Wat is kiezen? Een empirisch-filosofische verkenning Inaugurele rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Politieke Filosofie, in het bijzonder de humanistische bezinning op politiek-maatschappelijke vraagstukken als gevolg van de invloed van techniek en technologie op de samenleving aan de Universiteit van Twente, op 13 november 1997, door prof. dr. A. Mol Enige tijd geleden kwam ik een oude bekende tegen. (1) Goh, vroeg ze me belangstellend, waarom heb jij er eigenlijk voor gekozen om kinderen te krijgen? Ik antwoordde haar dat ik daar niet voor gekozen heb. Twee ongelukjes, jij? Ze keek ongelovig. Nee, geen ongelukjes ook. We hadden het er verder de hele avond over. Want zij had er wel voor gekozen, voor kinderen. Ze vierde het als een vooruitgang dat wij, in onze generatie, voor kinderen kunnen kiezen, en voor werk, en bovendien, als we geluk hebben, voor kinderen en werk. En ook ik moest toegeven dat er een serieus verschil bestaat tussen mijn situatie en die van mijn moeder en mijn grootmoeders. Maar volgens mij is kiezen geen geschikt woord om dat verschil in uit te drukken. Het past niet. Ik zou andere woorden willen hebben voor dergelijke levenservaringen. Daarom wil ik het vandaag graag met u over kiezen hebben. Maar niet daarom alleen. Er zijn meer goede redenen voor een nadere verkenning van dit thema. In de gezondheidszorg, de maatschappelijke sector waar mijn onderzoek zich op concentreert, is kiezen de laatste jaren in een enorm tempo tot ideaal getransformeerd. Om te beginnen binnen het professionele handelen zelf. Een groot deel van de pogingen om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, richt zich momenteel op de beslissingen van artsen. Als artsen hun keuzen rationeler zouden maken en hun calculaties beter zouden onderbouwen, zo is de verwachting, zou dat de zorg ten goede komen. (2) Ethici, juristen en patiëntenactivisten, intussen, vestigen de aandacht op mogelijkheden om medische beslissingen waarbij waarden in het geding zijn, door patiënten te laten nemen. Het zijn ten slotte hun levens waar het in de zorg om gaat. Daarom is het beter als zij ook, van goede informatie voorzien, zelf kiezen. Is dit een goede ontwikkeling? Ik heb er een aantal vraagtekens bij. En dat is een tweede reden voor het thema van vandaag. Want om mijn ongemakkelijke gevoel beter te kunnen articuleren, is een nadere verkenning nodig van wat hier aan de hand is. Wat gebeurt hier precies? Wat is dit kiezen? 1 In de Westerse filosofische traditie, en zeker in die delen die het humanisme gevoed hebben en die er door gevoed zijn, geldt kiezen als iets goeds. Het gaat misschien te ver om te zeggen dat een positieve waardering van kiezen het hart van het huidig humanisme uitmaakt, maar veel te ver gaat het niet (3) Een korte blik op de ingebouwde vijanden ervan, maakt het gemakkelijk om met deze positieve waardering van kiezen mee te gaan. Waar immers het alternatief wordt gevormd door een overrompelend noodlot, door een rigide traditie die een uniforme levensloop vastlegt, door paternalisten die voor ons willen kiezen, of door de dwang van gewelddadigheden, is kiezen goed. Maar zijn dit wel altijd en overal onze vijanden, zijn het de enige alternatieven om rekening mee te houden? Is kiezen altijd beter dan wat er tegenover staat? Wil het humanisme vitaal blijven, dan zal het zich eraan moeten wagen die vraag te stellen. Niet op een immorele, maar wel op een amorele wijze: zonder het antwoord van tevoren al te weten. Dat is de derde goede reden voor de vraag die ik hier stel. Waarden dienen van tijd tot tijd herijkt te worden en de waarde van het kiezen is daar op dit moment aan toe. Maar hoe dat aan te pakken? Om te beginnen vereist het