Uploaded by eudaimonia

Assisteren bij onderzoekJOECE

advertisement
Drs. JFW Vermeulen
Veel medische onderzoeken worden met behulp van speciale apparatuur op de functieafdeling van
een ziekenhuis uitgevoerd. Jij speelt vooral een rol bij de voorbereiding en bij de eventuele nazorg.
Een aantal onderzoeken vindt poliklinisch plaats. De voorbereiding wordt dan door de zorgvrager zelf
gedaan. Voor een zorgvrager die in het ziekenhuis of verzorgingshuis ligt, is het vaak erg prettig als er
een bekende meegaat naar het onderzoek. Als er geen familieleden mee kunnen, of als de zorgvrager
tijdens het transport naar en van de functieafdeling verzorging nodig heeft, dan gaat er een
zorgverlener mee.
Taken van de verpleegkundige bij het assisteren bij onderzoek
De belangrijkste taken van een verpleegkundige zijn het geven van voorlichting aan de zorgvrager,
het begeleiden van de zorgvrager en het assisteren van de arts.
Eerst lees je het protocol over het onderzoek goed door. Zorg dat je zelf goed op de hoogte bent van
het verloop van het onderzoek en waarom het wordt verricht. Houd er ook rekening mee dat
zorgvragers soms al veel onderzoeken hebben ondergaan en goed op de hoogte zijn van wat er gaat
gebeuren. Voordat je de zorgvrager gaat voorlichten, zul je moeten nagaan of de informatie die je wilt
geven van toepassing is. Het is mogelijk dat je te maken krijgt met uitzonderingen of met kleine
veranderingen van het protocol. Daarnaast gaat de ontwikkeling van de medische wetenschap
vreselijk snel. Als er nieuwe apparatuur in gebruik wordt genomen, kan het protocol veranderen. Dus
als een zorgvrager een onderzoek moet ondergaan waarmee op jouw afdeling weinig ervaring is, kun
je het beste nagaan of het bestaande protocol nog van toepassing is. In veel instellingen is er een
patiëntenvoorlichtingsbureau. Daar vind je over veel onderzoeken informatie die speciaal voor
zorgvragers is geschreven.
Volgens de WGBO moeten zorgvragers meer betrokken worden bij de beslissing of bepaalde
onderzoeken wel of niet moeten plaatsvinden. Een uitgebreid onderzoek kan veel gegevens
opleveren, maar kan ook erg belastend zijn voor een zorgvrager.
Aandachtspunten bij voorlichting over onderzoek of behandeling
Informeer de zorgvrager over het doel
van het onderzoek of de behandeling.
Geef hem voldoende gelegenheid voor het
stellen van vragen.
Geef informatie over de procedure: wat
staat de zorgvrager te wachten.
Met deze informatie kan de zorgvrager zich
een beeld vormen van het onderzoek. Dit
kan onzekerheid en angst verminderen.
Geef informatie over de mogelijke
reacties: wat zal de zorgvrager voelen,
horen, zien, ruiken of proeven.
Hierdoor kan de zorgvrager zich instellen
op het onderzoek of op de behandeling.
Vertel wanneer hij de uitslag kan
verwachten.
De zorgvrager hoeft dan niet langer dan
nodig in spanning te zitten.
Vertel wat de zorgvrager zelf kan doen
om het verloop van het onderzoek of de
behandeling gunstig te beïnvloeden.
Dit maakt de zorgvrager minder afhankelijk.
Informeer de zorgvrager over de mensen Stel mensen voor met naam en functie
met wie hij tijdens het onderzoek of de
zodat ze niet anoniem zijn voor de
behandeling te maken krijgt.
zorgvrager.
Drs. JFW Vermeulen
Wanneer je de zorgvrager informeert, let je op zijn reactie. Straalt hij angst of onzekerheid uit? Is hij
gespannen? Moedig de zorgvrager aan te praten over zijn gevoelens over het onderzoek of de
behandeling en de resultaten daarvan. Stimuleer de zorgvrager vragen te stellen en zijn zorgen te
uiten. Neem de tijd voor het beantwoorden van zijn vragen. Doorgaans is het zo dat hoe beter de
zorgvrager op de hoogte is van wat er gaat gebeuren en vooral ook waarom het gaat gebeuren, des
te ontspannener hij zal zijn. En hoe ontspannener iemand is, hoe gemakkelijker het onderzoek zal
verlopen. Een onderzoek dat soepel verloopt wordt door de zorgvrager vaak ook als minder pijnlijk
ervaren.
Assisteren van de arts
Jouw taken tijdens een onderzoek of behandeling zijn uiteraard afhankelijk van het soort onderzoek
of behandeling. Bovendien kunnen ze per instelling verschillen. De taken van de verpleegkundige zijn
beschreven in het protocol.
Verpleegkundige zorg tijdens het onderzoek of de behandeling
Bereid de zorgvrager fysiek voor, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de zorgvrager nuchter is, of
door de zorgvrager te laxeren om de darmen te ledigen.
▪
▪
▪
▪
▪
▪
▪
▪
Zet materialen klaar. Zet dreigend uitziende apparatuur zo veel mogelijk uit het gezichtsveld van
de zorgvrager.
Controleer de vitale functies van de zorgvrager.
Geef instrumenten aan.
Zorg ervoor dat het onderzoeksmateriaal met de juiste gegevens in het laboratorium komt.
Informeer de zorgvrager tijdens het onderzoek over iedere stap van het onderzoek.
Observeer de reacties van de zorgvrager tijdens het onderzoek en steun hem emotioneel.
Leid de zorgvrager af door bijvoorbeeld aandacht te besteden aan zijn ademhaling; laat de
zorgvrager zich concentreren op een rustige ademhaling of maak een praatje met hem.
Ondersteun de zorgvrager bij het handhaven van een bepaalde houding.
