Singapore in Balans De rol van de overheid in een stadstaat beheerst door economie Naam: Bouke van Hilten Studentnummer: 3673154 Cursus: Onderzoeksseminar III: Globalisering Docent: dr. Erik Nijhof Datum: 20 juli 2013 Aantal woorden: 13.046 0 “What are our priorities? First, the welfare, the survival of the people. Then, democratic norms and processes which from time to time we have to suspend.” - Lee Kuan Yew, 1986 National Day Rally 1 Inhoud Inleiding - Hoe verhoudt de sturende rol van de Singaporese overheid zich tot de consequenties van de economische transities vanaf 1965? 3 Theoretisch kader 6 Hoofdstuk 1 - Historische context: Hoe heeft de Singaporese politiek en samenleving zich ontwikkeld tot haar huidige vorm? 10 Historische ontwikkeling 10 Etnische pluriformiteit 13 Constitutioneel karakter 15 Reflectie 18 Hoofdstuk 2 - Economische context: Hoe ontwikkelde de verhouding tussen staat en economie zich in Singapore vanaf 1965? 19 Economische ontwikkeling 19 Economische transities 25 Reflectie 31 Hoofdstuk 3 - Consequenties: Welke politieke, sociale en economische consequenties had de sturende rol van de Singaporese overheid? 33 Politieke gevolgen 33 Sociale en economische gevolgen 35 Conclusie 39 Literatuur 42 2 Inleiding Singapore is een kleine stadstaat in het verre Azië. Ondanks haar kleine omvang vormt deze stad wel degelijk een economische (sommige zullen beargumenteren zelfs een politieke) macht in Zuidoost Azië en mogelijk zelfs in de wereld. Dit kleine land met bijna 5,5 miljoen inwoners wordt al tijden geduid als een van de vier Asian Tigers. Deze landen (Zuid-Korea, Taiwan en Hongkong) toonden gedurende de 20e eeuw sterke economische groei en snelle industrialisatie, zeker in vergelijking tot andere Aziatische staten. Zij worden ook nu nog gekenmerkt als sterk ontwikkelde economieën die actief participeren in de wereldeconomie en handel. Singapore vormt hierop zeker geen uitzondering.1 Opmerkelijk is echter de manier waarop dit land wordt bestuurd en geregeerd. In 1819 vestigde het Verenigd Koninkrijk op dit stuk land een handelskolonie, een voorbode voor het geen Singapore later uitmuntend in zou worden; handel. Na drie jaar in handen te zijn geweest van de Japanse bezetter, werd Singapore in 1945 weer onderdeel van het Britse koloniale rijk. Vanaf 1955 kreeg Singapore intern zelfbestuur met uitzondering van de beleidsterreinen buitenlandse zaken en defensie. In 1959 werden de tweede algemene verkiezingen in Singapore gehouden. Deze verkiezing werd gewonnen door de People’s Action Party met overweldigende meerderheid. Lee Kuan Yew als leider van de PAP de eerste Singaporese minister president. In 1963 verklaarde Singapore zich onafhankelijk van Groot-Brittannië en voegde zich samen met Malaya, Sabah en Sarawak in de Maleisische Federatie. De federatie werd echter gekenmerkt door beleidstechnische verschillen over onder een gemeenschappelijke markt die Singapore wel wenste, maar de andere staten actief trachtten te voorkomen. Ook raciale spanningen tussen de verschillende staten werkte niet in het belang van de samenwerking en al in 1965 werd (wederzijds) besloten dat Singapore uit de federatie zou stappen. Toen Singapore uit de federatie trad werden haar niet veel kansen toegedicht.2 Internationaal gaf men Singapore weinig kans op een langdurig voortbestaan, mede door de militaire druk vanuit Indonesië en de spanningen met buurlanden. Ook was de economie zwak en erg afhankelijk van de Britse militaire aanwezigheid in het land en oogde zij dus niet zelfvoorzienend. De People’s Action Party (PAP) is nog altijd de dominante partij in Singapore en heeft mede onder leiding van Lee Kuan Yew vele belangrijke hervormingen doorgevoerd. De partij 1 CIA Factbook, ‘Background’ (versie 20 juli 2013), https://www.cia.gov/library/publications/the-worldfactbook/geos/sn.html 2 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000), 3 3 neemt sinds de eerder genoemde verkiezing in 1959 voortdurend zitting in de Singaporese regering en bezit eveneens een dominante rol in het parlement. Hoewel soms bekritiseerd voor censurerende of vrijheid beperkende wetten en regels3, is de PAP centraal geweest in de economische en politieke hervormingen in Singapore die haar hebben gemaakt tot wat zij nu is. De bepalende rol van de overheid in het vormgeven en ontwikkelen van de economie en staat wordt onderzocht in dit werk. De centrale vraag luidt dan ook: Hoe verhoudt de sturende rol van de Singaporese overheid zich tot de consequenties van de economische transities vanaf 1965?. Er wordt hierbij dan ook expliciet gekeken naar enkele ‘bewuste’ economische transities die ingezet zijn door de regering. Echter, niet enkel de economische winst en welvaart die deze transities voort zouden hebben gebracht dienen te worden belicht. Men dient eveneens oog te hebben voor de keerzijden van dit beleid. In hoeverre wordt de economische vrijheid beperkt door specifieke regelingen om andere sectoren te bevorderen. Ook kunnen er vraagtekens worden geplaatst bij het functioneren van de democratie in Singapore. Wordt Singapore niet teveel bestuurd als bedrijf, met hoofdzakelijk oog voor de winst en minder voor de ‘werknemers’ is een vraag wel eens wordt gesteld door critici. Fundamenteel voor het beantwoorden van deze centrale vraag is een blik op de historische context waarin deze ontwikkelingen zich hebben afgespeeld. Zoals hierboven kort geschetst kent Singapore een relatief korte maar bewogen geschiedenis. In de eerste deelvraag zal stil worden gestaan bij de vraag; Hoe kenmerkt de ontwikkeling de Singaporese politieke instituties zich? Wanneer er een duidelijk beeld is gevormd over de huidige balans die tussen economie en overheid heeft kunnen ontstaan, zal er worden gekeken naar de economische context die dit tot gevolg gehad. Er zal worden gekeken naar welke keuzes de Singaporese regering maakte gedurende de economische transities en hoe deze doeltreffend bleken. De deelvraag die hierbij zal worden beantwoord is dan ook; Hoe kenmerkte de economische ontwikkeling van Singapore zich vanaf 1965? Tot slot dient te worden gekeken naar de optelsom van deze eerder behandelde vragen. Hoe verhoudt de positie van de politieke en economische instituties in Singapore zich tot de welvaart van de samenleving? Er zal dan ook worden stilgestaan bij de politieke, economische en sociale gevolgen van het gekozen beleid. Voorbeelden hiervan zijn de al eerder genoemde werking van de Singaporese democratie, waar enkele critici hun vragen bij 3 The Economist, You can cage the singer (versie 20 juli 2013) http://www.economist.com/node/17419873) 4 stellen. Een andere uiting hiervan kan worden gevonden in de oproep van Lee Kuan Yew in 1983 om hoog opgeleide mannen te laten trouwen met hoog opgeleide vrouwen, uit angst dat deze vrouwen anders ongehuwd en kinderloos zouden blijven.4 4 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom (New York, 2000), 136 5 Theoretisch kader Om de opmerkelijke politieke samenstelling en economische ontwikkeling van Singapore vanaf 1965 te begrijpen is het essentieel deze ontwikkelingen in een theoretisch kader te plaatsen. De grote rol van de overheid in combinatie met de aanzienlijke economische expansie heeft zoals Lee Kuan Yew in zijn autobiografie schrijft Singapore van een derde tot een eerste wereld land gemaakt. Singapore toont aan dat de toenemende globalisering van politiek en economie kansen biedt voor minder ontwikkelde landen. Daarnaast is zij een voorbeeld van een natie die niet het geprezen Westerse pad van vrijheid en democratie (althans niet in haar volledigheid) heeft gevolgd, maar desondanks een sterke groei in welvaart heeft gerealiseerd voor staat en bevolking. Het bestuderen van de ontwikkelingen in Singapore is relevant daar het een ander perspectief biedt op mogelijkheden tot economische ontwikkeling anders dan het Westerse model. Daarnaast biedt een studie van de Singaporese ontwikkeling een duidelijke beeld over welke factoren bijdragen aan het ontgroeien van een economisch en politiek zwakke positie. In de conclusie zal worden gekeken of de ontwikkelingen in Singapore een model bieden voor landen die vergelijkbaar met Singapore in de jaren ’50 en ’60 zich in een dergelijke zwakke positie bevinden. Om de verhouding tussen staat en economie van Singapore in een mondiaal perspectief te plaatsen, moet er worden gekeken naar mogelijke scenario’s van globalisering. In zijn artikel “Feasible Globalizations” schrijft Dani Rodrik over mogelijke toekomst scenario’s van globalisering. Hij stelt dat de globale economie in een politiek trilemma verkeert tussen sterke globale economische integratie, de natiestaat en een functionerende democratie. Er moet een keuze worden gemaakt tussen twee van deze drie concepten.5 Zo vereist een diepe economische integratie een keuze tussen democratie en natiestaat. Wanneer er wordt gekozen voor de natiestaat, wordt het economische beleid onttrokken aan het democratische proces. Wanneer men kiest voor diepe economische integratie en democratie komt men tot een globale federatie, waar geen plek is nationalistische belangen. Dit idee is echter niet goed uitvoerbaar: de grote (mening)verschillen in bijvoorbeeld de Europese Unie (in verhouding tot de wereld een relatief klein gebied) zijn hier een voorbeeld van, aldus Rodrik.6 De rol van politieke en economische instituties die worden bestudeert in de volgende hoofdstukken zijn bepalend voor de positie die Singapore inneemt in dit trilemma. Rodrik benoemt in zijn artikel eveneens het fundamentele belang van (economische) instituties voor het succesvol 5 D. Rodrik, Feasible Globalizations, (Cambridge, 2002), 14 Rodrik, Feasible Globalizations 15 6 6 laten functioneren van een internationaal vervlochten economie. Om markten te laten functioneren zijn er instituties nodig die niet marktgebonden zijn om onder andere stabiliteit en legitimiteit te garanderen.7 De diversiteit van deze instituties tussen verschillende landen ziet Rodrik als een belemmering voor de wereldhandel. In de conclusie zal worden gekeken in hoeverre de in Singapore aanwezige – en dus unieke – instituties een belemmering vormen voor de Singaporese economie en haar vervlechting met de internationale markten. Om het Singaporese succes te verklaren en welke factoren hierin van belang zijn zal gebruik worden gemaakt van een theorie die het succes of het falen van naties analyseert. In “Why Nations Fail: The Origins of Power, Prosperity and Poverty” beschrijven auteurs Daron Acemoğlu en James A. Robinson aan de hand van verschillende rijken en naties het succes of de ondergang van deze politieke en economische systemen. Volgens de auteurs is het al dan niet succesvol verkrijgen van welvaart in een land is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van instituties. Acemoğlu en Robinson onderscheiden hierin ten eerste economische en politieke instituties.8 Economische instituties bepalen de mate waarin de bevolking vrij kan participeren (en profiteren) in de economie en hierin gelijke kansen heeft ten opzichte van elke andere participant. Politieke instituties bepalen de spreiding van macht binnen een samenleving en zijn daarmee ook in belangrijke mate bepalend voor de werking van economische instituties. De auteurs maken bij zowel economische als politieke instituties onderscheid tussen inclusive en extracting instituties.9 Economische extractive instituties beperken deelname aan de economie tot een klein (elite) deel van de samenleving, waar economisch inclusive instituties toegang tot de economie garanderen voor iedereen en de welvaart zich eveneens meer spreid onder de bevolking. Extractive instituties in de economie gaan vaak gepaard met extractive instituties in de politiek. In een dergelijke situatie verzekert de dominerende elite zich van haar welvaart, waar zij bij meer inclusive instituties vrezen voor verlies van macht of welvaart. Een heersende elite zal gemotiveerd uit angst voor dit verlies dan ook trachten te voorkomen dat extractive instituties zich ontwikkelingen tot inclusive instituties.10 Politiek inclusive instituties kenmerken zich door een pluriform karakter: alle partijen hebben toegang tot het politieke (institutionele) systeem. 