Uploaded by intiorth

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 8 vwo 3

advertisement
Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 8
§1
Wat is pleistoceen?
 Het Pleistoceen is een geologisch tijdvak van 2,58 miljoen tot 11,7 duizend jaar geleden.
 Het is een onderverdeling van het Kwartair.
 Het volgt op het Plioceen, wordt opgevolgd door het Holoceen.
 Het is onderverdeeld in preglaciaal, glaciaal (Saalien)en postglaciaal (Weichselien).
Wat zijn glacialen en interglacialen?

Glaciaal is een ijstijd.

Interglaciaal is een warmere periode tussen 2 ijstijden.
Wat zijn postglaciaal en preglaciaal?

Postglaciaal is de periode ná de ijstijd.

Preglaciaal is de periode vóór de ijstijd.
Wat is het Saalien?
IJstijd in het pleistoceen van 150.000 jaargeleden en het duurde ongeveer 50.00 jaar.
Wat is een puinwaaier?
Waaiervormige afzetting die zich vormt als een rivier de stroomsnelheid sterk vermindert.
Wat is een tongbekken?
Gebied dat na afsmelten van het landijs als vlak gebied bloot komt te liggen.
Wat zijn stuwwallen?
Heuvel die is gevormd doordat het landijs de ondergrond opstuwde.
Wat is keileem?
Grondmorene, bestaand uit door het landijs fijngewreven gesteente. Het is niet waterdoorlatend.
Wat is dekzand?
Door de wind gevormde zandafzetting in het postglaciaal.
Wat is de lösslaag in Limburg?
Windafzetting uit het postglaciaal.




§2
Fijnste zand.
Ver door wind verplaatst.
Pas in heuvels afgezet door het breken van wind.
In Nederland alleen vindbaar in Limburg.
Wat is het Holoceen?
 Interglaciaal, dus een ‘warmere’ periode.
 Geologisch tijdvak dat zo’n 10.000 jaar geleden begon.
Wat gebeurde er in het Holoceen?
 Warmere periode, dus landijs begon te smelten.
 Gevolg: Stijging van de zeespiegel.
 Noordzeebekken (lag droog in de ijstijd) liep vol met water.
 Stijging van grondwater door stijgende zeespiegel: hierdoor ontstonden er moerassen in west-Nederland.
Wat zijn de strandwallen?
Strandwallen zijn zandbanken in de zee die net boven de zeespiegel uitsteken.
De zee zet steeds nieuwe lagen af, waardoor de kust naar het westen toeneemt
Wat zijn oude duinen?
Oude duinen zijn duinen die aan de kust van Nederland vanaf ongeveer 5000
jaar geleden tot ongeveer 100 jaar geleden zijn gevormd.
De wind verstoof het zand van de strandwallen, dat vervolgens bleef hangen
achter obstakels als plantjes.
Wat zijn jonge duinen?
Jonge duinen zijn duinen die zijn gevormd vanaf ongeveer het jaar 1000.
Ontstaan meestal bovenop de oude duinen
Wat is oude zeeklei en jonge zeeklei?
 Oude zeeklei is afzettingen van zand en klei achter de oude duinen.
 Jonge zeeklei is afgezet in gebieden die sinds de middeleeuwen door de zee zijn overstroomd.
Wat is hoogveen, basisveen en hollandveen?

Veen is onvolledig verteerde plantenresten.
 Hoogveen is veen dat boven de grondwaterspiegel ligt.
 Basisveen is veen dat ongeveer 7000 jaar geleden werd gevormd en aan de basis ligt van de
holocene afzettingen in Nederland.
 Hollandveen is veen dat aan de oppervlakte ligt van de holocene afzettingen; gevormd vanaf
ongeveer 5000 jaar geleden.
§3
Hoe zag het zandlandschap eruit tot 1900?

Essen / esdorpen
Dorp met akkers waarbij de akkers op de hoger gelegen gronden lagen.

Dekzand
Vaak schapenhouders: dekzand is niet vruchtbaar; mest zorgt voor vruchtbaarheid.
Door eeuwenlange bemesting kwamen de gebieden ongeveer 1 meter hoger te liggen.

Groengronden
Onbesmette graslanden in de beekdalen bij een esdorp.
Hoe zag het zandlandschap eruit ná 1900?
 Concurrentie is een groot probleem.

Boerenbedrijven zijn te klein; gedwongen tot schaalvergroting.

