Wat is kiezen? - stichting Socrates

advertisement
Wat is kiezen?
Een empirisch-filosofische verkenning
Inaugurele rede
uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar
Politieke Filosofie, in het bijzonder de humanistische bezinning op
politiek-maatschappelijke vraagstukken als gevolg van de invloed van
techniek en technologie op de samenleving
aan de Universiteit van Twente,
op 13 november 1997,
door
prof. dr. A. Mol
Enige tijd geleden kwam ik een oude bekende tegen. (1) Goh, vroeg ze me
belangstellend, waarom heb jij er eigenlijk voor gekozen om kinderen te krijgen? Ik
antwoordde haar dat ik daar niet voor gekozen heb. Twee ongelukjes, jij? Ze keek
ongelovig. Nee, geen ongelukjes ook. We hadden het er verder de hele avond over.
Want zij had er wel voor gekozen, voor kinderen. Ze vierde het als een vooruitgang
dat wij, in onze generatie, voor kinderen kunnen kiezen, en voor werk, en
bovendien, als we geluk hebben, voor kinderen en werk. En ook ik moest toegeven
dat er een serieus verschil bestaat tussen mijn situatie en die van mijn moeder en
mijn grootmoeders. Maar volgens mij is kiezen geen geschikt woord om dat verschil
in uit te drukken. Het past niet. Ik zou andere woorden willen hebben voor dergelijke
levenservaringen.
Daarom wil ik het vandaag graag met u over kiezen hebben. Maar niet daarom
alleen. Er zijn meer goede redenen voor een nadere verkenning van dit thema. In de
gezondheidszorg, de maatschappelijke sector waar mijn onderzoek zich op
concentreert, is kiezen de laatste jaren in een enorm tempo tot ideaal
getransformeerd. Om te beginnen binnen het professionele handelen zelf. Een groot
deel van de pogingen om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, richt zich
momenteel op de beslissingen van artsen. Als artsen hun keuzen rationeler zouden
maken en hun calculaties beter zouden onderbouwen, zo is de verwachting, zou dat
de zorg ten goede komen. (2) Ethici, juristen en patiëntenactivisten, intussen,
vestigen de aandacht op mogelijkheden om medische beslissingen waarbij waarden
in het geding zijn, door patiënten te laten nemen. Het zijn ten slotte hun levens waar
het in de zorg om gaat. Daarom is het beter als zij ook, van goede informatie
voorzien, zelf kiezen.
Is dit een goede ontwikkeling? Ik heb er een aantal vraagtekens bij. En dat is een
tweede reden voor het thema van vandaag. Want om mijn ongemakkelijke gevoel
beter te kunnen articuleren, is een nadere verkenning nodig van wat hier aan de
hand is. Wat gebeurt hier precies? Wat is dit kiezen?
1
In de Westerse filosofische traditie, en zeker in die delen die het humanisme gevoed
hebben en die er door gevoed zijn, geldt kiezen als iets goeds. Het gaat misschien te
ver om te zeggen dat een positieve waardering van kiezen het hart van het huidig
humanisme uitmaakt, maar veel te ver gaat het niet (3) Een korte blik op de
ingebouwde vijanden ervan, maakt het gemakkelijk om met deze positieve
waardering van kiezen mee te gaan. Waar immers het alternatief wordt gevormd
door een overrompelend noodlot, door een rigide traditie die een uniforme
levensloop vastlegt, door paternalisten die voor ons willen kiezen, of door de dwang
van gewelddadigheden, is kiezen goed. Maar zijn dit wel altijd en overal onze
vijanden, zijn het de enige alternatieven om rekening mee te houden? Is kiezen altijd
beter dan wat er tegenover staat? Wil het humanisme vitaal blijven, dan zal het zich
eraan moeten wagen die vraag te stellen. Niet op een immorele, maar wel op een amorele wijze: zonder het antwoord van tevoren al te weten.
Dat is de derde goede reden voor de vraag die ik hier stel. Waarden dienen van tijd
tot tijd herijkt te worden en de waarde van het kiezen is daar op dit moment aan
toe. Maar hoe dat aan te pakken? Om te beginnen vereist het inzicht in de situaties
waar het bij kiezen om gaat. Wie waarderingen wil bijstellen, zal ook de feiten
opnieuw onder ogen moeten zien. (4) Daarom neemt in het intellectuele project
waarvan ik u vandaag de contouren schets, mijn politiek-ethische verontrusting de
vorm aan van een empirische vraag. Wat is kiezen?
De methode
In de traditie van de filosofie is het lange tijd gebruikelijk geweest om vragen zoals
wat is kiezen? te behandelen als vragen naar een wezen. Iets dieps en iets
algemeens tegelijk. In verband met kiezen stond vooral het wezen van de mens op
het spel. Kan de mens kiezen? Is de mens vrij? Of zijn we gedetermineerd door onze
omstandigheden? Wie vandaag op die oude filosofische vragen een antwoord
verwacht, moet ik teleurstellen. Want wat de mens is, vrij of gedetermineerd, daar
valt weliswaar veel, maar niet veel algemeens over te zeggen. Wat zich als algemeen
filosofische waarheid over de mens voordoet, blijkt bij nader inzien toch altijd weer
te gaan over sommige mensen, die leven in specifieke historische, materiële en
sociale omstandigheden. Het reflecteert op een of andere exemplarische situatie. (5)
Zolang de meeste filosofen hun exemplarische situaties tussen de regels van hun
teksten verbergen, kost het anderen veel werk om na te gaan waar en wanneer en
voor wie die teksten relevant zijn, waar ze relevant te maken zijn, en waar hun
relevantie ophoudt. Het is mogelijk dat werk te verrichten. Dan blijkt, om maar een
greep te doen, dat het filosofisch canon met de mens zelden een vrouw bedoelt; dat
Sartre"s stelling dat de mens gedoemd is te kiezen, vervlochten was met zijn
fascinatie voor de grote stad die ons voor elkaar tot vreemden maakt; en dat het
stellen van wezens-vragen een artefact is van een aantal West-Europese talen, en in
het Akan, een taal uit Ghana, niet alleen niet kan, maar ook geheel overbodig is. (6)
Wat te doen? Overal over gaan, alles en iedereen verdisconteren, in alle talen
tegelijk praten, is onmogelijk. Het is dus onverstandig nog langer algemeenheid te
suggereren. Beter is het om de lokaliteit van theoretische noties voortdurend in het
2
oog te houden. Maar dat wil niet zeggen dat we vervolgens op één plek moeten
blijven steken en provinciaal worden. Juist een scherp besef van plaats opent de
deur naar het voortdurend levend houden van de vraag naar de verplaatsbaarheid.
Wie er eenmaal aan gewend is geraakt om steeds hier of daar te zeggen, heeft
daarmee de vraag naar het waar wel en waar niet tot onvermijdelijk punt van
aandacht verheven. Lokaliseren maakt nieuwsgierig naar wat er elders gebeurt. (7)
Een van de stijlvormen die lokaliteit hanteerbaar maakt, is de empirische filosofie.
Empirische filosofie is expliciet over de exemplarische situaties waarop ze reflecteert.
Ze stelt filosofische vragen aan de hand van empirische beschrijvingen. (8) Daarbij is
het uiteraard verstandig om van bestaande empirische wetenschappen van alles en
nog wat te leren. Maar let wel: het is niet de bedoeling de filosofie vaarwel zeggen
en een traditionele empirische wetenschap te worden. Neem de kwestie van het
kiezen. In veel bestaand wetenschappelijk onderzoek zit daarover van het begin af
aan een filosofische aanname verborgen. De aanname dat de mens in wezen vrij is,
bijvoorbeeld, of juist dat hij dat niet is. In het ene geval richt het onderzoek zich
vervolgens op de vraag hoe dit vrije wezen beknot wordt, welke vormen van verzet
het pleegt en onder welke omstandigheden het tot ontplooiing kan komen; in het
andere geval richt het zich op de determinanten van voorkomende menselijke
gedragingen.
De empirisch filosoof gaat anders te werk. (9) Ze veronderstelt niet dat kiezen kan of
niet kan, maar onderzoekt waar en wanneer het woord kiezen gebruikt wordt, en
waar en wanneer de situatie van het kiezen tot stand wordt gebracht. Ze doet dat
bovendien, en dat is wellicht haar grootste tegendraadsheid, zonder van tevoren te
operationaliseren wat kiezen is. Dat is juist haar vraag, wat kiezen is. Hoe krijgt het
praktisch, technisch en cultureel vorm, wat is er voor nodig, wat volgt eruit? In
wezen, an sich, is kiezen niets: het bestaat alleen in deze of gene specifieke context.
Die context definieert kiezen, geeft er vorm aan, krijgt er vorm door. (10) De
empirisch filosoof die wil weten wat kiezen is, vraagt dan ook: wat zit er aan vast?
Het antwoord op die vraag, leert ons niet wat kiezen in wezen is, maar wat het is in
enkele van zijn talrijke, gevarieerde verschijningsvormen. Tot systematische,
gesloten, argumentatieve stelsels leidt dat niet. In plaats van de metafoor van het
bouwwerk is de metafoor van de atlas van toepassing. (11) Empirisch filosofische
verkenningen resulteren in kaarten op verschillende schalen, waarop, in verschillende
kleuren, met verschillende legenda"s, verschillende verschijnselen staan afgebeeld.
Die passen niet zomaar in elkaar. Er zitten gaten, sprongen en soms zelfs fricties
tussen. Er blijft altijd open, onverkende ruimte over, elders. De nieuwsgierigheid
wordt nooit helemaal bevredigd. Empirische filosofische beschouwingen funderen
dan ook niets. Ze bieden geen ankerpunten, maar contrastpunten. Ze werken, als ze
werken, dankzij hun spel van licht en donker, hard en zacht, consonanten en
dissonanten. (12) Ze maken verschil door hun vergelijkingen.
