2012 Rapport Integrale EVZ projecten Rekenkamercommissie Waterschap Rijn en IJssel 20-7-2012. Pagina | 2 Inhoudsopgave 1. Aanleiding ........................................................................................................................................ 4 2. Doel van het onderzoek .................................................................................................................. 4 3. Centrale vraagstelling ...................................................................................................................... 4 4. Onderzoeksvragen........................................................................................................................... 5 5. Normenkader .................................................................................................................................. 5 6. Onderzoeksopzet............................................................................................................................. 6 7. Ecologische verbindingszones en de kaderrichtlijn Water.............................................................. 7 8. Beantwoording van de onderzoeksvragen .................................................................................... 10 9. Toetsing aan het normenkader ..................................................................................................... 17 10. Beantwoording van de centrale vraagstelling ............................................................................. 20 11. Bestuurlijke reactie...................................................................................................................... 26 12. Nawoord Rekenkamercommissie................................................................................................ 28 Bijlage 1: Overzicht geïnterviewde personen.................................................................................... 29 Pagina | 3 Onderzoek ‘‘De kader stellende en controlerende taak van het AB bij integrale EVZ-projecten” 1. Aanleiding Aanleiding voor het onderzoek naar integrale EVZ-projecten is een vraag uit het algemeen bestuur (AB). Van de kant van de VVD fractie werd gevraagd om een EVZ –project te onderzoeken, waarbij zij met name geïnteresseerd waren in de vraag of bij de uitvoering van integrale EVZ-projecten waterschapsgelden werden besteed aan zaken die niet tot de kerntaken van het waterschap behoren. De rekenkamercommissie heeft naar aanleiding van deze vraag eerst onderzocht of Waterschap Rijn en IJssel beschikt over bestuurlijk vastgestelde beleidsdocumenten waarin de kerntaken van het waterschap zodanig zijn beschreven dat daaraan getoetst zou kunnen worden of uitgevoerde activiteiten al dan niet binnen dit kader passen. De rekenkamercommissie is daarbij tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is. Zij is daarom niet in staat om de gestelde vraag te beantwoorden. Het is niet aan de rekenkamercommissie om zelf te formuleren wat al dan niet tot de kerntaken van het waterschap behoort. Hierover zal de politiek, d.w.z. het AB zich moeten uitspreken. Indien binnen het AB de behoefte bestaat aan een eenduidige omschrijving van de kerntaken van het waterschap adviseert de rekenkamercommissie het AB om het college van dijkgraaf en heemraden (D&H) te verzoeken hiervoor een discussiestuk op te stellen. Nadat de rekenkamercommissie geconstateerd had dat zij vanwege het ontbreken van een toetsingskader niet in staat was de gestelde vraag te beantwoorden heeft zij dit terug gemeld aan de VVD-fractie. Daarbij heeft zij gevraagd om een toelichting op de achtergronden van de vraag om te bezien of met een andere vraagstelling in de informatiebehoefte kon worden voorzien. Uit dit gesprek is gebleken dat er vooral behoefte bestaat aan meer inzicht in de besteding van waterschapsgelden binnen integrale EVZ-projecten. De rekenkamercommissie heeft daarna besloten een onderzoek te doen naar de kaderstellende en controlerende taak van het AB bij integrale EVZ-projecten. 2. Doel van het onderzoek De doelstelling van het onderzoek is drieledig: - het AB handvatten aanreiken voor zijn kaderstellende en controlerende taak bij integrale EVZ-projecten; het toetsen/beoordelen van de door het AB gestelde kaders bij integrale EVZprojecten; voor zover dit mogelijk is het AB inzicht verschaffen in de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van (enkele geselecteerde) integrale EVZ-projecten en de exploitatiekosten (onderhoud) ervan. 3. Centrale vraagstelling Om bovengenoemde doelstellingen van het onderzoek te realiseren zijn de volgende centrale vragen geformuleerd: - Op welke wijze geeft het AB inhoud aan zijn kaderstellende en controlerende rol bij integrale EVZ-projecten? Pagina | 4 - - Geeft D&H op zodanige wijze uitvoering aan haar beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende taak bij het realiseren van integrale EVZ-projecten en exploitatiekosten die daaruit voortvloeien, dat het AB op basis daarvan haar kader stellende en controlerende taken kan vervullen? Kunnen er uitspraken worden gedaan over de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van (enkele geselecteerde) integrale EVZ-projecten? 4. Onderzoeksvragen Om de centrale vragen te beantwoorden zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd. 1. Welke doelen zijn verwoord in het waterbeheerplan, de perspectievennota en de begroting en de daarop gebaseerde EVZ-projecten? 2. Welke kaders stelt het AB aan de afzonderlijke integrale EVZ-projecten als het gaat om: a. Inhoudelijke doelstellingen; b. Financiële doelstellingen; c. Organisatorische en samenwerkingsdoelstellingen? 3. Op welke wijze controleert het AB de uitvoering van het vastgestelde beleid als het gaat om: a. Rapportagemomenten van behaalde doelen; b. Financiële verslaglegging; c. Voortgang in de samenwerking en de daarbij geregelde verantwoordelijkheden? 4. Op welke wijze geeft D&H vorm aan de uitvoering van integrale EVZ-projecten als het gaat om: a. Het voorleggen aan het AB van de afzonderlijke integrale EVZ-projecten ter besluitvorming; b. De uitvoering van het vastgestelde beleid in de afzonderlijke integrale EVZ-projecten; c. De verantwoording over de uitvoering van de vastgestelde integrale EVZ-projecten. 5. Op welke wijze vindt monitoring plaats, wat wordt gemeten en welk inzicht verschaffen de gegevens over het resultaat van de realisatie van integrale EVZ-projecten en over de kosten van onderhoud ervan? 5. Normenkader Ten behoeve van het onderzoek heeft de rekenkamercommissie de volgende normen geformuleerd. a. Wat betreft de kaderstellende taak: - Er zijn op eenduidige en op consistente wijze doelstellingen (inhoudelijk, financieel en organisatorisch) geformuleerd. - De geformuleerde doelstellingen kunnen getoetst worden, of te wel ze zijn meetbaar. - Er is een eenduidige raming van de kosten en opbrengsten van het beleid in de beleidsperiode waaraan de ontwikkelingen getoetst kunnen worden. - Er is vastgelegd hoe de organisatie van de projecten is, welke partijen betrokken zijn bij de realisatie en op welke wijze samenwerking zal plaatsvinden. Pagina | 5 b. Wat betreft het besluitvormingsproces, de organisatie en procedures: - Er is eenduidige regelgeving hoe projecten worden ingericht, welke procedures gevolgd worden, welke partijen bij de uitvoering betrokken zijn en welke financiële randvoorwaarden gelden bij de uitvoering, zodat de realisatie van integrale EVZprojecten daaraan getoetst kan worden. c. Wat betreft de informatievoorziening: - Bij de beleidsvoorbereiding is vastgelegd hoe de kaderstellende nota is ingericht. - Bij de besluitvorming van een integraal EVZ-project is eenduidig vastgelegd op welke wijze dossiervorming over de realisatie zal plaatsvinden, wanneer periodiek gerapporteerd wordt over de voortgang van het project, welke kosten daarmee gemoeid zijn en in welke mate de geformuleerde doelstellingen van het project gerealiseerd worden. - De evaluatiemomenten over het verloop van de projecten zijn vastgelegd. d. Wat betreft de controlerende taak: - Het AB controleert of de informatie over de voortgang van integrale EVZ-projecten en het onderhoud ervan op de afgesproken wijze binnen de afgesproken termijnen plaatsvindt. Zij controleert of de uitvoering gebeurt in overeenstemming met de vastgestelde regelgeving (rechtmatig), in overeenstemming met het vastgelegde financiële kader (doelmatig) en of de uitvoering, inclusief de evaluatie, leidt tot het beoogde resultaat (doeltreffend). - De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om het vastgestelde beleid zonodig te herzien. e. Wat betreft het resultaat: - De geformuleerde doelstellingen zijn bereikt. - De kosten zijn in overeenstemming met de goedgekeurde begroting. - De uitvoering is binnen de tijdsplanning gebleven. 