Gevolgen: intensieve veehouderij(bio-industrie), wat leidt tot intensivering en mechanisatie.
Vermesting
In de bio-industrie wordt veel mest geproduceerd, mede door de hoge dierendichtheid. Gevolg de
buffercapaciteit is klein(= de mogelijkheid van de natuur om schadelijke stoffen op te slaan, zonder dat
de natuur wordt aangetast).


Mestoverschotten (= als de veehouderij meer meststoffen produceert dan de bodem, het
grondwater en het oppervlaktewater kunnen opnemen) komen in het grondwater en
oppervlaktewater.
Gevolgen verzuring, zure regen en
Eutrofiëring (= het voedselrijker worden van bodem en oppervlaktewater) waardoor
snelgroeiende planten andere planten verdringen.
Aanpak
Mestproductie gedaald door verkleining van de w=veestapel en aanpassing van het veevoer.
§4
Wat zijn kwelders en terpen?
Kwelder is een begroeid buitendijks gebied langs de zeekust. Het gebied overstroomt bij hoog water
later wordt dit gebruikt als nieuw landbouwgrond.
Terpen zijn de door mensen gemaakte verhoging in het landschap die dient als bescherming tegen de
zee.
Wat is het recht van opstrek?
Door aanslibbing breidt de Noord-Nederlandse kust zich uit. Bij voldoende opslibbing wordt het
kweldergebied ingedijkt. Als het niet meer onder water komt te liggen mogen de boeren een dijk
bouwen en de grond grenzend aan hun perceel gebruiken.
Het laagveenlandschap:
Waarom veel vraag naar landbouwgrond in west-Nederland eind middeleeuwen?

Groei van de havenstadjes, hierdoor meer bevolking.

Kleigebieden waren al vol, dus vanaf dan ontginning in veenmoerassen. (=het geschikt maken
van woeste grond voor bebouwing of landbouw.)
Ontginningsbasis is de plek van waaruit het veen werd ontgonnen.
Wat was het slagenlandschap?
Een landschap met lange en smalle percelen. Gescheiden door sloten.
Waardoor ontstond inklinking?
Vermindering van het volume van de bodem door vochtverlies. Gevolg is een daling van het
oppervlak.
Wat zijn legakkers en petgaten?
Legakkers zijn smalle stroken land tussen 2 sloten waarop uitgebaggerd veen te drogen werd gelegd.
Petgaten zijn watergangen die zijn ontstaan door het wegbaggeren van veen.
§5
Wat is een zeereep?
Eerste hoge en gesloten duinenrij na het strand.
Wat zijn de geestgronden?
Zandgrond achter de duinen in Noord- en Zuid-Holland, ontstaan door afgraving van de oude duinen.
mengsel van klei en zand, hierdoor meer waterdoorlatend en goed voor de bloembollen.
Waarom zijn duinen belangrijk voor drinkwater?

Duinen zijn een natuurlijk filter.

Zoet water is lichter dan zout water en drijft er daardoor bovenop.

Meer vraag dan aanbod: dus, infiltratie van rivierwater in de duinen als extra hulp.
Wat zijn oeverwallen?
Hoger gelegen zandgebieden in rivierenlandschap.
Bestaan uit rivierzand, afgezet door overstromingen. Liggen direct naast de
stroomgeul.
Wat zijn komgronden?
Laaggelegen kleigebied in het rivierenlandschap.
Bestaan uit klei, afgezet door overstromingen. Liggen tegen de winterdijken aan.
Wat zijn winterdijken?
Lage kades om uiterwaard in zomer tegen overstromingen te beschermen.
Wat is uiterwaard?
Gebied dat grenst aan de rivier en niet door dijken is beschermd; overstroomt regelmatig.
De opbouw van een rivier
Door dijkaanleg en oeverbescherming zijn de rivieren onder controle. We onderscheiden winterdijken
die het hoge water tegenhouden zomerdijken langs de laagwaterbedding in de zomer. Tussen beide
dijken in liggen de uiterwaarden die ’s winters onder water komen te staan. Er vindt dan opslibbing van
de grond plaats, waardoor deze vaak hoger liggen dan het land achter de winterdijk. In de zomer
liggen de uiterwaarden droog. Ter bescherming van de oevers zijn kribben aangelegd die de stroming
afremmen. Ook wordt daardoor de stroomgeul smaller en is er minder op- en aanslibbing in de rivier
§6
Reliëfinversie
Omkering van het reliëf door verschil in inklinking.
Poelgronden
Laaggelegen klei-op-veen afzetting nabij een kreekrug.
Kreekruggen
Verzande kreek die door inklinking van de klei in de omgeving relatief hoog is komen te liggen.
Aanwas
Aangeslibd zand en klei tegen een bestaande dijk.
Opwas
Aangroei van land door sedimentatie op oudere afzettingen.
Wat is oud- en nieuwland?
Oudland zijn kreekruggen en poelgronden in het zuidwestelijk zeekleigebied.
Nieuwland is land dat door de opwassen en aanwassen na 1250 in het zuidwestelijk zeekleigebied is
opgeslibd.
Wat is Selnering?
Veen afgraven en daaruit zout winnen.
Na het weghalen van de klei kon men bij het veen, dat werd verbrand en uit de as werd zout
opgehaald.
Zout werd verkocht voor veel geld.
Waarom werd selnering verboden vanaf 1500?
Vanwege het gevaar van overstromingen. Toch ging het afgraven illegaal nog zo’n eeuw door.
Hoe zag zuidwest Nederland er 1500 jaar geleden uit?

