1. ------IND- 2016 0076 DK- NL- ------ 20160215 --- --- PROJET 1 februari 2016 Ontwerp Verordening inzake toegangsvoorzieningen tot liften, roltrappen en vergelijkbare machines1) Het volgende is bepaald krachtens § 35, paragraaf 1; § 39; § 41; § 43; § 46; § 74, paragraaf 1 en 2; § 75, paragraaf 1 en 3; § 76, paragraaf 4; en § 84 van de wet inzake de arbeidsomgeving (zie geconsolideerde wet nr. 1072 van 7 september 2010) en bij autorisatie onder § 73 van de genoemde wet: Toepassingsgebied § 1. Deze verordening is van toepassing op toegangsvoorzieningen tot liften, roltrappen en vergelijkbare machines, hieronder gespecificeerd in paragraaf 2, die permanent dienstdoen in gebouwen en bouwwerken. Paragraaf 2. Deze verordening heeft betrekking op de volgende liften, roltrappen en vergelijkbare machines: 1) Personenliften en personen-/goederenliften die zijn voorzien van een CE-markering overeenkomstig de Liftenrichtlijn. 2) Personenliften en personen-/goederenliften zonder CE-markering. 3) Goederenliften met een draagvermogen van meer dan 100 kg of een toegangsopening met een hoogte van meer dan 1 meter. 4) Roltrappen en mechanische loopbanden. 5) Hefplatforms voor personenvervoer. 6) Tandradbanen voor personenvervoer. 7) Trapliften voor personenvervoer. 8) Paternosters. 9) Toneelhefwerktuigen. Paragraaf 3. Deze verordening heeft geen betrekking op de volgende liften, roltrappen en vergelijkbare machines: 1) Liften, roltrappen of vergelijkbare machines die zijn geassocieerd met niet meer dan één particuliere woning en vergrendeld zijn of onder doorlopend toezicht staan. 2) Bouwliften. 3) Liften die met een machine zijn verbonden en uitsluitend bestemd zijn om de toegang tot de werkplek mogelijk te maken, onder andere voor onderhoud en inspectie van de machine. 4) Kleine goederenliften met een draagvermogen van ten hoogste 100 kg en een toegangsopening met een hoogte van ten hoogste 1 m. 5) Liften, roltrappen en vergelijkbare machines die onderdeel zijn van amusementsapparatuur. 6) Kabelbaaninstallaties die zijn voorzien van CE-markering overeenkomstig Richtlijn 2000/9/EG of het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer, of wetgeving van de Unie die momenteel van kracht is inzake kabelbaaninstallaties voor personenvervoer. Definities § 2. Binnen de context van deze verordening hebbende onderstaande termen de volgende betekenis: 1) Toegangsvoorziening: gebieden die toegang bieden tot deuren, enz., tot een schacht, machinerie en verwante apparaten, alsmede andere vergelijkbare gebieden geassocieerd met een lift, roltrappen of vergelijkbare machines. 2) De Liftenrichtlijn: Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende liften, inclusief wijzigingen, alsmede Richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (herschikking), of de wettelijke voorschriften van de Unie voor liften die op het moment van kracht zijn. 3) Lift: een hefvoorziening tussen specifieke niveaus waarbij een drager zich verplaatst langs vaste geleiders onder een hoek van meer dan 15 graden ten opzichte van het horizontaal, of een hefvoorziening die een vast traject aflegt, zelfs indien deze zich niet langs vaste geleiders verplaatst, en die is ontworpen voor het vervoer van: a) personen, b) personen en goederen, of c) uitsluitend goederen. 4) Goederenlift: permanent geïnstalleerde lift die exclusief is bestemd voor het vervoer van goederen en waarbij het bedieningspaneel niet toegankelijk is vanuit de cabine. 5) Roltrap: mechanisch aangedreven transportmiddel waarbij het transportmedium bestaat uit een continue bewegende reeks treden of pallets die in op- of neerwaartse richting worden verplaatst. 6) Mechanische loopband: mechanisch aangedreven transportmiddel waarbij het transportmedium bestaat uit een continue bewegende treden of pallets zonder onderlig hoogteverschil die in op- of neerwaartse richting of horizontaal worden verplaatst. 7) Hefplatform: hefvoorziening tussen specifieke niveaus met een liftcabine, platform, of dergelijke dat zich voortbeweegt met een snelheid van 0,15 m/s of minder en is ontworpen voor het vervoer van: a) personen, of b) personen en goederen. 8) Traplift voor personenvervoer: hefvoorziening voor passagiersvervoer, gezeten of gezeten in een rolstoel, of staande op een beveiligde drager of platform, die zich verplaatst langs een trap of ander oppervlak met een maximaal stijgingspercentage van 75 graden. 9) Tandradbaan voor personenvervoer: transportvoorziening op rails waarbij de tractie wordt gerealiseerd door middel van een of meer tandwielen die in een heugel tussen de rails grijpen. 