maarten feteris president van de hoge raad

advertisement
NEDERLANDS JURISTENBLAD
MAARTEN FETERIS
PRESIDENT VAN
DE HOGE RAAD
• Denkoefeningen in wetgeving
• Nieuwe taakverdeling voor de Eerste
en Tweede Kamer
• De nieuwe tuchtrechtregeling voor
rechters is ongrondwettig
P. 486-548 JAARGANG 90 27 FEBRUARI 2015
10311891
8
Hoofd van de sector privaatrecht,
directie wetgeving en juridische zaken
(36 uur per week, s 17)
Meer informatie over de vacature
mw. mr. drs. A.G. (Anneke) van Dijk
Directeur Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ)
T +31(0)70 370 60 21
E
Over de sollicitatieprocedure
mw. I.R. (Irene) Lauf-Beumer
T +31(0)70 426 82 65
E
Inhoud
487
Prof. mr. J.E.J. Prins
Grondrechten en digitalisering
Interview 404 488
Prof. mr. N.J.H. Huls
Bruggen bouwen
Interview met de nieuwe president
van de Hoge Raad, Maarten Feteris
Essay 405 503
Mr. C. Roorda
Eerste en Tweede Kamer
Een ander kiesstelsel en een
andere taakverdeling
Opinie 407 509
Prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert
Wie bewaakt de ­bewakers?
De nieuwe tuchtrechtregeling voor
rechters is o
­ ngrondwettig
Rubrieken
408-427 Rechtspraak
428 Boeken
429-439 Tijdschriften
440-446 Wetgeving
447-449 Nieuws
450 Universitair nieuws
451 Personalia
452 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
MAARTEN FETERIS
PRESIDENT VAN
DE HOGE RAAD
typeren de discussie over
• Denkoefeningen in wetgeving
• Nieuwe taakverdeling voor de Eerste
de CONSTITUTIONELE
en Tweede Kamer
• De nieuwe tuchtrechtregeling voor
rechters is ongrondwettig
P. 486-548 JAARGANG 90 27 FEBRUARI 2015
8
status van TECHNOLOGIE:
497
Prof. mr. B.M.J. van Klink
Denkoefeningen in ­wetgeving
Een korte beschouwing over
De wet als kunstwerk van Willem
Witteveen
Focus 406 Twee TREFWOORDEN
511
527
528
533
541
544
546
547
AFWACHTEND en
ONGEMAKKELIJK
10311891
Vooraf 403 Pagina 487
Ik zou niet willen dat er een
HOGE RAAD der MUZIEK
komt die moet WAARBORGEN
dat ALLE PIANISTEN de
Beethovensonates op dezelfde
manier INTERPRETEREN
Pagina 496
WEGWERPRECHT is het
FASTFOOD van de overheidssfeer. SLOW LAW is de ware
KUNST van het WETGEVEN
De woorden ‘jij bent een
MIERENNEUKER’ hadden in
de CONTEXT in casu de
STREKKING de AGENT in
zijn EER en goede naam aan te
Pagina 516
tasten Pagina 499
Aan de rechter die over de
TOELAATBAARHEID van
de UITLEVERING beslist,
komt GEEN oordeel toe over
de rechtmatigheid van de
BEWIJSGARING in de
verzoekende staat De EERSTE KAMER die met
haar gebrekkige legitimatie de
Tweede Kamer CORRIGEERT
en wetsvoorstellen met grote
gebreken TEGENHOUDT: dat
noemt men ook wel met een
KROMME stok RECHT slaan
Pagina 504
De AANKLAGER van het
STRAFHOF heeft in de landen
waar de ERNSTIGSTE
mensenrechtenschendingen
plaatsvonden en waar het ook
RECHTSMACHT heeft,
inderdaad ACTIE ondernomen
De PRESIDENT en de andere
leden van het GERECHTSBESTUUR zijn op dit moment
grondwettelijk ONGESCHIKT
om TOEZICHT en controle uit
te oefenen op RECHTERS
Omslag: Maarten Feteris ©
Wendy Bos
Pagina 510
Pagina 521
Pagina 543
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de e­ lektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens WoltersKluwer BV legt de
Peter J. Wattel
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
gegevens van abonnees vast voor de u
­ itvoering van de
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
(abonne­ments-)over­eenkomst­. De gegevens kunnen door
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen­­
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over r­ elevante producten en diensten.
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
­rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
opnemen.
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, f­ amilie- en
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts­pleging,
voorwaarden van toepassing, zie www.wolterskluwer.nl.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts­
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantcontacten, www.wolterskluwer.nl/
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, ­aanvaarden de
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB).
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige ­periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en ­ver­veelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht:
de 2015/2016 editie is nu verkrijgbaar!
Het zakboek is geschreven voor hulpOvJ’s en andere opsporingsambtenaren tot wiens takenpakket het maken en/of corrigeren van
pv’s behoort en bevat een praktijkgerichte bespreking van o.m.:
toezicht en opsporing
eisen aan het pv (waaronder bijzondere pv’s
zoals aanvraag-pv’s en voorgeleidings-pv’s)
dagvaarding, bestanddelen
aangifte / klacht / slachtoffer / benadeelde
verhoor verdachte / getuige /
deskundige
bewijsrecht en positie pv binnen bewijsrecht
slachtoffer /
benadeelde
beslag
processtukken
checklisten
verbetertips
Nieuwe onderwerpen:
Alternatieve scenario’s van de verdediging, aanvragen bijzondere opsporingsbevoegdheden, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, enz.
Verwerkt is de omvangrijke gewijzigde regelgeving en jurisprudentie van de
laatste jaren.
Auteurs:
Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht is onderdeel van de serie
‘Zakboeken Politie’ en ook verkrijgbaar als e-book.
Bestellen? Ga naar kluwer.nl/politie
mr. R.T.J. van Dar
tel en
mr. M.G.M. Hoeke
ndijk
Vooraf
403
Grondrechten en digitalisering
8
Deze maand verscheen in de Canadian Lawyer een
bijdrage onder de titel ‘Time to recognize technology
as a constitutionally protected right’. Volgens de
auteur, Ben Hanuka, is onze samenleving zo doordrenkt en
afhankelijk van technologie, dat “the modern concept of life
and liberty, and perhaps even security of the person, must
be interpreted to include technology.” De oproep is zeker
niet nieuw. Vier jaar geleden al, in mei 2011, vroeg de speciale VN-rapporteur aandacht voor de transformerende kracht
van internet in het uitoefenen van fundamentele rechten
en toegang tot grote delen van het maatschappelijk verkeer.1 Hij bepleitte wettelijke garanties voor universele internettoegang. Duitsland, Finland en Estland hebben inmiddels voorzichtige stappen in deze richting gezet en velen
erkennen het belang ervan. Vier op de vijf mensen
beschouwt internettoegang namelijk als een fundamenteel
recht voor iedere burger, aldus een onderzoek van BBC
World Service uit 2010 waarvoor 27.000 mensen uit 26 landen (westerse en niet-westerse) werden bevraagd.
Technologie bepaalt inderdaad in steeds sterkere
mate de wijze waarop we ons leven vorm en inhoud
(kunnen) geven. Of het nu om werk en plezier, aankopen,
contacten met de overheid of het aangaan van intieme
relaties gaat: ons leven wordt beïnvloed door de beschikbaarheid van technologie, in het bijzonder internet en
mobiele communicatie. Maar is deze invloed en afhankelijkheid dermate fundamenteel dat daarvoor grondwettelijke erkenning als vrijheid en recht aan de orde is? Voor
Hanuka is het antwoord bevestigend: “The sooner we
come to grips with the constitutional status of technology
in our modern society, the better we will tackle these fundamental needs and problems looming in our life.”
In ons land wordt de constitutionele status van technologie al langer bediscussieerd, maar een goede omgang
daarmee hebben we zeker nog niet gevonden. Twee trefwoorden typeren de discussie: afwachtend en ongemakkelijk. Met als resultaat dat van een heldere visie op de relatie tussen grondwet en technologie anno 2015, twintig
jaar na de eerste gedegen agendering van de thematiek
met de dissertatie van Hofman, geen sprake is. Sterker
nog, alhoewel de door internet en mobiele telefoons gefaciliteerde communicatie niet meer valt weg te denken uit
onze samenleving, is van een expliciet in de grondwet
verankerde bescherming nog immer geen sprake.
Niet dat ik op deze plaats internettoegang als een fundamenteel recht voor iedere burger bepleit. De afwachtende houding valt te begrijpen: onze Grondwet moet immers
“laveren tussen stabiliteit en veranderlijkheid. Zij moet wijzigbaar zijn, maar met mate”, om de minister van BZK in
een brief van 28 november 2014, te citeren.2 Wel deel ik de
oproep te komen tot een gedegen discussie over de constitutionele omgang met technologie. Die discussie is hier nog
nooit in de volle breedte gevoerd. Van de toch al zeer voorzichtig ingezette advisering door de Staatscommissie
Grondwet (beperkt tot artt. 7, 10 en 13 Gw), heeft de grondwetgever uiteindelijk alleen de actualisering van art. 13 Gw
ter hand genomen. En dat ook nog eens in een – althans
voor de wereld van het internet – bijzonder ingehouden
Reageer
op NJBlog.nl
op het
Vooraf
NEDERLANDS
JURISTENBLAD – 27-2-2015
– AFL.
8
tempo. Bijna vier jaar na verschijning van het rapport van
de Staatscommissie diende de regering afgelopen augustus
een voorstel in tot modernisering van het nu nog als ‘brief-,
telefoon- en telegraaf-geheim’ geformuleerde grondrecht.
Vele vragen blijven echter onbeantwoord. Hoe lang en
allesomvattend moet een communicatietechniek ingeburgerd zijn alvorens deze – gegeven de functies van onze constitutie – kan rekenen op grondwettelijke bescherming?
Tegelijkertijd: waarom kan met de bestaande fundamentele
rechten niet ook de digitale positie van burgers worden
beschermd en is er wel een rol voor de nationale grondwetgever nu internet geen grenzen kent? Anders geformuleerd:
wat exact noodzaakt tot een specifieke constitutionele status
(als vrijheids- of sociaal recht) voor technologie en wat verstaan we dan onder ‘technologie’? Is zo’n status noodzakelijk
omdat bepaalde essentiële overheidsvoorzieningen straks
wellicht niet langer langs andere dan digitale weg beschikbaar zijn? Of omdat burgers die via internet met de overheid
communiceren een gunstiger uitgangspositie (beter geïnformeerd) hebben in hun verhouding tot de overheid? Heel wel
kan worden betoogd dat de grondrechten inmiddels ook een
functie hebben in het garanderen van actieve overheidsbemoeienis ter bevordering van de menselijke ontplooiingsmogelijkheden m.b.v. internet. Kortom, een erkenning van
positieve verplichtingen ten aanzien van technologie. Zo ook
kunnen positieve verplichtingen doordacht worden met het
oog op het bestrijden van cybercrime. Tegelijkertijd, grondwettelijk opgedragen overheidsbemoeienis valt al te ontlenen aan bestaande internationale afspraken, bijvoorbeeld de
fundamentele rechten neergelegd in het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.
Welke positie men ook kiest in deze en andere
vragen, het belang van de uitoefening van vrijheids- en
andere rechten via internet is de afgelopen jaren steeds
sterker op de voorgrond getreden. Daarmee dient de discussie over de constitutionele implicaties breder te zijn
dan alleen over ongerechtvaardigd overheidsingrijpen
en heel concreet het grondwettelijk erkennen van het
communicatiegeheim.
Bijna vijf jaar geleden beoordeelde de Staatscommissie Grondwet de opdracht tot actualisering mede in het
licht van de vraag of de normativiteit van de Grondwet
kon worden versterkt en de betekenis van de Grondwet
voor de burger valt te vergroten. Voor burgers vormt digitalisering een ontwikkeling die het leven van alledag in
rap tempo wezenlijk doet veranderen. Bovendien
beschouwt vier op de vijf burgers internettoegang kennelijk als een – in hun beleving – ‘fundamenteel recht’. Laat
het voor de grondwetgever aanleiding zijn om meer ambitie te tonen. Niet om direct de Grondwet op de schop te
nemen. Wel om in de volle breedte te doordenken op welke wijze we in constitutionele zin met technologisch ingegeven veranderingen willen omgaan.
Corien Prins
1. http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrcouncil/docs/17session/A.HRC.17.27_en.pdf
2. Kamerstukken II 2014/15, 31 570, nr. 25
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
487
Interview
404
Bruggen bouwen
Interview met de nieuwe president van de Hoge Raad,
Maarten Feteris
Nick Huls1
Op 1 november 2014 volgde Maarten Feteris Geert Corstens op als president van de Hoge Raad. De
nieuwe president presenteert zich in februari 2015 aan de juristenwereld via interviews met het NJB, het
Advocatenblad en het Weekblad Fiscaal Recht. Later dit jaar volgen interviews met de publieksmedia.
F
eteris is geboren in 1960 en heeft rechten gestudeerd aan de Universiteit Leiden, waar hij ook korte
tijd als medewerker werkzaam was. In 1983 stapte
hij over naar de Sociale Verzekeringsbank en vanaf 1986
werkte hij bij (nu) Price Waterhouse Coopers totdat hij in
2008 raadsheer werd in de belastingkamer van de Hoge
Raad. In 1993 promoveerde Feteris aan de UvA bij Jaap
Zwemmer en Evert Alkema op de betekenis van het EVRM
voor het belastingrecht.
De benoeming
U bent vanuit de Hoge Raad unaniem voorgedragen als
president. Wat verwachten uw collega’s van u, en wat
maakt u geschikt voor deze functie?
Wat gevraagd wordt is denk ik een combinatie van vakinhoudelijk gezag onder de collega’s en samenbindend
vermogen. Ze zochten een bruggenbouwer, waarbij de
functie van de president naar buiten toe steeds belang-
Ze zochten een bruggenbouwer
rijker wordt. Dat geldt vooral voor de samenwerking
met de bestuursrechters (Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State, Centrale Raad van Beroep, College van
Beroep voor het bedrijfsleven) waarin ik als lid van de
belastingkamer van de Hoge Raad al de nodige energie
heb gestoken en goede contacten heb opgebouwd. Verder ben ik in diverse rechtsgebieden min of meer thuis.
Van huis uit ben ik civilist. Later deed ik een avondstudie fiscaal recht en ben ik 22 jaar als belastingadviseur
werkzaam geweest. Ik heb mij ook veel met het EVRM
beziggehouden. Ik durf niet te zeggen dat ik nu gelijk
in de civiele of in de strafkamer zou kunnen plaatsnemen, maar die rechtsgebieden zijn mij in ieder geval
niet vreemd. Ik ben meer een algemeen en breed georienteerd jurist dan een specialist in een heel specifiek
rechtsgebied.
488
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Je vakgenoten roemden je uitvoerig in het Financieel
Dagblad van 5 november 2014: ‘briljant’, ‘hij heeft een
enorme intellectuele diepgang en is een scherp en
origineel denker’ enzovoort.
Ik begon ervan te blozen.
Jazeker, maar de kop van het artikel was ‘Staatssecretaris
Joop Wijn kon de carrière van Maarten Feteris niet
stoppen’. Wat waren zijn bezwaren precies?
Helemaal duidelijk was het me niet. Ik heb één keer in
de tijd dat ik adviseur was een opinieartikel in het Financieele Dagblad geschreven. En dat is kennelijk slecht
gevallen. Op een gegeven moment kreeg ik een boze
Wijn zelfs thuis aan de lijn. Toen ik op de aanbevelingslijst stond is er door een journalist een toespeling op
gemaakt dat dit in de lucht zou kunnen blijven hangen.
Ik heb echter geen aanwijzing gehad dat de boosheid
van Joop Wijn invloed heeft gehad op de benoemingsprocedure.
In NRC Handelsblad van 19 november 2014 heeft Folkert
Jensma kritiek geleverd op het informele karakter van de
selectieprocedure op basis van interne consensus binnen
de Hoge Raad en op de periode van zes jaar van uw
benoeming. Hij maakte de vergelijking met de Rotary en
vindt het vreemd dat de selectieprocedure en de duur van
de aanstelling niet wettelijk geregeld zijn. Waar is die zes
jaar op gebaseerd?
Die zes-jaarstermijn is relatief nieuw. Van oudsher gold
het anciënniteitsbeginsel bij de benoeming van de president. De langst zittende raadsheer bij de Hoge Raad had
altijd een zekere leeftijd. Omdat de wettelijke leeftijdslimiet 70 is, kwam het niet voor dat presidenten lang bleven zitten. Toen bij de benoeming van Corstens voor het
eerst het anciënniteitsprincipe werd doorbroken, hebben
we erbij stil gestaan of er niet een tijdshorizon moest worden afgesproken om te voorkomen dat iemand misschien
wel tien of twintig jaar aan zou blijven als president. Daar
is uitgekomen − zonder dat dit ergens in een regeling is
vastgelegd − dat een periode van benoeming minimaal
vijf jaar zou moeten zijn. Om dingen te bereiken heb je
een aantal jaren nodig. En de maximumtermijn is in prin-
cipe zes jaar geworden, een periode die nu ook bij
gerechtsbestuurders de limiet is.
Het idee achter deze termijn is dat iemand niet te
lang een stempel drukt op de organisatie en dat het goed
is als er na verloop van tijd fris bloed komt en het schip
weer eens een andere kant op kan worden gestuurd. Dan
hoef je ook niet te veel bezig te zijn met het verdedigen
van je eerdere beslissingen. Los daarvan, op het moment
dat collega’s zeggen dat het genoeg geweest is, dan blijf je
natuurlijk niet aan, want dan heb je geen gezag meer. Ik
zie wel hoe het leven er over zes jaar uit ziet. Daar heb ik
geen bepaalde beelden bij.
Deelname aan het maatschappelijke debat
In hoeverre werkt uw arbeidsverleden in een groot
internationaal accountants- en belastingadvieskantoor
door in uw huidige functie? Folkert Jensma zinspeelde
daar in NRC Handelsblad op. Belastingontwijking is een
politiek gevoelig onderwerp. Voelt u zich bijvoorbeeld vrij
om deel te nemen aan publieke debatten over structuren
waarin vooral grote internationale ondernemingen van
belastingvoordelen profiteren?
Daar ben ik heel terughoudend in. Internationale belastingbesparende structuren, al dan niet gekoppeld aan tax
rulings, liggen maatschappelijk heel gevoelig en de discussie daarover is eigenlijk meer een politieke kwestie.
Het gaat daarbij niet om het soort vragen waar wij, als
rechter over oordelen. Als de maatschappelijke druk tot
het aangaan van verdragen en nationale wettelijke maatregelen leidt, zullen wij die bij de Hoge Raad ooit een keer
moeten uitleggen. Met dat gegeven in het achterhoofd
moet je als rechterlijke instantie extra voorzichtig zijn om
je al in dat debat te mengen voordat zo’n regeling er is.
Corstens vond dat strafzaken zoals de corruptiezaak bij de
olieplatformbouwer SBM Offshore voor de rechter moeten
komen en niet voor grote bedragen door het OM geschikt
zouden moeten worden.2 Heeft u daar, gezien uw
achtergrond, hetzelfde standpunt over?
Ik denk daar genuanceerd over. Een veroordeling door de
strafrechter heeft een andere impact dan een wat meer
administratief ogende schikking. Als het gaat om een ernstig strafbaar feit met grote maatschappelijke gevolgen,
dan bestaat er een maatschappelijke behoefte aan een
zichtbare veroordeling. Aan de andere kant kan er aan een
schikking ook een publiekelijke schuldbekentenis worden
gekoppeld. Zo ontstaat in de samenleving niet het beeld
dat witteboordencriminelen een voorrangsbehandeling
krijgen. Een schikking kan veel praktische voordelen hebben. Het rondkrijgen van het onderzoek in zo’n megazaak
brengt veel onzekerheden met zich, zowel voor het OM als
voor het betrokken bedrijf. Na een schikking kan het OM
zijn aandacht op andere dingen richten, en het bedrijf in
kwestie kan ook verder. Soms neemt het bedrijf bij een
schikking ook zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als er echt iets mis is, zie je vaak dat er bestuurders
ontslagen worden.
Er zou ook gedacht kunnen worden aan een rechterlijke toetsing van schikkingen, zoals dat gebeurt in de procedure bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Als daar hangende de klachtprocedure een schikking
wordt getroffen en partijen vragen om de zaak van de rol
te halen, dan toetst het Hof eerst of de schikking blijk
geeft van respect voor de mensenrechten. Als het Hof
vindt dat die schikking de schending van mensenrechten
in stand laat, dan doet het alsnog uitspraak in de zaak.
Dat betekent niet dat een rechterlijke toetsing van
een schikking geen haken en ogen heeft. Normaal heb je
een procedure op tegenspraak, waarin de rechter proeft
wat de juridische discussiepunten zijn. Moet de rechter
als er twee partijen zijn die een schikking willen van A tot
Z het dossier doornemen om te beoordelen of de schikking juridisch ook klopt? Een schikking is een vaststellingsovereenkomst en je zou je kunnen voorstellen dat de
rechter die overeenkomst alleen toetst op duidelijke strijd
met de wet of kan afkeuren omdat die overeenkomst in
redelijkheid nooit gesloten had mogen worden. Ik heb nog
geen helder beeld van wat je in het kader van een schikking precies van de rechter kunt verlangen. Dus ik kan
niet categorisch of dogmatisch zeggen of een rechterlijke
toets wel of niet zou moeten.
Het financiële bedrijfsleven klaagt steen en been over de
macht van toezichthouders als DNB en de AFM. Zij hebben
regelgevende bevoegdheden, kunnen boetes opleggen,
vergunningen intrekken enzovoort. Is hier nog voldoende
sprake van scheiding der machten?
Fiscale fraude wordt maar voor een heel klein deel via het
strafrecht bestraft. Het overgrote deel van de zaken wordt
aangepakt met bestuurlijke boetes die door de belastingdienst worden opgelegd. Ook daaraan zitten efficiencyvoordelen. Daarnaast hebben veel belastingplichtigen liever een schikking dan een zaak met een openbare zitting
bij de strafrechter.
Mede onder invloed van artikel 6 EVRM krijgt de burger bij het opleggen van fiscale boetes een vorm van
rechtsbescherming, die weliswaar niet helemaal hetzelfde
is als in het strafrecht, maar er wel op gaat lijken. Ik heb
net in het Weekblad Fiscaal Recht een artikel gepubliceerd
over het doordringen van allerlei strafrechtelijke waarborgen in het fiscale boeterecht.3
U bent nog steeds hoogleraar formeel belastingrecht aan
de Erasmus School of Law (met een nul-aanstelling) en u
publiceert regelmatig. Bij de aanbieding van uw boek over
cassatie in belastingzaken typeerde Corstens u als iemand
die niet stapje voor stapje heel langzaam vooruit schuifelt,
maar liever een grote sprong voorwaarts maakt en dan
maar eens kijkt hoe de samenleving reageert. Klopt dat?
Tot op zekere hoogte wel. Ik wil niet té voorzichtig zijn.
Soms moet je, ook als Hoge Raad, durven iets duidelijk op
te schrijven. Dan bestaat het risico dat je, als je het veld
Noten
Auteur
1. Prof. mr. N.J.H. Huls is emeritus hoog-
2. Het ging om een schikking waarbij SBM
leraar rechtssociologie in Rotterdam en
wegens ongeoorloofde betalingen aan
Leiden. In 1988 interviewde hij − samen
handelsagenten en buitenlandse overheids-
met Freek Bruinsma − de toenmalige
functionarissen aan het OM in totaal een
president van de Hoge Raad Ras (NJB
bedrag van circa € 192 miljoen betaalde
1988, p. 1574 e.v.).
bestaande uit een boete en wederrechtelijk
verkregen voordeel.
3. WFR 2015/140.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
489
Interview
© Wendy Bos
niet overziet en een sprong in het duister waagt, een jaar
later om moet gaan. Het is natuurlijk niet goed als dat te
vaak gebeurt. Daarom streven we naar zoveel mogelijk
consensus, draagvlak en stabiliteit wat er soms toe leidt
dat we voorzichtiger zijn dan de meest initiatiefrijke
raadsheer zou willen.
Ik houd wel van duidelijkheid en van brede arresten
waar veel mensen wat aan hebben. Als er zo nu en dan de
noodzaak is om een stapje terug te doen, zie ik dat als een
noodzakelijk kwaad dat ik afweeg tegen de voordelen van
een heldere uitspraak.
De agenda: De drie speerpunten uit de
strategie voor de komende jaren
Ik houd wel van duidelijkheid
en van brede arresten waar
veel mensen wat aan hebben
490
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
In juni 2013 hebben de Hoge Raad en het Parket een beleidsvisie en een strategie voor de komende jaren ontwikkeld en
in uw intreerede besteedt u aandacht aan de drie speerpunten die hierin zijn geformuleerd.4 Het eerste speerpunt is
zaakstroomdifferentiatie en professionalisering van het ken-
nismanagement. Wat gaat er de komende tijd veranderen?
In de belastingkamer is er al sprake van specialisatie.
Sinds de jaren zeventig is de belastingkamer verdeeld in
twee afdelingen met vijf à zes raadsheren. Bij de ene afdeling houdt men zich nooit met successierecht bezig en bij
de andere afdeling nooit met vennootschapsbelasting. We
hebben twee specialisten op het gebied van de BTW. Ze
zijn natuurlijk ook algemeen jurist, dus ze hebben hun
inbreng ook in de andere zaken, maar ze zijn wel specifiek
met het oog op BTW kwesties aangetrokken. Dan ligt het
niet voor de hand om ze vervolgens in de afdeling onder
te brengen die geen BTW-zaken doet.
En hoe zit het bij straf en civiel? De Hoge Raad heeft een
IPR specialist, maar de zaken worden via de tombola
verdeeld. Het is dus niet gezegd dat de IPR specialist
ook altijd op een IPR zaak zit.
Zaken worden plenair behandeld, dus hij kan meelezen en
zijn inbreng hebben. Wel beslist uiteindelijk de ‘zetel’ van
drie of vijf raadsheren aan wie de zaak is toebedeeld.
Gaat het meer om veranderingen in het wetenschappelijk
bureau?
Daar zijn ook ideeën over, maar die zijn nog in discussie.
Het is niet efficiënt een IPR zaak te laten doen door
iemand die er twee keer zo veel tijd voor nodig heeft als
een specialist, terwijl we wel zo’n specialist in huis hebben. Maar soms zijn specialismen te klein: in de strafsector komen bijvoorbeeld niet genoeg zaken op het terrein
van het economisch strafrecht binnen om één persoon
bezig te houden.
Maar hoort bij die zaakstroomdifferentiatie wel of niet
specialisatie op raadsheerniveau?
Het uitgangspunt bij de zaakstroomdifferentiatie is niet
de inhoud maar het gewicht van de zaak. Direct na binnenkomst wordt gekeken of een zaak al dan niet ontvankelijk is, zodat de topjuristen niet nog een keer termijnen
moeten gaan checken om het maar even heel plat te zeggen. Hetzelfde geldt voor de beoordeling of zaken in aanmerking komen voor een niet-ontvankelijkverklaring op
grond van artikel 80a RO, als het overduidelijk is dat de
klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Ik zie de zaakstroomdifferentiatie als een aantal banen op de snelweg
waarop met een verschillende snelheid wordt gereden en
met een verschillende bemensing.
Bij het wetenschappelijk bureau werken talentvolle jonge juristen, toekomstige wetenschappers of hele goede rechters. Die hebben we hard nodig voor de zaken die er echt toe
doen. Daarnaast heb je ondersteuning op een ander niveau
nodig. In de belastingkamer beoordelen medewerkers van de
griffie de ontvankelijkheid van zaken en worden eenvoudige
WOZ-zaken niet doorgespit door de meest talentvolle juristen, maar door goede andere mensen.
U wilt een stapje vooruit doen op het terrein van de
prejudiciële vragen voor de strafkamer en de belastingkamer van de Hoge Raad.
Inderdaad. Wat het strafrecht betreft heeft de Tweede
Kamer afgelopen najaar een motie aangenomen dat lagere rechters prejudiciële vragen moeten kunnen stellen
aan de strafkamer van Hoge Raad.5 In civiele zaken is dat
al mogelijk en wordt dit instrument dit jaar geëvalueerd.
Het is de bedoeling om dan de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen in strafzaken meteen mee te
nemen. Ik heb aangegeven dat het een goed idee is dit
ook in fiscale zaken mogelijk te maken. Fiscale zaken kunnen al vrij snel via sprongcassatie bij de Hoge Raad
terecht komen. Alleen heb je daarvoor de instemming van
beide partijen nodig en dat lukt bij kwesties die op een
snelle oplossing wachten niet altijd. Het voordeel van prejudiciële vragen is dat de rechtbank ze als het ware halverwege de procedure al kan stellen en het verdere feitonderzoek in afwachting hiervan nog niet hoeft te doen. Over
werkstromen gesproken, zo’n prejudiciële vraag is ook een
signaal dat het gaat om zaken die er toe doen. De civiele
kamer streeft er naar om die zaken met voorrang te
behandelen, liefst binnen een half jaar, en dat is beduidend sneller dan in andere zaken. Het geven van antwoorden op vragen waar de praktijk echt behoefte aan heeft,
vind ik een mooie innovatie.
Het geven van antwoorden op
vragen waar de praktijk echt
behoefte aan heeft, vind ik
een mooie innovatie
Het tweede speerpuntpunt uit de strategie is het behoud
van het gezag van de Hoge Raad. Hoe zit dat met de
zaakstoedeling, een kwetsbaar onderdeel volgens het
Leidse onderzoek naar de systeemwaarborgen van het
Nederlandse rechtssysteem.6 Een paar jaar geleden
vertelde raadsheer Peter Kop in Rotterdam over een arrest
over een schaatser op een ijsbaan waar drie of misschien
zelfs wel vier leden van de civiele kamer zich moesten
verschonen, omdat ze de man kenden. Maar verschonen
is een zuiver intern proces is het niet?
Precies, bij twijfel niet oversteken… zo simpel is het.
In het jaarverslag staat dat iemand een klacht had ingediend over een raadsheer die bij de SVB gewerkt heeft en
die beslist heeft in een zaak tegen de SVB. De klager vond
dat de raadsheer – u dus – zich had moeten verschonen.
Hij kreeg van de president te horen dat hij de raadsheer
had moeten wraken. Dat lijkt me nog niet zo eenvoudig,
want een klager weet niet van tevoren wie er op zijn zaak
zit. Maar afgezien daarvan, had die klacht niet veel directer beantwoord kunnen worden? U heeft daar bijna 30 jaar
geleden gewerkt en er zijn toch interne regels (afkoelingsperiode) die aan het publiek uitgelegd kunnen worden?
Hier kan ik aan toevoegen dat er bij deze klager meer is
gedaan. De zaak is in de handen van de Procureur-Gene-
4. Zie Jaarverslag Hoge Raad 2013, p. 6
november 2014, Kamerstukken II, 3400, VI,
e.v.
nr. 29.
5. Motie van Dijkhoff en Van Nispen, 26
6. NJB 2014/1676, afl. 32, p. 2228 e.v.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
491
Interview
raal gesteld, omdat deze ook kon worden opgevat als een
klacht over de betrokken raadsheer. Daarop heeft de P-G
inhoudelijk gemotiveerd naar de betrokkene toe gereageerd. Dat soort klachten zijn er wel meer over rechters.
Die worden niet allemaal met motivering in het jaarverslag opgenomen.
Het blijven toch hele precaire zaken, waar de Hoge Raad
zijn eigen mensen moet beoordelen…
Dat is ook vreselijk lastig, maar iemand moet het doen.
We doen ons best.
Het derde speerpunt uit de nieuwe strategie is de
intensivering van de contacten met de feitenrechters.
Wat gaat er op dat gebied gebeuren?
We hebben voor alle kamers van de Hoge Raad een contactraadsheer aangewezen per hof. En die heeft ook weer
een contactpersoon in dat hof. Ze komen een aantal keren
per jaar bij elkaar. Het is de bedoeling dat onze contactraadsheren ook met regelmaat sociale gebeurtenissen bijwonen, en toegankelijk zijn via de e-mail. En als we hier
op de Hoge Raad willen weten hoe iets bij een hof geregeld is, dan is er een gemakkelijk lijntje.
Verder zitten bij diverse vaktechnische overleggen van
feitenrechters vertegenwoordigers van de Hoge Raad. Ook
organiseren we stages. Een rechter uit een rechtbank of een
raadsheer uit een hof loopt hier een maand lang mee. Hij
of zij behandelt zelf zaken en zit er bij in de raadkamer.
Dan horen wij ook tegen welke problemen zij aanlopen en
wat mij betreft is dan ook altijd de vraag: kun je met ons
arrest uit de voeten als feitenrechter? Als deze verwijzing
in cassatie naar jou toekomt, is het dan voldoende duidelijk
wat je moet doen of leggen we je te veel aan banden?
Al dat overleg neemt niet weg dat lagere rechters in de
belastingsfeer prejudiciële vragen soms direct aan het HvJ
EU stellen.
Het verdrag is daar volstrekt helder over. De lagere rechter
mag dat, dus dat moeten wij niet verbieden.
Maar het stellen van vragen kan ook een middel zijn om
‘bovenlangs’ je gelijk te halen als je dat bij je hoogste
nationale rechter niet krijgt.7
Het kan inderdaad gebeuren dat de Hoge Raad vindt dat de
uitleg van een EU-regel duidelijk is (acte clair) en dat de feitenrechter een andere mening is toegedaan en een prejudiciële vraag stelt. Bij de vraag of er sprake is van acte clair,
houdt het Europese Hof van Justitie rekening met wat rechters in andere lidstaten vinden, maar het heeft niet gezegd
dat dat ook geldt voor de opvattingen van lagere rechters.
Zou dat wel zo zijn,8 dan zou de ultieme consequentie zijn
dat wij, als wij een beslissing van een hof willen vernietigen omdat wij er op EU-gebied anders over denken, dit
alleen kunnen doen na het stellen van prejudiciële vragen.
Dan zou je wel heel veel vragen moeten stellen.
Wat vindt u van het Leeuwarder manifest?
De werkdruk is en blijft een probleem, dat terecht in het
manifest gesignaleerd is en ook door een onderzoek van
de NVvR is bevestigd. Het probleem is denk ik breed
erkend in de rechterlijke macht en de Raad voor de rechtspraak is daar ook mee aan de slag gegaan.
492
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
KEI zal kunnen helpen om
sneller aan beslissen toe te
komen, maar het beslissingsproces van de rechter zelf
wordt er niet wezenlijk mee
versneld
Ook uit het visitatierapport van de Commissie Cohen
blijkt dat de werkdruk echt een punt van zorg is. Het lastige is dat er heel veel eisen aan de rechterlijke macht worden gesteld. We willen geen concessies aan de kwaliteit
doen, er zijn bezuinigingen en voor KEI9 komt er geen bijzonder budget. De herziening van de gerechtelijke kaart is
net achter de rug. Met KEI zijn heel veel mensen bezig, en
dat kost ook tijd. De maatschappij wil sneller duidelijkheid van de rechter. KEI zal kunnen helpen om sneller aan
beslissen toe te komen, maar het beslissingsproces van de
rechter zelf wordt er niet echt wezenlijk mee versneld. De
rechter zal er dezelfde uren aan moeten besteden. In het
rapport van de Commissie Cohen komt dan ook naar
voren dat er onvoldoende tijd over blijft voor kwaliteitszorg, dus voor reflectie en permanente educatie.
Plaatsbepaling ten opzichte van andere
rechterlijke instituties
Uit uw intreerede blijkt dat u zich erg coöperatief opstelt
in de richting van de Raad van State. Over de bestuursrechtspraak zegt u: Het is misschien niet ideaal al die
vernieuwingen die nu worden doorgevoerd, maar…
We moeten verschillen in rechtspraak vermijden, dat staat
voor mij voorop. Toen ik aantrad bij de Hoge Raad was de
klacht bij de rechtbanken dat er veel verschillen in de
rechtspraak waren van de vier hoogste bestuursrechters. Ik
herinner me een voordracht van een rechter die vertelde
hoe zijn werkweek er uitzag en wat voor zaken hij behandelde. Hij moest hetzelfde artikel de ene dag linksom en de
andere dag rechtsom interpreteren.10 Dat hebben we ons
aangetrokken. Daar moest iets gebeuren. Het gaat daarbij
ook om het gezag van de Algemene wet bestuursrecht. We
hebben één wet, en op dezelfde dag wordt die op vier verschillende manieren uitgelegd. Dat oogt niet goed.
Toen hebben we een ronde gemaakt langs een aantal
rechtbanken en gevraagd waar de grootste ergernissen
zaten. Vervolgens zijn we met de vier hoogste bestuursrechters om de tafel gaan zitten. Gezamenlijk hebben we
de grootste ergernissen kunnen wegnemen. Nu is er regelmatig overleg tussen de hoogste bestuursrechters over
nieuw opkomende vragen.
Als wij in de Hoge Raad bij een zaak tegen een Awb
probleem aanlopen en we denken dat het geen gefundenes Fressen is, dan leggen we onze oren bij de anderen te
luisteren. Als zij nou een hele andere kant op willen, dan
moeten we daar nog eens goed naar kijken. Zowel qua
eindresultaat als voor de praktische bruikbaarheid vind ik
het overleg goed. Ik vind het ook leerzaam om niet alleen
in je eigen toren te blijven maar goed te luisteren naar
hoe je er anders tegenaan kunt kijken. De inhoud van de
beslissing krijgt daarmee extra diepgang.
beschouwen. Frankrijk heeft ook de Conseil d’ Etat als
hoogste bestuursrechter, naast de Cour de cassation. In
Duitsland gaat het Bundesgerichtshof alleen over straf- en
civielrecht. Daar heb je vijf hoogste rechters.
Blijft u Staatsraad in buitengewone dienst?
Ik ben het nog steeds, maar de tijd om er wat mee te doen
is heel beperkt. Maar om betrokken te blijven en zicht te
houden wil ik wel aangesloten blijven.
Over de Raad voor de rechtspraak zegt u in uw
intreerede ook vriendelijke woorden. Hoe zou u zelf
de relatie typeren?
Ik zit bij de vergaderingen van de Raad voor de rechtspraak met de presidenten van rechtbanken en appelcolleges. En we hebben natuurlijk veel met elkaar te maken,
zeker als we intensievere contacten willen met de feitengerechten. De organisatorische kant is voor de Raad voor
de rechtspraak, dus de Raad is verantwoordelijk voor de
bedrijfsvoering. Ik zit daar in een waarnemersrol. Ik vind
het belangrijk dat wij weten wat er op dat punt voor problemen en zorgen bij de feitenrechters spelen.
Op het gebied van de rechtseenheid en de kwaliteit hebben we allebei een rol. Wij voor de inhoud en de
uiteindelijke beslissing en de Raad voor de rechtspraak
voor het stimuleren van rechtseenheid en kwaliteit. Als
je daar goed mee overweg kunt en je grenzen weet te
bepalen dan kun je elkaar versterken. En zo zou ik het
graag zien.
Uw voorganger heeft gezegd dat een bestuursrechtkamer
bij de Hoge Raad ideaal zou zijn.11 Vindt u dat ook?
Als we op het strand in Scheveningen in 1813 stonden en
je had gevraagd: hoe gaan we de bestuursrechtspraak (het
woord bestond nog niet) in Nederland opbouwen, dan had
ik natuurlijk gezegd dat één systeem met één hoogste
rechter het mooiste zou zijn. Maar als dat praktisch niet
haalbaar is, dan doen we het één na beste.
Constitutionele toetsing is een onderwerp dat al vele
jaren op de agenda staat, bij tijd en wijle steekt ook enige
rivaliteit met de Raad van State de kop op. Hoort deze taak
bij de Hoge Raad, als deze er komt?
De vraag is of deze er komt… Maar als deze er komt, ben
ik een voorstander van decentrale toetsing. Deze lijkt als
twee druppels water op toetsing aan het EVRM en dat
wordt nu ook decentraal gedaan. Dat gaat naar mijn idee
goed. Als er een kwestie is van EVRM-uitleg, dan wordt er
zoveel mogelijk afgestemd tussen de Raad van State en de
Hoge Raad. Nu de EVRM-toetsing eenmaal decentraal
plaatsvindt, raakt de hele zaak uit het lood als de grondwettelijke toetsing zou worden gecentraliseerd.
Nu de EVRM-toetsing eenmaal
decentraal plaatsvindt, raakt
de hele zaak uit het lood als de
grondwettelijke toetsing zou
worden gecentraliseerd
Om een fiscaal voorbeeld te noemen: iemand
beroept zich op ongelijke behandeling in de belastingheffing. Wat zou de rechter dan moeten doen? Zou hij over
de uitleg van artikel 1 van de Grondwet dan een prejudiciele vraag moeten stellen aan het Grondwettelijk hof? En
zou de zaak voor het discriminatieverbod uit het EVRM de
gewone kolom tot en met de Hoge Raad door moeten? Dat
zou buitengewoon onpraktisch zijn.
Zou het voor uw deelname aan het Network of Presidents
of Supreme Judicial Courts niet beter zijn als de Hoge Raad
de enige hoogste rechter was in Nederland?
Ik heb al de nodige contacten met andere Europese hoogste rechters gehad, maar ik heb niet de indruk gekregen
dat ze me als president van een half hoogste gerecht
Wat vindt u van het idee dat de president van de Hoge
Raad ook voorzitter van de Raad voor de rechtspraak zou
moeten zijn en zo management en inhoud bij elkaar
brengt. Want die scheiding is toch eigenlijk een weeffout in
het hele stelsel.
Dan zou de consequentie zijn dat de president van de Hoge
Raad over de bedrijfsvoering van de hele rechterlijke macht
gaat. Dat is een hele andere functie en daar zit ik niet op te
wachten. Je krijgt ook een andere verhouding met het ministerie. Nu kan de minister instructies geven aan de Raad voor
de rechtspraak terwijl hij ten opzichte van de Hoge Raad een
andere rol heeft. Als je die twee hoedanigheden verenigt,
krijg je een intensievere bemoeienis van het ministerie. Dat
zou een ongemakkelijke spanning geven.
Een goede relatie met de politieke leiding van het
departement is een belangrijk onderdeel van uw taak.
Gaat het alleen over de begroting of bespreekt u met de
minister ook de rechtsstatelijke kant van de rechtspraak?
Daar hebben we onder vier ogen gesprekken over, daar
kan ik verder niks over zeggen. Je praat wel met elkaar
over de toestand in de wereld. De werkrelatie betreft de
begroting en wetgevingsadvisering. Op grond van de Wet
op de rechterlijke organisatie (RO) hebben we een adviserende taak als de minister ons advies vraagt.
7. Zoals bijv. het Hof Den Bosch deed dat
spraak dat zich richt op digitalisering en dat
prejudiciële vragen stelde in de zaak: Hof
procedures sneller en eenvoudiger moet
Den Bosch 7 februari 2014, nr. 13/00040,
maken.
ECLI:NL:GHSHE:2014:248, V-N
10. Vergelijk R.P. den Otter, Met een poker-
2014/12.15.
face aan de roulettetafel. Verschillen in de
8. De Hoge Raad heeft daarover het afgelo-
beoordeling van de ontvankelijkheid door
pen jaar een vraag gesteld aan het HvJ, EU,
de hoogste bestuursrechters, JBPlus
zie HR 28 maart 2014, nr. 13/00455,
2008/2, p. 93 e.v.
ECLI:NL:HR:2014:339, BNB 2014/127.
11. Trema, november 2014, p. 3020.
9. Programma Kwaliteit en Innovatie recht-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
493
Interview
De Hoge Raad heeft een taak op het terrein van de wetgevingsadvisering, maar soms gaat het verder. Fred Hammerstein was bijvoorbeeld intensief betrokken bij de wetgeving over de beperking van de toegang tot de Hoge Raad.
Daar is natuurlijk veel voor te zeggen, maar vanuit het
oogpunt van de scheiding der machten werd daar wel eens
een wenkbrauw over gefronst. Hoe kijkt u daar tegen aan?
Als het gaat om de praktische gevolgen voor je eigen werk,
dan vind ik dat een goede zaak. Zo kunnen rechters bij
wetsvoorstellen die gevolgen hebben voor het procesrecht
of het functioneren van de rechterlijke macht de wetgever
wijzen op wat wel en wat niet werkt.
Zodra het om materieel recht gaat kun je in de problemen komen als je die wet vervolgens moet gaan interpreteren. De Hoge Raad had over de onroerendgoedbelasting, zoals het toen nog heette, een advies geschreven en
een suggestie gedaan voor hoe een regeling kon luiden.
Dat gaf een ongemakkelijke situatie toen de Hoge Raad
later in het licht van zijn eigen advies moest beslissen wat
de juiste uitleg van die wet was,12 dus dat willen we voorkomen.
Het viel me op dat u zich bij uw intreerede erg op
nationale kwesties richtte.
Ik vind het heel belangrijk om de eigen organisatie in
ieder geval goed op orde te hebben. In november had ik
nog weinig buitenlandse ervaring, maar ik ben geen huismus. Ik vind het ook heel leuk om te zien hoe het bij
andere hoogste gerechten werkt. Ik ben in Duitsland bij
het Bundesgerichtshof geweest. De Cour de cassation
heeft een nieuwe president die ook aan herziening werkt.
Van een van de Franse collega’s heb ik het signaal gekregen dat men hierover graag eens met mij wil brainstormen. Vorige week was ik in Straatsburg voor de opening
van het gerechtelijk jaar van het EHRM. Je moet wel een
evenwicht zien te vinden, want hier in Nederland lopen
de zaken ondertussen gewoon door.
Kritiek op de Hoge Raad
Onze oud-collega uit Rotterdam, tevens voormalig Raadsheer in de Hoge Raad Marc Loth heeft in zijn Tilburgse
oratie ‘De Hoge Raad in dialoog; over rechtsvorming in een
gelaagde rechtsorde’ de stelling geponeerd dat de Hoge
Raad meer een zender en een ontvanger moet zijn.
Ik denk dat we wel al een eind in die richting opschuiven.
Het rechtseenheidsoverleg met andere bestuursrechters
kun je zien als een netwerk. Je oor te luisteren leggen zonder dat je in een hiërarchische verhouding zit, dat is een
combinatie van signalen uitzenden en ontvangen. Als wij
aan het Hof van Justitie van de EU prejudiciële vragen
stellen, kunnen we dat heel clean doen: we lopen aan
tegen een probleem, zegt u het maar. Maar in de onderbouwing van een prejudiciële vraagstelling kun je ook van
alles kwijt, als je dat wilt. Je kunt alle argumenten voor en
tegen uit de raadkamer opnoemen. Het Europese Hof van
Justitie stelt het op prijs als we in de vraagstelling al onze
eigen voorkeur uitspreken. Dat wordt in de literatuur ook
wel de groen-lichtprocedure genoemd.
Aan Straatsburg kunnen we nu nog geen prejudiciële
vragen stellen, maar het Zestiende Protocol bij het EVRM
voorziet daar wel in. Als er voldoende ondertekeningen en
494
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Het Europese Hof van Justitie
stelt het op prijs als we in de
vraagstelling al onze eigen
voorkeur uitspreken
ratificaties van dat protocol zijn, zul je in de richting van
het EHRM ook zo’n vorm van communicatie zien.
Als we nu iets over het EVRM zeggen waarvan we
het voorgevoel hebben dat het tot een klacht in Straatsburg zou kunnen leiden, proberen we het arrest zo te
motiveren dat het ook voor de Europese rechters overtuigend is onderbouwd. Verder hebben we ook informele contacten met Straatsburg, dus als wij hier problemen of vraagpunten zien als gevolg van de
Straatsburgse rechtspraak, dan kunnen we daar ook
aandacht voor vragen. Een dialoog in de zin van volstrekte gelijkwaardigheid is moeilijk. Aan het eind van
de dag moeten zij voor heel Europa beslissen, dus het
laatste woord ligt bij hen.
In de richting van de nationale rechtbanken en
hoven sluit de benadering van Marc Loth goed aan bij de
intensivering van onze contacten met feitengerechten.
Wij moeten ons niet als een big brother opstellen maar
juist als een partner in de rechtspraak. Als het in de eerste
aanleg goed gaat, dan heb je minder hoger beroep en cassatie nodig.