Intern en neurologisch onderzoek
Interne en neurologische onderzoeken worden uitgevoerd om een ziekte of aandoening bij een
zorgvrager vast te stellen of juist uit te sluiten. Daarnaast worden onderzoeken gedaan om het verloop
of het stadium van een ziekte in kaart te kunnen brengen. In de volgende paragrafen bespreken we:
▪
▪
▪
▪
▪
▪
beeldvormende onderzoeken: röntgenonderzoek, echoscopie, MRI;
kijkonderzoeken of scopieën;
PA-onderzoek;
functieonderzoeken: ecg, eeg, longfunctieonderzoek, onderzoek met behulp van radioactieve
stoffen;
lumbaalpuncties;
hartkatheterisatie.
Drs. JFW Vermeulen
Beeldvormende onderzoeken
Bij beeldvormend onderzoek wordt een foto gemaakt van het lichaamsdeel waarin men een afwijking
vermoedt.
Röntgenonderzoek
Röntgenstralen dringen goed door lucht. Daarom zijn luchthoudende structuren op een röntgenfoto
zwart van kleur. De stralen dringen nagenoeg niet door botweefsel, en daarom is botweefsel als een
witte schaduw zichtbaar op een röntgenfoto. Andere weefsels zijn afgebeeld in verschillende
grijstinten.
Bij het maken van röntgenfoto's staat de zorgvrager altijd aan een geringe hoeveelheid straling bloot.
Röntgenstralen hebben invloed op het erfelijk materiaal. Om mogelijke schade aan de
geslachtsorganen te voorkomen, moeten de geslachtsorganen zo veel mogelijk worden beschermd.
Röntgenstralen zijn ook schadelijk voor het ongeboren kind. Als een vrouw zwanger is of vermoedt
dat ze zwanger is, moet zij dat altijd melden. Organen kunnen worden beschermd door een
loodschort te gebruiken. Röntgenstralen kunnen niet door het lood dringen. Als er op de afdeling een
röntgenfoto wordt gemaakt in jouw directe nabijheid, dan moet je ook een loodschort omdoen. Ga
vervolgens niet met je rug naar het röntgenapparaat staan. Hang het schort na gebruik netjes op;
daarmee voorkom je scheuren in het schort. Laboranten van de röntgenafdeling beschermen zichzelf
door achter een loodglazen raam te gaan staan en door het loodschort te dragen. Ook dragen zij een
stralingsindicator die de hoeveelheid straling meet waaraan zij bloot hebben gestaan. Deze meter
wordt regelmatig afgelezen.
Thoraxfoto.
Begeleiding van een zorgvrager bij röntgenonderzoek
Leg de zorgvrager uit wat er gaat gebeuren en hoe de procedure verloopt.
▪
▪
▪
Vraag bij gebruik van contraststof of de zorgvrager ergens overgevoelig voor is om een
eventuele allergische reactie te voorkomen.
Soms is er een speciale voorbereiding voor een foto nodig; dit is altijd vermeld in het protocol.
Blijf zo nodig bij de zorgvrager en draag dan een loodschort.
Drs. JFW Vermeulen
Contrastvloeistof
Tijdens röntgendoorlichting kunnen beelden op een beeldscherm zichtbaar worden gemaakt. Om
organen beter zichtbaar te maken, gebruikt men vaak contrastvloeistoffen. Dit zijn stoffen die de
stralen niet doorlaten en dus duidelijk wit op de foto zichtbaar worden. Geeft men de te onderzoeken
zorgvrager een contrastvloeistof te drinken, dan kunnen slokdarm, maag en een deel van de dunne
darm zichtbaar worden gemaakt. Geeft men de contrastvloeistof rectaal, dan kan de dikke darm
zichtbaar worden. Angiografie, waarbij men contrastvloeistof in een arterie inspuit, geeft goede
beelden van de bloedvaten van een bepaald orgaan, bijvoorbeeld van de kransslagaderen of van de
aorta. Om foto's van de nieren te maken, geeft men de contrastvloeistof via een vene. Bij dit onderzoek
– ofwel intraveneus pyelogram (IVP) – wordt zichtbaar gemaakt hoe de via de ader ingespoten
contrastvloeistof door de nieren uit het bloed wordt gehaald en via het nierbekken en de
urineafvoerbuis wordt uitgescheiden (figuur 12.13-15).
Arteriogram van de aorta, waarbij contrastvloeistof is
ingespoten in de liesarterie. In de linkerarterie is de katheter
zichtbaar.
Normaal intraveneus pyelogram (IVP). a
nierbekken. b urineafvoerbuis. c wervels.
CT-scan
Een zeer speciale vorm van röntgenonderzoek is het maken van een CT-scan, voluit een
computertomografiescan. De CT-scanner is een röntgenapparaat dat met behulp van een computer
dunne dwarsdoorsneden van het menselijk lichaam kan maken.
Voor een CT-scan is altijd een speciale voorbereiding nodig. Moet een CT-scan van de bovenbuik
worden gemaakt, dan krijgt de zorgvrager soms een contraststof te drinken. De zorgvrager mag 's
morgens een licht ontbijt gebruiken, maar een uur voor het onderzoek mag hij niets meer eten of
Drs. JFW Vermeulen
drinken. Medicijnen innemen mag wel. Als er opnamen van de onderbuik gemaakt moeten worden,
moet ook de blaas gevuld zijn. Dan mag de zorgvrager een uur voor het onderzoek niet meer plassen.
De CT-scanner is een soort grote open trommel met een tunnel waar tijdens het onderzoek een
beweegbare onderzoekstafel in en uit geschoven kan worden. Vóór het onderzoek vraagt de laborant
de zorgvrager om op de onderzoekstafel plaats te nemen en zo stil mogelijk te blijven liggen. De
laborant gaat naar het aangrenzende vertrek en kan via de intercom met de zorgvrager blijven praten.
Verschillende doorsneden van een CT-scan.