7 D. Rodrik, Feasible Globalizations, (Cambridge, 2002), 4 D. Acemoglu, J.A. Robinson, Why Nations Fail: The Origins of Power, Prosperity and Poverty (New York, 2012), 74 9 Acemoglu e.a., Why Nations Fail, 78 10 Ibidem, 77 8 7 Economische instituties vormen veelal een punt van discussie in een land of samenleving. Met name een economie met inclusive instituties kent winnaars en verliezers dankzij een proces dat creative destruction wordt genoemd.11 Toegenomen welvaart in de samenleving en economie kan leiden tot heroriëntatie of transities naar andere economische sectoren. Door dergelijke verschuivingen worden vaardigheden en arbeid in de ene sector minder waard, waar andere vaardigheden en arbeidsvormen in de nieuwe sectoren toenemen in waarde. Creative destruction vormt dan ook vaak een argument tegen inclusive instituties. Het is interessant om Singapore in het licht te zetten van de theorie van Acemoğlu en Robinson daar de stadstaat een interessante combinatie van inclusive en extractive instituties vertoond. Ook het proces van creative destruction is iets wat kan worden gevonden in de ontwikkeling van Singapore. De in dit werk bestudeerde transities geven hier een beeld van. Om de Singaporese economie in een economisch theoretisch kader te plaatsen is het relevant om te kijken naar de theorie over comparatieve voordelen van David Ricardo. Deze theorie werd later uitgewerkt tot het Hecksher-Ohlin model (H-O model). Ricardo’s ontdekking van comparatief voordeel ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste argumenten voor internationale handel. Ricardo stelde dat landen zich het beste konden specialiseren in een specifiek product, in plaats van hun productiemogelijkheden te spreiden. Dit omdat elk land zijn eigen specifieke voordelen kent. Factoren van productie, te weten land, arbeid en kapitaal bepalen het comparatieve voordeel van een land. Wanneer land A gebruik maakt van dit comparatief voordeel resulteert dit in meer productie met minder arbeid in verhouding tot land B, die hetzelfde product maakt zonder dit comparatief voordeel. Land B heeft echter een comparatief voordeel in een ander product. Wanneer land A en B zich respectievelijk specialiseren op de producten waarin zij een comparatief voordeel hebben en hierna met elkaar handelen, kan tegen minder arbeidskracht hetzelfde worden geproduceerd. 12 Dit principe werd in de eerste helft van de 20e eeuw uitgewerkt door economen Eli Hecksher en Bertil Ohlin. Zij stelden dat landen veelal een comparatief voordeel hebben in de goederen waarvoor de benodigde productiefactoren relatief gezien in overvloed aanwezig zijn. Deze aanwezigheid maakt de productie goedkoper. Omgekeerd zal een land dus veelal goederen importeren die productiefactoren vergen die in het land schaars zijn. 11 D. Acemoglu, J.A. Robinson, Why Nations Fail: The Origins of Power, Prosperity and Poverty (New York, 2012), 84 12 T. Davis, Ricardo’s Macroeconomics (New York, 2005), 28, 29 8 De ontwikkelingen van Singapore zijn relevant om te plaatsen in het H-O model omdat de economische transities in de stadstaat zouden kunnen duiden op een verschuiving in welk comparatief voordeel Singapore gebruikt om haar welvaart verder te ontwikkelen of garanderen. Ook sluit het H-O model aan op de theorie van Acemoğlu en Robinson. Er zal worden gekeken in hoeverre de in Singapore aanwezige politieke en economische instituties een comparatief voordeel kunnen vormen. Hierbij dient men ook aandacht te besteden aan het feit of deze instituties extractive of inclusive zijn, en daarmee dus Singapore een mogelijke uitzondering op de Failed Nations theorie maakt. 9 Een Opmerkelijk Balans: Staat, Economie en Samenleving Hoe kenmerkte de economische ontwikkeling van Singapore zich vanaf 1965? Om de huidige vorm van de regering en samenleving te begrijpen is het fundamenteel een beeld te schetsen van verschillende historische factoren die gedurende de 19e en 20e eeuw invloed hebben gehad op de positie van Singaporese staat en samenleving. Deze kunnen worden benoemd als een diverse etniciteit, angst voor communisme, de incorporatie van Singapore in de Maleisische Federatie en de invloed van de (ex-)kolonisator. Ook de rol van de People’s Action Party (PAP) dient te worden toegelicht. Historische ontwikkeling In de eerste helft van de 19e eeuw werd Singapore geregeerd als onderdeel van Brits-Indië. Zij werd gesticht om de Nederlandse dominantie in het gebied te doorbreken. Echter kort na de vestiging van de nederzetting tekenden de Nederlanders bezwaar aan. In de overeenkomst tussen het Britse Rijk en de Nederlanders werd Singapore onderdeel van de administratie Britse eenheid The Strait Settlements. De vorming van Singapore als kolonie in haar eigen recht was een lange discussie tussen Londen en India over wie er moest betalen voor een dergelijke kolonie en of Singapore daadwerkelijk wel van strategische relevantie was. Pas in 1867 toen Singapore gegroeid was tot relevant strategisch punt in haar eigen recht werd zij een eigen kroonkolonie en viel onder het Colonial Office gevestigd te Singapore.13 Vanaf dit moment werden Strait Settlements bestuurd door een gouverneur en een wetgevende en uitvoerende raad. De gouverneur had hierin echter veruit de grootste macht. Dit hiërarchische systeem met gecentraliseerde macht die hoofdzakelijk bij de gouverneur rustte bleef in stand tot de Tweede Wereldoorlog.14 Wel nam de representatie van de bevolking geleidelijk toe, maar de daadwerkelijke invloed bleef beperkt. Ook ging het hier enkel om de welvarende Aziatische of Europese elite in Singapore.15 Onder andere door het openen van het Suezkanaal in 1867 nam de economische en strategische relevantie van Singapore verder toe, waardoor het beleid van het koloniale bestuur zich meer ging richtten op economische ontwikkeling en strategische aanwezigheid. Ook een sterke toename van Chinese arbeiders, later in dit stuk toegelicht, droeg bij aan deze economische ontwikkeling. Een Europeaan die zitting nam in de wetgevende raad typeerde 13 C.M Turnbull, A History of Singapore 1819-1975 (Oxford, 1997) 75 Turnbull, A History of Singapore, 79 15 Ibidem 155 14 10 het Singaporese bestuur in 1932 als volgt: ‘some future historian referring to the present era of the Straits Settlements as its “golden age”, when the art of governing was left to trained experts and the ordinary people were allowed to pursue their ordinary avocations unhampered by the virus of politics.’16 Een vergelijking met de Singaporese regering in de 20e eeuw is voor een contemporaine criticus snel gelegd. Toen de Japanse bezetting (’42-’45) tot een einde kwam, heerste het Britse leger kortstondig over Singapore tot 1946. Er werd besloten Singapore als kroonkolonie buiten de Maleisische Unie te houden. De nieuwe constitutie stond toe dat alle Britse volwassenen in Singapore mochten deelnemen aan de verkiezing. Zes gekozen personen zouden zitting nemen in de wetgevende raad. De (dominante) positie van gouverneur werd nog altijd in stand gehouden. Uit onvrede hierover werd in 1945 de eerste inheemse politieke partij opgericht; de Malayan Democratic Union.17 De partij werd opgericht door op Cambridge geschoolde Aziaten. De hoogopgeleide, elitaire en welvarende achtergrond van Singaporese partijtoppen blijkt typerend voor de latere Singaporese politiek. De partij was van mening dat Singapore het economische hart van de regio was en daarom onderdeel diende uit te maken van de politieke en economische unie die over het noorden heerste. Hun ideaalbeeld voor Singapore was dat van een zelf regerend gebied binnen de Unie als onderdeel van de Britse Gemenebest. Het systeem met de gouverneur en raden van advies bleef echter in stand tot 1955. In dit jaar werden er verkiezingen gehouden om tot een nieuw soort representatie te komen. Er zou een volksvertegenwoordiging van 32 zetels komen, waarvan 25 direct gekozen langs geografische grenzen in plaats van ras als bepalende factor, wat sommige Singaporese partijen voorstelden.18 De oude uitvoerende raad zou worden vervangen door een raad van negen ministers waarvan er drie werden aangewezen door de gouverneur. De ministers kregen bestuur over alle interne zaken behalve defensie, buitenlandse zaken en veiligheid. Vanwege feit dat het stemrecht nog beperkt bleef tot Britse onderdanen en het beleid om Engels als enige officiële taal te behouden, bleef politiek een zaak van Engels onderwezen, westers georiënteerde mannen die hun positie dankten aan hun welvaart.19 De in 1954 opgerichte PAP was hier geen uitzondering op, maar trachtte tegelijkertijd de Chinese onderwezen massa aan te spreken. Hoewel de PAP wegens interne verdeeldheid en het 16 C.M. Turnbull, A History of Singapore 1819-1975 (Oxford, 1997) 160 Turnbull, A History of Singapore, 229 18 Ibidem 242 19 Ibidem 243 17 11 communistische perspectief van enkele leden in de verkiezingen in ’55 niet wisten door te breken, zagen zij hun kans schoon tijdens de verkiezingen in 1959. Deze verkiezingen brachten de constitutionele wijzigingen zoals geaccepteerd door het Britse parlement in de State of Singapore Act. Het parlement zou hiermee worden uitgebreid met 51 volledig gekozen zetels, waar in het Engels, Mandarijn, Tamil en Maleis konden worden gedebatteerd. Singapore kreeg eveneens een eigen staatshoofd en een Minister President die zijn kabinet kon samenstellen.20 In deze verkiezing won de PAP met overweldigende meerderheid met 43 zetels en is tot de dag van vandaag onderdeel van de Singaporese regering. Het eerste kabinet onder leiding van Lee Kuan Yew kenmerkte zich door Westers geschoolde Singaporezen die excelleerden op hun vakgebied.21 In de historische constitutionele en politieke ontwikkeling van Singapore is sprake van een elite cultuur in de politieke arena. Dit moet wel in het licht worden geplaatst van de tijd, maar vele politieke partijen in Singapore zijn opgericht en worden beheerst door een selectieve groep mannen die zich veelal op prestigieuze universiteiten hebben laten onderwijzen. Zeker de People’s Action Party heeft haar partijtop dusdanig ingericht dat er sterke interne controle heerst over wie er aan het roer komt te staan.22 Het feit dat de zoon van Lee Kuan Yew vanaf 2004 eveneens minister president is, geeft te denken of deze oude politieke traditie (wellicht te duiden als een koloniale erfenis) zich niet te lang voortsleept. In een zoektocht naar economische kansen evenals onafhankelijkheid van Groot-Brittannië, werd Singapore in 1963 onderdeel van de Maleisische Federatie. De gebieden die voorheen onthouden waren van zelfbestuur vielen nu onder de federale overheid gevestigd in Kuala Lumpur. Door meningsverschillen over hoofdzakelijk de economie en voorkeursbehandeling van de Maleisische bevolking verliet Singapore in 1965 de federatie weer om op eigen benen te gaan staan. De constitutie waarmee Singapore uit de federatie stapte was vrijwel gelijk aan die van de verkiezingen van 1959. Enkele aangenomen wetten en regels werden echter over genomen vanuit de federale periode. Onderdeel worden van de Maleisische Federatie vormde ook een garantie voor het Verenigd Koninkrijk. De Singaporese overheid was bang dat de Britten zich tegen een onafhankelijk Singapore zouden keren, aangezien zij als losse staat gemakkelijk ten prooi zou kunnen vallen aan het communisme, dat eveneens een belangrijke factor in de binnenlandse 20 C.M Turnbull, A History of Singapore 1819-1975 (Oxford, 1997) 267 Turnbull, A History of Singapore, 272 22 Ibidem 266 21 12 Singaporese politiek was. Veel partijen in Singapore hadden banden (zowel formeel als informeel) met het communisme, waaronder ook de PAP. De overheid heeft naar Brits model onder leiding van de PAP echter hard opgetreden om dit communisme uit de Singaporese politiek te verbannen. Men was ervan overtuigd dat het Chinese onderwijs, de vakbonden en verschillende pressiegroepen bolwerken waren van communisme. Onder andere een verschuiving naar het Engels als belangrijkste taal in het onderwijs en inperking van de invloed van deze communistische bolwerken werd al snel ingevoerd. Ook werden (vermoedelijke) communistische politici opgepakt, waaronder zelfs leden van de PAP. Critici van het huidige partij-politieke systeem van Singapore stellen dat deze onderdrukking van communistische oppositie een mogelijke oorzaak is voor het gebrek aan oppositie en de alleenheerschappij van de PAP. 23 De politieke en economische instituties in het koloniale Singapore zijn zeker te duiden als extractive. Onder koloniale heerschappij was de politieke controle in handen van een selectieve elite die zich de economische welvaart in belangrijke mate toe-eigenden. Of men kan spreken van een ontwikkeling naar inclusive instituties nadat Singapore haar onafhankelijkheid verkreeg zal verder in dit hoofdstuk worden toegelicht. Wel kan worden gesteld dat het koloniale verleden van Singapore van grote invloed is geweest in de latere politieke structuur. Etnische pluriformiteit Slechts 8 jaar na haar stichting in 1819 kende Singapore al een Chinese meerderheid van 65%. 