Glossary 1.7 stadssociologie • • Sociologische verbeelding : focus op verklaren gedrag door te kijken naar de inbedding van mensen in groepen Defamiliarisering : vermogen om bekende en vanzelfsprekende zaken ter discussie te stellen (Bauman) Wat is een getto? • Etnisch homogeen (één gemeenschap dominant) • aanzienlijk deel van de gemeenschap woont in het getto en niet daarbuiten • Onvrijwillige concentratie (geen andere keuze, discriminatie, overheidsbeleid) Etnische enclave Etnische clustering op vrijwillige basis (eigen keuze • • • • Concentratie = mate van groepering van personen met gelijke kenmerken in bepaalde buurten (vgl. concentratiewijken= 40% niet-westerse migranten) Segregatie = ongelijke verdeling van personen met gelijke kenmerken over alle buurten in de stad (relatief) Segregatie index: geeft aan welk deel van een groep moet verhuizen om volledig gelijke verdeling van de groep over alle buurten van de stad te krijgen Varieert van 0 (geen segregatie, volledig gelijke verdeling) tot 100 (absolute segregatie: een groep woont in een buurt en nergens anders) 1. Geïsoleerde witte buurten: >80% autochtonen 2. Niet-geïsoleerde witte buurten: autochtonen meerderheid (50-80%), maar ook allochtonen* (20-50%) 3. Etnisch gemengde buurten: grote minderheid autochtonen (33-50%), meerderheid allochtonen (50-66%) 4. Gekleurde buurten: 67% of meer allochtonen 5. Etnische enclaves: 67% of meer van de minderheid behoort tot één etnische gemeenschap Anderson heeft het inmiddels beroemde concept van de imagined community geïntroduceerd. Dit concept verwijst naar.. Jan-Dirk de Jong vergelijkt in zijn artikel Mores leren of moeilijk zijn het delinquente gedrag onder studenten met dat van Marokkaanse jongens op straat. Welke centrale conclusie levert zijn vergelijking op? In tegenstelling tot het overheersende negatieve beeld van etnische woonsegregatie laat onderzoek in Nederland (Snel & Burgers, 2000) zien dat er juist voordelen aan verbonden kunnen zijn. Welk voordeel noemen zij niet? In een etnisch gesegregeerde b rt Probleem 1 Schoolsegregatie= scholen waarvan de leerling bevolking geen afspiegeling is van de bevolkingssamenstelling in de buurt (niet alleen in etnisch maar ook sociaal economisch). Karsten etal (2002) Interactie effect: Wat wil zeggen dat er afgezien van toeval, het verschil in alle andere landen ook is terug te vinden. Allochtoon Autochtoon Etnische segregatie Zwarte school: Meer dan 50% niet westerse allochtone kinderen. Te zwarte school: meer dan 70% Witte school: Meer dan 50% inlanders (native) Te witte school: meer dan 70% Social matching: de neiging van ouders om scholen te kiezen waar leerlingen op zitten die hetzelfde zijn als zij qua etniciteit en sociale klassen. Ethnic distance: sociale afstand die mensen zich wensen tov mensen uit andere etnische groepen. Witte vlucht: Een zwarte school wordt door de overheid toegerust met extra leerkrachten en leermiddelen, maar dat voorkomt niet dat veel autochtone (Nederlandse) ouders voor hun kinderen op zoek gaan naar een witte school in de omgeving. Soms legt men daar aanzienlijke afstanden voor af; ook wordt vaak de voorkeur gegeven aan bijzonder onderwijs. Dit verschijnsel wordt de "witte vlucht" genoemd. : ‘save heavens for parents who do not want to be involved in desegregation policy (e.g. want to bring their child to a ‘white school ), denominatie Scholen kunnen hun school inrichten naar een levensbeschouwelijke visie zoals: openbaar, algemeen bijzonder, katholiek, protestants-christelijk en overig. Afspiegelingsscholen: Op deze scholen wijkt de leerling bevolking qua samenstelling niet af van de bevolking in het postcodegebied. Push en pullfactoren: Als een school al een bepaald aantal allochtonen