Aanvullingen op de havo-lesbrieven druk 2012 n.a.v. wijzigingen in syllabus door CvE De CvE heeft de syllabus van de commissie Hinloopen aangepast. Helaas heeft ze dat gedaan nadat de methodeschrijvers klaar waren en de leerlingen al begonnen waren aan het nieuwe programma. Ondanks protest dat aanpassingen terwijl de leerlingen al begonnen zijn aan het Teulingsprogramma eigenlijk niet kunnen worden aangebracht, gaan de veranderingen toch door. De meeste aanpassingen van het programma hebben geen gevolgen voor de lesbrieven en er zijn slechts aanvullingen nodig voor de lesbrieven Vervoer en Europa en twee kleine aanvullingen voor de lesbrieven Verdienen & Uitgeven en Markt & Overheid. Voor het schooljaar 2013-2014 zullen er voor de havo nieuwe drukken van de lesbrieven Vervoer en Europa verschijnen. De aanvullingen voor lesbrief Verdienen & Uitgeven worden ook in de versie voor 2013 opgenomen, maar zijn zo minimaal dat versie 2012 met de aanvullingen nog steeds te gebruiken is. Aanvullingen havo Lesbrief Vervoer, druk 2012 Hoofdstuk 5 Na opdracht 5.9 de volgende opdracht Opdracht 5.9.A Figuur 5.1.A In figuur 5.1.A is de collectieve vraaglijn van melk en de collectieve vraaglijn van chips getekend. Is de vraag naar chips prijselastischer dan de vraag naar melk of is de vraag naar melk prijselastischer dan de vraag naar chips? Motiveer het antwoord. Na opdracht 5.13 komt de volgende opdracht. Opdracht 5.13.A Kledingwinkel “De bonte muts” verhoogt op een dag de prijs van bontmutsen van € 40 naar € 50. De collectieve vraag naar bontmutsen op een bepaalde dag (Qv) wordt weergegeven met de volgende vraagfunctie: Qv = -2P +120 met P = prijs in euro’s. Figuur 5.1.B a. b. c. Arceer (/////) in figuur 5.1.B het deel van de omzet dat erbij is gekomen als gevolg van de prijsstijging. Arceer (\\\\\) in figuur 5.1.B. het deel van de omzet dat wegvalt als gevolg van de prijsstijging. Is de vraag prijselastisch of prijsinelastisch als je alleen naar de omzetverandering kijkt als gevolg van de prijsstijging? Motiveer het antwoord. Na opdracht 5.11 maar voor 5.4 Prijselasticiteit en omzet Kruislingse prijselasticiteit Als de prijs van bruin brood sterker stijgt dan de prijs van wit brood zal de vraag naar wit brood toenemen ten koste van bruin brood. Omgekeerd mag verwacht worden dat als de prijs van bruin brood sterker daalt dan de prijs van wit brood, de vraag naar bruin brood zal toenemen ten koste van de vraag naar wit brood. We zien dus een positief verband tussen de vraag naar bruin brood en de prijs van wit brood. Als de prijs van wit brood stijgt, stijgt de vraag naar bruin brood. Ook tussen de vraag naar wit brood en de prijs van bruin brood bestaat een positief verband. Als de prijs van bruin brood stijgt, stijgt de vraag naar wit brood. Bruin brood en wit brood kunnen elkaar vervangen: het zijn substituten of substitutiegoederen. Bij mobiel bellen en mobiele telefoons zien we een andere reactie. Door de forse daling van de tarieven voor mobiel bellen is de vraag naar mobiele telefoons sterk toegenomen. En een sterke stijging van de prijs van mobiel bellen zal leiden tot een daling van de vraag naar mobiele telefoons. Hier zien we een negatief verband tussen de vraag naar mobiele telefoons en de prijs van mobiel bellen. Als de prijs van mobiel bellen daalt, stijgt de vraag naar mobiele telefoons. Mobiel bellen en mobiele telefoons zijn goederen die elkaar nodig hebben: we spreken in dit verband van complementaire goederen. De gevoeligheid van een prijsverandering bij complementaire goederen en bij substitutiegoederen op de vraag naar een goed, kan gemeten worden met de kruiselingse prijselasticiteit (Ek). De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag geeft weer hoe sterk de vraag naar het ene goed reageert op een prijsverandering van een ander goed en wordt als volgt berekend: Ek = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product procentuele verandering van de prijs van een ander product In de noemer staat de oorzaak en in de teller staat het gevolg. Opdracht 5.11.A Uit onderzoek blijkt het volgende verband