24. Deze meerderheidspositie heeft zij tot op de dag van vandaag weten te behouden. De Chinese immigranten die naar Singapore kwamen waren veelal arbeidsmigranten die hier hun kans schoon zagen en hebben sindsdien veel bijgedragen aan de economische ontwikkeling in Singapore. Tabel 1.1 - Singaporese bevolking per etniciteit, 1947 - 1990 Jaar Personen Chinees (%) Indisch (%) Maleis (%) Overig (%) 1947 938,144 77,8 7,7 12,1 2,4 1957 1,445,929 75,4 9,0 13,6 2,0 1970 2,074,507 76,2 7,0 15,0 1,8 23 H. Mutalib, ‘Illiberal democracy and the future of opposition in Singapore’ Third World Quality 21 No. 2 (2000) 313-342, 324 24 C.M Turnbull, A History of Singapore 1819-1975 (Oxford, 1997) 36 13 1980 2,413,945 76,9 6,4 14,6 2,1 1990 3,016,379 74,7 7,6 13,5 4,2 Bron: W.G Huff, The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994) 292 Deze bevolkingsgroep heeft gedurende de geschiedenis van Singapore veel bijgedragen aan de economische positie van de staatsstaat. Veelal in de vorm van mankracht, maar in de latere geschiedenis als kolonie brachten zij ook kennis over het ondernemerschap met zich mee. De positie van Chinese inwoners (of andere niet-Maleisische minderheden) in verhouding tot Maleisische of andere inwoners is altijd gespannen geweest in Zuidoost Azië. Een van de conflicten tussen de Maleische Federatie en Singapore die leidde tot het uittreden van de stadstaat was het burgerschap voor deze andere etniciteiten. Voor de Maleisische Federatie stond de inheemse Maleisische identiteit en nationaliteit centraal en deze mocht niet worden verdrukt door andere etnische groepen.25 In Singapore lag dit door de Chinese meerderheid anders. Tabel 1.2 - Inwoners van 5 jaar en ouder per taal die het frequentst wordt gesproken in thuissituatie. Etnische groep/Taal 2000 (%) 2010 (%) Chinese bevolking Engels 23.9% 32.6% Mandarijn 45.1% 47.7% Chinese dialecten 30.7% 19.2% Overig 0.4% 0.4% Maleisische bevolking Engels 7.9% 17.0% Maleis 91.6% 82.7% Overig 0.5% 0.3% Indische bevolking Engels 35.6% 41.6% Maleis 11.6% 7.9% Tamil 42.9% 36.7% Overig 9.9% 13.8% Bron: Singapore Department of Statistics, Census of population 2010 (Singapore, 2010), 26 25 M. Sadka, ‘Singapore and the Federation: Problems of Merger’ Asian Survey 1 No. 11 (1962) 18 14 In Singapore sprak en spreekt men een grote verscheidenheid aan talen, zoals uit bovenstaande diagram naar voren komt. Het beleid ten aanzien van officiële talen reflecteert deze diversiteit. Singapore is door haar geschiedenis echter een divers palet van etniciteiten geworden. De oorspronkelijke Maleisiërs vormen in verhouding tot de Chinese inwoners een klein aandeel. Ook wonen er veel Indiërs in de stadstaat. Toen de regering onder leiding van Lee Kuan Yew deze pluriforme samenleving erfde van de kolonisatoren trachtte de regering een multiraciale samenleving te benadrukken als onderdeel van een grotere nationale, Singaporese identiteit.26 Men kan stellen dat de nadruk van de overheid op deze multiraciale samenleving in combinatie met het benoemen van vier officiële talen - waaronder Engels – Singaporezen een zeker economisch voordeel heeft gegeven doordat zij in meerdere talen hun handel en zaken konden regelen. In 1965 zette premier Lee een beleid in waar hoofdzakelijk Engels als taal voor het onderwijs werd aangemoedigd, daar de overtuiging heerste dat het Chinese onderwijs een bolwerk zou kunnen vormen van communisme. In 1979 – toen de staat steviger in zijn schoenen stond – werd er een “Speak Mandarin” campagne gelanceerd. In deze campagne werden Singaporezen aangemoedigd Mandarijn te leren spreken, om zo de verschillende Chinese dialecten in Singapore te harmoniseren evenals handel met China, dat een grote (groeiende) afzetmarkt vormde, te vereenvoudigen.27 Deze verschuiving naar Mandarijn en Engels (Niet geheel ondanks economische motieven) is ook nu nog goed te zien in bovenstaande tabel. Constitutioneel karakter Singapore is officieel een parlementaire democratie die haar wortels kent in de WestEuropese traditie.28 Op papier zijn de politieke instituties in Singapore dan ook te duiden als inclusive, zo is er algemeen stemrecht en er worden periodieke verkiezingen gehouden op verschillende niveaus voor de belangrijkste politieke functies. Ook kent Singapore het passief stemrecht en kent de stadstaat de nodige instituties ter legitimering van het politieke systeem. Opmerkelijk is dat hoewel gevestigd op sociaaldemocratisch beginsel, academici vaak het predicaat autoritair of onliberaal gebruiken om te wijzen op de ‘vreemde’ balans die de Singaporese staat kenmerkt, typeringen die men eerder bij een extractive systeem zou 26 Z.L. Rocha, ‘Multiplicity within Singularity: Racial Categorization and Recognizing “Mixed Race” in Singapore’ Journal of Current Southeast Asian Affairs 3 No. 3 (2011) 95-131, 100 27 L.K. Chan, ‘Visualizing Multiracialism in Singapore: Graphic Design as a Tool for Ideology and Policy in Nation Building’ Design Issues 27 No. 1 (2011) 28 C.J.W.L. Wee, ‘The end of disciplinary modernization? The Asian economic crisis and the ongoing reinvention of Singapore’ Third World Quarterly 22 No 6 (2001) 987-1002, 987 15 zoeken.. Hoewel meerdere partijen kunnen deelnemen aan de verkiezingen en het parlement, wordt de politiek in de praktijk gekenmerkt als een ‘één partij-systeem’ vanwege de dominantie van de PAP.29 De onderstaande tabel laat zien waarop deze typering is gebaseerd. Tabel 1.3 -Electorale prestatie van politieke oppositie partijen, 1959-1997. Jaar Aantal zetels % van stemmen Aantal zetels beschikbaar gewonnen 1959 51 46,6 8 1963 51 53,04 14 1968 7 15,6 0 1972 57 31,0 0 1976 53 27,6 0 1980 38 24,5 0 1984 19 37,1 2 1988 70 38,3 1 1991 40 40,0 4 1997 36 37,0 2 Bron: H. Mutalib, ‘Illiberal democracy and the future of opposition in Singapore’ Third World Quality 21 No. 2 (2000) 313-342, 317 Oorzaak hiervan is onder andere het ‘first-past-the-post’-systeem dat Singapore hanteert. In dit systeem is de persoon met de meeste stemmen (in een regio) automatisch de winnaar van de verkiezing. Ondanks het feit dat er veel stemmen kunnen worden uitgebracht op een kandidaat van de oppositie, krijgt deze geen stem in het parlement wanneer niet de meerderheid van stemmen wordt behaald in de regio waar hij of zij zich verkiesbaar stelt. Interne verdeeldheid binnen de oppositiepartijen speelt ook een rol. Daarnaast is en wordt de PAP overheid al jaren beloond voor de economische welvaart die het gevoerde beleid heeft opgeleverd. Dit ondanks enkele (onpopulaire) maatregelen die kunnen worden beschouwd als inbreuk op persoon of keuze, zoals de eerder genoemde taalkwestie. Een belangrijke politieke ontwikkeling is het feit dat de People’s Action Party onder het volk (en heersende elite) synoniem is geworden met de overheid. Lee Kuan Yew erkende dit overigens zelf met de volgende woorden: “I make no apologies that the PAP is the 29 H. Mutalib, ‘Illiberal democracy and the future of opposition in Singapore’ Third World Quality 21 No. 2 (2000) 313-342, 314 16 Government and the Government is the PAP.”30 Dit duidt niet enkel op het feit dat de PAP al vele jaren in het regerende zadel zit en dus eigenhandig constitutionele hervormingen heeft doorgevoerd. Ook zijn vele semioverheidsinstanties in handen van de PAP.31 Een tweede uiting hiervan is te vinden in de ideologie waarmee overheid en PAP zich bedienen. Academici hebben deze stijl van regeren door de PAP en overheid als economisch en pragmatisch gemunt. 32 De overheid meet zich hierbij een paternalistische rol aan: zij zijn gekozen om te regeren en dienen dan ook ongestoord hierin hun gang te kunnen gaan. Dit in combinatie met de visie dat economie staatsprioriteit nummer één is, rechtvaardigt voor hen middelen die door Westerse staten en media als onderdrukkend worden beschouwd. De PAP draagt voordurend de boodschap uit dat herverkiezing van de partij een garantie is voor het behouden van de verkregen welvaart. De PAP legitimeert het inperken van onder andere persvrijheid, maar ook het vastzetten van mogelijke (politieke) bedreigingen zonder proces in het kader van stabiliteit, zo stelde ook de tweede premier van Singapore Goh Keng Swee: “You have to have stability before you can talk about democracy.”33 Met deze stabiliteit wordt echter veelal gedoeld op economische stabiliteit. Gezien Singapore zich van een groot deel afhankelijk heeft gemaakt van de altijd fluctuerende wereldhandel is deze stabiliteit vaak iets wat in de toekomst ligt. Om de positie van de Singaporese oppositie en bevolking volledig te marginaliseren gaat te ver. Om tegemoet te komen aan de meest recente oproepen voor meer oppositie en representatie zijn er verschillende constitutionele aanpassingen geweest. In het parlement werden speciale zetels beschikbaar gesteld voor specifieke minderheden. Ook werden in 1990 zogenoemde Nominated Members of Parliament (NMP’s) ingevoerd. De motivatie hiervoor was extra ‘onafhankelijke’ stemmen een plaats te geven in het parlement. NMP’s zijn dan ook niet lid van een politieke partij en zouden ander perspectief brengen dan de partijpolitici. Zij worden voorgedragen door een speciaal comité waarna de president hen benoemt. NMP’s kunnen participeren in het debat en op enkele constitutionele stemmingen na, mogen zij eveneens deelnemen in stemmingen in het parlement. Critici bestempelen de NMP’s als een versterking van de door PAP gedomineerde regering. Anderen stellen juist dat het een 30 H. Mutalib, ‘Illiberal democracy and the future of opposition in Singapore’ Third World Quality 21 No. 2 (2000) 313-342, 321 31 Mutalib, Illiberal Democracy, 325 32 K.P. Tan, ‘The Ideology of Pragmatism: Neo-Liberal Globalization and Political Authoritarianism in Singapore’ Journal of Contemporary Asia 42 No. 1, (2012) 67-92, 68 33 H. Mutalib, ‘Illiberal democracy and the future of opposition in Singapore’ Third World Quality 21 No. 2 (2000) 313-342, 322 17 versteviging is van de oppositie vanwege het feit dat de NPM’s geen verantwoording verschuldigd zijn aan een partij.34 Gezien de relevantie van internationale handel en bedrijven voor de Singaporese economie heeft de PAP regering opmerkelijk genoeg