Jeugdrecht: Plaats voor herstel

advertisement
Rapportage studienamiddag
“Jeugdrecht: Plaats voor herstel?!”
Vorming voor jeugdadvocatuur en consulenten van de sociale diensten van de
jeugdrechtbanken rond herstelbemiddeling
Kasteel Bokrijk, donderdag 13 oktober 2011 (14.00 – 17.00 u.)
INHOUD
0.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Aanleiding tot de studiedag
Welkomstwoord door gedeputeerde Mieke Ramaekers
Moderator Lieve Balcaen, SJH
Het wetgevend kader van de herstelbemiddeling: Katrien Swartelé, LPJ Limburg
Panelgesprek: de diverse rollen en procedure in herstelbemiddeling.
4.1 De casus: BAAL-medewerkers
4.2 De jeugdadvocatuur: Esther Wilderjans
4.3 De sociale diensten van de jeugdrechtbanken: Michael Moyson en Stephan Claes
4.4 De bemiddelingsinstantie: Dirk Roussard
4.5 Vereffeningsfonds Limburg: Catherine Klimenko
Vragen en bedenkingen vanuit publiek en panel
Evaluatie studiedag door deelnemers
Algemene conclusies
Bijlagen
______________________________
0. Aanleiding tot de studiedag
De aanleiding tot deze studiedag is de vaststelling dat er in Limburg, en vooral in het gerechtelijk arrondissement
Hasselt, (te) weinig gebruik gemaakt wordt van herstelbemiddeling bij minderjarigen die een als misdrijf
omschreven feit plegen. Dat blijkt uit de (met enige voorzichtigheid te benaderen) vergelijking die het Nationaal
Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, na de wethervorming in 2007-2008 opmaakte. Terwijl het
bemiddelingsaanbod vanuit het parket daalt, stijgt het aantal doorverwijzingen naar de jeugdrechtbank.
Uit het onderzoek naar het vorderings- en beslissingsbeleid van jeugdparketmagistraten en jeugdrechters (LINC,
2007-2009), dat werd voorgesteld op de studiedag “Het beleid van de jeugdmagistraat” (26 mei 2010,
Provinciehuis Vlaams-Brabant), bleek dat professionele actoren hierin nochtans een belangrijke rol kunnen
spelen. Op parketniveau zijn dat vooral sociale diensten van de jeugdrechtbanken, parketcriminologen en externe
actoren. Op jeugdrechtbankniveau zijn dat opnieuw de sociale diensten, de hulpverleners en de jeugdadvocaten.
Maar dat desondanks herstelbemiddeling in onze provincie weinig aangewend wordt in het kader van de
jeugdwetgeving, blijft een spijtige vaststelling.
stellen we vast dat er – in vergelijking met andere Vlaamse provincies – in Limburg weinig jongeren een aanvraag
doen aan het Vereffeningsfonds, binnen het kader van een bemiddeling. De activiteiten van het
Vereffeningsfonds Limburg worden opgevolgd door het comité V. Het mandaat en opdracht van het comité V zijn
samen te vatten tot het stimuleren van de herstelgerichte aanpak in Limburg. Om een antwoord te formuleren op
deze problematiek, hebben we vanuit het Comité V van het Vereffeningsfonds Limburg rond dit thema een
werkgroep opgericht. Vertegenwoordigers van de jeugdadvocatuur, de sociale diensten van de
jeugdrechtbanken, de bemiddelingsdienst BAAL en de provincie namen deel aan de werkgroepbesprekingen. We
zijn met de werkgroep aan de slag gegaan vanuit de volgende vragen:
-
hoe komt dit dat er in Limburg zo weinig herstelbemiddelingen worden toegepast?
Hoe kunnen we de verschillende betrokken partijen sensibiliseren rond herstelgerichte aanpak in Limburg?
Is men voldoende op de hoogte van de nieuwe jeugdbeschermingswet van 2006?
Zijn de actoren zich voldoende bewust van de meerwaarde van herstelgerichte aanpak en van de rol die zij
kunnen spelen in de besluitvorming van de jeugdmagistraten?
Uiteindelijk kwam als concreet besluit uit het voorbereidende overleg dat een informatie- en studiemoment het
best aangewezen was om er, samen met vertegenwoordigers van de betrokken sectoren zelf concrete
antwoorden te zoeken op deze vragen. Wat de vormingsdag vooral moet bereiken is de jeugdadvocaten en
consulenten te tonen dat er een andere kijk mogelijk is dan de louter justitiële benadering in de MOF-zaken, wat
de opties en oplossingen van herstelbemiddeling kunnen zijn, zodat ze met die informatie hun opdracht in een
breder perspectief kunnen plaatsen. Tevens kunnen we van deze gelegenheid gebruik maken om met elkaar in
contact te komen en meer informatie uit te wisselen over onze respectievelijke werkingen. Zo kwam op 13
oktober 2011 de studiedag onder de titel “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!” tot stand.
1. Welkomstwoord door Mieke Ramaekers, gedeputeerde van welzijn
De gedeputeerde legt aan de hand van enkele vragen meteen de kern van het gespreksthema bloot: hoe pak je
in onze maatschappij het best de jongerendelinquentie aan? De laatste decennia hebben herstelgerichte en
alternatieve maatregelen zoals herstelbemiddeling, HERGO, gemeenschapsdienst en leerprojecten een wettelijk
kader gekregen en, belangrijke vaststelling, treedt ook het slachtoffer op de voorgrond. Slachtoffers van als
misdaad omschreven feiten drukken hun behoefte aan erkenning uit via vragen naar schadeherstel, niet alleen
materieel, maar ook symbolisch en moreel.
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
