Samenvattingen H3 Blik op oneindig §3.1 t/m §3.4 §3.1 Aarde en maan Kernvraag 1: Hoe bepaal je je plaats op aarde? Bewijzen voor bolvormige aarde: -Aristoteles (400 v. Chr.): gebogen schaduw bij maansverduistering -Eratosthenes (276–195 v. Chr.): bepaalde de omtrek van de aarde (bron 3.1) -zichtbaar worden naderende schepen aan de horizon Plaatsbepaling: Breedtegraad De breedtegraad is samen met de lengtegraad een geografische positieaanduiding in bolcoördinaten. De breedtegraad van een plek op aarde is de hoek die de verbindingslijn tussen die plek en het middelpunt van de aarde met het vlak van de evenaar maakt. De breedtegraad varieert van 0° tot 90°, met de toevoeging NB (noorderbreedte, ten noorden van de evenaar, op het noordelijk halfrond) of ZB (zuiderbreedte, ten zuiden van de evenaar, op het zuidelijk halfrond). Een graad (°) wordt onderverdeeld in 60 minuten ('), een minuut wordt onderverdeeld in 60 seconden ("). Bron: Wikipedia Tabel: Seizoenscorrectie voor zonshoogte Lengtegraad (zie ook aantekening les + bron 3.2) De lengtegraad is samen met de breedtegraad een geografische positieaanduiding in bolcoördinaten. De lengtegraad is de hoek tussen het vlak door een punt en de omwentelingsas van het bolvormig lichaam en het vlak door de nulmeridiaan of referentiemeridiaan (loopt over sterrenwacht in Engelse Greenwich). Voor de coördinaten op aarde varieert de lengtegraad van 0° tot 180°, met de toevoeging O.L. (oosterlengte, ten oosten van de nulmeridiaan, op het oostelijk halfrond) of W.L. (westerlengte, ten westen van de nulmeridiaan, op het westelijk halfrond). Bron: Wikipedia Meer info: http://les.canisius.nl/web/vakken/anw/anw%20website/v_h1_uitleg.htm www.keshyweb.com/astro/ bron 3.2 aantekeningen les uitgedeelde kopieën les Kernvraag 2: Welke gevolgen hebben de bewegingen van aarde en maan? -De aarde draait om zijn as Gevolg: Dag en nacht -De aarde draait in een baan om de zon Gevolg: Kalenderjaar (3x365 dagen + 1 schrikkeljaar) -De aardas staat scheef (23,50) Gevolg: Seizoenen (zie bron 3.5) -De maan draait om de aarde Gevolg: Schijngestalten (zie bron 3.6) -Voorwerpen met massa oefenen gravitatiekracht op elkaar uit Gevolg: Getijden: Eb, vloed, springtij en doodtij (zie bron 3.9) §3.2 Ruimtevaart en onderzoek Kernvraag 1: Hoe reis je in de ruimte? Werking vuurpijl = werking raket (bron 3.10 t/m 3.12): Verbranding kruit met O2 gasmengsel spuit naar beneden pijl omhoog (overwint Fz) Nut reizen in ruimte: -ervaren -aarde overzien -weersontwikkeling -telecommunicatie Bouw raket: Ruimtevaartuig (bemand) + satelliet (onbemand) =doos met apparatuur, zonnepanelen en stuurraketjes Omloopbaan =baan satelliet om aarde: Raket geeft satelliet zoveel snelheid dat hij om de aarde blijft vallen i.p.v. er op. Een astronaut is gewichtloos omdat hij met dezelfde snelheid mee valt. Bijzonder: geostationaire baan: satelliet lijkt t.o.v. vast punt op aarde stil te staan (hoogte: 36.000 km, omlooptijd: 24u) Kernvraag 2: Hoe onderzoek je het heelal? 