NEDERLANDS JURISTENBLAD MAARTEN FETERIS PRESIDENT VAN DE HOGE RAAD • Denkoefeningen in wetgeving • Nieuwe taakverdeling voor de Eerste en Tweede Kamer • De nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters is ongrondwettig P. 486-548 JAARGANG 90 27 FEBRUARI 2015 10311891 8 Hoofd van de sector privaatrecht, directie wetgeving en juridische zaken (36 uur per week, s 17) Meer informatie over de vacature mw. mr. drs. A.G. (Anneke) van Dijk Directeur Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ) T +31(0)70 370 60 21 E Over de sollicitatieprocedure mw. I.R. (Irene) Lauf-Beumer T +31(0)70 426 82 65 E Inhoud 487 Prof. mr. J.E.J. Prins Grondrechten en digitalisering Interview 404 488 Prof. mr. N.J.H. Huls Bruggen bouwen Interview met de nieuwe president van de Hoge Raad, Maarten Feteris Essay 405 503 Mr. C. Roorda Eerste en Tweede Kamer Een ander kiesstelsel en een andere taakverdeling Opinie 407 509 Prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert Wie bewaakt de ­bewakers? De nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters is o ­ ngrondwettig Rubrieken 408-427 Rechtspraak 428 Boeken 429-439 Tijdschriften 440-446 Wetgeving 447-449 Nieuws 450 Universitair nieuws 451 Personalia 452 Agenda NEDERLANDS JURISTENBLAD MAARTEN FETERIS PRESIDENT VAN DE HOGE RAAD typeren de discussie over • Denkoefeningen in wetgeving • Nieuwe taakverdeling voor de Eerste de CONSTITUTIONELE en Tweede Kamer • De nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters is ongrondwettig P. 486-548 JAARGANG 90 27 FEBRUARI 2015 8 status van TECHNOLOGIE: 497 Prof. mr. B.M.J. van Klink Denkoefeningen in ­wetgeving Een korte beschouwing over De wet als kunstwerk van Willem Witteveen Focus 406 Twee TREFWOORDEN 511 527 528 533 541 544 546 547 AFWACHTEND en ONGEMAKKELIJK 10311891 Vooraf 403 Pagina 487 Ik zou niet willen dat er een HOGE RAAD der MUZIEK komt die moet WAARBORGEN dat ALLE PIANISTEN de Beethovensonates op dezelfde manier INTERPRETEREN Pagina 496 WEGWERPRECHT is het FASTFOOD van de overheidssfeer. SLOW LAW is de ware KUNST van het WETGEVEN De woorden ‘jij bent een MIERENNEUKER’ hadden in de CONTEXT in casu de STREKKING de AGENT in zijn EER en goede naam aan te Pagina 516 tasten Pagina 499 Aan de rechter die over de TOELAATBAARHEID van de UITLEVERING beslist, komt GEEN oordeel toe over de rechtmatigheid van de BEWIJSGARING in de verzoekende staat De EERSTE KAMER die met haar gebrekkige legitimatie de Tweede Kamer CORRIGEERT en wetsvoorstellen met grote gebreken TEGENHOUDT: dat noemt men ook wel met een KROMME stok RECHT slaan Pagina 504 De AANKLAGER van het STRAFHOF heeft in de landen waar de ERNSTIGSTE mensenrechtenschendingen plaatsvonden en waar het ook RECHTSMACHT heeft, inderdaad ACTIE ondernomen De PRESIDENT en de andere leden van het GERECHTSBESTUUR zijn op dit moment grondwettelijk ONGESCHIKT om TOEZICHT en controle uit te oefenen op RECHTERS Omslag: Maarten Feteris © Wendy Bos Pagina 510 Pagina 521 Pagina 543 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven t.b.v. de e­ lektronische ontsluiting van het NJB. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. (vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken, Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens WoltersKluwer BV legt de Peter J. Wattel Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, gegevens van abonnees vast voor de u ­ itvoering van de Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale- tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] (abonne­ments-)over­eenkomst­. De gegevens kunnen door zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen­­ Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman om u te informeren over r­ elevante producten en diensten. beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Adjunct-secretaris Berber Goris Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons ­rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. opnemen. Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Uitgever Simon van der Linde Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, f­ amilie- en Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Capital Media Services jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts­pleging, voorwaarden van toepassing, zie www.wolterskluwer.nl. Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts­ Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters- ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Kluwer Afdeling Klantcontacten, www.wolterskluwer.nl/ augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, klantenservice, tel. (0570) 673 555. deze uitgave de uiterste zorg is besteed, ­aanvaarden de straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl. auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der (excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina- voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, (excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw). 16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002, verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB). mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht € 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert ledige ­periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie toestemming voor openbaarmaking en ­ver­veelvoudiging maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht: de 2015/2016 editie is nu verkrijgbaar! Het zakboek is geschreven voor hulpOvJ’s en andere opsporingsambtenaren tot wiens takenpakket het maken en/of corrigeren van pv’s behoort en bevat een praktijkgerichte bespreking van o.m.: toezicht en opsporing eisen aan het pv (waaronder bijzondere pv’s zoals aanvraag-pv’s en voorgeleidings-pv’s) dagvaarding, bestanddelen aangifte / klacht / slachtoffer / benadeelde verhoor verdachte / getuige / deskundige bewijsrecht en positie pv binnen bewijsrecht slachtoffer / benadeelde beslag processtukken checklisten verbetertips Nieuwe onderwerpen: Alternatieve scenario’s van de verdediging, aanvragen bijzondere opsporingsbevoegdheden, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, enz. Verwerkt is de omvangrijke gewijzigde regelgeving en jurisprudentie van de laatste jaren. Auteurs: Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht is onderdeel van de serie ‘Zakboeken Politie’ en ook verkrijgbaar als e-book. Bestellen? Ga naar kluwer.nl/politie mr. R.T.J. van Dar tel en mr. M.G.M. Hoeke ndijk Vooraf 403 Grondrechten en digitalisering 8 Deze maand verscheen in de Canadian Lawyer een bijdrage onder de titel ‘Time to recognize technology as a constitutionally protected right’. Volgens de auteur, Ben Hanuka, is onze samenleving zo doordrenkt en afhankelijk van technologie, dat “the modern concept of life and liberty, and perhaps even security of the person, must be interpreted to include technology.” De oproep is zeker niet nieuw. Vier jaar geleden al, in mei 2011, vroeg de speciale VN-rapporteur aandacht voor de transformerende kracht van internet in het uitoefenen van fundamentele rechten en toegang tot grote delen van het maatschappelijk verkeer.1 Hij bepleitte wettelijke garanties voor universele internettoegang. Duitsland, Finland en Estland hebben inmiddels voorzichtige stappen in deze richting gezet en velen erkennen het belang ervan. Vier op de vijf mensen beschouwt internettoegang namelijk als een fundamenteel recht voor iedere burger, aldus een onderzoek van BBC World Service uit 2010 waarvoor 27.000 mensen uit 26 landen (westerse en niet-westerse) werden bevraagd. Technologie bepaalt inderdaad in steeds sterkere mate de wijze waarop we ons leven vorm en inhoud (kunnen) geven. Of het nu om werk en plezier, aankopen, contacten met de overheid of het aangaan van intieme relaties gaat: ons leven wordt beïnvloed door de beschikbaarheid van technologie, in het bijzonder internet en mobiele communicatie. Maar is deze invloed en afhankelijkheid dermate fundamenteel dat daarvoor grondwettelijke erkenning als vrijheid en recht aan de orde is? Voor Hanuka is het antwoord bevestigend: “The sooner we come to grips with the constitutional status of technology in our modern society, the better we will tackle these fundamental needs and problems looming in our life.” In ons land wordt de constitutionele status van technologie al langer bediscussieerd, maar een goede omgang daarmee hebben we zeker nog niet gevonden. Twee trefwoorden typeren de discussie: afwachtend en ongemakkelijk. Met als resultaat dat van een heldere visie op de relatie tussen grondwet en technologie anno 2015, twintig jaar na de eerste gedegen agendering van de thematiek met de dissertatie van Hofman, geen sprake is. Sterker nog, alhoewel de door internet en mobiele telefoons gefaciliteerde communicatie niet meer valt weg te denken uit onze samenleving, is van een expliciet in de grondwet verankerde bescherming nog immer geen sprake. Niet dat ik op deze plaats internettoegang als een fundamenteel recht voor iedere burger bepleit. De afwachtende houding valt te begrijpen: onze Grondwet moet immers “laveren tussen stabiliteit en veranderlijkheid. Zij moet wijzigbaar zijn, maar met mate”, om de minister van BZK in een brief van 28 november 2014, te citeren.2 Wel deel ik de oproep te komen tot een gedegen discussie over de constitutionele omgang met technologie. Die discussie is hier nog nooit in de volle breedte gevoerd. Van de toch al zeer voorzichtig ingezette advisering door de Staatscommissie Grondwet (beperkt tot artt. 7, 10 en 13 Gw), heeft de grondwetgever uiteindelijk alleen de actualisering van art. 13 Gw ter hand genomen. En dat ook nog eens in een – althans voor de wereld van het internet – bijzonder ingehouden Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 tempo. Bijna vier jaar na verschijning van het rapport van de Staatscommissie diende de regering afgelopen augustus een voorstel in tot modernisering van het nu nog als ‘brief-, telefoon- en telegraaf-geheim’ geformuleerde grondrecht. Vele vragen blijven echter onbeantwoord. Hoe lang en allesomvattend moet een communicatietechniek ingeburgerd zijn alvorens deze – gegeven de functies van onze constitutie – kan rekenen op grondwettelijke bescherming? Tegelijkertijd: waarom kan met de bestaande fundamentele rechten niet ook de digitale positie van burgers worden beschermd en is er wel een rol voor de nationale grondwetgever nu internet geen grenzen kent? Anders geformuleerd: wat exact noodzaakt tot een specifieke constitutionele status (als vrijheids- of sociaal recht) voor technologie en wat verstaan we dan onder ‘technologie’? Is zo’n status noodzakelijk omdat bepaalde essentiële overheidsvoorzieningen straks wellicht niet langer langs andere dan digitale weg beschikbaar zijn? Of omdat burgers die via internet met de overheid communiceren een gunstiger uitgangspositie (beter geïnformeerd) hebben in hun verhouding tot de overheid? Heel wel kan worden betoogd dat de grondrechten inmiddels ook een functie hebben in het garanderen van actieve overheidsbemoeienis ter bevordering van de menselijke ontplooiingsmogelijkheden m.b.v. internet. Kortom, een erkenning van positieve verplichtingen ten aanzien van technologie. Zo ook kunnen positieve verplichtingen doordacht worden met het oog op het bestrijden van cybercrime. Tegelijkertijd, grondwettelijk opgedragen overheidsbemoeienis valt al te ontlenen aan bestaande internationale afspraken, bijvoorbeeld de fundamentele rechten neergelegd in het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Welke positie men ook kiest in deze en andere vragen, het belang van de uitoefening van vrijheids- en andere rechten via internet is de afgelopen jaren steeds sterker op de voorgrond getreden. Daarmee dient de discussie over de constitutionele implicaties breder te zijn dan alleen over ongerechtvaardigd overheidsingrijpen en heel concreet het grondwettelijk erkennen van het communicatiegeheim. Bijna vijf jaar geleden beoordeelde de Staatscommissie Grondwet de opdracht tot actualisering mede in het licht van de vraag of de normativiteit van de Grondwet kon worden versterkt en de betekenis van de Grondwet voor de burger valt te vergroten. Voor burgers vormt digitalisering een ontwikkeling die het leven van alledag in rap tempo wezenlijk doet veranderen. Bovendien beschouwt vier op de vijf burgers internettoegang kennelijk als een – in hun beleving – ‘fundamenteel recht’. Laat het voor de grondwetgever aanleiding zijn om meer ambitie te tonen. Niet om direct de Grondwet op de schop te nemen. Wel om in de volle breedte te doordenken op welke wijze we in constitutionele zin met technologisch ingegeven veranderingen willen omgaan. Corien Prins 1. http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrcouncil/docs/17session/A.HRC.17.27_en.pdf 2. Kamerstukken II 2014/15, 31 570, nr. 25 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 487 Interview 404 Bruggen bouwen Interview met de nieuwe president van de Hoge Raad, Maarten Feteris Nick Huls1 Op 1 november 2014 volgde Maarten Feteris Geert Corstens op als president van de Hoge Raad. De nieuwe president presenteert zich in februari 2015 aan de juristenwereld via interviews met het NJB, het Advocatenblad en het Weekblad Fiscaal Recht. Later dit jaar volgen interviews met de publieksmedia. F eteris is geboren in 1960 en heeft rechten gestudeerd aan de Universiteit Leiden, waar hij ook korte tijd als medewerker werkzaam was. In 1983 stapte hij over naar de Sociale Verzekeringsbank en vanaf 1986 werkte hij bij (nu) Price Waterhouse Coopers totdat hij in 2008 raadsheer werd in de belastingkamer van de Hoge Raad. In 1993 promoveerde Feteris aan de UvA bij Jaap Zwemmer en Evert Alkema op de betekenis van het EVRM voor het belastingrecht. De benoeming U bent vanuit de Hoge Raad unaniem voorgedragen als president. Wat verwachten uw collega’s van u, en wat maakt u geschikt voor deze functie? Wat gevraagd wordt is denk ik een combinatie van vakinhoudelijk gezag onder de collega’s en samenbindend vermogen. Ze zochten een bruggenbouwer, waarbij de functie van de president naar buiten toe steeds belang- Ze zochten een bruggenbouwer rijker wordt. Dat geldt vooral voor de samenwerking met de bestuursrechters (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, Centrale Raad van Beroep, College van Beroep voor het bedrijfsleven) waarin ik als lid van de belastingkamer van de Hoge Raad al de nodige energie heb gestoken en goede contacten heb opgebouwd. Verder ben ik in diverse rechtsgebieden min of meer thuis. Van huis uit ben ik civilist. Later deed ik een avondstudie fiscaal recht en ben ik 22 jaar als belastingadviseur werkzaam geweest. Ik heb mij ook veel met het EVRM beziggehouden. Ik durf niet te zeggen dat ik nu gelijk in de civiele of in de strafkamer zou kunnen plaatsnemen, maar die rechtsgebieden zijn mij in ieder geval niet vreemd. Ik ben meer een algemeen en breed georienteerd jurist dan een specialist in een heel specifiek rechtsgebied. 488 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Je vakgenoten roemden je uitvoerig in het Financieel Dagblad van 5 november 2014: ‘briljant’, ‘hij heeft een enorme intellectuele diepgang en is een scherp en origineel denker’ enzovoort. Ik begon ervan te blozen. Jazeker, maar de kop van het artikel was ‘Staatssecretaris Joop Wijn kon de carrière van Maarten Feteris niet stoppen’. Wat waren zijn bezwaren precies? Helemaal duidelijk was het me niet. Ik heb één keer in de tijd dat ik adviseur was een opinieartikel in het Financieele Dagblad geschreven. En dat is kennelijk slecht gevallen. Op een gegeven moment kreeg ik een boze Wijn zelfs thuis aan de lijn. Toen ik op de aanbevelingslijst stond is er door een journalist een toespeling op gemaakt dat dit in de lucht zou kunnen blijven hangen. Ik heb echter geen aanwijzing gehad dat de boosheid van Joop Wijn invloed heeft gehad op de benoemingsprocedure. In NRC Handelsblad van 19 november 2014 heeft Folkert Jensma kritiek geleverd op het informele karakter van de selectieprocedure op basis van interne consensus binnen de Hoge Raad en op de periode van zes jaar van uw benoeming. Hij maakte de vergelijking met de Rotary en vindt het vreemd dat de selectieprocedure en de duur van de aanstelling niet wettelijk geregeld zijn. Waar is die zes jaar op gebaseerd? Die zes-jaarstermijn is relatief nieuw. Van oudsher gold het anciënniteitsbeginsel bij de benoeming van de president. De langst zittende raadsheer bij de Hoge Raad had altijd een zekere leeftijd. Omdat de wettelijke leeftijdslimiet 70 is, kwam het niet voor dat presidenten lang bleven zitten. Toen bij de benoeming van Corstens voor het eerst het anciënniteitsprincipe werd doorbroken, hebben we erbij stil gestaan of er niet een tijdshorizon moest worden afgesproken om te voorkomen dat iemand misschien wel tien of twintig jaar aan zou blijven als president. Daar is uitgekomen − zonder dat dit ergens in een regeling is vastgelegd − dat een periode van benoeming minimaal vijf jaar zou moeten zijn. Om dingen te bereiken heb je een aantal jaren nodig. En de maximumtermijn is in prin- cipe zes jaar geworden, een periode die nu ook bij gerechtsbestuurders de limiet is. Het idee achter deze termijn is dat iemand niet te lang een stempel drukt op de organisatie en dat het goed is als er na verloop van tijd fris bloed komt en het schip weer eens een andere kant op kan worden gestuurd. Dan hoef je ook niet te veel bezig te zijn met het verdedigen van je eerdere beslissingen. Los daarvan, op het moment dat collega’s zeggen dat het genoeg geweest is, dan blijf je natuurlijk niet aan, want dan heb je geen gezag meer. Ik zie wel hoe het leven er over zes jaar uit ziet. Daar heb ik geen bepaalde beelden bij. Deelname aan het maatschappelijke debat In hoeverre werkt uw arbeidsverleden in een groot internationaal accountants- en belastingadvieskantoor door in uw huidige functie? Folkert Jensma zinspeelde daar in NRC Handelsblad op. Belastingontwijking is een politiek gevoelig onderwerp. Voelt u zich bijvoorbeeld vrij om deel te nemen aan publieke debatten over structuren waarin vooral grote internationale ondernemingen van belastingvoordelen profiteren? Daar ben ik heel terughoudend in. Internationale belastingbesparende structuren, al dan niet gekoppeld aan tax rulings, liggen maatschappelijk heel gevoelig en de discussie daarover is eigenlijk meer een politieke kwestie. Het gaat daarbij niet om het soort vragen waar wij, als rechter over oordelen. Als de maatschappelijke druk tot het aangaan van verdragen en nationale wettelijke maatregelen leidt, zullen wij die bij de Hoge Raad ooit een keer moeten uitleggen. Met dat gegeven in het achterhoofd moet je als rechterlijke instantie extra voorzichtig zijn om je al in dat debat te mengen voordat zo’n regeling er is. Corstens vond dat strafzaken zoals de corruptiezaak bij de olieplatformbouwer SBM Offshore voor de rechter moeten komen en niet voor grote bedragen door het OM geschikt zouden moeten worden.2 Heeft u daar, gezien uw achtergrond, hetzelfde standpunt over? Ik denk daar genuanceerd over. Een veroordeling door de strafrechter heeft een andere impact dan een wat meer administratief ogende schikking. Als het gaat om een ernstig strafbaar feit met grote maatschappelijke gevolgen, dan bestaat er een maatschappelijke behoefte aan een zichtbare veroordeling. Aan de andere kant kan er aan een schikking ook een publiekelijke schuldbekentenis worden gekoppeld. Zo ontstaat in de samenleving niet het beeld dat witteboordencriminelen een voorrangsbehandeling krijgen. Een schikking kan veel praktische voordelen hebben. Het rondkrijgen van het onderzoek in zo’n megazaak brengt veel onzekerheden met zich, zowel voor het OM als voor het betrokken bedrijf. Na een schikking kan het OM zijn aandacht op andere dingen richten, en het bedrijf in kwestie kan ook verder. Soms neemt het bedrijf bij een schikking ook zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als er echt iets mis is, zie je vaak dat er bestuurders ontslagen worden. Er zou ook gedacht kunnen worden aan een rechterlijke toetsing van schikkingen, zoals dat gebeurt in de procedure bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Als daar hangende de klachtprocedure een schikking wordt getroffen en partijen vragen om de zaak van de rol te halen, dan toetst het Hof eerst of de schikking blijk geeft van respect voor de mensenrechten. Als het Hof vindt dat die schikking de schending van mensenrechten in stand laat, dan doet het alsnog uitspraak in de zaak. Dat betekent niet dat een rechterlijke toetsing van een schikking geen haken en ogen heeft. Normaal heb je een procedure op tegenspraak, waarin de rechter proeft wat de juridische discussiepunten zijn. Moet de rechter als er twee partijen zijn die een schikking willen van A tot Z het dossier doornemen om te beoordelen of de schikking juridisch ook klopt? Een schikking is een vaststellingsovereenkomst en je zou je kunnen voorstellen dat de rechter die overeenkomst alleen toetst op duidelijke strijd met de wet of kan afkeuren omdat die overeenkomst in redelijkheid nooit gesloten had mogen worden. Ik heb nog geen helder beeld van wat je in het kader van een schikking precies van de rechter kunt verlangen. Dus ik kan niet categorisch of dogmatisch zeggen of een rechterlijke toets wel of niet zou moeten. Het financiële bedrijfsleven klaagt steen en been over de macht van toezichthouders als DNB en de AFM. Zij hebben regelgevende bevoegdheden, kunnen boetes opleggen, vergunningen intrekken enzovoort. Is hier nog voldoende sprake van scheiding der machten? Fiscale fraude wordt maar voor een heel klein deel via het strafrecht bestraft. Het overgrote deel van de zaken wordt aangepakt met bestuurlijke boetes die door de belastingdienst worden opgelegd. Ook daaraan zitten efficiencyvoordelen. Daarnaast hebben veel belastingplichtigen liever een schikking dan een zaak met een openbare zitting bij de strafrechter. Mede onder invloed van artikel 6 EVRM krijgt de burger bij het opleggen van fiscale boetes een vorm van rechtsbescherming, die weliswaar niet helemaal hetzelfde is als in het strafrecht, maar er wel op gaat lijken. Ik heb net in het Weekblad Fiscaal Recht een artikel gepubliceerd over het doordringen van allerlei strafrechtelijke waarborgen in het fiscale boeterecht.3 U bent nog steeds hoogleraar formeel belastingrecht aan de Erasmus School of Law (met een nul-aanstelling) en u publiceert regelmatig. Bij de aanbieding van uw boek over cassatie in belastingzaken typeerde Corstens u als iemand die niet stapje voor stapje heel langzaam vooruit schuifelt, maar liever een grote sprong voorwaarts maakt en dan maar eens kijkt hoe de samenleving reageert. Klopt dat? Tot op zekere hoogte wel. Ik wil niet té voorzichtig zijn. Soms moet je, ook als Hoge Raad, durven iets duidelijk op te schrijven. Dan bestaat het risico dat je, als je het veld Noten Auteur 1. Prof. mr. N.J.H. Huls is emeritus hoog- 2. Het ging om een schikking waarbij SBM leraar rechtssociologie in Rotterdam en wegens ongeoorloofde betalingen aan Leiden. In 1988 interviewde hij − samen handelsagenten en buitenlandse overheids- met Freek Bruinsma − de toenmalige functionarissen aan het OM in totaal een president van de Hoge Raad Ras (NJB bedrag van circa € 192 miljoen betaalde 1988, p. 1574 e.v.). bestaande uit een boete en wederrechtelijk verkregen voordeel. 3. WFR 2015/140. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 489 Interview © Wendy Bos niet overziet en een sprong in het duister waagt, een jaar later om moet gaan. Het is natuurlijk niet goed als dat te vaak gebeurt. Daarom streven we naar zoveel mogelijk consensus, draagvlak en stabiliteit wat er soms toe leidt dat we voorzichtiger zijn dan de meest initiatiefrijke raadsheer zou willen. Ik houd wel van duidelijkheid en van brede arresten waar veel mensen wat aan hebben. Als er zo nu en dan de noodzaak is om een stapje terug te doen, zie ik dat als een noodzakelijk kwaad dat ik afweeg tegen de voordelen van een heldere uitspraak. De agenda: De drie speerpunten uit de strategie voor de komende jaren Ik houd wel van duidelijkheid en van brede arresten waar veel mensen wat aan hebben 490 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 In juni 2013 hebben de Hoge Raad en het Parket een beleidsvisie en een strategie voor de komende jaren ontwikkeld en in uw intreerede besteedt u aandacht aan de drie speerpunten die hierin zijn geformuleerd.4 Het eerste speerpunt is zaakstroomdifferentiatie en professionalisering van het ken- nismanagement. Wat gaat er de komende tijd veranderen? In de belastingkamer is er al sprake van specialisatie. Sinds de jaren zeventig is de belastingkamer verdeeld in twee afdelingen met vijf à zes raadsheren. Bij de ene afdeling houdt men zich nooit met successierecht bezig en bij de andere afdeling nooit met vennootschapsbelasting. We hebben twee specialisten op het gebied van de BTW. Ze zijn natuurlijk ook algemeen jurist, dus ze hebben hun inbreng ook in de andere zaken, maar ze zijn wel specifiek met het oog op BTW kwesties aangetrokken. Dan ligt het niet voor de hand om ze vervolgens in de afdeling onder te brengen die geen BTW-zaken doet. En hoe zit het bij straf en civiel? De Hoge Raad heeft een IPR specialist, maar de zaken worden via de tombola verdeeld. Het is dus niet gezegd dat de IPR specialist ook altijd op een IPR zaak zit. Zaken worden plenair behandeld, dus hij kan meelezen en zijn inbreng hebben. Wel beslist uiteindelijk de ‘zetel’ van drie of vijf raadsheren aan wie de zaak is toebedeeld. Gaat het meer om veranderingen in het wetenschappelijk bureau? Daar zijn ook ideeën over, maar die zijn nog in discussie. Het is niet efficiënt een IPR zaak te laten doen door iemand die er twee keer zo veel tijd voor nodig heeft als een specialist, terwijl we wel zo’n specialist in huis hebben. Maar soms zijn specialismen te klein: in de strafsector komen bijvoorbeeld niet genoeg zaken op het terrein van het economisch strafrecht binnen om één persoon bezig te houden. Maar hoort bij die zaakstroomdifferentiatie wel of niet specialisatie op raadsheerniveau? Het uitgangspunt bij de zaakstroomdifferentiatie is niet de inhoud maar het gewicht van de zaak. Direct na binnenkomst wordt gekeken of een zaak al dan niet ontvankelijk is, zodat de topjuristen niet nog een keer termijnen moeten gaan checken om het maar even heel plat te zeggen. Hetzelfde geldt voor de beoordeling of zaken in aanmerking komen voor een niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 80a RO, als het overduidelijk is dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Ik zie de zaakstroomdifferentiatie als een aantal banen op de snelweg waarop met een verschillende snelheid wordt gereden en met een verschillende bemensing. Bij het wetenschappelijk bureau werken talentvolle jonge juristen, toekomstige wetenschappers of hele goede rechters. Die hebben we hard nodig voor de zaken die er echt toe doen. Daarnaast heb je ondersteuning op een ander niveau nodig. In de belastingkamer beoordelen medewerkers van de griffie de ontvankelijkheid van zaken en worden eenvoudige WOZ-zaken niet doorgespit door de meest talentvolle juristen, maar door goede andere mensen. U wilt een stapje vooruit doen op het terrein van de prejudiciële vragen voor de strafkamer en de belastingkamer van de Hoge Raad. Inderdaad. Wat het strafrecht betreft heeft de Tweede Kamer afgelopen najaar een motie aangenomen dat lagere rechters prejudiciële vragen moeten kunnen stellen aan de strafkamer van Hoge Raad.5 In civiele zaken is dat al mogelijk en wordt dit instrument dit jaar geëvalueerd. Het is de bedoeling om dan de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen in strafzaken meteen mee te nemen. Ik heb aangegeven dat het een goed idee is dit ook in fiscale zaken mogelijk te maken. Fiscale zaken kunnen al vrij snel via sprongcassatie bij de Hoge Raad terecht komen. Alleen heb je daarvoor de instemming van beide partijen nodig en dat lukt bij kwesties die op een snelle oplossing wachten niet altijd. Het voordeel van prejudiciële vragen is dat de rechtbank ze als het ware halverwege de procedure al kan stellen en het verdere feitonderzoek in afwachting hiervan nog niet hoeft te doen. Over werkstromen gesproken, zo’n prejudiciële vraag is ook een signaal dat het gaat om zaken die er toe doen. De civiele kamer streeft er naar om die zaken met voorrang te behandelen, liefst binnen een half jaar, en dat is beduidend sneller dan in andere zaken. Het geven van antwoorden op vragen waar de praktijk echt behoefte aan heeft, vind ik een mooie innovatie. Het geven van antwoorden op vragen waar de praktijk echt behoefte aan heeft, vind ik een mooie innovatie Het tweede speerpuntpunt uit de strategie is het behoud van het gezag van de Hoge Raad. Hoe zit dat met de zaakstoedeling, een kwetsbaar onderdeel volgens het Leidse onderzoek naar de systeemwaarborgen van het Nederlandse rechtssysteem.6 Een paar jaar geleden vertelde raadsheer Peter Kop in Rotterdam over een arrest over een schaatser op een ijsbaan waar drie of misschien zelfs wel vier leden van de civiele kamer zich moesten verschonen, omdat ze de man kenden. Maar verschonen is een zuiver intern proces is het niet? Precies, bij twijfel niet oversteken… zo simpel is het. In het jaarverslag staat dat iemand een klacht had ingediend over een raadsheer die bij de SVB gewerkt heeft en die beslist heeft in een zaak tegen de SVB. De klager vond dat de raadsheer – u dus – zich had moeten verschonen. Hij kreeg van de president te horen dat hij de raadsheer had moeten wraken. Dat lijkt me nog niet zo eenvoudig, want een klager weet niet van tevoren wie er op zijn zaak zit. Maar afgezien daarvan, had die klacht niet veel directer beantwoord kunnen worden? U heeft daar bijna 30 jaar geleden gewerkt en er zijn toch interne regels (afkoelingsperiode) die aan het publiek uitgelegd kunnen worden? Hier kan ik aan toevoegen dat er bij deze klager meer is gedaan. De zaak is in de handen van de Procureur-Gene- 4. Zie Jaarverslag Hoge Raad 2013, p. 6 november 2014, Kamerstukken II, 3400, VI, e.v. nr. 29. 5. Motie van Dijkhoff en Van Nispen, 26 6. NJB 2014/1676, afl. 32, p. 2228 e.v. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 491 Interview raal gesteld, omdat deze ook kon worden opgevat als een klacht over de betrokken raadsheer. Daarop heeft de P-G inhoudelijk gemotiveerd naar de betrokkene toe gereageerd. Dat soort klachten zijn er wel meer over rechters. Die worden niet allemaal met motivering in het jaarverslag opgenomen. Het blijven toch hele precaire zaken, waar de Hoge Raad zijn eigen mensen moet beoordelen… Dat is ook vreselijk lastig, maar iemand moet het doen. We doen ons best. Het derde speerpunt uit de nieuwe strategie is de intensivering van de contacten met de feitenrechters. Wat gaat er op dat gebied gebeuren? We hebben voor alle kamers van de Hoge Raad een contactraadsheer aangewezen per hof. En die heeft ook weer een contactpersoon in dat hof. Ze komen een aantal keren per jaar bij elkaar. Het is de bedoeling dat onze contactraadsheren ook met regelmaat sociale gebeurtenissen bijwonen, en toegankelijk zijn via de e-mail. En als we hier op de Hoge Raad willen weten hoe iets bij een hof geregeld is, dan is er een gemakkelijk lijntje. Verder zitten bij diverse vaktechnische overleggen van feitenrechters vertegenwoordigers van de Hoge Raad. Ook organiseren we stages. Een rechter uit een rechtbank of een raadsheer uit een hof loopt hier een maand lang mee. Hij of zij behandelt zelf zaken en zit er bij in de raadkamer. Dan horen wij ook tegen welke problemen zij aanlopen en wat mij betreft is dan ook altijd de vraag: kun je met ons arrest uit de voeten als feitenrechter? Als deze verwijzing in cassatie naar jou toekomt, is het dan voldoende duidelijk wat je moet doen of leggen we je te veel aan banden? Al dat overleg neemt niet weg dat lagere rechters in de belastingsfeer prejudiciële vragen soms direct aan het HvJ EU stellen. Het verdrag is daar volstrekt helder over. De lagere rechter mag dat, dus dat moeten wij niet verbieden. Maar het stellen van vragen kan ook een middel zijn om ‘bovenlangs’ je gelijk te halen als je dat bij je hoogste nationale rechter niet krijgt.7 Het kan inderdaad gebeuren dat de Hoge Raad vindt dat de uitleg van een EU-regel duidelijk is (acte clair) en dat de feitenrechter een andere mening is toegedaan en een prejudiciële vraag stelt. Bij de vraag of er sprake is van acte clair, houdt het Europese Hof van Justitie rekening met wat rechters in andere lidstaten vinden, maar het heeft niet gezegd dat dat ook geldt voor de opvattingen van lagere rechters. Zou dat wel zo zijn,8 dan zou de ultieme consequentie zijn dat wij, als wij een beslissing van een hof willen vernietigen omdat wij er op EU-gebied anders over denken, dit alleen kunnen doen na het stellen van prejudiciële vragen. Dan zou je wel heel veel vragen moeten stellen. Wat vindt u van het Leeuwarder manifest? De werkdruk is en blijft een probleem, dat terecht in het manifest gesignaleerd is en ook door een onderzoek van de NVvR is bevestigd. Het probleem is denk ik breed erkend in de rechterlijke macht en de Raad voor de rechtspraak is daar ook mee aan de slag gegaan. 492 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 KEI zal kunnen helpen om sneller aan beslissen toe te komen, maar het beslissingsproces van de rechter zelf wordt er niet wezenlijk mee versneld Ook uit het visitatierapport van de Commissie Cohen blijkt dat de werkdruk echt een punt van zorg is. Het lastige is dat er heel veel eisen aan de rechterlijke macht worden gesteld. We willen geen concessies aan de kwaliteit doen, er zijn bezuinigingen en voor KEI9 komt er geen bijzonder budget. De herziening van de gerechtelijke kaart is net achter de rug. Met KEI zijn heel veel mensen bezig, en dat kost ook tijd. De maatschappij wil sneller duidelijkheid van de rechter. KEI zal kunnen helpen om sneller aan beslissen toe te komen, maar het beslissingsproces van de rechter zelf wordt er niet echt wezenlijk mee versneld. De rechter zal er dezelfde uren aan moeten besteden. In het rapport van de Commissie Cohen komt dan ook naar voren dat er onvoldoende tijd over blijft voor kwaliteitszorg, dus voor reflectie en permanente educatie. Plaatsbepaling ten opzichte van andere rechterlijke instituties Uit uw intreerede blijkt dat u zich erg coöperatief opstelt in de richting van de Raad van State. Over de bestuursrechtspraak zegt u: Het is misschien niet ideaal al die vernieuwingen die nu worden doorgevoerd, maar… We moeten verschillen in rechtspraak vermijden, dat staat voor mij voorop. Toen ik aantrad bij de Hoge Raad was de klacht bij de rechtbanken dat er veel verschillen in de rechtspraak waren van de vier hoogste bestuursrechters. Ik herinner me een voordracht van een rechter die vertelde hoe zijn werkweek er uitzag en wat voor zaken hij behandelde. Hij moest hetzelfde artikel de ene dag linksom en de andere dag rechtsom interpreteren.10 Dat hebben we ons aangetrokken. Daar moest iets gebeuren. Het gaat daarbij ook om het gezag van de Algemene wet bestuursrecht. We hebben één wet, en op dezelfde dag wordt die op vier verschillende manieren uitgelegd. Dat oogt niet goed. Toen hebben we een ronde gemaakt langs een aantal rechtbanken en gevraagd waar de grootste ergernissen zaten. Vervolgens zijn we met de vier hoogste bestuursrechters om de tafel gaan zitten. Gezamenlijk hebben we de grootste ergernissen kunnen wegnemen. Nu is er regelmatig overleg tussen de hoogste bestuursrechters over nieuw opkomende vragen. Als wij in de Hoge Raad bij een zaak tegen een Awb probleem aanlopen en we denken dat het geen gefundenes Fressen is, dan leggen we onze oren bij de anderen te luisteren. Als zij nou een hele andere kant op willen, dan moeten we daar nog eens goed naar kijken. Zowel qua eindresultaat als voor de praktische bruikbaarheid vind ik het overleg goed. Ik vind het ook leerzaam om niet alleen in je eigen toren te blijven maar goed te luisteren naar hoe je er anders tegenaan kunt kijken. De inhoud van de beslissing krijgt daarmee extra diepgang. beschouwen. Frankrijk heeft ook de Conseil d’ Etat als hoogste bestuursrechter, naast de Cour de cassation. In Duitsland gaat het Bundesgerichtshof alleen over straf- en civielrecht. Daar heb je vijf hoogste rechters. Blijft u Staatsraad in buitengewone dienst? Ik ben het nog steeds, maar de tijd om er wat mee te doen is heel beperkt. Maar om betrokken te blijven en zicht te houden wil ik wel aangesloten blijven. Over de Raad voor de rechtspraak zegt u in uw intreerede ook vriendelijke woorden. Hoe zou u zelf de relatie typeren? Ik zit bij de vergaderingen van de Raad voor de rechtspraak met de presidenten van rechtbanken en appelcolleges. En we hebben natuurlijk veel met elkaar te maken, zeker als we intensievere contacten willen met de feitengerechten. De organisatorische kant is voor de Raad voor de rechtspraak, dus de Raad is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. Ik zit daar in een waarnemersrol. Ik vind het belangrijk dat wij weten wat er op dat punt voor problemen en zorgen bij de feitenrechters spelen. Op het gebied van de rechtseenheid en de kwaliteit hebben we allebei een rol. Wij voor de inhoud en de uiteindelijke beslissing en de Raad voor de rechtspraak voor het stimuleren van rechtseenheid en kwaliteit. Als je daar goed mee overweg kunt en je grenzen weet te bepalen dan kun je elkaar versterken. En zo zou ik het graag zien. Uw voorganger heeft gezegd dat een bestuursrechtkamer bij de Hoge Raad ideaal zou zijn.11 Vindt u dat ook? Als we op het strand in Scheveningen in 1813 stonden en je had gevraagd: hoe gaan we de bestuursrechtspraak (het woord bestond nog niet) in Nederland opbouwen, dan had ik natuurlijk gezegd dat één systeem met één hoogste rechter het mooiste zou zijn. Maar als dat praktisch niet haalbaar is, dan doen we het één na beste. Constitutionele toetsing is een onderwerp dat al vele jaren op de agenda staat, bij tijd en wijle steekt ook enige rivaliteit met de Raad van State de kop op. Hoort deze taak bij de Hoge Raad, als deze er komt? De vraag is of deze er komt… Maar als deze er komt, ben ik een voorstander van decentrale toetsing. Deze lijkt als twee druppels water op toetsing aan het EVRM en dat wordt nu ook decentraal gedaan. Dat gaat naar mijn idee goed. Als er een kwestie is van EVRM-uitleg, dan wordt er zoveel mogelijk afgestemd tussen de Raad van State en de Hoge Raad. Nu de EVRM-toetsing eenmaal decentraal plaatsvindt, raakt de hele zaak uit het lood als de grondwettelijke toetsing zou worden gecentraliseerd. Nu de EVRM-toetsing eenmaal decentraal plaatsvindt, raakt de hele zaak uit het lood als de grondwettelijke toetsing zou worden gecentraliseerd Om een fiscaal voorbeeld te noemen: iemand beroept zich op ongelijke behandeling in de belastingheffing. Wat zou de rechter dan moeten doen? Zou hij over de uitleg van artikel 1 van de Grondwet dan een prejudiciele vraag moeten stellen aan het Grondwettelijk hof? En zou de zaak voor het discriminatieverbod uit het EVRM de gewone kolom tot en met de Hoge Raad door moeten? Dat zou buitengewoon onpraktisch zijn. Zou het voor uw deelname aan het Network of Presidents of Supreme Judicial Courts niet beter zijn als de Hoge Raad de enige hoogste rechter was in Nederland? Ik heb al de nodige contacten met andere Europese hoogste rechters gehad, maar ik heb niet de indruk gekregen dat ze me als president van een half hoogste gerecht Wat vindt u van het idee dat de president van de Hoge Raad ook voorzitter van de Raad voor de rechtspraak zou moeten zijn en zo management en inhoud bij elkaar brengt. Want die scheiding is toch eigenlijk een weeffout in het hele stelsel. Dan zou de consequentie zijn dat de president van de Hoge Raad over de bedrijfsvoering van de hele rechterlijke macht gaat. Dat is een hele andere functie en daar zit ik niet op te wachten. Je krijgt ook een andere verhouding met het ministerie. Nu kan de minister instructies geven aan de Raad voor de rechtspraak terwijl hij ten opzichte van de Hoge Raad een andere rol heeft. Als je die twee hoedanigheden verenigt, krijg je een intensievere bemoeienis van het ministerie. Dat zou een ongemakkelijke spanning geven. Een goede relatie met de politieke leiding van het departement is een belangrijk onderdeel van uw taak. Gaat het alleen over de begroting of bespreekt u met de minister ook de rechtsstatelijke kant van de rechtspraak? Daar hebben we onder vier ogen gesprekken over, daar kan ik verder niks over zeggen. Je praat wel met elkaar over de toestand in de wereld. De werkrelatie betreft de begroting en wetgevingsadvisering. Op grond van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) hebben we een adviserende taak als de minister ons advies vraagt. 7. Zoals bijv. het Hof Den Bosch deed dat spraak dat zich richt op digitalisering en dat prejudiciële vragen stelde in de zaak: Hof procedures sneller en eenvoudiger moet Den Bosch 7 februari 2014, nr. 13/00040, maken. ECLI:NL:GHSHE:2014:248, V-N 10. Vergelijk R.P. den Otter, Met een poker- 2014/12.15. face aan de roulettetafel. Verschillen in de 8. De Hoge Raad heeft daarover het afgelo- beoordeling van de ontvankelijkheid door pen jaar een vraag gesteld aan het HvJ, EU, de hoogste bestuursrechters, JBPlus zie HR 28 maart 2014, nr. 13/00455, 2008/2, p. 93 e.v. ECLI:NL:HR:2014:339, BNB 2014/127. 11. Trema, november 2014, p. 3020. 9. Programma Kwaliteit en Innovatie recht- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 493 Interview De Hoge Raad heeft een taak op het terrein van de wetgevingsadvisering, maar soms gaat het verder. Fred Hammerstein was bijvoorbeeld intensief betrokken bij de wetgeving over de beperking van de toegang tot de Hoge Raad. Daar is natuurlijk veel voor te zeggen, maar vanuit het oogpunt van de scheiding der machten werd daar wel eens een wenkbrauw over gefronst. Hoe kijkt u daar tegen aan? Als het gaat om de praktische gevolgen voor je eigen werk, dan vind ik dat een goede zaak. Zo kunnen rechters bij wetsvoorstellen die gevolgen hebben voor het procesrecht of het functioneren van de rechterlijke macht de wetgever wijzen op wat wel en wat niet werkt. Zodra het om materieel recht gaat kun je in de problemen komen als je die wet vervolgens moet gaan interpreteren. De Hoge Raad had over de onroerendgoedbelasting, zoals het toen nog heette, een advies geschreven en een suggestie gedaan voor hoe een regeling kon luiden. Dat gaf een ongemakkelijke situatie toen de Hoge Raad later in het licht van zijn eigen advies moest beslissen wat de juiste uitleg van die wet was,12 dus dat willen we voorkomen. Het viel me op dat u zich bij uw intreerede erg op nationale kwesties richtte. Ik vind het heel belangrijk om de eigen organisatie in ieder geval goed op orde te hebben. In november had ik nog weinig buitenlandse ervaring, maar ik ben geen huismus. Ik vind het ook heel leuk om te zien hoe het bij andere hoogste gerechten werkt. Ik ben in Duitsland bij het Bundesgerichtshof geweest. De Cour de cassation heeft een nieuwe president die ook aan herziening werkt. Van een van de Franse collega’s heb ik het signaal gekregen dat men hierover graag eens met mij wil brainstormen. Vorige week was ik in Straatsburg voor de opening van het gerechtelijk jaar van het EHRM. Je moet wel een evenwicht zien te vinden, want hier in Nederland lopen de zaken ondertussen gewoon door. Kritiek op de Hoge Raad Onze oud-collega uit Rotterdam, tevens voormalig Raadsheer in de Hoge Raad Marc Loth heeft in zijn Tilburgse oratie ‘De Hoge Raad in dialoog; over rechtsvorming in een gelaagde rechtsorde’ de stelling geponeerd dat de Hoge Raad meer een zender en een ontvanger moet zijn. Ik denk dat we wel al een eind in die richting opschuiven. Het rechtseenheidsoverleg met andere bestuursrechters kun je zien als een netwerk. Je oor te luisteren leggen zonder dat je in een hiërarchische verhouding zit, dat is een combinatie van signalen uitzenden en ontvangen. Als wij aan het Hof van Justitie van de EU prejudiciële vragen stellen, kunnen we dat heel clean doen: we lopen aan tegen een probleem, zegt u het maar. Maar in de onderbouwing van een prejudiciële vraagstelling kun je ook van alles kwijt, als je dat wilt. Je kunt alle argumenten voor en tegen uit de raadkamer opnoemen. Het Europese Hof van Justitie stelt het op prijs als we in de vraagstelling al onze eigen voorkeur uitspreken. Dat wordt in de literatuur ook wel de groen-lichtprocedure genoemd. Aan Straatsburg kunnen we nu nog geen prejudiciële vragen stellen, maar het Zestiende Protocol bij het EVRM voorziet daar wel in. Als er voldoende ondertekeningen en 494 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Het Europese Hof van Justitie stelt het op prijs als we in de vraagstelling al onze eigen voorkeur uitspreken ratificaties van dat protocol zijn, zul je in de richting van het EHRM ook zo’n vorm van communicatie zien. Als we nu iets over het EVRM zeggen waarvan we het voorgevoel hebben dat het tot een klacht in Straatsburg zou kunnen leiden, proberen we het arrest zo te motiveren dat het ook voor de Europese rechters overtuigend is onderbouwd. Verder hebben we ook informele contacten met Straatsburg, dus als wij hier problemen of vraagpunten zien als gevolg van de Straatsburgse rechtspraak, dan kunnen we daar ook aandacht voor vragen. Een dialoog in de zin van volstrekte gelijkwaardigheid is moeilijk. Aan het eind van de dag moeten zij voor heel Europa beslissen, dus het laatste woord ligt bij hen. In de richting van de nationale rechtbanken en hoven sluit de benadering van Marc Loth goed aan bij de intensivering van onze contacten met feitengerechten. Wij moeten ons niet als een big brother opstellen maar juist als een partner in de rechtspraak. Als het in de eerste aanleg goed gaat, dan heb je minder hoger beroep en cassatie nodig. Marc Loth is erg kritisch over een Hoge Raad-arrest dat mede door hemzelf is gewezen.13 Het gaat om de interpretatie van het begrip ‘hetzelfde feit’ en hij spreekt van een gemiste kans op een dialoog. In noot 47 van zijn oratie geeft hij aan waarom dit niet strijdig is met het geheim van de raadkamer. Hoe staat u daar tegenover? Ik zie geen probleem als raadsheren laten merken dat er bij een bepaalde beslissing ook argumenten voor een andere oplossing mogelijk zijn. We krijgen hier veel controversiële zaken, dus dan kan het haast niet anders dan dat er verschil van mening in de raadkamer is. Sterker nog, als dat niet zo was dan zou ik mij ongerust maken. Dan zou ik denken: it’s too quiet here. Maar je mag natuurlijk niet zeggen dat je tegen heb gestemd, of een andere kant op wilde. De Hoge Raad vermeldt in zijn jaarverslag van 2013 voor alle drie de kamers vijf in het oog springende arresten, en voor de civiele kamer is een daarvan de woekerpoliszaak.14 In cassatie gaat het over vragen als ‘is er een leemte in het contract?’ De Hoge Raad zit helemaal gevangen in het korset van de civiele cassatie. Marc Loth spreekt van een tasten in het duister. Is de cassatieprocedure wel geschikt voor massaclaims? Wij kunnen in zulke zaken ons uiterste best doen om zo duidelijk mogelijk richtlijnen te geven. Het hangt een beetje van het onderwerp af in hoeverre de wettelijke regeling je dwingt om met allerlei omstandigheden rekening te houden. Vaak is het mogelijk om met subregels en subcategorieën de nodige structuur aan te brengen. Maar zou er niet een veel bredere advisering moeten komen, niet alleen door een advocaat-generaal die het contractenrecht door neemt, maar dat de Hoge Raad ook de consumentenbond en de banken hoort om meer zicht op de effecten te krijgen. Dat hoeft niet te bijten met de cassatieprocedure. Als zo’n vraag bij het hof of een rechtbank ligt, kunnen zaken gebundeld worden in een paar pilotzaken waarin dit soort feitelijke kwesties aan de orde kunnen komen. De hoven hebben in hun agenda voor de appelrechtspraak tot 2020 themazittingen opgenomen over punten die in heel veel zaken spelen. Voor de prejudiciële vragen bij de civiele kamer is de brede advisering al mogelijk. De civiele kamer heeft die regeling onlangs naar analogie toegepast bij een cassatie in het belang der wet.15 In het belastingrecht is er voor massazaken eigenlijk al een staande praktijk die op de wet is gebaseerd. Op de site van de Bond voor belastingbetalers (geadviseerd o.a. door de hoogleraren Zwemmer en Gribnau) wordt een massale klacht tegen de vermogensrendementsheffing voorbereid. Wordt zo’n zaak speciaal behandeld door de Hoge Raad? Als we weten dat er zoveel duizend mensen op zitten te wachten, zoals bij de BOF zaken, waar geloof ik zelfs 50 000 bezwaarschriften waren ingediend, dan is dat aanleiding om de zaak met grote voorrang te behandelen. Voor de inhoud maakt het niet uit. In die BOF regeling (de bedrijfsopvolging van familiebedrijven) wordt vermogen in de vorm van een onderneming een groot fiscaal voordeel toegekend dat onder invloed van de ondernemerslobby inmiddels tot 100 % vrijstelling in de successieheffing leidt. In de BNB-noot bij het BOF arrest levert Happé pittige kritiek op de wetgever en op de Hoge Raad die eigenlijk een belastingprivilege voor ondernemers toestaan.16 Is dat geen discriminatie van de burger die gewoon successierechten over zijn erfenis moet betalen? Ik heb in die zaken zelf voorgezeten, dus zal daarover niet te veel zeggen. De lijn van de Hoge Raad is, en de civiele kamer heeft dit al eerder beslist, dat als iemand zich beroept op het EVRM en er bestaat rechtspraak van het Straatsburgse Hof, dat we de wet Straatsburgconform uitleggen. Het staat de Staten vrij om een verdergaande bescherming te verlenen, dat staat ook uitdrukkelijk in het EVRM. Als de wet voor de burger meer bescherming biedt, is het mooi, maar in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen kan de rechter een wet alleen maar buiten toepassing laten bij strijd met een verdrag. Voor de uitleg van het verdrag volgen we Straatsburg. Wat betreft discriminatie en belastingzaken is het vaste rechtspraak van het Straatsburgse Hof dat de lidstaten daar een zeer ruime beoordelingsmarge hebben en dat er alleen dan sprake is van inbreuk op het verdrag als de wettelijke regeling evident van redelijke grond ontbloot is. Over de BOF zaken zijn ook klachten in Straatsburg ingediend en volgens het EHRM waren ze kennelijk ongegrond. Ik ga me daar niet voor op de borst slaan, maar je kunt wel zeggen dat onze rechtspraak hierover aansluit bij de Straatsburgse. Maar als een beslissing van de Hoge Raad het Ministerie van Financiën niet bevalt, dan wordt er de volgende dag toch al een wetsvoorstel ingediend? Dat komt een enkele keer voor. Ik heb het een keer meegemaakt in een zaak waar ik ook op zat, dat we op vrijdagochtend een arrest gewezen hadden en er meteen daarna, ik geloof zelfs binnen een uur, een persbericht uit de ministerraad kwam dat de wet met terugwerkende kracht tot die dag zou worden aangepast.17 De advocatuur heeft een geheel andere vorm van kritiek op de Hoge Raad. Is de praktijk rond artikel 80a RO niet te veel doorgeschoten nu ook de P-G besloten heeft niet steeds een conclusie te nemen? De advocaat heeft een schriftuur ingediend en als hij de cliënt zijn rekening presenteert, krijgt hij te horen: ‘Hoezo, de zaak is toch zonder vorm van proces afgedaan?’ Ik kan me voorstellen dat je het vervelend vindt als je je best hebt gedaan en dan zonder uitleg te horen krijgt dat je verloren hebt. Maar het is kiezen tussen twee kwaden. Het biedt ons wel de ruimte om in de zaken met een uitstralingseffect nuttige dingen te doen, om het maar heel kort en plat samen te vatten. Inderdaad, het is een offer dat je brengt. Maar we beoordelen alle cassatieberoepen wel inhoudelijk. Dat wordt misschien onvoldoende onderkend, maar zowel in een artikel 81 als in een 80a arrest, hebben de raadsheren gekeken of de middelen tot cassatie kunnen leiden. Het zijn de evidente gevallen, waarin het cassatieberoep zonder nadere motivering wordt afgewezen of niet ontvankelijk wordt verklaard. Gevallen waarin je hoopt dat een advocaat al heeft ingeschat dat een reële kans op een dergelijke afdoening bestaat. De relatie met de samenleving Uit het onderzoek van de NSOB en de SSR blijkt dat het goed is dat rechters een zekere afstand tot de samenleving bewaren. Wat vindt u daar van? Je moet een evenwicht zoeken. In de zestiger jaren werd een rechter geacht geen kroket te eten, want stel je voor dat de justitiabele de rechter met die kroket over straat zag lopen. (lacht) Er bestaat best een kans dat een justitiabele mij met een frietje op straat ziet. En meer algemeen wat de samenleving betreft: recht is ordening van de samenleving. Dus als je daar als scheidsrechter in op wilt Er bestaat best een kans dat een justitiabele mij met een frietje op straat ziet 12. HR 1 november 1989, BNB 1990/10. 16. BNB 2014/30. 13. HR 1 februari 2011, 17. HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR2011:BM1903, AB 2011/225. ECLI:NL:HR:2009:BC5201, BNB 14. HR 14 juni 2013:ECLI:NL:HR:2013: 2009/263, gevolgd door het wetsvoorstel BZ3749. Reparatie in verband met arresten van de 15. HR 6 juni 2014, Hoge Raad inzake pensioen- en lijfrente- ECLI:NL:HR:2014:1342, NJ 2014/300. aanspraken, Kamerstukken 31990. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 495 Interview kunnen treden moet je gevoel voor de sfeer van de wedstrijd hebben en het spel kennen. Maar je moet geen aanhanger van een club worden. Gaat u ook veel lezingen geven en zien we u veel op TV? Lezingen ben ik van plan om regelmatig te gaan geven. Om naar de maatschappij toe duidelijk te maken wat de Hoge Raad is, waarom we er zijn en wat we doen. TV zo nu en dan. Gaat u ook een sms’je sturen naar de minister-president als hij zegt dat hij een uitspraak van de Hoge Raad accepteert? Ik begreep dat mijn voorganger dat heeft gedaan na de Srebrenica-zaak. Het is natuurlijk niet origineel om je voorganger te kopiëren. Als ik de intense behoefte zou voelen om even een boodschap uit te zenden dan bedenk ik op dat moment wel een leuke manier. Op 4 februari jl. heeft de Tweede Kamer gediscussieerd over de mogelijkheid van meer disciplinaire maatregelen tegen rechters. Dat raakt ook aan de rol van de Hoge Raad. Uiteindelijk wel, de zwaardere disciplinaire maatregelen moet de P-G vorderen en dan moet de Hoge Raad daarover beslissen. Dat heeft direct te maken met wat wij doen. Het wetsvoorstel was helemaal afgestemd met de rechterlijke macht. Het probleem was eigenlijk dat er niks zat tussen de beide uitersten van het spectrum, het ontslag en de schriftelijke waarschuwing. Met dit wetsvoorstel werden er enkele tussenvarianten geïntroduceerd, waarmee de rechterlijke macht voldoende uit de voeten kon. Maar er zijn amendementen ingediend die er nog meer varianten aan toevoegen. Een gevoelig punt is het instemmingsrecht van de NVvR, de vakbond van de rechters. Sommige Kamerleden willen dit veranderen in een adviesrecht. Juist ter bescherming van rechters is het zo geregeld dat hun arbeidsvoorwaarden in de wet staan. De NVvR heeft het gevoel dat die wettelijke garantie zich nu tegen hen keert. Dit is een principiële kwestie waarover de Raad van State gaat adviseren. Dus daar zal ik nu verder niks over zeggen. 496 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Er is een SP-voorstel dat rechters bij de toedeling van bepaalde zaken een opgave van hun financiële belangen moeten geven. Dat is de kwestie van rechterlijke integriteit, waar een werkgroep binnen de rechtspraak mee bezig is. In een Leids onderzoeksrapport over onafhankelijkheid en integriteit is dit punt ook gesignaleerd. Ik geloof niet dat er ooit een geval in Nederland is geweest waarin er een probleem was, maar voor het geval dat is het nu de vraag of daarvoor iets geregeld moet worden. Een mogelijke variant is dat de rechter zijn belang moet melden bij zijn president, zodat hij daar inderdaad transparant in is. Als het zo ver zou gaan dat de belangen op internet of in een register worden vermeld, dan geeft dat wel spanningen met de privacy. Daar zou niet iedereen even gelukkig mee zijn. Laatste vraag. U heeft wel eens de parallel getrokken tussen de rol van de rechter en die andere ziel in uw borst, de musicus. U schrijft in WFR 2010/570 ‘De wetgever is de componist en de rechter is de uitvoerende musicus die het stuk tot klinken brengt’. Is dat wel een gelukkige vergelijking? Een musicus heeft een dichterlijke vrijheid. Als je twee musici vraagt om een sonate van Beethoven te spelen, dan kan die heel verschillend klinken. Dat heeft juist zijn charme. Ik zou niet willen dat er een Hoge Raad der muziek komt die moet waarborgen dat alle pianisten de Beethovensonates op dezelfde manier interpreteren. Feitenrechters kunnen per concreet geval een afweging maken, maar als het om de rechtsvragen gaat, dan draait het om voorspelbaarheid en rechtseenheid. Dat is een wezenlijk verschil tussen de uitvoerende musici en de rechters. Als de rechter in zijn hart zou vinden dat hij het als wetgever anders had gedaan, kan hij als er interpretatieruimte is rekening houden met de redelijkheid en billijkheid. Maar als er geen interpretatieruimte is, dan houdt het op. De pianist die zich in de Beethovensonates niet herkent, kan een ander werk kiezen of improviseren. Maar wij mogen geen recht weigeren. Essay 405 Denkoefeningen in wetgeving Een korte beschouwing over De wet als kunstwerk van Willem Witteveen Bart van Klink1 Het kunstwerk van de wet is geen schilderij waar de kunstenaar eindeloos aan heeft geschaafd en dat vervolgens in een museum wordt opgehangen, waar toeschouwers er bewonderd langslopen en het van commentaar en uitleg voorzien. Om baselines of human interaction in de zin van Fuller te kunnen geven, moet de wet ook voorwaarden stellen aan het juridisch toelaatbare gedrag, waaraan burgers zich in hun onderlinge verkeer dienen te houden. De wet is ‘kader’ en ‘dictaat’ in één, een dwingend kader, waarin burgers – binnen de grenzen van de wet – vrij zijn zelf regels te maken en handelingen te verrichten. Als de wet een kunstwerk is, dan is het een vorm van toegepaste kunst: het is een slim ontworpen en fraai vormgegeven gebruiksvoorwerp dat ons in staat stelt op een geordende en vreedzame wijze met elkaar samen te leven. 1. Vraag en antwoord Begin vorig jaar verzocht Willem Witteveen mij commentaar te geven op verschillende hoofdstukken uit wat later het boek De wet als kunstwerk zou worden, dat afgelopen herfst postuum verscheen.2 In mijn commentaar ging ik onder meer in op de metafoor van de wet als kunstwerk, die in zijn boek een centrale rol speelt. Ik schreef hem: ‘Als alternatief voor de metafoor van de wet als instrument introduceer je het beeld van de wet als kunstwerk. Je lijkt dit als een tegenstelling op te vatten. Zo schrijf je in het eerste hoofdstuk, wanneer je de parabel van Kafka bespreekt: “De wet is geen instrument maar de open plaats voor een denkbeeldig gevecht om macht en betekenis” (p. 28). Maar gaat het om een echte tegenstelling: kun je de wet wel helemaal los denken van zijn instrumentele betekenis?’ Vervolgens vroeg ik hem: ‘Is de wet als kunstwerk wel een helemaal passend beeld? Het wekt de associatie van een min of meer vrijblijvend artefact, waar je bewonderend naar kunt kijken maar dat ver weg staat van het “echte” leven.’ In zijn reactie bedankte Willem me voor mijn ‘fundamentele commentaar’ en hij zegde me toe, over deze en andere punten na te zullen denken. We zouden na de zomervakantie een afspraak maken om het verder te bespreken. Door de bekende tragische omstandigheden is dat er helaas niet meer van gekomen. In mijn bijdrage wil ik proberen zelf een antwoord te geven op de door mij opgeworpen vragen. Wat betekent het dat de wet als een kunstwerk wordt opgevat? Tegen welk beeld van wetgeving verzet deze metafoor zich? En is het een passende metafoor? Willem is er zelf niet meer om op zijn eloquente wijze antwoord te geven, maar hij heeft een rijk boek nagelaten waarin goede aanknopingspunten te vinden zijn voor een mogelijk antwoord – niet het antwoord want Willem was wars van definitieve stellingnames. 2. De wet als kunstwerk Witteveens De wet als kunstwerk is een lijvig werk; het beslaat 40 hoofdstukken, verdeeld over bijna 500 pagina’s. Het wordt algemeen gezien als zijn opus magnum, niet alleen door de uitgever op de achterflap van het boek maar ook door recensenten zoals Marc Chavannes.3 Hoe- Noten Auteur 1. Prof. mr. B.M.J. van Klink is als hoogleraar 2. W. Witteveen, De wet als kunstwerk: Methoden van recht en rechtswetenschap Een andere filosofie van het recht. Hoe de verbonden aan de afdeling Rechtstheorie en filosofen onze wetgevers de maat nemen, Rechtsgeschiedenis, Vrije Universiteit Amsterdam: Boom Juridische uitgevers Amsterdam. De auteur dankt Maurice 2014. Adams hartelijk voor zijn uitvoerige com- 3. M. Chavannes, ‘De rechtsstaat is in mentaar op een eerdere versie. Adams nam Nederland een utopie’, NRC Handelsblad, 9 het initiatief tot dit artikel, maar was door januari 2015. omstandigheden helaas niet in de gelegenheid om hieraan mee te schrijven. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 497 Essay wel het bewerkingen zijn van nomoi die eerder in het tijdschrift voor wetgevingsvraagstukken RegelMaat zijn verschenen, sluiten ze verrassend goed op elkaar aan en vormen ze met elkaar een samenhangend, goed lopend en goed doordacht geheel. Vanuit verschillende perspectieven en op basis van zeer uiteenlopende (filosofische, sociologische en literaire) teksten worden de diverse stadia van het wetgevingsproces belicht: van de totstandkoming en formulering van de wet tot en met de uitvoering en handhaving van de wet en de maatschappelijke discussie erover. Rode draad vormen de acht morele eisen die de Amerikaanse rechtsfilosoof Lon L. Fuller aan wetgeving heeft gesteld: 1. wetgeving moet algemeen zijn en gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld; 2. burgers moeten kennis kunnen nemen van de wet; 3. wetgeving mag niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd; 4. de wet moet begrijpelijk zijn; 5. het recht moet intern consistent zijn; 6. de burger moet de wet kunnen naleven; 7. de wet moet niet voortdurend worden veranderd; en 8. rechtspraak dient gebaseerd te zijn op het geldende recht.4 Aan deze acht ‘geboden’ voegt Willem er twee toe: 9. zelfregulering verdient, waar mogelijk, de voorkeur boven (overheids)regulering en 10. het ‘milde despotisme van het bureaucratische regime’ moet worden vermeden (p. 38). Wat drukt de metafoor van de wet als kunstwerk nu precies uit? Welk ideaalbeeld van wetgeving ligt eraan ten grondslag? In mijn opvatting komen in dit beeld ten minste vijf5 betekenissen van wetgeving tot uiting, waarbij wetgeving zowel het product (de wet) als het proces (de totstandkoming en implementatie van de wet) omvat, alsmede alle actoren die betrokken zijn bij de totstandkoming, uitvoering, handhaving en interpretatie van wetgeving (wetgevingsjuristen, parlementariërs, bestuurders, rechters, maar ook journalisten, maatschappelijke organisaties en burgers). a. De wet is een maatschappelijke betekenisconstructie Willem vat de wet ‘in de eerste plaats’ op als een ‘maatschappelijke betekenisconstructie die als een bijzonder soort kunstwerk kan worden begrepen’ (p. 12). De wet biedt, met andere woorden, een interpretatiekader waarmee de maatschappelijke werkelijkheid in juridische termen geduid kan worden en waarmee in die werkelijkheid juridische taalhandelingen verricht kunnen worden (zoals het afsluiten van een contract of het aanklagen van iemand vanwege discriminatie). Terwijl Shelley dichters zag als ‘the unacknowledged legislators of the world’ beweert Willem, omgekeerd, dat de wetgever ook de rol van de dichter kan verwerven: ‘De wetgever is ongemerkt “dichter” geworden wanneer de taal van de wet vat krijgt op de verbeelding en zo vorm geeft aan het publieke debat (bijvoorbeeld over vrijheid, gelijke behandeling en discriminatie)’ (p. 20). Om de wet tot een kunstwerk te laten worden, is wel vereist dat de wetgever maat houdt (zie verder onder E) en ruimte laat voor interpretatie. Hierin komt Willems voorkeur voor open normen boven scherpe of gesloten normen naar voren. Open normen, zoals de redelijkheid en billijkheid in het overeenkomstenrecht, schrijven niet eenduidig een bepaald gedrag voor, maar maken het mogelijk om in een dialoog tussen de betrokken juridische en maatschappelijke actoren nadere invulling aan de wettelijke norm te geven. De wet als kunstwerk is ‘principieel onvoltooid’ (p. 411): bij elke toepassing krijgt de wet zijn voorlopige betekenis, die in het licht van veranderde omstandigheden en gewijzigde maatschappelijke opvattingen steeds weer herzien kan worden. In de communicatie die de wet als kunstwerk tot stand brengt, is dus sprake van een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen auteur en lezer: aan de ene kant is de lezer (ofwel de juridische actor in dialoog met burgers) afhankelijk van het in de wet aangereikte begrippenkader, dat het mogelijk maakt om de werkelijkheid juridisch te duiden en daarbinnen juridisch geldige handelingen te verrichten; aan de andere kant is de auteur (de wetgever) afhankelijk van de bereidheid van juridische actoren en burgers om met de wet aan de slag te gaan en nadere betekenis te geven aan de open normen die in de wet zijn vastgelegd. De wet dient een ‘sociale betekenis’ te krijgen (p. 308), dat wil zeggen dat deze werkzaam en bruikbaar is voor degenen voor wie de wet is bedoeld. Willem duidde dat eerder aan met het begrip ‘symboolwerking’: om waarde te kunnen hebben, moet de wet ‘tegelijk effectief zijn ten opzichte van de door de wet beoogde normadressaten en oriëntatiepunten bieden voor degenen die bij de interpretatie van de wet (…) betrokken zijn.’6 b. Wetgeving is een waardenexpressie De wet als kunstwerk is, behalve een ‘communicatiemedium’ (p. 437) dat een ‘symbolische orde’ (p. 36) tot stand brengt, ook een expressiemiddel waarmee fundamentele waarden van een gemeenschap tot uitdrukking worden gebracht: ‘De wetgever maakt niet alleen regels die bruikbaar moeten zijn, maar legt zich ook vast op normen, rechten en beginselen die van fundamentele betekenis worden geacht’ (p. 178). In de Grondwet, waarin fundamentele vrijheidsrechten en sociale grondrechten zijn neergelegd, komt dat duidelijk naar voren maar ook andere wetgeving kan worden gezien als een waardenbekrachtiging, zoals de erkenning van het homohuwelijk of de bevestiging dat dieren geen ‘zaken’ zijn (ingevolge artikel 3:2a BW). In dit verband verwijst Willem naar Jeremy Waldrons notie van archetype (in de zin van een bijzonder of typisch voorbeeld van een bepaalde zaak of persoon). Archetypen ‘staan voor veel meer dan hun directe betekenis voor de rechtspraktijk; ze drukken ook een waarde uit waaraan het systeem en de juristen worden gecommitteerd’ (p. 193). Waldron geeft als voorbeeld het folterverbod, dat als verbod direct betekenis heeft, maar indirect ook een opvatting weergeeft over de ‘De wetgever is ongemerkt “dichter” geworden wanneer de taal van de wet vat krijgt op de verbeelding en zo vorm geeft aan het publieke debat’ 498 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 relatie tussen recht en geweld (en dus een beperking aanbrengt in het geweld dat op basis van het recht uitgeoefend mag worden). Volgens Willem vereist de wet, om als waardenexpressie te kunnen gelden, een grote mate aan inclusiviteit: ‘De wet is idealiter (maar liefst ook realiter) nooit de uitdrukking van de wil van de meerderheid, maar een werkstuk dat vele stemmen en belangen in zich heeft opgenomen en juist daardoor aanspraak maakt op respect en gezag, ook bij degenen die het ervaren als een mislukt compromis’ (p. 279). Dat gaat ver: zelfs voor degenen die de wet enkel zien als een ‘mislukt compromis’, wordt de wet geacht een waarde te vertegenwoordigen. c. Wetgeven is een ambacht De wet als kunstwerk verwijst ook naar de ambachtelijke kant van de kunst van het wetgeven. Voor wetgeving is kennis en vakmanschap vereist. Met FulDavid Gilmour Blythe, Art Versus Law 1859-1860, Brooklyn Museum, New York © Alamy ler stelt Willem onder meer dat de wetten algemeen moeten worden geformuleerd (het eerste gebod), begrijpelijk moeten zijn voor degenen die ermee moeten werken (het vierde gebod) en niet te vaak gewijzigd moeten worden (het zevende gebod). Verder benadrukt hij dat wetgeving zowel praktische wijsheid (phronesis in de zin van Aristoteles) als kennis van de samenleving (zoals Montesquieu reeds aangaf) vergt. In dit verband is het van belang dat wordt onderzocht, in hoeverre voorgestelde wetgeving op voldoende draagvlak in de samenleving kan rekenen. Bovendien is, als de wet eenmaal ingevoerd is, kennis nodig over de gewenste maar zeker ook de ongewenste effecten ervan. In de huidige ‘staccatocultuur’ (aldus Zijderveld) wordt voor wetgeving vaak te weinig tijd genomen en is er in de media te weinig begrip voor de noodzakelijke traagheid van het wetgevingsproces. In navolging van de beweging voor slow food, bepleit Willem een slow law-beweging: ‘Een slow law-beweging zou er een eer in stellen om, sen aan de orde, zoals ‘de idee van breek4. L.L. Fuller, The Morality of Law, New vooraleerst in de marge van de malende beleidsmachines, baarheid’. Haven: Yale University Press 1964, eigen enclaves te stichten waar wetten in alle rust worden 6. W.J. Witteveen, ‘De jacht op de wet’, in: p. 33-38. voorbereid, voorzien worden van hoogwaardige en bruikbaW.J. Witteveen, P. van Seters & G. van 5. In de recensie van H. Achterhuis, ‘Fraai re normstelsels die hun basis vinden in een goed begrip Roermund (red.), Wat maakt de wet sympalet van schakeringen waarmee de wetgevan de feiten’ (p. 406). En hij sluit zijn pleidooi ferm af: bolisch?, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, ver kan werken’, de Volkskrant, 10 januari ‘Wegwerprecht is het fastfood van de overheidssfeer. Slow p. 115-135, p. 117. 2015, komen nog enkele andere betekenislaw is de ware kunst van het wetgeven’ (ibid.). Dat gaat ver: zelfs voor degenen die de wet enkel zien als een ‘mislukt compromis’, wordt de wet geacht een waarde te vertegenwoordigen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 499 Essay d. Wetgeving komt voort uit interactie Bij de voorafgaande betekenissen lijkt in het wetgevingsproces een centrale rol te worden toebedeeld aan de wetgever: het is de wetgever die de wet geeft, welke vervolgens door juridische actoren in dialoog met burgers nader ingevuld wordt (A); die in wetgeving fundamentele waarden vastlegt (B); en die de tijd moet nemen om tot ambachtelijk verantwoorde wetgeving te komen (C). Maar Willem wijst deze hiërarchische voorstelling uitdrukkelijk af. In zijn visie is de wet een Gesamtkunstwerk waaraan de wetgever samen met het bestuur, de rechterlijke macht en de burgers, en op voet van gelijkheid, werkt. De wet als kunstwerk wordt niet, als een ‘dictaat’ (p. 419), van bovenaf opgelegd aan de samenleving, maar komt voort uit de interactie tussen alle betrokken juridische en maatschappelijke actoren. Door verschillende maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de individualisering) en ontwikkelingen binnen het bestuur en de politiek (waaronder de toegenomen bureaucratisering) is de burger volgens Willem steeds minder betrokken geraakt bij landsbestuur en vertrouwt hij de overheid niet meer. Een goede communicatie in het wetgevingsproces draagt hopelijk bij aan een herstel van dit vertrouwen: ‘Als er iets van daadwerkelijke communicatie tot stand komt tussen mensen die wetten maken, mensen die wetten gebruiken en mensen die ermee moeten leven, is er een kans dat de verbroken vertrouwensrelaties opnieuw vorm krijgen’ (p. 298). Van belang is dat wetgeving als een collectieve verantwoordelijkheid en een gezamenlijke inspanning wordt gezien, waarbij de hele samenleving is betrokken. e. Ook de wetgever is gebonden aan wetten In de laatste betekenis van de wet als kunstwerk, waarin alle voorafgaande samenkomen, sluit Willem aan bij Schuyts welbekende karakterisering van de rechtsstaat: ‘De rechtsstaat bindt de macht aan maat en regel’. Toegepast op wetgeving houdt dit in dat er ‘wetten voor de wetgevers’ zijn (p. 38). Hierbij verwijst Willem naar Fullers acht geboden voor wetgeving, waaraan hij nog twee geboden toevoegt die er, kort gezegd, op neerkomen dat burgers zichzelf zoveel mogelijk de wet stellen (het negende gebod) en dat de macht van de bureaucratie wordt beteugeld (het tiende gebod). Het gaat om beperking en begrenzing van de machtsuitoefening: ‘Besef van eigen beperkingen is onontbeerlijk in een democratische cultuur waar zich al bepaalde patronen hebben gevestigd’ (p. 379). Dat betekent om te beginnen dat de wetgever bij nieuwe wetgeving rekening dient te houden met deze gevestigde patronen en niet moet proberen top-down en rationalistisch de samenleving naar zijn beeld te herscheppen. Het betekent vervolgens dat in veel gevallen de voorkeur moet worden gegeven aan zelfregulering boven overheidsregulering. Willems democratische ideaal is dat van een spon- tane, polycentrische orde waarbij vanuit verschillende, niet-hiërarchisch gerangschikte centra in de samenleving regels worden gemaakt, zoveel mogelijk door de burgers zelf, vanuit hun betrokkenheid bij het algemeen belang. Tot slot dient de wetgever te beseffen dat wetgeving geen instrument is dat voor willekeurig welk doel kan worden ingezet. Er zijn grenzen aan wat de wetgever met wetgeving kan en moet willen bereiken. 3. De wet als instrument De tegenhanger van de wet als kunstwerk – het zal niet verbazen – is de wet als instrument. In zijn boek verwijst Willem wel naar de instrumentele benadering van wetgeving, meestal impliciet, bijvoorbeeld in de bewering ‘De wet is een kader, maar geen dictaat’ (p. 419), maar soms ook expliciet, zoals in de hiervoor aangehaalde uitspraak: ‘De wet is geen instrument, maar de open plaats voor een denkbeeldig gevecht om macht en betekenis’. Hij werkt deze benadering echter niet verder uit. In eerder werk is hij wel meer uitgebreid ingegaan op de instrumentele benadering, bijvoorbeeld wanneer hij wetten met ‘symboolwerking’ plaatst tegenover wetten met ‘bevelswerking’.7 In vergelijking met zijn eerdere werk valt op dat hij de wet als instrument niet langer als een complementaire benadering ten opzichte van de wet als kunstwerk presenteert,8 maar dit beeld in zijn laatste boek afwijst als een idool in de zin van Bacon, dat wil zeggen een vooroordeel, illusie of waandenkbeeld. Hij omschrijft het idool van het juridische instrumentalisme, dat zeer verbreid is en in alle culturen te vinden is, als volgt: ‘Zodra iemand de mogelijkheid ontdekt om regels vast te stellen, al dan niet met macht gehandhaafd of door gezag gedragen, doet zich de verleiding voor om de regel als oplossing van een probleem te zien, als het instrument dat de gemeenschap in handen heeft om het probleem hanteerbaar te maken’ (p. 450). In verzet hiertegen neemt Willem de rol van opvoeder op zich die de wetgever aanmoedigt om, geleid door praktische wijsheid en op basis van empirische kennis, zich in te zetten voor het algemeen belang op de langere termijn. Hij roept de wetgever op om voortdurend van perspectief te wisselen en de wet niet enkel als een instrument te zien maar ook als een kunstwerk (het is volgens hem niet mogelijk beide perspectieven tegelijk in te nemen). In zijn opvatting is de wet toch vooral een kunstwerk en geen instrument, althans de wet zou zoveel mogelijk als een kunstwerk gezien en gemaakt moeten worden. Wat houdt de instrumentele benadering van wetgeving, waarvan Willem gaandeweg steeds meer afstand neemt, nu eigenlijk in? Aangezien een expliciete karakterisering ontbreekt, zullen we deze op indirecte wijze moeten reconstrueren. Hiertoe hanteer ik de methode van de zogeheten geïnverteerde attributie: door de vijf positief geformuleerde betekenissen van de wet als kunstwerk om te draaien en in hun In vergelijking met zijn eerdere werk valt op dat hij de wet als instrument niet langer als een complementaire benadering ten opzichte van de wet als kunstwerk presenteert 500 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 negatie toe te passen op de wet als instrument, krijgen we een globaal (hoewel soms ook wat karikaturaal) beeld van de tegenhanger van de wet als kunstwerk. a. De wet is een verzameling instructies De wet wordt niet gezien als een maatschappelijke betekenisconstructie. De betekenis van de wet ligt voor een groot deel vast en hoeft niet verder in het maatschappelijk debat uitgewerkt te worden. In de wet heeft de wetgever scherpe normen vastgelegd, die de rechter in het concrete geval moet toepassen, zonder veel eigen interpretatie. Het bestuur moet de wet zoveel mogelijk naar de letter uitvoeren en handhaven. Voor de burger is de wet een verzameling instructies of bevelen die hij wordt geacht zonder tegenspraak op te volgen. b. De wet is uitdrukking van de wil van de wetgever De wet geeft uitdrukking, niet zozeer aan waarden die voor een bepaalde (rechts)gemeenschap fundamenteel zijn, als wel aan wat de wetgever wenst te bereiken in de samenleving. De wet is voor de wetgever eerst en vooral een middel om bepaalde politieke doelen te bereiken. De waarde van de wet ligt in zijn functionaliteit en effectiviteit, dat wil zeggen in zijn vermogen om de vooraf gegeven politieke doelen te realiseren. c. Wetgeving is lopende-bandwerk Voor de voorbereiding van wetgeving en het politieke en maatschappelijke debat hierover is weinig tijd, want de wetgever wil graag snel resultaat zien. Omdat de overheid wetgeving beschouwt als panacee tegen elk maatschappelijk probleem, draait de wetgevingsmachinerie op volle toeren en worden er aan de lopende band nieuwe wetsvoorstellen afgeleverd. De wetgever is niet geïnteresseerd in eventuele nadelige gevolgen van de wet, want waar gehakt wordt, vallen nu eenmaal spaanders. Bovendien houden uitvoerige evaluaties en discussies hem maar af van zijn eigenlijke taak: het maken van nieuwe wetgeving. d. Wetgeving komt voort uit een meerderheidsbesluit De wet is in deze benadering, aldus Willem, een ‘democratisch machtswoord’ (p. 467). Wetgeving wordt gemaakt door de daartoe bevoegde instanties. Als er door het bevoegde gezag een besluit tot wetgeving is genomen, gaan ambtenaren aan de slag om het wetsvoorstel voor te bereiden. Voor technische details worden experts geconsulteerd. Burgers mogen in het publieke debat hun mening geven, maar daar wordt verder niet veel meegedaan, want het gaat er vooral om dat er in het parlement voldoende steun is voor wetsvoorstel. Zodra het voorstel met meerderheid van stemmen is aanvaard door het parlement en de Koning zijn handtekening heeft gezet, heeft het kracht van wet. Einde verhaal. e. De wetgever is ongebonden De wetgever kan de wet naar believen aanpassen. Er zijn geen morele voorschriften of ‘geboden’ waaraan de wetgever zich zou moeten houden. Als hij een wet voor een bijzonder geval wil maken, of de wet met terugwerkende kracht uitvaardigt, dan mag hij dat gewoon doen. Het enige dat telt, is of de wet op een correcte wijze tot stand gekomen is, dat wil zeggen, op basis van de daartoe vast- Met zijn laatste boek heeft Willem een krachtig tegengeluid laten horen tegen de hedendaagse tendens om de wet te veel en eenzijdig als een instrument te benaderen gestelde procedure. Is dat het geval, dan geldt de wet, ongeacht de inhoud ervan, en moet de burger zich eraan houden. Zelfregulering is alleen aangewezen, als de overheid daarmee beter de gestelde doelen kan bereiken. Kritische juristen stelden aan het einde van de vorige eeuw de wet als instrument vaak tegenover de wet als waarborg.9 Ook dat beeld wijst Willem af als verkapt instrumentalisme: ‘(…) het idee van de wet als waarborg is niet minder instrumenteel dan het idee van de wet als instrument. Het bieden van waarborgen, dat is kennelijk ook weer iets wat als een functie van de wet moet worden opgevat; iets wat bereikt kan worden of niet, iets wat op doelmatigheid en doeltreffendheid kan worden beoordeeld, zoals het een nuttig instrument betaamt’ (p. 26). 4. Toegepaste kunst Met zijn laatste boek heeft Willem een krachtig tegengeluid laten horen tegen de hedendaagse tendens om de wet te veel en eenzijdig als een instrument te benaderen. Hij is zich terdege bewust van het idealistische karakter van zijn beschouwingen: ‘De rechtsstaat Nederland is een utopie geworden’ (p. 201). Als wetenschapper, maar ook jarenlang als senator, zag hij het als zijn taak om een brug te slaan tussen de theorie en de praktijk van wetgeving. Hij neemt daarbij de rol van opvoeder op zich, die de wetgever introduceert tot belangrijke werken op het terrein van wetgeving in de wetenschap en de literatuur. Op een toegankelijke, haast terloopse wijze bespreekt hij in dit boek een veelheid aan wetenschappelijke en literaire auteurs – behalve de reeds genoemde Fuller, ook Hayek, Hobbes, Kafka, Kant, Llewellyn, Machiavelli, Montesquieu, Oakeshott, Simmel en ga zo maar door –, waaraan hij zeer uiteenlopende ideeën ontleent om het alternatief van de wet als kunstwerk nader vorm te geven en uit te werken. Zijn methode is die van het perspectivisme, dat wil zeggen een confrontatie van intellectueel en politiek zeer 7. Zie W.J. Witteveen, ‘De wet als bood- men kan het niet stellen zonder aanvullen- schap, de wet als tekst’, in: W.J. Witteveen, de wetgeving die een bevelskarakter H.D. Stout & M.J. Trappenburg (red.), Het heeft. Maar hoe deze verhouding er pre- bereik van de wet, Zwolle: W.E.J. Tjeenk cies uit moet zien laat dit aantrekkelijke Willink 1992, p. 13-42, p. 32-36. beeld niet zien; dat zal per beleidsterrein 8. In ‘De wet als boodschap, de wet als moeten worden onderzocht.’ tekst’, p. 40, stelt Willem: ‘(…) wetten 9. Willem denkt hierbij onder meer aan R. met bevelswerking hebben een plaats Foqué & A.C. ’t Hart, Instrumentaliteit en rond een centrale tekst met symboolwer- rechtsbescherming. Grondslagen van een king; de wet die symbolische ordening strafrechtelijke waardendiscussie, Arnhem: beoogt en daarmee vervat is in open nor- Gouda Quint 1990. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 501 Essay verschillende, vaak niet met elkaar verenigbare perspectieven. De traditie biedt een rijke bron aan inzichten en opvattingen waaruit de prudente wetgever kan putten. Daarbij wil Willem zich uitdrukkelijk niet beperken tot de eigen wetenschappelijke en culturele traditie: ‘Beter is het nog deze denkoefeningen met aan de eigen traditie vreemde denkers verder uit te breiden tot een engagement met een breed scala aan denkers’ (p. 414). De wet als kunstwerk biedt een inspirerende en indrukwekkende reeks denkoefeningen, waaruit vele belangrijke, niet altijd even verrassende maar daarmee niet minder relevante aanbevelingen volgen voor de hedendaagse wetgevingspraktijk. Van belang is, onder (veel) meer, dat er voldoende tijd voor wetsvoorstellen wordt uitgetrokken, dat er serieuze aandacht wordt besteed aan de vormgeving en de formulering van de wet, en dat er niet alleen met deskundigen wordt gesproken, maar met iedereen die op de een of andere manier, als uitvoerder of als burger, met de wet te maken krijgt. Wetgeving moet niet teveel ‘op de troepen vooruitlopen’, maar aansluiten op gevestigde opvattingen en praktijken. Als de wet eenmaal is ingevoerd, moet deze niet te snel en te vaak worden gewijzigd en moet steeds weer worden onderzocht wat de (neven-)gevolgen van de wet in de praktijk zijn. Niet altijd is wetgeving het enige of het beste antwoord op een acuut maatschappelijk probleem; eerst moet worden bekeken of burgers het niet zelf in onderling overleg kunnen oplossen. De wet als kunstwerk is dus niet enkel een mooi ideaal, maar het heeft ook een zeer reële en praktische betekenis als correctie op het doorgeslagen instrumentalisme in de hedendaagse wetgevingspraktijk. Tegelijk ben ik van mening dat de tegenstelling tussen de wet als kunstwerk en de instrumentele benadering van wetgeving minder absoluut opgevat moet worden dan Willem in zijn laatste boek soms doet, ongetwijfeld mede in reactie op de grote hoeveelheid aan gelegenheids- en ‘wegwerp’-wetgeving waarmee hij in de Senaat werd geconfronteerd. Aan de ene kant ontkomt de wet als instrument, hoezeer wellicht ook tegen de bedoelingen van de wetgever in, er niet aan om meegezogen te worden in ‘het conflict van interpretaties’:10 ook scherpe normen zullen in het licht van veranderde omstandigheden en opvattingen steeds opnieuw uitgelegd moeten worden. Wetgeving met bevelswerking draagt, evenals wetgeving met symboolwerking, een begrippenkader aan waarmee de maatschappelijke werkelijkheid juridisch geduid kan worden en in die werkelijkheid juridische handelingen verricht kunnen worden (zoals het vervolgen van Jihad-strijders voor vermeende terroristische activiteiten). Zoals Willem zelf ook aangeeft moet de wet, om 502 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 effectief als instrument te functioneren, op voldoende draagvlak in de samenleving kunnen rekenen en niet teveel afwijken van gevestigde opvattingen en praktijken. Aan de andere kant, kan de wet als kunstwerk nooit helemaal losgedacht worden van instrumentele doelstellingen: de wet wordt met een bepaald maatschappelijk doel voor ogen opgesteld en die doelstelling zal gaandeweg het implementatie- en interpretatieproces onvermijdelijk weer worden bijgesteld en veranderd, maar dat geldt ook voor instrumentele wetgeving (zoals de uitgebreide identificatieplicht eerst als een instrument in strijd tegen het internationale terrorisme werd gepresenteerd en vervolgens voornamelijk als middel tegen ‘klein overlast’ als hondenpoep op straat en ramptoerisme op de snelweg).11 De wet als kunstwerk zal nooit met alle belangen rekening kunnen houden en voor iedereen aanvaardbaar zijn; moeizame compromissen en tragische keuzen zijn in een pluralistische samenleving onvermijdelijk. Soms zal de wet met harde hand moeten worden afgedwongen, wanneer burgers zich er niet vrijwillig aan houden. Wil de wet symboolwerking krijgen, dan dient zij ook in instrumentele zin effectief te zijn; anders verwordt ze tot een ‘loos gebaar’. Het kunstwerk van de wet is geen schilderij waar de kunstenaar eindeloos aan heeft geschaafd en dat vervolgens in een museum wordt opgehangen, waar toeschouwers er bewonderd langslopen en het van commentaar en uitleg voorzien. Om baselines of human interaction in de zin van Fuller12 te kunnen geven, moet de wet ook voorwaarden stellen aan het juridisch toelaatbare gedrag, waaraan burgers zich in hun onderlinge verkeer dienen te houden.13 De wet is ‘kader’ en ‘dictaat’ in één, een dwingend kader derhalve, waarin burgers – binnen de grenzen van de wet – vrij zijn zelf regels te maken en handelingen te verrichten. Als de wet een kunstwerk is, dan is het een vorm van toegepaste kunst: het is een slim ontworpen en fraai vormgegeven gebruiksvoorwerp dat ons in staat stelt op een geordende en vreedzame wijze met elkaar samen te leven. 10. Deze formulering is ontleend aan het de Wet op de uitgebreide identificatie- bekende werk van Paul Ricœur, The Con- plicht, Breda: Uitgeverij Papieren Tijger flict of Interpretations. Essays in Hermeneu- 2006, p. 71-78. tics (geredigeerd door Don Ihde, vertaald 12. Aangehaald in Witteveen, De wet als door Willis Domingo e.a.), Evanston: North- kunstwerk, p. 321. western University Press 1974. 13. Zie in dit verband de karakterisering die 11. Zie B. van Klink, ‘De symbolische instru- Oakeshott van de idee van de rechtsstaat mentaliteit van de Wet op de uitgebreide heeft gegeven in: M. Oakeshott, ‘The Rule identificatieplicht’, in: B. van Klink & N. of Law’, in: On History and Other Essays, Zeegers, Hoe maakbaar is veiligheid? Over Indianapolis: Liberty Fund 1999, p. 129-178. Focus 406 Eerste en Tweede Kamer Een ander kiesstelsel en een andere taakverdeling Christiaan Roorda1 De positie van de Eerste Kamer in ons staatsbestel is moeizaam en ongemakkelijk, dat is al langer bekend. Maar in discussies en voorstellen om daar iets aan te doen worden al decennia lang dezelfde ideeën herkauwd die vervolgens mislukken om later opgewarmd weer hetzelfde lot te ondergaan. In dit artikel wordt het vraagstuk heel anders benaderd. Voorgesteld wordt om de Eerste Kamer rechtstreeks te kiezen maar haar wel een andere taak te geven die inspeelt op haar sterke kanten: de wetgevende taak. De Tweede Kamer krijgt dan exclusief alle andere parlementaire taken. Het voorstel wordt hieronder toegelicht en uitgewerkt. 1. Opzet van dit artikel: niet herhalen maar iets nieuws Vlak voor de Kerst werden wij getrakteerd op een conflict tussen regering en Eerste Kamer over het wetsvoorstel tot beperking van de vrije artsenkeuze.2 Boeiend voor volgers van de politiek, maar ook voor staatsrechtjuristen. Die confrontatie maakte weer eens duidelijk dat de positie van de Eerste Kamer in ons staatsbestel moeizaam en ongemakkelijk is. ‘De positie van de Eerste Kamer’ – dat is een klassieker in de staatsrechtelijke en staatkundige discussies die regelmatig in Nederland opduiken, zoals het kiesstelsel, de gekozen burgemeester, de gekozen minister-president en het referendum. En die discussies brengen al een hele tijd niks nieuws: het gaat meestal om de opnieuw opgewarmde ideeën die pakweg sinds 1966 telkens opnieuw worden geserveerd. Een serieuze publicatie over zo’n thema begint altijd met een uitgebreide weergave van het voorafgaande: de voorgeschiedenis, de ideeën en de voorstellen, en het droeve lot dat die ideeën en voorstellen telkens weer treft. Ik wou dat in dit artikel niet doen. Liever treed ik in een andere traditie: die van de beroemde Proeve van een nieuwe Grondwet uit 1966: die is het startschot geweest voor een marathonloop die uiteindelijk leidde tot de algehele grondwetsherziening van 1983 – nog steeds een huzarenstukje. De Proeve bevatte een compleet nieuwe tekst voor onze Grondwet, met een toelichting die binnen de 180 bladzijden blijft en geen voetnoten heeft. Zo kan het dus ook. Ik wil het hebben over de Eerste Kamer. Maar ik ga niet terugblikken op alle rechtsgeleerde en politieke discussies over de Eerste Kamer die Nederland sinds 1815 heeft gekend, of op alle vergeefse pogingen om iets te veranderen. Ik wil vooruitkijken met een voorstel dat nog niet eerder is gedaan,3 en dat waarschijnlijk nergens anders in de wereld bestaat (ik kan dat laatste niet onderbouwen met een voetnoot). Je kunt immers geschiedenis beschrijven, maar je kunt ook proberen geschiedenis te schrijven. 