2
De vzw Oikoten startte in 1987 met een vereffeningsproject in het kader van de herstelbemiddeling. De provincie
Vlaams-Brabant nam tien jaar later de coördinatie over teneinde ervaring, expertise en middelen samen te
brengen in een eerste provinciaal Vereffeningsfonds in Vlaanderen. Limburg volgde op 19 januari 2000.
Hoofddoel is de bevordering van een herstelgerichte aanpak van de jeugddelinquentie in de provincie en
daarvoor stelt het provinciebestuur een jaarlijks vast te leggen budget ter beschikking.
Het Vereffeningsfonds Limburg verenigt bij uitstek de hoofdelementen van rechtspleging bij minderjarigen in zich:
sensibilisering, herstelgericht, opvoedkundig, verantwoordelijkheidszin, vrijwilligheid en resocialisatie. Precies
omdat het fonds op provinciaal niveau gesitueerd werd, wordt het noodzakelijke evenwicht mogelijk tussen de
gerechtelijke, pedagogische en welzijnsbenadering.
Het is dan ook vanuit deze unieke positie dat wij aan het talrijk opgekomen publiek uit meer bepaald de
jeugdadvocatuur en de sociale diensten van jeugdrechtbanken, de mogelijkheden en voordelen van het
Vereffeningsfonds Limburg willen voorleggen.
Uit het statistische verslag van de 140 afgehandelde dossiers in de voorbije tien jaar blijkt dat jongeren die als
misdaad omschreven feiten plegen, hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de benadeelden inderdaad willen
en kunnen opnemen. In 95% van de gevallen leidde een aanvraag bij het vereffeningsfonds tot een positieve
beoordeling van hun tewerkstellingsprestatie en, via het fonds, tot een op zijn minst gedeeltelijke vergoeding van
de door de slachtoffers geleden financiële schade, voor het merendeel gewone burgers. Op zich al voldoende
reden om een actievere rol voor herstelbemiddeling te rechtvaardigen. Ook in de toekomst wil de provincie
Limburg haar intermediaire positie maximaal benutten om dialoog en samenwerking te stimuleren tussen alle
Limburgse actoren die betrokken zijn bij MOF-zaken.
2. Moderator Lieve Balcaen, SJH
De Vlaamse Gemeenschap richtte op 17 mei 1999 het OSBJ op, de vzw Ondersteuningsstructuur Bijzondere
Jeugdzorg met als doel de inhoudelijke en methodische ontwikkeling binnen de bijzondere jeugdzorg. Zowel de
particuliere sector, als overheid, verwijzingsinstanties, cliënteel en wetenschappelijke onderzoekers werden
daarbij betrokken.
Oorspronkelijk ging het om projecten inzake ondersteuning van herstelgerichte afhandeling van jeugddelinquentie
en de implementatie van kinderrechten in de bijzondere jeugdzorg. In 2009 herzag de overheid het pakket aan
opdrachten en middelen in functie van de realisatie en implementatie van een registratiesysteem voor private
voorzieningen. Daaraan toegevoegd werden een algemene informatieopdracht en een beperkte juridische
ondersteuning van de jeugdhulpverleners. In oktober 2010 verandert de naam in Steunpunt Jeugdhulp vzw.
Een van de doelstellingen van het voormalige OSBJ, nu het Steunpunt, was het promoten van
herstelbemiddeling. Er zijn in Limburg relatief weinig verwijzingen naar herstelbemiddeling: het aantal
verwijsdossiers daalde tot 2006 en bleef dan ongeveer gelijk (zie bijlage 1). Met deze studiedag willen we dan
ook niet alleen meer informatie geven over deze optie in de jeugdwetgeving, maar tevens het draagvlak ervoor
vergroten.
De sprekers van vandaag zullen hun plaats en rol en die van hun organisatie voor ons toelichten. Aan de
gesprekstafel nemen deel: Katrien Swartelé, voorzitter van het HCA-overleg Limburg en voorzitter van het
Platform Bijzondere Jeugdbijstand Limburg. Dirk Roussard vertegenwoordigt het Bureau Alternatieve Afhandeling
Limburg (BAAL). Namens de jeugdadvocatuur neemt advocaat Esther Wilderjans deel aan het debat. Michael
Moyson en Stephan Claes zijn als teamverantwoordelijke/consulent verbonden aan respectievelijk de sociale
diensten van de jeugdrechtbanken van Hasselt en Tongeren. Voor het Vereffeningsfonds Limburg neemt
Catherine Klimenko, verantwoordelijke voor Jeugdwelzijn in de directie Mens het woord.
Na afloop van de toelichtingen, is het woord aan de zaal en kan u uw vragen en bemerkingen kwijt aan de
panelleden.
3. Katrien Swartelé, PBJ Limburg - Het wetgevend kader van herstelbemiddeling
Zij schetst de nieuwe Jeugdbeschermingswet, meer bepaald de plaats en procedure van de herstelbemiddeling
binnen deze wetgeving. Aan de hand van slides (zie document 1 in de deelnemersmap), overloopt Katrien
Swartelé de historiek van het jeugdrecht en focust op de nieuwe jeugdwet en de plaats en procedure van
herstelbemiddeling en Hergo binnen deze wetgeving.
De jeugdbeschermingswet dateert van 1965 en was, zoals de naam suggereert, in eerste instantie een
beschermingsmodel met als kenmerken: dadergericht, een delict als gevolg van een bepaald probleem, gepleegd
door een niet verantwoordelijke minderjarige, met een zwakke rechtspositie en de rol van het slachtoffer is
ondergeschikt aan de bescherming van de dader.
Halfweg de jaren negentig won het jeugdsanctiedenken aan terrein dadergericht, een delict als overtreding van