tot 300 zeeland = veengebied met strandwallen.

na 300 steeds overstromingen, strandwallen worden weggespoeld.

resultaat: ontstaan veen-eilanden.
§7



smalle geulen in het veen noem je kreken
deze overspoelden met klei
op den duur gaan dan de kreken dicht



vervolgens dijk rond eiland.
veen klinkt in
kreek wordt hoog gelegen.
Wat is de opbouw van Zuid-Limburg?
 tussen de 60 en 320 m boven zeeniveau

Gevormd vóór Pleistoceen

In Carboon tropisch moeras, dus veel veen- afzettingen.

Einde carboon: gebergtevorming.

Einde krijt: ondiepe zee. Hierdoor veel kalk afgezet.
Wat is Mergel?

Mengsel van klei en kalk

Ontstaan uit skeletten van schelpdieren

Groot deel van Zuid-Limburg kent deze ‘steen’ bodem.
Wat is een schiervlakte?

Door erosie is het hooggebergte in Limburg grotendeels afgevlakt

Een door erosie afgevlakt gebergte noem je een schiervlakte.
Waarom vond er diepte erosie plaats in Limburg?
Diepte erosie is verticale erosie door een rivier die zich inslijpt.

Tijdens Eemien, dus interglaciaal.

Ondergrond ontdooid, dus rivier kan insnijden.

Hoe dieper de insnijding, hoe dieper het dal.
Wat zijn Steilranden?
Hellingen met een steil en zwak aflopende rand.
Wat is breedte-erosie?
Afbraak van het landschap door een rivier tijdens een glaciaal. Door de koude ondergrond vindt er
bijna geen insnijding plaats.
Löss en erosie
Löss is windafzetting uit het postglaciaal. Erosie is het proces van slijtage van een vast oppervlak waarbij
materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt.
Graften
Lage muurtjes met struikgewas eromheen om de bodemerosie op de hellingen in Zuid-Limburg tegen te
gaan.
Holle wegen
Door stromend water uitgediepte onbestrate weggetje in Zuid-Limburg.
§1 De erfenis van het landijs
Het Pleistoceen
 De geologische afzettingen aan de oppervlakte in Nederland zijn gevormd in de laatste 2,5
miljoen jaar. Het grootste deel van deze periode heet Pleistoceen.

In die periode was er sprake van een afwisseling van glacialen (ijstijden) en interglacialen
(warmere perioden). Tijdens een glaciaal was veel water opgeslagen in de vorm van ijs,
waardoor de zeespiegel 150 meter lager stond dan nu.

In de voorlaatste ijstijd (= Saale tijd) bereikte het landijs zelfs het noorden van Nederland. Dit
heeft geduurd van 150.000 tot 100.000 jaar geleden. De periode daarvoor noemen we het
preglaciaal, de periode daarna het postglaciaal tot 10.000 jaar geleden.
Het preglaciaal
 Een koele periode waarin in het zuidoosten als gevolg van de hogere stroomsnelheden van de
Rijn en de Maas bedekt werden met grind en grof zand. Noordwaarts nam de stroomsnelheid
af en werden dikke lagen fijn zand en klei afgezet. Deze rivierafzettingen worden de
puinwaaier genoemd.
Het Saale
 Het binnenkomende landijs ondervond de minste tegenwerking in de droge rivierdalen. Daar
verplaatste het ijs zich het snelst.
Later werden de ijstongen breder en hoger en werden de rivierdalen uitgediept. De zijkanten
van de rivierdalen werden opzij en omhoog geduwd: stuwwallen, zoals de Veluwe
Nadat het ijs verdwenen was, bleef een breed en diep dal achter, een zogenoemd
tongbekken. Voorbeeld: de Gelderse Vallei.