Marc Loth is erg kritisch over een Hoge Raad-arrest
dat mede door hemzelf is gewezen.13 Het gaat om de
interpretatie van het begrip ‘hetzelfde feit’ en hij spreekt
van een gemiste kans op een dialoog. In noot 47 van zijn
oratie geeft hij aan waarom dit niet strijdig is met het
geheim van de raadkamer. Hoe staat u daar tegenover?
Ik zie geen probleem als raadsheren laten merken dat er
bij een bepaalde beslissing ook argumenten voor een
andere oplossing mogelijk zijn. We krijgen hier veel controversiële zaken, dus dan kan het haast niet anders dan
dat er verschil van mening in de raadkamer is. Sterker
nog, als dat niet zo was dan zou ik mij ongerust maken.
Dan zou ik denken: it’s too quiet here. Maar je mag natuurlijk niet zeggen dat je tegen heb gestemd, of een andere
kant op wilde.
De Hoge Raad vermeldt in zijn jaarverslag van 2013 voor
alle drie de kamers vijf in het oog springende arresten, en
voor de civiele kamer is een daarvan de woekerpoliszaak.14
In cassatie gaat het over vragen als ‘is er een leemte in
het contract?’ De Hoge Raad zit helemaal gevangen in het
korset van de civiele cassatie. Marc Loth spreekt van een
tasten in het duister. Is de cassatieprocedure wel geschikt
voor massaclaims?
Wij kunnen in zulke zaken ons uiterste best doen om zo
duidelijk mogelijk richtlijnen te geven. Het hangt een
beetje van het onderwerp af in hoeverre de wettelijke
regeling je dwingt om met allerlei omstandigheden rekening te houden. Vaak is het mogelijk om met subregels en
subcategorieën de nodige structuur aan te brengen.
Maar zou er niet een veel bredere advisering moeten
komen, niet alleen door een advocaat-generaal die het
contractenrecht door neemt, maar dat de Hoge Raad ook
de consumentenbond en de banken hoort om meer zicht
op de effecten te krijgen.
Dat hoeft niet te bijten met de cassatieprocedure. Als zo’n
vraag bij het hof of een rechtbank ligt, kunnen zaken
gebundeld worden in een paar pilotzaken waarin dit soort
feitelijke kwesties aan de orde kunnen komen. De hoven
hebben in hun agenda voor de appelrechtspraak tot 2020
themazittingen opgenomen over punten die in heel veel
zaken spelen.
Voor de prejudiciële vragen bij de civiele kamer is de
brede advisering al mogelijk. De civiele kamer heeft die
regeling onlangs naar analogie toegepast bij een cassatie
in het belang der wet.15
In het belastingrecht is er voor massazaken eigenlijk al
een staande praktijk die op de wet is gebaseerd. Op de
site van de Bond voor belastingbetalers (geadviseerd o.a.
door de hoogleraren Zwemmer en Gribnau) wordt een
massale klacht tegen de vermogensrendementsheffing
voorbereid. Wordt zo’n zaak speciaal behandeld door de
Hoge Raad?
Als we weten dat er zoveel duizend mensen op zitten te
wachten, zoals bij de BOF zaken, waar geloof ik zelfs
50 000 bezwaarschriften waren ingediend, dan is dat aanleiding om de zaak met grote voorrang te behandelen.
Voor de inhoud maakt het niet uit.
In die BOF regeling (de bedrijfsopvolging van familiebedrijven) wordt vermogen in de vorm van een onderneming
een groot fiscaal voordeel toegekend dat onder invloed van
de ondernemerslobby inmiddels tot 100 % vrijstelling in de
successieheffing leidt. In de BNB-noot bij het BOF arrest
levert Happé pittige kritiek op de wetgever en op de Hoge
Raad die eigenlijk een belastingprivilege voor ondernemers
toestaan.16 Is dat geen discriminatie van de burger die
gewoon successierechten over zijn erfenis moet betalen?
Ik heb in die zaken zelf voorgezeten, dus zal daarover niet
te veel zeggen.
De lijn van de Hoge Raad is, en de civiele kamer heeft
dit al eerder beslist, dat als iemand zich beroept op het
EVRM en er bestaat rechtspraak van het Straatsburgse
Hof, dat we de wet Straatsburgconform uitleggen. Het
staat de Staten vrij om een verdergaande bescherming te
verlenen, dat staat ook uitdrukkelijk in het EVRM. Als de
wet voor de burger meer bescherming biedt, is het mooi,
maar in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen
kan de rechter een wet alleen maar buiten toepassing
laten bij strijd met een verdrag. Voor de uitleg van het verdrag volgen we Straatsburg.
Wat betreft discriminatie en belastingzaken is het
vaste rechtspraak van het Straatsburgse Hof dat de lidstaten daar een zeer ruime beoordelingsmarge hebben en
dat er alleen dan sprake is van inbreuk op het verdrag als
de wettelijke regeling evident van redelijke grond ontbloot is. Over de BOF zaken zijn ook klachten in Straatsburg ingediend en volgens het EHRM waren ze kennelijk
ongegrond. Ik ga me daar niet voor op de borst slaan,
maar je kunt wel zeggen dat onze rechtspraak hierover
aansluit bij de Straatsburgse.
Maar als een beslissing van de Hoge Raad het Ministerie
van Financiën niet bevalt, dan wordt er de volgende dag
toch al een wetsvoorstel ingediend?
Dat komt een enkele keer voor. Ik heb het een keer meegemaakt in een zaak waar ik ook op zat, dat we op vrijdagochtend een arrest gewezen hadden en er meteen daarna,
ik geloof zelfs binnen een uur, een persbericht uit de
ministerraad kwam dat de wet met terugwerkende kracht
tot die dag zou worden aangepast.17
De advocatuur heeft een geheel andere vorm van kritiek
op de Hoge Raad. Is de praktijk rond artikel 80a RO niet
te veel doorgeschoten nu ook de P-G besloten heeft niet
steeds een conclusie te nemen? De advocaat heeft een
schriftuur ingediend en als hij de cliënt zijn rekening
presenteert, krijgt hij te horen: ‘Hoezo, de zaak is toch
zonder vorm van proces afgedaan?’
Ik kan me voorstellen dat je het vervelend vindt als je je
best hebt gedaan en dan zonder uitleg te horen krijgt dat
je verloren hebt. Maar het is kiezen tussen twee kwaden.
Het biedt ons wel de ruimte om in de zaken met een uitstralingseffect nuttige dingen te doen, om het maar heel
kort en plat samen te vatten. Inderdaad, het is een offer
dat je brengt. Maar we beoordelen alle cassatieberoepen
wel inhoudelijk. Dat wordt misschien onvoldoende onderkend, maar zowel in een artikel 81 als in een 80a arrest,
hebben de raadsheren gekeken of de middelen tot cassatie kunnen leiden. Het zijn de evidente gevallen, waarin
het cassatieberoep zonder nadere motivering wordt afgewezen of niet ontvankelijk wordt verklaard. Gevallen
waarin je hoopt dat een advocaat al heeft ingeschat dat
een reële kans op een dergelijke afdoening bestaat.
De relatie met de samenleving
Uit het onderzoek van de NSOB en de SSR blijkt dat het
goed is dat rechters een zekere afstand tot de samenleving
bewaren. Wat vindt u daar van?
Je moet een evenwicht zoeken. In de zestiger jaren werd
een rechter geacht geen kroket te eten, want stel je voor
dat de justitiabele de rechter met die kroket over straat
zag lopen. (lacht) Er bestaat best een kans dat een justitiabele mij met een frietje op straat ziet. En meer algemeen
wat de samenleving betreft: recht is ordening van de
samenleving. Dus als je daar als scheidsrechter in op wilt
Er bestaat best een kans dat
een justitiabele mij met een
frietje op straat ziet
12. HR 1 november 1989, BNB 1990/10.
16. BNB 2014/30.
13. HR 1 februari 2011,
17. HR 19 juni 2009,
ECLI:NL:HR2011:BM1903, AB 2011/225.
ECLI:NL:HR:2009:BC5201, BNB
14. HR 14 juni 2013:ECLI:NL:HR:2013:
2009/263, gevolgd door het wetsvoorstel
BZ3749.
Reparatie in verband met arresten van de
15. HR 6 juni 2014,
Hoge Raad inzake pensioen- en lijfrente-
ECLI:NL:HR:2014:1342, NJ 2014/300.
aanspraken, Kamerstukken 31990.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
495
Interview
kunnen treden moet je gevoel voor de sfeer van de wedstrijd hebben en het spel kennen. Maar je moet geen aanhanger van een club worden.
Gaat u ook veel lezingen geven en zien we u veel op TV?
Lezingen ben ik van plan om regelmatig te gaan geven. Om
naar de maatschappij toe duidelijk te maken wat de Hoge
Raad is, waarom we er zijn en wat we doen. TV zo nu en dan.
Gaat u ook een sms’je sturen naar de minister-president
als hij zegt dat hij een uitspraak van de Hoge Raad
accepteert?
Ik begreep dat mijn voorganger dat heeft gedaan na de
Srebrenica-zaak. Het is natuurlijk niet origineel om je
voorganger te kopiëren. Als ik de intense behoefte zou
voelen om even een boodschap uit te zenden dan bedenk
ik op dat moment wel een leuke manier.
Op 4 februari jl. heeft de Tweede Kamer gediscussieerd
over de mogelijkheid van meer disciplinaire maatregelen
tegen rechters. Dat raakt ook aan de rol van de Hoge Raad.
Uiteindelijk wel, de zwaardere disciplinaire maatregelen
moet de P-G vorderen en dan moet de Hoge Raad daarover beslissen. Dat heeft direct te maken met wat wij
doen. Het wetsvoorstel was helemaal afgestemd met de
rechterlijke macht. Het probleem was eigenlijk dat er niks
zat tussen de beide uitersten van het spectrum, het ontslag en de schriftelijke waarschuwing. Met dit wetsvoorstel werden er enkele tussenvarianten geïntroduceerd,
waarmee de rechterlijke macht voldoende uit de voeten
kon. Maar er zijn amendementen ingediend die er nog
meer varianten aan toevoegen.
Een gevoelig punt is het instemmingsrecht van de
NVvR, de vakbond van de rechters. Sommige Kamerleden
willen dit veranderen in een adviesrecht. Juist ter bescherming van rechters is het zo geregeld dat hun arbeidsvoorwaarden in de wet staan. De NVvR heeft het gevoel dat die
wettelijke garantie zich nu tegen hen keert. Dit is een
principiële kwestie waarover de Raad van State gaat adviseren. Dus daar zal ik nu verder niks over zeggen.
496
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Er is een SP-voorstel dat rechters bij de toedeling van
bepaalde zaken een opgave van hun financiële belangen
moeten geven.
Dat is de kwestie van rechterlijke integriteit, waar een
werkgroep binnen de rechtspraak mee bezig is. In een
Leids onderzoeksrapport over onafhankelijkheid en integriteit is dit punt ook gesignaleerd. Ik geloof niet dat er
ooit een geval in Nederland is geweest waarin er een probleem was, maar voor het geval dat is het nu de vraag of
daarvoor iets geregeld moet worden.
Een mogelijke variant is dat de rechter zijn belang
moet melden bij zijn president, zodat hij daar inderdaad
transparant in is. Als het zo ver zou gaan dat de belangen
op internet of in een register worden vermeld, dan geeft
dat wel spanningen met de privacy. Daar zou niet iedereen even gelukkig mee zijn.
Laatste vraag. U heeft wel eens de parallel getrokken
tussen de rol van de rechter en die andere ziel in uw
borst, de musicus. U schrijft in WFR 2010/570 ‘De
wetgever is de componist en de rechter is de uitvoerende
musicus die het stuk tot klinken brengt’. Is dat wel een
gelukkige vergelijking?
Een musicus heeft een dichterlijke vrijheid. Als je twee
musici vraagt om een sonate van Beethoven te spelen,
dan kan die heel verschillend klinken. Dat heeft juist zijn
charme. Ik zou niet willen dat er een Hoge Raad der
muziek komt die moet waarborgen dat alle pianisten de
Beethovensonates op dezelfde manier interpreteren.
Feitenrechters kunnen per concreet geval een afweging maken, maar als het om de rechtsvragen gaat, dan
draait het om voorspelbaarheid en rechtseenheid. Dat is
een wezenlijk verschil tussen de uitvoerende musici en
de rechters. Als de rechter in zijn hart zou vinden dat hij
het als wetgever anders had gedaan, kan hij als er interpretatieruimte is rekening houden met de redelijkheid
en billijkheid. Maar als er geen interpretatieruimte is,
dan houdt het op. De pianist die zich in de Beethovensonates niet herkent, kan een ander werk kiezen of improviseren. Maar wij mogen geen recht weigeren.
Essay
405
Denkoefeningen in
wetgeving
Een korte beschouwing over De wet als kunstwerk van
Willem Witteveen
Bart van Klink1
Het kunstwerk van de wet is geen schilderij waar de kunstenaar eindeloos aan heeft geschaafd en dat
vervolgens in een museum wordt opgehangen, waar toeschouwers er bewonderd langslopen en het van
commentaar en uitleg voorzien. Om baselines of human interaction in de zin van Fuller te kunnen geven,
moet de wet ook voorwaarden stellen aan het juridisch toelaatbare gedrag, waaraan burgers zich in hun
onderlinge verkeer dienen te houden. De wet is ‘kader’ en ‘dictaat’ in één, een dwingend kader, waarin burgers
– binnen de grenzen van de wet – vrij zijn zelf regels te maken en handelingen te verrichten. Als de wet een
kunstwerk is, dan is het een vorm van toegepaste kunst: het is een slim ontworpen en fraai vormgegeven
gebruiksvoorwerp dat ons in staat stelt op een geordende en vreedzame wijze met elkaar samen te leven.
1. Vraag en antwoord
Begin vorig jaar verzocht Willem Witteveen mij commentaar te geven op verschillende hoofdstukken uit wat later
het boek De wet als kunstwerk zou worden, dat afgelopen
herfst postuum verscheen.2 In mijn commentaar ging ik
onder meer in op de metafoor van de wet als kunstwerk,
die in zijn boek een centrale rol speelt. Ik schreef hem: ‘Als
alternatief voor de metafoor van de wet als instrument
introduceer je het beeld van de wet als kunstwerk. Je lijkt
dit als een tegenstelling op te vatten. Zo schrijf je in het
eerste hoofdstuk, wanneer je de parabel van Kafka
bespreekt: “De wet is geen instrument maar de open
plaats voor een denkbeeldig gevecht om macht en betekenis” (p. 28). Maar gaat het om een echte tegenstelling: kun
je de wet wel helemaal los denken van zijn instrumentele
betekenis?’ Vervolgens vroeg ik hem: ‘Is de wet als kunstwerk wel een helemaal passend beeld? Het wekt de associatie van een min of meer vrijblijvend artefact, waar je
bewonderend naar kunt kijken maar dat ver weg staat van
het “echte” leven.’ In zijn reactie bedankte Willem me voor
mijn ‘fundamentele commentaar’ en hij zegde me toe,
over deze en andere punten na te zullen denken. We zouden na de zomervakantie een afspraak maken om het verder te bespreken. Door de bekende tragische omstandigheden is dat er helaas niet meer van gekomen.
In mijn bijdrage wil ik proberen zelf een antwoord te
geven op de door mij opgeworpen vragen. Wat betekent
het dat de wet als een kunstwerk wordt opgevat? Tegen
welk beeld van wetgeving verzet deze metafoor zich? En is
het een passende metafoor? Willem is er zelf niet meer
om op zijn eloquente wijze antwoord te geven, maar hij
heeft een rijk boek nagelaten waarin goede aanknopingspunten te vinden zijn voor een mogelijk antwoord – niet
het antwoord want Willem was wars van definitieve stellingnames.
2. De wet als kunstwerk
Witteveens De wet als kunstwerk is een lijvig werk; het
beslaat 40 hoofdstukken, verdeeld over bijna 500 pagina’s.
Het wordt algemeen gezien als zijn opus magnum, niet
alleen door de uitgever op de achterflap van het boek
maar ook door recensenten zoals Marc Chavannes.3 Hoe-
Noten
Auteur
1. Prof. mr. B.M.J. van Klink is als hoogleraar
2. W. Witteveen, De wet als kunstwerk:
Methoden van recht en rechtswetenschap
Een andere filosofie van het recht. Hoe de
verbonden aan de afdeling Rechtstheorie en
filosofen onze wetgevers de maat nemen,
Rechtsgeschiedenis, Vrije Universiteit
Amsterdam: Boom Juridische uitgevers
Amsterdam. De auteur dankt Maurice
2014.
Adams hartelijk voor zijn uitvoerige com-
3. M. Chavannes, ‘De rechtsstaat is in
mentaar op een eerdere versie. Adams nam
Nederland een utopie’, NRC Handelsblad, 9
het initiatief tot dit artikel, maar was door
januari 2015.
omstandigheden helaas niet in de gelegenheid om hieraan mee te schrijven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
497
Essay
wel het bewerkingen zijn van nomoi die eerder in het tijdschrift voor wetgevingsvraagstukken RegelMaat zijn verschenen, sluiten ze verrassend goed op elkaar aan en
vormen ze met elkaar een samenhangend, goed lopend
en goed doordacht geheel. Vanuit verschillende perspectieven en op basis van zeer uiteenlopende (filosofische,
sociologische en literaire) teksten worden de diverse stadia van het wetgevingsproces belicht: van de totstandkoming en formulering van de wet tot en met de uitvoering
en handhaving van de wet en de maatschappelijke discussie erover. Rode draad vormen de acht morele eisen die de
Amerikaanse rechtsfilosoof Lon L. Fuller aan wetgeving
heeft gesteld: 1. wetgeving moet algemeen zijn en gelijke
gevallen moeten gelijk worden behandeld; 2. burgers moeten kennis kunnen nemen van de wet; 3. wetgeving mag
niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd; 4. de
wet moet begrijpelijk zijn; 5. het recht moet intern consistent zijn; 6. de burger moet de wet kunnen naleven; 7. de
wet moet niet voortdurend worden veranderd; en 8. rechtspraak dient gebaseerd te zijn op het geldende recht.4 Aan
deze acht ‘geboden’ voegt Willem er twee toe: 9. zelfregulering verdient, waar mogelijk, de voorkeur boven (overheids)regulering en 10. het ‘milde despotisme van het
bureaucratische regime’ moet worden vermeden (p. 38).
Wat drukt de metafoor van de wet als kunstwerk nu precies uit? Welk ideaalbeeld van wetgeving ligt eraan ten
grondslag? In mijn opvatting komen in dit beeld ten minste vijf5 betekenissen van wetgeving tot uiting, waarbij
wetgeving zowel het product (de wet) als het proces (de
totstandkoming en implementatie van de wet) omvat, alsmede alle actoren die betrokken zijn bij de totstandkoming, uitvoering, handhaving en interpretatie van wetgeving (wetgevingsjuristen, parlementariërs, bestuurders,
rechters, maar ook journalisten, maatschappelijke organisaties en burgers).
a. De wet is een maatschappelijke betekenisconstructie
Willem vat de wet ‘in de eerste plaats’ op als een ‘maatschappelijke betekenisconstructie die als een bijzonder
soort kunstwerk kan worden begrepen’ (p. 12). De wet biedt,
met andere woorden, een interpretatiekader waarmee de
maatschappelijke werkelijkheid in juridische termen
geduid kan worden en waarmee in die werkelijkheid juridische taalhandelingen verricht kunnen worden (zoals het
afsluiten van een contract of het aanklagen van iemand
vanwege discriminatie). Terwijl Shelley dichters zag als ‘the
unacknowledged legislators of the world’ beweert Willem,
omgekeerd, dat de wetgever ook de rol van de dichter kan
verwerven: ‘De wetgever is ongemerkt “dichter” geworden
wanneer de taal van de wet vat krijgt op de verbeelding en
zo vorm geeft aan het publieke debat (bijvoorbeeld over
vrijheid, gelijke behandeling en discriminatie)’ (p. 20). Om
de wet tot een kunstwerk te laten worden, is wel vereist dat
de wetgever maat houdt (zie verder onder E) en ruimte laat
voor interpretatie. Hierin komt Willems voorkeur voor
open normen boven scherpe of gesloten normen naar
voren. Open normen, zoals de redelijkheid en billijkheid in
het overeenkomstenrecht, schrijven niet eenduidig een
bepaald gedrag voor, maar maken het mogelijk om in een
dialoog tussen de betrokken juridische en maatschappelijke actoren nadere invulling aan de wettelijke norm te
geven. De wet als kunstwerk is ‘principieel onvoltooid’ (p.
411): bij elke toepassing krijgt de wet zijn voorlopige betekenis, die in het licht van veranderde omstandigheden en
gewijzigde maatschappelijke opvattingen steeds weer herzien kan worden. In de communicatie die de wet als kunstwerk tot stand brengt, is dus sprake van een wederzijdse
afhankelijkheidsrelatie tussen auteur en lezer: aan de ene
kant is de lezer (ofwel de juridische actor in dialoog met
burgers) afhankelijk van het in de wet aangereikte begrippenkader, dat het mogelijk maakt om de werkelijkheid juridisch te duiden en daarbinnen juridisch geldige handelingen te verrichten; aan de andere kant is de auteur (de
wetgever) afhankelijk van de bereidheid van juridische
actoren en burgers om met de wet aan de slag te gaan en
nadere betekenis te geven aan de open normen die in de
wet zijn vastgelegd. De wet dient een ‘sociale betekenis’ te
krijgen (p. 308), dat wil zeggen dat deze werkzaam en bruikbaar is voor degenen voor wie de wet is bedoeld. Willem
duidde dat eerder aan met het begrip ‘symboolwerking’: om
waarde te kunnen hebben, moet de wet ‘tegelijk effectief
zijn ten opzichte van de door de wet beoogde normadressaten en oriëntatiepunten bieden voor degenen die bij de
interpretatie van de wet (…) betrokken zijn.’6
b. Wetgeving is een waardenexpressie
De wet als kunstwerk is, behalve een ‘communicatiemedium’ (p. 437) dat een ‘symbolische orde’ (p. 36) tot stand
brengt, ook een expressiemiddel waarmee fundamentele
waarden van een gemeenschap tot uitdrukking worden
gebracht: ‘De wetgever maakt niet alleen regels die bruikbaar moeten zijn, maar legt zich ook vast op normen, rechten en beginselen die van fundamentele betekenis worden
geacht’ (p. 178). In de Grondwet, waarin fundamentele vrijheidsrechten en sociale grondrechten zijn neergelegd,
komt dat duidelijk naar voren maar ook andere wetgeving
kan worden gezien als een waardenbekrachtiging, zoals de
erkenning van het homohuwelijk of de bevestiging dat dieren geen ‘zaken’ zijn (ingevolge artikel 3:2a BW). In dit verband verwijst Willem naar Jeremy Waldrons notie van
archetype (in de zin van een bijzonder of typisch voorbeeld
van een bepaalde zaak of persoon). Archetypen ‘staan voor
veel meer dan hun directe betekenis voor de rechtspraktijk;
ze drukken ook een waarde uit waaraan het systeem en de
juristen worden gecommitteerd’ (p. 193). Waldron geeft als
voorbeeld het folterverbod, dat als verbod direct betekenis
heeft, maar indirect ook een opvatting weergeeft over de
‘De wetgever is ongemerkt “dichter” geworden wanneer de taal
van de wet vat krijgt op de verbeelding en zo vorm geeft aan het
publieke debat’
498
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
relatie tussen recht en
geweld (en dus een beperking aanbrengt in het
geweld dat op basis van
het recht uitgeoefend mag
worden). Volgens Willem
vereist de wet, om als waardenexpressie te kunnen
gelden, een grote mate aan
inclusiviteit: ‘De wet is idealiter (maar liefst ook realiter) nooit de uitdrukking
van de wil van de meerderheid, maar een werkstuk
dat vele stemmen en belangen in zich heeft opgenomen en juist daardoor aanspraak maakt op respect en
gezag, ook bij degenen die
het ervaren als een mislukt
compromis’ (p. 279). Dat
gaat ver: zelfs voor degenen die de wet enkel zien
als een ‘mislukt compromis’, wordt de wet geacht
een waarde te vertegenwoordigen.
c. Wetgeven is een
ambacht
De wet als kunstwerk verwijst ook naar de ambachtelijke kant van de kunst
van het wetgeven. Voor
wetgeving is kennis en vakmanschap vereist. Met FulDavid Gilmour Blythe, Art Versus Law 1859-1860, Brooklyn Museum, New York © Alamy
ler stelt Willem onder meer
dat de wetten algemeen
moeten worden geformuleerd (het eerste gebod), begrijpelijk moeten zijn voor degenen die ermee moeten werken
(het vierde gebod) en niet te vaak gewijzigd moeten worden (het zevende gebod). Verder benadrukt hij dat wetgeving zowel praktische wijsheid (phronesis in de zin van
Aristoteles) als kennis van de samenleving (zoals Montesquieu reeds aangaf) vergt. In dit verband is het van belang
dat wordt onderzocht, in hoeverre voorgestelde wetgeving
op voldoende draagvlak in de samenleving kan rekenen.
Bovendien is, als de wet eenmaal ingevoerd is, kennis
nodig over de gewenste maar zeker ook de ongewenste
effecten ervan. In de huidige ‘staccatocultuur’ (aldus Zijderveld) wordt voor wetgeving vaak te weinig tijd genomen en
is er in de media te weinig begrip voor de noodzakelijke
traagheid van het wetgevingsproces. In navolging van de
beweging voor slow food, bepleit Willem een slow law-beweging: ‘Een slow law-beweging zou er een eer in stellen om,
sen aan de orde, zoals ‘de idee van breek4. L.L. Fuller, The Morality of Law, New
vooraleerst in de marge van de malende beleidsmachines,
baarheid’.
Haven: Yale University Press 1964,
eigen enclaves te stichten waar wetten in alle rust worden
6. W.J. Witteveen, ‘De jacht op de wet’, in:
p. 33-38.
voorbereid, voorzien worden van hoogwaardige en bruikbaW.J. Witteveen, P. van Seters & G. van
5. In de recensie van H. Achterhuis, ‘Fraai
re normstelsels die hun basis vinden in een goed begrip
Roermund (red.), Wat maakt de wet sympalet van schakeringen waarmee de wetgevan de feiten’ (p. 406). En hij sluit zijn pleidooi ferm af:
bolisch?, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink,
ver kan werken’, de Volkskrant, 10 januari
‘Wegwerprecht is het fastfood van de overheidssfeer. Slow
p. 115-135, p. 117.
2015, komen nog enkele andere betekenislaw is de ware kunst van het wetgeven’ (ibid.).
Dat gaat ver: zelfs voor
degenen die de wet enkel zien
als een ‘mislukt compromis’,
wordt de wet geacht een
waarde te vertegenwoordigen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
499
Essay
d. Wetgeving komt voort uit interactie
Bij de voorafgaande betekenissen lijkt in het wetgevingsproces een centrale rol te worden toebedeeld aan de wetgever: het is de wetgever die de wet geeft, welke vervolgens door juridische actoren in dialoog met burgers
nader ingevuld wordt (A); die in wetgeving fundamentele
waarden vastlegt (B); en die de tijd moet nemen om tot
ambachtelijk verantwoorde wetgeving te komen (C).
Maar Willem wijst deze hiërarchische voorstelling uitdrukkelijk af. In zijn visie is de wet een Gesamtkunstwerk
waaraan de wetgever samen met het bestuur, de rechterlijke macht en de burgers, en op voet van gelijkheid,
werkt. De wet als kunstwerk wordt niet, als een ‘dictaat’
(p. 419), van bovenaf opgelegd aan de samenleving, maar
komt voort uit de interactie tussen alle betrokken juridische en maatschappelijke actoren. Door verschillende
maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de individualisering) en ontwikkelingen binnen het bestuur en de politiek (waaronder de toegenomen bureaucratisering) is de
burger volgens Willem steeds minder betrokken geraakt
bij landsbestuur en vertrouwt hij de overheid niet meer.
Een goede communicatie in het wetgevingsproces draagt
hopelijk bij aan een herstel van dit vertrouwen: ‘Als er
iets van daadwerkelijke communicatie tot stand komt
tussen mensen die wetten maken, mensen die wetten
gebruiken en mensen die ermee moeten leven, is er een
kans dat de verbroken vertrouwensrelaties opnieuw
vorm krijgen’ (p. 298). Van belang is dat wetgeving als
een collectieve verantwoordelijkheid en een gezamenlijke inspanning wordt gezien, waarbij de hele samenleving
is betrokken.
e. Ook de wetgever is gebonden aan wetten
In de laatste betekenis van de wet als kunstwerk, waarin
alle voorafgaande samenkomen, sluit Willem aan bij
Schuyts welbekende karakterisering van de rechtsstaat:
‘De rechtsstaat bindt de macht aan maat en regel’. Toegepast op wetgeving houdt dit in dat er ‘wetten voor de wetgevers’ zijn (p. 38). Hierbij verwijst Willem naar Fullers
acht geboden voor wetgeving, waaraan hij nog twee geboden toevoegt die er, kort gezegd, op neerkomen dat burgers zichzelf zoveel mogelijk de wet stellen (het negende
gebod) en dat de macht van de bureaucratie wordt beteugeld (het tiende gebod). Het gaat om beperking en begrenzing van de machtsuitoefening: ‘Besef van eigen beperkingen is onontbeerlijk in een democratische cultuur waar
zich al bepaalde patronen hebben gevestigd’ (p. 379). Dat
betekent om te beginnen dat de wetgever bij nieuwe wetgeving rekening dient te houden met deze gevestigde
patronen en niet moet proberen top-down en rationalistisch de samenleving naar zijn beeld te herscheppen. Het
betekent vervolgens dat in veel gevallen de voorkeur moet
worden gegeven aan zelfregulering boven overheidsregulering. Willems democratische ideaal is dat van een spon-
tane, polycentrische orde waarbij vanuit verschillende,
niet-hiërarchisch gerangschikte centra in de samenleving
regels worden gemaakt, zoveel mogelijk door de burgers
zelf, vanuit hun betrokkenheid bij het algemeen belang.
Tot slot dient de wetgever te beseffen dat wetgeving geen
instrument is dat voor willekeurig welk doel kan worden
ingezet. Er zijn grenzen aan wat de wetgever met wetgeving kan en moet willen bereiken.
3. De wet als instrument
De tegenhanger van de wet als kunstwerk – het zal niet
verbazen – is de wet als instrument. In zijn boek verwijst
Willem wel naar de instrumentele benadering van wetgeving, meestal impliciet, bijvoorbeeld in de bewering ‘De wet
is een kader, maar geen dictaat’ (p. 419), maar soms ook
expliciet, zoals in de hiervoor aangehaalde uitspraak: ‘De
wet is geen instrument, maar de open plaats voor een
denkbeeldig gevecht om macht en betekenis’. Hij werkt
deze benadering echter niet verder uit. In eerder werk is hij
wel meer uitgebreid ingegaan op de instrumentele benadering, bijvoorbeeld wanneer hij wetten met ‘symboolwerking’
plaatst tegenover wetten met ‘bevelswerking’.7 In vergelijking met zijn eerdere werk valt op dat hij de wet als instrument niet langer als een complementaire benadering ten
opzichte van de wet als kunstwerk presenteert,8 maar dit
beeld in zijn laatste boek afwijst als een idool in de zin van
Bacon, dat wil zeggen een vooroordeel, illusie of waandenkbeeld. Hij omschrijft het idool van het juridische instrumentalisme, dat zeer verbreid is en in alle culturen te vinden is, als volgt: ‘Zodra iemand de mogelijkheid ontdekt om
regels vast te stellen, al dan niet met macht gehandhaafd
of door gezag gedragen, doet zich de verleiding voor om de
regel als oplossing van een probleem te zien, als het instrument dat de gemeenschap in handen heeft om het probleem hanteerbaar te maken’ (p. 450). In verzet hiertegen
neemt Willem de rol van opvoeder op zich die de wetgever
aanmoedigt om, geleid door praktische wijsheid en op
basis van empirische kennis, zich in te zetten voor het algemeen belang op de langere termijn. Hij roept de wetgever
op om voortdurend van perspectief te wisselen en de wet
niet enkel als een instrument te zien maar ook als een
kunstwerk (het is volgens hem niet mogelijk beide perspectieven tegelijk in te nemen). In zijn opvatting is de wet toch
vooral een kunstwerk en geen instrument, althans de wet
zou zoveel mogelijk als een kunstwerk gezien en gemaakt
moeten worden. Wat houdt de instrumentele benadering
van wetgeving, waarvan Willem gaandeweg steeds meer
afstand neemt, nu eigenlijk in?
Aangezien een expliciete karakterisering ontbreekt, zullen
we deze op indirecte wijze moeten reconstrueren. Hiertoe
hanteer ik de methode van de zogeheten geïnverteerde
attributie: door de vijf positief geformuleerde betekenissen van de wet als kunstwerk om te draaien en in hun
In vergelijking met zijn eerdere werk valt op dat hij de wet
als instrument niet langer als een complementaire benadering
ten opzichte van de wet als kunstwerk presenteert
500
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
negatie toe te passen op de wet als instrument, krijgen we
een globaal (hoewel soms ook wat karikaturaal) beeld van
de tegenhanger van de wet als kunstwerk.
a. De wet is een verzameling instructies
De wet wordt niet gezien als een maatschappelijke betekenisconstructie. De betekenis van de wet ligt voor een
groot deel vast en hoeft niet verder in het maatschappelijk debat uitgewerkt te worden. In de wet heeft de wetgever scherpe normen vastgelegd, die de rechter in het concrete geval moet toepassen, zonder veel eigen
interpretatie. Het bestuur moet de wet zoveel mogelijk
naar de letter uitvoeren en handhaven. Voor de burger is
de wet een verzameling instructies of bevelen die hij
wordt geacht zonder tegenspraak op te volgen.
b. De wet is uitdrukking van de wil van de wetgever
De wet geeft uitdrukking, niet zozeer aan waarden die
voor een bepaalde (rechts)gemeenschap fundamenteel
zijn, als wel aan wat de wetgever wenst te bereiken in de
samenleving. De wet is voor de wetgever eerst en vooral
een middel om bepaalde politieke doelen te bereiken. De
waarde van de wet ligt in zijn functionaliteit en effectiviteit, dat wil zeggen in zijn vermogen om de vooraf gegeven politieke doelen te realiseren.
c. Wetgeving is lopende-bandwerk
Voor de voorbereiding van wetgeving en het politieke en
maatschappelijke debat hierover is weinig tijd, want de
wetgever wil graag snel resultaat zien. Omdat de overheid
wetgeving beschouwt als panacee tegen elk maatschappelijk probleem, draait de wetgevingsmachinerie op volle
toeren en worden er aan de lopende band nieuwe wetsvoorstellen afgeleverd. De wetgever is niet geïnteresseerd
in eventuele nadelige gevolgen van de wet, want waar
gehakt wordt, vallen nu eenmaal spaanders. Bovendien
houden uitvoerige evaluaties en discussies hem maar af
van zijn eigenlijke taak: het maken van nieuwe wetgeving.
d. Wetgeving komt voort uit een meerderheidsbesluit
De wet is in deze benadering, aldus Willem, een ‘democratisch machtswoord’ (p. 467). Wetgeving wordt gemaakt
door de daartoe bevoegde instanties. Als er door het
bevoegde gezag een besluit tot wetgeving is genomen,
gaan ambtenaren aan de slag om het wetsvoorstel voor te
bereiden. Voor technische details worden experts geconsulteerd. Burgers mogen in het publieke debat hun
mening geven, maar daar wordt verder niet veel meegedaan, want het gaat er vooral om dat er in het parlement
voldoende steun is voor wetsvoorstel. Zodra het voorstel
met meerderheid van stemmen is aanvaard door het parlement en de Koning zijn handtekening heeft gezet, heeft
het kracht van wet. Einde verhaal.
e. De wetgever is ongebonden
De wetgever kan de wet naar believen aanpassen. Er zijn
geen morele voorschriften of ‘geboden’ waaraan de wetgever zich zou moeten houden. Als hij een wet voor een bijzonder geval wil maken, of de wet met terugwerkende
kracht uitvaardigt, dan mag hij dat gewoon doen. Het enige dat telt, is of de wet op een correcte wijze tot stand
gekomen is, dat wil zeggen, op basis van de daartoe vast-
Met zijn laatste boek heeft Willem
een krachtig tegengeluid laten
horen tegen de hedendaagse
tendens om de wet te veel en
eenzijdig als een instrument te
benaderen
gestelde procedure. Is dat het geval, dan geldt de wet,
ongeacht de inhoud ervan, en moet de burger zich eraan
houden. Zelfregulering is alleen aangewezen, als de overheid daarmee beter de gestelde doelen kan bereiken.
Kritische juristen stelden aan het einde van de vorige
eeuw de wet als instrument vaak tegenover de wet als
waarborg.9 Ook dat beeld wijst Willem af als verkapt
instrumentalisme: ‘(…) het idee van de wet als waarborg is
niet minder instrumenteel dan het idee van de wet als
instrument. Het bieden van waarborgen, dat is kennelijk
ook weer iets wat als een functie van de wet moet worden
opgevat; iets wat bereikt kan worden of niet, iets wat op
doelmatigheid en doeltreffendheid kan worden beoordeeld, zoals het een nuttig instrument betaamt’ (p. 26).
4. Toegepaste kunst
Met zijn laatste boek heeft Willem een krachtig tegengeluid laten horen tegen de hedendaagse tendens om de
wet te veel en eenzijdig als een instrument te benaderen.
Hij is zich terdege bewust van het idealistische karakter
van zijn beschouwingen: ‘De rechtsstaat Nederland is een
utopie geworden’ (p. 201). Als wetenschapper, maar ook
jarenlang als senator, zag hij het als zijn taak om een brug
te slaan tussen de theorie en de praktijk van wetgeving.
Hij neemt daarbij de rol van opvoeder op zich, die de wetgever introduceert tot belangrijke werken op het terrein
van wetgeving in de wetenschap en de literatuur. Op een
toegankelijke, haast terloopse wijze bespreekt hij in dit
boek een veelheid aan wetenschappelijke en literaire
auteurs – behalve de reeds genoemde Fuller, ook Hayek,
Hobbes, Kafka, Kant, Llewellyn, Machiavelli, Montesquieu,
Oakeshott, Simmel en ga zo maar door –, waaraan hij zeer
uiteenlopende ideeën ontleent om het alternatief van de
wet als kunstwerk nader vorm te geven en uit te werken.
Zijn methode is die van het perspectivisme, dat wil zeggen een confrontatie van intellectueel en politiek zeer
7. Zie W.J. Witteveen, ‘De wet als bood-
men kan het niet stellen zonder aanvullen-
schap, de wet als tekst’, in: W.J. Witteveen,
de wetgeving die een bevelskarakter
H.D. Stout & M.J. Trappenburg (red.), Het
heeft. Maar hoe deze verhouding er pre-
bereik van de wet, Zwolle: W.E.J. Tjeenk
cies uit moet zien laat dit aantrekkelijke
Willink 1992, p. 13-42, p. 32-36.
beeld niet zien; dat zal per beleidsterrein
8. In ‘De wet als boodschap, de wet als
moeten worden onderzocht.’
tekst’, p. 40, stelt Willem: ‘(…) wetten
9. Willem denkt hierbij onder meer aan R.
met bevelswerking hebben een plaats
Foqué & A.C. ’t Hart, Instrumentaliteit en
rond een centrale tekst met symboolwer-
rechtsbescherming. Grondslagen van een
king; de wet die symbolische ordening
strafrechtelijke waardendiscussie, Arnhem:
beoogt en daarmee vervat is in open nor-
Gouda Quint 1990.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
501
Essay
verschillende, vaak niet met elkaar verenigbare perspectieven. De traditie biedt een rijke bron aan inzichten en
opvattingen waaruit de prudente wetgever kan putten.
Daarbij wil Willem zich uitdrukkelijk niet beperken tot de
eigen wetenschappelijke en culturele traditie: ‘Beter is het
nog deze denkoefeningen met aan de eigen traditie
vreemde denkers verder uit te breiden tot een engagement met een breed scala aan denkers’ (p. 414).
De wet als kunstwerk biedt een inspirerende en
indrukwekkende reeks denkoefeningen, waaruit vele
belangrijke, niet altijd even verrassende maar daarmee
niet minder relevante aanbevelingen volgen voor de
hedendaagse wetgevingspraktijk. Van belang is, onder
(veel) meer, dat er voldoende tijd voor wetsvoorstellen
wordt uitgetrokken, dat er serieuze aandacht wordt
besteed aan de vormgeving en de formulering van de wet,
en dat er niet alleen met deskundigen wordt gesproken,
maar met iedereen die op de een of andere manier, als
uitvoerder of als burger, met de wet te maken krijgt. Wetgeving moet niet teveel ‘op de troepen vooruitlopen’, maar
aansluiten op gevestigde opvattingen en praktijken. Als
de wet eenmaal is ingevoerd, moet deze niet te snel en te
vaak worden gewijzigd en moet steeds weer worden
onderzocht wat de (neven-)gevolgen van de wet in de
praktijk zijn. Niet altijd is wetgeving het enige of het beste antwoord op een acuut maatschappelijk probleem;
eerst moet worden bekeken of burgers het niet zelf in
onderling overleg kunnen oplossen. De wet als kunstwerk
is dus niet enkel een mooi ideaal, maar het heeft ook een
zeer reële en praktische betekenis als correctie op het
doorgeslagen instrumentalisme in de hedendaagse wetgevingspraktijk.
Tegelijk ben ik van mening dat de tegenstelling tussen de wet als kunstwerk en de instrumentele benadering van wetgeving minder absoluut opgevat moet worden dan Willem in zijn laatste boek soms doet,
ongetwijfeld mede in reactie op de grote hoeveelheid aan
gelegenheids- en ‘wegwerp’-wetgeving waarmee hij in de
Senaat werd geconfronteerd. Aan de ene kant ontkomt de
wet als instrument, hoezeer wellicht ook tegen de bedoelingen van de wetgever in, er niet aan om meegezogen te
worden in ‘het conflict van interpretaties’:10 ook scherpe
normen zullen in het licht van veranderde omstandigheden en opvattingen steeds opnieuw uitgelegd moeten
worden. Wetgeving met bevelswerking draagt, evenals
wetgeving met symboolwerking, een begrippenkader aan
waarmee de maatschappelijke werkelijkheid juridisch
geduid kan worden en in die werkelijkheid juridische
handelingen verricht kunnen worden (zoals het vervolgen van Jihad-strijders voor vermeende terroristische activiteiten). Zoals Willem zelf ook aangeeft moet de wet, om
502
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
effectief als instrument te functioneren, op voldoende
draagvlak in de samenleving kunnen rekenen en niet
teveel afwijken van gevestigde opvattingen en praktijken.
Aan de andere kant, kan de wet als kunstwerk nooit helemaal losgedacht worden van instrumentele doelstellingen: de wet wordt met een bepaald maatschappelijk doel
voor ogen opgesteld en die doelstelling zal gaandeweg
het implementatie- en interpretatieproces onvermijdelijk
weer worden bijgesteld en veranderd, maar dat geldt ook
voor instrumentele wetgeving (zoals de uitgebreide identificatieplicht eerst als een instrument in strijd tegen het
internationale terrorisme werd gepresenteerd en vervolgens voornamelijk als middel tegen ‘klein overlast’ als
hondenpoep op straat en ramptoerisme op de snelweg).11
De wet als kunstwerk zal nooit met alle belangen rekening kunnen houden en voor iedereen aanvaardbaar zijn;
moeizame compromissen en tragische keuzen zijn in een
pluralistische samenleving onvermijdelijk. Soms zal de
wet met harde hand moeten worden afgedwongen, wanneer burgers zich er niet vrijwillig aan houden. Wil de
wet symboolwerking krijgen, dan dient zij ook in instrumentele zin effectief te zijn; anders verwordt ze tot een
‘loos gebaar’.
Het kunstwerk van de wet is geen schilderij waar de
kunstenaar eindeloos aan heeft geschaafd en dat vervolgens in een museum wordt opgehangen, waar toeschouwers er bewonderd langslopen en het van commentaar
en uitleg voorzien. Om baselines of human interaction in
de zin van Fuller12 te kunnen geven, moet de wet ook
voorwaarden stellen aan het juridisch toelaatbare
gedrag, waaraan burgers zich in hun onderlinge verkeer
dienen te houden.13 De wet is ‘kader’ en ‘dictaat’ in één,
een dwingend kader derhalve, waarin burgers – binnen
de grenzen van de wet – vrij zijn zelf regels te maken en
handelingen te verrichten. Als de wet een kunstwerk is,
dan is het een vorm van toegepaste kunst: het is een
slim ontworpen en fraai vormgegeven gebruiksvoorwerp
dat ons in staat stelt op een geordende en vreedzame
wijze met elkaar samen te leven.
10. Deze formulering is ontleend aan het
de Wet op de uitgebreide identificatie-
bekende werk van Paul Ricœur, The Con-
plicht, Breda: Uitgeverij Papieren Tijger
flict of Interpretations. Essays in Hermeneu-
2006, p. 71-78.
tics (geredigeerd door Don Ihde, vertaald
12. Aangehaald in Witteveen, De wet als
door Willis Domingo e.a.), Evanston: North-
kunstwerk, p. 321.
western University Press 1974.
13. Zie in dit verband de karakterisering die
11. Zie B. van Klink, ‘De symbolische instru-
Oakeshott van de idee van de rechtsstaat
mentaliteit van de Wet op de uitgebreide
heeft gegeven in: M. Oakeshott, ‘The Rule
identificatieplicht’, in: B. van Klink & N.
of Law’, in: On History and Other Essays,
Zeegers, Hoe maakbaar is veiligheid? Over
Indianapolis: Liberty Fund 1999, p. 129-178.
Focus
406
Eerste en Tweede Kamer
Een ander kiesstelsel en een andere taakverdeling
Christiaan Roorda1
De positie van de Eerste Kamer in ons staatsbestel is moeizaam en ongemakkelijk, dat is al langer bekend.
Maar in discussies en voorstellen om daar iets aan te doen worden al decennia lang dezelfde ideeën herkauwd
die vervolgens mislukken om later opgewarmd weer hetzelfde lot te ondergaan. In dit artikel wordt het
vraagstuk heel anders benaderd. Voorgesteld wordt om de Eerste Kamer rechtstreeks te kiezen maar haar wel
een andere taak te geven die inspeelt op haar sterke kanten: de wetgevende taak. De Tweede Kamer krijgt dan
exclusief alle andere parlementaire taken. Het voorstel wordt hieronder toegelicht en uitgewerkt.
1. Opzet van dit artikel: niet herhalen maar
iets nieuws
Vlak voor de Kerst werden wij getrakteerd op een conflict
tussen regering en Eerste Kamer over het wetsvoorstel tot
beperking van de vrije artsenkeuze.2 Boeiend voor volgers
van de politiek, maar ook voor staatsrechtjuristen. Die
confrontatie maakte weer eens duidelijk dat de positie
van de Eerste Kamer in ons staatsbestel moeizaam en
ongemakkelijk is.
‘De positie van de Eerste Kamer’ – dat is een klassieker in de staatsrechtelijke en staatkundige discussies die
regelmatig in Nederland opduiken, zoals het kiesstelsel,
de gekozen burgemeester, de gekozen minister-president
en het referendum. En die discussies brengen al een hele
tijd niks nieuws: het gaat meestal om de opnieuw opgewarmde ideeën die pakweg sinds 1966 telkens opnieuw
worden geserveerd. Een serieuze publicatie over zo’n thema begint altijd met een uitgebreide weergave van het
voorafgaande: de voorgeschiedenis, de ideeën en de voorstellen, en het droeve lot dat die ideeën en voorstellen telkens weer treft.
Ik wou dat in dit artikel niet doen. Liever treed ik in
een andere traditie: die van de beroemde Proeve van een
nieuwe Grondwet uit 1966: die is het startschot geweest
voor een marathonloop die uiteindelijk leidde tot de algehele grondwetsherziening van 1983 – nog steeds een
huzarenstukje. De Proeve bevatte een compleet nieuwe
tekst voor onze Grondwet, met een toelichting die binnen
de 180 bladzijden blijft en geen voetnoten heeft. Zo kan
het dus ook.
