uitvaartgedichten 2009

advertisement
Gedichten
uitvaart
Inhoudsopgave
Algemeen ............................................................................................................................................... 3
1
Na een langdurig ziekbed .................................................................................................................... 31
Bij dementie ......................................................................................................................................... 33
Bij een plotselinge en onbegrijpelijk dood............................................................................................ 35
Bij een zelfgekozen dood ..................................................................................................................... 37
Bij een overleden kind.......................................................................................................................... 40
Bij een overleden jongere .................................................................................................................... 47
Bij een overleden partner ..................................................................................................................... 49
Bij een overleden ouder ....................................................................................................................... 57
Bij een overleden opa / oma ................................................................................................................ 64
Teksten die ook gebruikt kunnen worden als lezing ............................................................................ 66
2
Algemeen
1.
Huil niet om mij
Huil niet om mij,
ik heb mijn doel bereikt.
Waar kan een gelovig mens
tenslotte beter zijn
en veiliger geborgen,
dan in die eeuwigheid
van vrede, liefde, God?
Huil niet om mij,
mijn leven is ten einde.
Voor mij geen zorgen meer,
geen angst en nooit meer pijn.
Wil niet verdrietig zijn
zoals soms mensen doen,
die weten van verlies
maar vreemd zijn aan het gewin.
Huil niet om mij
ik kreeg wat ik verlangde:
de vrede, die uit God is, is mijn deel.
Laat dat een troost zijn
voor die achter blijven.
Er komt 'n uur, waarop wij allen
verenigd zijn in God,
de God die liefde is.
2.
Opstanding
Het kwam zo stil, dat eerste grijze licht,
dat 't open graf beroerde op die derde dag
heel lang geleden.
Daar, waar 't gewicht van nacht en dood
met donk're wanhoop lag op vele harten,
rees de dag.
Een vogel zong,
cypressen stonden zwart tegen de lichte lucht.
En God sloeg op de zon als op een gouden gong:
een stroom van licht joeg wachters op de vlucht.
Zo komt Hij weer, als niemand Hem verwacht.
En Hij, die eenmaal uit de dood is opgestaan,
maakt doden levend na een donk're nacht;
de zon komt op, die nooit zal ondergaan!
3.
3
Troost
Ik vind geen woorden om het je te zeggen
hoe wij hem zullen missen allemaal.
Het diepst gevoel is moeilijk uit te leggen,
het hart spreekt een niet uit te spreken taal.
Dit sterven is zo moeilijk te verwerken,
zijn leven was ons allen zoveel waard
hij was een van die stille harde werkers
die iedereen, alleen zichzelf niet, spaart.
Ik vind geen woorden om je troost te brengen,
want hier zwijgt mijn verstand, mijn mond staat stil.
Wie kan zijn leven met één dag verlengen?
Het is precies zo lang als God het wil.
Ik weet niet, ik kan de zin niet vinden
van wat God met dit sterven heeft bedoeld.
Maar Jezus weende, toen de vriend, die Hij beminde
gestorven was. Hij weet wat je nu voelt.
Nel Benschop
4.
Groet
Nu jij van ons bent weggegaan,
wil ik je groeten namens ons allen.
Je hebt een bijzondere plaats in ons hart,
en zo blijf je voor ons leven.
We zullen je blijven herinneren,
maar ook over je blijven praten.
Zo blijf je niet alleen bij ons,
maar gaat jouw leven ook verder.
Onze ogen kunnen jou niet meer zien.
Onze handen kunnen jou niet meer aanraken.
Maar als we in ons hart kijken,
weten we dat je er nog bent.
En we kunnen niet geloven
dat je nergens meer bent.
We weten zeker:
Iemand zal nu verder naar jou omzien.
5.
Krachtiger dan de dood
Het is nog niet te begrijpen:
je stem niet meer te zullen horen,
jou niet meer naast mij te vinden
bij 't wakker worden
je gezicht niet meer te zullen zien.
Het is nog niet te begrijpen:
als anderen al weer doorleven
als bijna niemand nog je naam noemt,
zal ik jouw stem nog horen in mij
zal ik naar je verlangen
bij 't wakker worden van mijn verdriet.
Het is nog niet te begrijpen:
afscheid van jou te moeten nemen
het klinkt zo koud en onherroepelijk
je zult altijd bij mij blijven.
Ik zal mijn verdriet niet koesteren,
4
maar jou een warme plek blijven geven
diep in mij.
Jij was mijn geborgenheid
mijn tegenwicht
de intens levende
de storm soms,
maar ook de luwte.
geleefd heb je
tot het einde toe
en je leeft nog...
6.
Verdriet
Wie het verdriet de ruimte geeft
een buur wil zijn,
een vriend wil zijn
zwijgen heeft geleerd,
stil kan zijn
nabij kan blijven
niet meer dan een woord
niet meer dan een hand
een woord van verstaan,
belangeloos
als een luisterend oor
die kan misschien troost zijn,
voor de mens gepijnigd door verdriet
wanhopig in zijn bestaan
niet wetend waarom
afgemat, verdoofd
en niet begrijpend
waarom juist hij…
7.
We weten van een vuur
We weten van een vuur
dat gloeide bij de verhalen
die mensen nog hertalen
tot op de lange duur.
Dat vuur werd niet geblust door tranen.
Het zout maakt met de vlammen samen
een koppig-gele gloed.
Met sintels nog in onze handen
zien wij heel soms het water branden,
een wonder onvermoed.
Wij zijn het lopend vuur
en niet meer uit te doven
omdat we sterk geloven
in eigen tijd en duur.
De vonken blijven overspringen.
Steeds zullen ergens vlammen zingen
en dansen met hun licht.
De wind brengt as opnieuw tot branden
en ieder vuur verwarmt een ander.
Een spannend vergezicht.
Zo tussen rust en duur
5
blijft alle hartstocht zweven.
We branden ons tot leven.
Wij zijn het lopend vuur.
8.
Stil word ik in mijzelf
Stil word ik in mijzelf.
Jou wil ik voelen in mij.
Ik hoor nauwelijks het geschuifel van de voeten.
Mensen zijn gekomen.
Van alle kanten.
Verbonden met jou waren ze.
Stiller word ik in mijzelf.
Verdoofd ben ik nog.
Niet te zeggen hoe ik mij voel.
Alles zo vreemd.
Ben ik dit zelf wel?
Zal het morgen niet gewoon een andere dag zijn?
Alsof er niets gebeurde?
Zo anders stil wordt het in mij.
Jou herinner ik mij.
Jouw gezicht voor mij.
Je zou nog zo een woord kunnen spreken.
Zo anders stil word ik nu.
Jouw naam klinkt.
Een kaars wordt ontstoken.
Jij licht in mij.
Jij licht voor mij.
Jou wil ik mij te binnenbrengen.
Zo stil wordt het nu...
Marinus van den Berg
9.
Gebed om troost
Kom nader, God,
U die bij Uzelf bent:
wees bij ons,
kom bij onze verwonde pIek,
ons hartzeer,
en zoek ter plekke
naar het beste in ons.
Laat ons verdriet,
onze breekbaarheid,
ons gevoel van diep gemis
bij U toe.
Laat het door U heengaan
en voel onze pijn zo
dat ze in ons heelt,
zoals een moeder
haar kind opbeurt
en tegen haar wang drukt.
Laat ons stap voor stap
onze weg vinden:
U die Uzelf prijsgaf
in uw Zoon.
6
10.
Het leven gaat gewoon maar door
Het leven gaat gewoon maar door
Ook als je niet meer weet waarom
Ook als je niet meer weet waarheen
Of als je hart klopt in je keel
Van angst of van opstandigheid
Het leven gaat gewoon maar door
Al zijn de dagen grijs of groen
Al loopt de weg zo dood als wat
Al gaat opeens de telefoon
Of sterft er iemand plotseling
Of je wordt ziek en weer gezond
Het leven gaat gewoon maar door
Met alle twijfels die er zijn
Met alle noden die bestaan
Met alle onrecht en geweld
En ieder nieuw begin is oud
En ieder oud is nieuw begin
Het leven gaat gewoon maar door
En zo is het altijd geweest
En zo zal het altijd wel zijn
Altijd, dat is: tot op een keer
Zodat men enkel wensen kan
Dat het toch allen goed mag gaan
Het leven gaat gewoon maar door
11.
God zegene de leeuwerik
God zegene de leeuwerik
Die dwars tegen de feiten in
Gelooft en hoopt en daar van zingt
Die daarmee onze oren boeit
En daarmee onze harten troost
Ik weet dat Liefde echt bestaat
Levend en onvergankelijk
God zegene de leeuwerik
12.
Waarheen
Het is gebeurd
die mij zo dierbaar was
is elders nu
tot wie moet ik mij wenden?
De levenden?
Wat weten zij - de doden?
Zwijgen in hun duizend talen
waar is het licht
er is geen klaagmuur meer
gordijnen blijven open
harten blijven dicht.
Dood en rouw
men wil ze beide liefst begraven
het leven leeft zich door.
Maar is het leven?
Kan leven zonder dood?
7
Kan open zonder dicht
lopen zonder afgelopen
donker zonder licht?
Gordijnen blijven open
harten blijven dicht.
13.
Dacht je
Dacht je dat al het grootse leven
dat hier op aarde heeft geleefd
ineens totaal is afgeschreven
ineens geen nut meer heeft?
Dat alle liefde die zij gaven
hun wijsheid of hun droefenis
onder de aarde ligt begraven
en dat daar niets van over is?
Ze leven verder en ze slapen
niet één moment, geen enk’le stond.
Hij heeft de mens niet geschapen
om op te bergen in de grond.
Toon Hermans
14.
Afscheid
Alles is voorgoed gedaan
als jij er klaar voor bent.
‘k Heb aan je zijde gestaan
mijn God, ik heb je graag gekend.
Ik blijf nu hier, jij gaat naar daar
en daar is niet zover van hier.
We spreken af, ik weet niet waar
en daar ontmoeten we elkaar.
Zonder jou tikt de klok even snel
maar de tijden veranderen wel.
Dus neem ik afscheid, jij moet nu gaan,
weet, dat je in mijn hart altijd blijft voortbestaan.
Slaap zacht, je hebt het verdiend,
je lééfde tot aan je laatste zucht.
En ga, ga nu m’n vrouw en vriend
en droom voor eeuwig opgelucht.
En ik weet dat ik dankbaar zou moeten zijn
maar precies daarom doet het zo’n pijn.
Zonder jou tikt de klok even snel
maar de tijden veranderen wel.
Dus neem ik afscheid, jij moet nu gaan,
weet, dat je in mijn hart altijd blijft voortbestaan.
Koen Wauters
15.
Afscheid nemen
Afscheid nemen
8
is met zachte vingers
wat voorbij is dichtdoen en verpakken
in de goede gedachten
ter herinnering…
is verwijlen bij een brok leven
en stilstaan op de pieken
van pijn en vreugd…
Afscheid nemen
is met dankbare handen
weemoedig meedragen al wat waarde is
om niet te vergeten…
is moeizaam de draden losmaken
en uit het spinrag der belevenissen loskomen
en achterlaten en niet kunnen vergeten…
Leven is
- vanaf zijn geboorte voortdurend afscheid nemen.
Loshaken om voort te gaan.
Jezelf verliezen om jezelf te vinden.
Het risico nemen
van de graankorrel
om vruchten voort te brengen.
Afscheid nemen is het moeilijkste in het leven.
Men leert het nooit.
Gelovigen nemen nooit afscheid van het Leven.
16.
Absoute
Breng jij mij op weg tot aan de brug.
Ik ben zo bang om daar alleen te staan.
Als wij daar zijn, ga dan niet direct terug,
maar wacht totdat ik overga, en zwaai me na,
dan voel ik mij veilig en vertrouwd.
Breng jij mij weg tot aan de brug.
Ik heb geen idee hoe diep het water is.
De overkant lijkt me zo ver,
je kunt de oever hier niet zien.
Zover het oog reikt, zie ik mist.
Ik twijfel aan het verder gaan.
De angst voor de dood
is als de angst voor het leven,
het nieuwe lijkt te groot
om het oude op te geven.
In de diepte van je verlangen
ligt de kennis van het nieuwe leven,
zoals de vlinder al weet van vliegen
in zijn donkere cocon.
Breng jij mij weg tot aan de brug
en ga dan niet te vlug terug.
Zwaai je me na, als ik er over ga
een heel klein duwtje in mijn rug
is alles wat ik nog verlang.
Ik ga nu gauw,
want het begin is reeds in zicht.
9
Ik voel de warmte van het licht.
17.
Regenboog
Achter de eindeloze horizon
stond een mooie regenboog
te schitteren als een schilderstuk
een pracht voor mijn oog.
Zoiets krijgt een schilder
zijn leven lang niet klaar.
Al mijn lievelingskleuren
vloeiden in elkaar.
Ik zal hem nooit vergeten
al word ik nog zo oud.
Deze mooie kleuren
die ik in mijn gedachten houd.
En als ik ooit ga reizen
en mijn ziel gaat omhoog
ben ik vastbesloten
dan ga ik naar mijn regenboog.
18.
Declamatie: “Stilstaan”
Omdat wij niet houden van stilstaan,
houdt de dood ons staande.
Stilstaan omdat af is, wat ooit was begonnen.
Stilstaan om wat hij of zij is geworden,
en aan ons doorgaf, zodat wij konden groeien.
Stilstaan bij wat wij nog kunnen worden
door hen.
Stilstaan bij een einde van een leven
wat bewondering afdwong.
Stil worden omdat we deel mochten uitmaken
van dat leven.
We willen stilstaan in verwondering en respect.
Nu kunnen we verder gaan.
Alphons Ensink
19.
Een droom, die geen bedrog is
De droom
Ik droomde eens…en zie:
ik liep aan het strand bij lage tij.
Ik was daar niet alleen, want God liep aan mijn zij.
We liepen saam het leven door
en lieten in het zand een spoor van stappen,
twee en twee: God liep aan mijn hand.
10
Ik stopte en keek achter mij en zag mijn levensloop
in tijden van geluk en vreugd,
van diepe smart en hoop.
Maar als ik goed het spoor bekeek,
zag ik langs heel de baan,
daar waar het juist het moeilijkst was
maar één paar stappen gaan.
Ik zei toen: "God, waarom dan toch?
Juist toen ik u nodig had,
juist toen ik zelf geen uitkomst zag,
op het zwaarste van mijn pad.
God keek mij toen vol liefde aan
en antwoordde op mijn vragen:
"mijn lieve kind, toen het moeilijk was,
toen heb Ik jou gedragen."
20.
God is getrouw
Er is geen nacht zo zwart, er is geen leed zo zwaar
of God wil die verlichten en verzachten.
Hij heelt de wonden, geeft vermoeiden krachten.
Hij is getrouw, Hij maakt zijn woorden waar.
Er is geen angst zo diep, er is geen smart zo groot
of Jezus wil ze troostend meebeleven.
Er is geen schuld zo groot, of God wil die vergeven.
Hij leidt ons en Hij draagt ons door de dood.
Er is geen mens zo ziek of Christus kent zijn pijn,
er is geen stem zo zwak, of Christus zal hem horen.
Er is geen vraag zo zacht God weet die reeds tevoren.
Geen mens die naar Hem vraagt
zal ooit nog eenzaam zijn.
21.
En niemand weet wat leven is,
alleen dat het gegeven is;
en dat van dit geheimenis
God het begin en einde is.
Laat mij, o Heer,
mijn leven in uw handen leggen
en laat mij telkens weer:
‘uw wil geschiede’ zeggen.
22.
Geen mens
Geen mens ontkomt hieraan
zichzelf een keer of eindeloos te vragen
wat is de zin van mijn bestaan
van dat ik leef en werk
dat ik bemind word en bemin
van dat ik verder moet en wanhoop
van dat ik mij hier thuis voel
of een vreemdeling op aarde
Geen mens ontkomt hieraan
11
vandaag of morgen
vroeger of later
in het zonlicht
of in het donker van de nacht
of hij er toe doet
of het er toe doet
dat hij er is,
en of ergens gedankt wordt,
voor zijn bestaan.
23.
Gij houdt mijn hand,
en leidt mij, vast
bij mij blijvend overal.
