Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader C. Bruijsten Belastingplichtigen worden steeds meer geconfronteerd met een morele toetsing van gebruikte belastingontwijkingsconstructies. Bekende voorbeelden zijn Starbucks, Google en Amazon, die het vuur na aan de schenen is gelegd. De vraag is echter aan welke morele normen dergelijk fiscaal gedreven handelen moet worden getoetst. De auteur geeft geen pasklaar antwoord op die vraag. Maar hij schetst wel een denkkader waarbij iedere fiscalist zelf de morele normen kan formuleren. Dit denkkader wordt opgebouwd aan de hand van de categorische imperatief van Kant en de sluier van onwetendheid van Rawls. 1 Inleiding Fiscale ethiek is een onderwerp dat de gemoederen al lang bezighoudt. Maar sinds grote beursgenoteerde ondernemingen zoals Starbucks, Google en Amazon publiekelijk zijn ondervraagd over hun belastingontwijkingsgedrag[2] en de OECD het BEPS-project heeft opgetuigd,[3]staat het onderwerp weer hoog op de agenda.[4] In deze bijdrage wil ik een mogelijk denkkader schetsen voor morele afwegingen met betrekking tot handelen op fiscaal terrein. Ik zeg bewust een “mogelijk” denkkader omdat ik hier niet de claim wil neerleggen dat dit het enige denkkader is. Desalniettemin denk ik dat het denkkader dat ik hier schets houvast kan bieden bij de beantwoording van de vraag hoe ver een belastingplichtige of zijn adviseur kan gaan in zijn strategie om de belastingdruk te minimaliseren. Ik geef overigens geen pasklaar antwoord op die vraag. Het is aan een ieder om zijn eigen invulling te geven aan het geschetste denkkader. Ik sluit ook niet uit dat sommigen het denkkader zelfs geheel zullen verwerpen; over de uitwerking van de moraal met betrekking tot handelen op fiscaal terrein zullen we het waarschijnlijk nooit helemaal eens worden. 2 Welk gedrag? De vraag naar het morele gehalte van handelingen op fiscaal terrein is in feite de vraag welke fiscale handelingen wij als “goed” of als “slecht” bestempelen. Voor “goed” en “slecht” kan ook worden gelezen “gewenst” en “ongewenst”. Maar wat maakt een handeling “goed” of “slecht”, “gewenst” of “ongewenst”? Voordat ik aan het denkkader voor de beantwoording van die vraag toekom, wil ik eerst aangeven welke handelingen ik hierbij voor ogen heb. Ik denk dat er weinig discussie over bestaat dat met frauduleuze handelingen waarbij evident in strijd met de wet te weinig of geen belasting wordt betaald, een grens wordt overschreden. Lastiger wordt het wanneer belastingplichtigen binnen de kaders van wet- en regelgeving structuren opzetten om belasting te ontwijken. Vooral multinationale ondernemingen en zeer vermogende particulieren hebben de mogelijkheid om in te spelen op verschillen in belastingwetgeving tussen landen teneinde de belastingdruk op inkomen en vermogen te verminderen.[5] Teneinde belastingheffing te vermijden, kunnen handelingen plaatsvinden waarbij bijvoorbeeld handig wordt ingespeeld op internationale mismatches in de kwalificatie van rechtsvormen, transacties en financieringsvormen (zoals bij hybride leningen het geval is); verschillen in belastingtarieven; verschillen in bronheffingen tussen de verschillende landen en bilaterale belastingverdragen. Dit leidt tot uitholling van de belastinggrondslag (base erosion), verschuiving van winst naar laagbelastende jurisdicties (profit shifting) of minimaliseren Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 van bronheffingen. Hierdoor kan de belastingdruk lager uitvallen dan wanneer het (gehele) inkomen en vermogen zou zijn belast in de landen waar de werkelijke economische activiteit plaatsvindt. De ethische discussie concentreert zich momenteel vooral rondom dit soort handelingen. Zijn dergelijke handelingen “goed” of “slecht”, “gewenst” of “ongewenst”?[6] Een lastig punt is overigens dat handelingen lang niet altijd enkel fiscaal gedreven zijn. Vaak spelen ook andere belangen en overwegingen een rol.[7] De keuze om bijvoorbeeld een financiering via een buitenlandse groepsmaatschappij te laten lopen kan ook zijn gelegen in de wens om de financieringsfunctie op één plaats onder te brengen. Dat neemt echter niet weg dat het morele gehalte van de handeling ter discussie kan worden gesteld. 3 Welke norm? Een handeling is nooit zomaar “goed” of “slecht”. Om een handeling te kunnen beoordelen, zullen we deze moeten toetsen aan een norm. Ik typeer een “norm” hier als een stelregel die zegt wat “goed” of “slecht” is. Het lastige is dat belastingplichtigen verschillende hoedanigheden hebben. Zo kunnen we een onderneming beschouwen als een organisatie die gericht is op continuïteit, maar ook als een lid van de samenleving. Bij elke hoedanigheid horen verschillende normen die aangeven wat “goed” of wat “slecht” is. Als we een belastingplichtige beschouwen in zijn hoedanigheid als een op continuïteit gerichte organisatie, dan is het denkbaar dat winstmaximalisatie[8] als norm of als één van de normen wordt gehanteerd. (De belastingplichtige als homo economicus.) Omdat winst het verschil is tussen