Ambten in de apostolische kerk – v. Bruggen Samenvatting van de passages vereist voor het tentamen inleiding PT – KST I. De apostelen Fundamenteel onderwerp De apostelen vormen samen met de profeten het fundament der kerk. Het is dus niet verwonderlijk dat bij een beschouwing van het ambt veel aandacht uitgaat naar de plaats en taak van de apostelen in het Nieuwe Testament. Er bestaat echter veel onduidelijkheid over wie die apostelen precies zijn. Het gaat in ieder geval om een andere groep dan “de twaalf”; ook Paulus, Barnabas, Silvanus, Andronikus en Junias (Romeinen 16) worden apostelen genoemd. Men heeft wel geprobeerd dit probleem weg te nemen door twee apostelbegrippen te hanteren, waarin dan “de twaalf” apostel-in-eigenlijke-zin waren en de anderen apostel-inruimere-zin. Dit is echter geen bijbels onderscheid, het NT geeft hier geen aanwijzingen voor. Waarom zou Paulus anders zo’n strijd leveren tegen oneigenlijk gebruik van de term “apostel”. Natuurlijk is er ook een schriftkritische oplossing. Het idee van twaalf apostelen is er volgens die visie pas later ingeslopen. Vooral Lucas zou hiervoor verantwoordelijk zijn. Vraag is echter wat Lucas dan in Handelingen doet wanneer hij ook Paulus en Barnabas als apostelen betitelt. Zou hij misschien iets over het hoofd gezien hebben bij de revisie? Onwaarschijnlijk. Hier moet dus alvorens verder te gaan een methodische keus worden gemaakt: gaan we uit van de juistheid van nieuwtestamentische bronnen of denken we het met de kennis van nu beter te kunnen. Van Bruggen en zo ook deze samenvatting, kiezen voor de eerste optie. Gedegen studie van de plaats van de apostelen en de “twaalf” is geen overbodige moeite want de verschillende standpunten op dat vlak komen vaak in actuele discussies aan de orde. Bijvoorbeeld in discussies met de rooms-katholieken en Apostolischen. De twaalf Het nieuwe testament spreekt over “de twaalf” als een gesloten groep, niet persé een getal van twaalf mannen (Thomas en Judas…) Als we kijken naar Matteüs en Marcus ontstaat het beeld dat het bij “de twaalf” gaat om de groep directe leerlingen van Jezus. Ze zijn altijd bij Hem en zijn ook door Hem uitgezonden. Johannes voegt daaraan weinig toe, het woord apostel komt maar één keer voor -en dan ook nog eens in een beeldspraak- met de betekenis ‘gezant’ (joh. 13,16). Lucas geeft op het eerste gezicht een scherper beeld. Hij lijkt de uitdrukking ‘de apostelen’enkel en alleen te gebruiken voor de twaalf. Bij Lucas moeten we er altijd aan denken ook de gegevens uit zijn tweede boek mee te nemen, namelijk Handelingen. Ook in Handelingen stelt Lucas de apostelen vaak gelijk met de twaalf, bijvoorbeeld hoofdstuk 2 (vgl. vers 37 en 14). Lucas duidt ‘de apostelen’ duidelijk aan als een bijzondere groep, hij spreekt over hun leer en wonderen. Toch zijn ‘de apostelen’ en ‘de twaalf’ ook bij Lucas niet zonder meer de zelfde groep, in Hoofdstuk 14 spreekt hij namelijk over Paulus en Barnabas als apostelen terwijl zij toch niet tot ‘het college van de twaalf’ behoren. De zeventig Lucas verhaalt als enige evangelist over de uitzending van ‘de zeventig’. Deze uitzending lijkt als het gaat om de wezenlijke kenmerken eigenlijk heel veel op de eerdere uitzending van de twaalf. Er zijn wel uiterlijke verschillen maar wezenlijk gebeurt er vrijwel hetzelfde zoals blijkt uit de volgende lijst: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Christus zendt uit. Men gaat twee aan twee. Er is volmacht om te genezen en boze geesten uit te drijven. Het reisdoel ligt in Israël. Men reist zonder geld, bagage et cetera. Verkondiging van het nabije