorsprong heeft ? Het welt op uit bronnen, vormt beken, rivieren en stroomen. De
regendruppels, uit de wolken neergedaald, dringen door in den zachten bodem, banen zich een weg
over den harden rotsgrond. Murmelend komen zij als klare bronnen te voorschijn of glijden als
ruischende beken bergafwaarts, vormen rivieren, die, vereenigd tot breede stroomen, zich storten in zee
of oceaan. Tallooze voorbeelden zien wij daarvan op onze aarde, en diezelfde reeks verschijnselen moet,
als gevolgen van gelijke oorzaken, ook op de planeet Mars in het leven treden.
In breede trekken hebben wij het beeld geschetst van den uitwendigen toestand onzer naburige
planeet. Vestigen wij daar bij onze aandacht op den dampkring, die dit hemellichaam omgeeft; op de
wateren, welke het vasteland bespoelen en vruchtbaar maken; gaan wij na dat de zon er warmte en
licht aan schenkt; dat winden over zijn oppervlakte heenstrijken; dat de seizoenen hun wisselenden
invloed er doen gevoelen, dan hebben wij tevens zoovele redenen opgenoemd, die ons nopen tot de
onderstelling, dat aan deze naburige planeet een toestand, een ontwikkeling is beschoren, welke groote
overeenkomst heeft met dien van den aardbol, door ons bewoond.
7
Na al het voorafgaande behoeft schier niet andermaal te worden herhaald hoe zeer de toestanden, op
de beide hemellichamen heerschende, van elkander zullen afwijken. Maar wij zuilen ons daarom niet
behoeven voor te stellen, dat de planeet Mars een levenlooze, onvruchtbare massa is, door het
aantrekkend vermogen der zon en andere natuurkrachten in een kring rondom het groote hemellicht
bewogen.
Verre van daar. Wij moeten in haar zien een levende wereld, waarvan de oppervlakte de schoonste
natuurtooneelen aanbiedt, gelijk wij op onze aarde bewonderen, — tot woonplaats strekkende aan een
menschenras, 't welk arbeidt, denkt, overweegt gelijk wij en dat de grootsche, geheimzinnige raadselen
van 't geschapene tracht te doorvorschen.
Indien wij hierbij in aanmerking nemen, dat de
omtrekken van het vasteland, de kusten der zeeën, de
mondingen en de oevers der rivieren van deze naburige
wereld binnen den kring onzer waarneming zich
bevinden; indien het geen overspannen denkbeeld van
ons verhit brein mag worden geheeten, als wij die
verschillende werelddeelen in onze gedachten bevolken
met bewoners, behoorende tot verschillende natiën, —
dan rijst onwillekeurig de vurige wensch bij ons op :
mogen wij te eenigertijd, mogen wij spoedig in 't bezit
zijn gesteld van een zoo krachtigen telescoop, dat wij in
nadere gemeenschap kunnen treden met onze broederen, medenatuurgenooten, bewoners der naburige
planeet!
Over welke reuzenschreden, over welken vooruitgang op het gebied der wetenschap zouden wij ons niet
mogen verheugen, indien de millioenen thans vereischt voor het bloote onderhoud der talrijke staande
legers, konden aangewend worden tot bevordering van edeler doeleinden, ten nutte van de uitbreiding
der wetenschappen en daardoor tot verhooging van het heil der menschheid!
Wie zijn blik hemelwaarts heft, kan elken avond het vurige licht der planeet Mars aanschouwen in het
sterrebeeld der Tweelingen. Hoe velen onzer bedenken bij het ontwaren van dit rossige schijnsel, dat
het de glans is van een wereldbol, gevormd overeenkomstig met onze eigen aarde en dat onze aarde in
de oogen der bewoners van Mars of Venus insgelijks een slinkende ster is. Wij zijn hemelburgers zonder
het te vermoeden en wij zijn vreemdelingen in ons eigen vaderland.
8
Het Vaderland 21-6-1925
Kosmische Beschouwingen. Dr. H. P. BEKLAGE Jr. VENUS en MARS.
Het was inderdaad niet zoo kwaad gezien om de naaste verwanten van de Aarde in de planetenfamilie
met de godheden van strijd en liefde te identificeeren.
Afgezien van het feit, dat uit deze nomenclatuur zekere menschenkennis spreekt, is er ook in het
uiterlijk onzer kosmische buren iets, wat blijkbaar tot hun bijnaam aanleiding gaf. De onheilspellende
roodheid van Mars én de stralende blankheid van Venus. Hoe weinig kunnen de Ouden vermoed
hebben, dat Venus de haar bewezen eer zoo zeer ter harte zou nemen, dat zij, wellicht sindsdien, het
gelaat achter een sluier kuisch verborgen houdt voor de nuchter wetenschappelijke oogen, die haar van
verre bespieden. Venus is voortdurend door een dichte wolkenlaag omgeven, die ons het zonlicht wit
weerkaatst, maar ons de mogelijkheid ontneemt om van de planeet veel meer te zeggen dan dat haar
atmosfeer rijk is aan waterdamp. Hoe zouden we zelfs iets van een aswenteling weten, als er geen
houvast is aan het onstabiele wolkendek. Nu zeg ik wel wat veel, want het wonderinstrument der
astrophysica, de spectroscoop, is op den goeden weg om het geheim van de aswenteling te onthullen.
Maar ik kan nog steeds geen bepaalde waarde voor den rotatietijd noemen, zonder deze of gene te
ontstemmen. Zooveel is zeker, dat de opvatting van Schiaparelli als zou Venus steeds dezelfde zijde naar
de zon keeren, dus bij haar omloop in 225 dagen éénmaal om haar as draaien, weinig voorstanders
meer vindt. De rotatie zou beslist sneller zijn.
Venus is soms de avondster en soms de morgenster. Wie onder de moderne langslapers kent haar als
morgenster? Maar als avondster heeft ieder haar gezien, de helder glanzende, somtijds, alle overige
sterren in lichtkracht overtreffende.
Waarom toch steeds avondster of morgenster?
Waarom zien we Venus ◄ nooit te middernacht, zooals
den ander, waarover we spreken zullen, Mars? De zaak is
eenvoudig. De banen van alle planeten liggen nagenoeg in
eenzelfde vlak en wijken weinig van den cirkelvorm af. De
cirkel van Venus ligt binnen dien van de Aarde, de cirkel
van Mars omsluit dezen. Vandaar, dat nooit de Aarde
tusschen Venus en de zon kan komen, zooals tusschen
Mars en de zon. En hoe zouden we dan ooit Venus aan
den middernachtelijken hemel kunnen vinden, dat wil
zeggen tegenover de zon? Venus zien we slechts
hoogstens eenige uren na zonsondergang of voor
zonsopgang, als avond- of als morgenster.
Mars daarentegen kan, wat men noemt, in oppositie met de zon komen en is daarom voor de
waarneming een dankbaarder object dan de niets verradende Venus. Hij is dan ook grondig bestudeerd.
Daar zijn allereerst de opvallende poolkappen, de witte ijsvelden, op het zomerhalfrond aangroeiende.
Dan zijn er de donkere zeeën en de rossiggekleurde vastelanden, in vage omlijning en veelal ten deele
bedekt door sluiers, die men tegenwoordig eerder voor zandstuivingen dan voor wolken houdt.
Want watèrdamp schijnt, tenminste volgens de jongste onderzoekingen, in de atmosfeer van Mars
uiterst spaarzaam vertegenwoordigd te zijn.
Als de sluiers wegtrekken worden ook voor sommige waarnemers de reeds lang populaire kanalen
zichtbaar, fijne streepen, soms zelfs dubbel, die de zeeën schijnen te verbinden. Andere weer zien niets
daarvan én loochenen het bestaan van eenige rechtlijnigheid in de structuur der oppervlakte.
Ja, liet is nu wel zoo ver, dat de kanalen veel yan hun prestige verloren hebben en men in ernst spreekt
van gezichtsbedrog en meent met proeven 's menschen neiging te kunnen aantoonen, om op afstand
onregelmatige vlekken op lichten achtergrond door een webbe van rechte lijnen verbonden te zien.
9
Ik durf er niets over te zeggen, maar ik moet eerlijk bekennen, dat ik niet houd van deze physiologische
verklaring der Marskanalen, al is er dan ook iets op tegen om zich wonder wat van bevloeiing van woestijngronden en drukke scheepvaart voor te stellen; te geloven in kanalen van honderd ! en meer
kilometers breed en duizenden kilometers lang, gegraven door hoog intelligente wezens en alles in de
schaduw stellend wat hier op aarde ooit werd gewrocht. Om van de verkeersstoornissen, die zelfs een
verdubbeling van enkele der kanalen noodzakelijk gemaakt zou hebben, maar te zwijgen.
Dit wil niet zeggen, dat het zinledig zou zijn om over de bewoonbaarheid der planeten te filosofeeren.
Integendeel, ik nam Venus en Mars ter beschouwing samen, juist omdat zij beide met de Aarde de
meeste gelijkenis toonen en vermoedelijk als enige onder de planeten de voorwaarden voor
bewoonbaarheid vervullen. Men bedenke toch, dat levende wezens, weliswaar wat wij daaronder
verstaan, op zijn minst een vaste planeetkorst, een atmosfeer en een dragelijke temperatuur verlangen.
Op Venus moet het reeds meer dan tropisch warm zijn en op Mars kouder dan in de poolstreken.
Dat gaat nog.
Maar op Mercurius naderen we waarschijnlijk reeds het kookpunt van water en het is zeer twijfelachtig
of het kleine planeetje wel een atmosfeer bezit. De groote planeten buiten Mars bezitten geen vaste
korst. Men ziet dus hoe het aantal bewoonde werelden in het zonnestelsel zich vermoedelijk tot slechts
drie reduceert.
Werkelijk, wat we met eenige stelligheid verwachten kunnen is, dat zich in de zeer warme en vochtige
broeikasatmosfeer van Venus een fabelachtige flora moet hebben ontwikkeld. Op Mars heerscht
daarentegen denkelijk de droogte der woestijnen, gepaard gaande met groote koude. Daar vinden we
dus allicht geringen plantengroei, hoewel deze niettemin volgens sommige waarnemers aan een hier en
daar verspreide groene kleur herkenbaar zou zijn.
Daarnaast iets meer te zeggen over den aard der dieren of zelfs menschelijke wezens, die beide,
planeten bevolken, zou slechts betekenen, dat we de fantasie wat al te veel den vrijen teugel lieten.
Middelburgsche Courant 25-10 1913
BOODSCHAPPEN VAN MARS?
Gedurende 70 nachten van 17 September tot 25 November 1909 beschouwde de sterrenkundige Fritjof
le Coultre in de sterrenwacht te Genève de roode en geheimzinnige planeet Mars. Volgens verklaringen
van dezen onderzoeker, door de „Temps" overgebracht, bood het genoemde jaar de meest gunstige
voorwaarden voor het onderzoek van het raadsel der oppervlakte dezer dwaalster. De aarde stond toen
dicht in haar buurt, vergelijkenderwijs gesproken. Deze gunstige astronomische omstandigheden keeren
om de 16 of 17 jaar terug.