Echoscopie
Met behulp van geluidsgolven die meer of minder worden teruggekaatst, kan men afbeeldingen
maken van veel inwendige organen. Het bekendst is het echo-onderzoek tijdens de zwangerschap om
de groei en eventuele anatomische afwijkingen van het ongeboren kind te onderzoeken. Het grote
voordeel van echo-onderzoek is dat het niet belastend is voor de zorgvrager en dat het, voorzover
bekend, geen schade aan de weefsels toebrengt. Echoscopie is geen belastend onderzoek.
Het maken van een echo.
Echografische afbeelding van een ongeboren
kind.
Drs. JFW Vermeulen
Geluidsgolven ondervinden hinder van gas en voedselresten, daarom krijgt de zorgvrager bij wie een
echo van de bovenbuik moet worden gemaakt, op de dag van het onderzoek een dieet
voorgeschreven. Voor het onderzoek neemt de zorgvrager plaats op de onderzoekstafel en ontbloot
het lichaamsdeel dat onderzocht gaat worden. De onderzoeker brengt gelei op de huid aan en plaatst
het apparaat op de gelei op de huid. Via dit apparaat worden geluidsgolven uitgezonden en weer
opgevangen en worden de beelden naar een monitor overgebracht. Van deze beelden kunnen foto's
worden gemaakt. Soms kan de zorgvrager zelf ook meekijken. Dit betekent dat een zorgvrager een
eventuele afwijking ook kan zien. Dit kan de nodige spanning veroorzaken; als alles goed is, geeft dat
rust, maar als het niet goed is, kan het heel beangstigend zijn. Na afloop van het onderzoek moet het
lichaamsdeel gereinigd worden van de gel. De gel is een nogal glibberige stof.
Behalve voor de echo van de foetus maakt men veelvuldig gebruik van
geluidsgolven bij het maken van:
▪
▪
▪
echo's van de lever bij een vermoeden van levermetastasen;
echo's van de aorta bij een vermoeden van een aneurysma (verwijding van een slagader) van de
aorta of om te controleren of het aneurysma groter wordt;
echo's van het hart of van de galblaas.
Magnetic resonance imaging-onderzoek: MRI
Met een MRI kunnen prachtige anatomische doorsneden van vrijwel alle lichaamsdelen worden
gemaakt. Dit onderzoek wordt veel gebruikt om afbeeldingen van de hersenen, het ruggenmerg en
de wervelkolom te maken. MRI-onderzoek is niet erg belastend voor de zorgvrager en veroorzaakt
geen weefselschade. Ook bij zwangeren kan MRI-onderzoek worden uitgevoerd. Het grootste nadeel
is dat het apparaat en het onderzoek zo duur zijn dat het niet in alle ziekenhuizen kan worden
gedaan. Het onderzoek met een MRI-apparaat vindt plaats in een soort tunnel. De zorgvrager ligt op
een beweegbare onderzoekstafel die in de tunnel geschoven kan worden.
Onderzoek met een MRI-scanner.
Het is goed de zorgvrager te informeren wat hem te wachten staat. Het onderzoek is niet pijnlijk, maar
de zorgvrager moet een half tot een heel uur in een kleine ruimte doorbrengen. Daarbij moet hij zo
ontspannen en stil mogelijk liggen, want door bewegingen kunnen de opnamen mislukken. Ook is
het goed om te vertellen dat tijdens het onderzoek er een doordringend monotoon kloppend geluid
te horen is, wat stopt en weer start. Ten slotte moet de zorgvrager weten dat metalen voorwerpen
zoals sieraden, horloges, gehoorapparaten en geld storingen veroorzaken. Omdat bij dit onderzoek
gewerkt wordt met sterke magnetische velden, komen zorgvragers met een pacemaker niet in
aanmerking voor een MRI. Zorgvragers die geopereerd zijn en bij wie metalen prothesen, schroeven
of platen zijn ingebracht, moeten dit tevoren melden. De arts kan dan bepalen of het onderzoek al of
niet kan doorgaan. Creditcards, bankpasjes en dergelijke worden door het MRI-apparaat beschadigd
en moeten dus ook worden verwijderd. Tijdens het maken van de opnamen bevindt de laborant zich
in een aangrenzend vertrek. Via een raam kan de laborant de zorgvrager zien en via een microfoon
kunnen zij met elkaar praten.
Kijkonderzoeken of scopieën
Een scopie is voor de zorgvrager altijd belastend. In een aantal gevallen gebruikt men een plaatselijke
verdoving, in sommige gevallen wordt een korte narcose gegeven, maar er zijn ook scopieën die
zonder verdoving worden uitgevoerd. De onderzoeker kan een starre scoop gebruiken (een metalen
Drs. JFW Vermeulen
buis), of een flexibele scoop (een buigzame slang). Via deze buis of slang kan licht naar het inwendige
orgaan worden geleid en met behulp van lenzen kan de onderzoeker de inwendige organen
bekijken. Via de scoop kan er ook lucht worden ingeblazen. Er kunnen instrumenten worden
ingevoerd, waarmee bijvoorbeeld stukjes weefsel voor onderzoek kunnen worden verwijderd: het
doen van een biopsie. Vaak is er een camera met de scoop verbonden zodat er tijdens het onderzoek
foto's kunnen worden gemaakt, of is de scoop met een monitor verbonden zodat anderen kunnen
meekijken. Iedere vorm van scopie heeft een specifieke voorbereiding nodig. Om hierover meer te
weten, moet je de protocollen bestuderen.
Er kunnen verschillende soorten scopieën worden uitgevoerd.
Voorbeelden van scopieën
▪
Gastroscopie: met een flexibele scoop worden slokdarm, maag en twaalfvingerige darm
bekeken. De gastroscoop (figuur 12.20) wordt via de mondholte en de keel in de maag
geschoven. Het eerste deel van de scoop (a) wordt via de keel naar de maag gevoerd. De arts
kan de organen door het tweede deel van de scoop (b) bekijken. Met een knopje (c) kan de arts
de tip van de scoop bewegen.