rijk als evangelie voor wie geloven. Wie de gezondenen verwerpt, verwerpt de zender. Het is wel duidelijk dat het ook bij deze zeventig niet gaat om zomaar boden of boodschappers, dezelfde volmachten gelden als bij de twaalf. Lucas 10 vers 1 plaats de twaalf en de zeventig dan ook naast elkaar. Uit deze nevenschikking blijkt dat ook deze zeventig als apostelen worden aangeduid. Terwijl Matteüs en Marcus de twaalf gewoon aanduiden als ‘de twaalf’, gebruikt Lucas dus altijd ‘de twaalf apostelen’ om hen te onderscheiden van de latere groep die niettemin tot de apostelen gerekend moet worden. Omdat in de exegetische traditie de zeventig vaak niet tot de apostelen gerekend worden is die exegese soms nog wat omstreden. Echter, in de oudere exegetische traditie wordt wel degelijk over de zeventig gesproken als apostelen. Bijvoorbeeld bij Tertulianus, Origenes, Eusebius en Clemens Alexandrinus. Het valt dus aan te nemen dat met de bredere term “de apostelen” de twaalf en de zeventig samen worden aangeduid. Daarmee is die groep dan ook besloten, meer apostelen waren er niet, aldus van Bruggen. De apostel-naam De naam ‘apostel’ is door Jezus zelf voor het eerst gebruikt. Het woord bestond wel maar werd nooit eerder als titel gebruikt. Jezus gebruikt dus een bestaand woord op een nieuwe manier. De titel heeft iets te maken met ‘gezonden zijn’ hoewel Jezus zijn leerlingen al zo noemt bij hun verkiezing, voor hun uitzending dus; het is een permanente naam. Deze titel kan alleen begrepen worden vanuit Jezus’ werk als de Gezondene uit de hemel. Hij noemt zijn leerlingen apostelen omdat zij door hem ook gezonden worden. Er is dus sprake van een verwijzing naar de hemel. Het gaat niet om loopjongetjes. Dat blijkt al helemaal als Jezus ook zélf apostel heet in Hebreeën 3,1-2. De tekenen van een apostel Het ambt van een apostel berust net als dat van een profeet op een roeping van God, daar horen ook speciale tekenen bij. Paulus spreekt over het feit dat hij die tekenen bezit en aanwendt als hij zich moet verdedigen tegen pseudo-apostelen. [nu mengt van Bruggen zich in een discussie over het vertalen van het woordje huperlian en haalt daarbij een aantal argumenten aan. Deze discussie is niet zo van belang, de uitkomst is dat in 2 kor. wordt gesproken over ware tekenen van apostelen. (pag. 24-29)] Wat zijn precies die tekenen? Paulus spreekt over het verrichten van die tekenen door tekenen, wonderen en krachten. De apostelen hadden dus volmacht om echte wonderen te verrichten. Zij laten zich hier niet op voorstaan maar het klinkt wel degelijk door in sommige brieven en in het boek handelingen. Er is geen sprake van een ‘kroniekmatig’ verslag waarin wordt gepronkt met wonderen, dat is ook niet nodig want de bedoeling was om door de wonderen het evangelie ingang te doen vinden en dat is gelukt. Wonderen vormen dus een realiteit. En niet alleen voor de ‘apostelen’ in de smalle zin van het woord, God kan ze ook geven aan andere gelovigen die meewerken. Onderstaand schema vat samen hoe apostelen zich verhouden tot andere ‘ambten’ in het NT. krachten en tekenen Onmiddellijke openbaring Wereld/Gemeente APOSTEL zekere belofte: kenmerkend Kenmerkend Primair: wereld PROFEET Als regel niet Kenmerkend Primair: gemeente Mogelijk: niet EVANGELIST kenmerkend Niet Wereld LERAAR Niet Gemeente Als regel niet De volmacht van een apostel Opvallend is de grote macht die aan apostelen wordt verleend. Niet alleen hebben hun uitspraken uitzonderlijk gezag, ze kunnen bijvoorbeeld ook vrede aan een huis brengen of juist wegnemen. En wat zij op aarde binden, zal in de hemel gebonden zijn… Deze