opbrengsten en kosten, en belastingen bedrijfseconomisch gezien een kostenpost vormen, impliceert winstmaximalisatie tevens belastingdrukminimalisatie. Vanuit dit perspectief is een handeling die gericht is op vermindering van de belastingdruk “goed” omdat deze handeling bijdraagt aan de winstmaximalisatie. Een belastingplichtige als lid van de samenleving krijgt ook te maken met rechtsregels. Daarbij kan worden gedacht aan de formele en materiële belastingwetten, maar ook aan belastingverdragen en aan de jurisprudentie van de Hoge Raad. Deze rechtsregels geven de fiscaal- juridische grens aan van de handelingsruimte van belastingplichtigen. Belastingplichtigen worden daarenboven echter steeds meer geconfronteerd met morele normen. Een handeling die vanuit een bedrijfseconomisch perspectief mogelijk als “goed” kan worden bestempeld en niet in strijd is met de rechtsregels, kan vanuit een ethisch perspectief wellicht als “slecht” worden bestempeld. Illustrerend is de kritische ondervraging van de vertegenwoordigers van Starbucks, Google en Amazon door het Public Accounts Committee van het Britse House of Commons. De genoemde ondernemingen moesten maatschappelijke verantwoording afleggen voor hun belastingbeleid, en dan in het bijzonder voor het gebruik van belastingontwijkingsstructuren. Margaret Hodge, de voorzitter van het Public Accounts Committee, zei op een gegeven moment het volgende tegen de vertegenwoordigers van Starbucks, Google en Amazon: “We’re not accusing you of being illegal, we’re accusing you of being immoral”.[9] Hier worden de handelingen van de genoemde ondernemingen dus niet zozeer getoetst aan de fiscale rechtsregels, maar aan een morele norm. Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 We zouden een strikte scheiding aan kunnen brengen tussen fiscale rechtsregels aan de ene kant en morele normen aan de andere kant. Iemand die een dergelijke strikte scheiding aanhoudt en zich alleen focust op de fiscale rechtsregels, zou kunnen stellen dat alles wat niet op grond van een fiscale rechtsregel verboden is, is toegestaan.[10] De vraag is echter of er wel zo’n strikte scheiding bestaat tussen fiscale rechtsregels en morele normen. Het lijkt erop dat morele normen wel degelijk een rol spelen bij de afweging van de juistheid van handelingen van belastingplichtigen (ze zijn alleen niet juridisch afdwingbaar). Dit roept vervolgens de vraag op hoe wij dan aan de morele normen komen die bij de toetsing van handelingen in aanmerking moeten worden genomen. 4 Teleologische en deontologische ethiek Wat zijn de morele normen waar wij fiscaal gedreven handelingen aan kunnen toetsen? Ik ga die vraag niet beantwoorden; dat mag iedereen voor zichzelf doen. Ik wil wel een denkkader schetsen dat ons kan helpen om die morele normen te vinden. Daarbij wil ik gebruikmaken van een aantal ideeën die al eerder zijn geformuleerd door de bij sommigen wellicht bekende filosofen Kant en Rawls. Als eerst bespreek ik hieronder de filosofie van Kant.[11] De ethiek van Kant kan worden gekenmerkt als een deontologische ethiek. Binnen deze stroming in de ethiek is een handeling “goed” indien de handeling in overeenstemming is met een morele plicht. Om die reden wordt ook wel gesproken over een plichtethiek. De deontologische ethiek onderscheidt zich van de teleologische ethiek zoals die onder andere tot ontwikkeling is gekomen bij Bentham en Mill.[12] Bentham stelt het goede gelijk met geluk (genot) en de afkeer van pijn. Hij formuleert zeven categorieën aan de hand waarvan een rationele analyse zou kunnen worden gemaakt van de mate van geluk die een handeling kan opleveren. Deze zeven categorieën maken een kwantitatieve analyse van geluk mogelijk. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar het geluk van de persoon die de handeling verricht, maar wordt het effect van een handeling op het geluk van alle betrokken personen in aanmerking genomen. Vanuit een altruïstisch perspectief is de beste handeling dan de handeling die het meeste geluk oplevert voor het grootste aantal mensen. Mill kan worden gezien als de opvolger van Bentham. De belangrijkste bijdrage van Mill is dat hij niet alleen kijkt naar de kwantiteit van geluk, maar ook naar de kwaliteit van geluk. Laten we de term “geluk” vervangen door “nut”. Een interessant perspectief is het onderscheid dat Bentham maakt tussen het individuele nut van een handeling en het collectieve nut van een handeling. Een belastingplichtige die een afweging moet maken van het nut van een handeling, zou een afweging kunnen maken tussen het nut dat de handeling hem oplevert (bijvoorbeeld belastingbesparing) en het nut voor de samenleving als geheel (waarvan hijzelf uiteraard ook deel uitmaakt). Bij een optimale teleologische afweging zou de keuze moeten vallen op die handeling die het grootste nut oplevert voor de samenleving als geheel, ook als die handeling in vergelijking met Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 de andere mogelijke handelingen voor de belastingplichtige zelf niet het hoogst mogelijke nut oplevert. Bij de teleologische ethiek is er een verband tussen een handeling en het gevolg van die handeling. Of een handeling “goed” of “slecht” is, hangt af van het nut van de handeling. De teleologische ethiek wordt om die reden ook wel utilisme of consequentialisme genoemd. Ik ga hier niet verder in op de teleologische ethiek, maar beperk mij hierna tot de deontologische ethiek van Kant en Rawls. Ik wil echter wel laten zien dat de moraal vanuit meerdere gezichtspunten kan worden benaderd, en dat de deontologische ethiek zeker niet de enige benadering is. De deontologische ethiek biedt naar mijn idee echter wel een krachtig instrument voor de constructie van morele normen. 