▪
Bronchoscopie: met een flexibele scoop worden de luchtpijp en de vertakkingen van de
luchtwegen bekeken. Bij dit onderzoek moet de keel verdoofd worden.
▪
Rectoscopie: met een starre scoop wordt van het laatste gedeelte van de dikke darm bekeken.
▪
Coloscopie: met een flexibele scoop wordt de hele dikke darm bekeken. Voor dit onderzoek
moet de hele dikke darm schoon zijn; de voorbereiding moet twee dagen voor het onderzoek
beginnen. Omdat dit een bijzonder onaangenaam onderzoek is, krijgt de zorgvrager soms een
sedatie
.
▪
Artroscopie: met een korte starre scoop kijkt men in een gewricht, meestal het kniegewricht. Dit
onderzoek moet onder verdoving plaatsvinden. Vaak gebruikt men hiervoor epidurale anesthesie
via een ruggenprik.
▪
Laparoscopie: het bekijken van de buikholte. Voor dit onderzoek is een narcose of ruggenprik
nodig. Via de laparoscoop worden steeds vaker operaties uitgevoerd.
Het PA-onderzoek
Bij veel aandoeningen zal de arts pas een goede diagnose kunnen stellen als het weefsel van de
aangedane plaats door de patholooganatoom is onderzocht. Voor het pathologisch-anatomisch (PA-)onderzoek moet er weefsel bij de zorgvrager worden verwijderd. Dit kan gebeuren:
▪
▪
▪
tijdens een operatie;
poliklinisch door middel van een punctiebiopsie (weefsel verwijderen met een dikke holle naald)
of een open biopsie (weefsel verwijderen na een sneetje in de huid);
tijdens een scopie.
Nadat het weefsel is verwijderd, moet dit in een speciale vloeistof worden gedaan. Hiervoor zijn
meestal speciale potjes beschikbaar. Met het weefsel moeten er ook formulieren naar het
Drs. JFW Vermeulen
laboratorium. Controleer of het etiket op het biopsiepotje en het formulier voor het PA-onderzoek
correct zijn ingevuld.
Voor de zorgvrager spelen bij het nemen van een biopt verschillende aspecten een rol. De zorgvrager
is vaak bang voor de ingreep, de punctie of de verdoving en voor de uitslag. In veel gevallen wordt
een biopt genomen om te onderzoeken of de aandoening goedaardig of kwaadaardig is. Biopsieën
die onder lokale verdoving worden uitgevoerd, zijn vaak beangstigend. De zorgvrager kan zien wat er
gebeurt, ziet de uitdrukking op de gezichten van de arts en de assistenten en hoort wat er gezegd
wordt. Al wordt er niets bijzonders gezegd, toch kan de zorgvrager door zijn angst dingen gemakkelijk
fout interpreteren. Het is belangrijk om hier tijdens de ingreep rekening mee te houden. Let goed op
de reacties van de zorgvrager tijdens de ingreep. Een goede uitleg vóór de ingreep en een korte
nabespreking kunnen veel narigheid voorkomen.
Functieonderzoeken
Tijdens functieonderzoeken wordt vooral de werking van een bepaald orgaan onderzocht.
Voorbeelden van functieonderzoeken zijn een ecg (elektrocardiogram) en een eeg (elektroencefalogram), maar ook het longfunctieonderzoek.
Elektrocardiogram (ecg)
Een ecg wordt vaak een hartfilmpje genoemd. De zorgvrager neemt plaats op bed of op een
onderzoekstafel. Aan beide polsen en aan beide onderbenen worden elektroden bevestigd. Eerst
smeert de laborant wat geleidingsgel op de huid en daarna legt hij er een metalen plaatje op, dat hij
met een bandje vastmaakt. Deze elektroden zijn verbonden met het ecg-apparaat. Daarna bevestigt hij
ook elektroden op de borstwand, op de plaats waar het hart zit. Deze elektroden zijn zuigdopjes of
plakkers met gel die hij, ook met wat geleidingsgel, op de borstwand bevestigt. Met behulp van het
apparaat maakt de laborant nu een ecg, waarbij de elektrische activiteit van het hart op een lange
papierstrook wordt geregistreerd.
Op het ecg kan de arts zien of het hart regelmatig klopt, of de prikkelvorming en prikkelgeleiding in
het hart normaal zijn en ook of alle delen van het hartspierweefsel goed werken. Als door vernauwing
van de kransslagaderen de hartspier onvoldoende bloed krijgt, is dat te zien. Ook als een deel van de
hartspier door een hartinfarct beschadigd is, is op het ecg een bepaalde afwijking zichtbaar.
Soms zijn er op het ecg in rust geen afwijkingen te zien; de arts kan dan besluiten een inspannings-ecg
te maken. De zorgvrager wordt gevraagd op een hometrainer plaats te nemen en te gaan fietsen
terwijl hij met het ecg-apparaat verbonden is. Na en tijdens het fietsen wordt opnieuw een ecg
gemaakt. Bij een zorgvrager met vernauwde kransslagaderen zijn nu misschien wel afwijkingen
zichtbaar.
Elektro-encefalogram (eeg)
Een eeg wordt gemaakt om bijvoorbeeld na te gaan of er sprake is van een of andere vorm van
epilepsie of een andere neurologische stoornis. De zorgvrager wordt gevraagd met pas gewassen
haar, zonder lak of gel, naar het onderzoek te komen. Tijdens het onderzoek zit de zorgvrager in een
makkelijke stoel of ligt hij op een onderzoekstafel. Hij moet zich goed kunnen ontspannen, want
onverwachte bewegingen door de spanning verstoren het onderzoek. Om de elektrische activiteit te
kunnen meten, worden er elektroden met wat kleefpasta op de hoofdhuid bevestigd. Een andere
methode om de elektroden te bevestigen is met behulp van een soort badmuts waarmee de
elektroden verbonden zijn. Als de muts is opgezet, wordt onder de elektroden wat contactstof
gespoten.