tussen de vraag naar inkjetprinters en de prijs van inktcartridges: Qv = -200Pi + 10.000 Qv = vraag naar inkjetprinters Pi = prijs van inktcartridges a. Bereken de vraag naar inkjetprinters bij een prijs van € 40 voor een inktcartridge. b. Bereken de vraag naar inkjetprinters bij een prijs van € 30 voor een inktcartridge. c. Bereken de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar inkjetprinters als de vraag van inktcartridges stijgt van € 30 naar € 40. De kruiselingse prijselasticiteit is in dit geval negatief. Dat is altijd zo bij complementaire goederen. Bij goederen die elkaar kunnen vervangen, de zogenaamde substitutiegoederen, is de kruiselingse prijselasticiteit altijd positief. Als de prijs van het ene product stijgt, zal de vraag naar het andere product dat dat product kan vervangen, stijgen. Aan de hand van de kruislingse prijselasticiteit kunnen we zien of goederen complementair zijn of substituten zijn. Opdracht 5.11.B De vraag naar product A reageert als volgt op de prijs van product B: Qva = 400Pb + 10.000 Qva = vraag naar product A Pb = prijs van product B a. Bereken de vraag naar product A als de prijs van product B gelijk is aan € 20. b. Bereken de vraag naar product A als de prijs van product B € 10 bedraagt. c. Bereken de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar product A als de prijs van product B daalt van € 20 naar € 10. Als de kruislingse prijselasticiteit van de vraag naar een product gelijk is aan nul dan mag je daaruit de conclusie trekken dat er geen enkel verband bestaat tussen de vraag naar het ene product en de prijs van het andere product. Zo zal bijvoorbeeld een prijsstijging van kaas de vraag naar auto’s niet veranderen. De kruiselingse prijselasticiteit is in dat geval nul. Transferopdracht bij hoofdstuk 5 In de figuur zijn twee collectieve aanbodlijnen getekend. Het gaat hierbij om het collectieve aanbod van tandartsen en het collectieve aanbod van vakkenvullers. a. Welke lijn is de aanbodlijn van tandartsen, Qa1 of Qa2? Motiveer het antwoord. b. Leg uit dat het collectieve aanbod van tandartsen op lange termijn elastischer is dan op korte termijn. c. Is de prijselasticiteit van het aanbod positief of negatief? Motiveer het antwoord. Meerkeuzevraag bij hoofdstuk 5 Vraag 1 Het basistarief dat de taxi’s bij hun klanten in rekening mogen brengen, wordt aangepast. In welk geval leidt de aanpassing tot een stijging van de omzet? A. Bij een verhoging van het tarief bij een prijselastische vraag. B. Bij een verlaging van het tarief bij een prijsinelastische vraag. C. Bij een verhoging van het tarief bij een prijsinelastische vraag. D. In geen van de genoemde gevallen. Uitwerkingen Opdracht 5.9.A De vraag naar chips is prijselastischer dan de vraag naar melk. Dit omdat eenzelfde procentuele verandering van de prijs bij chips leidt tot een grotere verandering van de vraag dan eenzelfde procentuele verandering van de prijs van melk. Dit komt door het vlakkere verloop van de vraagfunctie van chips in vergelijking met de vraagfunctie van melk. Opdracht 5.13.A a. Zie figuur: vlak A. b. Zie figuur: vlak B. c. Er is sprake van een prijselastische vraag. Dit omdat de totale omzet afneemt bij een prijsstijging. De procentuele afname van de vraag is groter dan de procentuele stijging van de prijs. Opdracht 5.11.A a. Qv = -200 × 40 + 10.000 = 2.000. b. Qv = -200 × 30 + 10.000 = 4.000. c. De procentuele verandering van de vraag = (2.000 – 4.000)/4.000 × 100% = -50%. De procentuele verandering van de prijs = (40 – 30)/30 × 100% = 33,3%. Ek = -50/33,3 = -1,5. Opdracht 5.11.B a. Qva = 400 × 20 + 10.000 = 18.000. b. Qva = 400 × 10 + 10.000 = 14.000. c. De procentuele verandering van de vraag = (14.000 – 18.000)/18.000 × 100% = -22,2%. De procentuele verandering van de prijs = (10 – 20)/20 × 100% = -50%. Ek = -22,2/-50 = 0,44. Uitwerking transferopdracht a. Qa1 is de aanbodlijn van tandartsen en Qa2 is de aanbodlijn van vakkenvullers. Een salarisverhoging voor vakkenvullers zal het aanbod van vakkenvullers sterker doen toenemen dan dezelfde salarisverhoging voor tandartsen. b. Op lange