2. Het probleem Het is vreemd gesteld. Al sinds haar eerste verschijnen heeft de Eerste Kamer haar bestaansrecht moeten bewijzen.4 De Tweede Kamer heeft altijd de meest overtuigende legitimatie van de kiezer gehad; de Eerste Kamer had altijd een moeizamere legitimatie. Zij wordt immers niet rechtstreeks gekozen door de kiezers, maar door provinciale staten. In feite moet die legitimatie niet logisch en niet voor de hand liggend zijn, anders zou de Tweede Kamer haar primaat verliezen.5 Afschaffing van de Eerste Kamer is dan ook een vast onderdeel van de discussie over staatsrechtelijke en staatkundige hervormingen. Afschaffing, of als dat niet lukt in ieder geval een beperking van haar bevoegdheden, bijvoorbeeld via een terugzendrecht; de wetgevende bevoegdheid van de Eerste Kamer zou dan worden beperkt tot het recht om een wets- Auteur 4. Zo noemde Thorbecke de Eerste Kamer 1. Mr. C. Roorda is wetgevingsjurist bij de ‘zonder grond en zonder doel’; ‘Zij zal, waar Raad van State. zij niet gedwee volgt, slechts eene aanleiding tot misnoegen en tweespalt zijn.’, J.R. Noten Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der 2. Kamerstukken II 2013/14, 33362, A (een Grondwet, 1848, p. 46-47. voorstel met de technocratische aanduiding 5. In 2009 noemde de Raad van State deze ‘verbod van verticale integratie’). indirecte verkiezing ‘een hulpconstructie om 3. Voor een recent overzicht van voorstellen de kiezerswil op een minder directe wijze te tot wijziging van samenstelling of taak van vertalen’ en om te voorkomen dat de Eerste de Eerste Kamer, zie Kamerstukken II Kamer het politieke primaat van de Tweede 2014/15, 34000 VII, 4, bijlage (vormgeving kamer zou aantasten, Kamerstukken II tweekamerstelsels). 2008/09, 31956, 4, p. 3. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 503 Focus De Eerste Kamer heeft aan populariteit gewonnen voorstel terug te sturen aan de Tweede Kamer, die dan het laatste woord zou hebben. Maar de laatste jaren lijkt het tij gekeerd. De Eerste Kamer heeft aan populariteit gewonnen. Het is, zo vindt men steeds vaker, een gezelschap dat beter functioneert dan de Tweede Kamer: de leden doen hun werk met rust, met enige afstand van partijpolitiek, en met aandacht voor de kwaliteit van wetgeving. De hectiek en de hijgerigheid van de Tweede Kamer ontbreken er. Zo nu en dan wordt een wetsvoorstel waar veel aan mankeert, en dat door de Tweede Kamer is aanvaard, aan de overkant van het Binnenhof alsnog tegengehouden. Vaker nog wordt een novelle afgedwongen waarmee het voorstel wordt opgeknapt, of worden op andere manieren de scherpe kantjes van een voorstel bijgevijld. Met de kabinetten-Rutte is daar nog iets bijgekomen: voor het eerst heeft de coalitie geen meerderheid in de Eerste Kamer. Het geeft de Eerste Kamer, die toch niet helemaal vrij is van coalitiedwang, nog meer mogelijkheden om wetsvoorstellen kritisch te toetsen. De Eerste Kamer met haar gebrekkige legitimatie die de Tweede Kamer corrigeert en wetsvoorstellen met grote gebreken tegenhoudt: dat noemt men ook wel met een kromme stok recht slaan. Recht slaan is natuurlijk prima. Maar zouden we ons parlementair stelsel niet zo kunnen aanpassen dat we met een rechte stok recht kunnen slaan? En is het dan misschien mogelijk om ook de Tweede Kamer ertoe te brengen wat minder vaak met een rechte stok krom te slaan? 3. Analyse Dat roept allereerst de vraag op hoe het komt dat de Eerste Kamer zoveel beter functioneert dan de Tweede. Waar komen die rust en die afstandelijkheid vandaan? Ik pretendeer geen wetenschappelijk onderzoek; dat zou ook bijna niet te doen zijn, want het gaat om kleine populaties met unieke omstandigheden, en objectieve maatstaven zijn er niet. Maar het antwoord is waarschijnlijk vrij overzichtelijk; senatoren zijn nou ook weer geen goochelaars die hun behendigheid maskeren. – Eerste Kamerleden hebben niet het politieke primaat: dat berust bij de Tweede Kamer, die rechtstreeks door de kiezers wordt gekozen. Dat betekent dat de meeste aandacht van de media en de lobbygroepen wordt gericht op de Tweede Kamer, zodat bijna alle mondelinge en schriftelijke kamervragen in die Kamer worden gesteld, bijna alle spoeddebatten daar worden gevoerd. Rond de Eerste Kamer is er meer rust. – Tweede Kamerleden zitten meestal vrij vroeg in hun carrière, ze hebben zich nog volledig te bewijzen. Eerste Kamerleden lopen vaak tegen het einde van hun carrière, hebben vaak al een flinke staat van dienst, zijn soms al minister geweest. Ze hoeven zich niet meer te bewijzen. Ze laten zich dan ook minder snel imponeren door het kabinet, de lobbygroepen of de media. 504 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 – De Tweede Kamer functioneert fulltime, zodat de meeste van haar leden volledig opgaan, zeg maar ondergedompeld raken, in de baan voor dag en nacht die ze hebben. De Eerste Kamer is samengesteld uit deeltijders, die meestal nog een andere baan hebben. Ook daardoor kunnen ze vaak meer afstand houden van de Haagse stolp. – Regeerakkoorden worden gesloten met de Tweede Kamer; dat geeft meer coalitiedwang (in 1991 noemde CDA-senator Kaland Tweede Kamerleden al eens ‘stemvee’). Tot nu toe wordt de Eerste Kamer niet bij de formatiebesprekingen betrokken. 4. Richting van de oplossing Als we de kwaliteiten van de Eerste Kamer willen benutten en tegelijk de zwakke kant (de indirecte legitimatie) willen wegwerken, zijn er verschillende mogelijkheden. Een eerste mogelijkheid: de Eerste Kamer afschaffen en zorgen dat de Tweede Kamer meer gaat functioneren als de Eerste. Dit lijkt echter niet goed haalbaar. Het werk van de Tweede Kamer kan niet goed in deeltijd worden gedaan, daarvoor is er gewoon te veel te doen. En de aandacht van media en publiek zal er niet minder op worden als de Eerste Kamer is afgeschaft, integendeel. Een tweede mogelijkheid is, kortweg, de Eerste Kamer rechtstreeks laten kiezen, net zoals de Tweede. Maar dit is ook geen oplossing: je hebt dan gewoon twee keer dezelfde politieke samenstelling. De Eerste Kamer zal dan betrokken worden bij de kabinetsformatie, maar verliest haar unieke positie. We kunnen het vraagstuk ook kantelen We kunnen het vraagstuk ook kantelen: kies de Eerste Kamer rechtstreeks en op dezelfde manier als de Tweede Kamer,6 maar geef haar een andere taak, waardoor ze zich van de Tweede Kamer blijft onderscheiden. Geef haar een taak die inspeelt op haar sterke kanten. Ik stel voor: de Eerste Kamer wordt exclusief belast met de wetgevende taak (inclusief recht van initiatief en amendement), de Tweede Kamer krijgt exclusief alle andere parlementaire taken. 5. Uitwerking Wordt de nieuwe Eerste Kamer voortaan als enige belast met de wetgevende taak, dan heeft dat gevolgen voor de verschillende bevoegdheden. De Tweede Kamer behoudt alle informatierechten die nodig zijn om de regering te kunnen controleren. De Eerste Kamer zal die bevoegdheden voortaan alleen nodig hebben voor haar wetgevende taak. In mijn voorstel krijgt de Tweede Kamer niet alleen een controlerende taak; zij krijgt ook tot taak de vertrouwensbasis voor een nieuw kabinet te verschaffen. De kabinetsformatie wordt dus, ook bij de gewijzigde taakverdeling, nog steeds uitgevoerd onder verantwoordelijkheid Het Binnenhof © Bram van de Biezen / ANPfoto De nieuwe verdeling van taken is een goede aanleiding om deze regel in de Grondwet op te nemen van de Tweede Kamer en de ministers worden pas benoemd en beëdigd als zij het vertrouwen van die Kamer genieten. De nieuwe Eerste Kamer krijgt die rol niet. Dat de vertrouwensregel – zoals nu − zal gelden tussen regering en Tweede Kamer, maar niet tussen regering en Eerste Kamer kan in de Grondwet tot uitdrukking wor- den gebracht. De vertrouwensregel is in het Nederlandse staatsrecht een regel van gewoonterecht, maar zij staat al sinds 1986 in de Staatsregeling van Aruba en is in 2010 ook opgenomen in de nieuwe staatsregelingen van Curaçao en Sint Maarten. Die bepaling lijkt te voldoen; de nieuwe verdeling van taken is een goede aanleiding om deze regel in de Grondwet op te nemen. 6. Dat wil zeggen: via een stelsel van even- functie van de nieuwe Eerste Kamer meer redige vertegenwoordiging en met een aankomt op deskundigheid en minder op lijstenstelsel. Wel zou bij de Eerste Kamer vertegenwoordiging. Omgekeerd zou het minder gewicht toegekend kunnen worden effect van de voorkeurstem bij de Tweede aan de voorkeurstem, omdat het bij de Kamer kunnen worden verhoogd. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 505 Focus Denkbaar is dat een regeerakkoord belangrijke afspraken bevat over tot stand te brengen wetgeving, zodat de onderhandelaars de noodzaak voelen om daarover afspraken te maken met de Eerste Kamer. Dat is echter aan hen, er komt in mijn voorstel geen bepaling in de Grondwet die daartoe verplicht. Een nieuw aantredend kabinet hoeft niet het vertrouwen te krijgen van de Eerste Kamer. Dit voorstel vormt op zichzelf geen aanleiding om de samenstelling van de beide Kamers wezenlijk te veranderen. Tweede-Kamerleden blijven voltijders, omdat hun werk niet goed in deeltijd is te doen; Eerste-Kamerleden blijven deeltijders, omdat dat eraan kan bijdragen dat ze meer distantie ten opzichte van de regering houden. Wel wordt de taak van de Tweede Kamer iets lichter en die van de Eerste Kamer iets zwaarder, nu zij ook het recht van amendement en het recht van initiatief krijgt. Dat kan reden zijn om het aantal leden van de Tweede Kamer terug te brengen tot 100, al heeft dat wel als nadeel dat de afspiegeling van meningen in het land daardoor iets minder verfijnd wordt. Omgekeerd stel ik voor het aantal leden van de Eerste Kamer te verhogen naar 100, maar de taakverzwaring zou eventueel ook kunnen worden opgevangen met een wat grotere deeltijd: niet één vergaderdag per week maar twee. Overigens mag worden verwacht dat partijen die kandidaten selecteren voor de Eerste Kamer, een voorkeur zullen hebben voor personen die verstand hebben van wetgeving, met wellicht ook specialisten in de wetgeving van bepaalde beleidsterreinen. Te verwachten is dat partijen zullen doorgaan met het voordragen van kandidaten die veel ervaring hebben in het openbaar bestuur, en dat zij nog iets meer nadruk zullen leggen op de juridische deskundigheid, die onmisbaar is voor het maken van wetten. Ook lijkt het verstandig de ambtelijke ondersteuning van de Eerste Kamer uit te breiden. Subvariant 2b: de Eerste Kamer wordt niet tussentijds ontbonden: niet bij een conflict van de regering met de Tweede Kamer en evenmin bij een conflict met de Eerste Kamer. 6. Moment waarop de Eerste Kamer zal worden gekozen 7. Gevolgen voor de verhoudingen tussen de regering en de kamers Een belangrijke vraag is op welk moment de nieuwe Eerste Kamer zal worden gekozen: tegelijk met de Tweede Kamer of niet. Dit hangt samen met de vraag hoe conflicten tussen het kabinet en de nieuwe Eerste Kamer worden opgelost. Er zijn drie mogelijkheden. 1) De beide kamers worden gelijktijdig gekozen. Als, bij een politiek conflict tussen kabinet en Tweede Kamer, het kabinet aftreedt en er vervroegde verkiezingen voor de Tweede Kamer komen, wordt de Eerste Kamer gelijktijdig herkozen. 2) Bij tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamer wordt de Eerste Kamer niet opnieuw gekozen. Subvariant 2a: bij een conflict tussen regering en Eerste Kamer heeft de regering het primaat: zij kan de Eerste Kamer ontbinden. De gevolgen van een ingrijpend voorstel als dit zijn niet altijd goed te voorspellen. Het voorstel wordt gedaan met de bedoeling om de Eerste Kamer een steviger legitimatie te geven, zonder dat ze een kopie van de Tweede Kamer wordt. Daarbij koester ik tevens de hoop dat de Eerste Kamer zal doorgaan met haar stijl van opereren: minder hyperig, meer deskundig, meer onafhankelijk. Een stijl die bij uitstek past bij een orgaan dat wetgeving tot stand brengt. Tegelijk is te hopen dat de Tweede Kamer meer werk zal maken van haar verantwoordingstaak. De kritiek op ‘de politiek’ is nu immers vaak dat ze belangstelling heeft voor het totstandbrengen van wetten, maar niet voor de effecten van die wetten in de praktijk (behalve bij incidenten). Voorstel 1 maakt van de Eerste Kamer een bij uitstek politiek orgaan, dat gelijktijdig met de Tweede Kamer wordt gekozen, ook na een kabinetscrisis. Daardoor is een kabinet dat steunt op een meerderheid in de Tweede Kamer vrijwel verzekerd van steun in de Eerste Kamer. De Eerste Kamer wordt daardoor al snel onderworpen aan de coalitiedwang en wordt sterk gepolitiseerd. Voorstel 2 betekent dat de kamers op verschillende tijdstippen gekozen zullen worden. De verkiezing van de Eerste Kamer zal daardoor het karakter krijgen van een tussentijdse peiling van de politieke voorkeuren, zoals dat nu ook het geval is met de verkiezingen voor gemeenteraden, provinciale staten en het Europees Parlement. Het ontbindingsrecht van voorstel 2a geeft de regering een dreigmiddel: als de Eerste Kamer niet wil meewerken aan het totstandbrengen van een wet, wordt zij ontbonden. De regering kan haar hoop vestigen op een Eerste Kamer die haar gunstiger is gezind. Voorstel 2b betekent dat de Eerste Kamer altijd een vaste zittingsduur heeft. De regering heeft slechts één dreigmiddel tegenover de Eerste Kamer: zij kan haar politieke lot verbinden aan een bepaalde wet (of aan een wetgevingsprogramma). Het hangt mede van de samenstelling van de Eerste Kamer af of zij voor dit dreigement zal zwichten. Mijn voorstel zou zijn om variant 2b te volgen. De regering zal in principe de Eerste Kamer moeten overtuigen van het belang van een wet. Daarmee wordt het primaat van de wetgever boven de partijpolitiek gevestigd. De regering zal in principe de Eerste Kamer moeten overtuigen van het belang van een wet. Daarmee wordt het primaat van de wetgever boven de partijpolitiek gevestigd 506 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Een mogelijk effect is dat de Eerste Kamer actief wordt betrokken bij de kabinetsformatie, omdat een kabinet dat belangrijke wetten niet tot stand brengt weinig kan bereiken. Het zou er zelfs toe kunnen leiden dat de vertrouwensregel ook, en onverkort, zal gaan gelden tussen regering en Eerste Kamer, op basis van gewoonterecht. De huidige praktijk, waarin de regering niet kan rekenen op een vaste meerderheid in de Eerste Kamer, zou zich al in die richting kunnen ontwikkelen. Als dat betekent dat de betekenis van wetgeving als instrument van overheidsbeleid minder makkelijk kan worden ingezet, ben ik geneigd het als een voordeel te zien. 8. Gevolgen voor bestaande rechten en procedures 1) Het voorstel heeft zijn gevolgen voor de procedure voor herziening van de Grondwet. Nu moet een voorstel eerst door beide kamers worden aanvaard. Daarna volgen er nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer; dan moet het voorstel opnieuw door de beide kamers worden aanvaard, nu met twee-derde meerderheid. Hoe de grondwetsherzieningsprocedure wordt aangepast vormt niet de kern van mijn voorstel. Er zijn verschillende mogelijkheden, die ik niet allemaal zal uitwerken. Het zou mijn persoonlijke voorkeur hebben om de procedure te laten zoals die is, met inachtneming van de nieuwe taakverdeling. Dat zou inhouden dat een voorstel tot herziening van de Grondwet eerst wordt aanvaard door de Eerste Kamer. Daarna wordt gewacht tot de Eerste Kamer opnieuw is gekozen; in die nieuwe samenstelling moet het voorstel worden aangenomen met een twee-derde meerderheid. Aldus wordt de grondwetsherzieningsprocedure eenvoudiger. Dat zie ik als een voordeel: het wijzigen van de Grondwet is zo moeilijk dat men er vaak maar niet aan begint en in plaats daarvan een workaround bedenkt. Er is een lange lijst te maken van grondwetsbepalingen die volledig betekenisloos zijn geworden. Het gezag van de Grondwet is navenant afgenomen. Met een iets eenvoudiger procedure is de kans groter dat de Grondwet, als daar Alle Nederlanders kunnen voortaan stemmen voor beide kamers aanleiding voor is, ook daadwerkelijk weer wordt gewijzigd. 2) De Grondwet kent enkele specifieke taken toe aan de verenigde vergadering: de Staten-Generaal die met al zijn leden tegelijk bij elkaar komt. Het betreft vooral besluiten rond het koningshuis en de troonopvolging: die besluiten worden genomen door de Staten-Generaal in verenigde vergadering. Verder leest de koning elk jaar de troonrede voor in die verenigde vergadering. Ik zie geen reden om hierin verandering te brengen. 3) De Tweede Kamer wordt gekozen door alle Nederlanders, ongeacht waar ze wonen. De Eerste Kamer wordt gekozen door provinciale staten; provinciale staten worden gekozen door de inwoners van hun provincie. De Caribische eilanden Bonaire, Eustatius en Saba maken deel uit van Nederland, maar zijn niet provinciaal ingedeeld en hebben dus geen indirect kiesrecht voor de Eerste Kamer. Nederlanders in het buitenland evenmin. Het eerste is een fundamentele aantasting van het actieve kiesrecht, het tweede een vorm van ongelijke behandeling. Zij vinden hun rechtvaardiging in de onbeholpen constructie voor het samenstellen van de Eerste Kamer en zijn politiek gesproken niet zo makkelijk op te lossen.7 In mijn voorstel kan dit probleem eenvoudig worden opgelost: alle Nederlanders kunnen voortaan stemmen voor beide kamers. 7. Er wordt nu een moeizaam debat en Saba, en namens Nederlanders in het gevoerd over het instellen van een of meer buitenland, de Eerste kamer kiezen (de aparte kiescolleges, die namens de Neder- laatste stand: Kamerstukken II 2014/15, landse inwoners van Bonaire, Sint Eustatius 33900, B). Overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de Grondwet Grondwet naar de tekst van 1983 Voorstel Artikel 43 De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen. Artikel 43 1. De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen. 2. Indien een minister het vertrouwen van de Tweede Kamer niet langer heeft, stelt hij zijn ambt ter beschikking. Artikel 51 1. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. 2. De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden. 3. De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden. 4. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één beschouwd. Artikel 51 1. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. 2. Elk van de kamers bestaat uit honderd leden. 3. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één beschouwd. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 507 Focus Artikel 54 1. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn. 2. Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht. Artikel 54 1. De leden van beide kamers worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt [gedeelte na de komma vervalt]. 2. Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht. Artikel 55 De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens in geval van ontbinding der kamer, gehouden binnen drie maanden na de verkiezing van de leden van provinciale staten. [vervalt] Artikel 64 1. Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden ontbonden. 2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden. 3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen kamer samenkomt. 4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn dan vijf jaren. De zittingsduur van een na ontbinding optredende Eerste Kamer eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van de ontbonden kamer zou zijn geëindigd. Artikel 64 1. De Tweede Kamer kan bij koninklijk besluit worden ontbonden. 2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden. 3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen kamer samenkomt. 4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn dan vijf jaren. (slotzin vervalt) Artikel 81 De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk. Artikel 81 De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Eerste Kamer gezamenlijk. Artikel 82 1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der StatenGeneraal. 2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en, voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit toelaten, door de verenigde vergadering. 3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakt. Artikel 82 1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Eerste Kamer der StatenGeneraal. 2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en, voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit toelaten, door de verenigde vergadering. 3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Eerste Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakt. Artikel 84 1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd. 2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd. Artikel 84 1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Eerste Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd. 2. Zolang de Eerste Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd. 508 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Opinie 407 Wie bewaakt de bewakers? De nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters is ongrondwettig Paul Bovend’Eert1 De nieuwe tuchtregeling voor rechters voorziet straks in een uitgebreid pakket van tucht- en ordemaatregelen, dat mogelijk nog verder uitdijt als een aantal ingediende amendementen wordt aangenomen. Bij zo’n uitgebreide regeling is het zaak buiten twijfel te stellen dat de instanties die dergelijke maatregelen treffen voldoen aan de grondwettelijke eisen. Voor zover de Hoge Raad dit toezicht uitoefent, bijvoorbeeld bij overplaatsing of ontslag, is er geen vuiltje aan de lucht. Anders is het wanneer de president van het gerecht of het gerechtsbestuur hier actie onderneemt. T er handhaving van de integriteit van de overheid heeft de wetgever in de loop der jaren onder meer tuchtrechtregelingen vastgesteld. De ambtenaar die zich schuldig maakt aan plichtsverzuim, kan disciplinair gestraft worden. Het ambtenarenrecht kent een breed palet aan tuchtmaatregelen, uiteenlopend van de berisping en de geldboete tot de schorsing, overplaatsing en het strafontslag. Ook voor rechters − ‘rechterlijke ambtenaren’ − bestaat van oudsher de mogelijkheid dat tuchtmaatregelen worden opgelegd bij ongeoorloofd gedrag. De tuchtrechtregeling voor rechters is echter sterk afwijkend van de regeling voor gewone ambtenaren. Een opvallend kenmerk van de regeling voor rechters is dat slechts twee disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd, namelijk de waarschuwing door de president en het strafontslag door de Hoge Raad (artikel 46d Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra)). Een ander bijzonder aspect van de regeling is dat de Grondwet in verband met de rechterlijke onafhankelijkheid bijzondere eisen stelt aan de regeling. De Grondwet eist in artikel 116 dat het (administratieve en tuchtrechtelijke) toezicht op rechters moet zijn opgedragen aan ‘leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast’. Artikel 117 Gw eist onder meer dat deze leden voor het leven benoemd worden en slechts door een gerecht van de rechterlijke macht geschorst en ontslagen kunnen worden. Dit vereiste van intern toezicht en interne controle op het functioneren van rechters is van wezenlijk belang voor de rechterlijke onafhankelijkheid. Noch de regering, noch het parlement, of andere organen onder hun gezag mogen dit toezicht uitoefenen. Zo wordt vermeden dat de andere staatsmachten direct of indirect druk kunnen uitoefenen op de rechterlijke macht. Van oudsher is het administratieve en disciplinaire toezicht opgedragen aan de Hoge Raad, en in een enkel geval (de waarschuwing) aan de president van het gerecht. In het kader van de gemoderniseerde rechterlijke organisatie heeft de regering begin 2014 een wetsvoorstel ingediend, dat de bestaande sancties uitbreidt en andere ‘ordeen sturingsmaatregelen’ introduceert (Kamerstuk 33861). De regering streeft naar ‘een adequaat arsenaal aan bevoegdheden’ om op te treden tegen rechters die zich schuldig maken aan ongeoorloofd gedrag. Gerechtsbesturen moeten passende maatregelen kunnen nemen, zo stelt de regering. De voorstellen van de regering zijn in twee opzichten gebrekkig. Ten eerste valt op dat het aantal disciplinaire sancties nauwelijks wordt uitgebreid. Aan de bestaande twee disciplinaire straffen voegt het wetsvoorstel de schorsing voor ten hoogste drie maanden als disciplinaire straf toe. In plaats van de waarschuwing komt de berisping. Van een evenwichtig pakket van passende sancties voor lichte- Van een evenwichtig pakket van passende sancties voor lichtere en zwaardere vergrijpen, zoals in het ambtenarenrecht voorhanden, is geen sprake Auteur 1. Prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert is hoogleraar staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 509 Opinie Het is duidelijk dat de wetgever zich alsnog moet bezinnen hoe het voorstel in overeenstemming met de Grondwet moet worden gebracht re en zwaardere vergrijpen, zoals in het ambtenarenrecht voorhanden, is geen sprake. Met name ontbreekt de mogelijkheid om lichtere straffen op te leggen, zoals een geldboete. In het wetsvoorstel ontbreekt voorts de mogelijkheid om een voorwaardelijke straf op te leggen, hetgeen eveneens als een ernstig gemis te beschouwen is. Op 3 februari jongstleden beraadslaagde de Tweede Kamer plenair over het wetsvoorstel. Daarbij is een aantal amendementen ingediend die de strekking hebben het pakket disciplinaire sancties uit te breiden. De amendementen zien onder andere op toevoeging van de straf van schriftelijke waarschuwing, van gehele of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging en van gedwongen overplaatsing in een andere functie (demotie). Ook wordt de mogelijkheid van voorwaardelijke strafoplegging in een amendement voorgesteld. De beraadslaging over het wetsvoorstel is inmiddels geschorst. De regering vraagt eerst advies over deze amendementen aan de Raad van State. De behandeling van het voorstel ligt voorlopig stil. Op zichzelf is het goed te verdedigen dat de Kamer bepaalde (lichtere) disciplinaire straffen wil toevoegen ten einde een evenwichtiger pakket tuchtmaatregelen in de wet op te nemen. En het is ook verdedigbaar dat de Wrra nieuwe orde- en sturingsmaatregelen regelt, zoals de buitenfunctiestelling, de overplaatsing, de verklaring omtrent gedrag en de inhouding van bezoldiging (anders dan bij disciplinaire straf) als werkzaamheden niet worden verricht. Voorwaarde is wel dat de instantie die dit disciplinaire en administratieve toezicht op rechters uitoefent, voldoet aan de onafhankelijkheidseisen die de Grondwet stelt. De grondwetgever van 1983 heeft, zoals gezegd, uitdrukkelijk dit toezicht voorbehouden aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast. De nieuwe wettelijke regeling voorziet straks in een uitgebreid pakket van tucht- en ordemaatregelen, dat nog verder uitdijt als de genoemde amendementen worden aangenomen. Bij zo’n uitgebreide regeling is het zaak buiten twijfel te stellen dat de instanties die dergelijke maatregelen treffen voldoen aan de grondwettelijke eisen. Voor zover de Hoge Raad dit toezicht uitoefent, bijvoorbeeld bij overplaatsing of ontslag, is er geen vuiltje aan de lucht. Anders is het wanneer de president van het gerecht of het gerechtsbestuur hier actie onderneemt, bijvoorbeeld door een waarschuwing of berisping te geven aan een rechter of een verzoek te doen tot buitenfunctiestelling, schorsing of overplaatsing aan de Hoge Raad. In die gevallen oefent in de gemoderniseerde rechterlijke organisatie een instantie toezicht uit op de rechterlijke ambtenaren, terwijl die instantie niet voldoet aan de onafhankelijkheidseisen die de Grondwet stelt. Immers de president en de andere leden van het gerechtsbestuur zijn tegenwoordig niet meer rechtspositioneel (en functioneel) onafhankelijk. Zij worden niet voor het leven benoemd, maar voor zes jaar, met de mogelijkheid van verlenging voor drie jaar (artikel 15 RO). Zij kunnen anders 510 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 dan rechters op voorstel van de Raad voor de rechtspraak tussentijds worden geschorst of ontslagen door de regering (artikel 38 RO). Zij staan bovendien in een gezagsverhouding tot de landelijke Raad voor de rechtspraak die op zijn beurt in een gezagsverhouding staat tot de Minister van Veiligheid en Justitie. In de gemoderniseerde rechterlijke organisatie kan de minister op het punt van de bedrijfsvoering aan de Raad voor de rechtspraak aanwijzingen geven en zijn besluiten vernietigen (artikel 93 en 106 RO). Er is een verantwoordingsplicht van de Raad jegens de minister (artikel 105 RO). Het gerechtsbestuur verkeert in een vergelijkbare gezagsverhouding tot de Raad voor de rechtspraak (artikel 36, 37, 92 RO). Van onafhankelijkheid is rechtspositioneel en functioneel in deze verhoudingen geen sprake. De president van het gerecht en de andere leden van het gerechtsbestuur zijn op dit moment grondwettelijk ongeschikt om toezicht en controle uit te oefenen op rechters. De wetgever heeft in het verleden geprobeerd dit grondwettelijke obstakel te omzeilen door ‘de rechter die de functie van president uitoefent’ bevoegd te maken om een waarschuwing aan een rechter op te leggen. Maar zo wordt slechts lippendienst bewezen aan de Grondwet. In werkelijkheid oefent de niet-onafhankelijke president of het nietonafhankelijke gerechtsbestuur toezicht uit. In het wetsvoorstel wordt dat toezicht door de president en het gerechtsbestuur aanzienlijk uitgebreid. En in de toelichting zegt de regering nu wel onomwonden dat president en gerechtsbestuur passende maatregelen moeten kunnen nemen. De aap komt uit de mouw. Het is duidelijk dat de wetgever zich alsnog moet bezinnen hoe het voorstel in overeenstemming met de Grondwet moet worden gebracht. Twee opties zijn denkbaar. Ten eerste kan het toezicht op rechters volledig bij de Hoge Raad geconcentreerd worden. President en gerechtsbestuur mogen zich niet meer mengen in de uitoefening van het toezicht op rechters. De andere optie is dat de rechtspositie van de president en de andere leden van het gerechtsbestuur wordt aangepast en in overeenstemming gebracht met de grondwettelijke onafhankelijkheidswaarborgen. Die laatste optie heeft verre de voorkeur. Maar dan zal de huidige gezagsstructuur in de rechterlijke organisatie eerst drastisch moeten veranderen. Het is zaak dat de Raad van State zich hierover duidelijk uitspreekt. De regeling van het administratieve en tuchtrechtelijke toezicht op rechters raakt de kern van de rechterlijke onafhankelijkheid. Voor het waarborgen van die onafhankelijkheid is het van niet te onderschatten betekenis dat het toezicht en de controle op rechters aan onafhankelijke rechterlijke autoriteiten zijn opgedragen. Regering en parlement, en instanties die in een gezagsverhouding tot deze staatsmachten staan, dienen geheel verstoken te blijven van taken en bevoegdheden. Het wetsvoorstel maakt in dat opzicht inbreuk op de grondwettelijk verankerde rechterlijke onafhankelijkheid. Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: verworpen, waarbij de rechtbank in het bij- als private verzorgingshuizen zijn en er ook NJB 2015/ … (nummer uitspraak) zonder overwoog dat klaagster in Rusland mogelijkheden zijn om vormen van thuis- wel afdoende medische zorg zou kunnen zorg in te huren. Ten aanzien van haar feite- EHRM 511 krijgen en dus niet geheel afhankelijk was lijke uitzetting neemt het Hof in aanmer- Hoge Raad (civiele kamer) 511 van de zorg door haar Finse dochter. Daarbij king dat de Finse autoriteiten hebben Hoge Raad (strafkamer) 516 liet de rechtbank meewegen dat de dochter aangegeven rekening te zullen houden met Afd. bestuursrechtspraak RvS 522 haar moeder financieel zou kunnen onder- haar medische conditie en te zullen zorgen Centrale Raad van Beroep 523 steunen en dat het voor de dochter ook voor aangepast vervoer naar Rusland, bij- mogelijk zou zijn om haar moeder te bezoe- voorbeeld in een ambulance. ken aangezien de woonplaats van de moe- Het Hof concludeert dan ook dat er in de Europees Hof voor de Rechten van de Mens der niet ver van de Finse grens lag. gegeven omstandigheden geen reële vrees is De hoogste Finse bestuursrechter wees voor een behandeling van klaagster die in Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- behandeling van een hoger beroep tegen dit strijd zou komen met het verbod van kers van de Universiteit Leiden, de VU oordeel van de rechtbank af in juni 2012. onmenselijke of vernederende behandeling in geval zij zou worden uitgezet naar Rus- Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerking is verzorgd door dr. J.P. Loof B. Procedure land. (Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het Al eerder, namelijk in januari 2012, heeft Met betrekking tot het recht op eerbiedi- EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec- klaagster een verzoekschrift ingediend bij ging van het privé- en gezinsleven bena- tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg- het EHRM. Direct daarop heeft de president drukt het Hof, onder verwijzing naar eerde- ments and Decisions. De uitspraken van van het EHRM een interim-maatregel uitge- re jurisprudentie, dat de term gezinsleven kamers van het EHRM worden drie maanden vaardigd op grond van art. 39 van het pro- geacht moet worden betrekking te hebben na de uitspraakdatum definitief, tenzij er cesreglement van het Hof, waarin de Finse op het zogenoemde ‘kerngezin’. Relaties met intern appel wordt ingesteld bij de Grote regering wordt opgedragen klaagster niet bejaarde ouders of volwassen kinderen val- Kamer van het Hof. uit te zetten naar Rusland hangende de pro- len niet onder deze notie, tenzij overtuigend cedure bij het EHRM. In haar verzoekschrift kan worden aangetoond dat zij afhankelijk stelt klaagster dat haar uitzetting in strijd zijn van de overige leden van hun gezin. zou komen met het verbod van onmenselij- Het Hof overweegt dat in dit geval geen ke of vernederende behandeling (art. 3 sprake is van een situatie waarin die afhan- EVRM) en met de bescherming van het kelijkheid van klaagster van de zorg door recht op eerbiediging van het privé- of haar dochter is aangetoond. Gegeven het Uitzetting bejaarde en gehandicapte vrouw. gezinsleven (art. 8 EVRM). In Rusland zou zij feit dat in Rusland publieke en private ver- Verbod onmenselijke of vernederende geen goede medische zorg kunnen krijgen, zorgingstehuizen bestaan, het inschakelen behandeling. Recht op respect voor gezins- omdat zij niet in aanmerking zou komen van thuiszorg mogelijk is en de dochter van- leven. Geen schending. voor een plaats in een verzorgingstehuis. uit haar woonplaats in Finland relatief mak- Daarnaast zou uitzetting betekenen dat zij kelijk naar haar ouderlijk huis in Rusland gescheiden zou worden van haar enige naas- kan reizen om assistentie te verlenen acht te familie, haar dochter. het EHRM art. 8 niet van toepassing, zodat 408 18 november 2014, appl. nr. 5049/12 (EVRM art. 3 en 8) dit onderdeel van de klacht niet ontvanke- Senchishak vs. Finland C. Uitspraak van het Hof lijk is. A. Feiten (Vierde Kamer: Ziemele (pres.), Hirvelä, De klager in deze zaak is een 72-jarige Russi- Bianku, Tsotsoria, Kalaydjieva, Mahoney, D. Slotsom sche vrouw die in 2008 op een toeristenvi- Vehabović) Het Hof verklaart de klacht onder art. 8 niet- sum naar Finland is gereisd en daar is gaan Het EHRM onderzoekt in de eerste plaats of ontvankelijk en oordeelt dat uitzetting van wonen bij haar dochter die sinds 1988 in klaagster risico loopt op enigerlei vorm van klaagster naar Rusland geen schending van Finland woont en de Finse nationaliteit slechte behandeling als zij zou worden art. 3 oplevert. Aan het arrest is een dissen- heeft verworven. Kort na haar aankomst in teruggestuurd naar Rusland, daarbij neemt ting opinion toegevoegd van rechters Bian- Finland heeft de vrouw een verblijfsvergun- het Hof zowel de algemene situatie in Rus- ku en Kalaydjieva die het niet eens zijn met ning aangevraagd op grond van gezinsher- land als de meer persoonlijke omstandighe- de niet-ontvankelijkverklaring van de klacht eniging. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij den van klaagster in ogenschouw. De alge- onder art gedeeltelijk verlamd is, nadat zij in 2006 mene mensenrechtensituatie in Rusland getroffen werd door een hersenbloeding, dat acht het Hof niet dusdanig slecht dat alleen zij in Rusland geen goede medische zorg om die reden reeds een schending van het Hoge Raad (civiele kamer) kan krijgen en dat zij afhankelijk is van de EVRM zou optreden indien klaagster naar Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. zorg door haar dochter in Finland aangezien dat land zou worden uitgezet. Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof haar echtgenoot in 2007 overleden is en een Het Hof ziet ook in de persoonlijke omstan- van Justitie van het Caribische deel van het andere dochter sinds 2003 wordt vermist en digheden van klaagster geen reden die in de Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te vermoedelijk gestorven is. weg zou staan aan haar uitzetting naar Rus- zien op www.rechtspraak.nl. De Finse immigratiedienst heeft haar de land. Het Hof meent dat zij onvoldoende verblijfsvergunning geweigerd en heeft haar bewijs heeft aangedragen om haar claim dat uitzetting naar Rusland bevolen. Het door zij in Rusland geen toegang zou hebben tot klaagster ingestelde beroep tegen deze goede medische zorg hard te maken, nu er beslissing is door de rechtbank in Helsinki in het algemeen in Rusland zowel publieke NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 511 Rechtspraak 409 dat dat teken is gebruikt voordat het merk De A-G concludeert tot vernietiging en verwij- werd gedeponeerd en het gebruik ervan voor zing. Hij meent dat bij handhaving van het 13 februari 2015, nr. 10/02162 dezelfde waren te goeder trouw is. Om na te huidige systeem de gevorderde proceskosten (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- gaan of dat het geval is, dient de nationale integraal kunnen worden toegewezen (4.17). Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, rechter inzonderheid rekening te houden Voor de toekomst bepleit hij een systeem G. de Groot; A-G mr. G.R.B. van Peursem) met: met maximumtarieven, gekoppeld aan het ECLI:NL:HR:2015:292 – de inburgering en de reputatie van het belang van de zaak (4.5). teken bij het relevante publiek; Merkenrecht. Red Bull/The Bulldog. Vervolg – de mate waarin de waren en diensten waar- op HR 3 februari 2012, voor het teken oorspronkelijk is gebruikt en ECLI:NL:HR:2012:BU4915, NJ 2012/92, en de waren waarvoor het bekende merk is inge- HvJEU 6 februari 2014, NJ 2014/366. HR: 1. schreven, gerelateerd zijn; en 13 februari 2015, nr. 13/04030 Geldige reden. Het verwijzingshof zal het – de economische en commerciële relevantie (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- beroep op een ‘geldige reden’ dienen te van het gebruik voor die waren van het teken Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak; beoordelen aan de hand van de door het dat overeenstemt met dat merk. plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense) HvJEU uitgewerkte maatstaven. 2. Proces- 410 ECLI:NL:HR:2015:311 kosten. Het in totaal gevorderde bedrag Hoge Raad wekt de indruk dat daarin dubbel werk De uitspraak van het HvJEU brengt mee dat Bewijsaanbod. Een procespartij biedt aan te begrepen is en wordt verminderd. vernietiging moet volgen. Het verwijzingshof bewijzen dat een testateur als gevolg van zal aan de hand van de maatstaven zoals die een geestelijke stoornis niet in staat was (Richtlijn 89/104/EEG art. 5 lid 2; Rv art. zijn uitgewerkt in het arrest van het HvJEU zijn wil te bepalen. Het hof passeert het 1019h) het beroep van De Vries op een ‘geldige bewijsaanbod. HR: 1. Getuigenbewijs. Het reden’ dienen te beoordelen. Partijen zullen oordeel van het hof dat het bewijsaanbod De Vries, adv. mr. T. Cohen Jehoram, vs. Red in de gelegenheid moeten worden gesteld onvoldoende onderbouwd is, komt erop Bull, adv. mr. K. Aantjes. hun stellingen desgewenst aan te passen aan neer dat het bewijsaanbod onvoldoende hetgeen door het HvJEU is beslist. Opmer- specifiek is. Dit oordeel is onbegrijpelijk, Feiten en procesverloop king verdient dat het hof evenwel niet gebon- althans onvoldoende gemotiveerd. 2. Des- Red Bull is houdster van het woord/beeld- den is aan hetgeen het HvJEU omtrent de kundigenbewijs. Uit de motivering van het merk ‘Red Bull Krating-Daeng’, geregistreerd feiten heeft geoordeeld, voor zover die niet aanbod om twee ‘getuigen-deskundigen’ te op 11 juli 1983. De Vries is houder van het in de nationale procedure zijn of zullen wor- doen horen, blijkt dat deze deskundigen woord/beeldmerk ‘The Bulldog’, geregistreerd den vastgesteld. niet kunnen verklaren over hun uit eigen op 14 juli 1983. De Vries heeft vergoeding van proceskosten waarneming bekende feiten. Het is daarom In dit geding heeft Red Bull een bevel gevor- op de voet van art. 1019h Rv gevorderd ten overgelaten aan het beleid van de feiten- derd dat DeVries de productie en verhande- bedrage van € 138 581. Red Bull heeft ver- rechter of hij in zoverre behoefte heeft aan ling staakt van energy drinks met verpakkin- weer gevoerd tegen dit bedrag. De bezwaren deskundige voorlichting. gen die zijn voorzien van het teken ‘The tegen de opgevoerde reis- en verblijfkosten Bulldog’. In reconventie heeft De Vries verval- betreffende de pleidooien voor het HvJEU lenverklaring en doorhaling gevorderd van leiden niet ertoe dat deze kosten geheel of de registratie van het merk ‘Red Bull Krating- ten dele niet voor vergoeding in aanmerking A, adv. mr. N.C. van Steijn, vs. B c.s., adv. mr. Daeng’. De rechtbank heeft de vorderingen komen. Dergelijke kosten vallen onder de op M.J. van Basten Batenburg, over en weer afgewezen. Het hof heeft de vor- de voet van art. 1019h Rv te vergoeden kos- deringen van Red Bull alsnog grotendeels ten. Voorts brengt de enkele omstandigheid Feiten en procesverloop toegewezen. Bij HR 3 februari 2012, dat voor het HvJEU het woord is gevoerd Erflater is geboren in 1922. Vanaf zijn kleu- ECLI:NL:HR:2012:BU4915, NJ 2012/92, is de door slechts een van de twee daarheen tertijd was hij blijvend verstandelijk beperkt. prejudiciële vraag gesteld: moet art. 5 lid 2 gereisde advocaten nog niet mee dat de aan- Hij is niet gehuwd geweest en heeft geen Richtlijn 89/104/EEG aldus worden uitgelegd wezigheid van de andere advocaat overbodig nakomelingen. A is de dochter van een voor- dat van een geldige reden in de zin van die was. Het valt evenwel niet in te zien waarom overleden broer van erflater. B heeft vanaf de bepaling ook sprake kan zijn indien het naast de gespecialiseerde cassatieadvocaten, jaren zeventig huishoudelijke werkzaamhe- teken dat gelijk is aan of overeenstemt met die sedert 25 februari 2011 126 uren aan de den voor erflater verricht. Bij testament van het bekende merk reeds te goeder trouw zaak hebben gewerkt, hun correspondenten 19 juni 1980 heeft erflater A en een andere door de desbetreffende derde(n) werd in die periode nog eens 213 uren aan het nicht tot zijn enig erfgenaam benoemd. A en gebruikt voordat dat merk werd gedepo- vervolg van de cassatieprocedure hebben de andere nicht zijn thans ook de wettelijke neerd? Bij HvJEU 6 februari 2014, C-65/12, NJ besteed. Het totaal komt bovenmatig voor en erfgenamen van erflater. Bij testament van 2014/366, is de vraag als volgt beantwoord: wekt de indruk dat daarin dubbel werk 20 mei 1999 heeft erflater echter het eerdere Art. 5 lid 2 Richtlijn 89/104/EEG moet aldus begrepen is. Voor de hoogte van dit aantal testament herroepen en twee kinderen van B worden uitgelegd dat de houder van een uren heeft De Vries geen verklaring gegeven. tot zijn enige erfgenamen benoemd. In 2011 bekend merk uit hoofde van een geldige Het gevorderde bedrag zal daarom worden is erflater overleden. reden in de zin van die bepaling verplicht verminderd met een bedrag dat correspon- In dit geding heeft A gevorderd dat voor recht kan worden te tolereren dat een derde een deert met 100 uren. wordt verklaard dat de in 1980 en 1999 opge- teken dat overeenstemt met dat merk Volgt vernietiging en verwijzing, met veroor- maakte testamenten primair nietig en subsi- gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor deling van Red Bull in de proceskosten, diair vernietigd zijn en dat de nalatenschap dat merk is ingeschreven, indien vaststaat begroot op € 113 381. aan de wettige erfgenamen toekomt. Zij heeft 512 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 (Rv art. 163, 166 lid 1) Rechtspraak daartoe aangevoerd dat erflater als gevolg ke verklaringen, die zich onder de proces- CCI. Tegen de naheffing CCI is bezwaar van een geestelijke stoornis niet in staat was stukken bevinden, zal moeten betrekken in gemaakt. In hoger beroep hebben partijen in zijn wil te bepalen. De rechtbank heeft de zijn beoordeling van het geschil van partijen. 