Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 1 Het Permanent Diaconaat Permanente Vorming Parochiepastores Theologische Studiedag Bisdom Brugge Najaar 2006 - Geert Morlion ‘Door de steun van de kerk wordt opkomen voor illegalen verbonden met de christelijke moraal, een fundament van de westerse cultuur. Dankzij de kerkbezettingen is het imago van de illegaal veranderd van een profiteur en een potentiële crimineel in een sukkelaar die het ook niet kan helpen dat de wereld oneerlijk in elkaar zit – althans, dat positievere beeld won veld, iets waar ik zelf nooit had durven op hopen.’ (Tom Naegels: De Standaard, 6 mei 2006) ‘De betrokkenheid van de katholieke kerk (op het kerkasiel) is het gevolg van de druk van onderuit. Ze verloor veel van haar morele gezag, vooral omdat ze te lang bleef kamperen bij een starre seksuele moraal. Nu heeft ze de kans om zich te profileren in haar core business, die zij de diaconie noemt, de dienstbaarheid.’ (Marc Reynebeau in een commentaar op het kerkasiel; De Standaard, 12 mei 2006) ‘Dienstbaarheid is de sterkste vorm van verkondiging’. (Christine Bruggeman, voorzitter van de Arkgemeenschappen van Vlaanderen; 09.2006) Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 2 DEEL I: Over diaconie en diakens… 1. Dienen in de bijbel “Dienaar” in de bijbel beantwoordt grosso modo aan één Hebreeuws woord1: ‘ebed, en vier Griekse synoniemen: doulos, diakonos, hypêretês en pais. Deze vier Griekse woorden krijgen ongeveer dezelfde theologische betekenis, al zijn ze niet alle vier even oud-testamentisch verankerd. Het Griekse woord diakonie, diakonein verwijst vooreerst naar ‘dienen aan tafel’, vervolgens naar het helpen van iemand (bvb. voor zijn onderhoud), en algemener dan naar het iemand van dienst zijn, wat en hoe ook. Deze betekenissen staan ver van slavernij en verlies van persoonlijke vrijheid. Toch veronderstellen ze een vorm van ondergeschiktheid die de Griek niet ligt. Op te merken valt dat de Griekse cultuur, ook het latere hellenisme, het vocabularium ‘slavernij, dienst’ weert uit de religie. Deze woordengroep heeft met name een negatieve betekenis in een cultuur die zo de nadruk legt op de individuele vrijheid. De Griekse goden zijn geen majestueuze en onbereikbare persoonlijkheden, maar eerder menselijke wezens met huiselijke kenmerken. Ze zijn zelf onderworpen aan het ‘lot’. Grieken buigen niet voor hun goden, zoals de slaaf dit doet voor zijn meester. Ze willen op voet van gelijkwaardigheid omgaan met de goden. 1.1. Oud Testament: De bijbel aanziet ‘dienen’ als een positief gegeven. God wil gediend worden in Zijn tempel. Priesters en levieten zijn belast met de dienst van God. Maar ook gelovigen komen Hem dienen. De dienst die God wil, is niet louter eredienst, maar ook gehoorzaamheid aan Zijn geboden. Het hele leven wordt betrokken in de dienst aan God (Torah). ‘Barmhartigheid/gehoorzaamheid wil Ik, liever dan offers’. (1Sam 15,22; Dt 5,29; Hos 6,6 cf Jer 7,22-23). God wil exclusief gediend worden: afgodendienst wordt altijd afgekeurd. In de bijbelse visie schaadt de dienst van God niet aan de menselijke waardigheid. Integendeel door te dienen wordt deze waardigheid bevestigd. Dienaar zijn van God is eervol. 01.2. Nieuw Testament: 1. Het thema ‘Jezus dienaar’ is oorspronkelijk in het N.T. maar niet dominant. Het woord heeft een waaier aan betekenissen en verwijst naar diverse oudtestamentische bronnen. Eén inspiratiebron is de figuur van de Lijdende Dienaar uit Jesaja. Toch mag men die bron niet verabsoluteren en Jezus’ rol herleiden tot uitboeten en verlossing. Heel Jezus’ leven met inbegrip van zijn passie en dood is een dienst. Vaak verwijst dienaar-Jezus naar nederigheid. Zie dossier ‘Cultuur en spiritualiteit van dienstbaarheid’, door Eddy Lagae, p.m. 2002, Brugge. Hij put hier vooral uit het artikel Service, serviteur, I. Ecriture Sainte (Simon Legasse) in Dictionnaire de Spiritualité, t. XIV, Paris, 1990, k. 679-691. 1 Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 3 ‘Welnu, als Ik, jullie Heer en Meester, jullie voeten heb gewassen, dan behoren jullie ook elkaar de voeten te wassen. Ik heb jullie het voorbeeld gegeven: je moet doen zoals Ik jullie heb voorgedaan.’ (Joh 13,14-15) In de Handelingen krijgt Jezus 4x de titel ‘dienaar’. Daarvoor wordt het Griekse woord ‘pais’ gebruikt, en dit verwijst – in een context van joodschristelijke liturgie – naar het zoonschap. Jezus benadrukt de exclusiviteit van de dienst aan God: ‘Niemand kan twee heren dienen. Want hij zal de een verfoeien en van de ander houden, of zich hechten aan de eerste en de ander verachten.’ (Mt 6,24 par). Jezus vertelt parabels waar dienaars in optreden. Lucas wil met de parabel over de tafeldienst (17,7-10) de verkondigers van het evangelie en de leiders van de gemeenschappen (17,5) afhouden van elke zelfverheerlijking voor God. De parabel van de onbarmhartige dienaar bij Mt schetst duidelijk de dubbele verhouding van de christen tot God en tot de medebroeder: wie de barmhartigheid van God ervaren heeft, zal zich ervoor hoeden om die te weigeren aan zijn medebroeder. In het Magnificat drukt ‘dienaar’ de christelijke geloofservaring uit: ‘God heeft omgezien naar zijn vernederde dienares’ (Lc 1,48). Het is de echo van Maria’s woord bij de aankondiging: ‘Ik ben de dienares van de Heer’ (Lc 1,38). Bij Johannes gaat dienaar-zijn van Christus samen met vriendschappelijke omgang: ‘Voor Mij zijn jullie geen dienstknechten meer: een knecht heeft geen begrip van wat zijn meester doet. Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb vernomen aan jullie heb meegedeeld.’ (Joh 15,15) Navolgen en leerling zijn betekenen dienstbaarheid (‘Mijn vrienden zijn jullie, maar dan moeten jullie doen wat Ik jullie opdraag’ Joh 15,14). Het sterkste voorbeeld van die dienstbaarheid geeft Jezus op de laatste avond, wanneer Hij zijn leerlingen de voeten wast (Joh 13) en zichzelf dienaar noemt (Lc 22,27). ‘Dienen’ wordt in de evangelies gebruikt om de verantwoordelijken van de gemeenschap te wijzen op hun plicht tot dienst aan de gemeenschap. ‘Wie daarentegen groot wil worden onder jullie, moet jullie dienaar (diakonos) zijn; wie onder jullie de eerste wil zijn, moet slaaf (doulos) van allen wezen’ (Mc 10,43; vgl. Mt 20,26-27). De eerste zijn is de laatste worden en zichzelf in een situatie van afhankelijkheid plaatsen. Christus is in deze een voorbeeld om na te volgen (Mc 10,45 par. Mt 20,28; Lc 22,27). 2.De term ‘dienaars van de Heer’ wordt een standaardterm om zowel de geloofsverkondigers als de christenen te karakteriseren. Ook de apostelen worden dienaars van Christus genoemd, of noemen zichzelf zo: Rom 1,1; Fil 1,1; 2 Pe 1,1; Jud 1; cf. Kol 4,2; Jak 1,1a. Paulus is duidelijk: als dienaar van de Heer heeft hij zich op een bepaalde manier te gedragen: ‘Tracht ik nu de mensen te winnen of God? Zoek ik soms de gunst van mensen? Als ik die zocht, zou ik geen dienaar van Christus zijn.’ (Gal 1,10) De apostelen zijn wat oneerbiedig gezegd ‘doorgeefluik van de verlossing’: de dienaars van Christus geven de vruchten van de verlossing door. (Ef 6,6; Rom 14,18; 16,18; Kol 3,24) In de combinatie van ‘verlossing’ en ‘dienaar’ schuilt een paradox. De verlossing is niet zomaar een tocht van slavernij naar vrijheid, al drukt deze overgang een waarheid uit en is ze zelfs een staande uitdrukking bij Paulus. De verlossing voert enerzijds weg uit de machten van de dood: de vergankelijkheid, de zonde, de onzuiverheid en onrecht, begeerten en lusten, valse goden, de heerschappij van de wet, de vrees voor de dood. (Rom 8,21; 6,6.17.20; Joh 8,34; Rom 6,19; Tit 3,3; Gal 4,8; Rom 7,25 cf. Gal 4,3.9; Heb 2,15). Christus heeft ons vrijgekocht (Gal 3,13; 4,4-5). De verlossing leidt anderzijds tot verbondenheid met, ja, afhankelijkheid Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 4 van Christus. De mens wordt een ‘zoon’ van God (Gal 4,5-7; Rom 8,15.23). De vrijheid en het zoonschap zijn dus geen individuele willekeur en autonomie: ‘u werd geroepen tot vrijheid. Alleen, misbruik de vrijheid niet als een voorwendsel voor een zondig leven, maar dien elkaar door de liefde’. (Gal 5,13) Kortom, de christen is dienaar van Christus. Vrijheid én gehoorzaamheid aan Christus sluiten elkaar niet uit. Integendeel, Christus heeft ons vrijgemaakt. 3. Paulus omschrijft zichzelf als een dienaar van de gemeenschap en van het evangelie. Vanuit deze belangeloosheid aarzelt hij niet om zich aan te passen aan de verschillende milieus. Hij is bereid om slaaf van allen te zijn, om tot het uiterste te gaan in zijn toegevingen en om risico’s te nemen in zijn omgang met Joden, heidenen en zwakken. In dezelfde dienst van het evangelie verzamelt hij medewerkers. Dienst betekent hier dat de apostel volledig in beslag genomen wordt door de boodschap die hij brengt, en dat hij beschikbaar is voor de mensen. Deze praktische houdingen zijn het gevolg van een fundamentele houding: de apostel is dienaar van Christus. De apostel is dienaar van het evangelie: ‘Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk? Niet meer dan dienaren die u geholpen hebben om tot het geloof te komen, en wel ieder op zijn eigen manier, zoals de Heer het ons vergund heeft.’ (1Kor 3,5; Hd 20,24; 21,29) En al is de apostel in barmhartigheid en uit genade tot dienstbaarheid geroepen, toch kan hij krachtdadig en met gezag optreden. (2Kor 4,1-2) De dienst van het evangelie is eervol (2Kor 3,9.10) maar omvat ook het verduren van moeilijkheden, nood en ellende. De apostel maakt de ruwe ervaring mee van het lijden aan fysieke kwalen en soms morele angsten. Toch dient hij slechts verantwoording af te leggen aan God en aan Christus (1Kor 4,1-3; 3,12-14) wat hem intussen niet spaart van vervolging. ‘Men moet ons dus beschouwen als helpers van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen. Welnu, van een beheerder wordt niets anders geëist dan dat hij betrouwbaar blijkt. Mij is echter weinig gelegen aan uw oordeel, of dat van enige menselijke instantie. Ik oordeel niet eens over mezelf. Want al ben ik mij van niets bewust, daarom ga ik nog niet vrijuit. Hij die over mij oordeelt, is de Heer’ (1Kor 4,1-3). Besluit: Dienen is een centrale term in de bijbelse boodschap. Het vindt zowel een toepassing op de verhouding tot God als tot die onder de mensen. Dienen kan zonder vernederend te zijn. Dienen is van toepassing zowel op Jezus zelf, als op de christenen, als op de apostelen. Jezus biedt een totaal voorbeeld van dienstbaarheid: de voetwassing, het laatste avondmaal, de gave van Zijn leven. Dienen is van toepassing zowel op wat wij ‘caritas’ noemen als op de verkondiging en de gemeenteleiding. Iedere verantwoordelijkheid kan beschouwd worden als een dienst. Ze wordt iemand toevertrouwd als een vorm van delen met anderen. In het Nieuwe Testament2 wordt ‘diakonein’ gebruikt om - de dienst aan tafel aan te duiden (Mc 1,13.31; Mt 4,11; Lc 10,40; 17,8; Joh 2,5-9; 12,2); In het Oude Testament komt ‘diakonie, diakonein’ slechts tweemaal voor, en telkens zonder religieuze connotatie, dit in tegenstelling tot het gebruik van deze woorden in het Nieuwe Testament. 2 Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 5 - het woord betekent ook de (materiële) organisatie van de christelijke gemeenschap (Hd 6,2; zie ook Lc 8,2-3); - dit is geen puur administratieve aangelegenheid, maar het is een dienst die wordt uitgeoefend vanuit de genade die ieder geschonken is (Rom 12,7; Heb 6,10); - de zorg voor de armen is van grote betekenis voor Paulus, ondermeer in de kerk van Jeruzalem (2Kor 2,8.20; 9,1.12-13; Rom 15,25.31; Hd 11,29; 12,25); - ‘diakonein’ wordt breder gepreciseerd in de Apostolische geschriften: er worden ‘ambten’ mee aangeduid die niet louter caritatief zijn maar die ook verband houden met profetie en andere uitzonderlijke gaven (1Kor 16,15; 1Pe 4,11; Kol 4,12.17; Ef 4,11-12). 2. Van ‘dienstbaarheid’ naar ‘dienaars-diakens’. Karl Rahner: ‘Today what is properly in question is not a restoration of the diaconate in its ancient form, but a creative conception of the diaconate of the future. Ancient models of the diaconate can provide stimuli for this new specification of it.’ 3 2.1. Van de diaconie van Christus naar de diaconie van de Apostelen4 God is naar ons toe gekomen in de diakonos Jezus Christus. Jezus vervult het Oud Testamentische visioen van de ‘eindtijdelijke verzameling van het Volk van God’. Hij maakt het mogelijk – door verkondiging maar vooral ook door de gave van Zijn leven – dat wij God kunnen loven en danken, en met de mensen kunnen/durven omgaan als met broers en zussen. Christen zijn is deelnemen aan de diakonia van Christus. Christen zijn is, naar het voorbeeld van Jezus Christus, God dienen door Hem onbevreesd lief te hebben èn de anderen gaan dienen door zichzelf los te laten en door te beminnen. Het doopsel schenkt aan elke christen deze diaconie! Zo kan hij5 meewerken aan Christus’ dienst aan alle mensen. Alle christenen zijn ledematen van Christus’ lichaam. De een zal de ander dienen al naargelang de charisma’s die men ontvangen heeft om de Kerk op te bouwen en om mensen te dienen. Deze dienst van christenen aan mensen allerlei is erg concreet. Jezus is ‘slaaf van allen’ willen worden. Hij heeft tot het uiterste voorgeleefd dat alleen God soeverein is van het leven. In deze geest heeft Jezus de Twaalf geroepen en aangesteld. Zij zijn geroepen om dienaar en slaaf van allen te worden. De diaconie is het essentiële kenmerk van het apostelambt. De Apostelen zijn medewerkers en dienaars van God, dienaars van een 3 O.F. CUMMINGS, Deacons and the Church, Paulist Press, New York, Mahwah, New Jersey, 2004, blz. 30. Het citaat van Rahner: On the Diaconate, in Foundations for the Renewal of the Permanent Diaconate, Washington, D.C.: United States Conference of Catholic Bishops, 1993, blz. 198. 4 COMMISSION THEOLOGIQUE INTERNATIONALE, Le Diaconat. Evolution et perspectives, in La Documentation Catholique, 19.01.2003, n° 2284, p. 58-107. Er is geen Nederlandse vertaling beschikbaar van dit Vaticaanse Document. We volgen hier van nabij de tekst van dit document. 5 We hanteren het mannelijke ‘hij’ en ‘hem’ maar bedoelen uiteraard ook ‘zij’ en ‘haar’. De lezer believe zelf dit vertaalwerk te doen. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 6 Nieuw Verbond. Ze worden dienaars van de gelovigen omwille van Christus, die ze verkondigen. Doorheen de Apostelen werkt God zelf, in de Geest en in Christus. We lezen in Hd 2,44.45 een geïdealiseerd portret van de (jonge) Kerk: Ze wijdden zich trouw aan het onderwijs dat de apostelen gaven, en aan de onderlinge gemeenschap, het breken van het brood en het gebed. Allen die het geloof hadden aangenomen, bleven bijeen en bezaten alles gemeenschappelijk. Ze verkochten have en goed en verdeelden dat onder allen naar ieders behoeften. Dit is een blauwdruk van wat kerk zijn betekent: vasthouden aan de leer van de apostelen (kerygma) en aan het gemeenschappelijk leven (koinonia), aan het breken van het brood en aan het gebed (leiturgia). In v. 45 wordt ‘gemeenschap’ (koinonia) nader omschreven. De gelovigen bezitten alles gemeenschappelijk; er is geen verschil meer tussen armen en rijken (zie ook Hd 4,32-37): er is de zorg voor de behoeftigen. Er mag geen armoede bestaan in de Kerk! De christelijke gemeenschap is maar volwaardig als ze zich inzet opdat niemand gebrek lijdt en ieder een waardig bestaan kan leiden. Het gaat dus om menselijke waardigheid, waarvoor iedereen een verantwoordelijkheid draagt en waarvoor het persoonlijk bezit een instrument wordt. 2.2. De Apostelen kiezen ‘zeven medewerkers’: diakens? Een beslissende stap in het omgaan met de groeipijnen van de jonge kerk is de keuze van de zeven mannen: zie Hd 6,3-6: De twaalf riepen daarop de hele groep leerlingen bij elkaar en zeiden: ‘Het is onverantwoord dat wij het woord van God verwaarlozen om te kunnen zorgen voor de ondersteuning. Zie daarom uit, broeders, naar zeven personen uit jullie midden, die goed bekend staan, vol van de Geest en van wijsheid. Hen zullen wij dan met deze taak belasten, terwijl wíj ons blijven toeleggen op het gebed en de bediening van het woord.’ De hele groep stemde met dit voorstel in. Zij kozen Stefanus, een man vol geloof en heilige Geest, en verder Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een proseliet uit Antiochië.Ze droegen hen voor aan de apostelen, en die legden hun na gebed de handen op. Vrij algemeen werd en wordt6 aangenomen dat hier voor de eerste keer sprake is van ‘diakens’, of m.a.w. dat deze tekst het ‘ambt van diaken instelt’. Nadere exegetische studie leert echter dat deze lectuur als het ware kort door de bocht gaat.7 Aanleiding tot de verkiezing van nieuwe bedienaars was een twist tussen ‘Hellenisten’ en ‘Hebreeërs’. Wellicht waren de eerstgenoemden christen geworden joden uit de diaspora, verblijvend in Jeruzalem. De twist tussen beide groepen ging over de zorg voor de weduwen. De hellenisten vonden dat hun weduwen achtergesteld werden. Groeide de groep christenen te 6 Deus Caritas est. Encycliek van Paus Benedictus XVI, in de reeks Wereldkerkdocumenten 30, Licap, Brussel, 25.12.2005; deel II: Caritas. Het beoefenen van de liefde door de Kerk als een ‘gemeenschap van liefde’, § 2025. De Paus interpreteert de tekst ‘klassiek’, in de zin dat ‘ondersteuning’ als caritatief werk wordt gelezen, en dat de Zeven ‘diakens’ zijn. 7 We baseren ons op de interpretatie van de ITC, op O.F. CUMMINGS, Deacons and the Church, Paulist Press, New York, Mahwah, New Jersey, 2004, 31-34. We volgen van nabij wat het Internationaal Commentaar op de Bijbel daaromtrent aangeeft: band 2, 1747-1748. (Kampen – Averbode, 2001). Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 7 vlug, zodat het vroegere systeem van ondersteuning niet meer werkte? Beriepen sommigen zich op het verhaal van Marta en Maria om het dienstwerk (diakonia) aan anderen over te laten? Hadden de Hebreeërs, de meerderheid, de hellenisten verwaarloosd? Er wordt een ‘nieuw ambt’ ingestelde, dat van de ‘Zeven’. Hun taak is de tafeldienst (diakonein trapedzais) te verrichten. Zo moesten ze de Twaalf vrij maken van materiële beslommeringen, zodat die zich konden toeleggen op gebed en de bediening van het woord (v. 4). De relatie tussen de Twaalf en de Zeven lijkt op die tussen de latere episkopoi en de diakonoi. Hd 6,1-6 vertoont verbale gelijkenissen met Gen 41,33-45 (Farao wijst aan Jozef de zorg toe voor de voedselbevoorrading) en Ex 18,21-26; Num 11,16-30; Dt 1,10-18 (Mozes kiest 70 oudsten om problemen binnen de gemeenschap op te lossen). De Zeven hebben allen Griekse namen. Ze moeten dus uit de hellenisten gekozen zijn. Vreemd genoeg verrichten ze in Handelingen nèrgens tafeldienst. Integendeel, twee van hen – Stefanus en Filippus – houden zich bezig met de bediening van het woord en prediken ‘met kracht’, d.w.z. ze verrichten wonderen zoals de Twaalf. De Zeven leggen contacten met nietjoden. Filippus preekt in Samaria (8,5-13) en doopt de Ethiopiër (8,26-40); mensen uit Cyprus en Cyrene gaan naar Antiochië, en preken daar voor de Joden en ook voor de Grieken (11,1920). Dit alles suggereert dat de diepste reden voor de twist tussen beide groepen de zending naar de niet-joden betrof. We zijn blijkbaar getuige van een scheiding tussen apostelen die in Jeruzalem blijven na de marteldood van Stefanus (8,1) en “anderen” die rondtrekken en de goede boodschap verkondigen (8,4) tot in Samaria en zelfs in Antiochië. De Twaalf evangeliseren de joden in Palestina en de Zeven trekken naar de diaspora, naar Samaria en zelfs de heidenen. Deze indeling van de zending wordt bevestigd door Gal 2,7-9 en wordt gesymboliseerd in de dubbele broodvermenigvuldiging (Mt 14,20 // 6,43 en 15,32-38 // Mc 8,5.8). Mt 10,5-6 lijkt een controverse te weerspiegelen over de legitimiteit van een nietjoodse zending. Als deze lezing van de tekst klopt, werd de discussie beslecht door de Zeven aan te stellen om gezonden te worden onder de niet-joden. Zij waren voor de hellenisten wat de Twaalf waren voor de Hebreeërs. Nog dit: thema en vocabularium van Hd 6,1-6 vertonen gelijkenis met die in Num 27,16-23 (Mozes stelt Jozua aan, niet als assistent, maar als opvolger in de leiding van de gemeenschap). De relatie tussen de missionarissen en de gemeenten die hen steunden, zouden later Paulus nogal veel bezighouden (o.a. Gal 2,2-10; Rom 15,25-27). De Zeven worden hier (nog) niet diakens genoemd. Maar het is duidelijk, aldus Nissen 8, dat het hier gaat om diaconie. Oorspronkelijk zijn de Twaalf daarmee belast, maar omdat de gemeente zo gegroeid is, worden anderen belast met de taak van het ‘doorgeven’. In de Hellenistische cultuur is de ‘diakonos’ diegene die aan tafel doorgeeft aan de anderen: diaconie is het ambt van het doorgeven. De zeven geven door wat ze ontvangen hebben: de levende schat van het geloven (in God, en samenleven in vrede en rechtvaardigheid met alle mensen), zoals Jezus Christus dit zelf voorgeleefd heeft. De Zeven leren ons dat niemand aan de oorsprong staat van het geloof noch van de gerechtigheid noch van de barmhartigheid. We zijn er de beheerders van, de dienaars! Vanuit de overtuiging dat God doorheen Christus leven schenkt en gerechtigheid laat bloeien voor elke mens, willen we doorgeven aan anderen. De 8 G. NISSEN, Modellen van diaconie in de loop van de geschiedenis, tekst op band opgenomen en uitgeschreven voor en door het IPB 2001/30, 11blz. Nissen is schatplichtig aan het artikel van P. PHILIPPI, Diakonie I (Geschichte der Diakonie), in TRE, Band 8, Berlin, de Gruyter, 1981, 621-644. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 8 Zeven verkondigen. Dienstbaarheid is geen uitwendige toepassing van de christelijke levensstijl. Ze is heel intiem met de geloofsovertuiging verbonden. Besluit: Lucas gebruikt het woord diakonia hier in de betekenis van de prediking van het goede nieuws over Jezus door de jonge kerk. Er wordt nergens gezegd dat de Zeven ook effectief caritatief werk verrichtten. Collins9 vertaalt ‘diakonein trapedzais’ niet door ‘waiting at table’ maar door ‘waiting table’. Het gaat niet om ‘tafeldienst’, maar om de bediening van het Woord aan de Griekssprekende weduwen, (desgevallend) verzameld aan tafel(s). John Collins: ‘What we have then at the heart of Luke’s history of the mission is the word diakonia marking the beginning of the Twelve’s mission (1,17.25), it is there at the height of their mission to Jerusalem (6,4), it is there to mark Paul’s inclusion within it (20,24), and it is there when Paul completes it (21,19).’ Toch heeft de traditie10 in deze tekst gelezen dat de Zeven aangesteld werden tot ‘diakonos’. Hoewel dit niet formeel gezegd wordt door Lucas, mogen we aannemen dat hier een ‘ambt’ wordt ingesteld waaruit later het diaconaat kon groeien. Maar het is te eng dit alleen caritatief in te vullen. De Zeven waren toegerust met een ‘volledige’ zending. In het Nieuwe Testament wordt het woord ‘diakonein’ gebruikt om de zending van ChristusDienaar aan te duiden. Het werkwoord kan ook betrekking hebben op de dienst van leerlingen en op de verschillende soorten diensten in de Kerk, en in het bijzonder op de dienst van de prediking van het Evangelie. ‘Diakonos’ kan betekenen: tafeldienaar, dienaar van de Heer, bedienaar van een spirituele kracht, dienaar van het Evangelie, van Christus, van God; diakens zijn de dienaars van de Kerk. 2.3. De ‘ontplooiing van het ambt’ in de jonge Kerk. In de jonge christelijke gemeenschappen zien we directe medewerkers (van Paulus, van Petrus, van de Elf…) opstaan. Soms worden ze met name genoemd (Sylvanus, Timoteüs, Titus, Apollos). Er zijn er ook die betrokken zijn in de apostolische activiteiten van de lokale kerken (Epafroditus, Epafras, Archippus). De terminologie ligt nog niet vast. Paulus spreekt van ‘hun bisschoppen en diakens’ (Fil 1,1) maar er worden ook andere woorden gebruikt om de diensten in de gemeente aan te duiden. De jonge Kerk ontvangt deze diensten van de heilige Geest en van de concrete Apostel die ze instelt. Dienen (diakonein) is het woord dat de radicale dienstbaarheid van de christen aanduidt. Dienen is sacramenteel verankerd in de gedoopte. Dienen bouwt de Kerk op. Dienen is ook de zending van de Apostelen en van het ‘ambt’ dat zij instellen. Dienen is het evangelie verkondigen. Dienen betekent leiding geven aan de Kerken. 2.3.1. De Bisschop met zijn medewerkers: priesters en diakens. 9 J. COLLINS, geciteerd door CUMMINGS, o.c. 34. Irenaeus van Lyon schreef rond 185 over Stefanus als ‘de eerste diaken, gekozen door de Apostelen’. Zie Haer, 1,26,3; 3,12,10; 4,15,1. 10 Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 9 In de gemeenten die Paulus sticht, zien we diakens aan de zijde van de episkopen; het diakenambt is ondergeschikt en wordt gecoördineerd door de ‘opzichters’. Op het niveau van de apostolische geschriften zien we regelmatig dat diakens samen worden vermeld met de bisschop, en op hun beurt de presbyters met de bisschop. Zelden komen ze alle drie samen voor. Vanaf het begin van de tweede eeuw staven nagenoeg alle bronnen het bestaan van het diaconaat als een kerkelijke orde. In de eerste brief van Clemens van Rome aan de Korintiërs (eerste eeuw) lezen we dat de bisschoppen en de diakens een spirituele functie hebben. Hun functie is niet nieuw, maar zij zijn de ‘eerstelingen’ door de Apostelen opgericht en gekozen door de heilige Geest. Ook de pastorale brieven benadrukken de ‘aanwijzing’ door de heilige Geest. ‘Episkopos’ en ‘diakonos’ komen vaak samen voor, hoewel ‘episkopos’ nog niet beantwoordt aan de huidige omschrijving van een bisschop. Ook in de Didachè (voor 130) spreekt men over ‘episkopoi’ en ‘diakonoi’. In die tijd klonk ‘episkopos’ als ‘toezichter, bewaarder, moderator, wachter, curator…’ en ‘diakonos’ als ‘dienaar’ die verschillende functies kan vervullen al naargelang de concrete omstandigheden. Het gaat om twee algemene woorden. Bisschoppen en diakens worden gekozen en benoemd, soms door stemming. Er wordt niet gesproken over een wijding. Het is wel zeker dat in die tijd diakens verantwoordelijk waren voor het leven van de Kerk, meer bepaald voor de liefdeswerken ten voordele van de armen, de weduwen en wezen11. De caritas was ongetwijfeld verbonden met de catechese en waarschijnlijk ook met de liturgie. Nochtans zijn de gegevens zo beknopt dat het moeilijk is daaruit af te leiden wat werkelijk de draagwijdte van hun functies was. De brieven van St. Ignatius van Antiochië openen een nieuwe etappe. Hij spreekt over diakens (die gerespecteerd moeten worden als Christus) en de bisschop (die beeld is van de Vader) en de presbyters (die de senaat van God zijn en de verzameling van de Apostelen): zonder hen kunnen we niet spreken van Kerk. Verder lezen we niets over het eigen karakter van het diaconaat. Justinus (+165) spreekt over de liturgische activiteiten van de diakens (rol tijdens de tafeldienst; communie naar de zieken brengen). In de vierde eeuw is het diaconaat zowat helemaal ‘gestabiliseerd’. In de beleidsdocumenten van die tijd gaat men ervan uit dat het diaconaat een essentieel element van de lokale kerkelijke hiërarchie. In de ‘Apostolische constituties’ (vierde eeuw) wordt de diaken genoemd het oog, het oor en de mond van de bisschop, opdat de bisschop niet alles zelf moet gaan doen. Soms is het onduidelijk wat het onderscheid is tussen een diaken en een presbyter. Ondertussen groeit het aantal christenen. De bisschoppen en de presbyters blijven liever in de steden, wat maakt dat de diakens op het platteland zich gaan gedragen als presbyters. De christenen zien de diakens als dragers van een ambt dat de Apostelen hebben ingesteld. De bisschop wijdt ze daartoe, zoals hij ook presbyters wijdt. Diakens horen tot de clerus en ze assisteren alleen maar in de liturgie. Samenvattend kunnen we zeggen dat het diaconaat in deze vierde eeuw helemaal uitgebouwd is; het gaat om een graad in de kerkelijke hiërarchie, met de bisschop en de presbyters, en met een precieze rol die drie taken omvat: de dienst van de liturgie, de dienst om het Evangelie te prediken en catechese te geven, en een omvangrijke sociale taak m.b.t. liefdadigheid en administratief werk – alles uitgaande van en verbonden met de wensen van de bisschop. Alle drie horen dus even wezenlijk tot de zending van de Paus Benedictus beschrijft in zijn recente encycliek ‘Deus Caritas est’ hoe de ondersteuning van de armen in de Kerk georganiseerd werd en welke rol daarbinnen diakens toebedeeld werd. 11 Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 10 Kerk. Kerygma en martyria, leiturgia en diakonia horen samen. Ze veronderstellen mekaar en zijn niet te scheiden. Of met de woorden van Paus Benedictus: ‘De dienst van de liefde is voor de Kerk geen soort steunverlening, die men ook aan anderen zou kunnen overlaten, doch behoort tot haar wezen; ze is een onontbeerlijke uitdrukking van haar diepste wezen.’ (§25). De armenzorg gebeurt binnen de kerkgemeenschap (er mag bij u geen noodlijdende zijn), maar gaat ook naar buiten. Christenen maken geen onderscheid als het op armoede aankomt. De diaconie ontwikkelt tot een gestructureerde benadering van de armoede. Bezittingen worden niet ‘op zich’ beschouwd: ze zijn de kerk gegeven en dienen om gebruikt te worden.12 De diaken Laurentius (258) bvb. is in Rome verantwoordelijk voor de armenzorg. Bij zijn arrestatie net voor zijn marteldood t.t.v. keizer Decius, deelde hij het bezit van de kerk uit aan de armen i.p.v. aan de staat. Hij noemde de armen ‘de ware schatten van de Kerk’. Hij had, net voor zijn dreigende executie en ingaand tegen het opeisingsbevel, het kerkelijk bezit onder hen verdeeld. Rond die tijd, m.n. 250, voorziet de Kerk van Rome zo’n 1500 armen van voedsel. Julianus de Afvallige (363) had als kind een moordpartij in zijn familie gezien en schreef die toe aan de christelijke keizer Constans. Zelf keizer geworden wil hij het heidendom in Rome herstellen. Hij neemt elementen over uit het Christendom. Het enige waar hij echt onder de indruk van was, was de diaconie. Hij wilde in deze de ‘Galileeërs’ overtreffen. Rond 350 krijgt de diaconie vorm in Egypte, met name in de kloosters. Tot aan de zesde eeuw bestaat er in Egypte een soort rechtspersoonlijke vereniging waaraan de staat een deel van het koren voor openbare uitdeling toevertrouwt. Elk klooster en elk bisdom heeft zijn diaconie. Vanuit Egypte wordt deze aanpak van de armoede overgebracht in het Oosten en het Westen. Paus Gregorius de Grote (604) noemt de diaconie in Napels. In Rome beschikken we over schriftelijke bewijzen van diaconieën vanaf de 7de en de 8ste eeuw (hoewel we aannemen dat de diaconie er al vanaf het eerste begin van de kerk was). 2.3.2. Vrouwelijke diakens In de tijd van de Apostelen waren er vormen van diaconale assistentie die door vrouwen werden uitgeoefend. Rom 16,1-4 spreekt van ‘onze zuster Febe, diakonos (mannelijke vorm!) van de Kerk te Kenchreë’. Toch mogen we aan deze vermelding niet meer gewicht geven dan gepast is. Wat we kunnen aannemen is dat Febe in de gemeente van Kenchreë een dienst heeft uitgeoefend die erkend was door en ondergeschikt aan het apostelambt. Er zijn heel wat bronnen die verwijzen naar vrouwelijke diakens. Wat deden diaconessen? Ze zalfden vrouwelijke doopkandidaten, ze onderwezen net gedoopte vrouwen, ze bezochten vrouwen ten huize en dan vooral de zieke vrouwen. Ze mochten zelf niet dopen of de eucharistische gaven aanbrengen. Blijkbaar gaan de diaconessen nu voor op de weduwen. We kennen een zekere Olympias, diacones van Constantinopel, die samen met drie andere vrouwen door de patriarch wordt gewijd door handoplegging. Ook uit latere tijden hebben we getuigenissen van diaconessen die door handoplegging gewijd worden. Maar hoewel deze wijdingritus gelijkenissen vertoont met die van de mannelijke diaken, is het duidelijk dat de diacones niet aan het altaar komt noch enig liturgisch dienstwerk te verrichten heeft. In het Westen vinden we geen sporen van diaconessen gedurende de eerste vijf eeuwen. Voorbereiding op het doopsel van vrouwen wordt toevertrouwd aan weduwen en monialen. Er zijn af en toe 12 Zie E. LAGAE, Dossier Diaconie, blz. 10. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 11 pogingen geweest om ook diaconessen te wijden, maar steeds opnieuw wordt dit afgekeurd of verboden door concilies. Er heeft wel degelijk een ambt van diacones bestaan maar het heeft zich in de diverse delen van de Kerk verschillend ontwikkeld. Duidelijk is dat dit ambt niet gezien werd als het gewone vrouwelijke equivalent van het mannelijk diaconaat. Het gaat om een door vrouwen uitgeoefende kerkelijke functie, die soms voorkomt op de lijst van de kerkelijke ambten. Werd dit ambt verleend door handoplegging, vergelijkbaar met de handoplegging waardoor het bisschopsambt, het presbyterschap en het mannelijk diaconaat werd verleend? De tekst van de Apostolische Constituties (380) wekt die indruk, maar het gaat daar om een vrijwel uniek getuigenis en de interpretatie ervan is voorwerp van nogal wat discussie. Gaat het om een analoge handoplegging als die van mannelijke diakens, of als die van subdiakens en lectoren? Na de tiende eeuw worden diaconessen alleen vernoemd in verband met liefdadigheidsinstellingen. Aangezien de kinderdoop vrij algemeen geworden was, had de doopheer de bijstand van vrouwen bij het dopen van volwassen vrouwen niet meer nodig. De diacones wordt nu een kloosterlinge. Ze leeft in een klooster dat zich diaconaal inzet: armenzorg, opvoeding, ziekenzorg, hulp in de parochies. Zo zien we dat in de middeleeuwen ziekenzusters en onderwijszusters de diaconie behartigen, zonder evenwel gewijd te zijn voor dit dienstwerk. De titel ‘diacones’ wordt nog tot de 13de eeuw gegeven aan abdissen en weduwen die als zodanig bevestigd worden. 2.4. De verdwijning van het permanent diaconaat 13 Vanaf de derde eeuw zijn de diakens, onder de leiding van de bisschoppen, in Rome verantwoordelijk voor elk van de zeven pastorale regio’s. De presbyters worden ‘priester’ en bezitten een ‘titulus’, wat later ‘parochie’ zal worden 13. Daar zijn zij de volledige verantwoordelijke van. Landelijke parochies moeten bediend worden door een priester, niet door een diaken. Ook de materiële aspecten van de leiding komen in hun handen. Er ontstaat steeds duidelijker een sacrale opvatting van het (priester)ambt. Deze sacralisering treft ook het diaconaat, dat meer en meer gezien wordt als een van de opstappen naar het priesterschap, zonder eigenheid. Zo ontstaat een conflict tussen de verantwoordelijkheid van de diaken en die van de presbyter. We merken hoe de taakinvulling van de diaken geleidelijk aan evolueert naar een (haast puur) liturgische rol. Wat meer is, de clerus aan het einde van het Romeinse Imperium vergeet steeds meer zijn opdracht om te dienen. Er is een tweede evolutie: het concilie van Chalcedon (451) ontneemt aan de diakens het beheer van de goederen van de gemeenschap. En de armenzorg wordt meer en meer opgenomen door de kloosters. Naar het einde van de negende eeuw zijn de diakens in de Oosterse kerken een orde binnen de clerus, alleen verantwoordelijk voor liturgische zaken. In het Westen constateren we een analoge evolutie. Rond de millenniumwende, onder invloed van gebruiken in het heilige Roomse Rijk, wordt in Rome de clericale ‘cursus’ in graden aangenomen. En sinds 1139 (Lateranen II) wordt Cummings spreekt in dezelfde zin. O.c. 49-50. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 12 beslist in de Rooms-Katholieke Kerk alleen celibataire mannen te wijden. De teksten spreken eensluidend over de wijding tot bisschop, priester, diaken. Maar we vinden geen elementen die antwoorden op de vraag naar de sacramentaliteit van deze wijdingen. Kortom: de geschiedenis van de ambten toont aan dat de priesterlijke functie de neiging heeft om de lagere functies te absorberen. Elke graad in de opgang naar het priesterschap bezit supplementaire competenties ten opzichte van de graad net eronder. Wat een diaken doet, mag een priester ook doen. De bisschop staat aan de top van de rangorde en kan de totaliteit van de kerkelijke bediening verrichten. Dit fenomeen van opslorping van de competenties door de hogere wijding en het versnipperen van de oorspronkelijke diaconale taken over meerdere geclericaliseerde bedieningen, de toegang naar een hogere wijding via de lagere wijdingen, verklaren waarom het diaconaat als permanent ambt zijn bestaansreden verloor. Het diaconaat omvatte alleen enkele liturgische taken, tijdelijk uitgeoefend door priesterkandidaten. 2.5. Het “herstel” van het permanent diaconaat14 Het stond ‘gebeiteld’ in de Codex van 1917 dat de diakenwijding alleen mocht worden toegediend aan mannen die priester wilden worden. Waar en wanneer, en vooral waarom is het idee gerijpt om permanente diakens te wijden? Tijdens het Nazisme (en de feitelijke vervolging van de kerken toen) ontstond binnen een aantal Duitse katholieke caritatieve organisaties de gedachte aan een kerkelijke zending voor leken die zich inzetten in caritatieve organisaties. Hier was nog geen sprake van diakenwijding. Maar een tiental jaren later in het concentratiekamp van Dachau voerden enkele Duitse, Poolse en Oostenrijkse priesters intensieve gesprekken over de vernieuwing van de zielzorg. Hier kreeg het idee van gehuwde diakens met een pastorale bediening op het snijvlak van Kerk en samenleving, vaste vorm15. Na de oorlog werden getuigenissen over deze gesprekken gepubliceerd in Stimmen der Zeit (1947). Vanaf de vijftiger jaren werd dit pleidooi verbreed en verdiept. Karl Rahner 16 (1904-1984) was een der pleitbezorgers! Voor hem was het duidelijk dat een diaken geen leek was, maar een gewijde ambtsdrager, iemand die deelt aan het hiërarchisch ambt, gekenmerkt door wijdings- en jurisdictiemacht (wat de hele Middeleeuwen door, tot aan de vooravond van Vaticanum II binnen de Kerk een discussiepunt geweest was 17). Een diaken is niet alleen caritatief bezig. Zijn ambt omvat een veelheid van taken die betrekking hebben op het 14 M. GIELIS, Joseph Ratzinger en het herstel van het permanent diaconaat, p.m., 2006, 18 blz. Kan. Paul De Haes noemt nog een tweede ontstaanslijn: de ervaring van en met de Franse priesterarbeiders! Waarom niet proberen uit het arbeidsmidden, in kringen van syndicaal actieven en andere sociaal geëngageerden diakens te roepen, te wijden en ze in hun beroepsmilieu te zenden? Van deze informatie vond ik verder geen bronnen ter bevestiging. Zie: G. MORLION, 35 jaar diaconaat in het bisdom Brugge, in Ministrando 41(2005)11, 784-792. 16 Zie o.m. het artikel over het diakenambt van zijn hand, in het Lexikon für Theologie und Kirche: Diakon, dl. 3 (1959), kol. 318-323. M. GIELIS, ‘Waarom geen vrouwelijke kardinalen?’ in Tertio 09.08.2006. zie o.m. ook CUMMINGS, o.c., 51-52. 17 Voor een gedetailleerde analyse van deze theologische (strijd)vragen omtrent het theologische statuut van het permanent diaconaat, zie: COMMISSION THEOLOGIQUE INTERNATIONALE, Le Diaconat. Evolution et perspectives, in La Documentation Catholique, 19.01.2003, n° 2284, p. 58-107. 