Ik wil het hebben over de Eerste Kamer. Maar ik ga
niet terugblikken op alle rechtsgeleerde en politieke discussies over de Eerste Kamer die Nederland sinds 1815
heeft gekend, of op alle vergeefse pogingen om iets te veranderen. Ik wil vooruitkijken met een voorstel dat nog
niet eerder is gedaan,3 en dat waarschijnlijk nergens
anders in de wereld bestaat (ik kan dat laatste niet onderbouwen met een voetnoot). Je kunt immers geschiedenis
beschrijven, maar je kunt ook proberen geschiedenis te
schrijven.
2. Het probleem
Het is vreemd gesteld. Al sinds haar eerste verschijnen
heeft de Eerste Kamer haar bestaansrecht moeten bewijzen.4 De Tweede Kamer heeft altijd de meest overtuigende
legitimatie van de kiezer gehad; de Eerste Kamer had
altijd een moeizamere legitimatie. Zij wordt immers niet
rechtstreeks gekozen door de kiezers, maar door provinciale staten. In feite moet die legitimatie niet logisch en
niet voor de hand liggend zijn, anders zou de Tweede
Kamer haar primaat verliezen.5 Afschaffing van de Eerste
Kamer is dan ook een vast onderdeel van de discussie
over staatsrechtelijke en staatkundige hervormingen.
Afschaffing, of als dat niet lukt in ieder geval een beperking van haar bevoegdheden, bijvoorbeeld via een terugzendrecht; de wetgevende bevoegdheid van de Eerste
Kamer zou dan worden beperkt tot het recht om een wets-
Auteur
4. Zo noemde Thorbecke de Eerste Kamer
1. Mr. C. Roorda is wetgevingsjurist bij de
‘zonder grond en zonder doel’; ‘Zij zal, waar
Raad van State.
zij niet gedwee volgt, slechts eene aanleiding tot misnoegen en tweespalt zijn.’, J.R.
Noten
Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der
2. Kamerstukken II 2013/14, 33362, A (een
Grondwet, 1848, p. 46-47.
voorstel met de technocratische aanduiding
5. In 2009 noemde de Raad van State deze
‘verbod van verticale integratie’).
indirecte verkiezing ‘een hulpconstructie om
3. Voor een recent overzicht van voorstellen
de kiezerswil op een minder directe wijze te
tot wijziging van samenstelling of taak van
vertalen’ en om te voorkomen dat de Eerste
de Eerste Kamer, zie Kamerstukken II
Kamer het politieke primaat van de Tweede
2014/15, 34000 VII, 4, bijlage (vormgeving
kamer zou aantasten, Kamerstukken II
tweekamerstelsels).
2008/09, 31956, 4, p. 3.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
503
Focus
De Eerste Kamer heeft aan
populariteit gewonnen
voorstel terug te sturen aan de Tweede Kamer, die dan het
laatste woord zou hebben.
Maar de laatste jaren lijkt het tij gekeerd. De Eerste
Kamer heeft aan populariteit gewonnen. Het is, zo vindt
men steeds vaker, een gezelschap dat beter functioneert
dan de Tweede Kamer: de leden doen hun werk met rust,
met enige afstand van partijpolitiek, en met aandacht
voor de kwaliteit van wetgeving. De hectiek en de hijgerigheid van de Tweede Kamer ontbreken er. Zo nu en dan
wordt een wetsvoorstel waar veel aan mankeert, en dat
door de Tweede Kamer is aanvaard, aan de overkant van
het Binnenhof alsnog tegengehouden. Vaker nog wordt
een novelle afgedwongen waarmee het voorstel wordt
opgeknapt, of worden op andere manieren de scherpe
kantjes van een voorstel bijgevijld.
Met de kabinetten-Rutte is daar nog iets bijgekomen:
voor het eerst heeft de coalitie geen meerderheid in de
Eerste Kamer. Het geeft de Eerste Kamer, die toch niet
helemaal vrij is van coalitiedwang, nog meer mogelijkheden om wetsvoorstellen kritisch te toetsen.
De Eerste Kamer met haar gebrekkige legitimatie die
de Tweede Kamer corrigeert en wetsvoorstellen met grote
gebreken tegenhoudt: dat noemt men ook wel met een
kromme stok recht slaan. Recht slaan is natuurlijk prima.
Maar zouden we ons parlementair stelsel niet zo kunnen
aanpassen dat we met een rechte stok recht kunnen
slaan? En is het dan misschien mogelijk om ook de Tweede Kamer ertoe te brengen wat minder vaak met een rechte stok krom te slaan?
3. Analyse
Dat roept allereerst de vraag op hoe het komt dat de Eerste Kamer zoveel beter functioneert dan de Tweede. Waar
komen die rust en die afstandelijkheid vandaan? Ik pretendeer geen wetenschappelijk onderzoek; dat zou ook
bijna niet te doen zijn, want het gaat om kleine populaties
met unieke omstandigheden, en objectieve maatstaven
zijn er niet. Maar het antwoord is waarschijnlijk vrij overzichtelijk; senatoren zijn nou ook weer geen goochelaars
die hun behendigheid maskeren.
– Eerste Kamerleden hebben niet het politieke primaat:
dat berust bij de Tweede Kamer, die rechtstreeks door
de kiezers wordt gekozen. Dat betekent dat de meeste
aandacht van de media en de lobbygroepen wordt
gericht op de Tweede Kamer, zodat bijna alle mondelinge en schriftelijke kamervragen in die Kamer worden
gesteld, bijna alle spoeddebatten daar worden gevoerd.
Rond de Eerste Kamer is er meer rust.
– Tweede Kamerleden zitten meestal vrij vroeg in hun
carrière, ze hebben zich nog volledig te bewijzen. Eerste Kamerleden lopen vaak tegen het einde van hun
carrière, hebben vaak al een flinke staat van dienst,
zijn soms al minister geweest. Ze hoeven zich niet
meer te bewijzen. Ze laten zich dan ook minder snel
imponeren door het kabinet, de lobbygroepen of de
media.
504
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
– De Tweede Kamer functioneert fulltime, zodat de meeste van haar leden volledig opgaan, zeg maar ondergedompeld raken, in de baan voor dag en nacht die ze
hebben. De Eerste Kamer is samengesteld uit deeltijders, die meestal nog een andere baan hebben. Ook
daardoor kunnen ze vaak meer afstand houden van de
Haagse stolp.
– Regeerakkoorden worden gesloten met de Tweede
Kamer; dat geeft meer coalitiedwang (in 1991 noemde
CDA-senator Kaland Tweede Kamerleden al eens ‘stemvee’). Tot nu toe wordt de Eerste Kamer niet bij de formatiebesprekingen betrokken.
4. Richting van de oplossing
Als we de kwaliteiten van de Eerste Kamer willen benutten en tegelijk de zwakke kant (de indirecte legitimatie)
willen wegwerken, zijn er verschillende mogelijkheden.
Een eerste mogelijkheid: de Eerste Kamer afschaffen
en zorgen dat de Tweede Kamer meer gaat functioneren
als de Eerste. Dit lijkt echter niet goed haalbaar. Het werk
van de Tweede Kamer kan niet goed in deeltijd worden
gedaan, daarvoor is er gewoon te veel te doen. En de aandacht van media en publiek zal er niet minder op worden
als de Eerste Kamer is afgeschaft, integendeel.
Een tweede mogelijkheid is, kortweg, de Eerste
Kamer rechtstreeks laten kiezen, net zoals de Tweede.
Maar dit is ook geen oplossing: je hebt dan gewoon twee
keer dezelfde politieke samenstelling. De Eerste Kamer zal
dan betrokken worden bij de kabinetsformatie, maar verliest haar unieke positie.
We kunnen het vraagstuk ook
kantelen
We kunnen het vraagstuk ook kantelen: kies de Eerste Kamer rechtstreeks en op dezelfde manier als de Tweede Kamer,6 maar geef haar een andere taak, waardoor ze
zich van de Tweede Kamer blijft onderscheiden. Geef haar
een taak die inspeelt op haar sterke kanten. Ik stel voor:
de Eerste Kamer wordt exclusief belast met de wetgevende
taak (inclusief recht van initiatief en amendement), de
Tweede Kamer krijgt exclusief alle andere parlementaire
taken.
5. Uitwerking
Wordt de nieuwe Eerste Kamer voortaan als enige belast
met de wetgevende taak, dan heeft dat gevolgen voor de
verschillende bevoegdheden. De Tweede Kamer behoudt
alle informatierechten die nodig zijn om de regering te
kunnen controleren. De Eerste Kamer zal die bevoegdheden voortaan alleen nodig hebben voor haar wetgevende
taak.
In mijn voorstel krijgt de Tweede Kamer niet alleen
een controlerende taak; zij krijgt ook tot taak de vertrouwensbasis voor een nieuw kabinet te verschaffen. De kabinetsformatie wordt dus, ook bij de gewijzigde taakverdeling, nog steeds uitgevoerd onder verantwoordelijkheid
Het Binnenhof © Bram van de Biezen / ANPfoto
De nieuwe verdeling van taken is
een goede aanleiding om deze
regel in de Grondwet op te nemen
van de Tweede Kamer en de ministers worden pas
benoemd en beëdigd als zij het vertrouwen van die Kamer
genieten. De nieuwe Eerste Kamer krijgt die rol niet.
Dat de vertrouwensregel – zoals nu − zal gelden tussen regering en Tweede Kamer, maar niet tussen regering
en Eerste Kamer kan in de Grondwet tot uitdrukking wor-
den gebracht. De vertrouwensregel is in het Nederlandse
staatsrecht een regel van gewoonterecht, maar zij staat al
sinds 1986 in de Staatsregeling van Aruba en is in 2010
ook opgenomen in de nieuwe staatsregelingen van Curaçao en Sint Maarten. Die bepaling lijkt te voldoen; de
nieuwe verdeling van taken is een goede aanleiding om
deze regel in de Grondwet op te nemen.
6. Dat wil zeggen: via een stelsel van even-
functie van de nieuwe Eerste Kamer meer
redige vertegenwoordiging en met een
aankomt op deskundigheid en minder op
lijstenstelsel. Wel zou bij de Eerste Kamer
vertegenwoordiging. Omgekeerd zou het
minder gewicht toegekend kunnen worden
effect van de voorkeurstem bij de Tweede
aan de voorkeurstem, omdat het bij de
Kamer kunnen worden verhoogd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
505
Focus
Denkbaar is dat een regeerakkoord belangrijke
afspraken bevat over tot stand te brengen wetgeving,
zodat de onderhandelaars de noodzaak voelen om daarover afspraken te maken met de Eerste Kamer. Dat is echter aan hen, er komt in mijn voorstel geen bepaling in de
Grondwet die daartoe verplicht. Een nieuw aantredend
kabinet hoeft niet het vertrouwen te krijgen van de Eerste
Kamer.
Dit voorstel vormt op zichzelf geen aanleiding om
de samenstelling van de beide Kamers wezenlijk te veranderen. Tweede-Kamerleden blijven voltijders, omdat hun
werk niet goed in deeltijd is te doen; Eerste-Kamerleden
blijven deeltijders, omdat dat eraan kan bijdragen dat ze
meer distantie ten opzichte van de regering houden. Wel
wordt de taak van de Tweede Kamer iets lichter en die van
de Eerste Kamer iets zwaarder, nu zij ook het recht van
amendement en het recht van initiatief krijgt. Dat kan
reden zijn om het aantal leden van de Tweede Kamer
terug te brengen tot 100, al heeft dat wel als nadeel dat de
afspiegeling van meningen in het land daardoor iets minder verfijnd wordt. Omgekeerd stel ik voor het aantal
leden van de Eerste Kamer te verhogen naar 100, maar de
taakverzwaring zou eventueel ook kunnen worden opgevangen met een wat grotere deeltijd: niet één vergaderdag
per week maar twee.
Overigens mag worden verwacht dat partijen die
kandidaten selecteren voor de Eerste Kamer, een voorkeur
zullen hebben voor personen die verstand hebben van
wetgeving, met wellicht ook specialisten in de wetgeving
van bepaalde beleidsterreinen. Te verwachten is dat partijen zullen doorgaan met het voordragen van kandidaten
die veel ervaring hebben in het openbaar bestuur, en dat
zij nog iets meer nadruk zullen leggen op de juridische
deskundigheid, die onmisbaar is voor het maken van wetten. Ook lijkt het verstandig de ambtelijke ondersteuning
van de Eerste Kamer uit te breiden.
Subvariant 2b: de Eerste Kamer wordt niet tussentijds ontbonden: niet bij een conflict van de regering met
de Tweede Kamer en evenmin bij een conflict met de Eerste Kamer.
6. Moment waarop de Eerste Kamer zal
worden gekozen
7. Gevolgen voor de verhoudingen tussen de
regering en de kamers
Een belangrijke vraag is op welk moment de nieuwe Eerste Kamer zal worden gekozen: tegelijk met de Tweede
Kamer of niet. Dit hangt samen met de vraag hoe conflicten tussen het kabinet en de nieuwe Eerste Kamer worden
opgelost. Er zijn drie mogelijkheden.
1) De beide kamers worden gelijktijdig gekozen. Als, bij
een politiek conflict tussen kabinet en Tweede Kamer,
het kabinet aftreedt en er vervroegde verkiezingen
voor de Tweede Kamer komen, wordt de Eerste Kamer
gelijktijdig herkozen.
2) Bij tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamer
wordt de Eerste Kamer niet opnieuw gekozen.
Subvariant 2a: bij een conflict tussen regering en
Eerste Kamer heeft de regering het primaat: zij kan de
Eerste Kamer ontbinden.
De gevolgen van een ingrijpend voorstel als dit zijn niet
altijd goed te voorspellen.
Het voorstel wordt gedaan met de bedoeling om de
Eerste Kamer een steviger legitimatie te geven, zonder dat
ze een kopie van de Tweede Kamer wordt. Daarbij koester
ik tevens de hoop dat de Eerste Kamer zal doorgaan met
haar stijl van opereren: minder hyperig, meer deskundig,
meer onafhankelijk. Een stijl die bij uitstek past bij een
orgaan dat wetgeving tot stand brengt.
Tegelijk is te hopen dat de Tweede Kamer meer werk
zal maken van haar verantwoordingstaak. De kritiek op ‘de
politiek’ is nu immers vaak dat ze belangstelling heeft
voor het totstandbrengen van wetten, maar niet voor de
effecten van die wetten in de praktijk (behalve bij incidenten).
Voorstel 1 maakt van de Eerste Kamer een bij uitstek
politiek orgaan, dat gelijktijdig met de Tweede Kamer
wordt gekozen, ook na een kabinetscrisis. Daardoor is
een kabinet dat steunt op een meerderheid in de Tweede Kamer vrijwel verzekerd van steun in de Eerste
Kamer. De Eerste Kamer wordt daardoor al snel onderworpen aan de coalitiedwang en wordt sterk gepolitiseerd.
Voorstel 2 betekent dat de kamers op verschillende
tijdstippen gekozen zullen worden. De verkiezing van de
Eerste Kamer zal daardoor het karakter krijgen van een
tussentijdse peiling van de politieke voorkeuren, zoals dat
nu ook het geval is met de verkiezingen voor gemeenteraden, provinciale staten en het Europees Parlement.
Het ontbindingsrecht van voorstel 2a geeft de regering een dreigmiddel: als de Eerste Kamer niet wil meewerken aan het totstandbrengen van een wet, wordt zij
ontbonden. De regering kan haar hoop vestigen op een
Eerste Kamer die haar gunstiger is gezind.
Voorstel 2b betekent dat de Eerste Kamer altijd een
vaste zittingsduur heeft. De regering heeft slechts één
dreigmiddel tegenover de Eerste Kamer: zij kan haar politieke lot verbinden aan een bepaalde wet (of aan een wetgevingsprogramma). Het hangt mede van de samenstelling van de Eerste Kamer af of zij voor dit dreigement zal
zwichten.
Mijn voorstel zou zijn om variant 2b te volgen. De regering zal in principe de Eerste Kamer moeten overtuigen
van het belang van een wet. Daarmee wordt het primaat
van de wetgever boven de partijpolitiek gevestigd.
De regering zal in principe de Eerste Kamer moeten overtuigen
van het belang van een wet. Daarmee wordt het primaat van de
wetgever boven de partijpolitiek gevestigd
506
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Een mogelijk effect is dat de Eerste Kamer actief
wordt betrokken bij de kabinetsformatie, omdat een kabinet dat belangrijke wetten niet tot stand brengt weinig
kan bereiken. Het zou er zelfs toe kunnen leiden dat de
vertrouwensregel ook, en onverkort, zal gaan gelden tussen regering en Eerste Kamer, op basis van gewoonterecht. De huidige praktijk, waarin de regering niet kan
rekenen op een vaste meerderheid in de Eerste Kamer,
zou zich al in die richting kunnen ontwikkelen. Als dat
betekent dat de betekenis van wetgeving als instrument
van overheidsbeleid minder makkelijk kan worden ingezet, ben ik geneigd het als een voordeel te zien.
8. Gevolgen voor bestaande rechten en
procedures
1) Het voorstel heeft zijn gevolgen voor de procedure
voor herziening van de Grondwet. Nu moet een voorstel eerst door beide kamers worden aanvaard. Daarna volgen er nieuwe verkiezingen voor de Tweede
Kamer; dan moet het voorstel opnieuw door de beide
kamers worden aanvaard, nu met twee-derde meerderheid.
Hoe de grondwetsherzieningsprocedure wordt aangepast vormt niet de kern van mijn voorstel. Er zijn verschillende mogelijkheden, die ik niet allemaal zal uitwerken.
Het zou mijn persoonlijke voorkeur hebben om de procedure te laten zoals die is, met inachtneming van de nieuwe taakverdeling. Dat zou inhouden dat een voorstel tot
herziening van de Grondwet eerst wordt aanvaard door de
Eerste Kamer. Daarna wordt gewacht tot de Eerste Kamer
opnieuw is gekozen; in die nieuwe samenstelling moet
het voorstel worden aangenomen met een twee-derde
meerderheid.
Aldus wordt de grondwetsherzieningsprocedure eenvoudiger. Dat zie ik als een voordeel: het wijzigen van de
Grondwet is zo moeilijk dat men er vaak maar niet aan
begint en in plaats daarvan een workaround bedenkt. Er is
een lange lijst te maken van grondwetsbepalingen die volledig betekenisloos zijn geworden. Het gezag van de
Grondwet is navenant afgenomen. Met een iets eenvoudiger procedure is de kans groter dat de Grondwet, als daar
Alle Nederlanders kunnen
voortaan stemmen voor beide
kamers
aanleiding voor is, ook daadwerkelijk weer wordt gewijzigd.
2) De Grondwet kent enkele specifieke taken toe aan de
verenigde vergadering: de Staten-Generaal die met al
zijn leden tegelijk bij elkaar komt. Het betreft vooral
besluiten rond het koningshuis en de troonopvolging:
die besluiten worden genomen door de Staten-Generaal in verenigde vergadering. Verder leest de koning
elk jaar de troonrede voor in die verenigde vergadering. Ik zie geen reden om hierin verandering te brengen.
3) De Tweede Kamer wordt gekozen door alle Nederlanders, ongeacht waar ze wonen. De Eerste Kamer wordt
gekozen door provinciale staten; provinciale staten
worden gekozen door de inwoners van hun provincie.
De Caribische eilanden Bonaire, Eustatius en Saba
maken deel uit van Nederland, maar zijn niet provinciaal ingedeeld en hebben dus geen indirect kiesrecht voor de Eerste Kamer. Nederlanders in het buitenland evenmin. Het eerste is een fundamentele
aantasting van het actieve kiesrecht, het tweede een
vorm van ongelijke behandeling. Zij vinden hun
rechtvaardiging in de onbeholpen constructie voor
het samenstellen van de Eerste Kamer en zijn politiek
gesproken niet zo makkelijk op te lossen.7 In mijn
voorstel kan dit probleem eenvoudig worden opgelost: alle Nederlanders kunnen voortaan stemmen
voor beide kamers.
7. Er wordt nu een moeizaam debat
en Saba, en namens Nederlanders in het
gevoerd over het instellen van een of meer
buitenland, de Eerste kamer kiezen (de
aparte kiescolleges, die namens de Neder-
laatste stand: Kamerstukken II 2014/15,
landse inwoners van Bonaire, Sint Eustatius
33900, B).
Overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de Grondwet
Grondwet naar de tekst van 1983
Voorstel
Artikel 43
De minister-president en de overige ministers worden bij
koninklijk besluit benoemd en ontslagen.
Artikel 43
1. De minister-president en de overige ministers worden
bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.
2. Indien een minister het vertrouwen van de Tweede Kamer
niet langer heeft, stelt hij zijn ambt ter beschikking.
Artikel 51
1. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de
Eerste Kamer.
2. De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden.
3. De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden.
4. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één
beschouwd.
Artikel 51
1. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de
Eerste Kamer.
2. Elk van de kamers bestaat uit honderd leden.
3. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één
beschouwd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
507
Focus
Artikel 54
1. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar
hebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn.
2. Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens het
begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij
onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot
een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij
tevens is ontzet van het kiesrecht.
Artikel 54
1. De leden van beide kamers worden rechtstreeks gekozen
door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt [gedeelte na de komma vervalt].
2. Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens het
begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij
onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot
een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij
tevens is ontzet van het kiesrecht.
Artikel 55
De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden
van provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens in
geval van ontbinding der kamer, gehouden binnen drie
maanden na de verkiezing van de leden van provinciale
staten.
[vervalt]
Artikel 64
1. Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden ontbonden.
2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot
een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot
het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen
drie maanden.
3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen kamer samenkomt.
4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn
dan vijf jaren. De zittingsduur van een na ontbinding optredende Eerste Kamer eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van de ontbonden kamer zou zijn geëindigd.
Artikel 64
1. De Tweede Kamer kan bij koninklijk besluit worden ontbonden.
2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot
een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot
het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen
drie maanden.
3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen kamer samenkomt.
4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding
optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn dan vijf jaren. (slotzin vervalt)
Artikel 81
De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en
de Staten-Generaal gezamenlijk.
Artikel 81
De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en
de Eerste Kamer gezamenlijk.
Artikel 82
1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of
vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der StatenGeneraal.
2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven,
kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en,
voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit
toelaten, door de verenigde vergadering.
3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kamer
onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij
haar door een of meer leden aanhangig gemaakt.
Artikel 82
1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of
vanwege de Koning en door de Eerste Kamer der StatenGeneraal.
2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven,
kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en,
voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit
toelaten, door de verenigde vergadering.
3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Eerste Kamer
onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij
haar door een of meer leden aanhangig gemaakt.
Artikel 84
1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege
de Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk
de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door
haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de
regering worden gewijzigd.
2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van
wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel
van een of meer leden, en door het lid of de leden door
wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.
Artikel 84
1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege
de Koning, niet door de Eerste Kamer onderscheidenlijk de
verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar,
op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering
worden gewijzigd.
2. Zolang de Eerste Kamer onderscheidenlijk de verenigde
vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet
niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van
een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het
aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.
508
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Opinie
407
Wie bewaakt de
bewakers?
De nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters is
ongrondwettig
Paul Bovend’Eert1
De nieuwe tuchtregeling voor rechters voorziet straks in een uitgebreid pakket van tucht- en ordemaatregelen,
dat mogelijk nog verder uitdijt als een aantal ingediende amendementen wordt aangenomen. Bij zo’n
uitgebreide regeling is het zaak buiten twijfel te stellen dat de instanties die dergelijke maatregelen treffen
voldoen aan de grondwettelijke eisen. Voor zover de Hoge Raad dit toezicht uitoefent, bijvoorbeeld bij
overplaatsing of ontslag, is er geen vuiltje aan de lucht. Anders is het wanneer de president van het gerecht
of het gerechtsbestuur hier actie onderneemt.
T
er handhaving van de integriteit van de overheid
heeft de wetgever in de loop der jaren onder meer
tuchtrechtregelingen vastgesteld. De ambtenaar
die zich schuldig maakt aan plichtsverzuim, kan disciplinair gestraft worden. Het ambtenarenrecht kent een
breed palet aan tuchtmaatregelen, uiteenlopend van de
berisping en de geldboete tot de schorsing, overplaatsing
en het strafontslag. Ook voor rechters − ‘rechterlijke
ambtenaren’ − bestaat van oudsher de mogelijkheid dat
tuchtmaatregelen worden opgelegd bij ongeoorloofd
gedrag. De tuchtrechtregeling voor rechters is echter
sterk afwijkend van de regeling voor gewone ambtenaren. Een opvallend kenmerk van de regeling voor rechters is dat slechts twee disciplinaire straffen kunnen
worden opgelegd, namelijk de waarschuwing door de
president en het strafontslag door de Hoge Raad (artikel
46d Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra)).
Een ander bijzonder aspect van de regeling is dat de
Grondwet in verband met de rechterlijke onafhankelijkheid bijzondere eisen stelt aan de regeling. De Grondwet
eist in artikel 116 dat het (administratieve en tuchtrechtelijke) toezicht op rechters moet zijn opgedragen aan
‘leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast’.
Artikel 117 Gw eist onder meer dat deze leden voor het
leven benoemd worden en slechts door een gerecht van
de rechterlijke macht geschorst en ontslagen kunnen
worden. Dit vereiste van intern toezicht en interne controle op het functioneren van rechters is van wezenlijk
belang voor de rechterlijke onafhankelijkheid. Noch de
regering, noch het parlement, of andere organen onder
hun gezag mogen dit toezicht uitoefenen. Zo wordt vermeden dat de andere staatsmachten direct of indirect
druk kunnen uitoefenen op de rechterlijke macht. Van
oudsher is het administratieve en disciplinaire toezicht
opgedragen aan de Hoge Raad, en in een enkel geval (de
waarschuwing) aan de president van het gerecht.
In het kader van de gemoderniseerde rechterlijke organisatie heeft de regering begin 2014 een wetsvoorstel ingediend, dat de bestaande sancties uitbreidt en andere ‘ordeen sturingsmaatregelen’ introduceert (Kamerstuk 33861). De
regering streeft naar ‘een adequaat arsenaal aan bevoegdheden’ om op te treden tegen rechters die zich schuldig maken
aan ongeoorloofd gedrag. Gerechtsbesturen moeten passende maatregelen kunnen nemen, zo stelt de regering.
De voorstellen van de regering zijn in twee opzichten
gebrekkig.
Ten eerste valt op dat het aantal disciplinaire sancties nauwelijks wordt uitgebreid. Aan de bestaande twee
disciplinaire straffen voegt het wetsvoorstel de schorsing
voor ten hoogste drie maanden als disciplinaire straf toe.
In plaats van de waarschuwing komt de berisping. Van
een evenwichtig pakket van passende sancties voor lichte-
Van een evenwichtig pakket van
passende sancties voor lichtere en
zwaardere vergrijpen, zoals in het
ambtenarenrecht voorhanden,
is geen sprake
Auteur
1. Prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert is hoogleraar staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
509
Opinie
Het is duidelijk dat de wetgever zich alsnog moet bezinnen
hoe het voorstel in overeenstemming met de Grondwet moet
worden gebracht
re en zwaardere vergrijpen, zoals in het ambtenarenrecht
voorhanden, is geen sprake. Met name ontbreekt de
mogelijkheid om lichtere straffen op te leggen, zoals een
geldboete. In het wetsvoorstel ontbreekt voorts de mogelijkheid om een voorwaardelijke straf op te leggen, hetgeen eveneens als een ernstig gemis te beschouwen is.
Op 3 februari jongstleden beraadslaagde de Tweede
Kamer plenair over het wetsvoorstel. Daarbij is een aantal
amendementen ingediend die de strekking hebben het
pakket disciplinaire sancties uit te breiden. De amendementen zien onder andere op toevoeging van de straf van
schriftelijke waarschuwing, van gehele of gedeeltelijke
inhouding van bezoldiging en van gedwongen overplaatsing in een andere functie (demotie). Ook wordt de mogelijkheid van voorwaardelijke strafoplegging in een amendement voorgesteld. De beraadslaging over het
wetsvoorstel is inmiddels geschorst. De regering vraagt
eerst advies over deze amendementen aan de Raad van
State. De behandeling van het voorstel ligt voorlopig stil.
Op zichzelf is het goed te verdedigen dat de Kamer
bepaalde (lichtere) disciplinaire straffen wil toevoegen ten
einde een evenwichtiger pakket tuchtmaatregelen in de
wet op te nemen. En het is ook verdedigbaar dat de Wrra
nieuwe orde- en sturingsmaatregelen regelt, zoals de buitenfunctiestelling, de overplaatsing, de verklaring omtrent
gedrag en de inhouding van bezoldiging (anders dan bij
disciplinaire straf) als werkzaamheden niet worden verricht. Voorwaarde is wel dat de instantie die dit disciplinaire en administratieve toezicht op rechters uitoefent, voldoet aan de onafhankelijkheidseisen die de Grondwet stelt.
De grondwetgever van 1983 heeft, zoals gezegd, uitdrukkelijk dit toezicht voorbehouden aan rechterlijke ambtenaren
met rechtspraak belast. De nieuwe wettelijke regeling voorziet straks in een uitgebreid pakket van tucht- en ordemaatregelen, dat nog verder uitdijt als de genoemde amendementen worden aangenomen. Bij zo’n uitgebreide
regeling is het zaak buiten twijfel te stellen dat de instanties die dergelijke maatregelen treffen voldoen aan de
grondwettelijke eisen. Voor zover de Hoge Raad dit toezicht
uitoefent, bijvoorbeeld bij overplaatsing of ontslag, is er
geen vuiltje aan de lucht. Anders is het wanneer de president van het gerecht of het gerechtsbestuur hier actie
onderneemt, bijvoorbeeld door een waarschuwing of berisping te geven aan een rechter of een verzoek te doen tot
buitenfunctiestelling, schorsing of overplaatsing aan de
Hoge Raad. In die gevallen oefent in de gemoderniseerde
rechterlijke organisatie een instantie toezicht uit op de
rechterlijke ambtenaren, terwijl die instantie niet voldoet
aan de onafhankelijkheidseisen die de Grondwet stelt.
Immers de president en de andere leden van het gerechtsbestuur zijn tegenwoordig niet meer rechtspositioneel (en
functioneel) onafhankelijk. Zij worden niet voor het leven
benoemd, maar voor zes jaar, met de mogelijkheid van verlenging voor drie jaar (artikel 15 RO). Zij kunnen anders
510
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
dan rechters op voorstel van de Raad voor de rechtspraak
tussentijds worden geschorst of ontslagen door de regering
(artikel 38 RO). Zij staan bovendien in een gezagsverhouding tot de landelijke Raad voor de rechtspraak die op zijn
beurt in een gezagsverhouding staat tot de Minister van
Veiligheid en Justitie. In de gemoderniseerde rechterlijke
organisatie kan de minister op het punt van de bedrijfsvoering aan de Raad voor de rechtspraak aanwijzingen geven
en zijn besluiten vernietigen (artikel 93 en 106 RO). Er is
een verantwoordingsplicht van de Raad jegens de minister
(artikel 105 RO). Het gerechtsbestuur verkeert in een vergelijkbare gezagsverhouding tot de Raad voor de rechtspraak
(artikel 36, 37, 92 RO). Van onafhankelijkheid is rechtspositioneel en functioneel in deze verhoudingen geen sprake.
De president van het gerecht en de andere leden van het
gerechtsbestuur zijn op dit moment grondwettelijk ongeschikt om toezicht en controle uit te oefenen op rechters.
De wetgever heeft in het verleden geprobeerd dit grondwettelijke obstakel te omzeilen door ‘de rechter die de functie
van president uitoefent’ bevoegd te maken om een waarschuwing aan een rechter op te leggen. Maar zo wordt
slechts lippendienst bewezen aan de Grondwet. In werkelijkheid oefent de niet-onafhankelijke president of het nietonafhankelijke gerechtsbestuur toezicht uit. In het wetsvoorstel wordt dat toezicht door de president en het
gerechtsbestuur aanzienlijk uitgebreid. En in de toelichting
zegt de regering nu wel onomwonden dat president en
gerechtsbestuur passende maatregelen moeten kunnen
nemen. De aap komt uit de mouw.
Het is duidelijk dat de wetgever zich alsnog moet
bezinnen hoe het voorstel in overeenstemming met de
Grondwet moet worden gebracht. Twee opties zijn denkbaar. Ten eerste kan het toezicht op rechters volledig bij de
Hoge Raad geconcentreerd worden. President en gerechtsbestuur mogen zich niet meer mengen in de uitoefening
van het toezicht op rechters. De andere optie is dat de
rechtspositie van de president en de andere leden van het
gerechtsbestuur wordt aangepast en in overeenstemming
gebracht met de grondwettelijke onafhankelijkheidswaarborgen. Die laatste optie heeft verre de voorkeur. Maar dan
zal de huidige gezagsstructuur in de rechterlijke organisatie eerst drastisch moeten veranderen. Het is zaak dat de
Raad van State zich hierover duidelijk uitspreekt.
De regeling van het administratieve en tuchtrechtelijke toezicht op rechters raakt de kern van de rechterlijke
onafhankelijkheid. Voor het waarborgen van die onafhankelijkheid is het van niet te onderschatten betekenis dat
het toezicht en de controle op rechters aan onafhankelijke
rechterlijke autoriteiten zijn opgedragen. Regering en parlement, en instanties die in een gezagsverhouding tot
deze staatsmachten staan, dienen geheel verstoken te blijven van taken en bevoegdheden. Het wetsvoorstel maakt
in dat opzicht inbreuk op de grondwettelijk verankerde
rechterlijke onafhankelijkheid.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
verworpen, waarbij de rechtbank in het bij-
als private verzorgingshuizen zijn en er ook
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
zonder overwoog dat klaagster in Rusland
mogelijkheden zijn om vormen van thuis-
wel afdoende medische zorg zou kunnen
zorg in te huren. Ten aanzien van haar feite-
EHRM
511
krijgen en dus niet geheel afhankelijk was
lijke uitzetting neemt het Hof in aanmer-
Hoge Raad (civiele kamer)
511
van de zorg door haar Finse dochter. Daarbij
king dat de Finse autoriteiten hebben
Hoge Raad (strafkamer)
516
liet de rechtbank meewegen dat de dochter
aangegeven rekening te zullen houden met
Afd. bestuursrechtspraak RvS
522
haar moeder financieel zou kunnen onder-
haar medische conditie en te zullen zorgen
Centrale Raad van Beroep
523
steunen en dat het voor de dochter ook
voor aangepast vervoer naar Rusland, bij-
mogelijk zou zijn om haar moeder te bezoe-
voorbeeld in een ambulance.
ken aangezien de woonplaats van de moe-
Het Hof concludeert dan ook dat er in de
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
der niet ver van de Finse grens lag.
gegeven omstandigheden geen reële vrees is
De hoogste Finse bestuursrechter wees
voor een behandeling van klaagster die in
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
behandeling van een hoger beroep tegen dit
strijd zou komen met het verbod van
kers van de Universiteit Leiden, de VU
oordeel van de rechtbank af in juni 2012.
onmenselijke of vernederende behandeling
in geval zij zou worden uitgezet naar Rus-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerking is verzorgd door dr. J.P. Loof
B. Procedure
land.
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
Al eerder, namelijk in januari 2012, heeft
Met betrekking tot het recht op eerbiedi-
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
klaagster een verzoekschrift ingediend bij
ging van het privé- en gezinsleven bena-
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
het EHRM. Direct daarop heeft de president
drukt het Hof, onder verwijzing naar eerde-
ments and Decisions. De uitspraken van
van het EHRM een interim-maatregel uitge-
re jurisprudentie, dat de term gezinsleven
kamers van het EHRM worden drie maanden
vaardigd op grond van art. 39 van het pro-
geacht moet worden betrekking te hebben
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
cesreglement van het Hof, waarin de Finse
op het zogenoemde ‘kerngezin’. Relaties met
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
regering wordt opgedragen klaagster niet
bejaarde ouders of volwassen kinderen val-
Kamer van het Hof.
uit te zetten naar Rusland hangende de pro-
len niet onder deze notie, tenzij overtuigend
cedure bij het EHRM. In haar verzoekschrift
kan worden aangetoond dat zij afhankelijk
stelt klaagster dat haar uitzetting in strijd
zijn van de overige leden van hun gezin.
zou komen met het verbod van onmenselij-
Het Hof overweegt dat in dit geval geen
ke of vernederende behandeling (art. 3
sprake is van een situatie waarin die afhan-
EVRM) en met de bescherming van het
kelijkheid van klaagster van de zorg door
recht op eerbiediging van het privé- of
haar dochter is aangetoond. Gegeven het
Uitzetting bejaarde en gehandicapte vrouw.
gezinsleven (art. 8 EVRM). In Rusland zou zij
feit dat in Rusland publieke en private ver-
Verbod onmenselijke of vernederende
geen goede medische zorg kunnen krijgen,
zorgingstehuizen bestaan, het inschakelen
behandeling. Recht op respect voor gezins-
omdat zij niet in aanmerking zou komen
van thuiszorg mogelijk is en de dochter van-
leven. Geen schending.
voor een plaats in een verzorgingstehuis.
uit haar woonplaats in Finland relatief mak-
Daarnaast zou uitzetting betekenen dat zij
kelijk naar haar ouderlijk huis in Rusland
gescheiden zou worden van haar enige naas-
kan reizen om assistentie te verlenen acht
te familie, haar dochter.
het EHRM art. 8 niet van toepassing, zodat
408
18 november 2014, appl. nr. 5049/12
(EVRM art. 3 en 8)
dit onderdeel van de klacht niet ontvanke-
Senchishak vs. Finland
C. Uitspraak van het Hof
lijk is.
A. Feiten
(Vierde Kamer: Ziemele (pres.), Hirvelä,
De klager in deze zaak is een 72-jarige Russi-
Bianku, Tsotsoria, Kalaydjieva, Mahoney,
D. Slotsom
sche vrouw die in 2008 op een toeristenvi-
Vehabović)
Het Hof verklaart de klacht onder art. 8 niet-
sum naar Finland is gereisd en daar is gaan
Het EHRM onderzoekt in de eerste plaats of
ontvankelijk en oordeelt dat uitzetting van
wonen bij haar dochter die sinds 1988 in
klaagster risico loopt op enigerlei vorm van
klaagster naar Rusland geen schending van
Finland woont en de Finse nationaliteit
slechte behandeling als zij zou worden
art. 3 oplevert. Aan het arrest is een dissen-
heeft verworven. Kort na haar aankomst in
teruggestuurd naar Rusland, daarbij neemt
ting opinion toegevoegd van rechters Bian-
Finland heeft de vrouw een verblijfsvergun-
het Hof zowel de algemene situatie in Rus-
ku en Kalaydjieva die het niet eens zijn met
ning aangevraagd op grond van gezinsher-
land als de meer persoonlijke omstandighe-
de niet-ontvankelijkverklaring van de klacht
eniging. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij
den van klaagster in ogenschouw. De alge-
onder art
gedeeltelijk verlamd is, nadat zij in 2006
mene mensenrechtensituatie in Rusland
getroffen werd door een hersenbloeding, dat
acht het Hof niet dusdanig slecht dat alleen
zij in Rusland geen goede medische zorg
om die reden reeds een schending van het
Hoge Raad (civiele kamer)
kan krijgen en dat zij afhankelijk is van de
EVRM zou optreden indien klaagster naar
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
zorg door haar dochter in Finland aangezien
dat land zou worden uitgezet.
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
haar echtgenoot in 2007 overleden is en een
Het Hof ziet ook in de persoonlijke omstan-
van Justitie van het Caribische deel van het
andere dochter sinds 2003 wordt vermist en
digheden van klaagster geen reden die in de
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
vermoedelijk gestorven is.
weg zou staan aan haar uitzetting naar Rus-
zien op www.rechtspraak.nl.
De Finse immigratiedienst heeft haar de
land. Het Hof meent dat zij onvoldoende
verblijfsvergunning geweigerd en heeft haar
bewijs heeft aangedragen om haar claim dat
uitzetting naar Rusland bevolen. Het door
zij in Rusland geen toegang zou hebben tot
klaagster ingestelde beroep tegen deze
goede medische zorg hard te maken, nu er
beslissing is door de rechtbank in Helsinki
in het algemeen in Rusland zowel publieke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
511
Rechtspraak
409
dat dat teken is gebruikt voordat het merk
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
werd gedeponeerd en het gebruik ervan voor
zing. Hij meent dat bij handhaving van het
13 februari 2015, nr. 10/02162
dezelfde waren te goeder trouw is. Om na te
huidige systeem de gevorderde proceskosten
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
gaan of dat het geval is, dient de nationale
integraal kunnen worden toegewezen (4.17).
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders,
rechter inzonderheid rekening te houden
Voor de toekomst bepleit hij een systeem
G. de Groot; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
met:
met maximumtarieven, gekoppeld aan het
ECLI:NL:HR:2015:292
– de inburgering en de reputatie van het
belang van de zaak (4.5).
teken bij het relevante publiek;
Merkenrecht. Red Bull/The Bulldog. Vervolg
– de mate waarin de waren en diensten waar-
op HR 3 februari 2012,
voor het teken oorspronkelijk is gebruikt en
ECLI:NL:HR:2012:BU4915, NJ 2012/92, en
de waren waarvoor het bekende merk is inge-
HvJEU 6 februari 2014, NJ 2014/366. HR: 1.
schreven, gerelateerd zijn; en
13 februari 2015, nr. 13/04030
Geldige reden. Het verwijzingshof zal het
– de economische en commerciële relevantie
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
beroep op een ‘geldige reden’ dienen te
van het gebruik voor die waren van het teken
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;
beoordelen aan de hand van de door het
dat overeenstemt met dat merk.
plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense)
HvJEU uitgewerkte maatstaven. 2. Proces-
410
ECLI:NL:HR:2015:311
kosten. Het in totaal gevorderde bedrag
Hoge Raad
wekt de indruk dat daarin dubbel werk
De uitspraak van het HvJEU brengt mee dat
Bewijsaanbod. Een procespartij biedt aan te
begrepen is en wordt verminderd.
vernietiging moet volgen. Het verwijzingshof
bewijzen dat een testateur als gevolg van
zal aan de hand van de maatstaven zoals die
een geestelijke stoornis niet in staat was
(Richtlijn 89/104/EEG art. 5 lid 2; Rv art.
zijn uitgewerkt in het arrest van het HvJEU
zijn wil te bepalen. Het hof passeert het
1019h)
het beroep van De Vries op een ‘geldige
bewijsaanbod. HR: 1. Getuigenbewijs. Het
reden’ dienen te beoordelen. Partijen zullen
oordeel van het hof dat het bewijsaanbod
De Vries, adv. mr. T. Cohen Jehoram, vs. Red
in de gelegenheid moeten worden gesteld
onvoldoende onderbouwd is, komt erop
Bull, adv. mr. K. Aantjes.
hun stellingen desgewenst aan te passen aan
neer dat het bewijsaanbod onvoldoende
hetgeen door het HvJEU is beslist. Opmer-
specifiek is. Dit oordeel is onbegrijpelijk,
Feiten en procesverloop
king verdient dat het hof evenwel niet gebon-
althans onvoldoende gemotiveerd. 2. Des-
Red Bull is houdster van het woord/beeld-
den is aan hetgeen het HvJEU omtrent de
kundigenbewijs. Uit de motivering van het
merk ‘Red Bull Krating-Daeng’, geregistreerd
feiten heeft geoordeeld, voor zover die niet
aanbod om twee ‘getuigen-deskundigen’ te
op 11 juli 1983. De Vries is houder van het
in de nationale procedure zijn of zullen wor-
doen horen, blijkt dat deze deskundigen
woord/beeldmerk ‘The Bulldog’, geregistreerd
den vastgesteld.
niet kunnen verklaren over hun uit eigen
op 14 juli 1983.
De Vries heeft vergoeding van proceskosten
waarneming bekende feiten. Het is daarom
In dit geding heeft Red Bull een bevel gevor-
op de voet van art. 1019h Rv gevorderd ten
overgelaten aan het beleid van de feiten-
derd dat DeVries de productie en verhande-
bedrage van € 138 581. Red Bull heeft ver-
rechter of hij in zoverre behoefte heeft aan
ling staakt van energy drinks met verpakkin-
weer gevoerd tegen dit bedrag. De bezwaren
deskundige voorlichting.
gen die zijn voorzien van het teken ‘The
tegen de opgevoerde reis- en verblijfkosten
Bulldog’. In reconventie heeft De Vries verval-
betreffende de pleidooien voor het HvJEU
lenverklaring en doorhaling gevorderd van
leiden niet ertoe dat deze kosten geheel of
de registratie van het merk ‘Red Bull Krating-
ten dele niet voor vergoeding in aanmerking
A, adv. mr. N.C. van Steijn, vs. B c.s., adv. mr.
Daeng’. De rechtbank heeft de vorderingen
komen. Dergelijke kosten vallen onder de op
M.J. van Basten Batenburg,
over en weer afgewezen. Het hof heeft de vor-
de voet van art. 1019h Rv te vergoeden kos-
deringen van Red Bull alsnog grotendeels
ten. Voorts brengt de enkele omstandigheid
Feiten en procesverloop
toegewezen. Bij HR 3 februari 2012,
dat voor het HvJEU het woord is gevoerd
Erflater is geboren in 1922. Vanaf zijn kleu-
ECLI:NL:HR:2012:BU4915, NJ 2012/92, is de
door slechts een van de twee daarheen
tertijd was hij blijvend verstandelijk beperkt.
prejudiciële vraag gesteld: moet art. 5 lid 2
gereisde advocaten nog niet mee dat de aan-
Hij is niet gehuwd geweest en heeft geen
Richtlijn 89/104/EEG aldus worden uitgelegd
wezigheid van de andere advocaat overbodig
nakomelingen. A is de dochter van een voor-
dat van een geldige reden in de zin van die
was. Het valt evenwel niet in te zien waarom
overleden broer van erflater. B heeft vanaf de
bepaling ook sprake kan zijn indien het
naast de gespecialiseerde cassatieadvocaten,
jaren zeventig huishoudelijke werkzaamhe-
teken dat gelijk is aan of overeenstemt met
die sedert 25 februari 2011 126 uren aan de
den voor erflater verricht. Bij testament van
het bekende merk reeds te goeder trouw
zaak hebben gewerkt, hun correspondenten
19 juni 1980 heeft erflater A en een andere
door de desbetreffende derde(n) werd
in die periode nog eens 213 uren aan het
nicht tot zijn enig erfgenaam benoemd. A en
gebruikt voordat dat merk werd gedepo-
vervolg van de cassatieprocedure hebben
de andere nicht zijn thans ook de wettelijke
neerd? Bij HvJEU 6 februari 2014, C-65/12, NJ
besteed. Het totaal komt bovenmatig voor en
erfgenamen van erflater. Bij testament van
2014/366, is de vraag als volgt beantwoord:
wekt de indruk dat daarin dubbel werk
20 mei 1999 heeft erflater echter het eerdere
Art. 5 lid 2 Richtlijn 89/104/EEG moet aldus
begrepen is. Voor de hoogte van dit aantal
testament herroepen en twee kinderen van B
worden uitgelegd dat de houder van een
uren heeft De Vries geen verklaring gegeven.
tot zijn enige erfgenamen benoemd. In 2011
bekend merk uit hoofde van een geldige
Het gevorderde bedrag zal daarom worden
is erflater overleden.
reden in de zin van die bepaling verplicht
verminderd met een bedrag dat correspon-
In dit geding heeft A gevorderd dat voor recht
kan worden te tolereren dat een derde een
deert met 100 uren.
wordt verklaard dat de in 1980 en 1999 opge-
teken dat overeenstemt met dat merk
Volgt vernietiging en verwijzing, met veroor-
maakte testamenten primair nietig en subsi-
gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor
deling van Red Bull in de proceskosten,
diair vernietigd zijn en dat de nalatenschap
dat merk is ingeschreven, indien vaststaat
begroot op € 113 381.
aan de wettige erfgenamen toekomt. Zij heeft
512
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
(Rv art. 163, 166 lid 1)
Rechtspraak
daartoe aangevoerd dat erflater als gevolg
ke verklaringen, die zich onder de proces-
CCI. Tegen de naheffing CCI is bezwaar
van een geestelijke stoornis niet in staat was
stukken bevinden, zal moeten betrekken in
gemaakt. In hoger beroep hebben partijen in
zijn wil te bepalen. De rechtbank heeft de
zijn beoordeling van het geschil van partijen.