2010 een compromis bereikt. Op grond van vorderingen afgewezen. Het hof heeft het Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- dit compromis heeft het hof het bedrag van vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof komstig de conclusie van de plv. P-G. de naheffing CCI vastgesteld op een lager heeft daarbij veronderstellenderwijs aangeno- De plv. P-G bespreekt onder 10-15 de wilsbe- bedrag, namelijk op € 72 810. men dat sprake was van een geestelijke stoor- kwaamheid van de testateur en onder 16-18 In dit geding heeft HCCI betaling gevorderd nis, maar geoordeeld dat A onvoldoende heeft het bewijsaanbod. Zij meent dat het hof het van het verschil tussen € 253 531 en onderbouwd dat causaal verband bestaat tus- aanbod om de notaris en diens kantoorge- € 72 810. De rechtbank heeft de vordering sen de stoornis en het opstellen van het testa- noot te doen horen, niet kon passeren (onder toegewezen. Het hof heeft de vordering goed- ment van 20 mei 1999, om te worden toegela- 29), maar het aanbod om de huisarts en de deels opnieuw toegewezen. Daartoe heeft het ten tot bewijslevering. specialist ouderengeneeskunde te doen horen, hof overwogen dat HCCI een vordering uit wel (onder 30). onverschuldigde betaling toekomt en dat de Hoge Raad Het aanbod om de notaris en diens kantoorgenoot als getuigen te doen horen is aldus Invorderingswet 1990 en de Awb hieraan niet 411 toegelicht dat A met name wil aantonen dat in de weg staan. Hoge Raad de notaris zich onvoldoende ervan heeft ver- 13 februari 2015, nr. 13/05264 Het middel betoogt dat de Invorderingswet gewist of erflater begreep wat hij verklaarde (Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, 1990 en de Awb voorschrijven dat de Ontvan- en of zijn verklaring overeenstemde met zijn C.E. Drion, G. Snijders, L.F. van Kalmthout; ger terugbetaalt aan de belastingschuldige, in wil. Daarvoor was volgens A echter alle aan- A-G mr. F.F. Langemeijer) dit geval aan CCI en niet aan HCCI. Het middel leiding, mede omdat erflater ten kantore van ECLI:NL:HR:2015:299 is ongegrond. In deze zaak doet zich niet het de notaris is verschenen op initiatief en in geval voor dat een aanslag bij een latere aanwezigheid van de partner van B. Het aan- Verrekening. Belastingschuld. Teruggaaf. Een beschikking is verminderd, op welk geval het bod om de huisarts als getuige te doen horen (gewezen) moedermaatschappij en (gewe- door het hof toegepaste art. 54 Iw mede is onder meer toegelicht met een schriftelij- zen) dochtermaatschappij hebben een fiscale betrekking heeft, maar het geval dat bezwaar ke, ondertekende verklaring van die arts, eenheid gevormd. De fiscus legt aan de doch- en beroep is ingesteld tegen een opgelegde inhoudende dat hij in 1996-2010 erflater als ter een naheffing op en verleent aan de aanslag, zodat tijdens de behandeling daarvan patiënt onder behandeling had, dat in die moeder een teruggaaf. De fiscus verrekent de juiste hoogte van die aanslag nog niet zeker periode in totaal 249 patiëntencontacten zijn het bedrag van de teruggaaf met de nahef- was. Door het in dat beroep bereikte compro- geregistreerd, dat patiënt beperkte verstan- fing. Over de naheffing wordt geprocedeerd mis en de vastlegging daarvan in de uitspraak delijke vermogens had, waarschijnlijk zwak- en vervolgens een compromis bereikt die tot van de belastingrechter is het bedrag van de begaafd was, en gemakkelijk beïnvloedbaar, de vaststelling van een lager bedrag leidt. De naheffing CCI op een lager bedrag vastgesteld en dat patiënt zelfs eenvoudige zaken niet moeder vordert dat de Ontvanger het ver- dan waarvoor die aanslag door de Ontvanger kon overzien, waarvan voorbeelden worden schil aan haar betaalt. De Ontvanger voert in verrekening is gebracht met de teruggaaf gegeven. Het aanbod om de specialist oude- het verweer dat hij het verschil niet aan de HCCI. Dit betekent dat het verschil tussen bei- rengeneeskunde als getuige te doen horen is moeder moet betalen, maar aan de dochter de bedragen ten onrechte door de Ontvanger toegelicht met een door deze opgestelde en als de belastingplichtige. Het hof oordeelt is verrekend, en dat het hof terecht heeft ondertekende medische verklaring, inhou- ten gunste van de moeder. HR: Het middel is geoordeeld dat de vordering die HCCI toekomt dende dat erflater beperkt was in zijn intel- ongegrond. De vordering die de moeder toe- uit de teruggaaf HCCI, niet volledig door de lectuele functioneren en adaptieve gedrag komt uit de teruggaaf, is niet door verreke- Ontvanger is voldaan. Anders dan de Ontvan- met betrekking tot sociale vaardigheden. Het ning tenietgegaan, nu de juiste hoogte van ger betoogt, is deze vordering derhalve niet oordeel van het hof komt erop neer dat het de naheffing ten tijde van de verrekening door de verrekening tenietgegaan en hebben bewijsaanbod onvoldoende specifiek is. Gelet niet zeker was. het compromis en de uitspraak van de belas- op hetgeen hiervoor is overwogen is dit oordeel onbegrijpelijk, althans onvoldoende tingrechter dus niet geleid tot een nieuwe ver(BW art. 6:127; Iw art. 54) gemotiveerd. Voor zover de onderdelen ertoe bintenis (die strekt tot terugbetaling van het teveel verrekende). Door het tegen de nahef- strekken dat het hof ten onrechte of onvol- De Ontvanger, adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs. fing CCI ingestelde bezwaar en beroep was nog doende gemotiveerd het aanbod heeft gepas- HCCI, niet verschenen. niet zeker of de Ontvanger het bedrag daarvan seerd om de deskundige op het gebied van tot de juiste hoogte in verrekening had notarieel recht en de psychologe als getuigen Feiten en procesverloop gebracht. In verband daarmee was de vorde- (‘getuigen-deskundigen’) te doen horen, falen HCCI heeft tot 2005 alle aandelen gehouden ring van HCCI uit de teruggaaf HCCI nog niet zij echter. Uit de motivering van het aanbod in CCI. Voor die periode zijn HCCI en CCI als (met zekerheid) tenietgegaan door de verreke- blijkt immers dat deze deskundigen niet fiscale eenheid aangemerkt. In januari 2006 ning. Uit de Invorderingswet 1990 of de Awb kunnen verklaren over hun uit eigen waarne- is aan CCI een naheffingsaanslag opgelegd volgt niet iets anders. ming bekende feiten (art. 163 Rv). Het is ten bedrage van € 253 531 (de naheffing CCI). Volgt verwerping. daarom overgelaten aan het beleid van de Op 17 januari 2006 is CCI in staat van faillis- De A-G concludeert tot vernietiging en verwij- rechter die over de feiten oordeelt (de verwij- sement verklaard. Op 12 augustus 2006 is zing. Hij gaat uit van een beslissing tot ver- zingsrechter daaronder begrepen) of hij in een aan HCCI opgelegde aanslag verminderd mindering van de belastingschuld (2.17-2.22). zoverre behoefte heeft aan deskundige voor- met € 467 140 (de teruggaaf HCCI). Aan HCCI Hij geeft een vooropstelling over de verreke- lichting. Dit neemt niet weg dat de rechter de is medegedeeld dat het bedrag van de terug- ning van bestuursrechtelijke geldschulden door deze deskundigen opgestelde schriftelij- gaaf HCCI wordt verrekend met de naheffing (2.1-2.10). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 513 Rechtspraak 412 van de vordering van K c.s., terugbetaling te Feiten en procesverloop verkrijgen van al hetgeen V ter uitvoering De arbeidsovereenkomst tussen A en Data- 13 februari 2015, nr. 13/06384 van dat vonnis aan K c.s. heeft voldaan. De well is in 2004 ontbonden. Bij onherroepelijk (Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot, Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door K c.s. geworden vonnis van 22 juni 2005 is Data- M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G te veroordelen om het door V te veel betaal- well veroordeeld tot betaling van achterstal- mr. M.H. Wissink) de aan haar terug te betalen. Dit bedrag dient lig loon (€ 33 495 bruto) en uitkering van ECLI:NL:HR:2015:302 als volgt te worden berekend. Op het bedrag niet opgenomen vakantiedagen (€ 9039 bru- waarop K c.s. recht hebben, komt € 125 000 to), telkens vermeerderd met de wettelijke Onverschuldigde betaling. Executie recht- in mindering als het aan K c.s. uitgekeerde rente en met de maximale wettelijke verho- bankvonnis. Strekking hoger beroep. Ver- bedrag uit de veilingopbrengst. Derhalve ging van 50% wegens vertraging. volg op HR 11 september 2009, heeft V aan K c.s. te veel en daarmee onver- In dit geding heeft A betaling gevorderd van ECLI:NL:HR:2009:BI7147. De rechtbank ver- schuldigd betaald een bedrag in hoofdsom de wettelijke rente over het bedrag van de in oordeelt gedaagde tot betaling van een van € 125 000 - € 62 000 = € 63 000. Laatstge- 2005 toegekende wettelijke verhogingen. De bedrag. Ter uitvoering van dat vonnis noemd bedrag dienen K c.s. aan V terug te kantonrechter heeft de vordering afgewezen. wordt een woning geveild en wordt een betalen. K c.s. hebben ter zake van de wette- Het hof heeft het vonnis van de kantonrech- deel van de veilingopbrengst uitgekeerd lijke rente € 2978 te veel ontvangen, welk ter bekrachtigd. aan eisers. Gedaagde gaat in hoger beroep. bedrag zij eveneens aan V moeten terugbeta- Het hof veroordeelt gedaagde/appellant tot len. Hoge Raad betaling van een ander bedrag. HR: Het Volgt vernietiging, voor zover V is veroor- Art. 7:625 lid 1 BW geeft een werknemer hof heeft verzuimd het aan eisers/geïnti- deeld tot betaling van € 62 000, met rente, en onder bepaalde voorwaarden aanspraak op meerden uit de veilingopbrengst uitge- veroordeling van K c.s. tot betaling van verhoging van het loon wegens vertraging in keerde bedrag in zijn berekening te betrek- € 65 978, met rente, overeenkomstig de con- de loonbetaling. De rechter kan deze verho- ken. Aldus heeft het hof de strekking van clusie van de A-G. ging beperken tot een bedrag dat hem in de de vordering van de appellant in hoger De A-G geeft onder 3.3.1-3.3.3 een vooropstel- omstandigheden van het geval billijk voor- beroep en van haar grieven miskend. De ling over ongerechtvaardigde verrijking (de komt. Een vordering tot betaling van de ver- HR doet zelf de zaak af. grondslag van de hoofdvordering). Onder hoging kan worden gecombineerd met een 3.11-3.16 gaat hij in op de onverschuldigde vordering tot vergoeding van wettelijke rente betaling door gedaagde/appellant bij verdis- over het bedrag van de verhoging. De verho- contering van de uitkering uit de veilingop- ging is bedoeld als een prikkel voor werkge- V, adv. mr. J. van Weerden, vs. K c.s., adv. mr. brengst als gevolg van de executie van het vers om het loon tijdig te betalen. De wette- K.T.B. Salomons. rechtbankvonnis. lijke rente daarover is bedoeld als een (BW art. 6:203) vergoeding van de schade die de werknemer Feiten en procesverloop In 2005 heeft V een woning verkocht aan K 413 lijdt doordat hij de wettelijke verhoging waarop hij recht heeft, niet tijdig ontvangt. De matigingsbevoegdheid van art. 7:625 lid 1 c.s. In een eerder geding is de koopovereenkomst vernietigd wegens dwaling. Het in dat 13 februari 2015, nr. 14/00721 BW biedt voldoende mogelijkheid om een geding ingestelde cassatieberoep is verwor- (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- onredelijke cumulatie van de verhoging met pen bij HR 11 september 2009, Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E Drion, G. de wettelijke rente te voorkomen (vgl. HR 5 ECLI:NL:HR:2009:BI7147. de Groot; A-G mr. P. Vlas) januari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7251, NJ In dit geding hebben K c.s. schadevergoeding ECLI:NL:HR:2015:304 1979/207 (Swaen vs. Van Hees)). Een vordering tot vergoeding van wettelijke rente gevorderd wegens ongerechtvaardigde verrijking zijdens V. De rechtbank heeft V veroor- Loon. Wettelijke verhoging. Wettelijke ren- behoeft niet noodzakelijkerwijze tegelijk te deeld tot betaling van € 125 000, met wette- te. Een ex-werknemer krijgt bij rechterlijke worden ingesteld met de vordering tot beta- lijke rente. Ter executie van dat vonnis is de uitspraak een wettelijke verhoging van het ling van de hoofdsom. Dat is niet anders woning geveild. Van de opbrengst is een deel loon toegewezen. In een nieuw geding vor- indien het betreft rente over een verhoging betaald aan K c.s. en een deel aan V. V is in dert hij wettelijke rente over de verhoging. uit hoofde van art. 7:625 BW. Vordert een hoger beroep gegaan. Het hof heeft het von- HR: Het is niet op voorhand uitgesloten dat werknemer de wettelijke rente over de verho- nis van de rechtbank vernietigd en V alsnog wettelijke rente alsnog wordt gevorderd ging in een afzonderlijke procedure, nadat de veroordeeld tot betaling van € 62 000, met nadat bij rechterlijke uitspraak een wette- verhoging geheel of ten dele is toegewezen wettelijke rente. lijke verhoging van het loon wegens vertra- in een eerdere procedure waarin geen wette- ging in de loonbetaling is toegewezen. De lijke rente over de verhoging was gevorderd, Hoge Raad rechter kan tot het oordeel komen dat spra- dan kan de rechter in het licht van de bijzon- Het onderdeel klaagt terecht dat het hof ke is van misbruik van procesrecht, maar dere omstandigheden van het geval tot het heeft verzuimd het aan K c.s. uit de daarbij past terughoudendheid. Ook het oordeel komen dat sprake is van misbruik opbrengst van de veiling uitgekeerde bedrag aannemen van afstand van recht of rechts- van procesrecht, maar daarbij past de rechter te betrekken in de berekening van het bedrag verwerking is denkbaar. terughoudendheid (vgl. HR 6 april 2012, r.o. 5.1, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 dat V uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking aan K c.s. dient te betalen. Aldus heeft (BW art. 6:119, 7:625 lid 1) (Grand Café vs. Achmea)). Ook het aannemen van afstand van recht of rechtsverwerking is het hof miskend dat de vordering van V in hoger beroep alsmede haar grieven mede A, adv. mr. P.J.L.J. Duijsens, vs. Datawell, adv. in een zodanig geval denkbaar. Opmerking ertoe strekken om, met vernietiging van het mr. J.P. Heering. verdient nog het volgende. Indien de wettelij- vonnis van de rechtbank en onder afwijzing 514 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 ke rente wordt gevorderd nadat de verhoging Rechtspraak reeds is toegewezen, ontbreekt de hiervoor gerechtshof die de beschikking van 16 juli Volgt niet-ontvankelijkverklaring van klager aangeduide mogelijkheid om door matiging 2013 hebben gegeven en tegen de (waarne- in zijn beklag. een onredelijke cumulatie van de wettelijke mend) griffier die deze beschikking mede De A-G gaat onder 2.4-2.15 in op het begrip verhoging met de wettelijke rente te voorko- heeft ondertekend. Deze aangifte werd medeverdachte in de zin van art. 485 Sv. men. De matigingsbevoegdheid van art. gedaan ter zake van ‘ambtsmisbruik door 7:625 lid 1 BW biedt echter voldoende moge- aansturing en inmenging van Politiek met de lijkheid om een verhoging in voorkomend Rechterlijke macht’. De officier van justitie geval slechts toe te wijzen onder de voor- heeft aan deze aangifte geen gevolg gegeven. waarde dat de werknemer niet alsnog aan- Bij brief van 3 januari 2014 heeft klager 13 februari 2015, nr. 14/06304 spraak maakt op vergoeding van wettelijke namens de Stichting bij het Gerechtshof Den (Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, rente over de periode tot aan de beslissing Haag beklag gedaan over het niet vervolgen G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak; over de verhoging. Gezien het voorgaande is, van de voormalige Minister van Justitie, de A-G mr. LA.D. Keus) anders dan het bestreden oordeel van het drie leden van het gerechtshof en de ECLI:NL:HR:2015:310 hof tot uitgangspunt neemt, niet op voor- gerechtsambtenaar. Het hof heeft zich bij hand uitgesloten dat wettelijke rente alsnog beschikking van 12 augustus 2014 onbe- Kantoorbetekening. Dagvaardingstermijn. wordt gevorderd nadat bij rechterlijke uit- voegd verklaard en de zaak verwezen naar de Verstekverlening. HR: Bij kantoorbeteke- spraak op de voet van art. 7:625 lid 1 BW een Hoge Raad. ning van een rechtsmiddelexploot kan wor- verhoging is toegewezen. 415 den volstaan met de dagvaardingstermijn Volgt vernietiging en verwijzing. Hoge Raad van ten minste een week, indien degene De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent Voor zover het beklag betrekking heeft op de voor wie het stuk is bestemd, een bekende dat een vordering tot betaling van wettelijke voormalige Minister van Justitie geldt het woonplaats of een bekend werkelijk verblijf rente over een wettelijke verhoging niet later volgende. Ingevolge art. 119 Grondwet en art. heeft in een lidstaat waar de Betekenings- dan tegelijk met de vordering tot betaling 76 RO staan (gewezen) ministers, staatssecre- verordening II van toepassing is, dan wel in van de wettelijke verhoging kan worden inge- tarissen en leden van de Staten-Generaal een (al dan niet in Europa gelegen) staat steld (2.8-2.9). wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen die partij is bij het Haags Betekeningsver- gepleegd, in eerste en hoogste ressort terecht drag. 414 voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging ter zake van die misdrijven kan slechts (Rv art. 63 lid 1, 115 lid 3) worden gegeven bij Koninklijk Besluit of bij 13 februari 2015, nr. 14/04325 een besluit van de Tweede Kamer (art. 119 Oracle, adv. mr. J.P. Heering, vs. Westinvest, (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- Grondwet; art. 4 Wet van 22 april 1855, Stb. niet verschenen. Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, V. 33, houdende regeling der verantwoordelijk- van den Brink; A-G mr. F.F. Langemeijer) heid van de hoofden der Ministeriële Depar- Procesverloop ECLI:NL:HR:2015:303 tementen; art. 483 leden 1 en 2 Sv) (vgl. HR 3 Bij exploot van 26 november 2014, uitge- december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198, NJ bracht aan het kantoor van de advocaat bij Klacht niet-vervolging. Minister. Medever- 2011/122). Nu hieruit volgt dat de Hoge Raad wie Westinvest in de vorige instantie laatste- dachte. Een klacht is gericht tegen de niet- niet bevoegd is opdracht te geven tot vervol- lijk ter zake woonplaats heeft gekozen, heeft vervolging van een (oud-)minister en vier ging van een door een voormalig Minister Oracle Westinvest, gevestigd te Düsseldorf, anderen. HR: De HR is niet bevoegd de ver- van Justitie gepleegd ambtsmisdrijf als door Duitsland, gedagvaard te verschijnen ter volging te bevelen van de minister wegens klager bedoeld, is het beklag kennelijk niet- terechtzitting van de Hoge Raad van 19 het bedoelde ambtsmisdrijf en evenmin om ontvankelijk. Voor zover het beklag betrek- december 2014. Op de dienende dag is West- de vervolging te bevelen van de vier ande- king heeft op voornoemde raadsheren en de invest niet verschenen. ren als medeverdachten. griffier, die geen van allen zijn aan te merken als (gewezen) ministers, staatssecretarissen Hoge Raad (Grondwet art. 119; Wet van 22 april 1855, of leden van de Staten-Generaal, geldt het In de rechtspraak van de Hoge Raad is het Stb. 33, art. 4; RO art. 76; Sv 12c, art. 483 lid 1 volgende. Het hiervoor overwogene brengt volgende beslist: (i) Kantoorbetekening vol- en 2, 485) mee dat zich hier niet het in art. 485 Sv staat om verstek te verlenen, indien de bedoelde geval voordoet dat een verdachte geadresseerde een bekende woonplaats of Klager namens Stichting Behoud Industrieel op grond van art. 119 Grondwet en art. 76 RO een bekend werkelijk verblijf heeft in een Erfgoed. voor de Hoge Raad terechtstaat of zal lidstaat waar de Betekeningsverordening II terechtstaan. Reeds daarom is er geen grond (Verordening (EG) nr. 1393/2007) van toepas- Feiten en procesverloop voor de vervolging voor de Hoge Raad van sing is (vgl. HR 18 december 2009, Klager heeft in 2012 aangifte gedaan van mogelijke ‘mede-verdachten van dengene die ECLI:NL:HR:2009:BK3078, NJ 2010/111 onregelmatigheden en namens de Stichting voor den Hoogen Raad terechtstaat’ als (Demerara vs. Karl Heinz Haus)). (ii) Kantoor- verzocht om vervolging van enige personen. bedoeld in art. 485 Sv, zoals klager kennelijk betekening volstaat eveneens om verstek te De officier van justitie heeft dit verzoek niet voor ogen staat. Dat brengt mee dat de Hoge verlenen, indien de geadresseerde een beken- ingewilligd. Het beklag tegen deze beslissing Raad ook in zoverre niet bevoegd is vervol- de woonplaats of een bekend werkelijk ver- tot niet-vervolging is door het gerechtshof ging te bevelen en het beklag ook in zoverre blijf heeft in een (al dan niet in Europa gele- Den Haag bij beschikking van 16 juli 2013 kennelijk niet-ontvankelijk moet worden gen) staat die partij is bij het Haags afgewezen. Op 17 oktober 2013 heeft klager geacht. Het voorgaande brengt mee dat Betekeningsverdrag (vgl. HR 4 februari 2011, aangifte gedaan tegen een voormalig minis- oproeping van klager achterwege kan blijven ECLI:NL:HR:2011:BP0006, NJ 2011/368 (Goud- ter van Justitie, tegen de drie leden van het (vgl. art. 12c Sv). berg vs. Van Breukelen), en HR 4 februari NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 515 Rechtspraak 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3105 (Stichting middelexploot is bestemd, op de dienende zijn bediening, in diens tegenwoordigheid Evangeliegemeente De Weg vs. X)). (iii) Indien dag niet verschijnt en er aanleiding bestaat mondeling heeft toegevoegd de woorden ‘jij de geadresseerde een bekende woonplaats eraan te twijfelen of het stuk de buitenland- bent een mierenneuker’. heeft in een buiten Europa gelegen staat die se geadresseerde heeft bereikt, dient de rech- De raadsman heeft aangevoerd dat de strek- partij is bij het Haags Betekeningsverdrag, ter het verstek niet terstond te verlenen. De king van het bezigen van het woord ‘mieren- kan het kantooradres van de advocaat bij wie rechter kan zo nodig inlichtingen hierom- neuker’ in de context van deze zaak niet die persoon in de vorige instantie laatstelijk trent (doen) inwinnen bij de advocaat aan beledigend is geweest. Verdachte dient dan ter zake woonplaats heeft gekozen, gelden als wiens kantoor het rechtsmiddelexploot is ook te worden vrijgesproken. een door die persoon voor deze zaak gekozen gedaan. Indien de advocaat aan wiens kan- Het hof overweegt onder meer het volgende: woonplaats. In een dergelijk geval bedraagt toor het rechtsmiddelexploot is gedaan, eige- ‘Verdachte heeft verbalisant [verbalisant 1], de termijn van dagvaarding ten minste een ner beweging of desgevraagd meedeelt dat nadat [verbalisant 1] zijn blikje bier had afge- week (vgl. HR 15 april 2011, hij (nog) niet erin is geslaagd zijn (voormali- pakt, een mierenneuker genoemd. Verdachte ECLI:NL:HR:2011:BP4952, NJ 2011/369). De ge) cliënt op de hoogte te stellen van de verklaarde later dat hij de agent heel kinder- beslissing in laatstbedoeld arrest berust op inhoud van het stuk, dient de rechter dit in achtig vond. Verdachte heeft zijn uitlating de overweging dat de kantoorbetekening zijn oordeelsvorming te betrekken. Nu er gedaan in het openbaar en in aanwezigheid strookt met het doel en de strekking van geen aanleiding bestaat eraan te twijfelen van meerdere personen die deze uitlating zowel het Haags Betekeningsverdrag als de dat het stuk Westinvest heeft bereikt, dient konden horen. Naar het oordeel van het hof Betekeningsverordening II om op eenvoudi- het gevraagde verstek te worden verleend. heeft de verdachte met het bezigen van de ge en snelle wijze te bewerkstelligen dat de Volgt verstekverlening, overeenkomstig de woorden “jij bent een mierenneuker” niet geadresseerde die in een andere verdragstaat conclusie van de A-G. alleen de persoon in kwestie, verbalisant [verbalisant 1], aangetast maar ook het poli- of lidstaat zijn woonplaats of bekend werke- tieoptreden op dat moment en daarmee het lijk verblijf heeft, van het stuk kennis neemt. Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat de Hoge Raad (strafkamer) gezag van de verbalisant [verbalisant 1] advocaat is gehouden te bevorderen dat het Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. ondermijnd. Er is naar het oordeel van het exploot tijdig degene bereikt voor wie het is P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar hof sprake van een samenhangend complex bestemd, hetgeen met de moderne commu- straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij- van handelingen door een politieagent die nicatiemiddelen binnen de korte termijn van megen. op dat moment bezig was met de ordehandhaving. Onder die omstandigheden is het hof een week in de regel mogelijk zal zijn. Deze overwegingen doen niet slechts opgeld in het in dat arrest aan de orde zijnde geval. Op 416 van oordeel dat de uitlating “jij bent een mierenneuker” de strekking had de agent in zijn goede naam en eer aan te tasten. Het ver- grond van diezelfde overwegingen is een beslissing als in dat arrest gegeven eveneens 10 februari 2015, nr. 14/01244 weer van de raadsman wordt dan ook ver- gerechtvaardigd in de gevallen dat degene (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- worpen.’ voor wie het stuk is bestemd, een bekende van Kan, Y. Buruma) Het middel klaagt dat het hof zijn oordeel woonplaats of een bekend werkelijk verblijf (Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek- dat de in de bewezenverklaring vermelde heeft in een lidstaat waar de Betekeningsver- kende tot verwerping; adv. mr. D. Greven, bewoordingen ‘jij bent een mierenneuker’ als ordening II van toepassing is, dan wel in een Enschede) belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen binnen Europa gelegen staat die partij is bij ECLI:NL:HR:2015:274 worden aangemerkt ontoereikend heeft gemotiveerd. het Haags Betekeningsverdrag. Daarbij is met name van belang dat mag worden aangeno- Belediging die iemand mondeling in zijn men dat in alle hiervoor genoemde gevallen tegenwoordigheid is aangedaan, art. 266 Sr: Hoge Raad, onder meer: de moderne communicatiemiddelen het hierbij moet een uitlating als beledigend 2.3. De bewezenverklaring houdt in dat het mogelijk maken dat de advocaat aan wiens worden beschouwd indien zij de strekking gaat om een belediging die iemand monde- kantoor het rechtsmiddelexploot wordt heeft die ander aan te randen in zijn eer en ling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. gedaan, in de regel erin zal slagen om bin- goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake In een dergelijk geval moet een uitlating als nen de termijn van een week te bewerkstelli- is zal bij woorden waarvan het gebruik op beledigend worden beschouwd indien zij de gen dat dit stuk degene bereikt voor wie het zichzelf in het algemeen niet beledigend is, strekking heeft die ander aan te randen in is bestemd. Het vorenstaande betekent dat afhangen van de context waarin de uitlating zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daar- bij kantoorbetekening van een rechtsmiddel- is gedaan. In casu motivering hof toerei- van sprake is zal bij woorden waarvan het exploot op de voet van art. 63 lid 1 Rv kan kend dat de woorden ‘jij bent een mieren- gebruik op zichzelf in het algemeen niet worden volstaan met de in art. 115 lid 3 Rv neuker’, daarmee het gezag van de optreden- beledigend is, afhangen van de context waar- voorgeschreven termijn van dagvaarding van de politieagent ondermijnend, in de context in de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 decem- ten minste een week, indien degene voor wie in casu de strekking hadden de agent in zijn ber 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9796, NJ het stuk is bestemd, een bekende woonplaats eer en goede naam aan te tasten. 2010/671). of een bekend werkelijk verblijf heeft in een lidstaat waar de Betekeningsverordening II 2.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, (Sr art. 266) van toepassing is, dan wel in een (al dan niet nadat zijn blikje bier was afgepakt, verbalisant [verbalisant 1] die bezig was met de ordehand- in Europa gelegen) staat die partij is bij het Inleiding: having in het openbaar en waarneembaar Haags Betekeningsverdrag. In deze gevallen Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort voor aanwezige derden, heeft toegevoegd de dient de rechter met inachtneming van het gezegd – opzettelijk beledigend een ambte- woorden ‘jij bent een mierenneuker’, daarmee verdedigingsbelang te beslissen over verstek- naar, te weten [verbalisant 1] gedurende en het gezag van de optredende politieagent verlening. Indien degene voor wie het rechts- ter zake van de rechtmatige uitoefening van ondermijnend. Het oordeel van het Hof dat die 516 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Rechtspraak uitlating in deze context de strekking had de waarin de regels omtrent het melden van Een ter terechtzitting gedaan verzoek tot agent in zijn eer en goede naam aan te tasten ongebruikelijke transacties structureel niet schorsing van de voorlopige hechtenis en is niet ontoereikend gemotiveerd. werden nageleefd. Daarbij was het voor alle art. 21 lid 1 Sv: ingevolge deze bepaling 2.5. Het middel faalt. betrokkenen, ook voor verdachte, duidelijk moet zodanig verzoek op de terechtzitting dat de ter wisseling aangeboden gelden wel worden beslist. Een dergelijke beslissing eens een criminele herkomst konden heb- kan niet worden aangemerkt als een ben. Op basis van de hiervoor weergegeven beschikking. Tegen een op de terechtzitting punten kan worden aangenomen dat onder in eerste aanleg gegeven beslissing staat op 10 februari 2015, nr. 13/00633 meer [medeverdachte 1], verdachte, [mede- grond van art. 406 Sv voor de officier van (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg) verdachte 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7], justitie hoger beroep slechts open gelijktij- (Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek- [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dig met dat tegen de einduitspraak. kende tot vernietiging wat betreft de opge- hebben deelgenomen aan de criminele orga- legde straf, tot vermindering daarvan en tot nisatie en dat het vereiste onvoorwaardelijke verwerping voor het overige; adv. mr. P.T.C. opzet bij hen aanwezig was. Zij hoorden van Kampen, Amsterdam) immers tot het samenwerkingsverband en Inleiding: ECLI:NL:HR:2015:264 hadden een aandeel in gedragingen die Cassatie in het belang der wet. Het middel strekten tot of rechtstreeks verband hielden klaagt dat het hof de officier van justitie, Deelneming aan een criminele organisatie, met de verwezenlijking van het oogmerk gelet op het bepaalde in art. 87 lid 1 Sv, ten art. 140 Sr: daarvan kan slechts dan sprake van de organisatie.’ onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in indien de betrokkene behoort tot het Het (zesde) middel klaagt dat de bewezenver- het hoger beroep. samenwerkingsverband en een aandeel klaring van feit 5 onvoldoende met redenen ’s Hofs bestreden beschikking houdt het vol- heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen is omkleed, omdat uit de bewijsvoering van gende in: die strekken tot of rechtstreeks verband het hof niet kan worden afgeleid dat de ver- ‘2.3. In de zaak tegen de verdachte heeft de houden met de verwezenlijking van het in dachte door een passieve houding heeft ‘deel- rechtbank op 11 februari 2011 een zoge- voormeld artikel bedoelde oogmerk. In genomen’ aan een criminele organisatie. naamde regiezitting gehouden, naar aanlei- 417 casu toereikende motivering dat verdachte (Sv art. 21, 87, 138, 406) ding waarvan de rechtbank een groot aantal heeft ‘deelgenomen’ in de hiervoor bedoel- Hoge Raad, onder meer: onderzoekswensen van de verdediging heeft de betekenis. 4.3. Bij de beoordeling van het middel moet gehonoreerd. Het onderzoek ter terechtzit- worden vooropgesteld dat van deelneming aan ting is toen geschorst tot 19 april 2011. een organisatie als bedoeld in de art. 140 Sr 2.4. Ter terechtzitting van 19 april 2011 heeft slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokke- de voorzitter van de rechtbank medegedeeld Inleiding: ne behoort tot het samenwerkingsverband en dat, in verband met de voor het nadere Verdachte is veroordeeld ter zake van art. 140 een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, onderzoek benodigde tijd, de inhoudelijke Sr omdat hij – kort gezegd – ‘heeft deelgeno- gedragingen die strekken tot of rechtstreeks behandeling van de zaken tegen de verdach- men aan een organisatie, die gevormd werd verband houden met de verwezenlijking van te en medeverdachten eerst vanaf januari door verdachte en/of het bedrijf [medever- het in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. HR 29 2012 zal kunnen plaatsvinden. Ter terechtzit- dachte 1] en/of de natuurlijke personen januari 1991, DD 91.168 en 169). ting heeft de raadsman vervolgens primair [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] 4.4. ’s Hofs oordeel dat de verdachte daadwer- opheffing, subsidiair schorsing van de voorlo- en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 6] en/ kelijk een aandeel heeft gehad in, of heeft pige hechtenis van de verdachte verzocht. De of [betrokkene 7] en/of [medeverdachte 5] ondersteund, gedragingen die strekken tot of officier van justitie heeft zich tegen toewij- en/of een of meer andere rechtspersonen en/ rechtstreeks verband houden met de verwe- zing van dit verzoek verzet. De voorzitter van of natuurlijke personen, welke organisatie tot zenlijking van het binnen de organisatie de rechtbank heeft medegedeeld dat de oogmerk had het plegen van misdrijven, bestaande oogmerk en derhalve in de bewe- beslissing op het verzoek uiterlijk op vrijdag namelijk valsheid in geschrifte en/of overtre- zenverklaring vermelde periode aan die orga- 22 april 2011 zal worden genomen en afzon- ding van de Wet Melding ongebruikelijke nisatie heeft ‘deelgenomen’ in de hiervoor derlijk zal worden geminuteerd. Daarop is transacties en/of witwassen.’ bedoelde betekenis, is toereikend gemoti- het onderzoek ter terechtzitting voor onbe- Deze bewezenverklaring steunt op de vol- veerd. paalde tijd geschorst, waarbij de uiterste ter- gende bewijsvoering: ‘[…] Het aandeel van 4.5. Het middel faalt. mijn waarbinnen het onderzoek op de (Sr art. 140) terechtzitting diende te worden hervat verdachte in deze onderneming bestond uit: het accepteren van aangeboden gelden en het uitvoeren van wisseltransacties, het 418 − indien de verdachte alsdan nog gedetineerd zou zijn voor de onderhavige zaak − is gesteld op drie maanden. onderhouden van contacten met de wisselaars, het bepalen van de wisselkoers, het 10 februari 2015, nr. 14/04181 2.5. Op 21 april 2011 heeft de rechtbank een accepteren dat wisseltransacties niet juist (Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, als beschikking aangeduide beslissing gege- werden geregistreerd, het toelaten dat onge- J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de ven, waarin het verzoek tot opheffing van de bruikelijke transacties onjuist werden Griend) voorlopige hechtenis is afgewezen en het gemeld, het voortzetten van wisselpraktijken (Na beroep in cassatie in het belang van de verzoek tot schorsing − onder in de beslis- als wisseltransacties door het MOT waren wet door A-G mr. G. Knigge, strekkende tot sing vermelde voorwaarden − is toegewezen. doorgemeld aan justitie. Het vereiste opzet vernietiging in het belang der wet van de 2.6. Ter terechtzitting van het hof in raadka- kan voor verdachte worden afgeleid uit het beschikking van het Gerechtshof Amster- mer heeft de advocaat-generaal zich op het gegeven dat hij bewust een bedrijfscultuur dam, nr. 15/740177-09, van 22 juni 2011) standpunt gesteld dat de beslissing van de heeft laten ontstaan en laten voortbestaan ECLI:NL:HR:2015:257 rechtbank, conform haar bewoordingen, een NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 517 Rechtspraak beschikking is en dat daartegen op de voet schorsing van de voorlopige hechtenis op de schorsen. Die bevoegdheid tot schorsing van artikel 87 Sv voor de officier van justitie terechtzitting worden beslist. Een dergelijke van de voorlopige hechtenis komt dus aan hoger beroep openstaat. beslissing kan niet worden aangemerkt als het hof niet alleen toe wanneer het is 2.7. Het hof volgt de advocaat-generaal niet een beschikking. Tegen een op de terechtzit- geroepen te beslissen inzake de voorlopige in die opvatting. Ingevolge het bepaalde in ting in eerste aanleg gegeven beslissing staat hechtenis nadat appel is ingesteld in de artikel 21 lid 1 Sv geschieden op de terecht- op grond van art. 406 Sv voor de officier van strafzaak zelve, maar tevens wanneer op de zitting onderzoek en beslissing omtrent alle justitie hoger beroep slechts open gelijktijdig voet van art. 71 Sv hoger beroep is inge- vorderingen, verzoeken of voordrachten, met dat tegen de einduitspraak. Die wettelij- steld tegen een bevel tot gevangenhouding aldaar gedaan. Op het verzoek van de raads- ke regeling laat immers geen ruimte om of gevangenneming. Het hof is tevens man tot opheffing subsidiair schorsing van meer uitzonderingen te maken dan in het bevoegd de voorlopige hechtenis te schor- de voorlopige hechtenis, gedaan ter terecht- tweede lid van art. 406 Sv zijn voorzien (vgl. sen wanneer het op grond van art. 87 lid 2 zitting van 19 april 2011, had mitsdien ter het heden uitgesproken arrest van de Hoge Sv in hoger beroep oordeelt omtrent de terechtzitting uitspraak moeten worden Raad, ECLI:NL:HR:2015:247). afwijzing van een verzoek tot opheffing gedaan. Aan het voorschrift van art. 406, eerste lid, Sv van de voorlopige hechtenis. 2.8. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat kan geen afbreuk worden gedaan doordat, het onderzoek ter terechtzitting, dat ter zoals in het onderhavige geval, op een op de Inleiding: terechtzitting van 19 april 2011 voor onbe- terechtzitting gedaan verzoek tot schorsing Cassatie in het belang der wet. Het middel paalde tijd was geschorst, op 21 april 2011, in van de voorlopige hechtenis nadien bij als klaagt dat het hof de verdachte, gelet op het verband met de te geven beslissing waarvan ‘beschikking’ aangemerkte afzonderlijke bepaalde in art. 87 lid 2 Sv, ten onrechte niet- beroep, is voortgezet. De beslissing waarvan beslissing is beslist tot toewijzing daarvan. ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep vermeldt niet dat deze ter terechtzit- Het Hof heeft de Officier van Justitie dus beroep tegen de beschikking van de recht- ting is uitgesproken. Wel is daarin vermeld terecht niet-ontvankelijk verklaard in het bank van 20 januari 2010 houdende afwij- dat de beslissing een beschikking is, hetgeen hoger beroep. zing van het verzoek tot schorsing van de − naar luidt van artikel 138 Sv − zou mee- 4.4. Het middel faalt. voorlopige hechtenis. brengen dat de beslissing niet op de terecht- 4.5. Opmerking verdient nog het volgende. De gang van zaken is de volgende geweest. 1. zitting gegeven is. Met het oog op de tenuitvoerlegging van een Bij beschikking van 9 december 2009 heeft 2.9. Indien de beslissing van de rechtbank, op de terechtzitting mondeling gegeven en de raadkamer van de rechtbank de vordering zoals artikel 21 lid 1 Sv voorschrijft, moet in het proces-verbaal aangetekende beslis- tot gevangenhouding van de verdachte toe- worden beschouwd als een ter terechtzitting sing tot schorsing of opheffing van de voorlo- gewezen. Bij afzonderlijke beschikking van 9 gegeven beslissing tot schorsing van de voor- pige hechtenis is het in de praktijk gebruike- december 2009 heeft de rechtbank het ver- lopige hechtenis, staat ingevolge het bepaal- lijk en wordt het wenselijk geacht deze zoek tot schorsing van de voorlopige hechte- de in artikel 406 lid 1 Sv geen hoger beroep beslissing ook afzonderlijk te minuteren. nis afgewezen. Tegen de beschikking houden- open. Dit artikel laat immers hoger beroep Geen rechtsregel verzet zich daartegen. Zo de de toewijzing van de vordering tegen vonnissen die geen einduitspraak zijn een schriftelijke vastlegging kan niet worden gevangenhouding heeft de verdachte hoger slechts toe, gelijktijdig met dat tegen de aangemerkt als een beschikking als bedoeld beroep ingesteld. 2. Bij beschikking van 14 einduitspraak. Lid 2 van dat artikel noemt in art. 138 Sv. januari 2010 heeft het hof de beschikking daarop een aantal uitzonderingen, maar Volgt verwerping van het beroep. van de rechtbank houdende de toewijzing daaronder is de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet begrepen. Waar geen hoger beroep openstaat, kan de officier van de vordering tot gevangenhouding 419 van justitie daarin niet worden ontvangen. bevestigd en het bij de behandeling in raadkamer aan het hof gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. 2.10. Indien de beslissing van de rechtbank 10 februari 2015, nr. 14/04179 3. De verdachte heeft vervolgens bij de raad- moet worden beschouwd als een beschikking (Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, kamer van de rechtbank opnieuw een ver- heeft de rechtbank de beslissing, gelet op het J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de zoek tot schorsing van de voorlopige hechte- hierboven overwogene, ten onrechte die vorm Griend) nis gedaan. De rechtbank heeft dat verzoek gegeven. Dat de rechtbank haar beslissing ten (Na beroep in cassatie in het belang van de bij beschikking van 20 januari 2010 afgewe- onrechte heeft neergelegd in een beschikking wet door A-G mr. G. Knigge, strekkende tot zen. De verdachte heeft tegen deze beschik- behoort niet tot gevolg te hebben dat het vernietiging in het belang der wet van de king hoger beroep ingesteld. 4. Het hof heeft openbaar ministerie de beslissing in hoger beschikking van het Gerechtshof te ’s-Gra- de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in beroep inhoudelijk kan laten herbeoordelen. venhage, nr. 11/500498-09, van 11 februari zijn onder 3. vermelde hoger beroep en daar- Dat zou in strijd zijn met het wettelijke sys- 2010) toe overwogen dat ‘reeds een eerder verzoek teem van rechtsmiddelen en met de eisen ECLI:NL:HR:2015:255 tot schorsing van de voorlopige hechtenis op van een goede procesorde. Ook in dit geval kan mitsdien de officier van justitie niet in 14 januari 2010 door het Hof is behandeld’. (Sv art. 71, 80, 86, 87) Hoge Raad, onder meer: het hoger beroep worden ontvangen. 2.11. De slotsom is dat de officier van justitie Bevoegdheid hof tot schorsing voorlopige 4.2.1. Op grond van art. 86 Sv is de rechter niet-ontvankelijk moet worden verklaard in hechtenis. Ingevolge art. 86 Sv is de rechter die hetzij in eerste aanleg hetzij in hoger het hoger beroep.’ die (in eerste aanleg of in hoger beroep) beroep over de voorlopige hechtenis beslist, over de voorlopige hechtenis beslist, bevoegd om op vordering van het openbaar Hoge Raad, onder meer: bevoegd om op vordering van het Openbaar ministerie, op verzoek van de verdachte of 4.3. Ingevolge art. 21, eerste lid, Sv moet op Ministerie, op verzoek van de verdachte of ambtshalve de voorlopige hechtenis te schor- een ter terechtzitting gedaan verzoek tot ambtshalve de voorlopige hechtenis te sen. Die bevoegdheid tot schorsing van de 518 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Rechtspraak voorlopige hechtenis komt dus aan het hof in het verzoek niet de gronden betreft een raadsman en toepassing van voorlopige niet alleen toe wanneer het is geroepen te waarop de voorlopige hechtenis is verleend. hechtenis en wijziging van de artikelen 27 en 77hh van het Wetboek van Strafrecht, houdt beslissen inzake de voorlopige hechtenis nadat appel is ingesteld in de strafzaak zelve, (Sv art. 69, 71) onder meer in: ‘De voorgestelde artikelen 69, tweede lid, en 87, tweede lid, Sv zijn niet zo maar tevens wanneer op de voet van art. 71 Sv hoger beroep is ingesteld tegen een bevel Inleiding: zeer ingegeven door vrees voor misbruik als tot gevangenhouding of gevangenneming. Cassatie in het belang der wet. Het middel wel door het streven om nodeloze belemme- Het hof is tevens bevoegd de voorlopige klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat ringen voor de snelle afwikkeling van zaken hechtenis te schorsen wanneer het op grond zij een verzoekschrift tot opheffing van de met een preventief gedetineerde verdachte te van art. 87, tweede lid, Sv in hoger beroep voorlopige hechtenis dat louter is gestoeld vermijden. Het is het goede recht van de ver- oordeelt omtrent de afwijzing van een ver- op de stelling dat de beslissing van de raad- dachte om, telkens opnieuw, tussentijds aan zoek tot opheffing van de voorlopige hechte- kamer om de gevangenhouding te bevelen de rechtbank opheffing van de voorlopige nis. (Vgl. HR 20 april 2010, op onjuiste gronden is gegeven, niet op de hechtenis te verzoeken, maar het zou te ver ECLI:NL:HR:2010:BL3144, NJ 2010/253.) aangevoerde grond kan toewijzen nu de ver- gaan, de rechtbank te verplichten hem over 4.2.