1.1. Agrima 2005 toont tweedeling in de landbouw

advertisement
Maandbericht uit Berlijn
dr. ir. Dirk BERGEN
Landbouwraad
AMBASSADE
VAN
BELGIE
Vlaamse Vertegenwoordiging
Jägerstrasse 52-53
10117 Berlin
Deutschland
Tel. 00-49-30-20 64 25 09
Fax 00-49-30-20 64 25 45
E-mail: [email protected]
Jaargang 3 nr. 4 – april 2005
A. DUITSLAND
1.
ALGEMEEN - POLITIEK – BELEID
1.1. Agrima 2005 toont tweedeling in de landbouw
1.2. Slechts een landbouwbedrijf op de drie geldt als stabiele toekomstonderneming
1.3. Federaal landbouwministerie wil overbodige rechtsvoorschriften schrappen
1.4. Onzekerheid over perceelafbakening bemoeilijkt indienen aanvraag voor bedrijfspremie
1.5. Deelstaten verlangen wijzigingen in uitvoeringsverordening inzake bedrijfstoeslag
1.6. Criteria bondsregering voor snelle waarschuwing bij levensmiddelen en diervoeders
1.7. Bondsregering staat sceptisch tegenover landbouwverzekering tegen natuurrampen
1.8. Federale landbouwministerie denkt al aan EU-Voorzitterschap in 2007
2.
DIEREN – DIERLIJKE PRODUCTIES
2.1. Eerste BSE-geval na voederverbod van dierenmeel
2.2. Premieontkoppeling zet prijzen voor melkquota onder druk, groot vraagsurplus
2.3. Landbouwers protesteren tegen stuntprijs voor melk
2.4. DBV wil ook occasionele verkoop tegen stuntprijzen verbieden
2.5. Melkquota duidelijk overschreden
2.6. Schaap- en lamsvleesproductie duidelijk gestegen
2.7. Website licht toe “wat er op het ei staat”
3.
9
9
10
10
11
11
11
PLANTEN – PLANTAARDIGE PRODUCTIES
3.1. Deelstaten blijven aandringen op herziening gentechniekwet
3.2. Verordening gentechniekobservatie nog steeds hangende
3.3. Minister Künast plant eigen onderzoeksprogramma gentechniek
3.4. Principes voor goede landbouwpraktijk in gewasbescherming herzien
3.5. Eisen aan de teelt van energieplanten
4.
3
3
5
6
6
7
8
8
12
12
13
13
14
OVERIGE
4.1. Biogas leveren aan het aardgasnet?
317568885 - 1
15
B. POLEN
EU-toetreding verhoogt Poolse landbouwuitvoer
Een korte stand van zaken, 1 jaar na de toetreding
Regeringsstandpunt ten aanzien van gentechniek in de landbouw
Inzetten Poolse seizoenarbeiders wordt duurder
Enkele Poolse producentenprijzen
317568885 - 2
16
17
18
18
19
A. DUITSLAND
1.
ALGEMEEN - POLITIEK - BELEID
1.1. Agrima 2005 toont tweedeling in de landbouw
Volgens de Landwirtschaftsverlag in Münster wijzen de resultaten van de “Mediaanalyse
Agrima 2005” erop dat de tweedeling in de landbouw, met aan de ene kant de grotere en
gespecialiseerde bedrijven en aan de andere kant de in nevenberoep beheerde en uitbollende
bedrijven, verder voortschrijdt. Tegelijkertijd verdwijnen meer middelgrote bedrijven, wat de
tweedeling versterkt.
Deze situatie weerspiegelt zich eveneens in de individuele toekomstplannen van de betrokken
bedrijfsleiders, en in het bijzonder op het vlak van de investeringen. Drie vierde van alle
“uitbollers” wilden helemaal niet meer investeren, en bij de landbouwers in nevenberoep gaat
het om een bedrijfsleider op twee.
Aan het boveneinde planden de ongeveer 97.000 toekomstgerichte “topbedrijven” met een
investering van meer dan 100.000 euro over de volgende drie jaar. Deze topbedrijven worden
gedefinieerd als bedrijven met meer dan 100 ha akkerbouwoppervlakte, ofwel meer dan 50
zeugen of 400 vleesvarkens, ofwel vanaf 30 melkkoeien of 100 vleesstieren. Voor de
constructeurs van duurzame landbouwmachines, maar ook de producenten van andere
bedrijfsmiddelen, spelen deze bedrijven een hoofdrol.
Door de tweedeling wordt het belangrijker voor de toeleveraars om er rekening mee te houden
dat er twee verschillende doelgroepen ontstaan, waarop op verschillende wijze moet worden
ingespeeld.
De uitgeverij legde ook de verbinding met professionele landbouwinformatie. Zo zouden de
topbedrijven zich duidelijk meer informeren (meer betalende abonnementen hebben) dan de
andere. Een hoger opleidingsniveau blijkt ook een betere garantie voor succes.
Uit het voorafgaande blijkt nogmaals dat de besproken tweedeling niet nieuw is, en dus niet
geïntroduceerd wordt door het pas hervormde landbouwbeleid. Anderzijds is het natuurlijk zo
dat deze hervorming de tweedeling zou kunnen versnellen.
1.2. Slechts een landbouwbedrijf op de drie geldt als stabiele toekomstonderneming
Slechts een op de drie landbouwbedrijven in Duitsland kan als stabiele toekomstonderneming
beschouwd worden. Alle anderen zijn ofwel “bedreigd” ofwel als uitboller en landbouwer in
bijbetrekking te classificeren. Dat is de conclusie die het marktonderzoeksinstituut Produkt +
Markt trekt uit de recente media-analyse Agrima. Nog volgens het instituut bestaan er vier
landbouwerstypes: de toekomstgerichte, progressieve ondernemer, de traditionele landbouwer
onder veranderingsdruk, de oriëntatiezoeker en de gefrustreerde opgever.
Tijdens de jaarwisseling 2004/2005 voerde Produkt + Markt de interviews voor Agrimedia
voor de vierde keer uit (na 1995, 1998 en 2002). In heel Duitsland werden 2.757
landbouwbedrijven ondervraagd, waarvan 2.232 vanaf 5 ha grootte in West- en 525 vanaf 50
ha grootte in Oost-Duitsland, die samen een representatieve weerspiegeling zijn van het totale
317568885 - 3
basisaantal van 297.000 bedrijven die 97% van het Duitse landbouwareaal innemen. In de
akkerbouwsector antwoordden 2.416 graan-, 1.493 maïs-, 1.090 koolzaad-, 761 suikerbietenen 507 aardappelbedrijven, in de dierlijke sector 1.634 rundvee-, 1.197 melkvee-, 961
varkens- en 426 zeugenhouders.
Gedifferentieerde structuurverandering
In vergelijking met tien jaar geleden sinds de eerste Agrima is volgens Produkt + Markt het
basisaantal bedrijven van 398.000 met 25% geslonken. Het hoogste opgavecijfer werd
genoteerd bij de varkenshoudende bedrijven met 49% tot slechts 96.000 boerderijen. Het
aantal aardappelproducerende ondernemingen daalde met 37% tot 66.000 en die van de
maïstelers rond 36% tot 138.000. Bovendien waren er met 185.000 rundveehouderijen 30%
minder dan in 1995. Ten slotte zakte het aantal graanproducenten met 26% tot 245.000 en dat
van de suikerbietentelers met 18% tot 45.000. Een uitzondering vormden de koolzaadtelende
bedrijven waarvan het aantal met 14% tot 75.000 groeide.