Terwijl ik ga en leun op U,
draagt Gij mijn zware last.
Zo zendt Gij mij steeds nieuwe hoop
en leidt m’ een nieuwe wereld in.
Ik erken in elke mens een vriend
bij elke ontmoeting een verwant.
Als een gelukkig kind,
zo speel ik in uw lieve wereld, God.
En overal, zegt Tuka, thans,
ligt uwe mildheid uitgespreid.
Passage uit: ‘de weg van Christus’
24.
Ik heb een steen verlegd
Ik heb een steen verlegd,
in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders
dan voorheen.
De stroom van een rivier
houd je niet tegen,
het water vindt er altijd
een weg om heen.
Misschien eens gevuld
door sneeuw en regen,
neemt de rivier mijn kiezel
met zich mee.
Om hem dan glad en rond gesleten,
te laten rusten in de luwte van de zee.
Ik heb een steen verlegd
in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit
zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan,
omdat door het verleggen
van die ene steen de stroom
nooit meer dezelfde weg zal gaan.
Bram Vermeulen
25.
Iedere dag
Je luisterend oor
12
je grappen en grollen
je plagen en dollen
je stralende ogen die iedereen zag
we zullen het missen…iedere dag.
Je tijd voor de ander
je aandacht en trouw
ze hoorden bij jou
je warmte, je delen, je vrolijke lach
we zullen het missen…iedere dag.
Je stilte, je eenvoud,
je kracht en je vragen
je vechten, je dragen
het lichtpuntje dat jij iedere keer toch weer zag
we zullen het missen…iedere dag.
Je moed en vertrouwen
je wil om te leven
de zon, ons gegeven
je liefde voor allen, je eindeloos geduld
zij hebben…jouw leven…voortdurend gevuld.
Uit: ‘Wanneer het stil van ’binnen’ wordt’
26.
Indien ik je kon dragen
Indien ik je kon dragen
voorbij de diepten
van je lijden en je angsten...,
Ik zou je dragen
uren en dagen lang.
Indien ik de woorden vond
om een antwoord te geven op je vragen
die je je stelt
rond het leven, de liefde, het geluk...,
Ik zou met je praten
uren en dagen lang.
Indien ik genezen kon
al wat wemelt in je hart aan
onmacht, heimwee,
woede en verdriet…,
Dan zou ik blijven dicht bij jou,
uren en dagen lang.
Maar ik ben niet groter
en ook niet sterker dan jij bent.
En ik weet niet alles
en ik voel me toch zo machteloos.
Ik ben maar een vriend op je weg
uren en dagen aan een stuk.
Ik wens je alleen maar dat je goed weet:
je bent nooit alleen
om te vechten of te wenen.
Je hebt een trouwe vriend
uren en dagen lang,
dag na dag, eindeloos.
13
27.
God, dat ik het zal kunnen
God, dat ik het zal kunnen:
dankbaar zijn
voor de tijd
mij toegemeten.
Zonder wrok
voor wat wel,
wat niet was in mijn leven.
28.
Afscheid
Afscheid nemen
is loslaten en toch
nog iets van die persoon in je houden.
Je kunt niemand vasthouden…
Je moet afscheid nemen ook niet alleen
als iets droevigs zien;
die mens laat iets in jou achter,
opdat je ermee verder kunt.
29.
Die er zijn
Er zijn een paar mensen die het begrijpen
ze zijn als vrienden
ze zeggen niet veel
ze vinden je ook niet zielig of een zeurpiet
ze ‘zijn’ er gewoon.
Bij hen juist kun je eens uithuilen
bij hen kun je alles nog eens vertellen
hoe het allemaal is gegaan
als ze er zijn, word je weer warm.
Als zij er geweest zijn
is het of ik weer verder kan.
Ik voel dat zij het verstaan:
het is alsof er toch
iets nieuws begint te leven.
Ik denk nog elke dag aan hem(haar)
als hij(zij) er nog eens was…
als hij(zij) zou kunnen spreken…
maar het doet minder pijn
de wond begint te genezen
hoewel er nog moeilijke dagen zijn.
Ik geloof dat ik begin te leren
om zonder hem (haar) te leven
althans zonder die
lichamelijke aanwezigheid:
er groeit een andere aanwezigheid.
30.
De mensen van voorbij
De mensen van voorbij
wij noemen ze hier samen.
De mensen van voorbij
14
wij noemen ze bij namen.
Zo vlinderen zij binnen
in woorden en in zinnen
en zijn wij bij elkaar voor even
aan ‘t einde van dit mensenleven.
De mensen van voorbij
zij blijven met ons leven.
De mensen van voorbij
ze zijn met ons verweven
in liefde, in verhalen,
die wij zo graag herhalen,
in bloemengeuren, in een lied
dat opklinkt uit verdriet.
De mensen van voorbij
zij worden niet vergeten.
De mensen van voorbij
zijn in een ander weten.
Daarginds mogen ze wonen,
daar waar geen pijn kan komen.
De mensen van voorbij
zijn in het licht, zijn vrij.
Hanna Lam
31.
Weg
Zijn wij onderweg naar ‘iets’
of is het maar een reis naar ‘niets’
leven tussen vreugd’ en pijn
zou dat werkelijk leven zijn?
Is het leven…zomaar leven
of een deel van ‘t grote plan
soms kom je iets eeuwigs tegen
en héél even denk je dan:
dat het licht weer op kan stralen
uit een diepe duisternis
en dat leven wordt geboren
uit wat al gestorven is.
32.
Overgave
Vader, ik geef mij over aan U,
doe maar met mij wat U wilt.
Wat U ook met mij doet:
ik dank U ervoor.
Ik ben tot alles bereid,
ik neem alles aan,
als Uw wil maar vervuld wordt
in mij en in al Uw schepselen,
ik verlang niets anders, mijn God.
Ik leg mijn ziel in Uw handen,
ik geef haar aan U, mijn God,
met geheel de liefde van mijn hart.
Want ik heb U lief
en mijn liefde heeft er behoefte aan mij te geven
en mij onvoorwaardelijk in Uw handen te leggen
15
met een grenzeloos vertrouwen,
omdat U mijn Vader bent.
Charles de Foucauld
33.
A Dieu
Je bènt niet dood - de Heer heeft je geroepen
bij Hem te wonen in zijn glanzend huis;
je hoeft geen rust en vrede meer te zóeken,
je hèbt ze nu - want je bent veilig thuis.
Je bent niet dood - je mag voor eeuwig leven,
je bent verlost van onvolkomenheid,
van pijn en verdriet. God zal je geven
een onbegrensd geluk in onbegrensde tijd.
Je bent niet dood - Maar ach, ik zal je missen
zoals een mens de meest-geliefde mist.
De jaren van geluk zijn niet meer uit te wissen
en ik geloof: God heeft zich niet vergist.
34.
Huil maar uit al je verdriet
Huil maar uit al je verdriet.
't Geeft niet, als iemand het ziet.
Ieder mens krijgt in zijn leven wel iets dierbaars af te geven.
Hou 't hoofd omhoog, 't hart naar boven.
Zit niet bij de pakken neer.
't Leven dat is waard te leven,
ook al zie je ‘t soms niet meer.
Je kunt toch in je verdere leven
nog zoveel anderen vreugde geven.
Kijk maar heel goed om je heen:
er zijn er zovelen alleen.
Strooi je vriendschap en je liefde maar met gulle handen rond.
Zet je hart maar heel ver open voor hem die nooit wat liefde vond.
't Zal je troost en sterkte geven,
al deed het leven je soms pijn.
God die zal je helper wezen:
dan komt er ook weer zonneschijn.
35.
Omdat de mens het ritme van de zee volgt
Een mensenleven is zo wonderlijk, zo onbegrijpelijk.
Jaar in jaar uit, dag in dag uit beweeg je je tussen mensen en dingen.
Sommige dagen schijnt de zon en je weet niet waarom.
Je bent tevreden. Je ziet de mooie en goede kanten van het leven.
Je lacht, je dankt, je danst. Je werk gaat vlot.
Iedereen is vriendelijk tegen je. Je weet niet waarom.
Misschien heb je goed geslapen, misschien heb je een goede vriend gevonden en voel je je
geborgen.
Je zou de tijd van vrede en diepe vreugde willen laten voortduren.
Maar ineens verandert alles weer.
’t Is alsof een te hevige zon de wolken aantrekt.
Er komt een soort droefheid over je, die je niet kunt verklaren.
Je ziet alles weer zwart. Je denkt dat de anderen niets meer van je moeten hebben.
Je zoekt in een kleinigheid een reden om te klagen, jaloers te zijn en verwijten te maken.
Je denkt dat dit zo zal voortgaan, dat deze stemming niet meer zal wijken.
En je weet niet waarom. Misschien ben je moe, je weet het niet. Waarom moet het zo zijn?
16
Omdat de mens een stuk ’natuur’ is, met lentedagen en herfstdagen, met de warmte van de zomer en
de kou van de winter.
Omdat de mens het ritme van de zee volgt: eb en vloed.
Omdat ons bestaan een voortdurende repetitie is van ‘leven’ en ‘sterven’.
Als je dit begrijpt, kun je vol moed en vertrouwen verder.
Want dan weet je, dat na elke nacht weer een nieuwe morgen komt.
Als je dit aanvaarden kunt, kun je door dit regelmatig ‘op’ en ‘neer’ steeds dieper en vreugdevoller
gaan leven.
36.
Een beantwoord gebed
Ik vroeg om kracht
en God gaf mij moeilijkheden
om me sterk te maken.
Ik vroeg om wijsheid
en God gaf mij problemen
om me te leren ze op te lossen.
Ik vroeg om voorspoed
en God gaf me hersens en spieren
om mee te werken.
Ik vroeg om moed
en God gaf me angsten
om te overwinnen.
Ik voeg om liefde
en God gaf me mensen met moeilijkheden
om te helpen.
Ik vroeg om gunsten
en God gaf me kansen.
Ik kreeg niets waarom ik vroeg,
ik kreeg alles wat ik nodig had.
37.
De Tunnel
Ik weet Heer, dat ik eens zal staan,
op treden die naar ‘t duister gaan.
Een trap die naar beneden leidt,
naar een verlaten eenzaamheid.
Een zware, onbekende tocht,
langs muren, druipend van ‘t vocht.
En niemand in die donk’re hal
die mij dan begeleiden zal.
Als mijn hand in ‘t duister tast,
houdt Gij die hand dan stevig vast?
Opdat ik niet struikel in die nacht.
Ik weet dat ergens ‘t licht mij wacht.
Hoe lang, hoe diep die tunnel is,
eens breekt die zwarte duisternis.
Een zwakke schemering breekt aan,
‘k zie treden die naar boven gaan.
Die voeren naar een stralend licht,
waarop mijn turend oog zich richt.
17
Dan eindigt angst,
want daar zal zijn,
een zee van louter zonneschijn!
Jan Voshol
38.
De bomen
De bomen komen uit de grond
en uit hun stam de twijgen.
En ied'reen vindt het heel gewoon
dat zij weer bladeren krijgen.
We zien ze vallen naar de grond.
Dan opnieuw weer groeien.
Zo heeft de aarde ons geleerd
dat al wat sterft, zal bloeien.
39.
Niemand is een eiland
Niemand is een eiland,
een geheel zonder meer.
Iedereen is een stuk van het vasteland,
van de wereld een deel.
Als een kluit aarde wegspoelt door de zee,
verliest het vasteland een deel van zichzelf,
alsof het huis van je vrienden
of van jezelf
is weggeslagen.
Door de dood van wie ook
sterf ik zelf een beetje af,
want ik ben een stuk van de mens.
En daarom,
probeer er nooit achter te komen
voor wie de doodsklok luidt;
zij luidt voor jou.
40.
Het geheim van het sterven
Die vijftig, zestig of zeventig jaar
eigenlijk een fractie van niets
in die eindeloze stroom van leven.
Veel langer houdt de levendmakende Geest ons niet vast.
Het vormeloze dat in mij
tot een gezicht, tot een persoon werd,
gaat mij aan zich onderwerpen.
Ik de onherhaalbare, de unieke,
de onvervangbare, de levende,
ik ga weer onder
in de krachten die mij voortbrachten.
Mijn leven vervloeit in naamloze energie.
Mijn woord verstomt
in de geruisloosheid van de stof
en mijn hart gaat onder
in de gevoelloosheid van de dood.
Maar toch is er méér.
Toch is lang niet alles uitgezegd.
Mijn hart heeft gezien, dat dit wonder verder gaat.
De mens wordt nooit door de mens alleen verklaard.
Het zoeken naar de mens
is hoe dan ook een zoeken naar God,
18
naar het "witte geheim" achter de dingen:
Iemand moet er zijn!
En in de onstuitbare stroom van leven
blijft ook mijn naam
in de palm van Gods hand geschreven.
41.
Dood heeft vele gezichten
Een voor hem die sterft
en een voor elk van hen die achterblijven.
Er is een milde dood, die barmhartig is en goed.
Er is een harde, wrede dood,
die leegte achterlaat en pijn en tranen.
Maar altijd is de dood, - barmhartig, mild of wreed voor hem die sterft
en voor elk van hen die achterblijven,
een nieuw begin, 'n breekpunt, 'n keerpunt soms.
Hij, die sterft, laat alles, alles achter.
Ook het zijn, het spreken, het luisteren,
het denken en vooral het liefhebben.
Alles laat hij achter.
Hij vertrekt zo bezitloos als hij is gekomen.
Maar de leegte, waarmee hij kwam,
is - zo bidden wij hoopvol gevuld met tenminste de zwaarte van zijn goede wil.
Zij die achterblijven, verloren een uniek mens,
die door de geest in hem
- de geest waardoor hij sprak en dacht en zorgend kon beminnen blijft leven in anderen.
Wie in de geest gelooft, leeft,
al gaat zijn lijf ten onder.
En wie zo leeft, in en van en door de geest,
sterft nooit en nooit,
omdat de geest onverwoestbaar is,
onsterfelijk, dat is: eeuwig.
42.
Ontluiken
Wij hebben dezelfde oorsprong
als al het andere leven op aarde.
Ik was een zaadkorrel,
klein en onbetekenend,
maar een mens zaaide mij
- op hoop van zegen in goede grond.
De mens, medewerker / medewerkster,
van Gods schepping.
Ik voelde mij gekoesterd,
mijn harde huid werd doorweekt met water,
de omringende aarde was luchtig en warm.
En ik voelde leven in mij ontstaan,
bleek en kwetsbaar in het licht,
een tere loot, op zoek naar licht.
Mijn wortels zwermden uit,
zoekend naar al wat leven geeft.
Ik ontworstelde mij aan de duisternis
en ontplooide mij tot een groene plant:
frisse blaadjes, die lucht opzuigen
en een stevige stengel,
waarin het levensvocht stroomt...
19
Toen bundelden alle kracht zich in de knop
en ik vouwde mijn kleurige bloem open
om te stralen in het licht van de zon.
Ik ben én blijf
een deel van het wonderlijke leven.
43.
Handen
Zolang er handen zijn
handen die willen geven
zolang voelt de mens zich veilig
geborgen bij de ander.
Zolang er handen antwoorden
op uitgestoken, vragende handen
zolang blijft de mens hopen
verlangen naar uitkomst.
Zolang er handen zijn
handen die laten voelen
dat er nog leven in je is
zolang mag je niet wanhopen.
Zolang er handen zijn
handen die je brengen
via mensen naar de "Grote Hand"
zolang zal Hij je vasthouden.
44.
Eeuwig leven voor jou
Ze zeggen dat je gestorven bent, en dat is ook zo.
Je handen hebben de onze en de dingen om je heen losgelaten.
Je kijkt niet meer door het raam naar het weer van vandaag.
Je luistert niet langer als er ergens een deur opengaat
en je zegt niet meer: Kom binnen.
Je zegt de woorden niet meer, die je vroeger zei.
Het is stil geworden om je heen.
Maar toch horen wij je nog spreken en zien wij
met gesloten ogen wat je deed,
toen je nog gaande en staande bij ons was.
Nee, je zou pas echt dood zijn als wij je konden vergeten
en als je, weggewist uit ons geheugen, ons niet meer
bij zou staan met raad en daad van toen.