15 Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 13 drievoudig ambt. Rahner werd betrokken in de “Commissie voor de sacramenten” die o.m. een ontwerpnota over het diaconaat moest maken. Ondertussen bleef hij publiceren over het diaconaat. Tijdens de eerste zitting van het concilie, waar het ontwerp van Lumen Gentium werd behandeld en waar geen sprake was van het diaconaat, kwam er veel kritiek zowel op het schema als op het ontbreken van verwijzingen naar een herstel van het diaconaat. Na de dood van Johannes XXIII besliste Paulus VI het concilie voort te zetten en op 29.9.1963 begon de tweede zitting. Ondertussen hadden R. Martelet, K. Rahner en J. Ratzinger een gestencilde nota van een paar bladzijden opgesteld en onder de concilievaders verspreid. In de eerste plaats behandelde deze nota een cruciale vraag op dat moment, m.n. de relatie tussen het pausschap en het bisschoppencollege. Als een appendix schrijven ze ook ‘diaconatus restauratio commendatur’, over een viervoudige aanbeveling om het diaconaat te herstellen. Ten eerste is het goed dat het ‘wijdingssacrament’ volledig bewaard wordt, met inbegrip dus van het diaconaat. Een tweede argument verwijst naar de feitelijke diaconie van gelovige mannen, die in het ambtelijke diaconaat met de wijdingsgenade bekrachtigd wordt. Het derde argument heeft het over de pastorale situatie in sommige streken van de Kerk, waar men het in Dachau over had gehad: priesterschaarste; de ontoegankelijkheid van bepaalde pastorale milieus voor priesters… Het vierde argument wil antwoorden op het verwijt dat sommige kerken uit de Reformatie het diakenambt hebben en dit funderen op de Schrift. Katholieken kunnen daar niet zomaar aan voorbijgaan… Het diaconaat is in de concilieaula besproken van 4 tot 15 oktober 1963. Er werden nogal wat bedenkingen geformuleerd omtrent het niet verplichte celibaat voor diakens wat de vrees opriep voor een teruglopen van de priesterroepingen. De stemming was op 29.10: 1588 stemden voor, 525 tegen en 7 ongeldig. In het najaar van ’64 werd gewerkt aan de dogmatisch constitutie Lumen Gentium. Het goedgekeurde document heeft het in nummer 29 over het herstel van het diaconaat. Er stemden 1903 concilievaders voor, 242 waren tegen en 3 stemden ongeldig. Deze paragraaf 29 kan als de stichtingsoorkonde van het diaconaat gezien worden.18 “Op een lagere hiërarchische rang staan de diakens, aan wie de handen worden opgelegd ‘niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon’. Immers, gesterkt door de sacramentele genade, staan zij in dienst van het volk van God door de diaconie van de liturgie, het woord en de liefdewerken, in gemeenschap met de bisschop en zijn priesterschaar. Aan de diaken komt het toe, voor zover het door het bevoegde gezag wordt toegewezen, het doopsel plechtig toe te 18 Gielis werkt in zijn bijdrage het idee uit dat wat voor en tijdens het concilie is gebeurd met het diakenambt, model kan staan voor wat nu aan de gang is m.b. de wijding van vrouwen in de Kerk. De priesterwijding voor vrouwen lijkt voor Gielis niet aan de orde te zijn: ze komt nooit voor in de Traditie. Maar vanuit die Traditie kan er wel gepleit worden voor de diakenwijding van vrouwen. Y. Congar verdedigde herhaaldelijk de stelling dat vrouwen tot het diaconaat kunnen toegelaten worden, ook wanneer dit opgevat wordt als deel uitmakend van het sacramentele ambt. Omdat zij, diacones, niet voorgaat in de eucharistie, kan zij als vrouw wèl in het ambt worden opgenomen. Binnen het ene ambt is er een onderscheid tussen bisschops- en priesterambt enerzijds, en diakenambt anderzijds. Overigens zou het goed zijn vrouwen op te nemen in het wijdingsambt als een antwoord op een gerechtvaardigde vraag van zovelen vandaag. De Traditie zegt alleen dat het diakenambt voor vrouwen niet uitgesloten is. De huidige context zegt ook dat het goed zou zijn het in te voeren. Er is dus een dubbele invalspoort: de Traditie en de huidige kerkelijke situatie. Zie: GIELIS, M., Joseph Ratzinger en het herstel van het permanent diaconaat, p.m.20 p., Antwerpen, 2006; ID., Waarom geen vrouwelijke kardinalen? Kerkhistoricus Marcel Gielis over aanpak priestertekort, in Tertio 09.08.2006, blz. 13-14. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 14 dienen, de eucharistie te bewaren en uit te reiken, in naam van de Kerk bij het huwelijk te assisteren en het in te zegenen, de teerspijze naar de stervenden te brengen, aan de gelovigen de Heilige Schrift voor te lezen, het volk te onderrichten en aan te moedigen, de eredienst en het gebed van de gelovigen voor te zitten, de sacramentaliën toe te dienen, de uitvaartdienst en de begrafenisritus te leiden. Bestemd voor de functies van liefdadigheid en administratie zullen de diakens de vermaning van de h. Polycarpus voor ogen houden om ‘barmhartig en vol ijver te zijn en voort te schrijden in de waarheid van de Heer, die de Dienaar van allen geworden is.’ Daar echter deze functies, die voor het leven van de Kerk hoogst noodzakelijk zijn, in de thans geldende latijnse kerktucht in vele streken moeilijk vervuld kunnen worden, mag men het diaconaat voortaan als een eigen en blijvende hiërarchische rang herstellen. Aan de bevoegde verschillende soorten van territoriale groepen van bisschoppen komt het toe om met goedkeuring van de opperherder zelf uit te maken, of en waar het voor de zielzorg geschikt is dergelijke diakens aan te stellen. Met instemming van de paus van Rome mag dit diaconaat verleend worden aan mannen van rijpere leeftijd, ook als ze gehuwd zijn, evenals aan bekwame jongeren, voor wie nochtans de wet van het celibaat in stand moet blijven.” (LG 29) Het ‘herstel’ van het diaconaat betekent hoegenaamd niet dat er krampachtig gezocht wordt naar een kopiëren van de vormgeving van het ‘oude’ diaconaat. Die vormgeving is zo onduidelijk dat ze moeilijk precies te achterhalen is. Wat hersteld wordt, is het diaconaat als een ‘permanente’ graad binnen het ene wijdingssacrament, naast het diaconaat als een tussenstap naar het priesterschap. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 15 DEEL II: Theologische uitklaring van het diaconaat door het leergezag. 1. Theologische benadering van het diaconaat in de lijn van Vat II. We willen vertrekken vanuit de teksten van het Magisterium, rekening houdende met het feit dat het diaconaat erg ongelijk en ongelijktijdig is “hersteld” on the field. Er waren en zijn heel wat theologische vragen die om een verheldering vragen. We willen dus eerst het probleem ‘schetsen’ en vanuit enkele determinerende gegevens proberen we een theologie van het diakenambt op te bouwen. We hopen dat hier een vruchtbare bodem wordt gelegd waarop het diaconaat verder kan bloeien en zich ontwikkelen, aldus de auteurs van de Internationale Theologische Commissie, wier rapport we van erg nabij volgen. 1.1. De teksten van Vat II en het postconciliaire leergezag. Er is heel wat gezegd tijdens het concilie over het diaconaat en toch heeft men niet meteen geantwoord op de vragen die hier en daar gesteld werden. Het concilie heeft het oude diakenambt hersteld. Tijdens het verloop van de discussies in de concilieaula zijn er verschuivingen aan te duiden, zowel pastoraal als dogmatisch, aangaande het diaconaat en zijn identiteit. Ook na het concilie is er heel wat gezegd over het diaconaat, geheel in de lijn overigens van Vat II. Hier en daar worden theologische preciseringen aangebracht, maar niet altijd even duidelijk noch consequent. We moeten rekening houden met deze vaagheid. We vatten de grootste vragen aldus samen: - Behoort het diakenambt tot het ene wijdingssacrament en deelt het dus in de genade van de wijding? - Ontvangt de diaken een blijvend merkteken? - Op welke manier representeert de diaken Christus? - Hoe verhoudt zich het diaconaat tot het bisschopsambt, en tot het priesterambt? 1.2. Implicaties van de sacramentaliteit van het diaconaat. Het diaconaat is een sacramentele realiteit. Dat blijkt het meest duidelijke doctrinele gegeven te zijn, in eenklank met de kerkelijke praxis. Indien dit niet zo was, dan was het diaconaat gefundeerd alleen in het doopsel en in dit geval kon de Kerk er veel gemakkelijker mee omgaan (afschaffen, nieuw invullen, herstellen, …). Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 16 1. Het diakenambt is geworteld in Christus. Deze inbedding in Christus kan de Kerk zelf ‘niet maken’. Ze heeft ze ontvangen. Deze christologische verworteling is absoluut noodzakelijk om theologisch te kunnen zeggen dat dit ambt sacramenteel is. Daarom ook wordt het diaconaat rechtstreeks met Christus verbonden (cf. voetwassing) hoewel dit niet inhoudt dat Jezus dit ambt zelf heeft ‘ingesteld’. Het is de Kerk die hier heeft gehandeld. Men heeft dit altijd gelezen in Hd 6,1-6 waar ‘zeven mannen’ worden aangesteld, hoewel vandaag meestal wordt aangenomen dat dit niet om het diaconaat als ‘ambt’ gaat. Een detailstudie van de groei van het drieledige ambt doet ons voorzichtig spreken over een identificatie van Christus’ handelen met dat van de Kerk, in deze. 2. Het sacramentele ‘merkteken’ en de ‘gelijkvormigheid’ aan Christus. Vat II bevestigt nergens dat er een merkteken wordt gegeven. De postconciliaire documenten doen dit wel: het gaat om een onuitwisbaar merkteken, verbonden aan een stabiel ambt, een stempel die de diaken gelijkvormig maakt aan Christus-Dienaar. Wat over het gewijde ambt in zijn geheel wordt gezegd, wordt ook gezegd over het diaconaat (cf. Trente). Hier wordt aangeknoopt met een eensluidende theologische traditie die de trouw van God aan Zijn gaven verbindt aan de onherroepelijkheid van het wijdingssacrament. Het ‘staat’ in de Kerk. Bovendien wordt zo gezegd dat het diaconaat eerder is van de orde van het ‘zijn’ dan van een ‘functioneel’ ambt. Toch is nog niet helder wat het betekent ‘essentia, non gradu tantum’ voor de diaken? Hoe verhoudt zich het diaconale merkteken tot dat van de priester en de bisschop? Hoe de eigen Christusrepresentatie voor elk van de drie ambten voorstellen? Tijdens het concilie wordt de diaken genoemd teken of sacrament van Christus zelf. De KKK heeft het over gelijkvormigheid en verbindt dit spreken aan het merkteken. Dit is een verdere ontvouwing van de leer over het diaconaat die stelt dat er een rechtstreekse relatie is tussen Christus en de gewijde diaken. Er moet worden verduidelijkt wat en hoe. 3. Handelt de diaken ‘in persona Christi (capitis)’? Het concilie aarzelt niet om bisschop en priester (vooral wanneer zij voorgaan in de eucharistie) te verbinden met de vertegenwoordiging van Christus-Hoofd. Deze uitdrukking wordt door het concilie nooit gekoppeld aan het diaconaat, wat wél het geval is in postconciliaire teksten. Hier is theologisch en magisterieel een en ander onduidelijk. Wanneer men het gewijde ambt als dusdanig koppelt aan de drievoudige zending van Christus, dan kan gezegd worden dat ook de diaken handelt ‘in persona Christi (Capitis)’. Sommige theologen zitten op deze lijn. Anderen verbinden deze Christusvertegenwoordiging aan het priesterlijke ambt (in het bijzonder het voorgaan in de eucharistie) en niet aan het diaconaat. De KKK lijkt in deze richting te gaan. Wanneer we de KKK (de laatste redactie) lezen wordt niet gezegd dat de diaken Christus het Hoofd vertegenwoordigt. “De diakens hebben op een bijzondere wijze deel aan de zending en de genade van Christus. Het wijdingssacrament tekent hen met een merkteken dat niemand kan uitwissen en dat hen Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 17 gelijkvormig maakt aan Christus, die de ‘diaken’, dit is de dienaar van allen geworden is. Het komt aan de diakens toe om onder andere de bisschop en de priesters bij te staan in de viering van de heilige mysteriën, vooral de eucharistie, de communie uit te reiken, te assisteren bij een huwelijk en het in te zegenen, het evangelie te verkondigen en te preken, kerkelijke uitvaarten te leiden en zich te wijden aan liefdewerken van allerlei aard.” (KKK 1570) Binnen het ene wijdingssacrament zijn er de bisschop en de priesters die Christus het Hoofd representeren, en de diakens die Christus de Dienaar vertegenwoordigen. Toch zijn er teksten in diezelfde KKK die de Christusvertegenwoordiging ‘Hoofd’ toch koppelen aan het gehele wijdingsambt. Hier is dus onduidelijkheid. Het is niet eenvoudig precies aan te geven op welke manier de diaken Christus het Hoofd vertegenwoordigt. Wat het is het eigene van het diaconaat, anders dan het bisschops- en priesterambt? 4. Is het eigene van het diaconaat de vertegenwoordiging van ‘ChristusDienaar’? De Ratio fundamentalis (1998) is een vb. van een recent kerkelijk document dat de nadruk legt op de dienst van de diaken en dat als typisch diaconaal noemt de vertegenwoordiging van Christus-Dienaar. Maar ‘dienst’ is toch van toepassing op elk gewijd ambt? M.a.w. kan je het ‘leiderschap’ en de ‘dienst’ van mekaar splitsen in de Christusvertegenwoordiging, en het ene linken aan de priester en de bisschop en het andere aan het diaconaat? De bisschop en de priester verwijzen toch ook naar Christus-Dienaar? Het document van ITC pleit ervoor inderdaad niet te ‘splitsen’ maar aan te geven hoe het diaconaat “extra” gekenmerkt wordt door de dienstbaarheid. Christus is toch één en het wijdingssacrament ook? 5. Kunnen we spreken van ‘specifieke diaconale functies’? Het concilie somt een reeks typisch diaconale functies op (LG 29a maar ook postconciliaire teksten: zie supra KKK) maar gaat niet in op de opmerking dat al die taken ook opgenomen kunnen worden door leken. Betekent dit dan dat er een soort niet gewijd diaconaal ambt bestaat, dat door de wijding versterkt wordt, sterker met het altaar wordt verbonden en dat begunstigd is door een grotere sacramentele werkdadigheid? Zo begrijpen we dat er hier en daar getwijfeld wordt aan de sacramentaliteit van het diaconaat. Want hoe kan je die ‘hard’ maken als je ziet dat er aan de wijding geen specifieke ‘potestas’ beantwoordt (in tegenstelling tot het priesterschap en het bisschopsambt)? En precies daarom kiezen bepaalde kerkprovincies er niet voor om diakens te roepen en te wijden. We botsen hier op theologische vragen met grote pastorale gevolgen. Deze vragen kunnen we maar aanpakken in het kader van een ecclesiologie van de communio, aldus de Theologische Commissie. Het concilie wenste elke ‘potestas sacra’ sacramenteel in de Kerk te funderen. Daarom wou men geen onderscheid maken tussen ‘macht vanuit het gewijde ambt’ en ‘jurisdictiemacht’, hoewel meer recente documenten dit traditionele onderscheid wel weer invoerden. Verklaart deze onduidelijkheid waarom men nog altijd vraagt wat een diaken mag doen dat een leek niet kan? Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 18 1.3. Het diaconaat in het perspectief van het bisschopsambt als ‘plenitudo sacramenti ordinis’. Vat II heeft klaar en duidelijk de sacramentaliteit van het bisschopsambt bevestigd door te stellen dat de bisschop ‘de volheid van het wijdingssacrament’ ontvangt. Dit wil niet zeggen dat het diaconaat en het priesterschap slechts mindere opstapjes zouden zijn naar bisschop toe. Nee, priesters werken samen met de bisschop en delen in het unieke priesterschap van Christus en Zijn reddende zending, in afhankelijkheid van de bisschop voor wat betreft de pastorale uitoefening van dit ambt. En het diaconaat? 1. De eenheid van het gewijde ambt Het is sinds de twaalfde eeuw theologisch gemeengoed te zeggen dat het gewijde ambt één is. Vat II houdt zich aan deze visie en situeert ook het diaconaat binnen het ene gewijde ambt. Ook de postconciliaire documenten zitten op die lijn. Het theologische probleem is eerder hoe deze eenheid rechtvaardigen? Traditioneel koppelde men die eenheid aan het sacrament van de eucharistie. Maar een diaken gaat niet voor in de eucharistie. Misschien komen we verder wanneer we als uitgangspunt het bisschopsambt nemen: hij bezit de volheid van het ambt en is het fundament van de eenheid van de drie ordes. 2. ‘Profiel’ en ‘consistentie’ van het diaconaat Ook Vat II en de latere documenten begrijpen het gewijde ambt als een ‘hiërarchie’, een ambt met diverse graden dus. Het diaconaat is dan de laagste graad ervan. Elke graad participeert ‘op een eigen wijze’ in de drie ambtelijke ‘munera’ en de hogere graad omvat en overstijgt telkens de lagere. Hier in deze visie is de diaken afhankelijk van de bisschop en de priester. In een poging om aan het diaconaat een eigen profiel en consistentie te geven, zijn andere benaderingen ontworpen. Het diaconaat wordt vaker gekoppeld rechtstreeks aan het bisschopsambt (‘ad ministerium episcopi’). De diakens zijn derhalve de ‘natuurlijke medewerkers’ van de bisschop, wat concreet betekent dat aan hen vooral boven-parochiale en diocesane taken worden toevertrouwd. Wat is dan de relatie priester-diaken? Er zijn er die zeggen dat zowel de priester als de diaken ‘symmetrisch’ delen in de volheid van het ambt van de bisschop. Er bestaat een oude praktijk dat een diaken ‘rechtstreeks’ bisschop kon worden gewijd, of dat een leek onmiddellijk de priesterwijding kon ontvangen. Toch is het theologisch niet correct de diakens helemaal los te maken van de priesters. Er mag dan al gesproken worden van een ‘orde van diakens’, een kring rond de bisschop, naar analogie van het ‘presbyterium’ en in communio ermee, toch moet dit alles theologisch verder doorgedacht worden. Ondertussen pleiten velen vandaag ervoor een ‘diakencollege’ te vormen. Zo kan het diakenambt solider worden en meer geprofileerd. 3. Handoplegging ‘non ad sacerdotium’… Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 19 Het is een heel oude formule (tweede derde eeuw) die zegt dat de diaken gewijd wordt niet voor het priesterschap maar voor de dienst. Toch is de interpretatie ervan niet duidelijk. Vooreerst wordt het ‘priesterschap’ uitgesloten. Er is traditioneel altijd een erg nauwe band geweest tussen priesterschap en eucharistie (wat er onder meer toe leidde dat men eeuwenlang het onderscheid tussen de bisschop en de priester alleen jurisdictioneel formuleerde, alsof de bisschop een ‘priester plus’ was). In deze strikte zin (de diaken kan de eucharistie niet voorgaan) kunnen we de uitsluiting begrijpen. En als we minder strikt interpreteren? Vat II heeft het priesterschap gesitueerd in een ecclesiologie gecentreerd op de eucharistie en ingekaderd in een ambtelijk priesterschap dat een bredere ‘potestas sacra’ bezit, nl. gerelateerd aan de andere ambtelijke taken. Als je het diaconaat uitsluit uit het priesterschap, moet je de eenheid van het sacrament van de wijding herdenken en evenzeer het gebruik van ‘sacerdotaal’ als coherente kwalificering van het sacrament. Van de ene kant benoemen vele teksten van Vat II het diaconaat niet sacerdotaal maar eerder dienend. De laatste redactie van de KKK zit op die lijn en maakt een duidelijk onderscheid tussen de ambten van priester en bisschop die priesterlijk delen in de wijding en het diakenambt dat dienend deelt in diezelfde wijding. Van de andere kant laat Vat II toch doorschijnen dat het ene gewijde ambt sacerdotaal is, voor alle drie de graden. Er is bvb. een essentieel onderscheid tussen het gemeenschappelijk priesterschap van de gedoopten en het hiërarchisch of ambtelijk priesterschap. Het diakenambt deelt in de genade van de Hogepriester. De diakens worden ook kerkjuridisch opgenomen in de gewijde ambten, die het volk hoeden in persona Christi Capitis. Het verwondert dus niet dat er na het concilie theologische pogingen zijn ondernomen om het diaconaat te vatten en te begrijpen door het ofwel uit te sluiten of in te sluiten in priesterlijke categorieën. Sommigen vertrekken vanuit de eenheid van het sacrament van de wijding en nemen het diaconaat erin op als een van de drie graden. Zij voegen het in de klassieke globale formulering ‘sacerdotium ministeriale seu hierarchicum’ in. In deze optiek betekent de uitsluiting ‘non ad sacerdotium’ alleen dat de diaken niet voorgaat in de eucharistie. Anderen willen in de omschrijving van het diaconaat elke verwijzing naar het priesterschap weren. Het is bovendien ook goed het gewijde ambt op die manier te ‘ont-sacerdotaliseren’, merken ze op! Dit ambt bevat twee graden die priesterlijk zijn en een derde die dienend is. Hier is de diaken niet een priester-min. Maar toch is hier nog theologisch denkwerk van doen! Het diaconaat is toch niet alleen gefundeerd op het doopsel, zoals bepaalde functies, diensten en taken in de Kerk? 4. ‘…sed ad ministerium (episcopi)’ Hoewel sommige theologen het diaconaat graag koppelen aan het bisschopsambt, heeft Vat II geaffirmeerd dat dit diaconaat alleen ‘ad ministerium’ uitgeoefend wordt, een dienst dus aan het godsvolk, in communio met de bisschop en zijn priestercollege. Maar hoever kan je het diaconaat integreren in het ambt van de apostolische opvolging, dat de bisschoppen ontvangen? Je kan het diaconaat inderdaad beschouwen als integraal behorende tot dit ambt van de apostolische opvolging. Dat is coherent met de visie op de eenheid van het ambt, met zijn inworteling in Christus en de deelname van de diakens in de zending van de Apostelen en hun opvolgers. Deze visie wordt evenwel niet door iedereen gedeeld. Zij vinden dat er een kwalitatief onderscheid is tussen ‘sacerdotium’ en ‘ministerium’. Het apostolische ambt is de voortzetting van de ‘diaconie’ van Christus en dit kan niet losgemaakt worden van zijn Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 20 ‘priesterschap’: de gave van Zijn leven is precies Zijn dienst voor het heil van de wereld. In die zin is het ambt van de priester en de bisschop een dienst! De diakens zijn niet de enige erfgenamen van de diaconale dimensie van het ambt. Het diaconaat moet dus als apostolisch beschouwd worden vanuit zijn fundering maar niet volgens zijn theologische natuur. Wat wil zeggen dat het ambt van de apostolische opvolging zich beperkt tot de priester en de bisschop. De diakens zouden dan deel uitmaken van het ‘kerkelijke ambt’, en zijn derhalve ‘helpers’ van dit apostolische ambt, en maken daar geen deel van uit. 5. Het diaconaat als bemiddelingsambt of ‘medius ordo’? De diaken als brug tussen het volk van God en de hiërarchie is een beeld vanuit het concilie. We vinden dit populaire idee nochtans niet terug in de teksten en slechts één keer wordt het diaconaat ‘medius ordo’ genoemd. Maar het beeld is blijven hangen… De diaken als brug tussen de leken en de clerus, tussen Kerk en wereld, tussen cultus en gewone leven, tussen liefdadigheid en eucharistie, tussen centrum en periferie van de christelijke gemeenschap. Het zou theologisch fout zijn het diaconaat ‘ergens’ halfweg tussen de leken en de gewijde ambtsdragers te situeren. De diaken is geen leek, theologisch gezien. Hij is clericus. Hij bemiddelt natuurlijk wel, maar dat is niet de theologische aard van zijn eigenheid. Maar inderdaad, de diaken leeft ‘in de wereld’ zoals de leken. Anderzijds handelt de diaken ‘ongeveer’ zoals de priester (zonder hetzelfde te doen) ten opzichte van de leken. 