Rapportage studienamiddag “Jeugdrecht: Plaats voor herstel?!” Vorming voor jeugdadvocatuur en consulenten van de sociale diensten van de jeugdrechtbanken rond herstelbemiddeling Kasteel Bokrijk, donderdag 13 oktober 2011 (14.00 – 17.00 u.) INHOUD 0. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Aanleiding tot de studiedag Welkomstwoord door gedeputeerde Mieke Ramaekers Moderator Lieve Balcaen, SJH Het wetgevend kader van de herstelbemiddeling: Katrien Swartelé, LPJ Limburg Panelgesprek: de diverse rollen en procedure in herstelbemiddeling. 4.1 De casus: BAAL-medewerkers 4.2 De jeugdadvocatuur: Esther Wilderjans 4.3 De sociale diensten van de jeugdrechtbanken: Michael Moyson en Stephan Claes 4.4 De bemiddelingsinstantie: Dirk Roussard 4.5 Vereffeningsfonds Limburg: Catherine Klimenko Vragen en bedenkingen vanuit publiek en panel Evaluatie studiedag door deelnemers Algemene conclusies Bijlagen ______________________________ 0. Aanleiding tot de studiedag De aanleiding tot deze studiedag is de vaststelling dat er in Limburg, en vooral in het gerechtelijk arrondissement Hasselt, (te) weinig gebruik gemaakt wordt van herstelbemiddeling bij minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit plegen. Dat blijkt uit de (met enige voorzichtigheid te benaderen) vergelijking die het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, na de wethervorming in 2007-2008 opmaakte. Terwijl het bemiddelingsaanbod vanuit het parket daalt, stijgt het aantal doorverwijzingen naar de jeugdrechtbank. Uit het onderzoek naar het vorderings- en beslissingsbeleid van jeugdparketmagistraten en jeugdrechters (LINC, 2007-2009), dat werd voorgesteld op de studiedag “Het beleid van de jeugdmagistraat” (26 mei 2010, Provinciehuis Vlaams-Brabant), bleek dat professionele actoren hierin nochtans een belangrijke rol kunnen spelen. Op parketniveau zijn dat vooral sociale diensten van de jeugdrechtbanken, parketcriminologen en externe actoren. Op jeugdrechtbankniveau zijn dat opnieuw de sociale diensten, de hulpverleners en de jeugdadvocaten. Maar dat desondanks herstelbemiddeling in onze provincie weinig aangewend wordt in het kader van de jeugdwetgeving, blijft een spijtige vaststelling. stellen we vast dat er – in vergelijking met andere Vlaamse provincies – in Limburg weinig jongeren een aanvraag doen aan het Vereffeningsfonds, binnen het kader van een bemiddeling. De activiteiten van het Vereffeningsfonds Limburg worden opgevolgd door het comité V. Het mandaat en opdracht van het comité V zijn samen te vatten tot het stimuleren van de herstelgerichte aanpak in Limburg. Om een antwoord te formuleren op deze problematiek, hebben we vanuit het Comité V van het Vereffeningsfonds Limburg rond dit thema een werkgroep opgericht. Vertegenwoordigers van de jeugdadvocatuur, de sociale diensten van de jeugdrechtbanken, de bemiddelingsdienst BAAL en de provincie namen deel aan de werkgroepbesprekingen. We zijn met de werkgroep aan de slag gegaan vanuit de volgende vragen: - hoe komt dit dat er in Limburg zo weinig herstelbemiddelingen worden toegepast? Hoe kunnen we de verschillende betrokken partijen sensibiliseren rond herstelgerichte aanpak in Limburg? Is men voldoende op de hoogte van de nieuwe jeugdbeschermingswet van 2006? Zijn de actoren zich voldoende bewust van de meerwaarde van herstelgerichte aanpak en van de rol die zij kunnen spelen in de besluitvorming van de jeugdmagistraten? Uiteindelijk kwam als concreet besluit uit het voorbereidende overleg dat een informatie- en studiemoment het best aangewezen was om er, samen met vertegenwoordigers van de betrokken sectoren zelf concrete antwoorden te zoeken op deze vragen. Wat de vormingsdag vooral moet bereiken is de jeugdadvocaten en consulenten te tonen dat er een andere kijk mogelijk is dan de louter justitiële benadering in de MOF-zaken, wat de opties en oplossingen van herstelbemiddeling kunnen zijn, zodat ze met die informatie hun opdracht in een breder perspectief kunnen plaatsen. Tevens kunnen we van deze gelegenheid gebruik maken om met elkaar in contact te komen en meer informatie uit te wisselen over onze respectievelijke werkingen. Zo kwam op 13 oktober 2011 de studiedag onder de titel “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!” tot stand. 