Van die 70 nachten, aan de studie van Mars gewijd, heelt Le Coultre tezamen 32 goede nachten beleefd.
Het zonderlingste verschijnsel, dat toen is waargenomen, was zonder twijfel het optreden van
lichtverschijnselen, die herhaaldelijk en onverwacht de omstreken hebben doen glanzen van de donkere
vlekken, welke meren worden genoemd.
10
Den 18den October om kwart voor elf in den avond zagen de sterrenkundigen Suhaer en Le Coultre in
het Noord-Noord-Westelijk gedeelte van de planeet een streek, die plotseling door een witachtig licht
werd overgloeid, hetgeen met een electrische booglamp te vergelijken was. Deze verlichtingen duurden
een of twee seconden en verdwenen daarna weer eensklaps, terwijl de bedoelde streek haar gewone
kleur terugkreeg. Nieuwe illuminaties deden zich gedurende verscheidene minuten voor, daarna hield, ('t
was middernacht) dat raadselachtig verschijnsel op. Den eersten November des avonds werden weder
als 't ware sterke illuminaties, altijd van wit-blauwe tint, plotseling ontstoken in de streken, die Lylia en
de oevers van het Moeris-meer heeten. Ze bleven verscheiden minuten in stand, doofden en ontvonkten
opnieuw. Die blauwachtige schijn scheen niet het gevolg van weerkaatsing.
Deze schijnsels werden toen niet voor de eerste maal op de oppervlakte van Mars waargenomen. De
sterrenkundigen van Flagstaff (Amerika) hadden ze al opgemerkt en ze zelfs als vuurseinen beschouwd,
door de bewoners van Mars afgezonden in de wereldruimte.
In 1907 hebben drie astronomen iets
dergelijks opgeteekend, en
eigenaardig genoeg in dezelfde
streken van de genoemde dwaalster.
Een van hen, Jarry-Desloges is van
oordeel, dat die schijnsels een
natuurlijke oorzaak hebben, hetzij
dat ze voortkomen uit deeltoestand
van den dampkring, of uit de
bijzondere gesteldheid van de
oppervlakte als gevolg b.v. van
meteorologische omstandigheden
van het oogenblik. In alle geval,
aldus de genoemde astronoom, kan
echter de waarneming van dat
verschijnsel uitsluitend in de buurt
van het midden der schijf, zooals
Mars den onderzoekers verschijnt
ongewoon lijken.
Ook heeft men beproefd, die lichtschijnsels te verklaren uit de terugkaatsing der zonnestralen op de
stofwolken, die in de hooge lagen van Mars' dampkring zweven. Deze onderstelling acht de „Temps"
echter twijfelachtig.
Een kenner van vulkanische uitbarstingen Albert Brno, heeflt het denkbeeld geopperd, dat die zgn.
illuminaties het gevolg zouden zijn van buitengewoon hevige vulkanische uitbarstingen. Deze hypothese
kan echter nog minder dan de vorige die schijnsels op Mars verklaren. Wat het vermoeden omtrent
aagegeven signalen aangaat, Le Coultre acht het aanlokkelijk, maar hij durft het niet overnemen.
Indien, aldus eindigt het Panische orgaan schertsend dit beschouwinkje, ons aldus weer herinnerend dat
het boven weergegevene slechts min of meer aannemelijk gemaakte onderstellingen zijn, die Jules
Verne tot een jongensboek de stof hadden kunnen leveren, de Marsbewoners sedert zeven of tien jaar
interplanetaire boodschappen zenden, wat moeten ze dan wel van de schranderheid der aardbewoners
denken ?
De lichte, zij het wetenschappelijke fantasietjes hoog ernstig nemend, verbaast men zich, dat le Coultre
bijna vier jaar gewacht heeft, alvorens die waarnemingen van de onverhoeds opschitterende stralen
openbaar te maken, en ze aldus den vakmannen tot een nader onderzoek voor te leggen.
Hoe tegenwoordig door sterrenkundigen over de Mars-oppervlakte wordt gedacht, kunnen de volgende
zinsneden bewijzen, aan een rede, onlangs door professor Seeliger te Weenen gehouden, ontleend.
11
"Ook fotografische opnamen hebben de bovenmatig opgeblazen Mars-kwestie niet daadwerkelijk weten
op te helderen. De blijkbaar rechtlijnig loopende strepen op Mars, en nog meer de somtijds optredende
verdubbeling daarvan schenen een buitengewone verklaring noodig te maken.
Deze zou in de onderstelling gelegen zijn, dat Mars door wezens wordt bewoond, wier verstandelijke
vermogens die der aardbewoners verre overtreffen en hen in staat zouden stellen, kunstmatige
bewerkingen tot watervoorziening en den aanleg van kanalen uit te voeren in een omvang, die bij ons
tot de onmogelijkheden zou behooren. Zonder uitwerking bleef de verzekering, dat juist de grootste en
beste kijkers de zgn. kanalen slechts schimmig en hun verdubbeling bijna nooit aantoonden. Men wilde
van 't geloof aan de bovenmatig schrandere Mars bewoners geen afstand doen evenmin als van de
daardoor opgewekte fantasieën. Zoo zal wellicht zelfs de jongste ondervinding, dat de grootste kijker ter
wereld op de Mount Wilson, geen Mars-kanalen doet zien, maar slechts afzonderlijke vlek kan oproepen,
die streepsgewijze loopen, niet den gewenschten invloed hebben".
En deze Duitsche hooggeleerde meent, dat men slechts met een zekere schaamte op de
hersenschimmen omtrent Mars kan
terugzien, welke wel in kracht schijnen te
verminderen, echter nog niet geheel
opgegeven zijn.
Voorwaarts 25-8-1924
Telegrammen: Is Mars bewoond?
LONDEN, 25 Aug. (VU.) De astronomen
over de geheele wereld hebben Zaterdag
getracht Mars waar te nemen, toen deze
planeet betrekkelijk dicht bij de aarde
stond. De omstandigheden waren echter
bijna overal ongunstig. Geen nieuwe
belangrijke ontdekkingen worden gemeld.
Onverklaarbare draadlooze teekens werden
gehoord op het station Vancouver (BritschColumbia). Deze worden evenwel
beschouwd ais afkomstig van iemand, die een aardigheid wilde uithalen.
De waarnemingen verricht door de professoren Schaer en Kolliker, de beroemde astronomen, met den
reusachtigen telescoop boven op de Jungfrau in Zwitserland, zijn mislukt tengevolge van een hevige
sneeuwjacht.
Het Vaderland 13-2 1927
Bewoonbaarheid van Mars en Venus
De bekende eigenschappen van de planeet Mars laten het bestaan van eenig soort levende wezens niet
toe. In de eerste plaats bedraagt de afstand van Mars tot de zon 224.000.000 K.M., d.w.z. meer dan
anderhalf maal zoo veel als de afstand van de Aarde tot de zon. Daarom moet Mars veel minder warmte
van de uitstraling van de zon ontvangen dan de aarde. Wanneer wij bedenken, welk een verschil in
temperatuur reeds op de Aarde kan ontstaan, tusschen den winter en den zomer, dan laat het zich
begrijpen, dat de veel grooter koude op Mars toch naar alle waarschijnlijkheid het bestaan van levende
wezens aldaar onmogelijk zal maken.
Doch zelfs, indien het mogelijk ware, dat bij zulk een temperatuur op Mars eenig leven zou bestaan, dan
zou zich nog een tweede bezwaar doen gelden, nl. dat zich in de atmosfeer rondom Mars feitelijk geen
waterdamp bevindt. Dat zou dan echter in elk geval het ontstaan van planten of eenigen anderen vorm
van voedsel, dat menschelijk leven mogelijk kan maken, uitsluiten.
De bekende poolkappen op Mars, welke met sterke kijkers duidelijk waar te nemen zijn, kunnen, in
verband met de geringe hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer, verklaard worden als neerslag in den
vorm van rijp; ook is het mogelijk, dat wij hier met bevroren koolzuur te doen hebben. Doch het bestaan
van leven is onder deze omstandigheden niet als waarschijnlijk aan te nemen.
12
Men heeft wel eens verondersteld, dat de bewoners van Mars wezens van zeer vreemdsoortige
gedaante zouden zijn, welke geen water, plantaardig voedsel of warmte zouden behoeven.
Ook deze hypothese is niet waarschijnlijk. Immers elk levend organisme is grootendeels samengesteld
uit koolslof. Nu heeft het spectraalonderzoek aan het licht gebracht, dat koolstof op alle hemellichamen
aanwezig is. Doch tevens is aangetoond, dat de scheikundige verbindingen van dit element, welke voor
het leven noodig zijn, grootendeels een temperatuur boven het nulpunt noodig hebben, bij gebrek
waarvan zij verstijven. Waar de temperatuur op Mars waarschijnlijk nooit boven het nulpunt zou komen,
sluit dit dus op zichzelf reeds de aanwezigheid van levende wezens uit.
In zekeren zin zou met betrekking tot Venus
de waarschijnlijkheid van het bestaan van
levende wezens grooter zijn. Deze
verrukkelijke ster, die wij in het begin van
de volgende maand weder als Avondster
zullen kunnen waarnemen, verkeert nl. in
dit opzicht in betere omstandigheden. Zij is
slechts 108.000.000 K.M van de zon
verwijderd en daardoor zal het er ongeveer
gemiddeld 100 graden warmer zijn dan op
Mars. De veel grootere nabijheid van de zon
zou doen veronderstellen, dat het er
misschien te warm zou zijn voor het
ontstaan van levende wezens. Wij moeten
echter niet vergeten, dat de dampkring van
Venus zeer vochtig is, zoodat de hemel er
onafgebroken bewolkt moet zijn. De
zonnestralen worden door deze nevels voor een deel teruggekaatst en dit moet de temperatuur
aanzienlijk matigen en wellicht doen overeenkomen met de temperaturen, die wij op onze aarde kunnen
waarnemen. Ook in andere opzichten vertoont Venus eenige gelijkenis met de Aarde. Zoo heeft zij een
diameter van 12730 K.M. en verschilt dus ook niet zoozeer van onze planeet, wat haar grootte betreft.
Wij weten helaas te weinig van Venus af. Juist doordat zij zich voortdurend met nevelen omsluiert, is het
waarschijnlijk, dat wij haar oppervlakte nooit te zien krijgen.
Naar het schijnt bevindt zich echter de planeet Venus nog in vloeibaren toestand. Dit is natuurlijk een
belemmering voor het ontstaan van leven. Doch in menig opzicht gelijkt deze zusterplaneet veel op de
door ons bewoonde Aarde en zóó er ergens buiten onze wereld planten-en dierenleven bestaat, is het
het waarschijnlijkst, dat dit op Venus het geval is.
Nieuwe Tilburgsche Courant 21-4 1925
Gemengde Berichten
Galilei een leugenaar?
De nieuwste theorie van een platte stilstaande aarde.
De laatste menschengeslachten zijn er al wel van overtuigd, dat de aarde rond is.
De wetenschap heeft gemeend, het onomstootelijk bewijs hiervan te hebben
geleverd en ieder aanvaardde deze theorie volgaarne en met een gerust geweten.
