Wat absoluut niet te doen bij een opstel! - Zinnen aan elkaar plakken met het signaalwoord `en toen....´ Niet van de hak op de tak springen, er moet dus een logische volgorde in zitten. Alles in 1 brij schrijven, dus maak gebruik van alinea’s en punten voor een goede zinsopbouw. Als je klaar bent onder je opstel zetten: EINDE Wat wel te doen bij het schrijven van een opstel! - - Maak een woordweb met in het midden het onderwerp. Altijd eerst een kladversie maken en goed nalezen en fouten eruit halen. Pakkende titel en vervolgens twee regels overslaan. Maak gebruik van de vijf W’s (Wat, Waar, Waarom, Wanneer en Wie) Maak altijd de indeling: Inleiding, kern en slot. Onderscheid maken tussen hoofd -en bijzaken, niet te lang doorgaan over iets onbenulligs. Maak gebruik van verschillende signaalwoorden (Zie lijst) Verwerk je ervaringen, gedachten en gevoelens in je verhaal. Dit kun je doen door veel bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken. (vb. Je kan zeggen een lang bospad of je kan zeggen: aan de rand van het bos lag een kronkelend, donker, mistig en vooral angstaanjagend pad die leidt naar het vakantiehuisje. Als iemand je opstel leest is het belangrijk dat degene die het leest zich kan inleven en een beeld kan vormen van je verhaal. Vb. Je kan zeggen: ik at elke dat een ijsje of je kan zeggen: het ijsje dat ik elke dag at was overgoten met heerlijke chocola en gaf mij een heerlijk vakantiegevoel. Signaalwoorden Opsomming: en, noch, bovendien, in de eerste, tweede, derde plaats, ten eerste, ten tweede, ten derde, ook, verder, daar komt nog bij dat... Tijd: nadat, terwijl, toen, totdat, daarop, een uur later, voordat, wanneer, daarna, dadelijk, intussen, later, ondertussen, ten slotte, tot nu toe, vervolgens, vorige week. Uitleg van de 5 W’s: Wat: beschrijving geven van datgene wat je gedaan hebt in een logische volgorde. Waar: beschrijving geven van de omgeving waar je je bevond. Waarom: beschrijving geven over gevoelens waarom je iets leuk vond, spannend vond of juist vervelend vond. Wanneer: beschrijving geven van een logisch tijdsbesef. Dus niet met de laatste dag van de vakantie beginnen. Maak gebruik van een tijdsindeling, zoals vanmorgen, in de middag, in de avond, eergisteren etc.. Wie: beschrijving geven van de personen om je heen en met wie je wat gedaan hebt. Waar op te letten als je het opstel van een ander gelezen hebt? Matig 1. Pakkende titel 2. Vijf w’s gebruikt? 3. Inleiding, kern slot gebruikt? 4. Signaalwoorden gebruikt, dus niet telkens en toen... 5. Gebruik gemaakt van bijvoeglijken naamwoorden om je verhaal spannender en levendiger te maken. 6. Heb je je kunnen inleven in het opstel van de ander? Voldoende Goed Uitstekend