1. Welkomstwoord door Mieke Ramaekers, gedeputeerde van welzijn De gedeputeerde legt aan de hand van enkele vragen meteen de kern van het gespreksthema bloot: hoe pak je in onze maatschappij het best de jongerendelinquentie aan? De laatste decennia hebben herstelgerichte en alternatieve maatregelen zoals herstelbemiddeling, HERGO, gemeenschapsdienst en leerprojecten een wettelijk kader gekregen en, belangrijke vaststelling, treedt ook het slachtoffer op de voorgrond. Slachtoffers van als misdaad omschreven feiten drukken hun behoefte aan erkenning uit via vragen naar schadeherstel, niet alleen materieel, maar ook symbolisch en moreel. Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 2 De vzw Oikoten startte in 1987 met een vereffeningsproject in het kader van de herstelbemiddeling. De provincie Vlaams-Brabant nam tien jaar later de coördinatie over teneinde ervaring, expertise en middelen samen te brengen in een eerste provinciaal Vereffeningsfonds in Vlaanderen. Limburg volgde op 19 januari 2000. Hoofddoel is de bevordering van een herstelgerichte aanpak van de jeugddelinquentie in de provincie en daarvoor stelt het provinciebestuur een jaarlijks vast te leggen budget ter beschikking. Het Vereffeningsfonds Limburg verenigt bij uitstek de hoofdelementen van rechtspleging bij minderjarigen in zich: sensibilisering, herstelgericht, opvoedkundig, verantwoordelijkheidszin, vrijwilligheid en resocialisatie. Precies omdat het fonds op provinciaal niveau gesitueerd werd, wordt het noodzakelijke evenwicht mogelijk tussen de gerechtelijke, pedagogische en welzijnsbenadering. Het is dan ook vanuit deze unieke positie dat wij aan het talrijk opgekomen publiek uit meer bepaald de jeugdadvocatuur en de sociale diensten van jeugdrechtbanken, de mogelijkheden en voordelen van het Vereffeningsfonds Limburg willen voorleggen. Uit het statistische verslag van de 140 afgehandelde dossiers in de voorbije tien jaar blijkt dat jongeren die als misdaad omschreven feiten plegen, hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de benadeelden inderdaad willen en kunnen opnemen. In 95% van de gevallen leidde een aanvraag bij het vereffeningsfonds tot een positieve beoordeling van hun tewerkstellingsprestatie en, via het fonds, tot een op zijn minst gedeeltelijke vergoeding van de door de slachtoffers geleden financiële schade, voor het merendeel gewone burgers. Op zich al voldoende reden om een actievere rol voor herstelbemiddeling te rechtvaardigen. Ook in de toekomst wil de provincie Limburg haar intermediaire positie maximaal benutten om dialoog en samenwerking te stimuleren tussen alle Limburgse actoren die betrokken zijn bij MOF-zaken. 2. Moderator Lieve Balcaen, SJH De Vlaamse Gemeenschap richtte op 17 mei 1999 het OSBJ op, de vzw Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg met als doel de inhoudelijke en methodische ontwikkeling binnen de bijzondere jeugdzorg. Zowel de particuliere sector, als overheid, verwijzingsinstanties, cliënteel en wetenschappelijke onderzoekers werden daarbij betrokken. Oorspronkelijk ging het om projecten inzake ondersteuning van herstelgerichte afhandeling van jeugddelinquentie en de implementatie van kinderrechten in de bijzondere jeugdzorg. In 2009 herzag de overheid het pakket aan opdrachten en middelen in functie van de realisatie en implementatie van een registratiesysteem voor private voorzieningen. Daaraan toegevoegd werden een algemene informatieopdracht en een beperkte juridische ondersteuning van de jeugdhulpverleners. In oktober 2010 verandert de naam in Steunpunt Jeugdhulp vzw. Een van de doelstellingen van het voormalige OSBJ, nu het Steunpunt, was het promoten van herstelbemiddeling. Er zijn in Limburg relatief weinig verwijzingen naar herstelbemiddeling: het aantal verwijsdossiers daalde tot 2006 en bleef dan ongeveer gelijk (zie bijlage 1). Met deze studiedag willen we dan ook niet alleen meer informatie geven over deze optie in de jeugdwetgeving, maar tevens het draagvlak ervoor vergroten. De sprekers van vandaag zullen hun plaats en rol en die van hun organisatie voor ons toelichten. Aan de gesprekstafel nemen deel: Katrien Swartelé, voorzitter van het HCA-overleg Limburg en voorzitter van het Platform Bijzondere Jeugdbijstand Limburg. Dirk Roussard vertegenwoordigt het Bureau Alternatieve Afhandeling Limburg (BAAL). Namens de jeugdadvocatuur neemt advocaat Esther Wilderjans deel aan het debat. Michael Moyson en Stephan Claes zijn als teamverantwoordelijke/consulent verbonden aan respectievelijk de sociale diensten van de jeugdrechtbanken van Hasselt en Tongeren. Voor het Vereffeningsfonds Limburg neemt Catherine Klimenko, verantwoordelijke voor Jeugdwelzijn in de directie Mens het woord. Na afloop van de toelichtingen, is het woord aan de zaal en kan u uw vragen en bemerkingen kwijt aan de panelleden. 