inzicht in de situaties waar het bij kiezen om gaat. Wie waarderingen wil bijstellen, zal ook de feiten opnieuw onder ogen moeten zien. (4) Daarom neemt in het intellectuele project waarvan ik u vandaag de contouren schets, mijn politiek-ethische verontrusting de vorm aan van een empirische vraag. Wat is kiezen? De methode In de traditie van de filosofie is het lange tijd gebruikelijk geweest om vragen zoals wat is kiezen? te behandelen als vragen naar een wezen. Iets dieps en iets algemeens tegelijk. In verband met kiezen stond vooral het wezen van de mens op het spel. Kan de mens kiezen? Is de mens vrij? Of zijn we gedetermineerd door onze omstandigheden? Wie vandaag op die oude filosofische vragen een antwoord verwacht, moet ik teleurstellen. Want wat de mens is, vrij of gedetermineerd, daar valt weliswaar veel, maar niet veel algemeens over te zeggen. Wat zich als algemeen filosofische waarheid over de mens voordoet, blijkt bij nader inzien toch altijd weer te gaan over sommige mensen, die leven in specifieke historische, materiële en sociale omstandigheden. Het reflecteert op een of andere exemplarische situatie. (5) Zolang de meeste filosofen hun exemplarische situaties tussen de regels van hun teksten verbergen, kost het anderen veel werk om na te gaan waar en wanneer en voor wie die teksten relevant zijn, waar ze relevant te maken zijn, en waar hun relevantie ophoudt. Het is mogelijk dat werk te verrichten. Dan blijkt, om maar een greep te doen, dat het filosofisch canon met de mens zelden een vrouw bedoelt; dat Sartre"s stelling dat de mens gedoemd is te kiezen, vervlochten was met zijn fascinatie voor de grote stad die ons voor elkaar tot vreemden maakt; en dat het stellen van wezens-vragen een artefact is van een aantal West-Europese talen, en in het Akan, een taal uit Ghana, niet alleen niet kan, maar ook geheel overbodig is. (6) Wat te doen? Overal over gaan, alles en iedereen verdisconteren, in alle talen tegelijk praten, is onmogelijk. Het is dus onverstandig nog langer algemeenheid te suggereren. Beter is het om de lokaliteit van theoretische noties voortdurend in het 2 oog te houden. Maar dat wil niet zeggen dat we vervolgens op één plek moeten blijven steken en provinciaal worden. Juist een scherp besef van plaats opent de deur naar het voortdurend levend houden van de vraag naar de verplaatsbaarheid. Wie er eenmaal aan gewend is geraakt om steeds hier of daar te zeggen, heeft daarmee de vraag naar het waar wel en waar niet tot onvermijdelijk punt van aandacht verheven. Lokaliseren maakt nieuwsgierig naar wat er elders gebeurt. (7) Een van de stijlvormen die lokaliteit hanteerbaar maakt, is de empirische filosofie. Empirische filosofie is expliciet over de exemplarische situaties waarop ze reflecteert. Ze stelt filosofische vragen aan de hand van empirische beschrijvingen. (8) Daarbij is het uiteraard verstandig om van bestaande empirische wetenschappen van alles en nog wat te leren. Maar let wel: het is niet de bedoeling de filosofie vaarwel zeggen en een traditionele empirische wetenschap te worden. Neem de kwestie van het kiezen. In veel bestaand wetenschappelijk onderzoek zit daarover van het begin af aan een filosofische aanname verborgen. De aanname dat de mens in wezen vrij is, bijvoorbeeld, of juist dat hij dat niet is. In het ene geval richt het onderzoek zich vervolgens op de vraag hoe dit vrije wezen beknot wordt, welke vormen van verzet het pleegt en onder welke omstandigheden het tot ontplooiing kan komen; in het andere geval richt het zich op de determinanten van voorkomende menselijke gedragingen. De empirisch filosoof gaat anders te werk. (9) Ze veronderstelt niet dat kiezen kan of niet kan, maar onderzoekt waar en wanneer