5 De ethiek van Kant 5.1 De categorische imperatief Kant onderscheidt in zijn ethiek twee soorten imperatieven: hypothetische imperatieven en categorische imperatieven.[13] Imperatieven zijn praktische wetten die algemeen geldig worden geacht voor iedereen die tot een bepaalde gemeenschap behoort of er tijdelijk in verblijft.[14] De hypothetische imperatieven stellen de praktische noodzaak van een mogelijke handeling voor als middel om een bepaald doel te bereiken. Daarin zit ook de hypothese: als je iets wilt bereiken, dan moet je noodzakelijkerwijs een bepaalde handeling verrichten. Hypothetische imperatieven hebben dus altijd een achterliggend doel. In zoverre laten hypothetische imperatieven ook altijd een teleologische relatie zien tussen een handeling en een gevolg. Ter illustratie: als regel geldt dat als een student zijn diploma wil halen (doel), hij de tentamens met goed gevolg moet afleggen (handeling). Gezien het beoogde doel, is het “goed” om goed voorbereid aan de tentamens deel te nemen. Indien een handeling wordt gepresenteerd als “goed” op zichzelf, dan is zij categorisch. De categorische imperatief is dus een imperatief die een handeling op zichzelf, zonder relatie tot enig doel, als objectief-noodzakelijk voorstelt. Een handeling is in dat geval “goed” indien het in overeenstemming is met een morele plicht. De categorische imperatief is een imperatief dat ieder rationeel persoon volgens Kant zou moeten accepteren. Volgens Kant is er overigens maar één enkele categorische imperatief, en wel deze: “handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat zij een algemene wet wordt”[15] (“Handle nur nach derjenige Maxime, durch die du zugleich wollen kannst, dass sie ein allgemeines Gesetz werde”). Stel bijvoorbeeld dat ik van mening ben dat mensen niet mogen stelen en dat het een algemene wet zou moeten zijn dat mensen niet mogen stelen. In dat geval moet ik het zelf ook niet doen. En als ik van mening ben dat mensen niet mogen liegen, dan zou ik dat eveneens zelf ook niet moeten doen. Als het voor anderen “slecht” is om te liegen, dan geldt dat namelijk evengoed voor mijzelf. Kant geeft een voorbeeld van iemand die in geldnood zit en geld moet lenen terwijl hij weet dat hij het geld nooit terug kan betalen. De enige manier om geld te kunnen lenen, is echter als tevens Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 wordt beloofd dat het geld op een bepaalde tijd wordt terugbetaald. Stel nu dat de betreffende persoon toch besluit geld te lenen en dat het maxime van zijn handelen als volgt luidt: wanneer ik in geldnood verkeer, kan ik geld lenen en beloven het terug te betalen, ook al weet ik dat ik het nooit zal terugbetalen. De vraag is dan hoe de wereld eruit zou zien als dat een algemene wet zou zijn. In dat geval zou niemand ooit nog geloven in een belofte van een ander.[16] Het maxime “doe geen belofte als je weet dat je die niet kan waarmaken” is een maxime die veel beter past in de categorische imperatief van Kant. Zoals we zien, heeft de vraag of een handeling “goed” of “slecht” is, vanuit het perspectief van de categorische imperatief van Kant niets te maken met de gevolgen van die handeling. Kant redeneert puur vanuit de ratio en niet vanuit de passies of verlangens naar geluk. De categorische imperatief is zelf overigens geen norm. De categorische imperatief kan wel een algemene norm opleveren die vervolgens als leidraad kan dienen bij het maken van morele afwegingen (bijvoorbeeld de algemene norm: je zult geen geld lenen met de belofte het terug te betalen als je weet dat je het niet terug kan betalen). Sterker nog: de categorische imperatief is in de visie van Kant het enige instrument dat een dergelijke algemene morele norm kan opleveren. 