Totdat onlangs een cosmografisch-revolutionnaire geest van zich heeft doen
hooren. Paneroni is de naam van den man, die Galilei heet te liegen, dat onze aarde rond is en toch zou
draaien. Deze gewezen schoenmaker 'grijpt voor zijn argumenten over Galilei en Copernicus heen in de
vroegste geschiedenis der natuurkundige aardrijkskunde. Zonder de minste aarzeling decreteert hij de
aarde plat te zijn, onbegrensd, alsook onbewegelijk. Hij verdedigt deze grondstellingen ook. Immers,
wanneer de aarde niet plat was, zouden wij er afvallen. Een dezer dagen heeft Paneroni een lezing
gehouden te Geneve, voor een uitverkocht huis van vroolijke studenten en andere belangstellende en
nieuwsgierige lieden. Na zijn bovengemelde grondstellingen te hebben uiteengezet en verdedigd, kwam
hij tot zijn volgende theses: de aarde is aan alle zijden door het water omringd en zon en maan
beschrijven er groote cirkels boven. „Want," riep hij uit „hoe zou de zon anders van Oost naar West
kunnen gaan!" Met een taxi, antwoordde prompt het een lachstuip nabij zijnde publiek in koor. Onder
hoongelach moest Paneroni ten slotte de vlucht nemen. Hij verzuimde evenwel niet aan de cassa de
ontvangsten van dien avond te toucheeren. Daarna verdween hij door den artistenuitgang. Nadere
berichten ontbreken.
13
Rotterdamsch Nieuwsblad 22-2-1909
Omzwervingen door het Heelal.
(50 Millioen Kilometers dichter bij de Zon.)
Wonen er op Venus stervelingen dan zullen sommige Venusianen u niet begrijpen als u hen spreekt over
nacht of van sterren, anderen weer weten evenmin dat er een zon bestaat als bij ons op aarde een
nikker uit het hartje van Afrika een begrip heeft van ijs en u in uw gezicht uitlacht als ge hem vertelt dat
men over water kan loopen als het bevroren is.
Evenals bij ons de hoogste beschaving is te vinden in de gematigde luchtstreken, zoo ook op Venus!
De hoogstontwikkelden wonen op die deelen hunner globe, die den overgang aanbieden tusschen dag
en nacht, verzengende hitte en allerfelste koude.
Of Venus al dan niet door schepselen wordt bewoond, is door diverse geleerden gewikt en gewogen,
onze beroemde landgenoot Huygens (1629—1695) was overtuigd dat al de planeten werden bewoond
en hij beweerde, dat de wezens meer intelligent waren naarmate ze dichter bij de zon woonden, nu
ingeval hij gelijk had dan pleit dit zeer voor het verstand van de Venusianen ; de astroloog Kircher
beweerde, dat het op Venus alles botertje tot op den boom is en Couleur de rosé. Volgens hem was de
atmosfeer bezwangerd met zoete geuren, feërieke wezens paarden er hun zangen aan het melodieus
ruischen der beekjes, de planten waren er klinkklaar goud en de bloemen diamanten en edelgesteenten,
schitterend in alle kleuren.
Een zeer bekend Franschman, Fontenelle (1657 —1757), beschrijft met de meeste zorg de bewoners der
planeten en van de lui op Venus beweerde hij, dat ze alleen leefden voor de liefde, dat ze piep hadden
aan geleerdheid, nooit boeken of kranten lazen, maar daarentegen de schoone kunsten hoog vereerden
en beoefenden. Niet als wij hier op aarde behoefden ze in het zweet huns aanschijns te ploeteren om
hun dagelijksch stukje brood... ze leefden er zelfs niet vegetarisch van boontjes en doppertjes... ze
voedden zich uitsluitend met hun atmosfeer, ze aten niks dan lucht!
Kant, de filosoof uit Koenigsberg, heeft hetzelfde verkondigd als onze Huygens, de directeur van het
observatorium te Potsdam ; de astronoom M.Schreiner komt tot de slotsom der bewoonbaarheid van
Venus na het volgend betoog: De al te felle zonnehitte op Venus wordt getemperd door haar dichte
atmosfeer, waaruit tevens blijkt, dat er veel water op die planeet aanwezig is of kan zijn. De grootste
helft der zonnestralen wordt gereflecteerd door de bovenste wolklagen en is oorzaak, dat de
temperatuur aan de oppervlakte vrijwel dragelijk zal zijn. Daar er nu op Venus water is en een
dampkring, hebben we niet de minste reden het bestaan van organisch leven op Venus in twijfel te
trekken!
Dit laatste betoog steekt zeer gunstig af bij de geleende onzinpraatjes van Kircher en Fontenelle die ik
dan ook alleen gaf als curiositeiten.
14
De afstanden in ons zonnestelsel zijn
wel reusachtig maar we kunnen er ons
nog een soort voorstelling van vormen ;
na ons komende geslachten zullen
trekken van planeet tot planeet en als
ze nog niet afgedaan hebben met
„lintjes", vaandels en vlaggen zullen ze
eenmaal hun waperend dundoek
planten op de pool van Mars of van
Venus......
Zoodra we ons systeem verlaten krijg ik
hetzelfde gevoel over me, dat ik heb als
ik met een gesloten valscherm op een
hoogte van een paar duizend meters
naar omlaag spring... ik val in de leegte
ik ben mezelf kwijt een heerlijke emotie
die je moet meegemaakt hebben om er
over te kunnen oordeelen wie weet
smakken we nog niet eens gezamenlijk
in het niet (wel te verstaan in theorie)
gaan we naar de meest nabijzijnde
vaste ster, terwijl we als voertuig het
Nieuwsblad nemen dat ons wel in veilige
haven zal doen belanden!
De mensch zijn vlag plantend op de
Pool van Mars. ►
Het Nieuws van den Dag 15-1 1893
Hoe kan men de zon beluisteren?
Het is bekend, dat de menschelyke stem niet ver reikt. ledereen weet, hoe moeielyk het b.v. is, over een
eenigszins breed water heen een veerman te beroepen. Een scheepsgezagvoerder is reeds bij weinig
bewogen dampkring genoodzaakt, zijn stem door de spreekbuis te versterken, om door het scheepsvolk
gehoord te worden. De uitvinding van de telephoon heeft hier eene algeheele verandering gemaakt.
Zy maakte het mogelijk een gesprek te voeren op een afstand van verscheidene honderden kilometers,
zonder meer inspanning dan die, welke het gewone spreken vereischt. Zoo bedraagt b.v. de door de
telephoon bestreken afstand tusschen München en Berlijn 720 kilometer, tusschen Parijs en Marseille
1000 kilom.
Zelfs door de zee heen, gelijk tusschen Parijs en Londen, zyn directe telephoonlynen aangelegd, en ook
daar hebben zich geene noemenswaardige zwarigheden tegen de overbrenging der menschelijke stem
verzet. Nu is zeer zeker by de telephoon de wijze van overbrenging eene geheel andere, dan de gewone
voortplanting van het geluid. Indien het geluid volgens de gewone voortplantingswijze der tonen den
weg van Berlijn naar München moest afleggen, daar zoude — de mogelijkheid voor een oogenblik aan
nemende — na het einde van het gesprek eene tyd ruimte van ongeveer 36 minuten verloopen,
alvorens het eerste geluid te München ware aangekomen. De Berlyner zou inmiddels weer rustig aan
zyn werk kunnen gaan, want als München hem dadelijk antwoordde, zou hy toch eerst na verloop van 1
uur en 12 minuten antwoord kunnen verwachten. By ons tegenwoordig ver-spreken zetten zich de over
te brengen geluidsgolven in de telephoon in een anderen krachtvorm om ; zij veranderen in electrische
schommelingen, die de verre reis afleggen in den ondenkbaar korten tyd van een breukdeel eener
seconde.
15
Met deze schrede voorwaarts zyn echter de mannen der electriciteit nog niet tevreden.
Zy hebben tot zichzelven gezegd, dat het toch erg lastig is van zulk een materieelen draad afhankelijk te
zyn; het is er om te doen dien overtollig te maken. De baan moet vrij zyn en aan niets aardsch
verbonden, gelijk ook de lichtstraal op vrije baan door het wereldruim dringt. En werkelijk heeft men
dan ook den lichtstraal tot bemiddelaar gekozen. Reeds sedert langen tyd is het bekend, dat het licht
eigenaardige electrische verschijnselen te voorschijn kan roepen. Toen Preece het met behulp van een
microphoon zóo ver had gebracht, dat hjj het loopen van een vlieg hoorbaar maakte, en wel zóo hard
dat het op het trappelen van een paard over eene brug geleek, werd hij ver overtroffen door Smith, die
beweerde : „ik kan iets nog veel wonderbaarlykers mededeelen, namelyk, dat ik door middel van de
telephoon een lichtstraal op eene metalen plaat hoorde vallen." Dit zeer merkwaardige verschijnsel werd
waargenomen met behulp van eene plaat van selenium, en men maakte daarbij gebruik van het
eigenaardig vermogen by selenium, om lichtgolven in electrische golvingen te kunnen omzetten. Daar
nu de electrische schommelingen voor ons gehoor waarneembaar zyn, was de grondslag voor de nieuwe
uitvinding gelegd.
Omstreeks twaalf jaren geleden bracht
Bell zijn photophoon (eene soort
telephoon, maar met een trilplaat van
selenium ◄) uit Amerika naar Europa
en vestigde er toen reeds de aandacht
op, dat iedere verandering in de
helderheid van het daglicht zijn
photophoon geluiden deed geven. Daar
hij nu, zoodra de zon op de photophoon
scheen, daarin tonen vernam, die hy
zich door aardschen invloed niet kon
verklaren, nam hy aan, dat de
veranderingen, die in het licht der zon
plaats vinden, de oorzaak dier tonen
zouden zijn. Latere waarnemingen
bevestigden dit vermoeden en maakten
den samenhang der vernomen tonen
met de zonnevlekken steeds
waarschijnlijker. Nu wil Edison deze zaak grondig onderzoeken en beproeven de geluiden op de zon
duidelijker waarneembaar te maken, de grootsche verschijnselen, die zich op de zon afwikkelen, op den
voet te volgen en dus eigenlijk de zon op twintig millioen geographische mijlen afstand te beluisteren.
Dit plan is geen verrassing meer, sedert een Amerikaansch wetenschappelijk blad het reeds verraden
heeft. Edison bezit in den Staat New-Jersey een natuurlijk samenhangend blok magnetisch ijzererts, dat
anderhalve kilometer lang en 30 meter breed is en tot op eene onbekende diepte in den grond
doorloopt. Hy wil dezen grooten magneet met het noodige aantal draadgangen omwinden, waarvan de
einden in eene soort telephoon uitloopen. Het magnetische steenblok zal dus de kern vormen van de
telephoon, die verder uitgerust zal worden met registreerende toestellen en observatie-punten.
Misschien verschaft Edison's plan geheel nieuwe ophelderingen over tot heden onbekende en
onverklaarbare verschijnselen bij de cosmische veranderingen van ons centraal hemellichaam.