het woord kiezen gebruikt wordt, en waar en wanneer de situatie van het kiezen tot stand wordt gebracht. Ze doet dat bovendien, en dat is wellicht haar grootste tegendraadsheid, zonder van tevoren te operationaliseren wat kiezen is. Dat is juist haar vraag, wat kiezen is. Hoe krijgt het praktisch, technisch en cultureel vorm, wat is er voor nodig, wat volgt eruit? In wezen, an sich, is kiezen niets: het bestaat alleen in deze of gene specifieke context. Die context definieert kiezen, geeft er vorm aan, krijgt er vorm door. (10) De empirisch filosoof die wil weten wat kiezen is, vraagt dan ook: wat zit er aan vast? Het antwoord op die vraag, leert ons niet wat kiezen in wezen is, maar wat het is in enkele van zijn talrijke, gevarieerde verschijningsvormen. Tot systematische, gesloten, argumentatieve stelsels leidt dat niet. In plaats van de metafoor van het bouwwerk is de metafoor van de atlas van toepassing. (11) Empirisch filosofische verkenningen resulteren in kaarten op verschillende schalen, waarop, in verschillende kleuren, met verschillende legenda"s, verschillende verschijnselen staan afgebeeld. Die passen niet zomaar in elkaar. Er zitten gaten, sprongen en soms zelfs fricties tussen. Er blijft altijd open, onverkende ruimte over, elders. De nieuwsgierigheid wordt nooit helemaal bevredigd. Empirische filosofische beschouwingen funderen dan ook niets. Ze bieden geen ankerpunten, maar contrastpunten. Ze werken, als ze werken, dankzij hun spel van licht en donker, hard en zacht, consonanten en dissonanten. (12) Ze maken verschil door hun vergelijkingen. De term en de situatie Er zijn verschillende soorten kiezen. Staat en markt, bijvoorbeeld, organiseren kiezen op verschillende manieren. Toch lijken de meeste politicologen en economen het 3 erover eens dat kiezen de mens eigen is. Van de geschiedschrijving van revoluties tot de rationele keuze theorie lijken mensen wezens die graag kiezen. Waar ze dat niet doen, is een verklaring vereist. Talrijk zijn dan ook de studies naar het niet-stemmen, want burgers in een parlementaire democratie die niet gaan stemmen, vormen een reden tot verwondering. Wat is er aan de hand: zouden de niet-stemmers de keus die ze gepresenteerd krijgen geen werkelijke keus vinden, maar lood om oud ijzer? Of ontbreekt het hen aan de culturele middelen om geïnformeerd een keus te maken? Wat is er toch dat de natuurlijke gang van zaken blokkeert? Helemaal algemeen is de consensus over de natuurlijkheid van kiezen echter niet. Er zijn ook theoretici die er afstand van nemen. In plaats van over het verschijnsel kiezen te juichen, vestigen ze de aandacht op het woord "kiezen". Dat, zo stellen ze, is een term die het mogelijk maakt om op specifieke wijze over gebeurtenissen te praten. Een warrige situatie die hopeloos is foutgelopen, valt bijvoorbeeld achteraf te reconstrueren als resultante van verkeerde keuzen van een aantal van de aanwezigen. Een dergelijke interpretatie heeft verstrekkende gevolgen als hij te berde wordt gebracht in de rechtszaal. Dat is bij uitstek een plek waar mensen van elkaar en van de materiële omstandigheden waarin ze verkeren, worden geïsoleerd en ongelukken achteraf worden geïnterpreteerd als de resultanten van verkeerde keuzen. Dat maakt het mogelijk om daders aan te wijzen, die ervoor verantwoordelijk gesteld en gestraft kunnen worden. Het op een dergelijke wijze analyseren van de structurerende rol van de taal heeft de mogelijkheden vergroot om afstand te nemen van gangbare interpretaties. Maar is het ook mogelijk om op vergelijkbare wijze afstand te nemen van gangbare situaties? Om niet alleen verhalen en hun gevolgen, maar ook daadwerkelijk gedoe en de voorwaarden daarvoor van hun vanzelfsprekendheid