morele juridische orde, de minderjarige moet geresponsabiliseerd worden, heeft een sterke rechtspositie, er is
meer aandacht voor de positie van het slachtoffer.
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
3
Het herstelmodel dat we nu kennen richt zich op het slachtoffer en de geleden schade. De minderjarige dader
blijft verantwoordelijk, heeft een sterke rechtspositie en de reactie dient gericht te zijn op schadeherstel.
Alternatieve afhandelingen situeren zich op niveau van het openbaar ministerie en de jeugdrechtbank. Het OM
herinnert aan de wet en de risico’s en kan verwijzen naar bemiddeling. De JR kan in elke fase beslissingen
overwegen en meer mogelijke maatregelen nemen, gericht op schadeherstel.
4. Panelgesprek: de diverse rollen en procedures in herstelbemiddeling
4.1 Medewerkers van BAAL brengen de casus die als rode draad doorheen de toelichtingen zal lopen
Zie hiervoor document 3 in de deelnemersmap. Dagbladartikel: “Man (72) slachtoffer van minderjarige overvaller.
Donderdag werd (...) een bejaarde man op klaarlichte dag beroofd van zijn tas. De dief ging aan de haal met de
persoonlijke bezittingen van het slachtoffer. Bij de overval kwam de man ten val en liep hierbij een hoofdletsel op.
Hij werd voor verzorging naar het ziekenhuis overgebracht. De 16-jarige dader kon na buurtonderzoek
geïdentificeerd worden. Hij werd diezelfde dag nog opgepakt en meegenomen voor verhoor.”
Achtereenvolgens komen volgende betrokkenen aan het woord: Ruben, de jonge dader zelf; Valère, het
slachtoffer; drie getuigen van het voorval; de zoon van het slachtoffer en de boze reactie van een krantenlezer.
4.2 Esther Wilderjans, jeugdadvocaat balie Hasselt
Haar toelichting is als document nr. 5 terug te vinden in de deelnemersmap. Vertrekkende vanuit de
hypothetische casus van Baal, stelt Esther Wilderjans dat een jeugdadvocaat op drie niveaus in the picture kan
komen, op het niveau van de bemiddelingscommissie, op parketniveau en op het niveau van de Jeugdrechtbank.
In de eerste twee gevallen gaat het niet om een automatisme. Het staat de minderjarige vrij al dan niet een
advocaat te raadplegen, maar de minderjarige moet wel zelf het initiatief nemen, hetzij door contact op te nemen
met het Bureau voor Juridische Bijstand, alwaar men over een lijst beschikt van de geaccrediteerde
jeugdadvocaten, hetzij door rechtstreeks een jeugdadvocaat te raadplegen. In beide gevallen is dit gratis. Op het
niveau van de JRB is er een ambtshalve aanstelling.
De jeugdrechter is verplicht om de partijen ervan te informeren dat zij, voorafgaand aan een herstelrechtelijk
aanbod, advies bij een advocaat kunnen inwinnen. Dit kan eveneens op het moment dat een akkoord wordt
vastgelegd. Dat betekent evenwel niet dat er geen advocaat aanwezig kan zijn tijdens het bemiddelingsproces
zelf: het is niet verplicht, maar is evenmin uitgesloten.
Het eerste contact met de MOF-plegende minderjarige vindt in hoogdringende gevallen meestal plaats in de
gangen van de jeugdrechtbank, veelal vlak voor de zitting zelf. De jeugdadvocaat heeft vaak weinig tijd om de
minderjarige te informeren over verloop, rechten en plichten, waaronder de mogelijkheid tot herstelbemiddeling.
Volgt er na de zitting toch een dagvaarding ten gronde, dan is er wel meer ruimte en gelegenheid om de cliënt
bijstand te verlenen. De jeugdadvocaat kan de cliënt dan voorbereiden en wijzen op de mogelijkheid tot
herstelbemiddeling.
Meester Wilderjans wijst tenslotte nog op de toenemende rol van de jeugdadvocaat door de implementatie van de
Salduzwetgeving.
4.3 Michael Moyson, sociale dienst JRB Hasselt en Stephan Claes, sociale dienst JRB Tongeren
Het bijhorende document 6 is terug te vinden in de deelnemersmap. Het Parket Jeugdzaken vordert de
jeugdrechtbank in het kader van een problematische opvoedingssituatie (POS), een als misdrijf omschreven feit
(MOF) en in een problematische opvoedingssituatie waarbij mogelijk de psychische en fysieke integriteit van de
minderjarige in gevaar is en er desgevallend een residentiële maatregel moet worden uitgesproken (POS-HD).
De consulent heeft een gelegitimeerde maatschappelijke opdracht en maakt deel uit van het team van de sociale
dienst bij de jeugdrechtbank en het Agentschap Jongerenwelzijn. Dat wil zeggen dat de consulent nooit alleen
staat in de besluitvorming. Het teamverband is belangrijk omwille van de professionele ethiek, de diversiteit in
visie en disciplines en de gedragen en onderbouwde besluitvorming.
De SDJ steunt zijn in team genomen autonoom advies aan de jeugdrechter met betrekking tot het
maatschappelijk onderzoek, de processen van casusonderzoek en casusmanagement en de interne en externe
multidisciplinariteit. De teamverantwoordelijke is ook de eindverantwoordelijke.
In de dagelijkse praktijk is er enig onderscheid tussen de werkwijzen van de JRB’s van Hasselt en Tongeren. In
beide gevallen is het de jeugdrechter die het MOF-dossier aanbrengt. In de JRB Hasselt komen volgende
stappen aan bod:

een voorlopige rechtspleging (“middels beschikking”) met opdracht tot Maatschappelijk Onderzoek, waarna
het vonnis ten gronde volgt;

een voorlopige rechtspleging op basis van onmiddellijke voorleiding (ernstige feiten);
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
4

voorlopige rechtspleging of vonnis met als opdracht de opvolging van de HCA, bijv. een
gemeenschapsdienst of een leerproject begeleid door BAAL;

voorlopige rechtspleging of vonnis met als opdracht de opvolging van HCA, via BAAL en een summier
toezichtverslag.
In de JRB Tongeren zijn dat:

middels vonnis, waarbij de opvolging van de opgelegde maatregel gevraagd wordt;

een voorlopige rechtspleging, op basis van onmiddellijke voorleiding (ernstige feiten);

middels opdracht tot Maatschappelijk Onderzoek, waarbij nog geen maatregel is genomen;

middels opdracht tot eerste navorsingsverslag met betrekking tot eventuele HCA.
4.4 Dirk Roussard, bemiddelaar bij BAAL
BAAL stelt volgende documenten ter beschikking in de deelnemersmappen:

document 2 geeft een schematisch beeld: “jongere pleegt een feit – art. 36/4 MOF”

document 7: algemene toelichting BAAL

document 8: actuele werking + visie van BAAL

document 9: praktijk van herstelbemiddeling in 2010.
Tevens is de nieuwe informatiefolder “Herstelbemiddeling” van BAAL toegevoegd. Er wordt in eerste instantie een
algemene toelichting gegeven over BAAL . Vervolgens wordt er stilgestaan bij de praktijk van bemiddeling.
BAAL is een initiatief van de vzw Jongerenwerking Pieter Simenon en is sinds april 2007 als HCA-dienst erkend
door de afdeling Jongerenwelzijn van de Vlaamse Gemeenschap, die BAAL ook subsidieert sinds november
1998.
Twee hoofdopdrachten: een geïntegreerd aanbod realiseren inzake het herstelgericht en constructief afhandelen
enerzijds; het organiseren en begeleiden van de afhandelingsvormen bij minderjarige delictplegers anderzijds.
Het aanbod van BAAL omvat: bij doorverwijzing door het Parket herstelbemiddeling en ouderstage. Bij
doorverwijzing door de JRB: herstelbemiddeling, HERGO, gemeenschapsdienst, leerprojecten en ouderstage.
BAAL is werkzaam in het gerechtelijke arrondissement Hasselt en Tongeren, bijgevolg voor de ganse provincie
Limburg.
De visie van BAAL is als volgt samen te vatten: in geval van een schadeverwekkende gebeurtenis maximale
mogelijkheden bieden aan de als evenwaardig te beschouwen partijen: dader, slachtoffer, samenleving. Het
herstelproces is betekenisuitwisseling; het herstelproduct is herpositioneren, verbinden en schade herstellen; de
herstelprocedure betreft de afhandelingen. Via bemiddeling kunnen slachtoffers antwoorden krijgen op de vragen
waarmee ze zitten, naast het bekomen van materiële en of morele schade. De dader heeft de gelegenheid om
verantwoordelijkheid op te nemen en iets goed te maken naar het slachtoffer. Niet onbelangrijk: het
bemiddelingsaanbod vervangt niet de gewone gerechtelijke afhandeling, maar kan wel invloed hebben op verdere
beslissingen in dit kader.
Belangrijke aandachtspunten: de bemiddelaar is een onpartijdige beroepskracht die zowel voor het slachtoffer als
de dader beschikbaar is; elke partij kan op elk moment deelnemen aan of stoppen met een
bemiddelingsprocedure; alle gesprekken zijn van vertrouwelijke aard; de gesprekken kunnen thuis of op de
bemiddelingsdienst gehouden worden; een advocaat kan op elk moment geraadpleegd worden; de
herstelbemiddeling is kosteloos voor de partijen.
4.5 Catherine Klimenko, bestuurssecretaris Jeugdwelzijn, provincie Limburg: het Vereffeningsfonds
Limburg
Volgende documenten zijn terug te vinden in de deelnemersmap:

document 10: historiek en toelichting Vereffeningsfonds Limburg

document 11: procedure Vereffeningsfonds Limburg

document 12: registratietotalen 2000 – 2010 (grafieken)

folder Vereffeningsfonds Limburg.
Het Vereffeningsfonds Limburg is een feitelijke vereniging opgericht door de provincie Limburg en situeert zich als
een optie binnen het gamma van de herstelbemiddeling. Ze bestaat uit een algemene vergadering (de
Begeleidingsgroep) die jaarlijks samenkomt en een raad van beheer (Comité V) die meerdere keren per jaar
samenkomt om over de dossieraanvragen die BAAL aanbrengt te beslissen en de dossierafhandelingen op te
volgen. De voorzitters van de provinciale comités komen tweemaal per jaar samen in het Interprovinciaal overleg
(IPRO) om de provinciale werkingen af te stemmen en ervaringen uit te wisselen.
In haar welkomstwoord heeft gedeputeerde Ramaekers reeds gezegd wat de bedoeling en de opdracht is van het
Vereffeningsfonds. Wij verwijzen naar de 4 belangrijke elementen die overwogen worden bij de beslissing tot
tussenkomst door het fonds:

financieel: jongeren hebben vaak onvoldoende financiële middelen

herstelgericht: de morele en de materiële schade dient hersteld te worden

pedagogisch: schadevergoeding moet gebeuren door eigen inspanningen
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
5

psychologisch: voor het slachtoffer is het van belang te weten dat de jongere zich persoonlijk inspant om de
geleden schade te herstellen.
In elk dossier wordt de privacy van de betrokken partijen zorgvuldig gevrijwaard om mogelijke identificatie door
buitenstaanders uit te sluiten.
Na aanvaarding van een dossier wordt, afhankelijk van het schadebedrag en de leeftijd van de minderjarige
dader, een aantal arbeidsuren bepaald die de jongere (steeds op vrijwillige basis) opneemt in een organisatie of
instelling van publiek nut. De bemiddelingsdienst stelt een overeenkomst op tussen de jongere, de ouders, de
plaats van tewerkstelling, het provinciaal vereffeningsfonds en BAAL.
In opvolging van deze studiedag maken wij een rapport op dat in de komende periode zal nagestuurd worden
naar de deelnemers.
5. Vragen en bedenkingen vanuit publiek en panel
5.1 Waarom zijn er weinig dossiers voor herstelbemiddeling op jeugdrechtbankniveau?