6. Onderzoeksopzet Voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek is een vooronderzoek verricht om tot een selectie te komen van integrale EVZ-projecten, die voor nader onderzoek in aanmerking komen. Bij de selectie is gekeken of de te onderzoeken integrale EVZ-projecten informatie bevatten over de volgende elementen: doelstellingen, kosten, organisatie, besluitvorming en resultaten. Op grond van het vooronderzoek is de rekenkamercommissie tot de volgende selectie van projecten gekomen: - Het project Noordrand Groenlo/ Groenlose Slinge - Gebiedsproces Baakse Beek/ Veengoot - Deelgebied Berkel Lochem-Zutphen Het onderzoek bestond uit documentonderzoek van de geselecteerde projecten en interviews met diverse ambtenaren (zie bijlage). Daarbij is van de betreffende projecten onderzocht op welke wijze de bovengenoemde elementen onderwerp van bespreking en besluitvorming zijn geweest in het AB. Pagina | 6 7. Ecologische verbindingszones en de kaderrichtlijn Water Alvorens over te gaan tot beantwoording van de onderzoeksvragen is het in het kader van dit onderzoek gewenst wat uitgebreider in te gaan op de effecten die de invoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft gehad op het beleid ten aanzien van EVZ’s. De (Europese) KRW is op 22 december 2000 van kracht geworden. Voordat de KRW van kracht was werd ook al gewerkt aan EVZ’s, waarbij vooral de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) leidend was en waarbij voor natte natuur een aantal modellen ontwikkeld zijn. Voor het Waterschap Rijn en IJssel waren de beleidsvoornemens en beleidsmatige consequenties op dit gebied vastgelegd in het “Plan van Aanpak EVZ van 3 februari 2000”. Na de invoering van de KRW zijn de daarin geformuleerde doelstellingen steeds meer bepalend geworden voor de ontwikkeling van natte EVZ’s. Doel van de KRW was om te bewerkstelligen dat de wateren in de Europese Unie een goede ecologische en een goede chemische kwaliteit hebben. Daartoe verplicht de KRW tot het opstellen van een programma van maatregelen en beheersplannen per stroomgebied om tot de gewenste goede ecologische kwaliteit te komen. De KRW geeft waterbeheerders de opdracht om (samen met relevante overheden en organisaties) maatregelenpakketten te formuleren (en uit te voeren) om de “goede toestand” te realiseren. Voor waterschappen is dat aanleiding geweest om zich aan te melden als trekker van natte integrale EVZ-projecten, omdat ze op deze wijze het best hun KRW-opgave op ecologisch gebied konden realiseren. De belangrijke vraag daarbij is hoe de gewenste ecologische kwaliteit wordt gedefinieerd. Daarbij wordt in de KRW een onderscheid gemaakt in 3 categorieën waterlichamen: “natuurlijke”, ”sterk veranderde” en “kunstmatige”. Voor natuurlijke waterlichamen is de goede chemische en goede ecologische toestand middels normen vastgelegd, maar voor sterk veranderde waterlichamen geeft de KRW aan dat hiervoor de ecologische doelen regionaal mogen/moeten worden afgeleid en vastgesteld. Voor Waterschap Rijn en IJssel is dat gebeurd in het Regionaal Bestuurlijk Overleg van het Deelstroomgebied Rijn-Oost in de periode 2006-2007. Het resultaat daarvan is vastgelegd in de hoofdrapportage KRW en (36) gebiedsrapportages. In de AB vergadering van 24-5-2007 is een voorstel aan de orde geweest waarbij het AB heeft ingestemd met een aantal uitgangspunten voor het op te stellen beleid, waarbij ook is ingestemd met het uitgangspunt dat als haalbaar en betaalbaar tussendoel voor 2015 het dan al ingezette beleid van het waterschap wordt gedefinieerd. In de AB-vergadering van 20-12-2007 komen de KRW rapportages wederom ter besluitvorming aan de orde. Dan wordt onder meer ingestemd met de in de rapportages geformuleerde ambities, doelen, maatregelen en kosten, waarbij een fasering gehanteerd wordt in drie planperiodes (20092015, 2015-2021, 2021-2027). De KRW rapportages zijn uitgangspunt geweest voor het Waterbeheerplan 2010-2015. Hoe zijn de ecologische doelen tot stand gekomen? Allereerst is voor de waterlichamen van Waterschap Rijn en IJssel bepaald in welke categorie deze thuis horen. Enkele waterlichamen kregen het label “kunstmatig”, de overige werden gedefinieerd als “sterk veranderd”. Voor de “sterk veranderde” waterlichamen zijn vervolgens de ecologische doelen voor de “goede ecologische toestand” afgeleid en vastgesteld door middel van het “Praags stappenplan”. Het “Praags stappenplan” is een pragmatische benadering om tot een werkbaar plan te komen en ziet er als volgt uit: Pagina | 7 Praagse methode voor afleiden ecologische doelen Praags stappenplan voor het formuleren van maatregelen en ecologische doelen 1. Benoem het watersysteem (geef waterlichamen en typen aan). 2. Beschrijf het gewenste landgebruik vanuit de toegekende functies. 3. Beschrijf de actuele situatie (landgebruik; knelpunten op basis van de verzamelde informatie); geef kort aan wat er al is uitgevoerd in het gebied en gebruik foto’s. 4. Geef een beschrijving van de huidige situatie met de volgende onderwerpen: a. Biologie (relevante groepen bij het betreffende watertype) b. Chemie (in relatie tot werkdoelen KRW) c. Hydromorfologie. Gebruik KRW-beoordelingssystemen voor het meest vergelijkbare natuurlijke watertype voor de ecologie en werkdoelen KRW voor de chemie. Gebruik beschrijvingen en expert judgement, zolang er geen goed toepasbare nationale systemen zijn of indien kwantitatieve data ontbreken. 5. Beargumenteer de status (fysieke ingrepen die niet zijn te herstellen). 6. Maak een groslijst van zinnige maatregelen, specifiek voor dít watersysteem. Geef aan welke inrichtings- en beheersmaatregelen significante schade toebrengen aan bestaande functies en/of aan het milieu in het algemeen. Sluit deze uit. Het resultaat is het MEP. 7. Bepaal effectiviteit en kosten van de (overgebleven) maatregelen. Sluit maatregelen uit die samen een gering ecologische effect hebben. Het resultaat is het GEP. Dit is de inzet voor afstemming op stroomgebied niveau. 8. Bepaal een haalbaar en betaalbaar pakket aan maatregelen. Wat overblijft zijn de maatregelen die voor 2012 uitgevoerd moeten worden. Dit vormt de beleidsdoelstelling 2015. Het verschil met het GEP moet middels ontheffingen worden beargumenteerd. 9. Werk MEP, GEP en ontheffing uit. Toets de operationele monitoring Visualiseer het GEP en de beleidsdoelstelling (indien deze daarvan afwijkt) met foto’s of andere illustraties. Pagina | 8 Voornoemd overzicht is overgenomen uit de factsheets KRW die zijn gepresenteerd aan het AB in haar vergadering van 9 november 2006. Het proces waarvan het gewenste pakket van maatregelen per waterlichaam wordt bepaald wordt hierbij beschreven als een proces waarop deskundigen afleiden wat de maatregelen zijn die nodig zijn om aan de eisen van de KRW (Europa) te voldoen. De enige bestuurlijke keuze is de invulling van het begrip haalbaar en betaalbaar. Dit wordt echter niet als een duidelijke bestuurlijke keuze aan het AB gepresenteerd. In het voorstel dat op 24 mei 2007 ter goedkeuring wordt voorgelegd is op de volgende manier invulling gegeven aan het tussendoel 2015 en daarmee aan de bestuurlijke keuze voor het begrip haalbaar en betaalbaar: “Voor het tussendoel 2015 zijn de uitgangspunten van de Decembernota 2006 en de Statennotitie van de provincie Gelderland gehanteerd. Dit betekent dat tot 2015 alleen de maatregelen die al in het huidige beleid zijn opgenomen uitgevoerd worden. Na 2015 worden de overige maatregelen in de periode tot 2027 uitgevoerd”. Daaraan wordt toegevoegd: “Met het voorgestelde maatregelenpakket worden, conform het Praagse stappenplan, ecologische doelen voor de Kaderrichtlijn gehaald”. In de nota: “Naar een goede waterkwaliteit, deelstromengebied Rijn-Oost” uit 2007 wordt dit ook zo omschreven: “De ecologische toestand die bereikt wordt na het uitvoeren van deze maatregelen is per definitie het GEP, het Goed Ecologisch Potentieel”. Samengevat kan gesteld worden dat de ecologische doelen zijn geformuleerd als een per waterlichaam geformuleerd pakket van maatregelen. In de gebiedsrapportages per stroomgebied zijn in een tabel de maatregelen samengevat die “horen bij het GEP en het beleidsdoel 2015”. Lastig is dat het maatregelenpakket, dat is opgenomen in de uitwerking van de KRW niet alleen betrekking heeft op ecologische doelen. Er worden ook maatregelen in opgenomen op gebied van riolering, baggeren en GGOR-maatregelen. Het beleidsdoel 2015 bestaat uit: - Uitvoering ingezet beleid; - Inrichting in strategische actiegebieden; - WB21 in 2015 gerealiseerd en waar mogelijk gekoppeld aan KRW; - Baggerachterstanden zijn weggewerkt. Dat betekent dat het maatregelenpakket is gekoppeld aan bredere doelstellingen dan alleen de doelstellingen op ecologisch gebied. Verwarrend is bovendien dat in dezelfde