te beroven? Dat zou ik graag proberen. Daarom formuleer ik mijn vraag niet talig - wat betekent kiezen - maar realistisch - wat is kiezen. Het antwoord probeer ik te vinden met behulp van diverse onderzoeksmethoden, grotendeels ontleend aan de etnografie en de semiotiek. De etnografie is bij uitstek geschikt om wat vertrouwd leek vreemd te maken. (13) En de semiotiek, die in zijn talige variant laat zien hoe woorden elkaar betekenis geven, helpt in zijn realistische variant om zichtbaar te maken hoeveel moeite het om- en bijstanders kost om een situatie tot stand te brengen en in stand te houden. (14) Neem de situatie die in de economie bekend staat onder de naam markt. Die draait om het kiezen. Kopers op de markt kiezen tussen verschillende waren. Dat is niet altijd de manier geweest waarop mensen goederen van hand tot hand lieten gaan. Er zijn boekenkasten vol geschreven over de opkomst van het kapitalisme. (15) Maar ook nu is het nog mogelijk om het tot stand brengen van marktverhoudingen te traceren. De sociologe Marie-France Garcia onderzocht de aardbeienhandel in Sologne, een streek in Frankrijk. (16) Tot voor kort was het in die streek gebruikelijk dat een aardbeien-handelaar een stel boeren kende bij wie hij elk jaar in het seizoen op gezette tijden langs ging om de oogst op te kopen. De vaardigheid van de handelaar bestond eruit die boeren te kennen en een vertrouwensband met ze aan te gaan. Maar inmiddels is er een veiling. Daar leveren boeren hun spullen af, en zelf verdwijnen ze vervolgens uit beeld. Hun aardbeien worden, los van hen, op kwaliteit geselecteerd. Daar staan ze: midden in de veilinghal. Ze zijn vergelijkbaar gemaakt. 4 Hun hoeveelheid, kwaliteit en prijs zijn naast elkaar op monitors af te lezen. De handelaren hebben nu heel andere vaardigheden nodig dan vroeger: als kopers moeten ze een goede balans weten te vinden tussen de kwaliteit en de kosten van de aardbeien. Ze moeten tussen de diverse waren kiezen. In tegenstelling tot de oude situatie past deze nieuwe prachtig in de leerstellingen van de neoklassieke economie. Geen wonder, zegt Garcia: de ontwerper van de veiling heeft economie gestudeerd. Hij heeft het gebouw en de gebruikte procedures naar zijn leerboeken gemodelleerd. Interpretaties achteraf hebben dus niet alleen gevolgen achteraf. Ze kunnen ook vooraf worden ingezet om nieuwe situaties te organiseren. Daarvan is trouwens ook de potentiële impact van empirisch filosofische verkenningen afhankelijk. Hun daadkracht hangt af van de verbeeldingskracht waarmee ze de wereld anders dan gebruikelijk is, interpreteren. Subject en object Kiezen is niet eigen aan de mens. De verbanden liggen anders: de situatie van het kiezen wordt voor sommige mensen, op sommige momenten, met veel moeite, georganiseerd. Wie zich in een dergelijke situatie wil handhaven, zal het wel moeten leren. Wie heden ten dage aardbeienhandelaar in Solange wil zijn, zal zich het kiezen eigen moeten maken. Er zijn nogal wat situaties in West-Europese en NoordAmerikaanse samenlevingen waarin het vermogen te kiezen van pas komt. Vandaar misschien dat ontwikkelingspsychologen in deze contreien dat vermogen gaandeweg zijn gaan beschouwen als een onvervreemdbaar kenmerk van de rijpe volwassene. Ze kunnen het meten. Om te bekijken hoe dat gaat, verschuiven we nu van de ene keuze scène naar de andere, van de markt naar de moraliteit. In de ontwikkelingspsychologie bestaat een schaal waarop verschillende stadia van morele ontwikkeling zijn uitgezet. Bovenaan staan mensen die in staat zijn morele keuzen te maken door de verschillende morele principes die bij zo"n keuze in het geding zijn, in alle redelijkheid tegen elkaar af te wegen. Deze definitie van morele