2010 een compromis bereikt. Op grond van
vorderingen afgewezen. Het hof heeft het
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
dit compromis heeft het hof het bedrag van
vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof
komstig de conclusie van de plv. P-G.
de naheffing CCI vastgesteld op een lager
heeft daarbij veronderstellenderwijs aangeno-
De plv. P-G bespreekt onder 10-15 de wilsbe-
bedrag, namelijk op € 72 810.
men dat sprake was van een geestelijke stoor-
kwaamheid van de testateur en onder 16-18
In dit geding heeft HCCI betaling gevorderd
nis, maar geoordeeld dat A onvoldoende heeft
het bewijsaanbod. Zij meent dat het hof het
van het verschil tussen € 253 531 en
onderbouwd dat causaal verband bestaat tus-
aanbod om de notaris en diens kantoorge-
€ 72 810. De rechtbank heeft de vordering
sen de stoornis en het opstellen van het testa-
noot te doen horen, niet kon passeren (onder
toegewezen. Het hof heeft de vordering goed-
ment van 20 mei 1999, om te worden toegela-
29), maar het aanbod om de huisarts en de
deels opnieuw toegewezen. Daartoe heeft het
ten tot bewijslevering.
specialist ouderengeneeskunde te doen horen,
hof overwogen dat HCCI een vordering uit
wel (onder 30).
onverschuldigde betaling toekomt en dat de
Hoge Raad
Het aanbod om de notaris en diens kantoorgenoot als getuigen te doen horen is aldus
Invorderingswet 1990 en de Awb hieraan niet
411
toegelicht dat A met name wil aantonen dat
in de weg staan.
Hoge Raad
de notaris zich onvoldoende ervan heeft ver-
13 februari 2015, nr. 13/05264
Het middel betoogt dat de Invorderingswet
gewist of erflater begreep wat hij verklaarde
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp,
1990 en de Awb voorschrijven dat de Ontvan-
en of zijn verklaring overeenstemde met zijn
C.E. Drion, G. Snijders, L.F. van Kalmthout;
ger terugbetaalt aan de belastingschuldige, in
wil. Daarvoor was volgens A echter alle aan-
A-G mr. F.F. Langemeijer)
dit geval aan CCI en niet aan HCCI. Het middel
leiding, mede omdat erflater ten kantore van
ECLI:NL:HR:2015:299
is ongegrond. In deze zaak doet zich niet het
de notaris is verschenen op initiatief en in
geval voor dat een aanslag bij een latere
aanwezigheid van de partner van B. Het aan-
Verrekening. Belastingschuld. Teruggaaf. Een
beschikking is verminderd, op welk geval het
bod om de huisarts als getuige te doen horen
(gewezen) moedermaatschappij en (gewe-
door het hof toegepaste art. 54 Iw mede
is onder meer toegelicht met een schriftelij-
zen) dochtermaatschappij hebben een fiscale
betrekking heeft, maar het geval dat bezwaar
ke, ondertekende verklaring van die arts,
eenheid gevormd. De fiscus legt aan de doch-
en beroep is ingesteld tegen een opgelegde
inhoudende dat hij in 1996-2010 erflater als
ter een naheffing op en verleent aan de
aanslag, zodat tijdens de behandeling daarvan
patiënt onder behandeling had, dat in die
moeder een teruggaaf. De fiscus verrekent
de juiste hoogte van die aanslag nog niet zeker
periode in totaal 249 patiëntencontacten zijn
het bedrag van de teruggaaf met de nahef-
was. Door het in dat beroep bereikte compro-
geregistreerd, dat patiënt beperkte verstan-
fing. Over de naheffing wordt geprocedeerd
mis en de vastlegging daarvan in de uitspraak
delijke vermogens had, waarschijnlijk zwak-
en vervolgens een compromis bereikt die tot
van de belastingrechter is het bedrag van de
begaafd was, en gemakkelijk beïnvloedbaar,
de vaststelling van een lager bedrag leidt. De
naheffing CCI op een lager bedrag vastgesteld
en dat patiënt zelfs eenvoudige zaken niet
moeder vordert dat de Ontvanger het ver-
dan waarvoor die aanslag door de Ontvanger
kon overzien, waarvan voorbeelden worden
schil aan haar betaalt. De Ontvanger voert
in verrekening is gebracht met de teruggaaf
gegeven. Het aanbod om de specialist oude-
het verweer dat hij het verschil niet aan de
HCCI. Dit betekent dat het verschil tussen bei-
rengeneeskunde als getuige te doen horen is
moeder moet betalen, maar aan de dochter
de bedragen ten onrechte door de Ontvanger
toegelicht met een door deze opgestelde en
als de belastingplichtige. Het hof oordeelt
is verrekend, en dat het hof terecht heeft
ondertekende medische verklaring, inhou-
ten gunste van de moeder. HR: Het middel is
geoordeeld dat de vordering die HCCI toekomt
dende dat erflater beperkt was in zijn intel-
ongegrond. De vordering die de moeder toe-
uit de teruggaaf HCCI, niet volledig door de
lectuele functioneren en adaptieve gedrag
komt uit de teruggaaf, is niet door verreke-
Ontvanger is voldaan. Anders dan de Ontvan-
met betrekking tot sociale vaardigheden. Het
ning tenietgegaan, nu de juiste hoogte van
ger betoogt, is deze vordering derhalve niet
oordeel van het hof komt erop neer dat het
de naheffing ten tijde van de verrekening
door de verrekening tenietgegaan en hebben
bewijsaanbod onvoldoende specifiek is. Gelet
niet zeker was.
het compromis en de uitspraak van de belas-
op hetgeen hiervoor is overwogen is dit oordeel onbegrijpelijk, althans onvoldoende
tingrechter dus niet geleid tot een nieuwe ver(BW art. 6:127; Iw art. 54)
gemotiveerd. Voor zover de onderdelen ertoe
bintenis (die strekt tot terugbetaling van het
teveel verrekende). Door het tegen de nahef-
strekken dat het hof ten onrechte of onvol-
De Ontvanger, adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs.
fing CCI ingestelde bezwaar en beroep was nog
doende gemotiveerd het aanbod heeft gepas-
HCCI, niet verschenen.
niet zeker of de Ontvanger het bedrag daarvan
seerd om de deskundige op het gebied van
tot de juiste hoogte in verrekening had
notarieel recht en de psychologe als getuigen
Feiten en procesverloop
gebracht. In verband daarmee was de vorde-
(‘getuigen-deskundigen’) te doen horen, falen
HCCI heeft tot 2005 alle aandelen gehouden
ring van HCCI uit de teruggaaf HCCI nog niet
zij echter. Uit de motivering van het aanbod
in CCI. Voor die periode zijn HCCI en CCI als
(met zekerheid) tenietgegaan door de verreke-
blijkt immers dat deze deskundigen niet
fiscale eenheid aangemerkt. In januari 2006
ning. Uit de Invorderingswet 1990 of de Awb
kunnen verklaren over hun uit eigen waarne-
is aan CCI een naheffingsaanslag opgelegd
volgt niet iets anders.
ming bekende feiten (art. 163 Rv). Het is
ten bedrage van € 253 531 (de naheffing CCI).
Volgt verwerping.
daarom overgelaten aan het beleid van de
Op 17 januari 2006 is CCI in staat van faillis-
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
rechter die over de feiten oordeelt (de verwij-
sement verklaard. Op 12 augustus 2006 is
zing. Hij gaat uit van een beslissing tot ver-
zingsrechter daaronder begrepen) of hij in
een aan HCCI opgelegde aanslag verminderd
mindering van de belastingschuld (2.17-2.22).
zoverre behoefte heeft aan deskundige voor-
met € 467 140 (de teruggaaf HCCI). Aan HCCI
Hij geeft een vooropstelling over de verreke-
lichting. Dit neemt niet weg dat de rechter de
is medegedeeld dat het bedrag van de terug-
ning van bestuursrechtelijke geldschulden
door deze deskundigen opgestelde schriftelij-
gaaf HCCI wordt verrekend met de naheffing
(2.1-2.10).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
513
Rechtspraak
412
van de vordering van K c.s., terugbetaling te
Feiten en procesverloop
verkrijgen van al hetgeen V ter uitvoering
De arbeidsovereenkomst tussen A en Data-
13 februari 2015, nr. 13/06384
van dat vonnis aan K c.s. heeft voldaan. De
well is in 2004 ontbonden. Bij onherroepelijk
(Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot,
Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door K c.s.
geworden vonnis van 22 juni 2005 is Data-
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G
te veroordelen om het door V te veel betaal-
well veroordeeld tot betaling van achterstal-
mr. M.H. Wissink)
de aan haar terug te betalen. Dit bedrag dient
lig loon (€ 33 495 bruto) en uitkering van
ECLI:NL:HR:2015:302
als volgt te worden berekend. Op het bedrag
niet opgenomen vakantiedagen (€ 9039 bru-
waarop K c.s. recht hebben, komt € 125 000
to), telkens vermeerderd met de wettelijke
Onverschuldigde betaling. Executie recht-
in mindering als het aan K c.s. uitgekeerde
rente en met de maximale wettelijke verho-
bankvonnis. Strekking hoger beroep. Ver-
bedrag uit de veilingopbrengst. Derhalve
ging van 50% wegens vertraging.
volg op HR 11 september 2009,
heeft V aan K c.s. te veel en daarmee onver-
In dit geding heeft A betaling gevorderd van
ECLI:NL:HR:2009:BI7147. De rechtbank ver-
schuldigd betaald een bedrag in hoofdsom
de wettelijke rente over het bedrag van de in
oordeelt gedaagde tot betaling van een
van € 125 000 - € 62 000 = € 63 000. Laatstge-
2005 toegekende wettelijke verhogingen. De
bedrag. Ter uitvoering van dat vonnis
noemd bedrag dienen K c.s. aan V terug te
kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
wordt een woning geveild en wordt een
betalen. K c.s. hebben ter zake van de wette-
Het hof heeft het vonnis van de kantonrech-
deel van de veilingopbrengst uitgekeerd
lijke rente € 2978 te veel ontvangen, welk
ter bekrachtigd.
aan eisers. Gedaagde gaat in hoger beroep.
bedrag zij eveneens aan V moeten terugbeta-
Het hof veroordeelt gedaagde/appellant tot
len.
Hoge Raad
betaling van een ander bedrag. HR: Het
Volgt vernietiging, voor zover V is veroor-
Art. 7:625 lid 1 BW geeft een werknemer
hof heeft verzuimd het aan eisers/geïnti-
deeld tot betaling van € 62 000, met rente, en
onder bepaalde voorwaarden aanspraak op
meerden uit de veilingopbrengst uitge-
veroordeling van K c.s. tot betaling van
verhoging van het loon wegens vertraging in
keerde bedrag in zijn berekening te betrek-
€ 65 978, met rente, overeenkomstig de con-
de loonbetaling. De rechter kan deze verho-
ken. Aldus heeft het hof de strekking van
clusie van de A-G.
ging beperken tot een bedrag dat hem in de
de vordering van de appellant in hoger
De A-G geeft onder 3.3.1-3.3.3 een vooropstel-
omstandigheden van het geval billijk voor-
beroep en van haar grieven miskend. De
ling over ongerechtvaardigde verrijking (de
komt. Een vordering tot betaling van de ver-
HR doet zelf de zaak af.
grondslag van de hoofdvordering). Onder
hoging kan worden gecombineerd met een
3.11-3.16 gaat hij in op de onverschuldigde
vordering tot vergoeding van wettelijke rente
betaling door gedaagde/appellant bij verdis-
over het bedrag van de verhoging. De verho-
contering van de uitkering uit de veilingop-
ging is bedoeld als een prikkel voor werkge-
V, adv. mr. J. van Weerden, vs. K c.s., adv. mr.
brengst als gevolg van de executie van het
vers om het loon tijdig te betalen. De wette-
K.T.B. Salomons.
rechtbankvonnis.
lijke rente daarover is bedoeld als een
(BW art. 6:203)
vergoeding van de schade die de werknemer
Feiten en procesverloop
In 2005 heeft V een woning verkocht aan K
413
lijdt doordat hij de wettelijke verhoging
waarop hij recht heeft, niet tijdig ontvangt.
De matigingsbevoegdheid van art. 7:625 lid 1
c.s. In een eerder geding is de koopovereenkomst vernietigd wegens dwaling. Het in dat
13 februari 2015, nr. 14/00721
BW biedt voldoende mogelijkheid om een
geding ingestelde cassatieberoep is verwor-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
onredelijke cumulatie van de verhoging met
pen bij HR 11 september 2009,
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E Drion, G.
de wettelijke rente te voorkomen (vgl. HR 5
ECLI:NL:HR:2009:BI7147.
de Groot; A-G mr. P. Vlas)
januari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7251, NJ
In dit geding hebben K c.s. schadevergoeding
ECLI:NL:HR:2015:304
1979/207 (Swaen vs. Van Hees)). Een vordering tot vergoeding van wettelijke rente
gevorderd wegens ongerechtvaardigde verrijking zijdens V. De rechtbank heeft V veroor-
Loon. Wettelijke verhoging. Wettelijke ren-
behoeft niet noodzakelijkerwijze tegelijk te
deeld tot betaling van € 125 000, met wette-
te. Een ex-werknemer krijgt bij rechterlijke
worden ingesteld met de vordering tot beta-
lijke rente. Ter executie van dat vonnis is de
uitspraak een wettelijke verhoging van het
ling van de hoofdsom. Dat is niet anders
woning geveild. Van de opbrengst is een deel
loon toegewezen. In een nieuw geding vor-
indien het betreft rente over een verhoging
betaald aan K c.s. en een deel aan V. V is in
dert hij wettelijke rente over de verhoging.
uit hoofde van art. 7:625 BW. Vordert een
hoger beroep gegaan. Het hof heeft het von-
HR: Het is niet op voorhand uitgesloten dat
werknemer de wettelijke rente over de verho-
nis van de rechtbank vernietigd en V alsnog
wettelijke rente alsnog wordt gevorderd
ging in een afzonderlijke procedure, nadat de
veroordeeld tot betaling van € 62 000, met
nadat bij rechterlijke uitspraak een wette-
verhoging geheel of ten dele is toegewezen
wettelijke rente.
lijke verhoging van het loon wegens vertra-
in een eerdere procedure waarin geen wette-
ging in de loonbetaling is toegewezen. De
lijke rente over de verhoging was gevorderd,
Hoge Raad
rechter kan tot het oordeel komen dat spra-
dan kan de rechter in het licht van de bijzon-
Het onderdeel klaagt terecht dat het hof
ke is van misbruik van procesrecht, maar
dere omstandigheden van het geval tot het
heeft verzuimd het aan K c.s. uit de
daarbij past terughoudendheid. Ook het
oordeel komen dat sprake is van misbruik
opbrengst van de veiling uitgekeerde bedrag
aannemen van afstand van recht of rechts-
van procesrecht, maar daarbij past de rechter
te betrekken in de berekening van het bedrag
verwerking is denkbaar.
terughoudendheid (vgl. HR 6 april 2012, r.o.
5.1, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233
dat V uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking aan K c.s. dient te betalen. Aldus heeft
(BW art. 6:119, 7:625 lid 1)
(Grand Café vs. Achmea)). Ook het aannemen
van afstand van recht of rechtsverwerking is
het hof miskend dat de vordering van V in
hoger beroep alsmede haar grieven mede
A, adv. mr. P.J.L.J. Duijsens, vs. Datawell, adv.
in een zodanig geval denkbaar. Opmerking
ertoe strekken om, met vernietiging van het
mr. J.P. Heering.
verdient nog het volgende. Indien de wettelij-
vonnis van de rechtbank en onder afwijzing
514
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
ke rente wordt gevorderd nadat de verhoging
Rechtspraak
reeds is toegewezen, ontbreekt de hiervoor
gerechtshof die de beschikking van 16 juli
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van klager
aangeduide mogelijkheid om door matiging
2013 hebben gegeven en tegen de (waarne-
in zijn beklag.
een onredelijke cumulatie van de wettelijke
mend) griffier die deze beschikking mede
De A-G gaat onder 2.4-2.15 in op het begrip
verhoging met de wettelijke rente te voorko-
heeft ondertekend. Deze aangifte werd
medeverdachte in de zin van art. 485 Sv.
men. De matigingsbevoegdheid van art.
gedaan ter zake van ‘ambtsmisbruik door
7:625 lid 1 BW biedt echter voldoende moge-
aansturing en inmenging van Politiek met de
lijkheid om een verhoging in voorkomend
Rechterlijke macht’. De officier van justitie
geval slechts toe te wijzen onder de voor-
heeft aan deze aangifte geen gevolg gegeven.
waarde dat de werknemer niet alsnog aan-
Bij brief van 3 januari 2014 heeft klager
13 februari 2015, nr. 14/06304
spraak maakt op vergoeding van wettelijke
namens de Stichting bij het Gerechtshof Den
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,
rente over de periode tot aan de beslissing
Haag beklag gedaan over het niet vervolgen
G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak;
over de verhoging. Gezien het voorgaande is,
van de voormalige Minister van Justitie, de
A-G mr. LA.D. Keus)
anders dan het bestreden oordeel van het
drie leden van het gerechtshof en de
ECLI:NL:HR:2015:310
hof tot uitgangspunt neemt, niet op voor-
gerechtsambtenaar. Het hof heeft zich bij
hand uitgesloten dat wettelijke rente alsnog
beschikking van 12 augustus 2014 onbe-
Kantoorbetekening. Dagvaardingstermijn.
wordt gevorderd nadat bij rechterlijke uit-
voegd verklaard en de zaak verwezen naar de
Verstekverlening. HR: Bij kantoorbeteke-
spraak op de voet van art. 7:625 lid 1 BW een
Hoge Raad.
ning van een rechtsmiddelexploot kan wor-
verhoging is toegewezen.
415
den volstaan met de dagvaardingstermijn
Volgt vernietiging en verwijzing.
Hoge Raad
van ten minste een week, indien degene
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
Voor zover het beklag betrekking heeft op de
voor wie het stuk is bestemd, een bekende
dat een vordering tot betaling van wettelijke
voormalige Minister van Justitie geldt het
woonplaats of een bekend werkelijk verblijf
rente over een wettelijke verhoging niet later
volgende. Ingevolge art. 119 Grondwet en art.
heeft in een lidstaat waar de Betekenings-
dan tegelijk met de vordering tot betaling
76 RO staan (gewezen) ministers, staatssecre-
verordening II van toepassing is, dan wel in
van de wettelijke verhoging kan worden inge-
tarissen en leden van de Staten-Generaal
een (al dan niet in Europa gelegen) staat
steld (2.8-2.9).
wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen
die partij is bij het Haags Betekeningsver-
gepleegd, in eerste en hoogste ressort terecht
drag.
414
voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging ter zake van die misdrijven kan slechts
(Rv art. 63 lid 1, 115 lid 3)
worden gegeven bij Koninklijk Besluit of bij
13 februari 2015, nr. 14/04325
een besluit van de Tweede Kamer (art. 119
Oracle, adv. mr. J.P. Heering, vs. Westinvest,
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
Grondwet; art. 4 Wet van 22 april 1855, Stb.
niet verschenen.
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, V.
33, houdende regeling der verantwoordelijk-
van den Brink; A-G mr. F.F. Langemeijer)
heid van de hoofden der Ministeriële Depar-
Procesverloop
ECLI:NL:HR:2015:303
tementen; art. 483 leden 1 en 2 Sv) (vgl. HR 3
Bij exploot van 26 november 2014, uitge-
december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198, NJ
bracht aan het kantoor van de advocaat bij
Klacht niet-vervolging. Minister. Medever-
2011/122). Nu hieruit volgt dat de Hoge Raad
wie Westinvest in de vorige instantie laatste-
dachte. Een klacht is gericht tegen de niet-
niet bevoegd is opdracht te geven tot vervol-
lijk ter zake woonplaats heeft gekozen, heeft
vervolging van een (oud-)minister en vier
ging van een door een voormalig Minister
Oracle Westinvest, gevestigd te Düsseldorf,
anderen. HR: De HR is niet bevoegd de ver-
van Justitie gepleegd ambtsmisdrijf als door
Duitsland, gedagvaard te verschijnen ter
volging te bevelen van de minister wegens
klager bedoeld, is het beklag kennelijk niet-
terechtzitting van de Hoge Raad van 19
het bedoelde ambtsmisdrijf en evenmin om
ontvankelijk. Voor zover het beklag betrek-
december 2014. Op de dienende dag is West-
de vervolging te bevelen van de vier ande-
king heeft op voornoemde raadsheren en de
invest niet verschenen.
ren als medeverdachten.
griffier, die geen van allen zijn aan te merken
als (gewezen) ministers, staatssecretarissen
Hoge Raad
(Grondwet art. 119; Wet van 22 april 1855,
of leden van de Staten-Generaal, geldt het
In de rechtspraak van de Hoge Raad is het
Stb. 33, art. 4; RO art. 76; Sv 12c, art. 483 lid 1
volgende. Het hiervoor overwogene brengt
volgende beslist: (i) Kantoorbetekening vol-
en 2, 485)
mee dat zich hier niet het in art. 485 Sv
staat om verstek te verlenen, indien de
bedoelde geval voordoet dat een verdachte
geadresseerde een bekende woonplaats of
Klager namens Stichting Behoud Industrieel
op grond van art. 119 Grondwet en art. 76 RO
een bekend werkelijk verblijf heeft in een
Erfgoed.
voor de Hoge Raad terechtstaat of zal
lidstaat waar de Betekeningsverordening II
terechtstaan. Reeds daarom is er geen grond
(Verordening (EG) nr. 1393/2007) van toepas-
Feiten en procesverloop
voor de vervolging voor de Hoge Raad van
sing is (vgl. HR 18 december 2009,
Klager heeft in 2012 aangifte gedaan van
mogelijke ‘mede-verdachten van dengene die
ECLI:NL:HR:2009:BK3078, NJ 2010/111
onregelmatigheden en namens de Stichting
voor den Hoogen Raad terechtstaat’ als
(Demerara vs. Karl Heinz Haus)). (ii) Kantoor-
verzocht om vervolging van enige personen.
bedoeld in art. 485 Sv, zoals klager kennelijk
betekening volstaat eveneens om verstek te
De officier van justitie heeft dit verzoek niet
voor ogen staat. Dat brengt mee dat de Hoge
verlenen, indien de geadresseerde een beken-
ingewilligd. Het beklag tegen deze beslissing
Raad ook in zoverre niet bevoegd is vervol-
de woonplaats of een bekend werkelijk ver-
tot niet-vervolging is door het gerechtshof
ging te bevelen en het beklag ook in zoverre
blijf heeft in een (al dan niet in Europa gele-
Den Haag bij beschikking van 16 juli 2013
kennelijk niet-ontvankelijk moet worden
gen) staat die partij is bij het Haags
afgewezen. Op 17 oktober 2013 heeft klager
geacht. Het voorgaande brengt mee dat
Betekeningsverdrag (vgl. HR 4 februari 2011,
aangifte gedaan tegen een voormalig minis-
oproeping van klager achterwege kan blijven
ECLI:NL:HR:2011:BP0006, NJ 2011/368 (Goud-
ter van Justitie, tegen de drie leden van het
(vgl. art. 12c Sv).
berg vs. Van Breukelen), en HR 4 februari
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
515
Rechtspraak
2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3105 (Stichting
middelexploot is bestemd, op de dienende
zijn bediening, in diens tegenwoordigheid
Evangeliegemeente De Weg vs. X)). (iii) Indien
dag niet verschijnt en er aanleiding bestaat
mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘jij
de geadresseerde een bekende woonplaats
eraan te twijfelen of het stuk de buitenland-
bent een mierenneuker’.
heeft in een buiten Europa gelegen staat die
se geadresseerde heeft bereikt, dient de rech-
De raadsman heeft aangevoerd dat de strek-
partij is bij het Haags Betekeningsverdrag,
ter het verstek niet terstond te verlenen. De
king van het bezigen van het woord ‘mieren-
kan het kantooradres van de advocaat bij wie
rechter kan zo nodig inlichtingen hierom-
neuker’ in de context van deze zaak niet
die persoon in de vorige instantie laatstelijk
trent (doen) inwinnen bij de advocaat aan
beledigend is geweest. Verdachte dient dan
ter zake woonplaats heeft gekozen, gelden als
wiens kantoor het rechtsmiddelexploot is
ook te worden vrijgesproken.
een door die persoon voor deze zaak gekozen
gedaan. Indien de advocaat aan wiens kan-
Het hof overweegt onder meer het volgende:
woonplaats. In een dergelijk geval bedraagt
toor het rechtsmiddelexploot is gedaan, eige-
‘Verdachte heeft verbalisant [verbalisant 1],
de termijn van dagvaarding ten minste een
ner beweging of desgevraagd meedeelt dat
nadat [verbalisant 1] zijn blikje bier had afge-
week (vgl. HR 15 april 2011,
hij (nog) niet erin is geslaagd zijn (voormali-
pakt, een mierenneuker genoemd. Verdachte
ECLI:NL:HR:2011:BP4952, NJ 2011/369). De
ge) cliënt op de hoogte te stellen van de
verklaarde later dat hij de agent heel kinder-
beslissing in laatstbedoeld arrest berust op
inhoud van het stuk, dient de rechter dit in
achtig vond. Verdachte heeft zijn uitlating
de overweging dat de kantoorbetekening
zijn oordeelsvorming te betrekken. Nu er
gedaan in het openbaar en in aanwezigheid
strookt met het doel en de strekking van
geen aanleiding bestaat eraan te twijfelen
van meerdere personen die deze uitlating
zowel het Haags Betekeningsverdrag als de
dat het stuk Westinvest heeft bereikt, dient
konden horen. Naar het oordeel van het hof
Betekeningsverordening II om op eenvoudi-
het gevraagde verstek te worden verleend.
heeft de verdachte met het bezigen van de
ge en snelle wijze te bewerkstelligen dat de
Volgt verstekverlening, overeenkomstig de
woorden “jij bent een mierenneuker” niet
geadresseerde die in een andere verdragstaat
conclusie van de A-G.
alleen de persoon in kwestie, verbalisant
[verbalisant 1], aangetast maar ook het poli-
of lidstaat zijn woonplaats of bekend werke-
tieoptreden op dat moment en daarmee het
lijk verblijf heeft, van het stuk kennis neemt.
Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat de
Hoge Raad (strafkamer)
gezag van de verbalisant [verbalisant 1]
advocaat is gehouden te bevorderen dat het
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
ondermijnd. Er is naar het oordeel van het
exploot tijdig degene bereikt voor wie het is
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
hof sprake van een samenhangend complex
bestemd, hetgeen met de moderne commu-
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
van handelingen door een politieagent die
nicatiemiddelen binnen de korte termijn van
megen.
op dat moment bezig was met de ordehandhaving. Onder die omstandigheden is het hof
een week in de regel mogelijk zal zijn. Deze
overwegingen doen niet slechts opgeld in het
in dat arrest aan de orde zijnde geval. Op
416
van oordeel dat de uitlating “jij bent een mierenneuker” de strekking had de agent in zijn
goede naam en eer aan te tasten. Het ver-
grond van diezelfde overwegingen is een
beslissing als in dat arrest gegeven eveneens
10 februari 2015, nr. 14/01244
weer van de raadsman wordt dan ook ver-
gerechtvaardigd in de gevallen dat degene
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
worpen.’
voor wie het stuk is bestemd, een bekende
van Kan, Y. Buruma)
Het middel klaagt dat het hof zijn oordeel
woonplaats of een bekend werkelijk verblijf
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
dat de in de bewezenverklaring vermelde
heeft in een lidstaat waar de Betekeningsver-
kende tot verwerping; adv. mr. D. Greven,
bewoordingen ‘jij bent een mierenneuker’ als
ordening II van toepassing is, dan wel in een
Enschede)
belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen
binnen Europa gelegen staat die partij is bij
ECLI:NL:HR:2015:274
worden aangemerkt ontoereikend heeft
gemotiveerd.
het Haags Betekeningsverdrag. Daarbij is met
name van belang dat mag worden aangeno-
Belediging die iemand mondeling in zijn
men dat in alle hiervoor genoemde gevallen
tegenwoordigheid is aangedaan, art. 266 Sr:
Hoge Raad, onder meer:
de moderne communicatiemiddelen het
hierbij moet een uitlating als beledigend
2.3. De bewezenverklaring houdt in dat het
mogelijk maken dat de advocaat aan wiens
worden beschouwd indien zij de strekking
gaat om een belediging die iemand monde-
kantoor het rechtsmiddelexploot wordt
heeft die ander aan te randen in zijn eer en
ling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan.
gedaan, in de regel erin zal slagen om bin-
goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake
In een dergelijk geval moet een uitlating als
nen de termijn van een week te bewerkstelli-
is zal bij woorden waarvan het gebruik op
beledigend worden beschouwd indien zij de
gen dat dit stuk degene bereikt voor wie het
zichzelf in het algemeen niet beledigend is,
strekking heeft die ander aan te randen in
is bestemd. Het vorenstaande betekent dat
afhangen van de context waarin de uitlating
zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daar-
bij kantoorbetekening van een rechtsmiddel-
is gedaan. In casu motivering hof toerei-
van sprake is zal bij woorden waarvan het
exploot op de voet van art. 63 lid 1 Rv kan
kend dat de woorden ‘jij bent een mieren-
gebruik op zichzelf in het algemeen niet
worden volstaan met de in art. 115 lid 3 Rv
neuker’, daarmee het gezag van de optreden-
beledigend is, afhangen van de context waar-
voorgeschreven termijn van dagvaarding van
de politieagent ondermijnend, in de context
in de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 decem-
ten minste een week, indien degene voor wie
in casu de strekking hadden de agent in zijn
ber 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9796, NJ
het stuk is bestemd, een bekende woonplaats
eer en goede naam aan te tasten.
2010/671).
of een bekend werkelijk verblijf heeft in een
lidstaat waar de Betekeningsverordening II
2.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte,
(Sr art. 266)
van toepassing is, dan wel in een (al dan niet
nadat zijn blikje bier was afgepakt, verbalisant
[verbalisant 1] die bezig was met de ordehand-
in Europa gelegen) staat die partij is bij het
Inleiding:
having in het openbaar en waarneembaar
Haags Betekeningsverdrag. In deze gevallen
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
voor aanwezige derden, heeft toegevoegd de
dient de rechter met inachtneming van het
gezegd – opzettelijk beledigend een ambte-
woorden ‘jij bent een mierenneuker’, daarmee
verdedigingsbelang te beslissen over verstek-
naar, te weten [verbalisant 1] gedurende en
het gezag van de optredende politieagent
verlening. Indien degene voor wie het rechts-
ter zake van de rechtmatige uitoefening van
ondermijnend. Het oordeel van het Hof dat die
516
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Rechtspraak
uitlating in deze context de strekking had de
waarin de regels omtrent het melden van
Een ter terechtzitting gedaan verzoek tot
agent in zijn eer en goede naam aan te tasten
ongebruikelijke transacties structureel niet
schorsing van de voorlopige hechtenis en
is niet ontoereikend gemotiveerd.
werden nageleefd. Daarbij was het voor alle
art. 21 lid 1 Sv: ingevolge deze bepaling
2.5. Het middel faalt.
betrokkenen, ook voor verdachte, duidelijk
moet zodanig verzoek op de terechtzitting
dat de ter wisseling aangeboden gelden wel
worden beslist. Een dergelijke beslissing
eens een criminele herkomst konden heb-
kan niet worden aangemerkt als een
ben. Op basis van de hiervoor weergegeven
beschikking. Tegen een op de terechtzitting
punten kan worden aangenomen dat onder
in eerste aanleg gegeven beslissing staat op
10 februari 2015, nr. 13/00633
meer [medeverdachte 1], verdachte, [mede-
grond van art. 406 Sv voor de officier van
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg)
verdachte 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7],
justitie hoger beroep slechts open gelijktij-
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]
dig met dat tegen de einduitspraak.
kende tot vernietiging wat betreft de opge-
hebben deelgenomen aan de criminele orga-
legde straf, tot vermindering daarvan en tot
nisatie en dat het vereiste onvoorwaardelijke
verwerping voor het overige; adv. mr. P.T.C.
opzet bij hen aanwezig was. Zij hoorden
van Kampen, Amsterdam)
immers tot het samenwerkingsverband en
Inleiding:
ECLI:NL:HR:2015:264
hadden een aandeel in gedragingen die
Cassatie in het belang der wet. Het middel
strekten tot of rechtstreeks verband hielden
klaagt dat het hof de officier van justitie,
Deelneming aan een criminele organisatie,
met de verwezenlijking van het oogmerk
gelet op het bepaalde in art. 87 lid 1 Sv, ten
art. 140 Sr: daarvan kan slechts dan sprake
van de organisatie.’
onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in
indien de betrokkene behoort tot het
Het (zesde) middel klaagt dat de bewezenver-
het hoger beroep.
samenwerkingsverband en een aandeel
klaring van feit 5 onvoldoende met redenen
’s Hofs bestreden beschikking houdt het vol-
heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen
is omkleed, omdat uit de bewijsvoering van
gende in:
die strekken tot of rechtstreeks verband
het hof niet kan worden afgeleid dat de ver-
‘2.3. In de zaak tegen de verdachte heeft de
houden met de verwezenlijking van het in
dachte door een passieve houding heeft ‘deel-
rechtbank op 11 februari 2011 een zoge-
voormeld artikel bedoelde oogmerk. In
genomen’ aan een criminele organisatie.
naamde regiezitting gehouden, naar aanlei-
417
casu toereikende motivering dat verdachte
(Sv art. 21, 87, 138, 406)
ding waarvan de rechtbank een groot aantal
heeft ‘deelgenomen’ in de hiervoor bedoel-
Hoge Raad, onder meer:
onderzoekswensen van de verdediging heeft
de betekenis.
4.3. Bij de beoordeling van het middel moet
gehonoreerd. Het onderzoek ter terechtzit-
worden vooropgesteld dat van deelneming aan
ting is toen geschorst tot 19 april 2011.
een organisatie als bedoeld in de art. 140 Sr
2.4. Ter terechtzitting van 19 april 2011 heeft
slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokke-
de voorzitter van de rechtbank medegedeeld
Inleiding:
ne behoort tot het samenwerkingsverband en
dat, in verband met de voor het nadere
Verdachte is veroordeeld ter zake van art. 140
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt,
onderzoek benodigde tijd, de inhoudelijke
Sr omdat hij – kort gezegd – ‘heeft deelgeno-
gedragingen die strekken tot of rechtstreeks
behandeling van de zaken tegen de verdach-
men aan een organisatie, die gevormd werd
verband houden met de verwezenlijking van
te en medeverdachten eerst vanaf januari
door verdachte en/of het bedrijf [medever-
het in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. HR 29
2012 zal kunnen plaatsvinden. Ter terechtzit-
dachte 1] en/of de natuurlijke personen
januari 1991, DD 91.168 en 169).
ting heeft de raadsman vervolgens primair
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
4.4. ’s Hofs oordeel dat de verdachte daadwer-
opheffing, subsidiair schorsing van de voorlo-
en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 6] en/
kelijk een aandeel heeft gehad in, of heeft
pige hechtenis van de verdachte verzocht. De
of [betrokkene 7] en/of [medeverdachte 5]
ondersteund, gedragingen die strekken tot of
officier van justitie heeft zich tegen toewij-
en/of een of meer andere rechtspersonen en/
rechtstreeks verband houden met de verwe-
zing van dit verzoek verzet. De voorzitter van
of natuurlijke personen, welke organisatie tot
zenlijking van het binnen de organisatie
de rechtbank heeft medegedeeld dat de
oogmerk had het plegen van misdrijven,
bestaande oogmerk en derhalve in de bewe-
beslissing op het verzoek uiterlijk op vrijdag
namelijk valsheid in geschrifte en/of overtre-
zenverklaring vermelde periode aan die orga-
22 april 2011 zal worden genomen en afzon-
ding van de Wet Melding ongebruikelijke
nisatie heeft ‘deelgenomen’ in de hiervoor
derlijk zal worden geminuteerd. Daarop is
transacties en/of witwassen.’
bedoelde betekenis, is toereikend gemoti-
het onderzoek ter terechtzitting voor onbe-
Deze bewezenverklaring steunt op de vol-
veerd.
paalde tijd geschorst, waarbij de uiterste ter-
gende bewijsvoering: ‘[…] Het aandeel van
4.5. Het middel faalt.
mijn waarbinnen het onderzoek op de
(Sr art. 140)
terechtzitting diende te worden hervat
verdachte in deze onderneming bestond uit:
het accepteren van aangeboden gelden en
het uitvoeren van wisseltransacties, het
418
− indien de verdachte alsdan nog gedetineerd zou zijn voor de onderhavige zaak − is
gesteld op drie maanden.
onderhouden van contacten met de wisselaars, het bepalen van de wisselkoers, het
10 februari 2015, nr. 14/04181
2.5. Op 21 april 2011 heeft de rechtbank een
accepteren dat wisseltransacties niet juist
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,
als beschikking aangeduide beslissing gege-
werden geregistreerd, het toelaten dat onge-
J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de
ven, waarin het verzoek tot opheffing van de
bruikelijke transacties onjuist werden
Griend)
voorlopige hechtenis is afgewezen en het
gemeld, het voortzetten van wisselpraktijken
(Na beroep in cassatie in het belang van de
verzoek tot schorsing − onder in de beslis-
als wisseltransacties door het MOT waren
wet door A-G mr. G. Knigge, strekkende tot
sing vermelde voorwaarden − is toegewezen.
doorgemeld aan justitie. Het vereiste opzet
vernietiging in het belang der wet van de
2.6. Ter terechtzitting van het hof in raadka-
kan voor verdachte worden afgeleid uit het
beschikking van het Gerechtshof Amster-
mer heeft de advocaat-generaal zich op het
gegeven dat hij bewust een bedrijfscultuur
dam, nr. 15/740177-09, van 22 juni 2011)
standpunt gesteld dat de beslissing van de
heeft laten ontstaan en laten voortbestaan
ECLI:NL:HR:2015:257
rechtbank, conform haar bewoordingen, een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
517
Rechtspraak
beschikking is en dat daartegen op de voet
schorsing van de voorlopige hechtenis op de
schorsen. Die bevoegdheid tot schorsing
van artikel 87 Sv voor de officier van justitie
terechtzitting worden beslist. Een dergelijke
van de voorlopige hechtenis komt dus aan
hoger beroep openstaat.
beslissing kan niet worden aangemerkt als
het hof niet alleen toe wanneer het is
2.7. Het hof volgt de advocaat-generaal niet
een beschikking. Tegen een op de terechtzit-
geroepen te beslissen inzake de voorlopige
in die opvatting. Ingevolge het bepaalde in
ting in eerste aanleg gegeven beslissing staat
hechtenis nadat appel is ingesteld in de
artikel 21 lid 1 Sv geschieden op de terecht-
op grond van art. 406 Sv voor de officier van
strafzaak zelve, maar tevens wanneer op de
zitting onderzoek en beslissing omtrent alle
justitie hoger beroep slechts open gelijktijdig
voet van art. 71 Sv hoger beroep is inge-
vorderingen, verzoeken of voordrachten,
met dat tegen de einduitspraak. Die wettelij-
steld tegen een bevel tot gevangenhouding
aldaar gedaan. Op het verzoek van de raads-
ke regeling laat immers geen ruimte om
of gevangenneming. Het hof is tevens
man tot opheffing subsidiair schorsing van
meer uitzonderingen te maken dan in het
bevoegd de voorlopige hechtenis te schor-
de voorlopige hechtenis, gedaan ter terecht-
tweede lid van art. 406 Sv zijn voorzien (vgl.
sen wanneer het op grond van art. 87 lid 2
zitting van 19 april 2011, had mitsdien ter
het heden uitgesproken arrest van de Hoge
Sv in hoger beroep oordeelt omtrent de
terechtzitting uitspraak moeten worden
Raad, ECLI:NL:HR:2015:247).
afwijzing van een verzoek tot opheffing
gedaan.
Aan het voorschrift van art. 406, eerste lid, Sv
van de voorlopige hechtenis.
2.8. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat
kan geen afbreuk worden gedaan doordat,
het onderzoek ter terechtzitting, dat ter
zoals in het onderhavige geval, op een op de
Inleiding:
terechtzitting van 19 april 2011 voor onbe-
terechtzitting gedaan verzoek tot schorsing
Cassatie in het belang der wet. Het middel
paalde tijd was geschorst, op 21 april 2011, in
van de voorlopige hechtenis nadien bij als
klaagt dat het hof de verdachte, gelet op het
verband met de te geven beslissing waarvan
‘beschikking’ aangemerkte afzonderlijke
bepaalde in art. 87 lid 2 Sv, ten onrechte niet-
beroep, is voortgezet. De beslissing waarvan
beslissing is beslist tot toewijzing daarvan.
ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger
beroep vermeldt niet dat deze ter terechtzit-
Het Hof heeft de Officier van Justitie dus
beroep tegen de beschikking van de recht-
ting is uitgesproken. Wel is daarin vermeld
terecht niet-ontvankelijk verklaard in het
bank van 20 januari 2010 houdende afwij-
dat de beslissing een beschikking is, hetgeen
hoger beroep.
zing van het verzoek tot schorsing van de
− naar luidt van artikel 138 Sv − zou mee-
4.4. Het middel faalt.
voorlopige hechtenis.
brengen dat de beslissing niet op de terecht-
4.5. Opmerking verdient nog het volgende.
De gang van zaken is de volgende geweest. 1.
zitting gegeven is.
Met het oog op de tenuitvoerlegging van een
Bij beschikking van 9 december 2009 heeft
2.9. Indien de beslissing van de rechtbank,
op de terechtzitting mondeling gegeven en
de raadkamer van de rechtbank de vordering
zoals artikel 21 lid 1 Sv voorschrijft, moet
in het proces-verbaal aangetekende beslis-
tot gevangenhouding van de verdachte toe-
worden beschouwd als een ter terechtzitting
sing tot schorsing of opheffing van de voorlo-
gewezen. Bij afzonderlijke beschikking van 9
gegeven beslissing tot schorsing van de voor-
pige hechtenis is het in de praktijk gebruike-
december 2009 heeft de rechtbank het ver-
lopige hechtenis, staat ingevolge het bepaal-
lijk en wordt het wenselijk geacht deze
zoek tot schorsing van de voorlopige hechte-
de in artikel 406 lid 1 Sv geen hoger beroep
beslissing ook afzonderlijk te minuteren.
nis afgewezen. Tegen de beschikking houden-
open. Dit artikel laat immers hoger beroep
Geen rechtsregel verzet zich daartegen. Zo
de de toewijzing van de vordering
tegen vonnissen die geen einduitspraak zijn
een schriftelijke vastlegging kan niet worden
gevangenhouding heeft de verdachte hoger
slechts toe, gelijktijdig met dat tegen de
aangemerkt als een beschikking als bedoeld
beroep ingesteld. 2. Bij beschikking van 14
einduitspraak. Lid 2 van dat artikel noemt
in art. 138 Sv.
januari 2010 heeft het hof de beschikking
daarop een aantal uitzonderingen, maar
Volgt verwerping van het beroep.
van de rechtbank houdende de toewijzing
daaronder is de beslissing tot schorsing van
de voorlopige hechtenis niet begrepen. Waar
geen hoger beroep openstaat, kan de officier
van de vordering tot gevangenhouding
419
van justitie daarin niet worden ontvangen.
bevestigd en het bij de behandeling in raadkamer aan het hof gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
2.10. Indien de beslissing van de rechtbank
10 februari 2015, nr. 14/04179
3. De verdachte heeft vervolgens bij de raad-
moet worden beschouwd als een beschikking
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,
kamer van de rechtbank opnieuw een ver-
heeft de rechtbank de beslissing, gelet op het
J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de
zoek tot schorsing van de voorlopige hechte-
hierboven overwogene, ten onrechte die vorm
Griend)
nis gedaan. De rechtbank heeft dat verzoek
gegeven. Dat de rechtbank haar beslissing ten
(Na beroep in cassatie in het belang van de
bij beschikking van 20 januari 2010 afgewe-
onrechte heeft neergelegd in een beschikking
wet door A-G mr. G. Knigge, strekkende tot
zen. De verdachte heeft tegen deze beschik-
behoort niet tot gevolg te hebben dat het
vernietiging in het belang der wet van de
king hoger beroep ingesteld. 4. Het hof heeft
openbaar ministerie de beslissing in hoger
beschikking van het Gerechtshof te ’s-Gra-
de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in
beroep inhoudelijk kan laten herbeoordelen.
venhage, nr. 11/500498-09, van 11 februari
zijn onder 3. vermelde hoger beroep en daar-
Dat zou in strijd zijn met het wettelijke sys-
2010)
toe overwogen dat ‘reeds een eerder verzoek
teem van rechtsmiddelen en met de eisen
ECLI:NL:HR:2015:255
tot schorsing van de voorlopige hechtenis op
van een goede procesorde. Ook in dit geval
kan mitsdien de officier van justitie niet in
14 januari 2010 door het Hof is behandeld’.
(Sv art. 71, 80, 86, 87)
Hoge Raad, onder meer:
het hoger beroep worden ontvangen.
2.11. De slotsom is dat de officier van justitie
Bevoegdheid hof tot schorsing voorlopige
4.2.1. Op grond van art. 86 Sv is de rechter
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in
hechtenis. Ingevolge art. 86 Sv is de rechter
die hetzij in eerste aanleg hetzij in hoger
het hoger beroep.’
die (in eerste aanleg of in hoger beroep)
beroep over de voorlopige hechtenis beslist,
over de voorlopige hechtenis beslist,
bevoegd om op vordering van het openbaar
Hoge Raad, onder meer:
bevoegd om op vordering van het Openbaar
ministerie, op verzoek van de verdachte of
4.3. Ingevolge art. 21, eerste lid, Sv moet op
Ministerie, op verzoek van de verdachte of
ambtshalve de voorlopige hechtenis te schor-
een ter terechtzitting gedaan verzoek tot
ambtshalve de voorlopige hechtenis te
sen. Die bevoegdheid tot schorsing van de
518
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Rechtspraak
voorlopige hechtenis komt dus aan het hof
in het verzoek niet de gronden betreft
een raadsman en toepassing van voorlopige
niet alleen toe wanneer het is geroepen te
waarop de voorlopige hechtenis is verleend.
hechtenis en wijziging van de artikelen 27 en
77hh van het Wetboek van Strafrecht, houdt
beslissen inzake de voorlopige hechtenis
nadat appel is ingesteld in de strafzaak zelve,
(Sv art. 69, 71)
onder meer in: ‘De voorgestelde artikelen 69,
tweede lid, en 87, tweede lid, Sv zijn niet zo
maar tevens wanneer op de voet van art. 71
Sv hoger beroep is ingesteld tegen een bevel
Inleiding:
zeer ingegeven door vrees voor misbruik als
tot gevangenhouding of gevangenneming.