De term en de situatie
Er zijn verschillende soorten kiezen. Staat en markt, bijvoorbeeld, organiseren kiezen
op verschillende manieren. Toch lijken de meeste politicologen en economen het
3
erover eens dat kiezen de mens eigen is. Van de geschiedschrijving van revoluties tot
de rationele keuze theorie lijken mensen wezens die graag kiezen. Waar ze dat niet
doen, is een verklaring vereist. Talrijk zijn dan ook de studies naar het niet-stemmen,
want burgers in een parlementaire democratie die niet gaan stemmen, vormen een
reden tot verwondering. Wat is er aan de hand: zouden de niet-stemmers de keus
die ze gepresenteerd krijgen geen werkelijke keus vinden, maar lood om oud ijzer?
Of ontbreekt het hen aan de culturele middelen om geïnformeerd een keus te
maken? Wat is er toch dat de natuurlijke gang van zaken blokkeert?
Helemaal algemeen is de consensus over de natuurlijkheid van kiezen echter niet. Er
zijn ook theoretici die er afstand van nemen. In plaats van over het verschijnsel
kiezen te juichen, vestigen ze de aandacht op het woord "kiezen". Dat, zo stellen ze,
is een term die het mogelijk maakt om op specifieke wijze over gebeurtenissen te
praten. Een warrige situatie die hopeloos is foutgelopen, valt bijvoorbeeld achteraf te
reconstrueren als resultante van verkeerde keuzen van een aantal van de
aanwezigen. Een dergelijke interpretatie heeft verstrekkende gevolgen als hij te
berde wordt gebracht in de rechtszaal. Dat is bij uitstek een plek waar mensen van
elkaar en van de materiële omstandigheden waarin ze verkeren, worden geïsoleerd
en ongelukken achteraf worden geïnterpreteerd als de resultanten van verkeerde
keuzen. Dat maakt het mogelijk om daders aan te wijzen, die ervoor
verantwoordelijk
gesteld
en
gestraft
kunnen
worden.
Het op een dergelijke wijze analyseren van de structurerende rol van de taal heeft de
mogelijkheden vergroot om afstand te nemen van gangbare interpretaties. Maar is
het ook mogelijk om op vergelijkbare wijze afstand te nemen van gangbare situaties?
Om niet alleen verhalen en hun gevolgen, maar ook daadwerkelijk gedoe en de
voorwaarden daarvoor van hun vanzelfsprekendheid te beroven? Dat zou ik graag
proberen. Daarom formuleer ik mijn vraag niet talig - wat betekent kiezen - maar
realistisch - wat is kiezen. Het antwoord probeer ik te vinden met behulp van diverse
onderzoeksmethoden, grotendeels ontleend aan de etnografie en de semiotiek. De
etnografie is bij uitstek geschikt om wat vertrouwd leek vreemd te maken. (13) En de
semiotiek, die in zijn talige variant laat zien hoe woorden elkaar betekenis geven,
helpt in zijn realistische variant om zichtbaar te maken hoeveel moeite het om- en
bijstanders kost om een situatie tot stand te brengen en in stand te houden. (14)
Neem de situatie die in de economie bekend staat onder de naam markt. Die draait
om het kiezen. Kopers op de markt kiezen tussen verschillende waren. Dat is niet
altijd de manier geweest waarop mensen goederen van hand tot hand lieten gaan. Er
zijn boekenkasten vol geschreven over de opkomst van het kapitalisme. (15) Maar ook
nu is het nog mogelijk om het tot stand brengen van marktverhoudingen te traceren.
De sociologe Marie-France Garcia onderzocht de aardbeienhandel in Sologne, een
streek in Frankrijk. (16) Tot voor kort was het in die streek gebruikelijk dat een
aardbeien-handelaar een stel boeren kende bij wie hij elk jaar in het seizoen op
gezette tijden langs ging om de oogst op te kopen. De vaardigheid van de handelaar
bestond eruit die boeren te kennen en een vertrouwensband met ze aan te gaan.
Maar inmiddels is er een veiling. Daar leveren boeren hun spullen af, en zelf
verdwijnen ze vervolgens uit beeld. Hun aardbeien worden, los van hen, op kwaliteit
geselecteerd. Daar staan ze: midden in de veilinghal. Ze zijn vergelijkbaar gemaakt.
4
Hun hoeveelheid, kwaliteit en prijs zijn naast elkaar op monitors af te lezen. De
handelaren hebben nu heel andere vaardigheden nodig dan vroeger: als kopers
moeten ze een goede balans weten te vinden tussen de kwaliteit en de kosten van
de aardbeien. Ze moeten tussen de diverse waren kiezen.
In tegenstelling tot de oude situatie past deze nieuwe prachtig in de leerstellingen
van de neoklassieke economie. Geen wonder, zegt Garcia: de ontwerper van de
veiling heeft economie gestudeerd. Hij heeft het gebouw en de gebruikte procedures
naar zijn leerboeken gemodelleerd. Interpretaties achteraf hebben dus niet alleen
gevolgen achteraf. Ze kunnen ook vooraf worden ingezet om nieuwe situaties te
organiseren. Daarvan is trouwens ook de potentiële impact van empirisch filosofische
verkenningen afhankelijk. Hun daadkracht hangt af van de verbeeldingskracht
waarmee ze de wereld anders dan gebruikelijk is, interpreteren.
Subject en object
Kiezen is niet eigen aan de mens. De verbanden liggen anders: de situatie van het
kiezen wordt voor sommige mensen, op sommige momenten, met veel moeite,
georganiseerd. Wie zich in een dergelijke situatie wil handhaven, zal het wel moeten
leren. Wie heden ten dage aardbeienhandelaar in Solange wil zijn, zal zich het kiezen
eigen moeten maken. Er zijn nogal wat situaties in West-Europese en NoordAmerikaanse samenlevingen waarin het vermogen te kiezen van pas komt. Vandaar
misschien dat ontwikkelingspsychologen in deze contreien dat vermogen gaandeweg
zijn gaan beschouwen als een onvervreemdbaar kenmerk van de rijpe volwassene.
Ze kunnen het meten. Om te bekijken hoe dat gaat, verschuiven we nu van de ene
keuze scène naar de andere, van de markt naar de moraliteit. In de
ontwikkelingspsychologie bestaat een schaal waarop verschillende stadia van morele
ontwikkeling zijn uitgezet. Bovenaan staan mensen die in staat zijn morele keuzen te
maken door de verschillende morele principes die bij zo"n keuze in het geding zijn, in
alle redelijkheid tegen elkaar af te wegen. Deze definitie van morele volwassenheid is
niet onomstreden en het debat erover leert ons niet alleen iets over mensen maar
ook over kiezen. Wat?
In zijn onderzoek naar morele ontwikkeling legde de ontwikkelingspsycholoog
Kohlberg aan schoolkinderen een aantal keuzen voor. Stel, zei hij, je bent Heinz, en
je vrouw is ernstig ziek, en je kunt de medicijnen die haar leven zouden redden niet
betalen, mag je die dan stelen, ja of nee? Een waarlijk lastige keuze. Volgens
Kohlberg zijn hier twee morele principes in het geding: het recht op leven en het
recht op eigendom. De kinderen die hun keuze, welke dat ook was, rechtvaardigden
aan de hand van een uitdrukkelijke afweging tussen deze twee principes, waren
volgens Kohlberg uitgegroeid tot morele volwassenheid.
Kohlberg"s collega Gilligan heeft later datzelfde onderzoek opnieuw geanalyseerd. Zij
verlegde haar interesse naar een groep kinderen die geen principes memoreerden en
evenmin onbeargumenteerd kozen, maar die de keuze die aan hen werd voorgelegd
eenvoudigweg weigerden. Dit waren vaker meisjes dan jongens. In plaats van het
recht op leven af te wegen tegen het recht op eigendom stelden ze voor met de
apotheker te gaan praten. Waren zij niet moreel ontwikkeld? Ze zonderden zichzelf
5
inderdaad niet af als verantwoordelijk subject. Ze namen geen morele keus op hun
eenzame schouders. Maar ze deden iets anders: ze probeerden relaties te leggen. Is
dat onvolwassen? Of is het, en dat is wat Gilligan beweert, gedrag dat beter past bij
de situaties waarin de meeste Westerse vrouwen verkeren dan bij die van dito
mannen? Is het gedrag dat vrouwen beter past? (17)
Bij kiezen hoort blijkbaar iemand die keuzen maken kan en maken wil: een specifiek
subject van keuzen. Dat is niet de mens. Dat is ook niet de volwassen mens. En nee,
het is evenmin de man. Preciezer is het om te zeggen dat het hier gaat om het soort
mens dat geleerd heeft zich in de situatie van het kiezen te voegen en de vermogens
ontwikkeld heeft die daar van pas komen. Welke vermogens dat zijn, varieert met de
kenmerken van de keuze die aan de orde is. Bij het kiezen tussen kisten aardbeien is
inzicht in de verhoudingen tussen prijs en kwaliteit en tussen vraag en aanbod
vereist. Bij een morele keuze gaat het erom morele principes tegen elkaar af te
wegen. Bij levenskeuzen kan het erop aankomen te weten wie men is en wat men
wil. (18) Maar in alle gevallen lijkt het subject van keuze in staat tot afzondering. Het
is zichzelf los van anderen, of zelfs in oppositie tot anderen. Subjecten die bestaan
bij de gratie van verbintenissen met anderen, laten zich maar lastig invoegen in de
situatie van het kiezen. (19) Dat kunnen ze niet, zei Kohlberg. Dat weigeren ze, zei
Gilligan: ze proberen er een andere situatie van te maken.