1.4. Het diaconaat ingekaderd in een ecclesiologie van de communio. Vooral vanaf de Synode van 1985 heeft men duidelijker dan het concilie liet doorschijnen toen, een ecclesiologie van de communio ontwikkeld. Binnen deze visie is de Kerk ‘universeel heilssacrament’. Ze vindt haar bron en kerkmodel in de communio met de trinitaire God. De Kerk is van daaruit diaconaal aanwezig in de geschiedenis van de mens. We willen nu de eigenheid van het diaconaat afboorden van die van alle gedoopten. 1. De ‘munera’ van het diaconaat: meerdere functies, onduidelijke prioriteiten. In de verschillende concilieteksten en magisteriële documenten achteraf wordt omschreven welke functies de diaken opneemt. Er zouden elf taken zijn: acht ervan behoren tot de liturgie. De diaken handelt in naam van de hiërarchie en wil het lekenapostolaat bevorderen. Volgens het CIC deelt de diaken in de herderlijke zorg in de parochiepastoraal. De Ratio fundamentalis stelt dat het diaconaat deelt in het leerambt, het heiligingsambt en het bestuursambt. Het Directorium hanteert een andere volgorde: woord, liturgie, caritas. De dienst van het Woord is de hoofdtaak van de diaken. De dienst van de liturgie is een evidente hulp aan het priesterambt. De dienst van de liefde is een eigen deelname aan de taken van de bisschop en de priesters. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 21 Deze drievoudige opdeling heeft oude adelbrieven. We kunnen er ook aan de slag mee vandaag in de diverse situaties waar de Kerk in leeft. De drie taken worden altijd samengehouden. Er is een nadruk op de dienst van de liefde. Maar deze dienst is geen monopolie van de diaken. Diakens kunnen verschillen door binnen het ene diakenambt, meer de nadruk te leggen op het ene of op het andere. Hoe houden we deze diversiteit uit in lengte van jaren? Theologen hebben nog werk voor de boeg. Veel hangt ook af van de pastorale realiteit in de diocesen. 2. De communio in de pluraliteit van de ambten. Het diakenambt zal het gewijde ambt ‘ont-priesterlijken’. De priester ontvangt inderdaad niet de volheid van het ambt. We pleiten voor een communio van de graden van het gewijde ambt. Dit alles moet groeien in het praktische leven van de Kerk. De kwestie van de ‘potestates’ kan niet op dezelfde manier uitgeklaard worden. Hoe het diaconaat theologisch solider, kerkelijk meer aanvaardbaar en pastoraal geloofwaardiger doordenken? Sommigen relativeren deze kwestie… Dit is geen kernkwestie. Je zou het gewijde ambt er alleen maar door vervormen. Overigens is het al altijd gezegd dat een leek kan doen wat een diaken doet en dit belet niet dat men het diaconaat altijd al sacramenteel heeft beschouwd. Je kan evenmin afboorden tussen wat een diaken mag doen en wat een bisschop en een priester kunnen… (behalve enkele specifieke zaken, o.m. eucharistie voorgaan). Anderen onderscheiden de gewone taken van de diaken van de buitengewone uitoefening ervan door christenen. Bovendien zijn er stemmen die eraan twijfelen of een niet gewijde gelovige wel hetzelfde realiseert wanneer hij hetzelfde doet? Is er dezelfde reddende uitwerking? Wat beslissend is, dat is het ‘zijn’ van de diaken, en niet zozeer zijn ‘doen’. In het handelen van de diaken gebeurt een particuliere aanwezigheid van Christus Hoofd en Dienaar, geheel volgens de wijdingsgenade. De gelovige optiek en de sacramentele realiteit van het diaconaat laten de eigenheid van dit ambt oplichten, niet in verband met zijn functioneren maar met zijn theologische natuur en zijn vertegenwoordigende symboliek. Besluit Het diaconaat stelt ons voor de uitdaging om zijn theologische betekenis en zijn kerkelijke rol te omschrijven. De Traditie herinnert er ons aan dat de Heer eenvoudige gebaren heeft gesteld, als ‘dienaar’. Meer concreet is het diaconaat er gekomen om de Apostelen te helpen, zij die zelf dienaars van de Heer zijn. Het tweede Vaticaanse Concilie heeft het diaconaat ‘hersteld’ om zo te antwoorden op concrete noden in de Kerk en om aan wie in feite al diaconaal bezig was, de genade van de wijding te geven. Maar we staan voor de opdracht om de nood aan diakens in de christelijke gemeenschappen verder te omschrijven hoewel we ondertussen al een rijke ervaring hebben opgedaan. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 22 Er is maar één gewijd ambt, dat het bisschopsambt, het priesterschap en het diaconaat omvat. Alle drie ontvangen ze sacramentele genade en het merkteken van de wijding. De drie graden van dit gewijde ambt worden uitgeoefend in de naam van Christus-Hoofd. Alle drie de ambten kunnen dopen en leiding geven. Van de andere kant is er ook een onderscheid te maken tussen de priesterlijke ambten en het diaconale ambt. De postconciliaire teksten gaan hier duidelijk van uit. De diaken is de levende icoon van Christus die dient in de Kerk. Toch is hij ook verbonden met het priesterlijke ambt, dat hij bijstaat en helpt. De dienst van de diaken is niet om het even wat. Zijn dienst behoort tot het gewijde ambt en is medewerking met de bisschop en de priesters. Samen zijn zij dienaars van de zending van Christus. De KKK verwijst naar Ignatius van Antiochië die schrijft dat ‘allen de diakens respecteren als Jezus Christus zelf, zoals ook de bisschop die het beeld is van de Vader en de priesters die de senaat van God zijn en de verzameling van de apostelen. Zonder hen kan men niet spreken van Kerk.’ Wat de wijding van vrouwen tot het diaconaat betreft, kunnen we twee dingen zeggen. Vooreerst zijn de diaconessen waarvan sprake in de Traditie van de oude Kerk niet zomaar te verbinden met de diakens. Ten tweede wordt de eenheid van het gewijde ambt duidelijk onderstreept door de kerkelijke Traditie. Van de ene kant zijn er de priesters en de bisschop en van de andere kant de diakens, die samen tot het gewijde ambt behoren. Er is hier nood aan de ‘dienst van de onderscheiding’ die de Heer in Zijn Kerk heeft ingesteld, om met gezag zich uit te spreken over deze vraag. Afrondend is het goed te benadrukken dat sinds Vat II het diaconaat heeft hersteld om de herinnering aan Christus’ voorbeeld levend te houden, er een meer levend bewustzijn van de waarde van de dienstbaarheid in het christelijke leven is gegroeid. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 23 DEEL III: Van een zoekende theologie naar een zoekende beleving van het diaconaat. Vanuit de theologische visie van de Kerk op het permanent diaconaat willen we de overstap maken naar de ‘geleefde realiteit’ van concrete diakens in diezelfde Kerk, nu al bijna vier decennia aan de slag. Deze brug ligt voor de hand. Het valt met name op dat de vragen die blijven hangen na een kritische lezing van de kerkelijke documenten aangaande het diaconaat, grosso modo ook de vragen zijn die leven bij de diakens in het pastorale veld. Wat zijn de ‘brugvragen’? - - - Waarom diakens? Waarom heeft het concilie het diaconaat ‘hersteld’? Waarom wordt men diaken? De kerkelijke beleidsdocumenten zijn vaag omtrent de ‘eigenheid’ en het ‘eigen profiel’ van het diaconaat. Hoe ervaren de diakens dit zelf? Kan je typisch diaconale functies afboorden binnen de drie taken van het gewijde ambt? Hoe beleven de diakens dit zelf? Diakens zijn vaak vrij ‘priesterlijk’ opgeleid. Er mankeert ‘iets’ aan hun opleiding, zeggen sommigen. Wat bedoelen ze? Wat missen ze? Kunnen we dit begrijpen tegen de achtergrond van de beleidsopties van de Kerk inzake het herstelde diaconaat? Diakens zijn meestal gehuwd. Hoe verhouden zich tot mekaar het sacrament van het huwelijk en het wijdingssacrament? Wat is de eigen plaats van de vrouw in het diaken zijn van haar man? Begrijpen we zo de (beperkte) weerstand van kerkmensen tegen het herstel van het diaconaat? Waar dromen diakens van, in de nabije toekomst? o Er is de vraag naar de leiding. o Er is de vraag naar de diakenwijding van de vrouw. o Er is het verlangen de Kerk meer diaconaal te (helpen) maken. We volgen hier de resultaten van een grote enquête die Paul Zulehner19 heeft gedaan in het Duitstalige gebied. Hij verwerkt de antwoorden van ruim 600 diakens. We bladeren door de resultaten van de enquête. We zijn overigens de mening toegedaan dat de krachtlijnen van dit onderzoek goed aansluiten bij de realiteit van het (West)Vlaamse diaconaat. Ruim de helft van de ondervraagde diakens oefent een burgerlijk beroep uit, de kleine helft is voltijds in de Kerk tewerkgesteld. Ze zijn bijna allemaal gehuwd en hebben gemiddeld meer kinderen dan leeftijdsgenoten. De meeste diakens zijn tot die roeping gekomen via vroegere inzet in de Kerk als misdienaar of in een parochiale werkgroep. Welk type mens wordt diaken? Diakens blijken toch wel ‘anders’ te zijn dan de doorsnee mannelijke Europeanen. Ze zijn met name zowel religieus als solidair, terwijl de Europese mannen wel politiek ingesteld zijn, maar niet religieus. Diakens willen solidair zijn, wat in onze cultuur eerder naar vrouwen 19 ZULEHNER P., Dienende Männer. Anstifter zur Solidarität. Diakone in Westeuropa, Ostfildern 2003. ID., Samariter – Prophet – Levit. Diakone im deutschsprachigen Raum. Eine empirische Studie. Ostfildern 2003. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 24 wordt toegeschoven. We merken hoe voor diakens christelijk geloven (ook in een leven na de dood) samengaat met solidariteit die iets mag kosten. 64 % van de Oostenrijkse mannen vinden dat ‘de zin van het leven erin bestaat, er zoveel mogelijk uit te halen’; bij de diakens slechts 13%. Waarom wordt iemand diaken? Vaticanum II heeft het Permanent Diaconaat ‘hersteld’. De directe aanleiding hiertoe was het priestertekort. Pas nà het Concilie begon men het diakenambt te zien als een stap naar een meer diaconale Kerk20, meer bepaald een diaconaler priesterambt en een meer diaconale parochie. Hoe zien de diakens zelf hun ‘beroep’, los van theologische of aangeleerde formuleringen van het diakenambt? We geven de meest courante antwoorden op de vraag wat diaken zijn betekent: ‘een dienaar zijn van mensen in nood’, ‘de verwezenlijking van mijn roeping’, ‘een teken zijn van Gods solidariteit met de mensen’, ‘een bijdrage leveren aan een meer diaconale Kerk’, ‘een brug tussen buitenstaanders en de Kerk zijn’. De allermeeste ondervraagde diakens onderschrijven een of meer van deze antwoorden. Wat volgens Zulehner duidelijk in de richting gaat van een dienend diakenambt. Bestaat er een uniek diakentype? Toch zijn er naast deze gemeenschappelijke motivering, ook markante verschillen. Zulehner onderscheidt drie diakentypes: - De diaken-samaritaan wil direct mensen helpen. Dit is de helpende diaconie. - De diaken-profeet wil wel helpen, maar door te werken aan betere structuren in de maatschappij en in de Kerk. Dit is de politieke diaconie die armoede wil voorkomen. - De diaken-leviet wou liever priester zijn, maar op voorwaarde dat dit kon als gehuwde man. Deze diakens lijden eronder dat zij geen priesterlijke functie uit kunnen oefenen. Deze diaken-typologie komt overal voor, maar met wisselende percentages. Over het geheel van de enquête genomen kunnen we 35% profeten noemen, 28% Samaritanen en 36% levieten. Pastoraaltheologisch lijkt dit een troef te zijn voor de uitbouw van het nieuwe diakenambt, aldus Zulehner. Er is niet één type diaken dat dominant zich opdringt. Ieder type is aangewezen op de aanvulling door de anderen. Ieder kent zijn begrenzingen en is bereid van de anderen te leren. Waarmee zijn diakens vooral bezig? Wat doen ze en wat beschouwen ze als diaconaal of liturigisch of verkondigend werk? De enquête leert dat er géén louter diaconale of liturgische of verkondigende activiteiten bestaan voor de ondervraagde diakens. Wat meteen inhoudt – pastoraaltheologisch gezien – dat het schadelijk is voor het leven van de Kerk sommige domeinen van het kerkelijk leven af te bakenen als typisch voor een diaken, bvb. de diaconie. Diaconie gaat altijd samen met de andere basistaken van de Kerk én omgekeerd. De antwoorden bevestigen het theologisch inzicht dat de drie basisfuncties van de Kerk samen genomen moeten worden. H. KRAMER, Der Ständige Diakonat – ein Beitrag zur Erneuerung der Diakonie, in Diakonia 6(1975)19-30. In een volgende paragraaf gaan we dieper in op wat het betekent ‘als diaken werken aan een meer diaconale Kerk’. 20 Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 25 Wat doen diakens vooral, en hoe beleven ze deze opdracht? Ze zeggen vooral te verkondigen (1075 procentpunten) en pas daarna te dienen (878 procentpunten); het minst zeggen ze liturgisch bezig te zijn. Maar uit de enquête is het niet duidelijk af te leiden wat nu precies diaconie-rijke activiteiten zijn. Het valt voor een buitenstaander op dat ze eerder taken opnemen die diaconie-arm zijn. Merkwaardig is wat voor de diakens diaconie-rijk en diaconie-arm is: ziekenbezoek scoort diaconaal hoog; een sociaal project uitbouwen en runnen scoort eerder laag. Opvallend is dat diakens liever taken opnemen die ritueel min of meer vastliggen. Ze vermijden eerder wat met vorming of catechese te maken heeft. Welke competenties zijn belangrijk volgens de diakens? Minst belangrijk is het kunnen organiseren, het kunnen leiden van een groep of een gemeenschap. Op de tweede plaats komen geestelijke competenties: bijbelvast zijn en een mens zijn met een spiritualiteit. Op kop komt wat de Syrische Kerk van de vijfde eeuw noemde ‘oog van de kerk’ te zijn. Mensen bijstaan in moeilijke momenten. Naar mensen uit andere sociale middens toegaan. Inschatten waar hulp nodig is. Kritisch omgaan met maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen. De diaconie van de diakens heeft dus veel te maken met ‘zien’, in een tijd die liever ‘wegkijkt’. ‘Zien’ is een van de hoofdkenmerken van de HEER God (Ex 3,7). Vooral de profeten en de levieten onder de diakens stellen het zien voorop. Slechts een derde van de respondenten is van mening dat politieke en sociaal-ethische vraagstukken in opleiding en voortgezette vorming voldoende aan bod komen. Diakens vinden dat ze goed pastoraal gevormd zijn. Ze hebben een goede theologische basis ontvangen. Profeten vragen om meer sociale vorming; Samaritanen verlangen een meer pastorale invalshoek en levieten zoeken naar een goed evenwicht tussen beide. Door wie worden diakens gesteund? Diakens noemen hun arbeidsvoorwaarden ‘comfortabel’: werkzekerheid, inkomensniveau. Het is belangrijk dat de familie hun keuze aanvaardt en dat er een goed contact is met de pastoor en de medewerkers in de parochie. Diakens verlangen ernaar zelfstandig te kunnen werken en wensen een heldere afbakening van hun opdracht. Wat ‘lastig’ is in het uitoefenen van de opgedragen taken: gebrek aan aandacht in de parochie voor mensen in nood, priestertekort, overbelasting, concurrentiedenken bij de medewerkers, te veel administratief werk, onscherp beroepsprofiel van de diaken, gebrek aan begrip voor gehuwde diakens. Deze lastige elementen worden vooral gevreesd, minder effectief gevoeld. We stippen aan dat erg vaak als mogelijk nadeel in het diakenzijn genoemd wordt: gebrek aan aandacht in de parochie voor mensen in nood. Dit is opmerkelijk omdat het aangeeft dat het tot het zelfbeeld van bijna alle diakens hoort dat zij de Kerk willen diaconiseren. Blijkbaar ondervinden zij hier juist weerstand in de parochies. Het is de vraag of diakens hierop voldoende worden voorbereid in de opleiding, hoe ze een mogelijke weerstand tegen diaconie kunnen ombuigen. Diakens vinden dat ze goed ondersteund worden. Er is de spirituele bron (Jezus Christus als diaken; de zorg voor mensen; spontaan gebed; liturgische vieringen; bijbellezing; besef geroepen te zijn tot diaken; geestelijke lectuur en verdere vorming; breviergebed… Er is de Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 26 sociale steun: gesprekken met de echtgenote; samenwerken; vertrouwen vanuit de parochie, vrienden, medewerkers, leiders; samenzijn in een gemeenschap. Samaritanen putten vooral uit spirituele bronnen; profeten uit sociale; levieten uit beide. Het ware nuttig, zo oppert Zulehner, mochten Samaritanen de sociale bronnen meer aanspreken en de profeten de spirituele. De diaconale dienst is erg gebaat met een zo breed mogelijke ondersteuning. De meeste diakens zijn gehuwd. Hoe verhouden huwelijk en ambt zich tot mekaar? De diakens ervaren bij hun vrouw een erg belangrijke steun en hulp. Vrouwen gaan akkoord met het diaconaat van de man; ze steunen door te luisteren en door geestelijk mee te dragen; er wordt samen veel besproken; soms nemen ze diakentaken op zich; ze ondersteunen praktisch (preek verbeteren). Diakens menen dat het samengaan van huwelijk en wijding tot diaken belangrijk zijn voor de Kerk: gehuwde diakens verbinden altaar en wereld. Diakens willen ambt en huwelijk verbinden in een Kerk die een millennium lang dat niet heeft gedaan. Diakens menen dat zij als gehuwden, de mensen beter verstaan dan celibatairen. In het algemeen wordt aan het celibataire ambt geen ‘pastorale voorsprong’ toegekend, eerder omgekeerd (vereenzaming). Toch verwoordt de enquête ook nogal wat zorgen. Diakens hebben het niet altijd makkelijk in hun relatie, in hun gezin. Het pastorale werk belast de diaken dermate dat hij te weinig tijd investeert in zijn gezin. Er wordt een druk gelegd op het gezin van de diaken om succesvol te zijn: wat je verkondigt, moet je ook waarmaken in je gezin, zo ervaren diakens deze druk. Zulehner merkt op dat het huwelijk van de diaken blijkbaar onder een nog grotere druk staat dan de ongehuwde levensstaat van de priester. Het huwelijk wordt algemeen overgewaardeerd in onze cultuur, hoewel er ook sporen waar te nemen zijn van een huwelijksmoeë cultuur. Daartegenover wordt celibatair leven ondergewaardeerd vandaag. Hoe kijken diakens aan tegen mogelijke ontwikkelingen in de toekomst? Profeten en levieten staan veel opener tegenover hervormingen dan Samaritanen. - - Er is vooreerst de vraag naar de leiding in de kerkelijke gemeenschappen. We leven in een kerk die het priesterambt hoog waardeert waardoor dit een lange traditie en een vrij duidelijk profiel heeft. Dit alles veroorzaakt een soort ‘aanzuigeffect’ naar het priesterschap, extra versterkt door het groeiende priestertekort. Diakens zitten daar wat mee, met die ambivalente drang en aantrekking. Enerzijds verlangen ze meer leiding te mogen geven, in de parochie, en toch minstens over de parochiale diaconie, leiding ook op diocesaan niveau. Anderzijds ervaren diakens dat de aanzuiging naar het priesterschap een verdere ontwikkeling van het diakenambt in de weg staat. Voor diakens geldt hetzelfde als voor voltijdse lekenambten in de Kerk: ze blijven hun originaliteit alleen behouden als er genoeg priesters zijn. Het priestertekort maakt zowel van de voltijdse leken als van de diakens ‘halve priesters’. In dit verband vragen nogal wat diakens de priesterwijding voor de viri probati. Dit zou kunnen helpen de specifieke motivatie voor het diaconaat te bewaren. Er is al langer veel te doen om de diakenwijding voor de vrouw. Wellicht zal Rome dit blijven afwijzen, niet in het minst omwille van de eenheid van de ‘ordo’. De mening van de ondervraagde diakens zijn m.b.t. deze vraag nogal verschillend. Zo’n twee derden menen dat diakens zich sterker voor de structurele ontwikkeling van de Kerk moeten inzetten, wat o.m. inhoudt het diaconaat van de vrouw. Vooral de Samaritanen verwerpen de wijding van de vrouw. De profeten staan er eerder open voor, net zoals ze in het algemeen meer open zijn voor ontwikkelingen in de wereld. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 27 - Diakens willen graag bijdragen tot een meer diaconale Kerk. Het is daarom nodig dat ‘er in elke parochie een diaken is’ (81%). Samaritanen willen hieraan vooral werken op parochiaal niveau (ze werden meestal door een priester aangesproken om diaken te worden). Profeten neigen eerder naar een parochie-overschrijdend niveau: ze willen graag samenwerken met kerkelijke en niet-kerkelijke medestanders. Er is een probleem w.b. het diaconiseren van de parochies. Deze lijken dikwijls nogal star en onbeweeglijk op het gebied van de diaconie. Diakens worden daardoor ontmoedigd. Soms nemen zij de diaconie in de parochie geheel op zich, waardoor de parochie niet diaconaler wordt maar diaconaal nog verder verzwakt. De diaconie wordt ‘gedelegeerd’… aan iemand die er bovendien nog voor betaald wordt. Staan diakens dan paradoxaler wijze hun eigenlijke doel zelf in de weg? Het lijkt erop. Diakens worden voltijds ingezet, behoren zichtbaar tot de clerus en worden experten in diaconie, terwijl de parochie toekijkt. Hoe uit deze impasse geraken? Zulehner suggereert dat het heel belangrijk is dat diakens projectmatig leren werken. Er moet meer diaconaal projectwerk zijn, om zo een begrip uit de wereld van organisatie en ontwikkeling te gebruiken. De diaken moet weten wat diaconie is, maar hij moet ook anderen ertoe aan kunnen zetten diaconaal te gaan leven en handelen. Hier ontbreekt iets in de opleiding, zoals hoger al aangegeven. Het is niet voldoende gevormd te zijn voor algemeen pastorale competenties. Het is absoluut nodig organisatie- en persoonsontwikkeling te hebben geleerd. Projectmanagement dus. Dit veronderstelt dus o.m. sociale en psychische competenties. Een wijding vult gaten in de opleiding niet in! De genade bouwt op aangeboren en verworven deskundigheid. Het diakenambt is in volle evolutie! Toch pleit Zulehner er niet voor een rigiede profilering uit te werken. Het permanent diaconaat is een ‘jong ambt’ dat in volle evolutie is. Het is wel erg belangrijk volop werk te maken van een intensieve voortgezette vorming. Indien er niet voldoende wordt geïnvesteerd in vorming en permanente vorming, dreigt een clericalisering van het diaconaat. Momenteel is die dreiging niet sterk. Slechts 19% van de bevraagde diakens willen ‘goed herkenbaar zijn door hun kledij’. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 28 DEEL IV: Als de Kerk niet dient… Op weg naar een diaconale Kerk. 1. De diaken en de diaconale Kerk Zulehner21 offreert een kleine pastoraaltheologische ‘Fingerübung’ waarin hij theologisch ingaat op de diepte van het dienen. Er is heden ten dage nogal wat te doen omtrent een dienende Kerk. ‘Als de Kerk niet dient, dient ze tot niets’ is de titel van een bekend boek van bisschop J. Gaillot. Er is de Bevrijdingstheologie, er is de Sociale Leer van de Kerk, er zijn de christelijk-sociale bewegingen, er is de zogen. Optie voor de arme… Enkele voorbeelden van slogans en omschrijvingen die het lijken te doen. Deze golf van solidariteit van christenen wordt geschraagd met bijbelteksten. Ex 3,7-10: [7] De HEER sprak: ‘Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord; Ik ken hun lijden. [8] Ik ben afgedaald om hen te bevrijden uit de macht van Egypte, om hen weg te leiden uit dit land, naar een land dat goed en ruim is, een land dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. [9] De roep van de Israëlieten is nu tot Mij doorgedrongen en Ik heb ook gezien hoe de Egyptenaren hen onderdrukken. [10] Ga er dus heen, Ik zend u naar de farao. U moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden.’ Deze voor de geschiedenis van Israël funderende tekst, laat ons kennis maken met een God ‘die dient’. Het gaat om een ‘politieke diaconie’. We noemen enkele kenmerken: - - - God ziet en hoort. Beide werkwoorden verdubbelen het belang van wat gezien en gehoord wordt. Gods dienen begint met ‘kijken’, met ‘aandacht’. ‘Das ist in einer Kultur des Wegschauens eine rettende Provokation für die Übersehenen.’ (Zulehner 28). Wie wordt door God gezien? Het gaat om de onderdrukten die vanuit hun ellende tot God roepen. De bijbelse traditie kent een sterke traditielijn van het wenen van de armen, het roepen tot God dat verhoord wordt. Alles wat mensen bedreigt – armoede, geweld, uitbuiting, onderdrukking – gaat God ter harte… … en doet Hem handelen. God ‘daalt af’ en trekt zich het lot van de armen aan. Deze ‘inmenging van God’ gebeurt concreet via een geroepene. Mozes wordt opgevorderd. God handelt doorheen mensen, doorheen Zijn Messias, Jezus van Nazaret, doorheen Zijn Volk, Zijn Kerk. Het is de Kerk geraden in de leerschool te gaan van God om zich door Gods oproep te laten aanspreken ten gunste van de onderdrukten. Een Kerk die de weg van God naar de armen niet mee aflegt, verliest haar band met diezelfde God. Ze houdt ermee op Volk van God te zijn. Ze wordt in deze zin ‘goddeloos’. Niet gaan dienen is een fatale vorm van kerkelijk atheïsme. Een Kerk die niet dient, dient tot niets. 21 P. ZULEHNER, o.c. 26-62. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 29 Wat God aan Mozes had opgedragen te gaan doen, heeft Jezus tot in zijn levenseinde volbracht. Zo is Hij voor de mensen ‘heiland’ geworden. Lucas beschrijft de ‘maidenspeech’ van Jezus in de synagoge van Nazaret. Lc 4,16-21 [16] Zo* kwam Hij in Nazaret, waar Hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging Hij op sabbat naar de synagoge. Hij stond op om voor te lezen, [17] en kreeg een boekrol van de profeet Jesaja aangereikt. Hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven staat: [18] De* Geest van de Heer rust op mij; daartoe heeft Hij mij gezalfd. Om aan armen de goede boodschap te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan, [19] en een jaar af te kondigen dat de Heer welgevallig is. [20] Daarna rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. De ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. [21] Toen begon Hij hen toe te spreken: ‘Vandaag is het schriftwoord dat u gehoord hebt in vervulling gegaan.’ Deze goddelijke ‘afdaling’ naar de dienst van mensen in Jezus Christus bezingt de gekende Filippenzenhymne: [6]Hij die bestond* in de gestalte van God heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd; Hij werd gehoorzaam tot de dood, de dood aan een kruis. [8] Daarom ook heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam* verleend die boven alle namen staat, [9] opdat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen, in de hemel, op aarde en onder de aarde, [10] en iedere tong zou belijden tot eer van God, de Vader: de Heer, dat is Jezus Christus. [11] Christenen volgen Jezus na. Hij is de maat en de gestalte van dienstbaarheid. Jezus is de ‘slaaf van God’. Zo ook Zijn leerlingen, Zijn Kerk. Zo wordt zij teken van heil voor de mensen. 2. Mystiek en politiek De laatste jaren is er een waar pleidooi gevoerd voor een dienstbare Kerk. Maar zoals eerder ongemerkt is er hier een versmalling opgetreden. Door zo sterk naar de naasten te kijken, is de blik op God precies verloren gegaan. Maar het traject is grootser: de Kerk moet niet alleen bij de mensen zijn, maar ze gaat naar de mensen zoals God dat doet. Jezus reinigt bvb. een melaatse ‘op de berg’, vanuit de nabijheid van God. Precies daarom roept Hij Zijn leerlingen op om éérst het Rijk van God te zoeken, dan wordt alles u erbij gegeven. (Mt 6,33). De Kerk wendt zich naar de mensen vanuit God! Deze band met God kleurt de kerkelijke diaconie en onderscheidt ze van wat de seculiere welvaartstaat probeert te doen. Kerkelijke diaconie Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 30 openbaart Gods diaconie. Zo komen we als vanzelf uit op het ‘dubbelgebod’ van Godsliefde en naastenliefde. ‘Wat is het allereerste gebod?’ [29] Jezus antwoordde: ‘Het eerste is dit: Luister Israël*, de Heer onze God is de enige Heer; [30] u zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht. [31] Het tweede is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod, groter dan deze twee, is er niet.’ [ Er wordt vandaag dikwijls verwezen naar die tekst met volgende begrippenparen: actie en contemplatie, mystiek en politiek. Of nog: hoe mystieker, hoe politieker. Wie in God onderduikt, komt boven tussen de mensen. Wie zich met mensen inlaat, vindt bij ze ook God. (cf. Mt 25). 3. Zonder opzet! De toewending van de Kerk naar de mensen moet geheel zonder bijbedoelingen gebeuren, aldus de sociale pastoraal. Dat lijkt correct maar kan ook leiden tot ongewenste nevenwerkingen. Als het om liefde gaat, is ze zonder bijbedoelingen, zonder opzet. Hoewel in de liefdevolle toewending toch meetrilt dat je de andere meer leven toewenst, dat diens leven mag openbloeien. Er speelt toch ook een visioen mee in liefde zonder opzet. Wanneer zulke ‘vrije’ naastenliefde los komt te staan van de ‘vrije’ en ‘onopzettelijke’ liefde tot God, rijzen er vragen. Natuurlijk houden we niet van de naaste om doorheen hem of haar God te beminnen. We kunnen zeggen dat de naastenliefde in feite een ‘atheïstische’ godsliefde is. Wanneer mijn liefde voor de naaste concreter en christelijker wordt, zal daardoorheen Gods liefde doorstralen. Naastenliefde kan zo een kanaal, een sacrament van Gods liefde voor de mensen worden. Maar Godsliefde en naastenliefde hangen vast aan mekaar. Naastenliefde kan bvb. geen ‘ersatz’ worden voor de Godsliefde. Of nog: wanneer de Godsliefde verdwijnt, dan kan de naastenliefde haar eigen belangeloosheid verliezen. Helemaal fout is het om de Kerk die naastenliefde beoefent o.m. ook om mensen te winnen voor haarzelf, en zo haar eigen rangen probeert aan te vullen, te veroordelen. De Kerk heeft geen andere keuze dan missionair te zijn. Het hoort tot haar zending om alle mensen tot leerlingen van Jezus te maken. (Mt 28,19f) Het is niet voor niets dat heel wat pastoraaltheologen moeite hebben om deze zending te plaatsen… Alsof belangeloze mensendienst en oprechte zorg voor de Kerk als werkinstrument van evangelisering altijd moeten botsen. Het is natuurlijk te gek om armen alleen dan te dienen op voorwaarde dat zij voor de Kerk gaan zorgen. Hier wordt de belangeloosheid verraden. Maar het is nog gekker om zich niet te bekommeren om een gezonde, vitale Kerk die belangeloos mensen dient. Wie zal om de armen geven, als de Kerk er niet meer is? 4. Van dienen naar diaconaat. Dienen is fundamenteel voor elke christen. De Kerk maakt het dienen van Jezus zichtbaar. Zo is ze sacrament van een dienende God in de wereld. (zie LG 1: inleiding). Een Kerk die niet dient, verraadt haar eigen wezen. Dit diepe wezen wordt concreet in het leven van de Kerk. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 31 Dit wezen ‘gebeurt’ daar waar christenen vanuit de kracht die in de gemeenschap leeft en werkt, gaan leven en handelen. Ze doen dit in het dagelijkse leven, in alle mogelijke situaties, ook in de kerkelijke gemeenschap zelf. Ook vandaag is de dienende liefde het waarmerk en het herkenningsteken van christenen. Daar, in het krachtveld van de Geest, gebeurt Kerk. Dienende christenen handelen dan ook niet meer alleen in eigen naam maar ook – weliswaar verborgen en niet georganiseerd – kerkelijk. Doen ze die dienstbaarheid samen met andere christenen, dan wordt de kerkelijke dimensie ervan nog duidelijker. Wanneer het dienen van christenen een meer officiële en formele plaats krijgt in de Kerk, dan zal het kerkelijke leven zich daar ‘verdichten’. Waar christenen, christelijke gemeenschappen hun naasten in Gods kracht gaan dienen, daar zal de Kerk in haar geheel ‘grondsacrament’ van Gods liefde worden en zo erkend worden. Ze belichaamt in haar handelen Gods liefde voor Zijn mensen. Hier en daar gebeurt het dat de Kerk iemand roept en aanstelt om in haar midden niet alleen kerkelijk te handelen, maar om in haar naam als Kerk op te treden. Hier wordt niet alleen kerkelijk gehandeld, maar ook ambtelijk, in naam van de Kerk. Wanneer dit eenmalig en uitzonderlijk gebeurt, kunnen we niet spreken van een ambtsdrager (bvb. nooddoop). Maar je wordt ambtsdrager wanneer de Kerk je daar durend vrij voor maakt, de handen oplegt in een liturgische viering en Gods Geest doorgeeft. Van dan af handelt die gelovige niet alleen kerkelijk, maar in naam van de Kerk. Precies dat is gebeurd met het dienen. Dienen is het kenmerk van elk kerkelijk leven. Maar vanaf het begin van de Kerk werden mensen aangesteld om ambtelijk te gaan dienen. De kerkelijke diaconie werd ambtelijke diaconie. Het is in dit perspectief dat het concilie het diakenambt ‘herstelde’ (LG 29 en AG 16). Kort na het concilie werd het diaconaat veelvuldig onderwerp van publicaties, van congressen… Maar meestal werd het gesitueerd in de context van het zogenaamde priestertekort. We nemen vandaag meer en meer afstand van deze benadering. Niet de ‘nood’ maar de ‘ekklesiale Grundstärke’ van het permanent diaconaat is de basis van theologisch reflecteren. Vandaag – godzijdank – bestaat er heel wat theologisch materiaal over het permanente diaconaat. De Duitse basistekst over het diaconaat 22 bvb. zegt dat de diaken een teken van de dienende Christus en van de dienende Kerk is. De diakens zijn net zoals de priesters, vanouds helpers van de bisschop. Het is de bisschop die de wijding toedient en een ambtelijke zending en volmacht meegeeft. Het komt de diaken toe, binnen het gewijde ambt, de liefde van Christus te brengen vooral naar wie om hulp verlegen zit. De diaken handelt in communio met de bisschop en het priestercollege. De diaken zal in de gemeenschap diaconale projecten starten. Hij is immers ‘aansteker’ van de diaconie in de gemeenschap en net als Jezus, wil hij dienen, niet gediend worden. Door zijn leven en werken draagt hij bij tot de evangelisatie in diverse leefomstandigheden. Hij is derhalve sacrament van de Heer Jezus zelf. De diaken richt zich bij voorkeur tot wie aan de ‘rand’ van de gemeenschap leven. Hij is bemiddelaar. Hij vormt levende cellen van broederlijke gemeenschap. Die cellen helpt hij doorgroeien tot kerkgemeenschap. Zijn diaconie is erop gericht in de hele kerk de zin voor de ‘Diaconia Christi’ te wekken en te voeden. Wat is een diaconale Kerk? Wat is diaconie? Gaat het om één van de drie (vier) ‘grondfuncties’ van de Kerk? Met name: liturgie, verkondiging, diaconie (gemeenschap: koinonia, communio - deze vierde categorie omvat de vorige drie). 22 De Duitse Bisschoppenconferentie, Rahmenordnung für standige Diakone in den Bistümern der Bundesrepublik Deutschland, Bonn 2000, 16. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 32 - De diaken linken aan de diaconie kan wel goed klinken, maar de pastorale praktijk is vaak complexer. Bovendien is het woord ‘functie’ niet zo goed gekozen. Het woord gaat te veel in de richting van een ‘nuttig’ geloof. Verder, welke concrete pastorale taken moet je koppelen aan elk van de drie basistaken van het kerkelijke ambt? Hoe kan je dan een takenlijst van de diaken opstellen? Zulehner schetst hoe hij de enquête heeft opgemaakt met het oog op het achterhalen van een mogelijke koppeling tussen telkens een van de drie grondtaken van de Kerk en de feitelijke opdrachten van diakens in het pastorale veld. De resultaten van deze bevraging geven aan dat er geen echt zuivere liturgische of diaconale of verkondigende taken bestaan. Dat het erg moeilijk is een aantal taken ergens onder te brengen. Dat het voor de hand zal liggen te besparen op ‘diaconie’ wanneer er schaarste aan financiële en persoonlijke middelen optreedt, en daarom alleen al is het gevaarlijk die drie grondfuncties te splitsen. ‘Pastoralökologisch ist zu erwarten, dass es zu einer tragischen Aufteilung des kirchlichen Lebens entweder auf Frömmigkeit oder auf Diakonie kommt. Mystik und Politik werden faktisch auseinandergerissen, damit Gottes- und Nächstenliebe. Dann blutet die Diakonie spirituell aus, wie auch die Frömmigkeit ihre diakonale Kraft verliert.’ (Zulehner 59) 5. De diaken en de dienende Christus De diaken vertegenwoordigt de diaconale dimensie van de Kerk in haar geheel. ‘Zijn opgave is “uiting aan de noden en de verlangens van de christelijke gemeenschap” te geven en “stimulans tot dienstbaarheid of diaconia” te zijn, wat een wezenlijk deel van de zending van de kerk vormt’ (Ratio 5). Cummings: ‘The ordained deacon is asked by the church to embody and to manifest Jesus the deacon, so that the rest of the church may see in someone actually living among them what they themselves are called to become. The permanent deacon is both the icon of Jesus the deacon and the daily invitation to live as Jesus the deacon.’ 23 Alle gedoopten zijn geroepen om zichzelf leeg te maken en te dienen. Maar de diaken is belichaming, sacrament van Jezus, en door zo te leven is hij een levende uitnodiging aan al wie wil zien. De diaken inspireert en motiveert de diaconie in de parochie en steekt de medegelovigen aan zich op deze weg van zelveloosheid te riskeren, Christus navolgende. Cummings merkt nog op dat dienen herkenbaar is voor alle mensen, over culturele en religieuze verschillen heen. In die zin kunnen we zeggen dat de dienst van de diaken ‘katholiek’ is, i.e. een universeel teken van dienstbaarheid. De diaken leeft voor dat het waar is wat Jezus zegt, dat je jezelf maar kunt vinden door jezelf los te laten. Hij is in die zin wegbereider naar voller leven, sacrament van ware menselijkheid. 6. Non ad sacerdotium, sed ad ministerium (episcopi) 23 CUMMINGS, o.c. 28. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 33 We willen verder graven naar de betekenis van het diakenambt zoals dit door het tweede Vaticaanse Concilie is ‘hersteld’. Om te beginnen wil Borras24 ons waarschuwen voor het gevaar wat Vaticanum II weer heeft ingevoerd gelijk te stellen met het oudste diaconaat. LG 29 en AG 16; cf. OE 17, CD 15 en DV 25 spreken o.m. over het permanente diaconaat. Deze teksten geven ons een bepaald idee van wat men heeft willen herstellen. We zouden het zo samen kunnen vatten, aldus Borras: het tweede Vaticaanse Concilie heeft het permanent diaconaat terug ingevoerd (1°) als een graad van het gewijde ambt, bestemd voor de dienst, (2°) dat uitgeoefend wordt in de drie sectoren: de liturgie, de bediening van het woord, de caritas, in verbondenheid met de bisschop en zijn presbyterium en (3°) dat zich expliciteert in een geheel van taken, ten voordele van het volk van God en zijn zending in de wereld. Op de eerste plaats: het diaconaat is een graad van het gewijde ambt (dat een goddelijke instelling is - cf. LG 28a), in wezen ‘lager’ in de zin van ondergeschikt aan de bisschop met wie het meehelpt in de dienst van de gemeenschap (cf. LG 20b). Deze ‘graad’ is sacramenteel, niet alleen door de sacramentele genade die eruit voortvloeit (cf. LG 29a) maar door de natuur zelf van het gewijde ambt; dit wil zeggen: het wordt ontvangen door handoplegging, de epiclese en het wijdingsgebed dat de hele Traditie door werd beschouwd als een sacramentele handeling. Op dit punt gekomen, willen we even stilstaan bij de bedoeling van deze handoplegging, die de Concilievaders duidden met een formule uit de ‘Constitutiones Ecclesiae aegyptiacae’ (4de eeuw), die we ook terugvinden in de ‘Didascalia apostolorum’ (4de eeuw) en in de ‘Statuta Ecclesiae antiqua’ (Gallisch document uit de 5de eeuw); het gaat er om dat de diakens gewijd worden ‘niet met het oog op het priesterschap, maar met het oog op het ambt’ (‘non ad sacerdotium, sed ad ministerium’). Deze formule is een verkorting van een nog oudere tekst, afkomstig uit ‘Traditio apostolica’ van Hippolytus van Rome (begin 3de eeuw) die het had over ‘ad ministerium episcopi’, met het oog op het bisschopsambt. 