volwassenheid is niet onomstreden en het debat erover leert ons niet alleen iets over mensen maar ook over kiezen. Wat? In zijn onderzoek naar morele ontwikkeling legde de ontwikkelingspsycholoog Kohlberg aan schoolkinderen een aantal keuzen voor. Stel, zei hij, je bent Heinz, en je vrouw is ernstig ziek, en je kunt de medicijnen die haar leven zouden redden niet betalen, mag je die dan stelen, ja of nee? Een waarlijk lastige keuze. Volgens Kohlberg zijn hier twee morele principes in het geding: het recht op leven en het recht op eigendom. De kinderen die hun keuze, welke dat ook was, rechtvaardigden aan de hand van een uitdrukkelijke afweging tussen deze twee principes, waren volgens Kohlberg uitgegroeid tot morele volwassenheid. Kohlberg"s collega Gilligan heeft later datzelfde onderzoek opnieuw geanalyseerd. Zij verlegde haar interesse naar een groep kinderen die geen principes memoreerden en evenmin onbeargumenteerd kozen, maar die de keuze die aan hen werd voorgelegd eenvoudigweg weigerden. Dit waren vaker meisjes dan jongens. In plaats van het recht op leven af te wegen tegen het recht op eigendom stelden ze voor met de apotheker te gaan praten. Waren zij niet moreel ontwikkeld? Ze zonderden zichzelf 5 inderdaad niet af als verantwoordelijk subject. Ze namen geen morele keus op hun eenzame schouders. Maar ze deden iets anders: ze probeerden relaties te leggen. Is dat onvolwassen? Of is het, en dat is wat Gilligan beweert, gedrag dat beter past bij de situaties waarin de meeste Westerse vrouwen verkeren dan bij die van dito mannen? Is het gedrag dat vrouwen beter past? (17) Bij kiezen hoort blijkbaar iemand die keuzen maken kan en maken wil: een specifiek subject van keuzen. Dat is niet de mens. Dat is ook niet de volwassen mens. En nee, het is evenmin de man. Preciezer is het om te zeggen dat het hier gaat om het soort mens dat geleerd heeft zich in de situatie van het kiezen te voegen en de vermogens ontwikkeld heeft die daar van pas komen. Welke vermogens dat zijn, varieert met de kenmerken van de keuze die aan de orde is. Bij het kiezen tussen kisten aardbeien is inzicht in de verhoudingen tussen prijs en kwaliteit en tussen vraag en aanbod vereist. Bij een morele keuze gaat het erom morele principes tegen elkaar af te wegen. Bij levenskeuzen kan het erop aankomen te weten wie men is en wat men wil. (18) Maar in alle gevallen lijkt het subject van keuze in staat tot afzondering. Het is zichzelf los van anderen, of zelfs in oppositie tot anderen. Subjecten die bestaan bij de gratie van verbintenissen met anderen, laten zich maar lastig invoegen in de situatie van het kiezen. (19) Dat kunnen ze niet, zei Kohlberg. Dat weigeren ze, zei Gilligan: ze proberen er een andere situatie van te maken. Dit voorbeeld illustreert intussen prachtig dat kiezen ook gevolgen heeft voor wat er te kiezen valt. Objecten van keuzen stollen. Wie bereid is Kohlberg in naam van Heinz antwoord te geven, heeft maar twee opties. Zijn vrouw laten sterven of medicijnen voor haar stelen. De kinderen die die keuze weigeren maken niet alleen van zichzelf een relationeel in plaats van een autonoom subject, ze ontstollen ook het object van keuze. Ze maken het vloeibaar. In plaats van tussen de twee gegeven mogelijkheden te kiezen, proberen ze, in gesprek met de apotheker, nieuwe mogelijkheden tot stand te brengen. Subject van keuze, object van keuze en de situatie van het kiezen zijn van elkaar afhankelijk. Ze geven elkaar vorm. Welke vorm, of welke vormen ze elkaar geven: dat is nu precies wat ik in de komende jaren in een aantal gevallen in detail wil onderzoeken. Daarom zal ik me verdiepen in keuzemomenten: momenten waarop patiënten in de spreekkamer een keuze voorgelegd