Het Vaderland 26-8 1932
WEIENSCHAPPEN DE AARDE EEN HOLLE KOGEL? Een wetenschappelijke parodox
16
Over den inhoud van onze planeet en haar plaats in bet heelal zijn in duizenden jaren de meest
verschillende inzichten ten beste gegeven, schrijft graaf Carl von Klinckowström in Die Umediau.
Aristoteles heeft reeds de belangrijke stelling geschonken, dat alle deelen der aarde wegens hun
zwaarte naar het middenpunt zich bewegen. Hij had er dus reeds een voorstelling van, dat zich in het
centrum der aarde de zwaarste bestanddelen der materie moesten ophoopen. Toen de aardbol het
aanzijn kreeg. Deze geheel moderne gedachte werd langen tijd door andere meeningen omtrent het
inwendige der aarde verdrongen: men dacht aan een aardkern van vloeiend vuur welker aanwezigheid
de vulkanen schenen te bewijzen en aan het ontstaan van een harde aardkorst door het afkoelen van
den gloeienden bol.
De Jezuïet Athanasius Kircher wist in 1664 ook reeds, dat de warmte in de mijnen met de diepte
toeneemt; hij veronderstelt echter niet, met Descartes, Leibniz, Kant, Button e. a. een centraal vuur,
maar talrijke brandende haarden in het ingewand der aarde, welke in verbinding staan met de werkende
vulkanen. ►
Volgens de huidige
beschouwingswijze zijn het vooral
twee inzichten, welke vermoedens
geven omtrent den toestand van het
direct niet toegankelijke ingewand der
aarde. Het eene berust op de
berekening van de dichtheid of het
gemiddeld soortelijk gewicht van de
aarde, het tweede op het feit van de
zg. geothermische dieptetrappen.
Als men de dichtheid van het water bij
4 graden Celsius op 1 bepaalt,
bedraagt de dichtheid van het lichaam
in zijn gebed in het midden ongeveer
5.52. Daar dit een veel hoogere
waarde is dan de dichtheid van het
gesteente, dat de aardkorst vormt,
moet men daaruit het besluit trekken,
dat het inwendige der aarde
overwegend uit soortelijk zwaardere
stoffen, dus uit metalen (in de eerste
plaats ijzer) moet bestaan.
Tot verrassende gevolgtrekkingen
komt men, als men deze overweging combineert met de resultaten der waarneming, dat de temperatuur
der aardlagen bij toenemende diepte met elke 100 M. drie graden stijgt. Wilde men veronderstellen, dat
deze toeneming van temperatuur regelmatig voortgaat, dan zou men tot fantastisch hooge hittegraden
geraken. Tamelijk algemeen wordt op het oogenblik aangenomen, dat de aardkorst op diepte van 50 tot
70 K.M. onder den toenemenden druk der boven haar liggende massa's en door stijgende temperatuur
geleidelijk in een traag vloeienden toestand overgaat.
Op deze diepte liggen ook de grootste haarden van aardbeving. Of in de kern der aarde dan werkeiijk
temperaturen van 8000 graden en daarboven heerschen, schijnt zeer de vraag, daar men zich over den
toestand der metalen onder de gegeven druk- en warmteverhoudingen geen goede voorstelling maken
kan. Vandaar onderstelt men slechts hoogste temperaturen van 3 tot 4 duizend graden.
Men heeft op diepten van 1200. 1700. 2530 en 2300 K.M. onregelmatige veranderingen van
voortplantingssnelheid vastgesteld — vlakten van ongestadigbeid, welke de grensvlakten van lagen van
verschillende natuurkundige eigenschappen moeten vormen. Bijzonder treffend is de sprong in de
voortplantingssnelheid van de longitudinale (lengte) aardbevingsgolven van 13 tot 8.5 K.M. in de
seconde op de diepte van 2900 K.M. Hier houdt de metalen schil der aarde op, welke ligt op de
aardkern, welker samenstelling onbekend is. Deze aardkern is de drager van het aardmagnetisch veld.
dat door de draaiing der aarde wordt veroorzaakt.
Dat is, vervolgt Klinckowström, de huidige stand van onze wetenschap omtrent het inwendige van onze
planeet.
Deze inleiding was noodig voor de beoordeeling van allerlei andere hypothesen, welke hierop
neerkomen, dat de aarde een holle kogel zou zijn.
De eerste, die deze veronderstelling deed, is niemand minder dan de Engelsche sterrekundige Edmond
Halley (1692). Het feit van de jaarlijksche verandering in de afwijking van de magneetnaald, dus het zich
bewegen van de magnetische polen, wilde Halley verklaren door de hypothese van een in de holle
aardruimte draaiende massieve binnenplaneet, welke hij zich zelfs bewoond dacht!
17
In 1818 deed de Amerikaansche kapitein John Cleves Symmes ► in de
bladen een oproep tot steun van een door hem op touw gezette
expeditie naar de noordelijke Poolstreken, waar hij voorbij den 82en
breedtegraad niet alleen een zacht klimaat, maar ook een reusachtige
opening naar het holle ingewand der aarde vermoedde.
Als beschermheeren van zijn plan pronkte Symmes met beroemde
geleerden als Alexander von Humboldt en Sir Humphry Davy, en
Humboldt vertelt ons geestig in zijn Kosmos (I, blz. 177/78), dat de op
avontuur beluste kapitein hem herhaaldelijk en openlijk tot deelneming
aan de expeditie uitgenoodigd heeft. Behalve kapitein Symmes heeft
deze gedachte nog een anderen fantast het hoofd op hol gebracht: een
anonymus, die in niet minder dan drie brochures (1828— de stelling
verdedigde, dat de aarde hol is, met lucht gevuld, en de polen open en
van binnen niet alleen bewoonbaar, maar feitelijk ook bewoond.
Wij weten thans, dat Symmes vruchteloos naar den ingang van de
onderwereld op de Noordpool zou hebben gezocht, maar de anonymus
bewijst zijn stelling met duizend motieven.
Op hem volgde 1837 F. Julius Brede met een geschrift, waarin hij
zijn bewijzen uiteenzet voor de hypothese, dat de aarde een holle
en met lucht gevulde waterkogel is, waarop en waarin de
landmassa's drijven; dus om zoo te zeggen een waterblaas. In die
dagen waren er nog geen diepzee peilingen en Brede kon dus nog
veronderstellen, dat de groote oceanen bodemloos waren. Op een
geheel andere basis bouwt de nieuwste verklaarder van het
wereldstelsel Karl Meupert (Der Kampf gegen das kopernikanische
Weltbild. Memmingen 1928, en Umsturz des Weltalls. Memmingen
1929) zijn ..Weltallmythos".
Voor Meupert is de aarde niet alleen een holle kogel, zij
vertegenwoordigt ook onze heele wereld.
Wij leven niet, zooals tot dusver algemeen onjuist werd gemeend,
op de buitenhuid der aarde, maar op de inwendige schil, en het
heele universum speelt zich af in het inwendige van dit „kosmische
ei".
Wij behoeven dus
niet eerst naar een
weg naar den
moederschoot der
oude aarde te
zoeken, wij zijn
daarin opgesloten
en kennen zelfs
niets anders. En
de aarde zelf, van
welker uiterlijk wij
niets weten — niet
eens Neupert weet
iets daarvan —
staat stil.
18
De bewijzen voor
de kogelachtige
gedaante der
aarde en haar
omwenteling zijn
bedrog Helaas zal
het Neupert nooit
mogelijk zyn. om
zijn wereldstelsel
in een planetarium
te toonen, want
het grondplan,
waarop hij bouwt,
kan hij niet in een
model geven,
namelijk zijn
hypothese van de
gebogen
licbtbanen, welker
curven hij telkens
naar behoefte bij
zijn wereldstelsel
aanpast. Meupert
is op deze
gedachte van den
loop der
lichtstralen
gekomen door de
configuratie van
het magnetische veld. dat men door middel van ijzervijlsel op een glazen plaat boven de polen van een
magneet zichtbaar kan maken.
Voor verdere bijzonderheden over Meuperts hypothese verwijst Klinckowström naar zijn brochures en bij
besluit:
Kapitein Synnnes zou men beden de onhoudbaarheid van zijn hypothese omtrent de openingen bij de
Pool kunnen bewijzen.
De heer Brede zou goedschiks of kwaadschiks door de diepzee-peilingen overtuigd zijn geworden, dat
ook de diepste zeeën een vasten bodem hebben, maar de heer Meupert zal men niet zoo gemakkelijk
aan het verstand kunnen brengen, dat de groote astronomen van Copernicus en Galilei af tot de
vakgeleerden onzer dagen toe, misschien toch meer ervaring en meer verstand hadden en hebben dan
hij....
De Indische Courant 18-5-1935
Het binnenste der aarde. Fantastische expeditie.
19
Het Smithsonian Institute te Washington is kort geleden in het bezit
gekomen van een uiterst merkwaardige brochure, gedateerd 14
September 1822, van de hand van den oudlegerofficier kap. John
Cleves Symmes. In deze brochure, die van de tallooze circulaires en
krantenartikelen is, welke kapitein Symmes in de jaren 1818 tot 1829
aan verschillende wetenschappelijke instellingen over de geheele
wereld deed toekomen, verkondigt de schrijver de fantastische
stelling, dat de aarde hol is, en dat een schip door een „gat" bij de
Noordpool het inwendige der aarde zou kunnen binnenzetten.
Hoe ongelooflijk het ons thans ook schijnt, in dien tijd nam men deze
theorie volkomen ernstig.
Symmes trachtte de Amerikaansche regeering te bewegen, een
expeditie uit te rusten, om het inwendige der aarde te „ontdekken" en
deze nieuwe wereld voor het Amerikaansche volk in bezit te nemen
onder bescherming van „hemzelf, zijn vrouw en haar tien kinderen."
De voorstelling, die Symmes zich van het binnenste der aarde maakte,
was volkomen in overeenstemming met de toenmalige geophysische
opvattingen en daaruit logisch verklaarbaar. Hij meende er een
warme, vruchtbare, en waarschijnlijk onbewoonde wereld te zullen aantreffen, wier oppervlakte bijna
even groot zou zijn als de uitwendige aardoppervlakte. In deze opvattingen stond Symmes geenszins
alleen. Hij verwierf zich een grooten kring van aanhangers. Over het geheele land werden groepen van
Symmesieten gevormd, van verschillende zijden werden het Congres petities voorgelegd, waarin het
door Symmes gedane voorstel tot uitzending van een expeditie werd ondersteund.
Hoewel het Congres zich in allen ernst met deze kwestie bezig hield en er breedvoerige debatten aan
werden gewijd, kwam het niet tot tastbare resultaten. Hoe aanlokkelijk het plan om op deze wijze het
Amerikaansche grondgebied uit te breiden in dien tijd velen ook voorkwam, het stuitte af op den
nuchteren werkelijkheidszin van het overgroote deel der Congresleden en werd nooit ten uitvoer
gebracht — of juister gezegd, de poging daartoe werd nooit ondernomen. Toch kan het „Symmesitisme"
in tweeërlei opzicht nog op resultaat bogen.