3. Katrien Swartelé, PBJ Limburg - Het wetgevend kader van herstelbemiddeling Zij schetst de nieuwe Jeugdbeschermingswet, meer bepaald de plaats en procedure van de herstelbemiddeling binnen deze wetgeving. Aan de hand van slides (zie document 1 in de deelnemersmap), overloopt Katrien Swartelé de historiek van het jeugdrecht en focust op de nieuwe jeugdwet en de plaats en procedure van herstelbemiddeling en Hergo binnen deze wetgeving. De jeugdbeschermingswet dateert van 1965 en was, zoals de naam suggereert, in eerste instantie een beschermingsmodel met als kenmerken: dadergericht, een delict als gevolg van een bepaald probleem, gepleegd door een niet verantwoordelijke minderjarige, met een zwakke rechtspositie en de rol van het slachtoffer is ondergeschikt aan de bescherming van de dader. Halfweg de jaren negentig won het jeugdsanctiedenken aan terrein dadergericht, een delict als overtreding van morele juridische orde, de minderjarige moet geresponsabiliseerd worden, heeft een sterke rechtspositie, er is meer aandacht voor de positie van het slachtoffer. Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 3 Het herstelmodel dat we nu kennen richt zich op het slachtoffer en de geleden schade. De minderjarige dader blijft verantwoordelijk, heeft een sterke rechtspositie en de reactie dient gericht te zijn op schadeherstel. Alternatieve afhandelingen situeren zich op niveau van het openbaar ministerie en de jeugdrechtbank. Het OM herinnert aan de wet en de risico’s en kan verwijzen naar bemiddeling. De JR kan in elke fase beslissingen overwegen en meer mogelijke maatregelen nemen, gericht op schadeherstel. 4. Panelgesprek: de diverse rollen en procedures in herstelbemiddeling 4.1 Medewerkers van BAAL brengen de casus die als rode draad doorheen de toelichtingen zal lopen Zie hiervoor document 3 in de deelnemersmap. Dagbladartikel: “Man (72) slachtoffer van minderjarige overvaller. Donderdag werd (...) een bejaarde man op klaarlichte dag beroofd van zijn tas. De dief ging aan de haal met de persoonlijke bezittingen van het slachtoffer. Bij de overval kwam de man ten val en liep hierbij een hoofdletsel op. Hij werd voor verzorging naar het ziekenhuis overgebracht. De 16-jarige dader kon na buurtonderzoek geïdentificeerd worden. Hij werd diezelfde dag nog opgepakt en meegenomen voor verhoor.” Achtereenvolgens komen volgende betrokkenen aan het woord: Ruben, de jonge dader zelf; Valère, het slachtoffer; drie getuigen van het voorval; de zoon van het slachtoffer en de boze reactie van een krantenlezer. 4.2 Esther Wilderjans, jeugdadvocaat balie Hasselt Haar toelichting is als document nr. 5 terug te vinden in de deelnemersmap. Vertrekkende vanuit de hypothetische casus van Baal, stelt Esther Wilderjans dat een jeugdadvocaat op drie niveaus in the picture kan komen, op het niveau van de bemiddelingscommissie, op parketniveau en op het niveau van de Jeugdrechtbank. In de eerste twee gevallen gaat het niet om een automatisme. Het staat de minderjarige vrij al dan niet een advocaat te raadplegen, maar de minderjarige moet wel zelf het initiatief nemen, hetzij door contact op te nemen met het Bureau voor Juridische Bijstand, alwaar men over een lijst beschikt van de geaccrediteerde jeugdadvocaten, hetzij door rechtstreeks een jeugdadvocaat te raadplegen. In beide gevallen is dit gratis. Op het niveau van de JRB is er een ambtshalve aanstelling. De jeugdrechter is verplicht om de partijen ervan te informeren dat zij, voorafgaand aan een herstelrechtelijk aanbod, advies bij een advocaat kunnen inwinnen. Dit kan eveneens op het moment dat een akkoord wordt vastgelegd. Dat betekent evenwel niet dat er geen advocaat aanwezig kan zijn tijdens het bemiddelingsproces zelf: het is niet verplicht, maar is evenmin uitgesloten. Het eerste contact met de MOF-plegende minderjarige vindt in hoogdringende gevallen meestal plaats in de gangen van de jeugdrechtbank, veelal vlak voor de zitting zelf. De jeugdadvocaat heeft vaak weinig tijd om de minderjarige te informeren over verloop, rechten en plichten, waaronder de mogelijkheid tot herstelbemiddeling. Volgt er na de zitting toch een dagvaarding ten gronde, dan is er wel meer ruimte en gelegenheid om de cliënt bijstand te verlenen. De jeugdadvocaat kan de cliënt dan voorbereiden en wijzen op de mogelijkheid tot herstelbemiddeling. Meester Wilderjans wijst tenslotte nog op de toenemende rol van de jeugdadvocaat door de implementatie van de Salduzwetgeving. 