Op basis van deze ontwikkeling waagt het bureau zich aan een prognose. In 2015 zou er
slechts een basistotaal van iets minder dan 200.000 bedrijven overblijven. De nu nog lineair
verlopende structuurverandering zou echter in het midden van het komende decennium ook
wel eens een knik kunnen vertonen. Beslissend voor de toekomstige cijfers is onder meer de
definitie van de bedrijven in bijbetrekking, waarbij telkens volgens de criteria van de
classificatie een zuivering van de statistiek noodzakelijk zou kunnen worden: Wordt een boer
met zijn bedrijf in bijberoep enkel op basis van een bepaalde grootte en uitrusting in de
statistiek opgenomen of realiseert hij daadwerkelijk inkomen met zijn bedrijf?
Types




Circa 28% van de ondervraagde landbouwers classificeert Produkt + Markt als
toekomstgerichte, progressieve bedrijven. De bedrijfsleider ervan gaat naar eigen zeggen
actief op zoek naar informatie, leest veel en bezoekt talrijke activiteiten. Hij denkt na over
de toekomst, wil veranderingen en ontwikkelt het bedrijf, is bereid risico’s aan te gaan als
er zich kansen voordoen en ziet de verantwoordelijkheid voor het bedrijfssucces bij
zichzelf.
De traditionele landbouwer onder veranderingsdruk, circa 18% van de ondervraagden, ziet
de structuurverandering als iets negatiefs, werkt liever met dieren en op het veld dan op
het bureau, vindt persoonlijke verwezenlijking in het bedrijf, wil het ouderlijke bedrijf
voortzetten en is boer uit overtuiging.
De oriëntatiezoeker, met 35% de grootste groep, denkt na over de toekomst, is bereid
risico’s aan te gaan als er zich kansen voordoen, ziet de verantwoordelijkheid voor het
bedrijfssucces bij zichzelf en kan zich ook een beroep buiten de landbouw voorstellen.
Een landbouwer op de vijf is een gefrustreerde opgever. Hij engageert zich niet in
vrijwilligerswerk en politiek, wil geen veranderingen en ontwikkelt het bedrijf niet
vooruit, leeft in een nauw sociaal milieu, ondervindt de structuurverandering en de
politiek als bedreiging, is geen innovator en informeert zich nauwelijks of niet.
Indelingen
Buitengewoon veel toekomstgerichte, progressieve ondernemers zijn er volgens Agrima 2005
onder de landbouwindustriële bedrijven in het oosten, de grote akkerbouwbedrijven met en
zonder vee en onder de middelgrote veredelingsbedrijven (varkens, pluimvee, eieren). De
317568885 - 4
gemiddelde waarde van de traditionele landbouwers onder veranderingsdruk van 18%
overschrijden slechts twee groepen, namelijk de middelgrote melkveebedrijven en de
familiebedrijven met weinig vee. Ongeveer gelijkaardige aandelen zijn er bij de
oriëntatiezoekers. De gefrustreerde opgevers ten slotte zijn vooral bij de familiebedrijven met
weinig vee en bij de kleine bedrijven te vinden. Onder alle vier landbouwerstypes zijn er
zowel groei- als stagnerende bedrijven en een derde groep die de productie inperkt of
helemaal opgeeft. Door een combinatie van de vier types en drie groepen identificeert Produkt
+ Markt 97.000 stabiele toekomstbedrijven, 100.000 wankelende bedrijven en 92.000
opgevers en landbouwers in bijbetrekking.
Eigenschappen van de landbouwerstypes volgens Agrima 2005
Eenheid
Toekomstgerichte,
progressieve bedrijven
Gemiddelde leeftijd
Gemiddelde bedrijfsgrootte
Percentage bedrijven met
landbouw als hoofdberoep
Gemiddelde investerings-som
in de komende 3 jaar
Groeibedrijven
Stagnerende bedrijven
Bedrijven die productie
opgeven of inperken
jaar
ha
landbouwareaal
%
euro
%
%
%
44
108
Traditionele
landbouwers onder
veranderingsdruk
48
47
Oriëntatiezoekers
Gefrustreerde
opgevers
46
52
51
28
82
58
52
44
132.000
52.500
51.600
21.900
43¹
49¹
8
14¹
70²
16³
14¹
61²
25³
3
56³
41³
¹Vier groepen samen: 97.000 stabiele toekomstbedrijven
²Twee groepen samen: 100.000 wankele bedrijven
³Vier groepen samen: 92.000 opgevers of landbouwers in bijberoep
1.3. Federaal landbouwministerie wil overbodige rechtsvoorschriften schrappen
Het federale landbouwministerie wil de rechtsvoorschriften in zijn bevoegdheidsdomein
merkbaar uitdunnen. Dat is de opzet van een wetsontwerp ter zuivering van het federale recht,
waarmee het ministerie een bijdrage wil leveren tot het door de bondsregering genomen
initiatief “bureaucratieafbouw”. In totaal 53 overtollig geworden rechtsverordeningen en elf
wetten zouden worden opgeheven. Samen met verdere juridische saneringen tijdens deze
legislatuurperiode zou daarmee naar alle waarschijnlijkheid 15% van de rechtsakten van het
federale landbouwministerie verdwijnen.
Tot de wetten die zouden sneuvelen, behoren onder meer de wet ter afwikkeling van de
rijksboerenstand, de wet ter bevordering van de agrarische nederzetting en de wet over het in
omloop brengen en het gebruik van plantenbeschermingsmiddelen op het gebied van de
voormalige DDR. Als overtollig gelden bijvoorbeeld ook de vijfde verordening ter
verandering van de wijnverordening met de daarin opgenomen overname- en
uitverkoopregelingen, de verordening ter bescherming tegen BSE uit 1996, de verordening
over het voederen van slachtvee op slachtveemarkten en –boerderijen, enkele al lang
achterhaalde vergoedingsverordeningen, de tijdelijk geldende verordening over een premie
voor de niet-verkoop van melk en melkproducten en de met de afschaffing van speciale
maatregelen voor lijnzaad in de EU overtollig geworden verordening met betrekking tot
lijnzaadolie. Daarenboven worden ettelijke wetten en verordeningen geactualiseerd om
voorschriften die inmiddels door rechtsveranderingen inhoudelijk niet meer kloppen, aan te
passen.
317568885 - 5
1.4. Onzekerheid over perceelafbakening bemoeilijkt indienen aanvraag voor bedrijfspremie
Het indienen van een aanvraag voor de nieuwe bedrijfspremie wordt door nog steeds
bestaande onduidelijkheden bemoeilijkt. Daarop wijst de Deutsche Bauernverband (DBV).
Naast de veelvuldige vernieuwingen van de vanaf dit jaar geldende landbouwhervorming
moeten de landbouwers zich instellen op de veranderde indeling van de percelen in het
subsidiëringssysteem. Zo zijn bijvoorbeeld landschapselementen als onderdeel van het
landbouwareaal nu subsidiabel. Deze op zich te verwelkomen vernieuwing wordt echter door
onduidelijke definities en tegenstrijdige uitspraken gedwarsboomd, kritiseert de DBV. Bijna
zes weken voordat de aanvraagtermijn afloopt, moeten de landbouwers nog steeds met
uiteenlopende of onduidelijke antwoorden van de overheid leven. De oorzaak van het
probleem is volgens de landbouworganisatie dat de deelstaten het niet eens geraakt zijn over
een uniform aanvraagformulier met uniforme toelichtingen en definities.
Tijdens de door de Deutsche Bauernverband begin april georganiseerde opleidingsdag voor
personen die boeren in dit proces moeten begeleiden (consulenten) bleek eens te meer de
nood aan een eenduidige interpretatie van de zijde van de federale overheid, de deelstaten en
de gemeenten.