gebiedsrapportage een tabel is opgenomen met “Maatregelen in het stroomgebied die niet worden gerapporteerd voor de KRW, maar die wel bijdragen aan de verbetering van de lokale ecologische kwaliteit.” Uit het bovenstaande blijkt dat het maatregelenpakket uit de KRW niet alleen betrekking heeft op ecologische doelstellingen en dat er bovendien in stroomgebieden maatregelen worden getroffen die niet zijn opgenomen in het KRW-pakket maar wel bijdragen aan de verbetering van de ecologische kwaliteit. Het is daardoor niet goed mogelijk te zijner tijd uitspraken te doen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verschillende maatregelen. In het rapport “Naar een goede waterkwaliteit”, dat in Rijn-Oost verband is opgesteld als onderlegger voor de invoering van het KRW beleid worden een paar algemene doelstellingen geformuleerd in de vorm van KRW maatregelen: Maatregelen voor ambitieniveau basis: - Aanleg natuurvriendelijke oevers, een of tweezijdig, beperkte omvang - Kunstwerken worden vis passeerbaar gemaakt De maatregelen die bij ambitieniveau midden worden genoemd zijn: - Aanleg van bredere natuurvriendelijke oevers - Hermeandering (waar mogelijk) - Kunstwerken worden vis passeerbaar gemaakt. Pagina | 9 Maatregelen op hoog niveau: - Herinrichting; - Hermeandering; - Kunstwerken worden vis passeerbaar gemaakt. Daarbij wordt gesteld: “Voor het behalen van het ecologisch doel van beken wordt als uitgangspunt gekozen dat de gewenste inrichting voor minimaal 75% van de beeklengte wordt gerealiseerd”. Daarbij werd een uitzondering gemaakt voor beken in agrarisch gebied met ambitie “basisniveau”. Op basis van deze uitgangspunten was het mogelijk een raming te maken van het aantal kilometers te realiseren EVZ, en daarbij op basis van ervaringscijfers en kengetallen een raming van de kosten van deze maatregelen. Voor Waterschap Rijn en IJssel komt de raming tot 2015 op de aanleg van 130 km natuurvriendelijke oever en/of beekdal brede inrichting en het opheffen van 73 barrières en na 2015 de aanleg van 100 km oever en het opheffen van 62 barrières. De totale kosten worden geraamd op € 28 miljoen, waarvan 1/3 betrekking heeft op de periode tot 2015. Opvallend in het besluitvormingsproces is dat het AB eerst wordt gevraagd op 24 mei 2007 om in te stemmen met een aantal uitgangspunten die gehanteerd worden bij het bepalen van de maatregelenpakketten. Vervolgens vindt op 20 december 2007 de definitieve vaststelling plaats van het hoofdrapport en de 36 gebiedsrapportages. Daarbij zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het besluit van 24 mei. In het voorstel staat: “Op hoofdlijnen zijn doelen, maatregelen en kosten dezelfde als waarmee u in de vergadering van 24 mei jl. heeft ingestemd.” Vervolgens wordt als een van de wijzigingen genoemd: “de ambitieniveaus van een aantal waterlichamen in het middenniveau zijn gewijzigd naar een laag ambitieniveau. Oorspronkelijk was ervoor gekozen om aan alle waterlichamen met de functie EVZ minstens het ambitieniveau midden toe te kennen. In de huidige rapportages is alleen aan de waterlichamen die de EVZ-functie model winde hebben, minstens het ambitieniveau midden toegekend. De waterlichamen met EVZ-functie model kamsalamander en rietzanger hebben bijna allemaal ambitieniveau laag toegekend gekregen, omdat maatregelen ten behoeve van deze modellen geen effect hebben op de maatlatten van de KRW. De aanpassing heeft dus consequenties voor de doelen maar niet voor de maatregelen en de kosten”. De aanpassing heeft betrekking op het ambitieniveau van een tiental waterlichamen. In de maatregelenpakketten van deze EVZ-projecten zijn dus kennelijk maatregelen opgenomen die in afwijking van het stappenplan geen bijdrage leveren aan het goed ecologisch potentieel. 8. Beantwoording van de onderzoeksvragen Onderzoeksvraag 1: Welke doelen zijn verwoord in het waterbeheerplan, de perspectievennota, de begroting en de daarop gebaseerde EVZ-projecten? Doelen in het waterbeheerplan 2010-2015 In het Waterbeheerplan is ten aanzien van waterkwaliteitsbeheer de volgende doelstelling geformuleerd: “Onze doelstelling voor de waterkwaliteit conform de KRW is: de waterlichamen en overige watergangen voldoen in 2015 aan de gewenste chemische toestand en aan de gewenste Pagina | 10 ecologische kwaliteit door het uitvoeren van maatregelen: uitstel is mogelijk tot 2021 of 2027.” Vervolgens wordt voor de nadere bepaling van de ecologische doelen verwezen naar de Praagse Methode. Deze wordt hier als volgt omschreven: “Eerst wordt een lijst opgesteld van alle denkbare maatregelen. Dan worden de maatregelen weggelaten die leiden tot significante schade aan bestaande functies. Dit leidt tot het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP). - Tot slot worden maatregelen geschrapt die geen aantoonbaar effect hebben op de KRW-doelstellingen. Dit leidt tot het Gewenst Ecologisch Potentieel (GEP). De optelsom van de ecologische effecten van deze maatregelen is het ecologisch einddoel of in KRW-termen: het Goede Ecologisch Potentieel (GEP).” - Het einddoel is het uitvoeren van een pakket maatregelen. Er is geen einddoel geformuleerd in termen van een bepaalde kwaliteitsverbetering. Het ecologisch einddoel is de optelsom van de effecten van alle maatregelen en dat is niet gekwantificeerd. Het is daardoor niet mogelijk te meten of maatregelen leiden tot de gewenste kwaliteitsverbetering. Het middel, het nemen van maatregelen om tot een bepaalde kwaliteitsverbetering te komen, is tot doel verheven: we hebben ons doel bereikt als alle voorgenomen maatregelen genomen zijn. Waar voor wat betreft chemische stoffen eenduidige doelen zijn vastgesteld in de uitwerking van de KRW is dit voor ecologische doelstellingen niet het geval. Wel worden voor drie variabelen (macrofieten, macrofauna en vissen) minimumniveaus vastgesteld voor de drie verschillende ambitieniveaus van waterlichamen. Over de te nemen maatregelen wordt in het waterbeheerplan gesteld dat er is gezocht naar haalbare en betaalbare maatregelen: “Die blijken vooral te bestaan uit herinrichting van waterlichamen. Maatregelen zijn bijvoorbeeld: natuurvriendelijke oevers, hermeandering en maatregelen ter bevordering van de vismigratie (het passeerbaar maken van stuwen) Juist deze maatregelen dragen optimaal bij aan het bereiken van de KRW-doelen.” Aanvullend op de inrichtingsmaatregelen zijn ook beheermaatregelen en emissiemaatregelen opgenomen. De beheermaatregelen betreffen voornamelijk natuurvriendelijk onderhoud”. Ten aanzien van de fasering wordt gesteld: “Niet alle maatregelen kunnen uitgevoerd worden in de eerste planperiode (2010-2015). De resultaatverplichting op grond van de KRW betreft de in de waterbeheerplannen opgenomen maatregelen: deze dienen voor eind 2015 uitgevoerd te zijn.” In het Beheerplan wordt voor de ecologische doelen per waterlichaam verwezen naar het rapport:” KRW doelen, maatregelen en kosten uit 2008”. Het gaat om een hoofdrapport en een gebiedsrapport met factsheets per waterlichaam. Daarin is ook het ambitieniveau per waterlichaam aangegeven. Over het ambitieniveau “midden” waarin de meeste EVZ’s zijn ingedeeld wordt gesteld: “Ambitieniveau midden is vastgesteld voor watergangen in landbouwgebieden waar gezien de inrichting verbetering voor de ecologie doorgevoerd kan worden, maar de waterhuishouding nu optimaal op de landbouw is afgestemd. Dit geldt voor alle watergangen waaraan in het vorige waterbeheerplan het EVZ-model “winde” is toegewezen. - Ecologisch doel: In verschillende biologische groepen zijn minder kenmerkende soorten van stromend water en minder soorten die afhankelijk zijn van lokale slibafzettingen en peildynamiek. Wel is er (enige) ruimte voor ecologische ontwikkeling en is de beek volledig vis passeerbaar. - Maatregelen: Herinrichting/ beekherstel, binnen de grenzen van de ecologische hoofdstructuur en vis passeerbaar maken van stuwen.” Pagina | 11 Over het ambitieniveau “hoog”, waarin de Baakse Beek is ingedeeld: “Ambitieniveau “hoog” is toegekend aan waterlichamen in gebieden met een natuurfunctie, waar zowel de inrichting als de waterhuishouding optimaal op de ecologie is afgestemd. - Ecologisch doel: Een zeer diverse macrofauna-gemeenschap. Het water is volledig migreerbaar voor vissen en er komen behalve algemene soorten ook typisch stroomminnende soorten voor zoals bermpje, rivierdonderpad en serpeling. - Maatregelen: Herinrichting/ beekherstel en vis passeerbaar maken van stuwen.” Samenvattend kan worden gesteld dat hier in op heel summiere wijze een kwalitatieve beschrijving wordt gegeven van de ecologische doelstelling, maar deze is weinig specifiek en zeker wat betreft het “midden” niveau niet meetbaar en ook niet gekwantificeerd. (“minder soorten”, : “enige ruimte voor ecologische ontwikkeling” etc.). Doelen in de