volmacht ligt verankerd in Jezus’ autoriteit. Hij verleent de volmacht. (Mt. 16/Joh. 20 etc.) Bij ‘binden en ontbinden’ kan aan verschillende zaken gedacht worden. Één mogelijke uitleg is de charismatische waarin het hier zou gaan over het binden van demonen. Deze uitleg stuit echter op veel bezwaren en bij nader inzien is de grond ervoor niet bepaald sterk te noemen. Wat is dan bijvoorbeeld nog de inhoud van het feit dat het gebondene/ontbondene ook in de hemel gebonden/ontbonden is? Als voor een andere exegese gekozen wordt zijn er twee opties: Judiciële lijn; apostelen hebben beslissend leergezag, hun uitspraken gelden als hemelse uitspraken. Wie de leer van de apostelen misloopt, loopt de hemel mis. Justitiële lijn; de apostelen hebben het recht de ban te hanteren: ze laten toe en sluiten buiten. “Apostolisch recht en gericht is in feite het eindgericht”. Er zijn allerlei exegeses die een combinatie van deze twee lijnen hanteren waarbij het natuurlijk altijd de vraag is welke lijn dominant is en welke secundair, of moet er toch een keuze gemaakt worden? Er ligt een verband tussen het binden en ontbinden en de sleutels van het koninkrijk, blijkbaar kunnen de poorten van de hemel geopend worden door spreken met volmacht. Matteüs 16 spreekt volgens van Bruggen over de volmacht van de apostelen. Door de woorden binden en ontbinden te gebruiken verwijst Jezus naar de schriftgeleerden (voor wie die terminologie eerder al werd gebruikt). Zo moeten de apostelen nu dus nieuwe ‘schriftgeleerden’ zijn voor Jood en Griek. De sleutels van het hemelrijk die ook in Matteüs 16 genoemd worden betreffen de door Christus gegeven waarheden over zijn lijden, sterven en de redding van de wereld. De apostelen kregen de opdracht en het voorrecht deze waarheden naar alle volken uit te dragen en zo de weg naar de hemel te ‘ontsluiten’. De volmacht speelt een vrij grote rol in het leven van de gemeente, het heeft bijvoorbeeld alles te maken met de tucht. De leervolmacht staat in dienst van het behoud van zondaren, wordt uitgeoefend in overeenstemming en niet in een vijandige sfeer (Hnd. 15, Gal. 2) en wordt uitgeoefend op een manier waaruit blijkt dat het om Christus gaat en niet om zijn leerlingen. Er is geen sprake van grotere volmacht voor bepaalde apostelen, zo ook niet voor Petrus. Hoewel hij is aangewezen als eerste onder zijn broeders en zo als hun woordvoerder en voorganger heeft hij daarmee niet méér macht gekregen. Zijn naam illustreert dit: Petrus, rots; hij heet naar wat alle apostelen samen zijn: het fundament der kerk. Deze volmacht verleende Jezus aan zijn leerlingen, daarin zijn ook zijn apostelen ingebed, er is dus sprake van apostolische volmacht als we maar in de gaten houden dat die is ingebed in de aan de ‘leerlingen’ verleende volmacht. Apostelen in de oudste Christelijke literatuur Er zijn waarschijnlijk twee (buitenbijbelse) geschriften die nog stammen uit de tijd van de apostelen en ook over het apostolaat schrijven. Didache (de leer der twaalf apostelen) geeft zelfs regels voor het ontvangen en herkennen van ware apostelen. Het geschrift ‘Herder’ van Hermas zou ook nog uit apostolische tijden kunnen stammen. Ook dit geschrift beschrijft taken en praktijk van de apostelen. Alle oude geschriften samen bieden een beeld dat in het verlengde ligt van de nieuwtestamentische gegevens die we al hadden verzameld: Er is sprake van een meertal apostelen met de twaalf als kern en Petrus en Paulus in de hoofdrol. Apostelschap kan alleen bestaan door roeping van Christus. Taak is het bekendmaken van het evangelie en Christus te verkondigen door woord en