24 Vanuit een analyse van deze oude bron kunnen volgende conclusies geformuleerd worden. In de 3de eeuw is het ‘sacerdotium’ bij uitstek een attribuut van de bisschop. Er wordt nergens bevestigd dat ten tijde van Hippolytus de leden van het presbyterium ‘sacerdotes’ worden genoemd. Deze naamgeving is jonger. Verder, filologisch gezien, moeten we ‘non ad sacerdotium episcopi, sed ad ministerium eius’ zo begrijpen dat de Latijnse taal ‘ad ministerium episcopi’ verdraagt, hoewel dit syntactisch niet helemaal correct is. De diakens zijn niet gewijd in functie van het priesterschap van de bisschop, nl. in functie van de priesterlijke bemiddeling die hij uitoefent in de naam van Christus-Hoofd, door/met/in Dewelke, in de Heilige Geest, de kerkgemeenschap zich dankzeggend aanbiedt aan de Vader. Omdat de priesterlijke bemiddeling inherent is aan de eucharistie, bron en realisatie van de Kerk op die plaats, is het voorgaan in de eucharistie verbonden aan het voorzitterschap van de Kerk op die plaats. Ter herinnering, in de 3de eeuw is het uitzonderlijk dat een lid van het presbyterium voorgaat in de eucharistie. Het is vanaf de 4de eeuw, wanneer het Christendom zich uitbreidt, dat men niet het aantal bisschoppen zal vermenigvuldigen maar priesters zal A. BORRAS & B. POTTIER, La grâce du diaconat. Questions actuelles autour du diaconat latin, Ed. Lessius, Bruxelles, 1998, vooral hoofdstuk I : 15-40. A. BORRAS, Diakens voor de zending, K.U., Leuven, 16.05.2005, p.m. 11 blz. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 34 zenden als verantwoordelijken van de gemeenschappen, waar zij in verbondenheid met de bisschop zullen voorgaan. De wijdingsgebeden van de presbyters worden in deze zin aangepast: van nu af aan worden zij ‘sacerdotes’ maar van tweede rang, ‘secundi meriti’. De formule van Hippolytus zegt dus dat de diakens niet gewijd zijn voor de priesterlijke (sacerdotale) bemiddeling die typisch is voor het bisschopsambt in de voor-niceaanse kerk. Met andere woorden, ze worden niet gewijd om een gemeenschap voor te zitten. De diakens worden gewijd ‘in functie van het bisschopsambt’. De uitdrukking ‘ministerium episcopi’ moet niet alleen of eerst als een objectieve genitief verstaan worden: het gaat niet alleen en niet in de eerste plaats om het ambt of om de dienst die als object de bisschop heeft. De diakens zijn in deze zin geen dienaars van de bisschop. Ze zijn niet in ‘zijn’ dienst maar ze zijn bestemd voor het ambt dat hij ‘verdeelt’. De uitdrukking is een subjectieve genitief: de diakens zijn gewijd voor het ambt waarvan de bisschop de titularis is, de auteur, ‘auctor’, in de zin van ‘borg’. En het ambt dat aan de bisschop is overgedragen, heeft als object de gemeenschap (cf. de uitdrukking in LG 20b ‘ministerium communitatis’ – objectieve genitief!). Dit ambt kan men apostolisch noemen want het waakt over en stimuleert de apostolische identiteit van de Kerk op die plaats. Het gaat om de evangelische identiteit van de gemeenschap in trouw aan het geloof van de apostelen. Het ambt van de bisschop waakt dus over de apostoliciteit van de Kerk zo dat zij onophoudelijk zichzelf blijft, in de kracht van haar Heer en in de Geest, gave van God. Ofwel, de eucharistie is de bekroning van deze dynamiek die Christus tegenwoordig stelt aan de Zijnen en de gemeenschap opbouwt tot zijn Lichaam op die plaats. Het is precies daar dat de Kerk zichzelf beleeft als helemaal gegeven aan de mensheid: ze plaatst zichzelf niet in het centrum; ze ontledigt zichzelf in navolging van haar Heer die zijn leven heeft gegeven voor velen (Mc 10,45). “Dienen’ lijkt het basisconcept te zijn: de bisschop, de ‘president’ van de lokale Kerk – belast met de godsgave op deze plaats – oefent dit apostolisch ambt uit in de gemeenschap waarvan hij precies de eerste dienaar is. De diakens werken mee met deze dienst. De priesters ook, uiteraard, maar tot aan de 4de eeuw deden ze dit als ‘raadgevers’ van de bisschop. Van dan af aan worden ze ‘pastoor’ en oefenen ze dit ambt uit in communio met de bisschop. De diakens worden gewijd voor de apostolische dienst waar de bisschop als eerste voor verantwoordelijk is: behalve het voorgaan in de Kerk en in de eucharistie, oefenen zij hun functies uit in alle drie de domeinen of ‘diensten’ van het apostolische ambt: de liturgie, het woord en de caritas. Het is in deze drie domeinen dat zij het Volk van God dienen. Hoe doen ze dit? Ze dienen de Kerk op die plaats door, op hun plaats, mee de apostolische en evangelische identiteit te stimuleren en te bewaken. In het domein van de liturgie: ze gaan niet voor in de kerkelijke assemblee maar ze leveren hun bijdrage ertoe opdat de verzamelde christenen zo intens mogelijk deelnemen aan de liturgie en zo van hun leven steeds meer een gave maken die aangenaam is in Gods ogen. Diakens zullen de rol van animatoren van het gebed van het volk opnemen (cf. de rol die vandaag de diakens spelen in de oosterse liturgie). Meer concreet voor de eucharistie herinneren zij er de mensen voortdurend aan dat er geen eucharistie kan zijn zonder voetwassing. Dit is hun manier om, in de liturgische diaconie, met de bisschop te waken over het evangelisch gehalte van de christelijke cultus. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 35 Voor wat de bediening van het Woord betreft: de diakens zijn op veel manieren verbonden aan de Bediening van het Woord; we denken aan het publiekelijk voorlezen uit de Schrift, in het bijzonder het proclameren van het Evangelie, verder aan de catechese, de aansporing van de gelovigen, de bediening van de troost van de bedroefden (van alle soorten), de verkondiging en indien nodig, de homilie, enz. De bediening van het Woord heeft veel gestalten aangenomen in de loop van de geschiedenis: het is duidelijk dat in de pre-niceaanse Kerk, waar de Kerk eenmaal per week op zondag samenkwam om eucharistie te vieren, onder de leiding van de bisschop, de homilie uitgesproken werd door de bisschop en niet door de diaken; het was wel diens taak om de gemeenschap uit te nodigen tot het gebed. In de Merovingische periode kon de bisschop niet in elke landelijke gemeenschap een priester benoemen (op vraag van de plaatselijke heer); daar zorgde de diaken voor de gebedsanimatie, hij verkondigde het evangelie en sprak de homilie uit, hoewel dit meestal het voorlezen was van een homilie van de Vaders. Wat ook de wisselvalligheden zijn geweest van de tijden, de diakens bedienden het Woord en waakten zo over het evangelisch gehalte van deze bediening, door hun voorbeeld en hun ijver, en ze inviteerden zodoende de gelovigen tot evangelische authenticiteit; dit betekende een voortdurend voorleven dat Christus gekomen is om te dienen en niet om gediend te worden. Wat de diaconie van de caritas betreft, die ook de bisschop, de vader van de armen, toekomt: de diakens beoefenen ze op zo’n manier dat ze duidelijk met Christus verbonden wordt. Ze zijn er niet eenvoudig maar om goede werken te doen: de solidariteit met de armen is niet het monopolie van de christenen. Het is een morele plicht van elk menselijk wezen. De diakens hebben de opdracht te getuigen dat de christelijke caritas voortvloeit uit de gave van Christus. Deze liefde van Christus voor ons van Godswege transfigureert onze liefde, onze solidariteit met de anderen. Elke mens wordt een broeder die door God bemind wordt. Waken over de apostolische identiteit van de diaconie van de caritas, betekent getuigenis afleggen van Christus Dienaar die zijn leven geeft voor zijn vrienden (cf. Joh 15,13-15). Door de evangelische kwaliteit waarmee hun taken uitgeoefend worden – van het ondersteunen van de armen over het beheer van het kerkelijk patrimonium tot de veelvormige realisatie van de kerkelijke solidariteit met uitgeslotenen en marginalen van alle slag – bemoedigen de diakens hun broeders en zusters in het geloof om het Evangelie au sérieux te nemen. In dit perspectief herinnert hun liturgische rol om de gaven van de gelovigen voor de vieringen in ontvangst te nemen (de ‘oblaten’) en om die dan te delen met de armen (wat de collecte of omhaling is geworden) aan de onlosmakelijke band tussen het sacrament van het altaar en het sacrament van de broederschap. Op deze wijze bedienen de diakens ‘de mysteries van Christus en van de Kerk’, zoals Ignatius van Antiochië het heeft geformuleerd. Hun bijdrage aan het apostolisch ambt bestaat erin dat de eucharistie – waar Christus de Kerk meeneemt in zijn Paasmysterie – in waarheid kan gevierd worden. Natuurlijk gaat het hier om een opdracht van elke gelovige maar de diakens, samen met in de eerste plaats de bisschop en vanuit hem het hele priestercollege, hebben de taak ambtshalve hierover te waken. Borras: Het is niet nodig te herhalen dat de drie diaconieën onderling één zijn: de apostolische identiteit vertaalt zich noodzakelijkerwijze op drie onderling sterk verweven Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 36 niveaus: dat van het ‘leven’ (caritas), ‘geloven’ (woord) en ‘vieren’ (liturgie). In gemeenschap met hun bisschop en het priestercollege, zijn de diakens de dienaars van de apostolische identiteit op deze drie vlakken. Welke taken komen de diaken nu toe? Het tweede Vaticaanse Concilie geeft ons daar een lijst van in ‘Lumen Gentium’; er worden vooreerst negen liturgische taken opgesomd, waarvan er twee verbonden zijn met de bediening van het Woord; daarna worden ‘de opdracht van de caritas en van de administratie’ genoemd (LG 29a in fine). Zich baserend op de geschreven ‘relatio’, uitgedeeld als toelichting vooraleer te stemmen over deze passage van ‘Lumen Gentium’, stipt H. Legrand aan dat de drievoudige diaconie van de liturgie, van het woord en van de caritas als een geheel worden beschreven; daarna worden de opdrachten van de diakens nader gespecificeerd door ‘de opdrachten van de caritas en de administratie’. Hij schrijft: ‘De concilievaders bedoelden met de lange lijst van liturgische taken, voorafgegaan door een algemene schets van het diaconaat en gevolgd door de meer specifieke karakterisering, niet een doctrinele visie te geven op de theologische eigenheid van het diaconaat.’ Maar de caritas en administratie bepalen de drievoudige diaconie wel. De diakens bevestigen de evangelische identiteit, in navolging van Christus Dienaar, door hun deelname aan het apostolisch ambt waarmee de bisschop als eerste is belast: de caritas gaat niet voorbij! (cf. 1Kor 13,8) Zulehner neemt dezelfde invalshoek om de eenheid van het apostolische ambt, waarin de diaken deelt, aan te geven: hij spreekt van de Grundton of Grundmelodie van de diaconie25. 7. De symboliek van het diaconaat Het diaconaat is nog niet echt voorwerp geweest van theologische reflectie. De theologie van het gewijde ambt heeft zich eigenlijk ontwikkeld vertrekkende van het priesterschap, meer bepaald vertrekkende van ‘het priesterschap van de priesters’ in functie van de ‘macht over de eucharistie’; op deze wijze trok het priesterschap zodanig de aandacht naar zich toe dat het bisschopsambt gedevalueerd werd tot een ‘waardigheid’. Wanneer nu Vaticanum II de permanente uitoefening van het diaconaat opnieuw honoreert en op deze wijze een doctrinele waarheid van het concilie van Trente benadrukt, nl. het drievoudige gewijde ambt van de bisschoppen, de priesters en de diakens, botst de theologische reflectie op de grenzen van een theologie ‘van het (gewijde) priesterschap’. Het tweede Vaticaanse Concilie suggereert om het permanente diaconaat te denken binnen het kader van een vernieuwde theologie van de ambten – deze intuïtie lijkt nu overigens door de ervaring met het gewijde diaconaat te worden bevestigd. We kunnen hier niet een volledige theologie van het diaconaat uitwerken. Maar vertrekkende van de grenzen van een sacerdotale en ontologische benadering van het ambt, willen we enkele gedachten aanstippen die het diaconaat situeren binnen het kader van een theologie van de Kerk, begrepen als communio en binnen het unieke ambt van haar, nl. de opbouw van de mensheid tot Lichaam van Christus. 25 Ontologische benadering van het (diaken)ambt: ZULEHNER, o.c. 63-82. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 37 Om op een bevredigende manier te spreken over het permanente diaconaat moeten we vooreerst wegkomen uit de problematiek van de ‘machten’ (potestates) verbonden aan de wijding. Ofschoon gedurende de laatste veertig jaar de theologie van de ambten is vernieuwd, zijn er nog altijd veel katholieken die het gewijde ambt denken in termen van gemachtigd zijn tot het stellen van bepaalde daden. ‘De’ priester is dan hij die het eucharistisch offer aanbiedt, die de sacramentele absolutie uitspreekt over de zondenbelijdenis. B. Sesboüé noemt dit een ‘residu-begrijpen’ van het priesterambt: de identiteit van de priester wordt vooral gedacht vanuit wat hij mag doen, eigenlijk vanuit wat hij alleen kan doen en wat diakens en leken niet mogen doen. Binnen dit denkkader kan het diaconaat moeilijk een eigenheid afboorden: wat de diaken doet, kunnen leken eigenlijk ook doen. In de loop van de laatste eeuwen, vooral in de theologie van de Contrareformatorische handboeken, berustte deze problematiek van de ‘bevoegdheden’, verbonden aan de wijding, vooral op het sacerdotale merkteken, ontvangen in de wijding. Het gaat hier om een verandering in de kern zelf van de ziel van de gedoopte. Het merkteken, ingeprent door de wijding bewerkt een verandering in het zijn zelf. Men kan dus spreken van een ‘ontologische’ verandering. Het is deze omvorming die de priester onderscheidt van de andere gedoopten en hem in staat stelt de consecratiehandelingen te verrichten. Aangezien het permanent diaconaat vanaf de millenniumwende niet meer uitgeoefend werd, is de theologie het gewijde ambt alleen maar gaan denken vanuit het priesterschap van de priester; op dit priesterschap werd dan het priesterschap van de bisschoppen gelijnd – ze hebben dezelfde bevoegdheid om eucharistie te vieren; het gewone bisschopsambt hoorde zelfs niet bij de zeven wijdingen (grote en kleine) maar het werd gekarakteriseerd door de jurisdictie. Indien deze theologische handboeken van voor Vaticanum II het diaconaat hadden moeten ‘denken’ vanuit het noodzakelijke sacerdotale van de wijding, hadden ze zeker gefaald. Deze ontologische opvatting is erg sterk bekritiseerd ter gelegenheid van de recente vernieuwing van de theologie van de ambten. De voornaamste kritiek betrof de ‘abstractie’ van de oude theologische ambtsopvatting. De priester bezat dit merkteken persoonlijk en definitief en absoluut. Het merkteken wordt zo los van de Kerk gedacht, van haar opbouw en van de taken die verbonden zijn aan haar zending; ook de eucharistie waartoe het teken machtiging verleende wordt onvoldoende gedacht in haar gemeenschapsbetekenis en haar kerkwaarde. De theologie van het merkteken is verbonden aan een priesterschap gescheiden van de leken. Dit priesterschap werd uitgeoefend in een sacrale en ceremoniële cultus, verwijderd van de wereld waar alle gedoopten nochtans hun roeping moeten beleven. - De utilitaire benadering: Tegengesteld aan deze ontologische opvatting is er de ‘utilitaire’ benadering – meer sociologisch dan theologisch gefundeerd – die feitelijk de fakkel scheen over te nemen om het ambt binnen de Kerk te rechtvaardigen. Binnen deze functionele optiek vervalt men in de problematiek van de machten, van wat men mag en niet mag doen. Hier is het niet het ontologische van het ambt het criterium, maar het ‘recht’ van de gelovigen en van de gemeenschap op sacramenten, in het bijzonder de eucharistie. Er zijn een aantal functies die Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 38 moeten worden opgenomen opdat de gemeenschap getuigenis zou kunnen afleggen van het Evangelie en haar missionaire engagement zou kunnen beleven. De wijding dient om deze functies toegewezen te krijgen, onder anderen het voorgaan in de gemeenschap en in de eucharistie. Bij gebrek aan gewijde ambtsdragers, kan een leek de gemeenschap leiden wanneer zij haar toevlucht moet nemen tot zondagse niet eucharistische vieringen. Wat telt, is dat het werkt, dat het gebeurt. In de lijn van deze benadering zal men van de diaken verwachten dat hij de priester vervangt, of dat hij nergens toe dient, gezien al wat hij ‘kan’ ook door een leek gedaan kan worden. In deze zin is het diaconaat een nieuwigheid, zeker, die nergens toe dient, behalve om de priesterwijding van gehuwde mannen voor te bereiden. In afwachting zijn de diakens ‘onderpriesters’ of ‘superleken’. Wanneer deze visie ook theologisch onderbouwd wordt, zet ze de charismatische structuur van de Kerk in de verf: er is een diversiteit en complementariteit van charisma’s en functies. Dit is niet niets. Maar het utilitarisme verabsoluteert het ‘recht op sacramenten’. - De symbolische benadering: De recente theologische reflectie nodigt ons uit om tezelfdertijd een ontologische visie op het ambt te overstijgen én van een functionele benadering ervan over te gaan naar een symbolische. Ter herinnering, er is een symbool waar, in het hart van een relatie, een significant verschil verwijst naar een unieke realiteit die van een andere orde is. De gewijde ambten bestaan in dienst van een kerkelijke gemeenschap. Tot hier is de benadering functioneel. Het is precies binnen deze gedifferentieerde relatie dat sommigen in de dienst van allen staan – het ambt is er voor de gemeenschap – en hier ontstaat net een wederkerige echt symbolische relatie: het ambt ‘brengt samen’ en verenigt twee delen van een geheel waarvan elk apart maar spreekt door het andere, in zoverre verbonden met een stichtende alteriteit. Deze symbolische band verwijst naar het fundament: de kerkelijke gemeenschap, ambt inbegrepen, is van God. In haar schoot spelen de ambten de rol van ‘vis-à-vis’, waardoor de Kerk erop gewezen wordt dat zij geschenk is van God door Christus in de Geest. De band tussen gewijd ambt en kerkgemeenschap wijst tezelfdertijd op het eerste en genadevolle aanbod van God en op het vrije en vreugdevolle antwoord van de mensen; het is precies vanuit dit antwoord op Gods gave dat de gemeenschap ontstaan is. Het gewijde ambt maakt de kerkgemeenschap niet. De kerkgemeenschap schept evenmin het ambt vanuit haar organisatorische behoeften. Neen, ambt en kerk zijn geschapen in dezelfde afhankelijkheid van Christus; het ambt betekent en realiseert heel concreet de relatie van Christus met zijn kerkelijk ‘Lichaam’. Het gewijde ambt betekent zodoende – in het hart van het Volk van God - een structurerende dissymmetrie die naar een initiële ongelijkheid verwijst: de Kerk is niet Christus. Hij blijft altijd de ‘Andere’ ten opzichte van zijn Kerk; zij kan niet bestaan zonder Hem. De functie van het ambt van ‘enkelen vis-à-vis allen’ is, met de woorden van L.