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwo- dachte tegen die beslissing geen hoger elk nieuw verzoek te horen. De positie van de gen, geeft het oordeel van het Hof dat de ver- beroep heeft ingesteld, blijk geeft van een officier van justitie is in deze niet vergelijk- dachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger onjuiste rechtsopvatting. baar met die van de verdachte. Dat de offi- beroep tegen de afwijzing van het verzoek De bestreden beschikking houdt het volgen- cier, na definitieve afwijzing van een vorde- tot schorsing van de voorlopige hechtenis op de in: ring tot bewaring, onmiddellijk daarna, de grond dat reeds een eerder verzoek tot ‘− dat het verzoek tot opheffing van de voor- zonder nieuwe gegevens, wederom de bewa- schorsing van de voorlopige hechtenis door lopige hechtenis louter gestoeld is op de stel- ring zou vorderen, is ondenkbaar; hij zou dan het Hof was behandeld, blijk van een onjuiste ling van de raadsman dat de beslissing van trouwens, zowel door de rechtbank als door rechtsopvatting. Het door het Hof genoemde de raadkamer om de gevangenhouding te het hiërarchisch boven hem geplaatste gezag, “eerdere verzoek” betrof immers een verzoek verlenen op onjuiste gronden is geschied, nu, ongetwijfeld terecht worden gewezen. Aan de tot schorsing van de voorlopige hechtenis naar zijn mening, de vijfjaarstermijn als verdachte kan men het echter niet kwalijk dat is gedaan in de raadkamer waarin het bedoeld in artikel 67 lid 1 sub 3 [De Hoge nemen, wanneer hij, ook zonder enige kans hoger beroep tegen de toewijzing van de vor- Raad leest: 67a, tweede lid, onder 3] van het op succes, voortgaat met rekwestreren.’ dering gevangenhouding werd behandeld, Wetboek van Strafvordering verstreken was (Kamerstukken II 1972, 9994, nr. 8, p. 9). terwijl niet is gebleken dat de verdachte op het moment van de thans aan de vorde- (ii) De memorie van toelichting bij het wets- reeds gebruik had gemaakt van zijn in art. ring ten grondslag gelegde feiten; dat, om voorstel dat heeft geleid tot de wet van 7 87, tweede lid, Sv voorziene recht om een- verdachte moverende redenen (de gevangen- april 2005 tot wijziging van het Wetboek van maal in hoger beroep te komen van een houding werd geschorst) namens verdachte Strafvordering in verband met de verlen- afwijzende beslissing door de Rechtbank van geen hoger beroep is ingesteld tegen de gingsprocedure voorlopige hechtenis en de een verzoek tot opheffing dan wel schorsing beslissing van de raadkamer; termijn van de uitspraak van het schriftelijk van de voorlopige hechtenis. - dat hoger beroep tegen beslissingen van de vonnis van de alleenrechtsprekende rechter, 4.2.3. Het middel is derhalve terecht voorge- raadkamer van de rechtbank niet open staat houdt onder meer in: ‘Het huidige artikel 69, steld. bij de rechtbank; eerste lid, kent de verdachte een ongelimi- Volgt vernietiging in het belang van de wet - dat het feit dat de beslissing van de raadka- teerd recht toe opheffing van de voorlopige van de bestreden beschikking. mer van de rechtbank inmiddels niet meer hechtenis te verzoeken. Het beperkt evenwel voorgelegd kan worden aan het gerechtshof diens recht te worden gehoord tot het eerste dit niet anders maakt; verzoek. (...) Op elke vordering tot verlenging - dat de rechtbank derhalve geen aanleiding van de voorlopige hechtenis wordt de betrok- ziet de beslissing de gevangenhouding te kene gehoord, tenzij hij hiervan afstand doet 420 10 februari 2015, nr. 14/04180 bevelen te heroverwegen; (artikel 66, derde lid).’ (Kamerstukken II (Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, - dat de rechtbank ambtshalve heeft onder- 1994/95, 24 219, nr. 3, p. 2-3). J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de zocht of het geval van artikel 67a lid 3 van (iii) De nota naar aanleiding van het verslag Griend) het Wetboek van Strafvordering aan de orde bij het hiervoor onder (ii) vermelde wetsvoor- (Na beroep in cassatie in het belang van de is, hetgeen naar het oordeel van de recht- stel houdt onder meer in: ‘Voor het stellen wet door A-G mr. G. Knigge, strekkende tot bank niet het geval is; van een aanvullend motiveringsvereiste voor vernietiging in het belang der wet van de Gelet op artikel 69 van het Wetboek van het doen van een verzoek tot opheffing, zoals beschikking van Rb. Haarlem 10 november Strafvordering. Beschikt als volgt: Wijst af het verzocht door de leden van de GPV-fractie zie 2010, nr. 15/700472-10) verzoek tot opheffing van de voorlopige ik evenmin aanleiding. De wettelijke regeling ECLI:NL:HR:2015:256 hechtenis.’ voorziet erin dat de verdachte in beginsel Verzoek tot opheffing van de voorlopige Wetsgeschiedenis: opheffing of schorsing kan doen; zij regelt hechtenis: tekst noch strekking van art. 69 Aan de wetsgeschiedenis kan in dit verband voorts wanneer de verdachte in de gelegen- lid 1 Sv beperken het recht van de verdach- het volgende worden ontleend. heid moet worden gesteld bij de behandeling te opheffing van de voorlopige hechtenis te (i) De memorie van antwoord bij het wets- van zijn verzoek te worden gehoord. Omdat verzoeken. Er is geen plaats voor een beper- voorstel dat heeft geleid tot de wet van 26 de verzoeken om schorsing bedoeld zijn voor king tot gevallen waarin niet eerder hoger oktober 1973, Stb. 1973, 509, tot herziening schorsing van langere duur, ligt voor de hand beroep tegen de toewijzing van de vorde- van de bepalingen van het Wetboek van te veronderstellen dat de verdachte samen ring gevangenhouding is ingesteld of waar- Strafvordering betreffende toevoeging van met zijn raadsman concrete voorstellen die een ongelimiteerd aantal verzoeken om NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 519 Rechtspraak zijn verzoek ondersteunen, kan formuleren – naast andere omstandigheden die kun- stelt de rechtbank de volgende feiten vast. De (b.v. een aanbod tot het stellen van zeker- nen duiden op grootschalig en professio- op 24 maart 2009 in het bedrijfspand aan de heid). Het motiveringsvereiste stelt de recht- neel handelen als bijvoorbeeld aan de orde [a-straat] in Heerhugowaard aangetroffen bank en het openbaar ministerie in staat in HR 23 september 2014, ECLI 2014:2756, kwekerij was zeer professioneel ingericht. Er zich beter een oordeel te vormen over de NJ 2014/431 – mede betrekken of het opzet- zijn 5.152 hennepplanten aangetroffen en merites van het verzoek, dan wanneer het telijk telen en/of verwerken en/of bewer- 2.405 hennepstekken. In een bestelbus in het verzoek zonder vooraankondiging op de ken respectievelijk afleveren en/of vervoe- pand zijn nog eens 600 hennepstekken aan- terechtzitting wordt gedaan. Het stellen van ren van hennepplanten meermalen heeft getroffen. Uit onderzoek van monsters van een motiveringsvereiste aan een verzoek tot plaatsgevonden. Indien de rechter bij voor- de in beslag genomen planten en -stekken is opheffing van de voorlopige hechtenis acht melde vraag heeft betrokken dat sprake is gebleken dat het materiaal hennep betrof. ik weinig zinvol. Ieder verzoekt tot opheffing van meermalen telen, sluit die enkele Gebleken is voorts dat de elektriciteit voor de zal immers worden geïnspireerd door het omstandigheid niet uit dat zich voorts de hennepkwekerij door middel van het verbre- idee dat voortzetting van de detentie niet in situatie kan voordoen dat ook het ‘in de ken van de zegels van de aansluitkast en het het belang van de verdachte is en vrijlating uitoefening van een beroep of bedrijf’ han- aanleggen van een extra aansluiting buiten wenselijk.’ (Kamerstukken II 1995/96, 24 219, delen als bedoeld in art. 11 lid 3 Opw, meer- de elektriciteitsmeter om werd betrokken. nr. 8, p. 10). malen is gepleegd en dat op die grond Het pand is in 2007 bezichtigd met de make- wordt geoordeeld dat sprake is van op zich- laar door de verdachte en de medeverdachten Hoge Raad, onder meer: zelf staande handelingen die meer dan één [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Ver- 4.3. Het in de overwegingen van de Recht- misdrijf opleveren. Gelet op de bewijsmoti- volgens is een huurovereenkomst voor het bank besloten liggende oordeel dat zij geen vering heeft het hof in casu echter ten pand gesloten tussen beheersmaatschappij onderzoek behoeft in te stellen naar de voor onrechte aan de kwalificatie van de feiten [A] en de verdachte ingaande 1 oktober 2007. de verzochte opheffing van de voorlopige ‘meermalen gepleegd’ toegevoegd. Bij de aanvang van het huurcontract was het hechtenis aangevoerde bestrijding van de Ondanks terechte cassatieklacht analoge de bedoeling dat er een hennepkwekerij zou juistheid van de gronden waarop de voorlopi- toepassing art. 80a RO: omdat het belang worden gevestigd. De verdachte kreeg maan- ge hechtenis is verleend, nu zij de voorlopige van de verdachte bij zijn cassatieberoep in delijks contant geld van de medeverdachte hechtenis niet kan opheffen omdat de ver- casu niet evident is, terwijl de schriftuur [medeverdachte 3] om de huur en andere dachte tegen het bevel gevangenhouding niet een toelichting met betrekking tot dit kosten van het pand te betalen. De medever- geen hoger beroep heeft ingesteld, geeft blijk belang bevat, mist de verdachte een vol- dachte [medeverdachte 3] heeft aan de ver- van een onjuiste rechtsopvatting. doende rechtens te respecteren belang bij dachte voorgesteld om een (vals) onderhuur Tekst noch strekking van art. 69, eerste lid, Sv, zijn klacht in cassatie en kan het middel contract op te maken voor het pand. [mede- zoals daarvan mede blijkt uit de hiervoor in niet tot cassatie leiden. verdachte 4] heeft samen met anderen de kwekerij opgebouwd. De kwekerij, althans 4.2 weergegeven wetsgeschiedenis, beperken het recht van de verdachte opheffing van de (Opw art. 3, 11; Sr art. 57; RO art. 80a) een gedeelte daarvan, is vanaf eind 2007 in werking geweest. In de ten laste gelegde peri- voorlopige hechtenis te verzoeken. Voor een beperking tot gevallen waarin niet eerder Inleiding: ode hebben, respectievelijk, [medeverdachte hoger beroep tegen de toewijzing van de vor- Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort 7], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] dering gevangenhouding is ingesteld of gezegd – (feit 3) ‘meermalen tezamen en in voor de planten en het onderhoud van de waarin het verzoek niet de gronden betreft vereniging met anderen, in de uitoefening kwekerij gezorgd. Ook [medeverdachte 1] waarop de voorlopige hechtenis is verleend, van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft heeft gedurende één dag onderhoudswerk- is geen plaats. geteeld grote hoeveelheden van een materi- zaamheden in de kwekerij verricht. De 4.4. Het middel slaagt. aal bevattende hennep’ en (feit 5) deelne- kweekbakken waren in vier series verdeeld Volgt vernietiging in het belang van de wet ming aan een criminele organisatie, welke en de series kwamen steeds na elkaar in van de bestreden beschikking. organisatie tot oogmerk had het plegen van bloei. Er was een leverancier van aarde, en misdrijven, namelijk de misdrijven als gebruikte grond en afval werden ofwel omschreven in art. 11 lid 3 en lid 5 Opw, te gestort in een container, die door een derde weten ‘het meerdere malen in de uitoefening werd opgehaald, ofwel door [medeverdachte van beroep of bedrijf tezamen en in vereni- 5] en [medeverdachte 6] in een aanhangwa- 10 februari 2015, nr. 12/05917 ging met anderen opzettelijk telen en/of gen naar een afvalbedrijf in Amsterdam (Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink, bewerken van (grote) hoeveelheden van een gebracht waar het door hen werd gestort. De E.S.G.N.A.I. van de Griend) materiaal bevattende hennep’. Het hof heeft medeverdachte [medeverdachte 3] was ver- (Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek- het onder 3 bewezenverklaarde gekwalifi- schillende keren aanwezig in de kwekerij. Tot kende tot vernietiging wat betreft de kwali- ceerd als ‘medeplegen van in de uitoefening het begin van 2009 was in de kwekerij een ficatie van feit 3 en tot verbetering daar- van een beroep of bedrijf opzettelijk hande- knipploeg actief die werd aangeduid als de van, alsmede wat betreft de duur van de len in strijd met een in artikel 3 onder B van “oude knipploeg”, bestaande uit [betrokkene opgelegde straf en tot vermindering daar- de Opiumwet gegeven verbod, meermalen 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokke- van en tot verwerping voor het overige; adv. gepleegd’. ne 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7] en mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse) Het hof heeft ten aanzien van het onder 3 [betrokkene 8]. Deze knipploeg werd gecoör- ECLI:NL:HR:2015:268 bewezenverklaarde – door overneming in dineerd door [betrokkene 3]. Naar aanleiding zoverre van de overwegingen van de recht- van een conflict met de “oude knipploeg” Bestanddeel ‘in de uitoefening van een bank − het volgende overwogen: ‘Op grond heeft [medeverdachte 5] eind 2008/begin beroep of bedrijf’ art. 11 lid 3 Opw: bij de van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in januari 2009 een nieuwe knipploeg gewor- vraag of hiervan sprake is kan de rechter de van dit vonnis deel uitmakende bijlage, ven. Vanaf begin januari 2009 tot 24 maart 421 520 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Rechtspraak 2009 zijn [betrokkene 9], [betrokkene 10] en geweest bij het in stand houden van de hen- Hof ten onrechte aan de kwalificatie ‘meer- [betrokkene 11] als knipsters aan het werk nepkwekerij. De verdachte heeft louter met malen gepleegd’ toegevoegd. gegaan in de kwekerij. In maart 2009 kwam het oog op financieel gewin gehandeld. Het 4.5. In art. 80a RO is bepaald dat het beroep daar [betrokkene 12] bij. Zij werden aange- gebruik van de op lijst II van de Opiumwet in cassatie niet-ontvankelijk kan worden ver- duid als de “nieuwe knipploeg”. De medever- voorkomende middelen − de hennepproduc- klaard op de grond dat de betrokkene klaar- dachte [medeverdachte 4] ging over het ont- ten en hasjiesj − kan schadelijke gevolgen blijkelijk onvoldoende belang heeft bij het slag van personen. Tevens heeft hij aan de bij meebrengen voor de gezondheid van gebrui- cassatieberoep. Daarom mag in gevallen de kwekerij betrokken personen werktele- kers. Bovendien leidt de teelt van hennep waarin dat belang niet evident is, van de ver- foons verschaft. [medeverdachte 5] had, in veelal tot negatieve maatschappelijke effec- dediging in redelijkheid worden verlangd dat ieder geval in 2009, de dagelijkse leiding. De ten. De verdachte en zijn mededaders hebben zij in de cassatieschriftuur een toelichting rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal geeft met betrekking tot het belang bij haar de verdachte een faciliterende rol heeft van elektriciteit door in de kwekerij de klacht. gespeeld ten aanzien van deze hennepkweke- stroom die voor deze kwekerijen nodig was, Alle door het Hof toegepaste strafbepalingen rij, te weten het huren van het bedrijfspand buiten de meter om aan te leggen. Het op bevatten een strafbedreiging met onder meer van de eigenaar en het fungeren als dekman- deze wijze betrekken van elektriciteit is een gevangenisstraf van ten hoogste zes tel. Anders dan de officier van justitie en de maatschappelijk gezien laakbaar en brengt jaren. Ingevolge art. 57, tweede lid, Sr is te raadsman is de rechtbank van oordeel dat grote schade mee voor de energieleverancier.’ dezen het wettelijk strafmaximum, voor deze rol niet slechts medeplichtigheid ople- Het middel klaagt dat het hof het onder 3 zover het een gevangenisstraf betreft, acht vert, maar leidt tot het aannemen van het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwa- jaren gevangenisstraf. Gelet hierop en in aan- medeplegen van het telen van hennep. Naar lificeerd als ‘meermalen gepleegd’. merking genomen de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden en ’s het oordeel van de rechtbank volgt namelijk uit de bewijsmiddelen dat er tussen de ver- Hoge Raad, onder meer: Hofs motivering van die straf, is het belang dachte en zijn medeverdachten sprake is 4.3. Vooropgesteld moet worden dat de rech- van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet geweest van een nauwe en bewuste samen- ter bij de vraag of sprake is van ‘in de uitoefe- evident. In aanmerking genomen dat de werking, gericht op de exploitatie van de ning van een beroep of bedrijf’ in de zin van schriftuur niet een toelichting met betrek- hennepkwekerij. De rechtbank is voorts van art. 11, derde lid, Opiumwet − naast andere king tot dit belang bevat < de stelling dat oordeel dat de verdachte, met zijn hiervoor omstandigheden die kunnen duiden op ‘een ongebreidelde cumulatie van strafopleg- omschreven rol, daaraan een wezenlijke bij- grootschalig en professioneel handelen als ging dreigt’ is daartoe niet genoegzaam < drage heeft geleverd.’ bijvoorbeeld aan de orde in het arrest van de mist de verdachte een voldoende rechtens te Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot Hoge Raad van 23 september 2014, respecteren belang bij zijn klacht in cassatie. een gevangenisstraf van twaalf maanden. ECLI:NL:HR:2014:2756, NJ 2014/431 − mede 4.6. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Het heeft omtrent de strafoplegging onder kan betrekken of het opzettelijk telen en/of meer het volgende overwogen: ‘De verdachte verwerken en/of bewerken respectievelijk heeft zich tezamen met anderen gedurende afleveren en/of vervoeren van hennepplan- geruime tijd beziggehouden met het op gro- ten meermalen heeft plaatsgevonden. te schaal, bedrijfsmatig, telen van hennep in Indien de rechter bij voormelde vraag heeft 10 februari 2015, nr. 14/01393 een bedrijfspand te Heerhugowaard, welke betrokken dat sprake is van − kort gezegd − (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. locatie door een mededader zelfs als zeer meermalen telen, sluit die enkele omstandig- van de Griend) indrukwekkend wordt omschreven. Daarbij heid niet uit dat zich voorts de situatie kan (Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek- was sprake van een zeer professionele orga- voordoen dat ook het ‘in de uitoefening van kende tot vernietiging van het bestreden nisatie die enerzijds bestond uit personen een beroep of bedrijf’ handelen als bedoeld advies en tot terugwijzing; OM-cassatie, die zich louter bezig hielden met de bewer- in art. 11, derde lid, Opiumwet, meermalen is tegengesproken door adv. mr. C. Reijntjes- king van de hennep, de zogenoemde “knip- gepleegd en dat op die grond wordt geoor- Wendenburg, Maastricht) ploegen” en anderzijds personen die zich deeld dat sprake is van op zichzelf staande ECLI:NL:HR:2015:271 bezig hielden met het oprichten, inrichten handelingen die meer dan één misdrijf ople- en het dagelijkse onderhoud van de planta- veren. Beoordeling uitleveringsverzoek door rech- ges en het ronselen, vervoeren en inzetten 4.4. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weerge- ter: aan de rechter die over de toelaatbaar- van de knippers op de verschillende locaties. geven overwegingen heeft het Hof bij de in heid van de uitlevering beslist, komt geen De locaties waar de hennepkwekerijen en de bewezenverklaring − overeenkomstig de oordeel toe over de rechtmatigheid van de kniplocaties zich bevonden werd een legaal tenlastelegging − tot uitdrukking gebrachte bewijsgaring ten behoeve van de strafzaak aanzien gegeven door deze in bedrijfspanden omstandigheid dat sprake is van ‘in de uitoe- in de verzoekende staat. dan wel in woonhuizen te vestigen en te fening van een beroep of bedrijf’ in de zin doen voorkomen alsof deze locaties ook als van art. 11, derde lid, Opiumwet mede zodanig werden gebruikt. De verdachte heeft betrokken dat het opzettelijk telen van hen- de vestiging van een hennepkwekerij in een nepplanten meermalen heeft plaatsgevon- Inleiding: bedrijfspand te Heerhugowaard gefaciliteerd den. OM-cassatie tegen een einduitspraak van het en een legaal aanzien gegeven door op zijn Nu de bestreden uitspraak niets inhoudt Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aru- naam een huurovereenkomst voor het pand waaruit kan worden afgeleid dat ten aanzien ba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, af te sluiten en zorg te dragen voor de beta- van het onder 3 bewezenverklaarde sprake is Sint Eustatius en Saba, van 6 februari 2014, ling van de huur en de elektriciteit. Geduren- van op zichzelf staande handelingen in de nr. HAR 189/13-212/13, op een verzoek van de een langere periode is de verdachte door uitoefening van een beroep of bedrijf die de Verenigde Staten van Amerika tot uitleve- zijn betrokkenheid een onmisbare schakel meer dan één misdrijf opleveren, heeft het ring. 422 (Uitleveringswet) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 521 Rechtspraak Het hof heeft de door de verzoekende Staat Hoge Raad, onder meer: (hierna onderscheidenlijk: het pand en het gevraagde uitlevering van de opgeëiste per- 2.3. Blijkens zijn hiervoor weergegeven over- perceel) als restaurant voor de duur van 15 soon ontoelaatbaar verklaard. De bestreden wegingen heeft het Hof bij zijn oordeel dat jaar en het wijzigen van de gevels van het uitspraak houdt dienaangaande onder meer de verzochte uitlevering ontoelaatbaar moet pand. het volgende in: ‘Het vertrouwensbeginsel worden verklaard mede tot uitgangspunt Bij uitspraak van 9 oktober 2013 heeft de tussen de Verenigde Staten van Amerika en genomen dat de omstandigheid dat ‘de litigi- rechtbank het door [appellant] daartegen het Koninkrijk der Nederlanden is in casu euze bewijsmiddelen’ ‘via een mogelijk pro- ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…). het uitgangspunt. Er dient in beginsel vol- ces in de Verenigde Staten’ zouden kunnen Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger doende vertrouwen te bestaan dat de autori- worden gebruikt, aan uitlevering in de weg beroep ingesteld. teiten op rechtmatige wijze hun opsporings- staat. Aldus heeft het Hof miskend dat aan middelen hebben ingezet. de rechter die over de toelaatbaarheid van de De verdediging heeft gesteld, en het Hof gaat uitlevering beslist geen oordeel toekomt over er op grond van de beschikbare stukken en de rechtmatigheid van de bewijsgaring ten Overwegingen met name van de Affidavit in support of behoeve van de strafzaak in de verzoekende (…) request for extradition d.d. 21 oktober 2013 staat (vgl. HR 10 juli 2001, 7.4. Het belang van [appellant] is gelegen in van uit: dat vanaf november 2012 door de ECLI:NL:HR:2001:AB3324, NJ 2001/618). Voor het gevrijwaard blijven van concurrentie door Amerikaanse autoriteiten hier ten lande bij- zover het middel daarover klaagt, is het een restaurant in hetzelfde verzorgingsgebied zondere opsporingsmethoden, zoals observa- terecht voorgesteld. en marktsegment en van negatieve gevolgen tie en infiltratie zijn gebruikt zonder bemoei- Volgt vernietiging en terugwijzing teneinde voor het ondernemersklimaat vanwege een enis van het lokale Openbaar Ministerie, de toelaatbaarheid van de verzochte uitleve- toename van leegstand binnen dat gebied. waardoor niet kan worden getoetst of al dan ring opnieuw te beoordelen. Wat betreft hetgeen [appellant] heeft aange- niet is gehandeld in strijd met het in ons (en (...) voerd over de economische uitvoerbaarheid niet op gelijke wijze in het Amerikaanse) van het bouwplan, wordt onder verwijzing rechtssysteem geldende zgn. Tallon-criterium Raad van State naar de uitspraak van 25 juni 2014 in zaak nr. (177m, derde lid Sv); dat de opgeëiste per- Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. 201307606/1/R2 overwogen dat de economi- soon na zijn voorlopige aanhouding zonder Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D. sche uitvoerbaarheid van een bouwplan er medeweten van het Openbaar Ministerie is van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie mede toe strekt te voorkomen dat belangheb- bezocht door Amerikaanse opsporingsambte- bestuursrechtspraak van de Raad van State. benden worden geconfronteerd met de nadeli- naren en dat aan hem vragen zijn gesteld, Volledige versies van deze uitspraken zijn te ge ruimtelijke gevolgen van een bouwplan dat alsmede dat met hem is gesproken over zijn vinden op www.raadvanstate.nl. niet uitvoerbaar is. Aldus beoogt artikel 3.1.6, mogelijke medewerking aan het onderzoek (aanbod tot plea bargaining) zonder dat voldaan is aan de in ons rechtssysteem gelden- eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro, gele- 423 de zogenaamde Salduz-waarborgen. zen in verbinding met artikel 5.20 van het Bor, de bij het daadwerkelijk realiseren van een bouwplan betrokken belangen te beschermen, Het Hof weegt daarbij mede dat van de hier- 21 januari 2015, nr. 201310555/1/A1 waaronder in ieder geval begrepen die van voor bedoelde handelingen geen dan wel op (Mrs. Troostwijk, Bijloos en Drop) grondeigenaren en grondgebruikers in de onvoldoende wijze door enig lokale opspo- ECLI:NL:RVS:2015:96 nabije omgeving van het perceel waarop het ringsambtenaar proces-verbaal is opgemaakt, bouwplan is voorzien. Daaronder wordt niet dat het gestelde in artikel 564 Sv niet is nage- Toepassing relativiteitsvereiste leidt niet begrepen de belangen van een concurrent die leefd. Het Hof benadrukt dat het hier een tot strijd met art. 6 EVRM. niet in de nabijheid van het perceel is geves- persoon van de Nederlandse nationaliteit betreft, die mag rekenen op de bescherming tigd. Nu het dichtstbij gelegen buffetrestau(EVRM art. 6; Awb art. 8:69a) van zijn eigen nationale strafvorderlijke rant op ongeveer 3 kilometer van het perceel ligt, kan hetgeen [appellant] over de economi- bepalingen. Anders dan afgeleid zou kunnen Uitspraak op het hoger beroep van de beslo- sche uitvoerbaarheid van het bouwplan heeft worden uit de eerdere beschikking van dit ten vennootschap met beperkte aansprake- aangevoerd, op grond van artikel 8:69a van de Hof van 5 november 2013, meent het Hof lijkheid [appellant] Groningen BV en de Awb niet leiden tot vernietiging van het thans, beschikkende over het uiteindelijke besloten vennootschap met beperkte aan- bestreden besluit. De rechtbank heeft gelet dossier, dat deze geconstateerde gebreken, in sprakelijkheid [appellant] Stadsparkpavil- hierop een inhoudelijke bespreking van dit onderling verband en samenhang bezien, joen BV, beide gevestigd te Groningen (hier- betoog achterwege kunnen laten. Voorts van dusdanige aard zijn, dat zij een uitleve- na tezamen en in enkelvoud: [appellant]), bestaat er geen grond voor het oordeel dat de ring in de weg staan. Naar Curaçaos recht appellant, vs. de uitspraak van de voorzie- rechtbank, door met betrekking tot aspecten zouden de litigieuze bewijsmiddelen in de ningenrechter van Rechtbank Noord-Neder- als uiterlijk van het gebouw en de duur van de gegeven omstandigheden immers ter zijde land (hierna: de rechtbank) van 9 oktober omgevingsvergunning te overwegen dat deze moeten worden geschoven en het Hof acht 2013 in zaken nrs. 13/877 en 13/878 in het niet kunnen leiden tot vernietiging van het het onjuist dat dat bewijs wel zou kunnen geding tussen: [appellant] en het college van bestreden besluit, heeft miskend dat rechtsre- worden gebruikt via een mogelijk proces in burgemeester en wethouders van Groningen. gels zijn geschonden, die strekken tot bescher- de Verenigde Staten in het kader van een ming van het belang van [appellant]. omzetting van de straf naar nationale maat- Procesverloop Het betoog faalt. staven.’ Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het college 8. Voor zover [appellant] met haar beroep op Het middel klaagt over de ontoelaatbaarver- aan [vergunninghouder] een omgevingsver- de schending van het formele zorgvuldigheids- klaring van de verzochte uitlevering. gunning verleend voor het gebruik van het beginsel, het motiveringsbeginsel en het pand op het perceel [locatie] in Groningen rechtszekerheidsbeginsel zich beroept op pro- 522 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Rechtspraak cedurele gebreken bij de verlening van de 424 niet had voldaan. 5. De rechtbank heeft het beroep van [appel- omgevingsvergunning, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 30 juli 28 januari 2015, nr. 201405774/1/A3 lant] ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe 2014, in zaak nr. 201307597/1/R6 dat schen- (Mrs. Borman, Van den Broek, Wissels) overwogen dat het college de standplaatsver- ding van de door haar ingeroepen procedurele ECLI:NL:RVS:2015:219 gunning mocht intrekken op grond van artikel 1:6, aanhef en onder c, van de Apv, nu de normen niet los kan worden gezien van de materiële normen waarop [appellant] zich Standplaatsvergunning ten onrechte inge- betalingsverplichting als een aan de vergun- beroept. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de trokken wegens niet voldoen betalingsver- ning verbonden voorschrift moet worden door [appellant] ingeroepen materiële normen plichting; betalingsverplichting was geen beschouwd. Daarbij heeft de rechtbank niet tot vernietiging van de aangevallen uit- vergunningvoorschrift maar onderdeel pri- betrokken dat is vermeld dat de vergunning spraak kunnen leiden, ziet de Afdeling aanlei- vaatrechtelijke overeenkomst. wordt ingetrokken indien de betalingsverplichting niet wordt nagekomen. Niet van ding inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond achterwege te laten. (APV Dronten 2012 art. 1:6) belang is volgens de rechtbank dat de betalingsverplichting onder het kopje ‘afspraken’ 9. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar door het Uitspraak op het hoger beroep van: [appel- en niet onder het kopje ‘voorschriften’ staat grotendeels buiten behandeling laten van haar lant] vs. de uitspraak van Rechtbank Mid- vermeld. beroepsgronden geen reële toegang tot de den-Nederland van 4 juni 2014 in zaak nr. 6. [appellant] betoogt dat de brief van 14 rechter wordt geboden, hetgeen in strijd is met 14/292 in het geding tussen: [appellant] en december 2011 een privaatrechtelijke over- artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van het college van burgemeester en wethouders eenkomst bevat en de afspraak over de beta- de Rechten van de Mens en de Fundamentele van Dronten. lingsverplichting daarom niet als vergunningvoorschrift kan worden aangemerkt. Vrijheden (hierna: het EVRM). 9.1. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof (…) 6.1. De brief van 14 december 2011 bevat voor de Rechten van de Mens, onder meer het 3. (…) afspraken over de betaling van de stand- arrest Ashingdane tegen het Verenigd Konink- Ingevolge artikel 1:6, [van de APV] kan de ver- plaatsvergoeding en het gebruik van de rijk van 28 mei 1985, nr. 8225/78, www.echr. gunning of ontheffing worden ingetrokken grond van de standplaats op de [locatie] door coe.int), volgt dat in artikel 6 van het EVRM of gewijzigd: [appellant]. De afspraken zijn door het colle- niet een absoluut recht op toegang tot de rech- (…) ge en [appellant] ondertekend en vormen ter is neergelegd. Aan de Verdragsstaten komt c. indien de aan de vergunning of ontheffing een privaatrechtelijke overeenkomst tussen een zekere beoordelingsvrijheid toe bij het verbonden voorschriften en beperkingen het college en [appellant]. Het vermelden van stellen van regels die zekere beperkingen niet zijn of worden nagekomen; de afspraak over de betalingsverplichting in inhouden, mits daardoor het recht op toegang (…) de vergunning is aan te merken als een her- tot de rechter niet in zijn kern wordt aange- 4. (…) innering aan deze privaatrechtelijke overeen- tast, de gestelde beperkingen een rechtmatig Bij brief van 14 december 2011 heeft het komst en niet als een aan de vergunning ver- doel dienen en evenredig zijn. college een aantal afspraken opgesteld, die bonden voorschrift. Hiermee is in Met artikel 8:69a van de Awb wordt het recht door het college en [appellant] zijn onder- overeenstemming dat de afspraak over de op toegang tot de rechter niet in zijn kern aan- tekend. Deze afspraken houden onder betalingsverplichting niet is vermeld onder getast. Blijkens de geschiedenis van totstand- andere in dat [appellant] de standplaatsver- het kopje ‘voorschriften’, maar onder het kop- koming van dit artikel (Kamerstukken II 2009- goeding moet voldoen voorafgaande aan je ‘afspraken’. Dat wordt vermeld dat de ver- 2010, 32 450, nr. 3, blz. 20) behoort de maand waarover deze is verschuldigd en gunning wordt ingetrokken indien de beta- rechtsbescherming door de rechter gewaar- dat de eerste keer dat hij niet aan de beta- lingsverplichting niet wordt nagekomen, borgd te zijn voor wie naar gesteld in zijn lingsverplichting voldoet alle afspraken maakt vorenstaande niet anders, nu hierbij rechtspositie is aangetast, maar is niet iedere vervallen en de standplaatsvergunning expliciet naar de in de brief van 14 december schending van een rechtsregel automatisch wordt ingetrokken. 2011 overeengekomen afspraken wordt ver- een aantasting van de rechtspositie van iedere Bij besluit van 30 januari 2012 is door het wezen. De rechtbank heeft derhalve ten belanghebbende. De wetgever beoogt met arti- college aan [appellant] de standplaatsver- onrechte overwogen dat de betalingsverplich- kel 8:69a van de Awb een slagvaardiger gunning verleend. In dat besluit staat onder ting een aan de vergunning verbonden voor- bestuursprocesrecht, waarin geschillen vaker het kopje ‘afspraken’ vermeld dat de afspra- schrift is. definitief worden beslecht, hetgeen een recht- ken zoals beschreven in de brief van 14 Het betoog slaagt. matig doel is. Nu artikel 8:69a van de Awb het december 2011 gelden. Voorts is onder het 6.2. Nu de betalingsverplichting niet een aan beroep op een rechtsregel of een algemeen kopje ‘afspraken’ opgenomen dat met [appel- de vergunning verbonden voorschrift als rechtsbeginsel alleen beperkt als deze rechts- lant] is afgesproken dat de standplaatsver- bedoeld in artikel 1:6, aanhef en onder c, van regel of dit algemeen rechtsbeginsel niet goeding voor de eerste van iedere maand de APV is, heeft het college ten onrechte op strekt tot bescherming van de belangen van aan de balie van het gemeentehuis wordt grond van deze bepaling de vergunning inge- degene die zich daarop beroept en deze beper- voldaan en dat zodra [appellant] niet aan trokken. king niet als onevenredig kan worden aange- deze betalingsverplichting voldoet, hij de (…) merkt, kan niet staande worden gehouden dat standplaats in de maand daarop niet meer met dit artikel niet aan de eisen van artikel 6 mag innemen en de standplaatsvergunning Centrale Raad van Beroep van het EVRM wordt voldaan. wordt ingetrokken. Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. (…) (…) van der Ham, vice-president van de Centrale Aan het besluit van 5 april 2013 heeft het Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd college ten grondslag gelegd dat [appellant] Wetenschappelijk bureau van de Centrale de standplaatsvergoeding van maart 2013 Raad van Beroep. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 523 Rechtspraak 425 hield verband met verhuizingen: dat maakt 426 de aanwezigheid van verhuiscontainers in 5 februari 2015, nr. 13/4139 AW beginsel aannemelijk. Verder heeft appellan- 10 februari 2015, nr. 13/4932 WWB (Mrs. Kooper, Kooijman, Vermeulen) tes collega M in haar schriftelijke verklaring (Mrs. Van Viegen, Hoogendijk, Rombouts) ECLI:NL:CRVB:2015:289 van 19 juli 2012 bevestigd dat er obstakels in ECLI:NL:CRVB:2015:343 de gang bij de liften waren en dat het daarAansprakelijkheid werkgever voor ongeval, door niet mogelijk was de hellingbaan volle- Grondslag maatregel. Het aannemen van schending zorgplicht. dig af te lopen. Nu niet binnen korte tijd na een raadsvoorstel kan er niet aan afdoen het ongeval een ongevalsrapportage is opge- dat in de openbare bron www.overheid.nl maakt − waartoe zeker alle reden was geweest, twee versies van de recidivebepaling ston- nu het noodzakelijk was gebleken dat appel- den vermeld. Appellant voert terecht aan Overwegingen lante per ambulance werd afgevoerd − en de dat het beginsel van de rechtszekerheid in 4.1. Indien, zoals in het geval dat hier aan de staatssecretaris pas ruim vijf jaar na het onge- een dergelijk geval meebrengt dat de voor orde is, sprake is van een zelfstandig schade- val een rapportage heeft opgesteld zonder bij de rechtszoekende meest gunstige bepaling besluit dat betrekking heeft op schade die de de totstandkoming daarvan appellante te moet worden toegepast. ambtenaar stelt te hebben geleden in de uit- betrekken, kan een eventuele bewijsnood van oefening van zijn dienstbetrekking, hanteert appellante met betrekking tot de hier bedoel- (Maatregelverordening Inkomensvoorzienin- de Raad volgens vaste rechtspraak de norm de feiten niet voor haar rekening en risico gen gemeente ’s-Gravenhage) zoals omschreven in zijn uitspraak van 22 komen. juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072. Gelet 4.4. De Raad stelt mede in verband met het op deze norm en gelet op de door partijen voorgaande verder vast: betrokken stellingen is in de eerste plaats de v) dat appellante gedwongen was de helling- Overwegingen vraag aan de orde of de staatssecretaris heeft baan halverwege te verlaten door daarvan af Grondslag van de maatregel voldaan aan zijn verplichting de werkzaamhe- te stappen in de richting van het trappenhuis. 4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het colle- den van appellante zodanig in te richten, dan 4.5. Onbetwist staat tussen partijen vast dat ge gehouden was appellant een maatregel op wel voor het verrichten van die werkzaamhe- de hellingbaan een afwijkende rode kleur had, te leggen. De hoogte van die maatregel wordt den zodanige maatregelen te treffen en aan- van een noppenreliëf voorzien was en voldeed geregeld in de artikelen 7 en 11 van de Maat- wijzingen te geven als redelijkerwijs nodig is aan de vereisten van het destijds geldende regelverordening Inkomensvoorzieningen om te voorkomen dat appellante in de uitoe- Bouwbesluit. De staatssecretaris heeft nog van de gemeente ’s-Gravenhage (Verorde- fening van haar werkzaamheden schade lijdt. naar voren gebracht dat er in de betrokken ning). Artikel 7, aanhef en onder 2, sub a, van 4.2. Op grond van de gedingstukken en het hal deugdelijke plafondverlichting was, maar de Verordening kwalificeert het niet gebruik verhandelde ter zitting stelt de Raad vast: appellante heeft het effect daarvan betwist maken van een door het college aangeboden i) dat appellante op 3 juli 2006 voor de eerste door te wijzen op de aanwezigheid van de ver- voorziening gericht op arbeidsinschakeling keer in het [naam kantoor] te [plaatsnaam B.] huiscontainers. als (een gedraging van) de tweede categorie. was en dat zij bij aankomst te horen kreeg dat 4.6. De staatssecretaris heeft betoogd dat hij Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en zij in verband met verhuizingen met de lift met de onder 4.5 omschreven maatregelen onder b, bedraagt de hoogte en duur van de naar de vierde verdieping van de oudbouw aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Dat er vrij- maatregel voor een gedraging van de tweede moest gaan en daar aangekomen naar de wel direct nadat het ongeval had plaatsgevon- categorie 100% van de uitkering of grondslag nieuwbouw moest gaan om vervolgens via den bij de hellingbaan paaltjes met kettingen gedurende een maand. Het tweede lid van het trappenhuis de vergaderzaal te bereiken; zijn geplaatst en dat enige tijd later een leu- artikel 11 van de Verordening bepaalt de ii) dat appellante de lift heeft genomen naar ning is aangebracht, mag zijns inziens niet tot hoogte en duur van de maatregel in geval de vierde verdieping van de oudbouw en daar de conclusie leiden dat hij zijn zorgplicht van recidive (recidivebepaling). is uitgestapt en dat zij haar route vervolgd heeft geschonden. 4.7. De Verordening bevindt zich niet onder heeft door het verlaten van de hal voor de lift 4.7. De Raad volgt de staatssecretaris en daar- de in eerste instantie overgelegde stukken via klapdeuren in de richting van de nieuw- mee de rechtbank niet. Omdat in het bijzon- die aan het bestreden besluit ten grondslag bouw; der voor iemand die het gebouw voor het liggen. Op de website www.overheid.nl zijn iii) dat appellante, zonder dat zij dat vooraf eerst betrad, mede in verband met de verhui- twee - op het punt van artikel 11, tweede lid, kon waarnemen, na door de klapdeuren te zing, direct na het passeren van de klapdeu- van elkaar verschillende - versies aangetrof- zijn gegaan onmiddellijk terecht is gekomen ren sprake was van een ongewone en risico- fen van de Verordening, die blijkens de tekst op de hellingbaan die gelegen was in de hal volle situatie had de staatssecretaris, terwijl ervan beide geldig waren op het moment dat voor de liften en het trappenhuis van de dat eenvoudig mogelijk was, aanvullende vei- het primaire besluit is genomen, namelijk 19 nieuwbouw en die aan de linkerkant grensde ligheidsmaatregelen moeten treffen. Door dat november 2012. In één versie luidt deze aan een muur, maar aan de rechterkant geen na te laten heeft hij zijn onder 4.1 omschre- bepaling (voor zover hier relevant en hierna afscheiding had naar de lager gelegen vloer ven zorgplicht geschonden. aan te duiden als versie I): van de lift- en trappenhuishal; 4.8. Wat onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen ‘De duur of de hoogte van een maatregel in iv) dat in die hal en aan het einde van de hel- betekent dat het bestreden besluit niet op een de tweede categorie bedraagt bij de eerste lingbaan verhuiscontainers stonden. deugdelijke motivering berust en daarmee in recidive binnen één jaar 100% gedurende 4.3. Bij de laatste vaststelling overweegt de strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Alge- twee maanden en bij tweede recidive binnen Raad dat hij de betwisting door de staatssecre- mene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. De één jaar 100% gedurende drie maanden.’ taris van de stelling van appellante dat er con- rechtbank heeft dit niet onderkend. De andere versie luidt (voor zover hier rele- (….) (….) tainers in de weg stonden, verwerpt. Dat vant, hierna aan te duiden als versie II): appellante de bijzondere route moest volgen, ‘De duur of de hoogte van een maatregel kan 524 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Rechtspraak worden verdubbeld, als de belanghebbende nadelige gevolgen van de maatregel, daaruit 3.1. In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is zich naar het oordeel van het college binnen bestaande dat appellant en zijn gezin gedu- bepaald dat van de indiener van het beroep- een jaar, te rekenen vanaf het moment van rende een aaneengesloten periode van zes schrift een griffierecht wordt geheven. Inge- oplegging van een maatregel, opnieuw schul- maanden verstookt zouden zijn van enig inko- volge artikel 8:41, vierde tot en met zesde lid, dig maakt aan een gedraging van dezelfde of men, onevenredig in verhouding tot het daar- van de Awb wijst de griffier de indiener van hogere categorie.’ mee nog verder te bereiken doel. Daaraan het beroepschrift op de verschuldigdheid van 4.8. In zijn reactie op de hierover na herope- doet niet af dat − zoals het college heeft aan- het griffierecht en deelt hij hem mede dat ning van het onderzoek gestelde vragen, gevoerd − appellant het in zijn eigen macht het verschuldigde bedrag binnen vier weken heeft het college zich op het standpunt had de maatregel te voorkomen. Dit is na verzending van zijn mededeling dient te gesteld dat uit een overgelegde e-mailwisse- immers reeds meegewogen bij de oplegging zijn bijgeschreven op de rekening van het ling tussen twee medewerkers van het colle- van de maatregel als zodanig. De Raad is van gerecht dan wel ter griffie dient te zijn ge met bijgevoegde raadsvoorstellen 11 en oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwo- gestort. Indien het bedrag niet binnen deze 118 blijkt dat versie I van de Verordening gen en gelet op 4.2 tot en met 4.5, een maatre- termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het geldig is. De Raad deelt dit standpunt niet. gel ter hoogte van de helft van de standaard beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij Weliswaar blijkt uit raadsvoorstel 118 dat voorgeschreven zwaarte in dit geval passend redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld wordt voorgesteld versie I van de recidivebe- is, dus een maatregel tot verlaging van de bij- dat de indiener in verzuim is geweest. Inge- paling in de Verordening op te nemen, maar stand met 50% over een maand. Omdat spra- volge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn uit de enkele mededeling van een medewer- ke is van recidive en uitgaande van versie II deze bepalingen van overeenkomstige toe- ker van het college in een e-mail aan een van de recidivebepaling, betekent dit dat een passing op het hoger beroep. andere medewerker dat dit raadsvoorstel maatregel van 50% gedurende twee maanden 3.2. Met de heffing van het griffierecht in eind 2011 is aangenomen, kan de geldigheid had moeten worden opgelegd. bestuursrechtelijke zaken heeft de wetgever van versie I op 19 november 2012 niet wor- 4.11. Gelet op 4.10 slaagt het hoger beroep onder meer beoogd dat rechtzoekenden aan den afgeleid. Daar komt bij dat het aanne- voor zover het betrekking heeft op de zwaar- de hand van de daaraan verbonden kosten men van een raadsvoorstel er niet aan af kan te van de maatregel. Met het oog op een fina- een zorgvuldige afweging maken of het zin doen dat in de openbare bron www.overheid. le beslechting van het geschil zal de Raad het heeft een zaak aan de bestuursrechter voor te nl twee versies van de recidivebepaling ston- besluit van 19 november 2012 herroepen en leggen (Kamerstukken II 1984/85, 18 835, nr. 3, den vermeld. Appellant voert terecht aan dat zelf in de zaak voorzien op de wijze als hier- blz. 6, en Kamerstukken II 1991/92, 22 495, het beginsel van de rechtszekerheid in een na in de beslissing is vermeld. nr. 3, blz. 125). Daarbij is de wetgever ervan uitgegaan dat heffing van griffierecht niet dergelijk geval meebrengt dat de voor de rechtszoekende meest gunstige bepaling moet worden toegepast. 427 tot gevolg mag hebben dat aan bepaalde groepen rechtzoekenden in feite de toegang tot de bestuursrechter wordt ontnomen 4.9. Uit 4.8 volgt dat voor deze zaak de Verordening met versie II van toepassing moet 13 februari 2015, nr. 13/1349 WWB-V (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. worden geacht ten tijde van het primaire (Mrs. Simons, Venema, Lubberdink, Polak, 125). Hieruit moet worden afgeleid dat de besluit. Het college heeft hierin geen grond- Van Zutphen) wetgever, ook bij het vaststellen van de hoog- slag kunnen vinden voor het opleggen van ECLI:NL:CRVB:2015:282 te van het bedrag aan griffierecht, is uitgegaan van gevallen waarin de betrokkenen een maatregel van 100% gedurende drie maanden. De rechtbank heeft dit niet onder- Criteria voor vrijstelling van griffierecht in over de financiële middelen beschikken om kend. De aangevallen uitspraak komt voor het bestuursrecht. het verschuldigde griffierecht te betalen, en dus in staat zijn de daaruit voortvloeiende vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad (Awb art. 8:41; EVRM art. 6) last af te wegen tegen het nut van het voeren van een gerechtelijke procedure. het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de wet vernie- Overwegingen 3.3. In het algemeen kan worden aangenomen tigen. De Raad dient vervolgens te bezien 1. De uitspraak van de Raad van 25 juni 2013 dat de regeling in het bestuursrecht over hef- welk vervolg aan deze uitkomst moet worden berust hierop, dat het verschuldigde griffie- fing van griffierecht, inclusief de thans daarbij gegeven. Daartoe is het volgende van belang. recht van € 118 niet binnen de daartoe behorende bedragen aan griffierecht, van dien Zwaarte van de maatregel gestelde termijn is betaald en dat redelijker- aard is dat rechtzoekenden daarmee de toe- 4.10. Ter zitting is namens appellant aange- wijs niet kan worden geoordeeld dat appel- gang tot de rechter niet wordt ontnomen. voerd dat de opgelegde maatregel in de lant niet in verzuim is geweest. 3.4. Dit laat echter onverlet dat zich gevallen omstandigheden van appellant niet proporti- 2. Zowel voorafgaand aan de uitspraak van kunnen voordoen waarin heffing van het oneel was. Appellant heeft er in dit verband de Raad van 25 juni 2013 als in verzet heeft ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan op gewezen dat hij het college tijdens het appellant aangevoerd dat hij geen inkomen griffierecht het voor de rechtzoekende onmo- maatregelgesprek op 6 november 2012 heeft heeft en ook niet beschikt over (enig) vermo- gelijk, althans uiterst moeilijk maakt om meegedeeld dat hij inmiddels zelf werk had gen om het verschuldigde griffierecht te kun- gebruik te maken van een door de wet open- gevonden voor 10 tot 15 uur per week. Daar- nen betalen. gestelde rechtsgang. In een dergelijk geval mee is, zoals appellant terecht aanvoert, de 3. De Raad komt, mede gelet op de uitspraak kan de in 3.2 bedoelde, door de wetgever door het opleggen van een maatregel gewens- van de Afdeling bestuursrechtspraak van de beoogde, afweging naar haar aard niet plaats- te gedragsverandering in ieder geval deels Raad van State van 6 maart 2013, vinden. Mede gelet op het belang dat in een bereikt. Het college heeft met dit gedeeltelijk ECLI:NL:RVS:2013:BZ4443, en het arrest van rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een bereiken van het met het maatregelbesluit te de Hoge Raad van 28 maart 2014, onafhankelijke rechterlijke instantie, welk dienen doel ten onrechte geen rekening ECLI:NL:HR:2014:699, tot de volgende beoor- belang mede ten grondslag ligt aan artikel 6 gehouden. Tegen deze achtergrond zijn de deling. van het Europees Verdrag tot bescherming NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 525 Rechtspraak van de rechten van de mens en de funda- 3.7. Een rechtzoekende die meent aan het in eventuele fiscale partner. Dit geldt eveneens mentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van 3.5 weergegeven criterium te voldoen, dient voor personen aan wie het vanwege het ont- het Handvest van de Grondrechten van de dit in zaken zoals deze, waarin verzet moge- breken van een geldige verblijfsstatus niet is Europese Unie, kan daarom in een dergelijk lijk is, zo spoedig mogelijk maar in elk geval toegestaan in Nederland te werken of die om geval (ook buiten de werkingssfeer van de voor het einde van de door de griffier gestel- die reden geen recht hebben op een sociale- genoemde artikelen) niet worden aanvaard de betalingstermijn kenbaar te maken aan zekerheidsuitkering (illegalen) en voor perso- dat een (hoger) beroep wegens het niet beta- het gerecht. In dat verzoek dient hij terstond nen van wie op voorhand kan worden aange- len van griffierecht niet-ontvankelijk wordt zijn volledige naam (voornamen en achter- nomen dat de in 3.7 bedoelde verklaring verklaard. Binnen het kader van de hier toe- naam) en de adresgegevens en het burgerser- geen inzicht zal geven in hun inkomensposi- passelijke wettelijke regeling kan dit worden vicenummer van zowel zichzelf als een even- tie (in het buitenland woonachtigen zonder bereikt door aan te nemen dat de betrokkene tuele fiscale partner te vermelden. De griffier financiële band met Nederland). Voorts geldt in deze gevallen met het achterwege laten kan vervolgens de Raad voor rechtsbijstand dit voor een rechtzoekende die vanwege ver- van een betaling van griffierecht niet in ver- verzoeken een verklaring als bedoeld in arti- blijf in een inrichting uitsluitend kan zuim is als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, kel 7b van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) beschikken over de in artikel 23 van de Wet van de Awb. af te geven. Die verklaring heeft betrekking werk en bijstand (tot 1 januari 2015) onder- 3.5. Van de in 3.4 bedoelde situatie zal spra- op het kalenderjaar twee jaar voorafgaand scheidenlijk de Participatiewet (vanaf 1 janu- ke zijn bij een rechtzoekende, zijnde een aan het jaar waarin om afgifte van de verkla- ari 2015) vermelde bedragen. natuurlijke persoon, die aannemelijk maakt ring wordt verzocht. Daarna verzoekt de grif- 3.10. Het in 3.7 vermelde tijdstip waarop dat − op de datum waarop het griffierecht fier de rechtzoekende schriftelijk te verklaren uiterlijk door de rechtzoekende moet zijn uiterlijk op de rekening van het gerecht dat de inkomensgegevens in de door de Raad aangevoerd dat hij niet over voldoende inko- moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie voor rechtsbijstand verstrekte verklaring nog men en vermogen beschikt om het griffie- moet zijn gestort − het netto-inkomen actueel zijn en dat noch hij noch zijn eventu- recht te kunnen betalen, is niet eerder in een waarover hij maandelijks kan beschikken ele fiscale partner beschikt over vermogen. uitspraak neergelegd. Daarom wordt bepaald minder bedraagt dan 90% van de voor een Indien de schriftelijke verklaring van de dat in zaken waarin dat uiterste tijdstip op alleenstaande geldende (maximale) bij- rechtzoekende inhoudt dat die inkomensge- de dag waarop deze uitspraak is gedaan standsnorm, en voorts dat hij niet beschikt gevens niet meer actueel zijn, dan dient hij reeds is verstreken en niet-ontvankelijkver- over vermogen waaruit het verschuldigde zijn verklaring met bewijsstukken te onder- klaring vanwege het niet (tijdig) betalen van griffierecht kan worden betaald. Hierbij is bouwen als hij zijn beroep op betalingson- het verschuldigde griffierecht is of wordt uit- de gezinssamenstelling van de rechtzoe- macht handhaaft. gesproken, ook nog uiterlijk in verzet door de kende niet van belang en dient het inko- 3.8. De verklaring, bedoeld in artikel 7b van rechtzoekende kan worden aangevoerd dat men en vermogen van een eventuele fisca- de Wrb, vermeldt het verzamelinkomen van hij over onvoldoende inkomen en vermogen le partner te worden opgeteld bij het de rechtzoekende en een eventuele fiscale beschikt. inkomen en vermogen van de rechtzoeken- partner. Met het oog op de vergelijkbaarheid 4.1. De Raad heeft er in het voorliggende de. De (maximale) bijstandsnorm voor een moeten daarom de in 3.5 vermelde netto- geval van afgezien zelf een verklaring te vra- alleenstaande is per 1 januari 2013 bedragen worden gebruteerd door daarop het gen als bedoeld in artikel 7b van de Wrb. € 925,37, per 1 juli 2013 € 926,48, per 1 zogeheten bijstandspercentagetarief toe te Wel heeft de Raad appellant verzocht gege- januari 2014 € 948,18, per 1 juli 2014 passen. Dit tarief is voor - kort gezegd - per- vens met betrekking tot zijn inkomen en € 951,64 en per 1 januari 2015 € 960,83. Dit sonen tot de pensioengerechtigde leeftijd per vermogen in te zenden. Appellant heeft betekent dat, wil sprake zijn van de in 3.4 1 januari 2013 30%, per 1 januari 2014 26,6% enkele door de Belastingdienst afgegeven bedoelde situatie, het maandelijkse netto- en per 1 januari 2015 24,8%. Dit betekent dat inkomensverklaringen ingezonden. Uit deze inkomen van de rechtzoekende minder van de in 3.4 bedoelde situatie sprake is als verklaringen, die betrekking hebben op de moet bedragen dan per 1 januari 2013 het verzamelinkomen van de rechtzoekende jaren 2006 tot en met 2013, blijkt niet van € 832,83, per 1 juli 2013 € 833,83, per 1 minder bedraagt dan per 1 januari 2013 enig inkomen dat hoger is dan het in 3.5 januari 2014 € 853,36, per 1 juli 2014 € 12 992 (€ 1082,68 per maand), per 1 juli bedoelde bedrag. Appellant heeft verklaard € 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,75. 2013 € 13 007 (€ 1083,98 per maand), per 1 dat hij sinds 2006 niet over inkomen of ver- 3.6. De periode waarover de hoogte van het januari 2014 € 12.964 (€ 1080,35 per maand), mogen beschikt. De overgelegde stukken inkomen en vermogen wordt beoordeeld, per 1 juli 2014 € 13 011 (€ 1084,30 per bieden (ook overigens) geen aanknopings- vangt aan nadat de griffier de indiener van het maand) en per 1 januari 2015 € 12 950 punt om aan te nemen dat appellant in de (hoger)beroepschrift voor de eerste maal op de (€ 1079,21 per maand). periode die voor de nu te maken beoorde- verschuldigdheid van het griffierecht heeft 3.9. Indien een rechtzoekende aannemelijk ling van belang is, beschikte over inkomen gewezen en eindigt op de datum waarop het maakt dat hij uitsluitend is aangewezen op dan wel vermogen noch dat appellant een griffierecht uiterlijk op de rekening van het verstrekkingen als bedoeld in de Regeling fiscale partner heeft. In deze omstandighe- gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter opvang asielzoekers of de Regeling verstrek- den kan, gelet op wat in 3.4 is overwogen, griffie moet zijn gestort. Indien blijkt dat in kingen asielzoekers en andere categorieën redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat deze periode sprake is van de in 3.4 bedoelde vreemdelingen 2005 dan wel dat hem rech- appellant door het niet betalen van het grif- situatie, dan zal de griffier aan alle bij het tens zijn vrijheid is ontnomen en hij geen fierecht in verzuim is geweest, zodat niet- geding betrokken partijen mededelen dat inkomsten meer heeft uit dienstbetrekking, ontvankelijkverklaring van het hoger beroep vooralsnog van de heffing van griffierecht beroep of bedrijf, sociale verzekering of soci- achterwege dient te blijven. wordt afgezien. Mocht in de loop van de proce- ale voorziening, dan kan met het oog op de 4.2. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat dure gerede twijfel ontstaan aan de juistheid uitvoerbaarheid worden volstaan met een de uitspraak van de Raad van 25 juni 2013 van die beoordeling, dan kan daarvan uiterlijk eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vervalt en dat het onderzoek wordt voortge- tot de (eind)uitspraak worden teruggekomen. vermogen van de rechtzoekende en zijn zet in de stand waarin het zich bevond. 526 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Boeken De strijd van gelijkheid en vrijheid Moeten alle mensen gelijk worden behandeld? En alle opvattingen? Een bevestigend antwoord op deze vragen ligt voor de hand. De realiteit is echter complex en eenvoudige stellingnames voldoen vaak niet, zeker als ook vrijheid, een belangrijke waarde in een liberaal-democratische staat, een plaats moet krijgen. Moet het vrouwen worden toegestaan om een boerka te dragen? Mag een religie worden beschimpt? Moeten religieuze opvattingen op dezelfde manier worden behandeld als andere opvattingen? Waar liggen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting? Wat zijn de rechten van minderheden? Hoe moet met dieren worden omgegaan? Dit zijn enkele van de vragen die centraal staan in deze bundel, waarin deskundigen met verschillende achtergronden hun licht laten schijnen op belangrijke maatschappelijke kwesties. Met bijdragen van: Paul Cliteur, Fleur de Beaufort, Jasper Doomen, Afshin Ellian, Maurits Helmich, Tom Herrenberg, Ruud Koopmans, Arie-Jan Kwak, Bart Labuschagne, François Levrau, Maarten Neuteboom, Vincent Tassenaar, Ronald Tinnevelt, Janneke Vink en Machteld Zee. Jasper Doomen en Afshin Ellian (red.) Boom Juridische uitgevers 2015, 311 p., € 59 ISBN 978 94 6290 032 5 Kijken, luisteren, lezen De invloed van beeld, geluid en schrift op het oordeel over verdachtenverhoren Processen-verbaal (pv’s) geven slechts ongeveer een kwart van het verdachtenverhoor weer, en die weergave is niet altijd correct. De hoofdvragen worden meestal weergegeven (63%), maar van de vervolgvragen komt maar 25 procent in het proces-verbaal terecht. Pv’s geven meestal niet aan of en welke druk er op de verdachte is uitgeoefend. Opnamen laten dat wél zien. Opnamen worden echter zelden bekeken of beluisterd omdat dat teveel tijd kost. Als er tijdens het verhoor iets niet goed is gegaan, wordt dat dus niet altijd opgemerkt. Dit blijkt uit een onderzoek van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en de Universiteit Leiden (zie hierover ook het artikel van deze auteurs in: NJB 2015/147, afl. 3, p. 179 e.v.). Voor dit onderzoek zijn 55 verhoren geanalyseerd. Opnamen van verdachtenverhoren zijn vergeleken met het proces-verbaal. Zo kon worden vastgesteld wat er werd weggelaten en veranderd bij het opmaken van proces-verbaal. Ook zijn interviews met rechercheurs, officieren van justitie, advocaten en rechters gehouden en is een experiment uitgevoerd om de invloed van beeld een geluid bij verdachtenverhoren vast te stellen. In verhoren wordt vaak druk opgebouwd op de verdachte. Die drukopbouw neemt soms veel tijd in beslag maar wordt vaak slechts in een enkel zinnetje in het procesverbaal weergegeven. De emoties en aarzelingen bij de verdachte worden meestal niet beschreven. Van spreektaal wordt schrijftaal gemaakt. In het proces-verbaal komt de verdachte daardoor veel zekerder over dan tijdens het verhoor. Over het gedrag van de verhoorder staat niets in processen-verbaal, terwijl dit wél van invloed kan zijn op de uitspraken van de verdachte. Vroeger werden processen-verbaal meestal in de monoloogvorm geschreven. Tegenwoordig wordt meestal de Vraag-Antwoordstijl gebruikt. Daardoor worden verhoren nu vollediger opgeschreven dan vroeger. Maar ook de VraagAntwoordpv’s zijn nog steeds onvolledig en geven het verhoor soms vertekend weer. Tegenwoordig worden in zware zaken verdachtenverhoren opgenomen. Er kleven risico’s aan het gebruik van beeld en geluid. Beelden zijn dominant en zij verdringen andere informatie. Beelden kunnen suggestief zijn. Veel mensen denken dat zij aan gedrag kunnen zien of iemand liegt, wat echter lang niet altijd mogelijk is. Verdachten worden sneller schuldig geacht als hun non-verbale gedrag zichtbaar is, zo blijkt uit het onderzoek. Het Nederlandse strafproces wordt vooral op basis van het schriftelijk dossier gevoerd. Er wordt vanuit gegaan dat schriftelijke stukken ‘de werkelijkheid’ goed weergeven. Uit het onderzoek blijkt dat dat niet het geval is. Als rechters teveel afgaan op de schriftelijke stukken, nemen zij misschien incorrecte beslissingen. Beeld en geluid kunnen helpen om dat te voorkomen. De onderzoekers bevelen aan dat standaard opnamen van verdachtenverhoren in het dossier komen en dat er op de zitting vaker gebruik wordt gemaakt van beeld en geluid. Daarbij moeten de procesdeelnemers zich wel bewust zijn van de risico’s van het grotere gebruik van beeld. Scholing kan daarbij helpen. Malsch, M., Kranendonk, R., Keijser, J. de, Elffers, H., Komter, M. & Boer, M. de Politiewetenschap 79, Politie en Wetenschap Reed Business 2015, 216 p. ISBN 978 90 3524 796 3 Jaarboek Corporate Governance In het vierde Jaarboek Corporate Governance bespreken schrijvers uit zowel de wetenschap als praktijk uiteenlopende aspecten van corporate governance. Het jaarboek bevat bedrijfseconomisch, juridisch, bedrijfs-ethisch en organisatorisch georiënteerde artikelen over actuele onderwerpen, zoals: – bouwstenen van corporate governance – formele governance bij banken – geschiktheidstoets en beloningsbeleid bij financiële ondernemingen – narcisme binnen de board – board evaluaties – rol van de RvC bij beschermingsmaatregelen – lessen uit recente jurisprudentie voor bestuurders en toezichthouders – pension fund governance – ontwikkelingen in het aandeelhoudersseizoen – corruptie en governance – rol van de accountant – cybercrime – extern toezicht – opkomst van executive committees. Prof. mr. dr. Barbara Bier, prof. dr. Hans van Ees, prof. dr. Muel Kaptein en prof. dr. Mijntje Lückerath-Rovers Editie 2014-15 Kluwer 2014, 272 p., € 49,40 ISBN 978 90 1312 721 8 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 527 428 Tijdschriften 429 ben gemaakt. Deze bijdrage beoogt de voorgestelde wijzigingen en hun verhouding tot huidig recht. Burgerlijk (proces)recht Tijdschrift voor Privaatrecht Ars Aequi 64e jrg. nr. 2, februari 2015 Prof. mr. L.M. Coenraad Venus, Mars en koekoekskinderen: de juridische (ir)relevantie van overspel – Art. 1:81 BW bevat de norm van huwelijkse trouw. Dit is een ideële verplichting die in rechte niet afdwingbaar is. Sinds 1971 is overspel immers als grond voor echtscheiding uit het BW verdwenen en is de strafbaarstelling van overspel uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt. Hiermee bevat de wet geen directe sancties op overspel meer. Wel kan overspel een aanwijzing zijn voor de duurzame ontwrichting van het huwelijk, de enig overgebleven grond voor echtscheiding (art. 1:151 j° 1:154 BW). Ondanks het slechts ideële karakter van de verplichting tot huwelijkse trouw brengen met enige regelmaat (inventieve advocaten van) met name bedrogen mannen zaken voor de rechter waarin een beroep wordt gedaan op indirecte sancties op overspel of het verzwijgen daarvan. Zo slaagt in HR 21 februari 2014, NJ 2014/265 het beroep op dwaling van een man vanwege het door zijn vrouw verzwegen overspel. In hoeverre is overspel eigenlijk juridisch relevant? Mr. M.R. Hebly, mr. drs. I. van der Zalm, mr. E.S. Engelhard Wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade: verbetering van de positie van slachtoffers en naasten – Verwacht wordt dat begin 2015 het wetsvoorstel zorg- en affectieschade naar de Raad van State wordt verzonden voor advies. Hiermee wordt een regeling voorgesteld voor een ruimere vergoeding van de zorgschade van letselschadeslachtoffers. Het voorstel behelst bovendien een regeling voor smartengeld voor naasten en nabestaanden. Ook beoogt het voorstel naasten en nabestaanden de mogelijkheid te bieden om zich als benadeelde partij in het strafproces voegen voor de vergoeding van affectieschade en van kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer heb- 528 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 51e jrg. nr. 2, 2014 – In dit nummer staat het afscheid van de directeur van Tijdschrift voor Privaatrecht centraal. M.E. Storme Dikè, Hydra, Zeno in het insolventierecht – In deze inaugurele rede reflecteert schr. op de evolutie en staat van het insolventierecht als voorbeeld voor ontwikkelingen in het recht in het algemeen. Na een korte diiscussie van de klassieke verhouding tussen de beginselen van rechtvaardigheid en het insolventierecht volgt een analyse van de algemene ontwikkeling. Daarin worden vier fasen onderscheiden. Vervolgens wordt nagegaan in hoeverre deze evolutie zich voordoet in het insolventierecht. Na deze analyse volgt een kritische bespreking van de rechtsregel geformuleerd in een reeks arresten van Belgische hoogste rechtscolleges. In een laatste deel wordt nagegaan of daarbij ook de redenering gebrekkig is en welke interpretatietechnieken werden gebruikt. Schr. besluit met een beschouwing over de onderscheiden rol van rechters, wetgevers en professoren. Verder zijn de volgende bijdragen te lezen: C. Sieburgh De toekomst van het Privaatrecht in een pluriforme rechtsorde. Bij de viering van het 50-jarig bestaan van het tijdschrift dat een instelling werd M. Auer Historische Entwicklung des Privatrechts D. Van Grunderbeeck, C. Sieburgh Privaatrecht en grondrechten N.J. Kortmann, S. Lierman Het beginsel van de gelijkheid van burgers voor openbare lasten: een beginsel op de snijlijn van publieken privaatrecht J. Stuyck, A.S. Hartkamp Privaatrecht en primair unierecht P. Wautelet, I. Koning Privaatrecht en internationaal privaatrecht H. Swennen, A.G. Castermans Privaatrecht en soft law WPNR Prof. mr. W.J. Zwalve Géén naasting bij schenking – Wie tijdens zijn leven een herroepelijke beschikking om niet over één of meer van zijn vermogensbestanddelen wil treffen, moet een testament maken en géén schenking verrichten onder het voorbehoud van het recht van herroeping. Een dergelijk beding is namelijk in strijd met art. 3:84 lid 3 BW. Dit komt volgens schr. omdat hierdoor een goederenrechtelijke bevoegdheid wordt gecreeerd die ons recht (gelukkig) niet meer kent: het recht van naasting. Mr. H.M.C. Duin De strekking en de rechtsgevolgen van de erfrechtelijke vervallenverklaring – De testamentaire last is een van de uiterste wilsbeschikkingen die de wet kent. Een erflater kan aan een erfgenaam of legataris een verplichting opleggen met gebruik van een testamentaire last. De lastbezwaarde moet de aan hem opgelegde verplichting nakomen. De lastverplichting is een speciale verplichting, omdat er geen verbintenis uit de last voortvloeit. Daardoor is er niemand die nakoming van deze verplichting kan vorderen. De enige remedie die kan worden ingesteld tegen een niet nakomende lastbezwaarde is het vragen van de vervallenverklaring. In deze bijdrage gaat schr. in op de vervallenverklaring en haar rechtsgevolgen. Mr. J.G. Gräler Gebruik van een privé-muur door de buurman – Het is een veel gestelde vraag: mag ik een muur die aan mijn buurman toebehoort gebruiken? In dit artikel tracht schr. uit de voorhanden zijnde rechtspraak een meer algemeen uitgangspunt te destilleren. 430 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg. nr. 7084, 12 februari 2015 Prof. dr. B.G. van Zadelhoff Beperkte rechten voor onbepaalde tijd en BTW – Per 1 januari 2015 is de BTW-vergoeding voor handelingen met Tijdschriften beperkte rechten voor onbepaalde tijd gesteld op de waarde van het achterliggende vastgoed. Schr. bespreekt deze regeling en acht deze in strijd met de BTW-richtlijn. Mr. R.P.F.M. Hafkenscheid, mr. M.A. de Lange, mr. drs. P.W.H. Lankhorst Negeren van transacties tussen gelieerde partijen – In het Verrekenprijsbesluit gaat de Staatssecretaris van Financiën niet alleen in op de zakelijkheid van de prijs van een transactie tussen gelieerde partijen, maar ook op de zakelijkheid van de transactie als zodanig. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat ingeval een transactie als zodanig niet zakelijk wordt geacht deze voor fiscale doeleinden kan worden genegeerd. In dit artikel bespreken schrs. de standpunten in het Verrekenprijsbesluit over het negeren van transacties en de bezwaren daartegen. Schrs. tonen aan dat de betreffende standpunten niet worden gesteund door de jurisprudentie en concluderen dat het arm’s length-beginsel niet gebruikt kan worden om transacties te negeren op de gronden die het Verrekenprijsbesluit aangeeft. Dat neemt niet weg dat er een maatschappelijke stroming bestaat die meent dat de Belastingdienst de middelen zou moeten hebben winstoverheveling naar laagbelaste gelieerde partijen met als enig doel belastingbesparing tegen te gaan. De oplossing moet volgens schrs. echter worden gezocht in een aantal aanpassingen in het wettelijke stelsel en niet in het oprekken van het arm’s lengthbeginsel. Mr. B. Emmerig Gooische kwesties – Wanneer zijn tv- en radiopresentatoren in dienstbetrekking? Dit artikel geeft een overzicht van de relevante jurisprudentie en laat zien welke ontwikkeling het begrip ‘dienstbetrekking’ de laatste vijftien jaar heeft doorgemaakt. Daarbij wordt ingegaan op de invloed van arbeidsrechtelijke jurisprudentie en het wetsvoorstel Beschikking geen loonheffing. 431 Handels- & economisch recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht Nr. 1, januari 2015 Dr. G. ter Kuile LLM Europese bankenresolutie (SRM). Institutionele perspectieven – In ongekende haast heeft de Europese Unie gewerkt aan de Bankenunie en twee pijlers daarvan zijn nu opgericht: het Single Supervisory Mechanism en het Single Resolution Mechanism. De bankenunie moet nu leiden tot eenvormig prudentieel bankentoezicht en consistente resolutieplannen voor het geval dat. Een voordeel van effectief werkend Europees bankentoezicht, met in het verlengde gemeenschappelijk resolutierecht, is dat waarschijnlijk voor herkapitalisatie van banken geen aanspraak hoeft te worden gedaan op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Dit oneigenlijk gebruik van het ESM (dat bedoeld was om lidstaten te steunen en niet banken) was de aanleiding voor het creëren van het SSM en SRM. Een ironie, volgens schr., is dat het ESM-verdrag nog steeds niet werd gewijzigd, terwijl de pijlers SSM en SRM inmiddels rechtop staan. Ondernemingsrecht Nr. 2, 13 februari 2015 Mr. J.A.M. ten Berg, Ondernemingsrecht 2015/7 Incorporation by reference, the Dutch Caribbean way – Een verwijzing in de statuten van een BV naar een aandeelhoudersovereenkomst met als doel een vennootschapsrechtelijk karakter aan die overeenkomst toe te kennen, ook wel incorporation by reference genoemd, is niet toegestaan. Dit laat onverlet dat uit de rechtspraak blijkt dat rechters bereid zijn beslissingen te nemen die erop neerkomen dat tussen aandeelhouders geldende contractuele regelingen ‘doorwerken’ in de vennootschappelijke orde. Schending van de overeenkomst leidt dan niet alleen tot wanprestatie jegens de mede-aandeelhouders maar heeft ook rechtstreeks gevolgen binnen de vennootschappelijke verhoudingen. Het in Curaçao geldende vennootschapsrecht voorziet in de ‘vennootschappelijke overeenkomst’. Dat geldt ook voor de wetgeving in Sint Maarten. Bij de Arubaanse Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (VBA) bestaat een grote vrijheid om de inrichting van de vennootschap via een reglement uit te werken. Schr. behandelt in dit artikel de werkingen van deze regelingen, die een vorm van incorporation by reference inhouden. Mr. S. Renssen, Ondernemingsrecht 2015/8 De turbogeliquideerde BV die na ontbinding blijft voortbestaan – De meest voorkomende wijze waarop BV’s worden ontbonden, is het besluit van de algemene vergadering hiertoe ex art. 2:19 lid 1 sub a BW. Na een dergelijk besluit houdt de BV niet direct op te bestaan. Ingevolge art. 2:19 lid 5 BW blijft de BV voortbestaan ter vereffening. Op dit sluimerend voortbestaan van een ontbonden BV ter vereffening van haar vermogen is in art. 2:19 lid 4 BW een uitzondering geformuleerd. Wanneer ten tijde van de ontbinding van de BV geen baten meer aanwezig zijn, houdt de BV alsdan op te bestaan. Het vierde en vijfde lid van art. 2:19 BW lijken elkaar als het ware uit te sluiten. Mr. G.P. Roth, mr. J.S. Roepnarain, Ondernemingsrecht 2015/9 Bedenkingen bij het voorstel om bestuurders en commissarissen te kunnen schorsen bij de enkele twijfel aan hun geschiktheid – Op grond van het vigerende art. 1:75 Wet op het financieel toezicht (Wft) is het in de situatie waarin weliswaar twijfel bestaat over de geschiktheid van een bestuurder of commissaris, maar er nog geen definitief oordeel is, niet mogelijk om een aanwijzing te geven de betreffende persoon op non-actief te stellen. In het onlangs gepubliceerde concept wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2016 is de huidige aanwijzingsbevoegdheid opgerekt, waardoor reeds bij de enkele twijfel of nog wordt voldaan aan de geschiktheidsnorm de mogelijkheid is gecreëerd alvast een aanwijzing strekkende tot schorsing van een bestuurder of commissaris te geven. Het conceptwets- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 529 Tijdschriften voorstel resulteert er daardoor in dat bestuurders en commissarissen kunnen worden geschorst zonder dat daaraan zorgvuldig onderzoek is voorafgegaan. Dit staat op gespannen voet met het zorgvuldigheidsbeginsel van art. 3:2 Awb. Gelet op al deze aspecten kan worden getwijfeld aan de noodzaak en het nut van de nieuwe voorgestelde bevoegdheid. In dit artikel plaatsen schrs. enkele kanttekeningen bij deze nieuwe bevoegdheid. 432 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 39e jrg. nr. 1, januari/februari 2015 M.R.F. Senftleben, L. Anemaat Het verleidelijke gezang van een Griekse Sirene. Auteursrecht in het licht van Bourdieus sociologische analyse van het literaire en artistieke veld – Vanuit sociologisch perspectief analyseren schrs. op welke wijze het auteursrecht maximale creativiteit en diversiteit aan werken kan verzekeren. Aan de hand van het werk van Pierre Bourdieus, een kunst- en cultuursocioloog uit de twintigste eeuw, worden de argumenten voor auteursrechtelijke bescherming tegen het licht gehouden. Uit de analyse van Bourdieus blijkt dat het auteursrecht door de nadruk op financiële prikkels te leggen eerder de afhankelijke winstoriëntering (Bourgeois) aanspoort dan een autonome houding (‘kunst voor kunst’). Het auteursrecht is dan ook niet onpartijdig te noemen. Op het gebied van l’art pour l’art waar sprake is van een continu proces van vernieuwing, is het van belang dat makers gebruik kunnen maken van reeds bestaande werken (citeren, parodiëren en remixen). Om dit mogelijk te maken zijn beperkingen van het grootste belang. De rechten en beperkingen in het auteursrecht zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. En alleen als zij in balans zijn, is voortgang van werken van zowel bourgeois als autonome 530 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 makers mogelijk en culturele diversiteit gemaximaliseerd. D.J.G. Visser, P.J. Kreijger Billijke vergoeding video-ondemand verplicht collectief? – In het sinds medio 2012 aanhangige wetsvoorstel Auteurscontractenrecht is het recht opgenomen van een proportionele billijke vergoeding voor de belangrijkste filmmaker. Hoe dit geregeld moet worden is omstreden. Nederlandse collectieve belangenorganisaties (cbo’s) stellen verplichte collectieve oplossingen voor. Schrs. bespreken enkele auteursrechtelijke, Europeesrechtelijke en praktische aspecten voor de billijke vergoeding voor video-on-demand van buitenlandse content. Schrs. betogen dat collectief beheer voor billijke vergoeding voor video-on-demand geen oplossing is, maar een nieuw probleem. Het strekt overwegend ten gunste van buitenlandse makers die al via een andere systematiek zijn betaald. Het illegale aanbod wordt erdoor gestimuleerd omdat het prijsverhoging als gevolg heeft en bovendien is een dergelijke heffing vermoedelijk in strijd met het Europees vrije verkeer van diensten. Volgens schrs. moet eerst maar eens worden gekeken hoe het thans voorgestelde auteurscontractenrecht in de praktijk werkt. Daarnaast moet de kijker worden overtuigd om door betaling gebruik te maken van het buitenlands aanbod aanbod en niet via het illegaal downloaden. 433 Mediation en alternatieve geschillenbeslechting Nederlands-Vlaams tijdschrift voor Mediation en conflictmanagement 18e jrg. nr. 4, 2014 Themanummer: ADR als community building instrument – De focus van dit nummer ligt op de rol die ADR kan spelen inzake community building. Dit komt uitvoerig aan bod in twee bijdragen, waarin wordt gedemonstreerd dat wanneer het klassieke gerechtelijke overheidsapparaat niet goed functioneert of ADR negeert, men op zoek gaat naar buitengerechtelijke alternatieven. In de bijdrage Development and practice of Alternative Dispute Resolution in Kenya van Francis Kariuki en Linet Muthoni over ADR in Kenia, wordt aangetoond dat reeds voor de kolonisatie informele ADR-technieken, gebaseerd op traditionele wetten en gebruiken, werden toegepast in Kenia. Zij schetsen daarvan een historisch overzicht. In de bijdrage A silent and in-depth transformation of civil society in Colombia through ADR over ADR in Colombia, geeft Rafael Bernal Gutiérrez een overzicht van drie sociale ADR-programma’s. Al deze projecten willen bijdragen tot de sociale en economische ontwikkeling en harmonisatie in verschillende lagen van de Colombiaanse maatschappij. Luc Demeyere bespreekt een onderzoek rond reflexiviteit bij conflictmanagement in zijn bijdrage Een onderzoek naar reflexiviteit bij conflictmanagement. Dit betekent dat hij of zij die een conflict behandelt zich voortdurend de vraag stelt welk instrument het meest aangewezen is om het beoogde doel te bereiken en waarbij in voorkomend geval toevlucht wordt genomen tot een andere instrument. In hun bijdrage Burgemeester en mediation. Meningen over de toekomst van mediation als instrument voor behoorlijk bestuur over burgemeesters en mediation bespreken Ad Kil en Tanja de Jonge een kwantitaitef en kwalitatief onderzoek dat eind 2013 werd uigevoerd in opdracht van de Vereniging Gemeente Mediation. Het onderzoek had vooral betrekking op de toekomst van mediation als instrument voor behoorlijk bestuur. Over bemiddeling en verzoening binnen een judiciële context wordt een bijzondere en unieke kijk gegeven door Maria Bruggeman in haar bijdrage Bemiddeling in de rechtbank van koophandel Gent. Zij is afdelingsvoorzitter van de rechtbank van koophandel in Gent en voorzitter van het project bemiddeling in diezelfde rechtbank. Naast een aantal voorbeelden uit haar rechterspraktijk reikt zij tips aan voor rechters om dossiers die in aanmerking komen voor de verzoeningskamer te detecteren en om partijen ertoe te bewegen van die mogelijkheid gebruik te maken. Tijdschriften 434 Onderwijsrecht School en Wet 95e jrg. 1, februari 2015 Mr. W. Lindeboom Wet werk en zekerheid: de commissies van beroep na de WWZ – In dit vervolgartikel over de WWZ worden de commissies van beroep na de WWZ besproken. Bij de totstandkoming van de wet is de verplichte aansluiting van de werkgever in het bijzonder onderwijs uit de wetgeving geschrapt. Mr. dr. F.H.J.G. Brekelmans Wet werk en zekerheid: de transitievergoeding – In het vijfde artikel over de WWZ wordt het onderwerp transitievergoeding op hoofdlijnen besproken. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd, indien de arbeidsovereenkomst ten minste vierentwintig maanden heeft geduurd en de overeenkomst op initiatief van de werkgever is opgezegd, ontbonden of niet verlengd. Dr. N. Niessen Krimp in het onderwijs – De krimp in het onderwijs begint nu ook landelijk door te zetten in het voortgezet onderwijs. De urgentie om maatregelen te nemen is groot. Scholen worden kleiner, de variatie en evenwichtige spreiding van het aanbod, en de kwaliteit van het onderwijs staan onder druk. Een stand van zaken aangaande het beleid en wetgeving. 435 Rechtspleging & procesrecht Ars Aequi 64e jrg. nr. 2, februari 2015 Mr. Y. Buruma Zuinig motiveren, maar wel uitleggen – Waarom motiveren rechters niet uitgebreider? Feitelijke oordelen worden niet noodzakelijk accurater gemotiveerd door meer gronden aan te voeren. En juridische oordelen moeten worden begrepen in het licht van de Europese traditie waarin het niet zozeer gaat om een argumentatie inzake de ‘beste oplossing’, maar veeleer om de interpretatie van de wet. Maar een en ander neemt niet weg dat de rechter wel degelijk wat meer mag uitleggen, aldus schr. Niet bij wijze van rechtvaardiging van zijn oordeel, maar als toelichting op de betekenis van zijn uitspraak voor de betrokkenen en de samenleving. 436 Sociaal Recht Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 23, 7 februari 2015 D. Cuypers, H. Verschueren De aanpassing van het Vlaamse Taaldecreet na het arrest van het Hof van Justitie in de zaak-Las: een juridisch kaartenhuis – (België) Het Vlaamse Taaldecreet van 19 juli 1973 inzake arbeidsverhoudingen werd door het decreet van 14 maart 2014 gewijzigd. Deze wijziging kwam er na een arrest van het Europese Hof van Justitie van 16 april 2013 in de zaak-Las waarin dit Hof had geoordeeld dat het Vlaamse Taaldecreet op een aantal punten in strijd is met het Unierechtelijk vrij verkeer van werknemers. Het betrokken decreet legt het gebruik van het Nederlands op in alle sociale betrekkingen tussen werkgevers en werknemers voor arbeid verricht in een exploitatiezetel in Vlaanderen. Alle stukken die niet in het Nederlands zijn opgesteld, zijn nietig. Deze bepalingen botsen volgens het Hof van Justitie met het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. Schrs. gaan in deze bijdrage dieper in op de voorgeschiedenis van deze wijziging van het Vlaamse Taaldecreet. Allereerst schetsen ze kort de betekenis van dit Taaldecreet. Vervolgens lichten ze het arrest van het Hof van Justitie nader toe. Daarna analyseren schrs. meer in detail de reactie van de Vlaamse decreetgever en de wijzigingen aan het Taaldecreet in het licht van het arrest van het Hof van Justitie. Hierbij trachten ze de onvolkomenheden van deze wijziging bloot te leggen. 437 Staats- & bestuursrecht Ars Aequi 64e jrg. nr. 2, februari 2015 Dr. N. Doornbos Onze rechtsstaat op de ‘schaal van erg’ – Er wordt heel wat geklaagd over de staat van de rechtsstaat. Maar hoe erg is het daarmee nou eigenlijk gesteld? In deze bijdrage wordt een poging ondernomen om het debat te nuanceren door gradaties aan te brengen op – wat gemakshalve maar even wordt genoemd – de ‘schaal van erg’, bestaande uit erg, erger, ergst. Grijpen sommige maatregelen dieper in op rechtsstatelijke waarden dan anderen? En op welke rechtsstatelijke waarden wordt dan precies gedoeld? Wat is eigenlijk het worst case scenario? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is het nodig preciezer te kijken naar wat het rechtsstaatbegrip inhoudt. Daaraan kunnen wellicht criteria wordt ontleend om de rechtsstaat op te beoordelen. De omschrijving van de WRR biedt volgens schrijfster de beste aanknopingspunten, omdat deze aansluit bij hoe het rechtsstaatbegrip zich historisch in Nederland heeft ontwikkeld en een mooie balans vindt tussen formele en materiële eisen die aan de rechtsstaat gesteld dienen te worden. Prof. mr. dr. M.A.J.M. Buijsen De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Gemeenten verantwoordelijk voor welzijnszorg – Op 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in werking getreden. Deze wet is een van de pijlers van het nieuwe zorgstelsel en brengt een zeer aanzienlijke taakverzwaring met zich voor de lokale overheid. Deze nieuwe wet paart veel beleidsruimte aan een eigenaardige besluitvormingsprocedure. Hierdoor wordt zorgzoekenden weinig houvast geboden, aldus schr. Veel conflicten liggen in het verschiet. In deze bijdrage bespreekt wordt de nieuwe wet besproken. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 531 Tijdschriften 438 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Nederlands tijdschrift voor Europees recht Nr. 1, januari 2015 Mr. dr. W.F. van Hattum Non bis in idem in Europa: de zaken Spasic en M. – Deze bijdrage laat aan de hand van de zaken Spasic en M zien hoe het Hof van Justitie de balans probeert te houden tussen vrijheid, veiligheid en recht enerzijds en het voorkomen en bestrijden van criminaliteit anderzijds. Nieuw Juridisch Weekblad 14e jrg. nr. 316, 11 februari 2015 J. Huysmans Salduz en derdenwerking – (België) Deze bijdrage gaat over het strafprocesrecht, en meer specifiek over de vraag in hoeverre het gebrek aan bijstand van een advocaat ook kan worden ingeroepen door een medeverdachte. De bijdrage kan worden gezien als een vervolgartikel op het artikel ‘Salduzsancties tijdens voorlopige hechtenis’ van de dezelfde schr., dat in 2013 in aflevering 280 werd gepubliceerd. Panopticon 36e jrg. nr. 1, januari 2015 N. Verstegen, V. de Vogel, M. de Vries Robbé Het belang van onderzoek naar risicotaxatie van geweld bij etnische minderheden in de forensische psychiatrie – (België) In dit artikel wordt een overzicht geboden van de stand van zaken omtrent risicotaxatie bij etnische minderheden en wordt de noodzaak beschreven van meer onderzoek hiernaar. Eerst worden relevante etnische verschillen in de psychiatrie en strafrechtsketen uitgelicht. De forensische psychiatrie bevindt zich op het snijvlak tussen psychiatrie en strafrecht en in beide domeinen bestaan verschillen tussen etnische groepen. Daarnaast 532 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 wordt op systematische wijze gevonden literatuur over risicotaxatie bij etnische minderheden besproken. Deze studies zijn uitgevoerd bij verschillende populaties, zowel bij jongeren als bij volwassenen. Om concretere aanbevelingen te kunnen doen voor vervolgonderzoek wordt vervolgens de populatie etnische minderheden in een forensisch psychiatrisch centrum in Nederland in kaart gebracht. De verhouding tussen eerste en tweede generatie allochtonen wordt per etnische groep beschreven, evenals het type delict en een globale beschrijving van de psychopathologie voor allochtone en autochtone patiënten. Middels deze beschrijving wordt het belang van verder onderzoek naar risicotaxatie bij etnische minderheden in de forensische psychiatrie benadrukt. Het artikel sluit af met aanknopingspunten om dit onderzoek uit te voeren. I. Jeandarme, C. Wittouck, F. Vander Laenen, M. Ampe, Y. Grouwels, J. De Varé, T.I. Oei, M. Groenhuijsen, S. Bogaerts Forensische pilootprojecten ‘medium security’. Incidenten tijdens behandeling van geïnterneerden ressorterend onder CBM Gent – (België) In dit artikel worden de prevalentie en kenmerken van incidenten tijdens ‘medium security’afdelingen (MSA) opname bestudeerd, naast kenmerken van de populatie die incidenten veroorzaakt. Niet enkel kenmerken van de populatie, maar ook situationele factoren zoals overbevolking, de mate en kwaliteit van interacties tussen patiënten en personeel en agressiebeleid binnen een institutie spelen een rol bij het tot stand komen van een geweldsincident. Uit Nederlands onderzoek in de reguliere GGZ blijkt dat geweld op de werkvloer zelden leidt tot strafrechtelijke vervolging. Slechts één vierde van de (pogingen tot) fysieke geweldsincidenten werden gerapporteerd bij de politie, en ongeveer 10% van de gerapporteerde incidenten werd voor de rechter gebracht. De huidige studie is voor zover schrs. bekend de eerste die de strafrechtelijke reactie op incidentmeldingen bij een forensische populatie in kaart brengt. 