enkele commissies in het leven geroepen. Hierdoor kunnen bestuurders van belangrijke bedrijven en economische instituties mee praten over het beleid van de regering.35 In 2009 sprak premier Lee Hsien-Loong (in de aanloop naar verkiezingen) over de beoogde PAP regering die het vertrouwen van bevolking én investeerders kon genieten. Deze uitspraak benadrukt het fundamentele belang van de economie voor Singaporese beleidsmakers. Ook worden Singaporese politici goed betaald om (technocratische) kwaliteit te garanderen en om te kunnen concurreren met het bedrijfsleven. Mede door deze hoge salarissen wordt corruptie de kop ingedrukt, aldus de PAP. Een opmerking die niet geheel ongegrond is gezien haar consequent hoge rang in lijsten aangaande landen met het minste corruptie.36 Reflectie In het licht van de theorie van Dani Rodrik en de keuze binnen het trilemma van de globale economie kan aan de hand van dit hoofdstuk worden gesteld dat Singapore in ieder geval de natiestaat niet opgeeft. Het koloniale verleden en de afscheiding van Maleisië in 1965 gaf Singapore een sterk gevoel van zelfbeschikking en zelfstandigheid. Vanaf dit moment moest Singapore het zelf regelen. De besproken multiraciale nationale identiteit onderbouwt deze zelfstandigheid. De aanwezigheid van deze nationaliteit laat een keuze tussen diepe economische integratie en democratie over. Het volgende hoofdstuk zal laten zien dat de Singaporese economie voor een groot deel afhankelijk is van de internationale markten en hier sterk mee vervlochten is. Dit zou betekenen dat Singapore zich kenmerkt door de afwezigheid van een functionerend democratisch systeem, aldus Rodrik zijn hypothese. Singapore heeft de politieke instituties om zich een inclusive politiek systeem te kunnen noemen. Een pluriform politiek systeem, algemeen en passief kiesrecht, periodieke verkiezingen en instituties die dit garanderen zijn immers allen aanwezig. Toch stellen critici vragen bij de werking van het politieke systeem, en zijn er zeker ook elementen van een extractive systeem te duiden, zoals zal besproken in hoofdstuk 3. 34 D.D. Cunha, Debating Singapore: Nominated MPs: some check is better than no check. (Singapore, 1994) 17 K.P. Tan, ‘The Ideology of Pragmatism: Neo-Liberal Globalization and Political Authoritarianism in Singapore’ Journal of Contemporary Asia 42 No. 1, (2012) 67-92, 84 36 Transparency International, Corruption Perceptions Index 2012, (Versie 20 juli 2013) http://cpi.transparency.org/cpi2012/results/ ) 35 18 Een Eerste Wereld Oase Hoe ontwikkelde de verhouding tussen staat en economie zich in Singapore vanaf 1965? In dit stuk wordt gekeken naar de economische ontwikkeling vanaf 1965 in Singapore. Welke diepte- en hoogtepunten kende deze ontwikkeling? Ook dient men te kijken naar de verschillende rollen die de Singaporese overheid vervult in de werking van haar economie. Om deze rol duidelijk naar voren te brengen zal expliciet aandacht worden besteed aan wat in dit stuk als economische transities wordt geduid; bewuste en overheidsgestuurde inzet op specifieke sectoren waar de Singaporese staat groeikansen zag of ziet. Economische ontwikkeling Zoals in de inleiding kort geschetst kreeg Singapore na haar uittreden uit de Maleisische Federatie weinig kansen toegedicht. De stadstaat werd geteisterd door hoge werkeloosheid en weinig concurrerend vermogen.37 Daarnaast was Singapore sterk afhankelijk van de Britse militaire aanwezigheid. Met name de werkgelegenheid evenals de bestedingen door het gestationeerde Britse personeel waren van belang. Singapore had dan wel een geografisch strategische ligging, maar grondstoffen waren niet of beperkt aanwezig. Voor de toevoer van water was zij sterk afhankelijk van buurland Maleisië. De Singaporese economie had zich al in de 19e eeuw ontwikkeld als een centrum van entrepothandel, waar men zonder heffingen kon importeren en exporteren. Men kan stellend dat Singapore vanaf een vroeg stadium gebruik maakte van haar geografische comparatieve voordeel. In ’59 was kwam de regering tot de conclusie dat in deze sector nog weinig groeipotentieel zat. 38 Mede op advies van Albert Winsemius, een Nederlands econoom in dienst van de Verenigde Naties werd besloten in te zetten op grootschalige industrialisatie. Winsemius zou 23 jaar lang economisch adviseur van Singapore blijven. Deze industrialisatie probeerde men te bereiken door middel van bescherming van eigen bedrijven en fabrieken uit angst dat deze zouden verdrinken in de concurrentie met buitenlandse investeerders uit onder andere Hong Kong en Taiwan. Later keek men met interesse naar investeerders van ver ontwikkelde landen. Het idee van regering hierachter was dat Singapore een overbrugging zou moeten maken naar afzetmarkten en investeerders van welvarende gebieden. Men dacht hierbij met name aan de Verenigde Staten, Europa en Japan. Singapore zo zou een ‘First 37 38 W.G Huff, The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994), 291 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000), 50 19 World Oasis’ moeten worden in een regio met veelal derde wereld landen. 39 Men zette dan ook delegaties op naar om het buitenland om investeerders bekend te maken met Singapore als plek om hun productie te vestigen. De Singaporese overheid hoopte eveneens dat de Westerse productiefaciliteiten en bedrijven zouden helpen de arbeiders in Singapore te scholen in de vereiste technische kennis. Vanwege deze toename in (technische) kennis zou de Singaporese arbeidsmarkt aantrekkelijker worden voor andere buitenlandse bedrijven om in te investeren. Het vestigen van productiefaciliteiten door deze multinationale corporaties zou de belangrijkste oplossing blijken voor de werkloosheid in de jaren ’60. Tabel 2.1 - Singapore: Buitenlandse investeringen in de fabricage sector, 1960-82 (Investeringen in vaste activa) Einde van het jaar Jaarlijkse Jaarlijks hoeveelheid S$m groeipercentage% 1960-65 Niet bekend Niet bekend 1966 82 52.2 1967 64 26.8 1968 151 49.8 1969 146 32.2 1970 395 65.8 1975 326 10.7 1978 1.097 26.5 1980 1.171 18.4 1983 (juni) 907 Niet bekend Bron: W.G. Huff, The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994), 89 Als onderdeel van de industrialisatie werd in 1961 het Economic Development Board (EDB) opgericht, mede op advies van Winsemius. De EDB zou het centrale punt vormen voor buitenlandse investeerders. Dit deed het onder andere door de (bedrijf)infrastructuur verbeteren om een geschikt onderneming- en productieklimaat te creëren voor potentiële investeerders.40 Men moet hierbij denken aan het ontwikkelen van een vliegveld en haven met internationale allure. Ook een solide infrastructuur die aansluit op (potentiële) bedrijfsgebieden en een centraal bureau voor vergunningen en wetgeving is van fundamenteel belang. Dit om te voorkomen dat investeerders zouden worden geconfronteerd 39 40 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000) 58 Lee, From Third World to First, 300 20 met verschillende ministeries en ambtenaren. Onder andere vanwege een geringe bemoeienis met de internationale bedrijven, relatief lage belastingen op gemaakte winst en de toegang tot buitenlands personeel kenmerkte Singapore zich door een aantrekkelijk ondernemersklimaat voor buitenlandse bedrijven.41 In deze verschuiving van een relatief gesloten economie naar een systeem dat zich openstelt voor buitenlandse investeringen vinden we de vorming van een nieuw comparatief voordeel. Met een toegenomen bereikbaarheid, garanties en belastingtechnische voordelen van de overheid en (bewust) lage arbeidskosten trachtte Singapore zich te onderscheiden van omliggende landen en haar concurrentiekracht te verhogen. De groei in buitenlandse investeringen reflecteert het succes van dit beleid. De relatief lage groei aan het begin van de jaren ’70 is te verklaren door onder andere door moeilijkheden met het internationale monetaire systeem, evenals de oliecrisis. Grafiek 2.1: Aandeel van BNP naar Industrie (1960 en 1993) 30% 25% 20% 15% 10% 5% 1960 0% 1993 Bron: F. von Alten, The Role of Government in the Singapore Economy (Frankfurt, 1995), 41 Onder leiding van het EDB werden veel nieuwe nationale bedrijven opgezet, veelal onder leiding van hoog opgeleidde, Engels sprekende Singaporezen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere Singapore Airlines en Port of Singapore Authority, maar ook in de olie, elektrotechniek en vele andere sectoren werden bedrijven gesticht. Veel van deze bedrijven werden succesvol, met name de Singaporese haven. De haven was eind jaren ’80 al een van 41 C.Y. Lim, P.J Lloyd, Singapore Resources and Growth (Singapore, 1986) 81 21 de drukste havens ter wereld. De Singaporese overheid was zich er sterk van bewust dat door toenemende afhankelijkheid van internationale handel haar kansen gespreid dienden te worden. Met het oprichten van bedrijven zoals hierboven beschreven trachtte men de Singaporese economie sterk te diversifiëren en te herstructureren, en niet geheel zonder succes, zoals te zien in de bovenstaande diagram. De EDB hield zich ook actief bezig met het volgen van economische trends in het buitenland. Door nauwlettend in de gaten te houden waar behoefte aan was kon de Singaporese regering potentiële groeimarkten eenvoudig benutten.42 Zo werd halverwege de jaren ’60 het potentieel van elektrische apparaten opgemerkt. Door dit potentieel tijdig in te zien kon juiste fundering worden gelegd om Singapore aantrekkelijk te maken voor dergelijke bedrijven. Deze strategie van vooruit plannen lijkt op de internationalisering in de jaren’60. De overheid trachtte door belastingtechnische voordelen en de juiste (juridische) infrastructuur zich aantrekkelijker te maken dan concurrerende landen. Men kan stellen dat Singapore haar eigen comparatieve voordeel ten opzichte van andere landen creëerde door het leggen van dergelijke een basis voor potentiële groeimarkten. Daarnaast moedigde de overheid (her)scholing in de nieuwe sectoren sterk aan, wat eveneens genoemd kan worden als een onderbouwing van het reeds bestaande comparatieve voordeel van Singapore: arbeid. De groei in de jaren zeventig werd dan ook grotendeels gerealiseerd door de doorbraak van Singapore bij grote bedrijven in de elektrische sector zoals Hewlett-Packard. Deze doorbraak legde de basis voor Singapore als grootschalige elektronica-exporteur in de jaren ’80. 