4.3 Michael Moyson, sociale dienst JRB Hasselt en Stephan Claes, sociale dienst JRB Tongeren Het bijhorende document 6 is terug te vinden in de deelnemersmap. Het Parket Jeugdzaken vordert de jeugdrechtbank in het kader van een problematische opvoedingssituatie (POS), een als misdrijf omschreven feit (MOF) en in een problematische opvoedingssituatie waarbij mogelijk de psychische en fysieke integriteit van de minderjarige in gevaar is en er desgevallend een residentiële maatregel moet worden uitgesproken (POS-HD). De consulent heeft een gelegitimeerde maatschappelijke opdracht en maakt deel uit van het team van de sociale dienst bij de jeugdrechtbank en het Agentschap Jongerenwelzijn. Dat wil zeggen dat de consulent nooit alleen staat in de besluitvorming. Het teamverband is belangrijk omwille van de professionele ethiek, de diversiteit in visie en disciplines en de gedragen en onderbouwde besluitvorming. De SDJ steunt zijn in team genomen autonoom advies aan de jeugdrechter met betrekking tot het maatschappelijk onderzoek, de processen van casusonderzoek en casusmanagement en de interne en externe multidisciplinariteit. De teamverantwoordelijke is ook de eindverantwoordelijke. In de dagelijkse praktijk is er enig onderscheid tussen de werkwijzen van de JRB’s van Hasselt en Tongeren. In beide gevallen is het de jeugdrechter die het MOF-dossier aanbrengt. In de JRB Hasselt komen volgende stappen aan bod: een voorlopige rechtspleging (“middels beschikking”) met opdracht tot Maatschappelijk Onderzoek, waarna het vonnis ten gronde volgt; een voorlopige rechtspleging op basis van onmiddellijke voorleiding (ernstige feiten); Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 4 voorlopige rechtspleging of vonnis met als opdracht de opvolging van de HCA, bijv. een gemeenschapsdienst of een leerproject begeleid door BAAL; voorlopige rechtspleging of vonnis met als opdracht de opvolging van HCA, via BAAL en een summier toezichtverslag. In de JRB Tongeren zijn dat: middels vonnis, waarbij de opvolging van de opgelegde maatregel gevraagd wordt; een voorlopige rechtspleging, op basis van onmiddellijke voorleiding (ernstige feiten); middels opdracht tot Maatschappelijk Onderzoek, waarbij nog geen maatregel is genomen; middels opdracht tot eerste navorsingsverslag met betrekking tot eventuele HCA. 4.4 Dirk Roussard, bemiddelaar bij BAAL BAAL stelt volgende documenten ter beschikking in de deelnemersmappen: document 2 geeft een schematisch beeld: “jongere pleegt een feit – art. 36/4 MOF” document 7: algemene toelichting BAAL document 8: actuele werking + visie van BAAL document 9: praktijk van herstelbemiddeling in 2010. Tevens is de nieuwe informatiefolder “Herstelbemiddeling” van BAAL toegevoegd. Er wordt in eerste instantie een algemene toelichting gegeven over BAAL . Vervolgens wordt er stilgestaan bij de praktijk van bemiddeling. BAAL is een initiatief van de vzw Jongerenwerking Pieter Simenon en is sinds april 2007 als HCA-dienst erkend door de afdeling Jongerenwelzijn van de Vlaamse Gemeenschap, die BAAL ook subsidieert sinds november 1998. Twee hoofdopdrachten: een geïntegreerd aanbod realiseren inzake het herstelgericht en constructief afhandelen enerzijds; het organiseren en begeleiden van de afhandelingsvormen bij minderjarige delictplegers anderzijds. Het aanbod van BAAL omvat: bij doorverwijzing door het Parket herstelbemiddeling en ouderstage. Bij doorverwijzing door de JRB: herstelbemiddeling, HERGO, gemeenschapsdienst, leerprojecten en ouderstage. BAAL is werkzaam in het gerechtelijke arrondissement Hasselt en Tongeren, bijgevolg voor de ganse provincie Limburg. De visie van BAAL is als volgt samen te vatten: in geval van een schadeverwekkende gebeurtenis maximale mogelijkheden bieden aan de als evenwaardig te beschouwen partijen: dader, slachtoffer, samenleving. Het herstelproces is betekenisuitwisseling; het herstelproduct is herpositioneren, verbinden en schade herstellen; de herstelprocedure betreft de afhandelingen. Via bemiddeling kunnen slachtoffers antwoorden krijgen op de vragen waarmee ze zitten, naast het bekomen van materiële en of morele schade. De dader heeft de gelegenheid om verantwoordelijkheid op te nemen en iets goed te maken naar het slachtoffer. Niet onbelangrijk: het bemiddelingsaanbod vervangt niet de gewone gerechtelijke afhandeling, maar kan wel invloed hebben op verdere beslissingen in dit kader. Belangrijke aandachtspunten: de bemiddelaar is een onpartijdige beroepskracht die zowel voor het slachtoffer als de dader beschikbaar is; elke partij kan op elk moment deelnemen aan of stoppen met een bemiddelingsprocedure; alle gesprekken zijn van vertrouwelijke aard; de gesprekken kunnen thuis of op de bemiddelingsdienst gehouden worden; een advocaat kan op elk moment geraadpleegd worden; de herstelbemiddeling is kosteloos voor de partijen. 