Dat doe je dus nog als we over jou verhalen vertellen:
hoe je het leven zag en de mensen
en wat je zou doen als je voor de vragen stond
waar wij voor komen te staan.
Nee, alles is nog niet voorbij.
Je leeft nog in onze verhalen over jou.
Onze handen kunnen je niet meer vasthouden,
maar wel onze woorden en de ogen van ons hart.
En daar zul je leven tot eens alles is volbracht
in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Want als je van iemand houdt, dan laat je die mens eeuwig leven.
45.
Een nieuw begin
De dood is een steen die rollen kan,
20
een pad door de zee voor alleman,
een nacht met een morgen in 't verschiet
een nieuw begin, een ander lied.
Een afscheid voor eeuwig zo zeggen de meesten,
een avond, maar zonder een morgen op til.
Maar zingend staan wij rond 'n graf want we weten
dat God niet de doden maar levenden wil.
Geen nacht als een ijskoude steen op je lichaam,
geen tolgeld aan 't ijzeren noodlot betaald,
want God zal als morgenlicht over je opgaan:
een heden dat niet meer naar gisteren taalt.
De dood is een steen die rollen kan,
een pad door de zee voor alleman,
een nacht met een morgen in 't verschiet,
een nieuw begin, een ander lied.
46.
Tot aan de poort
Tot aan de poort heb ik je vergezeld,
jij ging naar binnen; ik bleef buiten staan.
Ik keek je na, verbijsterd en ontsteld,
en tastend ben ik hier mijn weg gegaan.
De wereld was te groot voor mij alleen,
en alles wankelde, elk woord deed pijn.
En daar waar gisteren de zon nog scheen
hing nu een ondoordringbaar mistgordijn.
Een golf van wanhoop stormde op mij aan,
maar willoos ging ik verder, moe en mat;
en in een zee van leed was ik vergaan
als God mijn handen niet had gegrepen.
47.
Zoek niet naar het graf
Zoek niet naar mijn graf.
Vraag me niet wie ik ben.
En of je me hebt gekend.
De idealen die ik had
blijven ook zonder mij bestaan.
Ik ben dood, maar leef voort
in de idealen die ik had.
En de anderen die blijven strijden
zullen nieuwe rozen doen bloeien.
Wanneer je daar over spreekt
spreek je over mij.
Zoek niet naar mijn graf
want je zult het niet vinden.
Mijn handen zijn nu de handen
van anderen die strijden.
Mijn stem roept in andere stemmen.
Mijn droom leeft voort bij anderen.
En weet dat ik pas sterf
als jullie de moed opgeven.
Want ieder die in de strijd valt
21
leeft voort in zijn kameraden.
48.
Leven geven
Leven geven
is uitzicht schenken en uitzicht zijn,
uitnodiging en antwoord,
woord en inhoud bieden.
Ja zeggen en nog veel meer,
geloven, hopen en vertrouwen.
Leven geven
is dankbaar zijn om wat warmte geeft,
de wereld, de mensen, zon en maan
en zoveel meer daarbuiten.
Leven geven is elkaar ontmoeten
in de warmte en diepte van het hart
en geloven dat het niet zomaar is.
Geloven dat je sterven moet om te leven,
om levensadem en levenskracht te zijn.
Leven geven
is jezelf zijn
in grenzeloze liefde,
in volkomen overgave,
in grote dankbaarheid.
49.
Leven
Prijsgeven
kwetsbaar durven zijn
is een beetje sterven.
Angst
teleurstelling en verdriet
is een beetje sterven.
Meeleven
mee-lijden met mensen in nood
is een beetje sterven.
Eenzaamheid
temidden van velen
is een beetje sterven.
Geloven
als duisternis je omringt
is een beetje sterven.
Hopen
blijven volharden
is een beetje sterven.
Liefhebben
in de kracht van de Liefde
is een beetje sterven.
Bidden
met vertrouwen (met volharding)
22
is een beetje sterven.
Vergeven
hart en hand tot verzoening reiken
is een beetje sterven.
En steeds een beetje sterven
aan jezelf…….is leven.
50.
Als ik maar weet
Als ik maar weet dat in dit moeilijk leven
ik met mijn zorgen nooit alleen zal staan.
Dat al mijn schuld en zonde is vergeven
en dat ik altijd naar U toe mag gaan.
Als ik maar weet dat niets mij ooit zal scheiden
van uwe trouw, en van Uw liefde Heer.
Dat U mij zorgzaam aan Uw hand zult leiden
opdat ik mij niet nodeloos bezeer.
Als ik maar weet o Heer, dat in mijn zorgen,
in mijn verdriet, mijn moeite en mijn pijn
altijd Uw grote liefde ligt verborgen
zodat ik ondanks alles blij kan zijn.
Als ik maar weet dat in mijn laatste dagen,
als ik misschien niet eens meer bidden kan,
de Geest voor mij om hulp en steun zal vragen
zodat ik rust zal hebben Heer... ook dan.
51.
Nu ik moet gaan
Nog zoveel bleef ongelezen,
nog zoveel bladzijden ongeschreven,
nog zoveel is ongedaan,
nu al moet ik gaan.
Nog zoveel verwachtte ik
de toekomst straalde me aan.
Als een bloem die steeds meer openbloeit,
zo voel ik mij
nu ik al moet gaan.
Nu alles is gezegd,
woorden van afscheid zijn gesproken,
goed is gemaakt wat scheef is gegaan,
woorden van vergeving
en verzoening zijn gezegd,
nu is het goed
nu ik moet gaan.
Jullie dank ik
om wie jullie waren.
Bewaar mij in jullie hart.
Leef je eigen weg in
de geest van liefde en goedheid,
nu ik moet gaan,
naar waar jullie nog
niet kunnen komen.
23
Eens zullen we elkaar zien.
52.
Wachten op de dood
De dood komt naderbij,
op kousevoeten
stil staat hij aan je bed
en wacht op een wenk;
hij heeft de tijd
jij bent nog niet zover.
De dood is geen verschrikking,
verlangend haast
wens je hem dichterbij
om uit de pijn en zwakte
te kunnen vluchten
naar een beter oord.
Nog is de band aan 't leven
te sterk in jou;
waarom nu al te sterven
als er een mens nog is,
om lief te hebben.
Je had zo graag nog wat tijd.
Het is je niet gegeven,
de dood staat daar
en wenkt je toe: ga mee
om gindse hoek wacht beter leven.
En langzaam geef je toe:
't wordt tijd om weg te gaan.
Wij zouden jou zo graag
nog bij ons houden,
zelfs tegen beter weten in;
gaan mee zover we kunnen,
het laatste stuk
moet je alleen.
Je laat je zacht omhelzen,
bedankt voor alles hier,
een laatste afscheidsgroet;
je sluit nog eenmaal zelf de ogen
heel zachtjes komt de dood
en neemt je mee, voorgoed.
53.
Vergeet de mooie dagen niet
Als de horizon zover je kunt kijken donker blijft,
zonder een teken van licht,
als je hart vol verdriet is en misschien vol bitterheid
als schijnbaar alle hoop op nieuwe vreugde
en geluk verdwenen is,
eenzaamheid de toekomst lijkt
zoek dan zorgvuldig in je herinnering
ik vraag 't je, naar de mooie dagen.
De dagen dat alles goed was, geen wolkje aan de hemel
de fijne gebeurtenissen,
die je samen hebt kunnen delen.
24
Laten die herinneringen de bron zijn
voor de moeilijke tijd die komt.
Vergeet de mooie dagen niet!
Want als je die vergeet komen ze niet meer terug!
Neem jezelf opnieuw in handen.
Vul je hoofd met blijde gedachten,
je hart met liefde en moed.
Dan komt alles weer goed.
54.
Indien ik je dragen kon
Indien ik je dragen kon
over de diepe grachten
van je verdriet en je angsten heen
dan droeg ik je, uren en dagen lang.
Indien ik de woorden kende
om antwoord te geven op je duizend vragen
over leven, over dood,
over liefhebben en gelukkig worden,
dan praatte ik met je, uren en dagen lang.
Indien ik vrede in je hart kon planten
door geduldig te wachten en te hopen
tot het zaad van vrede in je openbrak,
dan wachtte ik, uren en dagen lang.
Indien ik genezen kon wat omgaat in je hart
aan onmacht, opstandigheid
en groot verdriet
dan bleef ik naast je staan, uren en dagen lang.
Maar ik ben niet groter,
niet sterker dan jij
en ik weet niet alles
en ik kan niet zoveel,
ik ben maar een vriend op je weg,
al uren en dagen lang.
En ik kan alleen maar hopen
dat je dit weet:
je hoeft niet alleen te vechten
of te huilen
als je een vriend hebt
voor uren en dagen lang.
55.
Onvergetelijk
Jij bent onvergetelijk geworden
in mijn leven.
Jij zult altijd in mijn gedachten zijn.
Ik zal nog van je dromen
en je stem nog horen.
Ik kan niet begrijpen
dat jij weg bent, voorgoed.
Jij bent onvergetelijk geworden
in mijn leven
Jij zult altijd met mij meegaan
25
op de levensweg.
Ik zal altijd heimwee naar je hebben.
Ik had je langer willen vasthouden.
Ik had je nog zoveel willen vragen.
Jij blijft een litteken
in mijn bestaan.
Jij blijft een teken
van liefde in mijn leven.
Jou gedenkend zal ik groeien
en krachtig worden.
Ik zal vol levensmoed verder gaan.
Jij onzichtbaar bij mij.
56.
Een witte roos
Adem houdt op, warmte wordt kilte
diepe kilte als van dood
en lachen wordt stilte,
echo van vragen dat geen antwoord vindt.
Maar een mensennaam kan niet vergaan,
niet verzinken in oneindig niets.
Jouw naam heeft klank en toon gezet
van hoe de jouwen verdergaan.
In gemis, maar ook in vertrouwen
dat leven léven wordt,
gevochten en geknokt, geliefd en gelachen.
Zo wordt jouw naam een witte roos aan ons hart,
bloeiend voor altijd, geurig en welriekend,
maar ook doornig stekend,
want jij bent er niet als wij jou roepen;
en ons zoeken zal nooit vinden worden,
geen samen lachen en geen raken meer.
Maar in de stilte zul jij bloeien aan ons hart
als schitterende herinnering,
levend, tegen alle weerwil in.
Nee, vergeten zullen wij jou niet.
Wees gerust,
rust maar zacht,
rust in vrede.
57.
Mensen bestaan voor mensen
Mensen bestaan voor mensen,
en het vertrek van de een roept het gemis voor de ander op.
En huilen is net zo menselijk als de dood menselijk is
en een consequentie van het leven.
Waar leven is is dood
waar bloei is is verval
en waar de lente aangloeit
wacht reeds de herfst.
Bestaan betekent ook: er eens niet meer zijn.
Dat weten we, dat wisten we,
maar nu de dood heeft toegeslagen
valt die erkenning zwaar, zwaarder dan ooit in theorie.
't Lijkt onaanvaardbaar, oneerlijk, niet menselijk.
En onze tranen zijn ons verzet, ons enige verzet,
dat we verdriet noemen.
26
Je kunt tranen niet wegnemen, niet blijvend drogen
met dat goedbedoelde, telkens weer herhaalde:
''t leven gaat door' of 'je moet er mee leren leven'.
O ja, best bedoeld, dat wel, maar is er niet méér,
niets anders, niets beters te zeggen?
Laat ons dat in dit samenzijn tenminste proberen.
58.
De boot
Die dag vertrok weer een boot uit de haven.
Waarheen?
Dat wist men ongeveer wel.
Wat men mee zou maken… wist niemand.
Hoe zou de zee zijn?
Kalm of stormachtig,
zou men andere boten zien?
En de wind?
Zat ie in de zeilen?
Zou het dobberen worden of
zou de boot zich krachtig
verplaatsen van land naar land?
Er zal zoveel spelen.
Niemand weet wat,
niemand weet hoe hard het worden kan,
niemand weet hoe mooi,
niemand weet.
We kunnen alleen vertrouwen
geloven in onze boot,
geloven in zijn opvarenden,
geloven en vertrouwen in elkaar
en weten dat liefde
een goede wind kan zijn
over woelige baren.
59.
Gebed voor een gestorvene
Jij, die leeft in het licht, ik weet: je dood was een geboorte.
Jouw leven was voltooid, je had geleerd wat je hier leren moest
en daarom ging je heen,
terug naar het stralende licht vanwaar je eens gekomen was.
Jouw dood: een geboorte in het licht.
Ik zend jou al mijn liefde,
ik denk aan jou hoe mooi, hoe lief je wel kon zijn.
Voel mijn dankbaarheid om alles wat je mij gegeven hebt.
Ik weet: je bent gelukkig, daar, je wordt er lichtend licht.
Moge God je zegenen op jouw weg!
En straks, dan zie ik je terug, als jij me opwacht bij de grens.
Want liefde is sterker dan de dood,
blijft ons verbinden, nu en straks.
Dat God jou in zijn liefde bergt!
60.
Ook morgen zal de zon opgaan
Ook morgen zal de zon opgaan, maar dan zullen we zonder jou verder moeten. Het zal zomer en
winter zijn, De wind zal waaien met zijn geheimen uit verten, de regen zal de aarde drenken als weleer
en we zullen er zonder jou doorheen moeten.
27
Maar jouw naam zullen we bij weer en wind met ons meedragen. Al wat in je leefde en je dreef, zal
dan het onze geworden zijn. Want meer dan ooit spreek je nu tot ons hart en in stille uren ben je ons
meer nabij dan woorden kunnen zeggen.
Blijf tot ons spreken als wij denken aan dagen die wij deelden, opdat jouw verlangens vervuld worden
in een wereld waarin vrede de ene mens leidt naar de ander; opdat jouw verlangens vervuld worden in
het werk van onze handen en door de woorden die wij zullen spreken zoals je dat van vrienden
verwachten mag.
Jij wiens bestaan verweven was met het onze zult daarin verder leven. Jouw stem niet verwaaid, jouw
woorden niet uitgewist, jouw vragende sprekende ogen niet vergeten.
En leef voort daar waar ook wij eens zullen wonen, als alle woorden zijn gezegd. En “vrede” die alle
begrip te boven gaat, onze harten en gedachten zal behoede.
61.
Uit ons licht
Jij bent uit ons licht verdwenen.
Al zien we je nog in de binnenspiegel van onze ziel
Je licht,
Je weerloze liefde
Je betrouwbare ruimte, waarin kon genezen wat was beschadigd.
Jij bent uit ons licht verdwenen.
Je reis is begonnen naar een ander licht.
Ongekend voor ons, al zien we je in wazige spiegels.
Je bent verdwenen uit ons licht
Onze wereld wordt er donkerder van
Maar in het donker zal er een straal te zien zijn
Een straal van jouw licht.
62.
Weg
Zijn wij onderweg naar "iets"
of is het maar een reis naar "niets".
Leven tussen vreugde en pijn
zou dat werkelijk leven zijn?
Is het leven... zomaar leven
of een deel van 't grote plan.
Soms kom je iets eeuwigs tegen
en héél even denk je dan:
dat het licht weer óp kan stralen
uit een diepe duisternis
en dat leven wordt geboren
uit al wat gestorven is.
63.
Stil-zijn
Je denkt misschien
dat je wat moet zeggen
je denkt misschien
dat je me moet opvrolijken
je wilt me misschien weer
zien lachen
en genieten
je denkt misschien dat je me moet
troosten
en adviseren.
Wat ik vraag is dit:
wil je nog eens
en nog eens
28
luisteren naar mijn verhaal
naar wat ik voel en denk.
Je hoeft alleen maar stil te zijn,
mij aan te kijken
mij tijd te geven.
Je hoeft mijn verdriet
zelfs niet te begrijpen
maar als het kan
slechts te aanvaarden
zoals het voor mij voelt.
Je luisterend aanwezig zijn
zal mijn dag anders maken.
64.
Heimwee
Het is heimwee, dat zo zeer doet, dat me doet terugverlangen.
Dat de dagen van je ziekte
vaak zwaar waren, ben ik niet vergeten,
maar heimwee doet me zeggen:
je was er nog,
ik kon je nog aanraken,
ik kon nog met je praten.