43 Ook zorgde deze nieuwe sector voor meer nieuwe arbeidsplaatsen van overwegend hoger niveau. Deze ‘transitie’ zal later in dit artikel worden toegelicht. In de geest van internationale vrijhandel werden vanaf 2000 met verschillende landen economische verdragen gesloten, om goederen, kapitaal en diensten minder belast of onbelast te kunnen verhandelen op internationaal niveau. Zo heeft Singapore onder andere met de Verenigde Staten, Jordanië, Korea en Peru een Free Trade Agreement. Ook kent zij economische samenwerkingsverbanden met Nieuw-Zeeland, India en de Europese Vrijhandel Organisatie. Ook is Singapore een van de oprichtende leden van de ASEAN organisatie, die zich economische samenwerking en ontwikkeling in Zuid-Oost Azië tot doel heeft gesteld. Dergelijke verdragen passen sterk in het beleid van de PAP regering om haar economie in het 42 W.G. Huff, The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994), 340 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000), 62 43 22 mondiale financiële stelsel te integreren. Deze verdragen zijn de eerste elementen van de ‘deep economic integration’ zoals beschreven door Dani Rodrik. Singapore tracht door middel van deze verdagen economische barrières te verwijderen en haar economie te vervlechten met de internationale markten. Tabel 2.2 - Singaporese macro-economische indicatoren, 1960-1990. Indicator 1960-66 1966-69 1960-1969 1970-79 1980-90 Jaarlijks BBP 5,7 13,6 8,0 8,3 6,4 1,1 1,0 1,1 5,8 1,8 6,7 18,2 11,5 28,2 41,2 17,5 24,8 20,7 40,5 41,9 groeipercentage Jaarlijks inflatiepercentage Jaarlijks spaarpercentage Investeringsratio Bron: Huff, W.G., The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994), 302 Wanneer men de ontwikkeling van de Singaporese economie bekijkt wordt wel gesproken over een ‘wonder’. Hoewel deze duiding wellicht gechargeerd is staat vast dat Singapore een erg grote economische groei heeft weten te presteren in de tweede helft van de 20e eeuw. Bovenstaande cijfers geven hier zeker blijk van. Toch heeft ook Singapore onder andere dankzij haar internationale oriëntatie en daarmee kwetsbaarheid enkele economische tegenslagen te voorduren gehad. De manier waarop de PAP regering omgaat met dergelijke tegenslagen is illustrerend voor het economische beleid in Singapore. Een vroeg voorbeeld hiervan kan worden gevonden in 1968, toen de Singaporese economie een forse tegenslag dreigde te krijgen. De Britse militaire aanwezigheid – verantwoordelijk voor 20% van het Singaporese BNP en 30.000 banen44 - werd afgebroken omdat Singapore spoedig haar onafhankelijkheid zou verkrijgen. Door tijdig in te grijpen en onderhandelingen met de Britse overheid wist Singapore dit verlies echter te minimaliseren. De regering wist enkele militaire faciliteiten van de Britse regering over te nemen die later zouden worden ingezet voor andere economische doelen. Ook mocht de militaire apparatuur en infrastructuur, die volgens Brits protocol vernietigd diende te worden na het verlaten van de 44 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000), 52 23 een land, worden behouden of gedemonteerd en elders worden ingezet. Daarnaast kreeg de Singaporese overheid een financiële bijdrage bestaande uit gunstige leningen en een klein deel van giften. Hoewel het Britse vertrek van (negatieve) invloed was op de economische prestatie van dat jaar, wist de stadstaat alsnog een groeipercentage te noteren. Deze tegenslag was voor de regering een aanmoediging om het beleid van industrialisatie en het aantrekken van het buitenlands kapitaal, zoals hierboven geschetst, aan te zetten. Door de stevige groei van de industriële economie had Singapore in verhouding tot andere landen minder last van de internationale monetaire problemen en de oliecrisis van de jaren ’70.45 Dit droeg evenwel bij aan het besef van de kwetsbaarheid van de economie door haar nauwe vervlechting met de internationale markten. Halverwege de jaren ’80 werd Singapore getroffen door een recessie. Na evaluatie bleek dat de concurrentiepositie van de stadstaat was verzwakt door de sterk toegenomen lonen. Om deze verzwakte concurrentiepositie te bestrijden werd een flexibeler systeem ten aanzien van loonstijgingen ingevoerd. Centraal in het bepalen van dit beleid staat de National Wages Council (NWC), een overheidsinstantie waarin vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en overheid zitting nemen. In de praktijk is de macht van de vakbonden beperkt en heeft de overheid relatief veel macht in het bepalen van dergelijke kwesties. Dit draagt bij aan het flexibele karakter van het economische beleid van de regering en relatief zwakke positie van de werknemers in dergelijke onderhandelingen. De centrale rol van de NWC in het bepalen van loonhoogtes doet denken aan de geleide loonpolitiek in Nederland gedurende de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Om Nederland concurrerend te maken (Zoals Singapore voortdurend probeert.) werden de lonen door de overheid bewust laag gehouden. Ook in Nederland was de ruimte tot onderhandelen voor andere partijen beperkt. In de jaren ’60 werd dit beleid echter los gelaten, waar in Singapore het nog altijd een beleidsinstrument vormt. De NWC vormt een sterk voorbeeld van een extractive economisch instituut. Het inclusive element van het instituut – de invloed van de vertegenwoordiging van werknemers – is immers erg klein. Dit extractive kenmerk is opmerkelijk in het licht van de welvaart in Singapore. De lange duur en het hoge niveau van de welvaart in Singapore zou duiden op een sterk inclusive systeem, maar Singapore lijkt hierop een uitzondering te vormen. De vroege Singaporese bestuurders zoals Lee Kuan Yew waren in eerste instantie geen voorstander van verstrekkende en vooruitlopende planning.46 Zij bedienden zich liever van 45 W.G. Huff, The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994), 302 F. von Alten, The Role of Government in the Singapore Economy (Frankfurt, 1995), 119 46 24 een pragmatisch en ontwikkelingsgericht perspectief waarin zij handelden naar de behoeften van de economie. Deze voorkeur voor gedeeltelijk reactief beleid is terug te leiden naar de afhankelijkheid van de altijd (spontaan) veranderende wereldhandel. In ruil voor advies en financiële steun van de VN (Winsemius) diende er echter een plan te worden opgesteld, wat resulteerde in de formulering van de eerder beschreven industrialisatie en internationalisering. Ook werd er financiering vrijgemaakt voor facilitaire zaken voor de bevolking zoals water, gas en elektriciteit. Het in 1961 geformuleerde plan bleek niet een al te strikte richtlijn. Mede door het verlaten van de Maleisische Federatie achtte de Singaporese regering verschuivingen noodzakelijk. Vanwege de prangende vraagstukken als de werkeloosheid ontwikkelde zich er een balans tussen centraal geplande acties in combinatie met reactief handelen. Ook de beschreven rol van de EDB is typerend voor dit balans, waarbij wordt gekeken naar economische kansen en belemmeringen die per direct aandacht behoeven, evenals duurzame oplossingen en uitdaingen. Gedurende de economische vooruitgang heeft de Singaporese regering zichzelf een interventionistische rol aangemeten.47 In de jaren ’80 stelde de overheid een nieuw economisch plan op na de jaren ’70 waar een dergelijk structureel plan ontbrak. Door de sterke industrialisatie was de hoeveelheid banen dusdanig explosief gestegen dat er een tekort aan arbeiders ontstond. Hierdoor moesten er immigranten aangetrokken worden om deze arbeidsplaatsen te vullen. Om een dergelijk scenario in de toekomst te voorkomen werd het Economic Development Plan for the Eighties opgesteld.48 Het rapport had tot doel de modernisering van de economie te versnellen middels de ontwikkeling van een wetenschappelijke en technologische industrie. Dergelijke investeringen en aandacht voor (nieuwe) specifieke sectoren - ook wel transities - wordt hieronder verder toegelicht omdat het een kans biedt de substantiële rol van de overheid in de economie te belichten. Economische transities Grote verschuivingen in economische oriëntatie, of transities, vinden in Singapore veelal plaats om economische groei in de toekomst de garanderen. Ook bieden nieuwe markten een manier om de Singaporese economie te verbreden waardoor zij minder vatbaar wordt voor mondiale economische crises. 47 48 Huff, W.G., The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994), 341 Huff, The Economic Growth of Singapore, 340 25 De eerste duidelijk economische transitie sinds de onafhankelijkheid van Singapore in 1965 is niet lastig te identificeren. Zoals meerdere malen in dit artikel genoemd zette de regering massaal in op industrialisatie en het aantrekken van internationale bedrijven en kapitaal om de economie te laten groeien en de werkeloosheid te lijf te gaan. De fundering voor deze industrialisatie werd gelegd met het State Development Plan wat grotendeels was gebaseerd op het rapport van Albert Winsemius. Centraal hierin was de nadruk op lage lonen, vrij verkeer van kapitaal, nadruk op technische opleidingen in het onderwijs en belastingvoordelen voor de investeerders. Ook werd het belang van infrastructurele en financiële voorzieningen benadrukt. Opmerkelijk is dat in veel van deze voorgestelde maatregelen al een centrale rol voor de overheid is weggelegd, dit was volgens het rapport essentieel om de nadelige omstandigheden in Singapore zoals hoge lonen en werkloosheid tegen te gaan.49 Ook de EDB kreeg een centrale rol in de nieuwe ontwikkeling, dit overheidsgestuurde orgaan zou leningen kunnen verstrekken aan potentiële investeerders. Naast economische hervormingen werd op sociaal gebied ook geïnvesteerd om Singapore aantrekkelijker te maken voor het buitenland. Er werd fors geïnvesteerd in woningen voor de bevolking en onderwijs werd toegankelijker door het stichten van meerdere scholen gedurende de vier jaar van het plan. Dit was eveneens in het belang van de PAP die een groot deel van haar achterban zocht in (hoger) opgeleide mensen.50 Om de invloed van belangengroepen in de economie te verminderen werd het voor onder andere vakbonden verplicht zich te registreren bij een overheidsinstantie. De combinatie van staatsbedrijven, economische instituties zoals het in ’71 opgerichte National Wages Council (NWC) maakte dat de PAP vrijwel in elk facet van de economie een stevige voet aan de grond had. Hierdoor was al vroeg in de jaren ’60 een aantrekkelijk fundament gecreëerd voor buitenlandse investeerders. Na het uittreden uit de federatie deed Singapore afstand van haar importsubstitutie. Deze importsubstitutie hield in dat binnenlandse bedrijven werden gesubsidieerd om te faciliteren voor de eigen markt. De nadruk werd verschoven naar het aantrekken van buitenlandse bedrijven die gebruik konden maken van de aantrekkelijke financiële structuur. Om dit proces verder aan te jagen werden er aantrekkelijke belastingsvoordelen voor deze bedrijven opgesteld, zo konden zij onbelast hun productiematerialen en verwerkingsapparatuur invoeren in Singapore. Om de macht van vakbonden verder in te perken werd het in 1966 49 50 G. Rodan, The Political Economy of Singapore’s Industrialization (Hong Kong, 1989), 64 Rodan, The Political Economy of Singapore’s Industrialiszation, 66 26 verboden om zonder toestemming te protesteren of staken. Door de dominante positie van de overheid kon zij zonder teveel tegengeluid de rechten en plichten van arbeiders aanpassen; de vakantiedagen werden gereduceerd, werkweken werden langer en de afdracht aan het verplichte pensioenfonds werd groter.51 Mede door deze afdrachten kon de overheid nieuwe projecten financieren en haar aantrekkingskracht voor buitenlandse investeerders verder vergroten. De manier waarop Singapore haar eerste transitie in de jaren ’60 inzette is typerend voor de manier waarop latere, vergelijkbare transities worden ingezet. Binnen dit ‘model’ is een belangrijke rol weggelegd voor Singapore haar belangrijkste comparatieve voordeel; arbeid. Een belangrijke eerste stap hierin is het tijdig herkennen van een potentiële groeimarkt door het EDB, zoals hierboven beschreven. De volgende stap is het voldoen aan de eisen die zullen worden gesteld aan Singapore door (internationale) producenten en actoren in deze nieuwe sector. Per transitie kunnen deze eisen verschillen. In de eerste beschreven transitie, de industrialisatie en internationalisering, werden protectionistische maatregelen voor binnenlandse producenten in vergelijkbare sectoren afgeschaft. Ook werd er fors geïnvesteerd in de juiste fysieke en juridische infrastructuur om het deze bedrijven zo makkelijk mogelijk te maken zaken te doen in Singapore. Het vestigen van een juiste infrastructuur is ook terug te zien in latere transities. Beleidsmatig vertaalt zich dit naar belastingsvoordelen, financiële garanties van de overheid en niet te strenge arbeidsreguleringen. Dit laatste is kenmerkend voor de inzet van Singapore haar krachtigste comparatieve voordeel. Arbeiders werden aangemoedigd om zich te scholen in de kennis verreist in de nieuwe economische sectoren. Deze (her)scholing zien we later terug bij andere transities, zoals in productie van elektrotechnische apparaten, de financiële sector en de recente transitie naar ICT en