krijgen, bijvoorbeeld: wel opereren of niet opereren? Dat zijn cruciale ogenblikken, waarop allerlei informatie uit het verleden bij elkaar vergaard moet worden om aan de toekomst een zo goed mogelijke wending te geven. Maar ik ben ook nieuwsgierig naar dagelijks terugkomende, kleine keuzen. Wat eten we vandaag? In het leven van mensen met suikerziekte, zo heb ik de afgelopen maanden geleerd, is dat een nog ingewikkelder kwestie dan in andere levens. En het houdt maar niet op: hoeveel insuline te spuiten; hoe lang te fietsen; wanneer kan een gebakje; en is het verstandig de streefwaarde van het eigen bloedsuiker bijzonder laag te leggen of toch liever maar iets hoger? Om iets als keuze te constitueren moet er een mogelijkheid zijn om te interveniëren, om de toekomst richting A of richting B te sturen. (20) Dick Willems en ik analyseren momenteel samen hoe artsen in interviews over het grijze gebied tussen 6 levensbeëindiging en pijnbestrijding de kracht en beperkingen van hun eigen interventies typeren. Wie maakt de ernstig zieke patiënt dood: de ziekte, de morfine, of de dokter? En waaruit blijkt dat? En als er sprake is van een keuze, waar ligt die dan? Bij dergelijk onderzoek naar keuzen-in-de-praktijk zijn ook de gemobiliseerde rekenregels fascinerend. Opties dienen redelijk tegen elkaar te worden afgewogen, maar welke regels volgt de rede: zijn er principes in het spel, of idealen? En heet de maatstaf waaraan de verschillende opties worden afgemeten geld, of authenticiteit, of kwaliteit van leven, of de gewone-dingen-kunnen-doen, of efficiënt zijn, of nog iets anders? Van belang is ook hoe zit het met het falen. Als er achteraf van alles misgaat, kan het gebeuren dat iemand daar de schuld van krijgt. Maar falen valt ook weg te zetten als een risico waarop nu eenmaal altijd een zekere kans bestaat. In menig moderne keuze wordt de kans op falen dan ook statistisch getemd in de calculaties meegenomen. (21) Hoe gaat dat in zijn werk, en wat betekent het voor degenen die van de materiële gevolgen van falende keuzen de lasten mogen dragen? Techniek Een bijzonder accent in mijn onderzoek naar kiezen zal komen te liggen op de rol van techniek en technologie. Dat is alleszins gepast: het staat in mijn leeropdracht dat ik me met de politieke en maatschappelijke dimensies van techniek en technologie moet inlaten. Maar het is ook inhoudelijk verantwoord. Kiezen is immers onvermijdelijk vervlochten met technische artefacten en procedures. En juist die dimensie wordt in veel gangbare sociale en politieke theorievorming niet of nauwelijks geanalyseerd. Daar figureert kiezen vooral als een kwestie van argumenteren, redeneren, converseren. (22) Het lijkt alsof de verhoudingen die op het spel staan louter intermenselijk zijn en gelijkheid, solidariteit dan wel onafhankelijkheid betreffen. Sinds de marxistische aandacht voor de produktiemiddelen in het slop geraakt is, gaat het in de politieke theorie nog maar bar weinig over machines. En dat is niet terecht. Om te beginnen vereist elke keuze immers een specifieke technische infrastructuur. Toen Nederland nog geen spoorwegstelsel had, waren er ook geen landelijke verenigingen met vergaderingen in Utrecht waar de afgevaardigden samen kwamen om beleid te maken. (23) Zonder vrachtwagens en koelcellen is het onmogelijk om de aardbeienhandel in een hele streek om te vormen tot een markt. Ook goede boekhoudmethoden zijn voor het functioneren van veilingen onontbeerlijk. Monitoren waarop iedereen alle relevante getallen af kan lezen, maken markten transparant. Wat mij betreft roepen deze voorbeelden, in al hun eenvoud, vooral verdere vragen op. Hoe zit het precies met dit soort wederzijdse vormgeving? Welke technische artefacten