5.2 Fiscaal-ethisch denkkader Wat hebben we in de fiscale praktijk aan de categorische imperatief? Stel dat we ons de vraag stellen of een belastingplichtige gebruik zou mogen maken van internationale mismatches teneinde zijn belastingdruk te minimaliseren. Als we in lijn met Kant een antwoord op die vraag willen geven, moeten we ons eerst de vraag stellen wat wij als algemene norm zouden willen zien. Is dat de algemene norm dat het “goed” is om gebruik te maken van internationale mismatches om de belastingdruk te minimaliseren, of de algemene norm dat het “slecht” is om gebruik te maken van internationale mismatches teneinde de belastingdruk te minimaliseren? Of is er ruimte voor een iets meer genuanceerde algemene norm? Een handeling wordt in de visie van Kant overigens niet “goed” of “slecht” omdat er een algemene norm geformuleerd kan worden. Een algemene norm kan altijd worden geformuleerd. Hierboven heb ik namelijk zonder probleem twee tegenstrijdige algemene normen geformuleerd (het is “goed” en het is “slecht” om gebruik te maken van internationale mismatches). Het gaat erom welke norm wij als algemene zouden willen aanvaarden. Een handelen in overeenstemming met die norm is in Kants perspectief dan “goed”. Een belastingplichtige die geconfronteerd wordt met een vraag of een belastingontwijkingsconstructie “goed” is, zal zich dus moeten afvragen wat naar zijn idee een aanvaardbare algemene norm zou zijn, en of de betreffende belastingontwijkingsconstructie al dan niet in overeenstemming is met die aldus geconstrueerde norm. 5.3 Morele plicht of reputatie Een belastingplichtige die bewust geen gebruikmaakt van internationale mismatches teneinde zijn belastingdruk te minimaliseren handelt in de visie van Kant alleen “goed” als hij van mening is dat als algemene regel zou moeten gelden dat het “slecht” is om gebruik te maken van internationale mismatches teneinde de belastingdruk te minimaliseren, en dat dat ook de reden is om af te zien Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 van de belastingontwijkingsconstructie. In dat geval handelt de belastingplichtige namelijk in overeenstemming met een morele plicht (en niet met het oog op enig ander doel). Kant maakt een onderscheid tussen handelingen die omwille van de plicht en handelingen die vanuit een zelfzuchtige bedoeling plaatsvinden. Kant noemt als voorbeeld een winkelier die een kind over de vloer krijgt.[17] Een kind is een onervaren klant. De winkelier zou aan dat kind een hogere prijs kunnen vragen zonder dat het kind dat door heeft. Dat levert hem extra winst op. Maar als de winkelier dat doet, en het komt uit, dan kan het verhaal de ronde gaan doen dat hij van de onwetendheid van kinderen profiteert en dat hij een oplichter is. Hij loopt dan ontegenzeggelijk reputatieschade op en zijn handel zal daaronder te lijden hebben. De winkelier zal dus ook een onervaren klant zoals het kind dezelfde prijs vragen als hij ook aan zijn andere klanten vraagt. Hij zal dus iedereen eerlijk behandelen. Maar doet hij dat dan omwille van de plicht (op basis van een algemene regel dat je anderen niet mag oplichten) of louter met het oog op eigenbelang? In dat laatste geval is geen sprake van gedrag dat als “goed” kan worden bestempeld, ook al handelt de winkelier in overeenstemming met de algemene norm dat je anderen niet zult oplichten. Belastingplichtigen zullen zich er in het algemeen van bewust zijn dat agressief fiscaal gedrag het risico van reputatieschade met zich brengt.[18] Belastingdrukminimalisatie leidt niet tot winstmaximalisatie indien de onderneming daarmee reputatieschade oploopt, klanten weglopen en de goede relatie met de Belastingdienst in gevaar komt.[19] Happé wijst er in een boekbespreking op dat het ethische debat over belastingen en over corporate governance vaak langs de lijnen van extrinsieke motivatie loopt: de onderneming heeft er uit een oogpunt van winstmaximalisatie belang bij reputatieschade te voorkomen. Soms wordt het debat volgens Happé echter ook gevoerd in termen van intrinsieke motivatie: de wens van de belastingplichtige om zich als respectvol lid van de samenleving te gedragen.[20] Maar zelfs als er sprake is van intrinsieke motivatie, kan de vraag worden gesteld of er wel sprake is van moreel “goed” handelen in de betekenis die Kant eraan geeft. De vraag die Kant dan zou stellen, is of de belastingplichtige handelt vanuit de plicht, dan wel omdat de handeling enig nut afwerpt. Alleen in het eerste geval is sprake van een moreel goede handeling in de betekenis van Kant. Er is bij Kant dus geen ruimte voor een utilitaristische benadering van de moraal. Bij de afweging van de morele juistheid of onjuistheid van een belastingontwijkingsconstructie zal dus moeten worden geabstraheerd van reputatie-argumenten en andere niet op enige morele plicht gebaseerde argumenten. Dergelijke argumenten zijn ontegenzeggelijk van belang bij de afweging die een belastingplichtige maakt, maar voor het antwoord op de vraag wat de juiste morele afweging is, is in de visie van Kant enkel van belang welke algemene norm zou moeten gelden. Deze algemene norm is dan de morele norm die als toetsingskader dient voor de morele juistheid van de beoogde belastingontwijkingsconstructie. Er is overigens niets mis mee om reputatieschade in een afweging mee te nemen, zolang we ons maar realiseren dat dat geen onderdeel is van een morele toetsing. Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 6 De ethiek van Rawls 6.1 De sluier van onwetendheid Ik wil nu nader ingaan op de filosofie van Rawls. Net als Kant gaat Rawls uit van een deontologische benadering van de moraal. Een belangrijk onderdeel in de filosofie van Rawls is het maatschappelijke verdelingsvraagstuk. De maatschappij is een samenwerkingsverband. Maar wat is een rechtvaardige verdeling in zo’n samenleving? Aan deze vraag gaat nog een vraag vooraf: welke beginselen liggen aan een rechtvaardige verdeling ten grondslag? Rawls wil een procedure ontwikkelen waarmee we deze beginselen zouden kunnen vinden. Het gaat hem erom tot een zuiver procedurele rechtvaardigheid te komen.[21] Daartoe moeten we volgens hem eerst de effecten tenietdoen van specifieke contingenties (persoonlijke omstandigheden) die mensen tegen elkaar opzetten en hen ertoe verleiden sociale en natuurlijke omstandigheden in hun eigen voordeel te benutten. Rawls komt hier met een interessant gedachte-experiment.[22] Hij gaat ervan uit dat de partijen die gezamenlijk de samenleving uitmaken zich achter een sluier van onwetendheid (“veil of ignorance”) bevinden. Stel dat aan iemand de vraag wordt gesteld wat hij een rechtvaardige verdeling zou vinden. Zo iemand zou deze vraag zeer waarschijnlijk vanuit zijn eigen perspectief beantwoorden. Het eigenbelang zou bij het beantwoorden van deze vraag waarschijnlijk een belangrijke rol spelen. Dit eigenbelang wilde Rawls uitschakelen met zijn sluier van onwetendheid. Rawls bouwt de samenleving als het ware opnieuw op en geeft alle mensen een nieuwe plaats in de samenleving.[23] Rawls gaat er daarbij van uit dat de partijen bepaalde soorten specifieke gegevenheden niet kennen. Zo kent niemand zijn plaats in de nieuwe samenleving, zijn maatschappelijke klasse of zijn sociale status; noch kent iemand zijn lot in de verdeling van de natuurlijke gaven en vermogens, zijn intelligentie en kracht enzovoort. Meer in het algemeen stelt Rawls dat de partijen de specifieke omstandigheden van hun eigen samenleving niet kennen; dat zij de economische of politieke situatie niet kennen. Het enige dat de partijen wel weten, is de specifieke gegevenheid dat hun samenleving onderworpen is aan de omstandigheden van rechtvaardigheid en alles wat dat impliceert. Rawls noemt dit de oorspronkelijke positie (“original position”). Dit is geen werkelijke situatie; het is een gedachte- experiment waarbij het levenslot onzeker is. Het vergt denk ik wel wat fantasie en een zekere geestelijke inspanning, maar het biedt een heel interessant perspectief om opnieuw te gaan bouwen aan een moreel kader. 6.2 Rechtvaardigheid Een interessante vraag is dan welke beginselen van rechtvaardigheid de partijen zouden willen Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 aanvaarden als zij in het ongewisse zouden zijn omtrent hun talenten en hun plaats in de samenleving. Als mij de vraag zou worden gesteld welke beginselen van rechtvaardigheid aan de nieuwe samenleving ten grondslag zouden moeten liggen, kan ik niet uitgaan van het gegeven dat ik straks ook een academisch geschoold fiscalist ben die verbonden is aan een belastingadvieskantoor. Het is best denkbaar dat ik in de nieuwe samenleving terugkeer als een zeer succesvol sporter, als Jan Modaal of als een arbeidsongeschikte. Daarbij zij opgemerkt dat de kans op terugkeer als Jan Modaal aanzienlijk groter is dan de kans op terugkeer als een zeer succesvol sporter (daar zijn er namelijk niet zoveel van). Ik weet ook niet of ik terugkom als man of als vrouw, als jongere of als oudere, met welke etnische achtergrond, enzovoort. Hoe zou ik dan aankijken tegen het maatschappelijke verdelingsvraagstuk? Deze vraag laat ik hier onbeantwoord. Ik hoop echter dat ik het afwegingskader hiermee duidelijk heb gemaakt. Rawls meent overigens dat hij de uitkomsten van zijn gedachte-experiment kan voorspellen. Hij ziet namelijk twee rechtvaardigheidsprincipes opkomen.[24] Ten eerste is het volgens Rawls zinnig om een beginsel van rechtvaardigheid te erkennen dat een gelijke verdeling vereist. Gegeven de symmetrie van de partijen ligt dit beginsel volgens Rawls zo voor de hand dat het onmiddellijk bij iedereen zou opkomen. Zo starten de partijen met een beginsel dat gelijke fundamentele vrijheden voor allen vereist, evenals billijke gelijkheid van kansen en gelijke verdeling van inkomen en vermogen. Een samenleving dient volgens Rawls echter rekening te houden economische efficiëntie en de vereisten van organisatie en technologie. Deze kunnen tot ongelijkheid van inkomen en vermogen leiden, en verschillen in gezag en gradaties van verantwoordelijkheid. Dit brengt Rawls tot zijn tweede beginsel, namelijk dat degenen die met de ongelijke verdeling meer hebben gewonnen dat moeten bereiken op voorwaarden die te rechtvaardigen zijn tegenover degenen die minder hebben gewonnen. Verschillen tussen partijen zijn volgens Rawls alleen maar gerechtvaardigd indien de samenleving als geheel daardoor beter af is, waardoor uiteindelijk ook de minder bedeelden beter af zullen zijn. Dus als iemand meer verdiencapaciteit heeft, dan moet de samenleving als geheel daar beter van worden en moet er een rechtvaardiging zijn voor die hogere verdiencapaciteit. Een mogelijke rechtvaardiging is in dit geval dat de minder bedeelden ook meedelen in die hogere verdiencapaciteit, bijvoorbeeld door een hogere bijdrage aan de algemene middelen. 