Cassatie in het belang der wet. Het middel
wel door het streven om nodeloze belemme-
Het hof is tevens bevoegd de voorlopige
klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat
ringen voor de snelle afwikkeling van zaken
hechtenis te schorsen wanneer het op grond
zij een verzoekschrift tot opheffing van de
met een preventief gedetineerde verdachte te
van art. 87, tweede lid, Sv in hoger beroep
voorlopige hechtenis dat louter is gestoeld
vermijden. Het is het goede recht van de ver-
oordeelt omtrent de afwijzing van een ver-
op de stelling dat de beslissing van de raad-
dachte om, telkens opnieuw, tussentijds aan
zoek tot opheffing van de voorlopige hechte-
kamer om de gevangenhouding te bevelen
de rechtbank opheffing van de voorlopige
nis. (Vgl. HR 20 april 2010,
op onjuiste gronden is gegeven, niet op de
hechtenis te verzoeken, maar het zou te ver
ECLI:NL:HR:2010:BL3144, NJ 2010/253.)
aangevoerde grond kan toewijzen nu de ver-
gaan, de rechtbank te verplichten hem over
4.2.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwo-
dachte tegen die beslissing geen hoger
elk nieuw verzoek te horen. De positie van de
gen, geeft het oordeel van het Hof dat de ver-
beroep heeft ingesteld, blijk geeft van een
officier van justitie is in deze niet vergelijk-
dachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger
onjuiste rechtsopvatting.
baar met die van de verdachte. Dat de offi-
beroep tegen de afwijzing van het verzoek
De bestreden beschikking houdt het volgen-
cier, na definitieve afwijzing van een vorde-
tot schorsing van de voorlopige hechtenis op
de in:
ring tot bewaring, onmiddellijk daarna,
de grond dat reeds een eerder verzoek tot
‘− dat het verzoek tot opheffing van de voor-
zonder nieuwe gegevens, wederom de bewa-
schorsing van de voorlopige hechtenis door
lopige hechtenis louter gestoeld is op de stel-
ring zou vorderen, is ondenkbaar; hij zou dan
het Hof was behandeld, blijk van een onjuiste
ling van de raadsman dat de beslissing van
trouwens, zowel door de rechtbank als door
rechtsopvatting. Het door het Hof genoemde
de raadkamer om de gevangenhouding te
het hiërarchisch boven hem geplaatste gezag,
“eerdere verzoek” betrof immers een verzoek
verlenen op onjuiste gronden is geschied, nu,
ongetwijfeld terecht worden gewezen. Aan de
tot schorsing van de voorlopige hechtenis
naar zijn mening, de vijfjaarstermijn als
verdachte kan men het echter niet kwalijk
dat is gedaan in de raadkamer waarin het
bedoeld in artikel 67 lid 1 sub 3 [De Hoge
nemen, wanneer hij, ook zonder enige kans
hoger beroep tegen de toewijzing van de vor-
Raad leest: 67a, tweede lid, onder 3] van het
op succes, voortgaat met rekwestreren.’
dering gevangenhouding werd behandeld,
Wetboek van Strafvordering verstreken was
(Kamerstukken II 1972, 9994, nr. 8, p. 9).
terwijl niet is gebleken dat de verdachte
op het moment van de thans aan de vorde-
(ii) De memorie van toelichting bij het wets-
reeds gebruik had gemaakt van zijn in art.
ring ten grondslag gelegde feiten; dat, om
voorstel dat heeft geleid tot de wet van 7
87, tweede lid, Sv voorziene recht om een-
verdachte moverende redenen (de gevangen-
april 2005 tot wijziging van het Wetboek van
maal in hoger beroep te komen van een
houding werd geschorst) namens verdachte
Strafvordering in verband met de verlen-
afwijzende beslissing door de Rechtbank van
geen hoger beroep is ingesteld tegen de
gingsprocedure voorlopige hechtenis en de
een verzoek tot opheffing dan wel schorsing
beslissing van de raadkamer;
termijn van de uitspraak van het schriftelijk
van de voorlopige hechtenis.
- dat hoger beroep tegen beslissingen van de
vonnis van de alleenrechtsprekende rechter,
4.2.3. Het middel is derhalve terecht voorge-
raadkamer van de rechtbank niet open staat
houdt onder meer in: ‘Het huidige artikel 69,
steld.
bij de rechtbank;
eerste lid, kent de verdachte een ongelimi-
Volgt vernietiging in het belang van de wet
- dat het feit dat de beslissing van de raadka-
teerd recht toe opheffing van de voorlopige
van de bestreden beschikking.
mer van de rechtbank inmiddels niet meer
hechtenis te verzoeken. Het beperkt evenwel
voorgelegd kan worden aan het gerechtshof
diens recht te worden gehoord tot het eerste
dit niet anders maakt;
verzoek. (...) Op elke vordering tot verlenging
- dat de rechtbank derhalve geen aanleiding
van de voorlopige hechtenis wordt de betrok-
ziet de beslissing de gevangenhouding te
kene gehoord, tenzij hij hiervan afstand doet
420
10 februari 2015, nr. 14/04180
bevelen te heroverwegen;
(artikel 66, derde lid).’ (Kamerstukken II
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,
- dat de rechtbank ambtshalve heeft onder-
1994/95, 24 219, nr. 3, p. 2-3).
J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de
zocht of het geval van artikel 67a lid 3 van
(iii) De nota naar aanleiding van het verslag
Griend)
het Wetboek van Strafvordering aan de orde
bij het hiervoor onder (ii) vermelde wetsvoor-
(Na beroep in cassatie in het belang van de
is, hetgeen naar het oordeel van de recht-
stel houdt onder meer in: ‘Voor het stellen
wet door A-G mr. G. Knigge, strekkende tot
bank niet het geval is;
van een aanvullend motiveringsvereiste voor
vernietiging in het belang der wet van de
Gelet op artikel 69 van het Wetboek van
het doen van een verzoek tot opheffing, zoals
beschikking van Rb. Haarlem 10 november
Strafvordering. Beschikt als volgt: Wijst af het
verzocht door de leden van de GPV-fractie zie
2010, nr. 15/700472-10)
verzoek tot opheffing van de voorlopige
ik evenmin aanleiding. De wettelijke regeling
ECLI:NL:HR:2015:256
hechtenis.’
voorziet erin dat de verdachte in beginsel
Verzoek tot opheffing van de voorlopige
Wetsgeschiedenis:
opheffing of schorsing kan doen; zij regelt
hechtenis: tekst noch strekking van art. 69
Aan de wetsgeschiedenis kan in dit verband
voorts wanneer de verdachte in de gelegen-
lid 1 Sv beperken het recht van de verdach-
het volgende worden ontleend.
heid moet worden gesteld bij de behandeling
te opheffing van de voorlopige hechtenis te
(i) De memorie van antwoord bij het wets-
van zijn verzoek te worden gehoord. Omdat
verzoeken. Er is geen plaats voor een beper-
voorstel dat heeft geleid tot de wet van 26
de verzoeken om schorsing bedoeld zijn voor
king tot gevallen waarin niet eerder hoger
oktober 1973, Stb. 1973, 509, tot herziening
schorsing van langere duur, ligt voor de hand
beroep tegen de toewijzing van de vorde-
van de bepalingen van het Wetboek van
te veronderstellen dat de verdachte samen
ring gevangenhouding is ingesteld of waar-
Strafvordering betreffende toevoeging van
met zijn raadsman concrete voorstellen die
een ongelimiteerd aantal verzoeken om
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
519
Rechtspraak
zijn verzoek ondersteunen, kan formuleren
– naast andere omstandigheden die kun-
stelt de rechtbank de volgende feiten vast. De
(b.v. een aanbod tot het stellen van zeker-
nen duiden op grootschalig en professio-
op 24 maart 2009 in het bedrijfspand aan de
heid). Het motiveringsvereiste stelt de recht-
neel handelen als bijvoorbeeld aan de orde
[a-straat] in Heerhugowaard aangetroffen
bank en het openbaar ministerie in staat
in HR 23 september 2014, ECLI 2014:2756,
kwekerij was zeer professioneel ingericht. Er
zich beter een oordeel te vormen over de
NJ 2014/431 – mede betrekken of het opzet-
zijn 5.152 hennepplanten aangetroffen en
merites van het verzoek, dan wanneer het
telijk telen en/of verwerken en/of bewer-
2.405 hennepstekken. In een bestelbus in het
verzoek zonder vooraankondiging op de
ken respectievelijk afleveren en/of vervoe-
pand zijn nog eens 600 hennepstekken aan-
terechtzitting wordt gedaan. Het stellen van
ren van hennepplanten meermalen heeft
getroffen. Uit onderzoek van monsters van
een motiveringsvereiste aan een verzoek tot
plaatsgevonden. Indien de rechter bij voor-
de in beslag genomen planten en -stekken is
opheffing van de voorlopige hechtenis acht
melde vraag heeft betrokken dat sprake is
gebleken dat het materiaal hennep betrof.
ik weinig zinvol. Ieder verzoekt tot opheffing
van meermalen telen, sluit die enkele
Gebleken is voorts dat de elektriciteit voor de
zal immers worden geïnspireerd door het
omstandigheid niet uit dat zich voorts de
hennepkwekerij door middel van het verbre-
idee dat voortzetting van de detentie niet in
situatie kan voordoen dat ook het ‘in de
ken van de zegels van de aansluitkast en het
het belang van de verdachte is en vrijlating
uitoefening van een beroep of bedrijf’ han-
aanleggen van een extra aansluiting buiten
wenselijk.’ (Kamerstukken II 1995/96, 24 219,
delen als bedoeld in art. 11 lid 3 Opw, meer-
de elektriciteitsmeter om werd betrokken.
nr. 8, p. 10).
malen is gepleegd en dat op die grond
Het pand is in 2007 bezichtigd met de make-
wordt geoordeeld dat sprake is van op zich-
laar door de verdachte en de medeverdachten
Hoge Raad, onder meer:
zelf staande handelingen die meer dan één
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Ver-
4.3. Het in de overwegingen van de Recht-
misdrijf opleveren. Gelet op de bewijsmoti-
volgens is een huurovereenkomst voor het
bank besloten liggende oordeel dat zij geen
vering heeft het hof in casu echter ten
pand gesloten tussen beheersmaatschappij
onderzoek behoeft in te stellen naar de voor
onrechte aan de kwalificatie van de feiten
[A] en de verdachte ingaande 1 oktober 2007.
de verzochte opheffing van de voorlopige
‘meermalen gepleegd’ toegevoegd.
Bij de aanvang van het huurcontract was het
hechtenis aangevoerde bestrijding van de
Ondanks terechte cassatieklacht analoge
de bedoeling dat er een hennepkwekerij zou
juistheid van de gronden waarop de voorlopi-
toepassing art. 80a RO: omdat het belang
worden gevestigd. De verdachte kreeg maan-
ge hechtenis is verleend, nu zij de voorlopige
van de verdachte bij zijn cassatieberoep in
delijks contant geld van de medeverdachte
hechtenis niet kan opheffen omdat de ver-
casu niet evident is, terwijl de schriftuur
[medeverdachte 3] om de huur en andere
dachte tegen het bevel gevangenhouding
niet een toelichting met betrekking tot dit
kosten van het pand te betalen. De medever-
geen hoger beroep heeft ingesteld, geeft blijk
belang bevat, mist de verdachte een vol-
dachte [medeverdachte 3] heeft aan de ver-
van een onjuiste rechtsopvatting.
doende rechtens te respecteren belang bij
dachte voorgesteld om een (vals) onderhuur
Tekst noch strekking van art. 69, eerste lid, Sv,
zijn klacht in cassatie en kan het middel
contract op te maken voor het pand. [mede-
zoals daarvan mede blijkt uit de hiervoor in
niet tot cassatie leiden.
verdachte 4] heeft samen met anderen de
kwekerij opgebouwd. De kwekerij, althans
4.2 weergegeven wetsgeschiedenis, beperken
het recht van de verdachte opheffing van de
(Opw art. 3, 11; Sr art. 57; RO art. 80a)
een gedeelte daarvan, is vanaf eind 2007 in
werking geweest. In de ten laste gelegde peri-
voorlopige hechtenis te verzoeken. Voor een
beperking tot gevallen waarin niet eerder
Inleiding:
ode hebben, respectievelijk, [medeverdachte
hoger beroep tegen de toewijzing van de vor-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
7], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]
dering gevangenhouding is ingesteld of
gezegd – (feit 3) ‘meermalen tezamen en in
voor de planten en het onderhoud van de
waarin het verzoek niet de gronden betreft
vereniging met anderen, in de uitoefening
kwekerij gezorgd. Ook [medeverdachte 1]
waarop de voorlopige hechtenis is verleend,
van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft
heeft gedurende één dag onderhoudswerk-
is geen plaats.
geteeld grote hoeveelheden van een materi-
zaamheden in de kwekerij verricht. De
4.4. Het middel slaagt.
aal bevattende hennep’ en (feit 5) deelne-
kweekbakken waren in vier series verdeeld
Volgt vernietiging in het belang van de wet
ming aan een criminele organisatie, welke
en de series kwamen steeds na elkaar in
van de bestreden beschikking.
organisatie tot oogmerk had het plegen van
bloei. Er was een leverancier van aarde, en
misdrijven, namelijk de misdrijven als
gebruikte grond en afval werden ofwel
omschreven in art. 11 lid 3 en lid 5 Opw, te
gestort in een container, die door een derde
weten ‘het meerdere malen in de uitoefening
werd opgehaald, ofwel door [medeverdachte
van beroep of bedrijf tezamen en in vereni-
5] en [medeverdachte 6] in een aanhangwa-
10 februari 2015, nr. 12/05917
ging met anderen opzettelijk telen en/of
gen naar een afvalbedrijf in Amsterdam
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
bewerken van (grote) hoeveelheden van een
gebracht waar het door hen werd gestort. De
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
materiaal bevattende hennep’. Het hof heeft
medeverdachte [medeverdachte 3] was ver-
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
het onder 3 bewezenverklaarde gekwalifi-
schillende keren aanwezig in de kwekerij. Tot
kende tot vernietiging wat betreft de kwali-
ceerd als ‘medeplegen van in de uitoefening
het begin van 2009 was in de kwekerij een
ficatie van feit 3 en tot verbetering daar-
van een beroep of bedrijf opzettelijk hande-
knipploeg actief die werd aangeduid als de
van, alsmede wat betreft de duur van de
len in strijd met een in artikel 3 onder B van
“oude knipploeg”, bestaande uit [betrokkene
opgelegde straf en tot vermindering daar-
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen
2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokke-
van en tot verwerping voor het overige; adv.
gepleegd’.
ne 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7] en
mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
Het hof heeft ten aanzien van het onder 3
[betrokkene 8]. Deze knipploeg werd gecoör-
ECLI:NL:HR:2015:268
bewezenverklaarde – door overneming in
dineerd door [betrokkene 3]. Naar aanleiding
zoverre van de overwegingen van de recht-
van een conflict met de “oude knipploeg”
Bestanddeel ‘in de uitoefening van een
bank − het volgende overwogen: ‘Op grond
heeft [medeverdachte 5] eind 2008/begin
beroep of bedrijf’ art. 11 lid 3 Opw: bij de
van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
januari 2009 een nieuwe knipploeg gewor-
vraag of hiervan sprake is kan de rechter
de van dit vonnis deel uitmakende bijlage,
ven. Vanaf begin januari 2009 tot 24 maart
421
520
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Rechtspraak
2009 zijn [betrokkene 9], [betrokkene 10] en
geweest bij het in stand houden van de hen-
Hof ten onrechte aan de kwalificatie ‘meer-
[betrokkene 11] als knipsters aan het werk
nepkwekerij. De verdachte heeft louter met
malen gepleegd’ toegevoegd.
gegaan in de kwekerij. In maart 2009 kwam
het oog op financieel gewin gehandeld. Het
4.5. In art. 80a RO is bepaald dat het beroep
daar [betrokkene 12] bij. Zij werden aange-
gebruik van de op lijst II van de Opiumwet
in cassatie niet-ontvankelijk kan worden ver-
duid als de “nieuwe knipploeg”. De medever-
voorkomende middelen − de hennepproduc-
klaard op de grond dat de betrokkene klaar-
dachte [medeverdachte 4] ging over het ont-
ten en hasjiesj − kan schadelijke gevolgen
blijkelijk onvoldoende belang heeft bij het
slag van personen. Tevens heeft hij aan de bij
meebrengen voor de gezondheid van gebrui-
cassatieberoep. Daarom mag in gevallen
de kwekerij betrokken personen werktele-
kers. Bovendien leidt de teelt van hennep
waarin dat belang niet evident is, van de ver-
foons verschaft. [medeverdachte 5] had, in
veelal tot negatieve maatschappelijke effec-
dediging in redelijkheid worden verlangd dat
ieder geval in 2009, de dagelijkse leiding. De
ten. De verdachte en zijn mededaders hebben
zij in de cassatieschriftuur een toelichting
rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat
zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal
geeft met betrekking tot het belang bij haar
de verdachte een faciliterende rol heeft
van elektriciteit door in de kwekerij de
klacht.
gespeeld ten aanzien van deze hennepkweke-
stroom die voor deze kwekerijen nodig was,
Alle door het Hof toegepaste strafbepalingen
rij, te weten het huren van het bedrijfspand
buiten de meter om aan te leggen. Het op
bevatten een strafbedreiging met onder meer
van de eigenaar en het fungeren als dekman-
deze wijze betrekken van elektriciteit is
een gevangenisstraf van ten hoogste zes
tel. Anders dan de officier van justitie en de
maatschappelijk gezien laakbaar en brengt
jaren. Ingevolge art. 57, tweede lid, Sr is te
raadsman is de rechtbank van oordeel dat
grote schade mee voor de energieleverancier.’
dezen het wettelijk strafmaximum, voor
deze rol niet slechts medeplichtigheid ople-
Het middel klaagt dat het hof het onder 3
zover het een gevangenisstraf betreft, acht
vert, maar leidt tot het aannemen van het
bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwa-
jaren gevangenisstraf. Gelet hierop en in aan-
medeplegen van het telen van hennep. Naar
lificeerd als ‘meermalen gepleegd’.
merking genomen de door het Hof opgelegde
gevangenisstraf van twaalf maanden en ’s
het oordeel van de rechtbank volgt namelijk
uit de bewijsmiddelen dat er tussen de ver-
Hoge Raad, onder meer:
Hofs motivering van die straf, is het belang
dachte en zijn medeverdachten sprake is
4.3. Vooropgesteld moet worden dat de rech-
van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet
geweest van een nauwe en bewuste samen-
ter bij de vraag of sprake is van ‘in de uitoefe-
evident. In aanmerking genomen dat de
werking, gericht op de exploitatie van de
ning van een beroep of bedrijf’ in de zin van
schriftuur niet een toelichting met betrek-
hennepkwekerij. De rechtbank is voorts van
art. 11, derde lid, Opiumwet − naast andere
king tot dit belang bevat < de stelling dat
oordeel dat de verdachte, met zijn hiervoor
omstandigheden die kunnen duiden op
‘een ongebreidelde cumulatie van strafopleg-
omschreven rol, daaraan een wezenlijke bij-
grootschalig en professioneel handelen als
ging dreigt’ is daartoe niet genoegzaam <
drage heeft geleverd.’
bijvoorbeeld aan de orde in het arrest van de
mist de verdachte een voldoende rechtens te
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot
Hoge Raad van 23 september 2014,
respecteren belang bij zijn klacht in cassatie.
een gevangenisstraf van twaalf maanden.
ECLI:NL:HR:2014:2756, NJ 2014/431 − mede
4.6. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
Het heeft omtrent de strafoplegging onder
kan betrekken of het opzettelijk telen en/of
meer het volgende overwogen: ‘De verdachte
verwerken en/of bewerken respectievelijk
heeft zich tezamen met anderen gedurende
afleveren en/of vervoeren van hennepplan-
geruime tijd beziggehouden met het op gro-
ten meermalen heeft plaatsgevonden.
te schaal, bedrijfsmatig, telen van hennep in
Indien de rechter bij voormelde vraag heeft
10 februari 2015, nr. 14/01393
een bedrijfspand te Heerhugowaard, welke
betrokken dat sprake is van − kort gezegd −
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I.
locatie door een mededader zelfs als zeer
meermalen telen, sluit die enkele omstandig-
van de Griend)
indrukwekkend wordt omschreven. Daarbij
heid niet uit dat zich voorts de situatie kan
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
was sprake van een zeer professionele orga-
voordoen dat ook het ‘in de uitoefening van
kende tot vernietiging van het bestreden
nisatie die enerzijds bestond uit personen
een beroep of bedrijf’ handelen als bedoeld
advies en tot terugwijzing; OM-cassatie,
die zich louter bezig hielden met de bewer-
in art. 11, derde lid, Opiumwet, meermalen is
tegengesproken door adv. mr. C. Reijntjes-
king van de hennep, de zogenoemde “knip-
gepleegd en dat op die grond wordt geoor-
Wendenburg, Maastricht)
ploegen” en anderzijds personen die zich
deeld dat sprake is van op zichzelf staande
ECLI:NL:HR:2015:271
bezig hielden met het oprichten, inrichten
handelingen die meer dan één misdrijf ople-
en het dagelijkse onderhoud van de planta-
veren.
Beoordeling uitleveringsverzoek door rech-
ges en het ronselen, vervoeren en inzetten
4.4. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weerge-
ter: aan de rechter die over de toelaatbaar-
van de knippers op de verschillende locaties.
geven overwegingen heeft het Hof bij de in
heid van de uitlevering beslist, komt geen
De locaties waar de hennepkwekerijen en
de bewezenverklaring − overeenkomstig de
oordeel toe over de rechtmatigheid van de
kniplocaties zich bevonden werd een legaal
tenlastelegging − tot uitdrukking gebrachte
bewijsgaring ten behoeve van de strafzaak
aanzien gegeven door deze in bedrijfspanden
omstandigheid dat sprake is van ‘in de uitoe-
in de verzoekende staat.
dan wel in woonhuizen te vestigen en te
fening van een beroep of bedrijf’ in de zin
doen voorkomen alsof deze locaties ook als
van art. 11, derde lid, Opiumwet mede
zodanig werden gebruikt. De verdachte heeft
betrokken dat het opzettelijk telen van hen-
de vestiging van een hennepkwekerij in een
nepplanten meermalen heeft plaatsgevon-
Inleiding:
bedrijfspand te Heerhugowaard gefaciliteerd
den.
OM-cassatie tegen een einduitspraak van het
en een legaal aanzien gegeven door op zijn
Nu de bestreden uitspraak niets inhoudt
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aru-
naam een huurovereenkomst voor het pand
waaruit kan worden afgeleid dat ten aanzien
ba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire,
af te sluiten en zorg te dragen voor de beta-
van het onder 3 bewezenverklaarde sprake is
Sint Eustatius en Saba, van 6 februari 2014,
ling van de huur en de elektriciteit. Geduren-
van op zichzelf staande handelingen in de
nr. HAR 189/13-212/13, op een verzoek van
de een langere periode is de verdachte door
uitoefening van een beroep of bedrijf die
de Verenigde Staten van Amerika tot uitleve-
zijn betrokkenheid een onmisbare schakel
meer dan één misdrijf opleveren, heeft het
ring.
422
(Uitleveringswet)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
521
Rechtspraak
Het hof heeft de door de verzoekende Staat
Hoge Raad, onder meer:
(hierna onderscheidenlijk: het pand en het
gevraagde uitlevering van de opgeëiste per-
2.3. Blijkens zijn hiervoor weergegeven over-
perceel) als restaurant voor de duur van 15
soon ontoelaatbaar verklaard. De bestreden
wegingen heeft het Hof bij zijn oordeel dat
jaar en het wijzigen van de gevels van het
uitspraak houdt dienaangaande onder meer
de verzochte uitlevering ontoelaatbaar moet
pand.
het volgende in: ‘Het vertrouwensbeginsel
worden verklaard mede tot uitgangspunt
Bij uitspraak van 9 oktober 2013 heeft de
tussen de Verenigde Staten van Amerika en
genomen dat de omstandigheid dat ‘de litigi-
rechtbank het door [appellant] daartegen
het Koninkrijk der Nederlanden is in casu
euze bewijsmiddelen’ ‘via een mogelijk pro-
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…).
het uitgangspunt. Er dient in beginsel vol-
ces in de Verenigde Staten’ zouden kunnen
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger
doende vertrouwen te bestaan dat de autori-
worden gebruikt, aan uitlevering in de weg
beroep ingesteld.
teiten op rechtmatige wijze hun opsporings-
staat. Aldus heeft het Hof miskend dat aan
middelen hebben ingezet.
de rechter die over de toelaatbaarheid van de
De verdediging heeft gesteld, en het Hof gaat
uitlevering beslist geen oordeel toekomt over
er op grond van de beschikbare stukken en
de rechtmatigheid van de bewijsgaring ten
Overwegingen
met name van de Affidavit in support of
behoeve van de strafzaak in de verzoekende
(…)
request for extradition d.d. 21 oktober 2013
staat (vgl. HR 10 juli 2001,
7.4. Het belang van [appellant] is gelegen in
van uit: dat vanaf november 2012 door de
ECLI:NL:HR:2001:AB3324, NJ 2001/618). Voor
het gevrijwaard blijven van concurrentie door
Amerikaanse autoriteiten hier ten lande bij-
zover het middel daarover klaagt, is het
een restaurant in hetzelfde verzorgingsgebied
zondere opsporingsmethoden, zoals observa-
terecht voorgesteld.
en marktsegment en van negatieve gevolgen
tie en infiltratie zijn gebruikt zonder bemoei-
Volgt vernietiging en terugwijzing teneinde
voor het ondernemersklimaat vanwege een
enis van het lokale Openbaar Ministerie,
de toelaatbaarheid van de verzochte uitleve-
toename van leegstand binnen dat gebied.
waardoor niet kan worden getoetst of al dan
ring opnieuw te beoordelen.
Wat betreft hetgeen [appellant] heeft aange-
niet is gehandeld in strijd met het in ons (en
(...)
voerd over de economische uitvoerbaarheid
niet op gelijke wijze in het Amerikaanse)
van het bouwplan, wordt onder verwijzing
rechtssysteem geldende zgn. Tallon-criterium
Raad van State
naar de uitspraak van 25 juni 2014 in zaak nr.
(177m, derde lid Sv); dat de opgeëiste per-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
201307606/1/R2 overwogen dat de economi-
soon na zijn voorlopige aanhouding zonder
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
sche uitvoerbaarheid van een bouwplan er
medeweten van het Openbaar Ministerie is
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
mede toe strekt te voorkomen dat belangheb-
bezocht door Amerikaanse opsporingsambte-
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
benden worden geconfronteerd met de nadeli-
naren en dat aan hem vragen zijn gesteld,
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
ge ruimtelijke gevolgen van een bouwplan dat
alsmede dat met hem is gesproken over zijn
vinden op www.raadvanstate.nl.
niet uitvoerbaar is. Aldus beoogt artikel 3.1.6,
mogelijke medewerking aan het onderzoek
(aanbod tot plea bargaining) zonder dat voldaan is aan de in ons rechtssysteem gelden-
eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro, gele-
423
de zogenaamde Salduz-waarborgen.
zen in verbinding met artikel 5.20 van het Bor,
de bij het daadwerkelijk realiseren van een
bouwplan betrokken belangen te beschermen,
Het Hof weegt daarbij mede dat van de hier-
21 januari 2015, nr. 201310555/1/A1
waaronder in ieder geval begrepen die van
voor bedoelde handelingen geen dan wel op
(Mrs. Troostwijk, Bijloos en Drop)
grondeigenaren en grondgebruikers in de
onvoldoende wijze door enig lokale opspo-
ECLI:NL:RVS:2015:96
nabije omgeving van het perceel waarop het
ringsambtenaar proces-verbaal is opgemaakt,
bouwplan is voorzien. Daaronder wordt niet
dat het gestelde in artikel 564 Sv niet is nage-
Toepassing relativiteitsvereiste leidt niet
begrepen de belangen van een concurrent die
leefd. Het Hof benadrukt dat het hier een
tot strijd met art. 6 EVRM.
niet in de nabijheid van het perceel is geves-
persoon van de Nederlandse nationaliteit
betreft, die mag rekenen op de bescherming
tigd. Nu het dichtstbij gelegen buffetrestau(EVRM art. 6; Awb art. 8:69a)
van zijn eigen nationale strafvorderlijke
rant op ongeveer 3 kilometer van het perceel
ligt, kan hetgeen [appellant] over de economi-
bepalingen. Anders dan afgeleid zou kunnen
Uitspraak op het hoger beroep van de beslo-
sche uitvoerbaarheid van het bouwplan heeft
worden uit de eerdere beschikking van dit
ten vennootschap met beperkte aansprake-
aangevoerd, op grond van artikel 8:69a van de
Hof van 5 november 2013, meent het Hof
lijkheid [appellant] Groningen BV en de
Awb niet leiden tot vernietiging van het
thans, beschikkende over het uiteindelijke
besloten vennootschap met beperkte aan-
bestreden besluit. De rechtbank heeft gelet
dossier, dat deze geconstateerde gebreken, in
sprakelijkheid [appellant] Stadsparkpavil-
hierop een inhoudelijke bespreking van dit
onderling verband en samenhang bezien,
joen BV, beide gevestigd te Groningen (hier-
betoog achterwege kunnen laten. Voorts
van dusdanige aard zijn, dat zij een uitleve-
na tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
bestaat er geen grond voor het oordeel dat de
ring in de weg staan. Naar Curaçaos recht
appellant, vs. de uitspraak van de voorzie-
rechtbank, door met betrekking tot aspecten
zouden de litigieuze bewijsmiddelen in de
ningenrechter van Rechtbank Noord-Neder-
als uiterlijk van het gebouw en de duur van de
gegeven omstandigheden immers ter zijde
land (hierna: de rechtbank) van 9 oktober
omgevingsvergunning te overwegen dat deze
moeten worden geschoven en het Hof acht
2013 in zaken nrs. 13/877 en 13/878 in het
niet kunnen leiden tot vernietiging van het
het onjuist dat dat bewijs wel zou kunnen
geding tussen: [appellant] en het college van
bestreden besluit, heeft miskend dat rechtsre-
worden gebruikt via een mogelijk proces in
burgemeester en wethouders van Groningen.
gels zijn geschonden, die strekken tot bescher-
de Verenigde Staten in het kader van een
ming van het belang van [appellant].
omzetting van de straf naar nationale maat-
Procesverloop
Het betoog faalt.
staven.’
Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het college
8. Voor zover [appellant] met haar beroep op
Het middel klaagt over de ontoelaatbaarver-
aan [vergunninghouder] een omgevingsver-
de schending van het formele zorgvuldigheids-
klaring van de verzochte uitlevering.
gunning verleend voor het gebruik van het
beginsel, het motiveringsbeginsel en het
pand op het perceel [locatie] in Groningen
rechtszekerheidsbeginsel zich beroept op pro-
522
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Rechtspraak
cedurele gebreken bij de verlening van de
424
niet had voldaan.
5. De rechtbank heeft het beroep van [appel-
omgevingsvergunning, overweegt de Afdeling
onder verwijzing naar de uitspraak van 30 juli
28 januari 2015, nr. 201405774/1/A3
lant] ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe
2014, in zaak nr. 201307597/1/R6 dat schen-
(Mrs. Borman, Van den Broek, Wissels)
overwogen dat het college de standplaatsver-
ding van de door haar ingeroepen procedurele
ECLI:NL:RVS:2015:219
gunning mocht intrekken op grond van artikel 1:6, aanhef en onder c, van de Apv, nu de
normen niet los kan worden gezien van de
materiële normen waarop [appellant] zich
Standplaatsvergunning ten onrechte inge-
betalingsverplichting als een aan de vergun-
beroept. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de
trokken wegens niet voldoen betalingsver-
ning verbonden voorschrift moet worden
door [appellant] ingeroepen materiële normen
plichting; betalingsverplichting was geen
beschouwd. Daarbij heeft de rechtbank
niet tot vernietiging van de aangevallen uit-
vergunningvoorschrift maar onderdeel pri-
betrokken dat is vermeld dat de vergunning
spraak kunnen leiden, ziet de Afdeling aanlei-
vaatrechtelijke overeenkomst.
wordt ingetrokken indien de betalingsverplichting niet wordt nagekomen. Niet van
ding inhoudelijke bespreking van deze
beroepsgrond achterwege te laten.
(APV Dronten 2012 art. 1:6)
belang is volgens de rechtbank dat de betalingsverplichting onder het kopje ‘afspraken’
9. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar door het
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
en niet onder het kopje ‘voorschriften’ staat
grotendeels buiten behandeling laten van haar
lant] vs. de uitspraak van Rechtbank Mid-
vermeld.
beroepsgronden geen reële toegang tot de
den-Nederland van 4 juni 2014 in zaak nr.
6. [appellant] betoogt dat de brief van 14
rechter wordt geboden, hetgeen in strijd is met
14/292 in het geding tussen: [appellant] en
december 2011 een privaatrechtelijke over-
artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van
het college van burgemeester en wethouders
eenkomst bevat en de afspraak over de beta-
de Rechten van de Mens en de Fundamentele
van Dronten.
lingsverplichting daarom niet als vergunningvoorschrift kan worden aangemerkt.
Vrijheden (hierna: het EVRM).
9.1. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof
(…)
6.1. De brief van 14 december 2011 bevat
voor de Rechten van de Mens, onder meer het
3. (…)
afspraken over de betaling van de stand-
arrest Ashingdane tegen het Verenigd Konink-
Ingevolge artikel 1:6, [van de APV] kan de ver-
plaatsvergoeding en het gebruik van de
rijk van 28 mei 1985, nr. 8225/78, www.echr.
gunning of ontheffing worden ingetrokken
grond van de standplaats op de [locatie] door
coe.int), volgt dat in artikel 6 van het EVRM
of gewijzigd:
[appellant]. De afspraken zijn door het colle-
niet een absoluut recht op toegang tot de rech-
(…)
ge en [appellant] ondertekend en vormen
ter is neergelegd. Aan de Verdragsstaten komt
c. indien de aan de vergunning of ontheffing
een privaatrechtelijke overeenkomst tussen
een zekere beoordelingsvrijheid toe bij het
verbonden voorschriften en beperkingen
het college en [appellant]. Het vermelden van
stellen van regels die zekere beperkingen
niet zijn of worden nagekomen;
de afspraak over de betalingsverplichting in
inhouden, mits daardoor het recht op toegang
(…)
de vergunning is aan te merken als een her-
tot de rechter niet in zijn kern wordt aange-
4. (…)
innering aan deze privaatrechtelijke overeen-
tast, de gestelde beperkingen een rechtmatig
Bij brief van 14 december 2011 heeft het
komst en niet als een aan de vergunning ver-
doel dienen en evenredig zijn.
college een aantal afspraken opgesteld, die
bonden voorschrift. Hiermee is in
Met artikel 8:69a van de Awb wordt het recht
door het college en [appellant] zijn onder-
overeenstemming dat de afspraak over de
op toegang tot de rechter niet in zijn kern aan-
tekend. Deze afspraken houden onder
betalingsverplichting niet is vermeld onder
getast. Blijkens de geschiedenis van totstand-
andere in dat [appellant] de standplaatsver-
het kopje ‘voorschriften’, maar onder het kop-
koming van dit artikel (Kamerstukken II 2009-
goeding moet voldoen voorafgaande aan
je ‘afspraken’. Dat wordt vermeld dat de ver-
2010, 32 450, nr. 3, blz. 20) behoort
de maand waarover deze is verschuldigd en
gunning wordt ingetrokken indien de beta-
rechtsbescherming door de rechter gewaar-
dat de eerste keer dat hij niet aan de beta-
lingsverplichting niet wordt nagekomen,
borgd te zijn voor wie naar gesteld in zijn
lingsverplichting voldoet alle afspraken
maakt vorenstaande niet anders, nu hierbij
rechtspositie is aangetast, maar is niet iedere
vervallen en de standplaatsvergunning
expliciet naar de in de brief van 14 december
schending van een rechtsregel automatisch
wordt ingetrokken.
2011 overeengekomen afspraken wordt ver-
een aantasting van de rechtspositie van iedere
Bij besluit van 30 januari 2012 is door het
wezen. De rechtbank heeft derhalve ten
belanghebbende. De wetgever beoogt met arti-
college aan [appellant] de standplaatsver-
onrechte overwogen dat de betalingsverplich-
kel 8:69a van de Awb een slagvaardiger
gunning verleend. In dat besluit staat onder
ting een aan de vergunning verbonden voor-
bestuursprocesrecht, waarin geschillen vaker
het kopje ‘afspraken’ vermeld dat de afspra-
schrift is.
definitief worden beslecht, hetgeen een recht-
ken zoals beschreven in de brief van 14
Het betoog slaagt.
matig doel is. Nu artikel 8:69a van de Awb het
december 2011 gelden. Voorts is onder het
6.2. Nu de betalingsverplichting niet een aan
beroep op een rechtsregel of een algemeen
kopje ‘afspraken’ opgenomen dat met [appel-
de vergunning verbonden voorschrift als
rechtsbeginsel alleen beperkt als deze rechts-
lant] is afgesproken dat de standplaatsver-
bedoeld in artikel 1:6, aanhef en onder c, van
regel of dit algemeen rechtsbeginsel niet
goeding voor de eerste van iedere maand
de APV is, heeft het college ten onrechte op
strekt tot bescherming van de belangen van
aan de balie van het gemeentehuis wordt
grond van deze bepaling de vergunning inge-
degene die zich daarop beroept en deze beper-
voldaan en dat zodra [appellant] niet aan
trokken.
king niet als onevenredig kan worden aange-
deze betalingsverplichting voldoet, hij de
(…)
merkt, kan niet staande worden gehouden dat
standplaats in de maand daarop niet meer
met dit artikel niet aan de eisen van artikel 6
mag innemen en de standplaatsvergunning
Centrale Raad van Beroep
van het EVRM wordt voldaan.
wordt ingetrokken.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
(…)
(…)
van der Ham, vice-president van de Centrale
Aan het besluit van 5 april 2013 heeft het
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
college ten grondslag gelegd dat [appellant]
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
de standplaatsvergoeding van maart 2013
Raad van Beroep.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
523
Rechtspraak
425
hield verband met verhuizingen: dat maakt
426
de aanwezigheid van verhuiscontainers in
5 februari 2015, nr. 13/4139 AW
beginsel aannemelijk. Verder heeft appellan-
10 februari 2015, nr. 13/4932 WWB
(Mrs. Kooper, Kooijman, Vermeulen)
tes collega M in haar schriftelijke verklaring
(Mrs. Van Viegen, Hoogendijk, Rombouts)
ECLI:NL:CRVB:2015:289
van 19 juli 2012 bevestigd dat er obstakels in
ECLI:NL:CRVB:2015:343
de gang bij de liften waren en dat het daarAansprakelijkheid werkgever voor ongeval,
door niet mogelijk was de hellingbaan volle-
Grondslag maatregel. Het aannemen van
schending zorgplicht.
dig af te lopen. Nu niet binnen korte tijd na
een raadsvoorstel kan er niet aan afdoen
het ongeval een ongevalsrapportage is opge-
dat in de openbare bron www.overheid.nl
maakt − waartoe zeker alle reden was geweest,
twee versies van de recidivebepaling ston-
nu het noodzakelijk was gebleken dat appel-
den vermeld. Appellant voert terecht aan
Overwegingen
lante per ambulance werd afgevoerd − en de
dat het beginsel van de rechtszekerheid in
4.1. Indien, zoals in het geval dat hier aan de
staatssecretaris pas ruim vijf jaar na het onge-
een dergelijk geval meebrengt dat de voor
orde is, sprake is van een zelfstandig schade-
val een rapportage heeft opgesteld zonder bij
de rechtszoekende meest gunstige bepaling
besluit dat betrekking heeft op schade die de
de totstandkoming daarvan appellante te
moet worden toegepast.
ambtenaar stelt te hebben geleden in de uit-
betrekken, kan een eventuele bewijsnood van
oefening van zijn dienstbetrekking, hanteert
appellante met betrekking tot de hier bedoel-
(Maatregelverordening Inkomensvoorzienin-
de Raad volgens vaste rechtspraak de norm
de feiten niet voor haar rekening en risico
gen gemeente ’s-Gravenhage)
zoals omschreven in zijn uitspraak van 22
komen.
juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072. Gelet
4.4. De Raad stelt mede in verband met het
op deze norm en gelet op de door partijen
voorgaande verder vast:
betrokken stellingen is in de eerste plaats de
v) dat appellante gedwongen was de helling-
Overwegingen
vraag aan de orde of de staatssecretaris heeft
baan halverwege te verlaten door daarvan af
Grondslag van de maatregel
voldaan aan zijn verplichting de werkzaamhe-
te stappen in de richting van het trappenhuis.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het colle-
den van appellante zodanig in te richten, dan
4.5. Onbetwist staat tussen partijen vast dat
ge gehouden was appellant een maatregel op
wel voor het verrichten van die werkzaamhe-
de hellingbaan een afwijkende rode kleur had,
te leggen. De hoogte van die maatregel wordt
den zodanige maatregelen te treffen en aan-
van een noppenreliëf voorzien was en voldeed
geregeld in de artikelen 7 en 11 van de Maat-
wijzingen te geven als redelijkerwijs nodig is
aan de vereisten van het destijds geldende
regelverordening Inkomensvoorzieningen
om te voorkomen dat appellante in de uitoe-
Bouwbesluit. De staatssecretaris heeft nog
van de gemeente ’s-Gravenhage (Verorde-
fening van haar werkzaamheden schade lijdt.
naar voren gebracht dat er in de betrokken
ning). Artikel 7, aanhef en onder 2, sub a, van
4.2. Op grond van de gedingstukken en het
hal deugdelijke plafondverlichting was, maar
de Verordening kwalificeert het niet gebruik
verhandelde ter zitting stelt de Raad vast:
appellante heeft het effect daarvan betwist
maken van een door het college aangeboden
i) dat appellante op 3 juli 2006 voor de eerste
door te wijzen op de aanwezigheid van de ver-
voorziening gericht op arbeidsinschakeling
keer in het [naam kantoor] te [plaatsnaam B.]
huiscontainers.
als (een gedraging van) de tweede categorie.
was en dat zij bij aankomst te horen kreeg dat
4.6. De staatssecretaris heeft betoogd dat hij
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en
zij in verband met verhuizingen met de lift
met de onder 4.5 omschreven maatregelen
onder b, bedraagt de hoogte en duur van de
naar de vierde verdieping van de oudbouw
aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Dat er vrij-
maatregel voor een gedraging van de tweede
moest gaan en daar aangekomen naar de
wel direct nadat het ongeval had plaatsgevon-
categorie 100% van de uitkering of grondslag
nieuwbouw moest gaan om vervolgens via
den bij de hellingbaan paaltjes met kettingen
gedurende een maand. Het tweede lid van
het trappenhuis de vergaderzaal te bereiken;
zijn geplaatst en dat enige tijd later een leu-
artikel 11 van de Verordening bepaalt de
ii) dat appellante de lift heeft genomen naar
ning is aangebracht, mag zijns inziens niet tot
hoogte en duur van de maatregel in geval
de vierde verdieping van de oudbouw en daar
de conclusie leiden dat hij zijn zorgplicht
van recidive (recidivebepaling).
is uitgestapt en dat zij haar route vervolgd
heeft geschonden.
4.7. De Verordening bevindt zich niet onder
heeft door het verlaten van de hal voor de lift
4.7. De Raad volgt de staatssecretaris en daar-
de in eerste instantie overgelegde stukken
via klapdeuren in de richting van de nieuw-
mee de rechtbank niet. Omdat in het bijzon-
die aan het bestreden besluit ten grondslag
bouw;
der voor iemand die het gebouw voor het
liggen. Op de website www.overheid.nl zijn
iii) dat appellante, zonder dat zij dat vooraf
eerst betrad, mede in verband met de verhui-
twee - op het punt van artikel 11, tweede lid,
kon waarnemen, na door de klapdeuren te
zing, direct na het passeren van de klapdeu-
van elkaar verschillende - versies aangetrof-
zijn gegaan onmiddellijk terecht is gekomen
ren sprake was van een ongewone en risico-
fen van de Verordening, die blijkens de tekst
op de hellingbaan die gelegen was in de hal
volle situatie had de staatssecretaris, terwijl
ervan beide geldig waren op het moment dat
voor de liften en het trappenhuis van de
dat eenvoudig mogelijk was, aanvullende vei-
het primaire besluit is genomen, namelijk 19
nieuwbouw en die aan de linkerkant grensde
ligheidsmaatregelen moeten treffen. Door dat
november 2012. In één versie luidt deze
aan een muur, maar aan de rechterkant geen
na te laten heeft hij zijn onder 4.1 omschre-
bepaling (voor zover hier relevant en hierna
afscheiding had naar de lager gelegen vloer
ven zorgplicht geschonden.
aan te duiden als versie I):
van de lift- en trappenhuishal;
4.8. Wat onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen
‘De duur of de hoogte van een maatregel in
iv) dat in die hal en aan het einde van de hel-
betekent dat het bestreden besluit niet op een
de tweede categorie bedraagt bij de eerste
lingbaan verhuiscontainers stonden.
deugdelijke motivering berust en daarmee in
recidive binnen één jaar 100% gedurende
4.3. Bij de laatste vaststelling overweegt de
strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Alge-
twee maanden en bij tweede recidive binnen
Raad dat hij de betwisting door de staatssecre-
mene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. De
één jaar 100% gedurende drie maanden.’
taris van de stelling van appellante dat er con-
rechtbank heeft dit niet onderkend.
De andere versie luidt (voor zover hier rele-
(….)
(….)
tainers in de weg stonden, verwerpt. Dat
vant, hierna aan te duiden als versie II):
appellante de bijzondere route moest volgen,
‘De duur of de hoogte van een maatregel kan
524
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Rechtspraak
worden verdubbeld, als de belanghebbende
nadelige gevolgen van de maatregel, daaruit
3.1. In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is
zich naar het oordeel van het college binnen
bestaande dat appellant en zijn gezin gedu-
bepaald dat van de indiener van het beroep-
een jaar, te rekenen vanaf het moment van
rende een aaneengesloten periode van zes
schrift een griffierecht wordt geheven. Inge-
oplegging van een maatregel, opnieuw schul-
maanden verstookt zouden zijn van enig inko-
volge artikel 8:41, vierde tot en met zesde lid,
dig maakt aan een gedraging van dezelfde of
men, onevenredig in verhouding tot het daar-
van de Awb wijst de griffier de indiener van
hogere categorie.’
mee nog verder te bereiken doel. Daaraan
het beroepschrift op de verschuldigdheid van
4.8. In zijn reactie op de hierover na herope-
doet niet af dat − zoals het college heeft aan-
het griffierecht en deelt hij hem mede dat
ning van het onderzoek gestelde vragen,
gevoerd − appellant het in zijn eigen macht
het verschuldigde bedrag binnen vier weken
heeft het college zich op het standpunt
had de maatregel te voorkomen. Dit is
na verzending van zijn mededeling dient te
gesteld dat uit een overgelegde e-mailwisse-
immers reeds meegewogen bij de oplegging
zijn bijgeschreven op de rekening van het
ling tussen twee medewerkers van het colle-
van de maatregel als zodanig. De Raad is van
gerecht dan wel ter griffie dient te zijn
ge met bijgevoegde raadsvoorstellen 11 en
oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwo-
gestort. Indien het bedrag niet binnen deze
118 blijkt dat versie I van de Verordening
gen en gelet op 4.2 tot en met 4.5, een maatre-
termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het
geldig is. De Raad deelt dit standpunt niet.
gel ter hoogte van de helft van de standaard
beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij
Weliswaar blijkt uit raadsvoorstel 118 dat
voorgeschreven zwaarte in dit geval passend
redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld
wordt voorgesteld versie I van de recidivebe-
is, dus een maatregel tot verlaging van de bij-
dat de indiener in verzuim is geweest. Inge-
paling in de Verordening op te nemen, maar
stand met 50% over een maand. Omdat spra-
volge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn
uit de enkele mededeling van een medewer-
ke is van recidive en uitgaande van versie II
deze bepalingen van overeenkomstige toe-
ker van het college in een e-mail aan een
van de recidivebepaling, betekent dit dat een
passing op het hoger beroep.
andere medewerker dat dit raadsvoorstel
maatregel van 50% gedurende twee maanden
3.2. Met de heffing van het griffierecht in
eind 2011 is aangenomen, kan de geldigheid
had moeten worden opgelegd.
bestuursrechtelijke zaken heeft de wetgever
van versie I op 19 november 2012 niet wor-
4.11. Gelet op 4.10 slaagt het hoger beroep
onder meer beoogd dat rechtzoekenden aan
den afgeleid. Daar komt bij dat het aanne-
voor zover het betrekking heeft op de zwaar-
de hand van de daaraan verbonden kosten
men van een raadsvoorstel er niet aan af kan
te van de maatregel. Met het oog op een fina-
een zorgvuldige afweging maken of het zin
doen dat in de openbare bron www.overheid.
le beslechting van het geschil zal de Raad het
heeft een zaak aan de bestuursrechter voor te
nl twee versies van de recidivebepaling ston-
besluit van 19 november 2012 herroepen en
leggen (Kamerstukken II 1984/85, 18 835, nr. 3,
den vermeld. Appellant voert terecht aan dat
zelf in de zaak voorzien op de wijze als hier-
blz. 6, en Kamerstukken II 1991/92, 22 495,
het beginsel van de rechtszekerheid in een
na in de beslissing is vermeld.
nr. 3, blz. 125). Daarbij is de wetgever ervan
uitgegaan dat heffing van griffierecht niet
dergelijk geval meebrengt dat de voor de
rechtszoekende meest gunstige bepaling
moet worden toegepast.