Het ijs nam uit Scandinavië veel stenen mee bovenop het ijs: zwerfstenen. Een deel werd onder
het ijs vermalen tot keileem.
Het postglaciaal
 In het postglaciaal heeft het landijs Nederland niet meer bereikt. In plaats daarvan ontstond er
een poolwoestijn, waar de ondergrond meters diep bevroren raakte. De wind nam het zand
van de droge bodem mee en legde dat verder weer neer: dekzanden.

Het fijnere zand werd in heuvelachtig gebied neergelegd en vormde zo een meters dikke
lösslaag.
§2 Het ijs smelt, de zeespiegel stijgt
Het Holoceen
 Ongeveer 10.000 jaar geleden begon het Holoceen. Het werd warmer en het landijs ging
smelten. De Noordzee kwam onder water te staan en de huidige kustlijn van Nederland kwam
tevoorschijn. De toendrabegroeiing verdween en naald- en loofbossen verschenen.
Basisveen
 De hogere zeespiegel konden de rivieren hun water niet meer goed afvoeren. Gevolg: de
kustgebieden bleven onder water staan, waardoor uitgestrekte moerasgebieden ontstonden.
De dode plantenresten hoopten zich op en vormden basisveen, de oudste Holocene afzetting
in Nederland.
Waddengebied
 Zo’n 5000 jaar geleden nam de zeespiegelstijging af. Zeestromingen voerden meer zand aan
dan er werd afgevoerd. Er ontstonden strandwallen langs de kust. Hierop ontstonden de oude
duinen.

Via zeegaten tussen de strandwallen kon het water hierachter tot stilstand komen. Gevolg:
afzetting van oude zeeklei; dicht bij de zeegaten de grovere deeltjes, verder weg de zeer fijne
slibdeeltjes.
Nog meer veen
 De oude zeekleilaag werd steeds hoger opgeslibd. Hierop ontstonden opnieuw moerassen met
een nieuwe veenlaag als gevolg: Hollandveen.
De jongste afzettingen
 Ook later in het holoceen steeg de zeespiegel. Soms drong de zee het veengebied binnen,
zoals in Noord- en Zuidwest-Nederland. Gevolg het ontstaan van veenmeren en nieuwe
afzettingen van de zee: jonge zeeklei.

Duizend jaar geleden werd een nieuwe rij duinen gevormd, gedeeltelijk op, gedeeltelijk voor
de oude duinen. Deze jonge duinen vormen nu de bescherming tegen de zee.
§3 Mensen in het zandlandschap
Het zandlandschap tot 1900
 In Oost- en Zuid-Nederland ligt het dekzand aan de oppervlakte. Hier bevinden zich ook de
oudst bewoonde gebieden van Nederland.

De bossen en de heidevelden werden gebruikt voor de schapen. De mest die in de
schaapskooi werd achtergelaten, vermengd met heideplaggen en bosstrooisel, diende als
bemesting van de akkers op de essen. Daardoor kwamen de akkers steeds hoger te liggen.

De hoeveelheid vee bepaalde de hoeveelheid mest voor de akkers.

De lager gelegen graslanden, te nat voor de akkerbouw, heten groengronden.
Het zandlandschap na 1900
 Eind 19e eeuw kwam de kustmest op de markt. De heidevelden met hun schapen waren niet
meer nodig voor de bemesting en werden omgezet in akkerland. De nadruk kwam nu te liggen
op gemengd bedrijf: akkerbouw in dienst van de veeteelt.

Halverwege de 20e eeuw kregen akkerbouwboeren steeds meer internationale concurrentie.
Zij werden gedwongen tot schaalvergroting: er werd gespecialiseerd in intensieve veehouderij
(=bio-industrie), wat heeft geleid tot intensivering en mechanisatie.