Het is heimwee, dat me terugvoert
naar de dagen van geborgenheid
en de dagen die gewoon waren,
de dagen overvol van geluk,
ook al hadden we onze misverstanden
en woordenwisselingen.
Het is heimwee dat me telkens weer
doet overlopen van verdriet.
65.
Verdriet verandert
Verdriet doet je anders horen, anders zien,
anders waarnemen, anders voelen.
Verdriet maakt je gevoeliger.
Verdriet verandert je contacten,
je levensverwachting.
Verdriet verandert je interesses.
Verdriet verandert de mensen om je heen.
Verdriet maakt je vergeetachtig soms,
maar nooit vergeet je wie eens jouw leven anders maakte,
hoop, zin en levenslust gaf.
Verdriet verandert ook jezelf.
Zwaar als het kan zijn,
Loodzwaar bijna niet te dragen kan het anders worden,
lichter soms,
maar nooit vergeet je wie eens jouw leven anders maakte.
Verdriet kan je niet alleen dragen.
Verdriet kan anders worden, als er mensen meedragen.
66.
Het had nooit mogen gebeuren
Het had nooit mogen gebeuren.
En toch gebeurde het.
Het is om te huilen
en je huilt dan ook.
Hartverscheurend.
29
Tranen zijn
je enige expressiemogelijkheid.
Maar vervolgens:
doe er iets mee.
Geef je verdriet een functie;
maak het productief.
Laat het ergens goed voor zijn.
Verdriet je kunt er innerlijk door groeien.
Er wijzer van worden, menselijker.
Gevoeliger,
ook voor andermans verdriet.
En wie weet,
inspireert het je tot protest
tegen alles,
wat verdriet veroorzaakt.
30
Na een langdurig ziekbed
67.
De laatste stap
De laatste schrede op de grens
Van leven naar de dood
Dat laatste stapje in de tijd
Maakt toch een oneindigheid
Waarin voorgoed geopend blijft
Wat zich voorheen nog sloot.
Vaak afgemat en levensmoe
Leg je het lijden af.
En soms ook stap je onbewust
Het leven uit en in de rust
En zoete pijn, gelatenheid
Is wat de tijd je gaf.
Maar ieder gaat op zijn manier
Voorbij die laatste grens.
Geen afscheid van, geen omzien
Het onbekende lokt je daar.
De eeuwigheid is het begin
Bij het einde van de mens.
68.
Afscheid
Je blijft met lege handen achter,
je zou zo graag nog willen zorgen,
de tijd van waken en van wachten
is voorbij en elke morgen
brengt nu een lege dag vol pijn.
Er rest alleen herinnering
aan liefde-zorgend bij haar zijn.
In de leegte staat haar naam geschreven
komt alle goeds naar boven drijven.
Het allerliefste van haar leven
zal altijd in ons midden blijven:
een dierbaar mensenkind dat in haar eenvoud
zo vol betekenis kon zijn
gaf aan ons leven zin en inhoud.
69.
A Dieu
Je bènt niet dood - de Heer heeft je geroepen
bij Hem te wonen in zijn glanzend huis;
je hoeft geen rust en vrede meer te zóeken,
je hèbt ze nu - want je bent veilig thuis.
Je bent niet dood - je mag voor eeuwig leven,
je bent verlost van onvolkomenheid,
van pijn en verdriet. God zal je geven
een onbegrensd geluk in onbegrensde tijd Je bent niet dood - Maar ach, ik zal je missen
zoals een mens de meest-geliefde mist.
De jaren van geluk zijn niet meer uit te wissen
en ik geloof: God heeft zich niet vergist.
31
70.
Als ik wakker lig
Als ik wakker lig
En dat gebeurt steeds vaker
Dan denk ik
Aan die lange slaap
die komen gaat
Ik denk niet aan mij
Ik ben van geen belang
Ik heb mijn tijd gehad
Maar ik denk aan hen
die mij zo lief zijn
En die nog verder moeten
71.
Nu ik moet gaan
Nog zoveel bleef ongelezen,
nog zoveel bladzijden ongeschreven,
nog zoveel is ongedaan,
nu al moet ik gaan.
Nog zoveel verwachtte ik
de toekomst straalde me aan.
Als een bloem die steeds meer openbloeit,
zo voel ik mij
nu ik al moet gaan.
Nu alles is gezegd,
woorden van afscheid zijn gesproken,
goed is gemaakt wat scheef is gegaan,
woorden van vergeving
en verzoening zijn gezegd,
nu is het goed
nu ik moet gaan.
Jullie dank ik
om wie jullie waren.
Bewaar mij in jullie hart.
Leef je eigen weg in
de geest van liefde en goedheid,
nu ik moet gaan,
naar waar jullie nog
niet kunnen komen.
Eens zullen we elkaar zien.
32
Bij dementie
72.
Dement
Ik heb het eerst niet willen zien,
Ik kon het niet geloven.
Maar langzaam zag ik het begrip,
diep in je ogen doven.
Ofschoon je nog steeds bij ons was,
had jij ons al verlaten.
De dag kwam langzaam dichterbij,
dat ik niet meer met je kon praten.
Het brak m'n hart je zo te zien,
zo langzaam afgegleden.
Je geest die eens zo helder was,
leefde slechts in 't verleden.
Daar, in je eigen wereldje,
kon ik je niet bereiken.
Ik kon je taal niet meer verstaan,
alleen maar naar je kijken.
Bedankt voor alles wat je deed,
in al die andere jaren.
Ik zal je zoals je vroeger was,
diep in mijn hart bewaren.
73.
Lege geest
De ziekte heeft hem weggenomen
Weg van zijn familie
Weg van zijn vrienden
Weg van mij!
Zijn geest is weggenomen
Mijn liefde voor hem is niet verdwenen
maar veel van wat we samen deden wel.
Als ik naar hem keek
zag ik dezelfde man als altijd
Maar als ik beter keek, in zijn gedachten
zag ik een andere mens
die zich niets herinnerde
van alles wat ik nog wist.
Misschien dat hij het niet begreep
en misschien dat hij het niet meer wist
dus dacht ik dat ik hem maar
moest helpen herinneren.
Ik hou van je opa,
Ik hou van je.
74.
Liefde en vriendschap
Ze zeggen: 'zij is gelukkig'
'ze heeft er geen weet van'
‘ze leeft in een eigen wereld'.
Ik weet niet welke dag het is.
Wat er gebeurt ontgaat me.
Ik word omringd door vreemden
Zijn het mijn dochters of mijn zoons?
33
Waar is mijn man toch?
Ik moet de aardappels schillen
Ik roep de kinderen
ze antwoorden niet...
Waar zijn ze toch
De deuren zijn gesloten.
Ze zeggen: 'komt u maar bij ons'
Vreemde stemmen omringen mij.
Waar is mijn eigen huis?
Ze zeggen: 'ze is toch gelukkig'
'ze heeft er geen weet van'
'ze leeft in een eigen wereld'.
Maar soms is er een man, een vrouw, een meisje.
Ze legt een arm om mijn schouder
Ze geeft me een zoen zomaar....
ze omhelst me....
Ik voel warmte en genegenheid.
Vriendschap.
Sommige dingen raken een mens dieper,
dan besef en tijd.
Ze zijn nauwelijks onder woorden te brengen.
Ze heten: LIEFDE EN VRIENDSCHAP
34
Bij een plotselinge en onbegrijpelijk dood
75.
Ze kunnen niet weten
Toen jij stierf
is de wereld gewoon doorgegaan met draaien.
Het werd nacht en ook weer morgen.
Er was lawaai en later stilte;
en ook om ons heen
maakte het leven van alledag
evenveel lawaai als anders.
Alleen, bij ons kwam dat
harder aan dan normaal.
Wat deed het pijn
te zien en te horen
dat alles gewoon doorging
toen jij gestorven was.
Wreed en onverschillig,
genadeloos en onbarmhartig was het
en elke indruk stak dieper,
deed meer pijn.
Nee, ze kunnen niet weten
wat wij nu voelen:
die steken pijn
van afgesneden - zijn
nooit meer samen…
Ach, niets zal meer hetzelfde zijn
zonder jou.
76.
Er moet Iemand zijn
Van de ene minuut op de andere ben je er niet meer
weggerukt, weggedragen
nooit meer te roepen, nooit meer te zien.
Van de ene minuut op de andere bestaan we niet meer
uiteengeslagen, doorgesneden
nooit meer een groeten, nooit meer ons lieven.
Van de ene minuut op de andere alleen nog herinnering
vervagend, verleden
nooit meer mijn zorgen, niets meer te geven.
Wie zal jou koesteren?
Wie zal jou wiegen?
Wie zal jou helen, jouw toevlucht zijn,
nu ik hier blijf staan met handen vol pijn?
Er moet Iemand zijn,
groter dan ons leven,
die mijn handen,
jouw thuis wil zijn.
Yvonne van Emmerik
35
77.
Een laatste afscheid bij een plotselinge dood
Je hebt ons niet meer kunnen groeten.
Er was geen laatste woord, geen brief om te zeggen
dat je van ons hield of hoe wij verder moeten zonder jou voortaan.
Je stem wordt niet meer gehoord en je ogen zijn gesloten.
En wat ons rest is alleen nog maar herinnering.
Maar daarin zul je dan ook leven.
En onvergetelijk zul je zijn, als in verhalen jouw naam wordt genoemd
en wij luisteren naar de stilte waarin jij tot ons blijft spreken.
Je blijft met ons meegaan, ons hele leven lang.
Zal er alleen maar leegte zijn als wij straks thuiskomen?
Zal er alleen maar gemis zijn als onze ogen vergeefs naar je zoeken
en je stem niet meer wordt gehoord?
Of zul je meer dan ooit wonen in de wereld van ons hart
die warmer is geworden sinds jij in ons leven kwam?
En als je nu ergens leeft waar altijd vrede is,
weet dan dat ons hart met jou verbonden is,
dankbaar voor alles wat je aan ons gaf.
36
Bij een zelfgekozen dood
78.
Wat zouden wij nog zeggen? (voor een vrouw)
Wat zouden wij nog zeggen,
nu zijzelf de stilte koos?
We zagen hoe het leven haar beukte,
hoe slag na slag
haar dieper boog.
Machteloos hoorden we,
hoe ze klaagde en vocht
met zichzelf en haar God,
tot ze brak
en niets meer geloofde.
Wij stonden verstomd
rond de kilte van haar eenzaamheid.
Onze liefde kon haar niet verwarmen.
Ze durfde niet vertrouwen
op de kracht van onze armen,
nu ze zelf het leven niet meer dragen kon.
Ze wilde ons beschermen voor haar pijn
en smeekte: 'Laat me gaan,
ik ben zo bang, dat ik ook jullie zal belasten'.
Zij koos de donkere diepte van de dood
en liet ons achter,
verward, woordeloos,
treurig-dankbaar tegelijk,
omdat haar leed voorbij is
en wij de diepe pijn van het gemis
nog even kunnen laten
in de stilte van dit laatste samenzijn.
79.
Wat zouden wij nog zeggen? (voor een man)
Wat zouden wij nog zeggen,
nu hijzelf de stilte koos?
We zagen hoe het leven hem beukte,
hoe slag na slag
hem dieper boog.
Machteloos hoorden we,
hoe hij klaagde en vocht
met zichzelf en zijn God,
tot hij brak
en niets meer geloofde.
Wij stonden verstomd
rond de kilte van zijn eenzaamheid.
Onze liefde kon hem niet verwarmen.
Hij durfde niet vertrouwen
op de kracht van onze armen,
nu hij zelf het leven niet meer dragen kon.
Hij wilde ons beschermen voor zijn pijn
en smeekte: 'Laat me gaan,
ik ben zo bang, dat ik ook jullie zal belasten'.
Hij koos de donkere diepte van de dood
en liet ons achter,
verward, woordeloos,
37
treurig-dankbaar tegelijk,
omdat zijn leed voorbij is
en wij de diepe pijn van het gemis
nog even kunnen laten
in de stilte van dit laatste samenzijn.
80.
Gemengde gevoelens
Heen en weer geslingerd
tussen boosheid en schuldgevoel
blijven wij achter
verdrietig
vertwijfeld
onze kansen met jou
verkeken voorgoed
het waarom van jouw weggaan
nooit uitgelegd
Ons hart verscheurd
door gemengde gevoelens.
Misschien
dat wij op een goede dag
mogen begrijpen
onze adem hervinden
onze blik verruimen
ons leven hernemen
in de troostende gedachte
dat jij vrede hebt gevonden
het verband kunt zien
en jouw plaats daarin
niet weg te denken
niet te vergeten
niet te vernietigen
door niets en niemand.
Mag je eindelijk thuiskomen
bij je diepste Zelf
Kom tot vrede
herken onze liefde.
81.
Waarom?
Je was mijn vriend,
mijn metgezel
door alles heen.
Wij deelden onze diepste vragen
dacht ik
maar jij maakte heel alleen
die gruwelijke keus en ging jouw weg
een spoor naar nergens
dat doodliep in je eenzaamheid
waar ik je niet meer vinden kon
waar ik je ook niet zoeken kon.
Je sloot je af,
mijn metgezel,
je bleef alleen.
Jij mag je eigen grenzen hebben
dacht ik
maar jij ging heel alleen
de grens naar nergens over
38
een spoor liep dood
in zinloze verlatenheid.
Waar jij me niet meer horen kan
waar ik je nooit meer roepen kan.
Ik mis mijn vriend,
mijn metgezel,
ik ben alleen.
Mijn liefde schoot te kort
denk ik
ik was de vriend
waarvoor jij niet meer leven kon
die jou niet meer bereiken kon.
Mijn vriend is dood
mijn metgezel
door alles heen
is nu de vraag
"Waarom"
39
Bij een overleden kind
82.
Onmogelijk
Hoe is het mogelijk
dat een bloem breekt in de knop
dat een ster wordt gedoofd
dat een bron verdroogt
nog voor zij stroom wordt?
Hoe is het mogelijk
dat een twijgje breekt
dat een jong uit het nest valt
dat de avond valt
voor de dag begonnen is?
Hoe is het mogelijk
dat er kinderen sterven
nog voor zij uitgroeien?
En toch gebeurt het.
Hoe is het in Godsnaam mogelijk?
Ach, het is Gods-on-mogelijk.
Had God niet willen leven
in alles en allen
huilt God niet mee
door onze ogen?
83.
Alle grote mensen huilen
Alle grote mensen huilen,
heel de wereld heeft verdriet
want er is een kind gestorven.
Nog zo jong dat kan toch niet?
Het was nog maar pas begonnen
alles lag nog in ‘t verschiet.
Plannen, dromen, luchtkastelen,
neergehaald, dat mag toch niet?
En wie kan mij nu verklaren
wie jou zo vroeg sterven liet.
Zeg me niet dat God dat wilde.
Levengevers doden niet.
84.
Die maanden van leven
Die maanden van leven
hebben ons leven getekend.
We leefden het leven
We vierden het leven
We voelden de pijn....
We voelen nog steeds de pijn.
Wat toekomst had moeten worden
bleek voltooid verleden tijd.
Was het leven van dit kind
zonder zin, zonder betekenis?
Wordt het belang van iemands leven afgemeten
aan het aantal dagen van zijn bestaan?
40
Door dit kind wordt ons leven
nooit meer zoals voor zijn /haar dood.
85.
Troost is er nog niet
Voor troost is het nog te vroeg.
Er is nu geen troost.
Nu is er leegte en gemis.
Dat we het leven moeten zoeken.
Dat we aan toekomst moeten denken.
Dat nieuw leven zich aandient.
Zeg het niet te vaak.
We kunnen het nog niet horen.
Zeg maar niet zoveel.
Zoek maar geen woorden.
Maar kom maar bij ons langs.
Ga maar zitten en luister.
Eindeloos, telkens weer, alsmaar opnieuw.
Luister naar onze verhalen.
Van de kleine……..
Hoe ze van de hond hield.
Hoe ze met hem de soepstengel deelde en at.
Hoe ze een bij probeerde te vangen.
Hoe gelukkig we met haar waren.
Ga maar zitten, luister maar.
Houd ons maar vast, wees maar stil met ons,
huil maar als je kunt.
Niemand hoeft nu groot en flink te zijn.
Luister maar en blijf maar komen,
als je wilt, als je kunt.