daad (ook wonderen dus). De apostelen hebben een uniek en bindend gezag waardoor wij (de kerk) verplicht zijn hun woorden op te volgen. Een apostolische kerk is een kerk die blijft bij het door de apostelen gepredikte evangelie; ook opzieners en oudsten zijn dus aan dat evangelie gebonden. Conclusie Simon (Petrus) is de eerste onder zijn gelijken. Dus geen bijzondere volmachten maar wel een bijzondere positie. De twaalf zijn een speciaal verkozen groep uit de leerlingen. Zij waren altijd bij Jezus. Het is bijzondere aan de twaalf is niet gelegen in speciale volmachten –die zij wel hebben- maar in hun functie als fundament van het gelovige Israël. Apostelen zijn rechtstreeks door Jezus uitgezonden predikers die hun prediking vergezeld mogen doen gaan van tekenen der apostelen. De twaalf en de zeventig behoren tot deze groep, maar ook Paulus. Samen met de profeten vormen de apostelen het fundament van de kerk. Leerlingen: ieder die Jezus tijdens zijn verblijf op aarde aanvaardde. Jezus’ leerlingen Apostelen De Twaalf SIMON Nieuw Israël Vergadering van de gelovigen door evangelie Gezaghebbende ooren ooggetuigen: de oudsten VII. Gaven in de gemeente Ambt en charisma in de eerste gemeenten Het nieuwe testament geeft in sommige boeken duidelijke voorbeelden van ambtsdragers die een bepaalde, speciale taak vervullen binnen de gemeente. Op andere plaatsen is er juist sprake van een “charismatische” gemeente waarin de gemeente zichzelf lijkt te runnen en ieder lid zijn gaven aanwendt. Door dit verschil is de gedachte ontstaan dat men in de eerste gemeenten aanvankelijk geen ambtsdragers (nodig) had, maar dat die pas later hun intrede deden. Daaraan wordt ook direct een waardeoordeel verbonden, als het zou kunnen moeten we terug naar die oudste situatie. Een van de problemen is echter dat om deze gedachtegang te onderbouwen een wat onorthodoxe en ongeaccepteerde manier van datering nodig is. Passender is de uitleg dat sommige Bijbelgedeelten ‘vager’ over het ambt zijn vanwege de aanleiding voor het schrijven. Een apostel hoeft niet iedere keer aan een gemeente uit te leggen dat die gemeente een voorganger heeft met bepaalde taken, dat weet de gemeente wel. De apostel moet echter wel waarschuwen tegen bijvoorbeeld overschatting of misstanden. Gave en charisma Bij het woordje ‘charisma’ moeten we eraan denken dat daarmee in het Grieks iets anders wordt bedoeld dan in het Nederlands. Op zich betekent charisma namelijk niets meer dan ‘geschenk’. In het NT wordt het woordje vaak gebruikt voor allerlei dingen die wij gratis van God krijgen. Het zit echter niet per definitie vastgeklonken aan genade, charis. Charisma tegenover ambt is dan ook een gekke tegenstelling vanuit het NT, niet alleen komt ‘ambt’ op zichzelf niet voor, er bestaat ook gewoon geen tegenstelling. Sterker nog, het woordje charisma kan soms zelfs als ambt gelezen worden; het ambt als geschenk van God. Romeinen 12,3-8 “We hebben verschillende gaven, onderscheiden naar de genade die ons geschonken is” Hier –in vers 6- staan genade en gave direct bij elkaar. Paulus probeert hier het ‘genadige’ aan de gave nog eens te onderstrepen. Paulus spreekt hier in een aansporing om jezelf niet te hoog te achten in de gemeente, die aansporing geldt voor iedereen. Als argument schildert hij iedere functie af als een gave van God en als zodanig gericht op het welzijn van de gemeente, niet dat van individuen. Hoewel niet uit deze passage kan worden afgeleid welke ambten de gemeente in Rome had, is wel duidelijk dat er ‘ambten’ waren; mensen met bijzondere functies. 