LEERDOELEN HOOFDSTUK 1 AARDRIJKSKUNDE: BEVOLKING 1.1 Geboorte en sterfte – Je weet hoe natuurlijke bevolkingsgroei tot stand komt. – Je weet wat demografische transitie inhoudt. – Je begrijpt waarom in de tweede en derde fase van het demografische-transitiemodel de natuurlijke bevolkingsgroei hoog is. – Je begrijpt waarom het geboortecijfer in ontwikkelingslanden hoger is dan in ontwikkelde landen. – Je begrijpt waarom het sterftecijfer in ontwikkelingslanden hoger is dan in ontwikkelde landen. – Je kunt het geboorteoverschot of sterfteoverschot berekenen. 1.2 Jong en oud – Je kunt een bevolkingsdiagram lezen. – Je kunt de drie belangrijkste vormen van bevolkingsdiagrammen onderscheiden. – Je begrijpt de relatie tussen demografische transitie, welvaart en de vorm van het bevolkingsdiagram. – Je kunt de groene en de grijze druk berekenen. – Je weet twee gevolgen van een hoge groene druk. – Je weet twee gevolgen van een hoge grijze druk. 1.3 Migratie – Je weet het verschil tussen push- en pullfactoren. – Je begrijpt waarom mensen hun land soms ontvluchten. – Je weet vier categorieën push- en pullfactoren: politieke, economische, sociale en milieufactoren. 1.4 Cijfers in tabellen, grafieken en kaarten – Je kunt statistische gegevens verwerken tot een kaart. – Je kunt tabellen, grafieken en kaarten gebruiken om vergelijkingen te maken, in tijd en tussen verschillende landen. 1.5 Java en Singapore – Je kunt voorbeelden geven van de manier waarop de overheid omgaat met groene en met grijze druk. – Je weet wat bevolkingspolitiek is en je kunt daar twee voorbeelden van geven. – Je begrijpt dat een hoge groene druk een pushfactor kan zijn, en een hoge grijze druk een pullfactor. 1.6 Grijze en groene buurten – Je kunt statistische gegevens over bevolkingsaantallen omzetten in bevolkingsdiagrammen. – Je kunt bevolkingsdiagrammen vergelijken. – Je kunt groene en grijze druk op verschillende schaalniveaus beoordelen. – Je kunt aangeven welke gevolgen grijze en groene druk hebben voor de ruimtelijke inrichting.