In de eerste plaats is het waarschijnlijk, dat de belangstelling voor exploraties, die de Symmesieten
hebben aangekweekt, een der factoren is geweest, welke geleid hebben tot het uitrusten van de Wilkes
exploratie expeditie, die het eerste land ontdekte voorbij den Zuidpoolcirkel. Het tweede resultaat dat
Symmes met zijn fantasieën behaalde, was, dat zijn plan als grondslag diende voor een der meest
spannende vertellingen van Edgar Allen Poe, „The Adventures of Arthur Gordon Pym".
Zijn fantastisch plan heeft mogelijk ook Jules Verne tot een van zijn romans geïnspireerd.
Tegelijk met zijn brochure deed Symmes een kaart van „Symmesonia" het licht zien, het vermeende
vasteland aan gene zijde van den Noordelijken „rand" der wereld. Op deze kaart staat aangegeven, hoe
de „Symmes-River" ongeveer ter hoogte van Davis Straat in den Atlantischen Oceaan uitmondt. Deze
rivier moest volgens Symmes de grootste ter wereld zijn, daar zij de voornaamste afwatering van de
oceanen der onbekende inwendige wereld in de wereldzeeën van onze uitwendige aarde zou zijn.
Nieuwsblad van Friesland 20-12-1902
De maan
De maan is eene Hoogst aangename en nuttige verschijning
in de donkere avonden van najaar en winter, vooral ten
plattenlande en in 't veld, waar geen straatverlichting is
aangebracht. Haar zacht, vriendelijk aanschijn is bekorend.
Menig gemoedelijk dichter heeft haar een loflied gewijd en
verliefden minnen rozegeur en „maneschijn." Toch gebeurt
het ook, dat ze elkander „naar de maan" wenschen. Dat is
hard, ook voor de zachte maan. Behalve buitenlui, dichters
en verliefden, zijn er nog geleerden, welke de maan hun
aandacht wijden. Eigenlijk zijn dat nog haar beste vrienden.
Wij lezen van den Amerikaan Pickering, dat hij als
sterrekundige gedurende lange jaren een bijzondere studie
van de maan heeft gemaakt. Hij schrijft, dat er vulkanen zijn
op de maan, die nog werken, dat eenige kleine kraters zijn
verdwenen, doch dat er zich nieuwe hebben gevormd.
Sommige bergen zijn bedekt met sneeuw, die in het zonlicht
sterk schittert en daaruit verklaart zich het gezicht, dat de maan vertoont.
Ook veronderstelt de Amerikaan leven op de maan; of het plantaardig of dierlijk leven is, moet
onopgelost blij ven, maar stellig zijn het niet enkel levenlooze rotsen en gebergten, welke wij
aanschouwen en die de vlekken aanduiden.
20
De Waarheid 24-9 1959
Vaticaans blad over mensen op de maan
„Indien er op de maan menselijke wezens blijken te zijn, zijn zij dan belast met de erfzonde en zijn zij
door Christus verlost?"
Met deze vraag houdt zich in het laatste nummer van het Vaticaanse weekblad „Osservatore della
Domenica" de Franciscaner monnik Raimondo Spiazzi bezig.
De schrijver zet uiteen, dat afstammelingen van Adam, die op onbekende wijze in voorhistorische tijden
op de maan zijn gekomen, belast zouden zijn met de erfzonde. Evenals de bewoners van de aarde,
zouden ook zij echter verlost zijn, hetzij door Christus' dood op aarde, hetzij op andere wijze.
Op de maan zouden voorts wezens kunnen zijn, die gelijk zijn aan mensen, maar afstammen van een
ander, en door God afzonderlijk van Adam en Eva geschapen, eerste mensenpaar.
In dat geval zouden zij volmaakte menselijke wezens kunnen zijn, die in de toestand van genade leven,
zoals Adam en Eva voordat zij uit het paradijs werden verdreven.
Het Centrum 11-10 1921
OP DE MAAN IS LEVEN.
New York 10 Oct. De bekende astronoom der Harvarduniversiteit, professor
William Pickering, heeft op grond van een lange reeks fotografieën, welke hij
genomen heeft tusschen Augustus 1920 en Februari 1921, verklaard te kunnen
constateeren, dat er op de maan werkelijk leven is. Zijne foto's toonen, dat van
tijd tot tijd groote met groen bedekte oppervlakten zichtbaar worden, die in een
ongeloofelijk korten tijd bloesems ontwikkelen, en dan weer verdwijnen. Het
gehelee proces speelt zich in een tijdsruimte van ongeveer 11 dagen af.
21
Bij het volgende bericht past een klein commentaartje.
LeVerrier ontdekte Neptunus in 1846, niet door waarneming maar door berekeningen, daartoe aangezet
vanwege onverklaarbare afwijkingen in de baan van Uranus. Tegelijkertijd met LeVerrier was ook John
Couch Adams in Engeland met dezelfde berekeningen bezig, en ook hij kwam tot dezelfde conclusies.
Zoals dat vaker gaat bij uitvindingen en ontdekkingen: het hing kennelijk (en in dit geval letterlijk) in de
lucht.
Op basis van LeVerriers berekeningen werd Neptunus korte tijd later visueel waargenomen door Johann
Gottfried Galle in Berlijn.
Maar wie die meneer Baburèt uit onderstaand berichtje is valt niet te achterhalen. Hij is een blijkbaar
vergeten dwarsligger, en het krantenbericht maakt het er niet duidelijker op.
Arnhemsche Courant 5-10 1848
GEMENGDE BERICHTEN
22
Onze lezers zullen zich nog wel herinneren dat, een jaar of twee geleden ,
in de geleerde wereld zeer veel opschudding ontslaan is, ten gevolge der
ontdekking van eene nieuwe planeet door den Fransche sterrekundige
Leverrier , welke ontdekking. door vele andere sterrekundigen destijds is
bevestigd. Men zal dus niet weinig verwonderd zijn te vernemen , dat die
geheele zaak op eene vergissing berust, zoo als blijkt uit een rapport van
den heer Baburèt, op den 29sten augustus en 11 september , in de
akadémie te Parijs voorgedragen , waarin beweerd wordt, dat de
gewaande ontdekking niet anders is dan de verdwaalde planeet Neptunus
welke zich toevallig in de door den heer Leverrier aangeduide rigting
wederom heeft laten zien. Volgens den heer Leverrier, moest de door hem ontdekte planeet zich 36 maal verder van de zon verwyderd
bevinden dan de aarde, terwijl Neptunus er slechts 30 maal verder van af
ligt , zijnde een klein verschil van 200,000,000 mijlen ; de planeet van
den heer Leverrier moest 38 maal den omvang der aarde hebben ; Neptunus echter heeft maar een
derde van deze grootte. Genoemde planeet moest 217 jaren besteden , om haren omloop om de zon to
volbrengen , terwijl Neptunus zijnen loop in 164 jaren aflegt. Hieruit volgt dat de door den heer
Leverrier bedoelde planeet geenszins Neptunus zijn kan , als kunnende zijne berekeningen niet op deze
laatste toegepast worden , zoo als dan ook door den heer Leverrier , in de zitting van 14 september
erkend moet zyn.
26-9-1877 Het Nieuws van de Dag
Urbain Jean Joseph Leverrier.De tijding van den
dood van dezen beroemden sterrekundige zal over de geheele
beschaafde wereld een diepen indruk teweegbrengen. Hij is een
van de wakkersten geweest onder de wakkere mannen, die
gearbeid hebben aan een wetenschap, schijnbaar 't verst van
allen buiten onze dagelijksche en alledaagsche belangen
liggende, maar feitelijk van hoog gewicht en diep ingrijpende
praktijk. Leverrier werd den 11den Maart 1811 te St. Lô geboren,
ontving daar zijn eerste opleiding en bezocht vervolgens de
Polyt. School te Gaen. In 1829 kwam hij naar Parijs in het college
Louis Le Grand en behaalde daar den eersten prijs in de
mathematische wetenschappen, met de opname onder de
studenten der Polyt. School aldaar. Na zijn studiën volbracht te
hebben, werd hij ingenieur bij de tabaksregie, doch nam spoedig
ontslag om een leeraarsplaats aan het college »Stanislas« te
Pariis te aanvaarden. Vervolgens werd hij leeraar aan de Polyt.
School en in 1846 professor in de Méchanique Celeste, om in
1854 als directeur van de sterrenwacht zijn eigenlijke loopbaan
te beginnen. Reeds was hij lid van de Academie (1846); terwijl
de kiezers van het Dep. Manche (waarin St. Lô. ligt) -hem in
1849 naar de Kamer afvaardigden. In 1852 werd hij
Senator en lid van de Conseil Supérieur de I'instruction
Publique. Uit de bewegingen van de planeet Uranus
profeteerde L. de ontdekking van een andere nog
onbekende planeet, die werkelijk in 1846 (28 Sept.) door
Galle te Berlijn ontdekt werd en naar L. gedoopt; hoewel
later herdoopt als Neptunus. Een aantal werken van L,
over de banen en de storingen van onderscheiden
planeten en kometen zagen achtereenvolgens het licht,
terwijl de Parijsche sterrenwacht onder zijn leiding tal van
verbeteringen onderging.
De naam, dien L. zich door een en ander verwierf, mag
met recht een onsterfelijke
genoemd worden. De kwaal waaraan hij leed en bezweek,
een leverziekte, werkte ongunstig terug op zijn
gemoedsgesteldheid, en zijne verhouding tot de Regeering
van zijn land was in den laatsten tijd dan ook alles behalve
aangenaam. Met het oog daarop geeft het juist een krachtige getuigenis van de waardeering, die de
grote sterrekundige ondervond, dat diezelfde Regeering eene som gelds uittrok om L. eene reis tot
herstel van gezondheid te laten doen. Het was een nationaal belang — zoo luidde de overweging — dat
een man als L. voor Frankrijk behouden bleef.
Sumatra Post 8-7-1902
23
De ringen van Saturnus.
Dezen zomer, aldus leien wij in een Hollandsch blad, zal men weldra de planeet Saturnus met zijn ringen
ook door een kleinen verrekijker kunnen waarnemen. Oaarbij doet zich dan op 15—17 Jnii een
verschijnsel voor, dat nog nooit is beschreven. De beide ringen die 200 kilometer breed ziju, worden
gescheiden door een open ruimte vau 9000 kilometer ongeveer welke Cassius heeft ontdekt en die naar
hem genoemd wordt. Die ruimte of spleet toont zich aan het oog door een donkeren streep tusschen de
ringen, die echter naar de planeet toe verdwijnt, waar de ringen dan schijnen één U worden. Als de
aarde boven de ringen staat, ziet men door de spleet heen en zou door die opening de planeet zelf
kunnen zien, als de schaduw van de ringen haar niet verduisterde Andera wordt het wanneer, gelijk
omstreeks de de genoemde dagen het geval zal zijn, de aarde juist tusschen de zon en Saturnus staat.
Vau Saturnus uit is er dan een kleine zonsverduistering waar te nemen, doordat de aarde als een zwarte
vlek over de zonneschijf schuift (dat duurt ongeveer 12 uur). Maar daar de zonnestralen dan door de
spleet tusschen de ringen ook op Saturnus zelf vallen, zal men van de aarde uit dat deel der planeet
verlicht zien. Met andere woorden : de spleet zal schijnbaar verdwenen zijn, de ringen zullen g-heel
schijnen samen te vallen, behalve wellicht met een verschil van lichtsterkte in het midden.