De elektroden kunnen op het hoofd bevestigd worden
met behulp van een soort badmuts.
Drs. JFW Vermeulen
Behalve op de hoofdhuid worden er ook elektroden bevestigd op een wang, op een oor en op de
polsen van de zorgvrager. Ten slotte wordt er een band om het middel gebonden. De elektroden op
de polsen meten de hartslag en met de band om het middel wordt de ademhaling geregistreerd.
Tijdens het onderzoek krijgt de zorgvrager kleine opdrachten, zoals het openen of sluiten van de
ogen, een vuist maken of enkele malen diep ademhalen. Intussen meet het eeg-apparaat welke
elektrische activiteit in de hersenen plaatsvindt. Het hele onderzoek duurt bijna een uur.
Een andere reden voor het maken van een eeg is om hersendood vast te stellen. Als een zorgvrager in
coma is en aan de beademingsapparatuur ligt, moet een eeg worden gemaakt om vast te stellen of de
zorgvrager hersendood is of niet. Als een zorgvrager een donorcodicil bij zich draagt, moet
onomstotelijk vaststaan dat hij hersendood is en dat hij is overleden. Pas daarna kan de procedure
voor orgaandonatie in gang worden gezet. Voor de naasten van de zorgvrager is dit altijd een
bijzonder moeilijk moment. Zij hebben veel behoefte aan een goede uitleg wat er gaat gebeuren.
Longfunctieonderzoek
Bij een longfunctieonderzoek wordt de werking van de longen gemeten en kan worden nagegaan of
allergische factoren de longfunctie kunnen beïnvloeden.
Voor dit onderzoek neemt de zorgvrager plaats op een stoel en moet hij ademen door een slang. Deze
slang is verbonden met een apparaat dat zuurstof levert. Dit apparaat, de spirometer, meet hoeveel
lucht de zorgvrager in- en uitgeademt en ook de kracht waarmee dat gebeurt. De spirometer is
verbonden met een schrijver. Het resultaat is een grafiek waarop kan worden afgelezen hoeveel lucht
de zorgvrager kan in- en uitademen. De zorgvrager wordt gevraagd met zo veel mogelijk kracht zo
veel mogelijk lucht uit te blazen. De laborant probeert de zorgvrager aan te zetten tot steeds grotere
prestaties om de maximale capaciteit van de longen te kunnen meten. Als het vermoeden bestaat dat
de zorgvrager ademhalingsproblemen heeft door allergieën, kan een allergietest worden gedaan.
Onderzoek met de spirometer.
Onderzoek met behulp van radioactieve stoffen
Onderzoeken met behulp van radioactieve stoffen worden soms scintigrafieën genoemd, soms scans.
Het principe van zo’n onderzoek is dat de zorgvrager een radioactief gemerkte stof (radioactieve
isotopen) krijgt toegediend (oraal, enteraal of via de luchtwegen). De stoffen die gebruikt worden zijn
na enkele uren al zo verzwakt dat er geen straling meer vrijkomt. De radioactieve stoffen worden via
Drs. JFW Vermeulen
de urine en de ontlasting uitgescheiden, maar ook dan is de straling zo gering dat in principe geen
speciale maatregelen nodig zijn.
Het is wel belangrijk om te weten of de zorgvrager die de radioactieve stof krijgt toegediend zwanger
is; de straling kan namelijk wel gevaar opleveren voor het ongeboren kind. Zelfs bij het vermoeden
van een zwangerschap moet dit worden vermeld.
De radioactieve isotopen worden gebonden aan stoffen die door een specifiek orgaan worden
opgenomen. Zo wordt radioactief jodium bijvoorbeeld opgenomen door de schildklier. Met behulp
van een apparaat kunnen de radioactieve impulsen worden opgevangen. Waar veel radioactiviteit is,
meet men veel impulsen; waar zich weinig radioactieve stof bevindt, meet men weinig impulsen. Op
deze manier ontstaat een zeer speciale afbeelding van het te onderzoeken orgaan. Dit onderzoek
geeft niet alleen een afbeelding van het orgaan, maar het zegt ook iets over de werking ervan.
Voorbeelden zijn scintigrafie van de schildklier bij een vergroting van deze klier, of een botscan bij het
vermoeden van botmetastasen.
De radioactieve stof kan op verschillende manieren worden toegediend.
Bij een botscan krijgt de zorgvrager een injectie in de arm. Daarna moet hij drie uur wachten voordat
de scan gemaakt kan worden. Dit onderzoek wordt vaak uitgevoerd bij zorgvragers bij wie een
kwaadaardige tumor is vastgesteld en waarvan de arts nu wil weten of er mogelijk ook metastasen
(uitzaaiingen) in het skelet kunnen worden aangetoond. De radioactieve stof zet zich vast in het
botweefsel. Op plaatsen waar zich bijvoorbeeld botmetastasen bevinden, hoopt zich extra veel
radioactieve stof op (figuur 12.23). Voor de zorgvrager is dit een heel moeilijk moment. Worden er
botmetastasen vastgesteld, dan heeft dat veel consequenties voor de behandeling en voor de
prognose. Zoals een vrouw bij wie borstkanker was vastgesteld en bij wie nu een botscan werd
gemaakt het verwoordde: ‘Ik ben niet bang voor het apparaat, ik ben bang voor wat het apparaat zal
zien’. Voor een schildklierscan wordt een injectie in de arm gegeven, ongeveer 15 minuten voor het
onderzoek. Op de scan kan men zien of de schildklier vergroot is en of er delen van de schildklier zijn
die te snel werken, maar ook of er delen van de klier niet werken. Niet-werkende knobbels in de
schildklier zijn verdacht voor een schildkliercarcinoom (figuur 12.24).