4.5 Catherine Klimenko, bestuurssecretaris Jeugdwelzijn, provincie Limburg: het Vereffeningsfonds Limburg Volgende documenten zijn terug te vinden in de deelnemersmap: document 10: historiek en toelichting Vereffeningsfonds Limburg document 11: procedure Vereffeningsfonds Limburg document 12: registratietotalen 2000 – 2010 (grafieken) folder Vereffeningsfonds Limburg. Het Vereffeningsfonds Limburg is een feitelijke vereniging opgericht door de provincie Limburg en situeert zich als een optie binnen het gamma van de herstelbemiddeling. Ze bestaat uit een algemene vergadering (de Begeleidingsgroep) die jaarlijks samenkomt en een raad van beheer (Comité V) die meerdere keren per jaar samenkomt om over de dossieraanvragen die BAAL aanbrengt te beslissen en de dossierafhandelingen op te volgen. De voorzitters van de provinciale comités komen tweemaal per jaar samen in het Interprovinciaal overleg (IPRO) om de provinciale werkingen af te stemmen en ervaringen uit te wisselen. In haar welkomstwoord heeft gedeputeerde Ramaekers reeds gezegd wat de bedoeling en de opdracht is van het Vereffeningsfonds. Wij verwijzen naar de 4 belangrijke elementen die overwogen worden bij de beslissing tot tussenkomst door het fonds: financieel: jongeren hebben vaak onvoldoende financiële middelen herstelgericht: de morele en de materiële schade dient hersteld te worden pedagogisch: schadevergoeding moet gebeuren door eigen inspanningen Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 5 psychologisch: voor het slachtoffer is het van belang te weten dat de jongere zich persoonlijk inspant om de geleden schade te herstellen. In elk dossier wordt de privacy van de betrokken partijen zorgvuldig gevrijwaard om mogelijke identificatie door buitenstaanders uit te sluiten. Na aanvaarding van een dossier wordt, afhankelijk van het schadebedrag en de leeftijd van de minderjarige dader, een aantal arbeidsuren bepaald die de jongere (steeds op vrijwillige basis) opneemt in een organisatie of instelling van publiek nut. De bemiddelingsdienst stelt een overeenkomst op tussen de jongere, de ouders, de plaats van tewerkstelling, het provinciaal vereffeningsfonds en BAAL. In opvolging van deze studiedag maken wij een rapport op dat in de komende periode zal nagestuurd worden naar de deelnemers. 5. Vragen en bedenkingen vanuit publiek en panel 5.1 Waarom zijn er weinig dossiers voor herstelbemiddeling op jeugdrechtbankniveau? Zowel het parket als de JRB kunnen bemiddeling aanbrengen. De Limburgse jeugdrechtbanken doen inderdaad weinig bemiddelingsvoorstellen. De parketten nemen zelfs 97% van de voorstellen voor hun rekening. Maar niet alleen in Limburg ligt het aantal bemiddelingsdossiers op JRB-niveau eerder laag, hetzelfde geldt (op enkele uitzonderingen na) voor heel Vlaanderen. Een deel van interprovinciale verschillen kan ook te maken hebben met de structuur: in Limburg en WestVlaanderen is één bemiddelingsdienst actief voor de hele provincie, in de andere provincies is het aantal dossiers de optelsom van meerdere diensten. De consulenten bevestigen dat het aantal herstelbemiddelingsdossiers op JRB-niveau laag is. Dat kan misschien ook te maken hebben met een manier van denken die de consulent zich meer eigen moet maken. Maar het zal hoofdzakelijk van consulent tot consulent afhangen, alsook van de aard van de als misdrijf omschreven feit. Herstelbemiddeling is maar een onderdeel in de dossiers van de jeugdrechtbanken. Jongeren krijgen vaak een hele reeks van maatregelen opgelegd, waardoor een aanbod voor bemiddeling door hen mogelijks als ‘te veel’ kan ervaren worden. Het aantal MOF-dossiers is miniem vergeleken met het aantal POS-dossiers en ze vergen een andere manier van werken. Over herstelbemiddeling bestaat de indruk dat het enkel kan gaan om kleinere delicten. Voor zware delicten kan HERGO worden aangewend.. Bij HERGO zijn meerdere partijen en disciplines betrokken, wat