ll heeft word hij daardoor aantrekkelijker voor allochtonen en minder voor autochtone. Probleem 2 Sociale uitsluiting een tekort aan sociale contacten. Maar wie als gevolg van armoede onvoldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer is ook sociaal uitgesloten. En dat geldt eveneens voor degenen die geen toegang hebben tot 'aspecten van sociaal burgerschap'. Onder die aspecten worden onderwijs, huisvesting en zorg verstaan. Religieuze lidmaatschap: Reactieve identificatie: een mogelijke reactie op het ervaren van discriminatie is dat men zich sterker op de eigen etnische of religieuze groep gaat richten: de identificatie met de eigen groep neemt toe. Branscombe et al. > gevoelens van uitsluiting en discriminatie kunnen leiden tot verhoogde identificatie met de minderheidsgroep > mensen hebben behoefte aan een positieve sociale identiteit wanneer deze sociale identiteit wordt bedreigd (bv. bij discriminatie) = sterker teruggrijpen op identiteit. integratie paradox Buijs et al 2006 Hogeropgeleide migranten maken zich zorgen over het maatschappelijk klimaat. Ook vinden zij respect voor islamitische cultuur ver te zoeken. = Juist diegene die het best zijn geïntegreerd ( hogeropgeleiden) ervaren het maatschappelijk klimaat het minst positief. Wanneer we een significant verschil vinden tussen autochtonen en niet-westerse migranten met dezelfde kenmerken spreken we van kansenongelijkheid = aanwijzingen voor discriminatie Meritocratisering= geleidelijke afname in van het belang van toegeschreven kenmerken, zoals sociale of etnische achtergrond (en daarmee een afname van discriminatie), terwijl de invloed van productieve kenmerken (zoals onderwijskwalificaties en werkervaring) moet toenemen. Queueing (economie)= Gebaseerd op : Queing model van Thurow, 1975. Wat: voorspelt dat de mate van discriminatie mee schommelt met de conjunctuur - De vacaturegraad= het aantal openstaande vacatures als percentage van het totaal aantal banen, is een indicatie van de krapte op de arbeidsmarkt perspectieven sociale uitsluiting: 1. economische boulimia - Sociale uitsluiting als een proces van culturele insluiting (pull) en economisch uitsluiting (Push) 2. culturele boulimia. : cultureel-morele insluiting ( pull) en cultureel-religieuze uitsluiting ( push) - Nieuw realisme/multicultirealisme: afscheid van het politiek correct denken over de multiculturele samenleving. 3. psychologisch (pijnlijke) ervaring of beleving. Economische strain: traceren van ervaren situaties van achterstelling, ongelijke behandeling en selecties op basis van nietfunctionele kenmerken Culturele strain: - specifiek: op basis van de social pain theorie: traceren van de mate waarin de participanten de berichten als pijnlijk percipieĢ ren of ervaren (individu) - Algemeen: inzicht krijgen in de mate waarin de jongeren ervaren de ruimte te krijken om hun eigen identiteit tebeleven in NL. Merotocratische attitude: gerichtheid op attitude dat geven van maatschappelijke posities moet gebeuren op functionele gronden. Juridisch universalistische attitude gerichtheid op attitude waarin de morele positie is dat alle burgers dezelfde rechten moeten hebben en op gelijke wijze bejegend moeten worden door het formele gezag en de wetgeving. reacties op het ervaren van discriminatie is dat men zich sterker op de eigen – etnische of religieuze – groep gaat richten; de identificatie met de eigen groep zou dan toenemen. (reactieve identificatie). Probleem 3 Primaire socialisatie hebben de betekenissystemen, de codes en de taal geïnternaliseerd zodat het hun levensstijl is. secundaire socialisatie: kunnen switchen tussen verschillende levensstijlen. Psychologisch niet volledig geïntegreerd, kunnen zich niet in alles