en procedures zijn vervlochten met welke varianten van het kiezen? De meest bekende vervlechting tussen techniek en kiezen is die waarbij een technisch artefact een keuzemogelijkheid schept die er tevoren nog niet was. Maar technieken doen zowel minder als meer. Minder: technische artefacten scheppen zelden keuzen op eigen kracht. Neem voorbehoedsmiddelen. Er waren al decennia lang condooms en pessaria in Nederland voordat het krijgen van kinderen hier in brede kring werd georganiseerd als keuze. Toen de moderne sociologe Diels in 1953 aan vrouwen in ondertrouw vroeg "Stel dat u het voor het zeggen had, hoeveel 7 kinderen zou u dan willen krijgen?" werden daar in de Tweede Kamer verontwaardigd vragen over gesteld. (24) Hier werd immers op zakelijke toon een oneerbare suggestie gedaan. Kinderen krijgen hoorde niet thuis in het rijk van het kiezen, maar in dat van de genade. Dat het kindertal een keus was, kwam pas later, en daarna kwam de pil. Of ging het andersom: was het de pil die de culturele transformatie forceerde, niet omdat hij de vruchtbaarheid zo schokkend veel beter reguleerde dan condooms en pessaria, maar vooral omdat het een meer eerbare techniek was, die geen onzedig betasten van de eigen geslachtsorganen vereiste? Hoe dit ook zij, opvallend is dat de introductie van de pil in Nederland samenviel met een verandering in opvatting over homoseksuele paarvorming. Die trans formeerde van tegen-natuurlijk in een culturele variant. En dat illustreert dat een techniek blijkbaar meer doen kan dan er op de verpakking staat. Het ontkoppelen van heteroseks en voortplanting bracht een ontkoppeling van seks en voortplanting met zich mee die ook aan homoseks een nieuwe betekenis gaf: die van liefde. (25) Dat technieken keuzen mogelijk maken, is, kortom, geen conclusie, maar een vertrekpunt voor nadere verkenningen. Keuzen onmogelijk maken kunnen technieken trouwens ook. Verkeersdrempels maken het zo goed als onmogelijk voor automobilisten om ervoor te kiezen ter plekke tachtig te rijden. Dat is een zichtbare belemmering: de keus "hard rijden" is nog benoembaar, maar niet langer aantrekkelijk. Dikwijls ook is de vanzelfsprekendheid van het leven met de bestaande dingen zo groot geworden, dat de potentiële alternatieven achter de horizon verdwenen zijn. In dergelijke gevallen verbergen technieken keuzen. Onderzoek naar de betreffende technieken kan dan tot inzet hebben om de verborgen keuzen opnieuw naar voren te halen. Daarbij kan het nodig zijn om terug te gaan in de tijd, naar de periode waarin alternatieven nog denkbaar waren en beproefd werden. (26) Maar soms is het ook mogelijk om de keuzen geïncorporeerd in de ene hedendaagse techniek te achterhalen door een vergelijking te maken met een andere. (27) Een goed voorbeeld van dat laatste biedt de techniek van het bepalen van normaalwaarden in de gezondheidszorg. Ik licht er één normaalwaarde uit: het normaal Hb, dat is het gehalte aan hemoglobine, de stof in menselijke rode bloedlichaampjes die in de longen zuurstof bindt en dat in de weefsels weer afstaat. (28) Het vaststellen van normaal Hb is geen kwestie van het in stelling brengen van een enkel apparaatje. Het betreft hier een samengestelde techniek. Er komen niet alleen Hb-meters aan te pas, maar ook computers, formulieren, statistische bewerkingen en sociale technieken die mensen ertoe bewegen mee te werken. Om het normaal Hb van volwassenen vast te stellen, worden in een laboratorium de Hb"s van enkele populaties gemeten: honderd mannen, honderd vrouwen, honderd zwangeren. De gemeten waarden worden in een conventioneel assenstelsel uitgezet tegen de aantallen waarin ze voorkomen. De resulterende curves worden tot normaalverdeling gestileerd en