Moeilijkheden komen naar verluidt ook voort uit de regeling voor de zogenaamde
“landbouwers in een bijzondere situatie”. Deze regeling is er voor landbouwers die in
vertrouwen op basis van het “oude systeem” beslissingen genomen hebben (zoals het doen
van investeringen) en daardoor nu bepaalde nadelen zouden ondervinden. Voor deze
landbouwers is een bijzondere regeling gecreëerd die uiterst gecompliceerd is. Daarbij komt
dat pas eind april – op het laatste nippertje – met een wijzigingsverordening de definitieve
invulling geregeld wordt. De DBV raadt alle landbouwers aan, vooral bij het vermoeden van
een “bijzondere situatie”, een beroep te doen op het adviesaanbod van de federatie en in elk
geval in de actuele aanvraag te vermelden dat ze mogelijk in aanmerking komen voor deze
regeling. Enkel zo kan volgens de DBV gewaarborgd worden dat een benadeling door de
Europese landbouwhervorming zo veel mogelijk vermeden wordt.
1.5. Deelstaten verlangen wijzigingen in uitvoeringsverordening inzake bedrijfstoeslag
De Bundesrat wil het door het federale landbouwministerie voorgelegde verordeningsontwerp
ter verandering van de uitvoeringsverordening inzake bedrijfspremies (“Betriebsprämiendurchführungsverordnung”) naar alle waarschijnlijkheid slechts goedkeuren met
inachtneming van enkele bijkomende aanpassingen.
De landbouwcommissie van de deelstatenkamer verlangt onder meer de invoering van een
minimuminvesteringsgrens om op basis van een ermee samenhangende uitbreiding van de
productiecapaciteit bijkomende toeslagrechten te kunnen laten gelden. Daarmee wil de
meerderheid van de deelstaten verhinderen dat reeds heel geringe investeringen tot een
aanzienlijke verhoging van het aantal toeslagrechten zou leiden en daarbij de gedane
investering in geen verhouding staat tot het toe te wijzen referentiebedrag. Daarom wordt
geëist dat een investering ofwel ten minste vijf procent van het referentiebedrag én 500 euro
ofwel minstens 5000 euro bedraagt. Het federale landbouwministerie noemt de invoering
achteraf van een dergelijke minimuminvesteringsgrens kort voor het einde van de
317568885 - 6
aanvraagtermijn op 17 mei bedenkelijk. Deze verzuchting van de deelstaten beschouwt het
ministerie als een ernstige hindernis voor de uitvaardiging van de verordening, waarover
gestemd wordt tijdens de plenaire zitting van de Bundesrat op 29 april.
De deelstaten willen tevens een aantal andere wijzigingen die minder problematisch geacht
worden. Zo pleit de landbouwcommissie ervoor aangaande de in de verordening genoemde
termijn van 15 mei 2006, tegen welke een investering voltooid moet zijn, uitzonderingen toe
te laten, en wel voor de gevallen waarin een voltooiing op basis van overmacht of
“buitengewone omstandigheden” niet mogelijk is. Bij investeringen in productiecapaciteiten
voor het houden van mannelijke runderen of het vetmesten van kalveren moet voor de
bepaling van de subsidiabele dieren in het algemeen een kortingspercentage van 0,88%
toegepast worden, zoals het volgens de geldende verordening al voor de aanvraagjaren 2002
en 2003 geldt. Verder wil de commissie gegarandeerd zien dat bij investeringen in de
zoogkoeienhouderij en het houden van mannelijke runderen de regeling inzake de
bezettingsgraad over het hele bedrijf gezien (en dus niet noodzakelijk voor alle
bedrijfsonderdelen) nageleefd wordt.
Ten slotte vestigt de commissie in een resolutie de aandacht op het probleem van landbouwers
in grensgebieden, die geconfronteerd worden met een uiteenlopende omzetting van de
bedrijfstoeslagregeling in de EU-buurlanden. De bondsregering wordt gevraagd zich ervoor in
te zetten dat een ongelijke behandeling van Duitse landbouwers in grensgebieden tegenover
naburige buitenlandse landbouwers vermeden of gecompenseerd wordt.
1.6. Criteria bondsregering voor snelle waarschuwing bij levensmiddelen en diervoeders
De bondsregering heeft in Berlijn het ontwerp van een bestuursmaatregel goedgekeurd, dat de
deelstaten uniforme criteria ter beschikking stelt voor waarschuwende meldingen over
levensmiddelen en diervoeders die de gezondheid schaden. Het ontwerp definieert wanneer
een “ernstig direct of indirect risico voor de menselijke gezondheid” bestaat en welke
autoriteiten in welke omvang meldingen moeten doorspelen aan het EU-wijde systeem voor
snelle waarschuwing. De nationale bestuursmaatregel vloeit voort uit de Verordening (EG) nr.
178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de
levensmiddelenwetgeving, die alle lidstaten verplicht tot deelname aan het Europese systeem
voor snelle waarschuwing.
De algemene bestuursmaatregel, die door de Bundesrat moet worden goedgekeurd, deelt
meldingen aan het systeem voor snelle waarschuwing op in vier categorieën.
“Waarschuwende meldingen” moeten gegeven worden, als er levens- of voedermiddelen in de
handel zijn, waarvan een ernstig direct of indirect risico uitgaat voor de menselijke
gezondheid en onmiddellijke nood tot handelen bestaat. Bij “informatieve meldingen” is het
risico hetzelfde. Er bestaat echter geen onmiddellijke nood tot handelen omdat de
desbetreffende producten in geen EU-lidstaat in de handel zijn. “Voortvloeiende meldingen”
slaan op wettelijke informatie over een waarschuwende of informatieve melding. “Berichten”
zijn alle soorten informatie die verband houden met de veiligheid van levens- en
voedermiddelen en die niet vallen onder de bovenstaande categorieën, maar toch als
belangrijk beschouwd worden voor de voedsel- en veevoedercontrole.
Minister KÜNAST sprak van een belangrijke stap naar meer veiligheid bij levensmiddelen en
diervoeders en verwees daarvoor naar de recente discussie over de genetisch gewijzigde, in
317568885 - 7
Europa niet toegelaten Bt10-maïs. Ze zei tevens dat het levensmiddel- en
voedermiddelwetboek met zijn uitgebreide sanctiemogelijkheden en informatierechten voor
verbruikers, dat zich momenteel in de bemiddelingsprocedure tussen Bundestag en Bundesrat
bevindt, voor haar hoge prioriteit geniet. Dat geldt ook voor de oprichting van een Europese
positieve lijst voor veevoederuitgangsproducten. Hiervoor ontbreekt echter nog de
ondersteuning van een meerderheid van lidstaten. Een belangrijke opgave ziet ze in de
consequente verdere ontwikkeling van de diervoedercontrole van de deelstaten, met inbegrip
van de kwalificatie van het controlepersoneel op basis van de verordening inzake
diervoedercontroleurs.
1.7. Bondsregering staat sceptisch tegenover landbouwverzekering tegen natuurrampen
De bondsregering koestert grote scepsis tegenover de in maart door de Europese Commissie
voorgestelde opties voor risico- en crisisbeheer in de landbouw (Mededeling van de
Commissie aan de Raad, COM 2005/74). Dat heeft de parlementaire staatssecretaris in het
federale landbouwministerie Matthias BERNINGER geantwoord op een vraag van een
bondsdagafgevaardigde.
Peter JAHR (CSU) had gevraagd of de bondsregering de invoering van een
landbouwverzekering tegen natuurrampen, extreme weersomstandigheden en ziekten zal
ondersteunen en of er modulatiegeld voor kan worden ingezet. BERNINGER repliceerde dat
de beraadslaging over de commissievoorstellen op EU-niveau nog aan het begin staat, maar al
een groot aantal open vragen opgeworpen heeft. Daartoe behoren de compatibiliteit met de
bepalingen van de WTO, de financiering van de maatregelen en de verenigbaarheid met
bestaande private en openbare instrumenten. Voor een definitieve evaluatie van het initiatief
door de bondsregering is het nog te vroeg. Of de voorstellen van de Europese Commissie ook
een deelstaatgebonden “meergevarenverzekering” omhelzen, moet in het verdere verloop van
het overleg, zowel binnen de EU als met de deelstaten, onderzocht worden.