Het Vaderland 4-9-1933
DE VLEK OP SATURNUS.
Wij hebben reeds bij herhaling berichten opgenomen omtrent de witte vlek, die onlangs op Saturnus
verscheen en nog steeds met een goeden kijker valt waar te nemen.
Wij ontvingen van den heer W. S. Volkers Jr. alhier thans, van de planeet een afbeelding, welke wij in
onze uitstalkast hebben tentoongesteld.
De planeet is geteekend bij 180-voudige vergrooting, gezien door een kijker van 108 mm opening. Het
gelukte den teekenaar eerst Zaterdag j.l. de vlek duidelijker te zien, daar de lucht voordien te onrustig
was. Uit de afbeelding blijkt dat de vlek ongeveer 20.000 bij 75.000 km groot is en derhalve op de vlek
gemakkelijk 5 aardbollen naast elkander kunnen geprojecteerd worden. Een verschijnsel op een
dergelijke schaal — aldus merkt de heer Volkers nog op — kan moeilijk aan een vulkanische uitbarsting
worden toegeschreven, wellicht is het een condensatieverschijnsel van gasvormige stof tot nevel over
een uitgestrekt gebied.
Op de teekening zijn verder zichtbaar de Cassinische splitsing van den ring in twee ringen, de schaduw
van den ring op de planeet en van de planeet op den ring, de helderheidsverschillen van de ringen
onderling en de normale donkere „equatoriaalband op de planeet.
Nieuws van de Dag voor Nederlandsch Indië 9-12 1907
24
De Locomotief 22-8-1901
Reizen door ons Zonnestelsel.
(Bewerkt naar de nieuwste bronnen der moderne astronomie voor De Locomotief).
25
De 9 wachters, welke zich buiten de ringen van Saturnus bewegen, moeten in de beweging der planeet
groote storingen teweegbrengen ; misschien is wel het wankelbaar evenwicht, dat zij bestendigen, de
oorzaak van het in stand blijven der ringen. Doch een bevredigend antwoord omtrent het vraagstuk dier
ringen, is nog niet opgelost.
Drie harer wachters zijn dichter by Saturnus gelegen dan onze maan tot de aarde. Men heeft
waargenomen dat de helderheid dier wachters periodiek verandert en daaruit afgeleid, dat zij
waarschijnlijk om een as wentelen, zoodat zij, evenals de maan met betrekking tot de aarde, steeds
dezelfde zyde naar de planeet toekeeren. 0p den verbazenden afstand, waarop die manen van ons
verwijderd zijn, is het moeilijk hun afmetingen te bepalen. De zwaartekracht op Saturnus is ook grooter
dan by ons. De dichtheid der stoffen echter, waaruit de planeet bestaat, is zeven maal kleiner dan op
aarde. Bovendien bewijst de afgeplatte gedaante van Saturnus, dat die dichtheid, evenals op Jupiter en
op de aarde, toeneemt van de oppervlakte naar het middelpunt, zoodat de buitenste lagen ongelooflijk
ijl zijn. Indien de dampkring zoo diep is als hij schijnt, dan moeten de benedenste lagen bijzonder dicht
zyn en aan een zoo verbazende drukking zyn blootgesteld, dat hij daar zwaarder is dan aan de
oppervlakte der planeet. Het vreemdste echter op Saturnus blijft altijd de kalender. Het jaar bestaat
daar uit 25060 ( = 24.491) Saturnus-dagen en er zijn daar in duur van tijd verschillende soorten
maanden, wier duur afwisselt tusschen nog geen 2 en 165 Saturnus-dagen.
De negen manen bewegen zich in negen verschillende perioden om de planeet. De dampkring van
Saturnus is zóó dicht en zóó bewolkt dat wij de oppervlakte der planeet zelf nooit zien. Dit is een groot
verschil met hetgeen we van Mars te zien krygen, waar het vastelanden en zeeën zichtbaar zijn. De
waarnemingen doen vermoeden, dat de warmte op Saturnus veel aanzienlijker is dan met den zonneafstand overeenkomt. Immers de zon heeft daar een ruim negentigmalen kleinere oppervlakte dan bij
ons; in dezelfde reden neemt dus daar ook het licht en de warmte af. Het water zou daar niet anders
kunnen bestaan dan in den vorm van ijs en waterdamp zou er geen wolken kunnen vormen met de onze
overeenkomende. Ook blijkt het, dat daar meteorologische veranderingen plaats hebben, waaruit men
afleidt dat Saturnus een temperatuur moet hebben minsten even hoog als die der aarde.
De bewoners van Saturnus moeten echter van ons aardbewoners in ieder opzicht verschillen. Bij
geringe dichtheid der stoffen en de groote dichtheid van den dampkring al daar, moeten
levensvoorwaarden hebben doen ontstaan, waarvan wij ons geen voorstelling kunnen maken. Doch ook
hier geldt hetgeen we voor andere planeten hebben gezegd : de natuur is onuitputbaar in het scheppen
van wezens, geschikt voor alle werelden in het heelal.
De ringen, welke zich voor de bewoners van Saturnus moeten voordoen als een boog, die over het
firmament gelegen is, moeten een indrukwekkend schouwspel voor hen opleveren. Verplaatsen wij ons
een oogenblik aan den aequator van de planeet, dan zien wij die ringen als een dunne donkere streep
boven onze hoofden, juist door het zenith gaande. Begeven wij ons van den aequator naar de polen,
dan treden wij uit het vlak der ringen en zien wij deze langzamerhand dalen terwijl de beide uiteinden
niet meer lijnrecht tegenover elkander liggen, doch meer en meer tot elkander naderen. Wij zien dan de
ringen als een reusachtige boog aan den hemel. De boog vermindert in hoogte naarmate wy de pool
naderen. Zijn wij op een breedte van 63° gekomen, dan is de top van den boog tot den horizon
afgedaald en verdwijnt het wonderlijk ring-systeem van den hemel, waardoor de bewoners dier streken
de ringen in het geheel niet kennen.
Niettegenstaande hun aantal, geven de negen wachters niet zooveel licht als men zou denken, daar zij
op een gelijk oppervlak slechts een deel van het licht ontvangen dat onze maan ontvangt. Als de
wachters van Saturnus te zamen tegelijk bovenden horizon staan en zoo dicht mogelijk tot volle maan
naderen, geven ze niet meer licht dan het honderdste deel van ons maanlicht.
Toch kan het resultaat hetzelfde zijn, zoo de bewoners van Saturnus een 90-malen gevoeliger
gezichtszenuw bezitten dan de onze.
Doch dit is niet het eenige vreemde op Saturnus. De ringen zijn zóó breed, dat hun schaluw zich
uitstrekt over het grootste gedeelte der gematigde luchtstreken. Vijftien jaren lang is de zon ten zuiden
der ringen en vijftien jaren lang ten noorden, waardoor er op Saturnus landen moeten zijn, die meer
dan vijf jaren in de schaduw dier ringen liggen. Aan den aequator duurt de eclips veel korter, en komt zij
alle vijftien jaren terug, zoodra de zon in het vlak der ringen gekomen is; daarentegen heeft men daar
elken nacht maansverduisteringen, door de ringen en de manen zelf veroorzaakt. In de poolstreken
wordt de zon nooit door de ringen verduisterd; daar is de zon gedurende vijftien jaren onder den
horizon.
De bewoners van Saturnus zien onze aarde als een klein lichtend punt, dat zich nooit verder dan 6
graden van de zon verwijderen kan. Daar is zij veel moeielijker waar te nemen dan op Jupiter, ja, het is
niet zoo heel zeker dat men haar kan zien als onze aarde voor de zonneschijf heen gaat, wat ieder
vijftien jaar plaats heeft. Maar hoe dat ook zij, Saturnus is de laatste plaats vanwaar men de aarde kan
onderscheiden en voor de geheele oneindige ruimte is het alsof de aarde niet bestaat!
Vriesche Courant 19-10-1810
26
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 19-2-1868
Utrechtsch Provinciaal Dagblad 24-10 1857
Nieuwsblad van Frieschland 29-6-1907
27
22-8-1901 De Locomotief
28
Uranus.
Het was William Herscuel, die in Engeland op den 13 Maart 1781 een nieuwe planeet ontdekte, aan
welke dea naa-o Uranus werd gegeven. Deze ontdekking heeft den straal van ons zonnestelsel van 1400
t?t2800 millioen K. M. verlengd. Daar zij zi ih als een ster van de 6e grootte voordoet, is zy met het
bloote oog moeielijk waar te nemen. Deze planeet volbrengt in 84 jaren en 3 maanden haar baan aan
den hemel. Telkens na 369 dagen komt ze in oppositie met de zon. Door een kijker gezien levert zij niet
veel merkwaardigs op, daar zij te ver van ons verwijderd is om iets van de gesteldheid der planeet te
kunnen onderscheiden.
De baan van Uranus om de zon heefteen straal van bijn 2 2900 millioen K. M., zoodat zij gemiddeld .18
malen verder van de zon verwijderd is dan onze planeet. Tot heden heeft men nog geen vlekken op
haar kunnen ontdekken, waaruit de tijd zou kunnen worden afgeleid harer as-wenteling. Uit de
beweging harer vier wachters heeft men als den waarschynlijken omwentelingsduur gevonden II uren,
zoodat het jaar aldaar meer dan 60.000 Uranus-dagen moet bevatten 1
Haar middellijn is ruim viermalen zoo groot als die onzer aarde en bedraagt 53600 K. M Haar volume is
74 malen grooter, haar dichtheid 5 malen kleineren haar gewicht 15 malen grooter dan onze planeet. In
het perihelium is de afstand dier planeet van de zon 2700, gemiddeld 2840 en in het aphelium 2968
millioen K. M., waardoor het verschil in dichtste en verste afstand van de zon 268 millioen K. M.
bedraagt.
Uit het onderzoek harer lichtstralen heeft men aangetoond dat zij een dampkring heeft die veel meer
overeenkomt met dien van Sa turnus en Jupiter dan met dien der aarde en die gassen bevat, welke op
onze aarde niet voorkomen.
Haar vier washtera hebben omloopstij Isa van 2,4,8I|2 en 131|2 dag. Waarschijnlijk zullen er wel ie eer
wachters ontdekt worden. De satellieten bewegen zich om de planeet op een afstand van tuss<;hen 1,9
en 5.9 millioen K. M.
Deze satellieten bieden dezelfde eigenaardigheid in hun loop aan, als het geval is bij de manen van
Mars. Ze bestaat hierin, dat zij zich van oost* naar west bewegen, in tegenstelling met de wachters der
andere planeten, van het westen naar het oosten in het vlak van den evenaar of wel in het vlak dat
daarmede een geringe helling heeft. Die bijzondeheid heeft doen vermoeden, dat de planeet zelf
achteruitgaande rotatie moet hebben, en dat ook zy van h»t oosten naar het westen draait.