kennis. Daarnaast werden zij aangemoedigd om het Engels machtig te worden, en later het Mandarijn. De Singaporese arbeiders zijn bijzonder flexibel inzetbaar, wat het tot een krachtig comparatief voordeel maakt ten opzichte van bijvoorbeeld Westerse werknemers. Opmerkelijk is de dominerende rol van de overheid in het creëren van dergelijke transitie. Vrijwel het hele proces is te typeren als extractive, waar het functioneren van de economie tóch kan worden geduid als inclusive. Zolang de Singaporese arbeiders zich flexibel houden profiteren zij ook; is de veronderstelling. Zij zijn dan immers gegarandeerd van een baan, waar de economie zich weer verder kan ontwikkelen. Deze centrale rol voor onderwijs en (her)scholing vormt een middel tegen de creative destruction waarover Acemoğlu en 51 G. Rodan, The Political Economy of Singapore’s Industrialization (Hong Kong, 1989), 92 27 Robinson in hun theorie spreken. Om het verlies van arbeid en kennis zoals bij transities veelal het geval is te minderen of zelfs te voorkomen moeten arbeiders zich wel omscholen en flexibel opstellen. Om de diversiteit van de economie te verbreden en daarmee de risico’s te spreiden, werd aan het begin van de jaren ’70 ingezet op de ontwikkeling van producten met hogere kwaliteit, veelal elektronische apparaten en de verwerking van olie in raffinaderijen.52 Ook moest dit tegenwicht bieden aan de toegenomen concurrentie van andere goedkope productiecentra elders in Azië. Omdat de productie van deze goederen meer vaardigheid zou eisen, zouden daarmee ook de lonen stijgen, om dit effect tegen te gaan werden er meer immigranten in Singapore toegelaten om de gaten in de lagere arbeidsposities te voorzien en de lonen te drukken. Tegelijkertijd liet de NWC de lonen stijgen in bepaalde sectoren die ervoor moesten zorgen dat producenten van hoogwaardigere goederen technologisch geschoolde mensen in de Singaporese arbeidsmarkt zouden plaatsen. Ook werden er opnieuw aantrekkelijke belastingstarieven gesteld: bedrijven die aan de juiste criteria voldeden hoefden vijf jaar geen belasting te betalen over gemaakte winsten. Samengevat kenmerkte de eerste 15 jaar van economische ontwikkeling in Singapore zich als een strak georganiseerd orkest, waarin de staat niet alleen dirigent is, maar ook belangrijke partijen op verschillende instrumenten meespeelt. Met de dreiging van een verzwakkende concurrentiepositie werd aan het begin van de jaren ’80 een nieuw economisch plan voor het komende decennium opgesteld.53 In het plan stelde Singapore zich tot doel om het kenniscentrum van Zuid-Oost Azië te worden door verbetering van haar technologie en diensten. Het plan kan worden beschouwd als een nieuwe door overheid ingezette transitie. Opmerkelijk is dat binnen deze ontwikkeling twee nieuwe groeimarkten worden geïdentificeerd die een buitenstaander als twee aparte transities zou kunnen analyseren, te weten de ICT sector en de ambitie om Singapore te ontwikkelen tot een internationaal financieel centrum. Het formuleerde de volgende overkoepelende doelstellingen: 54 Een BBP groeipercentage van 8 tot 10% per jaar om in 1990 het BNP per hoofd van Japan te evenaren. 52 G. Rodan, The Political Economy of Singapore’s Industrialization (Hong Kong, 1989), 86 H. Mirza, Multinationals and the Growth of The Singapore Economy (Kent, 1986), 59 54 Mirza, Multinationals and the Growth of The Singapore Economy, 63 53 28 6 tot 8% productiviteitsverhoging per jaar. Geen werkloosheid, banen van hoog niveau. Een gezonde verhouding tussen loon en arbeid. De regering dacht dit te kunnen bereiken door binnen de fabricagesector in te zetten op de ontwikkeling van hoogwaardige producten zoals machines, verwerking van petroleum, de farmaceutische industrie en andere hoogwaardige sectoren. Ook diende er hard te worden gewerkt aan de informatisering van de maatschappij door middel van computers en ontwikkeling van de ICT sector.55 Om dit te realiseren werd er een explosieve stijging aan investeringen in het onderwijs gerealiseerd. Waar in de periode 1978-1979 $32,75 miljoen werd geïnvesteerd klom dit bedrag in de periode 1982-83 naar $374,68 miljoen.56 De uitwerking van het plan voor de ICT sector is exemplarisch voor de vastberadenheid waarmee de Singaporese overheid een dergelijke ontwikkeling omarmt. Verschillende overheidsinstituties als onderdeel van de EDB werden in het leven geroepen om de nieuwe ICT-infrastructuur te bewerkstelligen. Daarnaast werden grote delen van de publieke sector bij het project betrokken; ministeries dienden zelf ook mee te gaan in de ontwikkeling. Daarnaast werden ICT georiënteerde vakken aangeboden op universiteiten en andere kenniscentra. De door de opgerichte instanties, zoals het Committee on National Computerization,werkte actief aan het bouwen van een solide infrastructuur voor telecommunicatie waar toekomstige investeerders, overheid en bevolking gebruik van konden maken.57 Het oprichten van dergelijke sector specifieke commissies vormt een belangrijk middel voor de Singaporese overheid om de ingezette transitie te realiseren. In deze transitie naar een ICT en kennis georiënteerde economie is een ander kenmerk te herkennen over hoe de overheid een dergelijke transitie tracht te bereiken. Overheidspropaganda speelt hierin een belangrijke rol. De regering bedient zich van specifieke woordkeuzes in publieke optredens en in de media. In de jaren ’90 wanneer de regering de genoemde transitie richting ICT en kennis tracht in te zetten is er een sterke toename te zien in het gebruik van specifieke woorden om de Singaporese bevolking aan te zetten tot specifieke (her)scholing. Onderstaande tabel geeft hier een duidelijk beeld van. 55 H. Mirza, Multinationals and the Growth of The Singapore Economy (Kent, 1986), 64 G. Rodan, The Political Economy of Singapore’s Industrialization (Hong Kong, 1989), 149 57 S.H Wong, ‘Exploiting Information Technology: A Case Study of Singapore’ World Development 20 No.12 (1992) 1817-1828, 1819 56 29 Tabel 2.3 – Gebruik van termen in twee belangrijke kranten in Singapore 1995-2000 Term 1995 1996 1997 1998 1999 2000 Globaliz(s)ation 100 126 269 240 390 783 Knowledge- 2 5 15 83 372 351 2 5 3 20 65 1651 562 689 580 951 1381 8 13 38 375 358 based economy The new economy Innovate (-ion, - 389 ive, -or) Technopreneur 3 (-s, -ial, -ship) Bron: N. Coe, P.F. Kelly, ‘Languages of Labour: representational strategies in Singapore’s labour control regime’ Political Geography 21 No.1 (2002) 341-371, 355 Naast de ICT transitie diende Singapore zich te ontwikkelen tot international financieel centrum. Vooral hierin vond Singapore een sterke bron van groei voor de economie. Al sinds halverwege jaren ‘90 wordt Singapore tot een van de vijf belangrijkste financiële centra ter wereld gerekend.58 Singapore wist hiermee een brugpositie te vormen in het gat van de tijdzones tussen de markten van New York en Londen en Hong Kong en Tokyo, en maakte hiermee internationaal handelen gedurende de hele dag en nacht mogelijk. Midddels de door de regering beheerste bedrijven, banken en de regering zelf wist Singapore de handel van internationale staatsobligaties (hoofdzakelijk uit de Verenigde Staten) aan te jagen. Ook werden er reguleringen ingevoerd of juist verwijderd om het vrije verloop van (internationaal) kapitaal te garanderen. Voorbeelden hiervan kunnen worden gevonden in het reduceren van belastingen, gunstige rentepercentages en garantstellingen van de overheid zelf. Met het Economic Development Plan for the Eighties als succesverhaal leek economisch plannen een vast middel in het beleid van de regering te zijn geworden.59 Zo werd er in 1985 een comité in het leven geroepen om de oorzaken en oplossingen van de recessie te onderzoeken, het comité volgde een jaar later met een rapport waar de aanbevelingen in grote delen werden overgenomen. In ’89 stelde het Economic Planning Committee een plan om 58 59 G. Peebes, P. Wilson, The Singapore Economy (Cheltenham, 1996), 193 F. von Alten, The Role of Government in the Singapore Economy (Frankfurt, 1995), 131 30 Singapore binnen 30 tot 40 jaar bij de meest ontwikkelde landen te laten horen. Hiermee leek een gewoonte om elke vijf tot tien jaar de economie te evalueren geboren. Ook voor specifiekere sectoren werden plannen opgesteld, zoals het National Technology Plan in 1991.60 Hierin werd een plan uiteengezet om Singapore tot een belangrijk centrum van wetenschap en technologie te ontwikkelen, de ontwikkeling van een Research & Development (R&D) sector was hierbij van groot belang. Ook hier doet hetzelfde model zich voor als bij de eerder beschreven ontwikkelingen in de ICT sector. Een door de overheid in het leven geroepen instantie (National Science and Technology Board) voorziet in de vereiste infrastructuur en investeert in onderwijs gelieerd aan R&D. 61 Reflectie Vastgesteld kan worden dat Singapore explosieve economische groei heeft gerealiseerd in de tweede helft van de 20e eeuw. Belangrijk hierin zijn de ingezette transities door de Singaporese overheid. Zij heeft de transities effectief weten te realiseren door het tijdens opmerken van groeimarkten, het leggen van de juiste infrastructuur, een centraal orgaan die de transitie leidt en een arbeidsmarkt die aangemoedigd door overheidspropaganda zich flexibel laat inzetten en zich laat omscholen om werkzaam kunnen worden in andere sectoren. Dit maakt arbeid verruit het belangrijkste comparatieve voordeel van Singapore. Maar met de basis die de Singaporese overheid keer op keer legt met aantrekkelijke belastingen, beperkte overheidsregulaties en een solide infrastructuur maakt Singapore zich ogenschijnlijk de comparatieve voordelen (naast arbeid), aantrekkelijk voor nieuwe economische sectoren, eigen. De grote rol van overheidsinstanties in de Singaporese rol hebben veelal een extractive karakter door de gebrekkige invloed van werknemers en overwegend grote invloed van werkgevers. De hieruit voortvloeiende welvaart komt de stadstaat en haar bevolking echter wel degelijk ten goede, in tegenstelling tot landen met extractive economische instituties zoals wordt geschetst in Failed Nations. Zoals geschetst is de welvaart van Singapore sterk toegenomen in de afgelopen jaren. Singapore neemt hiermee een vreemde positie in tussen extractive en inclusive instituties. 60 F. von Alten, The Role of Government in the Singapore Economy (Frankfurt, 1995), 133 S. Anwar, M. Zheng, ‘Government spending on research and development and industrial production in Singapore’ International Journal of Asian Management 3 (2004) 53-65, 54 61 31 De open toegang tot de Singaporese markt, haar handelsverdragen en positie als internationaal financieel centrum geven duidelijk blijk van een diepe economische integratie zoals uitgelegd in de theorie van Dani Rodrik. Het succes van de Singaporese economie is in belangrijke mate afhankelijk van de internationale handel. De tegenslagen die hieruit voortvloeien worden echter goed opgevangen door effectieve regulaties en een flexibele arbeidsmarkt. 