427
tot gevolg mag hebben dat aan bepaalde
groepen rechtzoekenden in feite de toegang
tot de bestuursrechter wordt ontnomen
4.9. Uit 4.8 volgt dat voor deze zaak de Verordening met versie II van toepassing moet
13 februari 2015, nr. 13/1349 WWB-V
(Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz.
worden geacht ten tijde van het primaire
(Mrs. Simons, Venema, Lubberdink, Polak,
125). Hieruit moet worden afgeleid dat de
besluit. Het college heeft hierin geen grond-
Van Zutphen)
wetgever, ook bij het vaststellen van de hoog-
slag kunnen vinden voor het opleggen van
ECLI:NL:CRVB:2015:282
te van het bedrag aan griffierecht, is uitgegaan van gevallen waarin de betrokkenen
een maatregel van 100% gedurende drie
maanden. De rechtbank heeft dit niet onder-
Criteria voor vrijstelling van griffierecht in
over de financiële middelen beschikken om
kend. De aangevallen uitspraak komt voor
het bestuursrecht.
het verschuldigde griffierecht te betalen, en
dus in staat zijn de daaruit voortvloeiende
vernietiging in aanmerking. Doende wat de
rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad
(Awb art. 8:41; EVRM art. 6)
last af te wegen tegen het nut van het voeren
van een gerechtelijke procedure.
het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de wet vernie-
Overwegingen
3.3. In het algemeen kan worden aangenomen
tigen. De Raad dient vervolgens te bezien
1. De uitspraak van de Raad van 25 juni 2013
dat de regeling in het bestuursrecht over hef-
welk vervolg aan deze uitkomst moet worden
berust hierop, dat het verschuldigde griffie-
fing van griffierecht, inclusief de thans daarbij
gegeven. Daartoe is het volgende van belang.
recht van € 118 niet binnen de daartoe
behorende bedragen aan griffierecht, van dien
Zwaarte van de maatregel
gestelde termijn is betaald en dat redelijker-
aard is dat rechtzoekenden daarmee de toe-
4.10. Ter zitting is namens appellant aange-
wijs niet kan worden geoordeeld dat appel-
gang tot de rechter niet wordt ontnomen.
voerd dat de opgelegde maatregel in de
lant niet in verzuim is geweest.
3.4. Dit laat echter onverlet dat zich gevallen
omstandigheden van appellant niet proporti-
2. Zowel voorafgaand aan de uitspraak van
kunnen voordoen waarin heffing van het
oneel was. Appellant heeft er in dit verband
de Raad van 25 juni 2013 als in verzet heeft
ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan
op gewezen dat hij het college tijdens het
appellant aangevoerd dat hij geen inkomen
griffierecht het voor de rechtzoekende onmo-
maatregelgesprek op 6 november 2012 heeft
heeft en ook niet beschikt over (enig) vermo-
gelijk, althans uiterst moeilijk maakt om
meegedeeld dat hij inmiddels zelf werk had
gen om het verschuldigde griffierecht te kun-
gebruik te maken van een door de wet open-
gevonden voor 10 tot 15 uur per week. Daar-
nen betalen.
gestelde rechtsgang. In een dergelijk geval
mee is, zoals appellant terecht aanvoert, de
3. De Raad komt, mede gelet op de uitspraak
kan de in 3.2 bedoelde, door de wetgever
door het opleggen van een maatregel gewens-
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
beoogde, afweging naar haar aard niet plaats-
te gedragsverandering in ieder geval deels
Raad van State van 6 maart 2013,
vinden. Mede gelet op het belang dat in een
bereikt. Het college heeft met dit gedeeltelijk
ECLI:NL:RVS:2013:BZ4443, en het arrest van
rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een
bereiken van het met het maatregelbesluit te
de Hoge Raad van 28 maart 2014,
onafhankelijke rechterlijke instantie, welk
dienen doel ten onrechte geen rekening
ECLI:NL:HR:2014:699, tot de volgende beoor-
belang mede ten grondslag ligt aan artikel 6
gehouden. Tegen deze achtergrond zijn de
deling.
van het Europees Verdrag tot bescherming
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
525
Rechtspraak
van de rechten van de mens en de funda-
3.7. Een rechtzoekende die meent aan het in
eventuele fiscale partner. Dit geldt eveneens
mentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van
3.5 weergegeven criterium te voldoen, dient
voor personen aan wie het vanwege het ont-
het Handvest van de Grondrechten van de
dit in zaken zoals deze, waarin verzet moge-
breken van een geldige verblijfsstatus niet is
Europese Unie, kan daarom in een dergelijk
lijk is, zo spoedig mogelijk maar in elk geval
toegestaan in Nederland te werken of die om
geval (ook buiten de werkingssfeer van de
voor het einde van de door de griffier gestel-
die reden geen recht hebben op een sociale-
genoemde artikelen) niet worden aanvaard
de betalingstermijn kenbaar te maken aan
zekerheidsuitkering (illegalen) en voor perso-
dat een (hoger) beroep wegens het niet beta-
het gerecht. In dat verzoek dient hij terstond
nen van wie op voorhand kan worden aange-
len van griffierecht niet-ontvankelijk wordt
zijn volledige naam (voornamen en achter-
nomen dat de in 3.7 bedoelde verklaring
verklaard. Binnen het kader van de hier toe-
naam) en de adresgegevens en het burgerser-
geen inzicht zal geven in hun inkomensposi-
passelijke wettelijke regeling kan dit worden
vicenummer van zowel zichzelf als een even-
tie (in het buitenland woonachtigen zonder
bereikt door aan te nemen dat de betrokkene
tuele fiscale partner te vermelden. De griffier
financiële band met Nederland). Voorts geldt
in deze gevallen met het achterwege laten
kan vervolgens de Raad voor rechtsbijstand
dit voor een rechtzoekende die vanwege ver-
van een betaling van griffierecht niet in ver-
verzoeken een verklaring als bedoeld in arti-
blijf in een inrichting uitsluitend kan
zuim is als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid,
kel 7b van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)
beschikken over de in artikel 23 van de Wet
van de Awb.
af te geven. Die verklaring heeft betrekking
werk en bijstand (tot 1 januari 2015) onder-
3.5. Van de in 3.4 bedoelde situatie zal spra-
op het kalenderjaar twee jaar voorafgaand
scheidenlijk de Participatiewet (vanaf 1 janu-
ke zijn bij een rechtzoekende, zijnde een
aan het jaar waarin om afgifte van de verkla-
ari 2015) vermelde bedragen.
natuurlijke persoon, die aannemelijk maakt
ring wordt verzocht. Daarna verzoekt de grif-
3.10. Het in 3.7 vermelde tijdstip waarop
dat − op de datum waarop het griffierecht
fier de rechtzoekende schriftelijk te verklaren
uiterlijk door de rechtzoekende moet zijn
uiterlijk op de rekening van het gerecht
dat de inkomensgegevens in de door de Raad
aangevoerd dat hij niet over voldoende inko-
moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie
voor rechtsbijstand verstrekte verklaring nog
men en vermogen beschikt om het griffie-
moet zijn gestort − het netto-inkomen
actueel zijn en dat noch hij noch zijn eventu-
recht te kunnen betalen, is niet eerder in een
waarover hij maandelijks kan beschikken
ele fiscale partner beschikt over vermogen.
uitspraak neergelegd. Daarom wordt bepaald
minder bedraagt dan 90% van de voor een
Indien de schriftelijke verklaring van de
dat in zaken waarin dat uiterste tijdstip op
alleenstaande geldende (maximale) bij-
rechtzoekende inhoudt dat die inkomensge-
de dag waarop deze uitspraak is gedaan
standsnorm, en voorts dat hij niet beschikt
gevens niet meer actueel zijn, dan dient hij
reeds is verstreken en niet-ontvankelijkver-
over vermogen waaruit het verschuldigde
zijn verklaring met bewijsstukken te onder-
klaring vanwege het niet (tijdig) betalen van
griffierecht kan worden betaald. Hierbij is
bouwen als hij zijn beroep op betalingson-
het verschuldigde griffierecht is of wordt uit-
de gezinssamenstelling van de rechtzoe-
macht handhaaft.
gesproken, ook nog uiterlijk in verzet door de
kende niet van belang en dient het inko-
3.8. De verklaring, bedoeld in artikel 7b van
rechtzoekende kan worden aangevoerd dat
men en vermogen van een eventuele fisca-
de Wrb, vermeldt het verzamelinkomen van
hij over onvoldoende inkomen en vermogen
le partner te worden opgeteld bij het
de rechtzoekende en een eventuele fiscale
beschikt.
inkomen en vermogen van de rechtzoeken-
partner. Met het oog op de vergelijkbaarheid
4.1. De Raad heeft er in het voorliggende
de. De (maximale) bijstandsnorm voor een
moeten daarom de in 3.5 vermelde netto-
geval van afgezien zelf een verklaring te vra-
alleenstaande is per 1 januari 2013
bedragen worden gebruteerd door daarop het
gen als bedoeld in artikel 7b van de Wrb.
€ 925,37, per 1 juli 2013 € 926,48, per 1
zogeheten bijstandspercentagetarief toe te
Wel heeft de Raad appellant verzocht gege-
januari 2014 € 948,18, per 1 juli 2014
passen. Dit tarief is voor - kort gezegd - per-
vens met betrekking tot zijn inkomen en
€ 951,64 en per 1 januari 2015 € 960,83. Dit
sonen tot de pensioengerechtigde leeftijd per
vermogen in te zenden. Appellant heeft
betekent dat, wil sprake zijn van de in 3.4
1 januari 2013 30%, per 1 januari 2014 26,6%
enkele door de Belastingdienst afgegeven
bedoelde situatie, het maandelijkse netto-
en per 1 januari 2015 24,8%. Dit betekent dat
inkomensverklaringen ingezonden. Uit deze
inkomen van de rechtzoekende minder
van de in 3.4 bedoelde situatie sprake is als
verklaringen, die betrekking hebben op de
moet bedragen dan per 1 januari 2013
het verzamelinkomen van de rechtzoekende
jaren 2006 tot en met 2013, blijkt niet van
€ 832,83, per 1 juli 2013 € 833,83, per 1
minder bedraagt dan per 1 januari 2013
enig inkomen dat hoger is dan het in 3.5
januari 2014 € 853,36, per 1 juli 2014
€ 12 992 (€ 1082,68 per maand), per 1 juli
bedoelde bedrag. Appellant heeft verklaard
€ 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,75.
2013 € 13 007 (€ 1083,98 per maand), per 1
dat hij sinds 2006 niet over inkomen of ver-
3.6. De periode waarover de hoogte van het
januari 2014 € 12.964 (€ 1080,35 per maand),
mogen beschikt. De overgelegde stukken
inkomen en vermogen wordt beoordeeld,
per 1 juli 2014 € 13 011 (€ 1084,30 per
bieden (ook overigens) geen aanknopings-
vangt aan nadat de griffier de indiener van het
maand) en per 1 januari 2015 € 12 950
punt om aan te nemen dat appellant in de
(hoger)beroepschrift voor de eerste maal op de
(€ 1079,21 per maand).
periode die voor de nu te maken beoorde-
verschuldigdheid van het griffierecht heeft
3.9. Indien een rechtzoekende aannemelijk
ling van belang is, beschikte over inkomen
gewezen en eindigt op de datum waarop het
maakt dat hij uitsluitend is aangewezen op
dan wel vermogen noch dat appellant een
griffierecht uiterlijk op de rekening van het
verstrekkingen als bedoeld in de Regeling
fiscale partner heeft. In deze omstandighe-
gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter
opvang asielzoekers of de Regeling verstrek-
den kan, gelet op wat in 3.4 is overwogen,
griffie moet zijn gestort. Indien blijkt dat in
kingen asielzoekers en andere categorieën
redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat
deze periode sprake is van de in 3.4 bedoelde
vreemdelingen 2005 dan wel dat hem rech-
appellant door het niet betalen van het grif-
situatie, dan zal de griffier aan alle bij het
tens zijn vrijheid is ontnomen en hij geen
fierecht in verzuim is geweest, zodat niet-
geding betrokken partijen mededelen dat
inkomsten meer heeft uit dienstbetrekking,
ontvankelijkverklaring van het hoger beroep
vooralsnog van de heffing van griffierecht
beroep of bedrijf, sociale verzekering of soci-
achterwege dient te blijven.
wordt afgezien. Mocht in de loop van de proce-
ale voorziening, dan kan met het oog op de
4.2. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat
dure gerede twijfel ontstaan aan de juistheid
uitvoerbaarheid worden volstaan met een
de uitspraak van de Raad van 25 juni 2013
van die beoordeling, dan kan daarvan uiterlijk
eigen verklaring omtrent de afwezigheid van
vervalt en dat het onderzoek wordt voortge-
tot de (eind)uitspraak worden teruggekomen.
vermogen van de rechtzoekende en zijn
zet in de stand waarin het zich bevond.
526
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Boeken
De strijd van gelijkheid en
vrijheid
Moeten alle mensen gelijk worden
behandeld? En alle opvattingen? Een
bevestigend antwoord op deze vragen ligt voor de hand. De realiteit is
echter complex en eenvoudige stellingnames voldoen vaak niet, zeker
als ook vrijheid, een belangrijke
waarde in een liberaal-democratische
staat, een plaats moet krijgen. Moet
het vrouwen worden toegestaan om
een boerka te dragen? Mag een religie worden beschimpt? Moeten religieuze opvattingen op dezelfde
manier worden behandeld als andere
opvattingen? Waar liggen de grenzen
van de vrijheid van meningsuiting?
Wat zijn de rechten van minderheden? Hoe moet met dieren worden
omgegaan? Dit zijn enkele van de
vragen die centraal staan in deze
bundel, waarin deskundigen met verschillende achtergronden hun licht
laten schijnen op belangrijke maatschappelijke kwesties. Met bijdragen
van: Paul Cliteur, Fleur de Beaufort,
Jasper Doomen, Afshin Ellian, Maurits Helmich, Tom Herrenberg, Ruud
Koopmans, Arie-Jan Kwak, Bart Labuschagne, François Levrau, Maarten
Neuteboom, Vincent Tassenaar,
Ronald Tinnevelt, Janneke Vink en
Machteld Zee.
Jasper Doomen en Afshin Ellian
(red.)
Boom Juridische uitgevers 2015, 311 p., € 59
ISBN 978 94 6290 032 5
Kijken, luisteren, lezen
De invloed van beeld, geluid en schrift
op het oordeel over verdachtenverhoren
Processen-verbaal
(pv’s) geven slechts
ongeveer een kwart
van het verdachtenverhoor weer, en die
weergave is niet
altijd correct. De
hoofdvragen worden
meestal weergegeven (63%), maar
van de vervolgvragen komt maar 25
procent in het proces-verbaal terecht.
Pv’s geven meestal niet aan of en
welke druk er op de verdachte is uitgeoefend. Opnamen laten dat wél
zien. Opnamen worden echter zelden
bekeken of beluisterd omdat dat
teveel tijd kost. Als er tijdens het verhoor iets niet goed is gegaan, wordt
dat dus niet altijd opgemerkt. Dit
blijkt uit een onderzoek van het
Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en
de Universiteit Leiden (zie hierover
ook het artikel van deze auteurs in:
NJB 2015/147, afl. 3, p. 179 e.v.). Voor
dit onderzoek zijn 55 verhoren
geanalyseerd. Opnamen van verdachtenverhoren zijn vergeleken met het
proces-verbaal. Zo kon worden vastgesteld wat er werd weggelaten en
veranderd bij het opmaken van proces-verbaal. Ook zijn interviews met
rechercheurs, officieren van justitie,
advocaten en rechters gehouden en
is een experiment uitgevoerd om de
invloed van beeld een geluid bij verdachtenverhoren vast te stellen.
In verhoren wordt vaak druk opgebouwd op de verdachte. Die drukopbouw neemt soms veel tijd in
beslag maar wordt vaak slechts in
een enkel zinnetje in het procesverbaal weergegeven. De emoties en
aarzelingen bij de verdachte worden
meestal niet beschreven. Van spreektaal wordt schrijftaal gemaakt. In het
proces-verbaal komt de verdachte
daardoor veel zekerder over dan tijdens het verhoor. Over het gedrag
van de verhoorder staat niets in processen-verbaal, terwijl dit wél van
invloed kan zijn op de uitspraken
van de verdachte.
Vroeger werden processen-verbaal
meestal in de monoloogvorm
geschreven. Tegenwoordig wordt
meestal de Vraag-Antwoordstijl
gebruikt. Daardoor worden verhoren nu vollediger opgeschreven
dan vroeger. Maar ook de VraagAntwoordpv’s zijn nog steeds onvolledig en geven het verhoor soms
vertekend weer.
Tegenwoordig worden in zware zaken
verdachtenverhoren opgenomen. Er
kleven risico’s aan het gebruik van
beeld en geluid. Beelden zijn dominant en zij verdringen andere informatie. Beelden kunnen suggestief
zijn. Veel mensen denken dat zij aan
gedrag kunnen zien of iemand liegt,
wat echter lang niet altijd mogelijk
is. Verdachten worden sneller schuldig geacht als hun non-verbale
gedrag zichtbaar is, zo blijkt uit het
onderzoek.
Het Nederlandse strafproces wordt
vooral op basis van het schriftelijk
dossier gevoerd. Er wordt vanuit
gegaan dat schriftelijke stukken ‘de
werkelijkheid’ goed weergeven. Uit
het onderzoek blijkt dat dat niet het
geval is. Als rechters teveel afgaan op
de schriftelijke stukken, nemen zij
misschien incorrecte beslissingen.
Beeld en geluid kunnen helpen om
dat te voorkomen. De onderzoekers
bevelen aan dat standaard opnamen
van verdachtenverhoren in het dossier komen en dat er op de zitting
vaker gebruik wordt gemaakt van
beeld en geluid. Daarbij moeten de
procesdeelnemers zich wel bewust
zijn van de risico’s van het grotere
gebruik van beeld. Scholing kan daarbij helpen.
Malsch, M., Kranendonk, R., Keijser,
J. de, Elffers, H., Komter, M. & Boer,
M. de
Politiewetenschap 79, Politie en Wetenschap
Reed Business 2015, 216 p.
ISBN 978 90 3524 796 3
Jaarboek Corporate
Governance
In het vierde Jaarboek Corporate
Governance bespreken schrijvers uit
zowel de wetenschap
als praktijk uiteenlopende aspecten van
corporate governance. Het jaarboek bevat bedrijfseconomisch, juridisch, bedrijfs-ethisch en
organisatorisch georiënteerde artikelen over actuele onderwerpen, zoals:
– bouwstenen van corporate governance
– formele governance bij banken
– geschiktheidstoets en beloningsbeleid bij financiële ondernemingen
– narcisme binnen de board
– board evaluaties
– rol van de RvC bij beschermingsmaatregelen
– lessen uit recente jurisprudentie
voor bestuurders en toezichthouders
– pension fund governance
– ontwikkelingen in het aandeelhoudersseizoen
– corruptie en governance
– rol van de accountant
– cybercrime
– extern toezicht
– opkomst van executive committees.
Prof. mr. dr. Barbara Bier, prof. dr.
Hans van Ees, prof. dr. Muel
Kaptein en prof. dr. Mijntje
Lückerath-Rovers
Editie 2014-15
Kluwer 2014, 272 p., € 49,40
ISBN 978 90 1312 721 8
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
527
428
Tijdschriften
429
ben gemaakt. Deze bijdrage beoogt
de voorgestelde wijzigingen en hun
verhouding tot huidig recht.
Burgerlijk (proces)recht
Tijdschrift voor Privaatrecht
Ars Aequi
64e jrg. nr. 2, februari 2015
Prof. mr. L.M. Coenraad
Venus, Mars en koekoekskinderen:
de juridische (ir)relevantie van overspel
– Art. 1:81 BW bevat de norm van
huwelijkse trouw. Dit is een ideële
verplichting die in rechte niet
afdwingbaar is. Sinds 1971 is overspel immers als grond voor echtscheiding uit het BW verdwenen en
is de strafbaarstelling van overspel
uit het Wetboek van Strafrecht
geschrapt. Hiermee bevat de wet
geen directe sancties op overspel
meer. Wel kan overspel een aanwijzing zijn voor de duurzame ontwrichting van het huwelijk, de enig
overgebleven grond voor echtscheiding (art. 1:151 j° 1:154 BW).
Ondanks het slechts ideële karakter
van de verplichting tot huwelijkse
trouw brengen met enige regelmaat
(inventieve advocaten van) met name
bedrogen mannen zaken voor de
rechter waarin een beroep wordt
gedaan op indirecte sancties op overspel of het verzwijgen daarvan. Zo
slaagt in HR 21 februari 2014, NJ
2014/265 het beroep op dwaling van
een man vanwege het door zijn
vrouw verzwegen overspel. In hoeverre is overspel eigenlijk juridisch relevant?
Mr. M.R. Hebly, mr. drs. I. van der
Zalm, mr. E.S. Engelhard
Wetsvoorstel schadevergoeding
zorg- en affectieschade: verbetering
van de positie van slachtoffers en
naasten
– Verwacht wordt dat begin 2015 het
wetsvoorstel zorg- en affectieschade
naar de Raad van State wordt verzonden voor advies. Hiermee wordt een
regeling voorgesteld voor een ruimere vergoeding van de zorgschade van
letselschadeslachtoffers. Het voorstel
behelst bovendien een regeling voor
smartengeld voor naasten en nabestaanden. Ook beoogt het voorstel
naasten en nabestaanden de mogelijkheid te bieden om zich als benadeelde partij in het strafproces voegen voor de vergoeding van
affectieschade en van kosten die zij
ten behoeve van het slachtoffer heb-
528
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
51e jrg. nr. 2, 2014
– In dit nummer staat het afscheid
van de directeur van Tijdschrift voor
Privaatrecht centraal.
M.E. Storme
Dikè, Hydra, Zeno in het
insolventierecht
– In deze inaugurele
rede reflecteert schr. op
de evolutie en staat van
het insolventierecht als
voorbeeld voor ontwikkelingen in het recht in
het algemeen. Na een
korte diiscussie van de
klassieke verhouding tussen de beginselen van rechtvaardigheid en het
insolventierecht volgt een analyse van
de algemene ontwikkeling. Daarin
worden vier fasen onderscheiden. Vervolgens wordt nagegaan in hoeverre
deze evolutie zich voordoet in het
insolventierecht. Na deze analyse
volgt een kritische bespreking van de
rechtsregel geformuleerd in een reeks
arresten van Belgische hoogste rechtscolleges. In een laatste deel wordt
nagegaan of daarbij ook de redenering gebrekkig is en welke interpretatietechnieken werden gebruikt. Schr.
besluit met een beschouwing over de
onderscheiden rol van rechters, wetgevers en professoren. Verder zijn de
volgende bijdragen te lezen:
C. Sieburgh
De toekomst van het Privaatrecht in
een pluriforme rechtsorde. Bij de
viering van het 50-jarig bestaan van
het tijdschrift dat een instelling
werd
M. Auer
Historische Entwicklung des
Privatrechts
D. Van Grunderbeeck, C. Sieburgh
Privaatrecht en grondrechten
N.J. Kortmann, S. Lierman
Het beginsel van de gelijkheid van
burgers voor openbare lasten: een
beginsel op de snijlijn van publieken privaatrecht
J. Stuyck, A.S. Hartkamp
Privaatrecht en primair unierecht
P. Wautelet, I. Koning
Privaatrecht en internationaal
privaatrecht
H. Swennen, A.G. Castermans
Privaatrecht en soft law
WPNR
Prof. mr. W.J. Zwalve
Géén naasting bij schenking
– Wie tijdens zijn leven een herroepelijke beschikking om niet over één
of meer van zijn vermogensbestanddelen wil treffen, moet een testament maken en géén schenking verrichten onder het voorbehoud van
het recht van herroeping. Een dergelijk beding is namelijk in strijd met
art. 3:84 lid 3 BW. Dit komt volgens
schr. omdat hierdoor een goederenrechtelijke bevoegdheid wordt gecreeerd die ons recht (gelukkig) niet
meer kent: het recht van naasting.
Mr. H.M.C. Duin
De strekking en de
rechtsgevolgen van de
erfrechtelijke vervallenverklaring
– De testamentaire last is een van de
uiterste wilsbeschikkingen die de
wet kent. Een erflater kan aan een
erfgenaam of legataris een verplichting opleggen met gebruik van een
testamentaire last. De lastbezwaarde
moet de aan hem opgelegde verplichting nakomen. De lastverplichting is een speciale verplichting,
omdat er geen verbintenis uit de last
voortvloeit. Daardoor is er niemand
die nakoming van deze verplichting
kan vorderen. De enige remedie die
kan worden ingesteld tegen een niet
nakomende lastbezwaarde is het vragen van de vervallenverklaring. In
deze bijdrage gaat schr. in op de vervallenverklaring en haar rechtsgevolgen.
Mr. J.G. Gräler
Gebruik van een privé-muur
door de buurman
– Het is een veel gestelde vraag: mag
ik een muur die aan mijn buurman
toebehoort gebruiken? In dit artikel
tracht schr. uit de voorhanden zijnde
rechtspraak een meer algemeen uitgangspunt te destilleren.
430
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
144e jrg. nr. 7084, 12 februari 2015
Prof. dr. B.G. van Zadelhoff
Beperkte rechten voor onbepaalde
tijd en BTW
– Per 1 januari 2015 is de BTW-vergoeding voor handelingen met
Tijdschriften
beperkte rechten voor onbepaalde
tijd gesteld op de waarde van het
achterliggende vastgoed. Schr.
bespreekt deze regeling en acht deze
in strijd met de BTW-richtlijn.
Mr. R.P.F.M. Hafkenscheid, mr. M.A. de
Lange, mr. drs. P.W.H. Lankhorst
Negeren van transacties tussen
gelieerde partijen
– In het Verrekenprijsbesluit gaat de
Staatssecretaris van Financiën niet
alleen in op de zakelijkheid van de
prijs van een transactie tussen gelieerde partijen, maar ook op de zakelijkheid van de transactie als zodanig. De staatssecretaris stelt zich op
het standpunt dat ingeval een transactie als zodanig niet zakelijk wordt
geacht deze voor fiscale doeleinden
kan worden genegeerd. In dit artikel
bespreken schrs. de standpunten in
het Verrekenprijsbesluit over het
negeren van transacties en de
bezwaren daartegen. Schrs. tonen
aan dat de betreffende standpunten
niet worden gesteund door de jurisprudentie en concluderen dat het
arm’s length-beginsel niet gebruikt
kan worden om transacties te negeren op de gronden die het Verrekenprijsbesluit aangeeft. Dat neemt niet
weg dat er een maatschappelijke
stroming bestaat die meent dat de
Belastingdienst de middelen zou
moeten hebben winstoverheveling
naar laagbelaste gelieerde partijen
met als enig doel belastingbesparing tegen te gaan. De oplossing
moet volgens schrs. echter worden
gezocht in een aantal aanpassingen
in het wettelijke stelsel en niet in
het oprekken van het arm’s lengthbeginsel.
Mr. B. Emmerig
Gooische kwesties
– Wanneer zijn tv- en radiopresentatoren in dienstbetrekking? Dit artikel
geeft een overzicht van de relevante
jurisprudentie en laat zien welke ontwikkeling het begrip ‘dienstbetrekking’ de laatste vijftien jaar heeft
doorgemaakt. Daarbij wordt ingegaan op de invloed van arbeidsrechtelijke jurisprudentie en het wetsvoorstel Beschikking geen loonheffing.
431
Handels- & economisch recht
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
Nr. 1, januari 2015
Dr. G. ter Kuile LLM
Europese bankenresolutie (SRM).
Institutionele perspectieven
– In ongekende haast heeft de Europese Unie gewerkt aan de Bankenunie en twee pijlers daarvan zijn nu
opgericht: het Single Supervisory
Mechanism en het Single Resolution
Mechanism. De bankenunie moet nu
leiden tot eenvormig prudentieel
bankentoezicht en consistente resolutieplannen voor het geval dat. Een
voordeel van effectief werkend Europees bankentoezicht, met in het verlengde gemeenschappelijk resolutierecht, is dat waarschijnlijk voor
herkapitalisatie van banken geen
aanspraak hoeft te worden gedaan
op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Dit oneigenlijk gebruik
van het ESM (dat bedoeld was om
lidstaten te steunen en niet banken)
was de aanleiding voor het creëren
van het SSM en SRM. Een ironie, volgens schr., is dat het ESM-verdrag
nog steeds niet werd gewijzigd, terwijl de pijlers SSM en SRM inmiddels
rechtop staan.
Ondernemingsrecht
Nr. 2, 13 februari 2015
Mr. J.A.M. ten Berg,
Ondernemingsrecht 2015/7
Incorporation by reference, the
Dutch Caribbean way
– Een verwijzing in de
statuten van een BV
naar een aandeelhoudersovereenkomst met
als doel een vennootschapsrechtelijk karakter aan die overeenkomst toe te kennen,
ook wel incorporation by reference
genoemd, is niet toegestaan. Dit laat
onverlet dat uit de rechtspraak blijkt
dat rechters bereid zijn beslissingen
te nemen die erop neerkomen dat
tussen aandeelhouders geldende
contractuele regelingen ‘doorwerken’
in de vennootschappelijke orde.
Schending van de overeenkomst leidt
dan niet alleen tot wanprestatie
jegens de mede-aandeelhouders
maar heeft ook rechtstreeks gevolgen
binnen de vennootschappelijke verhoudingen. Het in Curaçao geldende
vennootschapsrecht voorziet in de
‘vennootschappelijke overeenkomst’.
Dat geldt ook voor de wetgeving in
Sint Maarten. Bij de Arubaanse Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (VBA) bestaat een grote vrijheid om de inrichting van de
vennootschap via een reglement uit
te werken. Schr. behandelt in dit artikel de werkingen van deze regelingen, die een vorm van incorporation
by reference inhouden.
Mr. S. Renssen,
Ondernemingsrecht 2015/8
De turbogeliquideerde BV die na
ontbinding blijft voortbestaan
– De meest voorkomende wijze waarop BV’s worden ontbonden, is het
besluit van de algemene vergadering
hiertoe ex art. 2:19 lid 1 sub a BW. Na
een dergelijk besluit houdt de BV
niet direct op te bestaan. Ingevolge
art. 2:19 lid 5 BW blijft de BV voortbestaan ter vereffening. Op dit sluimerend voortbestaan van een ontbonden BV ter vereffening van haar
vermogen is in art. 2:19 lid 4 BW een
uitzondering geformuleerd. Wanneer
ten tijde van de ontbinding van de
BV geen baten meer aanwezig zijn,
houdt de BV alsdan op te bestaan.
Het vierde en vijfde lid van art. 2:19
BW lijken elkaar als het ware uit te
sluiten.
Mr. G.P. Roth, mr. J.S. Roepnarain,
Ondernemingsrecht 2015/9
Bedenkingen bij het voorstel om
bestuurders en commissarissen
te kunnen schorsen bij de enkele
twijfel aan hun geschiktheid
– Op grond van het vigerende art.
1:75 Wet op het financieel toezicht
(Wft) is het in de situatie waarin weliswaar twijfel bestaat over de
geschiktheid van een bestuurder of
commissaris, maar er nog geen definitief oordeel is, niet mogelijk om een
aanwijzing te geven de betreffende
persoon op non-actief te stellen. In
het onlangs gepubliceerde concept
wetsvoorstel Wijzigingswet financiële
markten 2016 is de huidige aanwijzingsbevoegdheid opgerekt, waardoor
reeds bij de enkele twijfel of nog
wordt voldaan aan de geschiktheidsnorm de mogelijkheid is gecreëerd
alvast een aanwijzing strekkende tot
schorsing van een bestuurder of commissaris te geven. Het conceptwets-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
529
Tijdschriften
voorstel resulteert er daardoor in dat
bestuurders en commissarissen kunnen worden geschorst zonder dat
daaraan zorgvuldig onderzoek is voorafgegaan. Dit staat op gespannen voet
met het zorgvuldigheidsbeginsel van
art. 3:2 Awb. Gelet op al deze aspecten
kan worden getwijfeld aan de noodzaak en het nut van de nieuwe voorgestelde bevoegdheid. In dit artikel
plaatsen schrs. enkele kanttekeningen
bij deze nieuwe bevoegdheid.
432
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
AMI
39e jrg. nr. 1, januari/februari 2015
M.R.F. Senftleben, L. Anemaat
Het verleidelijke gezang van een
Griekse Sirene. Auteursrecht in het
licht van Bourdieus sociologische
analyse van het literaire en
artistieke veld
– Vanuit sociologisch perspectief
analyseren schrs. op
welke wijze het
auteursrecht maximale creativiteit en
diversiteit aan werken kan verzekeren.
Aan de hand van
het werk van Pierre
Bourdieus, een kunst- en cultuursocioloog uit de twintigste eeuw, worden de argumenten voor auteursrechtelijke bescherming tegen het
licht gehouden. Uit de analyse van
Bourdieus blijkt dat het auteursrecht
door de nadruk op financiële prikkels
te leggen eerder de afhankelijke
winstoriëntering (Bourgeois) aanspoort dan een autonome houding
(‘kunst voor kunst’). Het auteursrecht
is dan ook niet onpartijdig te noemen. Op het gebied van l’art pour
l’art waar sprake is van een continu
proces van vernieuwing, is het van
belang dat makers gebruik kunnen
maken van reeds bestaande werken
(citeren, parodiëren en remixen). Om
dit mogelijk te maken zijn beperkingen van het grootste belang. De rechten en beperkingen in het auteursrecht zijn onlosmakelijk met elkaar
verbonden. En alleen als zij in balans
zijn, is voortgang van werken van
zowel bourgeois als autonome
530
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
makers mogelijk en culturele diversiteit gemaximaliseerd.
D.J.G. Visser, P.J. Kreijger
Billijke vergoeding video-ondemand verplicht collectief?
– In het sinds medio 2012 aanhangige wetsvoorstel Auteurscontractenrecht is het recht opgenomen van een
proportionele billijke vergoeding voor
de belangrijkste filmmaker. Hoe dit
geregeld moet worden is omstreden.
Nederlandse collectieve belangenorganisaties (cbo’s) stellen verplichte collectieve oplossingen voor. Schrs. bespreken enkele auteursrechtelijke,
Europeesrechtelijke en praktische
aspecten voor de billijke vergoeding
voor video-on-demand van buitenlandse content. Schrs. betogen dat collectief beheer voor billijke vergoeding
voor video-on-demand geen oplossing
is, maar een nieuw probleem. Het
strekt overwegend ten gunste van buitenlandse makers die al via een andere systematiek zijn betaald. Het illegale aanbod wordt erdoor gestimuleerd
omdat het prijsverhoging als gevolg
heeft en bovendien is een dergelijke
heffing vermoedelijk in strijd met het
Europees vrije verkeer van diensten.
Volgens schrs. moet eerst maar eens
worden gekeken hoe het thans voorgestelde auteurscontractenrecht in de
praktijk werkt. Daarnaast moet de kijker worden overtuigd om door betaling gebruik te maken van het buitenlands aanbod aanbod en niet via het
illegaal downloaden.
433
Mediation en alternatieve
geschillenbeslechting
Nederlands-Vlaams
tijdschrift voor Mediation
en conflictmanagement
18e jrg. nr. 4, 2014
Themanummer: ADR als
community building instrument
– De focus van dit nummer ligt op
de rol die ADR kan
spelen inzake community building. Dit
komt uitvoerig aan
bod in twee bijdragen,
waarin wordt gedemonstreerd dat wanneer het klassieke
gerechtelijke overheidsapparaat niet
goed functioneert of ADR negeert,
men op zoek gaat naar buitengerechtelijke alternatieven. In de bijdrage
Development and practice of Alternative Dispute Resolution in Kenya
van Francis Kariuki en Linet Muthoni
over ADR in Kenia, wordt aangetoond
dat reeds voor de kolonisatie informele ADR-technieken, gebaseerd op
traditionele wetten en gebruiken,
werden toegepast in Kenia. Zij schetsen daarvan een historisch overzicht.
In de bijdrage A silent and in-depth
transformation of civil society in
Colombia through ADR over ADR in
Colombia, geeft Rafael Bernal Gutiérrez een overzicht van drie sociale
ADR-programma’s. Al deze projecten
willen bijdragen tot de sociale en
economische ontwikkeling en harmonisatie in verschillende lagen van
de Colombiaanse maatschappij.
Luc Demeyere bespreekt een onderzoek rond reflexiviteit bij conflictmanagement in zijn bijdrage Een onderzoek naar reflexiviteit bij conflictmanagement. Dit betekent dat hij of
zij die een conflict behandelt zich
voortdurend de vraag stelt welk
instrument het meest aangewezen is
om het beoogde doel te bereiken en
waarbij in voorkomend geval toevlucht wordt genomen tot een andere
instrument. In hun bijdrage Burgemeester en mediation. Meningen
over de toekomst van mediation als
instrument voor behoorlijk bestuur
over burgemeesters en mediation
bespreken Ad Kil en Tanja de Jonge
een kwantitaitef en kwalitatief onderzoek dat eind 2013 werd uigevoerd in
opdracht van de Vereniging Gemeente
Mediation. Het onderzoek had vooral
betrekking op de toekomst van mediation als instrument voor behoorlijk
bestuur. Over bemiddeling en verzoening binnen een judiciële context
wordt een bijzondere en unieke kijk
gegeven door Maria Bruggeman in
haar bijdrage Bemiddeling in de
rechtbank van koophandel Gent. Zij
is afdelingsvoorzitter van de rechtbank van koophandel in Gent en voorzitter van het project bemiddeling in
diezelfde rechtbank. Naast een aantal
voorbeelden uit haar rechterspraktijk
reikt zij tips aan voor rechters om dossiers die in aanmerking komen voor
de verzoeningskamer te detecteren en
om partijen ertoe te bewegen van die
mogelijkheid gebruik te maken.
Tijdschriften
434
Onderwijsrecht
School en Wet
95e jrg. 1, februari 2015
Mr. W. Lindeboom
Wet werk en zekerheid: de
commissies van beroep na de WWZ
– In dit vervolgartikel over de WWZ
worden de commissies van beroep na
de WWZ besproken.
Bij de totstandkoming van de wet is
de verplichte aansluiting van de werkgever in het bijzonder onderwijs uit de wetgeving
geschrapt.
Mr. dr. F.H.J.G. Brekelmans
Wet werk en zekerheid:
de transitievergoeding
– In het vijfde artikel over de WWZ
wordt het onderwerp transitievergoeding op hoofdlijnen besproken. De
werkgever is aan de werknemer een
transitievergoeding verschuldigd,
indien de arbeidsovereenkomst ten
minste vierentwintig maanden heeft
geduurd en de overeenkomst op initiatief van de werkgever is opgezegd,
ontbonden of niet verlengd.
Dr. N. Niessen
Krimp in het onderwijs
– De krimp in het onderwijs begint
nu ook landelijk door te zetten in het
voortgezet onderwijs. De urgentie
om maatregelen te nemen is groot.
Scholen worden kleiner, de variatie
en evenwichtige spreiding van het
aanbod, en de kwaliteit van het
onderwijs staan onder druk. Een
stand van zaken aangaande het
beleid en wetgeving.
435
Rechtspleging & procesrecht
Ars Aequi
64e jrg. nr. 2, februari 2015
Mr. Y. Buruma
Zuinig motiveren, maar wel
uitleggen
– Waarom motiveren rechters niet
uitgebreider? Feitelijke oordelen worden niet noodzakelijk accurater
gemotiveerd door meer gronden aan
te voeren. En juridische oordelen
moeten worden begrepen in het licht
van de Europese traditie waarin het
niet zozeer gaat om een argumentatie inzake de ‘beste oplossing’, maar
veeleer om de interpretatie van de
wet. Maar een en ander neemt niet
weg dat de rechter wel degelijk wat
meer mag uitleggen, aldus schr. Niet
bij wijze van rechtvaardiging van zijn
oordeel, maar als toelichting op de
betekenis van zijn uitspraak voor de
betrokkenen en de samenleving.
436
Sociaal Recht
Rechtskundig Weekblad
78e jrg. nr. 23, 7 februari 2015
D. Cuypers, H. Verschueren
De aanpassing van het Vlaamse
Taaldecreet na het arrest van het
Hof van Justitie in de zaak-Las: een
juridisch kaartenhuis
– (België) Het Vlaamse Taaldecreet
van 19 juli 1973 inzake arbeidsverhoudingen werd door het decreet
van 14 maart 2014 gewijzigd. Deze
wijziging kwam er na een arrest van
het Europese Hof van Justitie van 16
april 2013 in de zaak-Las waarin dit
Hof had geoordeeld dat het Vlaamse
Taaldecreet op een aantal punten in
strijd is met het Unierechtelijk vrij
verkeer van werknemers. Het betrokken decreet legt het gebruik van het
Nederlands op in alle sociale betrekkingen tussen werkgevers en werknemers voor arbeid verricht in een
exploitatiezetel in Vlaanderen. Alle
stukken die niet in het Nederlands
zijn opgesteld, zijn nietig. Deze bepalingen botsen volgens het Hof van
Justitie met het vrij verkeer van
werknemers binnen de Europese
Unie. Schrs. gaan in deze bijdrage
dieper in op de voorgeschiedenis van
deze wijziging van het Vlaamse Taaldecreet. Allereerst schetsen ze kort
de betekenis van dit Taaldecreet. Vervolgens lichten ze het arrest van het
Hof van Justitie nader toe. Daarna
analyseren schrs. meer in detail de
reactie van de Vlaamse decreetgever
en de wijzigingen aan het Taaldecreet in het licht van het arrest van
het Hof van Justitie. Hierbij trachten
ze de onvolkomenheden van deze
wijziging bloot te leggen.
437
Staats- & bestuursrecht
Ars Aequi
64e jrg. nr. 2, februari 2015
Dr. N. Doornbos
Onze rechtsstaat op de ‘schaal van
erg’
– Er wordt heel wat
geklaagd over de staat
van de rechtsstaat.
Maar hoe erg is het
daarmee nou eigenlijk
gesteld? In deze bijdrage wordt een poging
ondernomen om het
debat te nuanceren door gradaties
aan te brengen op – wat gemakshalve maar even wordt genoemd – de
‘schaal van erg’, bestaande uit erg,
erger, ergst. Grijpen sommige maatregelen dieper in op rechtsstatelijke
waarden dan anderen? En op welke
rechtsstatelijke waarden wordt dan
precies gedoeld? Wat is eigenlijk het
worst case scenario? Om deze vragen
te kunnen beantwoorden is het
nodig preciezer te kijken naar wat
het rechtsstaatbegrip inhoudt. Daaraan kunnen wellicht criteria wordt
ontleend om de rechtsstaat op te
beoordelen. De omschrijving van de
WRR biedt volgens schrijfster de beste aanknopingspunten, omdat deze
aansluit bij hoe het rechtsstaatbegrip
zich historisch in Nederland heeft
ontwikkeld en een mooie balans
vindt tussen formele en materiële
eisen die aan de rechtsstaat gesteld
dienen te worden.
Prof. mr. dr. M.A.J.M. Buijsen
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Gemeenten verantwoordelijk voor welzijnszorg
– Op 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in
werking getreden. Deze wet is een
van de pijlers van het nieuwe zorgstelsel en brengt een zeer aanzienlijke taakverzwaring met zich voor de
lokale overheid. Deze nieuwe wet
paart veel beleidsruimte aan een
eigenaardige besluitvormingsprocedure. Hierdoor wordt zorgzoekenden
weinig houvast geboden, aldus schr.
Veel conflicten liggen in het verschiet. In deze bijdrage bespreekt
wordt de nieuwe wet besproken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
531
Tijdschriften
438
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
Nr. 1, januari 2015
Mr. dr. W.F. van Hattum
Non bis in idem in Europa: de zaken
Spasic en M.
– Deze bijdrage laat aan de hand van
de zaken Spasic en M zien hoe het
Hof van Justitie de balans probeert te
houden tussen vrijheid, veiligheid en
recht enerzijds en het voorkomen en
bestrijden van criminaliteit anderzijds.
Nieuw Juridisch Weekblad
14e jrg. nr. 316, 11 februari 2015
J. Huysmans
Salduz en derdenwerking
– (België) Deze bijdrage gaat over het
strafprocesrecht, en meer specifiek
over de vraag in hoeverre het gebrek
aan bijstand van een advocaat ook
kan worden ingeroepen door een
medeverdachte. De bijdrage kan worden gezien als een vervolgartikel op
het artikel ‘Salduzsancties tijdens
voorlopige hechtenis’ van de dezelfde
schr., dat in 2013 in aflevering 280
werd gepubliceerd.
Panopticon
36e jrg. nr. 1, januari 2015
N. Verstegen, V. de Vogel,
M. de Vries Robbé
Het belang van onderzoek naar
risicotaxatie van geweld bij
etnische minderheden in de
forensische psychiatrie
– (België) In dit
artikel wordt een
overzicht geboden
van de stand van
zaken omtrent risicotaxatie bij
etnische minderheden en wordt de
noodzaak beschreven van meer
onderzoek hiernaar. Eerst worden
relevante etnische verschillen in de
psychiatrie en strafrechtsketen uitgelicht. De forensische psychiatrie
bevindt zich op het snijvlak tussen
psychiatrie en strafrecht en in beide domeinen bestaan verschillen
tussen etnische groepen. Daarnaast
532
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
wordt op systematische wijze
gevonden literatuur over risicotaxatie bij etnische minderheden
besproken. Deze studies zijn uitgevoerd bij verschillende populaties,
zowel bij jongeren als bij volwassenen. Om concretere aanbevelingen
te kunnen doen voor vervolgonderzoek wordt vervolgens de populatie
etnische minderheden in een forensisch psychiatrisch centrum in
Nederland in kaart gebracht. De
verhouding tussen eerste en tweede generatie allochtonen wordt per
etnische groep beschreven, evenals
het type delict en een globale
beschrijving van de psychopathologie voor allochtone en autochtone
patiënten. Middels deze beschrijving wordt het belang van verder
onderzoek naar risicotaxatie bij
etnische minderheden in de forensische psychiatrie benadrukt. Het
artikel sluit af met aanknopingspunten om dit onderzoek uit te
voeren.
I. Jeandarme, C. Wittouck,
F. Vander Laenen, M. Ampe,
Y. Grouwels, J. De Varé, T.I. Oei,
M. Groenhuijsen, S. Bogaerts
Forensische pilootprojecten ‘medium security’. Incidenten tijdens
behandeling van geïnterneerden
ressorterend onder CBM Gent
– (België) In dit artikel worden de
prevalentie en kenmerken van incidenten tijdens ‘medium security’afdelingen (MSA) opname bestudeerd,
naast kenmerken van de populatie
die incidenten veroorzaakt. Niet
enkel kenmerken van de populatie,
maar ook situationele factoren
zoals overbevolking, de mate en
kwaliteit van interacties tussen
patiënten en personeel en agressiebeleid binnen een institutie spelen
een rol bij het tot stand komen van
een geweldsincident. Uit Nederlands onderzoek in de reguliere
GGZ blijkt dat geweld op de werkvloer zelden leidt tot strafrechtelijke vervolging. Slechts één vierde
van de (pogingen tot) fysieke
geweldsincidenten werden gerapporteerd bij de politie, en ongeveer
10% van de gerapporteerde incidenten werd voor de rechter gebracht.
De huidige studie is voor zover
schrs. bekend de eerste die de strafrechtelijke reactie op incidentmeldingen bij een forensische populatie in kaart brengt.
439
Vreemdelingenrecht
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
Nr. 1, januari 2015
Mr. H. Oosterom-Staples
Gelijke behandeling en
derdelanders: realiteit of
toekomstmuziek? De Langdurigingezetenerichtlijn in zes arresten
– Op 17 juli 2014 deed het Hof van
Justitie uitspraak in de zaak Tahir.
Dit is het zesde arrest van het Hof
van Justitie over de in 2003 door de
Raad vastgestelde Langdurig-ingezetenerichtlijn die begin 2006 door de
lidstaten geïmplementeerd moest
zijn. Het arrest Tahir is de aanleiding
voor een bijdrage over deze richtlijn
die de verblijfspositie en rechten van
langdurig ingezeten derdelanders
regelt en hen definieert.
Mr. dr. R. van Oers
Inburgeringsvoorwaarden en
Europees recht: the end of the Wib
as we know it? Een analyse van
de mogelijke gevolgen van de
relevante bepalingen van Europees
recht voor de Nederlandse Wet
inburgering in het buitenland
– In het arrest Dogan beantwoordt
het Hof van Justitie de eerste van
twee prejudiciële vragen van het Verwaltungsgericht Berlin over de Duitse inburgeringseis in het buitenland.