De zon blijft daar, op zekere breedten, 21 jaren boven en 21 jaren onder den horizon. Op den
verbazend grooten afstand van de zon, verlicht deze Uranus met een 19 malen kleinere middellijn dan
bij ons en heeft een 368 malen kleinere oppervlakte. De dagvorstin is daar teruggebracht tot een
afmeting, welke voor ons aardbewoners niets aanlok* kends heeft. Doch ook diar kunnen, bij dien lagen
temperatuur, wezenen bestaan, die evenals wy hier, doch onder geheel andere omstandigheden, leven
en werken.
Geldersche Historische Courant 15-3 1787
29
Nieuwsblad van het Noorden 31-10 1938
Paniekstemming door een radio-uitzending, Zenuwtoevallen in massa
Een radio-uitzending van den roman „War of the worlds" van H. G. Wells, heeft gisteravond
overal in de Vereenigde Staten een paniek teweegebracht onder de luisteraars met gevoelige
naturen.
De vervanging door namen van Amerikaansche steden van de origineele namen in het boek
leidde tot telefonische oproepen uit alle deelen der Vereenigde Staten en zelfs waren speciale
uitzendingen noodig om er op te wijzen, dat de voordracht geheel fictief was geweest.
De luisteraars kregen in massa zenuwtoevallen, en uit sommige deelen van het gebied van
New-York werd gemeld, dat de bevolking door een paniek bevangen, haar huizen ontruimde.
In sommige gevallen vertelden de menschen aan de politie en de dagbladen, dat zij de invasie
hadden „gezien". In enkele deelen van Atlanta, Georgia, dacht men dat het einde der wereld
was gekomen. Hier en daar kwamen de menschen bijeen om te bidden. Te Indianapolis rende
een vrouw een kerk binnen, schreeuwend „New-York is verwoest. Het is het einde der wereld.
Wij kunnen beter naar huis gaan om te sterven. Ik heb het zoo juist over de radio gehoord".
De dienst werd onmiddellijk gestaakt en de gemeente naar huis gezonden. Nader wordt
gemeld:
De mythische invasie van Mars heeft eveneens paniek gezaaid in deelen van den staat NewYork, waar, volgens de radio-uitzending, een meteoor in botsing was gekomen met de aarde en
veelarmige mannen met doodende stralen had gebracht. Honderden automobilisten dwaalden
door de provincie, op zoek naar de „ramp". Berichten, over een gasaanval verspreidden zich
zoo snel, dat dokters en verpleegsters hun diensten aanboden, en tal van menschen moesten in
de ziekenhuizen wegens zenuwaanvallen worden behandeld.
Vele luisteraars in Canada overstelpten de dagbladbureaux met telefonische oproepen, waaruit
een panische angst sprak.
Nieuwsblad van het Noorden 14-2 1949
30
Nieuwsblad van Sumatra 25-11 1953
„Vliegende schotels" met bemanning?
31
Theorie over „moeder-ruimteschip" van een
andere planeet.
Uit vier westerse hoofdsteden werden onlangs
berichten ontvangen, dat men „vliegende
schotels" met bemanningen had waargenomen en
in Londen uitte men de veronderstelling, dat men
te doen zou hebben met verkenningspatrouilles
van een andere planeet.
Deze veronderstelling was een gevolg van een
theorie, die uitgewerkt werd door majoor Keyhoe,
een vooraanstaande Amerikaanse onderzoeker
naar de tot dusver nog onverklaarbare „schotels".
Majoor Keyhoe ► werkte een theorie uit op welke
wijze de aardmensen een andere planeet zouden
verkennen, indien men meent, dat de planeet
door mensen wordt bewoond.
Een „moeder-ruimteschip" zou afgeschoten
worden, vanwaar uit, dan kleine patrouillevliegtoestellen naar lagere sferen zouden worden
uitgestuurd. Indien deze toestellen door
gevechtsvliegtuigen van die „andere wereld"
aangevallen zouden werden, dan zouden
patrouilles snel weg kunnen vliegen. De theorie
zou het antwoord kunnen bevatten van het
mysterie van de „vliegende schotels", zo meent men in Londen. Indien bijvoorbeeld de aardmensen
Mars zouden willen verkennen, dan zouden zij eerst bases aanleggen op de maan, die om Mars draait,
De mensen van Mars zouden echter op onze maan bases aanleggen en van daaruit patrouilles zenden
naar de aarde. Wanneer zij door aardmensen worden waargenomen zouden ze snel weg kunnen
vliegen, zoals onze mensen zouden doen, aldus de theorie van majoor Keyhoe. Ook de laatste
waargenomen schotels, die door een Londens luchtafweer-team op een radarscherm waren
waargenomen gedroegen zich op deze wijze.
De theorie van Keyhoe wordt nog gesteund door het feit, dat berichten over vliegende schotels altijd
voorkomen in perioden, dat Mars zich het dichts bij de aarde bevindt.
Het Britse ministerie van luchtvaart heeft 95% van de gevallen, waarin melding was gemaakt van het
waarnemen van vliegende schotels kunnen verklaren als verklaarbare natuurlijke verschijnsels, doch de
overige 5% laat genoeg voedsel over voor de fantasie. Drie leden van het Britse parlement hebben
reeds te kennen gegeven, dat zij in de loop van deze week aan de Britse autoriteiten vragen hieromtrent
zouden stellen.
Van de 5% onverklaarbare gevallen verklaarde het ministerie: „Deskundigen zijn niet in staat geweest
om tot enige conclusie te komen".
Algemeen Indisch Dagblad 26-11-1953
Bewoners van Mars? VLIEGENDE SCHOTEL houdt gemoederen nog steeds bezig
ER IS „IETS” MAAR MEN WEET NOG NIET WAT
Deze veronderstelling was een gevolg van een theorie, die uitgewerkt werd door majoor Keyhoe, en
vooraanstaande Amerikaanse onderzoeker naar de tot dusver nog onverklaarbare „schotels".
Majoor Keyhoe werkte een theorie uit op welke wijze de aardmensen een andere planeet zouden
verkennen, indien men zou veronderstellen, dat de bewuste planeet door mensen zou worden bewoond.
„ Een „moeder-ruimteschip" zou afgeschoten worden, vanwaar uit, dan kleine patrouille-vliegtoestellen
naar lagere sferen zouden worden uitgestuurd. Indien deze toestellen door gevechtsvliegtuigen van die
„andere wereld" aangevallen zouden worden, dan zouden patrouille snel weg kunnen vliegen. De theorie
het antwoord kunnen bevatten van het mysterie van de „vliegende schotels", zo meent men in Londen.
32
Indien bijvoorbeeld de aardmensen Mars zouden willen verkennen, dan zouden zij eerst bases
aanleggen op de maan, die om Mars draait. De mensen van Mars zouden echter op onze maan bases
aanleggen en van daaruit patrouilles zenden naar de aarde. Wanneer zij door aardmensen worden
waargenomen zouden zij snel weg kunnen vliegen, zoals onze mensen zouden doen, aldus de theorie
van majoor Keyhoe. Ook de laatste waargenomen schotels, die door een Londens luchtafweer-team op
een radarscherm werden waargenomen, gedroegen zich op deze wijze.
Uit vier westerse hoofdsteden werden onlangs berichten ontvangen, dat men „vliegende schotels" met
bemanningen had waargenomen en in Londen uitte men Maandag de veronderstelling, dat men te doen
zou hebben met verkenningspatrouilles van bewoners van een andere planeet.
De theorie van Keyhoe wordt nog gesteund door het feit dat berichten over vliegende schotels altijd
voorkomen in perioden, dat Mars zich het dichts bij de aarde bevindt.
Canada, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika hebben berichten over waargenomen schotels onderzocht
en geen enkel bevoegde geleerde wil botweg de mogelijkheid van menselijk leven op andere planeten
verwerpen.
Canada heeft een officiële regerings-instantle, „Saucer spotting-station" gebouwd In Shirley Bay, 15 km
ten noordwesten van Ottawa, Dag en nacht staan mensen op post uitgerust met Instrumenten om
magnetische schommelingen en veranderingen in de atmosfeer te ontdekken en te meten.
Dit station is de eerste poging om wetenschappelijke gegevens te verzamelen om te bepalen of de
„vliegende schotels" werkelijk bestaan.
In het sterren-systeem in de omgeving van de aarde zijn 72 planeten, waarvan sterrenkundigen menen,
dat leven, zoals op aarde mogelijk moet zijn. Zelfs op planeten, waarvan men weet, dat het er te koud
of te warm is geloven de geleerden, dat zij bewoond kunnen zijn door wezens wier omstandigheden
voor aardmensen onmogelijk zouden zijn.
Ook hebben de verschillende Kerken op aarde de mogelijkheid van menselijk leven op andere planeten
niet verworpen en zelfs militairen, die normaliter sceptisch staan tegenover technische ontwikkelingen
die niet weerstaan kunnen worden met de wapens die zij kennen, nemen de berichten over "vliegende
schotels" wat meer au serieux.
De Britse R.A.F, bijvoorbeeld is begonnen met uitwisseling van „schotelgeheimen" met Zuid- Afrika, zo
werd uit Pretoria gemeld.
„Wij hebben een groot aantal inlichtingen verzameld," zeide Vrijdag, een woordvoerder van het
Zuidafrikaanse hoofdkwartier van defensie. „Er bestaat thans een geregelde uitwisseling van inlichtingen
tussen onze luchtmacht en de R.A.F. Dr R. H. Stoy, sterrenkundige op de Kaap zeide: „Mijn mening is,
dat er een of ander verschijnsel bestaat, dat wij nog niet op een bevredigende wijze hebben kunnen
verklaren.
Nieuwsblad voor Sumatra 12-12-1953
Canada maakt zich gereed de Marsbewoners te
ontvangen
Eerste uitkijkstation naar ..vliegende schotels9'
Canadese geleerden treffen voorbereidingen voor het ontvangen
van de mannen van Mars, wanneer zij volgende zomer, als de aarde
en de Rode Planeet op de kleinst mogelijke afstand (56.000.000
Km) van elkaar verwijderd staan, arriveren, — aldus meldt Marshall
Yarrow, de correspondent van Reuter in Ottawa .
Tegen die tijd zal het eerste uitkijk-station naar vliegende schotels
gereed en in gebruik zijn bij de Baai van Shirley, 16 Km. ten Westen van Ottawa. Mocht iemand denken,
dat het een denkbeeld van een krankzinnige is, dan moet hij op het feit gewezen worden, dat het
ontwerp gesteund wordt door het Canadese ministerie van transport in samenwerking met de raad voor
defensieonderzoek.
Het uitkijkstation, waar men nu aan bouwt en dat binnen een paar weken klaar zal komen, staat bekend
als „Magneet Ontwerp".
De bemanning wordt geleid door het ministerie van transport om „te doen wat men kan binnen de
grenzen van het gebouw, om te bewijzen dat de vliegende schotel al dan niet bestaat".
33
Het nieuwe station zal aan een stuk door werken om te trachten te besluiten of „waargenomen maar
onverklaarbare hemelverschijnselen het voorbeeld volgen van de grondslag van de technologie" zoals
veronderstelt door vele astronomen en natuurkundigen op grond van hun staat als „vliegende schotels".
Het ontwerp begon vijf jaar geleden als een hobby van een paar Canadese geleerden. De belangstelling
werd verhoogd door de vele waarnemingen van hemelverschijnselen en door personen in Amerika en in
Canada en niet van hen allen kon gezegd worden, dat ze te diep in het glaasje hadden gekeken.