We weten het wel van die toekomst en het kind dat komt.
We zullen wel opstaan uit ons verdriet, langzaam,
op onze wijze, op onze tijd.
De steen zal wel omgewenteld worden.
Troost ons maar niet, maar kom maar
en reis met ons mee.
Het verdriet is te zwaar voor ons alleen.
86.
Doodgeboren kindje
Niet, omdat jij doodgeboren bent, mijn kind, ben je mij lief.
Maar ik heb jou gekend, zo levend in mijn schoot
En jou, mijn kleine wezentje, tot in mijn ziel bemind.
Ik heb je in geluk ontvangen en gedragen,
Behoedzaam, door de dagen en de maanden heen.
Jij was in mij verweven, jij groeide van mijn leven.
Nooit was ik nog alleen !
Jij hebt het licht niet mogen zien,
De warmte van ons beiden niet koesterend ervaren….
Was jij te broos, misschien:
Het zachte zuchten van een droom die niemand kan verklaren.
En toch leef jij nog in ons midden, kind:
Een vonkje vuur dat tedere liefde in ons wakker maakt.
Een kus van licht die zachtjes onze zielen raakt…..
Jij bent bij ons, jij blijft bemind.
Jij, lieve dode, levend kind.
41
87.
Mannetje Regenboog
Ken je mannetje Regenboog ?
Hij is heel klein, hij woont heel hoog.
Hij woont bij zon en regen.
En nooit komt iemand hem tegen.
Maar als hij daarboven toveren gaat,
een hemelboog vol kleuren,
dan zie je toch heus dat hij bestaat,
want hoe kan dat anders gebeuren ?
Als ik dat mannetje ooit ontmoet
dan zal ik hem vragen hoe hij dat doet.
88.
Je naam
Je naam gaat van mond tot mond
gaat door de straten
blijft hangen in huizen
je echo waart rond.
Je naam als een luchtballon
zonder die draad
om je bij ons te houden
zweeft weg naar de zon.
Je naam moet hier blijven
dus zal ik die schrijven
en altijd weer noemen.
Je naam zal ik zingen
met liefde omringen
jouw naam zal ik roemen.
89.
Als de donkere nacht
Als de donkere nacht van het verdriet
om het verlies je overkomt als een overval.
Als je in je levensboot verder moet,
beroofd van je kind dat een licht voor je was.
Dan word je zoeker naar licht en troost,
tastend als een blinde
beroofd van het licht.
Als je kind sterft, sterf je mee
en word je ondergedompeld
in het donkere water van het verdriet.
Als dat gebeurt dan worden de dagen
donkerder dan de nachten
Vraag dan aan een mens om een licht voor je te zijn,
opdat het vermoeden kan groeien dat de nacht niet zal winnen,
dat er in de nacht opnieuw licht wordt geboren.
90.
Een kind duurt eeuwig
Een mensenleven duurt soms maar een oogopslag,
Maar een kind duurt eeuwig.
Een kind is onze dromen, onze wensen, onze
toekomstverwachting; voor goedheid,
42
voor het beste dat niet goed genoeg is.
Een kind is onze verwachting én inspanning dat het vrede zal vinden,
dat 't recht doet en recht ondervindt, dat 't bijdraagt aan wat goed is.
Een kind is ons meer waard dan wijzelf
Een kind overstijgt onszelf, is onze hoop.
Een kind is onze hoop die niet voorbijgaat.
Een kind korter dan een oogopslag, is in ons geloof, een kind dat verblijft in eeuwige goedheid.
En wie het niet geloven kan, wenst het toch.
91.
Gebalde vuistjes
Gebalde vuistjes
van de pijn
of kan het ook iets anders zijn?
Gebalde vuistjes
ben je boos
op het lijfje dat je koos?
Gebalde vuistjes
hou ze dicht!
Knijpen, harder,
laat niet los.
Er zit iets in,
ik zag 't even.
In haar knuistjes zit haar léven.
Hoelang mag ik dit nog vragen?
Uren, weken, maanden, dagen...
Want doe je ze open
kleine meid, dan ben je echt het leven kwijt.
92.
Sterrenkind
Zo klein,
Zo fijn,
Zo volmaakt,
Al zo veel harten geraakt
Het echte leven,
Is jou niet gegeven.
Wij hopen dat jij je plaats vindt,
Ga nu maar gauw mijn sterrenkind.
93.
Vlieg mijn kind
Vlieg, vlieg, mijn kleine kind,
vlieg naar waar je de eeuwigheid vindt
een zachte wolk en duifjes klein
zullen voor jou vriendjes zijn
en de sterren en de maan
zullen voor jou stralen gaan
en de zon komt op voor jou
vlieg dus maar gauw.
Vlieg, vlieg mijn grootste schat,
wij hebben je maar even gehad
maar voor ons een dierbaar moment
dat wij je mogen en hebben gekend
jij prachtig kind. Jij deel van ons
jij wordt gedragen in het zachtste dons
door een engeltje van puur satijn
...tot dat we samen zijn....
Vlieg, vlieg, wees niet bang,
je mag best verdrietig zijn,
43
maar niet voor lang,
Want jouw hartje is puur en je zieltje nog vrij
Dus dans en zing en wees maar blij
neem alle kindjes bij je hand
en zie, je bent niet alleen in het hemelse land
dus ga maar jongen en huil maar niet
...echt wij vergeten je niet...
Vlieg, vlieg, mijn kleine kind
vlieg naar waar je de eeuwigheid vindt
ga maar, het is niet ver
vlieg maar, naar de mooiste ster
94.
Waarom?
Waarom, spookt door ieders gedachte.
Een reden zoeken,
Die de pijn zou verzachten.
Waarom jij N
Waarom heb jij geen kans gekregen,
en mocht je nog geen X jaar leven.
Mijn liefde voor jou is zo groot.
Waarom jij N
Waarom moest jij nu dood
Weg zijn nu al mijn dromen.
Waarom jij N
Waarom ben jij van mij afgenomen.
Maar niemand kan het antwoord geven,
Zo hard is het leven.
Maar er komt een dag,
Dat ik jullie antwoord kan geven
Waarom N niet langer mocht leven
Waarom hij een andere taak heeft gekregen.
N wilde tussen de sterren en in onze harten zijn.
Dat is misschien de reden en verlicht een beetje de pijn.
95.
Zo kort
Zo kort hebben we maar van jou kunnen genieten.
Zo kort was je maar bij ons.
Waarom maar zo kort?
Wat was je boodschap voor ons?
Wat heb je ons willen zeggen?
Je was een prachtige vlinder.
Je bracht zoveel warmte.
Je bracht zoveel liefde.
Je raakte ons zo teer tot in onze ziel.
Je was zo zonnig en kleurrijk.
Zo kort hebben we maar van jou kunnen genieten.
Ineens heeft de aarde zich geopend.
Ineens ben je achter de wolken verdwenen.
Ineens werd vrede, oorlog
Er vechten zoveel vragen in ons.
Er is een oorlog van onmacht en kwaadheid.
We kunnen niet begrijpen waarom.
We kunnen niet denken. We kunnen niet denken over onszelf.
We kunnen niet denken over God.
Onze ziel is braakliggend land.
Verscheurd door ons verdriet. Al onze kracht is uit ons weggezogen.
We kunnen niet anders dan roepen en stil zijn.
44
We kunnen niet anders dan zachtjes huilen en schreeuwen van verdriet.
Zullen we ooit rust kunnen vinden: Zullen we ooit kunnen berusten?
Zullen we de weg door het leven verder vinden?
Geen dag zal er zijn zonder aan jou te denken;
Als de zon zal schijnen.
Als de bomen bloeien.
Als de bloemen ons groeten.
Als we een vlinder zien.
Altijd weer zullen wij denken aan jou.
Zo kort maar konden we van jou genieten.
Levenslang, ben je bij ons.
Misschien kun jij onze wonden laten genezen.
Misschien kun jij ons een woord van vrede geven.
96.
Ik stuur je een brief aan een rode ballon
Ik stuur je een brief aan een rode ballon
Je bent nu zo ver en
ik kijk naar de sterren
en wou dat ik je bereiken kon.
Misschien ben je nu wel heel dicht bij de zon.
Zal de wind voor je waaien?
Mag je zwieren en zwaaien
en drijven en zweven net als mijn ballon?
Zonder geluid komt hij nu naar je toe
al zit ik vanbinnen
je naam uit te schreeuwen.
Ik wil met je praten al weet ik niet hoe.
Mocht je hem vinden
laat het dan even, heel even maar, sneeuwen?
97.
Kwetsbaar begin
Een leven begint broos en kwetsbaar.
Begin dat vraagt
om de behoedzaamheid van liefde.
Dat roept het in ons op, een kind.
Als ogen verwonderd opengaan,
spreken zij verwachting uit
dat het bij ons thuis mag zijn,
dat kind in ons midden,
en dat het warmte zal vinden van ogen
en handen en van stemmen om zich heen.
Een kind roept het vermogen in ons op
dat wij in liefde behoedzaam worden,
ruimte scheppen naar toekomst
en meegaan, een kleine hand in de onze.
In een kind dat voorbijgaat,
is de hemel onder ons, een handvol licht,
ogen waarin herkenning glanst.
En ons leven zal nooit meer zijn
als ooit daarvóór.
Want jij was er, kind van ons.
Wat jij in ons opriep,
zal in ons naklinken, ons leven lang.
Waar een kind voorbij is gegaan,
zijn de bomen milder geworden
45
en de wereld warmer.
Ook al ben je nu gegaan tot voorbij de bomen
en tot voorbij de huizen,
tot waar je op ons wachten zult,
zo hopen wij, ons leven lang.
Want ons leven werd warmer, omdat jij er was,
er bent en altijd zijn zult.
Gedicht voor een levenloos geboren kind:
98.
Niemandsland
Al onze liefde deed je niet leven
eenzaamheid vormde een glazen wand
lieve ongrijpbare
levende dode
de wereld geen plek voor jou
niemandsland.
Als een nachtvlinder
achter verlichte ramen
bezag je de huiskamers
van ons leven
bevangen door onmacht
de nacht op je hielen
de dood in de hand.
En met je verlangen
te mogen rusten
niet meer te hoeven,
te deinen in vruchtwater
slapen, slapen
en van niets weten
niet hoeven zijn.
Mag onze liefde
je nu bereiken
o, mag je ooit
opnieuw geboren
je hemel vinden
uitbundig leven
zonder die pijn.
Mag nu onze liefde
je blijvend omgeven.
46
Bij een overleden jongere
99.
Hier kon jij niet bloeien
Als een bloem valt je leven uiteen.
In laatste ritseling
dwarrelt herinnering
aan wie jij was.
Elk blad een gedachte
een fluistering vol liefde
een vraag, een belofte
onuitgesproken woorden
voornemens voortijdig
gebroken in onmacht.
De angsten, de twijfels
maar ook de vreugden
de glimlach, de tranen.
Vleugen van jou
uiteengevallen
niet als los zand
maar kwetsbare delen
van een bloem
die hier niet bloeien kon.
Moge de kiem van jouw wezen
nu ontvangen
wat jij verlangde:
eeuwig licht
eeuwige adem
eeuwige schoonheid
die aan rozen doet denken.
100.
Iedere dag
Je luisterend oor
je grappen en grollen
je plagen en dollen
je stralende ogen die iedereen zag
we zullen het missen…iedere dag.
Je tijd voor de ander
je aandacht en trouw
ze hoorden bij jou
je warmte, je delen, je vrolijke lach
we zullen het missen…iedere dag.
Je stilte, je eenvoud,
je kracht en je vragen
je vechten, je dragen
het lichtpuntje dat jij iedere keer toch weer zag
we zullen het missen…iedere dag.
Je moed en vertrouwen
je wil om te leven
de zon, ons gegeven
je liefde voor allen, je eindeloos geduld
zij hebben…jouw leven…voortdurend gevuld.
47
Uit: ‘Wanneer het stil van ’binnen’ wordt’
101.
Bij een jong iemand
'n Mens heeft niet veel jaren nodig
om iemand te worden, iemand te zijn,
betekenisvol voor anderen, onvergetelijk.
'n Mens heeft niet veel jaren nodig
om gemist te worden, node gemist.
Drie jaren zijn het geweest, zesendertig maanden,
ruim duizend dagen, waarin Hij openbaar leefde,
die Jezus van Nazareth.
Drie jaar, drieëndertig jaar in totaal,
waren voldoende om deze jonge mens,
deze jonge man eeuwenlang en nog steeds
te doen leven in harten van tientallen generaties
en miljarden mensen.
Wat was er dan zo wonderlijk,
zo uitzonderlijk aan deze mens,
deze medemens, die Jezus van Nazareth heette?
Het antwoord is even simpel als onbegrijpelijk.
Hij was Liefde.
Hij leefde uit en van en naar de Liefde.
En dat is, zegt Sint-Jan, God.
102.
Verder leven in ons
…. nog zoveel wegen lagen voor je open die je niet meer in kunt slaan.
Nog zoveel toekomstdromen lijken onvervuld.
Of hoop je nu dat wij misschien ?
Hoop je nu misschien dat wij je ooit gedroomde wegen verder gaan
en doen wat jij had willen doen ?
Hoop je nu misschien dat je in ons voort zult leven,
als de wereld om mensen vraagt die haar leefbaar en bewoonbaar maken.
Jouw naam, …., zal met ons meegaan.
En je hart voor mensen zullen we ons leven lang met je delen.
En je dromen hopen wij waar te maken door met jouw aandacht en
enthousiasme te werken aan een betere wereld.
Wil zo in ons midden voortleven in woorden, handen en ogen van mensen
die met jou verbonden willen zijn.
En als je nu ergens leeft waar altijd vrede is,
weet dan dat ons hart bij je is.
Want wij zullen je nooit vergeten en je zult in ons hart blijven leven.
48
Bij een overleden partner
103.
Blijven gedenken
Als straks het rouw rumoer om jou is verstomd
de stoet voorbij, schuifelende voeten,
dan voel ik dat er een diepe stilte komt,
en in die stilte zal ik je opnieuw ontmoeten,
en telkens weer zal ik je tegenkomen.
We zeggen veel te gauw: Het is voorbij.
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen,
niet wat je was, en ook niet wat je zei.
Ik zal nog altijd grapjes met je maken.
We zullen samen door het stille landschap gaan;
nu je mijn handen niet meer aan kunt raken,
raak je mijn hart nog duidelijker aan.
Toon Hermans
104.
Krachtiger dan de dood
Het is nog niet te begrijpen:
je stem niet meer te zullen horen,
jou niet meer naast mij te vinden
bij 't wakker worden
je gezicht niet meer te zullen zien.
Het is nog niet te begrijpen:
als anderen al weer doorleven
als bijna niemand nog je naam noemt,
zal ik jouw stem nog horen in mij
zal ik naar je verlangen
bij 't wakker worden van mijn verdriet.
Het is nog niet te begrijpen:
afscheid van jou te moeten nemen
het klinkt zo koud en onherroepelijk
je zult altijd bij mij blijven.
Ik zal mijn verdriet niet koesteren,
maar jou een warme plek blijven geven
diep in mij.
Jij was mijn geborgenheid
mijn tegenwicht
de intens levende
de storm soms,
maar ook de luwte.
geleefd heb je
tot het einde toe
en je leeft nog...
105.
Tot aan de poort
Tot aan de poort heb ik je vergezeld,
jij ging naar binnen; ik bleef buiten staan.
Ik keek je na, verbijsterd en ontsteld,
en tastend ben ik hier mijn weg gegaan.
De wereld was te groot voor mij alleen,
en alles wankelde, elk woord deed pijn.
49
En daar waar gisteren de zon nog scheen
hing nu een ondoordringbaar mistgordijn.
Een golf van wanhoop stormde op mij aan,
maar willoos ging ik verder, moe en mat;
en in een zee van leed was ik vergaan
als God mijn handen niet had gegrepen.
106.
Stil word ik in mijzelf
Stil word ik in mijzelf.
Jou wil ik voelen in mij.
Ik hoor nauwelijks het geschuifel van de voeten.
Mensen zijn gekomen.
Van alle kanten.
Verbonden met jou waren ze.
Stiller word ik in mijzelf.
Verdoofd ben ik nog.