1.8. Federale landbouwministerie denkt al aan EU-Voorzitterschap in 2007
Minister KÜNAST heeft met ingang van 15 april de Afdeling 6 (“EU-aangelegenheden,
Internationale aangelegenheden, Visserij”) van haar ministerie in twee opgesplitst. Er komt
een nieuwe afdeling “Europa, Planning” onder leiding van de heer dr. Klaus Jörg HEYNEN
(vroegere onderafdelingleider), en waaraan de planningsstaf werd toegevoegd.
Daarnaast blijft de afdeling die door dr. Erhard SCHWINNE geleid wordt in afgeslankte vorm
bestaan, en deze handelt over “Visserij, Uitbreiding en Internationale aangelegenheden”.
Een en ander heeft te maken met de voorbereiding van het Duitse EU-Voorzitterschap begin
2007. De heer SCHWINNE gaat in de zomer van 2006 met pensioen, en men wil zijn
gedoodverfde opvolger nu al “in stelling brengen”, opdat geen vacuüm zou ontstaan voor de
leiding van het “EU-referat”. Dit zou kunnen gebeuren wanneer er tengevolge van de in 2006
geplande Duitse verkiezingen en de uitslag ervan geen (top)benoeming zou kunnen gebeuren
voor de vervanging van SCHWINNE.
317568885 - 8
2.
DIEREN – DIERLIJKE PRODUCTIES
2.1. Eerste BSE-geval na voederverbod van dierenmeel
Voor de eerste keer is in Duitsland Bovine Spongiforme Enzephalopathie (BSE) aangetoond
bij een rund dat geboren is nadat het voederverbod voor dierenmeel van kracht geworden is.
De eind mei 2001 geboren koe stamt uit een boerderij in het Beierse Zwaben. De ziekte werd
vastgesteld in het kader van de BSE-monitoring en bevestigd door het Friedrich-LoefflerInstitut (FLI). Dierenmeel wordt beschouwd als een van de hoofdoorzaken van BSE en mag
daarom in Duitsland sinds 1 december 2000 niet meer als veevoer gebruikt worden.
Staatssecretaris Alexander MÜLLER van het federale landbouwministerie zei dat zich nu
voorgedaan heeft wat alle gevreesd hebben, “maar uiteindelijk te verwachten was”. Hij
maakte uit het geval op dat het voederverbod mogelijk niet overal onmiddellijk volledig
omgezet werd. Ook het Friedrich-Loeffler-Institut noemde de diagnose geen verrassing. Het
optreden van “born after the ban”- gevallen is al uit Groot-Brittannië bekend. Zulke gevallen
zijn vermoedelijk te wijten aan het verdere gebruik van nog aanwezige veevoedervoorraden
die nog met BSE-prionen gecontamineerd zijn. Maar ook het voorkomen van spontane, niet
aan infectie toe te schrijven BSE-gevallen kan niet voor 100% uitgesloten worden. Dat de
geboortedatum van het besmette dier zo dicht bij de dag van de inwerkingtreding van het
voederverbod voor dierlijke eiwitten ligt doet een spontaan ontstaan van dit BSE-geval
minder waarschijnlijk voorkomen, verklaarde het instituut. De Beierse minister voor
Consumentenbescherming Werner SCHNAPPAUF liet weten dat het epidemiologisch
onderzoek over de mogelijke oorzaken geopend werd. Onder meer het dierenbestand van het
bedrijf, de levensloop van de runderen, eventuele opvallende gedragingen, de voederpraktijk
en de gebruikte voedermiddelen worden onderzocht.
2.2. Premieontkoppeling zet prijzen voor melkquota onder druk, groot vraagsurplus
Hoewel de door vele melkproducenten gehoopte prijsval uitbleef, is de evenwichtsprijs voor
via de quotumbeurzen verhandelde melkquota toch in alle regio’s gedaald en voelbaar onder
druk geraakt.
Het betrof hier de 15de melkquotumbeurs, de eerste editie na de ontkoppeling van de
melkpremie van het quotum. Gemiddeld werd voor een kilogram referentiemassa op de
beursronde van 1 april 2005 bijna 0,38 euro neergeteld. In november 2004 was dat nog 0,46
euro/kg. In vergelijking met twee jaar geleden is de melkquotumprijs zelfs meer dan
gehalveerd. Het is tegelijk de laagste prijs die sinds de invoering van de melkquotumbeurs in
2000 gehaald werd.
Een grotere prijsdaling viel te noteren in Nordrhein-Westfalen (-17 cent/kg), evenals in de
vier gebieden in Bayern: Mittelfranken (-18 cent/kg), Oberfranken (-18 cent/kg), Oberbayern
(-20 cent/kg), en Oberpfalz (-22 cent/kg). In de overige regio’s bleef de prijsterugvalbinnen de
perken: tussen 5 en 14 cent/kg.
In de westelijke deelstaten bedroeg de gemiddelde quotumprijs 0,39 euro/kg. Dat is dubbel zo
veel als in de oostelijke deelstaten, waar gemiddeld 0,17 euro/kg betaald werd. Koploper bij
de quotumprijzen was zoals in de voorbije jaren Oberpfalz in Beieren met 0,53 euro/kg
melkquotum. Ook hier werd een daling met haast 30% opgetekend tegenover de vorige beurs.
De laagste prijzen vielen (traditiegetrouw) te noteren in de nieuwe deelstaten. In het
transfergebied Thüringen werd met 0,12 euro/kg opnieuw de laagste quotumprijs gerealiseerd.
317568885 - 9
Van de 3.516 melkproducenten die hun quotum wilden verkopen, waren er 3.027 of 86%
succesvol. In drie streken konden zelfs alle aanbieders hun quotum van de hand doen. Van de
totaal aangeboden massa van 164,8 miljoen kg kon circa 86% getransfereerd worden.
Anderzijds valt te constateren dat vooral in de melkveesterke deelstaten als SchleswigHolstein, Niedersachsen, Bayern en Sachsen de vraag het aanbod zeer sterk overtrof, soms
zelfs driemaal. Zo was er in Niedersachsen bijvoorbeeld een aanbod van 32 miljoen kg, ten
opzichte van een vraag naar 110 miljoen kg.
Daarbij komt dat in de meeste overdrachtregio’s maar een gedeelte van de aangeboden
hoeveelheid ook effectief kon worden overgedragen. Dat heeft dan weer alles te maken met
de prijsvoorstellingen van kopers en verkopers.
Als eerste conclusie kunnen volgende punten genoemd worden. Veel melkveehouders zitten
op uitbreidingskoers en zoeken daarom naar meer quotum. Daarbij ziet het ernaar uit dat zij
ondanks de lage melkuitbetalingsprijzen bereid zijn om meer voor het quotum te betalen dan
strikt landbouweconomisch verantwoord zou zijn. Volgens berekeningen van consulenten zou
de quotumprijs op dit moment niet hoger dan 15 tot 20 cent/kg mogen liggen!
2.3. Landbouwers protesteren tegen stuntprijs voor melk
Duizenden Duitse melkveehouders hebben geprotesteerd tegen de supermarktketen Real.
Deze verkocht in een speciale actie die slechts een dag duurde volle melk met 3,5% vet tegen
een prijs van 33 cent per liter, dat is rond of onder de productieprijs. Voor meer dan 70 Realfilialen in het hele land demonstreerden boeren en hun gezinsleden. Ze kochten de goedkope
melk op grote schaal om deze aan een hulporganisatie te schenken.