perspectievennota 2010-2013 In de Perspectievennota 2010-2013 wordt voor wat betreft de doelstellingen van beleid verwezen naar het Waterbeheerplan 2010-2015, waarvan gezegd wordt dat het als lange termijnplan een sterke kaderstellende functie voor de perspectievennota heeft. Als hoofdpunten worden genoemd: - “Werken aan de verbetering van de stroomgebieden van de 35 waterlichamen die op grond van de KRW zijn aangewezen. Voor elk waterlichaam is het ‘gewenst ecologisch potentieel’ (GEP) bepaald, op basis van een bijbehorend hoog, midden of laag ambitieniveau. - De maatregelen om het GEP uit te voeren. Deze bestaan voornamelijk uit inrichtingsmaatregelen. - Het realiseren van ecologische functies die aan watergangen met een (potentieel) hoge ecologische waarde zijn toegekend, te weten: ‘ecologische verbindingszone’ (EVZ), ‘hoogste ecologische niveau’ (HEN) en ‘specifieke ecologische doelstelling’ (SED). - Opstellen van zwemwaterprofielen voor de aangewezen zwemwateren…” Hieraan zijn een aantal prestatie-indicatoren gekoppeld. Voor wat betreft de relevante beleidsdoelen zijn dat: Prestatie-indicator Aantal waterlichamen(totaal 35) dat voldoet aan normen voor chemische stoffen Aantal waterlichamen( totaal 35) dat voldoet aan de doelen voor biologische groepen, als onderdeel van het GEP Aantal stuwen vis passeerbaar gemaakt 1-1-2010 32 1-1-2015 35 2 5 47 78 Samenvattend ten aanzien van de perspectievennota: De doelstellingen zijn ontleend aan het Waterbeheerplan 2010-2015 en zijn alleen gekwantificeerd voor wat betreft het aantal waterlichamen en stuwen waarvoor maatregelen getroffen gaan worden, maar niet wat betreft de ecologische resultaten die gerealiseerd gaan worden. Ook in de perspectievennota 2011- 2014 is dat niet het geval. Pagina | 12 Doelen in de begroting 2011. In de begroting 2011 worden ten aanzien van waterkwaliteitsbeheer( KRW) de volgende (middel)lange termijn doelstellingen geformuleerd: “De waterlichamen en overige watergangen voldoen in 2015 aan de gewenste chemische toestand en de gewenste ecologische kwaliteit door het uitvoeren van maatregelen. Wat gaan we doen in 2011 - - - - KRW- maatregelen uitvoeren aan waterlichamen in zogenaamde strategische actiegebieden, die tevens de status van ecologische verbindingszone (EVZ) hebben gekregen. Dit betreft voornamelijk herinrichtingsmaatregelen. Een aantal beken en watergangen herinrichten met een (potentieel) hoge ecologische waarde, zoals Berkel bovenstrooms, afwatering Zuid-Rekken, Ramsbeek, Vlaskersgoot, Elfersgoot, Eldrikse kwelsloot langs de Oude IJssel, Baakse Beek (Zanddijk), Veengoot (Kunnerij), Berkel benedenstrooms (tussen Almen en Zutphen) en Horstgoot; Ongeveer 20 vispassages realiseren in de Buurserbeek, de Schipbeek, de afwatering Zuid Rekken, de Ramsbeek, de Berkel, de Baakse Beek, de Wiersse en de BovenSlinge; Goed ecologisch potentieel (GEP): Voor ruim 40 chemische stoffen geldt een Europese norm. Uit de meest recente monitoringsresultaten van het waterschap blijkt dat er geen normoverschrijdingen in de waterlichamen zijn aangetroffen. Het “goed ecologisch potentieel” wordt getoetst aan de hand van richtwaarden voor het voorkomen van macrofauna, waterflora en vissen. Uit de monitoringsgegevens blijkt dat twee waterlichamen aan deze richtwaarden voldoen. Andere waterlichamen voldoen alleen voor een of twee groepen aan de richtwaarden.”. Samenvattend ten aanzien van de begroting: De doelstellingen zijn ook hier ontleend aan het Waterbeheerplan 2010-2015. Wat opvalt aan de maatregelen die voor 2011 gepland staan is dat er melding gemaakt wordt van richtwaarden voor het voorkomen van macrofauna, waterflora en vissen waaraan het “goed ecologisch potentieel”(GEP) getoetst kan worden en kennelijk ook getoetst wordt. Onduidelijk is in hoeverre en op welke wijze de resultaten van deze toetsing een rol spelen bij de bepaling van de te nemen maatregelen. Onderzoeksvraag 2: Welke kaders stelt het AB aan de afzonderlijke integrale EVZ-projecten als het gaat om: - Inhoudelijke doelstellingen; - Financiële doelstellingen; - Organisatorische en samenwerkingsdoelstellingen. De beantwoording van deze onderzoeksvraag is gebaseerd op de gegevens uit de drie projecten die in het vooronderzoek nader zijn onderzocht, te weten: - Het project Noordrand Groenlo/Groenlose Slinge - Gebiedsproces Baakse Beek/Veengoot - Deelgebied Berkel Lochem-Zutphen Pagina | 13 Allereerst komt uit het vooronderzoek naar voren dat er tussen de projecten onderling grote verschillen zijn te constateren en dat er, in de tijd gezien, sprake is van een ontwikkeling naar een betere kaderstelling per project. Bij het project Noordrand Groenlo lijkt geen sprake te zijn van kaderstelling vooraf maar wordt een uitgewerkt plan ter goedkeuring voorgelegd. Bij de Berkelprojecten is dit aanvankelijk ook de werkwijze. Deelprojecten worden ter goedkeuring voorgelegd aan het AB zonder dat duidelijk is hoe deze in een breder kader passen en worden gestart waar kansen zich voordoen. Maar het is moeilijk te overzien waar ze passen in een groter geheel en welke bijdrage ze leveren aan de gestelde doelen. In 2005 is gestart met het opstellen van een visie voor het stroomgebied van de Berkel als kader voor de wateropgaven in het stroomgebied. Deze visie is niet door het AB vastgesteld. Wel heeft het AB in maart 2005 een uitvoeringskrediet van ruim 17,5 miljoen euro bruto ter beschikking gesteld voor het project “Integraal herstel watersysteem van de Berkel”. In 2006 heeft het college van D&H besloten een van de modellen uit de visie (model ruimte) verder uit te werken voor de hoofdloop van de Berkel. Dit is verder uitgewerkt in een uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda is weer opgeknipt in drie delen. Het bovenstrooms deel was voor een groot deel afgerond. In het middendeel werd vooral gedacht aan winterbedverruiming, waarvoor nog geen concrete mogelijkheden gezien werden. Op het benedenstrooms deel werden meer kansen gezien en werd het zwaartepunt gelegd van de uitvoeringsagenda. Dit deel van de uitvoeringsagenda werd gezien als kader voor verdere uitvoeringsplannen en voor eventuele initiatieven van derden. Op 8 mei 2008 heeft het AB ingestemd met de uitvoeringsagenda voor de hoofdloop van de Berkel voor de volgende tien jaar. Vervolgens is het benedenstrooms deel van de Berkel verder uitgewerkt in een kadernotitie, die op 14 mei 2009 door het AB is vastgesteld. In de kadernotitie zijn vijf “kansrijke” projecten benoemd die voor 2014 kunnen worden uitgevoerd en wordt op hoofdlijnen ingegaan op aandachtspunten die samenhangen met die projecten. Ook wordt aangegeven welke waterdoelen met de projecten gemoeid zijn, welke partijen erbij betrokken zijn en wordt een globale raming van de kosten gegeven. Het AB wordt gevraagd om in te stemmen met de verdere planontwikkeling van de genoemde projecten. Het project Baakse Beek/ Veengoot laat een ander verloop zien. Hier wordt voor het stroomgebied in de periode 2005-2007 een integrale visie opgesteld die in 2007 wordt voorgelegd aan het AB. Voorafgaand aan behandeling in het AB wordt de visie besproken in de commissie ABJZ en het afdelingsbestuur Midden. Op basis daarvan wordt besloten de visie niet definitief te laten vaststellen in het AB, maar om deze voorlopig vast te stellen en een gebiedsconsultatie te starten. Voor deze gebiedsconsultatie worden vervolgens harde en zachte uitgangspunten opgesteld die in het AB in maart 2008 worden vastgesteld. Harde uitgangspunten zijn alle inhoudelijke doelen en planningstermijnen voor de wateropgave die zijn gebaseerd op wetgeving, op nationale en provinciale waterplannen en op het eigen waterbeheerplan. Zachte uitgangspunten zijn de marges waarbinnen het waterschap (in overleg met derden) keuzes moet maken. Dit betreft uitvoeringstempo, benodigde ha’s, soort instrumenten, inhoud maatregelen, etc. In dezelfde AB-vergadering wordt ook het procesvoorstel voor het project vastgesteld. In het procesvoorstel worden de doelstellingen van het plan als volgt omschreven: “Het beoogde resultaat is een stroomgebied dat op orde is. Op orde betekent dat de inrichting en het beheer en onderhoud van de beken en watergangen wordt afgestemd op de functie van ecologische verbindingszone (EVZ) en de specifiek ecologische Pagina | 14 doelstellingen (SED). Een groot aantal (ca. 100) stuwen wordt verwijderd of vis passeerbaar gemaakt. In de gebieden met grondwatertrap VI en VII wordt de waterhuishouding aangepast en ingericht op infiltratie in de bodem in plaats van op afvoer via het oppervlaktewater. De maatregelen ten behoeve van het kleinschalig vasthouden en bergen hebben een zodanige spreiding in de tijd van de afvoer tot gevolg dat de maximale afvoerpieken met minimaal 25% dalen. De waterkwaliteit voldoet in de toekomst aan de door