1. telescopen (sterrenkijkers) Nadelen (bron 3.15): trillende lucht, bewolking, licht, atmosfeer = filter straling 2. ruimtetelescopen Voordeel (bron 3.16): Ook andere straling zichtbaar (bv. röntgen) §3.3 Het zonnestelsel Kernvraag 1: Wat draait er om de zon? Planeten en planetoïden (kleiner dan planeten) -volgen niet het patroon van de sterren (bron 3.18) -vernoemd naar Griekse goden -weerkaatsen zonlicht -bestaan uit gas en rots Kometen -doorsnede enkele km -bestaan uit ijs en stof: -ijs verdampt in de buurt van de zon staart van gas -stof verbrand in atmosfeer meteoren (= vallende ster) Meteorieten = restanten van brokstukken (bv. van planetoïde) die als vuurbal de dampkring binnenkomen en mogelijk inslaan Kernvraag 2: Hoe is het zonnestelsel ontstaan? Het scheppingsverhaal uit de bijbel staat los van natuurwetenschappelijke verklaringen: Onderzoek met onbemande ruimtetoestellen wijst op een aantal opmerkelijke eigenschappen: -planeten hebben eenzelfde draairichting om de zon -overal rotsachtige hemellichamen met inslagkraters -planeten: klein & rotsachtig vlakbij de zon groot & gasvormig ver van de zon theorie: Ontstaan zonnestelsel uit oerwolk van gas en stof: zie bron 3.23 §3.4 Oneindig heelal Kernvraag 1: Hoe bepaal je de afstand tot de sterren? Tot 16e eeuw: Sterren in sterrenbeelden op gelijke afstand van aarde als lichtpuntjes aan binnenkant van denkbeeldige bol. 17e eeuw: Descartes + Huygens: Zon = dichtstbijstaande ster afstand tot meeste heldere ster (Sirius) meten a.h.v. lichtintensiteit t.o.v. de zon Tegenwoordig: Parallaxmethode: Door de beweging van aarde om de zon lijken dichtbijstaande sterren te verschuiven t.o.v. sterren die ver weg staan (zie bron 3.25). Eenheid: lichtjaren (=afstand die licht in 1 jaar aflegt). Kernvraag 2: Hoe weet je dat het heelal uitdijt? 19e eeuw: Ontdekking van meerdere sterrenstelsels: Zichtbaar als neveltjes tussen de sterrenbeelden. De zon bevindt zich in de buitenste rand van het melkwegstelsel. Het dichtstbijzijnde sterrenstelsel is M31 in het sterrenbeeld Andromeda 20e eeuw: Hubble -berekende de afstand tot M31 door helderheden van sterren uit M31 en de melkweg te vergelijken -bepaalde de snelheid waarmee sterrenstelsels zich van ons verwijderen a.h.v. spectraallijnen in licht (bron 3.29) Hubble-relatie: Hoe groter de afstand tot een stelsel, hoe groter de snelheid. theorie ‘Big bang’ De Copernicaanse Revolutie Wetenschapsfilosoof Kuhn: “Wat je ziet wordt beïnvloed door wat je zoekt” (bron 3.32+3.33) Paradigma = bril van een wetenschapper Bron 3.34 Wetenschappelijke revolutie (= nieuwe bril): 1. Gissingen en speculaties 2. Normale wetenschap: 1 paradigma 3. Crisis: opkomst nieuw paradigma 4. Revolutie: meer aanhangers 5. Nieuw normale wetenschap: nieuw paradigma aanvaard BV: Copernicaanse revolutie (bron 3.35 t/m 3.38): Tijd Persoon 400 v. Chr. Aristoteles 200 n. Chr. Ptolemaios 1543 Copernicus 17e eeuw en later 21e eeuw Galileï e.a. Idee Fase in wetenschappelijke revolutie Geocentrisme 1+2 Verklaring 2+3 bewegingen planeten Bewijzen 3 heliocentrisme Meer bewijzen 4 heliocentrisme 5