Dit voorbeeld illustreert intussen prachtig dat kiezen ook gevolgen heeft voor wat er
te kiezen valt. Objecten van keuzen stollen. Wie bereid is Kohlberg in naam van
Heinz antwoord te geven, heeft maar twee opties. Zijn vrouw laten sterven of
medicijnen voor haar stelen. De kinderen die die keuze weigeren maken niet alleen
van zichzelf een relationeel in plaats van een autonoom subject, ze ontstollen ook
het object van keuze. Ze maken het vloeibaar. In plaats van tussen de twee gegeven
mogelijkheden te kiezen, proberen ze, in gesprek met de apotheker, nieuwe
mogelijkheden tot stand te brengen.
Subject van keuze, object van keuze en de situatie van het kiezen zijn van elkaar
afhankelijk. Ze geven elkaar vorm. Welke vorm, of welke vormen ze elkaar geven:
dat is nu precies wat ik in de komende jaren in een aantal gevallen in detail wil
onderzoeken. Daarom zal ik me verdiepen in keuzemomenten: momenten waarop
patiënten in de spreekkamer een keuze voorgelegd krijgen, bijvoorbeeld: wel
opereren of niet opereren? Dat zijn cruciale ogenblikken, waarop allerlei informatie
uit het verleden bij elkaar vergaard moet worden om aan de toekomst een zo goed
mogelijke wending te geven. Maar ik ben ook nieuwsgierig naar dagelijks
terugkomende, kleine keuzen. Wat eten we vandaag? In het leven van mensen met
suikerziekte, zo heb ik de afgelopen maanden geleerd, is dat een nog ingewikkelder
kwestie dan in andere levens. En het houdt maar niet op: hoeveel insuline te
spuiten; hoe lang te fietsen; wanneer kan een gebakje; en is het verstandig de
streefwaarde van het eigen bloedsuiker bijzonder laag te leggen of toch liever maar
iets hoger?
Om iets als keuze te constitueren moet er een mogelijkheid zijn om te interveniëren,
om de toekomst richting A of richting B te sturen. (20) Dick Willems en ik analyseren
momenteel samen hoe artsen in interviews over het grijze gebied tussen
6
levensbeëindiging en pijnbestrijding de kracht en beperkingen van hun eigen
interventies typeren. Wie maakt de ernstig zieke patiënt dood: de ziekte, de morfine,
of de dokter? En waaruit blijkt dat? En als er sprake is van een keuze, waar ligt die
dan? Bij dergelijk onderzoek naar keuzen-in-de-praktijk zijn ook de gemobiliseerde
rekenregels fascinerend. Opties dienen redelijk tegen elkaar te worden afgewogen,
maar welke regels volgt de rede: zijn er principes in het spel, of idealen? En heet de
maatstaf waaraan de verschillende opties worden afgemeten geld, of authenticiteit,
of kwaliteit van leven, of de gewone-dingen-kunnen-doen, of efficiënt zijn, of nog
iets anders? Van belang is ook hoe zit het met het falen. Als er achteraf van alles
misgaat, kan het gebeuren dat iemand daar de schuld van krijgt. Maar falen valt ook
weg te zetten als een risico waarop nu eenmaal altijd een zekere kans bestaat. In
menig moderne keuze wordt de kans op falen dan ook statistisch getemd in de
calculaties meegenomen. (21) Hoe gaat dat in zijn werk, en wat betekent het voor
degenen die van de materiële gevolgen van falende keuzen de lasten mogen dragen?
Techniek
Een bijzonder accent in mijn onderzoek naar kiezen zal komen te liggen op de rol van
techniek en technologie. Dat is alleszins gepast: het staat in mijn leeropdracht dat ik
me met de politieke en maatschappelijke dimensies van techniek en technologie
moet inlaten. Maar het is ook inhoudelijk verantwoord. Kiezen is immers
onvermijdelijk vervlochten met technische artefacten en procedures. En juist die
dimensie wordt in veel gangbare sociale en politieke theorievorming niet of
nauwelijks geanalyseerd. Daar figureert kiezen vooral als een kwestie van
argumenteren, redeneren, converseren. (22) Het lijkt alsof de verhoudingen die op het
spel staan louter intermenselijk zijn en gelijkheid, solidariteit dan wel
onafhankelijkheid betreffen. Sinds de marxistische aandacht voor de produktiemiddelen in het slop geraakt is, gaat het in de politieke theorie nog maar bar weinig
over machines. En dat is niet terecht.
Om te beginnen vereist elke keuze immers een specifieke technische infrastructuur.
Toen Nederland nog geen spoorwegstelsel had, waren er ook geen landelijke
verenigingen met vergaderingen in Utrecht waar de afgevaardigden samen kwamen
om beleid te maken. (23) Zonder vrachtwagens en koelcellen is het onmogelijk om de
aardbeienhandel in een hele streek om te vormen tot een markt. Ook goede
boekhoudmethoden zijn voor het functioneren van veilingen onontbeerlijk. Monitoren
waarop iedereen alle relevante getallen af kan lezen, maken markten transparant.
Wat mij betreft roepen deze voorbeelden, in al hun eenvoud, vooral verdere vragen
op. Hoe zit het precies met dit soort wederzijdse vormgeving? Welke technische
artefacten en procedures zijn vervlochten met welke varianten van het kiezen?
De meest bekende vervlechting tussen techniek en kiezen is die waarbij een
technisch artefact een keuzemogelijkheid schept die er tevoren nog niet was. Maar
technieken doen zowel minder als meer. Minder: technische artefacten scheppen
zelden keuzen op eigen kracht. Neem voorbehoedsmiddelen. Er waren al decennia
lang condooms en pessaria in Nederland voordat het krijgen van kinderen hier in
brede kring werd georganiseerd als keuze. Toen de moderne sociologe Diels in 1953
aan vrouwen in ondertrouw vroeg "Stel dat u het voor het zeggen had, hoeveel
7
kinderen zou u dan willen krijgen?" werden daar in de Tweede Kamer
verontwaardigd vragen over gesteld. (24) Hier werd immers op zakelijke toon een
oneerbare suggestie gedaan. Kinderen krijgen hoorde niet thuis in het rijk van het
kiezen, maar in dat van de genade. Dat het kindertal een keus was, kwam pas later,
en daarna kwam de pil. Of ging het andersom: was het de pil die de culturele
transformatie forceerde, niet omdat hij de vruchtbaarheid zo schokkend veel beter
reguleerde dan condooms en pessaria, maar vooral omdat het een meer eerbare
techniek was, die geen onzedig betasten van de eigen geslachtsorganen vereiste?
Hoe dit ook zij, opvallend is dat de introductie van de pil in Nederland samenviel met
een verandering in opvatting over homoseksuele paarvorming. Die trans formeerde
van tegen-natuurlijk in een culturele variant. En dat illustreert dat een techniek
blijkbaar meer doen kan dan er op de verpakking staat. Het ontkoppelen van
heteroseks en voortplanting bracht een ontkoppeling van seks en voortplanting met
zich mee die ook aan homoseks een nieuwe betekenis gaf: die van liefde. (25)
Dat technieken keuzen mogelijk maken, is, kortom, geen conclusie, maar een
vertrekpunt voor nadere verkenningen. Keuzen onmogelijk maken kunnen
technieken trouwens ook. Verkeersdrempels maken het zo goed als onmogelijk voor
automobilisten om ervoor te kiezen ter plekke tachtig te rijden. Dat is een zichtbare
belemmering: de keus "hard rijden" is nog benoembaar, maar niet langer
aantrekkelijk. Dikwijls ook is de vanzelfsprekendheid van het leven met de bestaande
dingen zo groot geworden, dat de potentiële alternatieven achter de horizon
verdwenen zijn. In dergelijke gevallen verbergen technieken keuzen. Onderzoek naar
de betreffende technieken kan dan tot inzet hebben om de verborgen keuzen
opnieuw naar voren te halen. Daarbij kan het nodig zijn om terug te gaan in de tijd,
naar de periode waarin alternatieven nog denkbaar waren en beproefd werden. (26)
Maar soms is het ook mogelijk om de keuzen geïncorporeerd in de ene hedendaagse
techniek te achterhalen door een vergelijking te maken met een andere. (27)
Een goed voorbeeld van dat laatste biedt de techniek van het bepalen van
normaalwaarden in de gezondheidszorg. Ik licht er één normaalwaarde uit: het
normaal Hb, dat is het gehalte aan hemoglobine, de stof in menselijke rode
bloedlichaampjes die in de longen zuurstof bindt en dat in de weefsels weer afstaat.
(28)
Het vaststellen van normaal Hb is geen kwestie van het in stelling brengen van
een enkel apparaatje. Het betreft hier een samengestelde techniek. Er komen niet
alleen Hb-meters aan te pas, maar ook computers, formulieren, statistische
bewerkingen en sociale technieken die mensen ertoe bewegen mee te werken. Om
het normaal Hb van volwassenen vast te stellen, worden in een laboratorium de Hb"s
van enkele populaties gemeten: honderd mannen, honderd vrouwen, honderd
zwangeren. De gemeten waarden worden in een conventioneel assenstelsel uitgezet
tegen de aantallen waarin ze voorkomen. De resulterende curves worden tot
normaalverdeling gestileerd en met behulp van statistische sommen wordt er dan
een afkappunt bepaald: de ondergrens van het normale gebied. Daar zijn ze dan: de
normaalwaarden waaraan de H"s van mensen die met klachten bij de dokter komen,
worden afgemeten.