Niet te zeggen hoe ik mij voel.
Alles zo vreemd.
Ben ik dit zelf wel?
Zal het morgen niet gewoon een andere dag zijn?
Alsof er niets gebeurde?
Zo anders stil wordt het in mij.
Jou herinner ik mij.
Jouw gezicht voor mij.
Je zou nog zo een woord kunnen spreken.
Zo anders stil word ik nu.
Jouw naam klinkt.
Een kaars wordt ontstoken.
Jij licht in mij.
Jij licht voor mij.
Jou wil ik mij te binnenbrengen.
Zo stil wordt het nu...
Marinus van den Berg
107.
Als jij er niet meer bent
Als jij er niet meer bent
hoe zet ik dan de radio nog aan?
Hoe wind ik mijn horloge dan nog op?
Hoe doe ik al het werk dat ik moet doen?
Want alle dingen die ik doe of deed,
elke gedachte die ik denk of dacht,
iedere adem, elke harteklop.
Ik had het allemaal aan jou gewijd
En het was allemaal door jou gekroond.
Als jij er niet meer bent
wat helpt het dan nog of de zon al schijnt?
Wat geeft het dan nog of de maan al lacht?
Wat doet het er nog toe al is het mei?
Want als de merel aan mijn venster fluit
zal hij alleen bevestigen,
dat ik geen lief meer heb.
Daarmee valt heel de zin van wat ik ben
50
kapot, in scherven van absurditeit.
Als jij er niet meer bent
wie is er dan nog die mij inspireert ?
Wat is er dan nog dat mij bindt of boeit?
Hoe kan ik dan nog willen wat ik moet?
Want uit de hemel regent pijn omlaag,
en uit de aarde groeit verdriet omhoog.
Alle dagen zullen eenzaam zijn.
Ik wil buiten de Liefde niet bestaan.
Hoe moet dat nou, als jij er niet meer bent?
108.
Thuiskomen
Dat thuiskomen is erg o God,
mijn huis is zo verlaten.
Steek ik de sleutel in het slot,
dan kan ‘k de stilte haten.
‘k Was op visite deze dag,
ze hebben me verwend.
Ik voel dat ik niet klagen mag,
‘t verdriet is U bekend.
Maar steeds is er dat lege huis,
waar hij me niet meer wacht.
Ach, elk mens heeft zijn eigen kruis,
elk mens zijn eigen klacht.
Mijn kind, zeg Mij al je verdriet,
Ik heb Mij niet vergist,
Echt, Ik begeer je tranen niet,
Ik weet dat je hem mist.
Steek je sleutel in het slot,
denk dan, ’k ben niet alleen.
De eerste die mij groet is God,
want Hij ging nimmer heen.
Eens kom je thuis, waar hij ook is,
Ik kom je zelf wel halen.
Dat thuiskomen, kent geen gemis,
thuis in des hemels zalen.
J.W. van Eelen
109.
Waarheen
Het is gebeurd
die mij zo dierbaar was
is elders nu
tot wie moet ik mij wenden?
De levenden?
Wat weten zij - de doden?
Zwijgen in hun duizend talen
waar is het licht
er is geen klaagmuur meer
gordijnen blijven open
harten blijven dicht.
Dood en rouw
51
men wil ze beide liefst begraven
het leven leeft zich door.
Maar is het leven?
Kan leven zonder dood
kan open zonder dicht?
Lopen zonder afgelopen
donker zonder licht?
Gordijnen blijven open
harten blijven dicht.
110.
Afscheid
Alles is voorgoed gedaan
als jij er klaar voor bent.
‘k Heb aan je zijde gestaan
mijn God, ik heb je graag gekend.
Ik blijf nu hier, jij gaat naar daar
en daar is niet zover van hier.
We spreken af, ik weet niet waar
en daar ontmoeten we elkaar.
Zonder jou tikt de klok even snel
maar de tijden veranderen wel.
Dus neem ik afscheid, jij moet nu gaan,
weet, dat je in mijn hart altijd blijft voortbestaan.
Slaap zacht, je hebt het verdiend,
je lééfde tot aan je laatste zucht.
En ga, ga nu m’n vrouw en vriend
en droom voor eeuwig opgelucht.
En ik weet dat ik dankbaar zou moeten zijn
maar precies daarom doet het zo’n pijn.
Zonder jou tikt de klok even snel
maar de tijden veranderen wel.
Dus neem ik afscheid, jij moet nu gaan,
weet, dat je in mijn hart altijd blijft voortbestaan.
Koen Wauters
111.
Speciaal voor jou
Ik hou van je,
omdat je deed zoals je was
en dat was heel bijzonder.
Jij was degene die onze dromen
heeft doen uitkomen.
Ik respecteerde je om je kracht.
Jij was er altijd als het moest;
jij kleurde mijn leven op een bijzondere manier.
Je gaf het inhoud en betekenis,
met jou samen zagen de dingen er mooier uit.
Jij was mijn steun en toeverlaat,
voor eeuwig en altijd.
52
112.
Afscheid
Elke middag is een afscheid van de morgen,
Elke morgen is een afscheid van de nacht.
Ieder afscheid zal je een beetje pijn bezorgen,
Het is of je na een afscheid toch nog wacht.
Als je een allerlaatste afscheid hebt genomen,
Blijft degene die vertrok je toch steeds bij,
Ook al weet je dat hij niet terug zal komen,
In gedachten staat hij altijd naast je zij.
Ieder afscheid kost een stukje van je leven,
Omdat ergens toch wat liefs verloren gaat,
Alles wordt een mens maar tijdelijk gegeven,
Je verliest iets, als een geliefde je verlaat.
Hoeveel deuren heeft een mens al niet gesloten,
Achter elke deur rust een herinnering
Waarvan je samen zo dikwijls hebt genoten,
Ieder afscheid is een soort ontmoediging.
Maar toch gaan er ook weer altijd deuren open,
Zie je weer een lach en druk je weer een hand,
Komt een stukje toekomst naar je toe gelopen,
Zet je het gemis maar even aan de kant.
Afscheid nemen is dus ook opnieuw beginnen,
Ook al draag je het verleden met je mee,
't Leven leert je ieder afscheid overwinnen,
En dat is toch een bemoedigend idee!
113.
Adieu
Ik had je zo graag nog willen bereiken.
Nog willen vragen:
'Was het goed zo...?'
Ik had je nog graag willen spreken.
Al was het maar eenmaal.
Maar misschien was het gescheiden zijn
dan nog zwaarder geworden.
Ik had je zo graag nog eens willen spreken.
Nog willen vragen:
'Heb je gezien dat die er was en die ook?
Heb je al die mensen gezien?
Allemaal voor jou?' Ik wist niet dat je zoveel mensen kende.
Ik wist niet dat zoveel mensen om jou gaven.
Ik heb zo gehoopt dat je ons nog zag,
en al die bloemen en tekeningen.
Ik heb zo gehoopt dat je het gehoord hebt:
de liederen, de woorden en de muziek.
Ik zou je nog willen danken
voor die laatste dag met jou bij ons.
Een ander kan het haast niet geloven:
toch een mooie dag, zoveel liefde.
En vooral een dag om niet te vergeten.
53
114.
Blik
Beelden van jou
registreerde ik
met mijn camera
Later draai ik
ze af
bekijk ze, zet ze stil
spoel ze weer terug
plak en knip
tot een film
Vervolgens blik ik
je in
en plaats
de metalen doos
in mijn archief
Dag lief
115.
Wensenlicht
Als je wilt dat er licht is, ontsteek het dan zelf.
Je hebt lucifers om het te ontbranden.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel licht, in beide handen...
Als je wilt dat er warmte is, maak hoog dan het vuur.
Je hebt woorden om kilte te doven.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel kracht, om in te geloven…
Als je wilt dat er vrede is, begin dan bij jezelf.
Je hebt kansen harmonisch te bloeien.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel goeds, door innerlijk groeien…
Als je wilt dat er liefde is, geef iets van jezelf.
In troosten, een veilig omarmen.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel steun, om anderen te warmen…
Als je wilt dat er licht is, ontsteek dan jouw lamp.
In luisteren, beschermend meeleven.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel liefs, om weg te geven...
Als je wilt dat er warmte is, zoek het bij elkaar.
In ontmoeten, in vieren, in samenzijn.
Een mens heeft zoveel,
zo veel om te delen, elkaars allernaaste te zijn.
Als je wilt dat je haar nooit vergeet,
ga dan de wereld in en vertel,
over haar liefde en haar warme hart,
vertel zoveel verhalen over haar,
dat je haar nooit vergeet.
54
116.
De dood is niets
De dood is niets,
ik ben alleen naar de andere kant.
Ik ben mezelf, jij bent jezelf.
Wat we voor elkaar waren, zijn we nog steeds.
Noem me zoals je me altijd genoemd hebt.
Praat met me zoals je dat vroeger deed:
niet plechtig, niet triest..
Lach om waar we samen om moesten lachen.
Denk aan mij, bid met mij.
Spreek mijn naam uit, zoals je dat altijd hebt gedaan,
zonder extra nadruk, zonder droefheid.
Het leven is wat het altijd is geweest,
de draad is niet gebroken.
Waarom zou ik nu uit je gedachten zijn:
omdat je me niet meer ziet?
Nee, ik ben niet ver,
ik ben aan de andere kant..
Zie je, alles is goed,
je zult mijn hart opnieuw ontdekken en er tederheid terugvinden.
Dus droog je tranen als je van me houdt.
117.
Het einde is geen einde
Het einde van jouw leven,
is nog niet het einde van mijn relatie met jou.
Het einde van jou aan te kunnen raken,
betekent nog niet dat jij me niet meer raakt.
Het einde van het leven is nog niet het einde
van het geleerde, en het geleden verleden.
Ik ga wel verder, maar ik ga niet door zonder jou.
Jij was mijn eerste liefde,
zo heerlijk zo verrassend.
Zo vernieuwend zo onvergetelijk.
Je blijft in mijn geheugen, in mijn verhalen.
Ik ben mezelf niet, ondenkbaar zonder jou.
Ik spreek nog met je en jij antwoordt mij.
Ik hoop, ik geloof, dat jij ergens nog een oogje in
het zeil houdt.
118.
Ik draag jou rond
Ik draag jou rond
Jij bent me niet ontvallen
ik draag jou in mij rond
zolang ik leef heb jij in mijn binnenste
een mond.
Jij bent me niet ontvallen
Ik draag jou altijd in mij rond.
55
119.
Over de dood heen
Jouw stem klinkt niet meer
in ons midden.
Toch spreek je nog in
mijn hart.
Jouw ogen zijn nu gesloten.
Toch zie ik je soms
nog voor mij.
Jouw handen zijn stilgevallen.
Toch voel ik dat je me nog steunt.
Je naam zal steeds minder
genoemd worden,
maar ik zal je bij je naam
blijven noemen.
Ik vraag dat ze je niet doodzwijgen,
jouw naam niet vermijden.
Wie ik zo liefhad,
blijft leven over
de dood heen.
120.
Onvervangbaar
Je bent onvervangbaar
voor de liefste mens uit je leven.
Je laat een leegte na die niemand kan opvullen.
Die leegte moet ook niet worden opgevuld.
Die leegte geeft de tijd en de ruimte
om je te herinneren.
En de herinneringen zijn de kostbare parel
Onzichtbaar
tussen mijn en jouw ring
van liefde en trouw.
121.
Mijn hand op die van jou
Je angst, je eenzaamheid, je leefde moedeloos, beknot
verslagen in de tijd, toch waren we méér één dan ooit
veel dichter bij elkaar, je zocht m'n ogen, m'n gezicht
je keek daar zwijgend naar het was alsof je woorden zocht
die 'k nog niet had gezegd, ik heb zo dikwijls zacht m'n hand
op die van jou gelegd....
Je bent niet meer, je pijn is weg je eenzaam-zijn voorbij
nooit zal ik weten wat je diep verborgen hield voor mij
ik spreek je naam zo vaak hardop wanneer ik je erg mis
'k bewaar zo zeker voor mezelf deze getuigenis
dat liefde door veel angst en pijn uitgroeit tot groter goed.
Ik weet niet hoe 'k het vol verdriet in woorden vatten moet.
Je was m'n leven, dag en nacht m'n zin, m'n doel, m'n groei
ik zag je fouten, meer nog zag 'k 't goede in jou, je bloei,
je ziekte sloeg een hechtere brug dan die ons reeds verbond,
toen je nog meedeed, werkte en zong midden in het leven stond.
De laatste dag zocht je naar het woord dat 'k dikwijls heb gezegd
ik heb vol liefde zacht m’n hand op die van jou gelegd.
56
Bij een overleden ouder
122.
Geschenk van mijn vader
Wij zaten samen, zwijgend, bij het vuur, mijn lieve vader en ik.
Bij elk klokgetik kwam zijn stervensuur nader en nader.
Het was rustig en goed;
gelijk de moeder die haar kindje heeft gedekt tot de kin,
en die heengaat op lichte voet, stil en verblijd.
Zo wist hij zijn denken en daden bedolven onder Gods warme barmhartigheid.
Hij stond langzaam uit zijn zetel op recht en sterk lijk hij had geleefd.
Zijn fijne hand heeft gebeefd op mijn hand:
een nevel over ontwakend land.
Toen heeft hij zijn laatste daad gedaan:
hij gaf mij zijn uurwerk,
eenvoudig zonder een woord en monkelend is hij te rust gegaan.
Maar, toen ik hem zacht naar het bed geleidde,
wist ik hoe een engel, zingend, aanschreed achter ons beide.
Want moedig had mijn vader,
in mijn handen afstand van daad en tijd gedaan.
Trots en wenend ben ik van hem heengegaan.
Marnix Gijsen
123.
Vader
Al jouw liefde, lieve vader
gaf je aan ons allemaal.
Nu is hier de plaats die je had
heel erg leeg, zo dor en kaal.
Maar voor jou is er daarboven
een bloementuin met wondere pracht.
Daar mag je nu in gaan rusten
want jouw taak hier is volbracht.
124.
Eer
Zijn wortels zijn nu doorgesneden.
Zijn leven is voorbij.
Hij heeft zijn kaarsje doorgegeven.
De taak is nu aan mij.
Zijn wortels zijn nu doorgesneden.
Mijn vader is niet meer.
Doch in zijn warmte voort te mogen leven,
is voor mij een grote eer.
125.
Nagedachtenis aan mijn vader
Van mijn vader leerde ik kijken
naar de nerven van een blad,
naar dierensporen op het veld
en naar reacties op gezichten.
En luisterend naar hem
leerde ik woorden spreken maar
57
ook horen wat er bij anderen
uit de gezwegen woorden sprak.
En, verder kijkend dan werd toegestaan,
zag ik zijn wens naar intens leven,
ook zich door mij geliefd te voelen,
mij groeien zien door mijn gebaren,
ook de kleinste juist te schatten.
Want groot wou hij mij weten
in - nooit belastend - wuiven
als was ik altijd blij wat ik,
door wat ik van hém leerde,
gelukkig heel vaak ben.
126.
Vader
Wat vreemd, dat u er niet zult wezen
wanneer ik weer naar huis zal gaan.
U zult niet in de kamer staan
en mij omhelzen, als vóór dezen.
'k Zal nooit meer, als u zat te slapen
boven een boek, boven een krant,
het blad, dat glipte uit uw hand
glimlachend van de grond oprapen.
'k Zal nooit uw "goede nacht" meer horen,
of het gestommel op de trap,
wanneer uw zo bekende stap
de morgenstilte kwam verstoren.
Nooit zult u door de tuin meer lopen,
waar ied’re bloem en ied’re plant
getuigde van uw zorgende hand.
- Nu ging de hemeltuin u open. O, die vertrouwde, kleine dingen,
die u zo onopvallend deed,
die zal ik missen, tot dit leed
verstild is tot herinneringen.
127.
Als je je vader verliest
Als je je vader verliest aan de dood,
je vader op wie je kon rekenen, bij wie je veilig was
en die zich in jou interesseerde,
je vader, met wie je praten kon,
om zo je eigen weg te vinden.
Als je je vader verliest aan de dood,
dan kan bijna niemand zeggen hoe dat voor je is,
hoe leeg het in jezelf kan zijn.