De Deutsche Bauernverband (DBV) toonde zich verbijsterd over “het cynisme en de
ongebreideldheid die in het “versjacheren” van hoogwaardige levensmiddelen tot uitdrukking
komt” en noemde de protesten een duidelijk signaal dat de landbouwers niet langer bereid zijn
de handelwijze van de grote voedingsketens te pikken. DBV-voorzitter Gerd SONNLEITNER
kondigde juridische stappen aan tegen Real omdat de aangeboden melk onder de inkoopprijs
(plus aanschaffingskosten) verkocht zou zijn, wat een overtreding is van het
concurrentierecht. Hij verweet federaal minister van Landbouw Renate KÜNAST dat ze zich
niet liet horen of zien en de landbouwers niet in bescherming nam. Andere kritische stemmen
zoals de Verbraucherzentrale Bundesverband (vzbv) waarschuwden ervoor dat een
aanhoudende prijzenslag op de duur een bedreiging vormt voor de kwaliteit en veiligheid van
de levensmiddelen en voor de werkgelegenheid op het Duitse platteland.
2.4. DBV wil ook occasionele verkoop tegen stuntprijzen verbieden
Het geldende verbod op de verkoop van levensmiddelen onder de inkoopprijs (inclusief
aanschaffingskosten) moet effectief omgezet worden. Dat eist de voorzitter van de Deutsche
Bauernverband (DBV) Gerd SONNLEITNER in een brief aan de bondsdagcommissies voor
voedselvoorziening en economie en aan de deelstaten. Hij kritiseert dat volgens de huidige
wetgeving enkel tegen een tenminste drie tot vier weken durende verkoop onder de
inkoopprijs kan worden opgetreden. Hij stelt voor, in het kader van de lopende aanpassing
317568885 - 10
van de kartelwet, ook de slechts “occasionele” verkoop onder de inkoopprijs te verbieden,
zodat het fundamentele verbod niet kan worden omzeild. Enkel op die manier kan duurzaam
tegen “opruimacties” van supermarktketens geageerd worden.
SONNLEITNER alludeert op de verkoopactie van de keten “Real”, die op zaterdag 2 april
melk aanbood tegen 33 cent per liter. Deze actie heeft bij de Duitse boeren grote
verontwaardiging teweeggebracht en tot protesten in 80 plaatsen vóór en in “Real”-filialen
geleid. Volgens de huidige voorschriften bestaat tegen zulke aanbiedingen geen wettelijk
middel. Ook in het ontwerp ter verandering van de wet tegen concurrentiebelemmeringen
(“kartelwet”), dat momenteel het voorwerp van bespreking is in de Bundestag, is tot dusver
geen rekening gehouden met de DBV-voorstellen voor de praktische omzetting van het
verbod op de verkoop onder de inkoopprijs.
2.5. Melkquota duidelijk overschreden
Het melkquotumjaar april2004/maart2005 is in Duitsland opnieuw met een relatief
belangrijke overschrijding afgesloten. Volgens de eerste berekeningen van de ZMP (Zentrale
Markt- und Preisberichtstelle) werden de referentiehoeveelheden met een gelijkaardige
grootte overschreden als vorig jaar.
In totaal zouden de Duitse boeren aan de melkerijen 27,12 miljoen ton melk hebben geleverd.
Op deze basis wordt geschat dat de overschrijding wel eens tussen de 330.000 en de 380.000
ton zou kunnen bedragen. Dit komt neer op ongeveer 1,3% van het nationale quotum.
Daarvoor zou dan vermoedelijk een superheffing moeten worden betaald van circa 110 à 125
miljoen euro.
2.6. Schaap- en lamsvleesproductie duidelijk gestegen
Volgens het « Statistische Bundesamt » is de Duitse productie van schapen- en lamsvlees in
2004 duidelijk gestegen. In 2004 bedroeg deze productie 2100 ton en had deze een
gezamenlijke waarde van 12,8 miljoen euro, ten opzichte van respectievelijk 1700 ton en 10,2
miljoen euro het jaar daarvoor.
Ten opzicht van de handelscijfers zijn deze productiedata bijzonder laag. In 2004 werd
ongeveer 32000 ton schapen- en lamsvlees ingevoerd en circa 5000 ton uitgevoerd.
Ook in vergelijking met de totale vleesmarkt zijn deze cijfers zeer laag. Schapen- en
lamsvlees speelt daar slechts een ondergeschikte rol. Zo lag de productie van varkensvlees in
2004 meer dan 1800 maal hoger. Gemeten aan het aanbod, werd bijna 140 keer meer
varkensvlees dan schapen- en lamsvlees ter beschikking gesteld.
2.7. Website licht toe “wat er op het ei staat”
De website http://www.was-steht-auf-dem-ei.de/ van de organisatie “Verein für kontrollierte
Tierhaltungsformen” (KAT) biedt consumenten voortaan de mogelijkheid het ei op hun
ontbijttafel te traceren tot aan het legbedrijf. Aan de hand van de sinds januari voorgeschreven
stempelafdruk op elk ei kan de consument controleren of het product uit bio-, vrijeuitloop-,
317568885 - 11
scharrel- of kooihouderij stamt. Als hij de producentencode intypt, krijgt hij, naast naam en
adres van het legbedrijf, actuele foto’s van stal en kippen te zien. De service is beschikbaar
voor eieren van legbedrijven die lid zijn van KAT of de “Gütegemeinschaft Eier” (GGE). De
eierdozen ervan dragen het ronde waarmerk “gecontroleerd door KAT” of het GGE-merk. De
vereniging zegt dat circa 95% van de in de Europese handel aangeboden eieren door KAT of
GGE gecontroleerd wordt. Momenteel bouwt KAT een uitgebreid traceringssysteem op in
coöperatie met T-Systems. Eveneens gepland is de oprichting van servicestations in
supermarkten. Naast de mogelijkheid het ontbijtei tot aan de producent te traceren, biedt de
webstek algemene informatie over het ei, de kip, voeding en gezondheid evenals spelletjes en
knutseltips.
3.
PLANTEN – PLANTAARDIGE PRODUCTIES
3.1. Deelstaten blijven aandringen op herziening gentechniekwet
De meerderheid van de deelstaten wil een fundamentele herziening van de gentechniekwet,
met inbegrip van de aansprakelijkheidsregeling voor de teelt van genetisch gewijzigde
planten. Dat heeft het debat over de tweede gentechniekwet in de schoot van de
landbouwcommissie van de Bundesrat aangetoond.
De commissie stemde op haar vergadering met grote meerderheid voor de inschakeling van de
“Vermittlungsausschuss”, het gemeenschappelijke bemiddelingscomité van Bundestag en
Bundesrat. In de bemiddelingsprocedure zouden ook essentiële onderdelen van de eerste
gentechniekwet opnieuw op tafel komen. De bondsregering heeft deze wet in november 2004
met een eenvoudige meerderheid in de Bundestag, maar tegen de wil in van de meerderheid
van de deelstaten doorgedrukt. Voor de goedkeuring van gentechniekwet II is evenwel de
toestemming van de Bundesrat vereist.
De landbouwcommissie van de deelstatenkamer wil de aansprakelijkheidsregeling in die zin
veranderen dat een gentechniekgebruiker bij het naleven van de goede landbouwpraktijk niet
langer voor eventuele schade aan de aanpalende teelt moet instaan. Aan deze aanspraak moet
in plaats daarvan een wettelijk voor te schrijven schadeloosstellingsfonds tegemoetkomen.
Bovendien moet de termijn voor de aanmelding van een geplande teelt van transgene planten
bij de Federale Dienst voor Consumentenbescherming en Voedselveiligheid (BVL –
Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit) van drie maanden tot drie
weken ingekort worden. De gegevens over de perceelgrootte moeten uitsluitend in het niet
openbare gedeelte van het standplaatsregister opgenomen worden.