6.3 Fiscaal-ethisch denkkader Het gaat mij in dit geval niet zozeer om de uitkomsten die Rawls voor ogen had, maar om de vraag hoe wij tegen belastingontwijkingsconstructies, zoals bijvoorbeeld hybride financieringsstructuren moeten aankijken. We kunnen het gedachte-experiment van Rawls naar mijn idee ook gebruiken om een morele norm te formuleren ten aanzien van belastingontwijkingsconstructies. We trekken ons dan terug achter de sluier van onwetendheid. In de oorspronkelijke positie van Rawls weten we niet of we bijvoorbeeld terugkeren als gefortuneerde aandeelhouder van een succesvolle multinationale onderneming, dan wel als uitzichtloze bijstandgenieter. Denk daarbij overigens ook aan de normale verdeling in een samenleving; zoveel gefortuneerde aandeelhouders van een succesvolle multinational zijn er niet.[25] Hoe kijken we aan tegen belastingontwijkingsconstructies indien we niet kunnen weten of wij daarvan zouden profiteren als aandeelhouder van een multinationale Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 onderneming, of daarvan de last zouden dragen omdat de maatschappelijke opbrengst (in de vorm van belastingen) lager is dan bijvoorbeeld nodig om adequate bijstandsuitkeringen toe te kennen? De vraag naar rechtvaardigheid is in feite de vraag: in wat voor een samenleving zouden we terecht willen komen? Welke beginselen van rechtvaardigheid zouden we accepteren? Welke bijdrage in de vorm van belastingen zou van wie worden verwacht? En in hoeverre willen we belastingontwijkingsconstructies accepteren? Vanachter de sluier van onwetendheid ziet zo’n vraag er heel anders uit. Ieder zou de vragen voor zichzelf kunnen beantwoorden. Net als de categorische imperatief van Kant biedt het gedachte-experiment van Rawls een aardig denkkader waarmee we de morele normen kunnen construeren. 7 Kritiek op Kant en Rawls Ik denk dat de ideeën van Kant en Rawls een heel bruikbaar denkkader opleveren aan de hand waarvan wij morele normen vast kunnen stellen. Ik realiseer mij echter ook dat de ideeën van Kant en Rawls niet zonder kritiek zijn. Een mogelijke kritiek op de categorische imperatief van Kant is dat deze te absoluut is en daarom niet altijd tot een bevredigende uitkomst leidt. Constant heeft bijvoorbeeld al vrij snel na het verschijnen van het werk van Kant bezwaar geuit tegen het maxime dat wij altijd de waarheid zouden moeten spreken. Constant kwam met een eenvoudig, maar treffend voorbeeld. Stel dat een moordenaar ons vraagt naar de verblijfplaats van zijn beoogde slachtoffer. Moeten wij hem dan de waarheid vertellen, of mogen we liegen om zo het leven van het beoogde slachtoffer te sparen?[26] Volgens Kant handelen we moreel juist als we de waarheid vertellen omdat we dan handelen volgens het maxime dat we niet moeten liegen en we niet verantwoordelijk zijn voor de gevolgen als we ons daaraan houden. Kant weigerde om zijn algemene regel contextgevoelig te maken. Volgens Constant zouden we echter alleen maar de waarheid moeten spreken, als de andere partij ook recht heeft op de waarheid. Constant legt hier inderdaad een open zenuw bloot in de filosofie van Kant. Dat neemt echter niet weg dat de categorische imperatief nog steeds een heel bruikbaar instrument is. Wat mij betreft, kunnen we bij de zoektocht naar morele normen overigens best wat ruimte overlaten voor uitzonderingen om tegemoet te komen aan situaties zoals in het voorbeeld van Constant. Ook de filosofie van Rawls is niet zonder kritiek. Eén van de meest prominente critici van Rawls is Nozick.[27] Ten aanzien van Rawls’ gedachte-experiment stelt Nozick dat de keuzes die partijen maken in de oorspronkelijke positie, dus achter de sluier van onwetendheid, gelimiteerd worden door wat hij noemt “end-state principles of distribution”.[28] Dit houdt in dat de afweging plaatsvindt aan de hand van de omstandigheden op enig moment en dat geen acht wordt geslagen op de historie die heeft geleid tot de die omstandigheden. Nozick is van mening dat historische principes noodzakelijk zijn om tot juiste morele oordelen te komen. Omstandigheden en handelingen van mensen die zich gedurende de loop der tijd voordoen, zouden volgens Nozick tot verschillende rechten van mensen kunnen leiden. Goederen vallen tenslotte niet zomaar uit de Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 lucht zoals “manna”. Mensen zijn bereid om te betalen voor de talenten van een ander waardoor inkomens- en vermogensverschillen ontstaan.[29] Voor een dergelijk historisch principe is volgens Nozick echter geen plaats onder Rawls’ sluier van onwetendheid. Nozick voelde daarom niet zoveel voor de herverdelingsgedachte van Rawls. Volgens Nozick heeft een ieder recht op de resultaten van zijn eigen inspanningen.