Aantekening 4 vwo speciale voorzetsels 1 Vertaling van Nederlands

Aantekening
4 vwo
speciale voorzetsels
1
Vertaling van Nederlands “naar”

zu / nach / in / an
zu (+3)
- hoofdregel, altijd bij personen
Ich komme morgen zu dir, übermorgen fahre ich zu meiner Tante.
nach (+3)
- plaats, aardrijkskundige naam of richting zonder Bestimmwort
Ich fahre während der Sommerferien nach Deutschland, nach Aachen.
- nach Hause
- Wir fahren nach süden, nach unten
in (+4)
- plaats, aardrijkskundige naam of richting met Bestimmwort
ich fahre in die Schweiz
ich fahre in den Süden
- veelbezochte gelegenheden / je gaat daadwerkelijk ergens naar binnen.
Wir gehen ins Kino, ins Theater, in die Disko
an (+3 / +4) - naar water / strand
Am Wochenende fahren wir ans Meer.
2
Vertaling van Nederlands “bij”

bei / zu
bei (+ 3)
bij (bij stilstand, zich bevinden)
Ich bin bei meiner Tante
zu (+3)
bij (bij een beweging  ‘naar’ )
Ich setze mich gleich zu dir. = ik kom zo dadelijk bij je zitten
an (+3/4)
in bepaalde uitdrukkingen
Er sitzt am Tisch.
Er setzt sich an den Computer.
3
Vertaling van Nederlands “langs”  entlang (+4) / an … entlang (+3) an …vorbei (+3)
entlang (+4)
evenwijdig aan (nazetsel!)
De term achterzetsel (postpositie) wordt
Der Mann läuft den Fluss entlang.
gebruikt om een achtergeplaatst voorzetsel aan
an (+3) … entlang evenwijdig aan
te duiden. Als voorbeelden dienen hier: langs,
om, over in respectievelijk de rij langs, de hoek
Der Mann läuft am Fluss entlang.
om, het veld over. Ze komen gewoonlijk voor bij
an (+3) … vorbei
“voorbijgaan aan, passeren”
werkwoorden die een beweging uitdrukken,
Er kam en einem Telefonhäuschen vorbei.
bijvoorbeeld Hij liep het bos in. We reden de
rotonde om. Monique liep het huis uit.
Vertaling van Nederlands “voor”

vor / für
vor (+3/+4) in een plaatsbepaling
Er steht vor der Tür.
vor (+3)
in een tijdsbepaling
Vor drei Jahren war er in der Schweiz.
für (+4)
in de betekenis „ten behoeve van, je mag het hebben”
Das ist für dich.
für (+4)
voor de duur van
Ich fahre für eine Woche ins Ausland
4
5
Vertaling van Nederlands “door”

durch / von
von (+3)
in een lijdende zin: iets wordt door iemand gedaan:
Der Aufsatz wurde von unserem Lehrer vorgelesen.
durch (+4)
in alle andere betekenissen.
erdoorheen:
Ich fuhr durch einen Tunnel
door middel van:
Er warnte mich durch einen Brief.
Door:
Dass ich den Bus verpasst habe, kommt durch meinen Bruder!
Er hat mich aufgehalten.
6
Vertaling van Nederlands „van“

Genitiv =2e naamval / von / vor / aus
2e naamval tussen 2 zelfstandige naamwoorden
Die Qualität der Waren war hervorragend
von (+3)
“van” zonder Bestimmwort
Wer von euch war gestern nicht hier?
vor (+3)
“van” = oorzaak
Er weinte vor Wut.
aus (+3)
“van” = gemaakt van
Das ist ein Kleid aus Seide.
7
Vertaling van Nederlands “op”

an (+3)
op / in in (tijdsbepalingen)
Ich komme an einem Montag.
Ich komme am Wochenende
auf (+3/ +4) op (in plaatsbepalingen)
Er steht auf der Leiter.
Ich stelle mich auf die Leiter.
am / auf
8
Vertaling van Nederlands “tot”

bis / bis zu / zu
bis (+4)
zonder Bestimmwort:
Bis morgen!
Ich fahre nur bis Bonn!
bis zu (+3)
met Bestimmwort:
Sie fahren bis zur Brücke, und dann nach rechts.
zu (+3)
“tot” betekent niet tot aan:
Zu meiner Freude, durfte ich auch mitfahren.
Let op:
bis + nog een voorzetsel:
bis an
bis auf
bis hinter
bis neben
+4
bis in
bis über
bis unter
bis zwischen
bis vor (bepaling van plaats) +4
bis vor (bepaling van tijd) + 3
: Er begleitete seine Gäste bis vor die Tür
: Bis vor einer Woche, ging alles bestens, aber diese Woche
habe ich nur Pech gehabt.
9
entgegen
entgegen + 3
voorzetsel/achterzetsel = in tegenstelling tot ~~~~ bijwoord = tegemoet
in tegenstelling tot (komt voor als voor- en als achterzetsel)
Entgegen den Erwartungen schaffte er die Prüfung!
Entgegen meiner Bitte tat er es doch. / Meiner Bitte entgegen tat er es doch.
entgegen - +3
tegemoed -> NL: bijwoord // in het Duits : samen met een werkwoord
wordt het aan elkaar geschreven – het staat altijd met de derde naamval!
Entgegenkommen (+3): Er kam mir entgegen.
Zo ook:
entgegenlaufen / entgegensehen / entgegenfahren / entgegentreten