3.2. Minister Künast plant eigen onderzoeksprogramma gentechniek
Federaal landbouwminister Renate KÜNAST heeft een eigen onderzoeksprogramma
ontwikkeld voor de groene gentechniek. Het doel luidt de coëxistentie van een landbouw met
en zonder gentechniek veilig te stellen en de biodiversiteit te beschermen. Daarvoor wil de
minister een eigen, wetenschappelijk onderbouwde database opbouwen. De experimenten
beperken zich tot maïsteelt en zouden binnenkort al beginnen. Genetisch gemodificeerde maïs
zou op in totaal 10 ha geteeld worden. Eerder dan met gg-maïs wordt zoveel mogelijk
gewerkt met gekleurde maïs (uit Zwitserland afkomstige gele en witte maïsvariëteiten). De
werkzaamheden zouden uitsluitend uitgevoerd worden op locaties van het Federaal
317568885 - 12
Biologisch Instituut voor Land- en Bosbouw (BBA - Biologische Bundesanstalt für Land- und
Forstwirtschaft), het Federale Instituut voor Teeltonderzoek (BAZ – Bundesanstalt für
Züchtungsforschung) en het Federale Onderzoeksinstituut voor Landbouw (FAL Bundesforschungsanstalt für Landwirtschaft).
De minister wil het programma in het kader van een “communicatieconcept met de grootst
mogelijke transparantie” omzetten. In het komende jaar wordt er meer geld voor de
experimenten ter beschikking gesteld, zodat een uitgebreide proefreeks kan worden
ontwikkeld. Met het onderzoeksprogramma wil minister KÜNAST haar in de herfst van 2004
tegenover de Bundesrat gedane belofte nakomen een gepaste proefteelt met wetenschappelijk
onderzoek te begeleiden. In een hoorzitting van federaties en wetenschappers werd de
deelname van het landbouwministerie aan het veiligheidsonderzoek aan alle kanten
fundamenteel verwelkomd. Maar terwijl voorstanders van de groene gentechniek de neiging
hadden het programma als “ver van de praktijk afstaand en wetenschappelijk twijfelachtig” te
laken, prezen gentechniekcritici de invulling ervan en de opzet coëxistentievraagstukken zo
veel mogelijk zonder de teelt van genetisch gewijzigde planten op te lossen.
3.3. Verordening gentechniekobservatie nog steeds hangende
De wettelijke verplichtingen voor de observatie van genetisch gewijzigde planten laten in
Duitsland verder op zich wachten. Ook meer dan vier weken nadat de Bundesrat de
verordening inzake gentechniekobservatie goedgekeurd heeft, is er in de bondsregering nog
geen beslissing gevallen of ze de verordening van kracht laat worden of niet. Een
woordvoerster van het landbouwministerie zei op aanvraag dat er momenteel intern overlegd
wordt of de regering de door de Bundesrat aangebrachte wijzigingen zal toestemmen. Een
tijdstip voor een kabinetsbesluit kon de woordvoerster niet noemen.
De deelstatenkamer heeft medio maart de vereisten aan de monitoring van genetisch
gewijzigde organismen (ggo’s) tegenover het oorspronkelijke ontwerp aanzienlijk ingeperkt.
Zo zetten de deelstaten het mes in de overeenkomstig de verordening te observeren
kenmerken en beschermingsdoelstellingen. Bij de algemene observatieplicht moet het
beginsel van de evenredigheid geëerbiedigd worden. Er moet onder meer rekening gehouden
worden met de technische uitvoerbaarheid en de financiële billijkheid. Het federale
landbouwministerie werd tevens gevraagd voor de controleautoriteiten en bedrijven geschikte,
wetenschappelijk erkende observatie-, proefnemings- en analyseprocedures vast te leggen. In
het landbouwministerie rees al onmiddellijk na de stemming in de Bundesrat twijfel over de
afkondiging van de verordening.
3.4. Principes voor goede landbouwpraktijk in gewasbescherming herzien
Op 29 oktober 2004 heeft Minister KÜNAST van Consumentenbescherming,
Voedselvoorziening en Landbouw het “Reductieprogramma voor chemische
gewasbescherming” publiek voorgesteld. Een belangrijk element van dit programma is de
aanpassing van de “basisprincipes van de goede landbouwpraktijk in de gewasbescherming”.
Deze grondbeginselen zijn nu herzien en op 24 maart in het Duitse staatsblad gepubliceerd.
Zij zijn het resultaat van soms meerdere jaren durende discussies, waaraan ook de
landbouwsector deelnam.
317568885 - 13
Het document is te vinden op volgende link:
http://www.verbraucherministerium.de/data/000759698ACF124BB5CB6521C0A8D816.0.pd
f
Voor het leeuwendeel worden de basisprincipes aangepast aan de met de technische
vooruitgang gepaard gaande gewijzigde vereisten. Tot de belangrijkste inhoudelijke
vernieuwingen behoren verklaringen over de verbetering van deskundigheid van
pesticidengebruikers en over de optekening van het gebruik van pesticiden. Vorm en inhoud
van deze notities die volgens de principes zo perceelbetrokken mogelijk moeten gebeuren,
worden gedetailleerd beschreven. Een wettelijke verplichting bestaat voor deze notities
vooralsnog niet, maar is met de wijziging van de gewasbeschermingswet gepland. Deze wet
wordt momenteel door het parlement behandeld. Nieuw zijn ten slotte ook principes voor de
controle of gewasbeschermingsmaatregelen succesvol zijn. Daartoe moet de landbouwer te
zijner tijd na het gebruik van een pesticide de effectiviteit en de resistentie nagaan.
Tot de goede landbouwpraktijk behoort thans de exacte documentatie van het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen. Het is de bedoeling om via een transparante documentatie
vertrouwen op te bouwen ten aanzien van de overheid en de verbruiker, voor land-, bos- en
tuinbouwbedrijven. In de documentatie moet de naam van de gebruiker vermeld worden, de
datum van het gebruik, de naam van de plaats van gebruik, het gewas, het schadelijke
organisme of het doel van de maatregel, de naam van het pesticide en de gebruikte
hoeveelheid per oppervlakte-eenheid of de concentratie. Er wordt bovendien aanbevolen de
behandelingsindex na te gaan. Deze index wordt berekend uit de verhouding van de
daadwerkelijk gebruikte hoeveelheid tot de toegelaten hoeveelheid en de verhouding van de
daadwerkelijk behandelde oppervlakte tot de gezamenlijke oppervlakte van de plaats van
gebruik. Zoals eerder gesteld moet de documentatie perceelspecifiek gebeuren. Als geschikte
documentatievormen worden het bedrijfsschrift en de schriftelijke of computergebaseerde
perceelfiche genoemd.
3.5. Eisen aan de teelt van energieplanten
De NABU (Naturschutzbund), de Duitse Bond voor Natuurbescherming, ziet veel voordelen
in de teelt van energieplanten: op het vlak van klimaatbescherming, het verminderen van de
afhankelijkheid van energie-invoer, en de vermindering van het (niet-hernieuwbare)
grondstoffenverbruik. Men mag zich daarbij echter niet beperken tot de productie van
uitsluitend energie, want er zijn nog andere interessante toepassingen, bijvoorbeeld als
verpakkings- en als bouwmateriaal.
Tegelijkertijd wordt echter ook een lijstje van voorwaarden meegegeven waaraan deze teelt
volgens de Bond zou moeten voldoen. Daarvan worden er enkele uitgelicht:
- de “Energiewende” (omslag in de omgang met en het opwekken van energie) moet
harmonisch gebeuren ten opzichte van de “Agrarwende”. Dat wil zeggen dat een strategie
“weg van aardolie” niet ten koste mag gaan van de lopende verduurzaming van de landbouw.
- er moet een goede landbouwpraktijk worden opgesteld voor de teelt van energieplanten.
- er moet naar natuurruimtelijk gedifferentieerde oplossingen worden gezocht en er is nood
aan een betere marktintroductie van nieuwe plantensoorten en gewassen. Er is geen nood aan
monotoon landgebruik over grote oppervlakten op basis van vooral maïs en koolzaad. Dit
leidt tot ecologische nadelen en werkt remmend op de biodiversiteit. Men moet ook durven
317568885 - 14
denken aan mengteelten (bijvoorbeeld lupinen-zonnebloemen), nieuwe gewassen en aan een
zo gevarieerd mogelijk toepassingsgebied.