Zowel het parket als de JRB kunnen bemiddeling aanbrengen.
De Limburgse jeugdrechtbanken doen inderdaad weinig bemiddelingsvoorstellen. De parketten nemen zelfs
97% van de voorstellen voor hun rekening.
Maar niet alleen in Limburg ligt het aantal bemiddelingsdossiers op JRB-niveau eerder laag, hetzelfde geldt
(op enkele uitzonderingen na) voor heel Vlaanderen.
Een deel van interprovinciale verschillen kan ook te maken hebben met de structuur: in Limburg en WestVlaanderen is één bemiddelingsdienst actief voor de hele provincie, in de andere provincies is het aantal
dossiers de optelsom van meerdere diensten.
De consulenten bevestigen dat het aantal herstelbemiddelingsdossiers op JRB-niveau laag is. Dat kan
misschien ook te maken hebben met een manier van denken die de consulent zich meer eigen moet maken.
Maar het zal hoofdzakelijk van consulent tot consulent afhangen, alsook van de aard van de als misdrijf
omschreven feit.
Herstelbemiddeling is maar een onderdeel in de dossiers van de jeugdrechtbanken. Jongeren krijgen vaak
een hele reeks van maatregelen opgelegd, waardoor een aanbod voor bemiddeling door hen mogelijks als
‘te veel’ kan ervaren worden.
Het aantal MOF-dossiers is miniem vergeleken met het aantal POS-dossiers en ze vergen een andere
manier van werken.
Over herstelbemiddeling bestaat de indruk dat het enkel kan gaan om kleinere delicten. Voor zware delicten
kan HERGO worden aangewend.. Bij HERGO zijn meerdere partijen en disciplines betrokken, wat het
draagvlak ook verhoogt.
Waar HERGO lukt, kan het nochtans perfect samengaan met vrijwillige tewerkstelling via het
Vereffeningsfonds, maar momenteel wordt die mogelijke koppeling nog onvoldoende gemaakt.
Vaak is het voor een minderjarige een te hoge drempel om contact te leggen met het slachtoffer, vanuit de
grondhouding: “Geef me mijn straf en laat het daarbij!” . Ook in omgekeerde zin geven de slachtoffers soms
aan geen contact met de dader te wensen.
Er zijn echter ook objectievere redenen. Zo gebeurt het dat herstelbemiddeling niet aangewezen lijkt voor
bepaalde feiten van minderjarigen, bijvoorbeeld doordat het te confronterend zou kunnen zijn.
Toch moet er nagedacht worden of, afhankelijk van de aard van de feiten en de minderjarigen zelf,
herstelbemiddeling in principe niet altijd zou kunnen voorgesteld worden, vanuit het standpunt dat dit zowel in
het voordeel van de minderjarige dader (pedagogisch aspect) als in dat van het slachtoffer is. Overleg tussen
bemiddelaars, jeugdrechters en consulenten lijkt aangewezen om dit uit te klaren.
In de nieuwe jeugdwet werd opgenomen dat het parket moet motiveren waarom er geen
bemiddelingsaanbod gebeurde. Dit kan onder meer te maken hebben met het feit dat het parket van oordeel
is dat in bepaalde dossiers andere maatregelen zich eerder opdringen. Deze dossiers worden gevorderd
door de jeugdrechter. Voor een consulent kan het in zulke gevallen moeilijk zijn om in te schatten of
bemiddeling al dan niet nog opportuun is.
Er wordt op gewezen dat het geschreven project (het verbintenisproject door de minderjarige, gericht aan de
jeugdrechter) weinig of zelfs niet bekend is. Navraag in de zaal wijst uit dat dit inderdaad het geval is.
Nochtans kunnen consulenten en jeugdadvocaten hierbij een rol spelen. Dergelijk project houdt in:
de jongere verklaart zich daarbij onder meer bereid om schriftelijk of mondeling excuses aan te
bieden, de veroorzaakte schade zo mogelijk zelf in natura te herstellen en deel te nemen aan een
herstelrechterlijk aanbod,
het project wordt uiterlijk op de dag van de zitting zelf aangeboden en de jeugdrechtbank
oordeelt over de opportuniteit ervan;
na aanvaarding wordt de sociale dienst belast met toezicht en uitvoering van het project;
blijkt later dat het project ontoereikend is uitgevoerd, kan de JRB alsnog een andere maatregel
opleggen.
Indien een van de partijen niet wenst in te gaan op bemiddeling, eindigt het verhaal.
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
6
5.2 Vanwaar komen de financiële middelen voor het Vereffeningsfonds?




Het Vereffeningsfonds beschikt over middelen vanuit de provincie Limburg: jaarlijks legt het provinciebestuur
daarvoor een bedrag van 2 000 euro vast.
De uit te keren vergoeding aan het slachtoffer is mee afhankelijk van het maximaal aantal uren dat de
jongere kan presteren. Dit is leeftijdsgebonden: het spreekt vanzelf dat men, los van de aard van het werk,
een 12-jarige niet evenveel werkuren kan laten presteren als een 17-jarige.
Het interprovinciaal overeengekomen uurloon bedraagt vanaf 1.1.2011 6,19 euro en is geïndexeerd. Het
bedrag kan jaarlijks aangepast worden. Na beëindiging en evaluatie van de tewerkstellingsopdracht, stort het
provinciebestuur het overeengekomen bedrag op rekening van BAAL, die de som meteen overmaakt aan het
slachtoffer.
De vergoeding wordt door de bemiddelingsdienst rechtstreeks overgemaakt aan het slachtoffer. In de
beginjaren gebeurde dit door een bankcheque die de dader zelf kon overhandigen aan de benadeelde.
5.3 Ook herstelbemiddeling mogelijk bij ‘zware’ delicten?





Bij zwaardere feiten volgt meestal eerst de sanctie en is herstelbemiddeling een tweede optie.
Baal wijst erop dat het slachtoffer vooral niet mag vergeten worden in dit verhaal. Iedere keer dat het aanbod
niet gebeurt, is er een slachtoffer dat enerzijds niet geïnformeerd wordt over de mogelijkheid tot bemiddeling
en anderzijds een mogelijkheid ontnomen wordt om de schade (in de morele en ruime zin van het woord)
hersteld te krijgen. Overleg lijkt dus inderdaad aangewezen.
Er bestaat steeds een mogelijkheid om het bemiddelingsaanbod te laten gebeuren op parketniveau en
tegelijkertijd de jongere te dagvaarden voor de jeugdrechtbank.
Voor de zwaardere feiten kan gekeken worden naar het herstelgericht groepsoverleg (HERGO). Een voorstel
op parketniveau en tegelijk een vordering voor de jeugdrechtbank gebeurt in sommige andere provincies
vaker. Belangrijk is het feit dat het ‘geschreven project’ een mogelijkheid kan zijn om herstelbemiddeling aan
te bieden bij zwaardere feiten.
Ernstige feiten worden in eerste instantie vaak sanctionerend gehandeld. In tweede instantie gaat men dan
denken aan herstel, zoals aan herstelbemiddeling of HERGO.
5.4 Waarom is er geen ouderstage meer?