Bij longaandoeningen wordt ook vaak scintigrafisch onderzoek gedaan. Hierbij combineert men
doorgaans twee onderzoeken. Men onderzoekt de doorbloeding van het longweefsel door
toediening van een radioactieve stof via de armvene, en direct daarna wordt de radioactiviteit van de
long gemeten. Dit onderzoek heet longperfusiescanning. Voor het tweede onderzoek moet de
zorgvrager door een slang ademen die verbonden is met een zuurstofapparaat. Aan de in te ademen
lucht is ook wat radioactief gas toegevoegd. De radioactieve stof komt in de longblaasjes en daarvan
worden dan foto's gemaakt: de longventilatiescan. Het totale onderzoek duurt niet lang, ongeveer een
half uur.
Lumbaalpunctie
De lumbaalpunctie wordt vaak een ruggenprik genoemd (figuur 12.25). Bij deze punctie wordt een
holle naald tussen de vierde en de vijfde lumbale (lenden)wervel in de liquorruimte van het
wervelkanaal gestoken, op een plaats waar zich geen ruggenmerg meer bevindt, maar waar wel
hersenvocht aanwezig is. De naald passeert het harde hersenvlies, de dura, en komt dan in de
epidurale ruimte, waar zich hersenvocht en zenuwwortels bevinden. De zenuwwortels zijn in de
figuur niet getekend.
Tijdens de punctie kan de arts hersenvocht voor onderzoek afnemen. Daarnaast kan de arts middelen
toedienen; dit wordt bijvoorbeeld gedaan bij het geven van epidurale anesthesie. De anesthesist spuit
dan een verdovingsmiddel in de liquorruimte van het wervelkanaal.
Drs. JFW Vermeulen
Lumbaalpuntie.
Voor de zorgvrager is een lumbaalpunctie vaak een spannende gebeurtenis. Vooral de plaats waar
geprikt wordt maakt sommige zorgvragers angstig. Het kan helpen als je de zorgvrager precies vertelt
wat er achter zijn rug gebeurt. Verder kun je letten op de ademhaling. Laat de zorgvrager zich
concentreren op een rustige ademhaling. Let ook op verbale en non-verbale reacties van de
zorgvrager. Tijdens het onderzoek ligt of zit de zorgvrager op bed, terwijl hij zijn rug zo bol mogelijk
maakt. Zijn kin moet hij op zijn borst houden. Je zult de zorgvrager soms moeten helpen bij het vinden
van de juiste houding tijdens de punctie, en om die houding te handhaven. Door zijn houding
ontstaat er ruimte tussen de wervels, waardoor de arts de naald kan inbrengen.
De huid wordt met jodium ontsmet. Dat voelt enigszins koud aan. Daarna prikt de arts de liquorruimte
aan. Dit gebeurt tussen de derde en vierde, of tussen de vierde en de vijfde lendenwervel, zodat
beschadiging van het ruggenmerg wordt uitgesloten. Het inbrengen van de naald is even pijnlijk. Je
kunt het vergelijken met de pijn die je voelt bij het afnemen van bloed. De naald wordt respectievelijk
door de huid, de onderliggende spierlaag, de banden van de wervelkolom en het harde hersenvlies,
de dura, gedreven.
De totale hoeveelheid liquor is bij volwassenen 150 ml. Bij een lumbaalpunctie wordt in de regel niet
meer dan 10 tot 15 ml afgenomen. Het wordt opgevangen in een buisje; misschien moet je de buisjes
waarin het hersenvocht wordt opgevangen aangeven.
Soms vindt tijdens het onderzoek ook een drukmeting plaats. Zo’n meting kan het best worden
uitgevoerd terwijl de zorgvrager in zijligging ligt. De zorgvrager voelt niets van de drukmeting.
Als alle handelingen zijn uitgevoerd, wordt de naald verwijderd. Op de insteekopening wordt een
pleister geplakt. Het afgenomen hersenvocht moet zo snel mogelijk naar het laboratorium worden
gebracht voor onderzoek. Na de punctie wordt bedrust geadviseerd; de eerst tijd kan de zorgvrager
het best plat blijven liggen om hoofdpijn en duizeligheid te voorkomen. Na het aftappen van het
hersenvocht heeft het lichaam enige tijd nodig om weer hersenvocht aan te maken. Veel drinken kan
helpen. De arts zal de precieze duur van de bedrust bepalen. Wees bedacht op eventueel nalekken
van de insteekopening en controleer deze het eerste uur regelmatig. Tot enkele dagen na de punctie
zijn hoofdpijnklachten en duizeligheid normaal. Als de klachten langer dan vier dagen aanhouden,
moet de arts hiervan op de hoogte worden gebracht.
Hartkatheterisatie
Een hartkatheterisatie kan niet in alle ziekenhuizen worden uitgevoerd, omdat niet ieder ziekenhuis de
juiste voorzieningen heeft. Vaak wordt een zorgvragers in het ziekenhuis bij hem in de buurt
opgenomen ter voorbereiding op dit onderzoek. Daarna gaat hij met de ambulance naar het
ziekenhuis waar het onderzoek zal plaatsvinden. Daarna komt hij voor de nazorg weer terug in het
plaatselijke ziekenhuis.
Drs. JFW Vermeulen
Over de voorbereiding en het verloop van het onderzoek wordt de zorgvrager voorgelicht door de
arts die het onderzoek heeft aangevraagd. Het is goed om te controleren of de zorgvrager vragen
heeft. Omdat het onderzoek soms in een ander ziekenhuis plaatsvindt, moet je met de voorlichting die
je aan de zorgvrager geeft rekening houden met de richtlijnen die in dat ziekenhuis gelden.
Tijdens het onderzoek wordt bij de zorgvrager een dunne flexibele katheter via een vene in de arm of
in de lies ingebracht. Via deze vene wordt de katheter naar het rechterdeel van het hart opgeschoven.