de Kaderrichtlijn Water gestelde ecologische doelen en chemische normen voor het oppervlaktewater. Bij het op orde brengen van de waterhuishouding wordt maximaal rekening gehouden met de cultuurhistorische betekenis van water voor de landgoederen in het stroomgebied en wordt het verdrogingsprobleem in de zogenaamde TOP-gebieden opgelost.” Ook wordt toegevoegd dat vanuit het gebiedsproces maximaal zal worden ingespeeld op wensen en kansen voor ontwikkeling van de landbouwsector. Kaderstelling van de financiële doelstelling bij de projecten vind op globale wijze plaats. De per project voorgestelde maatregelen worden op basis van een normbedrag per maatregel getotaliseerd. De beschikbaarstelling van kredieten is ook niet uniform. Voor de Berkel wordt het uitvoeringskrediet als totaal beschikbaar gesteld, voor de Baakse Beek is dat niet het geval. De kostenramingen zijn op dezelfde wijze tot stand gekomen als bij het Waterbeheerplan. Opvallend onderdeel wat betreft de financiële kaderstelling is de zogenaamde ‘Waterovereenkomst’. Deze overeenkomst wordt op 9 september 2009 gesloten tussen de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel. Daarbij verplicht de provincie zich een eenmalige subsidie te verstrekken van maximaal ruim € 20 miljoen en 136 ha grond in eigendom over te dragen aan het waterschap, waarvoor de provincie ruim € 6,1 miljoen beschikbaar heeft. Het waterschap verplicht zich de uitvoering van een bepaald aantal projecten te realiseren en daarbij een financiële bijdrage van ruim € 9,2 miljoen, waarvan ruim € 1,5 miljoen grondkosten, te leveren. De te leveren prestatie wordt omschreven in aantallen ha ’s grondinrichting, aantal vispassages, km ‘s beekherstel ed. gespecificeerd per project. De te leveren prestaties (uitvoeren van genoemde projecten) dienen uiterlijk 31 december 2013 te zijn gerealiseerd. Opvallend detail is dat hiermee een financiële kaderstelling wordt vastgelegd zonder dat dit afzonderlijk ter besluitvorming aan het AB is voorgelegd. Daarbij kan worden opgemerkt dat het überhaupt moeilijk is om, afgezien van kredietaanvragen van afzonderlijke projecten en het vaststellen van de begroting, vast te stellen is wanneer een besluit van het AB impliceert dat daarmee ook ingestemd wordt met de financiële gevolgen of dat dit later in een afzonderlijk traject plaats vindt. Ten aanzien van de organisatorische en samenwerkingsdoelstellingen kan worden vastgesteld dat deze in de kaderstelling weinig aandacht krijgen. Onderzoeksvraag 3: Op welke wijze controleert het AB de uitvoering van het vastgestelde beleid als het gaat om a. Rapportagemomenten van behaalde doelen; b. Financiële verslaglegging; c. Voortgang in de samenwerking en de daarbij geregelde verantwoordelijkheden? Pagina | 15 Het AB controleert de uitvoering van het vastgestelde beleid wat betreft bovengenoemde elementen middels de bestuursrapportage. Hierin wordt in hoofdstuk 3 “Voortgang uitvoering beleid, onderdeel Waterkwaliteit” een overzicht gegeven van de in het begrotingsjaar geplande en gerealiseerde chemische toestand en ecologische kwaliteit van de waterlichamen en overige watergangen. In hoofdstuk 5.3 “Investeringen, onderdeel 5.3.3 Programma Watersysteembeheer” wordt gerapporteerd welke aantallen van de in de waterovereenkomst vastgelegde te leveren prestaties op het betreffende tijdstip zijn gerealiseerd en wordt een prognose gegeven van de nog te leveren prestaties. In bijlage 3 van de bestuursrapportage is een projectenlijst opgenomen, waarin van het krediet wordt vermeld wanneer en door wie het is goedgekeurd, het start en eind jaar, het bedrag, het kasritme, de werkelijke uitgaven en ontvangsten. Ingeval van financiële afwijkingen van 10% of meer en wijziging van het eind jaar wordt een summiere verklaring gegeven. Onderzoeksvraag 4: Op welke wijze, bij het voorleggen aan het AB van de afzonderlijke integrale EVZ-projecten ter besluitvorming; geeft D&H vorm aan: a. De uitvoering van het vastgestelde beleid in de afzonderlijke integrale EVZprojecten; b. De verantwoording over de uitvoering van de vastgestelde integrale EVZprojecten. Zoals hiervoor geschetst heeft het ter besluitvorming voorleggen van afzonderlijke EVZprojecten aan het AB niet altijd op de zelfde wijze plaatsgevonden. Bij het project Groenlose Slinge en aanvankelijk ook bij het Berkelproject werden deelprojecten ter besluitvorming voorgelegd zonder dat duidelijk was hoe deze deel uitmaakten van een breder kader. Later met het Waterbeheerplan en ook met de kadernotitie Berkel Zutphen-Lochem en de visie Baakse Beek/Veengoot gebeurde dit wel. In zowel Waterbeheerplan als kadernotitie Berkel als in afzonderlijke onderdelen van projecten die ter besluitvorming worden voorgelegd, wordt wel aangegeven welke maatregelen men wil treffen, maar wordt niet omschreven welke kwaliteitsdoelstellingen men hiermee wil realiseren. De middelen die men in zou kunnen zetten om een bepaalde kwaliteitsslag te behalen lijken een doel op zich geworden. Daarbij is de financiële onderbouwing van de voorstellen in veel gevallen beperkt en globaal gebaseerd op kengetallen. In sommige gevallen is niet duidelijk of met een besluit ook een financieel besluit is genomen. Over de uitvoering van het vastgestelde beleid door D&H heeft de rekenkamercommissie in het kader van dit onderzoek zich geen oordeel kunnen vormen. De verantwoording over de uitvoering door D&H is zeer globaal middels de bestuursrapportage. De rekenkamercommissie heeft, behoudens een financiële uitwerking voortgang investeringsproject ‘Herinrichting Noordrand Groenlo EVZ, geen evaluaties van uitgevoerde projecten aangetroffen. Onderzoeksvraag 5: Op welke wijze vindt monitoring plaats, wat wordt gemeten en welk inzicht verschaffen de gegevens over het resultaat van de realisatie van integrale EVZ-projecten en over de kosten van het onderhoud ervan? Pagina | 16 Meetgegevens: In het Waterbeheerplan 2010-2015 is een paragraaf gewijd aan de uitvoering van het meetplan. Daarin wordt aangegeven dat de KRW verplichte metingen kent voor een aantal organismen en stoffen om te kunnen toetsen of het water aan de gestelde doelen of normen voldoet. Wat betreft de organismen zijn dat vissen, macrofauna, waterflora (macrofieten en diatomeeën) en algen. Wat betreft stoffen gaat het om prioritaire stoffen, overige verontreinigende stoffen en ecologie ondersteunende stoffen. In het AB-voorstel Waterrapport 2006- 2008 is onder meer opgenomen dat “Om de beschikbare middelen zo goed mogelijk in te zetten toetst het waterschap iedere twee jaar de actuele toestand van het watersysteem aan de doelstellingen uit het Waterbeheerplan. Daarnaast is op 11 maart 2010 is aan het college van D&H medegedeeld dat vanaf 2011 er elke drie jaar een Waterrapport zal verschijnen en dat in de jaren tussen het Waterrapport een monitoringsverslag wordt opgesteld met rapportage over de lopende activiteiten. Hierbij merkt de rekenkamercommissie op dat voor het laatst een Waterrapport is voorgelegd aan het AB in december 2008 over de jaren 2006-20081. Voor wat betreft de monitoringsverslagen deelde de manager waterbeleid ons mede dat deze verslagen niet worden voorgelegd aan het AB, omdat voor de meeste monitoringsparameters een jaarcyclus te kort is om op grond hiervan verantwoorde conclusies te trekken over de mate waarin de doelen bereikt worden. Onderhoudskosten: In de investeringsvoorstellen betreffende EVZ-projecten wordt vermeld wat gevolgen van de investeringen zijn op de onderhoudskosten. Deze kosten maken vervolgens onderdeel uit van het beleidsveld “Inrichting en onderhoud watersystemen”. In de bestuursrapportage wordt, indien er op totaalniveau van dit beleidsveld afwijkingen zijn, op hoofdlijnen een globale toelichting gegeven. Dit betekent dat het AB geen inzicht heeft in de werkelijke onderhoudskosten van de integrale EVZ-projecten. 