het draagvlak ook verhoogt. Waar HERGO lukt, kan het nochtans perfect samengaan met vrijwillige tewerkstelling via het Vereffeningsfonds, maar momenteel wordt die mogelijke koppeling nog onvoldoende gemaakt. Vaak is het voor een minderjarige een te hoge drempel om contact te leggen met het slachtoffer, vanuit de grondhouding: “Geef me mijn straf en laat het daarbij!” . Ook in omgekeerde zin geven de slachtoffers soms aan geen contact met de dader te wensen. Er zijn echter ook objectievere redenen. Zo gebeurt het dat herstelbemiddeling niet aangewezen lijkt voor bepaalde feiten van minderjarigen, bijvoorbeeld doordat het te confronterend zou kunnen zijn. Toch moet er nagedacht worden of, afhankelijk van de aard van de feiten en de minderjarigen zelf, herstelbemiddeling in principe niet altijd zou kunnen voorgesteld worden, vanuit het standpunt dat dit zowel in het voordeel van de minderjarige dader (pedagogisch aspect) als in dat van het slachtoffer is. Overleg tussen bemiddelaars, jeugdrechters en consulenten lijkt aangewezen om dit uit te klaren. In de nieuwe jeugdwet werd opgenomen dat het parket moet motiveren waarom er geen bemiddelingsaanbod gebeurde. Dit kan onder meer te maken hebben met het feit dat het parket van oordeel is dat in bepaalde dossiers andere maatregelen zich eerder opdringen. Deze dossiers worden gevorderd door de jeugdrechter. Voor een consulent kan het in zulke gevallen moeilijk zijn om in te schatten of bemiddeling al dan niet nog opportuun is. Er wordt op gewezen dat het geschreven project (het verbintenisproject door de minderjarige, gericht aan de jeugdrechter) weinig of zelfs niet bekend is. Navraag in de zaal wijst uit dat dit inderdaad het geval is. Nochtans kunnen consulenten en jeugdadvocaten hierbij een rol spelen. Dergelijk project houdt in: de jongere verklaart zich daarbij onder meer bereid om schriftelijk of mondeling excuses aan te bieden, de veroorzaakte schade zo mogelijk zelf in natura te herstellen en deel te nemen aan een herstelrechterlijk aanbod, het project wordt uiterlijk op de dag van de zitting zelf aangeboden en de jeugdrechtbank oordeelt over de opportuniteit ervan; na aanvaarding wordt de sociale dienst belast met toezicht en uitvoering van het project; blijkt later dat het project ontoereikend is uitgevoerd, kan de JRB alsnog een andere maatregel opleggen. Indien een van de partijen niet wenst in te gaan op bemiddeling, eindigt het verhaal. Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 6 5.2 Vanwaar komen de financiële middelen voor het Vereffeningsfonds? Het Vereffeningsfonds beschikt over middelen vanuit de provincie Limburg: jaarlijks legt het provinciebestuur daarvoor een bedrag van 2 000 euro vast. De uit te keren vergoeding aan het slachtoffer is mee afhankelijk van het maximaal aantal uren dat de jongere kan presteren. Dit is leeftijdsgebonden: het spreekt vanzelf dat men, los van de aard van het werk, een 12-jarige niet evenveel werkuren kan laten presteren als een 17-jarige. Het interprovinciaal overeengekomen uurloon bedraagt vanaf 1.1.2011 6,19 euro en is geïndexeerd. Het bedrag kan jaarlijks aangepast worden. Na beëindiging en evaluatie van de tewerkstellingsopdracht, stort het provinciebestuur het overeengekomen bedrag op rekening van BAAL, die de som meteen overmaakt aan het slachtoffer. De vergoeding wordt door de bemiddelingsdienst rechtstreeks overgemaakt aan het slachtoffer. In de beginjaren gebeurde dit door een bankcheque die de dader zelf kon overhandigen aan de benadeelde. 5.3 Ook herstelbemiddeling mogelijk bij ‘zware’ delicten? Bij zwaardere feiten volgt meestal eerst de sanctie en is herstelbemiddeling een tweede optie. Baal wijst erop dat het slachtoffer vooral niet mag vergeten worden in dit verhaal. Iedere keer dat het aanbod niet gebeurt, is er een slachtoffer dat enerzijds niet geïnformeerd wordt over de mogelijkheid tot bemiddeling en anderzijds een mogelijkheid ontnomen wordt om de schade (in de morele en ruime zin van het woord) hersteld te krijgen. Overleg lijkt dus inderdaad aangewezen. Er bestaat steeds een mogelijkheid om het bemiddelingsaanbod te laten gebeuren op parketniveau en tegelijkertijd de jongere te dagvaarden voor de jeugdrechtbank. Voor de zwaardere feiten kan gekeken worden naar het herstelgericht groepsoverleg (HERGO). Een voorstel op parketniveau en tegelijk een vordering voor de jeugdrechtbank gebeurt in sommige andere provincies vaker. Belangrijk is het feit dat het ‘geschreven project’ een mogelijkheid kan zijn om herstelbemiddeling aan te bieden bij zwaardere feiten. Ernstige feiten worden in eerste instantie vaak sanctionerend gehandeld. In tweede instantie gaat men dan denken aan herstel, zoals aan herstelbemiddeling of HERGO. 