Het element ouderstage komt niet meer aan bod, in hoofdzaak omdat het momenteel aan subsidiëring
ontbreekt.
Er is momenteel ook een theoretische discussie gaande inzake de wettelijkheid van ouderstage. De vraag is
of ouderstage wel opgelegd kan worden bij federale wet.
De meningen hierover zijn verdeeld, maar misschien zullen in het kader van het nieuwe federale
regeringsakkoord meer mogelijkheden naar de gewesten komen om zelf initiatieven te ontwikkelen.
Ouderstage wordt al eens geïnterpreteerd als een sanctie voor ouders en lijkt daarom minder op zijn plaats in
een MOF-procedure.
Er moet nochtans op gewezen worden dat de ouderstages die wel plaatsgevonden hebben als positief
ervaren werden door de diensten.
5.5 Wanneer moeten we aan bemiddeling denken?







Bemiddeling op rechtbankniveau wordt aanzien als afhandeling op parketniveau en gaat vooral over
schadevergoeding. Maar herstelbemiddeling kan ook op het niveau van de Jeugdrechtbank. Morele en
psychologische schade kan ook een voorwerp zijn van gesprek tussen de dader en het slachtoffer.
Bijvoorbeeld in afwachting van de correcte schadebepaling (wat soms een hele periode kan in beslag
nemen), kan ondertussen op menselijk vlak bemiddeling worden voorgesteld door de jeugdrechtbank.
Op de vraag aan de deelnemers of ze als jeugdadvocaat zelf tijdens de zitting al een voorstel tot
herstelbemiddeling hebben gedaan, komt geen bevestigend antwoord.
Jeugdadvocaten kunnen evenwel aangeven dat er meerdere maatregelen getroffen kunnen worden.
Zo kan herstelbemiddeling misschien meer aangewezen zijn wanneer blijkt dat dader en slachtoffer elkaar op
één of andere manier kennen.
De jeugdadvocaten kunnen argumenten aanbrengen voor de bemiddeling:
door erop te wijzen in het gehele overzicht van mogelijke maatregelen, zodat de
minderjarige zelf een keuze kan krijgen en maken;
de jeugdadvocaat kan verwijzen naar de relatie met de benadeelde, als die naar die
mogelijkheden informeert;
uiteraard kunnen ouders eveneens een belangrijke rol spelen, maar de jeugdadvocaat
heeft doorgaans met hen geen rechtstreeks contact.
De consulent kan de jongere en zijn ouders misschien meer aansporen. Ook de jeugdrechter zou helemaal
mee moeten zijn met de voordelen die een aanbod van herstelbemiddeling heeft voor de betrokkenen.
BAAL wijst erop dat bemiddeling niet enkel moet gezien worden als een loutere schaderegeling, zoals dat het
geval is bij bemiddeling in strafzaken. Het slachtoffer kan ook beslissen om het financiële luik over te laten
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
7
aan de verzekering en/of zich al dan niet burgerlijke partij te stellen. In dit geval kan er verder bemiddeld
worden omtrent het morele luik.
6. Evaluatie studiedag door deelnemers
Puur cijfermatig overtrof de belangstelling onze verwachtingen: we hadden 78 inschrijvingen, waarvan er 68
effectief aanwezig konden zijn, overwegend afkomstig uit ons belangrijkste doelpubliek: jeugdadvocaten en
consulenten.
De deelnemers kregen de gelegenheid om aan het eind van de studienamiddag een evaluatieformulier in te
vullen en te overhandigen aan de organisatoren. Ruim een derde van de aanwezigen bezorgde ons hun
dagevaluatie. Vanzelfsprekend hebben we het over indicaties eerder dan over exacte vaststellingen, maar we
kunnen aannemen dat de beoordelingen min of meer overeenkomen met die van de gemiddelde deelnemer.

Algemene beoordeling:
hoe geïnformeerd over dit studiemoment: overwegend via mail en de gedrukte folder, in enkele
gevallen via de teamverantwoordelijke.
Theoretisch gedeelte: 2/3 gaf een goede tot zeer goede score, voor 1/3 was het eerder matig.
Panelgesprek: ook hier 2/3 goede beoordeling – wie het theoretisch deel goed vond, was minder
gunstig voor het panelgesprek en omgekeerd.
Overleg met collega’s voor de doelgroep jongeren: de helft van de participanten wenst meer
overleg.
Overleg met welke collega’s: is verdeeld over alle groepen, maar hoofdzakelijk met consulenten,
jeugdadvocaten en bemiddelaars; in tweede instantie met jeugdrechters en parketmagistraten.
Gewenste overlegthema’s: slechts enkele suggesties, w.o. ouderstage, verder van gedachten
wisselen over herstelbemiddeling (hoe toepassen, ev. opleggen?).