[30] Het is goed denkbaar dat de kritiek van Nozick aanleiding kan zijn om kritisch tegen de door Rawls geformuleerde rechtvaardigheidsprincipes aan te kijken. Het gedachte-experiment van Rawls vormt naar mijn idee echter toch een waardevol denkmodel voor de constructie van morele normen. Naar eigen smaak kan dat dan worden gecorrigeerd aan de hand van de visie van Nozick. 8 Samenvatting Naast de toepassing van fiscale rechtsregels, worden belastingplichtigen steeds meer geconfronteerd met een morele toets van gebruikte belastingontwijkingsconstructies. De vraag is echter aan welke morele normen dergelijk fiscaal gedreven handelen dan moet worden getoetst. Op die vraag heb ik geen pasklaar antwoord. Wel denk ik dat de categorische imperatief van Kant en de sluier van onwetendheid van Rawls een bruikbaar denkkader opleveren aan de hand waarvan we morele normen zouden kunnen formuleren. Op grond van de categorische imperatief dienen we te handelen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat zij een algemene wet wordt. De vraag is dan: welke algemene norm zouden we wensen ten aanzien van belastingontwijkingsconstructies? Rawls voegt er met zijn sluier van onwetendheid in feite een nieuw element aan toe. Welke morele norm zouden we bereid zijn te accepteren in een nieuwe samenleving waarvan we vooraf niet weten op welke plaats we daarin terechtkomen? Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 Voetnoten [1] Auteur is verbonden aan Bureau Vaktechniek van EY Belastingadviseurs. [2] Zie o.a. A. de Graaf, ‘International Tax Policy Needed to Counterbalance the “Excessive” Behaviour of Multinationals’, EC Tax Review, Vol. 22, Issue 2, p. 106-110; F.A. Engelen, ‘De lotgevallen van Starbucks, Amazon en Google’, NTFR 2013/158 en G. T.K. Meussen, ‘Fiscale ethiek in opmars’, NTFR 2013/210 . [3] Zie de OECD-rapporten ‘Addressing Base Erosion and Profit Shifting’ en ‘Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting’ uit 2013. Deze rapporten zijn te vinden op www.oecd.org/ctp/beps-reports.ht m. Zie ook F.A. Engelen & A.F. Gunn, ‘Het BEPS-project: een inleiding’, WFR 2013/1413 en J. Kruithof, ‘Strategieën tegen belastingontwijking door multinationals’, WFR 2013/1418 . [4] Waarbij de gemoederen soms hoog oplopen, zoals de aanvaring tussen Van Horzen en Happé (zie F. van Horzen, ‘Weg met moralisme!’, NTFR 2013/1038 ; R.H. Happé, ‘Een ongepaste opinie: weg ermee!’, NTFR 2013/1621 en het naschrift van Van Horzen in NTFR 2013/1622 ). Interessant is ook het debat tussen Van Rij en Engelen (zie R.A. de Boer en M.F. Nouwen (eds.), The European Union’s Struggle with Mismatches and Aggressive Tax Planning, Den Haag: Eleven International Publishing 2013, p. 165-173). [5] Zie ook A.C.G.A.C. Graaf, ‘Noodzaak van internationaal fiscaal beleid als tegenwicht voor excessieve gedragingen’, MBB 2013/01/04 , onderdeel 3. (In de digitale versie die ik heb geraadpleegd staat de naam Graaf, waarschijnlijk moet dat zijn De Graaf.) [6] Zie ook H. Gribnau, ‘Ethische aspecten van tax planning’, Ars Aequi maart 2014, p. 173-183. [7] Zie ook J.L.M. Gribnau & R. Hamers, ‘Tax planning: spel met regels dat om ethisch houvast vraagt, deel 1 : Regelgedreven interactie’, WFR 2011/154 , onderdeel 2. [8] Al dan niet binnen bepaalde randvoorwaarden, bijvoorbeeld dat het milieu niet onevenredig wordt belast door de ondernemingsactiviteiten. [9] www.dailymail.co.uk/news/article-2231828/Immoral-taxavoiders-Amazon-Starbucks-Google-lashed-MPselaborateschemes.ht ml. [10] Vanuit het perspectief van de deontische logica is daar geen speld tussen te krijgen. [11] Wellicht begeef ik mij hiermee op glad ijs. Soeteman heeft namelijk opgemerkt dat menig scribent wel de Kantiaanse klok heeft horen luiden, maar onvoldoende blijkt te weten waar de klepel hangt (A. Soeteman, ‘Is Dworkin een Kantiaan?’, Ars Aequi2004, katern 91 , p. 5031). Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 [12] Zie J. Bentham, An Introduction to the Principles of Morals and Legislation, Mineola: Dover Publications 2007 (eerste publicatie in 1789) en J.S. Mill, Utilitarianism, Oxford: Oxford University Press 2004 (eerste publicatie in 1863). [13] I. Kant, Fundering voor de metafysica van de zeden, Amsterdam: Boom 2008 (oorspronkelijk verschenen in 1785 onder de titel Grundlegung zur Metaphysik der Sitten), p. 87 e.v. Zie ook I. Kant, De drie kritieken (samengesteld door R. Schmidt), Amsterdam: Uitgeverij SUN 2003, p. 228 e.v. [14] Deze definitie heb ik ontleend aan R. van Driessche, Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de ethiek, Algemene inleiding en Eerste deel: Van de Oudheid tot en met Kant, Leuven/Apeldoorn: Garant Uitgevers 1991, p. 193. [15] Kant geeft overigens verschillende formuleringen van zijn categorische imperatief (I. Kant, Fundering voor de metafysica van de zeden, Amsterdam: Boom 2008 (oorspronkelijk verschenen in 1785 onder de titel Grundlegung zur Metaphysik der Sitten), p. 96. Ook in andere werken van Kant zijn verschillende formuleringen te vinden (zie R. van Driessche, Historisch overzicht van de wijsbegeerte en de ethiek, Algemene inleiding en Eerste deel: Van de Oudheid tot en met Kant, Leuven/Apeldoorn: Garant Uitgevers 