32 Vrijheid versus Welvaart: De Prijs Van een Groeiende Economie Hoe verhoudt de positie van de politieke en economische instituties in Singapore zich tot de welvaart van de samenleving? Nu zowel de economische en politieke ontwikkeling in Singapore is geanalyseerd kan er worden gekeken naar de consequenties van het gevoerde beleid van de door de PAP domineerde Singaporese regering. In dit hoofdstuk zal onderscheid worden gemaakt in politieke, sociale en economische consequenties voor de Singaporese bevolking. Politieke gevolgen Een belangrijke politieke consequentie kan worden gevonden in een beperkte persvrijheid in Singapore. Omdat de PAP is van mening dat de overheid er is om te regeren en het dus het beste weet is de persvrijheid aanzienlijk ingeperkt. De belangrijkste kranten zijn voor een groot deel in handen van de overheid. Daarnaast is de distributie van buitenlandse kranten sterk beperkt en mogen er enkel kranten verspreid worden wanneer de redactie in het bezit is van een door de overheid afgegeven licentie. Lee Kuan Yew zegt in zijn autobiografie het volgende over het inperken van de persvrijheid: “I needed the media to reinforce, not to undermine, the cultural values and social attituds being incalculated in our schools and universities. The mass media can create a mood in which people become keen to acquire the knowledge, skills and disciplines of advanced countries.”62 Beperkte persvrijheid kan als een uiting worden gezien van extractive politieke instituties. In veel landen die door Acemoğlu en Robinson worden geduid als een extractive politiek systeem is onderdrukking of beperking van de pers of andere vrijheden de orde van de dag. De motivatie hiervoor is veelal ‘bescherming’ van staat, economie of bevolking, vergelijkbaar met het argument van de Singaporese regering. Om de welvaart consistent en duurzaam te houden moeten er offers worden gemaakt, is de visie van de regering. Een tweede kenmerk van een extractive politiek systeem kan worden gevonden in de gebrekkige macht en invloed van oppositie partijen, eveneens een gevolg van het ‘Wij weten wat het beste wat van belang is, en dat is de economie’-beleid van de PAP regering. Men kan stellen dat de regering in sommige gevallen liever verantwoordelijkheid aflegt aan de internationale markten dan de aan eigen bevolking. Door het beperkte bereik van de oppositie in het parlement kan men stellen dat het Singaporese democratische bestel ernstig is 62 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000), 190 33 verschraald en verre van pluriform; een belangrijke eis voor een inclusive politiek systeem. Ook wordt de regering en PAP partijtop gedomineerd door dezelfde Westers geschoolde elite als in de jaren ’60. De invloed van en verantwoordelijkheid aan de bevolking laat dus te wensen over in het belang van de economie.63 Westerse critici stellen dat de regering haar macht misbruikt gedurende verkiezingen. Een voorbeeld hiervan is de mededeling dat de kieskringen waar de PAP de meerderheid zou behalen als eerste aan de beurt zouden komen voor het omvangrijke huizenproject van de regering, zoals in dit hoofdstuk toegelicht. Naast een gebrekkige parlementaire vertegenwoordiging zijn er twee ordeningen actief die de overheid aanzienlijke macht geven en geluiden van de oppositie gemakkelijk beperkt houden en geen groot podium geven. De Societies Act stelt dat alle politieke activiteit binnen de grenzen van politieke partijen moet plaatsvinden. Openbare demonstraties en politieke statements van pressiegroepen zijn uitgesloten. Openbare politieke activiteit van de samenleving is hiermee grotendeels verlamd. De Internal Security Act is eveneens een beperkende factor en kan worden gezien als een inbreuk op een effectieve rechtstaat. Het geeft de Minister van Binnenlandse Zaken het recht om eenieder die hij een gevaar acht voor de nationale belangen voor twee jaar op te sluiten zonder juridisch proces.64 Een eveneens belangrijk ‘politiek’ orgaan voor de Singaporese bevolking waren de vakbonden. In eerste instantie gevreesd als bolwerken van communisme en later als obstakels in de ontwikkeling van de nationale economie werd hun macht aanzienlijk gereduceerd met de Trade Union Bill in 1966.65 Vanaf dit moment moesten vakbonden zich registreren en was staken of protesteren zonder aankondiging en toestemming uit den boze. In essentie kwamen de vakbonden onder controle van de overheid te staan waardoor een van de weinige organen die het belang van de werknemers voorop heeft staan tandeloos werd. Ondanks het feit dat zij zitting namen in de NWC bleef hun macht relatief beperkt, en daarmee de invloed van de werknemers in het reilen en zeilen van de economie en hun lonen. Door de nauwe samenwerking tussen verschillende overheidsinstanties zoals hieronder geschetst, kan worden gesteld dat de invloed van de gemiddelde werknemers marginaal was. Ook vormen vakbonden en de NWC instituties in die veel welvarende landen als inclusive kunnen worden 63 H. Mutalib, ‘Illiberal democracy and the future of opposition in Singapore’ Third World Quality 21 No. 2 (2000) 313-342, 324 64 C. Huat-Beng, ‘Arrested development: democratization in Singapore’ Third World Quarterly 15 No.4 (1994) 655-667, 658 65 G. Rodan, The Political Economy of Singapore’s Industrialization (Hong Kong, 1989), 91 34 beschouwd. Door het feit dat deze instituties echter beheerst worden door de overheid zijn zij beter te typeren als extractive instituties. Sociale en economische gevolgen Zoals beschreven in hoofdstuk 1 vormt Singapore een pluriforme samenleving met een ruime meerderheid van mensen met een Chinese afkomst. Het beleid van de regering zette vooral in op een overkoepelende multiraciale identiteit. Dit mes sneed aan twee kanten, door de nadruk te leggen op de verschillende etniciteiten als uniek en gelijkwaardig aan elkaar kwam de multiraciale identiteit soms onder druk te staan. Ook dienden bestuurders, veelal van Chinese afkomst, op te passen dat zij de andere minderheden niet onder druk zetten. Zo verweten zij het Maleisische deel van de bevolking niet altijd loyaal te zijn en economisch onder te presteren ten opzichte van de andere raciale groepen.66 Ook werd in de jaren ’80 gezocht naar gemeenschappelijke ‘Aziatische waarden’, waarmee in praktijk veelal werd gedoeld op de gedisciplineerde Chinezen. Om scheidingen langs raciale lijnen te voorkomen werd door middel van het huisvestingsproject van de overheid ingezet op pluriforme buurten en wijken. Hoewel het onderwijs voor de Singaporese overheid een belangrijk middel vormt om haar waarden en normen van discipline en hoge arbeidsethos over te brengen aan jeugdige generaties, is het zeker een positief effect van het economische beleid te noemen. Door investeringen van overheid en bedrijven werden opleidingscentra opgericht om arbeiders verder te scholen in nieuwe sectoren. Het aanbod op scholen werd aanzienlijk verbreed en de toegang tot onderwijs werd voor iedere Singaporees gerealiseerd. Ook werd het onderwijs in toenemende mate in het Engels gegeven waardoor de gemiddelde arbeider makkelijker kon participeren op de arbeidsmarkt, die eveneens steeds meer internationaliseerde. De nauwe vervlechting van onderwijs en industrie sloot hier ook goed bij aan.67 De ontwikkeling van de economie en de veranderende eisen aan de arbeidsmarkt kunnen er toe leiden dat Singaporese overheid inzet op (gedwongen) herscholing van arbeiders om haar concurrentie positie versterken.68 Het onderwijs vormt bovendien een middel voor de bevolking om hun invloed en toegang tot politiek en economie te vergroten. Door de toegenomen toegang en invloed afgelopen decennia kan worden gesteld dat onderwijs een belangrijke voorwaarde voor inclusive politieke en economische instituten is, iets waar Singapore dus aan voldoet. 66 C. Huat-Beng, ‘Arrested development: democratization in Singapore’ Third World Quarterly 15 No.4 (1994) 655-667, 659 67 F. von Alten, The Role of Government in the Singapore Economy (Frankfurt, 1995), 87 68 N. Coe, P.F. Kelly, ‘Languages of Labour: representational strategies in Singapore’s labour control regime’ Political Geography 21, No.1 (2002) 341-371, 355 35 Het pensioenstelsel van Singapore is nauw verbonden met de staat en economie middels het Central Provident Fund. Dit fonds was onderdeel van het pensioenstelsel ingesteld door de Britten tijdens het koloniale bewind. 5% van het loon door henzelf en nogmaals 5% door de werkgever verplicht bijgedragen aan het fonds. In 1968 besloot de regering de bijdragen van zowel werkgever als werknemer aan het fonds te verhogen. De hoogte van de premie werd verlaagd of verhoogd afhankelijk van de eisen van de economie. Waar in Nederland 15% over het algemeen geaccepteerd is, fluctueerde dit in Singapore tussen de 5% en 30%. Vanaf ’68 werd het ook mogelijk gemaakt om de opgespaarde tegoeden te gebruiken voor de financiering van een huis.69 Deze woningen werden gefaciliteerd door het Housing and Development Board (HDB), dat tegen lage kosten huizen bouwde en verkocht. Het instituut was eigendom van de staat en kon tegen aantrekkelijke prijzen grote stukken grond opkopen om hier woningen op te plaatsen. Dit had in sommige gevallen tot gevolg dat mensen gedwongen dienden te verhuizen in het belang van betere woningen voor de bevolking. De HDB verstrekte ook leningen ter financiering van deze huizen. Een derde overheidsinstantie, te weten de National Wages Council die zich actief bezig hield met het reguleren van de hoogtes van lonen, bepaalde in belangrijke mate mee over de rente die betaald moesten worden aan het CPF. Op deze manier kon er aanzienlijk kapitaal worden opgebouwd in het CPF waarmee overheidsprojecten konden worden gefinancierd om de economische aantrekkingskracht van Singapore te vergroten. Ook kon de inflatie in toom worden gehouden door de hoogte van de contributie aan de CPF parallel aan de stijging of daling van lonen te laten verlopen.70 Mede door deze intensieve samenwerking groeide het aantal woningbezitters tussen 1980 en 1990 sterk. Tabel 3.1 - Woningbezit in Singapore, 1980 en 1990. Type woning % van de bevolking dat een % van de bevolking dat een dergelijke woning bezit dergelijke woning bezit (1980) (1990) HDB Flats 60,8 91,7 Private huizen en flats 72,0 87,2 Overig 46,1 63,6 Bron: T-W. Soon, C.S. Tan The Lessons of East Asia: Singapore Public Policy and Economic Development (Washington, 1993), 20 69 70 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000), 96 Lee, From Third World to First, 97 36 Het centrale uitgangspunt voor de sociale voorzieningen van de regering was gestoeld op een samenleving die iedereen gelijke kansen bood.71 Lee Kuan Yew wilde een verzorgingsstaat naar Westers model voorkomen, waar de zorgkosten jaar op jaar stegen en moeilijk te beheersen waren. 72 Er werd besloten dat een bezoek aan de huisarts een bijdrage moest worden bepaald door de patiënt. Deze bijdrage zou parallel lopen met het stijgen en dalen van de lonen. Het idee hierachter was om verspilling van medicatie en tijd in de zorgsector te voorkomen. Naast de verplichte pensioenbijdrage aan het CPF zoals hierboven beschreven, krijgt iedere Singaporees vanaf 1977 een aparte CPF rekening waarop een verplichte zorgafdracht wordt gestort. Het geld van deze rekening wordt vastgehouden voor zorgkosten en mag besteedt worden aan naaste familie wanneer de financiële middelen van het betreffende familielid ontoereikend blijken. Er ligt in de Singaporese zorgsector dus een grote nadruk op zorg voor elkaar, met elkaar. De regering subsidieert goedkope ziekenhuizen meer dan duurde (en luxe) ziekenhuizen, om zo welvarende Singaporezen meer te laten bijdragen aan hun eigen zorg. De bevolking wordt dan ook aangemoedigd om gebruik te maken van een ziekenhuis wat aansluit bij het inkomen dat zij verdienen. Met dit systeem vond de regering een weg om de kosten beheersbaar te houden. De verantwoordelijkheid werd bij de burger gelegd zonder de staat geheel afzijdig te houden. Het economische beleid van de PAP regering had voor aanzienlijke welvaart gezorgd onder de bevolking. Nieuwe economische kansen, toegang tot onderwijs, huisvesting, zorg en een relatief goed pensioenstelsel vloeiden allemaal voort uit het succes van de economie en de respectievelijke transities. De invloed van de gemiddelde burger of werknemer werd hier echter niet veel groter op. Toegenomen lonen betekenden ook toegenomen afdrachten die de overheid centraal beheerde. In tijden van economische tegenslag waren er beperkte manieren beschikbaar om het ongenoegen over het loonbeleid kenbaar te maken. Door de dominante positie