Verworven inzichten (sommige punten komen meermaals terug in de antwoorden):
De praktijk van de herstelbemiddeling bij jonge MOF-plegers.
Inzichten in andere en bevestiging van de eigen ervaring.
Werking en samenwerking van de verschillende instanties en hoe die kunnen samenvloeien.
Totstandkoming en opfrissing van de wetgeving.
Herstelbemiddeling en HERGO kunnen meer voorgesteld worden, tevens met meer aandacht voor
de mogelijkheden van het verbintenisproject.
Het bestaan van het provinciaal vereffeningsfonds.
Meer inzicht in herstelgerichte constructieve afhandeling.
Herstelbemiddeling en gerechtelijke procedure kunnen naast mekaar lopen.
De verschillen in dagelijkse praktijk tussen de sociale diensten van de JRB’s.
Bij consultaties de mogelijkheid van herstelbemiddeling vermelden en/of aanbieden.

Toepassen in eigen werking (sommige punten komen meermaals terug in de antwoorden):
zelf actief en vaker bemiddeling voorstellen.
Herstelbemiddeling een kans geven tbv de jongere en het slachtoffer.
Meer informatie meegeven.
Herstelbemiddeling kan in elke fase van de procedure van de jeugdrechtbank.
Als de praktijk het toelaat is dit aanbod zeker zinvol, maar geregeld stellen zich administratieve
problemen.
Juiste informatie bezorgen aan onze vereniging.
De mogelijkheden van herstelbemiddeling gaan we bij onze consultatie aanbieden.
7. Algemene conclusie
Hoewel de jeugdwetgeving de ruimte voorziet voor herstelbemiddeling, is het een vrijblijvende optie in de praktijk:
veel hangt af van de lokale werkcultuur, de persoonlijke opvattingen en ingesteldheid van magistraten,
consulenten en betrokken partijen.De verschillende actoren zijn van de meerwaarde van de methodiek overtuigd
en zien potentieel in het aanbod herstelbemiddeling. Het blijkt dat de rol van de jeugdadvocaat is begrensd in de
dagelijks praktijk, onder meer omdat er onvoldoende ruimte en tijd is voor meer dan de juridisch-procedurele
bijstand. Er zou bijvoorbeeld meer direct contact kunnen zijn met de omgeving van de jongere (ouders,
opvoeders,...). De jeugdadvocaten zien de mogelijkheden en zijn bereid om de jongere te informeren over de
optie van de herstelbemiddeling en het Vereffeningsfonds Limburg. Zij kunnen dit ook voorstellen aan de JR.
Sociale diensten van de JRB's zouden samen kunnen komen tot een meer algemene strategie inzake
bemiddeling. De medewerking van de sociale dienst van de jeugdrechtbank is heel belangrijk omdat hun advies
doorslaggevend kan zijn voor de beslissing van de parketmagistraat en de jeugdrechter.
Er kan nagedacht worden hoe de griffie ondersteund kan worden om de administratieve last bij de afhandelingen
rond herstelbemiddeling te verlagen. Dit kan een onderwerp van bespreking zijn met de jeugdrechters tijdens een
HCA-overleg.
Theoretisch gezien kan ook het slachtoffer het initiatief nemen tot herstelbemiddeling. Maar de slachtoffers
worden niet geïnformeerd over deze mogelijkheid. Misschien kan slachtofferhulp hier een rol in spelen?
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
8
Herstelbemiddeling is ook na het vonnis mogelijk. Een vonnis is niet altijd een garantie voor de vergoeding van de
burgerlijke partij, misschien dat hier herstelbemiddeling een rol in kan spelen? De betaling van de schade kan via
herstelbemiddeling geregeld worden. Mogelijks hebben partijen ook dan nog baat bij een uitwisseling over andere
gevolgen (morele en psychologische).
De studiedag is zeker geslaagd en is een eerste stap in de richting van een meer herstelgerichte aanpak van de
jeugddelinquentie in Limburg. De provincie neemt opmerkingen en suggesties van de deelnemers naar het
overleg met de betrokken actoren om hier gevolg aan te geven.
_______________________________
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
9
8. Bijlagen
a)
b)
c)
d)
e)
f)
g)
h)
Inhoud deelnemersmap “Jeugdrecht, plaats voor herstel!?”
Toespraak Mieke Ramaekers, gedeputeerde van welzijn
Tabel “Evolutie van aantal verwijzingen 2006-2010” (SJH)
Voorblad “Het beleid van de jeugdmagistraat”, Marieke Franssens e.a. (UPL)
Voorblad “De rol van de media in de onveiligheidsgevoelens”, Famke Deprins (Katho Dep. IPSOC, KUL)
Voorblad “De nieuwe Jeugdwet”, Johan Put & Marjan Rom, Fac. Rechtsgeleerdheid, KUL
Wettelijke definitieve maatregelen die de jeugdrechter kan nemen naast Hergo en herstelbemiddeling
(SJH)
Trefwoordenlijst en betekenis (SJH)
Studienamiddag “Jeugdrecht: plaats voor herstel?!”d.d. 13 oktober 2011
10
Download