9. Toetsing aan het normenkader Wat betreft de kaderstellende taak: Norm: Er zijn op eenduidige en op consistente wijze doelstellingen (inhoudelijk, financieel en organisatorisch) geformuleerd. - Bevinding: Zoals hiervoor al is betoogd worden via de “Praagse methode” minimale normen ontwikkeld. Tot 2015 zijn geen eenduidige inhoudelijke kwalitatieve doelstellingen voor de EVZ-projecten geformuleerd, maar worden de al eerder voorgestelde maatregelen verheven tot doelstelling. De financiële en organisatorische doelstellingen zijn een afgeleide daarvan. Aan de norm wordt beperkt voldaan. - Norm: De geformuleerde doelstellingen kunnen getoetst worden of te wel ze zijn meetbaar. - Bevinding: De doelstellingen zijn beperkt geformuleerd en kunnen eerst in 2027 getoetst worden. Wel zijn de te nemen maatregelen gekwantificeerd en meetbaar gemaakt in termen van aantallen ha’s en km’s herinrichting en aantallen vis passeerbare stuwen. Aan de norm wordt ten dele voldaan. - 1 Bij het ter perse gaan van dit rapport is inmiddels op 3 juli 2012 het Waterrapport 2008-2011 aan het AB ter kennisname aangeboden. Zie ook pagina 19. Pagina | 17 Norm: Er is een eenduidige raming van de kosten en opbrengsten van het beleid in de beleidsperiode waaraan de ontwikkelingen getoetst kunnen worden. - Bevinding: Er is een zeer globale raming van de kosten op basis van ervaringscijfers en kengetallen. Er is geen raming van de opbrengsten in financiële zin. Aan de norm wordt in beperkte mate voldaan. - Norm: Er is vastgelegd hoe de organisatie van de projecten is, welke partijen betrokken zijn bij de realisatie van het beleid en op welke wijze samenwerking zal plaatsvinden. - Bevinding: Er is vastgelegd welke partijen betrokken zijn en hoe de samenwerking zal plaats vinden. Aan de norm wordt voldaan. - Wat betreft het besluitvormingsproces, de organisatie en procedures: Norm: Er is eenduidige regelgeving hoe projecten worden ingericht, welke procedures gevolgd worden, welke partijen bij de uitvoering betrokken zijn en welke financiële randvoorwaarden gelden bij de uitvoering, zodat de realisatie van integrale EVZ-projecten daaraan getoetst kan worden. - Bevinding: Er is geen uniforme inrichting van projecten: eerst werd alleen gewerkt in deelprojecten, voor het benedenstroomse deel van de Berkel werd een kaderstellende notitie opgesteld en voor de Baakse Beek/Veengoot een integrale visie. Ook is in 2009 de Waterovereenkomst, die niet ter besluitvorming aan het AB is voorgelegd, gesloten met de provincie Gelderland, waarbij maatregelen en financiële randvoorwaarden voor een groot deel vastliggen. De procedure die daarna gevolgd wordt voor deelprojecten is uniform. Aan de norm wordt ten dele voldaan. - Wat betreft de informatievoorziening: Norm: Bij de beleidsvoorbereiding is vastgelegd hoe de kaderstellende nota is ingericht - Bevinding: Er lijkt alleen sprake van een richtlijn voor de kaderstellende notitie van deelprojecten. Aan de norm wordt ten dele voldaan - Norm: Bij de besluitvorming van een integraal EVZ-project is eenduidig vastgelegd op welke wijze dossiervorming over de realisatie zal plaatsvinden. Wanneer periodiek gerapporteerd zal worden over de voortgang van het project, welke kosten daarmee gemoeid zijn en in welke mate de geformuleerde doelstellingen van het project gerealiseerd worden. - Bevinding: Op het moment van besluitvorming zijn over geen van deze zaken afspraken vastgelegd. Aan de norm wordt niet voldaan. - Norm: De evaluatiemomenten over het verloop van de projecten zijn vastgelegd Bevinding: Er zijn geen evaluatiemomenten vastgelegd. Aan de norm wordt niet voldaan. - Pagina | 18 Wat betreft de controlerende taak: Norm: Het AB controleert of de informatie over de voortgang van integrale EVZprojecten en het onderhoud ervan op de afgesproken wijze binnen de afgesproken termijnen plaatsvindt en controleert of de uitvoering gebeurt in overeenstemming met de vastgestelde regelgeving (rechtmatig), in overeenstemming met het vastgelegde financiële kader (doelmatig), en of de uitvoering, inclusief de evaluatie, leidt tot het beoogde resultaat (doeltreffend). - Bevinding: Het AB is niet in staat om deze zaken te controleren omdat bij de kaderstelling geen eenduidige afspraken gemaakt zijn en ook omdat de informatieverstrekking aan het AB over de uitvoering daar niet op ingericht is. Aan de norm wordt niet voldaan. - Norm: De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om het vastgestelde beleid zo nodig te herzien. Bevinding: In het AB-voorstel Waterrapport 2006- 2008 is onder meer opgenomen dat: “Om de beschikbare middelen zo goed mogelijk in te zetten toetst het waterschap iedere twee jaar de actuele toestand van het watersysteem aan de doelstellingen uit het Waterbeheerplan. Daarnaast is op 11 maart 2010 aan het college van D&H medegedeeld dat vanaf 2011 er elke drie jaar een Waterrapport zal verschijnen en dat in de jaren tussen het Waterrapport een monitoringsverslag wordt opgesteld met rapportage over de lopende activiteiten. Hierdoor is er een actueel overzicht van inzichten uit monitoring en de consequenties daarvan voor beleid en uitvoering van beheer, onderhoud en inrichtingsmaatregelen.” Voor zover de rekenkamercommissie heeft kunnen vaststellen is aan het AB na december 2008 nog geen Waterrapport en of monitoringsverslag aangeboden. Bij het ter perse gaan van dit rapport is inmiddels op 3 juli 2012 het waterrapport 2008-2011 aan het AB ter kennisname aangeboden. Het rapport geeft op compacte en heldere wijze een overzicht van de mate waarin de waterlichamen aan de gestelde doelstellingen voldoen. Maar geeft geen inzicht in de ontwikkelingen in de tijd en de gepleegde inspanningen om de doelen te bereiken. In deze zin biedt het nog niet de gewenste evaluatie op basis waarvan eventuele beleidsaanpassing kan plaatsvinden. Aan de norm wordt niet voldaan. - Wat betreft het resultaat: Norm: de geformuleerde doelstellingen zijn bereikt. Bevinding: Zoals al hiervoor vermeld zijn de doelstellingen beperkt geformuleerd en kunnen eerst in 2027 getoetst worden. Aan de norm wordt ten dele voldaan. - Norm: De kosten zijn in overeenstemming met de goedgekeurde begroting. De uitvoering is binnen de tijdsplanning gebleven. - Bevinding: Hierover wordt globaal gerapporteerd in de bestuursrapportage. Aan de norm wordt voldaan. - Pagina | 19 10. Beantwoording van de centrale vraagstelling - Hoe geeft het algemeen bestuur inhoud aan zijn kaderstellende en controlerende rol bij integrale EVZ-projecten? Ten aanzien van de kaderstellende taak: Het AB geeft slechts in geringe mate inhoud aan zijn kaderstellende taak. Voor een deel is dat het gevolg van de complexiteit en lange doorlooptijd van de EVZ-projecten, waarbij in de loop van de jaren verschuivingen optreden in de randvoorwaarden die door andere partijen daaraan gesteld worden. Toch is de rekenkamercommissie van oordeel dat ondanks deze complexiteit een scherpere kaderstelling wel degelijk mogelijk is. De rekenkamercommissie plaatst bij de huidige kaderstelling de volgende kanttekeningen: Er is geen vaste procedure voor het proces van kaderstelling. Ten aanzien van de inhoudelijke doelstellingen beperkt de kaderstelling zich tot een zeer globale beschrijving van te nemen maatregelen, die niet SMART zijn geformuleerd. Ook ten aanzien van de financiële en organisatorische aspecten schiet de kaderstelling tekort. Deels is dit het gevolg van de complexiteit van de projecten. Omdat veelal samengewerkt wordt met verschillende partijen in een project met een lange looptijd, waardoor gedurende het proces zich wijzigingen voordoen die vooraf niet te voorzien waren. In de kaderstelling is onvoldoende aangegeven hoe dergelijke wijzigingen worden ingepast in het besluitvormingstraject. Ook is in de kaderstelling onvoldoende vastgelegd hoe de rapportage van de projecten zal plaatsvinden ten aanzien van de realisatie van de doelstellingen met de afgesproken middelen in de afgesproken tijd. Hierdoor ontbreekt het kader dat moet waarborgen dat het algemeen bestuur zijn controlerende taak naar behoren kan vervullen. Ten aanzien van de controlerende taak: Het algemeen bestuur geeft slechts in geringe mate inhoud aan zijn controlerende taak. Voor een belangrijk deel is dat het gevolg van de zeer beperkte kaderstelling waarbij geen afspraken zijn vastgelegd over de te realiseren doelstelling, over de wijze waarop over de realisatie van doelstellingen zal worden gerapporteerd, zowel in kwalitatieve zin als in de tijd, wat de exacte financiële kaders zijn van het project etc. Daarnaast is dit het gevolg van de summiere informatieverstrekking over de voortgang van de projecten en de resultaten. De informatie hierover in de bestuursrapportage is heel globaal en weinig kwalitatief. Bij een aantal leden van het algemeen bestuur heeft dat geleid tot onzekerheid en vragen of werkzaamheden wel pasten binnen de opgaven en kerntaken van het waterschap. Op basis van de verstrekte informatie voelden zij zich niet in staat zich hier een oordeel over te vormen. De informatieverstrekking schiet ook te kort over de realisatie van kwalitatieve beleidsdoelstellingen. In het beleidstraject vanaf 2007 is tot op heden slechts eenmaal (december 2008)2 over de gemeten resultaten aan het AB gerapporteerd Ook is er geen evaluatie van afgeronde projecten. - Geeft D&H op zodanige wijze uitvoering aan zijn beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende taak bij het realiseren van integrale EVZ-projecten en exploitatiekosten (onderhoud) die daaruit voortvloeien, dat het AB op basis daarvan zijn kaderstellende en controlerende taken kan vervullen? Ten aanzien van de beleidsvoorbereidende taak: De taak waar D&H voor gesteld staat in het beleidsvoorbereiding