van de overheid kon zij relatief eenzijdig aan de knoppen draaien; iets wat zeker in het belang van de economie was, maar waar soms de werknemer uit het oog werd verloren. Dit eenzijdig aan de knoppen draaien biedt een combinatie van extractive en inclusive instituties. De instituties zijn overwegend extractive, daar zij gecontroleerd worden door een selectieve groep van de samenleving; politici en soms vertegenwoordigers van grote internationale bedrijven. In tegenstelling tot de theorie van Acemoğlu en Robinson wordt de verkregen welvaart door deze instituties niet gebruikt voor de groep die ze beheert. De verkregen 71 72 K.Y. Lee, From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000), 97 Lee, From Third World to First, 101 37 welvaart komt in het geval van Singapore ten goede van de bevolking. Hiervoor vraagt de PAP regering echter enkele offers waaronder flexibiliteit onder werknemers, met name in economische barre tijden. Ook de besproken politieke consequenties zijn hier een voorbeeld van. 38 Conclusie Hoe verhoudt de sturende rol van Singaporese overheid zich tot de consequenties van de economische transities vanaf 1965? Na bovenstaande analyse van politieke en economische ontwikkelingen in de geschiedenis van Singapore en de gevolgen hiervan voor bevolking en samenleving is duidelijk beeld ontstaan. Gedurende de transities in Singapore vanaf 1965 kenmerkte Singapore zich door de unieke verhouding tussen staat en economie. Wanneer men de theorie van Dani Rodrik over de globale economie bekijkt, lijkt het antwoord eenvoudig. In Singapore is de keuze gemaakt voor een combinatie van de natiestaat en deep economic integration. Het achterwege laten van de democratie is echter een te snelle conclusie. Er zijn immers politiek democratische instituties in Singapore aanwezig, hoewel het functioneren van deze instituties bekritiseerd wordt. Singapore geeft op kleine schaal het trilemma van de globale economie weer. De spanningen tussen de eisen van de internationale markten waar Singapore zo afhankelijk van is, en het gebrekkig functioneren van het politiek democratisch systeem geven weer waar de problemen zitten in dit trilemma. Het biedt een beeld op de offers die het land en bevolking moet maken voor een sterke vervlechting met de internationale economie. Daarnaast geeft zij weer welke economische en politieke instituties er nodig zijn voor het effectief functioneren van een dergelijke internationaal georiënteerde economie. Singapore onderbouwt hiermee de hypothese van Rodrik. De oplossing die Rodrik aandraagt - (tijdelijke) toegang tot arbeidsmarkten voor iedereen waar zij maar willen - lijkt niet een geschikte oplossing voor Singapore. De streng gereguleerde arbeidsmarkt en arbeidswetgeving is niet iets waar alle volken of markten van thuis zijn. Rodrik heeft hierin weinig oog voor de culturele eigenschappen van volken of samenlevingen, zoals ook Acemoğlu en Robinson hieraan voorbij gaan. De Singaporese arbeidsmarkt kenmerkt zich met flexibiliteit, discipline en een hoog arbeidsethos dat in (sommige delen van) Europa, de VS of elders ongehoord is. De roep om politieke hervormingen is de afgelopen decennia toegenomen in Singapore. Met de massieve groei van de telecommunicatiesector in de vorm van internet is het makkelijker geworden voor bevolking om zich te informeren over de overheid en het gevoerde beleid. Ook kan zij dankzij dit communicatiekanaal haar commentaar en kritiek kenbaar maken en hier medestanders in vinden. Wanneer PAP-mastodonten als Lee Kuan Yew op leeftijd geraken zullen dergelijke invloedrijke figuren meer op de achtergrond treden. Lee is zelfs na 39 zijn aftreden in ’90 een lange tijd nog van grote invloed geweest vanwege zijn prestaties en internationale prestige. Nu deze voor Singapore bepalende mensen op de achtergrond treden ontstaat er wellicht een mogelijkheid om het politieke bestel van Singapore te hervormen. De theorie van Acemoğlu en Robinson veronderstelt dat de verkregen welvaart in een land of samenleving terug moeten worden geïnvesteerd in het land of de samenleving wil zij haar welvaart in stand houden. Dit is sterk afhankelijk van het aanwezig zijn van inclusive instituties. In deze theorie neemt Singapore een uitzonderingspositie in. Veel instituties, bijvoorbeeld de vakbonden of de NWC zijn te beschrijven als extractive; de invloed van bevolking of werknemers is beperkt. Ook het politieke systeem zoals beschreven in hoofdstuk 1 en 3 is niet volledig te typeren als inclusive. Desondanks wordt de verkregen welvaart terug geïnvesteerd in de Singaporese samenleving. De levensstandaard van de samenleving is de afgelopen 50 jaar aanzienlijk toegenomen. Zoals gezegd neemt de roep op meer pluriforme, inclusive instituties toe. In de huidige Singaporese situatie lijkt echter dat in het belang van een duurzaam groeiende economie Singaporese instituties enkel voor bedrijven inclusive zijn. Bedrijven hebben veel invloed in het (economische) beleid van Singapore en mogen hier over meepraten, iets wat andere delen van de bevolking ontzegd wordt. Met name ten tijde van de beschreven transities wordt verwacht dat de Singaporese bevolking flexibel omgaat met de creative destruction en andere nadelen. Zij dienen zich te laten herscholen op basis van de nieuwe eisen van de economie. Singapore is gezien haar explosieve groei in welvaart zeker geen ‘Failed Nation’ te noemen. Maar biedt wellicht een antwoord voor derde wereld landen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden als Singapore in de jaren ’60. Singapore laat zien ondanks niet geheel te bestaan uit inclusive instituties, en zelfs kenmerken van extractive instituties te bezitten, enorme welvaartsgroei gerealiseerd kan worden. Mag men hier dan spreken van een model? Singapore heeft haar welvaart in belangrijke mate bereikt door in deze scriptie besproken transities. Hoewel deze per transitie verschillen, zijn de volgende kenmerken te onderscheiden: Het tijdig identificeren van potentiële groeimarkten. Het oprichten van een overheidsorgaan dat leiding geeft aan de transitie. Het creëren van een gedegen fysieke en juridische infrastructuur voor potentiële bedrijven. 40 Het vergroten van de aantrekkingskracht van Singapore als vestigingsplaats door middel van flexibele arbeidsregelingen, belastingsvoordelen voor bedrijven in de nieuwe sector. Overheidspropaganda om het belang van de transitie duidelijk te maken, evenals de eisen die hierdoor gesteld worden duidelijk te maken. De centrale rol van onderwijs en een flexibele arbeidsmarkt. Door het creëren van een gedegen basis om nieuwe potentiële groeisectoren aan te trekken tracht Singapore het comparatieve voordeel van deze nieuwe sectoren zich eigen te maken. Dit is een waardevolle eigenschap, daar Singapore los van arbeid zelf een gebrekkig scala aan comparatieve voordelen kent. Desalniettemin geeft de brede spreiding van de economie blijk van het succesvol eigen maken van deze comparatieve voordelen. Verruit de belangrijkste factor hierin is de Singaporese arbeidsmarkt. De Singaporese arbeidsmarkt is uitzonderlijk flexibel en wordt streng gecontroleerd door de overheid. Uitingen hiervan zijn de propaganda en (gedwongen) herscholingen om voldoende personeel te kunnen leveren aan een nieuwe economische sector. De flexibiliteit, gebrekkige democratische vertegenwoordiging en beperkte vrijheden kunnen worden gezien als offers van de bevolking om haar welvaart te behouden. In het licht van de ‘Failed Nations’-theorie kunnen zij worden geduid als uitingen van de aanwezigheid van extractive instituties. Een andere verklaring kan men wellicht vinden in cultuur. Singapore wordt veelal geprezen om haar gedisciplineerde arbeiders en hoge arbeidsethos. Deze culturele factor, vaak geduid bij Aziatische volken, is een onderbelichte factor in de theorie van Acemoğlu en Robinson. De stadstaat heeft inmiddels 50 jaar lang een stabiele toename in welvaart gerealiseerd en lijkt ondanks economisch turbulente tijden niet af te remmen. Het Singaporese model toont aan dat een sterke en daadkrachtige overheid die zich bemoeid met zaken die in de Westerse wereld als vrijheden worden beschouwd wel degelijk complementair is met het ontwikkelen van een succesvolle economie, en hierin vormt Singapore dan ook een voorbeeld voor anderen. 41 Literatuur Von Alten, F., The Role of Government in the Singapore Economy (Frankfurt, 1995) Anwar, S., Zheng, M., ‘Government spending on research and development and industrial production in Singapore’ International Journal of Asian Management 3 (2004) 53-65 Acemoglu, D., Robinson, J.A., Why Nations Fail: The Origins of Power, Prosperity and Poverty (New York, 2012) Bellows, T, J., ‘Singapore in 1988: The Transition Moves Forward’ Asian Survey 29 No. 2 (1989) 145-153 Chan, L. K., ‘Visualizing Multiracialism in Singapore: Graphic Design as a Tool for Ideology and Policy in Nation Building’ in Design Issues 27 No.1 (2011) Chee, C, H., ‘Singapore in 1985: Managing Political Transition and Economic Recession’ Asian Survey 26 (1986) 158-167 Coe, N., Kelly, P.F., ‘Languages of Labour: representational strategies in Singapore’s labour control regime’ Political Geography 21 No.1 (2002) 341-371, 355 Cunha, D.D., Debating Singapore: Reflective Essays Edited By Derek Da Cunha (Singapore, 1994) Davis, T., Ricardo’s Macroeconomics (New York, 2005) Henderson, J, C., ‘Planning for Succes: Singapore, The Model City-State?’ In Journal of International Affairs 65 No. 2 (2012) 42 Hollander, S., The Economics of David Ricardo (Toronto, 1979) Huat-Beng, C., ‘Arrested development: democratization in Singapore’ Third World Quarterly 15 No.4 (1994) 655-667 Huff, W.G., The Economic Growth of Singapore (Cambridge, 1994) Lee, K.Y., From Third World to First: Singapore and the Asian economic Boom, (New York, 2000) Lim, C, Y., Lloyd, P, J., Singapore Resources and Growth (Singapore, 1986) Mirza, H., Multinationals and the Growth of The Singapore Economy (Kent, 1986) Mukhopadhaya, P., Shantakumar, G., Rao, B., EconomicGrowth and Income Inequality in China, India and Singapore (Oxon, 2011) Mutalib, H., ‘Illiberal democracy and the future of opposition in Singapore’ Third World Quality 21 No.2 (2000) 313-342 Peebes, G., Wilson, P., The Singapore Economy (Cheltenham, 1996) Rodan, G., The Political Economy of Singapore’s Industrialization (Hong Kong, 1989) Rodrik, D., Feasible Globalizations (New York) Rocha, Z. L., ‘Multiplicity within Singularity: Racial Categorization and Recognizing “Mixed Race” in Singapore’ in Journal of Current Southeast Asian Affairs 3 No.3 (2011), 95131 43 Sadka, M., ‘Singapore and the Federation: Problems of Merger’ Asian Survey 1 No.11 (1962) Soon, T-W., Tan, C, S., The Lessons of East Asia: Singapore Public Policy and Economic Development (Washington, 1993) Tan, K. P., ‘The Ideology of Pragmatism: Neo-Liberal Globalization and Political Authoritarianism in Singapore’ Journal of Contemporary Asia 42 No.1, (2012) 67-92 Teo, Y., Neoliberal Morality in Singapore (Oxon, 2011) Wee, CJWL-L., ‘The end of disciplinary modernization? The Asian economic crisis and the ongoing reinvention of Singapore’ Third World Quarterly 22. No. 6 (2001) 987-1002 Wong, S, H., ‘Exploiting Information Technology: A Case Study of Singapore’ World Development 20 No.12 (1992) 1817-1828 The Economist, The Lottery of Life (versie 20 juli 20130) http://www.economist.com/news/21566430-where-be-born-2013-lottery-life Transparency International, Corruption Perceptions Index 2012, (versie 20 juli 2013) http://cpi.transparency.org/cpi2012/results/ Singapore Department of Statistics, Census of population 2010 (Singapore, 2010) Turnbull, C.M., A History of Singapore 1819-1975, (Oxford, 1997) The Economist, You can cage the singer, (versie 20 juli 2013), http://www.economist.com/node/17419873) 44