Het Hof van Justitie beantwoordt de
tweede, subsidiaire vraag over de verenigbaarheid van de Duitse eis met
Richtlijn 2003/86/EG inzake het
recht op gezinshereniging niet.
Onlangs legde de Afdeling het Hof
van Justitie prejudiciële vragen voor
over de verenigbaarheid van de
Nederlandse Wet inburgering in het
buitenland (Wib) met deze richtlijn.
Volgens schr. valt uit het arrest
Dogan, alsmede uit andere jurisprudentie van het Hof van Justitie en uit
standpunten van de Europese Commissie, af te leiden dat het aannemelijk is dat het Hof van Justitie de Wib
op punten strijdig zal achten met de
Gezinsherenigingsrichtlijn.
Wetgeving
Beroepsonderwijs
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Verbetertermijnen zeer
zwakke scholen
440 - Wet tot wijziging van de Wet op
het onderwijstoezicht in verband
met het wettelijk regelen van de verbetertermijn voor zeer zwakke instellingen die bestaan uit basisscholen
als bedoeld in de Wet op het primair
onderwijs en scholen als bedoeld in
de Wet op het voortgezet onderwijs
– Voordat er nu gebruik wordt
gemaakt van de ‘ultieme sanctie’ bij
zeer zwakke scholen, beëindiging van
de bekostiging (bijzonder onderwijs)
dan wel opheffing van de school
(openbaar onderwijs), is er sprake
van ernstig of langdurig tekortschietende leerresultaten. Dit is niet in
het belang van de zittende en van de
toekomstige leerlingen. Kern van
deze wet is er voor te zorgen dat
scholen zich binnen een redelijke termijn verbeteren. Deze termijn wordt
vastgesteld op één jaar. Hiervoor
wordt voorgesteld de Wet op het
onderwijstoezicht (WOT) te wijzigen.
Tevens verduidelijkt de wet dat het
aan de minister is om, na een redelijke termijn, te besluiten of de ultieme
sanctie moet worden opgelegd. Bij
amendement is geregeld dat de verbetertermijn ook van toepassing is
op instellingen voor speciaal onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, het speciaal basisonderwijs en
het praktijkonderwijs. Voorts is door
aanname van een amendement vastgelegd dat zodra de Inspectie heeft
vastgesteld dat sprake is van een zeer
zwakke school, het bevoegd gezag de
ouders betrekt bij het verbeterproces.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 21-01-2015, Stb. 2015, 55 (Kamerstukken
33 796)
441 - Wet tot wijziging van onder
meer de Wet educatie en beroepsonderwijs i.v.m. het bevorderen van een
arbeidsmarktrelevant en doelmatig
opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in
het beroepsonderwijs)
– Het doel van deze wet is het realiseren van een betere aansluiting van
het opleidingenaanbod op de
arbeidsmarkt en een doelmatiger
spreiding van het opleidingenaanbod. Uitgangspunt daarbij is dat de
verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het opleidingenaanbod
bij onderwijsinstellingen ligt. Van
onderwijsinstellingen wordt verwacht deze verantwoordelijkheid in
nauw overleg en afstemming met
het (regionale) bedrijfsleven en met
(nabijgelegen) onderwijsinstellingen
vorm te geven. De wet voorziet in de
volgende onderdelen die erop gericht
zijn zelfregulering te versterken:
• onderwijsinstellingen worden verplicht om te zorgen voor een goede,
objectieve informatievoorziening aan
aankomende deelnemers over relevante aspecten van de opleiding,
waaronder de onderwijskwaliteit en
het arbeidsmarktperspectief;
• nog uitdrukkelijker wordt bepaald
dat onderwijsinstellingen alleen
opleidingen mogen aanbieden
indien sprake is van voldoende
arbeidsmarktperspectief na beëindiging van de opleiding;
• in de wet is een nieuwe zorgplicht
doelmatigheid opgenomen, die
instellingen verplicht zich ervan te
vergewissen of het verzorgen van
een beroepsopleiding door de instelling, gelet op het geheel van voorzieningen op het gebied van het
beroepsonderwijs, doelmatig is.
Behalve de Wet educatie en beroepsonderwijs worden ook de Wet op het
onderwijstoezicht en de Wet educatie
en beroepsonderwijs BES gewijzigd.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 21-01-2015, Stb. 2015, 56 (Kamerstukken
33 948)
Nieuwe
wetsvoorstellen
Metrologiewet
442 - Wetsvoorstel (05-02-2015) tot
wijziging van de Metrologiewet
(implementatie richtlijnen)
– Dit voorstel van wet strekt tot
implementatie van Richtlijn
2014/32/EU betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt brengen van meetinstrumenten en
Richtlijn 2014/31/EU betreffende de
harmonisatie van de wetgevingen
van de lidstaten inzake het op de
markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen. Het doel van
de richtlijnen is en blijft het waarborgen dat meetinstrumenten en nietautomatische weegwerktuigen die op
de markt worden aangeboden aan
eisen voldoen die een hoge mate van
bescherming bieden. De conformiteitsbeoordeling moet een hoge mate
van betrouwbaarheid bieden. De wijzigingen van beide richtlijnen zijn
onderdeel van het zogenaamde
stroomlijningspakket, dat negen
Europese richtlijnen herschikt in
overeenstemming met de nieuwe terminologie van het Verdrag van Lissabon en met de referentiebepalingen
uit Besluit nr. 768/2008/EG van 9 juli
2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen
van producten en tot intrekking van
Besluit 93/465/EEG van de Raad. Met
de stroomlijning is een geharmoniseerd kader gecreëerd voor het in de
handel brengen, het vrije verkeer en
de ingebruikneming van producten.
Met deze stroomlijning wordt het
functioneren van de interne markt
voor goederen versterkt, ontstaat een
gelijk speelveld in de markt en wordt
efficiënter markttoezicht binnen de
EU mogelijk. Om de genoemde richtlijnen in Nederlandse wetgeving om
te zetten, is een wijziging en aanvulling nodig van de Metrologiewet in
samenhang met de te wijzigen lagere
regelgeving. De verplichtingen van
marktdeelnemers worden meer specifiek belegd. Ook wordt een grondslag in de wet opgenomen om eisen
te kunnen stellen aan de EU-conformiteitsverklaring. Verder wordt het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
533
Wetgeving
mogelijk dat volgens bepaalde regels
een interne instantie van een fabrikant bepaalde werkzaamheden uitvoert in het kader van een conformiteitsbeoordeling. Het onderhavige
wetsvoorstel implementeert verder
waar nodig de gewijzigde terminologie van de richtlijnen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 143, nrs. 1-3
Doorberekenen kosten
toezicht en tucht
443 - Wetsvoorstel (06-02-2015) tot
wijziging van de Advocatenwet, de
Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet
op het notarisambt in verband met
het doorberekenen van de kosten
van toezicht en tuchtrechtspraak
aan de beroepsgroepen (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen)
– Dit wetsvoorstel strekt ertoe de
kosten van het toezicht op notarissen en gerechtsdeurwaarders en de
kosten van tuchtrechtspraak van
advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders door te berekenen aan
de beroepsgroepen. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van
en het bevorderen van de kwaliteit
van de beroepsuitoefening door deze
beroepsgroepen ligt immers primair
bij deze beroepsgroepen. Concreet
komt dit erop neer dat de kosten ten
laste worden gebracht van de
publiekrechtelijke beroepsorganisaties (Pbo’s); in het geval van notarissen, de Koninklijke Notariële
Beroepsorganisatie (KNB), in het
geval van advocaten, de Nederlandse
orde van advocaten (NOvA) en in
geval van gerechtsdeurwaarders, de
Koninklijke Beroepsorganisatie van
Gerechtsdeurwaarders (KBvG). De
Pbo’s kunnen deze kosten vervolgens
bij de individuele beroepsbeoefenaren in rekening brengen via de jaarlijkse bijdrage aan de Pbo.
De ratio voor het doorbelasten van
de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak is tweeledig. Ten eerste hebben de beroepsbeoefenaren zelf
primair voordeel van het wettelijke
toezicht en de tuchtrechtspraak. Beide instrumenten versterken immers
de kwaliteit en de integriteit van de
beroepsgroepen en vormen een
belangrijke waarborg voor het maatschappelijk draagvlak voor de bijzondere positie die deze beroepsgroepen
534
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
innemen. Door deze bijzondere positie profiteren de betreffende beroepsgroepen van verschillende privileges,
zoals een domeinmonopolie. De bijzondere positie en de daaraan verbonden privileges brengt de noodzaak van toezicht mee. Het aan de
beroepsbeoefening verbonden tuchtrecht dient evenzeer om het vertrouwen in de beroepsgroep hoog te houden. Het tuchtrecht draagt enerzijds
bij aan het zuiver houden van de
beroepsgroep en het voorkomen van
ongewenste uitwassen. Anderzijds
draagt het tuchtrecht bij aan het vertrouwen van de samenleving in de
kwaliteit en integriteit van de
beroepsbeoefenaren. Daarom acht
het kabinet het passend dat de
beroepsbeoefenaren die van deze bijzondere positie profiteren, ook de
kosten van het toezicht en het tuchtrecht dragen.
Ten tweede zorgt doorbelasting van
de kosten voor een financiële prikkel
om te zorgen voor een efficiënte wijze van inrichting van de kwaliteitsen integriteitsbewaking binnen de
beroepsgroepen zelf. Het stimuleert
zowel de beroepsorganisaties als de
individuele beroepsbeoefenaren om
de beroepsuitoefening zodanig in te
richten dat er zo min mogelijk kosten worden gemaakt aan toezicht en
tuchtrecht. In het licht van het voorgaande is het redelijk om de kosten
die verbonden zijn aan het wettelijke
toezicht en tuchtrecht ten laste van
de beroepsgroepen te brengen. Het
kabinet heeft in 2007 weliswaar het
voorstel gedaan om in beginsel
alleen de kosten van de eerste aanleg
in rekening te brengen bij de
beroepsgroep, maar niet uitgesloten
dat voor een andere verdeling van de
financiële verantwoordelijkheid gekozen kan worden. Met onderhavig
wetsvoorstel wordt van die ruimte
gebruik gemaakt. Daarmee wordt
tevens uitvoering gegeven aan de bijlage bij het regeerakkoord van oktober 2010 en de bijlage II uit het
gedoogakkoord van 2010, waaruit
voortvloeit dat de kosten van het toezicht op onder andere notarissen
doorberekend worden aan de
beroepsgroep zelf, evenals de kosten
van de tuchtrechtspraak.
Kamerstukken II 2014/15, 34 145, nrs. 1-4
Diverse wijzigingen
onderwijs
444 - Wetsvoorstel (06-02-2015) tot
wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het aanbrengen
van enkele inhoudelijke wijzigingen
van diverse aard
– In dit wetsvoorstel wordt een aantal wijzigingen van de Wet op het
primair onderwijs (WPO), de Wet op
de expertisecentra (WEC), de Wet op
het voortgezet onderwijs (WVO), de
Wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB), de Wet hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (WHW)
en de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT) doorgevoerd. Het betreft verschillende kleine beleidsmatige en
hiermee samenhangende technische
wijzigingen. Het gaat om de volgende voorgestelde wijzigingen:
– het voorzien in een wettelijke
grondslag voor het stellen van regels
door de Minister over het uitzetten
van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen voor financiële producten
door publieke of semi-publieke
instellingen op het gebied van onderwijs;
– het terugzetten van het oude artikel 30a in de WVO (dat naar aanleiding van de motie Jurgens is komen
te vervallen), waarin de kortere termijnen voor het indienen van een
bezwaar- of beroepschrift die afwijken van de artikelen 6:7 en 7:24 van
de Algemene wet bestuursrecht worden geregeld;
– het vervallen van de verplichting
voor atheneum leerlingen om het
vak culturele kunstzinnige vorming
(ckv) te volgen, indien het vak Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en
cultuur, dan wel beide, in het profiel
zijn opgenomen;
– het uitzonderen van de fusietoets
voor fusies waarbij praktijkonderwijs
een rol speelt in de fusietoets;
– het aanpassen van de WOT aan de
Wet revitalisering generiek toezicht
(Stb. 2012, 233);
– het redactioneel wijzigen van de
term ‘controleprotocol’ in ‘accountantsprotocol’, omdat deze nieuwe
term beter aansluit bij de doelgroep
waarvoor het protocol bedoeld is: de
accountant.
Kamerstukken II 2014/15, 34 146, nrs. 1-3
Wetgeving
445
Vervolgstukken
Flexibel cameratoezicht
Nadere memorie van antwoord
(19-02-2015) bij het wetsvoorstel tot
wijziging van de Gemeentewet in
verband met de verruiming van de
bevoegdheid van de burgemeester
tot de inzet van cameratoezicht.
Kamerstukken I 2014/15, 33 582, D
Omgevingswet
Nota n.a.v. het verslag (18-02-2015)
over en nota van wijziging (18-022015) bij het wetsvoorstel houdende
regels over het beschermen en
benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet).
Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 12 en 13
Novelle kerntaken
volkshuisvesting
Nader voorlopig verslag (16-02-2015)
over en nadere memorie van antwoord (19-02-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting.
Kamerstukken I 2014/15, 33 966, L en M
Uitvoeringswet erkenning
beschermingsmaatregelen
Memorie van antwoord (17-022015) bij het wetsvoorstel tot uitvoering van Verordening (EU) Nr.
606/2013 van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van
beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181)
(Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken).
Werken na AOW-leeftijd
Nota n.a.v. het verslag (17-02-2015)
over het wetsvoorstel houdende aanpassing van enige arbeidsrechtelijke
bepalingen die een belemmering
kunnen vormen voor werknemers en
ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken
(Wet werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd).
Kamerstukken II 2014/15, 34 073, nr. 6
Werktijden rechterlijke
ambtenaren
Verslag (16-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het verrichten
van werkzaamheden op zondagen en
feestdagen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 096, nr. 5
Ontvreemde
cultuurgoederen
Verslag (13-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten
ter implementatie van Richtlijn
2014/60/EU betreffende teruggave
van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied
van een lidstaat zijn gebracht en
houdende wijziging van Verordening
(EU) nr. 1024/2012 (herschikking)
(PbEU 2014, L 159).
Kamerstukken II 2014/15, 34 097, nr. 4
446
Nota’s,
rapporten &
verslagen
gen, waarin een regeling is gegeven
over de bestuurlijke boete en het
Boetebesluit socialezekerheidswetten, aangepast. De aanpassingen
betreffen primair het overgangsrecht
en het boeteregime. Daarnaast
worden de waarschuwingsmogelijkheid en de criteria van verminderde
verwijtbaarheid uitgebreid. Naar
verwachting zal het wetvoorstel voor
het zomerreces voor een adviesaanvraag bij de Raad van State worden
ingediend. Daarna zal het wetsvoorstel zo snel mogelijk bij de Kamer
worden ingediend. Totdat de aanpassingen van de wet- en regelgeving
inwerking treden, blijven de uitvoeringsorganisaties gehouden het boeteregime zoals neergelegd door de
uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep toe te passen. Bij het wetsvoorstel zal de minister ook ingaan
op de toegezegde mogelijkheid voor
de uitvoeringspraktijk om te anticiperen op de voorgestelde wetswijziging inzake de uitbreiding van de
waarschuwingsmogelijkheid zodat de
uitvoeringspartijen dit instrument
snel kunnen inzetten.
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 497
Identiteitswisselingen
Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 11-02-2015) aan en van de
vaste cie. voor BZK en de Staatssecretaris van VenJ inzake de reactie op
het rapport ‘Legale identiteitswisselingen in de Balkan en OostEuropa’ (Kamerstuk 17 050, nr. 493).
– Er zijn 53 vragen gesteld, die beantwoord zijn. Het draait om de mogelijkheden die er in Oost Europese en
Balkan landen zijn om relatief
gemakkelijk van naam te wisselen.
Dat kan in Nederland tot fraude leiden.
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 500
Kamerstukken I 2014/15, 34 021, B
Aanvallen op
informatiesystemen
Nota van wijziging (11-02-2015) bij
het wetsvoorstel tot Implementatie
van de richtlijn 2013/40/EU over aanvallen op informatiesystemen en ter
vervanging van Kaderbesluit
2005/222/JBZ (PbEU L 218/8).
Kamerstukken II 2014/15, 34 034, nr. 6
‘Fraude’ en boetes
Expanded Asset Purchase
Programme ECB
Brief van de Minister van SZW
(09-02-2015) over aanpassingen van
de Wet aanscherping handhaving en
sanctiebeleid SZW-wetgeving
(Fraudewet) en het Boetebesluit
socialezekerheidswetten.
– Naar aanleiding van de uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep en
het rapport van de Nationale
ombudsman over de Fraudewet worden de Fraudewet, alle sociale verzekeringswetten en sociale voorzienin-
Brief van de Minister van Financiën
(09-02-2015) met een overzicht van
de gevolgen voor Nederland van het
door de ECB aangekondigde Expanded Asset Purchase Programme
(EAPP) alsmede een overzicht van de
conclusie van de Advocaat-Generaal
van het Europese Hof van Justitie in
de zaak Gauweiler over de vraag of
het Outright Monetary Transactions
(OMT) programma van de ECB verenigbaar is met het verbod op mone-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
535
Wetgeving
taire financiering zoals vastgesteld in
artikel 123 eerste lid van het Verdrag
betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
– De Raad van Bestuur van de ECB
besloot op 22 januari jl. om de
bestaande opkoopprogramma’s voor
Asset Backed Securities en Covered
Bonds (ABSPP en CBPP3) uit te breiden tot een Expanded Asset Purchase
Programme (EAPP) waarbinnen de
ECB ook staatsobligaties en obligaties
van Europese instellingen zoals het
ESM zal gaan opkopen. Het Eurosysteem zal daarbij vanaf maart 2015
tot en met in beginsel september
2016 maandelijks € 60 miljard aan
publieke en private activa opkopen.
Het is niet aan het kabinet om zich
uit te spreken over de wijze waarop
de ECB in onafhankelijkheid haar
mandaat uitvoert. Van de totale
opkoop aan publieke activa vindt
80% voor eigen rekening en risico
van de nationale centrale bank plaats
die ook de obligaties van de eigen
overheid zal opkopen. Voor 12% van
het gealloceerde bedrag worden voor
gezamenlijke rekening activa van
Europese instellingen opgekocht
waar de Europese lidstaten reeds
garant voor staan. Daarnaast verricht
de ECB 8% van de aankopen voor
gezamenlijke rekening. In 2013 heeft
de Staat zoals bekend een garantie
aan DNB verstrekt voor het balansrisico van DNB als gevolg van het
Securities Markets Programme (SMP).
Sinds 2012 is het balansrisico van
DNB uit hoofde van de destijds ingestelde crisismaatregelen afgenomen,
in het bijzonder door aflossingen op
het Securities Markets Programme
(SMP) en een verbeterde marktperceptie van de risico’s op de overheden
die deel uitmaken van dit programma. Het EAPP betekent dat nieuwe
risico’s op de balans van DNB zullen
worden genomen.
De Advocaat-Generaal van het Europese Hof van Justitie heeft op 14
januari jl. zijn opinie gepubliceerd in
de zaak Gauweiler over de toelaatbaarheid van het OMT-programma
onder het Verdrag betreffende de
Werking van de Europese Unie. In
geding is of het OMT-programma in
strijd is met het verbod op monetaire financiering zoals vastgelegd in
artikel 123 eerste lid VWEU.
Artikel 123 eerste lid VWEU stelt dat
het de ECB niet is toegestaan om
536
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
rechtstreeks staatsobligaties van
nationale overheden te kopen. Artikel 18 eerste lid van het statuut van
de ECB stelt de ECB echter in staat
om in de financiële markten te opereren door aan- en verkoop van
schuldpapier om haar doelstellingen
te kunnen verwezenlijken. De Advocaat-Generaal stelt dat de opkoop
van staatsobligaties binnen het
OMT-programma binnen de kaders
van het Verdrag valt, onder voorwaarde dat de markt in staat wordt
gesteld een marktprijs te bepalen.
Volgens de Advocaat-Generaal stelt
artikel 18 eerste lid van het statuut
van de ECB de ECB in staat om in de
financiële markten te opereren door
aan- en verkoop van schuldpapier
om aan het mandaat van prijsstabiliteit te voldoen. Volgens de AdvocaatGeneraal verbiedt artikel 123 eerste
lid VWEU de ECB enkel om direct, op
de primaire markt, staatsobligaties
op te kopen. Het indirect kopen van
staatsobligaties op de secundaire
markt is wel toegestaan. Hier zijn
echter voorwaarden aan verbonden.
Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1235
World Drug Problem
Brief van de Staatssecretaris van
VWS en de Ministers van VenJ, BuZa
en voor BHO (09-02-2015) over de
inzet van Nederland ten behoeve van
de United Nations General Assembly
Special Session (UNGASS) on the
World Drug Problem in de eerste
helft van 2016 in New York.
– De UNGASS wordt bijeengeroepen
door de Algemene Vergadering. In
2012 is naar aanleiding van een
voorstel van Mexico en Guatemala
besloten een UNGASS over de werelddrugsproblematiek te organiseren.
Een eerdere UNGASS inzake drugs
heeft in 1998 plaatsgevonden.
Het VN drugscontrole systeem is
gebaseerd op drie verdragen: de Single Convention on Narcotics (1961),
de Convention on Psychotropic
Substances (1971) en de UN Convention Against Illicit Traffic in Narcotic
Drugs and Psychotropic Substances
(1988). Bij de VN drugsverdragen zijn
184 (verdrag 1961) respectievelijk
189 (verdrag 1988) landen partij.
In een aantal landen bestaat ontevredenheid over de wijze van interpretatie van de verdragen. Vanuit de initiërende landen voor deze UNGASS
(met name die uit Midden- en Zuid-
Amerika) wordt aangegeven dat het
niet zozeer de bedoeling is om over
verdragswijzigingen te spreken, maar
wel over de mogelijkheid van een
flexibele interpretatie zodat er ruimte is voor een innovatieve aanpak
van regionale problemen. Dit betreft
verschillende aspecten. Zo bemoeilijkt de praktijk van strikte controle
op de naleving van 50 jaar oude verdragen het vinden van oplossingen
voor actuele drugsvraagstukken
waarmee landen te maken hebben.
Hierbij kan gedacht worden aan
beperkte toegang tot en beschikbaarheid van essentiële medicijnen zoals
morfine maar ook het niet kunnen
inzetten van preventieve interventies
omdat het onderwerp drugs volledig
gecriminaliseerd en daardoor niet
bespreekbaar is. Binnen de internationale context van drugsbeleid lijkt
steeds meer discussie te ontstaan
over de effectiviteit van de huidige
justitiële invalshoek (war on drugs),
welke in productie- en doorvoerlanden vaak maatschappij ontwrichtende gevolgen kan hebben.
Nederlandse inzet: Internationaal
verschuift de discussie rondom drugs
van het nemen van meer repressieve
maatregelen, naar onder andere
maatregelen rondom harm reduction, toegang tot medicatie en het
decriminaliseren van de gebruiker.
Gezien de wens van landen om de
focus van de wereldwijde discussie
rondom drugs meer te richten op
volksgezondheid, ziet het kabinet een
kans voor Nederland om onze ervaring en effectief bewezen interventies te presenteren tijdens de
UNGASS 2016. Inzet op harm reduction maakt daar deel van uit en zal
naar verwachting een van de belangrijkste onderwerpen van discussie
zijn. Daarnaast is het van belang
dat we aandacht vragen voor de toegang tot noodzakelijke medicijnen,
met name rondom pijnbestrijding.
Tenslotte is het vanuit het perspectief van de bescherming van de rechten van de mens van belang dat er
aandacht gevraagd wordt voor de
decriminalisering van drugsgebruikers zodat zij toegang kunnen krijgen tot preventieve informatie,
behandeling en harm reductionmaatregelen, hetgeen in veel VN-lidstaten nog niet of onvoldoende het
geval is.
Kamerstukken II 2014/15, 26 150, nr. 143
Wetgeving
OM en aangifteproces BES
Brief van de Minister van VenJ
(06-02-2015) met een reactie op twee
rapporten van de Raad voor de
Rechtshandhaving omtrent de ‘Sturing van het Openbaar Ministerie
BES’ en het ‘Review-onderzoek aangifteproces’.
– De Raad heeft een onderzoek verricht naar de sturing van het Openbaar Ministerie van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (OM BES), op de
opsporing, de executie van strafrechtelijke vonnissen door het OM en
naar het aangifteproces bij het Korps
Politie Caribisch Nederland (KPCN).
De Raad constateert dat het sturingsproces van het OM op de BES de
afgelopen jaren de nodige ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Van een
situatie waarin er geen sturingsstructuur was en het OM heel dicht op het
operationele opsporingsproces zat,
werd een proces ingezet en een
omslagpunt bereikt waarbij het OM
meer op afstand staat en feitelijk
zaken aanstuurt met behulp van
twee vaste sturingsinstrumenten.
Dit betekent echter niet dat men er
al is. Het proces blijft, onder andere
door de stijgende werklast en de
kleinschaligheid, kwetsbaar. De
door de Raad gesignaleerde kwetsbaarheden rond het jeugdstrafrecht
en het proces van de executie van
strafvonnissen hebben de aandacht
van de minister en die van het OM.
Zo wordt er momenteel hard
gewerkt aan een ICT voorziening
die behulpzaam is bij de executie
van strafvonnissen.
De Raad constateert dat er sinds
2012 forse stappen zijn gezet in het
verbeteren van het aangifteproces.
Voor vrijwel elk onderzocht onderwerp hebben het KPCN en het OM
aan een groot aantal van de door de
Raad geformuleerde aanbevelingen
zichtbaar invulling gegeven. Het politiekorps heeft, in overleg met het
OM, het aangifteproces beschreven
waardoor meer sturing en controle
op het aangifteproces is gerealiseerd
evenals het prioriteren van aangiftes.
Er is geïnvesteerd in een adequaat
registratiesysteem en in de professionalisering van medewerkers. Ook is
geïnvesteerd in de renovatie van
diverse politiebureaus. De Raad
benoemt als belangrijk aandachtspunt de terugkoppeling aan de aangever. Dit heeft de aandacht van de
korpschef.
Geconcludeerd wordt dat binnen de
mogelijkheden en beperkingen die
de infrastructuur van de eilanden
bieden, het OM, het KPCN en de
andere partners in de strafrechtketen
goed werk leveren.
Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 224
den met het aannemen van nieuwe
werknemers en 45 procent geeft aan
dat de loondoorbetalingplicht leidt
tot extra voorzichtigheid bij het
omzetten van het tijdelijke contract
in een vast contract. De rapporten
zijn als bijlage bij deze brief te vinden.
Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 586
Werkgevers en ziekte
Brief van de Minister van SZW
(06-02-2015) over twee onderzoeken
naar de loondoorbetalingplicht voor
werkgevers bij ziekte en het ziekteen arbeidsongeschiktheidsrisico voor
werkgevers en naar de mogelijkheden om de solidariteit te bevorderen
onder MKB-werkgevers.
– In het onderzoek naar de ervaringen van werkgevers is nagegaan of,
en zo ja, welke knelpunten werkgevers ervaren bij de loondoorbetalingplicht. Het andere onderzoek geeft
inzicht in het aanbod van verzuimverzekeringen en de verzekeringsgraad van (kleine) werkgevers en in
de mogelijkheden om de verzekeringsgraad te verhogen. Uit de onderzoeken komt een genuanceerd beeld
naar voren. Het laat zien dat werkgevers hun verantwoordelijkheid ten
opzichte van hun werknemers serieus nemen. Dit blijkt onder andere
uit het feit dat er vrijwel geen werkgevers zijn die zouden willen stoppen met het doorbetalen van loon op
het moment dat een werknemer zich
ziek meldt. Het financiële draagvlak
van de loondoorbetalingplicht is
beperkter dan het algemene draagvlak. Uit het onderzoek naar de ervaringen van werkgevers blijkt dat 45
procent van de werkgevers aangeeft
dat de kosten die voortkomen uit
ziekte en re-integratie niet goed te
dragen zijn. Uit het onderzoek naar
de verzekeringsgraad blijkt wel dat
kleine, startende ondernemingen
relatief vaak onverzekerd zijn. Ongeveer 60 procent van de kleine bedrijven die minder dan 6 jaar bestaat
heeft een verzuimverzekering. Werkgevers kunnen de wettelijke verzuimverplichtingen beperken door
gebruik te maken van flexibele
arbeid. Verzekerde en onverzekerde
bedrijven maken evenveel gebruik
van flexibele arbeid. Daaruit blijkt
dat werkgevers flexibele arbeid niet
inzetten als alternatief voor verzekeren. 28 procent van de werkgevers
geeft aan voorzichtiger te zijn gewor-
Verbeteren aangifteproces
Brief van de Minister van VenJ (0502-2015) over de volgende stappen
om het aangifteproces te verbeteren.
– Het fundament van deze verbeterslag is geschetst in de brief van 9 juli
2013 (Kamerstuk 29 628, nr. 404).
Met de start van de nationale politie
is de implementatie van de zogenaamde ‘multichannelaanpak’
gestart. Basis van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische
bereikbaarheid van de politie. De
aangever krijgt hierbij een passend
advies over de wijze waarop hij het
beste aangifte kan doen. De politie
bereidt zich voor op de uitbreiding
van het aantal delicten waarvoor
internetaangifte mogelijk is. Deze
uitbreiding wordt gefaciliteerd met
een wetswijziging (Digitale processtukken Strafvordering, Kamerstukken 34 090, eind november 2014
ingediend). Met het wetsvoorstel
wordt de elektronische aangifte de
start van het digitale strafproces. De
ontwikkeling naar een volledig digitaal strafproces zal enige tijd vergen.
Het voorstel biedt de ruimte voor de
politie om de uitbreiding van de
elektronische aangifte gefaseerd in
te voeren. Samen met het Verbond
voor Verzekeraars werkt de politie
aan een verbeterde werkwijze voor
de afhandeling en verwerking van
een aantal aangiften dat louter om
verzekeringstechnische redenen worden gedaan. De informatie wordt,
zoveel mogelijk geautomatiseerd,
gescreend op opsporingsindicatie en/
of andere relevante informatie voor
de opsporing en de benodigde informatie. De burger krijgt vervolgens
een document ten behoeve van zijn
schademelding aan de verzekeringsmaatschappij. De eis van aangifte in
de verzekeringsvoorwaarden vervalt.
Sinds 1 oktober 2012 is het mogelijk
voor slachtoffers van bedreiging en
geweld, zoals bijvoorbeeld hulpverleners, aangifte onder nummer op
nummer te doen. Op deze manier
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
537
Wetgeving
komen persoonsgegevens van het
slachtoffer niet ter kennis van de verdachte. Aangifte onder nummer
wordt op dit moment geëvalueerd op
haar werking. In het voorjaar van
2015 zal een meerjarige brede landelijke anti-discriminatie voorlichtingscampagne van start gaan. De campagne beoogt de bewustwording over
discriminatie en de meldings- en
aangiftebereidheid bij burgers te vergroten.
Sinds 1 januari 2014 is een nieuwe
aanwijzing voor de opsporing van
kracht. Hierin biedt het OM de politie
duidelijke inhoudelijke kaders voor
de afweging wanneer naar aanleiding
van een aangifte al dan niet wordt
overgegaan tot opsporing. Ook geeft
de aanwijzing aan waar de verantwoordelijkheid ligt voor het maken
van die afwegingen en het nemen
van beslissingen. De politie werkt
conform deze richtlijn en werkt aan
een landelijke kwaliteitsnorm voor
alle aangiften die de eerste helft van
dit jaar geïmplementeerd zal worden.
Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 504
Jihad bestrijding
Brief van de Ministers van VenJ, BZK
en Defensie (05-02-2015) met antwoord op vragen inzake extra maatregelen terrorismebestrijding en
n.a.v. het debat op 14 januari 2015
over de aanslagen in Parijs.
– Zoals reeds aangegeven in het
debat over de aanslagen in Parijs op
14 januari jl. (Handelingen II
2014/15, nr. 41, item 7), is duidelijk
dat als mocht blijken dat de capaciteit in de veiligheidsketen op dit
gebied in de toekomst verder moet
worden uitgebreid, de financiering
daarvan geen belemmering kan zijn.
De partijen in de veiligheidsketen
hebben zich aan het dreigingsniveau
aangepast en zijn op dit moment in
staat de jihadistische dreiging het
hoofd te bieden. Gezien het verwachte voortduren van het huidige dreigingsniveau, en het groeiend aantal
terugkeerders, heeft het Kabinet
opdracht gegeven tot een analyse
van de veiligheidsketen om te bezien
of de huidige inzet van de diensten
en andere ketenpartners langdurig
vol te houden is. Deze analyse vindt
momenteel plaats. Na bespreking in
het kabinet, wordt de Kamer over de
conclusies geïnformeerd.
Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 288
538
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Tappen
Brief van de Minister van VenJ (0602-2015) ver de uitwerking van tapverslagen, de inzet van tappen als
opsporingsmiddel en de storing in
het tapsysteem van september 2012.
– Het Openbaar Ministerie en de
nationale politie zijn samen bezig
om tot een vorm van landelijke protocollering te komen. De eenheid
Noord holland werkt inmiddels met
een nieuw tapprotocol dat onder
meer een aanvullende controlestap bevat, waarbij de kwaliteit van
de verslaglegging van tapgesprekken
die cruciaal zijn voor het bewijs,
extra wordt gecontroleerd. Inmiddels
zijn met professionals uit de eenheden en van het Openbaar Ministerie
concrete afspraken gemaakt over een
breder verbeterprogramma, waarbij
elke eenheid eenzelfde soort proces
zal doorlopen als in Noord-Holland.
Dit proces zal input opleveren voor
een gezamenlijk vast te stellen landelijk protocol. Hiermee worden
belangrijke stappen gezet in de verbetering van de controleerbaarheid
en de betrouwbaarheid van de procedure van het uitwerken van tapverslagen. Dit proces zal uiterlijk 1 april
2015 zijn afgerond. Het Openbaar
Ministerie en de politie hebben vanaf
begin 2014 uitdrukkelijk aandacht
voor het kritisch inzetten van BOBmiddelen waaronder het tappen. Met
de politie (recherche) wordt voortdurend gekeken of er mogelijkheden
zijn om – naast de inzet van de meer
klassieke opsporingsmiddelen –
andere opsporingsbevoegdheden en
-strategieën te ontwikkelen en toe
te passen. Technologische en juridische ontwikkelingen dwingen de
opsporing en vervolging om kritisch
te blijven kijken of het huidig instrumentarium en de toepassing ervan
toereikend is, nu en in de toekomst.
Het verder ontwikkelen en breder
toepassen van andere opsporingsbevoegdheden en -strategieën zou kunnen leiden tot minder inzet van het
middel van de tap.
Op 17 december 2013 heb is de
Kamer geïnformeerd over een storing die zich op 20 september 2012
in het tapsysteem heeft voorgedaan,
waarbij gedurende deze storing de
audio- en verkeersgegevens van
getapte gesprekken niet zijn opgenomen. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft
hiernaar onderzoek uitgevoerd en
heeft medio december 2014 haar
eindrapportage opgeleverd. Deze rapportage treft u bij deze brief als bijlage aan.
Kamerstukken II 2014/15, 30 517, nr. 27
Snowden over AIVD
Brief van de Ministers van BZK en
Defensie (06-02-2015) naar aanleiding van de interviews van de heer
Snowden in Nieuwsuur en De Volkskrant.
– De Nederlandse inlichtingen- en
veiligheidsdiensten AIVD en MIVD
voeren hun activiteiten uit op grond
van de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten (Wiv 2002). De
Wiv 2002 stelt kaders voor de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de
inzet van bijzondere bevoegdheden.
De wet biedt geen ruimte voor hetgeen de heer Snowden stelt. De AIVD
en MIVD werken internationaal
nauw samen, bijvoorbeeld in het
kader van de bestrijding van het terrorisme en ter ondersteuning van
militaire operaties. De aard van de
samenwerking met buitenlandse
diensten wordt (mede) bepaald door
criteria zoals de democratische
inbedding van de desbetreffende
dienst, het mensenrechtenbeleid van
het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het
karakter van de dienst. Per dienst
waarmee wordt samengewerkt of
waarmee samenwerking wordt overwogen wordt een weging gemaakt
van de relatie. Daarbij worden de
genoemde criteria betrokken. De
Commissie evaluatie Wiv 2002 (de
commissie-Dessens) heeft aanbevelingen gedaan om de criteria voor de
aard van de samenwerking in de wet
op te nemen alsmede de toestemming van het delen van grote hoeveelheden ruwe gegevens (bulkdata)
met buitenlandse diensten op ministerieel niveau te leggen. Deze aanbevelingen worden meegenomen in de
aanstaande wijziging van de Wiv
2002. In afwachting hiervan is de
werkwijze van de diensten aangepast, in die zin dat nu voor het delen
van bulkdata met buitenlandse diensten toestemming wordt gevraagd
aan de betrokken minister. De Commissie van Toezicht betreffende de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
(CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de
Wetgeving
Wiv 2002. Er is volgens de CTIVD
geen sprake van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD en de
MIVD. Van buitenlandse druk om
wetgeving aan te passen is evenmin
sprake. De aanbeveling om de interceptiebepalingen in de Wiv 2002 te
wijzigen komt van de onafhankelijke
commissie-Dessens. Eerder kwamen
de CTIVD en de Adviesraad Internationale Vraagstukken tot een soortgelijke aanbeveling. Het kabinet heeft
de aanbeveling overgenomen. Overigens worden gelijktijdig de waarborgen ter bescherming van de privacy
aangescherpt.
Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 109
Starbucks ruling
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (09-02-2015) over de ruling
van Starbucks.
– In bijzondere gevallen, waarin een
cruciaal politiek oordeel zich toespitst op één specifiek geval, kan het
wenselijk zijn de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in een ruling. In
beginsel beschouwt de bewindsman
Starbucks niet als zo’n geval. Immers,
dit geval wordt door de Europese
Commissie onderzocht en beoordeeld. De uitkomst van die beoordeling kan de Kamer vervolgens betrekken bij haar controlerende taak.
Echter, over deze specifieke casus is
inmiddels zoveel openbaar gemaakt,
dat pragmatisme het hier wint van
principes. Daarom is de staatssecretaris bereid om de leden van de vaste
commissie voor Financiën in een
besloten en vertrouwelijke technische briefing te informeren over deze
casus en zegt toe om in deze briefing
de Kamer een volledig, helder en
transparant beeld te schetsen van de
rulingpraktijk en daarbij specifiek in
te gaan op casus Starbucks.
Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 229
Evaluatie Chw
Brief van de Minister van IenM
(09-02-2015) met een opzet van de
evaluatie van de Crisis- en herstelwet.
– Kort na het uitbreken van de mondiale financiële en economische crisis in 2008 heeft het kabinet gezocht
naar middelen om de gevolgen daarvan in het ruimtelijke domein en in
de bouwsector te beperken en te verzachten. In die context is de Crisisen herstelwet tot stand gekomen en
op 31 maart 2010 in werking getreden. Bij wijziging van de Crisis- en
herstelwet in 2013 is onder meer de
werkingsduur voor onbepaalde tijd
verlengd. Het ligt in de bedoeling om
de Crisis- en herstelwet in te trekken,
wanneer de Omgevingswet in werking treedt. Het parlement is uitvoerig en frequent geïnformeerd
over de uitvoering van de wet en de
impact in brede zin, hiervan wordt
een kort overzicht gegeven. Net als
in de voorgaande jaren zal de
Kamer ook in 2015 uitgebreid worden geïnformeerd over de uitvoering van de Crisis- en herstelwet. De
rapportage
zal aansluiten bij de eerdere informatievoorziening, zodat een consistente
reeks ontstaat die de ontwikkeling in
de toepassing van de wet zichtbaar
maakt. De rapportage wordt als volgt
opgezet:
• Een nadere analyse van de impact
van de wet aan de hand van
overzichten en analyses van de
bestuursrechterlijke bepalingen.
• Inhoudelijke en cijfermatige voortgangsinformatie over de bijzondere
voorzieningen (experimenten).
• Het uitlichten van enkele experimenten vanuit meerdere invalshoeken dan alleen de projectleider.
• Ten behoeve van de objectiviteit zal
een begeleidingscommissie worden
opgericht waarin overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en wetenschap zijn vertegenwoordigd.
Kamerstukken II 2014/15, 32 127, nr. 211
JBZ-raad terrorisme
Brief van de Minister van VenJ
(09-02-2015) met het verslag van de
bespreking tijdens de informele JBZRaad te Riga op 29-30 januari 2015,
onderdeel terrorisme.
– De discussie werd volgens de volgende lijnen gevoerd:
1. Preventie van radicalisering, in het
bijzonder op sociale media.
2. Informatie-uitwisseling: verbetering gebruik bestaande systemen en
uitwisselen van informatie aan Europol en Eurojust. Dit betreft ook
informatie van veiligheidsdiensten.
3. Identificatie van reisroutes van terroristen. Belangrijkste hier is de
totstandkoming van een EU PNR
richtlijn in overeenstemming met de
VN Veiligheidsraad Resolutie 2178
(UNSCR 2178).
4. Bestrijding van de illegale handel
in vuurwapens.
Het doel van het Voorzitterschap was
om tijdens de informele Raad
gemeenschappelijke EU-acties te
identificeren en deze op te nemen in
een gemeenschappelijke verklaring
als input voor de Europese Raad van
12 februari 2015.
Kamerstukken II 2014/15, 32 317, nr. 269
JBZ-raad
Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (13-02-2015) met het
verslag van de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, gehouden in Riga op 29 en 30 januari 2015.
– De discussies kunnen als volgt worden samengevat:
Aanpak terrorisme
Hier wordt verwezen naar de brief
van de Minister van Veiligheid en
Justitie van 9 februari 2015, aan de
Tweede Kamer, met daarin het verslag van de discussie die tijdens de
informele JBZ-Raad over terrorisme is
gevoerd. (zie hierboven)
Oostelijk Partnerschap
Op het gebied van resultaten, uitdagingen en leerpunten inzake de
rechtshandhaving, de onafhankelijkheid en de accountability van de
rechterlijke macht en de strijd tegen
de corruptie in de landen van het
Oostelijk Partnerschap werd geconcludeerd dat veel tot stand gebracht
is, maar dat er ook nog veel te doen
is om de rechtsstaat op peil te brengen.
Reikwijdte algemene verordening
gegevensbescherming en richtlijn
gegevensbescherming voor de opsporing en vervolging
Nederland nam het standpunt in dat
dat de strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde, de handhaving
van de openbare orde, de hulpverlening en de uitvoering van
bestuursrechtelijke wetgeving door
de politie (incl. Wet wapens en munitie én de Vreemdelingenwet) zoveel
mogelijk onder de richtlijn worden
gebracht. De meeste lidstaten waren
net als Nederland voor een brede
reikwijdte van de richtlijn. Digitale
oplossingen en instrumenten voor
de justitiële samenwerking De Commissie gaf aan een behoefte te zien
aan een regelkader voor e-commerce.
De Commissie maakte duidelijk dat
zij daarbij voorzichtig en zorgvuldig
te werk wil gaan. In de zomer van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
539
Wetgeving
2015 wil de Commissie een voorstel
gereed hebben op basis waarvan een
impact assessment gemaakt kan worden waaruit onder andere de toegevoegde waarde voor de praktijk moet
blijken.
Verslag van een schriftelijk overleg
(vastgesteld 11-02-2015) tussen de
vaste cie. van Financiën en de Minister van Financiën over de raad van
toezicht van de Autoriteit Financiële
Markten.
uitmaken voor de uitvoering van de
decentralisaties in het sociaal
domein, kan worden geborgd. De Rob
heeft aangegeven zijn advies in twee
delen te geven: in een eerste deel een
probleemverkenning en in het tweede deel conclusies en aanbevelingen
over de borging van democratische
legitimiteit. Het tweede deel verwacht de Rob in de zomer van 2015
af te ronden. De minister zal zijn
standpunt na ontvnagst van het
tweede deel bepalen. Het eerste deel
van het advies is als bijlage bij deze
brief te vinden.
Kamerstukken II 2014/15, 32 648, nr. 7
Kamerstukken II 2014/15, 33 841, nr. 171
Democratische legitimiteit
samenwerkingsverbanden
Moties begroting VenJ
Kamerstukken I 2014/15, 32 317, EJ
Raad van toezicht AFM
Brief van de Minister van BZK (05-022015) bij de aanbieding van het eerste deel van het advies van de Raad
voor het openbaar bestuur (Rob) over
de democratische legitimiteit van
samenwerkingsverbanden.
– De Rob is gevraagd onderzoek naar
te doen naar de vraag hoe de democratische legitimiteit van de regionale samenwerkingsverbanden, waar
gemeenten onderdeel van moeten
Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (04-02-2015) met een
reactie op de moties die zijn tijdens
de behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie 2015.
– ER zijn twaalf moties aangenomen
waarop wordt gereageerd. De moties
gaan over overleg van het COA met
gemeenten en bewoners, over
onderzoek naar de gevolgen van
het stopzetten van de pv-vergoeding, over een prejudiciële procedu-
re in strafzaken, over financiering
van de interventie ‘Alleen jij bepaalt
wie je bent’, over een Jihadisme
Interventie Team, over de bescherming van de privacy van burgers in
Nederland, over de
verschillen in prostitutiebeleid van
landen in Noordwest-Europa, over
een kenniscentrum over geweld
tegen hulpverleners, over evaluatie
van de beleidsvisie ‘Vrijwilligerswerk
bij de sanctietoepassing’, over een
meer prominente plek voor innovatie, over voldoen aan de wettelijke
norm voor het aantal wijkagenten en
over een financiële bijdrage aan
Interpol voor de strijd tegen kinderporno en kindersekstoerisme.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 63
(Rechts)positie militair
Lijst van vragen en antwoorden
(03-02-2015) aan en van de vaste cie.
voor Defensie en de Minister van
Defensie over de brief van 11 december 2014 inzake de bijzondere positie
van de militair (Kamerstuk 34 000 X,
nr. 61).
– Er worden 37 vragen beantwoord.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 X, nr. 65
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
voorkomen.
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
en een naschrift binnen de 300 woorden.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
ding zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
worden verantwoord.
• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
bij voorkeur in de tekst zelf.
knop ‘Magazine’.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
540
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Nieuws
447
Contouren uitvoeringsregelgeving
Omgevingswet
De Minister van Infrastructuur en
Milieu heeft in een brief van 18
februari de contouren geschetst van
de beoogde uitwerking van de
Omgevingswet in bijbehorende
algemene maatregelen van bestuur
(AMvB’s). De uitwerking van de
AMvB’s is de volgende stap in de
stelselherziening van het omgevingsrecht. De AMvB’s zijn nu nog
in opbouw, een proces dat eind 2015
moet zijn afgerond.
D
e uitwerking van de regels
zal worden getoetst aan de
hand van praktijkcasussen.
Het opstellen van de AMvB’s wordt
gevolgd door een proces van brede
maatschappelijke consultatie en de
formele effectentoetsen. De ontwerpAMvB’s zullen in voorhang aan de
Kamer worden voorgelegd.
In de brief worden de contouren
geschetst van de regelgeving die het
kabinet voor ogen heeft.
Naast het opstellen van de AMvB’s
loopt op vijf terreinen een verdergaande beleidsvernieuwing. Het gaat
dan over natuur, grondeigendom,
bodem, geluid en ammoniak en veehouderij. Voor natuur loopt dit via
het aanhangige voorstel voor de Wet
natuurbescherming. De andere
onderwerpen worden apart uitgewerkt in aanvullingswetten en
-AMvB’s die bij inwerkingtreding
opgaan in het stelsel van de Omgevingswet. Deze aanvullingswetsvoorstellen worden separaat ingediend.
Verbeterdoelen
In de AMvB’s krijgen de verbeterdoelen van de stelselherziening verder
vorm, zoals die zijn verwoord in de
memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Omgevingswet:
• het vergroten van de inzichtelijkheid,
de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht;
• het bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de fysieke
leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving;
• het vergroten van de bestuurlijke
afwegingsruimte door een actieve en
flexibele aanpak mogelijk te maken
voor het bereiken van doelen voor de
fysieke leefomgeving;
• het versnellen en verbeteren van
besluitvorming over projecten in de
fysieke leefomgeving.
Concreet worden in de AMvB’s algemene regels gesteld voor initiatieven
in de fysieke leefomgeving en worden kaders gegeven voor het verlenen van omgevingsvergunningen.