Deze overgang zag je in het landschap terug in de vorm van voedersilo’s, enorme varkens- en
pluimveestallen en eindeloze weilanden en maïsakkers.
Vermesting
 In de bio-industrie wordt veel mest geproduceerd, mede door de hoge dierdichtheid. De
stikstof- en fosforverbindingen in de mest kunnen nauwelijks door de zandgronden worden
opgenomen: de buffercapaciteit is klein. Mestoverschotten komen zo in het grondwater en het
oppervlaktewater.

Het gevolg is eutrofiëring: het voedselrijker worden van de bodem. Daardoor verdringen
snelgroeiende planten alle andere. Voorbeeld : de ‘vergrassing’ van de heide.
Verzuring
 Uit de mest komt ook ammoniakgas, waardoor het milieu zuurder wordt.

Gevolg is dat plantenwortels en bodemleven wordt aangetast. De zure regen tast bossen,
maar ook gebouwen van kalksteen aan.
De aanpak
 Aanpak van de problemen in het zandlandschap.

De mestproductie is gedaald door verkleining van de veestapel en aanpassing van het
veevoer. De mest moet direct in de bodem worden gebracht en het uitrijden mag pas als in
het voorjaar de planten gaan groeien en mest nodig hebben.

Het zandlandschap wordt ingrijpend veranderd. Intensieve bedrijven worden meer
geconcentreerd in zogenaamde reconstructiegebieden. Daardoor komt er elders meer ruimte
voor natuur en recreatie.
§4 Landschappen van Laag-Nederland
Het noordelijke zeekleilandschap
 Ongeveer 3000 jaar geleden begon de ontwikkeling van kwelders. De slib- en zanddeeltjes die
tijdens de vloed waren aangevoerd zakten naar beneden en bleven bij eb liggen. Na verloop
van vele eeuwen werd het gebied steeds hoger en raakte het begroeid.

Bewoners in deze kweldergebieden legden verhogingen aan ter bescherming tegen
overstromingen, terpen genaamd. Later moesten deze als gevolg van de stijgende zeespiegel
worden opgehoogd. Op den duur ontstonden er hele dorpen op zo’n verhoging.
Zeedijken
 Zo’n 1000 jaar geleden werden de eerste zeedijken aangelegd. Buitendijks werden
vlechtwerken aangebracht om de opslibbing te bevorderen. Hierdoor ligt het buitendijks
gebied hoger dan de oude polders achter de zeedijk. Bij voldoende opslibbing werd het
kweldergebied ingedijkt en begon het proces opnieuw. Boeren mochten dan het nieuwe
ingepolderde gebied dat grensde aan hun bestaande land in bezit nemen. Dit recht heet
recht van opstrek.

Nu zijn buitendijkse gebieden natuurgebied.
Het laagveenlandschap
 In de late middeleeuwen werd door de groei van de havenstadjes de behoefte aan voedsel
steeds groter. De landheren gaven boeren toestemming om het veengebied droog te leggen
voor gebruik; dit heet ontginnen. Langs een dijk, een weg of een kanaal werden de boerderijen
neergezet, de zogenaamde ontginningsbasis. Van daaruit trok men het veengebied in. Na een
kilometer werd een wetering gegraven, waarvan men verder het moeras in trok. Tussen
meerdere weteringen werden sloten gegraven voor de afvoer van het water. De stroken land
tussen de sloten waren ongeveer honderd meter breed en worden slagen genoemd.
Na de ontginning
 Na ontwatering van de bovenlaag werd er akkerbouw uitgeoefend. Door de ontwatering
daalde bodem: inklinking.

De bodem kwam meters lager te liggen en werd te nat voor akkerbouw. Men stapte over op
veeteelt. Ook kwam de bodem onder de zeespiegel te liggen en dreigden overstromingen.
Vervening
 Ook de behoefte naar brandstof steeg in de steden. Veen werd op grote schaal afgegraven,
gedroogd op legakkers, in stukken gesneden en als turf vervoerd naar de steden.

Gevolg van de turfwinning: een landschap met honderden petgaten, die bij storm uitgroeiden
tot plassen en meren.
§5 Zee, wind en rivieren
Het duinlandschap
 Het duinlandschap kent een driedeling.

Achter het strand ligt een smalle duinenrij, de zeereep. De wind blaast er veel zout water
tegenaan, waardoor weinig begroeiing, behalve helmgras, dat het duinzand vasthoudt en
beschermt tegen afbraak.