439 Vreemdelingenrecht Nederlands tijdschrift voor Europees recht Nr. 1, januari 2015 Mr. H. Oosterom-Staples Gelijke behandeling en derdelanders: realiteit of toekomstmuziek? De Langdurigingezetenerichtlijn in zes arresten – Op 17 juli 2014 deed het Hof van Justitie uitspraak in de zaak Tahir. Dit is het zesde arrest van het Hof van Justitie over de in 2003 door de Raad vastgestelde Langdurig-ingezetenerichtlijn die begin 2006 door de lidstaten geïmplementeerd moest zijn. Het arrest Tahir is de aanleiding voor een bijdrage over deze richtlijn die de verblijfspositie en rechten van langdurig ingezeten derdelanders regelt en hen definieert. Mr. dr. R. van Oers Inburgeringsvoorwaarden en Europees recht: the end of the Wib as we know it? Een analyse van de mogelijke gevolgen van de relevante bepalingen van Europees recht voor de Nederlandse Wet inburgering in het buitenland – In het arrest Dogan beantwoordt het Hof van Justitie de eerste van twee prejudiciële vragen van het Verwaltungsgericht Berlin over de Duitse inburgeringseis in het buitenland. Het Hof van Justitie beantwoordt de tweede, subsidiaire vraag over de verenigbaarheid van de Duitse eis met Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging niet. Onlangs legde de Afdeling het Hof van Justitie prejudiciële vragen voor over de verenigbaarheid van de Nederlandse Wet inburgering in het buitenland (Wib) met deze richtlijn. Volgens schr. valt uit het arrest Dogan, alsmede uit andere jurisprudentie van het Hof van Justitie en uit standpunten van de Europese Commissie, af te leiden dat het aannemelijk is dat het Hof van Justitie de Wib op punten strijdig zal achten met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Wetgeving Beroepsonderwijs Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Verbetertermijnen zeer zwakke scholen 440 - Wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wettelijk regelen van de verbetertermijn voor zeer zwakke instellingen die bestaan uit basisscholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs – Voordat er nu gebruik wordt gemaakt van de ‘ultieme sanctie’ bij zeer zwakke scholen, beëindiging van de bekostiging (bijzonder onderwijs) dan wel opheffing van de school (openbaar onderwijs), is er sprake van ernstig of langdurig tekortschietende leerresultaten. Dit is niet in het belang van de zittende en van de toekomstige leerlingen. Kern van deze wet is er voor te zorgen dat scholen zich binnen een redelijke termijn verbeteren. Deze termijn wordt vastgesteld op één jaar. Hiervoor wordt voorgesteld de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) te wijzigen. Tevens verduidelijkt de wet dat het aan de minister is om, na een redelijke termijn, te besluiten of de ultieme sanctie moet worden opgelegd. Bij amendement is geregeld dat de verbetertermijn ook van toepassing is op instellingen voor speciaal onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, het speciaal basisonderwijs en het praktijkonderwijs. Voorts is door aanname van een amendement vastgelegd dat zodra de Inspectie heeft vastgesteld dat sprake is van een zeer zwakke school, het bevoegd gezag de ouders betrekt bij het verbeterproces. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 21-01-2015, Stb. 2015, 55 (Kamerstukken 33 796) 441 - Wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs i.v.m. het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs) – Het doel van deze wet is het realiseren van een betere aansluiting van het opleidingenaanbod op de arbeidsmarkt en een doelmatiger spreiding van het opleidingenaanbod. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van het opleidingenaanbod bij onderwijsinstellingen ligt. Van onderwijsinstellingen wordt verwacht deze verantwoordelijkheid in nauw overleg en afstemming met het (regionale) bedrijfsleven en met (nabijgelegen) onderwijsinstellingen vorm te geven. De wet voorziet in de volgende onderdelen die erop gericht zijn zelfregulering te versterken: • onderwijsinstellingen worden verplicht om te zorgen voor een goede, objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers over relevante aspecten van de opleiding, waaronder de onderwijskwaliteit en het arbeidsmarktperspectief; • nog uitdrukkelijker wordt bepaald dat onderwijsinstellingen alleen opleidingen mogen aanbieden indien sprake is van voldoende arbeidsmarktperspectief na beëindiging van de opleiding; • in de wet is een nieuwe zorgplicht doelmatigheid opgenomen, die instellingen verplicht zich ervan te vergewissen of het verzorgen van een beroepsopleiding door de instelling, gelet op het geheel van voorzieningen op het gebied van het beroepsonderwijs, doelmatig is. Behalve de Wet educatie en beroepsonderwijs worden ook de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES gewijzigd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 21-01-2015, Stb. 2015, 56 (Kamerstukken 33 948) Nieuwe wetsvoorstellen Metrologiewet 442 - Wetsvoorstel (05-02-2015) tot wijziging van de Metrologiewet (implementatie richtlijnen) – Dit voorstel van wet strekt tot implementatie van Richtlijn 2014/32/EU betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt brengen van meetinstrumenten en Richtlijn 2014/31/EU betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van niet-automatische weegwerktuigen. Het doel van de richtlijnen is en blijft het waarborgen dat meetinstrumenten en nietautomatische weegwerktuigen die op de markt worden aangeboden aan eisen voldoen die een hoge mate van bescherming bieden. De conformiteitsbeoordeling moet een hoge mate van betrouwbaarheid bieden. De wijzigingen van beide richtlijnen zijn onderdeel van het zogenaamde stroomlijningspakket, dat negen Europese richtlijnen herschikt in overeenstemming met de nieuwe terminologie van het Verdrag van Lissabon en met de referentiebepalingen uit Besluit nr. 768/2008/EG van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad. Met de stroomlijning is een geharmoniseerd kader gecreëerd voor het in de handel brengen, het vrije verkeer en de ingebruikneming van producten. Met deze stroomlijning wordt het functioneren van de interne markt voor goederen versterkt, ontstaat een gelijk speelveld in de markt en wordt efficiënter markttoezicht binnen de EU mogelijk. Om de genoemde richtlijnen in Nederlandse wetgeving om te zetten, is een wijziging en aanvulling nodig van de Metrologiewet in samenhang met de te wijzigen lagere regelgeving. De verplichtingen van marktdeelnemers worden meer specifiek belegd. Ook wordt een grondslag in de wet opgenomen om eisen te kunnen stellen aan de EU-conformiteitsverklaring. Verder wordt het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 533 Wetgeving mogelijk dat volgens bepaalde regels een interne instantie van een fabrikant bepaalde werkzaamheden uitvoert in het kader van een conformiteitsbeoordeling. Het onderhavige wetsvoorstel implementeert verder waar nodig de gewijzigde terminologie van de richtlijnen. Kamerstukken II 2014/15, 34 143, nrs. 1-3 Doorberekenen kosten toezicht en tucht 443 - Wetsvoorstel (06-02-2015) tot wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) – Dit wetsvoorstel strekt ertoe de kosten van het toezicht op notarissen en gerechtsdeurwaarders en de kosten van tuchtrechtspraak van advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders door te berekenen aan de beroepsgroepen. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van en het bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door deze beroepsgroepen ligt immers primair bij deze beroepsgroepen. Concreet komt dit erop neer dat de kosten ten laste worden gebracht van de publiekrechtelijke beroepsorganisaties (Pbo’s); in het geval van notarissen, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), in het geval van advocaten, de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en in geval van gerechtsdeurwaarders, de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). De Pbo’s kunnen deze kosten vervolgens bij de individuele beroepsbeoefenaren in rekening brengen via de jaarlijkse bijdrage aan de Pbo. De ratio voor het doorbelasten van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak is tweeledig. Ten eerste hebben de beroepsbeoefenaren zelf primair voordeel van het wettelijke toezicht en de tuchtrechtspraak. Beide instrumenten versterken immers de kwaliteit en de integriteit van de beroepsgroepen en vormen een belangrijke waarborg voor het maatschappelijk draagvlak voor de bijzondere positie die deze beroepsgroepen 534 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 innemen. Door deze bijzondere positie profiteren de betreffende beroepsgroepen van verschillende privileges, zoals een domeinmonopolie. De bijzondere positie en de daaraan verbonden privileges brengt de noodzaak van toezicht mee. Het aan de beroepsbeoefening verbonden tuchtrecht dient evenzeer om het vertrouwen in de beroepsgroep hoog te houden. Het tuchtrecht draagt enerzijds bij aan het zuiver houden van de beroepsgroep en het voorkomen van ongewenste uitwassen. Anderzijds draagt het tuchtrecht bij aan het vertrouwen van de samenleving in de kwaliteit en integriteit van de beroepsbeoefenaren. Daarom acht het kabinet het passend dat de beroepsbeoefenaren die van deze bijzondere positie profiteren, ook de kosten van het toezicht en het tuchtrecht dragen. Ten tweede zorgt doorbelasting van de kosten voor een financiële prikkel om te zorgen voor een efficiënte wijze van inrichting van de kwaliteitsen integriteitsbewaking binnen de beroepsgroepen zelf. Het stimuleert zowel de beroepsorganisaties als de individuele beroepsbeoefenaren om de beroepsuitoefening zodanig in te richten dat er zo min mogelijk kosten worden gemaakt aan toezicht en tuchtrecht. In het licht van het voorgaande is het redelijk om de kosten die verbonden zijn aan het wettelijke toezicht en tuchtrecht ten laste van de beroepsgroepen te brengen. Het kabinet heeft in 2007 weliswaar het voorstel gedaan om in beginsel alleen de kosten van de eerste aanleg in rekening te brengen bij de beroepsgroep, maar niet uitgesloten dat voor een andere verdeling van de financiële verantwoordelijkheid gekozen kan worden. Met onderhavig wetsvoorstel wordt van die ruimte gebruik gemaakt. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan de bijlage bij het regeerakkoord van oktober 2010 en de bijlage II uit het gedoogakkoord van 2010, waaruit voortvloeit dat de kosten van het toezicht op onder andere notarissen doorberekend worden aan de beroepsgroep zelf, evenals de kosten van de tuchtrechtspraak. Kamerstukken II 2014/15, 34 145, nrs. 1-4 Diverse wijzigingen onderwijs 444 - Wetsvoorstel (06-02-2015) tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het aanbrengen van enkele inhoudelijke wijzigingen van diverse aard – In dit wetsvoorstel wordt een aantal wijzigingen van de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) doorgevoerd. Het betreft verschillende kleine beleidsmatige en hiermee samenhangende technische wijzigingen. Het gaat om de volgende voorgestelde wijzigingen: – het voorzien in een wettelijke grondslag voor het stellen van regels door de Minister over het uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen voor financiële producten door publieke of semi-publieke instellingen op het gebied van onderwijs; – het terugzetten van het oude artikel 30a in de WVO (dat naar aanleiding van de motie Jurgens is komen te vervallen), waarin de kortere termijnen voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift die afwijken van de artikelen 6:7 en 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht worden geregeld; – het vervallen van de verplichting voor atheneum leerlingen om het vak culturele kunstzinnige vorming (ckv) te volgen, indien het vak Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur, dan wel beide, in het profiel zijn opgenomen; – het uitzonderen van de fusietoets voor fusies waarbij praktijkonderwijs een rol speelt in de fusietoets; – het aanpassen van de WOT aan de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233); – het redactioneel wijzigen van de term ‘controleprotocol’ in ‘accountantsprotocol’, omdat deze nieuwe term beter aansluit bij de doelgroep waarvoor het protocol bedoeld is: de accountant. Kamerstukken II 2014/15, 34 146, nrs. 1-3 Wetgeving 445 Vervolgstukken Flexibel cameratoezicht Nadere memorie van antwoord (19-02-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht. Kamerstukken I 2014/15, 33 582, D Omgevingswet Nota n.a.v. het verslag (18-02-2015) over en nota van wijziging (18-022015) bij het wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 12 en 13 Novelle kerntaken volkshuisvesting Nader voorlopig verslag (16-02-2015) over en nadere memorie van antwoord (19-02-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. Kamerstukken I 2014/15, 33 966, L en M Uitvoeringswet erkenning beschermingsmaatregelen Memorie van antwoord (17-022015) bij het wetsvoorstel tot uitvoering van Verordening (EU) Nr. 606/2013 van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken). Werken na AOW-leeftijd Nota n.a.v. het verslag (17-02-2015) over het wetsvoorstel houdende aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd). Kamerstukken II 2014/15, 34 073, nr. 6 Werktijden rechterlijke ambtenaren Verslag (16-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het verrichten van werkzaamheden op zondagen en feestdagen. Kamerstukken II 2014/15, 34 096, nr. 5 Ontvreemde cultuurgoederen Verslag (13-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn 2014/60/EU betreffende teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking) (PbEU 2014, L 159). Kamerstukken II 2014/15, 34 097, nr. 4 446 Nota’s, rapporten & verslagen gen, waarin een regeling is gegeven over de bestuurlijke boete en het Boetebesluit socialezekerheidswetten, aangepast. De aanpassingen betreffen primair het overgangsrecht en het boeteregime. Daarnaast worden de waarschuwingsmogelijkheid en de criteria van verminderde verwijtbaarheid uitgebreid. Naar verwachting zal het wetvoorstel voor het zomerreces voor een adviesaanvraag bij de Raad van State worden ingediend. Daarna zal het wetsvoorstel zo snel mogelijk bij de Kamer worden ingediend. Totdat de aanpassingen van de wet- en regelgeving inwerking treden, blijven de uitvoeringsorganisaties gehouden het boeteregime zoals neergelegd door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep toe te passen. Bij het wetsvoorstel zal de minister ook ingaan op de toegezegde mogelijkheid voor de uitvoeringspraktijk om te anticiperen op de voorgestelde wetswijziging inzake de uitbreiding van de waarschuwingsmogelijkheid zodat de uitvoeringspartijen dit instrument snel kunnen inzetten. Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 497 Identiteitswisselingen Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 11-02-2015) aan en van de vaste cie. voor BZK en de Staatssecretaris van VenJ inzake de reactie op het rapport ‘Legale identiteitswisselingen in de Balkan en OostEuropa’ (Kamerstuk 17 050, nr. 493). – Er zijn 53 vragen gesteld, die beantwoord zijn. Het draait om de mogelijkheden die er in Oost Europese en Balkan landen zijn om relatief gemakkelijk van naam te wisselen. Dat kan in Nederland tot fraude leiden. Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 500 Kamerstukken I 2014/15, 34 021, B Aanvallen op informatiesystemen Nota van wijziging (11-02-2015) bij het wetsvoorstel tot Implementatie van de richtlijn 2013/40/EU over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ (PbEU L 218/8). Kamerstukken II 2014/15, 34 034, nr. 6 ‘Fraude’ en boetes Expanded Asset Purchase Programme ECB Brief van de Minister van SZW (09-02-2015) over aanpassingen van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) en het Boetebesluit socialezekerheidswetten. – Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en het rapport van de Nationale ombudsman over de Fraudewet worden de Fraudewet, alle sociale verzekeringswetten en sociale voorzienin- Brief van de Minister van Financiën (09-02-2015) met een overzicht van de gevolgen voor Nederland van het door de ECB aangekondigde Expanded Asset Purchase Programme (EAPP) alsmede een overzicht van de conclusie van de Advocaat-Generaal van het Europese Hof van Justitie in de zaak Gauweiler over de vraag of het Outright Monetary Transactions (OMT) programma van de ECB verenigbaar is met het verbod op mone- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 535 Wetgeving taire financiering zoals vastgesteld in artikel 123 eerste lid van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). – De Raad van Bestuur van de ECB besloot op 22 januari jl. om de bestaande opkoopprogramma’s voor Asset Backed Securities en Covered Bonds (ABSPP en CBPP3) uit te breiden tot een Expanded Asset Purchase Programme (EAPP) waarbinnen de ECB ook staatsobligaties en obligaties van Europese instellingen zoals het ESM zal gaan opkopen. Het Eurosysteem zal daarbij vanaf maart 2015 tot en met in beginsel september 2016 maandelijks € 60 miljard aan publieke en private activa opkopen. Het is niet aan het kabinet om zich uit te spreken over de wijze waarop de ECB in onafhankelijkheid haar mandaat uitvoert. Van de totale opkoop aan publieke activa vindt 80% voor eigen rekening en risico van de nationale centrale bank plaats die ook de obligaties van de eigen overheid zal opkopen. Voor 12% van het gealloceerde bedrag worden voor gezamenlijke rekening activa van Europese instellingen opgekocht waar de Europese lidstaten reeds garant voor staan. Daarnaast verricht de ECB 8% van de aankopen voor gezamenlijke rekening. In 2013 heeft de Staat zoals bekend een garantie aan DNB verstrekt voor het balansrisico van DNB als gevolg van het Securities Markets Programme (SMP). Sinds 2012 is het balansrisico van DNB uit hoofde van de destijds ingestelde crisismaatregelen afgenomen, in het bijzonder door aflossingen op het Securities Markets Programme (SMP) en een verbeterde marktperceptie van de risico’s op de overheden die deel uitmaken van dit programma. Het EAPP betekent dat nieuwe risico’s op de balans van DNB zullen worden genomen. De Advocaat-Generaal van het Europese Hof van Justitie heeft op 14 januari jl. zijn opinie gepubliceerd in de zaak Gauweiler over de toelaatbaarheid van het OMT-programma onder het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. In geding is of het OMT-programma in strijd is met het verbod op monetaire financiering zoals vastgelegd in artikel 123 eerste lid VWEU. Artikel 123 eerste lid VWEU stelt dat het de ECB niet is toegestaan om 536 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 rechtstreeks staatsobligaties van nationale overheden te kopen. Artikel 18 eerste lid van het statuut van de ECB stelt de ECB echter in staat om in de financiële markten te opereren door aan- en verkoop van schuldpapier om haar doelstellingen te kunnen verwezenlijken. De Advocaat-Generaal stelt dat de opkoop van staatsobligaties binnen het OMT-programma binnen de kaders van het Verdrag valt, onder voorwaarde dat de markt in staat wordt gesteld een marktprijs te bepalen. Volgens de Advocaat-Generaal stelt artikel 18 eerste lid van het statuut van de ECB de ECB in staat om in de financiële markten te opereren door aan- en verkoop van schuldpapier om aan het mandaat van prijsstabiliteit te voldoen. Volgens de AdvocaatGeneraal verbiedt artikel 123 eerste lid VWEU de ECB enkel om direct, op de primaire markt, staatsobligaties op te kopen. Het indirect kopen van staatsobligaties op de secundaire markt is wel toegestaan. Hier zijn echter voorwaarden aan verbonden. Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1235 World Drug Problem Brief van de Staatssecretaris van VWS en de Ministers van VenJ, BuZa en voor BHO (09-02-2015) over de inzet van Nederland ten behoeve van de United Nations General Assembly Special Session (UNGASS) on the World Drug Problem in de eerste helft van 2016 in New York. – De UNGASS wordt bijeengeroepen door de Algemene Vergadering. In 2012 is naar aanleiding van een voorstel van Mexico en Guatemala besloten een UNGASS over de werelddrugsproblematiek te organiseren. Een eerdere UNGASS inzake drugs heeft in 1998 plaatsgevonden. Het VN drugscontrole systeem is gebaseerd op drie verdragen: de Single Convention on Narcotics (1961), de Convention on Psychotropic Substances (1971) en de UN Convention Against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances (1988). Bij de VN drugsverdragen zijn 184 (verdrag 1961) respectievelijk 189 (verdrag 1988) landen partij. In een aantal landen bestaat ontevredenheid over de wijze van interpretatie van de verdragen. Vanuit de initiërende landen voor deze UNGASS (met name die uit Midden- en Zuid- Amerika) wordt aangegeven dat het niet zozeer de bedoeling is om over verdragswijzigingen te spreken, maar wel over de mogelijkheid van een flexibele interpretatie zodat er ruimte is voor een innovatieve aanpak van regionale problemen. Dit betreft verschillende aspecten. Zo bemoeilijkt de praktijk van strikte controle op de naleving van 50 jaar oude verdragen het vinden van oplossingen voor actuele drugsvraagstukken waarmee landen te maken hebben. Hierbij kan gedacht worden aan beperkte toegang tot en beschikbaarheid van essentiële medicijnen zoals morfine maar ook het niet kunnen inzetten van preventieve interventies omdat het onderwerp drugs volledig gecriminaliseerd en daardoor niet bespreekbaar is. Binnen de internationale context van drugsbeleid lijkt steeds meer discussie te ontstaan over de effectiviteit van de huidige justitiële invalshoek (war on drugs), welke in productie- en doorvoerlanden vaak maatschappij ontwrichtende gevolgen kan hebben. Nederlandse inzet: Internationaal verschuift de discussie rondom drugs van het nemen van meer repressieve maatregelen, naar onder andere maatregelen rondom harm reduction, toegang tot medicatie en het decriminaliseren van de gebruiker. Gezien de wens van landen om de focus van de wereldwijde discussie rondom drugs meer te richten op volksgezondheid, ziet het kabinet een kans voor Nederland om onze ervaring en effectief bewezen interventies te presenteren tijdens de UNGASS 2016. Inzet op harm reduction maakt daar deel van uit en zal naar verwachting een van de belangrijkste onderwerpen van discussie zijn. Daarnaast is het van belang dat we aandacht vragen voor de toegang tot noodzakelijke medicijnen, met name rondom pijnbestrijding. Tenslotte is het vanuit het perspectief van de bescherming van de rechten van de mens van belang dat er aandacht gevraagd wordt voor de decriminalisering van drugsgebruikers zodat zij toegang kunnen krijgen tot preventieve informatie, behandeling en harm reductionmaatregelen, hetgeen in veel VN-lidstaten nog niet of onvoldoende het geval is. Kamerstukken II 2014/15, 26 150, nr. 143 Wetgeving OM en aangifteproces BES Brief van de Minister van VenJ (06-02-2015) met een reactie op twee rapporten van de Raad voor de Rechtshandhaving omtrent de ‘Sturing van het Openbaar Ministerie BES’ en het ‘Review-onderzoek aangifteproces’. – De Raad heeft een onderzoek verricht naar de sturing van het Openbaar Ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (OM BES), op de opsporing, de executie van strafrechtelijke vonnissen door het OM en naar het aangifteproces bij het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN). De Raad constateert dat het sturingsproces van het OM op de BES de afgelopen jaren de nodige ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Van een situatie waarin er geen sturingsstructuur was en het OM heel dicht op het operationele opsporingsproces zat, werd een proces ingezet en een omslagpunt bereikt waarbij het OM meer op afstand staat en feitelijk zaken aanstuurt met behulp van twee vaste sturingsinstrumenten. Dit betekent echter niet dat men er al is. Het proces blijft, onder andere door de stijgende werklast en de kleinschaligheid, kwetsbaar. De door de Raad gesignaleerde kwetsbaarheden rond het jeugdstrafrecht en het proces van de executie van strafvonnissen hebben de aandacht van de minister en die van het OM. Zo wordt er momenteel hard gewerkt aan een ICT voorziening die behulpzaam is bij de executie van strafvonnissen. De Raad constateert dat er sinds 2012 forse stappen zijn gezet in het verbeteren van het aangifteproces. Voor vrijwel elk onderzocht onderwerp hebben het KPCN en het OM aan een groot aantal van de door de Raad geformuleerde aanbevelingen zichtbaar invulling gegeven. Het politiekorps heeft, in overleg met het OM, het aangifteproces beschreven waardoor meer sturing en controle op het aangifteproces is gerealiseerd evenals het prioriteren van aangiftes. Er is geïnvesteerd in een adequaat registratiesysteem en in de professionalisering van medewerkers. Ook is geïnvesteerd in de renovatie van diverse politiebureaus. De Raad benoemt als belangrijk aandachtspunt de terugkoppeling aan de aangever. Dit heeft de aandacht van de korpschef. Geconcludeerd wordt dat binnen de mogelijkheden en beperkingen die de infrastructuur van de eilanden bieden, het OM, het KPCN en de andere partners in de strafrechtketen goed werk leveren. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 224 den met het aannemen van nieuwe werknemers en 45 procent geeft aan dat de loondoorbetalingplicht leidt tot extra voorzichtigheid bij het omzetten van het tijdelijke contract in een vast contract. De rapporten zijn als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 586 Werkgevers en ziekte Brief van de Minister van SZW (06-02-2015) over twee onderzoeken naar de loondoorbetalingplicht voor werkgevers bij ziekte en het ziekteen arbeidsongeschiktheidsrisico voor werkgevers en naar de mogelijkheden om de solidariteit te bevorderen onder MKB-werkgevers. – In het onderzoek naar de ervaringen van werkgevers is nagegaan of, en zo ja, welke knelpunten werkgevers ervaren bij de loondoorbetalingplicht. Het andere onderzoek geeft inzicht in het aanbod van verzuimverzekeringen en de verzekeringsgraad van (kleine) werkgevers en in de mogelijkheden om de verzekeringsgraad te verhogen. Uit de onderzoeken komt een genuanceerd beeld naar voren. Het laat zien dat werkgevers hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hun werknemers serieus nemen. Dit blijkt onder andere uit het feit dat er vrijwel geen werkgevers zijn die zouden willen stoppen met het doorbetalen van loon op het moment dat een werknemer zich ziek meldt. Het financiële draagvlak van de loondoorbetalingplicht is beperkter dan het algemene draagvlak. Uit het onderzoek naar de ervaringen van werkgevers blijkt dat 45 procent van de werkgevers aangeeft dat de kosten die voortkomen uit ziekte en re-integratie niet goed te dragen zijn. Uit het onderzoek naar de verzekeringsgraad blijkt wel dat kleine, startende ondernemingen relatief vaak onverzekerd zijn. Ongeveer 60 procent van de kleine bedrijven die minder dan 6 jaar bestaat heeft een verzuimverzekering. Werkgevers kunnen de wettelijke verzuimverplichtingen beperken door gebruik te maken van flexibele arbeid. Verzekerde en onverzekerde bedrijven maken evenveel gebruik van flexibele arbeid. Daaruit blijkt dat werkgevers flexibele arbeid niet inzetten als alternatief voor verzekeren. 28 procent van de werkgevers geeft aan voorzichtiger te zijn gewor- Verbeteren aangifteproces Brief van de Minister van VenJ (0502-2015) over de volgende stappen om het aangifteproces te verbeteren. – Het fundament van deze verbeterslag is geschetst in de brief van 9 juli 2013 (Kamerstuk 29 628, nr. 404). Met de start van de nationale politie is de implementatie van de zogenaamde ‘multichannelaanpak’ gestart. Basis van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies over de wijze waarop hij het beste aangifte kan doen. De politie bereidt zich voor op de uitbreiding van het aantal delicten waarvoor internetaangifte mogelijk is. Deze uitbreiding wordt gefaciliteerd met een wetswijziging (Digitale processtukken Strafvordering, Kamerstukken 34 090, eind november 2014 ingediend). Met het wetsvoorstel wordt de elektronische aangifte de start van het digitale strafproces. De ontwikkeling naar een volledig digitaal strafproces zal enige tijd vergen. Het voorstel biedt de ruimte voor de politie om de uitbreiding van de elektronische aangifte gefaseerd in te voeren. Samen met het Verbond voor Verzekeraars werkt de politie aan een verbeterde werkwijze voor de afhandeling en verwerking van een aantal aangiften dat louter om verzekeringstechnische redenen worden gedaan. De informatie wordt, zoveel mogelijk geautomatiseerd, gescreend op opsporingsindicatie en/ of andere relevante informatie voor de opsporing en de benodigde informatie. De burger krijgt vervolgens een document ten behoeve van zijn schademelding aan de verzekeringsmaatschappij. De eis van aangifte in de verzekeringsvoorwaarden vervalt. Sinds 1 oktober 2012 is het mogelijk voor slachtoffers van bedreiging en geweld, zoals bijvoorbeeld hulpverleners, aangifte onder nummer op nummer te doen. Op deze manier NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 537 Wetgeving komen persoonsgegevens van het slachtoffer niet ter kennis van de verdachte. Aangifte onder nummer wordt op dit moment geëvalueerd op haar werking. In het voorjaar van 2015 zal een meerjarige brede landelijke anti-discriminatie voorlichtingscampagne van start gaan. De campagne beoogt de bewustwording over discriminatie en de meldings- en aangiftebereidheid bij burgers te vergroten. Sinds 1 januari 2014 is een nieuwe aanwijzing voor de opsporing van kracht. Hierin biedt het OM de politie duidelijke inhoudelijke kaders voor de afweging wanneer naar aanleiding van een aangifte al dan niet wordt overgegaan tot opsporing. Ook geeft de aanwijzing aan waar de verantwoordelijkheid ligt voor het maken van die afwegingen en het nemen van beslissingen. De politie werkt conform deze richtlijn en werkt aan een landelijke kwaliteitsnorm voor alle aangiften die de eerste helft van dit jaar geïmplementeerd zal worden. Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 504 Jihad bestrijding Brief van de Ministers van VenJ, BZK en Defensie (05-02-2015) met antwoord op vragen inzake extra maatregelen terrorismebestrijding en n.a.v. het debat op 14 januari 2015 over de aanslagen in Parijs. – Zoals reeds aangegeven in het debat over de aanslagen in Parijs op 14 januari jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 41, item 7), is duidelijk dat als mocht blijken dat de capaciteit in de veiligheidsketen op dit gebied in de toekomst verder moet worden uitgebreid, de financiering daarvan geen belemmering kan zijn. De partijen in de veiligheidsketen hebben zich aan het dreigingsniveau aangepast en zijn op dit moment in staat de jihadistische dreiging het hoofd te bieden. Gezien het verwachte voortduren van het huidige dreigingsniveau, en het groeiend aantal terugkeerders, heeft het Kabinet opdracht gegeven tot een analyse van de veiligheidsketen om te bezien of de huidige inzet van de diensten en andere ketenpartners langdurig vol te houden is. Deze analyse vindt momenteel plaats. Na bespreking in het kabinet, wordt de Kamer over de conclusies geïnformeerd. Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 288 538 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Tappen Brief van de Minister van VenJ (0602-2015) ver de uitwerking van tapverslagen, de inzet van tappen als opsporingsmiddel en de storing in het tapsysteem van september 2012. – Het Openbaar Ministerie en de nationale politie zijn samen bezig om tot een vorm van landelijke protocollering te komen. De eenheid Noord holland werkt inmiddels met een nieuw tapprotocol dat onder meer een aanvullende controlestap bevat, waarbij de kwaliteit van de verslaglegging van tapgesprekken die cruciaal zijn voor het bewijs, extra wordt gecontroleerd. Inmiddels zijn met professionals uit de eenheden en van het Openbaar Ministerie concrete afspraken gemaakt over een breder verbeterprogramma, waarbij elke eenheid eenzelfde soort proces zal doorlopen als in Noord-Holland. Dit proces zal input opleveren voor een gezamenlijk vast te stellen landelijk protocol. Hiermee worden belangrijke stappen gezet in de verbetering van de controleerbaarheid en de betrouwbaarheid van de procedure van het uitwerken van tapverslagen. Dit proces zal uiterlijk 1 april 2015 zijn afgerond. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben vanaf begin 2014 uitdrukkelijk aandacht voor het kritisch inzetten van BOBmiddelen waaronder het tappen. Met de politie (recherche) wordt voortdurend gekeken of er mogelijkheden zijn om – naast de inzet van de meer klassieke opsporingsmiddelen – andere opsporingsbevoegdheden en -strategieën te ontwikkelen en toe te passen. Technologische en juridische ontwikkelingen dwingen de opsporing en vervolging om kritisch te blijven kijken of het huidig instrumentarium en de toepassing ervan toereikend is, nu en in de toekomst. Het verder ontwikkelen en breder toepassen van andere opsporingsbevoegdheden en -strategieën zou kunnen leiden tot minder inzet van het middel van de tap. Op 17 december 2013 heb is de Kamer geïnformeerd over een storing die zich op 20 september 2012 in het tapsysteem heeft voorgedaan, waarbij gedurende deze storing de audio- en verkeersgegevens van getapte gesprekken niet zijn opgenomen. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft hiernaar onderzoek uitgevoerd en heeft medio december 2014 haar eindrapportage opgeleverd. Deze rapportage treft u bij deze brief als bijlage aan. Kamerstukken II 2014/15, 30 517, nr. 27 Snowden over AIVD Brief van de Ministers van BZK en Defensie (06-02-2015) naar aanleiding van de interviews van de heer Snowden in Nieuwsuur en De Volkskrant. – De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD voeren hun activiteiten uit op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). De Wiv 2002 stelt kaders voor de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de inzet van bijzondere bevoegdheden. De wet biedt geen ruimte voor hetgeen de heer Snowden stelt. De AIVD en MIVD werken internationaal nauw samen, bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van het terrorisme en ter ondersteuning van militaire operaties. De aard van de samenwerking met buitenlandse diensten wordt (mede) bepaald door criteria zoals de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Per dienst waarmee wordt samengewerkt of waarmee samenwerking wordt overwogen wordt een weging gemaakt van de relatie. Daarbij worden de genoemde criteria betrokken. De Commissie evaluatie Wiv 2002 (de commissie-Dessens) heeft aanbevelingen gedaan om de criteria voor de aard van de samenwerking in de wet op te nemen alsmede de toestemming van het delen van grote hoeveelheden ruwe gegevens (bulkdata) met buitenlandse diensten op ministerieel niveau te leggen. Deze aanbevelingen worden meegenomen in de aanstaande wijziging van de Wiv 2002. In afwachting hiervan is de werkwijze van de diensten aangepast, in die zin dat nu voor het delen van bulkdata met buitenlandse diensten toestemming wordt gevraagd aan de betrokken minister. De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wetgeving Wiv 2002. Er is volgens de CTIVD geen sprake van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD en de MIVD. Van buitenlandse druk om wetgeving aan te passen is evenmin sprake. De aanbeveling om de interceptiebepalingen in de Wiv 2002 te wijzigen komt van de onafhankelijke commissie-Dessens. Eerder kwamen de CTIVD en de Adviesraad Internationale Vraagstukken tot een soortgelijke aanbeveling. Het kabinet heeft de aanbeveling overgenomen. Overigens worden gelijktijdig de waarborgen ter bescherming van de privacy aangescherpt. Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 109 Starbucks ruling Brief van de Staatssecretaris van Financiën (09-02-2015) over de ruling van Starbucks. – In bijzondere gevallen, waarin een cruciaal politiek oordeel zich toespitst op één specifiek geval, kan het wenselijk zijn de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in een ruling. In beginsel beschouwt de bewindsman Starbucks niet als zo’n geval. Immers, dit geval wordt door de Europese Commissie onderzocht en beoordeeld. De uitkomst van die beoordeling kan de Kamer vervolgens betrekken bij haar controlerende taak. Echter, over deze specifieke casus is inmiddels zoveel openbaar gemaakt, dat pragmatisme het hier wint van principes. Daarom is de staatssecretaris bereid om de leden van de vaste commissie voor Financiën in een besloten en vertrouwelijke technische briefing te informeren over deze casus en zegt toe om in deze briefing de Kamer een volledig, helder en transparant beeld te schetsen van de rulingpraktijk en daarbij specifiek in te gaan op casus Starbucks. Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 229 Evaluatie Chw Brief van de Minister van IenM (09-02-2015) met een opzet van de evaluatie van de Crisis- en herstelwet. – Kort na het uitbreken van de mondiale financiële en economische crisis in 2008 heeft het kabinet gezocht naar middelen om de gevolgen daarvan in het ruimtelijke domein en in de bouwsector te beperken en te verzachten. In die context is de Crisisen herstelwet tot stand gekomen en op 31 maart 2010 in werking getreden. Bij wijziging van de Crisis- en herstelwet in 2013 is onder meer de werkingsduur voor onbepaalde tijd verlengd. Het ligt in de bedoeling om de Crisis- en herstelwet in te trekken, wanneer de Omgevingswet in werking treedt. Het parlement is uitvoerig en frequent geïnformeerd over de uitvoering van de wet en de impact in brede zin, hiervan wordt een kort overzicht gegeven. Net als in de voorgaande jaren zal de Kamer ook in 2015 uitgebreid worden geïnformeerd over de uitvoering van de Crisis- en herstelwet. De rapportage zal aansluiten bij de eerdere informatievoorziening, zodat een consistente reeks ontstaat die de ontwikkeling in de toepassing van de wet zichtbaar maakt. De rapportage wordt als volgt opgezet: • Een nadere analyse van de impact van de wet aan de hand van overzichten en analyses van de bestuursrechterlijke bepalingen. • Inhoudelijke en cijfermatige voortgangsinformatie over de bijzondere voorzieningen (experimenten). • Het uitlichten van enkele experimenten vanuit meerdere invalshoeken dan alleen de projectleider. • Ten behoeve van de objectiviteit zal een begeleidingscommissie worden opgericht waarin overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en wetenschap zijn vertegenwoordigd. Kamerstukken II 2014/15, 32 127, nr. 211 JBZ-raad terrorisme Brief van de Minister van VenJ (09-02-2015) met het verslag van de bespreking tijdens de informele JBZRaad te Riga op 29-30 januari 2015, onderdeel terrorisme. – De discussie werd volgens de volgende lijnen gevoerd: 1. Preventie van radicalisering, in het bijzonder op sociale media. 2. Informatie-uitwisseling: verbetering gebruik bestaande systemen en uitwisselen van informatie aan Europol en Eurojust. Dit betreft ook informatie van veiligheidsdiensten. 3. Identificatie van reisroutes van terroristen. Belangrijkste hier is de totstandkoming van een EU PNR richtlijn in overeenstemming met de VN Veiligheidsraad Resolutie 2178 (UNSCR 2178). 4. Bestrijding van de illegale handel in vuurwapens. Het doel van het Voorzitterschap was om tijdens de informele Raad gemeenschappelijke EU-acties te identificeren en deze op te nemen in een gemeenschappelijke verklaring als input voor de Europese Raad van 12 februari 2015. Kamerstukken II 2014/15, 32 317, nr. 269 JBZ-raad Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (13-02-2015) met het verslag van de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, gehouden in Riga op 29 en 30 januari 2015. – De discussies kunnen als volgt worden samengevat: Aanpak terrorisme Hier wordt verwezen naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 9 februari 2015, aan de Tweede Kamer, met daarin het verslag van de discussie die tijdens de informele JBZ-Raad over terrorisme is gevoerd. (zie hierboven) Oostelijk Partnerschap Op het gebied van resultaten, uitdagingen en leerpunten inzake de rechtshandhaving, de onafhankelijkheid en de accountability van de rechterlijke macht en de strijd tegen de corruptie in de landen van het Oostelijk Partnerschap werd geconcludeerd dat veel tot stand gebracht is, maar dat er ook nog veel te doen is om de rechtsstaat op peil te brengen. Reikwijdte algemene verordening gegevensbescherming en richtlijn gegevensbescherming voor de opsporing en vervolging Nederland nam het standpunt in dat dat de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de handhaving van de openbare orde, de hulpverlening en de uitvoering van bestuursrechtelijke wetgeving door de politie (incl. Wet wapens en munitie én de Vreemdelingenwet) zoveel mogelijk onder de richtlijn worden gebracht. De meeste lidstaten waren net als Nederland voor een brede reikwijdte van de richtlijn. Digitale oplossingen en instrumenten voor de justitiële samenwerking De Commissie gaf aan een behoefte te zien aan een regelkader voor e-commerce. De Commissie maakte duidelijk dat zij daarbij voorzichtig en zorgvuldig te werk wil gaan. In de zomer van NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 539 Wetgeving 2015 wil de Commissie een voorstel gereed hebben op basis waarvan een impact assessment gemaakt kan worden waaruit onder andere de toegevoegde waarde voor de praktijk moet blijken. Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 11-02-2015) tussen de vaste cie. van Financiën en de Minister van Financiën over de raad van toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. uitmaken voor de uitvoering van de decentralisaties in het sociaal domein, kan worden geborgd. De Rob heeft aangegeven zijn advies in twee delen te geven: in een eerste deel een probleemverkenning en in het tweede deel conclusies en aanbevelingen over de borging van democratische legitimiteit. Het tweede deel verwacht de Rob in de zomer van 2015 af te ronden. De minister zal zijn standpunt na ontvnagst van het tweede deel bepalen. Het eerste deel van het advies is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 32 648, nr. 7 Kamerstukken II 2014/15, 33 841, nr. 171 Democratische legitimiteit samenwerkingsverbanden Moties begroting VenJ Kamerstukken I 2014/15, 32 317, EJ Raad van toezicht AFM Brief van de Minister van BZK (05-022015) bij de aanbieding van het eerste deel van het advies van de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) over de democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden. – De Rob is gevraagd onderzoek naar te doen naar de vraag hoe de democratische legitimiteit van de regionale samenwerkingsverbanden, waar gemeenten onderdeel van moeten Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (04-02-2015) met een reactie op de moties die zijn tijdens de behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie 2015. – ER zijn twaalf moties aangenomen waarop wordt gereageerd. De moties gaan over overleg van het COA met gemeenten en bewoners, over onderzoek naar de gevolgen van het stopzetten van de pv-vergoeding, over een prejudiciële procedu- re in strafzaken, over financiering van de interventie ‘Alleen jij bepaalt wie je bent’, over een Jihadisme Interventie Team, over de bescherming van de privacy van burgers in Nederland, over de verschillen in prostitutiebeleid van landen in Noordwest-Europa, over een kenniscentrum over geweld tegen hulpverleners, over evaluatie van de beleidsvisie ‘Vrijwilligerswerk bij de sanctietoepassing’, over een meer prominente plek voor innovatie, over voldoen aan de wettelijke norm voor het aantal wijkagenten en over een financiële bijdrage aan Interpol voor de strijd tegen kinderporno en kindersekstoerisme. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 63 (Rechts)positie militair Lijst van vragen en antwoorden (03-02-2015) aan en van de vaste cie. voor Defensie en de Minister van Defensie over de brief van 11 december 2014 inzake de bijzondere positie van de militair (Kamerstuk 34 000 X, nr. 61). – Er worden 37 vragen beantwoord. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 X, nr. 65 AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen- • Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke- Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de bij voorkeur in de tekst zelf. knop ‘Magazine’. • Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. 