traject is uitermate lastig. Van hen wordt gevraagd het besluitvormingstraject zodanig in te richten dat op het moment 2 Bij het ter perse gaan van dit rapport is inmiddels op 3 juli 2012 het waterrapport 2008-2011 aan het AB ter kennisname aangeboden. Zie ook pagina 19. Pagina | 20 van besluitvorming voldoende informatie beschikbaar is. Niet alleen over de inhoud van het voorgestelde beleid, maar ook over de daarmee samenhangende kosten en de wijze waarop het beleid zal worden uitgevoerd. Deze informatie moet bovendien zodanig gekwantificeerd zijn dat het voldoende aanknopingspunten biedt voor het AB om in het vervolgtraject te kunnen controleren dat bij de uitvoering de afgesproken doelstellingen gerealiseerd worden. Van D&H wordt gevraagd het besluitvormingstraject zodanig in te richten dat dit leidt tot een eenduidige kaderstelling van projecten, waarin wordt vastgelegd wat de doelstellingen zijn van het project in kwalitatieve zin, hoe deze doelstellingen zijn vertaald in te nemen maatregelen, hoe de maatregelen uitgevoerd gaan worden, welke andere partijen erbij betrokken zijn, wat het gaat kosten, hoe het verdere besluitvormingstraject loopt, hoe en op welke momenten over de voortgang zal worden gerapporteerd, wanneer geëvalueerd gaat worden of de doelstellingen gerealiseerd zijn etc. Het betreft hier de kwaliteit van de kaderstelling op het moment dat het AB een EVZ-project ter vaststelling krijgt voorgelegd. Afgezet tegen het door de rekenkamercommissie geformuleerde normenkader schiet die kwaliteit met betrekking tot de kaderstellende taak tekort. Er is er geen vaste procedure voor het proces van kaderstelling. Hierdoor ontbreekt het kader dat moet waarborgen dat het AB zijn controlerende taak naar behoren kan invullen. Ten aanzien van de beleidsuitvoerende taak: De RKC beschikt niet over informatie over de wijze waarop D&H sturing geeft aan haar beleidsuitvoerende taak. Ook heeft het onderzoek zich daarop niet gericht. De rekenkamercommissie wil wel benadrukken dat zij geen reden heeft om aan de kwaliteit daarvan te twijfelen. Ten aanzien van de uitvoering spitst zich de vraag daarom alleen toe op de wijze waarop het AB geïnformeerd wordt door D&H over de uitvoering van de EVZprojecten. De RKC constateert dat de informatie verstrekking aan het AB over de voortgang van de EVZ-projecten te kort schiet, waardoor het AB onvoldoende in staat gesteld wordt zijn controlerende taak uit te oefenen. Dat betekent dat niet alleen bij de kaderstelling te weinig aandacht besteed is aan de informatieverstrekking, maar dat ook in de praktijk deze niet op alle punten aan de normen voldoet. Na de aanbesteding is het AB voor informatie over de voortgang aangewezen op de bestuursrapportage. In de bestuursrapportage wordt niet over de EVZ-projecten afzonderlijk gerapporteerd maar wordt aangegeven of het programma in grote lijnen op schema ligt. Voor wat betreft de gevolgen van de investeringen op de onderhoudskosten is de informatie nog beperkter. Deze kosten maken namelijk onderdeel uit van het beleidsveld “Inrichting en onderhoud watersystemen”. Indien er op totaalniveau van dit beleidsveld afwijkingen zijn wordt er een globale toelichting gegeven. - Kunnen er uitspraken worden gedaan over de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van (enkele geselecteerde) integrale EVZ-projecten? De beantwoording van deze onderzoeksvraag is gebaseerd op de gegevens uit de drie projecten die in het vooronderzoek nader zijn onderzocht, te weten: - Het project Noordrand Groenlo/ Groenlose Slinge - Gebiedsproces Baakse Beek/ Veengoot - Deelgebied Berkel Lochem-Zutphen In het Waterbeheerplan is aangegeven dat het KRW verplichte metingen kent die worden uitgevoerd via het meetnet. Ook wordt daaraan toegevoegd dat het waterschap deze gegevens gebruikt om te bezien wat de effecten zijn van de genomen maatregelen en de evaluatie daarvan. Echter de rekenkamercommissie heeft geen rapportage aangetroffen waarin de resultaten van de monitoring zijn aangewend voor evaluatie van (deze drie) EVZprojecten. Pagina | 21 Het is voor de rekenkamercommissie daarom niet mogelijk op basis van vastgestelde resultaten uitspraken te doen over de doelmatigheid en doeltreffendheid. Hierbij wordt nog opgemerkt dat ook de provincie Gelderland die een groot deel van de kosten voor zijn rekening neemt (waarvan een deel door het rijk beschikbaar is gesteld) nooit een poging heeft ondernomen om de projecten inhoudelijk te evalueren. De drie geselecteerde projecten voldoen aan de daaraan te stellen eisen voor wat betreft rechtmatigheid. 1. Conclusies Kaderstelling Het blijkt bijzonder lastig te achterhalen wanneer precies de kaderstelling van het beleid ten aanzien van ecologische verbindingszone heeft plaatsgevonden en welke beleidsdoelstellingen daarbij zijn vast gelegd. Oorspronkelijk was de doelstelling van de aanleg van ecologische verbindingszones (zoals verwoord in het plan van aanpak ecologische verbindingszones van februari 2000) het verbinden van versnipperde en geïsoleerde ecologische kerngebieden. De provincie Gelderland had dat uitgewerkt in een aantal modellen, waarvan twee modellen een nauwe relatie hadden met waterbeheer. Omdat de inrichting van watergangen volgens deze modellen een directe invloed kunnen hebben op de waterhuishouding in het omliggend gebied hebben de waterschappen in Gelderland aangeboden de planvorming en realisatie van de verbindingszones van deze modellen voor hun rekening te nemen. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op zich genomen voor haar beheersgebied de betreffende verbindingszones van de modellen Winde en Rietzanger te realiseren plus een corridor voor het model Kamsalamander. Met de provincie werd overeengekomen dat het waterschap trekker werd bij de aanleg van 10 ecologische verbindingszones met een totale lengte van 236 km model Winde, 16 km model Rietzanger en 188 km corridor model Kamsalamander. Met de provincie werd een afspraak gemaakt over verdeling van de kosten die voor een groot deel voor rekening van de provincie zouden komen. (100% van de grondkosten en 75% van de aanlegkosten). Hoofddoelstelling van de aanleg van ecologische verbindingszones was dus het verbinden van geïsoleerde ecologische kerngebieden. Na invoering van de Kaderrichtlijn Water verschuift de doelstelling bij de aanleg van ecologische verbindingszones. Vanuit Europa wordt waterbeheerders opgedragen maatregelenpakketten op te stellen en vervolgens uit te voeren die er toe leiden dat waterlichamen na uitvoering de goede chemische en ecologische kwaliteit hebben. Het vaststellen van de gewenste ecologische kwaliteit per waterlichaam ( het goede ecologisch potentieel, GEP) geschiedt in een buitengewoon ingewikkeld proces in een samenwerkingsverband van een aantal partijen, Rijn-Oost en mondt uit in een maatregelenpakket per waterlichaam. Onderdeel van dit pakket tot 2015 is de uitvoering van de aanleg van de ecologische verbindingszones die voor 2014 in ander verband waren overeengekomen met de provincie. Doel van de ecologische verbindingszone is nu niet meer gelegen in het verbinden van kerngebieden maar het leveren van een bijdrage aan de realisatie van het goede ecologisch potentieel van het betreffende waterlichaam in de periode tot 2014. In 2014 zal dan worden bezien welke aanvullende maatregelen nog haalbaar en betaalbaar zijn wat dan weer bepalend is voor de ecologische toestand in 2027, die per definitie de goede ecologische toestand is mits de minimumniveaus bereikt zijn. De EVZ-projecten zijn nu onderdeel geworden van het bredere KRW-traject waarvan de doelstellingen zijn geformuleerd als een pakket van te nemen maatregelen waarvan het traject na 2014 nog nader ingevuld moet worden. Het eindresultaat zal pas in 2027 bekend zijn. Omdat dit traject samenloopt met beleid met andere dan ecologische Pagina | 22 doelstellingen ( WB21, GGOR) en deels uitgevoerd wordt in combinatie met andere projecten (landinrichting, ILG, recreatief medegebruik, historische eisen) is het niet verwonderlijk dat leden van het algemeen bestuur zich afvragen of alle ingrepen die in dat kader gebeuren nog wel behoren tot de (kern)taken van het waterschap. De rekenkamercommissie constateert dat het beleidsproces waarvan de EVZ-projecten deel uitmaken buitengewoon complex is, maar dat in dat traject onvoldoende aandacht is geweest voor een heldere kaderstelling en compartimentering. Ook betekent dit dat de financiering van EVZ-projecten, omdat deze onderdeel zijn geworden van de verplichte maatregelen in het kader van de KRW wijzigt. De verdeling van 75 % provincie en 25% waterschap is dan ook niet meer expliciet in beeld. In hoeverre dit een rol heeft gespeeld bij de tot standkoming van de waterovereenkomst met de provincie Gelderland is niet te achterhalen. Van