Men kan ook een vergelijkbare katheter via een arterie, meestal een liesarterie, inbrengen; dan kan het
linkerdeel van het hart worden onderzocht. De nazorg van deze twee vormen van katheterisatie is iets
anders. De kans op lekkage via de insteekopening in de liesarterie is groot en dit vraagt speciale zorg.
In de lies wordt dan meestal een drukverband of een zandzakje aangebracht, dat pas na een bepaalde
tijd mag worden verwijderd.
Tijdens een hartkatheterisatie kunnen veel verschillende onderzoeken van het hart worden
uitgevoerd, zoals het meten van de druk in de beide kamers en de beide boezems van het hart. Men
kan nagaan of de hartkleppen goed functioneren. Met elektroden kan de prikkelbaarheid van het hart
worden gemeten. De kransslagaderen kunnen met contraststof zichtbaar worden gemaakt. Zo kan
het hart op veel afwijkingen worden onderzocht.
Vaak wordt een katheterisatie gedaan om te bepalen of een hartoperatie nodig is. Ook kan men een
idee krijgen wat er bij zo’n operatie dan precies moet worden gedaan. De techniek wordt steeds
verfijnder en tegenwoordig kunnen kleine ingrepen aan het hart al tijdens de hartkatheterisatie
worden uitgevoerd. Het onderzoek is echter niet geheel zonder risico en zal daarom altijd worden
gedaan door een hartspecialist, al of niet in opleiding. Indien nodig kunnen complicaties dan direct
worden behandeld.
Drs. JFW Vermeulen
Bij wat voor soort monster hoort de volgende omschrijving?
Het monster wordt op een voedingsbodem aangebracht, waardoor duidelijk kan
worden welke soorten bacteriën of schimmels aanwezig zijn. Het opvangmateriaal
moet altijd antiseptisch zijn.
Fecesmonster.
Urinemonster.
Steriel monster.
Niet-steriel monster.
Kweek.
Wat moet je weten bij het afnemen van een urine monster? (3 vd 5 aankruisen)
Urineopvang kun je het beste vroeg in de ochtend doen.
Soms moet je urine opvangen met een eenmalige katheter.
Urine in de blaas van een gezond persoon is van nature steriel.
Voor de urinelozing was je de omgeving van de urethra met schoon
water.
Je moet niet meteen de eerste urine van een plas opvangen.
Geef de indicaties voor fecesonderzoek en voor urineonderzoek. Wat kan het soort
onderzoek aantonen of vaststellen?
Fecesonderzoek
Diagnosticeren van een
blaasontsteking.
Aantonen onvoldoende
eiwitvertering in dunne darm.
Diagnosticeren van een
alvleesklierontsteking.
Controle op drugsgebruik.
Diagnosticeren van een
voedselstoornis.
Zwangerschap vaststellen of
uitsluiten.
Drs. JFW Vermeulen
Urineonderzoek
Er zijn verschillende soorten onderzoeken en ze worden ook op een verschillende
manier uitgevoerd. Zet de onderzoeken bij het juiste type onderzoek en de manier
van uitvoeren.
Beeldvormend
onderzoek
Kijkonderzoek
Functieonderzoek
Er wordt van
buitenaf een
foto gemaakt
van de plek
waar men een
afwijking
vermoedt.
Bijvoorbeeld
gastroscopie,
coloscopie.
Bijvoorbeeld
röntgen, echo,
MRI.
De werking
van een
bepaald
orgaan wordt
onderzocht.
Via een buis
wordt licht in
het lichaam
gebracht zodat
de arts met een
lens de
organen kan
zien.
Bijvoorbeeld
ECG, EEG.
A: Het identificeren van de ziekteverwekker
B: Gevoeligheid van het micro-organismen tegen antibiotica bepalen/
Welke onderzoeken bestaan uit deze twee delen?
a.
b.
c.
d.
Pathologisch-Anatomisch onderzoek
Hematologisch/stollingsonderzoek
Bacteriologisch en virologisch onderzoek
Chemisch bloed onderzoek
Drs. JFW Vermeulen
Onderstaand schema bevat een lijst met definities en onder de tabel de betreffende term. Wat hoort
bij wat?? Er blijven termen over!!!!
Een enzym is een eiwit dat cellen helpt om een
bepaalde stof om te zetten in een andere stof. Bij
leverschade -> zoals geelzucht, gele ogen of gele
huid alanine aminotransferase
prostaat-specifiek antigeen, onderzoek bij het
vaststellen van prostaatkanker en het controlere
De test bepaalt de hoeveelheid van het enzym
aspartaataminotransferase (ASAT) in bloed. Een
enzym is een eiwit dat cellen helpt om een
bepaalde stof om te zetten in een andere stof. Bij
leverschade
Koolzuurspanning/druk
gele of roodbruine galkleurstof die vrijkomt bij
de afbraak van oude rode bloedcellen en die
door ophoping in het bloed geelzucht of een
gele verkleuring van de huid veroorzaakt
Zuurstofspanning/druk
Voorkomen van eiwitten in urine. Kan duiden op
nierproblemen
Het ontstaan door de omzetting van ammoniak
door de nitrosomonas bacteriën
kalium
natrium
Witte bloedcel
s een afvalstof die ontstaat bij de afbraak van
kreatine in de spieren, Kreatine speelt een rol bij
de productie van energie die nodig is voor de
werking van spieren, goede mate voor de
nierfunctie
afvalstoffen, die in het lichaam vrijkomen bij
verbranding van vetten. Vb aceton
Hormoon, gevormd door de voorkwab van de
hypofyse, dat de schildklier stimuleert.
Drs. JFW Vermeulen
Hemoglobine, bloedkleurstof, de ijzerhoudende
kleurstof van de rode bloedcellen.
C-Reactief Proteïne: eiwit dat in het
bloedonderzoek gebruikt wordt als maat van
ontsteking.