Als je je vader verliest aan de dood,
zou je hem nog even willen spreken,
hem willen zeggen hoe het met je gaat,
hoe je hem mist.
Als je je vader verliest, verlies je veiligheid en houvast.
58
Je wereld is niet meer als voorheen.
128.
Als je vader er niet meer is
Je leven is voor altijd anders als je vader niet meer tastbaar in je leven is.
Niet meer tastbaar, maar wel voelbaar in de herinneringen die je aan hem hebt.
Soms doen die herinneringen pijn, omdat je hem mist.
Soms doen die herinneringen je goed, omdat je weet
dat hij van je hield.
Soms zijn die herinneringen een hand op je schouder
en helpen ze je om je leven zo zinvol mogelijk te leven
Maar je leven is voor altijd anders geworden,
als je vader er niet meer is.
129.
Hij was geen prater
Hij/zij was geen prater,
vaak werd er niet veel gezegd,
niet alles hoeft te worden uitgelegd.
Wie liefheeft, die begrijpt wel zonder woorden,
Die heel gewone dingen, maakten de band heel hecht.
De alledaagse bezigheden ze maakten het zo echt,
gewoon omdat ze bij hem/haar hoorden.
En wie dat weet, begrijpt nu het gevecht
om te aanvaarden wat de dood heeft opgelegd,
die wrede dood, die het geluk verstoorde.
Maar toch, het leven is niet slecht,
want liefde blijft, komt eeuwig tot haar recht
en boven het heelal
schrijft God voor ons de slot-accoorden.
130.
Eeuwig leven voor jou
Ze zeggen dat je gestorven bent, en dat is ook zo.
Je handen hebben de onze en de dingen om je heen losgelaten.
Je kijkt niet meer door het raam naar het weer van vandaag.
Je luistert niet langer als er ergens een deur opengaat
en je zegt niet meer: Kom binnen.
Je zegt de woorden niet meer, die je vroeger zei.
Het is stil geworden om je heen.
Maar toch horen wij je nog spreken en zien wij
met gesloten ogen wat je deed,
toen je nog gaande en staande bij ons was.
Nee, je zou pas echt dood zijn als wij je konden vergeten
en als je, weggewist uit ons geheugen, ons niet meer
bij zou staan met raad en daad van toen.
Dat doe je dus nog als we over jou verhalen vertellen:
hoe je het leven zag en de mensen
en wat je zou doen als je voor de vragen stond
waar wij voor komen te staan.
Nee, alles is nog niet voorbij.
Je leeft nog in onze verhalen over jou.
Onze handen kunnen je niet meer vasthouden,
maar wel onze woorden en de ogen van ons hart.
En daar zul je leven tot eens alles is volbracht
in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
59
Want als je van iemand houdt, dan laat je die mens eeuwig leven.
131.
Dag kleine vrouw
Dag kleine vrouw, dag lieve moeder
Dag oma, nu moet u gaan
Alle werken en alle zorgen
Het was goed, het is nu gedaan
Ze was zo haar eigen
in alles wat ze deed
Haar lachen, haar huilen
haar lief en haar leed
Bedankt kleine, lieve vrouw
De oorsprong van ons bestaan
Wij zullen nu zonder jou
toch verder moeten gaan
Want je was toch onze moeder
Je was toch ons thuis
Je droeg vaak heel moedig
Het jouw opgelegde kruis
Tot ziens, lieve moeder
Rust zacht, voorgoed deze keer
Gaat onze weg teneinde
Dan zien wij je weer
132.
Moeder
Je moeder blijft je moeder
zo eigen en vertrouwd.
Je wilt haar niet graag missen,
omdat je van haar houdt.
Maar eens dan komt de dag,
dat je haar moet laten gaan.
Je verstand zegt dat het goed is
maar in je ogen blinkt een traan.
In paradisum deducant te angeli:
de engelen, zij mogen je begeleiden
naar het paradijs.
Onze vaders en moeders zongen het
als een wiegelied voor hun doden.
Kon ik hun lied nog maar zingen
mijn lied is een schamele bede.
Wat hoop ik vurig
dat jij niet alleen zult zijn
aan de andere kant
waar wij niet kunnen komen.
Wat hoop ik vurig
dat engelen bestaan
en jou opvangen
zoals koesterende moeders
hun pasgeboren kind.
Wat hoop ik vurig
dat zij je naar het land zullen dragen
van onze mensendromen,
60
dat daar de anderen zijn
die ons zijn voorgegaan:
de geliefden, de vaders, de moeders.
Wat hoop ik vurig
dat jij daar wordt bemind,
dat je ginds rust zult vinden
geluk en licht en liefde,
een stralend nieuw begin.
133.
Moeder
De milde moederhanden over het wijze hart gevouwen,
ogen voorgoed geloken in het stil gezicht, rust zij nu vredig,
en in tijdloos schouwen vergleed zij door de dood
naar " 't Eeuwig Licht".
We zien haar nog eens aan, en kunnen niet vergeten,
hoe zij ons vormde, voedde, troostte en genas.
Doorheen het zwaar verdriet rijpt traag het teder weten
hoe zonder-grenzen-goed, hoe gaaf zij "MOEDER" was.
En stervend was zij nog gelovend in het Leven,
was zij de warme ster, die ons is voorgegaan.
Wat z' ons, haar kinderen schonk, mogen wij het verder geven,
in liefde, schoon en mild, zoals MOEDER heeft gedaan.
Zoals MOEDER op de HEER ons hoog vertrouwen stellen.
Hem om zijn goedheid loven, ook in leed,
in duizend daagse dingen, niet te tellen,
Hem dienen, nederig, trouw, zoals MOEDER heeft gedaan.
134.
Moeder
Moeder, je hebt veel moeten lijden,
het was soms niet om aan te zien;
dan bad ik God, je te bevrijden,
genadig naar je om te zien.
En nu Hij je heeft weggenomen
ben ik pas weer tot rust gekomen.
Je lichaam is zo smal geworden
dat ik er al je pijn uit las;
't is als bij de bloemen die verdorden:
een schaduw van wat eenmaal was.
De dood heeft alles weggenomen
waardoor ik je nabij kon komen.
Ik kus nog eens je koude wangen,
ik streel nog eens je koude hand Dag moeder - God zal je ontvangen
daar waar geen pijn je kracht verbrandt;
want Hij heeft alles weggenomen
wat tussen jou en Hem wou komen.
135.
Moeder
Je handen reiken overal
tijd kon je niet beletten
om als een werktuig in God’s hand
met vast geloof bergen te verzetten.
61
Je was een moeder in kwadraat,
schiep steeds een hechte band.
Met al je liefde gaf je ons
een onbekommerd moederland.
Je bestaan was sober en zorgbarend,
een strijd voor eigen bloed.
Dit overpeinzend zegt mijn hart:
Je hebt het leven nog te goed.
136.
Ouders
Ze waren er voor jou.
Ze zijn er nog als ze er niet meer zijn.
Ze zijn in je herinnering.
Ze zijn in je verhalen.
Geen langere band dan die tussen kinderen en ouders.
Een band die bindt, verbindt en boeien kan.
Een band die afstand vereist om ruimte te scheppen.
Levensruimte voor jezelf.
Doorgang om levensadem te vinden voor je eigen weg.
Sterft een van hen, dan krijgen beiden een andere plaats.
Er ontstaat een nog onbekende ruimte;
een andere afstand.
Waken bij ouders die sterven is thuiskomen bij jezelf.
Waken is terugkijken, zien, voelen, en weten.
Wat was, niet was, wel en niet anders had kunnen zijn.
Waken is groeten met je ogen met je handen,
met je adem en vertoeven aan de grenzen,
waar het verlangen is naar een nieuwe ruimte.
137.
Als een zuchtje van de wind
Ze zijn zo stilletjes vertrokken.
Haast ongemerkt zijn ze gegaan
zodat het eigenlijk gewoon is
dat als je vraagt hoe het met ze gaat
je niet opkijkt als ze zeggen
tussen neus en lippen door
die is gisteren gestorven
had daar ook de leeftijd voor.
Ze zijn zo stilletjes vertrokken
vanuit dat laatste kopje thee
vanuit die uitgesponnen zorgen
één plus één, het werd nooit twee.
Vanuit die laatste stap voor stappen
als de eerste stappen van een kind
zijn ze stilletjes vertrokken
als een zuchtje van de wind.
Ze zullen zachtjes bij je weggaan
zij, die jou baren, straffen, voeden,
die in hun hart jou leven koest’ren
en elke stap die jij verzet
ervaren als hun eigen stap.
Ze zullen zachtjes bij je weggaan
haast ongemerkt weg uit dit leven
62
en zullen voor de tweede keer
aan jou die door niemand meer
een kind genoemd wordt, leven geven.
Ze zullen zachtjes bij je weggaan
als een zuchtje van de wind
en aan hun hand zal met hen meegaan
het met hun gestorven kind
dat jij was.
Liselore Gerritsen
63
Bij een overleden opa / oma
138.
Gedicht voor opa/oma
Nu je van ons bent weggegaan
wil ik je groeten namens alle kleinkinderen.
Je hebt een bijzondere plaats in ons hart
en zo blijf je voor ons leven.
We zullen je blijven herinneren,
maar ook over je blijven praten.
Zo blijf je niet alleen bij ons,
maar gaat jouw leven ook verder.
Onze ogen kunnen jou niet meer zien.
Onze handen kunnen jou niet meer aanraken.
Maar als we in ons hart kijken,
weten we dat je er nog bent.
En we kunnen niet geloven
dat je nergens meer bent.
(Je bent weer bij opa/oma)
Iemand (God) zal nu toch wel naar jou omzien,
zoals jij in je leven naar anderen (ons) hebt omgezien.
139.
Lieve oma
Ze zeggen dat je dood bent
en dat ik nooit meer met je spelen kan.
Maar hoe kun je nou dood zijn
ik hou toch van jou
en je hoort toch bij mij.
Lief meisje
als ik dood ben wil dat niet zeggen,
dat ik niet meer van je hou.
De liefde van je oma
zal blijven doorgaan,
Je had toch beloofd bij mij te blijven
en nou ben je doodgegaan.
Je was toch niet ziek
en ook nog niet zo oud,
waar ben je naar toe gegaan?
Ik wilde niet weg, maar de dood nam mij mee
naar een land,
waar ik altijd gelukkig zal zijn.
Als je aan mij denkt,
dan ben ik bij jou
en hoef je niet zo verdrietig te zijn.
140.
Eeuwig leven voor jou
Ze zeggen dat je gestorven bent, en dat is ook zo.
Je handen hebben de onze en de dingen om je heen losgelaten.
Je kijkt niet meer door het raam naar het weer van vandaag.
Je luistert niet langer als er ergens een deur opengaat
en je zegt niet meer: Kom binnen.
Je zegt de woorden niet meer, die je vroeger zei.
64
Het is stil geworden om je heen.
Maar toch horen wij je nog spreken en zien wij
met gesloten ogen wat je deed,
toen je nog gaande en staande bij ons was.
Nee, je zou pas echt dood zijn als wij je konden vergeten
en als je, weggewist uit ons geheugen, ons niet meer
bij zou staan met raad en daad van toen.
Dat doe je dus nog als we over jou verhalen vertellen:
hoe je het leven zag en de mensen
en wat je zou doen als je voor de vragen stond
waar wij voor komen te staan.
Nee, alles is nog niet voorbij.
Je leeft nog in onze verhalen over jou.
Onze handen kunnen je niet meer vasthouden,
maar wel onze woorden en de ogen van ons hart.
En daar zul je leven tot eens alles is volbracht
in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Want als je van iemand houdt, dan laat je die mens eeuwig leven.
65
Teksten die ook gebruikt kunnen worden als lezing
141.
Zeven maal licht
Zeven kaarsen, zeven vlammen, zevenmaal vuur
De eerste vlam, is de vlam van de liefde
die het eerst en het belangrijkste is,
want God is Liefde en Liefde is God.
De tweede vlam is de vlam van het leven,
het leven hier, het leven straks,
leven voor elkaar, het eeuwig leven.
De derde vlam is de vlam van het Licht
het Licht der Wereld,
het ware Licht,
het Licht in de nacht, dat allen verlicht.
De vierde vlam is de vlam van de hoop,
de vlam van verwachting,
de vlam die wanhoop verdrijft.
De vijfde vlam is de vlam van het geloof,
die ziet en ziet, wat jij niet ziet,
die verder ziet dan de dood.
De zesde vlam is de vlam van het woord,
dat samenbrengt en vertroost,
dat spreken en luisteren doet.
De zevende vlam is de vlam van de Geest,
van liefde en leven, van licht,
van hoop en geloof,
die alles in allen wil zijn.
142.
Zevenarmige kandelaar
Soms zijn mensen net vlammetjes
als zij blij zijn en er sterretjes in hun ogen glinsteren,
dan is het net alsof ze stralen.
Soms zijn mensen net vlammetjes
als zij vrolijk tegen elkaar praten en iets aardigs en liefs tegen elkaar zeggen,
of als zij iemand troosten die verdrietig is.
Soms zijn mensen net vlammetjes
als zij elkaar warm maken door van elkaar te houden of elkaar te knuffelen.
Soms zijn mensen net vlammetjes
als zij proberen iets heel goed te doen en elkaar daarbij te helpen.
Soms zijn mensen net vlammetjes
als zij heel flink zijn en proberen iets te doen wat best moeilijk is.
Soms zijn mensen net vlammetjes
als zij goed voor elkaar willen zorgen en voor alles wat op de wereld is.
Soms zijn mensen net vlammetjes
als zij hun tranen afdrogen wanneer zij verdrietig zijn, en tegen elkaar zeggen:
66
“Kom op, wij gaan samen verder, dan komt het vast wel goed.”
Zo kunnen mensen elkaar aansteken.
143.
Zevenarmige kandelaar
De eerste vlam is de vlam van de zon,
die ons licht geeft, ons verwarmd en ons doet leven,
die in onze huid kruipt en blijde mensen van ons maakt,
zodat wij houden van elkaar en van de aarde.
De tweede vlam is de vlam van de taal,
die ons woorden geeft om te praten,
zodat wij elkaar bij de naam kunnen noemen,
zodat wij kunnen delen wat wij denken en niet meer eenzaam hoeven te zijn.
De derde vlam is de vlam van de liefde,
die brandt in alle mensen,
die wij aansteken in elkaar en die wij doorgeven aan wie dicht bij ons staan,
zodat ons leven meer glans en blijheid krijgt
en wij de scheppingskracht van God heel tastbaar in ons voelen.
De vierde vlam is de vlam van de wijsheid,
die ons helpt, als wij zoeken naar wat goed voor ons is,
die ons doet vergeten wat mensen door de eeuwen heen
hebben ervaren aan geluk en aan verdriet,
aan goede en aan kwade dingen.
De vijfde vlam is de vlam van de kracht,
die ons helpt als wij bang zijn en klein,
die ons moed geeft om door te gaan en
te vechten voor wat goed is in het leven.
De zesde vlam is de vlam van de eerbied,
die ons met verwondering laat kijken naar alles om ons heen en naar onszelf,
die ervoor zorgt dat wij in liefde en verantwoordelijkheid
omgaan met de mens en met de aarde,
zoals God die heeft geschapen.
De zevende vlam is de vlam van de hoop,
die ons steeds opnieuw weer doet weten en voelen dat mensen ondanks pijn en teleurstelling,
ondanks verlies en verdriet, samen gelukkig kunnen zijn en
de wereld kunnen maken tot een plaats waar het goed is om te wonen.
144.
Zevenarmige kandelaar
Als je wilt dat er licht is, ontsteek het dan zelf.
Je hebt lucifers om het te ontbranden.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel licht, in beide handen…
Als je wilt dat er warmte is, maak hoog dan het vuur.
Je hebt woorden om kilte te doven.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel kracht, om in te geloven…
Als je wilt dat er vrede is, begin dan bij jezelf.
Je hebt kansen harmonisch te bloeien.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel goeds, door innerlijk groeien.
67
Als je wilt dat er liefde is, geef iets van jezelf.
In troosten, een veilig omarmen.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel steun, om anderen te warmen…
Als je wilt dat er licht is, ontsteek dan jouw lamp.
In luisteren, beschermend meeleven.