AB-leden mag niet worden verwacht dat zij deelprojecten die nu worden uitgevoerd kunnen toetsen aan de 36 deelrapporten die in het kader van het KRW-project per waterlichaam in 2008 zijn vastgesteld, of aan de afzonderlijke beleidstrajecten waaruit deze zijn samengesteld. Het beleid voor de komende jaren zoals dat is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 is alleen voor enkele specialisten binnen de organisatie te herleiden naar de samenstellende onderdelen en de daaraan gekoppelde doelstellingen. Dit geld zowel voor de inhoudelijke kaderstelling ten aanzien van de te realiseren doelstellingen, als ook ten aanzien van de financiële kaderstelling, waarbij geen eenduidige procedure is voor toekenning van financiële middelen aan een project. Ook ontbreken eenduidige afspraken over de te volgen besluitvormingsprocedure, waardoor voorstellen voor besluitvorming niet te plaatsen zijn in een traject en een ad-hoc karakter hebben. De procedurele kaderstelling is onvoldoende. Beleidsvoorbereidende taak D&H De rekenkamercommissie concludeert dat in het beleidsproces D&H onvoldoende aandacht hebben besteed aan een zorgvuldige inrichting van het besluitvormingsproces, zodanig dat besluitvorming in het AB tot een heldere kaderstelling zou leiden. Doordat een heldere kaderstelling ontbreekt, is het voor het AB niet goed mogelijk zijn controlerende taak uit te voeren. Omdat dit beleid al jaren geleden is vorm gegeven en vele AB-leden niet bij de voorafgaande besluitvorming betrokken zijn geweest zal het voor vele AB-leden lastig zijn om grip te krijgen op deze processen waarvoor zij mede verantwoordelijk zijn. Bij het besluitvormingstraject in 2007 overheerst het beeld van een door specialisten getrokken proces waarbij uitvoering gegeven werd aan een van hoger hand ( Europa) opgelegde taak waaraan uitvoering gegeven moest worden. Wat die taak inhield stond in een hoofdrapport met 36 deelrapporten vermeld. In het hoofdrapport werd op zeer globale wijze aangegeven welke maatregelen getroffen zouden worden en wordt een indicatie gegeven van een deel van de kosten. Een deel van de maatregelen na 2014 en de daarmee samenhangende kosten was en is nog niet uitgewerkt. Ook is er geen helder beeld van het gewenste einddoel. Het eindresultaat in 2027 is beschreven als voltooiing van een pakket maatregelen en het voldoen aan minimale eisen. Het besluitvormingsproces ten aanzien van de afzonderlijke projecten is niet eenduidig en verschilt van vorm. Onduidelijk is waar in het traject definitieve besluitvorming plaats vindt. De rekenkamercommissie is van mening dat met de beperkte kaderstelling van het beleid zoals die nu heeft plaats gevonden het AB niet in staat is de haar opgedragen controlerende taak ten aanzien van een doelmatige en doeltreffende uitvoering op adequate wijze uit te voeren. Pagina | 23 Eisen AB aan de kaderstelling De rekenkamercommissie heeft niet kunnen vast stellen dat van de kant van het AB pogingen zijn ondernomen om tot een scherpere kaderstelling van het voorgestelde beleid te komen. Ook zijn er, voor zover de rekenkamercommissie heeft kunnen vast stellen, van de kant van het AB geen nadere eisen gesteld aan het besluitvormingsproces en de informatieverstrekking over de uitvoering. Zoals hierboven aangegeven is de rekenkamercommissie van mening dat het AB vanwege de beperkte kaderstelling niet in staat is de haar opgedragen controlerende taak ten aanzien van een doelmatige en doeltreffende taak uit te voeren. Informatieverstrekking over de voortgang aan het AB De informatieverstrekking aan het AB over de uitvoering van het beleid is beperkt. In de periodieke bestuursrapportage wordt alleen op geaggregeerd niveau informatie verstrekt, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welk percentage van het totaal aantal waterlichamen voldoet aan de ecologische eisen uit de KRW, zoals deze als prestatieindicator zijn opgenomen in de Perspectievennota 2010-2013. Of dit een percentage is van het totaal aantal voorgenomen maatregelen of dat dit een percentage is van het aantal waterlichamen dat aan de gestelde minimumeisen voldoet is niet duidelijk. Ook op het gebied van monitoring is weinig informatie. In december 2008 is aan het AB in dat kader aangeboden het waterrapport 2006-2008. Hoewel in het voorstel van december 2008 is vermeld dat: ”Om de beschikbare middelen zo goed mogelijk in te zetten toetst het waterschap iedere twee jaar de actuele toestand van de watersysteem aan de doelstellingen uit het Waterbeheerplan” is de volgende rapportage (Waterrapport 2008-2011) eerst op 3 juli 2012 aan het AB ter kennisname aangeboden. Zoals al op bladzijde 19 vermeld biedt dit rapport onvoldoende aanknopingspunten om te besluiten tot een eventuele beleidsaanpassing. De RKC concludeert dat de informatieverstrekking over de uitvoering ( ook bij een scherpere kaderstelling) tot nu toe onvoldoende is om de controlerende taak te kunnen uitvoeren. 2. Aanbevelingen - AB zorg ervoor dat u uw controlerende taak betreffende de doelmatige en doeltreffende uitvoering van het vastgestelde beleid kunt uitvoeren. Voorwaarde is een heldere eenduidige kaderstelling met meetbare afspraken in tijd, geld en effecten. Dit betekent dat D&H er voor moet zorgen dat bij voorgelegde besluiten aan deze voorwaarden wordt voldaan en dat als dit niet het geval is het AB niet tot besluitvorming moet overgaan. Ook dient het AB ervoor te zorgen dat gemaakte afspraken, zoals bijvoorbeeld elke twee jaar de actuele toestand van het watersysteem toetsen aan de doelstellingen uit het Waterbeheerplan, worden nagekomen. - Voorkom dat besluitvorming uit verschillende beleidstrajecten wordt samengevoegd in een onontwarbaar besluitvormingsproces. Waar mogelijk knip besluitvormingsprocessen op in delen met eenduidige meetbare doelstellingen en financiële randvoorwaarden. Pagina | 24 - Geef in besluitvormingsprocessen aan waar sprake is van de uitvoering van taken die van hoger hand is opgelegd en waar sprake is van beleidsvrijheid waar keuze kunnen worden gemaakt. - Besteed meer aandacht aan een heldere scherpe kaderstelling van beleid met meetbare doelstellingen, heldere financiële kaders en heldere afspraken over de inrichting van de besluitvorming. Leg ook vooraf vast aan welke eisen de daaraan gekoppelde informatieverstrekking over de uitvoering moet voldoen in verband met de controle op een doelmatige en doeltreffende uitvoering en leg evaluatiemomenten vast in verband met bijsturing van het proces. Pagina | 25 11. Bestuurlijke reactie Pagina | 26 Pagina | 27 12. Nawoord Rekenkamercommissie Gelet op de inhoud van de bestuurlijke reactie heeft de rekenkamercommissie de behoefte om nog eens expliciet in te gaan op de focus van dit onderzoek. De doelstelling van dit onderzoek is om vast te stellen of het algemeen bestuur, als hoogst besluitvormend orgaan, in staat is om haar kader stellende en controlerende taak, in het geval van integrale EVZ-projecten, uit te voeren. Dit betekent dat de rekenkamercommissie heeft gekeken of de kaderstelling scherp genoeg is. Met andere woorden zijn er heldere afspraken gemaakt voor wat betreft te behalen doelen, in te zetten middelen, het tijdspad en de rapportagemomenten, inclusief afspraken waarover gerapporteerd wordt. Dit moet duidelijk vastliggen en wel zodanig dat geen zoektocht in allerlei documenten nodig is om dit te achterhalen. Om haar controlerende taak goed te kunnen uitvoeren moet de informatievoorziening aan het algemeen bestuur toegesneden zijn op haar controlerende taak. Kortom, zodanig zijn dat op de afgesproken momenten, in een hanteerbaar overzicht, het algemeen bestuur inzicht wordt verschaft in de stand van zaken met betrekking tot de te behalen doelen, de in te zetten middelen en tijdspad ten opzichte van de hierover gemaakte afspraken. De rekenkamercommissie heeft daarom vooraf kwaliteitseisen gesteld waaraan het beleidsproces moet voldoen (normenkader) en heeft daaraan de praktijk op dit beleidsterrein getoetst. Op grond van deze toets kwam de rekenkamercommissie tot de conclusie dat op een aantal punten het beleidsproces tekort schiet, waardoor het algemeen bestuur onvoldoende mogelijkheden heeft om haar controlerende taak naar behoren uit te voeren. Om dit voor de toekomst te verbeteren heeft de rekenkamercommissie in het rapport vier aanbevelingen opgenomen. Het is daarom teleurstellend dat het college van dijkgraaf en heemraden in haar reactie niet ingaat op de voorstellen ter verbetering. Pagina | 28 Bijlage 1: Overzicht geïnterviewde personen Naam Dhr. Pim van de Berg Dhr. Sander Klarenbeek Dhr. Jurjen Moorman Dhr. Alfred te Pas Dhr. Koob Smink Functie Programmamanager Wateropgave Projectmanager Gedelegeerd opdrachtgever Waterbeheer Manager Waterbeleid Gedelegeerd opdrachtgever Waterbeheer Pagina | 29