Achter de zeereep bevinden zich de jonge duinen met hoge toppen en uitgeblazen valleien.
Sinds de middeleeuwen is er veel zand verstoven door de aanvoer door de wind en het
weghalen van begroeiing door mens en dier.

Tenslotte de oude duinen. Een brede strook met kalkarm zand. Voor een groot deel
afgegraven tot ongeveer een halve meter boven het grondwaterpeil en daardoor zeer
geschikt voor bloembollenteelt. We noemen ze geestgronden.
Water in de duinen
 Het duingebied is belangrijk voor de zoetwaterwinning. Het regenwater drijft op het zwaardere
zoute water en wordt omhoog gehaald. Door de sterk toenemende vraag wordt er ook
rivierwater geïnfiltreerd. Het duinzand filtert de schadelijke stoffen zo uit het water.
Het rivierkleilandschap
 Rivieren in Nederland meanderen. In de buitenbocht vindt erosie plaats, in de binnenbocht
sedimentatie. In een natuurlijke situatie gaat een rivier daardoor steeds sterker kronkelen.

Vóór de aanleg van dijken overstroomden de rivieren regelmatig. In en vlakbij de bedding
werd zand afgezet, verder in rustiger water klei. Na opdroging kreeg de klei te maken met
inklinking en het zand niet. De zandige oeverwallen zijn dus wat hoger dan de komgronden die
uit klei bestaan.
Mensen in het rivierkleilandschap
 Door dijkaanleg en oeverbescherming zijn de rivieren onder controle.

We onderscheiden winterdijken die het hoge water tegenhouden zomerdijken langs de
laagwaterbedding in de zomer. Tussen beide dijken in liggen de uiterwaarden die ’s winters
onder water komen te staan. Er vindt dan opslibbing van de grond plaats, waardoor deze vaak
hoger liggen dan het land achter de winterdijk. In de zomer liggen de uiterwaarden droog.

Ter bescherming van de oevers zijn kribben aangelegd die de stroming afremmen. Ook wordt
daardoor de stroomgeul smaller en is er minder op- en aanslibbing in de rivier.

Van oudsher worden de uiterwaarden gebruikt voor veeteelt en voor het uitgraven van klei
voor de steenfabrieken. Tegenwoordig krijgt de natuur meer kans en neemt ook de recreatie
toe.
§6 Zeeland, een land van overkanten
Het begin
 Tot 300 na Chr. was het zuidwesten een veengebied met enkele riviertjes en beschermd tegen
de zee door strandwallen. Stormvloeden vernielden de strandwallen en het veen werd
overspoeld of zelfs weggespoeld. Er ontstonden veeneilanden en wadgeulen, de voorlopers
van de Ooster- en Westerschelde.

In de smalle uitlopers van de wadgeulen, de kreken, overstroomde de zee het veen en werd
daarop klei afgezet. De kreken zelf slibden dicht met zand. Na bedijking en drooglegging kreeg
de klei te maken met inklinking en kwamen de gevulde kreken hoger te liggen. We spreken
dan van reliëfinversie. Zo kwamen de lage natte poelgronden te liggen naast de hogere
kreekruggen.

Op de kreekruggen ontstonden de dorpen en werden akkers aangelegd. Op de natte
poelgronden komt meestal grasland voor.
Oudland en nieuwland
 Kreekruggen en poelgronden vormen samen het oudland. Dit werd vanaf de elfde eeuw
omdijkt.

Vanaf de dertiende eeuw begon de aanslibbing van klei tegen de dijken: spreken dan van
aanwassen; ook ontstonden er opwassen, zandplaten die droog kwamen te liggen.

Het zo ontstane nieuwland werd vaak ingedijkt waardoor de eilanden groter werden. Zeeland
vormt zo een lappendeken van polders.

In het huidige landschap liggen landinwaarts veel dijken die nu worden gebruikt als
verbindingsweg.
Selnering
 Later in de middeleeuwen begon men op het oudland met het afgraven van veen. Door de
overstromingen was dit doordrenkt met zout water. Na het weghalen van de klei kon men bij
het veen. Het veen werd verbrand en uit de as werd het zout gehaald, dat vervolgens werd
verkocht: selnering. In de loop der eeuwen zijn honderden vierkante kilometers veen
afgegraven. De zoutopbrengst zou nu vele miljarden euro’s opleveren.

Omstreeks 1500 werd de selnering verboden vanwege het gevaar van overstromingen. Toch
ging het afgraven illegaal nog zo’n eeuw door.
Download