540 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Nieuws 447 Contouren uitvoeringsregelgeving Omgevingswet De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in een brief van 18 februari de contouren geschetst van de beoogde uitwerking van de Omgevingswet in bijbehorende algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). De uitwerking van de AMvB’s is de volgende stap in de stelselherziening van het omgevingsrecht. De AMvB’s zijn nu nog in opbouw, een proces dat eind 2015 moet zijn afgerond. D e uitwerking van de regels zal worden getoetst aan de hand van praktijkcasussen. Het opstellen van de AMvB’s wordt gevolgd door een proces van brede maatschappelijke consultatie en de formele effectentoetsen. De ontwerpAMvB’s zullen in voorhang aan de Kamer worden voorgelegd. In de brief worden de contouren geschetst van de regelgeving die het kabinet voor ogen heeft. Naast het opstellen van de AMvB’s loopt op vijf terreinen een verdergaande beleidsvernieuwing. Het gaat dan over natuur, grondeigendom, bodem, geluid en ammoniak en veehouderij. Voor natuur loopt dit via het aanhangige voorstel voor de Wet natuurbescherming. De andere onderwerpen worden apart uitgewerkt in aanvullingswetten en -AMvB’s die bij inwerkingtreding opgaan in het stelsel van de Omgevingswet. Deze aanvullingswetsvoorstellen worden separaat ingediend. Verbeterdoelen In de AMvB’s krijgen de verbeterdoelen van de stelselherziening verder vorm, zoals die zijn verwoord in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Omgevingswet: • het vergroten van de inzichtelijkheid, de voorspelbaarheid en het gebruiksgemak van het omgevingsrecht; • het bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving; • het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de fysieke leefomgeving; • het versnellen en verbeteren van besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving. Concreet worden in de AMvB’s algemene regels gesteld voor initiatieven in de fysieke leefomgeving en worden kaders gegeven voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Daarnaast wordt met instructieregels sturing gegeven aan de manier waarop bestuursorganen hun besluiten nemen en rekening houden met de te borgen belangen in de leefomgeving, zoals gezondheid, veiligheid en natuur. Ook worden de procedurele regels van de wet waar nodig verder uitgewerkt. Bij de uitwerking van de AMvB’s wordt aangesloten bij de wens van het bedrijfsleven en het bevoegd gezag om de regels per doelgroep (burgers, bedrijven en overheden) bij elkaar te brengen. Een burger of bedrijf hoeft dus niet meer allerlei sectorale AMvB’s te doorzoeken om te bepalen welke eisen van toepassing zijn op zijn initiatief. Concreet betekent dit een stelsel met vier nieuwe AMvB’s: • Het Omgevingsbesluit bevat zowel algemene als procedurele bepalingen die voor alle doelgroepen relevant zijn. • Het Besluit kwaliteit leefomgeving stelt inhoudelijke normen aan het handelen van bestuursorganen. • Het Besluit activiteiten leefomgeving stelt algemene, rechtstreeks werkende regels aan met name milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten in de leefomgeving. Dit besluit is gericht op iedereen die deze activiteiten uitvoert, maar met name op bedrijven. • Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt algemene, rechtstreeks werkende regels aan bouwwerkgerelateerde activiteiten in de leefomgeving. Ook dit besluit is gericht op iedereen die deze activiteiten uitvoert, met name op burgers en bedrijven. Het Omgevingsbesluit Het Omgevingsbesluit werkt de instrumenten van de Omgevingswet uit in procedures en algemene bepalingen. Het besluit werkt uit welke voorbereidingsprocedure geldt voor welke omgevingsvergunning en wie daarbij het bevoegd gezag is. Het geeft daarnaast bepalingen voor onder meer grondexploitatie en de milieueffectrapportage. Van de huidige regelgeving gaan in elk geval 150 artikelen uit zeventien AMvB’s (deels) op in het Omgevingsbesluit, waaronder het Besluit milieueffectrapportage, het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht. In het Omgevingsbesluit worden de vergunningplichtige categorieën van activiteiten uit het wetsvoorstel voor de Omgevingswet geconcretiseerd. Dat zullen er minder zijn dan in de huidige regelgeving door het uitgangspunt dat vergunningen waar mogelijk worden vervangen door algemene regels. De meeste vergunningaanvragen gaan over één activiteit. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de huidige bevoegdheidsverdeling hierbij gelijk blijft. In het merendeel van de gevallen is en blijft de gemeente het bevoegd gezag. Op twee punten is het kabinet voornemens om wel te komen tot een verschuiving van bevoegdheden. Het gaat ten eerste om vereenvoudiging van de bevoegdheidsverdeling rondom milieubelastende activiteiten. Hier geldt nu nog een complexe, historisch gegroeide verdeling tussen provincies en gemeenten. In het Omge- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 541 Nieuws vingsbesluit beoogt het kabinet om in overleg met gemeenten en provincies te komen tot een verdeling die eenvoudiger en begrijpelijker is. Een tweede punt waar een verschuiving wordt bezien, zijn kleine ontgrondingen op land. Het wetsvoorstel voor de Omgevingswet gaat uit van vertrouwen dat partijen elkaar waar nodig tijdig betrekken bij besluitvorming, maar kent daartoe ook een aantal waarborgen. Twee belangrijke waarborgen bij de omgevingsvergunning zijn advies en advies met instemming. Advies wordt gegeven door bestuursorganen en specifieke adviesorganen, omdat dit wenselijk is vanuit hun specifieke deskundigheid of hun verantwoordelijkheid voor een betrokken belang. Instemming betekent dat de vergunning voor een activiteit niet kan worden verleend door het bevoegd gezag zonder de instemming van het adviserende bestuursorgaan. In het Omgevingsbesluit worden ook een aantal kleinere aanpassingen doorgevoerd, gericht op verbetering van het gebruiksgemak van de mer. Besluit kwaliteit leefomgeving Het voorgenomen Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) brengt alle inhoudelijke regels voor bestuursorganen over de leefomgeving bij elkaar. Een omvangrijk deel van het Bkl betreft het stellen van instructieregels. Dit zijn regels over de uitoefening van taken of bevoegdheden door bestuursorganen. Het gaat onder meer om inhoudelijke eisen aan omgevingsplannen, verordeningen en programma’s, om regels over de uitoefening van taken en om beoordelingsregels voor omgevingsvergunningen. Daarmee geeft het Bkl richting aan decentrale overheden bij het bereiken van de maatschappelijke doelen van het wetsvoorstel. Net als bij het Omgevingsbesluit ligt winst in het helder bij elkaar brengen, ordenen en harmoniseren van de verschillende regels. Deze zijn nu nog verdeeld over enkele wetten en tientallen AMvB’s, dus over verschillende niveaus. Ook zijn ze vaak verschillend van aard en opzet. In totaal gaan in ieder geval zo’n 500 artikelen uit 37 huidige AMvB’s op 542 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 in het Bkl, waaronder het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Besluit activiteiten leefomgeving en Besluit bouwwerken leefomgeving Het voornemen is om onder de Omgevingswet twee AMvB’s vast te stellen, die rechtstreeks werkende regels bevatten voor activiteiten in de leefomgeving. Deze algemene rijksregels zijn rechtstreeks gericht tot alle initiatiefnemers die deze activiteiten uitvoeren. Dat kunnen burgers, bedrijven en overheden zijn. De keuze voor twee AMvB’s in plaats van één grote, is gemaakt vanuit de herkenbaarheid voor de doelgroepen. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bundelt de regels over activiteiten die in de regel door bedrijven worden verricht. In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) komen regels samen voor activiteiten die door veelal bedrijven én burgers worden uitgevoerd, namelijk de regels over bouwwerken. In totaal gaan in elk geval zo’n 1.300 artikelen uit 25 AMvB’s geheel of deels op in de nieuwe AMvB’s. Bij het stellen van regels over activiteiten is decentrale beleidsvrijheid het uitgangspunt. Het al dan niet stellen van regels is in beginsel een keuze van decentrale overheden. Zij staan het dichtst bij de lokale situatie en zijn veelal ook verantwoordelijk voor de handhaving van de regels. Het wetsvoorstel voor de Omgevingswet bepaalt voor welke categorieën van activiteiten het Rijk wel algemene regels moet en kan stellen. Het Rijk blijft bijvoorbeeld vanuit zijn nationale verantwoordelijkheid om een bepaald veiligheidsniveau in Nederland te borgen, regels stellen aan activiteiten met een risico op het ontstaan van een significant milieueffect. In de twee AMvB’s worden deze regels vervolgens uitgewerkt in inhoudelijke voorschriften. Hierbij worden ook regels gesteld over de inzet van de verschillende instrumenten uit het wetsvoorstel: specifieke zorgplichten, meldingen, maatwerkvoorschriften, maatwerkregels en gelijkwaardigheid. De drie meest voorkomende soorten categorieën van activiteiten zijn: • in het Bal: milieubelastende activiteiten, zoals het demonteren van auto’s, het smelten en gieten van metalen of het opslaan van gevaarlijke stoffen; • in het Bal: lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen, zoals het lozen van stoffen of warmte; • in het Bbl: bouwactiviteiten, zoals de bouw van huizen of kantoren. Daarnaast regelen de twee AMvB’s een aantal kleinere categorieën, zoals beperkingengebiedactiviteiten en de wateronttrekkingsactiviteit. Doorsnijdende thema’s Een aantal thema’s doorsnijdt de vier AMvB’. Gezondheid en veiligheid wordt in de AMvB’s geconcretiseerd met omgevingswaarden en instructieregels in het Bkl en via algemene rijksregels in het Bal en het Bbl. Om de juiste mate van flexibiliteit te kunnen bieden wordt in de AMvB’s een aantal stappen gezet. De mogelijkheden worden gebundeld en waar mogelijk geharmoniseerd. Ook is in het Bkl, het Bal en het Bbl specifiek gekeken waar extra speelruimte nodig en wenselijk is. Bij het invullen van de flexibiliteitsbepalingen is het belangrijk dat deze spelen op drie niveaus. Het gaat om het bieden van ruimte in rijksregels, om mogelijkheden voor gebiedsgericht maatwerk en individueel maatwerk bij beschikking. Elke vorm van flexibiliteit is gekoppeld aan een specifiek instrument van het wetsvoorstel. Op hoofdlijnen zijn er drie manieren om onderzoekslasten te verminderen in de AMvB’s: fasering, versobering en hergebruik. Fasering heeft betrekking op het moment wanneer onderzoek moet worden gedaan en in welke mate. Op dit moment moeten bij wijziging van een bestemmingsplan nog alle gevolgen van een bepaalde bestemming worden onderzocht inclusief allerlei fictieve uitvoeringsvarianten. In het omgevingsplan wordt het door de brede reikwijdte mogelijk om de vraag of een functie mogelijk is op een locatie, te splitsen van de vraag hoe hieraan specifiek invulling wordt gegeven. In de Omgevingwet en de AMvB’s wordt tot slot de basis gelegd voor een goede digitale ondersteuning van het omgevingsrecht. Kamerstukken II, 33 118, nr. 18 Nieuws 448 Strafhof niet bevooroordeeld De kritiek op het Internationaal Strafhof dat het zich ten onrechte vooral op Afrikaanse landen richt, is ongegrond. Dat concluderen onderzoekers van Tilburg University en de VU Amsterdam. Zij gingen na in welke landen de ernstigste mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden en legden die naast de situaties die onderzocht worden door het Internationaal Strafhof. Het hof blijkt inderdaad de ernstigste situaties te onderzoeken waar het rechtsmacht over heeft. D e Aanklager van het hof kan zelf bepalen welke situaties en zaken worden onderzocht, en heeft ook criteria opgesteld om die keuze te maken maar wordt echter zwaar bekritiseerd om zijn selectiebeleid, omdat hij zich vooral zou richten op Afrikaanse politieke leiders. Landen van de Afrikaanse Unie hebben gedreigd zich daarom terug te trekken uit het Internationaal Strafhof. Mensenrechtenschendingen De onderzoekers zijn nagegaan in welke landen de ernstigste mensenrechtenschendingen zijn gepleegd in de periode 2002-2011 omdat extreme mensenrechtenschendingen een belangrijke indicatie zijn voor internationale misdrijven. Daarvoor zijn gegevens uit drie gerenommeerde databanken over schendingen van de mensenrechten geraadpleegd: Het Uppsala Conflict Data Program, de Political Terror Scale en de Failed States Index. Voor elk onderzocht jaar stelden de onderzoekers op basis van deze gegevens een top tien samen van landen waarin de mensenrechten het ergst werden geschonden. Van de acht landen waar de mensenrechten het ergst zijn geschonden hebben er slechts drie het statuut van het Strafhof geratificeerd. In twee van de drie is de Aanklager een onderzoek gestart, de Democratische Republiek Congo (DRC) en Ivoorkust. In het derde land, Afghanistan, loopt een vooronderzoek. In vijf landen met zeer ernstige schendingen van de mensen- rechten (waaronder Irak), kán het Strafhof geen actie ondernemen omdat zij het Internationaal Strafhof niet hebben geratificeerd. In de landen die wel partij zijn bij het Internationaal Strafhof en waarin ernstige oorlogsmisdaden zijn gepleegd, onderzoekt de Aanklager vier van de tien meest getroffen landen (DRC, Ivoorkust, Uganda en Centraal-Afrikaanse Republiek), en is een vooronderzoek gaande in nog drie andere (Afghanistan, Colombia en Guinee). De onderzoekers concluderen dan ook dat de aanklager van het Strafhof zijn eigen selectiecriteria in acht neemt en in de meeste landen waar de ernstigste mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden en waar het ook rechtsmacht heeft, inderdaad actie heeft ondernomen. Het onderzoek is uitgevoerd door Alette Smeulers en Maartje Weerdesteijn van Tilburg University en Barbora Hola van de VU Amsterdam en gepubliceerd in het International Criminal Law Review 15 (2015). 449 Ervaringsdeskundigen gezocht De Staatscommissie Herijking ouderschap buigt zich over vraagstukken rond afstamming, meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap. De Staatscommissie is vorig jaar ingesteld en nodigt nu belanghebbenden/belangstellenden uit om vanuit eigen ervaring of kennis informatie met haar te delen. H et werk van de Staatscommissie heeft te maken met juridische en maatschappelijke vraagstukken. Zij onderzoekt draagmoederschap en meerouderschap en –gezag (in de zin van meer dan twee ouders). Maar ook de manieren waarop juridisch ouder- schap ontstaat en het recht op afstammingsinformatie. De commissie kijkt naar alles wat daarbij een rol kan spelen en beantwoordt de vraag of, en zo ja, welke veranderingen in regelgeving wenselijk zijn. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag of het wenselijk is dat er een regeling voor draagmoederschap komt of dat meerouderschap en meeroudergezag mogelijk zou moeten zijn. Maar ook of het noodzakelijk is om de manier waarop juridisch ouderschap ontstaat te wijzigen. De Staatscommissie heeft inmiddels gesproken met een groot aantal belanghebbenden en experts uit verschillende disciplines. Om er zeker van te zijn dat de Staatscommissie geen informatie, gezichtspunten of overwegingen over het hoofd ziet, nodigt zij daarnaast graag eenieder uit die vanuit eigen ervaring of kennis een boodschap aan de Staatscommissie mee wil geven. Daartoe organiseert de Staatscommissie op 20 maart 2015 een bijeenkomst te Den Haag. Voor deze bijeenkomst kan eenieder zich aanmelden: [email protected]. Het leveren van een schriftelijke bijdrage kan ook, via hetzelfde mailadres of door te schrijven naar: Staatscommissie Herijking ouderschap Postbus 20301 2500 EH Den Haag. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 543 450 Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Op 17 februari 2015 sprak prof. dr. J.J.M. (Jaap) Uijlenbroek bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar op het gebied van Arbeidsverhoudingen bij de Overheid aan de Universiteit Leiden vanwege de Stichting Albeda Leerstoel, zijn oratie ‘Arbeidsverhoudingen aan het werk. Grootschaligheid en kleinschaligheid verbinden’ uit. De oratie ging over het feit dat instituten en systemen, gebouwd op grootschaligheid en efficiëntie onvoldoende inspelen op de maatschappelijke vraag naar maatwerk en kleinschaligheid. Daarom dient volgens Uijlenbroek de grootschaligheid ruimte te geven aan kleinschaligheid. ‘In toenemende mate is behoefte aan maatwerk, rekening houdend met iemands specifieke situatie en vanuit oprechte betrokkenheid.’ Om dat proces te stimuleren moet de aansturing van de grootschaligheid aangepast worden. De voortgaande schaalvergroting vraagt om een Wet op de infrastructuur van de overheidsorganisatie. Daarnaast is één eindverantwoordelijke secretarisgeneraal voor de rijksdienst nodig. Een andere werking van de overheid vereist afspraken tussen sociale partners van het Rijk. In de cao-onderhandelingen moet meer ruimte komen voor discussie over een groter verandervermogen. Op 20 februari 2015 aanvaardde prof. mr. E. (Egbert) Koops zijn benoeming als hoogleraar Rechtsgeschiedenis aan de Universiteit Leiden. In zijn oratie ‘Proces en financiering. Een rechtshistorische verkenning’ ging hij in op de rechtshistorische lessen die getrokken kunnen worden uit het overnemen van procedures door machtigere personen. Zowel het Romeinse recht als de Engelse Common law verboden handel in de uitkomst van procedures, of maakten dergelijke handel onrecht- 544 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 matig. Wat was het motief daartoe? Werd het verbod ingegeven door factoren die specifiek waren aan tijd en systeem - in het bijzonder het Romeinse en Engelse procesrecht - of heeft hun afweging een eeuwigheidswaarde, die wij tot eigen schade negeren? Wat leert de rechtsgeschiedenis ons ten aanzien van het overnemen van procedures door machtigere personen? Gelijkheid voor de wet is één ding, gelijkheid in rechte een tweede. Bieden materiële waarborgen zoals het behoud van alle verweren tegen de cessionaris, en processuele waarborgen zoals equality of arms in dit licht afdoende bescherming? Promoties De Collateral Richtlijn Richtlijn 2002/47/EG (hierna: ‘de Collateral Richtlijn’) gaat over zekerheid op giraal geld, girale effecten (samen: ‘girale activa’) en kredietvorderingen (collateral). Girale activa worden in zekerheid gegeven door en aan banken en andere grote partijen die actief zijn op de financiële markten. De totale waarde die is belichaamd in financiëlezekerheidsarrangementen is overweldigend. Uit statistieken van de Europese Centrale Bank (hierna: ‘ECB’) blijkt bijvoorbeeld dat de waarde van de activa die in zekerheid zijn gegeven aan het Eurosysteem in het kader van monetaire beleidsoperaties, in het eerste kwartaal van 2014 meer dan € 2 000 miljard bedroeg (zie: http://www.ecb. europa.eu/paym/pdf/collateral/collateral_data.pdf). Financiëlemarktpartijen beperken zich bij het in zekerheid geven van girale activa niet tot de landsgrenzen. Dergelijke transacties vinden anders gezegd vaak in een grensoverschrijdende context plaats. In dat geval zal de zekerheidsnemer in aanraking komen met het recht van een (of meerdere) andere jurisdictie(s), met de inhoud waarvan hij (doorgaans) niet bekend is. Hierdoor moet van geval tot geval informatie worden ingewonnen (in de vorm van legal opinions) over (mogelijk) toepasselijk buitenlands recht, wat kan leiden tot aanzienlijke kosten, en (een gevoel van) rechtsonzekerheid. De Collateral Richtlijn poogt dit tij te keren. De richtlijn voorziet daartoe onder meer in harmonisatie van het goederenrecht van de EU-lidstaten. De richtlijn maakt het ten eerste mogelijk om girale activa snel en met zo min mogelijk formaliteiten in zekerheid te geven (art. 3). De richtlijn vereist echter wel dat de girale activa ‘in het bezit of onder de controle van de zekerheidsnemer komen’ (art. 1 lid 5 jo. art. 2 lid 2). De Collateral Richtlijn erkent de mogelijkheid om girale activa over te dragen tot zekerheid (art. 6). Ten slotte geeft art. 5 partijen de mogelijkheid om, waar het gaat om een beperkt zekerheidsrecht op girale activa, overeen te komen dat de pandhouder bevoegd is over de in zekerheid gegeven girale activa te beschikken (het zogenaamde gebruiksrecht). In hoeverre (implementatie van) de Collateral Richtlijn heeft geleid tot geharmoniseerd goederenrecht op deze vier punten, is het onderwerp van onderzoek van dit proefschrift, dat Jael Diamant op 21 januari jl. verdedigde in de Tilburgse aula (promotores: prof. mr. R.M. Wibier en prof. mr. V. Mak). In het onderzoek is het Belgische, Duitse, Nederlandse en Engelse recht betrokken. Geconcludeerd wordt dat implementatie van de Collateral Richtlijn wellicht in mindere mate tot geharmoniseerd goederenrecht op het door de richtlijn bestreken terrein heeft geleid dan in eerste instantie gedacht zou worden (en de Europese wetgever had gehoopt). Een belangrijke oorzaak hiervan is dat de Collateral Richtlijn op sommige punten onvolledig is. Zo wordt in de Collateral Richtlijn niet uitgewerkt wanneer er sprake is van ‘bezit of controle’, geeft de Collateral Richtlijn niet aan wat de gevolgen van uitoefening van het gebruiksrecht zijn en is niet duidelijk wat de reikwijdte van art. 6 is. Een andere oorzaak is dat de Collateral Richtlijn niet op alle punten juist geïmplementeerd is. Ook nationale wetgevers hebben dus een steekje laten vallen. In veel gevallen is de oorzaak van onjuiste implementatie dat de nationale wetgever de in de richtlijn gehanteerde begrippen en juridische concepten gelijkstelt aan nationale begrippen en rechtsfiguren. Zo wordt het controlevereiste veelal geïmplementeerd onder verwijzing Universitair Nieuws naar vergelijkbare, nationaalrechtelijke rechtsfiguren. De uiteenlopende interpretaties die aan het controlevereiste worden gegeven, dragen niet bij aan de met de Collateral Richtlijn beoogde doel: harmonisatie. J. Diamant De Collateral Richtlijn. Een rechtsvergelijkende studie naar de implementatie van de goederenrechtelijke aspecten van de Collateral Richtlijn Recht en Praktijk - Financieel Recht, deel FR12 Wolters Kluwer 2015, 308 p., € 54 ISBN 978 90 1312 746 1 Werk na jeugdinrichting van groot belang Werk leidt bij justitieel behandelde jongens en meisjes tot een afname in crimineel gedrag en een verbeterd toekomstperspectief op de lange termijn. Voor mannen geldt dat ook het ontvangen van een uitkering leidt tot een afname in vermogenscriminaliteit, maar het effect van werk is sterker. Dit komt overeen met het idee dat werk structuur en doorgroeikansen biedt die belangrijk zijn voor een positieve ontwikkeling op verschillende levensloopdomeinen. Toch kan de weg naar de volwassenheid moeizaam zijn voor mannen en vrouwen met een instellingsverleden. De meerderheid komt opnieuw in aanraking met justitie en een aanzienlijk deel is werkloos of heeft verschillende kortdurende banen. Vooral langdurige en herhaaldelijke uitval uit de arbeidsmarkt blijkt schadelijk voor de latere werkkansen. Dit wijst erop dat interventies die gericht zijn op het vinden èn behouden van werk, deze jongeren kunnen helpen om een succesvolle transitie naar de volwassenheid te maken. Dit blijkt uit onderzoek van Janna Verbruggen waarop zij op 18 september 2014 promoveerde aan de Vrije Universiteit Amsterdam (promotores: prof. dr. mr. W. Huisman, prof. dr. G.J.N. Bruinsma en prof. dr. mr. A.A.J. Blokland). Verbruggen onderzocht de relatie tussen werk en criminaliteit bij een groep van 540 mannen en vrouwen die in hun adolescentie in een Justiti- ele Jeugdinrichting verbleven. Zij volgde deze groep over een lange periode tot een gemiddelde leeftijd van 35 jaar. Uit haar onderzoek blijkt dat deze jongeren een verhoogd risico hebben op problemen in de volwassenheid. Naast een slechte uitgangspositie op de arbeidsmarkt zijn er vaak moeilijkheden op andere levensloopdomeinen. Het hebben van werk leidt niet alleen tot een afname in criminaliteit en een verbetering in de latere werkkansen, maar leidt ook tot een gunstiger ontwikkeling op andere gebieden, zoals relaties, zorg voor kinderen en gezondheid. Deze uitkomsten suggereren dat jongeren die in een instelling verblijven baat hebben bij een intensieve begeleiding; niet alleen tijdens hun verblijf in de instelling, maar vooral ook in de periode erna. Hoewel hun positie op de arbeidsmarkt vaak ongunstig is, kan juist werk bijdragen aan het stoppen met crimineel gedrag en een verbeterd toekomstperspectief. ren in een ‘botte bijl’ waarbij maatwerk lijkt te worden uitgesloten. Om het Nederlandse systeem beter te kunnen plaatsen wordt bovendien bekeken hoe men in België, Duitsland en Frankrijk met in het buitenland tot stand gekomen polygame huwelijken omgaat. Deze drie landen kennen een naar hun aard volledig andere toetsing dan die welke in Nederland wordt gehanteerd. De auteur betoogt voorzichtig dat het Nederlandse systeem de voorkeur verdient. Tot slot komt aan het licht dat het bestaan van een positieve verplichting op grond van het EVRM om buitenslands voltrokken polygame huwelijken te allen tijde te erkennen, volgens de auteur niet zomaar kan worden aangenomen. Guido Eerenberg Polygamie netjes erkend?/!/?! De erkenning van in het buitenland voltrokken polygame huwelijken en de openbare orde Masterscriptie privaatrecht, Vrije Universiteit Amsterdam Beoordeling: 8,5 Janna Verbruggen Previously institutionalized youths on the road to adulthood. A longitudinal study on employment and crime Een handelsuitgave wordt in maart 2015 verwacht bij Eleven International publishing ISBN 978 94 6236 445 5 Scriptie Polygame huwelijken In deze scriptie van Guido Eerenberg wordt onderzocht of de huidige theorie en praktijk van de erkenning van in het buitenland voltrokken polygame huwelijken in overeenstemming is met het leerstuk van de openbare orde in het internationaal privaatrecht. Dit leerstuk wordt in zijn algemeenheid onderzocht, waarop een onderzoek naar de huidige regeling van de erkenning van buitenlandse polygame huwelijken en de openbare orde-exceptie ten aanzien van dergelijke huwelijken volgt. Daarbij wordt ook het wetsvoorstel Wet tegengaan dwanghuwelijken bekeken. Daaruit volgt dat het huidige systeem recht doet aan het flexibele en genuanceerde karakter van de openbare orde, terwijl het wetsvoorstel de openbare orde-exceptie zal verande- Begeleiders: prof. mr. P. Vlas en mr. dr. M. Zilinsky De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl. Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected]. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 545 Personalia 451 Onderzoekscommissie Mr. Aleid Wolfsen wordt voorzitter van de commissie die onderzoek gaat doen naar de oorzaken van de kostenstijgingen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand en vernieuwing van het stelsel. De ministerraad heeft daartoe besloten op voorstel van staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris heeft in afwachting van het eindrapport van de onderzoekscommissie het wetsvoorstel ten aanzien van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand opgeschort. De commissie doet onder leiding van Wolfsen, voormalig Tweede Kamerlid voor de PvdA en oud-burgemeester van Utrecht, onderzoek naar de oorzaken van de kostenstijgingen in de gesubsidieerde rechtsbijstand en aanbevelingen doen voor vernieuwing van het stelsel. Dit met het oog op een betere budgettaire beheersbaarheid van het stelsel, waarbij de toegang tot het recht voor minder vermogenden ook in de toekomst gegarandeerd blijft. Dr. mr. Stephan Schill is benoemd tot hoogleraar International and Economic Law and Governance aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Schill richt zich in zijn onderzoek op internationaal investeringsrecht, investeerder-staatarbitage, EU-recht en vergelijkend publiekrecht. Deze onderzoeksgebieden komen samen in zijn door de European Research Council gefinancierde onderzoeksproject ‘Private-Public Arbitration as Transnational Regulatory Governance: Charting and Codifying the Lex Mercatoria Publica’. Schill publiceerde veelvuldig op het gebied van investeringsrecht en privaat-publieke arbitrage. Hij heeft ook ervaring op het gebied van internationale geschillenbeslechting, onder meer als expert en als arbiter. Hij is in de advocatuur beëdigd als Duitse Rechtsanwalt en als Attorney-at-Law (New York). Ook trad hij op als raadsman in rechtsvervolgingen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hoogleraar Advocatuur Dr. Jan de Keijser is per 1 september 2014 bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden benoemd tot hoogleraar Criminologie. De Keijser was er al werkzaam als universitair hoofddocent. Zijn onderzoek bevindt zich op het snijvlak tussen sociale wetenschappen en strafrecht. De rode draad in zijn onderzoek is de kwaliteit en de legitimiteit van de strafrechtspleging. De Keijser studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit Leiden. In 2000 promoveerde hij – eveneens in Leiden – cum laude in de sociale wetenschappen op een proefschrift over de betekenis van straftheorieën in de praktijk van straftoemeting. Daarna werkte hij als postdoc en senior onderzoeker bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) in Amsterdam. Raadsheer Coen Drion maakt per 1 september 2015 de overstap als rechter bij de Hoge Raad der Nederlanden naar advocatenkantoor Jones Day waar hij partner wordt. Jones Day is een wereldwijd opererend kantoor dat met 41 vestigingen actief is in 20 landen, waaronder alle grote business en finance centra. Drion, tevens redacteur van het NJB, is de eerste in de geschiedenis die de overstap van de Hoge Raad naar de advocatuur maakt. Drion is sinds september 2010 raadsheer bij de Hoge Raad. Voor zijn aantreden als raadsheer was Drion jarenlang advocaat, onder meer gespecialiseerd in contracten- en aansprakelijkheidsrecht. Daarnaast trad hij op als onderzoeker in de enquêteprocedure inzake Fortis en hield hij zich bezig met mededingingsrecht en ICT-recht. Als advocaat heeft Drion meerdere onderscheidingen mogen ontvangen en werd hij in de periode 546 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. 2007-2010 internationaal erkend als ‘Star’ door Chambers. In 2008 ontving hij de Dekenprijs voor de in die periode meest opmerkelijke Amsterdamse advocaat. Drion: “Jones Day is voor mij een vanzelfsprekende keuze nu ik weer advocaat wordt. Het behoort als prominent Amerikaans kantoor tot de wereldtop. Het kantoor in Amsterdam biedt mij de kans deel uit te maken van een geweldig team. Jones Day is anders georganiseerd dan de meeste kantoren. Er is geen onderlinge competitie tussen de advocaten. Iedereen werkt wereldwijd met één doel voor ogen: de beste service aan de cliënt.” Benno Verburgt is per 16 februari 2015 benoemd tot partner bij Warendorf advocaten en notarissen in Amsterdam. Zijn specialisatie is corporate litigation, waaronder het voeren van enquêteprocedures bij de Ondernemingskamer en de beslechting van ondernemingsrechtelijke geschillen, zowel in civiele procedures als in arbitrage. Daarnaast adviseert en procedeert Verburgt op het gebied van vennootschapsrecht, goederen- en zekerhedenrecht en insolventierecht. Hij maakt de overstap van Lemstra Van der Korst en werkte tussen 2005 en 2011 bij Houthoff Buruma. Renzo Ter Haseborg is per 1 januari 2015 toegetreden als partner tot De Grave De Mönnink Spliet Advocaten in Amsterdam. Hij werkt ruim twaalf jaar als advocaat en is gespecialiseerd in het arbeidsrecht en pensioenrecht. Eerder werkte hij bij Allen & Overy en later als partner bij nichekantoor Haseborg & Zillinger advocaten. Agenda 05 03 2015 De impact van het nieuwe ontslagrecht Wat zijn de eerste ervaringen met de wetswijziging sinds 1 januari en wat staat organisaties allemaal te wachten met de wetswijzigingen die per 1 juli 2015 in werking treden? Tijdens dit Arbeidsrechtseminar: de impact van het nieuwe ontslagrecht bespreken arbeidsrechtadvocaat mr. dr. Pascal Kruit en prof. mr. dr. Ruben Houweling, als hoogleraar arbeidsrecht verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, alle ins en outs van de WWZ en geven praktische tips. Arbeidsrechtadvocaat mr. Pieter van den Brink, die als bestuurder van de Vereniging voor Arbeidsrecht Advocaten Nederland nauw betrokken is geweest bij het wetgevingsproces, treedt op als dagvoorzitter. Tijd: donderdag 5 maart van 14.30 tot 17.00 uur Plaats: Maasgebouw Stadion Feyenoord, Van Zandvlietplein 1 te Rotterdam Aanmelding: via: [email protected] of via: www.tenholternoordam.nl/index.php/site/evenementen/ impact-van-het-nieuwe-ontslagrecht Inlichtingen: via: [email protected] 17 03 2015 De betekenis van het EU Handvest voor commerciële communicatie Ter gelegenheid van het afscheid van prof. Jan Kabel als bestuurslid besteedt de Vereniging voor Reclamerecht (VvRr) in samenwerking met de Vereniging voor Media- en Communicatierecht (VMC) aandacht aan de grondrechten uit het Handvest EU. Dat Handvest bestaat al lang, maar komt in ons land nu eerst langzaam boven water, vooral in privacy-zaken met het nieuwe dataprotectiegrondrecht. Maar er is meer. Intellectuele eigendom is een grondrecht geworden. De vrijheid van onderneming krijgt een grondwettelijke status. Menselijke waardigheid wordt een juridische issue en niet alleen maar een fatsoensnorm in reclamezaken. Reclame als financieringsbron voor de media wordt een juridisch serieus te nemen onderwerp. De vrijheid van meningsuiting krijgt een nieuw gezicht. Toegang tot preventieve gezondheidszorg is gejuridiseerd. Wat betekenen die nieuwe grondrechten voor het maken van reclame? Dat komt allemaal ter sprake tijdens deze voorjaarsbijeenkomst. Tijd: dinsdag 17 maart van 14.00 tot 17.30 uur Plaats: De Brauw Blackstone Westbroek, Claude Debussylaan 80 te Amsterdam Aanmelding: via een deelnameformulier aan: [email protected]. Inlichtingen: de bijeenkomst is alleen toegankelijk voor leden van de VMC en/of de VvRr of na aanmelding voor het lidmaatschap. 20 03 2015 Afschaffing POK-toets in het asielrecht Sinds 1 januari staat een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling centraal in alle asielzaken, de zogenaamde POK-toets is afgeschaft. Wat betekent dit voor de aanvragen die onder het oude beleid zijn afgewezen op grond van geloofwaardigheid en nu door de rechter moeten worden beoordeeld? En wat betekent dit voor asielzoekers die uitgeprocedeerd zijn en overwegen een nieuwe aanvraag in te dienen? De experts prof. mr. Thomas Spijkerboer (hoogleraar migratierecht VU), mr. dr. Marcelle Reneman (universitair docent migratierecht VU), mr. Karen Geertsema (promovenda VU) en mr. John Bouwman (senior rechter, Rechtbank Overijssel) gaan in op deze relevante vragen. 31 03 2015 Corporate mediation and the new ICC Mediation Rules Corporate mediation is rapidly gaining interest. In an increasing amount of cases, corporations consider the use of mediation in (international) commercial dispute resolution. This one-day seminar is dedicated to (international) mediation and the ICC Mediation Rules, which were launched in 2014. The principles and application of international (ICC) mediation will be discussed extensively, including the commencement of proceedings, the conduct of the mediation and the drafting of mediation agreements. Moreover, attention will be paid to the perpective of corporate practice. The programme is developed for experienced corporate counsel, lawyers and mediators interested in the characteristics of international (ICC) mediation and/or looking to deepen their knowledge of both the proceedings and considerations involved in effective mediation. Tijd: dinsdag 31 maart van 10.00 tot 17.30 uur Plaats: Malietoren, Bezuidenhoutseweg 12 te Den Haag Aanmelding: via: www.icc.nl/component/chronoforms/?c hronoform=Registratie-evenementen Tijd: vrijdag 20 maart van 12.30 tot 16.30 uur Inlichtingen: via: www.icc.nl. ICC-leden betalen €395, Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam (Atrium), De Boelel- niet-leden betalen €495. Early bird korting tot 1 maart: aan 1105 te Amsterdam ICC-leden betalen €350 en niet-leden €450 Aanmelding en inlichtingen: via: www.rechten.vu.nl/nl/ opleidingen/postacademisch-onderwijs/Cursusaanbod/ pe-cursussen/cursussen-voorjaar-2015/ Afschaffing van de POK-toets in het asielrecht.asp 10 04 2015 Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht Tijd: donderdag 26 t/m zondag 29 maart Op 10 april 2015 bestormen vier jonge civilisten het Bastion van het Burgerlijk recht, en gaan zij het debat aan over het thema ‘Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht’. Nieuwe ideeën over nieuwe fenomenen (aansprakelijkheid voor zelfdenkende apparatuur, driedimensionaal eigendom, digitale inhoud van het contractenrecht en privaatrechtelijke aspecten van cookies en apps) passeren de revue. De vraag is of het oude bastion van het burgerlijk recht zich staande kan houden in dit nieuwe geweld. Verder wordt tijdens de themamiddag de VBR Publicatieprijs 2014 uitgereikt. Plaats: diverse locaties in Aix en Provence, Frankrijk Tijd: vrijdag 10 april vanaf 14.00 uur Aanmelding: via: www.springaix2015.com/#!tickets/ Plaats: Hoge Raad der Nederlanden, Kazernestraat 5 te c1aj3 Den Haag Inlichtingen: via: www.springaix2015.com. Aanmelding: via: www.verenigingvoorburgerlijkrecht.nl JLD/YBC/EYBA/LYLG-leden betalen voor alle evenemen- Inlichtingen: Deelname is gratis voor leden van de ten (incl. avondprogramma) € 200, LLB/LPC/BPTC/JD Vereniging voor Burgerlijk Recht. 26 t/m 29 03 2015 EYBA Spring Conference The EYBA is a pan-European association for young lawyers and represents over 200,000 young lawyers spread across 18 member countries. France has been selected to host the next Spring Conference and this year the Spring Conference takes place in Aix En Provence. The FNUJA, in conjunction with the European Young Bar Association, organizes the EYBA Spring Conference for 2015. studenten betalen € 200 en niet-leden betalen € 230. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 547 452 16 04 2015 UCERF-Symposium Het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) organiseert dit symposium over ontwikkelingen in het familierecht. Diverse vooraanstaande sprekers uit wetenschap en praktijk besteden aandacht aan actuele ontwikkelingen binnen dit rechtsgebied. Aan bod komen onder meer: gender & geslachtsregistratie, huwelijksgoederengemeenschap, migratie & familierecht en multicultureel familierecht. Het symposium is bij uitstek geschikt voor professionals uit de beroepspraktijk, zoals de advocatuur, het notariaat en de rechterlijke macht. ness and Human Rights, introduced in June 2011, perfectly illustrate this. Companies have started to react to this public awareness themselves by paying attention to their corporate social responsibility, being consciously engaged with the impact of their business upon society. The Legal Research Master Conference 2015 builds on these developments, and focuses on the way companies pay attention to the social dimension of their business and the reasons why they do so. The topic will be dealt with through three themes: (i) corruption, (ii) business & human rights and (iii) social entrepreneurship. aantal vrijheidsbeperkende maatregelen terug? Welke alternatieven zijn er? En wat gaat er veranderen met de komst van de Wet Zorg en dwang? Onder leiding van dagvoorzitter Kees Blankman, universitair docent VU en BOPZ-rechter, worden onder meer de volgende vragen behandeld: De oudere en verstandelijk beperkte binnen de Wet Zorg en dwang/Wet BOPZ? Wat zijn de rechten van familieleden en vertegenwoordigers? Hoe zorgt u voor een cultuurverandering binnen uw organisatie? Tijdens de lezingen wordt veel casuïstiek behandeld en wordt volop gelegenheid geboden om vragen te stellen. Tijd: vrijdag 24 april van 10.00 tot 17.00 uur Tijd: woensdag 20 mei van 9.30 tot 13.00 uur jeugdpsy- Tijd: donderdag 16 april van 13.00 tot 17.00 uur Plaats: Universiteit Utrecht, Achter Sint Pieter 200 te chiatrie en van 14.00 tot 17.00 ouderen- en gehandicap- Plaats: Geertekerk, Geertekerkhof 23 te Utrecht Utrecht tenzorg Aanmelding: via: www.ucerf.rebo.uu.nl Aanmelding: via: [email protected] Plaats: Congrescentrum In de Driehoek, Willemsplant- Inlichtingen: via: [email protected] of via: www.uu.nl/ Inlichtingen: via: www.uu.nl/agenda/lrm-conference- soen 1-C te Utrecht ucerf. Deelname kost € 80, studenten en aio’s betalen 2015-corporate-social-engagement Aanmelding: via: http://medilex.nl/congressen/vrijheidsbeperking/inschrijven € 25 24 04 2015 Legal aspects of corporate social engagement In the past couple of years, public awareness has increased of the fact that besides states, companies play an important role in enhancing the social environment throughout the world. The UN Guiding Principles on Busi- 20 05 2015 Zorg geven en vrijheid nemen Inlichtingen: via: http://www.medilex.nl/congressen/ vrijheidsbeperking/congres. Deelname kost € 275 ( chtenddeelname of middagdeel- Vrijheidsbeperkende maatregelen worden nog te vaak toegepast in de ouderen- en gehandicaptenzorg. Deze maatregelen worden vaak ingezet op verzoek van de familie en vanwege veiligheidsrisico’s. Wat zijn de rechten van familieleden? Hoe dringt u het name) en € 395 (dagdeelname). Er geldt een 1 op 5 gratis 06 03 2015 FBN symposium 12 03 2015 Congres Wet Normering Topinkomens korting: schrijft u zich gelijktijdig in met 5 personen uit dezelfde organisatie dan betaalt u slechts voor vier personen. De vijfde persoon komt dus geheel gratis. Verpleegkundigen, verzorgenden en artsen verstandelijk gehandicapten betalen € 245, bij deelname aan alleen het ochtend- of middagprogramma betalen zij €175. Agenda kort 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht NJB 2015/347, afl. 6, p. 414 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 NJb 2015/347, afl. 6, p. 415 16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten 10 03 2015 Wetgeving gedwongen zorg in balans? NJB 2015/402, afl. 7, p. 48410 03 2015 WWZ, ontslag en ontslagprocedures 12 03 2015 Freedom of Speech and (Protection of) Journalists NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/402, afl. 7, p. 484 02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht 12 03 2015 De bedrijfsjurist 3.0 13 03 2015 TvOB Symposium NJB 2015/144, afl. 2, p. 165 NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/203, afl. 3, p. 238 05 03 2015 De impact van het nieuwe ontslagrecht 12 03 2015 Kleur erkennen! 13 03 2015 M/V en verder NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/452, afl. 8, p. 547 548 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 20 t/m 28 03 2015 Movies That Matter 10 04 2015 Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht NJB 2015/245, afl. 4, p. 289 NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 18 03 2015 Het wordende denken 26 03 2015 Juridische aspecten bij zaken doen in Azië (deel 1) 16 04 2015 UCERF-Symposium NJB 2015/402, afl. 7, p.485 NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 19 03 2015 Informatie-uitwisseling tussen concurrenten 26 t/m 29 03 2015 EYBA Spring Conference 17 03 2015 De betekenis van het EU Handvest voor commerciële communicatie NJB 2015/452, afl. 8, p. 547 17 04 2015 Wilsbekwaamheid bij kinderen NJB 2015/402, afl. 7, p. 485 NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 27 03 2015 Arbeidsmigranten uitgebuit 20 03 2015 ACIS-symposium NJB 2015/452, afl. 8. p. 548 23 04 2015 Piraterij(bestrijding) NJB 2015/402 afl. 7, p. 485 NJB 2015/402, afl. 7, p. 485 27 03 2015 Zijn er meerdere wegen naar Rome? 24 04 2015 Jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2015 NJB 2015/294, afl. 5, p. 352 NJB 2015/347, afl. 6, p. 416 31 03 2015 Corporate mediation and the new ICC Mediation Rules 24 04 2015 Legal aspects of corporate social engagement NJB 2015/452,, afl. 8. p. 547 NJB 2015/452, afl. 8. p. 548 NJB 2015/144, afl. 2, p. 166 20 03 2015 Zee- en vervoerrecht NJB 2015/245, afl. 4, p. 288 20 03 2015 Afschaffing POK-toets in het asielrecht NJB 2015/452, afl. 8, p. 547 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. MELD JE NU AAN VOOR DE GRATIS NIEUWSBRIEF kluwer.nl/strafrecht De snoepwinkel voor iedere strafrechtspecialist Nieuws # Vakinformatie # Blogs # Opleidingen Voor ieder wat wils. Alle kennis en informatie die je nodig hebt als strafrechtspecialist vind je nu op één plek: kluwer.nl/strafrecht. Hét platform met nieuwsberichten, (online) vakliteratuur, jurisprudentie en wetgeving, opleidingen en blogs. Volg @KluwerStrfRecht ook op Twitter Gratis snoepen van de meest complete website voor strafrechtspecialisten? Ga nu naar kluwer.nl/strafrecht NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 549 Binnen 24 uur meer liquiditeit Niet meer wachten op uw geld totdat een zaak is afgerond, maar binnen 24 uur 85% bevoorschotting bij AANVANG van een Cardec is een dynamische en gedreven juridische toevoegingszaak. Cardec Factoring biedt deze organisatie met financiële diensten en databanken unieke dienst aan. De resterende 15% volgt na ter ondersteuning voor advocaten en notarissen. vaststelling RvR minus factorfee. Onze focus ligt bij uw onderneming en het verbeteren van uw financiële kantoorvoering, met Factoring is een flexibele bevoorschotting die als inzet een goede verstandhouding en behoud meegroeit met de omzet van uw praktijk. van relaties. 9 Beschik direct over geld 9 Vast tarief, geen verborgen kosten 9 Grotere liquiditeitspositie 9 Ruimte om te groeien 9 Betrouwbare partner Cardec Factoring B.V. T 0800 023 24 32 (gratis) Langstraat 58B | 2242 KN Wassenaar E [email protected] | www.cardec.nl Ook direct uw toevoeging betaald krijgen? Neem contact op met Cardec Factoring en vraag naar de mogelijkheden. Cardec is aangesloten bij BaliePlus Mr Pieter Dietz de Loos