1991, p. 194-195). [16] Zie I. Kant, Fundering voor de metafysica van de zeden, Amsterdam: Boom 2008 (oorspronkelijk verschenen onder de titel Grundlegung zur Metaphysik der Sitten in 1785), p. 98. [17] I. Kant, Fundering voor de metafysica van de zeden, Amsterdam: Boom 2008 (oorspronkelijk verschenen onder de titel Grundlegung zur Metaphysik der Sitten in 1785), p. 66-67 e.v. Zie ook M.J. Sandel, Rechtvaardigheid, Ten Have 2011, p. 134. [18] Zie bijvoorbeeld R. Happé, ‘Tax in the boardroom van Starbucks’, WFR 2012/1666 . [19] Zie in gelijke zin J.L.M. Gribnau & R. Hamers, ‘Tax planning: spel met regels dat om ethisch houvast vraagt, deel 2 : Ethische visies en beslissingsfactoren’, WFR 2011/190 , onderdeel 3.1. [20] R.H. Happé, ‘Het tijdperk van splendid isolation voor de fiscaliteit ligt definitief achter ons’, WFR 2012/1162 , onderdeel 1. [21] J. Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, Rotterdam: Lemniscaat 2009 (oorspronkelijke uitgave: A Theory of Justice, 1971, revised edition 1999), p. 168 e.v. [22] Het gedachte-experiment is een krachtig hulpmiddel. Einstein was een meester in het gedachte-experiment. Stel dat ik op het uiteinde van een lichtstraal zou zitten, wat zou ik dan waarnemen? Stel dat ik in een geblindeerde lift in de ruimte zou staan, wat zou ik dan waarnemen? Dat laatste gedachteexperiment bracht hem op het idee dat zwaartekracht in feite hetzelfde is als versnelling. (Zie onder andere A. Einstein, Relativity, The Special and the General Theory, New York: Crown Trade Paperbacks 1961, p. 75 e.v.) Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 [23] Happé verwijst ook naar de filosofie van Rawls. Hij wijst erop dat de partijen, alvorens zij uitgaande van Rawls’ gedachteexperiment gezamenlijk hun samenleving gaan inrichten, afstand doen van het nastreven van hun eigenbelang. De sluier van onwetendheid symboliseert daarmee volgens hem het feit dat de partijen ethisch gezien hoogstaande mensen zijn (R.H. Happé, ‘Jongleren met je fiscale geweten’, in: J.L.M. Gribnau (red .), Belastingrecht en ethiek in debat, Opstellen over ethische aspecten van belastingheffing, Deventer: FED 1999, onderdeel 3). [24] J. Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, Rotterdam: Lemniscaat 2009 (oorspronkelijke uitgave: A Theory of Justice, 1971, revised edition 1999), p. 181 e.v. [25] Daar kan tegenin worden gebracht dat veel “normale” particulieren via beleggingen en pensioenvermogens wel degelijk aandeelhouder zijn van multinationale ondernemingen. [26] Zie o.a. A.W. Woods, Kantian Ethics, New York: Cambridge University Press 2008, p. 244 en N.O. Martins, The Cambridge Revival of Political Economy, Abingdon/New York: Routledge 2014, p. 339. Het aangehaalde voorbeeld wordt ook wel aan Kant zelf toegewezen (zie G. den Hartogh, F. Jacobs & T. van Willigenburg, Wijsgerige ethiek, Budel: Uitgeverij DAMON 2013, p. 173). [27] Nozick is denk ik vooral bekend vanwege zijn opvatting dat belasting op inkomen uit arbeid gelijk staat aan slavernij. Het afnemen van een deel van het inkomen staat dan gelijk aan het afnemen van een deel van de tijd (R. Nozick, Anarchy, State and Utopia, Basic Books 1974, p. 169). [28] R. Nozick, Anarchy, State and Utopia, Basic Books 1974, p. 153 e.v. en p. 198 e.v. [29] Nozick illustreert dit aan de hand van basketbalspeler Wilt Chamberlain die veel geld verdient doordat mensen hem graag zien spelen (R. Nozick, Anarchy, State and Utopia, Basic Books 1974, p. 161). Sandel geeft een meer up-to-date versie aan de hand van de verdiensten van basketbalspeler Michael Jordan (M.J. Sandel, Rechtvaardigheid, Ten Have 2011, p. 78). [30] Gribnau heeft opgemerkt dat een bedrijf waarbij alleen het enge korte termijn eigenbelang geldt en waarbij belastingen enkel een te minimaliseren kostenpost zijn, perfect past in de libertarische wereld van Nozick (J.L.M. Gribnau, ‘Vrijwillige belastingbetaling’, NTFR 2014/818 ). Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580 Ernst & Young LLP Accountancy | Belastingen | Transacties | Advies Over Ernst & Young Ernst & Young is wereldwijd toonaangevend op het gebied van accountancy, belastingen, transacties en advies. Onze 135.000 mensen delen wereldwijd dezelfde waarden en staan voor kwaliteit. Wij maken het verschil door onze mensen, onze cliënten en de samenleving te helpen hun mogelijkheden optimaal te benutten. Charlie Bruijsten is verbonden aan Ernst & Young Belastingadviseurs LLP Tel: 088-4078413 E-mail: [email protected] Voor meer informatie: www.ey.nl Disclaimer Dit bericht is met grote zorgvuldigheid samengesteld. Voor mogelijke onjuistheid en/of onvolledigheid van de hierin Verschenen in: Weekblad voor Fiscaal Recht (WFR) 143 (2014) nr. 7047 (april). – p. 6-16, een uitgave van Kluwer Fiscale en Financiële Uitgevers te Deventer verstrekte informatie aanvaardt Ernst & Young geen aansprakelijkheid, evenmin kunnen aan de inhoud van dit bericht rechten worden ontleend. © Ernst & Young 2014 Belastingrecht en ethiek: een mogelijk denkkader / C. Bruijsten. - WFR 2014/580