vinden bricolage identiteit= construeren van iets nieuws uit de bestandsdelen van al bestaande elementen. Cultureel inclusief: open wat betreft de etn achtergrond van de deelnemers en de linguistische & culturele diversiteit, Exculsief: tav zwakkere uit de pas lopende jongeren. Sociale weefsel: interacties die er zijn in een buurt ( niet de relaties) Weefsel van de samenleving: kortstondige herhaaldelijke interactie tussen mensen die vreemden voor elkaar blijven ivm de mensen uit hun netwerk, weefsel van groot belang voor de beleving van de openbare ruimte. Resultaten: 1. *contacthypothese: mensen moeten elkaar leren kennen, dat kennen moet tot duurzame relaties leiden en veel buurtcontacten maken een buurt veiliger. Deze hypothese kan verworpen worden omdat herkennen belangrijk is ipv kennen. 2. Belang van het fysieke voor het sociale weefsel, vuil en verloedering als signalen restanten van anderen, signaal geen identificering met de openbare ruimte en dus ook niet met de mensen. Sociale disorder: bedreiging van vreemde, graffiti, dronkenschap, luidruchtige groepen op straat. Physical disorder: Graffiti, kapotte ramen, erlaten a to s b ke i d he , (Wi e Ke i g 82): deze 2 disorders zorgen voor angst en trekken misdaad aan, omdat potentiele overtreders aannemen dat de bewoners onverschillig zijn. Het laat zien dat er niet ingegrepen word bij overtreding. Angst als voeding voor deze theorie: Angst public disorders, & sociaal en Physical angst word groter, toename criminaliteit invloed op collective efficay, maar ook CE effect op criminaliteit. Situationele normaliteit: Niemand vind dat je zomaar patat op de staraat mag gooien maar als een provocerende jongeren reageert als een voorbijganger, ind je dat normaal, patat op de grond gooien dan zal die ja zeggen. Rafelrand, Sociale weefsel, (Normatieve normaliteit,) (Situationele normaliteit,) Probleem 4 Motivatie problematiek: uit zich in geringen waardering voor prestaties. Geillustyreerd door de 6 jes cultuur. Afzijdigheid van de les, orde verstoring en voortijdig schoolverlaten. Overbelaste jongeren = jongeren die door de thuissituatie overbelast zijn of dreigen te raken. Bijvoorbeeld door ziekte, handicap of verslaving van een familielid, armoede, schulden en woonproblemen thuis en een moeilijke echtscheidingssituatie. Met veel van deze jongeren gaat het niet goed; er komen onder deze groep jongeren meer gedrags- en ontwikkelingsproblemen voor dan bij leeftijdgenoten. *Emotioneel kapitaal = optelsom goede + kwade dat je overkomt. Uitgeputje raakt in de min (je bent als het ware failliet)uitval Pedagogische meerstemmigheid: vorming vanuit verschillende invalshoeken Informele sociale netwerken van belang ontwikkeling kind > collective efficacy. Actief engagement in de leefomgeving komt tot uiting doordat bv. buurtbewoners gezamenlijk gedragsnormen bepalen en structuur aanbrengen in de leefomgeving van kinderen (intergenerational closure), door onderlinge uitwisseling van informatie en advies en door informele sociale controle en steun. De definitie, gevonden bij Hermanns (1987 in: Aalbers, et al., 2002) luidt: “een gebeurtenis, omstandigheid of eigenschap, waarvan bekend is dat er een statistisch grotere kans op een (soms veel later optredend) probleem in de ontwikkeling van het kind waarmee het geassocieerd is” Probleem 5 Probleem 6 Probleem 7 de zuivere islam verwijst naar de authentieke islam, er zijn verschillende definities van zuivere islam Pluralisme kan verwijzen naar: Pluralisme (sociale wetenschappen), het bestaan van verschillende sociale en culturele subsystemen in een samenleving Pluralisme (filosofie), een systeem of leer die het bestaan van verschillende overtuigingen naast elkaar als uitgangspunt neemt