Een alternatief traject is denkbaar. Het is geen natuurnoodzakelijkheid om
epidemiologische middelen te mobiliseren om vast te stellen wat normaal is. Het is
8
ook mogelijk om individuele normaalwaarden te bepalen. Op een goede dag wordt
uw H gemeten, of het wordt een keer of drie gedaan, om ruis te dempen. Het getal
dat daar uitkomt gaat in uw persoonlijke dossier, en als u klachten heeft vormt het
uw referentie-punt. Het kan: het is een alternatieve techniek, die een andere
organisatie van de gezondheidszorg vereist. (29) In deze organisatie moeten
gezonden allerlei testen ondergaan ter wille van het bepalen van hun
hoogstpersoonlijke normalen. Een centrale administratie of zijzelf dienen hun dossier
goed te bewaren. De gevolgen zijn verstrekkend. Zo zouden gangbare indelingen in
populaties hun relevantie verliezen. Het individuele normaal H heeft geen sekse en
zou de tweedeling in mannen-H"s en vrouwen-H"s irrelevant maken. En waar het
werd ingevoerd, zou zwanger niet langer staan voor een sociale groep, de
zwangeren, maar voor een periode in sommige levens, de zwangerschap. (30)
Het gaat me er nu niet om de voor- en nadelen van populatie-normalen en
individuele-normalen tegen elkaar af te wegen. Ik wil slechts illustreren dat in het
briefje van het laboratorium waarop gedrukt staat dat de ondergrens van normaal H
bij mannen 8,5 mmol/1, bij vrouwen 7,5 mmol/1 en bij zwangeren 7 mmol/1 is, een
verborgen keuze vervat is. Namelijk de keus om normaliteit epidemiologisch te
bepalen.
Maar is het wel een keus? Moeten we dit een keuze noemen? Daar is een goede
reden voor: een verhaal dat vertelt dat er in medische feiten en technieken keuzen
verborgen zijn, maakt het mogelijk om vraagtekens te zetten bij de situatie van
patiënten die in de spreekkamer een individuele keuze krijgen aangeboden. (31)
Immers: zouden de in de techniek verborgen keuzen, die patiënten niet te zien
krijgen, hun situatie niet vaak in veel verdergaandere mate bepalen dan de
dilemma"s waar ze zelf zo over piekeren? Zou het ontstollen van die verborgen
keuzen voor hen geen mogelijkheden openen die nu, ten onrechte, geen optie zijn?
(32)
Maar er is ook een probleem. Met dat ze zich van de spreekkamer verwijderen,
suggeren bovenstaande formuleringen een proliferatie aan keuzen. Ze zitten overal.
Verborgen, gestold, geïncorporeerd. Haal ze naar voren, maak ze zichtbaar, en maak
ze, zo nodig, anders, opnieuw. Misschien ook in een andere vorm, niet ieder voor
zich, maar collectief. Openbaar. Is dat goed?
Een eerste aarzeling die ik hier heb, is dat keuzen hernemen niet altijd eenvoudig is.
Wat gestold is, is soms hard. Wat in gebouwen, formulieren, computerprogramma"s,
financieringsstructuren en apparaten geïncorporeerd is, valt daar niet zomaar uit los
te halen. En bovendien valt niet elke keuze die we, wie we ook zijn mogen, zouden
willen maken, ook te realiseren. Kinderen kiezen, goed en wel: maar het maken van
een keuze is niet genoeg om te zorgen dat er ook kinderen komen. (33) Vandaag wil
ik de aandacht echter vooral op iets anders vestigen, namelijk op de politiek ten
aanzien van techniek en technologie die hier vorm krijgt. Het naar voren halen van
geïncorporeerde keuzen is een krachtige manier om de maatschappelijke en politieke
dimensies van techniek te thematiseren. Het is ook een politiek bruikbare manier: al
valt het verleden niet terug te draaien, het is wel mogelijk iets te doen aan de manier
waarop keuzen worden ingebakken in de technieken van de toekomst. Dat zou beter
kunnen. Er zijn de laatste jaren diverse voorstellen gedaan om bij het maken van
cruciale technische keuzen meer mensen te betrekken. Niet alleen ingenieurs, artsen,
9
microbiologen, architecten - maar ook gebruikers, patiënten, burgers. Er wordt
geëxperimenteerd met manieren om brede kringen betrokkenen rond (al dan niet
virtuele) tafels te vergaren en zinvol met elkaar te laten praten.
Ook zijn er voorstellen voor het verbeteren van keuzen, die zich concentreren op de
factoren die bij afwegingen tussen alternatieve technische mogelijkheden betrokken
worden. Wat maakt de ene techniek beter dan de andere? In de gezondheidszorg
bijvoorbeeld was het lange tijd gangbaar interventies tegen elkaar af te wegen
vanuit de vraag welke interventie de meeste levensjaren opleverde. Op een goed
moment is een andere weegfactor naar voren geschoven: de kwaliteit van leven. (34)
Bij de afweging tussen twee vervoerssystemen is een louter financieel-economische
calculatie denkbaar, maar het is ook mogelijk om milieu-effecten mee te rekenen.
Emancipatie, effectrapportages, socio-culturele effectrapportages, scenario-studies:
ze veranderen elk op eigen wijze het aantal en de aard van de effecten van
toekomstige technieken om bij het maken van keuzen tussen alternatieven rekening
mee te houden.
Al deze pogingen, die samenkomen in de beweging van constructive technology
assessment, erkennen dat techniek en technologie een politieke dimensie hebben.
(35)
Dat is hun kracht. Dat maakt dat ik ze waardeer en dat ik er in mijn werk tot nu
toe ook een bijdrage aan heb proberen te leveren. Maar toch. Hier komt mijn
aarzeling. Het model van politiek dat hier geïmporteerd en geïmplementeerd wordt,
is, hoeveel vormen het ook aanneemt, steeds het model van het kiezen. Zelfs als het
om staatszaken gaat is niet iedereen even gelukkig met dat model. (36) Maar het is
helemaal de vraag of het wel zo verstandig is om, met de term "politiek", de situatie
van het kiezen naar overal elders te transporteren. Moet de constatering dat
technische ordeningen ook politieke ordeningen zijn werkelijk leiden tot een
ongekende proliferatie van de situatie van het kiezen? Zouden er niet ook andere
vormen van politiek, van regeren, orde aanbrengen, conflicten aangaan of het goede
doen, te exploreren, te verplaatsen, te introduceren of te ontwikkelen zijn?
Immers, aan het organiseren van kiezen zit van alles vast. Met het organiseren van
keuzemomenten, brengen we breuken aan in de tijd. Met het organiseren van
keuzen worden sommigen, de kiezers, tot daders die, als er iets mis blijkt te gaan,
achteraf verantwoordelijk kunnen worden gehouden: ze kunnen de schuld krijgen of
die op zich nemen en zich schuldig gaan voelen. Met het organiseren van keuzen
maken we onszelf tot afzonderlijke subjecten, die, van elkaar losgezongen, bereid
zijn zich in een of ander calculatie-systeem te voegen. (37) (Bijvoorbeeld in dat van
morele principes. Of in een rekenmodel dat het waagt de "kwaliteit van leven" in de
vorm van getallen uit te drukken.) Met het organiseren van keuzen, ten slotte,
stollen onze objecten van keuze, onze opties. Terwijl we er soms wellicht beter aan
zouden doen om met alle kracht die in ons is, te proberen nieuwe mogelijkheden te
scheppen.
Andere ordeningen
Even mag het lijken of ik hier een pleidooi tegen het kiezen houd. Maar nee.
Tegenover het kiezen staan immers het overrompelend noodlot, de rigide traditie en
10
paternalisten die voor anderen beslissen. Tegenover het kiezen staat dwang. En
daarvoor zult u mij niet horen pleiten. Waar het me veeleer om gaat, is om in andere
dimensies te denken. Om andere vijanden aan te pakken. Om, in plaats van almaar
in dezelfde tegenstellingen terecht te komen, een schuine beweging te maken, opzij.
Het komt er niet op aan kiezen uit te bannen, maar te voorkomen dat we erin
gevangen raken. Er zijn immers ook andere termen om over het leven te praten.
Andere manieren om situaties praktisch te organiseren. Welke? Daar hoop ik de
komende jaren meer over te leren. Want bij het zoeken naar antwoorden op de
vraag wat is kiezen? hoort ook het in kaart brengen van belendende stijlen van
denken en doen. Van naburige manieren om situaties te hanteren. Van
onderscheiden situaties.
Die zijn er wel. Het zou prachtig zijn om er almaar meer uit te vinden, maar
misschien komt het er voorlopig vooral op aan om wat er is niet verloren te laten
gaan. Temidden van de rijkdom aan culturele tradities die de wereld kent, zijn veel
manieren van denken en doen te vinden die niet gevangen zijn in de tegenstelling
tussen kiezen en dwang. Sommige zijn dicht bij huis. Als kiezen hier traditioneel bij
volwassen mannen hoort, is het de moeite waard om na te gaan hoe in diezelfde
traditie volwassen vrouwen hun omgeving ordenen. Volgens Gilligan en de auteurs
die in haar lijn verder werken, is de sleutelterm hier zorg. (38) En inderdaad biedt wat
ik maar even de logica van het zorgen noem, een krachtig, goed uitgewerkt
alternatief voor de logica van het kiezen. (39) Ik geef een voorbeeld dat ik niet aan
een vrouw ontleen, maar aan een dokter.
Onlangs was ik bij een discussie tussen psychiaters en ethici over de kwestie
autonomie. Het ging over de vraag wanneer een psychiatrische patiënt zelf in staat is
zijn of haar eigen keuzen te maken en waar dat vermogen ophoudt en het maar
beter is dat anderen voor je kiezen. Althans: alle ethici en een deel van de
psychiaters hadden het over die vraag. Maar niet iedereen was geïnteresseerd in de
grens tussen normaal en afwijkend, wilsbekwaam en wilsonbekwaam. (40) Dat werd
vooral duidelijk als het over voorbeelden ging. Een van de voorbeelden was dat van
een man, vrijwillig opgenomen op een open afdeling, die op een kwade ochtend
weigert om uit bed te komen. Wat zou u doen, was de vraag die op tafel lag: deze
keuze respecteren of de patiënt dwingen om op te staan? Een van de psychiaters
meldde dat hij de patiënt zijn gang zou laten gaan, maar niet omdat vrijwillig
opgenomen patiënten nu eenmaal meestal wilsbekwaam zijn en dus tot het nemen
van hun eigen beslissingen in staat. Hij had er therapeutische redenen voor. Waartoe
patiënten in staat zijn, ligt in de hulpverlening niet vast: het moet veranderd worden.