- het bio-energieonderzoek moet door de overheid meer gesteund worden, op alle niveaus,
vanaf de productie van de grondstoffen tot de mogelijke toepassingen.
- er moet naar gestreefd worden om een maximaal aandeel van de toegevoegde waarde op het
platteland te houden.
- conflicten moet men vroegtijdig herkennen en vermijden. Zo heeft de ontwikkeling van de
windenergie aangetoond dat ook milieuvriendelijke vormen van energiewinning aanleiding tot
conflicten kunnen geven.
- ongewenste ontwikkelingen moet men corrigeren, vooral wanneer het stimuleringskader
voor de productie van biomassa negatieve gevolgen zou opleveren voor het milieu.
Op het vlak van de goede landbouwpraktijk voor de teelt van energieplanten, heeft de NABU
ook zijn “huiswerk” al gedaan:
- zoveel mogelijk afzien van het gebruik van plantenbeschermingsmiddelen (door consequent
gebruik van geïntegreerde plantenbescherming); ook bepaalde mengculturen bieden hier
mogelijkheden.
- beperkt gebruik van meststoffen, door beperking van het stikstofbalansoverschot op
maximum 50 kg N per hectare.
- het kunnen aantonen van het incorporeren van streekeigen landschapselementen (minstens
5% van de oppervlakte).
- het vermijden van een intensief grondgebruik dat de bodem zou degraderen (vooral in relatie
tot kwetsbare gebieden).
- geen scheuren van permanent grasland om er energieteelten op te kunnen winnen.
- aandacht voor de rotatie, waarbij slechts een derde van de bedrijfsoppervlakte voor
energieteelt zou mogen worden gebruikt.
- afzien van de aanbouw van gg-gewassen (en iedereen maar denken dat de teelt van energiegewassen juist
mogelijkheden zou opleveren voor de gg-teelt).
4.
OVERIGE
4.1. Biogas leveren aan het aardgasnet?
Het CSU-Europarlementslid Albert DESS (christen-democraten) heeft zich gemengd in de
Duitse politieke discussie over energie.
Volgens DESS zit er in de toevoer van biogas aan het aardgasnet een belangrijk potentieel
voor boeren, omdat daarmee de aanwending van het gas niet gebonden is aan de plaats waar
het wordt geproduceerd.
In Duitsland is het natuurlijk al zo dat de omzetting van biogas in elektriciteit door het
“Erneuerbare-Energien-Gesetz (EEG)” (wet op de hernieuwbare energieën) financieel
ondersteund wordt. Maar volgens het Europarlementslid is de efficiëntie van deze werkwijze
eerder slecht, omdat veel van de omgezette energie als afgegeven warmte verloren gaat.
De heer DESS wees er verder op dat Zwitserland en Oostenrijk nog dit jaar installaties in
gebruik nemen voor directe toevoer aan het aardgasnet. Hij leverde (hoe kan het ook anders
als oppositiepoliticus) kritiek op het beleid van landbouwminister KÜNAST omdat zij deze
ontwikkeling zou “verslapen”. DESS wijst erop dat het tijd is om het EEG zodanig aan te
317568885 - 15
passen dat ook deze bio-energietoepassing voor subsidie zou in aanmerking komen. Door de
stijgende aardgasprijzen moet hierin zeker een zinvol alternatief gezien worden.
Ondertussen zou men wel bezig zijn aan een wetswijziging in de gevraagde zin. Daarin
zouden ook de technische vereisten gespecificeerd worden. In deze context zou ook gepleit
zijn voor een subsidiëring van de aansluitingskosten, maar daar is voorlopig niet positief op
ingegaan.
B. POLEN
EU-toetreding verhoogt Poolse landbouwuitvoer
De toetreding van Polen tot de Europese Unie heeft de landbouwhandel van het land sterke
impulsen verleend. Volgens voorlopige gegevens van het Warschause landbouwministerie
groeide de Poolse landbouwexport in het voorbije jaar tegenover 2003 met 30,5% tot
omgerekend 5,22 miljard euro. Tegelijk steeg de invoer met 22,9% tot haast 4,37 miljard
euro. Het overschot van Polen in de handelsbalans van landbouw- en voedingswaren
verdubbelde in vergelijking met het jaar ervoor met goed 850 miljoen euro. De Poolse
landbouwminister Wojciech OLEJNICZAK zei in zijn commentaar op de cijfers dat naast de
opening van de markten van de “oude” EU-lidstaten de door Brussel ondersteunde
moderniseringsinspanningen in de Poolse voedingsindustrie voor de exportboom
doorslaggevend waren.
Vanaf de dag van de toetreding (1 mei) tot eind 2004 exporteerde Polen 51,3% meer aan
landbouwproducten en voedingswaren naar de “oude” EU-lidstaten dan in dezelfde periode
van 2003. Naar Portugal werd cijfermatig vijf keer meer verkocht. In de andere nieuwe EUstaten kon Polen in het volledige jaar 2004 dubbel zo veel landbouw- en voedingswaren
afzetten dan het van daar importeerde. De landbouwexport naar het naburige Slowakije
groeide met twee derde. Maar ook de handel met derde landen ontwikkelde zich ondanks de
EU-toetreding heel dynamisch. Zo namen de leveringen naar de tot het Gemenebest van
Onafhankelijke Staten behorende landen (ex-Sovjet-Unie) met 20,5% toe. De export naar
staten van de Europese Vrijhandels Associatie (EFTA), namelijk Liechtenstein, Noorwegen,
IJsland en Zwitserland, ging er met 5% op vooruit. Belangrijkste uitvoerartikelen waren vlees,
melkproducten (vooral mager melkpoeder en kaas) en groenten en fruit. Naast citrusvruchten
en ander fruit domineerden bij de invoer veevoeder, waaronder sojaschroot, en visproducten.
De veruit belangrijkste buitenlandse markt voor Poolse landbouw- en voedingswaren bleef
ook in 2004 Duitsland met een aandeel van ongeveer 26%. De tweede plaats bezette Rusland,
waar 8% van de totale Poolse landbouwexport haar weg vond. Ondanks serieuze
moeilijkheden bij de handel met vlees- en melkproducten kon Polen de uitvoer van
landbouwproducten naar Rusland in vergelijking met 2003 met 28% verhogen, ondersteund
door exportsubsidies van de EU. Telkens circa 6% van de Poolse landbouwexport ging naar
Nederland en Groot-Brittannië, nog eens 5% naar Italië.
De belangrijkste buitenlandse leverancier van producten uit de landbouw en
voedingsnijverheid was in 2004 Duitsland met een aandeel van 15%, gevolgd door Nederland
met 10% en Spanje met 7%. De volgende plaatsen namen Italië, Frankrijk en Denemarken in.
Belangrijke handelspartners waren tevens Wit-Rusland, Oekraïne en de Verenigde Staten.
317568885 - 16
Naar Wit-Rusland kon Polen in 2004 de landbouwexport met 37% uitbreiden. De uitvoer naar
Oekraïne bleef cijfermatig constant, terwijl de invoer uit het oostelijke buurland met circa
30% toenam. De landbouwhandel met de VS steeg aan de exportkant met 6% en aan de
importkant met 8%. Onder de nieuwe EU-lidstaten waren Tsjechië en Hongarije de
belangrijkste leveranciers van landbouw- en voedingswaren, maar ook de invoer uit Letland
en Estland zat in de lift.