-M. Chauvet, een ‘symbolische functie van openbaring en realisering van de identiteit van de Kerk’. Men kan inderdaad nauwelijks inschatten hoezeer deze symbolische omschrijving ons leidt naar een sacramenteel begrijpen van het gewijde ambt. De handoplegging verbindt zij die met het ambt worden bekleed, met de instelling en de zending van de Twaalf. Zij kent hun de genade toe om de Kerk te dienen met het gezag van Christus, Hoofd van zijn kerkelijk Lichaam, dat Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 39 zij verzamelen in de heilige Geest door de prediking van het Evangelie en door de sacramenten. Zij vertegenwoordigen er Christus op een sacramentele wijze, herder en dienaar, die zorgt voor zijn volk en het leidt. De drievoudige opsplitsing van het ambt – bisschop, priester en diaken – is erg traditioneel. Deze driedeling is zelf getekend door het principe van de structurerende dissymmetrie (bisschop – priesters/diakens). Als bedienaars van de unieke priesterlijke bemiddeling van Christus, zijn de bisschop en de priesters teken van de gratuite gave van God aan zijn Volk en tezelfdertijd van het volk dat zich aan God aanbiedt in de kracht van het unieke offer van Christus. Als bedienaars van de diaconie van Christus, die gekomen is om te dienen en niet om gediend te worden, staan de diakens voor de diaconale roeping van de hele Kerk, Lichaam van Christus; op deze manier bekrachtigen zij de authenticiteit van de eucharistie door haar gevierd. Er moest inderdaad niet gewacht worden op het herinvoeren van het permanent diaconaat opdat het christenvolk zijn roeping recht zou doen om, in navolging van Christus, die zichzelf ontledigd heeft in de gestalte van een dienaar (Fil 2,7-8), de mensen te dienen. Maar het reactiveren van dit ambt maakt dat de symboliek ervan doorwerkt in de Kerk. De diakens zijn teken van – en zij realiseren het meteen – ieders afhankelijkheid van Christus-Dienaar, die in de kracht van zijn Geest, de hele Kerk bezielt om meer en meer een volk van dienaars te worden; zo krijgt de hele wereld smaak voor de dienst. Dit roepen de diakens op bij alle gewijde ambtsdragers, bisschoppen inbegrepen, en ook bij alle leken. Het is in dit verband dat we de uitspraak van het magisterium moeten hernemen dat de gewijde ambtsdragers, diakens inbegrepen, gekozen, gewijd en gezonden zijn om het volk van God te leiden, elk volgens zijn wijding, en op deze wijze in de naam van Christus-Hoofd het drievoudige ambt, profetisch, priesterlijk en koninklijk te vervullen. (CIC 1983, c. 1008; lat. ‘pascere Dei populum’). In principe presideren de diakens niet de kerkelijke bijeenkomst; het kerkelijk en eucharistisch voorgaan komt bij uitstek de bisschop toe, en ook de priesters, zijn medewerkers in het priesterambt. Zij dragen bij aan de ‘waarheid’ van het kerkelijk teken, door hun symbolische functie van vis-à-vis en door de sacramentele draagwijdte van hun ambt, nl. zij representeren Christus Dienaar, Hoofd van zijn Lichaam. In deze zin zijn de diakens eerder de uitdrukking van de kerkelijke assemblee die zich aan het vormen is. De theologie van het diaconaat doet ook een eigen aanbreng in de reflectie op het merkteken van de wijding, waarmee de diakens getekend zijn. Uiteraard spreken we niet meer over het ‘priesterlijke merkteken’ om zonder onderscheid de bedienaren van de drie ambten aan te duiden: zonder twijfel past het toch te spreken van ‘ambtelijk’ merkteken vermits het begrip ‘ambt’ het globale concept wordt van het sacrament van de wijding en niet meer gedefinieerd kan worden door het ambtelijk priesterschap, maar door het apostolische ambt. Uit hoofde van hun wijding, zijn de bisschop – op een eminente manier – en op hun wijze de priesters en de diakens, zijn medewerkers in het ambt van de gemeenschap (cf. LG 20b), de getuigen en de waarborg van de apostolische identiteit van de Kerk. 8. Implicaties van het ‘vernieuwde’ diaconaat voor de ambtsopvatting. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 40 Het permanente diaconaat heeft een bres geslagen in het priesterlijke monopolie van het gewijde ambt. De herinvoering heeft diverse implicaties. Vooreerst kan een theologie van het gewijde ambt (en van de ambten) niet meer exclusief of principieel vertrekken vanuit het priesterambt. Er is verder de impact van de herinvoering van het permanent diaconaat op de theologie van het merkteken. De theologische verheldering van de diaconale identiteit zal in een grote mate bijdragen tot een beter begrijpen van de theologische (en pastorale!) identiteit van die andere medewerkers van de bisschop, die de priesters zijn. Net zoals de bisschop, zijn de priesters er niet om alles te doen maar om erover te waken dat alles gedaan wordt. Gedurende lange eeuwen hebben zij de diakens vervangen in de kerkopbouw. Concreter: de diakens staan ‘op de drempel’ van de kerkvergadering ‘die aan het gebeuren is’. De Kerk is niet een doel op zich maar een teken van God die de hele mensheid aan het bijeenbrengen is ‘tot Zijn glorie en tot heil van de wereld’. Diakens staan op de drempel door de gedoopten te begeleiden in een catechumenaal parcours, dat loopt van het aanhoren van het Woord tot de eucharistische tafel. ‘Op de drempel’ begrijpen we ook vanuit het feit dat de diakens het ‘ambt van nabijheid’ beleven door te leven, te werken, te wonen als de meeste andere mensen: zo verwoorden zij de zorg van de kerkgemeenschap om te delen ‘in de vreugde en de hoop, het verdriet en de angst van de mensen van vandaag, vooral van de armen en zij die lijden’ (GS 1). De ervaring leert ons dat de diakens ertoe kunnen bijdragen om meer rekening te houden met diversiteit aan mensen en leefsituaties. Het permanente diaconaat is op deze wijze een institutionele vertaling van de zorg van de Kerk die dient en arm is: het diakenambt geeft handen en voeten aan deze bezorgdheid ‘op zo’n wijze dat dit ecclesiologisch en spiritueel wezenskenmerk niet in de goede bedoelingen blijft hangen’. Dit betekent dat de diakens ertoe bijdragen dat de eucharistie ‘naar waarheid’ wordt gevierd: het sacrament van het altaar kan niet losgemaakt worden van het sacrament van de broederschap. Het opnieuw invoeren van het permanent diaconaat brengt ook een wijziging van het canonisch statuut van de clerici met zich mee: we denken aan het kerkelijk habijt, de uitoefening van een beroep, de mogelijkheid van publieke of syndicale engagementen, de keuze tussen celibaat en huwelijk, enz. Er zijn van nu af aan opnieuw gehuwde clerici in de Latijnse Kerk. Zij staat voor de uitdaging, eerst gewoon praktisch maar ook theologisch, om een spiritualiteit uit te werken die huwelijk en wijding samen houdt; deze gegevens zijn inderdaad gedurende eeuwen apart beleefd. Deze nieuwe situatie vraagt om een leerproces26, dat ongetwijfeld nuttig zal zijn voor de betrokkenen en ook voor de andere gelovigen. Zodoende zal de Kerk in staat worden gesteld om goed om te gaan met de mogelijkheid van een gehuwd priesterschap. Het is waar dat de diakens, door hun ervaring als koppel, als gezin, door hun beroepsmatige inzet en door de sociale relaties die dit met zich meebrengt, zich op het kruispunt bevinden van wat alle mensen beleven. Zoals pater Legrand het onderstreept, opent de invoering van het diaconaat, de mogelijkheid van een betere verweving van de sociale leefsfeer met de kerkelijke uitstraling: ‘de diakens zijn in staat om het leven van de Kerk levensnabij te brengen bij veel mensen; vooral de ervaring en het culturele kapitaal van de diakens zullen het ambt van het Woord, de wijze waarop doopsels worden toegediend en huwelijken ingezegend, de manier van beslissen in de schoot van de Kerken, ontclericaliseren.’ 26 Met de diocesane commissie (en de grotere diakengemeenschap) van ons bisdom hebben we de geleefde ervaring van gehuwd én gewijd uitgeschreven. Dit document is een belangrijk instrument om deze realiteit bespreekbaar te maken. Zie secretariaat diaconaat, p.a. G. De Smet. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 41 De permanente diakens van vandaag treden toe tot het ambt door ofwel zich ervoor kandidaat te stellen, ofwel ertoe gevraagd te worden door een kerkelijke oproep27. In het eerste geval zal de roeping tot het diaconaat analoog zijn aan de roeping tot het priesterschap – we sluiten uiteraard het oordeel van de kerk noch het beslissende woord van de bisschop niet uit. De tweede wijze van toetreding, aangesproken worden vanuit de kerk, groeit vanuit het inschatten door christenen van de behoeften van evangelieverkondiging in functie van de zending van de Kerk ‘op die plaats’. Deze tweede vorm van roeping is beloftevol voor de toekomst. Zij heeft nl. een dubbel voordeel. Zij kan het zelfbewustzijn van de plaatselijke Kerk stimuleren: herders en gelovigen delen samen de zorg voor de zending; zij proberen minstens voor een deel, bepaalde aspecten van de pastoraal van de Kerk ‘op die plaats’ in handen te nemen. Zij heeft ook het voordeel dat christenen, die er nooit zelf aan gedacht zouden hebben, geroepen worden tot het ambt. De herinvoering van het permanent diaconaat doet de katholieke Kerk opnieuw aansluiting vinden met de gediversifieerde ambtsopvatting van de orthodoxe Kerk en de oude Kerken van het Oosten. Na dertig jaar moet men toegeven dat Vaticanum II geslaagd is in wat de posttridentijnse Kerk niet heeft kunnen realiseren, wellicht omdat er in die periode voldoende priesters waren. Het hedendaagse fenomeen van het priestertekort speelt in elk geval gedeeltelijk een stimulerende rol in het opnieuw invoeren van het diaconaat. We willen toch wijzen op een gevaar, hieraan verbonden: het diakenambt als een vervanging van het priesterschap, dat veel christelijke gemeenschappen vandaag moeten missen. Toch is het een onmiskenbaar feit dat het permanent diaconaat dit priestertekort relativeert: het diaconaat vermijdt alle aandacht toe te spitsen op het priesterschap, alsof heel het apostolische ambt herleid zou kunnen worden tot het ambtelijke priesterschap. Het ‘ambt van de gemeenschap’ waar de bisschop als eerste verantwoordelijk voor is (cf. LG 20b) behelst een permanente motivering van de christenen om – in navolging van Christus – hun broeders te dienen zo, dat de eucharistie naar waarheid gevierd wordt. In deze optiek is er voor de diakens een grote rol weggelegd. Dit is de genade van het diaconaat. 27 Contacten met verantwoordelijken van het permanente diaconaat in het bisdom Rijsel leerden ons dat deze ‘tweede manier om te roepen tot het diaconaat’ mogelijk is en goed kan werken. Het is met name zo dat de ‘zoneverantwoordelijke’ ondermeer er verantwoordelijk voor is dat er in zijn zone voldoende diakens zijn. Hij organiseert de roeping… Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 42 Le diaconat nouveau… : te leren! We willen afrondend enkele besluiten trekken. We volgen vooral Borras28 in het al geciteerde boek. 1. Wat Vaticanum II heeft aangebracht, verder ontdekken en niet reduceren. Een eenvoudige blik op de geschiedenis leert ons in welke mate bepaalde concilies de Kerk hebben gemodelleerd. De vier christologische concilies van Nicea, Constantinopel, Chalcedon en Efese – 4de en 5de eeuw – hebben het eerste christelijke millennium bepaald. De vier Lateraanse concilies van de 12de en de 13de eeuw hebben de katholieke Kerk geprofileerd om uit het grote Oosterse schisma te raken. In de 16de eeuw hebben de vele sessies van het concilie van Trente het katholicisme nieuw ingekleurd tegenover de reformatorische bewegingen. Vaticanum II is heel zeker ook een concilie met een grote draagwijdte. Het hoeft niet te verwonderen dat 30 jaar later, de Kerk nog altijd op zoek is naar de woorden en de vormen om die operationeel te maken. Als het eerste millennium dit was van het doopsel en het tweede dit van de eucharistie, mag men dan aannemen dat het derde duizendtal dat zal zijn van de ambten? Het is een feit dat het concilie een element heeft toegevoegd aan het kerkelijk landschap: het ‘nieuwe diaconaat’. In de ogen van sommigen weliswaar een minder belangrijke innovatie, een slecht bedachte plagerij voor anderen; volgens ons kan het de eigenste plaats zijn van de vernieuwing van alle ambten in ‘een Kerk die in de steigers staat’. De herinvoering van het permanent diaconaat, opengesteld voor gehuwde mannen, geeft katholieken een idee van het gehuwde ambt, wat sinds 1139 niet meer bestond. Het ‘nieuwe’ diaconaat kan je uiteraard niet herleiden tot deze ene typering. Deze ‘nieuwigheid’ stelt vragen aan de hele sacramententheologie en de ecclesiologie, zowel op het theoretische als op het praktische niveau. Indien we verlangen dat het concilie vruchten draagt ook wat betreft het diaconaat, dan moeten we verder werken en nog meer de authentieke identiteit van het permanent diaconaat profileren. Tezelfdertijd willen we elke reductie ervan, omwille van een groeiend priestertekort, vermijden. We raken hier een ernstig gevaar. 2. Het totaalconcept: dat van het ambt. Het beeld dat vandaag nog altijd de verbeelding en de symboliek domineert, is dit van een hiërarchisch opgebouwde piramide, waar de relaties eenvoudig zijn, duidelijk lineair en opeenvolgend. Van bij de eenvoudige leek klimt men de ladder op, die eindigt bij de paus. Elk niveau is nodig om naar een hoger op te kunnen klimmen; de beslissende drempel is deze van het priesterschap. Ervoor is men geen priester, erna wordt men, om zo te zeggen, meer en meer priester. 28 BORRAS, o.c. 195-211. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 43 We willen een meer dynamische visie voorstellen, die eveneens complexer is. De hele Kerk is missionair, alle gedoopten zijn samen ambtsdrager, we bedoelen actoren van evangelisatie in dienst van de wereld. De Heilige Geest geeft iedereen eigen charisma’s, uit kracht van het doopsel. Sommigen zijn ambtsdragers in een meer precieze betekenis: ze zijn uitdrukkelijk gezonden om deze of gene particuliere zending te volbrengen, hetzij bij de zieken, hetzij in een biddende gemeenschap, hetzij in een sacramentele liturgie. Deze specifieke ambten kunnen toegewezen worden aan ofwel leken ofwel aan sacramenteel gewijden. Maar het omvattende concept is altijd dat van het ambt en niet dat van het priesterschap. De expliciete ambten van leken of van gewijden, verschillen van de zending die elke christen toekomt in deze zin, dat de Kerk zendt om de competentie, erkend bij iemand, uit te oefenen. Vanaf dat moment handelt deze bedienaar, leek of gewijde, niet meer in zijn eigen naam maar in de naam van Kerk; hij ontvangt in zekere zin een officiële waarborg en autoriteit. Men gaat dus over van een ‘doopsellijke’ medeverantwoordelijkheid naar een ambtelijke medewerking. Zodoende worden sommigen – de ambtsdragers - geplaatst vis-à-vis de anderen, niet om ‘tegen’ de anderen te zijn of ze in een ondergeschikte rol te duwen; het gaat erom dat allen zich bewust worden van de zending en de dienst die zij te vervullen hebben; deze zending komt van Christus en kan maar vervuld worden met de hulp van de heilige Geest. Deze ambtelijke zending veronderstelt een overeenkomstige genade die voor de leken-ambtsdragers niet sacramenteel is; voor de gewijde ambtsdragers vloeit ze voort uit het sacrament van de wijding. Vooraleer het ‘nieuwe diaconaat’ terug in te stellen, had de Kerk de oude kleinere wijdingen opgeheven; in de plaats werden de lekenambten van lector en acoliet ingesteld. Deze maatregelen waren een gevolg van de wil tot opheldering maar ze hingen ook samen met een dieper begrijpen van de betekenis van lekenambten. Ondanks het feit dat men in die jaren het verlangen formuleerde om deze lekenambten te vermenigvuldigen, constateren wij vandaag geen enkele vooruitgang in deze zin, noch institutioneel noch pastoraal. Inderdaad, het lectoraat en het acolitaat kunnen vandaag uitgeoefend worden door vrouwen, maar het is nooit de bedoeling geweest haar aan te stellen. Het lijkt er integendeel op dat sommigen liever deze ingestelde ambten zouden opheffen, misschien om ze niet te moeten toewijzen aan vrouwen. Mogen we wensen dat de heldere erkenning van lekenambten, oude en nieuwe, tijdelijke of durende, mannelijke of vrouwelijke, nu eindelijk kunnen beginnen toenemen en de plaats verwerven die ze verdienen? Het komt erop aan gestalte te geven aan lekenbedieningen. Dat was toch het verlangen van het concilie. 3.Het drievoudige gewijde ambt. Sommige ambten hangen vast aan de wijding. Vandaag werken er zo’n 30.000 permanente diakens in de Kerk? Hoe tof zou het zijn mochten er méér zijn, meer gedifferentieerd onderling en meer onderscheiden van de priesters! Het sacrament van de wijding is complex, alsof het ruimte wil creëren voor deze variëteit, na de uniformisering en monopolisering door het priesterschap van het ambt. We zijn de mening toegedaan dat de ‘structurerende dissymmetrie’, in de relaties tussen ‘allen’ en ‘sommigen’ nog op een duidelijker manier kan ontvouwd worden binnen het sacrament van de wijding. Het gaat er niet om relaties te creëren van ‘meer’ en ‘minder’; het gaat er wel om te specifiëren en zo een complementariteit te realiseren die niet concurrentieel is. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 44 Het sacrament van de wijding is een goddelijke instelling. Het betekent dat het Christus is die de Kerk sticht en dat Hij door de Geest vandaag handelt, persoonlijk aanwezig in het hart van zijn Kerk. De gewijde ambtsdrager is tezelfdertijd een ‘tegenover’ van de gemeenschap door God te vertegenwoordigen en een ‘tegenover’ van God wanneer hij de gemeenschap vertegenwoordigt waar hij uit voortkomt en waarvan hij deel blijft uitmaken. In de ambtsdrager is een absolute structurerende dissymmetrie: zij creëert de wereld en de Kerk. De complexe vorm van het sacrament van de wijding en de historische mutaties ervan, tonen ons hoe God aan het werk is in een Kerk die macht heeft over de sacramenten en die doorheen de tijd moet ontdekken op welke wijze zij trouw kan zijn aan Gods heilswerk. We willen een opvatting over het wijdingssacrament promoveren die niet gecentreerd is op het priesterschap, maar op Christus, die tezelfdertijd priester is en dienaar. Door het permanent diaconaat terug in te voeren, door de sacramentaliteit van het bisschopsambt opnieuw te benadrukken heeft Vaticanum II de fundamenten van dit sacrament vernieuwd. Halfweg het tweede millennium was de centrale vraag deze van de reële tegenwoordigheid; het concilie van Trente, wellicht wat gevangen door protestantse opwerpingen, heeft het sacrament van de wijding en van de eucharistie‘door mekaar’ gedefinieerd: priester is hij die macht heeft over de eucharistie; eucharistie is dat wat alleen de priester kan doen ‘in persona Christi’. Is het niet de tijd om de kwestie van het wijdingssacrament te hernemen, nu de inzet van de eucharistische assemblee is opgeklaard. In de loop van de eeuwen heeft men aan het priesterschap een soort van ambtelijk monopolie toegekend: alle ambten vloeiden eruit voort, alle waren ze als getekend met het priesterlijke merkteken. Is het niet de tijd een grotere variëteit te aanvaarden van ambten, gewijde en niet gewijde, en te zien dat niet alle gewijde ambten priesterlijk zijn? Alle hebben ze gemeenschappelijk de genade Christus te representeren in het hart van zijn Kerk. Maar de Christus, zoals tijdens het Laatste Avondmaal, is tezelfdertijd priester en dienaar. Priesters en diakens vertegenwoordigen deze beide aspecten van de tegenwoordigheid van Christus; de bisschop heeft als sacramentele taak in zich deze beide bemiddelingen – de diaconale en de priesterlijke – te verbinden. Hier botsen we andermaal op de structurerende dissymmetrie, waarover we het al gehad hebben. Diakens, priesters en bisschop zijn de enen voor de anderen het sacramentele tegenover van het ene wijdingssacrament. Niemand kan zichzelf zijn, zonder beide andere; samen representeren zij Christus in zijn volheid. Om deze visie te realiseren stellen we voor een lineaire opvatting te verlaten die de diaken ondergeschikt maakt aan de priester en de priester aan de bisschop; we zien liever het beeld van een complementaire driehoek, een nieuwe dissymmetrie: de bisschop deelt samen met de diakens en de priesters de dubbele diaconale en priesterlijke bemiddeling, die hij ontvangen heeft van Christus. Deze structurerende dissymmetrie is niet gebaseerd op het schema ‘hoog laag’ maar op een schema van complementariteit of horizontaliteit (latéralité). Binnen deze visie krijgt het diaconaat de stevigheid die het toekomt. Voor het merendeel van de diakens vandaag gaat het vaak niet om een permanent statuut maar om een voorlopige toestand, geritualiseerd, een verplichte tussenstap naar het priesterschap toe dat in feite geviseerd wordt. Het permanente diaconaat zal nooit tot een eigenheid komen als het blijft hangen in een soort overgangsdiaconaat. In dezelfde lijn denken we helder te moeten zijn in wat betreft het sacramentele merkteken van de wijding. Het merkteken betekent vooreerst dat het sacrament onomkeerbaar is omwille van de trouw van God aan zijn Kerk. De gedoopte, de gevormde, de gewijde, wat hun levensweg ook zal zijn, zullen voor altijd in zich een speciale openheid voor de genade Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 45 bewaren, bestemd voor henzelf en voor zij tot wie zij gezonden zijn. Dit merkteken merkt zowel het individu als de gemeenschap, waartoe deze behoort en die we Kerk noemen. Van daaruit stellen we dat het merkteken niet ontologisch geïnterpreteerd moet worden, in het verlengde van het individualisme en evenmin functioneel, in het verlengde van een exclusief komunitaire opvatting, maar wel symbolisch en sacramenteel: dit alles binnen het ‘spel’ van tegenover, waar God en mens mekaar wederzijds beminnen. Het merkteken van de wijding is gevarieerd, net als het sacrament zelf. Er is geen reden om daar een exclusief priesterlijke visie over te hanteren. Het diaconale merkteken of het bisschoppelijke merkteken hebben niet minder redenen van bestaan – symbolisch – dan het priesterlijke. 