En iemand aanspreken op zijn vermogen zelf te kiezen, helpt hem om zich tot
autonoom subject te vormen. (41)
Een andere psychiater was nog radicaler. Ook hij weigerde om zijn handelen te
baseren op een oordeel over het vermogen van de betreffende man om te kiezen.
Dat kunnen we, zei hij, allemaal vaak niet zo goed. Maar hij weigerde bovendien om
antwoord geven op de vraag of hij als hulpverlener in dergelijke situatie een patiënt
al dan niet zou dwingen op te staan. We kunnen, zei hij, het er beter over hebben
waarom dergelijke dilemma"s ontstaan. Die zijn namelijk niet inherent aan
psychiatrische hulpverlening, maar een gevolg van gebrek aan kwaliteit. Als er in een
11
ziekenhuis genoeg goed personeel zou zijn, deden ze zich helemaal niet voor. Dan
zou er iemand aan het bed van de betreffende patiënt gaan zitten, een half uur, een
uur, zo lang als maar nodig was, en hem vragen waarom hij bleef liggen. Zat het
hem dwars dat zijn vrouw vanmiddag niet op bezoek zou komen? Had hij genoeg
van jarenlange plichtsbetrachting en aanpassing aan anderen en wilde hij daar mee
ophouden en wel vanaf vandaag? In plaats van de vraag wie er kiest is in het
ziekenhuis een andere vraag relevanter: hoe goede zorg te verlenen? Goede zorg
kost wel geld, meer geld dan regels maken. Maar naarmate de zorg beter is, doen
zich minder situaties voor waarin de keuzen van patiënten botsen op de dwang van
hulpverleners. (42)
Dit voorbeeld laat zien dat kiezen en dwang, net als alle tegenpolen, niet alleen
tegenover elkaar staan, maar ook een koppel vormen. Het zijn twee kanten van een
zelfde medaille. Samen staan ze tegenover, of liever gezegd naast, andere
ordeningswijzen. Die van het zorgen, bijvoorbeeld, waarin zorg contrasteert met
gebrek aan zorg: verwaarlozing. (43) Die van de plicht ook (te vaak met zorg verward
en vermengd) waarin het vervullen van plichten staat tegenover egocentrisme en
vrijblijvendheid. Of die van de angst, waarin angst regeert, en tegenover angst staat
veiligheid. (44) Een kleine dosis culturele antropologie maakt het vast mogelijk om een
heuse lijst aan te leggen van dergelijke logica"s: van diverse her en der
uitgekristalliseerde manieren waarop situaties vorm krijgen. (45) En naarmate meer
intellectuelen van elders hun dubbele culturele bagage benutten om zich
gearticuleerd tot de Westerse traditie te verhouden, wordt die lijst alleen maar
langer.
Een van de interessantste en ingewikkeldste kwesties die zich vervolgens voordoet, is
die van het waarderen. In het begin van mijn betoog heb ik gezegd dat de empirisch
filosoof die wil weten wat kiezen is, er verstandig aan doet haar morele houvast los
te laten. Zelf niet weten of kiezen al dan niet goed is, maakt het mogelijk inzicht te
vergaren in lokale morele gradiënten. Die horen bij de verschillende varianten van
het kiezen. Als iemand zich bijvoorbeeld in een situatie bevindt waarin ze individueel
moet kiezen voor of tegen deze of gene medische ingreep, dan is het ook goed dat
zij zo nauwkeurig mogelijk geïnformeerd wordt. Dat is geen kwestie van persoonlijke
smaak en het is evenmin een universele waarde. Deze moraliteit is in de betreffende
situatie ingebakken. Hij zit eraan vast, net zoals er aan kiezen een autonoom subject
vastzit, en een rekensysteem, en een gestold object van keuze. (46)
Zo zit het ook aan het tegenover elkaar stellen van kiezen en dwang vast dat kiezen
de meest aantrekkelijke pool wordt. Maar andere logica"s constitueren andere
gradiënten van het goede. Waar in termen van zorg gedacht, en zorgend gehandeld
wordt, bijvoorbeeld, is het allesbehalve goed om iemand die in een psychiatrisch
ziekenhuis is opgenomen zelf te laten kiezen om in bed te blijven liggen. Maar het
tegengestelde, hem dwingen om op te staan, is dat evenmin. Binnen de logica van
de zorg zijn beide handelwijzen vormen van verwaarlozing. Aandacht schenken,
steun bieden, nieuwe handelingsmogelijkheden aanreiken: dat is binnen de logica
van het zorgen goed. Hoezeer ook binnen de logica van kiezen het geven van
ongevraagde aandacht als een vorm van zachte dwang kan worden afgedaan. (47)
12
De empirisch filosoof kan de diverse gradiënten van het goede, de verschillende
morele constituties, als evenzo vele feitelijke verschijnselen beschrijven. (48) Maar
waaruit bestaat eigenlijk haar eigen normatieve bijdrage? Hier ligt een valkuil op de
loer. Als ze niet oppast, helpt de empirisch filosoof een keuzesituatie te creëren. Ze
brengt immers verschillende logica"s in kaart en legt die kaarten naast elkaar. Zo kan
het lijken of ze vergelijkbaar worden op een wijze die het mogelijk maakt om te
vragen: welke logica is nu de beste? Zorgen, of toch kiezen, of een andere? (49) En
daarmee is een normatieve keuze geschapen die er tevoren nog niet was. Ik ben
daar niet op uit. Ik zou liever een ander soort moraliteit beproeven dan die van het
maken van een principieel beargumenteerde keuze uit vergelijkbare opties. Het is
iets dat dringend verdere uitwerking behoeft, maar ik zou graag moraliteit willen
leggen in het stellen van goede vragen, het aan de orde stellen van relevante
thema"s, het geven van integere beschrijvingen en het aanbrengen van treffende
contrastpunten. In plaats van morele oordelen te vellen, zou ik morele daden willen
stellen. In teksten zijn dat taal-daden. (50) Wat ik vandaag gedaan heb, beperkt zich
voornamelijk tot het vervreemden. Vergelijken vormt in deze rede geen opmaat voor
een keuze, maar een manier om los te wrikken wat paste en uit elkaar te halen wat
ideaal leek.
Dat is een luxe. Het is een luxe om complexiteit te kunnen genereren. In de meeste
huiskamers, spreekkamers, vergaderzalen en ontwerpbureaus komt het erop aan
complexiteit te temmen. Het is al evenzeer een luxe om de vraag of kiezen goed is
open te kunnen laten. Dat kan niet overal. Dwang is geen overwonnen vijand. Wie
dreigt gedwongen, gekneveld en geknecht te worden, wil vrijheid en niet iets anders.
Maar volgens mij is het van belang om op de schaarse plekken waar dat mogelijk is,
deze luxe taak ten uitvoer te brengen. Het genereren van complexiteit gaat immers
stollen, vastroesten en zelfgenoegzaamheid tegen. En een andere as van vergelijking
aanbrengen dan die van keuze versus dwang helpt om de specifieke keuze-situaties
die zo talrijk zijn in landen als Nederfand open te leggen. Om ze niet te blijven
contrasteren met wat er buiten gebeurt, maar erin binnen te dringen.
Een dergelijk lokale gerichtheid is niet hetzelfde als het beperken van de reikweidte
van empirisch filosofische verkenningen tot wat er in Nederland gebeurt. Het
betekent wel dat het niet langer voldoende is om "onze" democratie in volle
tevredenheid af te zetten tegen dictaturen elders of te suggereren dat ook in
Nederland onderdrukking aan de orde van de dag is. Juist een analyse van wat
kiezen met ons doet, ten goede en ten kwade, zou wel eens onontbeerlijk kunnen
zijn om te achterhalen hoe het toch komt dat alle vrijheid en vriendelijkheid hier, of
we willen of niet, bijdraagt aan het ontstaan van ellende elders in de wereld. De
lijnen lopen, opnieuw, allesbehalve recht. Maar er zijn wel lijnen. Van de vrijheid om
wapens te produceren, naar de moorden die ermee gepleegd worden. Van de
computer waarop ik deze tekst bewerkt heb naar de lage lonen en de slechte ogen
van de Filippijnse vrouwen die hem maakten. Of van de cocaïne, die juist omdat hij
hier en verboden is en vrijelijk genoten kan worden, zo veel geld oplevert dat
cocaïne handelaren over meer geld beschikken dan staten als Peru, zodat die
onregeerbaar en gewelddadig worden. Kiezen op de ene plaats contrasteert niet
alleen met niet-kunnen-kiezen elders. Keuze genereert ook dwang.
13
Slot
Mijn tijd is op. Maar toch - hoe het te zeggen - toch kies ik ervoor, nee, toch voel ik
me geroepen, geef ik graag toe aan de verleiding, voeg ik me met plezier in in de
gewoonte - om hier nog een aantal mensen te bedanken. Om te beginnen de
Stichting Socrates, die deze leerstoel heeft ingesteld, en erop heeft durven
vertrouwen dat ik de humanistische traditie zal trachten te voeden met zinvolle
filosofische reflecties op de samenhang tussen techniek en samenleving. Ik heb
geprobeerd daarvoor vandaag de toon te zetten: geen heilig huisje sparend, bezield
en onderzoekend. Vervolgens dank ik de Universiteit van Twente, die ons hier
vandaag onthaalt; en haar Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappij Wetenschappen
en daarvan in het bijzonder de vakgroep Systematische Wijsbegeerte, waar men mij
vanaf het begin heeft laten merken dat ik welkom ben. De komende maanden, nu ik
dan eindelijk onderwijs ga geven, zal ik ook wel wat vaker komen.