Een korte stand van zaken, 1 jaar na de toetreding
Dat het in 2004 goed ging met de Poolse export van landbouw- en voedingsproducten en dat
de exportbalans in deze sector zich verbeterde is voor het land een aangename vaststelling. Of
deze trend zich zal aanhouden is echter erg onzeker. Waarschijnlijk kan pas volgend jaar een
goede conclusie worden getrokken. De Poolse landbouwminister OLEJNICZAK verwacht
zelf eerder een soort “stabilisatie”, zeker wanneer de Poolse Zloty zo sterk zou blijven.
Op basis van de huidige informatie is het eveneens erg onduidelijk of deze goede cijfers te
danken zijn aan vooral Poolse operatoren, dan wel eerder aan in Polen geïntegreerde
buitenlandse operatoren. Ook over mogelijke heruitvoer is weinig bekend.
De Poolse boeren hebben anderzijds hun eerste uitbetaling ontvangen en zitten met een “goed
gevoel”. Voor de landbouwminister is dat natuurlijk een pluspunt, hoewel hij dit meteen ook
relativeert: in geval slechts 10% van de Poolse boeren nog ontevreden zou zijn, betekent dit
nog altijd 150.000 ontevredenen! De minister verwacht de komende jaren ook nog sterke
structuurwijzigingen in de landbouw, waarbij vooral veel kleinere landbouwbedrijfjes uit de
boot zullen vallen (ook via de VUT-regeling). Gekoppeld aan het huidige hoge
werkloosheidspercentage van circa
20% resulteert dit toch in een moeilijk perspectief voor het platteland. Vanuit politiek oogpunt
lijkt het daarom wijselijk om “voorzichtig” vooruit te gaan, teneinde grote structuurbreuken te
vermijden.
Minister OLEJNICZAK is blij en trots dat zowel de Poolse criticasters (het EU-geld zal niet
komen, de Poolse markt zal overspoeld worden) als deze uit de “oude” EU-lidstaten (slechtste
leerling van de klas, men zal nooit tijdig klaar zijn) ongelijk hebben gekregen.
Daarnaast geeft de minister het belang aan van de Europese gelden voor de modernisering van
het “apparaat”, zowel op productie- als op verwerkingsniveau. Door Europa kon deze
hoognodige ingreep versneld worden. Het feit dat op dit vlak veel vooruitgang is geboekt,
schat de minister als belangrijker in dan de huidige exportstatistieken.
Naar het zich laat aanzien geeft de “Europese injectie” niet alleen nieuwe impulsen en energie
in de landbouwsector, maar aan de Poolse economie in het algemeen. Ingeval deze energie
zowel door politiek als door bedrijfsleven goed zou worden gekanaliseerd, moet het land daar
snel de vruchten van kunnen plukken.
Het politieke landschap is op dit moment echter in volle beweging. Er wordt gesproken van
vervroegde verkiezingen, terwijl daarnaast nieuwe partijen ontstaan en fusies tussen politieke
strekkingen plaatsvinden. Interessant om te volgen dus!
317568885 - 17
Regeringsstandpunt ten aanzien van gentechniek in de landbouw
In Polen zou de aanbouw van genetisch veranderde maïs ten vroegste in 2007 worden
toegestaan. De Poolse regering besloot zopas een aanvraag in die zin bij de Europese
Commissie in te dienen. De beslissing kwam er op voorstel van de Minister van Landbouw
Wojciech OLEJNICZAK.
De landbouwminister had erop gewezen dat de belangen van de bioboeren en van het
landbouwtoerisme zouden kunnen worden geschaad door de teelt van een van de 17
maïssoorten uit de MON810-lijn, die in september 2004 in de Europese rassencatalogus zijn
opgenomen.
Het Poolse landbouwministerie deelde bovendien mee dat eigen proefvelden met gg-maïs
zullen worden aangelegd. Totdat de resultaten van deze proeven bekend zijn, vindt men het
verstandig geen teelt of handel met het betreffende zaadgoed toe te laten.
Volgens de media keurt de meerderheid van de Polen (consumenten of producenten?) het
gebruik van “groene gentechniek” af. Zes van de in totaal 16 regionale parlementen hebben
zich voor een teeltverbod van gg-maïs uitgesproken. Een aantal subregio’s en gemeenten
verklaarden zich inmiddels “gg-vrij territorium”.
Inzetten Poolse seizoenarbeiders wordt duurder
Het inzetten van Poolse seizoenarbeiders zou dit jaar een stuk duurder kunnen uitvallen dan
voorheen. Sedert de Poolse EU-toetreding geldt immers een andere sociale wetgeving voor
seizoenarbeiders. De problematiek is op dit moment in Duitsland in de belangstelling omwille
van de nakende aspergeoogst, waarvoor traditiegetrouw veel Oost-Europeanen worden
ingezet.
In de toekomst zou nu immers voor Poolse arbeidskrachten die in hun thuisland
verzekeringsplichtig of zelfstandig tewerkgesteld zijn, ook in Duitsland de Poolse sociale
wetgeving gelden. Duitse werkgevers die arbeiders tewerkstellen die in Polen een sociale
verzekering hebben, moeten deze in de toekomst bij de Poolse sociale verzekeraar aanmelden
en daarvoor ook sociale bijdragen storten. Deze zouden neerkomen op circa 48% van het
bruto arbeidsloon, waarvan de werkgever 20,8% voor zijn rekening zou moeten nemen (en de
werknemer 27,2%). Polen die in hun thuisland een sociale verzekering hebben, moeten hun
Duitse werkgever het ingevulde formulier E101 als bewijs van hun verzekering voorleggen.
Buiten de hogere kosten komt daarmee een reeks verdere bezwarende problemen op de
landbouwer toe. Zo weten de meeste werkgevers en werknemers niet dat ze dit E101formulier bij zich moeten hebben. Het formulier wordt evenmin automatisch door de Poolse
arbeidsbemiddelende diensten verdeeld onder de arbeiders die seizoenwerk hebben kunnen
vinden. In geval van ziekte of ongeval komt de Duitse ziekteverzekeraar dan echter niet meer
tussen.
Het “Landvolkverband” (regionaal georganiseerde landbouwverzekeringsconsulenten) beveelt
voorlopig aan om voor elke seizoenarbeider een aparte ziekteverzekering af te sluiten (zoals
dat naar verluidt vroeger gebeurde). Daarenboven eisen de Landvolkverband en de DBV
317568885 - 18
(Deutsche Bauernverband) dat er een verdrag zou worden afgesloten tussen Duitsland en
Polen waarmee een kostenneutrale regeling zou kunnen worden uitgewerkt voor de
tewerkstelling van Oost-Europese seizoenarbeiders.
Enkele Poolse producentenprijzen (in euro)
Kalenderweken
VEE EN VLEES
Slachtvarkens
Slachtvarkens (U)
Jonge stieren
Jonge stieren (R3)
Slachtkoeien(03)
Slachtvaarzen (R3)
PLUIMVEE: Slachtkippen
Gewicht
100kg LG*
100kg SG*
100kg SG*
100kg SG*
100kg SG*
100kg SG*
kg LG*
2005/12
94,55
123,65
117,82
216,66
182,64
190,01
0,70
2005/11
96,77
124,17
117,96
220,37
186,87
191,39
0,70
2005/10
104,13
133,52
126,24
226,15
194,45
197,41
0,73
2005/09
102,71
131,62
122,48
226,37
196,35
197,53
0,72
2004/12
82,28
74,64
0,61
MELK: Melk (februari)
100kg
23,49
-
-
-
15,95
-
-
-
-
12,15
8,81
13,58
11,66
14,61
10,88
15,14
13,19
GRAAN EN
VOEDERMIDDELEN
(boerenmarkten)
Broodtarwe
100kg
11,49
Broodrogge
100kg
8,13
Korrelmaïs
100kg
12,84
Voedergerst
100kg
11,07
Producentenprijzen in euro --- * LG = levend gewicht ---
317568885 - 19
11,75
12,14
8,45
8,92
12,92
13,47
11,27
11,67
*SG = slachtgewicht
Download