5.4 Waarom is er geen ouderstage meer? Het element ouderstage komt niet meer aan bod, in hoofdzaak omdat het momenteel aan subsidiëring ontbreekt. Er is momenteel ook een theoretische discussie gaande inzake de wettelijkheid van ouderstage. De vraag is of ouderstage wel opgelegd kan worden bij federale wet. De meningen hierover zijn verdeeld, maar misschien zullen in het kader van het nieuwe federale regeringsakkoord meer mogelijkheden naar de gewesten komen om zelf initiatieven te ontwikkelen. Ouderstage wordt al eens geïnterpreteerd als een sanctie voor ouders en lijkt daarom minder op zijn plaats in een MOF-procedure. Er moet nochtans op gewezen worden dat de ouderstages die wel plaatsgevonden hebben als positief ervaren werden door de diensten. 5.5 Wanneer moeten we aan bemiddeling denken? Bemiddeling op rechtbankniveau wordt aanzien als afhandeling op parketniveau en gaat vooral over schadevergoeding. Maar herstelbemiddeling kan ook op het niveau van de Jeugdrechtbank. Morele en psychologische schade kan ook een voorwerp zijn van gesprek tussen de dader en het slachtoffer. Bijvoorbeeld in afwachting van de correcte schadebepaling (wat soms een hele periode kan in beslag nemen), kan ondertussen op menselijk vlak bemiddeling worden voorgesteld door de jeugdrechtbank. Op de vraag aan de deelnemers of ze als jeugdadvocaat zelf tijdens de zitting al een voorstel tot herstelbemiddeling hebben gedaan, komt geen bevestigend antwoord. Jeugdadvocaten kunnen evenwel aangeven dat er meerdere maatregelen getroffen kunnen worden. Zo kan herstelbemiddeling misschien meer aangewezen zijn wanneer blijkt dat dader en slachtoffer elkaar op één of andere manier kennen. De jeugdadvocaten kunnen argumenten aanbrengen voor de bemiddeling: door erop te wijzen in het gehele overzicht van mogelijke maatregelen, zodat de minderjarige zelf een keuze kan krijgen en maken; de jeugdadvocaat kan verwijzen naar de relatie met de benadeelde, als die naar die mogelijkheden informeert; uiteraard kunnen ouders eveneens een belangrijke rol spelen, maar de jeugdadvocaat heeft doorgaans met hen geen rechtstreeks contact. De consulent kan de jongere en zijn ouders misschien meer aansporen. Ook de jeugdrechter zou helemaal mee moeten zijn met de voordelen die een aanbod van herstelbemiddeling heeft voor de betrokkenen. BAAL wijst erop dat bemiddeling niet enkel moet gezien worden als een loutere schaderegeling, zoals dat het geval is bij bemiddeling in strafzaken. Het slachtoffer kan ook beslissen om het financiële luik over te laten Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 7 aan de verzekering en/of zich al dan niet burgerlijke partij te stellen. In dit geval kan er verder bemiddeld worden omtrent het morele luik. 6. Evaluatie studiedag door deelnemers Puur cijfermatig overtrof de belangstelling onze verwachtingen: we hadden 78 inschrijvingen, waarvan er 68 effectief aanwezig konden zijn, overwegend afkomstig uit ons belangrijkste doelpubliek: jeugdadvocaten en consulenten. De deelnemers kregen de gelegenheid om aan het eind van de studienamiddag een evaluatieformulier in te vullen en te overhandigen aan de organisatoren. Ruim een derde van de aanwezigen bezorgde ons hun dagevaluatie. Vanzelfsprekend hebben we het over indicaties eerder dan over exacte vaststellingen, maar we kunnen aannemen dat de beoordelingen min of meer overeenkomen met die van de gemiddelde deelnemer. Algemene beoordeling: hoe geïnformeerd over dit studiemoment: overwegend via mail en de gedrukte folder, in enkele gevallen via de teamverantwoordelijke. Theoretisch gedeelte: 2/3 gaf een goede tot zeer goede score, voor 1/3 was het eerder matig. Panelgesprek: ook hier 2/3 goede beoordeling – wie het theoretisch deel goed vond, was minder gunstig voor het panelgesprek en omgekeerd. Overleg met collega’s voor de doelgroep jongeren: de helft van de participanten wenst meer overleg. Overleg met welke collega’s: is verdeeld over alle groepen, maar hoofdzakelijk met consulenten, jeugdadvocaten en bemiddelaars; in tweede instantie met jeugdrechters en parketmagistraten. Gewenste overlegthema’s: slechts enkele suggesties, w.o. ouderstage, verder van gedachten wisselen over herstelbemiddeling (hoe toepassen, ev. opleggen?). Verworven inzichten (sommige punten komen meermaals terug in de antwoorden): De praktijk van de herstelbemiddeling bij jonge MOF-plegers. Inzichten in andere en bevestiging van de eigen ervaring. Werking en samenwerking van de verschillende instanties en hoe die kunnen samenvloeien. Totstandkoming en opfrissing van de wetgeving. Herstelbemiddeling en HERGO kunnen meer voorgesteld worden, tevens met meer aandacht voor de mogelijkheden van het verbintenisproject. Het bestaan van het provinciaal vereffeningsfonds. Meer inzicht in herstelgerichte constructieve afhandeling. Herstelbemiddeling en gerechtelijke procedure kunnen naast mekaar lopen. De verschillen in dagelijkse praktijk tussen de sociale diensten van de JRB’s. Bij consultaties de mogelijkheid van herstelbemiddeling vermelden en/of aanbieden. Toepassen in eigen werking (sommige punten komen meermaals terug in de antwoorden): zelf actief en vaker bemiddeling voorstellen. Herstelbemiddeling een kans geven tbv de jongere en het slachtoffer. Meer informatie meegeven. Herstelbemiddeling kan in elke fase van de procedure van de jeugdrechtbank. Als de praktijk het toelaat is dit aanbod zeker zinvol, maar geregeld stellen zich administratieve problemen. Juiste informatie bezorgen aan onze vereniging. De mogelijkheden van herstelbemiddeling gaan we bij onze consultatie aanbieden. 7. Algemene conclusie Hoewel de jeugdwetgeving de ruimte voorziet voor herstelbemiddeling, is het een vrijblijvende optie in de praktijk: veel hangt af van de lokale werkcultuur, de persoonlijke opvattingen en ingesteldheid van magistraten, consulenten en betrokken partijen.De verschillende actoren zijn van de meerwaarde van de methodiek overtuigd en zien potentieel in het aanbod herstelbemiddeling. Het blijkt dat de rol van de jeugdadvocaat is begrensd in de dagelijks praktijk, onder meer omdat er onvoldoende ruimte en tijd is voor meer dan de juridisch-procedurele bijstand. Er zou bijvoorbeeld meer direct contact kunnen zijn met de omgeving van de jongere (ouders, opvoeders,...). De jeugdadvocaten zien de mogelijkheden en zijn bereid om de jongere te informeren over de optie van de herstelbemiddeling en het Vereffeningsfonds Limburg. Zij kunnen dit ook voorstellen aan de JR. Sociale diensten van de JRB's zouden samen kunnen komen tot een meer algemene strategie inzake bemiddeling. De medewerking van de sociale dienst van de jeugdrechtbank is heel belangrijk omdat hun advies doorslaggevend kan zijn voor de beslissing van de parketmagistraat en de jeugdrechter. Er kan nagedacht worden hoe de griffie ondersteund kan worden om de administratieve last bij de afhandelingen rond herstelbemiddeling te verlagen. Dit kan een onderwerp van bespreking zijn met de jeugdrechters tijdens een HCA-overleg. Theoretisch gezien kan ook het slachtoffer het initiatief nemen tot herstelbemiddeling. Maar de slachtoffers worden niet geïnformeerd over deze mogelijkheid. Misschien kan slachtofferhulp hier een rol in spelen? Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 8 Herstelbemiddeling is ook na het vonnis mogelijk. Een vonnis is niet altijd een garantie voor de vergoeding van de burgerlijke partij, misschien dat hier herstelbemiddeling een rol in kan spelen? De betaling van de schade kan via herstelbemiddeling geregeld worden. Mogelijks hebben partijen ook dan nog baat bij een uitwisseling over andere gevolgen (morele en psychologische). De studiedag is zeker geslaagd en is een eerste stap in de richting van een meer herstelgerichte aanpak van de jeugddelinquentie in Limburg. De provincie neemt opmerkingen en suggesties van de deelnemers naar het overleg met de betrokken actoren om hier gevolg aan te geven. _______________________________ Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 9 8. Bijlagen a) b) c) d) e) f) g) h) Inhoud deelnemersmap “Jeugdrecht, plaats voor herstel!?” Toespraak Mieke Ramaekers, gedeputeerde van welzijn Tabel “Evolutie van aantal verwijzingen 2006-2010” (SJH) Voorblad “Het beleid van de jeugdmagistraat”, Marieke Franssens e.a. (UPL) Voorblad “De rol van de media in de onveiligheidsgevoelens”, Famke Deprins (Katho Dep. IPSOC, KUL) Voorblad “De nieuwe Jeugdwet”, Johan Put & Marjan Rom, Fac. Rechtsgeleerdheid, KUL Wettelijke definitieve maatregelen die de jeugdrechter kan nemen naast Hergo en herstelbemiddeling (SJH) Trefwoordenlijst en betekenis (SJH) Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011 10