Daarnaast wordt met instructieregels
sturing gegeven aan de manier waarop bestuursorganen hun besluiten
nemen en rekening houden met de
te borgen belangen in de leefomgeving, zoals gezondheid, veiligheid en
natuur. Ook worden de procedurele
regels van de wet waar nodig verder
uitgewerkt.
Bij de uitwerking van de AMvB’s
wordt aangesloten bij de wens van
het bedrijfsleven en het bevoegd
gezag om de regels per doelgroep
(burgers, bedrijven en overheden) bij
elkaar te brengen. Een burger of
bedrijf hoeft dus niet meer allerlei
sectorale AMvB’s te doorzoeken om
te bepalen welke eisen van toepassing zijn op zijn initiatief. Concreet
betekent dit een stelsel met vier
nieuwe AMvB’s:
• Het Omgevingsbesluit bevat zowel
algemene als procedurele bepalingen
die voor alle doelgroepen relevant
zijn.
• Het Besluit kwaliteit leefomgeving
stelt inhoudelijke normen aan het
handelen van bestuursorganen.
• Het Besluit activiteiten leefomgeving stelt algemene, rechtstreeks
werkende regels aan met name
milieubelastende activiteiten en
lozingsactiviteiten in de leefomgeving. Dit besluit is gericht op iedereen die deze activiteiten uitvoert,
maar met name op bedrijven.
• Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt algemene, rechtstreeks
werkende regels aan bouwwerkgerelateerde activiteiten in de leefomgeving. Ook dit besluit is gericht op
iedereen die deze activiteiten uitvoert, met name op burgers en
bedrijven.
Het Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit werkt de
instrumenten van de Omgevingswet
uit in procedures en algemene bepalingen. Het besluit werkt uit welke
voorbereidingsprocedure geldt voor
welke omgevingsvergunning en wie
daarbij het bevoegd gezag is. Het
geeft daarnaast bepalingen voor
onder meer grondexploitatie en de
milieueffectrapportage. Van de huidige regelgeving gaan in elk geval 150
artikelen uit zeventien AMvB’s (deels)
op in het Omgevingsbesluit, waaronder het Besluit milieueffectrapportage, het Besluit ruimtelijke ordening
en het Besluit omgevingsrecht.
In het Omgevingsbesluit worden de
vergunningplichtige categorieën van
activiteiten uit het wetsvoorstel voor
de Omgevingswet geconcretiseerd.
Dat zullen er minder zijn dan in de
huidige regelgeving door het uitgangspunt dat vergunningen waar
mogelijk worden vervangen door
algemene regels.
De meeste vergunningaanvragen
gaan over één activiteit. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de
huidige bevoegdheidsverdeling hierbij gelijk blijft. In het merendeel van
de gevallen is en blijft de gemeente
het bevoegd gezag. Op twee punten
is het kabinet voornemens om wel
te komen tot een verschuiving van
bevoegdheden. Het gaat ten eerste
om vereenvoudiging van de
bevoegdheidsverdeling rondom milieubelastende activiteiten. Hier geldt
nu nog een complexe, historisch
gegroeide verdeling tussen provincies en gemeenten. In het Omge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
541
Nieuws
vingsbesluit beoogt het kabinet om
in overleg met gemeenten en provincies te komen tot een verdeling
die eenvoudiger en begrijpelijker is.
Een tweede punt waar een verschuiving wordt bezien, zijn kleine ontgrondingen op land.
Het wetsvoorstel voor de Omgevingswet gaat uit van vertrouwen
dat partijen elkaar waar nodig tijdig
betrekken bij besluitvorming, maar
kent daartoe ook een aantal waarborgen. Twee belangrijke waarborgen bij de omgevingsvergunning
zijn advies en advies met instemming. Advies wordt gegeven door
bestuursorganen en specifieke
adviesorganen, omdat dit wenselijk
is vanuit hun specifieke deskundigheid of hun verantwoordelijkheid
voor een betrokken belang. Instemming betekent dat de vergunning
voor een activiteit niet kan worden
verleend door het bevoegd gezag
zonder de instemming van het adviserende bestuursorgaan.
In het Omgevingsbesluit worden ook
een aantal kleinere aanpassingen
doorgevoerd, gericht op verbetering
van het gebruiksgemak van de mer.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Het voorgenomen Besluit kwaliteit
leefomgeving (Bkl) brengt alle
inhoudelijke regels voor bestuursorganen over de leefomgeving bij
elkaar. Een omvangrijk deel van het
Bkl betreft het stellen van instructieregels. Dit zijn regels over de uitoefening van taken of bevoegdheden door bestuursorganen. Het gaat
onder meer om inhoudelijke eisen
aan omgevingsplannen, verordeningen en programma’s, om regels over
de uitoefening van taken en om
beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen. Daarmee geeft het
Bkl richting aan decentrale overheden bij het bereiken van de maatschappelijke doelen van het wetsvoorstel.
Net als bij het Omgevingsbesluit ligt
winst in het helder bij elkaar brengen, ordenen en harmoniseren van
de verschillende regels. Deze zijn nu
nog verdeeld over enkele wetten en
tientallen AMvB’s, dus over verschillende niveaus. Ook zijn ze vaak verschillend van aard en opzet. In
totaal gaan in ieder geval zo’n 500
artikelen uit 37 huidige AMvB’s op
542
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
in het Bkl, waaronder het Besluit
externe veiligheid inrichtingen en
het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Besluit activiteiten
leefomgeving en Besluit
bouwwerken leefomgeving
Het voornemen is om onder de
Omgevingswet twee AMvB’s vast te
stellen, die rechtstreeks werkende
regels bevatten voor activiteiten in
de leefomgeving. Deze algemene
rijksregels zijn rechtstreeks gericht
tot alle initiatiefnemers die deze activiteiten uitvoeren. Dat kunnen burgers, bedrijven en overheden zijn. De
keuze voor twee AMvB’s in plaats van
één grote, is gemaakt vanuit de herkenbaarheid voor de doelgroepen.
Het Besluit activiteiten leefomgeving
(Bal) bundelt de regels over activiteiten die in de regel door bedrijven
worden verricht. In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) komen
regels samen voor activiteiten die
door veelal bedrijven én burgers worden uitgevoerd, namelijk de regels
over bouwwerken. In totaal gaan in
elk geval zo’n 1.300 artikelen uit 25
AMvB’s geheel of deels op in de nieuwe AMvB’s.
Bij het stellen van regels over activiteiten is decentrale beleidsvrijheid
het uitgangspunt. Het al dan niet
stellen van regels is in beginsel een
keuze van decentrale overheden. Zij
staan het dichtst bij de lokale situatie en zijn veelal ook verantwoordelijk voor de handhaving van de
regels. Het wetsvoorstel voor de
Omgevingswet bepaalt voor welke
categorieën van activiteiten het Rijk
wel algemene regels moet en kan
stellen. Het Rijk blijft bijvoorbeeld
vanuit zijn nationale verantwoordelijkheid om een bepaald veiligheidsniveau in Nederland te borgen,
regels stellen aan activiteiten met
een risico op het ontstaan van een
significant milieueffect. In de twee
AMvB’s worden deze regels vervolgens uitgewerkt in inhoudelijke
voorschriften. Hierbij worden ook
regels gesteld over de inzet van de
verschillende instrumenten uit het
wetsvoorstel: specifieke zorgplichten, meldingen, maatwerkvoorschriften, maatwerkregels en gelijkwaardigheid. De drie meest
voorkomende soorten categorieën
van activiteiten zijn:
• in het Bal: milieubelastende activiteiten, zoals het demonteren van
auto’s, het smelten en gieten van
metalen of het opslaan van gevaarlijke stoffen;
• in het Bal: lozingsactiviteiten op
oppervlaktewaterlichamen, zoals het
lozen van stoffen of warmte;
• in het Bbl: bouwactiviteiten, zoals
de bouw van huizen of kantoren.
Daarnaast regelen de twee AMvB’s
een aantal kleinere categorieën, zoals
beperkingengebiedactiviteiten en de
wateronttrekkingsactiviteit.
Doorsnijdende thema’s
Een aantal thema’s doorsnijdt de vier
AMvB’. Gezondheid en veiligheid
wordt in de AMvB’s geconcretiseerd
met omgevingswaarden en instructieregels in het Bkl en via algemene
rijksregels in het Bal en het Bbl.
Om de juiste mate van flexibiliteit te
kunnen bieden wordt in de AMvB’s
een aantal stappen gezet. De mogelijkheden worden gebundeld en waar
mogelijk geharmoniseerd. Ook is in
het Bkl, het Bal en het Bbl specifiek
gekeken waar extra speelruimte
nodig en wenselijk is. Bij het invullen
van de flexibiliteitsbepalingen is het
belangrijk dat deze spelen op drie
niveaus. Het gaat om het bieden van
ruimte in rijksregels, om mogelijkheden voor gebiedsgericht maatwerk
en individueel maatwerk bij beschikking. Elke vorm van flexibiliteit is
gekoppeld aan een specifiek instrument van het wetsvoorstel.
Op hoofdlijnen zijn er drie manieren
om onderzoekslasten te verminderen
in de AMvB’s: fasering, versobering
en hergebruik. Fasering heeft betrekking op het moment wanneer onderzoek moet worden gedaan en in welke mate. Op dit moment moeten bij
wijziging van een bestemmingsplan
nog alle gevolgen van een bepaalde
bestemming worden onderzocht
inclusief allerlei fictieve uitvoeringsvarianten. In het omgevingsplan
wordt het door de brede reikwijdte
mogelijk om de vraag of een functie
mogelijk is op een locatie, te splitsen
van de vraag hoe hieraan specifiek
invulling wordt gegeven.
In de Omgevingwet en de AMvB’s
wordt tot slot de basis gelegd voor
een goede digitale ondersteuning van
het omgevingsrecht.
Kamerstukken II, 33 118, nr. 18
Nieuws
448
Strafhof niet bevooroordeeld
De kritiek op het Internationaal
Strafhof dat het zich ten onrechte
vooral op Afrikaanse landen richt, is
ongegrond. Dat concluderen onderzoekers van Tilburg University en de
VU Amsterdam. Zij gingen na in welke landen de ernstigste mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden en legden die naast de
situaties die onderzocht worden
door het Internationaal Strafhof. Het
hof blijkt inderdaad de ernstigste
situaties te onderzoeken waar het
rechtsmacht over heeft.
D
e Aanklager van het hof kan
zelf bepalen welke situaties
en zaken worden onderzocht, en heeft ook criteria opgesteld
om die keuze te maken maar wordt
echter zwaar bekritiseerd om zijn
selectiebeleid, omdat hij zich vooral
zou richten op Afrikaanse politieke
leiders. Landen van de Afrikaanse
Unie hebben gedreigd zich daarom
terug te trekken uit het Internationaal Strafhof.
Mensenrechtenschendingen
De onderzoekers zijn nagegaan in
welke landen de ernstigste mensenrechtenschendingen zijn gepleegd in
de periode 2002-2011 omdat extreme
mensenrechtenschendingen een
belangrijke indicatie zijn voor internationale misdrijven. Daarvoor zijn
gegevens uit drie gerenommeerde
databanken over schendingen van de
mensenrechten geraadpleegd: Het
Uppsala Conflict Data Program, de
Political Terror Scale en de Failed
States Index. Voor elk onderzocht jaar
stelden de onderzoekers op basis van
deze gegevens een top tien samen
van landen waarin de mensenrechten
het ergst werden geschonden.
Van de acht landen waar de mensenrechten het ergst zijn geschonden
hebben er slechts drie het statuut van
het Strafhof geratificeerd. In twee van
de drie is de Aanklager een onderzoek
gestart, de Democratische Republiek
Congo (DRC) en Ivoorkust. In het derde land, Afghanistan, loopt een vooronderzoek. In vijf landen met zeer
ernstige schendingen van de mensen-
rechten (waaronder Irak), kán het
Strafhof geen actie ondernemen
omdat zij het Internationaal Strafhof
niet hebben geratificeerd. In de landen die wel partij zijn bij het Internationaal Strafhof en waarin ernstige
oorlogsmisdaden zijn gepleegd,
onderzoekt de Aanklager vier van de
tien meest getroffen landen (DRC,
Ivoorkust, Uganda en Centraal-Afrikaanse Republiek), en is een vooronderzoek gaande in nog drie andere
(Afghanistan, Colombia en Guinee).
De onderzoekers concluderen dan ook
dat de aanklager van het Strafhof zijn
eigen selectiecriteria in acht neemt
en in de meeste landen waar de ernstigste mensenrechtenschendingen
hebben plaatsgevonden en waar het
ook rechtsmacht heeft, inderdaad
actie heeft ondernomen.
Het onderzoek is uitgevoerd door
Alette Smeulers en Maartje Weerdesteijn van Tilburg University en Barbora Hola van de VU Amsterdam en
gepubliceerd in het International
Criminal Law Review 15 (2015).
449
Ervaringsdeskundigen gezocht
De Staatscommissie Herijking
ouderschap buigt zich over vraagstukken rond afstamming, meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap. De Staatscommissie is
vorig jaar ingesteld en nodigt nu
belanghebbenden/belangstellenden
uit om vanuit eigen ervaring of kennis informatie met haar te delen.
H
et werk van de Staatscommissie heeft te maken met
juridische en maatschappelijke vraagstukken. Zij onderzoekt
draagmoederschap en meerouderschap en –gezag (in de zin van meer
dan twee ouders). Maar ook de
manieren waarop juridisch ouder-
schap ontstaat en het recht op afstammingsinformatie. De commissie kijkt
naar alles wat daarbij een rol kan spelen en beantwoordt de vraag of, en zo
ja, welke veranderingen in regelgeving
wenselijk zijn. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag of het wenselijk is
dat er een regeling voor draagmoederschap komt of dat meerouderschap en
meeroudergezag mogelijk zou moeten
zijn. Maar ook of het noodzakelijk is
om de manier waarop juridisch ouderschap ontstaat te wijzigen.
De Staatscommissie heeft inmiddels
gesproken met een groot aantal
belanghebbenden en experts uit verschillende disciplines. Om er zeker
van te zijn dat de Staatscommissie
geen informatie, gezichtspunten of
overwegingen over het hoofd ziet,
nodigt zij daarnaast graag eenieder
uit die vanuit eigen ervaring of
kennis een boodschap aan de
Staatscommissie mee wil geven.
Daartoe organiseert de Staatscommissie op 20 maart 2015 een bijeenkomst te Den Haag. Voor deze bijeenkomst kan eenieder zich aanmelden:
[email protected].
Het leveren van een schriftelijke
bijdrage kan ook, via hetzelfde
mailadres of door te schrijven naar:
Staatscommissie Herijking
ouderschap
Postbus 20301
2500 EH Den Haag.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
543
450
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Op 17 februari 2015 sprak prof. dr.
J.J.M. (Jaap) Uijlenbroek bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder
hoogleraar op het gebied van
Arbeidsverhoudingen bij de Overheid
aan de Universiteit Leiden vanwege
de Stichting Albeda Leerstoel, zijn oratie ‘Arbeidsverhoudingen aan het
werk. Grootschaligheid en kleinschaligheid verbinden’ uit. De oratie ging
over het feit dat instituten en systemen, gebouwd op grootschaligheid en
efficiëntie onvoldoende inspelen op
de maatschappelijke vraag naar maatwerk en kleinschaligheid. Daarom
dient volgens Uijlenbroek de grootschaligheid ruimte te geven aan kleinschaligheid. ‘In toenemende mate is
behoefte aan maatwerk, rekening houdend met iemands specifieke situatie
en vanuit oprechte betrokkenheid.’
Om dat proces te stimuleren moet de
aansturing van de grootschaligheid
aangepast worden. De voortgaande
schaalvergroting vraagt om een Wet
op de infrastructuur van de overheidsorganisatie. Daarnaast is één
eindverantwoordelijke secretarisgeneraal voor de rijksdienst nodig.
Een andere werking van de overheid
vereist afspraken tussen sociale partners van het Rijk. In de cao-onderhandelingen moet meer ruimte
komen voor discussie over een groter
verandervermogen.
Op 20 februari 2015 aanvaardde prof.
mr. E. (Egbert) Koops zijn benoeming
als hoogleraar Rechtsgeschiedenis
aan de Universiteit Leiden. In zijn
oratie ‘Proces en financiering. Een
rechtshistorische verkenning’ ging
hij in op de rechtshistorische lessen
die getrokken kunnen worden uit het
overnemen van procedures door
machtigere personen.
Zowel het Romeinse recht als de
Engelse Common law verboden handel in de uitkomst van procedures, of
maakten dergelijke handel onrecht-
544
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
matig. Wat was het motief daartoe?
Werd het verbod ingegeven door factoren die specifiek waren aan tijd en
systeem - in het bijzonder het
Romeinse en Engelse procesrecht - of
heeft hun afweging een eeuwigheidswaarde, die wij tot eigen schade
negeren?
Wat leert de rechtsgeschiedenis ons
ten aanzien van het overnemen van
procedures door machtigere personen? Gelijkheid voor de wet is één
ding, gelijkheid in rechte een tweede.
Bieden materiële waarborgen zoals
het behoud van alle verweren tegen
de cessionaris, en processuele waarborgen zoals equality of arms in dit
licht afdoende bescherming?
Promoties
De Collateral Richtlijn
Richtlijn 2002/47/EG
(hierna: ‘de Collateral
Richtlijn’) gaat over
zekerheid op giraal
geld, girale effecten
(samen: ‘girale activa’)
en kredietvorderingen
(collateral). Girale activa
worden in zekerheid gegeven door en
aan banken en andere grote partijen
die actief zijn op de financiële markten. De totale waarde die is belichaamd in financiëlezekerheidsarrangementen is overweldigend. Uit
statistieken van de Europese Centrale
Bank (hierna: ‘ECB’) blijkt bijvoorbeeld dat de waarde van de activa die
in zekerheid zijn gegeven aan het
Eurosysteem in het kader van monetaire beleidsoperaties, in het eerste
kwartaal van 2014 meer dan € 2 000
miljard bedroeg (zie: http://www.ecb.
europa.eu/paym/pdf/collateral/collateral_data.pdf).
Financiëlemarktpartijen beperken
zich bij het in zekerheid geven van
girale activa niet tot de landsgrenzen.
Dergelijke transacties vinden anders
gezegd vaak in een grensoverschrijdende context plaats. In dat geval zal
de zekerheidsnemer in aanraking
komen met het recht van een (of
meerdere) andere jurisdictie(s), met
de inhoud waarvan hij (doorgaans)
niet bekend is. Hierdoor moet van
geval tot geval informatie worden
ingewonnen (in de vorm van legal
opinions) over (mogelijk) toepasselijk
buitenlands recht, wat kan leiden tot
aanzienlijke kosten, en (een gevoel
van) rechtsonzekerheid.
De Collateral Richtlijn poogt dit tij te
keren. De richtlijn voorziet daartoe
onder meer in harmonisatie van het
goederenrecht van de EU-lidstaten. De
richtlijn maakt het ten eerste mogelijk
om girale activa snel en met zo min
mogelijk formaliteiten in zekerheid te
geven (art. 3). De richtlijn vereist echter wel dat de girale activa ‘in het bezit
of onder de controle van de zekerheidsnemer komen’ (art. 1 lid 5 jo. art.
2 lid 2). De Collateral Richtlijn erkent
de mogelijkheid om girale activa over
te dragen tot zekerheid (art. 6). Ten
slotte geeft art. 5 partijen de mogelijkheid om, waar het gaat om een
beperkt zekerheidsrecht op girale activa, overeen te komen dat de pandhouder bevoegd is over de in zekerheid
gegeven girale activa te beschikken
(het zogenaamde gebruiksrecht). In
hoeverre (implementatie van) de Collateral Richtlijn heeft geleid tot geharmoniseerd goederenrecht op deze vier
punten, is het onderwerp van onderzoek van dit proefschrift, dat Jael Diamant op 21 januari jl. verdedigde in de
Tilburgse aula (promotores: prof. mr.
R.M. Wibier en prof. mr. V. Mak). In het
onderzoek is het Belgische, Duitse,
Nederlandse en Engelse recht betrokken.
Geconcludeerd wordt dat implementatie van de Collateral Richtlijn wellicht
in mindere mate tot geharmoniseerd
goederenrecht op het door de richtlijn
bestreken terrein heeft geleid dan in
eerste instantie gedacht zou worden
(en de Europese wetgever had
gehoopt). Een belangrijke oorzaak
hiervan is dat de Collateral Richtlijn
op sommige punten onvolledig is. Zo
wordt in de Collateral Richtlijn niet
uitgewerkt wanneer er sprake is van
‘bezit of controle’, geeft de Collateral
Richtlijn niet aan wat de gevolgen van
uitoefening van het gebruiksrecht zijn
en is niet duidelijk wat de reikwijdte
van art. 6 is. Een andere oorzaak is dat
de Collateral Richtlijn niet op alle punten juist geïmplementeerd is. Ook
nationale wetgevers hebben dus een
steekje laten vallen. In veel gevallen is
de oorzaak van onjuiste implementatie dat de nationale wetgever de in de
richtlijn gehanteerde begrippen en
juridische concepten gelijkstelt aan
nationale begrippen en rechtsfiguren.
Zo wordt het controlevereiste veelal
geïmplementeerd onder verwijzing
Universitair Nieuws
naar vergelijkbare, nationaalrechtelijke rechtsfiguren. De uiteenlopende
interpretaties die aan het controlevereiste worden gegeven, dragen niet bij
aan de met de Collateral Richtlijn
beoogde doel: harmonisatie.
J. Diamant
De Collateral Richtlijn.
Een rechtsvergelijkende studie
naar de implementatie van de
goederenrechtelijke aspecten van
de Collateral Richtlijn
Recht en Praktijk - Financieel Recht, deel FR12
Wolters Kluwer 2015, 308 p., € 54
ISBN 978 90 1312 746 1
Werk na jeugdinrichting van
groot belang
Werk leidt bij justitieel behandelde jongens en meisjes tot
een afname in crimineel gedrag en
een verbeterd toekomstperspectief op
de lange termijn.
Voor mannen geldt dat ook het ontvangen van een uitkering leidt tot
een afname in vermogenscriminaliteit, maar het effect van werk is sterker. Dit komt overeen met het idee
dat werk structuur en doorgroeikansen biedt die belangrijk zijn voor een
positieve ontwikkeling op verschillende levensloopdomeinen.
Toch kan de weg naar de volwassenheid moeizaam zijn voor mannen en
vrouwen met een instellingsverleden.
De meerderheid komt opnieuw in
aanraking met justitie en een aanzienlijk deel is werkloos of heeft verschillende kortdurende banen. Vooral
langdurige en herhaaldelijke uitval
uit de arbeidsmarkt blijkt schadelijk
voor de latere werkkansen. Dit wijst
erop dat interventies die gericht zijn
op het vinden èn behouden van
werk, deze jongeren kunnen helpen
om een succesvolle transitie naar de
volwassenheid te maken. Dit blijkt
uit onderzoek van Janna Verbruggen
waarop zij op 18 september 2014
promoveerde aan de Vrije Universiteit Amsterdam (promotores: prof. dr.
mr. W. Huisman, prof. dr. G.J.N.
Bruinsma en prof. dr. mr. A.A.J. Blokland).
Verbruggen onderzocht de relatie
tussen werk en criminaliteit bij een
groep van 540 mannen en vrouwen
die in hun adolescentie in een Justiti-
ele Jeugdinrichting verbleven. Zij
volgde deze groep over een lange
periode tot een gemiddelde leeftijd
van 35 jaar.
Uit haar onderzoek blijkt dat deze
jongeren een verhoogd risico hebben
op problemen in de volwassenheid.
Naast een slechte uitgangspositie op
de arbeidsmarkt zijn er vaak moeilijkheden op andere levensloopdomeinen. Het hebben van werk leidt
niet alleen tot een afname in criminaliteit en een verbetering in de latere werkkansen, maar leidt ook tot
een gunstiger ontwikkeling op andere gebieden, zoals relaties, zorg voor
kinderen en gezondheid.
Deze uitkomsten suggereren dat jongeren die in een instelling verblijven
baat hebben bij een intensieve begeleiding; niet alleen tijdens hun verblijf in de instelling, maar vooral ook
in de periode erna. Hoewel hun positie op de arbeidsmarkt vaak ongunstig is, kan juist werk bijdragen aan
het stoppen met crimineel gedrag en
een verbeterd toekomstperspectief.
ren in een ‘botte bijl’ waarbij maatwerk lijkt te worden uitgesloten.
Om het Nederlandse systeem beter
te kunnen plaatsen wordt bovendien
bekeken hoe men in België, Duitsland en Frankrijk met in het buitenland tot stand gekomen polygame
huwelijken omgaat. Deze drie landen
kennen een naar hun aard volledig
andere toetsing dan die welke in
Nederland wordt gehanteerd. De
auteur betoogt voorzichtig dat het
Nederlandse systeem de voorkeur
verdient. Tot slot komt aan het licht
dat het bestaan van een positieve
verplichting op grond van het EVRM
om buitenslands voltrokken polygame huwelijken te allen tijde te erkennen, volgens de auteur niet zomaar
kan worden aangenomen.
Guido Eerenberg
Polygamie netjes erkend?/!/?! De
erkenning van in het buitenland
voltrokken polygame huwelijken
en de openbare orde
Masterscriptie privaatrecht, Vrije Universiteit Amsterdam
Beoordeling: 8,5
Janna Verbruggen
Previously institutionalized youths
on the road to adulthood.
A longitudinal study on employment
and crime
Een handelsuitgave wordt in maart 2015 verwacht bij
Eleven International publishing
ISBN 978 94 6236 445 5
Scriptie
Polygame huwelijken
In deze scriptie van Guido Eerenberg
wordt onderzocht of de huidige theorie en praktijk van de erkenning van
in het buitenland voltrokken polygame huwelijken in overeenstemming
is met het leerstuk van de openbare
orde in het internationaal privaatrecht. Dit leerstuk wordt in zijn algemeenheid onderzocht, waarop een
onderzoek naar de huidige regeling
van de erkenning van buitenlandse
polygame huwelijken en de openbare
orde-exceptie ten aanzien van dergelijke huwelijken volgt. Daarbij wordt
ook het wetsvoorstel Wet tegengaan
dwanghuwelijken bekeken. Daaruit
volgt dat het huidige systeem recht
doet aan het flexibele en genuanceerde karakter van de openbare
orde, terwijl het wetsvoorstel de
openbare orde-exceptie zal verande-
Begeleiders: prof. mr. P. Vlas en mr. dr. M. Zilinsky
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van
het document op het blog van het
NJB geplaatst (www.njblog.nl). De
redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische
teksten en innovatieve opvattingen
van studenten die tot nu toe nog te
weinig onder de aandacht komen
van de vele juristen die in ons land
werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd
voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het
NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien
van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer
(minimaal een acht) dat je voor de
scriptie hebt ontvangen en ook je
afstudeerrichting en de naam van
je scriptiebegeleider, naar het
redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of
e-mail: [email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
545
Personalia
451
Onderzoekscommissie
Mr. Aleid Wolfsen
wordt voorzitter
van de commissie
die onderzoek gaat
doen naar de oorzaken van de kostenstijgingen in het stelsel van de
gesubsidieerde rechtsbijstand en vernieuwing van het stelsel. De ministerraad heeft daartoe besloten op
voorstel van staatssecretaris Teeven
van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris heeft in afwachting van
het eindrapport van de onderzoekscommissie het wetsvoorstel ten aanzien van de stelselvernieuwing
gesubsidieerde rechtsbijstand opgeschort. De commissie doet onder leiding van Wolfsen, voormalig Tweede
Kamerlid voor de PvdA en oud-burgemeester van Utrecht, onderzoek
naar de oorzaken van de kostenstijgingen in de gesubsidieerde rechtsbijstand en aanbevelingen doen voor
vernieuwing van het stelsel. Dit met
het oog op een betere budgettaire
beheersbaarheid van het stelsel,
waarbij de toegang tot het recht voor
minder vermogenden ook in de toekomst gegarandeerd blijft.
Dr. mr. Stephan Schill
is benoemd tot hoogleraar International
and Economic Law
and Governance aan
de Faculteit der
Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Schill
richt zich in zijn onderzoek op internationaal investeringsrecht, investeerder-staatarbitage, EU-recht en
vergelijkend publiekrecht. Deze
onderzoeksgebieden komen samen
in zijn door de European Research
Council gefinancierde onderzoeksproject ‘Private-Public Arbitration as
Transnational Regulatory Governance: Charting and Codifying the Lex
Mercatoria Publica’. Schill publiceerde veelvuldig op het gebied van
investeringsrecht en privaat-publieke
arbitrage. Hij heeft ook ervaring op
het gebied van internationale
geschillenbeslechting, onder meer als
expert en als arbiter. Hij is in de
advocatuur beëdigd als Duitse
Rechtsanwalt en als Attorney-at-Law
(New York). Ook trad hij op als raadsman in rechtsvervolgingen bij het
Europees Hof voor de Rechten van de
Mens.
Hoogleraar
Advocatuur
Dr. Jan de Keijser is
per 1 september
2014 bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de
Universiteit Leiden
benoemd tot hoogleraar Criminologie. De Keijser was er al werkzaam als
universitair hoofddocent. Zijn onderzoek bevindt zich op het snijvlak tussen sociale wetenschappen en strafrecht. De rode draad in zijn onderzoek is de kwaliteit en de legitimiteit
van de strafrechtspleging. De Keijser
studeerde politieke wetenschappen
aan de Universiteit Leiden. In 2000
promoveerde hij – eveneens in Leiden – cum laude in de sociale wetenschappen op een proefschrift over de
betekenis van straftheorieën in de
praktijk van straftoemeting. Daarna
werkte hij als postdoc en senior
onderzoeker bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) in Amsterdam.
Raadsheer Coen
Drion maakt per 1
september 2015 de
overstap als rechter bij de Hoge
Raad der Nederlanden naar advocatenkantoor Jones
Day waar hij partner wordt. Jones
Day is een wereldwijd opererend
kantoor dat met 41 vestigingen
actief is in 20 landen, waaronder alle
grote business en finance centra.
Drion, tevens redacteur van het NJB,
is de eerste in de geschiedenis die
de overstap van de Hoge Raad naar
de advocatuur maakt. Drion is sinds
september 2010 raadsheer bij de
Hoge Raad. Voor zijn aantreden als
raadsheer was Drion jarenlang advocaat, onder meer gespecialiseerd in
contracten- en aansprakelijkheidsrecht. Daarnaast trad hij op als
onderzoeker in de enquêteprocedure inzake Fortis en hield hij zich
bezig met mededingingsrecht en
ICT-recht. Als advocaat heeft Drion
meerdere onderscheidingen mogen
ontvangen en werd hij in de periode
546
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
2007-2010 internationaal erkend als
‘Star’ door Chambers. In 2008 ontving hij de Dekenprijs voor de in die
periode meest opmerkelijke Amsterdamse advocaat.
Drion: “Jones Day is voor mij een
vanzelfsprekende keuze nu ik weer
advocaat wordt. Het behoort als prominent Amerikaans kantoor tot de
wereldtop. Het kantoor in Amsterdam biedt mij de kans deel uit te
maken van een geweldig team. Jones
Day is anders georganiseerd dan de
meeste kantoren. Er is geen onderlinge competitie tussen de advocaten. Iedereen werkt wereldwijd met
één doel voor ogen: de beste service
aan de cliënt.”
Benno Verburgt is
per 16 februari
2015 benoemd tot
partner bij Warendorf advocaten en
notarissen in
Amsterdam. Zijn specialisatie is
corporate litigation, waaronder het
voeren van enquêteprocedures bij
de Ondernemingskamer en de
beslechting van ondernemingsrechtelijke geschillen, zowel in civiele
procedures als in arbitrage. Daarnaast adviseert en procedeert Verburgt op het gebied van vennootschapsrecht, goederen- en
zekerhedenrecht en insolventierecht. Hij maakt de overstap van
Lemstra Van der Korst en werkte
tussen 2005 en 2011 bij Houthoff
Buruma.
Renzo Ter Haseborg
is per 1 januari
2015 toegetreden
als partner tot De
Grave De Mönnink
Spliet Advocaten in
Amsterdam. Hij werkt ruim twaalf
jaar als advocaat en is gespecialiseerd in het arbeidsrecht en pensioenrecht. Eerder werkte hij bij Allen
& Overy en later als partner bij
nichekantoor Haseborg & Zillinger
advocaten.
Agenda
05 03 2015
De impact van het nieuwe
ontslagrecht
Wat zijn de eerste ervaringen met de
wetswijziging sinds 1 januari en wat
staat organisaties allemaal te wachten met de wetswijzigingen die per 1
juli 2015 in werking treden? Tijdens
dit Arbeidsrechtseminar: de impact
van het nieuwe ontslagrecht bespreken arbeidsrechtadvocaat mr. dr. Pascal Kruit en prof. mr. dr. Ruben Houweling, als hoogleraar arbeidsrecht
verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, alle ins en outs van
de WWZ en geven praktische tips.
Arbeidsrechtadvocaat mr. Pieter van
den Brink, die als bestuurder van de
Vereniging voor Arbeidsrecht Advocaten Nederland nauw betrokken is
geweest bij het wetgevingsproces,
treedt op als dagvoorzitter.
Tijd: donderdag 5 maart van 14.30 tot 17.00 uur
Plaats: Maasgebouw Stadion Feyenoord, Van
Zandvlietplein 1 te Rotterdam
Aanmelding: via: [email protected] of via:
www.tenholternoordam.nl/index.php/site/evenementen/
impact-van-het-nieuwe-ontslagrecht
Inlichtingen: via: [email protected]
17 03 2015
De betekenis van het EU
Handvest voor commerciële
communicatie
Ter gelegenheid van het afscheid van
prof. Jan Kabel als bestuurslid
besteedt de Vereniging voor Reclamerecht (VvRr) in samenwerking met de
Vereniging voor Media- en Communicatierecht (VMC) aandacht aan de
grondrechten uit het Handvest EU.
Dat Handvest bestaat al lang, maar
komt in ons land nu eerst langzaam
boven water, vooral in privacy-zaken
met het nieuwe dataprotectiegrondrecht. Maar er is meer. Intellectuele
eigendom is een grondrecht geworden. De vrijheid van onderneming
krijgt een grondwettelijke status.
Menselijke waardigheid wordt een
juridische issue en niet alleen maar
een fatsoensnorm in reclamezaken.
Reclame als financieringsbron voor
de media wordt een juridisch serieus
te nemen onderwerp. De vrijheid van
meningsuiting krijgt een nieuw
gezicht. Toegang tot preventieve
gezondheidszorg is gejuridiseerd.
Wat betekenen die nieuwe grondrechten voor het maken van reclame? Dat komt allemaal ter sprake tijdens deze voorjaarsbijeenkomst.
Tijd: dinsdag 17 maart van 14.00 tot 17.30 uur
Plaats: De Brauw Blackstone Westbroek, Claude
Debussylaan 80 te Amsterdam
Aanmelding: via een deelnameformulier aan:
[email protected].
Inlichtingen: de bijeenkomst is alleen toegankelijk voor
leden van de VMC en/of de VvRr of na aanmelding voor
het lidmaatschap.
20 03 2015
Afschaffing POK-toets in het
asielrecht
Sinds 1 januari staat een integrale
geloofwaardigheidsbeoordeling centraal in alle asielzaken, de zogenaamde POK-toets is afgeschaft. Wat betekent dit voor de aanvragen die onder
het oude beleid zijn afgewezen op
grond van geloofwaardigheid en nu
door de rechter moeten worden
beoordeeld? En wat betekent dit voor
asielzoekers die uitgeprocedeerd zijn
en overwegen een nieuwe aanvraag
in te dienen? De experts prof. mr.
Thomas Spijkerboer (hoogleraar
migratierecht VU), mr. dr. Marcelle
Reneman (universitair docent migratierecht VU), mr. Karen Geertsema
(promovenda VU) en mr. John Bouwman (senior rechter, Rechtbank Overijssel) gaan in op deze relevante vragen.
31 03 2015
Corporate mediation and the
new ICC Mediation Rules
Corporate mediation is rapidly gaining interest. In an increasing
amount of cases, corporations consider the use of mediation in (international) commercial dispute resolution. This one-day seminar is
dedicated to (international) mediation and the ICC Mediation Rules,
which were launched in 2014. The
principles and application of international (ICC) mediation will be discussed extensively, including the
commencement of proceedings, the
conduct of the mediation and the
drafting of mediation agreements.
Moreover, attention will be paid to
the perpective of corporate practice.
The programme is developed for
experienced corporate counsel, lawyers and mediators interested in the
characteristics of international (ICC)
mediation and/or looking to deepen
their knowledge of both the proceedings and considerations involved
in effective mediation.
Tijd: dinsdag 31 maart van 10.00 tot 17.30 uur
Plaats: Malietoren, Bezuidenhoutseweg 12 te Den Haag
Aanmelding: via: www.icc.nl/component/chronoforms/?c
hronoform=Registratie-evenementen
Tijd: vrijdag 20 maart van 12.30 tot 16.30 uur
Inlichtingen: via: www.icc.nl. ICC-leden betalen €395,
Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam (Atrium), De Boelel-
niet-leden betalen €495. Early bird korting tot 1 maart:
aan 1105 te Amsterdam
ICC-leden betalen €350 en niet-leden €450
Aanmelding en inlichtingen: via: www.rechten.vu.nl/nl/
opleidingen/postacademisch-onderwijs/Cursusaanbod/
pe-cursussen/cursussen-voorjaar-2015/ Afschaffing van
de POK-toets in het asielrecht.asp
10 04 2015
Nieuwe tijden, nieuw
privaatrecht
Tijd: donderdag 26 t/m zondag 29 maart
Op 10 april 2015 bestormen vier jonge civilisten het Bastion van het Burgerlijk recht, en gaan zij het debat aan
over het thema ‘Nieuwe tijden, nieuw
privaatrecht’. Nieuwe ideeën over
nieuwe fenomenen (aansprakelijkheid
voor zelfdenkende apparatuur, driedimensionaal eigendom, digitale
inhoud van het contractenrecht en
privaatrechtelijke aspecten van cookies en apps) passeren de revue. De
vraag is of het oude bastion van het
burgerlijk recht zich staande kan houden in dit nieuwe geweld. Verder
wordt tijdens de themamiddag de
VBR Publicatieprijs 2014 uitgereikt.
Plaats: diverse locaties in Aix en Provence, Frankrijk
Tijd: vrijdag 10 april vanaf 14.00 uur
Aanmelding: via: www.springaix2015.com/#!tickets/
Plaats: Hoge Raad der Nederlanden, Kazernestraat 5 te
c1aj3
Den Haag
Inlichtingen: via: www.springaix2015.com.
Aanmelding: via: www.verenigingvoorburgerlijkrecht.nl
JLD/YBC/EYBA/LYLG-leden betalen voor alle evenemen-
Inlichtingen: Deelname is gratis voor leden van de
ten (incl. avondprogramma) € 200, LLB/LPC/BPTC/JD
Vereniging voor Burgerlijk Recht.
26 t/m 29 03 2015
EYBA Spring Conference
The EYBA is a pan-European association for young lawyers and represents over 200,000 young lawyers
spread across 18 member countries.
France has been selected to host the
next Spring Conference and this
year the Spring Conference takes
place in Aix En Provence. The FNUJA,
in conjunction with the European
Young Bar Association, organizes
the EYBA Spring Conference for
2015.
studenten betalen € 200 en niet-leden betalen € 230.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
547
452
16 04 2015
UCERF-Symposium
Het Utrecht Centre for European
Research into Family Law (UCERF)
organiseert dit symposium over ontwikkelingen in het familierecht.
Diverse vooraanstaande sprekers uit
wetenschap en praktijk besteden aandacht aan actuele ontwikkelingen binnen dit rechtsgebied. Aan bod komen
onder meer: gender & geslachtsregistratie, huwelijksgoederengemeenschap, migratie & familierecht en
multicultureel familierecht. Het symposium is bij uitstek geschikt voor
professionals uit de beroepspraktijk,
zoals de advocatuur, het notariaat en
de rechterlijke macht.
ness and Human Rights, introduced
in June 2011, perfectly illustrate this.
Companies have started to react to
this public awareness themselves by
paying attention to their corporate
social responsibility, being consciously engaged with the impact of their
business upon society. The Legal
Research Master Conference 2015
builds on these developments, and
focuses on the way companies pay
attention to the social dimension of
their business and the reasons why
they do so. The topic will be dealt
with through three themes: (i) corruption, (ii) business & human rights and
(iii) social entrepreneurship.
aantal vrijheidsbeperkende maatregelen terug? Welke alternatieven zijn er?
En wat gaat er veranderen met de
komst van de Wet Zorg en dwang?
Onder leiding van dagvoorzitter Kees
Blankman, universitair docent VU en
BOPZ-rechter, worden onder meer de
volgende vragen behandeld: De oudere en verstandelijk beperkte binnen
de Wet Zorg en dwang/Wet BOPZ? Wat
zijn de rechten van familieleden en
vertegenwoordigers? Hoe zorgt u voor
een cultuurverandering binnen uw
organisatie? Tijdens de lezingen wordt
veel casuïstiek behandeld en wordt
volop gelegenheid geboden om vragen te stellen.
Tijd: vrijdag 24 april van 10.00 tot 17.00 uur
Tijd: woensdag 20 mei van 9.30 tot 13.00 uur jeugdpsy-
Tijd: donderdag 16 april van 13.00 tot 17.00 uur
Plaats: Universiteit Utrecht, Achter Sint Pieter 200 te
chiatrie en van 14.00 tot 17.00 ouderen- en gehandicap-
Plaats: Geertekerk, Geertekerkhof 23 te Utrecht
Utrecht
tenzorg
Aanmelding: via: www.ucerf.rebo.uu.nl
Aanmelding: via: [email protected]
Plaats: Congrescentrum In de Driehoek, Willemsplant-
Inlichtingen: via: [email protected] of via: www.uu.nl/
Inlichtingen: via: www.uu.nl/agenda/lrm-conference-
soen 1-C te Utrecht
ucerf. Deelname kost € 80, studenten en aio’s betalen
2015-corporate-social-engagement
Aanmelding: via: http://medilex.nl/congressen/vrijheidsbeperking/inschrijven
€ 25
24 04 2015
Legal aspects of corporate
social engagement
In the past couple of years, public
awareness has increased of the fact
that besides states, companies play an
important role in enhancing the social environment throughout the world.
The UN Guiding Principles on Busi-
20 05 2015
Zorg geven en vrijheid
nemen
Inlichtingen: via: http://www.medilex.nl/congressen/
vrijheidsbeperking/congres.
Deelname kost € 275 ( chtenddeelname of middagdeel-
Vrijheidsbeperkende maatregelen
worden nog te vaak toegepast in de
ouderen- en gehandicaptenzorg. Deze
maatregelen worden vaak ingezet op
verzoek van de familie en vanwege
veiligheidsrisico’s. Wat zijn de rechten
van familieleden? Hoe dringt u het
name) en € 395 (dagdeelname). Er geldt een 1 op 5 gratis
06 03 2015
FBN symposium
12 03 2015
Congres Wet Normering
Topinkomens
korting: schrijft u zich gelijktijdig in met 5 personen uit
dezelfde organisatie dan betaalt u slechts voor vier personen. De vijfde persoon komt dus geheel gratis. Verpleegkundigen, verzorgenden en artsen verstandelijk gehandicapten betalen € 245, bij deelname aan alleen het
ochtend- of middagprogramma betalen zij €175.
Agenda kort
12 01 en 27 04 2015
Studiemiddagen Europees burgerlijk
procesrecht
NJB 2015/347, afl. 6, p. 414
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJb 2015/347, afl. 6, p. 415
16 01 t/m 19 06 2015
Fraude, Compliance &
Onderneming bijeenkomsten
10 03 2015
Wetgeving gedwongen zorg in balans?
NJB 2015/402, afl. 7, p. 48410 03 2015
WWZ, ontslag en ontslagprocedures
12 03 2015
Freedom of Speech and (Protection
of) Journalists
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2015/347, afl. 6, p. 415
NJB 2015/402, afl. 7, p. 484
02 02 t/m 18 06 2015
Duurzaamheidsdenken in het Recht
12 03 2015
De bedrijfsjurist 3.0
13 03 2015
TvOB Symposium
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
NJB 2015/347, afl. 6, p. 415
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
05 03 2015
De impact van het nieuwe
ontslagrecht
12 03 2015
Kleur erkennen!
13 03 2015
M/V en verder
NJB 2015/347, afl. 6, p. 415
NJB 2015/347, afl. 6, p. 415
NJB 2015/452, afl. 8, p. 547
548
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
20 t/m 28 03 2015
Movies That Matter
10 04 2015
Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht
NJB 2015/245, afl. 4, p. 289
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
18 03 2015
Het wordende denken
26 03 2015
Juridische aspecten bij zaken doen in
Azië (deel 1)
16 04 2015
UCERF-Symposium
NJB 2015/402, afl. 7, p.485
NJB 2015/347, afl. 6, p. 415
19 03 2015
Informatie-uitwisseling
tussen concurrenten
26 t/m 29 03 2015
EYBA Spring Conference
17 03 2015
De betekenis van het EU Handvest
voor commerciële communicatie
NJB 2015/452, afl. 8, p. 547
17 04 2015
Wilsbekwaamheid bij kinderen
NJB 2015/402, afl. 7, p. 485
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
NJB 2015/347, afl. 6, p. 415
27 03 2015
Arbeidsmigranten uitgebuit
20 03 2015
ACIS-symposium
NJB 2015/452, afl. 8. p. 548
23 04 2015
Piraterij(bestrijding)
NJB 2015/402 afl. 7, p. 485
NJB 2015/402, afl. 7, p. 485
27 03 2015
Zijn er meerdere wegen naar Rome?
24 04 2015
Jaarvergadering Vereniging voor
Gezondheidsrecht 2015
NJB 2015/294, afl. 5, p. 352
NJB 2015/347, afl. 6, p. 416
31 03 2015
Corporate mediation and the new
ICC Mediation Rules
24 04 2015
Legal aspects of corporate social
engagement
NJB 2015/452,, afl. 8. p. 547
NJB 2015/452, afl. 8. p. 548
NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
20 03 2015
Zee- en vervoerrecht
NJB 2015/245, afl. 4, p. 288
20 03 2015
Afschaffing POK-toets in het
asielrecht
NJB 2015/452, afl. 8, p. 547
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
MELD JE
NU AAN VOOR
DE GRATIS
NIEUWSBRIEF
kluwer.nl/strafrecht
De snoepwinkel voor iedere
strafrechtspecialist
Nieuws # Vakinformatie # Blogs # Opleidingen
Voor ieder wat wils. Alle kennis en informatie die je nodig hebt als strafrechtspecialist vind je nu op één plek: kluwer.nl/strafrecht. Hét platform met nieuwsberichten, (online) vakliteratuur, jurisprudentie en wetgeving, opleidingen en blogs.
Volg @KluwerStrfRecht ook op Twitter
Gratis snoepen van de meest complete website voor strafrechtspecialisten?
Ga nu naar kluwer.nl/strafrecht
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
549
Binnen 24 uur
meer liquiditeit
Niet meer wachten op uw geld totdat een
zaak is afgerond, maar binnen 24 uur 85%
bevoorschotting
bij
AANVANG
van
een
Cardec is een dynamische en gedreven juridische
toevoegingszaak. Cardec Factoring biedt deze
organisatie met financiële diensten en databanken
unieke dienst aan. De resterende 15% volgt na
ter ondersteuning voor advocaten en notarissen.
vaststelling RvR minus factorfee.
Onze focus ligt bij uw onderneming en het
verbeteren van uw financiële kantoorvoering, met
Factoring is een flexibele bevoorschotting die
als inzet een goede verstandhouding en behoud
meegroeit met de omzet van uw praktijk.
van relaties.
9 Beschik direct over geld
9 Vast tarief, geen verborgen kosten
9 Grotere liquiditeitspositie
9 Ruimte om te groeien
9 Betrouwbare partner
Cardec Factoring B.V.
T 0800 023 24 32 (gratis)
Langstraat 58B | 2242 KN Wassenaar
E [email protected] | www.cardec.nl
Ook direct uw toevoeging
betaald krijgen?
Neem contact op met Cardec Factoring en vraag
naar de mogelijkheden.
Cardec is aangesloten bij BaliePlus
Mr Pieter Dietz de Loos
Download