Bloed in de urine
m.b.t gal, rol bij vetopname
Bloedbezinking snelheid, Door de test kan
indirect worden aangetoond of er in het lichaam
sprake is van een ontsteking of infectie
Hemoglobine, bloedkleurstof, de ijzerhoudende
kleurstof van de rode bloedcellen.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
ASAT
ALAT
Bilirubine
BSE
Chol
m.b.t gal, rol bij vetopname
CRP
Erytrocyt
Rode bloedcel
Fe mmol/l
ijzer
Glucose
suiker in urine
Hb
bloedcellen.
Hematurie
Bloed in de urine
Ketonen
afvalstoffen, die in het lichaam vrijkomen bij verbranding van vetten. Vb aceton
K mmol/l
kalium
Kreatinine
Leucocyt
Witte bloedcel
Na mmol/l
natrium
Nitriet
Het ontstaan door de omzetting van ammoniak door de nitrosomonas bacteriën
P02
Zuurstofspanning/druk
Drs. JFW Vermeulen
•
•
•
pCO2
Koolzuurspanning/druk
PSA
Drs. JFW Vermeulen
Inleiding
Wanneer een patiënt een hematoloog bezoekt is dat vaak vanwege specieke klachten of symptomen,
omdat in de familie erfelijke hematologische aandoeningen voorkomen, of omdat bij toeval tijdens
een routine bloedonderzoek afwijkende bloedwaarden zijn waargenomen.
Een eerste consult zal dan ook vaak bestaan uit een gesprek waarin de patiënt met de arts de
voorgeschiedenis van de klachten en relevante omstandigheden bespreekt (de
zogenaamde anamnese). Vaak komen daarbij de volgende onderwerpen aan de orde:
•
•
•
•
•
•
•
•
persoonlijke gegevens: leeftijd, gewicht en lengte, beroep, sociale contacten, herkomst
een beschrijving van de klachten
het functioneren van de organen
kinderziekten
eerder doorgemaakte ziekten
de ziektegeschiedenis van ouders, grootouders, broers en zussen
verre reizen die recent zijn gemaakt
voedingspatroon, verslavingen, allergieën etc.
Op basis van de gegevens uit dit gesprek en eventueel een lichamelijk onderzoek zal de arts-hematoloog
besluiten welk aanvullend onderzoek nodig is om de diagnose te stellen.
Laboratoriumonderzoek
Wanneer nader onderzoek wenselijk is, wordt een buisje bloed afgenomen uit een ader (meestal in de arm) en/of
wordt de patiënt gevraagd wat urine in te leveren. In het laboratorium kunnen verschillende onderzoeken
worden uitgevoerd:
hematologisch bloedonderzoek naar het aantal en de vorm van de verschillende typen bloedcellen en de
hoeveelheid hemoglobine (een zuurstof transporterend eiwit) in het bloed. Een compleet of volledig bloedbeeld
is één van de meest gebruikte bloedonderzoeken en is een vrij brede test om verschillende onderdelen van het
bloed te onderzoeken.
•
•
•
•
•
•
HB(hemoglobine), de meting van het hemoglobine-gehalte (de hoeveelheid zuurstof-dragende
proteïne) van het bloed
Ht (hematocriet), de meting van het volume dat de rode bloedcellen innemen in het bloed
Erytrocyten, een telling van het aantal rode bloedcellen (inclusief reticulocyten, dit zijn onrijpe
erytrocyten) Leukocyten, een telling van het aantal witte bloedcellen (alle typen: B-lymfocyten en Tlymfocyten, monocyten, granulocyten (neutrofielen, basofielen en eosinofielen))
Trombocyten, telling van het aantal bloedplaatjes
RDW (Relative Distribution Width) is de Engelse term voor de berekening van de variatie in de
grootte van de rode bloedcellen. Bij sommige soorten bloedarmoede bestaat er een grote variatie in
de afmetingen van rode bloedcellen. Dan is de RDWtoegenomen
MCV (Mean Corpuscular Volume) oftewel de gemiddelde grootte van rode bloedcellen. Een te
hoge MCV-waarde komt voor bij bloedarmoede ten gevolge van een vitamine-B12 gebrek. Een te
lage MCV-waarde komt voor bij bloedarmoede ten gevolge van een ijzergebrek.
Drs. JFW Vermeulen
•
•
MCH (Mean Corpuscular Hemoglobin) oftewel de berekening van de hoeveelheid zuurstof
vervoerend hemoglobine in de rode bloedcellen.
MCHC (Mean Corpuscular Hemoglobin Concentration) de berekening van de hemoglobine
concentratie in rode bloedcellen.
test
man/vrouw
waarde
eenheid
Hb
M
8,5 - 11,0
mmol / liter bloed
V
7,5 - 10,0
M
0,41 - 0,51
V
0,36 - 0,47
M
4,4 - 5,8
V
4,0 - 5,3
Ht
Erytrocyten
liter / liter bloed
1000 miljard / liter bloed
Reticulocyten
5 - 25
per 1000 erytrocyten
Leukocyten
4 - 10
miljard / liter bloed
Lymfocyten
1,0 - 4,0
miljard / liter bloed
Monocyten
0,2 - 0,8
miljard / liter bloed
Neutrofielen
1,5 - 9,0
miljard / liter bloed
Basofielen
minder dan
0,2
miljard / liter bloed
Eosinofielen
minder dan
0,4
miljard / liter bloed
Trombocyten
150 - 400
miljard / liter bloed
MCV
80 - 100
femtoliter
MCH
1600 - 2100
amol
MCHC
19 - 23
mmol / liter bloed
Klinisch chemisch onderzoek naar de aanwezigheid van (afval)stoffen in het bloed, de urine of in
andere lichaamsvloeistoffen
serologisch en immunologisch onderzoek naar de werking van het afweersysteem van het lichaam
microbiologisch onderzoek, waarbij ziekteverwekkers als bacteriën en virussen kunnen worden
opgespoord.
Drs. JFW Vermeulen
Download