Graag dank ik ook de onderzoeksschool Wetenschap, Techniek en Moderne Cultuur,
die me een intellectueel thuis blijft bieden hoe vaak ik me ook door Nederland
verplaats. Aan NWO dank ik het salaris dat ik verdien op de vier dagen dat ik geen
Socrates-hoogleraar ben, op dit moment binnen het programma Ethiek en Beleid. De
overlap tussen de lijnen die ik hier leg en het onderzoek dat ik daar doe naar de
normativiteit van technieken, is uiteraard groot, anders zou er al helemaal niks van al
deze ambities terecht komen. En dan zijn er de vele mensen die het me mogelijk
maken onderzoek te doen: de artsen, verpleegkundigen en laboranten van het AZU
die ik op de vingers mag kijken, patiënten her en der die bereid zijn zich te laten
interviewen, en de vele collega"s en vrienden met wie ik schrijf, commentaar op
teksten uitwissel en geïnspireerde gesprekken voer. Ik noem geen namen, dat zou te
lang duren. Voor wie het zich aantrekt, is het bestemd. Ik dank jullie wel. Ik heb
deze tekst niet aan mijn kinderen opgedragen: die houden meer van boeken met
plaatjes en van in het bos de berg oprennen. Ik hoop daar nog vaak samen met ze
van te genieten. Ouders, andere familieleden, en ten slotte Peter, ik zal niet
uitweiden over onze zorgverhoudingen, maar houd het liever kort. Want datte
bedankt zij, da witte.
Noten
(1)
Met dank aan Margo Brouns en Irene Costera Meijer voor een boeiende
discussie over
het al dan niet kiezen van kinderen. Bij het schrijven heb geprofiteerd van
recente gesprekken over kiezen met Jan Willem Duyvendak, Herman van
Gunsteren, John Law, Evelien Tonkens en Tsjalling Swierstra. Jarenlang
meedenken met Marc Berg en Ant Lettinga over professionele rationaliteit,
met Jessica Mesman over ethiek in de neonatologie en met Jeannette Pols
over de praktijk van het patiënt-zijn, heeft in mijn denken over kiezen duidelijk
zijn sporen achtergelaten. Ook Lolle Nauta en Gerard de Vries hebben me
14
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
ieder op eigen wijze veel over kiezen geleerd. Maar over zorg leerde ik meer
van Pieter Pekelharing en Peter van Lieshout. De meest directe steun bij het
tot stand komen van deze tekst heb ik ondervonden van Mieke Aerts,
Marianne de Laet, Geertje Mak en Dick Willems. Zij dachten mee met de grote
lijnen en/of hielpen allerlei puntjes op allerlei i-s te zetten.
In de hoek van de decison analysis en eigenlijk in het overgrote deel van de
science based medicine, staat de kiezende dokter centraal. Zie voor een
analyse Marc Berg Rationalizing Medical Work. Decision-Support Techniques
and Medical Practices, Cambridge Massachusetts, The MIT Press, 1997.
Er bestaat een goed en bruikbaar Nederlandstalig overzicht van het
humanistisch gedachtengoed: Paul Cliteur en Douwe van Houten, Humanisme.
Theorie en Praktijk, Utrecht, De Tijdstroom, 1993.
Dat het soms vruchtbaar kan zijn om ogenschijnlijk vanzelfsprekende
normatieve oordelen op te schorten, heeft de geschiedenis van het
wetenschaps- en techniekonderzoek laten zien, waar immers epistemologische
normen methodisch werden losgelaten. Zie de nog steeds even leesbare
klassieker: Bruno Latour en Steve Woolgar, Laboratory Life. The Social
Construction of Scientific Facts, London, SAGE, 1979. Maar tegelijk heeft die
traditie ook laten zien dat er een limiet is aan het empiriseren. Vergelijk ook:
Evelleen Richards and Malcolm Ashmore, "More Sauce Please! The Politics of
SSK: Neutrality, Commitment and Beyond" in Social Studies of Science, vol 26,
N 2, may 1996, 219-228, en de overige bijdrage aan dat themanummer. Het
komt er inmiddels niet langer op aan feitelijkheid te propageren, maar andere
vormen van normativiteit te ontwikkelen.
De kuhniaanse term exemplarische situatie is naar de filosofie getransporteerd
en voorzien van de betekenis die ik er hier aan hecht, in: Lolle Nauta,
"Filosofie als nachtmerrie. Over traditie en vernieuwing in de geschiedenis van
de filosofie", Krisis. Tijdschrift voor filosofie, 24, 1986, 5-25 Een aantal
prachtige analyses van empirische situaties die ingeschreven zijn in filosofische
teksten, zijn te vinden in: Ton Lemaire, De indiaan in ons bewustzijn, Baarn,
Ambo, 1986.
Zie voor dergelijke analyses respectievelijk: Luce Irigaray, Speculum de l"autre
femme. Paris, Les Éditions de Minuit, 1974; Lolle Nauta, o.c., en Kwasi
Wiredu, Cultural Universals and Particulars. An African Perspective,
Bloomington, Indiana Universtiy Press, 1996.
De stijl van het localiseren maakt het ook mogelijk filosofische theorieën hun
plaats te wijzen in plaats van er kritiek op uit te oefenen. Zie daarvoor, en
voor het gebruik van cartografische metaforen, Michel Serres, Le Passage de
Nord-Ouest, Paris, Les Éditions du Minuit, 1979; en Michel Serres, Atlas.
Éditions Julliard, 1994.
In een eerdere uiteenzetting over het genre, heb ik geclaimd dat empirische
filosofie aan empirie en filosofie evenveel gewicht geeft, dat het genre de
verhouding tussen tekst en werkelijkheid democratiseert. Zie: Annemarie Mol,
"Ondertonen en boventonen. Over empirische filosofie" in: Dick Pels en Gerard
de Vries (red.) Burgers en Vreemdelingen, Amsterdam, Van Gennep, 1994.
De toenadering tussen filosofie en wetenschap is overigens wederzijds: er zijn
ook wetenschappers die juist de kaders waarin en de kernbegrippen waarmee
15
(10)
(11)
(12)
(13)
(14)
(15)
ze hebben leren werken proberen te thematiseren (te historiseren, te
culturaliseren) en te transformeren.
Empirische filosofie is dus radicaal immanent. Daarom past ze goed in de
humanistische traditie. Afzien van alle transcendenties, De Mens incluis, zou
wel eens een goede manier kunnen zijn om van God los te komen. Zie voor
het thema van de immanentie (toegespitst op het werk van Latour) ook:
Tsjalling Swierstra, "Latour de farce. Wetenschapsonderzoek, ethiek en
democratie", in: Kennis en Methode, 16, 1992, 21-38.
Het hoort bij goede empirische filosofie om dit soort metaforen serieus te
nemen. Het zijn immers vormen waarin empirie ingeschreven raakt in de
filosofische theorievorming. Het is dan ook nuttig om niet de makkelijkste en
meest clichématige voorstelling van cartograferen in de filosofie te importeren,
maar na te gaan wat er in (studies van) die wetenschap zelf over het maken
van kaarten te leren valt. Zie b.v. Mark Monmonier, How to lie with maps.
Chicago, University of Chicago Press, 1991; en het werk van David Turnbull,
bijvoorbeeld zijn Maps are territories: Science is an atlas. Geelong: Deakin
University Press, 1989.
Donna Haraway, meesteres in het maken van mooie metaforen en theoretica
van een genre apart, stelt voor het maken van verschil onder andere de
metafoor van de diffractie voor. Zie Donna Haraway, Simians, Cyborgs and
Women, London, Free Association Press, 1991 en Donna Haraway, Modest _
Witness @ Second _ Millenium. FemaleMan (c) Meets _ Oncomouse(, New
York, Routledge, 1997.
Het is mogelijk om ethnografische studies van westerse samenlevingen en in
hel bijzonder van de westerse wetenschappelijke praktijken te zien als een
stap in de reeks van pogingen die in de antropologie van deze eeuw
ondernomen zijn om telkens weer een volgende vorm van westers
ethnocentrisme terug te dringen, zonder overigens ooit een staat van
"onschuld" te bereiken. Zie hiervoor: Marianne de Laet, Vaders, sterren en
hormonen. Antropologische controversen over de kennis van de wilde,
Proefschrift. Utrecht, 1994.
De verschuiving van de semiotiek van de taal naar een sociaal-materieel
conglomeraat dat de taal te buiten gaat, is een uitvinding van het Franse
structuralisme, inclusief auteurs als Foucault en Althusser. Zie voor een
overzicht: Cristopher Tilley, ed.. Reading Material Culture, Oxford, Blackwell,
1990. Voor een uiteenzetting van de werkwijze van de variant die voor het
onderzoek van wetenschap en techniek ontwikkeld is, zie: Madeleine Akrich en
Bruno Latour, "A summary of a convenient vocabulary tor the semiotics
ofhuman and non-human assemblies" in: Wiebe Bijker and John Law, eds.
Shaping Technology/Building Society. Cambridge Mass, MIT Press, 1992.
Van al die kasten zal ik hier slechts één boek noemen, omdat er zulke
prachtige stukken in staan over de plaats van de dingen die met de opkomst
van het kapitalisme in commodities veranderen. Ze worden koopwaar.
Daarmee verliezen ze de statuten die ze in allerlei cultureel diverse voorkapitalistische verhoudingen bezaten. Zie: Arjun Appadurai, ed. The social life
of things. Commodities in cultural perspective, Cambridge, Cambridge
University Press, 1986.
16
(16)
(17)
(18)
(19)
(20)
Marie-France Garcia. "La construction sociale d"un marché parfait: Ie marché
au cadran de Fontaines-en-Sologne, "Actes de la recherche en science
sociales", n 65, 1986, 2-13. Ik heb deze verwijzing te danken aan Miehel
Callon die Garcia"s analyse mobiliseerde in zijn lezing Actor-Network Theory The Market Test, op de conferentie Actor Network and After, gehouden in
Keele, juli 1997. Ook andere elementen van de vasthoudende wijze waarop
Callon in die lezing met de economie in debat gaat over de vraag hoe een
markt tot stand komt, en zijn nadruk op de organisatorische en technische
voorwaarden voor het bestaan van markten, hebben me bij het schrijven van
deze rede bijzonder geïnspireerd.