Een mens heeft zoveel,
zo heel veel liefs, om weg te geven…
Als je wilt dat er warmte is, zoek het bij elkaar.
In ontmoeten, in vieren, in samenzijn.
Een mens heeft zoveel,
zo veel om te delen, elkaars allernaaste te zijn.
Als je wilt dat je haar nooit vergeet,
ga dan de wereld in en vertel,
over haar liefde en haar warme hart,
vertel zoveel verhalen over haar,
dat je haar nooit vergeet.
145.
De viool
Heb je het gehoord?, vroeg de viool. Heb je mijn stem gehoord?
Soms geloof ik zelf maar half dat ik zo zingen kan.
Ik kan het ook nog niet zolang, pas sinds ik viool ben eigenlijk.
Ik ben ook niet altijd viool geweest.
Eerst was ik een boom, een heel speciale boom.
Mijn stam was klein, maar stevig en breed.
Ik had sterke wortels en mijn takken vol met ritselend blad,
waar de vogels graag schuilden;
en zo was mijn stem: ritselen en ruisen als het een beetje waaien wou... en verder, gewoon rustig
aanwezig zijn.
Toen kwam de dag van de houthakkers met hun bijlen en zagen.
"Niet bij mij"..., "Niet bij mij", dacht ik.
Want ik wilde niet dood. Ik wilde leven.
Maar ze kwamen toch en zaagden mijn stam van mijn wortels en ik viel.
Veel is er met me gebeurd. Ik werd gesleept over de aarde, doorweekt in water en gedroogd in de
wind. Ik ben in stukken gedeeld, in planken gezaagd en uitgekozen door een man, een vioolbouwer.
Hij werkte aan mij met beitels en schaven, met lijm en lak en ik werd mooi om te zien.
Glanzend en licht gebogen, prachtig gemaakt.
Maar het wonder gebeurde toen de speler mij in zijn hand nam.
Ik had een stem! Ik die zo bang was om te sterven…
Hoor..., hoe ik zing.
146.
Parabel van de panfluit
Er was eens een boom, een onbekende boom, ergens langs de waterkant, geplant door niemand
weet nog wie. Hij leefde daar breeduit, met veel takken. Hij droeg de forse stem van de wind of de
doodse stilte van de avondlucht. ‘s Winters was het leven kaal en zwiepend in de harde wind en met
zijn twijgen als toe geklemde vuisten vol nieuwe beloften, stond hij daar maar te wachten tot het weer
lente werd.
Ga je gang, knipoogde dan de voorjaarszon, en dan kwam hij weer aan zijn oude, groene
uitbundigheid, zijn takken liepen weer uit en schoten bloesem uit ingehouden leven. Het was een lust
voor de ogen! En als dan de zomer kwam, maakte die boom een donkere hand gevuld met schaduw,
gratis voor iedereen, en soms een paraplu tegen de stromende regen. Zo leefde de boom met al zijn
takken, jaar in jaar uit, zijn krachten verbergend en weer ontplooiend, op en neer, in telkens vier
seizoenen.
68
Maar op zekere dag kwam er een mens, iemand gewapend met een kapmes. De takken hielden van
louter schrik het ruisen in. Er was geen ontkomen meer aan, de mooiste tak werd afgesneden
en meegenomen naar het huis van die mens, een dode tak, voorgoed uit het leven weggesneden,
weggevallen uit de schaduw met velen, onopvallend en straks natuurlijk stomweg vergeten. Wat
betekent immers een tak aan een hele boom?
Drie dagen later was die mens opeens weer terug en de boom stond windstil van doodsangst
met al zijn takken; wie treft het lot vandaag? Maar kijk, de mens ging zitten aan de voet
van de boom en...hij blies op een afgesneden tak, die hij zijn panfluit noemde.
Hij speelde een lied en de boom verstond het zo: Horen jullie mij? Ik leef, ik leef! Meer dan ooit
tevoren. Ik leef, ik zing, ik fluit!
147.
Het geheim van leven en dood
Het diepste geheim, dat elke mens in zijn greep houdt, is het 'er-zijn' en het 'er-niet-meer-zijn', begin
en einde, leven en dood. Het begin overkomt je, onbewust, maar door het einde moet je heen, vroeg
of laat, gelaten of opstandig, gelovig of ongelovig.
De grens is er en je kunt haar wel vervagen, maar niet ontwijken.
Je ziet de einder liever niet, ofschoon hij steeds duidelijker opdaagt.
Het kan ook anders: de einder steeds in je blikveld houden, zoals Jezus Christus dat deed.
Hij spreekt er telkens over, bij allerlei gelegenheden, op een onverwachte manier.
Hij geeft de woorden 'leven' en 'dood' immers een inhoud, tegengesteld aan wat wij er onder verstaan.
Wat wij 'leven' noemen, noemt Hij 'dood'. En wat voor ons 'dood' heet, is voor Hem 'leven'.
De gelovige mens moet dit spraakgebruik van Jezus overnemen. Durven leven met de dood voor
ogen, is het leven in de ogen kijken, zoals het in Jezus van Nazareth is opgebloeid. Voor wie gelooft,
betekent de-dood-aanvaarden: binnentreden-in-het-leven. Voor Hem is doodgaan: gaan-leven voor
eeuwig. Slechts op deze manier kunnen wij het aanvaarden, als dierbaren ons ontvallen. Zij hebben
niet het leven verwisseld met de dood, maar de dood met het leven. Zij zijn door de donkere poort van
de dood heengegaan aan de hand van Jezus, om aan de andere kant te ontdekken, dat daar een
leven is zonder einde, zonder verdriet en tranen, met enkel vrede en vreugde.
148.
De vier seizoenen
Zomer: het groene land, bloeiende bloemen,
de aarde geeft het beste van zichzelf prijs.
We genieten van het leven en werken in Gods schepping.
Waar boeren hooien en aren rijpen,
daar schittert in het water de zon
en wolken werpen schaduwen.
Zal dat alles ooit veranderen?
’t Wordt herfst en de aarde gaat sterven,
bladeren worden goudbruin aan de bomen,
we oogsten de vruchten van zorg en zonnewarmte,
samen onderweg zijn en weer thuiskomen,
bewonderend wat buiten is, bewarend wat binnenkomt.
In vertrouwen blijven uitzien,
niet wetend wat de toekomst ons brengen zal.
De winter komt en de kou drijft ons naar binnen.
Kaal en leeg is de aarde, met knoppen,
wachtend op de warmte van het voorjaar.
Gaan onze wegen scheiden?
Zwaar zal het zijn afscheid te moeten nemen
van deze aarde, van al wat tastbaar is,
gevoeld en gezien kan worden,
en alleen verder moeten.
Lente: het land is weer groen
en onder een prille zon gaan knoppen open,
69
nieuw leven wordt zichtbaar.
Zul je dikwijls aan mij denken
als de bloemen openspringen ieder jaar?
Als de aarde bloeien gaat?
Men zegt, de dood is toch het einde.
Maar ik zal bij je zijn vanuit andere verten,
waar tijd geen plaats meer heeft en het altijd licht is.
Aan de oorsprong van alle leven,
waar mensen samenkomen
onder de hoede van de Schepper.
149.
Angst en bevrijding
Te moeten sterven is een angst
die in ons sluimert.
Die wordt wakker
bij de dood of het ongeval van anderen.
We schuiven het sterven weg,
ver van ons;
het is iets voor later.
En toch is sterven het enige waar we zeker van kunnen zijn,
waar we onvermijdelijk naar toe leven.
Leven en dood horen bijeen,
maar we hebben ze elk een eigen bestaan gegeven.
Voor velen is de dood een eindpunt
en geen rustpunt.
Dood is ook bevrijding van tijd en ruimte,
weg van de drukte,
rust voor het lichaam.
Het is een stilvallen van elke beweging,
een verharden van je gevoel,
een verliezen van je stem,
een verkillen van je lach,
het einde van je dromen.
Laten we de dood niet langer doodzwijgen,
maar leren ermee leven,
wetend dat er een plaats is
waar de doden leven.
150.
De drie rouwende bomen
Gisteren was ik in het bos.
Op zoek naar drie bomen, drie bomen die ik gekend had.
Drie bomen die alle drie een tak hadden verloren.
Drie bomen die daar alle drie op een andere manier mee omgegaan waren.
Vandaag heb ik ze gevonden.
De eerste boom was gaan treuren om zijn verlies, en zei ieder voorjaar
als de zon hem uitnodigde om te groeien: "Dat kan ik niet want ik mis een tak."
De tweede boom was geschrokken van de pijn en had maar snel besloten
om het verlies te vergeten.
En ieder voorjaar als de zon hem uitnodigde te groeien, groeide hij.
De derde boom was geschrokken van de pijn.
Maar hij had gerouwd om het verlies.
En het eerste voorjaar dat de zon hem uitnodigde te groeien had hij gezegd:
"Dit jaar nog niet."
Maar de zon kwam het jaar daarop terug.
Nu zei de boom:
"Ja zon, verwarm mij opdat ik mijn wond kan verwarmen, ziet u, mijn wond heeft warmte nodig, opdat
hij weet dat hij erbij hoort."
70
En het derde jaar dat de zon terug kwam sprak de boom: "Ja zon, laat mij groeien want er is nog
zoveel te groeien."
Na wat zoeken vond ik de drie bomen, of eigenlijk twee.
De eerste boom was klein gebleven. De plaats van de wond was duidelijk te zien, het was het hoogste
punt van de boom.
De tweede boom was geen boom meer.
Een voorjaarsstorm had hem doen omwaaien. De plek van de wond moest ik gaan zoeken.
Achter een heleboel bladeren vond ik hem.
De derde boom was het moeilijkst te vinden, want ik had niet verwacht dat hij zo groot
en sterk was geworden.
Maar gelukkig kon ik hem herkennen aan de dichtgegroeide wond die vol trots in het zonlicht stond.
151.
Denk je dat we ooit afgelopen zijn?
‘Denk je dat we ooit afgelopen zijn?’, vroeg de mier op een keer.
De eekhoorn keek hem verbaasd aan.
'Nou, zoals een feest afgelopen is,' zei de mier. 'Of een reis.'
De eekhoorn kon zich dat niet voorstellen.
Maar de mier keek uit het raam naar de verte tussen de bomen en zei: 'Ik weet het niet, ik weet het
niet...' Er verschenen rimpels in zijn voorhoofd.
'Maar hoe zouden we dan moeten aflopen?' vroeg de eekhoorn.
Dat wist de mier niet.
'Als een feest is afgelopen gaat iedereen naar huis,' zei de
eekhoorn. 'En als een reis is afgelopen wrijf je in je handen en kijk je of
er nog een potje honing in je kast staat. Maar als wij zijn afgelopen...'
De mier zweeg. Hij maakte een raar geluid met zijn voelsprieten.
'Wat is dat voor een geluid?' vroeg de eekhoorn.
'Knakken,' zei de mier.
Daarna bleef het lange tijd stil.
De mier stond op en begon, met zijn handen op zijn rug, door de kamer heen en weer te lopen.
'Denk je erover na?' vroeg de eekhoorn.
'Ja,' zei de mier.
'Weet je het al?'
'Nee.'
De mier ging ten slotte weer zitten.
'Ik weet het niet,' zei hij. 'Ik weet vrijwel alles, dat weet je, eekhoorn...'
De eekhoorn knikte.
'Wat ik niet weet,' ging de mier verder, 'mag geen naam hebben.
Maar of wij ooit aflopen... ik weet het niet, ik weet het niet.’
152.
De eeuwige kroon
Er werd eens een kroon gevlochten en het was een kroon van doornen.
En het voorhoofd en het hoofd hebben gebloed onder die kroon van bespotting.
En het bloed parelde in druppels en het bloed plakte vast in de haren.
Maar er is nog een andere kroon gevlochten, een geheimzinnige kroon, een eeuwige kroon.
Geheel gemaakt van zachte takken zonder doornen.
Van uitbottende takken, takken van einde maart, takken van april en mei.
Buigzame takken die zich goed voegen tot een kroon.
Zonder één doom.
Zeer welriekend, fris aan de slapen, heel zacht en geurig.
Gevlochten voor vandaag, voor morgen, voor altijd.
Vol kleine knoppen, vol beginnende knoppen,
die de geur en de smaak hebben van blad en bloem.
De smaak van het groeien, de smaak van de aarde.
Om lafenis te brengen voor het koortsige voorhoofd,
om vergelding te brengen voor de kroon van de bespotting.
Om verfrissing te brengen voor bonzende slapen, voor razende hoofdpijn en hoon.
Om het bloed te stelpen dat vastplakte in de haren.
71
Een eeuwige kroon.
De kroon van de hoop.
153.
De oude boom
Op het dorpsplein stond een boom. Hij stond daar al vele jaren en deelde het leven van vogels, huizen
en mensen om zich heen. En hij gaf de tijd aan van zomer en winter, van de wisselende seizoenen in
het dorp. In het voorjaar zong hij groenomkranst: 'Nu is het lente, de vogels komen weer in mij
nestelen'. In de zomer bood de boom schaduw aan mensen, die onder zijn takken neerzaten en daar
het lief en leed van hun kleurrijke levens met elkaar uitwisselden. In de herfst sierde de boom het
dorpsplein met warme kleuren die tot mijmeren uitnodigden en tot omzien in dankbaarheid. En in de
winter stak de boom stoer en vertrouwenwekkend af tegen een ijle vrieshemel. De boom was in de
loop van veel jaren een deel van het dorpsleven geworden, verweven met de levens van velen.
Totdat de boom, moe en oud geworden, zijn levenssappen ging verliezen zoals ook mensen dat doen.
De dorpstuinman die erbij geroepen werd zag het: zijn dagen van groei en bloei waren geteld. ‘Maar
hoe dankbaar mogen we niet voor al die dagen zijn’, sprak hij tot de mensen op het dorpsplein. ‘En’,
zei hij, ‘de plaats van de oude boom zal geen lege plaats in ons midden zijn. Uit zijn zaad groeien
jonge scheuten die straks willen doen wat de oude boom gedaan heeft: schaduw en houvast bieden,
voorjaar aankondigen en tot wijsheid uitnodigen in de herfst.’ En zo werden op het dorpsplein nieuwe
bomen, nakomelingen geplant. En in het voorjaar zag je: Ja, het zijn bladeren als die aan de oude
vertrouwde boom. En in de winter die volgde, zag je hoe jonge boomkruinen zich tegen de hemel
aftekenden zoals de oude boom dat vroeger gedaan had. En er kwamen vogels ook in hun takken
nestelen. Want de jonge bomen waren gastvrij en deelden van harte hun leven met velen: met vogels
en mensen, groten en kleinen.
154.
De witte roos
Zo was zij een tere witte roos, bijna doorschijnend, kwetsbaar.
Zo was zij geplant in die grote tuin, die de aarde is, tussen al die andere planten.
Die tuin is geen paradijs meer.
Er groeien dorens en distels en overal dreigen gevaren voor de kwetsbare en nietige planten.
Maar ook is er schaduw en zon, koren als voedsel en bomen die vruchten dragen.
Voor sommigen stond die roos daar misschien nutteloos en wellicht gingen ze aan haar voorbij.
Zij hadden geen oog voor de uniekheid van deze unieke kleine bloem.
Maar de tuinlieden, aan wie de zorg voor deze roos was toevertrouwd, hielden van haar, zij kenden
haar, haar warmte, haar geur.
Zij omgaven haar met zorg en liefde.
Soms kwam de Heer van de tuin kijken naar het werk van de tuinlieden en als Hij dan de moeite en de
zorg zag waarmee de tuinlieden de roos omgaven, dan zei Hij: ‘zal Ik de roos maar plukken?’
Dan zeiden de tuinlieden: ‘och Heer, alstublieft, nog niet.’
En de Heer ging weg en liet de zorg voor de roos aan hen over.
Enkele dagen geleden is de Heer opnieuw gekomen en heeft de roos geplukt, vrij plotseling en zonder
veel pijn.
De tuinlieden vroegen: ‘Waarom Heer, deden wij niet goed ons best?’
Maar de Heer zei: ‘Het is goed zo, Ik heb zelf de zorg voor deze roos ter hand genomen; Ik zorg nu
zelf voor haar.’
72
Download