termijn is het aanbod altijd elastischer dan op korte termijn. Op lange termijn zal een salarisverhoging voor tandartsen tot effect hebben dat meer studenten starten met een studie voor tandarts. Op korte termijn kun je niet meer tandartsen opleiden. c. De prijselasticiteit van het aanbod is altijd positief. Een stijging van de prijs leidt tot een stijging van het aanbod. Uitwerking meerkeuzevraag 1. C. Lesbrief Europa, druk 2012 1.3 Vrijhandel en protectionisme Hierboven hebben we gezien dat vrije internationale handel ertoe leidt dat landen datgene produceren waar ze relatief goed en goedkoop in zijn: Brazilië zal koffie produceren, Zuid-Korea auto’s, Indonesië kleding, Argentinië rundvlees, Marokko tomaten. In de praktijk zien we echter dat er niet altijd sprake is van vrijhandel. Soms is er sprake van protectionisme. We spreken van protectionisme wanneer overheden de binnenlandse producenten beschermen door hun subsidies te geven en door buitenlandse producten van de binnenlandse markt te weren. Enkele protectionistische maatregelen zijn: -invoerheffingen: importproducten worden belast met een heffing, waardoor deze producten duurder op de binnenlandse markt verschijnen; -een invoerquotum: een vastgestelde maximumhoeveelheid van een buitenlands product mag worden ingevoerd; -overheidssubsidies aan binnenlandse producenten: hierdoor kunnen binnenlandse producenten het product goedkoper aanbieden en beter concurreren met de buitenlandse aanbieder; -kwaliteitseisen: door zware kwaliteitseisen op te leggen aan buitenlandse producten kunnen sommige van deze producten makkelijker geweerd worden. Protectionisme leidt ertoe dat niet altijd de producten daar worden geproduceerd waar ze het beste geproduceerd kunnen worden. Zo worden in Nederland bijvoorbeeld tomaten en rundvlees geproduceerd, terwijl deze veel goedkoper uit Marokko en Argentinië zouden kunnen worden ingevoerd. Dit kan alleen doordat de Nederlandse boeren worden gesubsidieerd en buitenlandse tomaten en vlees worden belast met een invoerheffing. Door deze protectionistische maatregelen worden de binnenlandse productie en werkgelegenheid beschermd. Een gevolg van de heffingen op ingevoerde landbouwproducten is dat de consument meer betaalt dan nodig zou zijn. Opdracht a. Noem twee nadelen van protectionisme voor de consument. b. Geef van de volgende groepen aan hoe zij staan tegenover het protectionisme in de Europese landbouw: Europese boeren, boeren van buiten Europa, de consument in Europa, de belastingbetaler in Europa. Licht je antwoord telkens toe. Uitwerkingen a. - Door protectionisme zijn producten voor de consument duurder. - De mogelijkheid om te importeren is beperkt. Dat betekent minder (goede) buitenlandse producten, die eventueel door slechtere binnenlandse worden vervangen. - Er is minder keus voor consumenten. b. Europese boeren zijn voor protectionisme. Ze hebben nu minder of geen concurrentie van boeren buiten Europa en krijgen daardoor een hogere prijs voor hun producten. Boeren van buiten Europa zijn tegen de protectionistische maatregelen. Zij kunnen nu niet meer concurreren tegen de Europese boeren en raken hun producten in Europa niet meer kwijt. De consument in Europa is tegen protectionisme. Hij gaat een te hoge prijs voor de landbouwproducten betalen. De belastingbetaler in Europa is tegen protectionisme. Hij moet betalen voor de subsidies die aan de Europese boeren gegeven worden. Lesbrief Verdienen en Uitgeven, druk 2012 Aan het einde van § 3.3 (blz. 28) toevoegen: Deze vergelijking wordt ook vaak opgeschreven als: (S – I) + (B – O) = (E – M). S – I is het particulier spaarsaldo, B – O is het overheidssaldo en E – M is het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans. (S – I) en (B – O) wordt samen het nationaal spaarsaldo genoemd. Lesbrief Markt en Overheid, druk 2012 Op blz. 29, 6 regels boven opdracht 3.5 moet de omschrijving van verzonken kosten zijn: Verzonken kosten zijn de gemaakte vaste kosten die bij sluiting van de onderneming niet meer terugverdiend kunnen worden, omdat er geen andere gebruiksmogelijkheden zijn.