Zie: Carol Gilligan, In a Different Voice. Psychological Theory and Women"s
Development, Cambridge, Mass., Harvard University Press, 1982. Heikel punt
in de feministische discussies achteraf over dit boek was steeds of Gilligan nu
had laten zien dat Kohlberg"s theorie niet over mensen maar over mannen
ging, en zij er een theorie over vrouwen aan toevoegde, of dat ze zich had
verzet tegen de essentialiserende beweging die vervat zit in psychologieen die
abstraheren van de context waarin mensen (mannen, vrouwen) leven. Ik heb
hier niet mijn best gedaan om Gilligan zelf zo goed mogelijk weer te geven,
maar haar werk schaamteloos geannexeerd in mijn betoog, dat situationistisch
is. Zie vooreen dergelijke positie in de psychologie: Mike Michael, Constructing
Identities, London, Sage, 1996.
Net als veel andere situaties van het kiezen, is ook de levenskeuze gebaseerd
op een eigen identiteit een recent verschijnsel, dat historisch traceerbaar is.
Zo was in de 19e eeuw een vrouw die een broek aantrok nog iemand die
bedrog pleegde. Ze kon gestraft worden voor haar poging anderen omtrent
haar ware sekse te misleiden. Het was pas in de 20e eeuw dat de
mogelijkheid ontstond om te veronderstellen dat ook de ware sekse van
iemand in een vrouwenlichaam mannelijk zou kunnen zijn, en dat wie het echt
was ze er ook voor mocht kiezen als man te leven. Geertje Mak, Mannelijke
vrouwen. Over grenzen van sekse in de negentiende eeuw, Amsterdam,
Boom, 1996.
Er zijn overigens nog meer subject-vormen die niet passen in de rol van de
morele actor die in alle redelijkheid kiest. In romans staan tal van varianten
beschreven. Zie hierover, aan de hand van het voorbeeld van de boeken van
Paul Auster; Gerard de Vries, "Vriendschap en Leviathan", in; R. Ruiter en J.
Hakemulder, (red.) De lezer als burger. Over literatuur en ethiek. Kampen,
Kok Agora, 1994.
Aan deze open houding ten opzichte van een toekomst waarin alles nog
mogelijk is, zit ook het idee vast dat het verleden valt af te sluiten. Wat in het
verleden gebeurd is, valt niet langer te herinterpreteren in het licht van het
heden en speelt, na de nieuwe wending die met de keuze inzet, ook niet meer
door. Een dergelijke constitutie van de tijd is wel beschreven als typerend voor
de westerse (of minstens de Franse) politieke cultuur sinds de Franse
Revolutie. Zie Lynn Hunt, Politics, Culture and Class in the French Revolution,
Berkeley: University of California Press, 1984 en Keith Michael Baker,
Inventing the French Revolution Essays on French Political Culture in the
Eighteenth Century, Cambridge, Cambridge Univeristy Press, 1990.
17
(21)
(22)
(23)
(24)
(25)
(26)
(27)
(28)
(29)
Zie hier de klassieker: Mary Douglas and Aaron Wildavsky, Risk and culture.
An essay on the selection of technological and environmental dangers,
Berkely, University of California Press,1982.; en het degelijke: Gerd Gigerenzer
e.a. The Empire of Chance. How probabitity changed science and everyday
life, Cambridge, Cambridge University Press, 1989.
Hierop zijn uiteraard uitzonderingen. Zie bijvoorbeeld John Law Organizing
Modernity, London, Blackwell, 1993, waarin verschillende modes of ordering
worden onderscheiden met elk hun eigen technieken en waarin de manager
figureert als iemand met een groot bureau, een telefoon en hele reeksen
andere materiële elementen die besturen mogelijk maken.
Het voorbeeld is uit een boek dat vol staat met prachtige observaties over de
samenhang tussen de inrichting van het landschap en de sociale en politieke
verhoudingen in de natie, Auke van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke
orde van Nederland 1798-1848 Groningen, Meulenhof, 1987.
Voor de bemoeienis van Nederlandse sociologen in de jaren vijftig met hel
kindertal, zie: Marion de Boer en David Bos, "Het gemiddeld kindertal verdient
ongetwijfeld alle aandacht. Sociologen over geboorte, bevolking en gezin", in:
T. Berkenbosch e.a. Ideën & Identiteiten. Facetten van de Nederlandse
Sociologie, Siswo, Amsterdam, 1987, 27-48.
Voor de verdere context van deze transformaties, die samenhingen met het
voorop stellen van problemen in plaats van ziekten in de huisartsgeneeskunde
en de geestelijke gezondheidszorg, zie: Annemarie Mol en Peter van Lieshout,
Ziek is het woord niet. Medicalisering, normalisering en de veranderende taal
van huisartsgeneeskunde en geestelijke gezondheidszorg 1945-1985.
Nijmegen, SUN, 1989.
Voor een mooi voorbeeld van een historische studie die tegelijk medisch
inhoudelijk , techniek-georienteerd én institutioneel is, zie: Klasien Horstman,
Verzekerd Leven. Artsen en levensverzekeringsmaatschappijen 1880-192
Amsterdam, Babylon-de Geus, 1996.
Dat verschil en overeenkomst tussen de ene en de andere techniek veel
dimensies tegelijk betreffen, blijkt mooi uit het onderzoek van Bernike Pasveer
en Madeleine Akrich naar bevallen. Zij vergelijken de situatie in Nederland met
die in Frankrijk en maken duidelijk dat zelfs de vrouw die bevalt in het ene
land een ander verschijnsel is dan in hel andere. Zie bijvoorbeeld hun: Bernike
Pasveer en Madeleine Akrich, "Hoe kinderen geboren worden: Technieken van
bevallen in Frankrijk en Nederland", in Kennis en Methode. 20, 1996, 116-145.
Zie voor een meer uitgebreide analyse van de afwijking bloedarmoede (die
behalve als afwijking van het normaal Hb ook klinisch te definiëren en te
hanteren valt): Annemarie Mol en Marc Berg. "Principles and practices of
medicine. The co-existence of various anemias" in: Culture, Medicine and
Psychiatry, 18, 1994, 247-265.
Het idee dat het vaststellen van het normaal Hb anders te organiseren zou
zijn, valt te bedenken door praktisch door te redeneren vanuit
pathofysiologische kennis die in leerboeken staat uitgeschreven. Maar wat ook
helpt is een vergelijking met de situatie waarin veel chronisch zieken verkeren:
hun streefwaarden zijn dikwijls geïndividualiseerd. In het geval van CARA,
bijvoorbeeld, begint een patiënt die zichzelf met een piekstroommeter zal
meten om zijn medicatie van dag tot dag bij te stellen, met het bepalen van
18
(30)
(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
zijn of haar persoonlijke normale piekstroom. Zie: Dick Willems. Tools of Care:
Explorations into the Semiotics of Medical Technology proefschrift, Maastricht
1995.
Het voorbeeld dat ik hier geef, betreft een geïnstitutionaliseerde keuze. Het is
ook mogelijk om in het dagelijkse verloop van een praktijk mengsels van
dwang en keuze, van feil en moraal, te ontrafelen. Voor een goed voorbeeld,
zie: Jessica Mesman, "Dwingende feiten en hun verborgen moraal: over doen
en laten in de neonatologiepraktijk" in: Kennis en Methode, 20, 1996, 377397.
In de literatuur zijn tot nu toe enkele schaarse geluiden te vinden van mensen
die als patiënt in de spreekkamer een keuze aangeboden kregen en aan
proberen te geven waarom ze daar niet blij mee waren. Zie voor een goed
voorbeeld: L. Mol en M. Kanne, "Prenatale diagnostiek valkuil voor arts en
patiënt", in Medisch Contact, 51, 1996, 559561. Daarin komt ook het idee te
sprake dat de techniek van alles doet dat de aangeboden keuze ver te buiten
en te boven gaat.
Een goed voorbeeld van precies zo"n soort kanttekening bij het individuele
kiezen, waarin gepleit wordt voor meer aandacht voor de parameters van
succes van therapieën, waarbij de betrokkenen collectief betrokken zouden
moeten worden, is: Stuart Blume, "Waarom het beoordelen van technologieën
voor gehandicapten problematisch is" in: Kennis en Methode, 20, 1996, 362376.
Aan het aspect van de (grenzen aan) de manipuleerbaarheid besteed ik in
deze rede weinig aandacht. Een van de redenen daarvoor is dat ik vooral
situaties van het kiezen onderzoek, dat wil zeggen situaties waarin de
mogelijkheid tot manipulatie reeds aanwezig is. Dat neemt echter met weg dat
het organiseren van situaties van het kiezen ook bijdraagt aan het alsmaar
pogen manipuleerbaarheid tot stand te brengen. Bij het deel van mijn
onderzoek dat ingaat op alternatieven voor het kiezen, zou ik graag ook in
willen gaan op de andersoortige, niet manipulerende verhoudingen tot de
omgeving die daaraan vast (kunnen) zitten. Zie over techniek en
manipuleerbaarheid bijvoorbeeld de bijdragen aan: Hans Achterhuis red., De
maat van de techniek, Baam, Ambo, 1992.
Ze zijn vervolgens niet tegen elkaar uitgespeeld, maar met elkaar versmolten
in de QALY, de maat voor Quality Adjusted Life Years. Voor een enthousiast
overzicht van iemand die zelf dit begrip "kwaliteit van leven" aan autonomie
koppelt, en de kwaliteit van leven hoger vindt naarmate iemand meer
autonomie heeft, zie: Dan Broek, "Quality of Life Measures in Heallh Care and
Medical Ethics", in: Martha Nussbaum and Amartya Sen, eds., The Ouality of
Life, Oxford Clarendon Press, 1993.