Het project werd ook nog gesteund door Dr. O. M. Solandt, voorzitter van de raad voor defensie
onderzoek en de voormalige president van de Nationale Onderzoek-Commissie, Dean Mackenzie, die een
paar maanden geleden weigerde zich aan te sluiten bij degenen, die de aanhoudende rapporten van
bezoeken aan onze atmospheer door vliegende schotels bespotten.
Zowel Dr. Solandt als Dean Mackenzie verklaarden dat ze niet konden zeggen of er vliegende schotels
bestaan.
Aan de andere kant, weigerden ze te verklaren dat zulke voorwerpen niet bestaan. Zij zeiden dat zij dat
in hun positie eenvoudig niet wisten. Beiden zijn door de gehele wereld erkend als brilliante geleerden.
De raad voor defensie-onderzoek liet enige tijd geleden weten, dat ze zich ging bemoeien met het
vraagstuk van de vliegende schotels en alle inlichtingen over vreemde waarnemingen werd hen door het
personeel van het ministerie van transport verstrekt.
De scheepskapiteins van het ministerie van transport op zee en op de grote meren, de meteorologen in
de weerstations van de Amerikaanse grens tot de Noord Pool en alle andere agenten van het ministerie
in Canada, hebben algemene orders ontvangen om waarnemingen van voorwerpen in de lucht te
rapporteren. Het „vliegende schotel" station wordt beschouwd als een bewijs, dat hooggeplaatste
geleerden in Canada de zaak ernstig genoeg opvatten om nieuwe uitrustingen en personeel aan te
schaffen voor de taak van het bewijzen van het al dan niet bestaan van de schotels.
Om de achttien maanden staan Mars en de aarde op de dichtst mogelijke afstand van elkaar. Dit zal
volgende zomer opnieuw het geval zijn, wanneer „Magneet Ontwerp" een aan een stuk werkende
verrichting zal zijn. Opgemerkt is, dat de rapporten over vliegende schotels samenvallen met deze
dichtst mogelijke afstand tussen de aarde en Mars. De Canadese geleerden zijn voornemens om tegen
deze tijd gereed te zijn om de waardheid of fictie van het gehele geval vast te stellen.
De expert van het ministerie van transport voor televerbindingen, Wilbert Smith, gelooft dat het voor
60% mogelijk is, dat de schotels vreemde toestellen van buiten de aarde zijn. De andere mensen die bij
dit ontwerp betrokken zijn, zeggen niets. Maar ze krijgen grote nieuwe electronische hulpmiddelen, om
te helpen hun oren en ogen net zo open te houden als hun verstand.
Amigoe di Curacao 3-5-1954
Theorie van ing. E. Jansen (en anderen): AARDE niet BOL of PLAT, maar HOL
(Van onze Brabantse correspondent) Ing. E. G. Jansen, Bennekelstraat 66, te Eindhoven, gelooft
evenmin in de theorie, dat de aarde een bol is, als de heer Klaas Dijkstra uit Hilversum.
De heer Jansen gelooft echter ook niet, dat ze plat is, zoals de heer Dijkstra meent. Hij is een aanhanger
van de „holle wereld-theorie", die in Duitsland tussen 1920 en 1925 reeds veel opgang maakte.
Ing. Jansen is niet van zijn idee bezeten, hij heeft zelfs jaren lang helemaal niet meer aan deze theorie
gedacht, omdat andere zaken zijn volledige aandacht opeisten. Toen hij echter een paar maanden
geleden eens een lezing bijwoonde over „ruimtevaart", drong zich de gedachte aan de „holle wereldtheorie" als vanzelf weer in zijn brein naar voren. Er ontwikkelde zich een levendig debat en het slot was
zelfs, dat ing. Jansen de uitnodiging, om een inleiding over deze theorie te houden, aanvaardde.
Zo zat hij er dus, ongewild, opeens weer midden in en het artikel over de heer Dijkstra prikkelde
opnieuw zijn nu weer gewekte belangstelling. Dat de heer Dijkstra op de gedachte kwam, dat de aarde
geen bol kan zijn, omdat hij van Stavoren uit Enkhuizen kon zien liggen, is een beetje vreemd.
De horizon immers zit niet vast aan de theorie van een bolle wereld, men krijgt ook een horizon als de
aarde vlak of hol is. Het zien van Enkhuizen op die afstand moet veroorzaakt zijn door een
luchtspiegeling. „Bij een bolle wereld," zegt de heer Jansen, „zouden er echter aanzienlijk meer spiegels
nodig zijn voor de overbrenging van het beeld, dan bij een holle."
De Waarheid 19-11-1959
34
De aarde is niet rond...
De 56-jarige secretaris van de
„Internationale Platte Aarde
Vereniging" heeft gisteren in Londen
een oproep gedaan zijn organisatie
te ondersteunen in de weerlegging
van de theorie, dat de aarde rond is
... De heer Samuel Shenton ►is van
mening dat de aarde plat is sedert
1920. Hij ziet de wereld als „vlakke
effenheid", die eindeloos is in de
ruimte. „Wanneer we meer leden
zouden krijgen kunnen we
vergaderingen in het gehele land houden om ons vermoeden uit te dragen," zei
hij in een interview met een correspondent van Reuter.
Friesche Koerier 25-4-1964
Afgeplatte bol
Tengevolge van de aswenteling is de aarde niet een zuivere bol. Ze is aan de polen iets afgeplat,
hetgeen tot uitdrukking komt in de middellijn van de aarde. De diameter van pool tot pool is kleiner dan
de diameter aan de equator. Het verschil is 32 km. De aarde is dus geen bol maar een zogenaamde
rotatie-ellipsoïde.
Andere planeten vertonen deze afplatting eveneens, in het bijzonder Jupiter, terwyl dit verschijnsel in
theorie moet optreden bij alle bollen, die me grote snelheid om hun as draaien. Onderzoekingen met
Amerikaanse Vanguard-satellieten hebben inmiddels aangetoond, dat de aarde peervormig is. Ze loopt
naar de noordpool spits toe. Het verschil is evenwel niet bijster groot. De wetenschapsmensen hebben
uitgerekend, dat het zeeniveau aan de noordpool der aarde !5 meter hoger ligt dan men eerst
veronderstelde, ter wyl het zeeniveau aan de zuidpool een zelfde aantal meters lager ligt. Het doet ons
wel vreemd aan, da er tegenwoordig nog mensen zijn, die geloven en met alle mogelijke argumenten
verdedigen, dat de aarde plat is. Er is zelfs een pocketboek over deze platte-aardetheorie verschenen,
hoewel er bewijzen genoeg zijn, die het tegendeel duidelijk maken. Kunt u er enige noemen?
Amigoe di Curacao 3-7-1965
Pannekoek-aarde
Eén van de bekendste en tevens meest halsstarrige groeperingen is de „Vereniging van de
platte aarde". Samuel Shenton, de voorzitter, die in Dover woont, heeft medelijden met mensen
als Columbus, Joeri Gagarin en kolonel Glenn. Deze arme misleiden hebben onder druk van de
verkeerd geïnformeerde wetenschap geloofd, dat zij de aarde rond zagen. „Gagarin mag dan
gedacht hebben dat hij rond een aardbol vloog, in werkelijkheid heeft hij een ellipsvormige
baan beschreven boven de pannekoek die de aarde is", zegt Shenton.
Dat was al bekend, misschien, maar Shenton heeft nieuws voor de wetenschap. Beleefd,
minzaam glimlachend zei hij: „De maan is doorzichtig. De maan is geen vast lichaam. Op een
heldere avond kan men immers de sterren door de maan heen zien schijnen? Die arme
maanreizigers zullen in de ruimte vallen als ze op de maan willen uitstappen." En daarop zullen
we het maar houden.
Limburgsch Dagblad 18-8
1967
35
De aarde is toch plat,
ondanks foto van Orbiter”
LONDEN, 18 aug. (AP) — De
leider van de Platte-AardeVereniging is van mening dat
de aarde-foto's van de Lunar
Orbiter trucfoto's zijn. „Het is
bedrog, namaak, trucage", zei
Samuël Shenton (63), de
Britse secretaris van de
internationale vereniging.
„Bekijk die foto maar eens, die
de satelliet zogenaamd
genomen" heeft. Let op die
lijnen aan de onderkant van
de foto. Daaraan kan je zien
dat het een trucfoto is". Maar
waarom zouden de
Amerikanen — of iemand
anders — een dergelijk bedrog
willen plegen? „Het hoort
allemaal bij de Ronde-AardeSamenzwering", antwoordde
Shenton „en het is doodzonde.
Eeuwen lang zijn we
geïndoctrineerd om te geloven
dat de aarde rond is". Aan het einde van zijn leven herriep sir Isaac Newton zelf zijn eigen
zwaartekrachttheorie", aldus Shenton. Op vragen van journalisten die aan een ronde aarde
vasthielden antwoordde hij over astronauten die om de aarde cirkelen: „Ze draaien gewoon
rondjes in een platte kring boven de platte aarde. Als ze echt in de ruimte waren zouden ze
toch wegvliegen en voor altijd verdwijnen". „We hebben zelfs aanhangers op Kaap Canaveral",
zei hij. „Ze hebben het gevoel dat er iets mis is". lemand zou hem eens moeten vertellen dat
het tegenwoordig „Kaap Kennedy" is, of de aarde nu plat is of rond.
Limburgsch Dagblad 5-6-1969
Klaas Dijkstra, theoreticus van
'platte aarde' stil begraven
(Van onze correspondent)
HILVERSUM, 5 juni — In alle stilte, zoals
zijn wens was, is vanochtend om half elf
op de Noorder Begraafplaats de heer
Dijkstra begraven. Hij werd 74 jaar.
Klaas Dijkstra verwierf zich
internationaal bekendheid door zijn
theorie dat de aarde geen bol maar een
platte schijf zou zijn.
De Sneekse edelsmid Dijkstra begon al
in 1931 met zijn studie. Hij verklaarde
indertijd, niet op het idee te zijn
gekomen, het idee kwam op mij". Zijn
boek „Is de aarde rond?" kwam in 1955
uit. Over heel de wereld verspreid,
leefden sympathisanten met hem mee
in zijn „strijd tegen de gevestigde
meningen."
36
Dijkstra beweerde dat de noordpool het
middelpunt van de aarde is, die zelf een
platte schijf is. In de loop der jaren
heeft Dijkstra ook andere werken
geschreven, alle op het mystieke vlak,
waarvan maar enkele zijn uitgegeven en
ook in het Engels en Frans vertaald
werden. De globe die hij had uitgeloofd
voor diegene die hem op drie „vragen
van doorslaggevende betekenis"
antwoord zou kunnen geven, is nooit
uitgereikt. Als het de Amerikanen lukt
deze zomer astronauten op de maan te doen landen, is daarmee een van Dijkstra's belangrijkste
theorieën over het heelal omvergeworpen. Dijkstra beweerde dat er nooit een levend wezen zou kunnen
landen, omdat de maan, die slechts een spiegelbeeld van de aarde zou geven, te zwaar radio-actief zou
zijn.
Download