Signaalwoorden/alineafuncties en -verbanden Signaalwoorden geven een signaal dat er een bepaald verband bestaat tussen zinnen of delen van zinnen, maar ook tussen alinea's. Uit het signaalwoord zelf kun je al het zins- of alineaverband opmaken. Een voorbeeld van een signaalwoord is 'maar'. Als iemand dat woord (goed) gebruikt, weet je dat er sprake is van een tegenstelling, want dat is de signaalfunctie die 'maar' heeft. Signaalwoorden geven ook aan wat de functie van een stuk tekst of een alinea is. De functie van een alinea kan het geven van een tegenstelling zijn. In die alinea vind je dan meestal ook een tegenstellend signaalwoord. Hieronder volgt een lijst met twaalf zins- of alineaverbanden en de signaalwoorden die die verbanden aangeven. Dit zijn de meest gebruikte. Er zijn er dus meer! Hetzelfde geldt voor de signaalwoorden: ook die lijst is niet uitputtend. 1. opsomming In een tekstdeel staan bijvoorbeeld de kenmerken van iets of iemand genoemd. Je krijgt dan dus een opsomming van kenmerken. Je spreekt pas van een opsomming als er meer dan twee elementen zijn. In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is er een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan. Signaalwoorden: en, ook, verder, bovendien, daarnaast, voorts, niet alleen…maar ook, zowel…als, noch…noch, daar komt nog bij dat, ten eerste (op de eerste plaats), ten tweede, ten derde, ten slotte, enzovoort. 2. tegenstelling In een tekstdeel wordt een tegenstelling aangegeven met een ander tekstdeel. Celien houdt niet van pretparken, maar haar broer Sam is er verzot op. Signaalwoorden: maar, echter, doch, toch, daarentegen, integendeel, evenwel, enerzijds…anderzijds, aan de ene kant…aan de andere kant, in tegenstelling tot, desondanks, daar staat tegenover, niettemin, of…of. 3. reden/argument In een tekstdeel wordt uit de doeken gedaan wat de reden van iets is of wat het argument van iemand is om zus of zo te doen. Celien gaat niet in de achtbaan, want zij heeft hoogtevrees. Signaalwoorden: want, aangezien, omdat, immers, namelijk, derhalve, daarom. 4. oorzaak-gevolg In het ene tekstdeel is de oorzaak van iets gegeven en in het volgende tekstdeel het gevolg, of omgekeerd. Celien heeft erg lang in de draaimolen gezeten (oorzaak). Daardoor is ze een beetje misselijk geworden (gevolg). Signaalwoorden: doordat, daardoor, waardoor, hierdoor, met als gevolg, ten gevolge van, dit is te danken/wijten aan, de oorzaak hiervan is, zodat, bijgevolg, dan ook, dientengevolge. 5. doel-middel In een tekstdeel wordt aangegeven wat het doel van iets is en in een volgend tekstdeel staat dan een middel om dat doel te bereiken. Het kan ook zijn dat eerst het middel en pas daarna het doel genoemd wordt. Om niet uit de achtbaan te vallen, werd Celien met behulp van een stevige band aan haar stoel vastgeketend. Signaalwoorden: opdat, om, daartoe, met de bedoeling, waarmee, door middel van, met (be)hulp van. 6. uitleg/toelichting In een tekstdeel wordt bijvoorbeeld een verklaring gegeven en in het volgende tekstdeel wordt die verklaring verder uitgewerkt. In de meeste pretparken worden de apparaten goed gecontroleerd. Zo moeten achtbanen dagelijks door de technische mensen gecontroleerd worden. Signaalwoorden: dat houdt in, dat wil zeggen, preciezer geformuleerd, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie. 7. voorbeeld Een tekstdeel bevat een voorbeeld of enkele voorbeelden bij een eerder tekstdeel. Soms is het moeilijk om aan te geven of het om een uitleg/toelichting gaat of om een voorbeeld. Sommige signaalwoorden kunnen beide verbanden aangeven. In veel ronddraaiende attracties worden mensen misselijk. Sam bijvoorbeeld heeft daar veel last van. Signaalwoorden: bijvoorbeeld, ter illustratie, zo, zoals, stel, neem. 8. voorwaarde In een tekstdeel staat dat iets is besloten of vastgelegd. In het volgende tekstdeel wordt dan toegevoegd dat er voorwaarden aan het besluit zijn verbonden. Celien wil wel in de achtbaan, als Sam met haar meegaat. Signaalwoorden: als, indien, wanneer, mits, op voorwaarde dat, tenzij. 9. relativering Iemand beweert in een tekstdeel iets, maar relativeert dat in een volgend tekstdeel. Celien is doodsbenauwd voor achtbanen. Ondanks dat gaat zij er toch in. Signaalwoorden: hoewel, ofschoon, ondanks dat, weliswaar, tenzij. 10. vergelijking In het ene tekstdeel wordt een vergelijking gemaakt met iets uit het voorafgaande tekstdeel. Sam vindt achtbanen heerlijk. Hij vindt dat net zoiets als vliegen. Signaalwoorden: alsof, evenals, eveneens, evenzeer, op dezelfde wijze, hetzelfde is het geval, in vergelijking met, net als, vergelijk. 11. samenvatting In een tekstdeel worden de hoofdpunten van de hele tekst samengevat. Een samenvattend tekstdeel vind je meestal aan het einde van een tekst. Samenvattend kunnen we dus zeggen dat Celien pretparken vooral eng vindt en dat Sam ze erg leuk vindt. Signaalwoorden: samenvattend, kortom, om kort te gaan. 12. conclusie In een tekstdeel wordt uit de voorafgaand tekst een conclusie getrokken. Ook een concluderend tekstdeel vind je meestal aan het einde van een tekst. Omdat Sam erg van pretparken houdt, vindt hij het dus niet leuk wanneer Celien meegaat. Signaalwoorden: dus, concluderend, de slotsom is, dat betekent. Hieronder staat een schema met de meest voorkomende signaalwoorden en de bijbehorende verbanden. Als je die al kent, zit je goed. Verband Signaalwoorden Opsomming en, ook, tevens, bovendien, daarnaast Tegenstelling maar, echter, niettemin, toch, desondanks Tijd eerst, dan, daarna, toen, vroeger, voordat Oorzaak / gevolg door(dat), daardoor, ... had tot gevolg, wegens Toelichting / voorbeeld zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking Voorwaarde als, indien, wanneer, in het geval, mits Doel / middel om ... te, door te, opdat, door middel van, daarmee, daartoe, teneinde, met als doel Samenvatting kortom, samenvattend, samengevat, met andere woorden, al met al Conclusie dus, daarom, dat houdt in, concluderend, slotsom Reden / verklaring daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk, dat blijkt uit, hierom, derhalve Vergelijking net als, zoals, evenals, vergeleken met