Zie voor deze beweging de bijdragen aan: Arie Rip, Thomas Misa en Johan
Schot, eds. Managing Technology in Society. The Approach of Constructive
Technology Asessment, London, Pinter Publishers, 1995.
Vooral in de verhalen van politici met een religieuze inspiratie valt distantie
van de retoriek van het kiezen te bespeuren. Zo beschreef de katholieke
Marga Klompé haar eigen toetreden tot de politiek niet in termen van een
welbewuste keuze. Niet dat het toeval was; ze had het over een opdracht die
ze te vervullen had, en over haar roeping. En in het politieke handwerk zelf
19
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)
kwam het er vertelde ze, op aan een instrument te zijn van het goede, iets dat
geen rationele keuzen, maar geestelijke verdieping vergt. Zie hiervoor: Mieke
Aerts, De politiek van de katholieke vrouwen-emancipatie, Amsterdam, Sua,
1994.
Het organiseren van keuzen kan overigens ook collectieve subjecten
constitueren, die dan eensgezindheid gaan, dan wel moeten vertonen, zodat
onderlinge verschillen uit het zicht kunnen verdwijnen. Zie voor de stelling dat
gezamelijke inspraak van een sociale groep dankzij dit mechanisme
onverwacht averechts uit kan werken: Jan Willem Duyvendak "De Hollandse
aanpak van een epidemie. Of waarom Act Up in Nederland niet kon
doorbreken" in: idem, Waar blijft de politiek?, Amsterdam, Boom, 1997.
Meestal wordt deze zorg overigens niet geconstrasteerd met kiezen, maar met
een ethiek van rechten. Dat geeft een iets andere insteek, maar ik heb nog
met op een rij gezet waaruit de overeenkomsten en de verschillen precies
bestaan Zie voor een goed voorbeeld. Selma Sevenhuijsen, Oordelen met
zorg. Feministische beschouwingen over recht, moraal en politiek, Amsterdam,
Boom, 1996.
Het nadeel van de term logica is haar al te cognitief-talige connotatie. Een
voordeel is echter dat het een niet-regionale term is. Hij suggereert niet dat
zorgen gebonden is aan een regio, zoals het gezin of de gezondheidszorg,
maar dat het een type ordening is die alle situaties kan doordringen Zo vallen
ook in de markt of in arbeidsverhoudingen elementen van een zorg-logica te
traceren. Zie hiervoor: Peter van Lieshout, "Een sociaal-democratische
worsteling. De politieke urgentie van een zorgbeleid" in: Socialisme en
Democratie, 52, 251-262.
De ironie is dat in debatten over autonomie ethici meer belang hechten aan
het onderscheid tussen normaal en afwijkend dan artsen. De meeste ethici
immers nemen aan dat het voor een volwassen mens normaal is om te kiezen.
In een context als de psychiatrie zien ze dat dat niet altijd goed werkt. Ze
vragen zich vervolgens af waar grens ligt, waar het normale vermogen te
kiezen ophoudt en de abnormaliteit begint. Bij hun spreken daarover
mobiliseren
ze
vervolgens
(ongewild)
klassieke
psychiatrische
onderscheidingen. Die onderscheidingen zijn door psychoherapeutisch
georiënteerde psychiaters echter juist opzij gezet. Zij gaan er veeleer vanuit
dat niemand ooit werkelijk rationeel is (zelfs zijzelf niet) en dat iedereen (hoe
"gek" ook) verdient dat er zorgvuldig geluisterd wordt naar wat ze te zeggen
heeft. Dit is de plek voor een verwijzing naar Foucault die allang geleden heeft
betoogd dat de rede uitgevonden is op hetzelfde moment als de waanzin en
dat hun definities onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld zijn. Zie: Michel
Foucault, Folie et déraison; histoire de la folie à l"age classique. Parijs,
Gallimard. 1961.
Het is opmerkelijk dat de betreffende psychiater hier een redenering volgt die
dicht ligt bij de semiotisch ethnografische benaderingswijze die ik in mijn
verhaal mobiliseer. Mensen zijn niet van nature, vanzelf, in staat tot het
maken van keuzen, maar kunnen dat worden door zich actief in keuzesituaties in te voegen. Net als gepaste aandacht voor de eigen metaforen
hoort ook het herkennen van dergelijke analogieën tot de methodische
deugden van de empirisch filosoof.
20
(42)
(43)
(44)
(45)
(46)
(47)
Wat ik hier vertel, is gedeeltelijk mijn weergave van de ter plekke gevoerde
discussie en gedeeltelijk uitgeschreven in: A. van Dantzig, Kwaliteit van het
recht en recht op kwaliteit, een reactie op F. Kortmanns Weldoen op contract.
Bijdrage aan een studiedag van de Onderzoeksschool Ethiek, Amsterdam, juni
1997.
Met enigszins andere accenten lijkt de logica van de zorg op dat wat Luc
Boltanski uitwerkt onder de noemer agapè: de belangeloze liefde. Zie
daarvoor: Luc Boltanski: L"Amour et la Justice comme compétences, Paris,
Métaillé, 1990. Het idee dat we ook onze houding tegenover techniek wel eens
als liefde vorm zouden kunnen geven, in plaats van keuzes te constitueren, is
uitgewerkt in: Bruno Latour, Aramis ou l"amour des techniques, Paris, Editions
la découverte, 1992.
Het is overigens ook mogelijk om niet meteen complete logica"s met elkaar te
vergelijken, maar afzonderlijke elementen van de logica van het kiezen naar
voren te halen en ermee te variëren. Zo is het kenmerkend voor het kiezen
dat objecten van keuze stollen en ook de meeste redelijke rekenregels
vereisen vaste variabelen als input. In contrast daarmee is het interessant om
de metafoor vloeibaar te mobiliseren. Waar bijvoorbeeld laboratorium
diagnostiek vaste cijfers genereert, valt klinische kennis als vloeibaar te
kenschetsen. En waar binnen de logica van het kiezen informatie zo vast en
zeker mogelijk moet zijn, rijst de vraag waaruit de aantrekkelijke kanten van
vloeibare feiten en technieken zou kunnen bestaan. Zie voor een verkenning
van deze metafoor: Annemarie Mol and John Law, "Regions, netwerk and
fluids: Anaemia and Social Topology" in: Social Studies of Science, 24, 1994,
641-71; en: Marianne de Laet en Annemarie Mol "The Zimbabwe Bush Pump.
Mechanics of a Fluid Technology", in voorbereiding.
Een goed aanknopingspunt voor dit thema op moreel gebied valt wellicht te
vinden in - een inventieve herlezing van - het oude debat over schuld en
schaamte. Als immers schuld aan kiezen gebonden is, wat voor soort situaties
geven dan aanleiding tot schaamte? Zie ook: Signe Howell ed., The
Ethnograpy of Moralities, London, Routledge, 1997. Op economisch gebied
zijn er aanknopingspunten te vinden in de studies naar de gift. Een gift laat
niets te kiezen over. Zie hiervoor: Marilyn Strathern, The Gender of the Gift.
Berkeley, University of California Press, 1988.
Het is vanwege deze materiële verankering van morele normen, dat ze niet
universeel kunnen zijn en dat ook bij normen de vraagt rijst hoe ze zich
kunnen verplaatsen. Voor een nog wat prille uitwerking van deze gedachte,
waarbij het normaal Hb als analogon voor morele normen funcioneert, zie:
Annemarie Mol en Ruud Hendriks, "De hele wereld één Hb? Universaliteit,
localiteit en bloedarmoede", in: Krisis, 58, 1995, p 56-73.
In het debat over de zorg heeft dit kruispunt van waarderingen aanleiding
gegeven voor het uitvinden van de term bemoeizorg, een term waarmee Jos
van der Lans en Paul Kuipers uitdrukken dwang positief te willen waarderen
als daarmee verwaarlozing voorkomen wordt. Een aantal filosofen doet
intussen doen veel moeite om "zorg" en "dwang" van elkaar los te koppelen.
Een van de mogelijkheden daartoe biedt het foucauldiaanse idee van de zorg
voor zich zelf. Een creatieve uitwerking daarvan kan het zelfs mogelijk maken
zorg in de andere pool te laten belanden: niet die van de dwang, maar die van
21
(48)
(49)
(50)
een specifiek soort autonomie. Zie hiervoor: Henk Manschot, Levenkunst of
lijfsbehoud, oratie. Utrecht, Universiteit Humanistiek, 1992; Joep Dohmen,
"Pledooi voor een bestaansethiek in de late moderniteit", in: Marjan Verkerk,
red. Denken over zorg, Amsterdam, Elsevier/de Tijdstroom, 1997 en Marli
Huijer, De kunst gewoon te leven, Amsterdam, Boom, 1996.
Rechtvaardigen gebeurt in verscheidene vocabulaires. Luc Boltanski en
Laurent Thévenot onderscheiden er zes in hun De la Justification. Les
économies de la grandeur, Paris, Gallimard, 1991. Voor een introductie op dit
werk, zie: Lieve de Recht en co. "Camembert, rechtvaardigen en de
geweldloze liefde" in: Krisis, 47, 1992, 5-24.
Een dergelijke vergelijkbaarheid vereist dat de verschillende kaarten dezelfde
schaal hebben en dezelfde legenda. Dat echter is nu juist zelden het geval.
Voor een fascinerende poging wel tot een vergelijking tussen "culturen" te
komen, zie: Tzvetan Todorov, La conquête de l"Amérique, Paris, Editions du
Seuil, 1982. Daarin contrasteert Todorov het Azteekse mensenoffer met de
Europese massavernietiging.
Voor een goede poging de moraliteit van en in het schrijven zichtbaar te
maken, zie: Baukje Prins The standpoint in question. Situated knowledges and
the Dutch minorities discussion, Proefschrift, Utrecht, 1997.
22
Download