1 Korintiërs 12-14 Deze hoofdstukken zijn van cruciaal belang voor het bestuderen van de verschillende gaven van God. De ambten springen er niet uit, ze worden niet zichtbaar in verschillende gaven, dat komt doordat ze zelf ‘gaven zijn’. Bij dit alles staat de liefde vooraan, die is met afstand het belangrijkst, zonder de liefde is het ambt (of algemener: het werk in de kerk) zinloos. Dat er wél sprake was van bijzondere functies blijkt uit de bijzondere ordening van vers 28 van hoofdstuk 12: “God heeft in de gemeente aan allerlei mensen een plaats gegeven: ten eerste aan apostelen, ten tweede aan profeten en ten derde aan leraren. Dan is er het vermogen om wonderen te verrichten, de gave om te genezen en het vermogen om bijstand te verlenen, leiding te geven of in klanktaal te spreken.” 1 Petrus 4,10-11 “10 Laat ieder van u de gave die hij van God gekregen heeft, gebruiken om de anderen daarmee te helpen, zoals het goede beheerders van Gods veelsoortige gaven betaamt. 11 Voert u het woord, laat dan Gods woorden doorklinken in wat u zegt. Helpt u anderen, doe dat dan vanuit de kracht die God u geeft. Want zo doet u alles tot eer van God, dankzij Jezus Christus, aan wie alle eer en macht toekomt, voor eeuwig. Amen.” De manier waarop Petrus hier capaciteiten en functies in de kerk ‘gaven’ noemt, doet vermoeden dat het (misschien onder invloed van Paulus) gewoonte was geworden deze dingen zo te noemen. Het woord ‘gave’ accentueert het van God gegeven karakter van deze capaciteiten en functies in en voor de gemeente. Timoteüs In 1 Tim. 4 en 2 Tim. 1 duidt het woordje charisma de bijzondere gave aan die Timoteüs ontvangen heeft om te leren en te vermanen, als evangelist. Hij ontving die gave van Paulus. Paulus spoort hem ook steeds aan die gave te gebruiken; Gods gaven vragen dus om (juist) gebruik, ze werken niet automatisch. Ambt en gave We moeten vaststellen dat er soms verschil bestaat tussen wat wij verstaan onder ‘ambt’ en wat het NT bedoeld met ‘gave’. Er is echter absoluut geen spanning tussen beide begrippen. De gave kan gelden als oorsprong van de ambten, het is dus een breder begrip. Niet voor niets worden ‘woord’ en ‘dienst’ in Rom. 12 aangeduid als gaven – dat heeft natuurlijk alles te maken met ambt. Van Bruggen sluit dit hoofdstuk af met de mooie woorden: “wie in de kerk op aarde mag aanpakken, moet voortdurend opzien naar de Gever in de hemel.” VII. Mozaïek en meditatie Exegetisch mozaïek Bij de bestudering van nieuwtestamentische gegevens rond het ambt moet worden geconcludeerd dat Christus een centrale plaats inneemt. Hij is ‘herder’ en leidt met hulp van zijn ‘onderherders’ mensen op de weg van het geloof; de weg naar het nieuwe Jeruzalem. Geloof is dus de weg waarop geleid moet worden, “een ambtsdrager in een kerk zonder geloof is als een schatbewaarder van een lege schatkamer”. Jezus maakte de gelovigen uit zijn eigen tijd en in het bijzonder bepaalde groepen, zoals de apostelen, tot het fundament van zijn kerk. Die mensen hebben dan ook een bepaalde volmacht (zie bovenstaande over apostelen etc.). Kerkhistorische meditatie Ook de kerkgeschiedenis kan een bepaald gezag krijgen als paradigma. In de traditie is het ambt van oudste altijd duidelijk aanwezig geweest. Dit zijn verkozen leiders van de kerk die dan weer helpers aanstellen, dat is in onze kerken van vandaag wel anders. Een ander punt uit de kerkgeschiedenis is dat er steeds strijd losbrandt tegen gegroeide structuren als ze het gemeenteleven niet opbouwen maar tegenwerken. Cultuur kan ook een belangrijke factor zijn bij de invulling van het ambt, een bepaald bestuur past nu eenmaal goed bij een bepaald soort mensen.