4. De voornaamste kenmerken van het ‘nieuwe diaconaat’. In de Kerk zijn er momenteel grote behoeften. Groot is de bekoring de diaken te belasten met taken die hem eigenlijk niet toekomen. De identiteit van de diaken zal maar echt helder worden wanneer men ermee ophoudt hem de rol van de anderen te laten opnemen. De risico’s op ontsporing zijn vrij groot; men zou wel eens alles kunnen verliezen wat de herinvoering van het permanent diaconaat aan belofte inhield. Het voorzitterschap komt de diaken niet toe. Meer nog dan de priester, moet de diaken zijn plaats ontdekken in de schoot van de gemeenschap, en niet aan het altaar. Indien hij toch leiderschap uitoefent, indien hij toch aan de zijde van de priester aan het altaar staat, dan is dat alleen maar omdat hij een zending opneemt die hem daar plaatst; voorgaan is eerder een uitzondering; een priester assisteren in de liturgie evenzeer. Alle concilieteksten en latere officiële teksten die het diaconaat definiëren, vermelden de drie welbekende diaconieën: de caritas, het woord en de liturgie. Onophoudelijk hebben we erop gewezen dat de eerste van deze drie – die nooit ‘overgaat’ – de beide andere zal kleuren. De dienst van de caritas is de focus van de sacramentele tegenwoordigheid van Christus in de persoon van de diaken. De diaken staat ter beschikking van allen. De stichtingsteksten stippen aan dat hij in de dienst staat van de bisschop en zijn presbyterium. Noch het concilie, noch de ritualia spreken van een onderschikking van de diaken aan de priester. Maar dit mag hem niet beletten wie dan ook te dienen. Het is precies door deze dienst in naam van Christus-Dienaar dat hij geroepen is om aan de wereld en aan de Kerk de smaak van het dienen terug te geven. Het diaconaat is als het ware de institutionele vertaling van de roeping van de Kerk tot armoede en dienst in het hart van de wereld. Waar de priester als zending heeft te betekenen dat Christus in feite nu al zijn Kerk heeft verzameld, wat in de eucharistie gevierd wordt, zal de diaken niet ophouden eraan te herinneren dat deze verzameling nog altijd bezig is te gebeuren. Hij tracht alle energieën te bundelen, aan het werk in het hart van de Kerk. Hij is geroepen, omwille van zijn ‘nabijheid’, samenwerking te stimuleren, broederlijkheid tussen de mensen als dringend te betekenen. De diaken doet waartoe elke christen geroepen is; hij doet geen ‘andere’ dingen in de meeste gevallen; maar hij doet ze op een sacramentele wijze, in de naam van Christus-Hoofd van de Kerk; men mag verwachten dat vanuit de genade van zijn broederlijke aanwezigheid een beweging ontstaat die ‘allen’ ervan overtuigt te doen, wat ‘sommigen’ nu al als zending ontvangen hebben. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 46 Ongetwijfeld is het goed hier enkele van de canonieke gevolgen van de diakenwijding te noemen. Er zijn er vier: - de diakenwijding heeft de incardinatie tot gevolg verleent het statuut van ‘geestelijke’ neemt op in de diaconale orde en betekent een definitieve levensstaat. De eerste twee zijn eerder juridisch; de vierde moet verder meer uitgediept worden; we willen nu eerst over het derde effect spreken. Welke invloed gaat er uit van de diaken op de andere christenen? De diaken vertegenwoordigt op een sacramentele wijze Christus-Dienaar. Beter dan de priester of de bisschop kan de diaken deze zending opnemen, want hij is zelf vaak vader van een gezin, collega op het werk, in direct contact met de wereld die te evangeliseren en te dienen is, belast met familiale, professionele en sociale verantwoordelijkheden, zoals het merendeel van de mannen en de vrouwen uit zijn omgeving. Men kan dus van hem verwachten dat hij de eisen van het Evangelie en deze van het dagelijkse leven op een concrete manier behartigt. Nochtans, is het niet illusorisch van elke diaken te verwachten dat hij dat allemaal doet? Het is precies op dit punt dat de integratie in de orde van de diaken van belang is. Elke diaken op zichzelf zou zich verpletterd voelen door deze taak. Maar hij weet dat hij tot een orde behoort, een gediversifieerde broederschap. Deze dimensie, die overigens ook niet ontbreekt in het presbyterium of het college van bisschoppen, heeft een echt sacramenteel karakter; van hieruit kan de spiritualiteit van de diaken diepgaand gekleurd worden. Elke diaken is een lid van Christus-Dienaar van allen. Om dit portret af te maken: laten we terugkeren naar een de meest typische kenmerken van het ‘nieuwe diaconaat’. Er bestaan opnieuw gehuwde clerici in de Kerk. Deze nieuwigheid heeft, naast andere voordelen, de verdienste een onvermoed aspect van de diakenwijding te laten ontdekken. De wijding veronderstelt inderdaad van wie ze ontvangt, dat hij een stabiele levensstaat heeft bereikt. Is hij celibatair, dan zal hij dit blijven. Is hij gehuwd, dan zal hij dat blijven; hij kan niet hertrouwen mocht hij weduwnaar worden. Deze stabiliteit raakt én aan het celibaat én aan het huwelijk. Ze is een gemeenschappelijk element van beide situaties. In het verleden heeft men vaak de kuisheid bestudeerd, de onthouding en het celibaat, kerkelijk of toegewijd. Los daarvan heeft men eveneens een hele theologie van het huwelijk ontwikkeld. De leefsituatie van de diaken – geroepen tot levensstabiliteit – daagt ons uit hierop te reflecteren. Hebben we hier niet een ideale gelegenheid om huwelijk en celibaat samen te denken – theologisch en spiritueel – en ermee op te houden ze als tegengesteld of intrinsiek verschillend te zien? Is de christelijke vrijheid waarmee deze stabiliteit van leven wordt opgenomen, niet dezelfde in beide gevallen? Zal men er ooit toe komen een aangepaste spiritualiteit van de gehuwde diaken te denken: hij beleeft tezelfdertijd het sacrament van het huwelijk en dat van de wijding? Inderdaad, de sacramententheologie zal hier een nieuw hoofdstuk moeten maken; zo komen we meteen dichter bij de Kerken van het Oosten. 5. Lessen uit het verleden over de gevaren van vandaag. De krachten die deze graad van het gewijde ambt hebben doen verdwijnen, zijn vandaag nog altijd aanwezig; misschien kunnen ze wel hetzelfde bewerken… Het loont de moeite er rekening mee te houden. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 47 Vier factoren hebben ertoe bijgedragen dat het diaconaat verzwakte: een conflict om de macht met de priesters, de verpriesterlijking van de ambten, de vermenigvuldiging van de caritatieve diensten buiten het diaconaat, de implicaties van de onthouding of het celibaat. Toch moeten we dit laatste punt niet overdrijven. Elk van deze vier factoren is voor ons een waarschuwing. De conflicten met de priesters zijn ook vandaag een valkuil voor het nieuwe diaconaat. Deze kan maar vermeden worden naarmate elk ambt groeit in eigenheid. Men zou het beste een aantal verantwoordelijkheden, die nu gewoonlijk aan de priesters toekomen, kunnen toevertrouwen aan de diakens. Durf tot diversifiëring is maar mogelijk wanneer men ermee ophoudt te willen tegemoet komen aan de acute priesternood; er moet een andere toekomst worden geopend. De aanvaardings- en vormingsvoorwaarden zijn een cruciale parameter voor de ontvouwing van het permanent diaconaat. Ze moeten zo weinig mogelijk gelijken op die, gesteld aan de priesters; zo zal het diaconaat minder worden bezien als een mogelijke etappe naar het priesterschap. Als eerste criterium suggereren we de christelijke degelijkheid van de menselijke ervaring en een verworven stabiliteit in het familiale en persoonlijke leven. Dit eerste gevaar van concurrentie met het priesterschap zal in belang afnemen naarmate het christelijke leven van de gelovigen minder gefocust wordt op het cultuele aspect. Zoals iedereen betreuren ook wij de afkalving van de zondagspraktijk. Maar kan men daar niet tegelijkertijd een teken in zien dat het Evangelie in deze tijd op een andere manier verspreid moet worden? Veel christenen worden vandaag immers gemobiliseerd door het gemeenschapsleven, de dienst aan de armen, het zoeken naar innerlijkheid, de ernst van het beroeps- en familieleven. Allen vinden ongetwijfeld ondersteuning in de eucharistie en de andere sacramenten, maar anderen dan de priesters vinden meer en meer een eigen plaats in de grote christelijke bewegingen. Daar ligt een groot veld voor de diaconie van de Kerk; dit is nieuw; daar precies kunnen ook diakens ruimte vinden om hun eigen roeping te beleven. Men heeft lange tijd een beroep gedaan op de religieuzen voor de dienst van de christelijke caritas. Sinds de Renaissance en de Reformatie hebben de burgerlijke overheden veel van de objectieve noden van de bevolking overgenomen. Toch heeft dit de vermenigvuldiging en de diversifiëring van de religieuze congregaties niet verhinderd; vandaag lijkt het erop alsof zij kracht verliezen. Is er nog plaats voor dit zout van de aarde – zo kunnen we de geheel persoonlijke en gratis dienst in naam van Christus-Dienaar noemen – in onze gesofistikeerde wereld, waar de kleinste dienst voorzien en geprogrammeerd is, maar ook vaak ontmenselijkt? Dit is ongetwijfeld een van de uitdagingen van de diaconie van de caritas, toevertrouwd aan de diakens. Zullen zij hier wegen vinden om te dienen en zodoende aan de Kerk en de wereld de smaak gevend van de dienst om niets? De verplichting tot het celibaat wordt vandaag niet meer uniform aan de gehele clerus opgelegd. Er kunnen uit de gehuwde mannen diakens worden gewijd; zij maken integraal deel uit van de Latijnse clerus. We zijn de mening toegedaan dat de immense inspanning van de clerus in de loop van de eeuwen, om zijn algehele toewijding aan de Heer te doorleven, een rijkdom zonder weerga betekent in de geschiedenis van de mensheid; alleen de trouw van God aan zijn Kerk kan dit verklaren. Deze rijkdom kan niet groot genoeg ingeschat worden. Nochtans betekent de aanvaarding van gehuwde diakens ook een nieuw element dat geapprecieerd en gesteund mag worden. We verwachten van de toekomst een spiritualiteit die eigen is aan dit soort leven; zo zullen vele christenen op een onuitgegeven manier in de dienst van de Heer en zijn Kerk kunnen staan. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 48 6. Een blik op de mogelijkheid van een vrouwelijke diaconaat. Hoewel het Magisterium onlangs nog elke mogelijke vorm van priesterschap voor vrouwen heeft uitgesloten, is het zo dat sinds lange tijd de mogelijkheid van vrouwelijke diakens open blijft. Inderdaad, het is de geschiedenis die ons leert dat de orde van de diaconessen heeft bestaan en vruchten heeft gedragen en vooral in de Oosterse Kerken heeft gebloeid vooral in de loop van de 4de en de 5de eeuw. Deze diaconessen ontvingen een wijding die velen als sacramenteel beschouwen; ze werden geïntegreerd in de clerus. Later was er een zeker verval; toch is de herinnering eraan nooit helemaal uitgewist; ook de Latijnse Kerk had er een weliswaar controversiële ervaring van. Het ontstaan van vele religieuze congregaties voor vrouwen lijkt de determinerende factor te zijn geweest van het verdwijnen ervan. Het charisma van de dienst en van de caritas is ongetwijfeld massaal beleefd door vrouwen, door de hele mensen- en kerkgeschiedenis heen. Maar deze dienst kan alleen worden doorleefd door leken en religieuzen, niet door gewijde ambtsdragers. Voor de mannen zijn er inderdaad drie mogelijkheden: lekenambt, religieus leven, gewijd ambt. Is het ondenkbaar om voor de vrouwen deze derde mogelijkheid te heropenen? In het perspectief dat diaconaat en priesterschap onderscheiden zijn, niet ondergeschikt op een rechtlijnige manier, maar elk op een eigen wijze verbonden aan het bisschopsambt – zou de toegang van vrouwen naar het gewijde ambt van diaken geen enkele wijziging met zich meebrengen voor wat betreft de theologie van het priesterschap. Deze toegang kan inderdaad niet beschouwd worden als een strategische opgang naar een priesterschap. Precies omdat het leergezag de zaak van het vrouwelijke diaconaat open laat, geloven wij – in de lijn van de reflecties van het Duitse en Noord-Amerikaanse episcopaat – dat het echt de moeite loont te werken in deze richting. Deze kwestie moet niet halsoverkop worden ‘opgelost’, maar zij is aan de orde. Een comité van canonisten, officieel gemandateerd door het Amerikaanse episcopaat, heeft aangetoond dat de wijding van vrouwen tot het diaconaat canoniek gezien mogelijk is, op voorwaarde dat er enkele aanpassingen aan het recht zouden gebeuren. Ondertussen kan de terughoudendheid van veel vrouwen ten opzichte van het idee van een vrouwelijk diaconaat de mannelijke theologen niet onberoerd laten. Is het omwille van het clericale statuut van het diaconaat dat ze aarzelen? Beschouwen ze dit aspect van de hiërarchie te mannelijk, om zich daarvoor als vrouw te engageren? Men kan er alleen maar naar gissen. Het Amerikaanse document stelt voor dat het vrouwelijke diaconaat het spiegelbeeld zou zijn van het mannelijke waar het gaat om de rechten, de plichten en het sacramentele statuut – en dus niet een soort opgewaardeerde lagere bediening – maar mannen en vrouwen moeten erover waken dat dit diaconaat de authentieke vrouwelijke charisma’s ontplooit en ook de zending, die Jezus, vanaf de verkondiging in Galilea en de verkondiging van de verrijzenis, heeft toevertrouwd aan zij (vr.) die Hem volgden en dienden. 7. Oecumenische perspectieven. Het vraagstuk van het diaconaat is een geprivilegieerd terrein voor de dialoog tussen de christelijke confessies. De Orthodoxe Kerk heeft in een zekere zin nooit uit het oog verloren wat wij nu terugvinden; de Protestantse Kerken waren ons altijd voor op de wegen die wij nu als nieuw beschouwen. Zijn we nu niet beter voorbereid, ondanks onze korte ervaring, om de Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 49 gehuwde clerus van de Orthodoxie te ontmoeten? Zoeken we van nu af aan niet samen met de Protestanten naar nieuwe wegen voor de christelijke diaconie in deze geseculariseerde wereld? Zouden we niet kunnen profiteren van de beperkte maar toch erg reële ervaring met vrouwelijke ambtsdragers in de Kerken uit de Reformatie, om klaarder de contouren van een vrouwelijk diaconaat te denken? Ongetwijfeld is deze dialoog zelfs nog niet geopend, maar de partners komen elkaar tegemoet. In zijn encycliek ‘Ut unum sint’ van 25.05.95 heeft Paus Johannes Paulus II zelf verklaard dat hij klaar is om het oecumenisch statuut van de pausschap te midden van de christelijke confessies tot thema van een debat te maken. We wachten gespannen op het derde millennium dat moedig en creatief de kwestie van de ambten in de Kerk aan zal pakken, aldus Borras. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 50 Bibliografie A. BORRAS, B. POTTIER, La grâce du diaconat. Questions actuelles autour du diaconat latin, Ed. Lessius, Bruxelles, 1998, 214 blz. A. WULLEPIT & E. VANDEN AVENNE, Het permanent diaconaat in het bisdom Brugge, dossier Pastoraal Theologische Studiedag, 1993, p.m. 17 blz. Congregatie voor de Katholieke Opvoeding. Congregatie voor de Clerus, Basisnormen voor de vorming en Directorium voor de dienst en het leven van Permanent Diakens, in 121 Kerkelijke Documentatie, Utrecht, 28(2000), 64 blz. J. VANDERVLOET, Congresboek (titel nog onbekend), met de toespraken van P.M. Zulehner, A. Borras en K. Depoortere tijdens het Congres n.a.v. 35 jaar diaconaat in Vlaanderen, georganiseerd door de Interdiocesane Commissie van het Permanent Diaconaat i.s.m. de Faculteit Godgeleerdheid van de K.U. Leuven, Leuven, 16 mei 2005. Het Congresboek verschijnt op 8 december 2006. O.F. CUMMINGS, Deacons and the Church, Paulist Press, New York, 2004, 143 blz. Les Diacres de l’Eglise, speciaal nummer van Fêtes & Saisons, n° 481, 1994, 34 blz. P.M. ZULEHNER, Dienende Männer – Anstifter zur Solidarität. Diakone in Westeuropa, Schwabenverlag, Ostfildern, 2003, 135 blz. P.M. ZULEHNER, E. PATZELT, Samariter – Prophet – Levit, Diakone im deutschsprachigen Raum. Eine empirische Studie, Schwabenverlag, Ostfildern, 2003, 208 blz. Diocesane Commissie Permanent Diaconaat Bisdom Brugge, Diaken worden en zijn…, p.m. juni 2005, 31 blz., uitgave te verkrijgen op het secretariaat van het diaconaat, Grote Moerstraat 90, Sint-Andries. Diocesane Commissie Permanent Diaconaat Bisdom Brugge, Ambt & huwelijk, p.m. december 2003, 26 blz., uitgave te verkrijgen op het secretariaat van het diaconaat, Grote Moerstraat 90, Sint-Andries. Tijdschrift Diakonia, uitgegeven door Internationales Diakonatszentrum, RottenburgStuttgart, halfjaarlijks. www.diaken.be: website (in opbouw) van de Brugse diakengemeenschap. Webmaster: secretaris Georges De Smet. Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 51 Inhoudstafel Deel I: Over diaconie en diakens… 1 1. Dienen in de bijbel 1.1. Oud Testament 1.2. Nieuw Testament 1.2.1. Jezus Dienaar 1.2.2. Dienaars van de Heer 1.2.3. Paulus is dienaar van de gemeenschap en van het evangelie Besluit 2. Van ‘dienstbaarheid’ naar ‘dienaars-diakens’ 2.1. Van de diaconie van Christus naar de diaconie van de Apostelen 2.2. De Apostelen kiezen ‘zeven medewerkers’: diakens? Besluit 2.3. De ‘ontplooiing van het ambt’ in de jonge Kerk 2.3.1. De Bisschop met zijn medewerkers: priesters en diakens 2.3.2. Vrouwelijke diakens 2.4. De verdwijning van het permanent diaconaat 2.5. Het ‘herstel’ van het permanent diaconaat 1 1 1 1 2 3 3 4 4 5 7 7 8 9 10 11 Deel II: Theologische uitklaring van het diaconaat door het leergezag 14 1. Theologische benadering van het diaconaat in de lijn van Vat II 1.1. De teksten van Vat II en het postconciliaire leergezag 1.2. Implicaties van de sacramentaliteit van het diaconaat 1.2.1. Het diakenambt is geworteld in Christus 1.2.2. Het sacramentele ‘merkteken’ en de ‘gelijkvormigheid’ aan Christus 1.2.3. Handelt de diaken ‘in persona Christi (capitis)’? 1.2.4. Is het eigene van het diaconaat de vertegenwoordiging van ‘Christus-Dienaar’? 1.2.5. Kunnen we spreken van ‘specifieke diaconale functies’? 1.3. Het diaconaat in het perspectief van het bisschopsambt: plenitudo sacramenti ordinis 1.3.1. De eenheid van het gewijde ambt 1.3.2. ‘Profiel’ en ‘consistentie’ van het diaconaat 1.3.3. Handoplegging ‘non ad sacerdotium…’ 1.3.4. ‘… sed ad ministerium (episcopi)’ 1.3.5. Het diaconaat als bemiddelingsambt of ‘medius ordo’? 1.4. Het diaconaat ingekaderd in een ecclesiologie van de communio 1.4.1. De ‘munera’ van het diaconaat: meerdere functies, onduidelijke prioriteiten 1.4.2. De communio in de pluraliteit van de ambten Besluit 14 14 14 15 15 15 16 16 17 17 17 17 18 19 19 19 20 20 Dossier ‘Diakens in Kerk en Wereld’ – najaar ’06 – blz. 52 DEEL III: Van een zoekende theologie naar een zoekende beleving van het diaconaat 22 Wat zijn brugvragen? Welk type mens wordt ‘diaken’? Waarom wordt iemand diaken? Bestaat er een uniek diakentype? Waarmee zijn diakens vooral bezig? Wat doen diakens vooral, en hoe beleven ze die opdracht? Welke competenties zijn belangrijk volgens de diakens? Door wie worden de diakens gesteund? Hoe verhouden huwelijk en ambt zich tot elkaar? Hoe kijken diakens aan tegen ontwikkelingen in de toekomst? 22 22 23 23 23 24 24 24 25 25 DEEL IV: Als de Kerk niet dient… Op weg naar een diaconale Kerk 27 1. De diaken en de diaconale Kerk 2. Mystiek en politiek 3. Zonder opzet! 4. Van dienen naar diaconaat 5. De diaken en de dienende Christus 6. Non ad sacerdotium, sed ad ministerium (episcopi) 7. De symboliek van het diaconaat 7.1. Ontologische benadering 7.2. Utilitaire benadering 7.3. Symbolische benadering 8. Implicaties van het ‘vernieuwde’ diaconaat voor de ambtsopvatting 27 28 29 29 31 31 35 35 36 37 38 Le diaconat nouveau … : te leren! 1. Wat Vaticanum II heeft aangebracht, verder ontdekken, niet reduceren 2. Het totaalconcept: dat van het ambt 3. Het drievoudige gewijde ambt 4. De voornaamste kenmerken van het ‘nieuwe diaconaat’ 5. Lessen uit het verleden over de gevaren vandaag 6. Een blik op de mogelijkheid van een vrouwelijk diaconaat 7. Oecumenische perspectieven Bibliografie 41 41 41 42 44 45 47 47 48 Bijlagen De vernieuwde opleiding tot permanent diaken Cijfergegevens over het diaconaat wereldwijd (2003) Het diaconaat in het bisdom Brugge: grafieken