10) Paternoster: voorziening met open cabines voor het vervoer van personen die met behulp van een ketting non-stop in een lus tussen specifieke niveaus wordt bewogen. Toegangsvoorziening § 3. De eigenaar van een lift, roltrap of vergelijkbare machine is ervoor verantwoordelijk erop toe te zien dat er een toegangsvoorziening is naar de toegangsdeuren en naar de gebieden buiten de schacht voor het uitvoeren van controles, inspecties, onderhoud, reparaties en ingrepen in noodgevallen. Paragraaf 2. De toegangsvoorziening in paragraaf 1 dient aan alle vereisten in termen van gezondheid en veiligheid te voldoen, hetgeen betekent dat het mogelijk dient te zijn controles, inspecties, onderhoud, reparaties en ingrepen in noodgevallen uit te voeren, evenals zware apparatuur te vervoeren voor gebruik tijdens installatie en vervanging, in overeenstemming met de vereisten voor gezondheid en veiligheid. Alle toegangsvoorzieningen dienen te zijn beveiligd tegen valrisico's voor personen. Paragraaf 3. De toegangsvoorziening dient schoon te worden gehouden en adequaat te worden verlicht in overeenstemming met de Deense norm DS 700 Lys og belysning (Licht en verlichting) die op dat moment van kracht is. Paragraaf 4. De toegangsvoorziening in paragraaf 1 mag niet door een privéruimte lopen, tenzij het gaat om een noodzakelijke ontsnappingsroute en de eigenaar van de privéruimte ermee heeft ingestemd. Deze toestemming dient te worden gegeven door middel van een verklaring die is geregistreerd bij het perceel en door middel van toestemming in het huurcontract indien de privéruimte is verhuurd. § 4. De verbinding tussen de verschillende niveaus van de toegangsvoorziening dient door middel van een trap te zijn of, indien dit bijzondere complicaties zou bieden, door middel van een vaste of scharnierende ladder met vlakke treden, beveiligd tegen uitglijden en met een stijgingshoek tussen 65 en 75 graden in de gebruikspositie. Een stijgingshoek van meer dan 75 graden is toegestaan voor overbrugging van een hoogteverschil van minder dan 1,5 meter. Bij liften die zijn geïnstalleerd na 1 februari 1981, dient ten minste 0,16 meter vrije ruimte beschikbaar zijn tussen de achterkant van de trede en permanente elementen van het gebouw. Ter ondersteuning bij het gebruik dient het bovenste gedeelte van een ladder te zijn voorzien van een of meer handgrepen. § 5. De ruimte boven de toegangsvoorziening dient ten minste 2,1 m te bedragen boven de gehele toegangsvoorziening, uitgezonderd drempels met een hoogte van maximaal 0,4 m hoogte. Paragraaf 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op liften die zijn geïnstalleerd voor 1 februari 1981. § 6. Elk risico om opgesloten te raken in een voorruimte of vergelijkbare ruimte bij een lift, roltrap of vergelijkbare installatie dient te worden voorkomen. Controles en inspecties uitgevoerd door de Deense autoriteit voor arbeidsomstandigheden § 7. Medewerkers van de Deense autoriteit voor arbeidsomstandigheden zijn gerechtigd, op elk moment, op vertoon van een identiteitsbewijs en zonder gerechtelijk bevel, om controles en inspecties uit te voeren van toegangsvoorzieningen tot liften, roltrappen en vergelijkbare installaties, met inbegrip van plaatsen waar de toegangsvoorziening voor een persoon zich bevindt op of in een privéwoning, vakantiewoning, bijbehorend stuk land of voertuig of pleziervaartuig. Vrijstelling § 8. In bijzondere omstandigheden in individuele gevallen kan de Deense autoriteit voor arbeidsomstandigheden afwijkingen van de bepalingen van deze verordening toestaan indien dit redelijk en volledig gerechtvaardigd wordt bevonden. Beroep § 9. Beroep tegen beslissingen van de Deense autoriteit voor arbeidsomstandigheden op grond van deze verordening kunnen worden ingediend conform § 81 van de wet inzake de arbeidsomgeving. Sancties § 10. Tenzij de wet inzake de arbeidsomgeving of andere wetgeving zwaardere sancties voorschrijft, kunnen de volgende overtredingen worden bestraft met een boete of gevangenisstraf van maximaal 2 jaar: 1) schending van §§ 3-6, 2) verzuim een bevel of verbod op te volgen dat is opgelegd in verband met bepalingen van deze verordening, of 3) negeren van uitsluitingscondities uitgevaardigd in verband met bepalingen uit deze verordening. Paragraaf 2. Voor de bovenstaande overtredingen in paragraaf 1, lid 1, kan een werkgever aansprakelijk worden gesteld voor een boete, zelfs indien de overtreding niet aan de werkgever kan worden aangerekend als opzet of nalatigheid. Aansprakelijkheid voor boetes ontstaat indien de overtreding is toe te schrijven aan een of meer personen die zijn verbonden aan de entiteit of aan de entiteit zelf. Er kunnen geen alternatieve straffen worden opgelegd voor aansprakelijkheid voor boetes. Paragraaf 3. Ondernemingen, enz. (rechtspersonen) kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig hoofdstuk 5 van het strafrecht. Inwerkingtreding § 11. Deze verordening wordt van kracht op 1 september 2015. Deense autoriteit voor arbeidsomstandigheden, 5 mei 2015. Peter Vesterheden / Bitten Højmark Døjholt