1.3 Globalisering verovert de wereld 1 Waar zit het? a - In de buurt van andere bedrijven (agglomeratievoordelen). - Op een plaats waar veel potentiële klanten komen. - Bij de vindplaats van grondstoffen. - Op gunstige transportpunten (bijvoorbeeld havens). - De hoogte van de lonen. - Beschikbaarheid en opleidingsniveau personeel. b Ook footloosebedrijven houden de loonkosten en de productiekosten in de gaten. Ook de aanwezigheid van voldoende grondstoffen is belangrijk. c 1 De aanvoer van olie met mammoettankers. - 2 Daar komen elke dag veel potentiële klanten. - 3 Daar wonen de potentiële klanten. - 4 Het transport van tuinbouwproducten. 5 De nabijheid van de regering. - 6 Goed bereikbaar met de auto. d Hier zat veel steenkool in de grond. Industriële inertie. e Dan moeten vele duizenden mensen verhuizen. De kosten van zo’n verplaatsing zijn enorm hoog. f In de oudere delen van de stad wonen steeds minder gezinnen met kinderen. In nieuwe buitenwijken vestigen zich veel gezinnen met kinderen. g De melk moest vers naar de melkfabriek gebracht worden. Meestal gebeurde dat met paard en wagen. Nu wordt de melk met koelauto’s vervoerd. Dat kan over grote afstand. h De huidige fabrieken zijn veel groter (schaalvergroting). 2 De NAFTA a Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (North American Free Trade Association) b Mexico, de Verenigde Staten en Canada c vrijhandelszone d Mexico: lage lonen (goedkope arbeid) - VS: kennis en kapitaal - Canada: delfstoffen e Dat is wel mogelijk, want het is een vrijhandelszone. Er zijn geen gemeenschappelijke afspraken met andere landen. 4 Industrie in Singapore a Voordeel: allerlei producten worden goedkoper. Nadeel: er gaat werkgelegenheid verloren. b Er wordt veel meer olie gebruikt, dus de prijs stijgt. c In de westerse landen moet meer geld betaald worden voor olie. d De Nieuwe Tijgers kregen te maken met concurrentie. Zij waren niet meer zo goedkoop en moesten dus naar andere activiteiten zoeken. Ze hebben dit opgevangen door betere (hoogwaardiger) producten te gaan maken, waarmee meer geld verdiend kan worden. e Er blijft voor de allerarmste landen minder geld (investeringen) over. f Drie van de volgende voorbeelden: - Singapore heeft geen energiebronnen. - Singapore heeft een extreem hoge bevolkingsdichtheid. - Singapore heeft helemaal geen landbouw. - Singapore heeft geen buitenlandse schuld. g Eerst had Singapore veel activiteiten met lage lonen. Later ging het land over op een kenniseconomie. Daarbij lag het accent eerst op elektronica, daarna op chemie en tegenwoordig op de biomedische sector. h Nu niet meer. De lonen zijn hoog en de snelle groei van de economie is afgezwakt. Het is ook geen nieuw industrieland, want er is niet veel massaproductie met hele lage lonen. i Het aantrekken van bedrijven uit andere gebieden past bij de globalisering. De sterke invloed van de overheid past niet bij de globalisering. j Het onderzoek naar embryonale stamcellen.