met behulp van statistische sommen wordt er dan een afkappunt bepaald: de ondergrens van het normale gebied. Daar zijn ze dan: de normaalwaarden waaraan de H"s van mensen die met klachten bij de dokter komen, worden afgemeten. Een alternatief traject is denkbaar. Het is geen natuurnoodzakelijkheid om epidemiologische middelen te mobiliseren om vast te stellen wat normaal is. Het is 8 ook mogelijk om individuele normaalwaarden te bepalen. Op een goede dag wordt uw H gemeten, of het wordt een keer of drie gedaan, om ruis te dempen. Het getal dat daar uitkomt gaat in uw persoonlijke dossier, en als u klachten heeft vormt het uw referentie-punt. Het kan: het is een alternatieve techniek, die een andere organisatie van de gezondheidszorg vereist. (29) In deze organisatie moeten gezonden allerlei testen ondergaan ter wille van het bepalen van hun hoogstpersoonlijke normalen. Een centrale administratie of zijzelf dienen hun dossier goed te bewaren. De gevolgen zijn verstrekkend. Zo zouden gangbare indelingen in populaties hun relevantie verliezen. Het individuele normaal H heeft geen sekse en zou de tweedeling in mannen-H"s en vrouwen-H"s irrelevant maken. En waar het werd ingevoerd, zou zwanger niet langer staan voor een sociale groep, de zwangeren, maar voor een periode in sommige levens, de zwangerschap. (30) Het gaat me er nu niet om de voor- en nadelen van populatie-normalen en individuele-normalen tegen elkaar af te wegen. Ik wil slechts illustreren dat in het briefje van het laboratorium waarop gedrukt staat dat de ondergrens van normaal H bij mannen 8,5 mmol/1, bij vrouwen 7,5 mmol/1 en bij zwangeren 7 mmol/1 is, een verborgen keuze vervat is. Namelijk de keus om normaliteit epidemiologisch te bepalen. Maar is het wel een keus? Moeten we dit een keuze noemen? Daar is een goede reden voor: een verhaal dat vertelt dat er in medische feiten en technieken keuzen verborgen zijn, maakt het mogelijk om vraagtekens te zetten bij de situatie van patiënten die in de spreekkamer een individuele keuze krijgen aangeboden. (31) Immers: zouden de in de techniek verborgen keuzen, die patiënten niet te zien krijgen, hun situatie niet vaak in veel verdergaandere mate bepalen dan de dilemma"s waar ze zelf zo over piekeren? Zou het ontstollen van die verborgen keuzen voor hen geen mogelijkheden openen die nu, ten onrechte, geen optie zijn? (32) Maar er is ook een probleem. Met dat ze zich van de spreekkamer verwijderen, suggeren bovenstaande formuleringen een proliferatie aan keuzen. Ze zitten overal. Verborgen, gestold, geïncorporeerd. Haal ze naar voren, maak ze zichtbaar, en maak ze, zo nodig, anders, opnieuw. Misschien ook in een andere vorm, niet ieder voor zich, maar collectief. Openbaar. Is dat goed? Een eerste aarzeling die ik hier heb, is dat keuzen hernemen niet altijd eenvoudig is. Wat gestold is, is soms hard. Wat in gebouwen, formulieren, computerprogramma"s, financieringsstructuren en apparaten geïncorporeerd is, valt daar niet zomaar uit los te halen. En bovendien valt niet elke keuze die we, wie we ook zijn mogen, zouden willen maken, ook te realiseren. Kinderen kiezen, goed en wel: maar het maken van een keuze is niet genoeg om te zorgen dat er ook kinderen komen. (33) Vandaag wil ik de aandacht echter vooral op iets anders vestigen, namelijk op de politiek ten aanzien van techniek en technologie die hier vorm krijgt. Het naar voren halen van geïncorporeerde keuzen is een krachtige manier om de maatschappelijke en politieke dimensies van techniek te thematiseren. Het is ook een politiek bruikbare manier: al valt het verleden niet terug te draaien, het is wel mogelijk iets te doen aan de manier waarop keuzen worden ingebakken in de technieken van de toekomst. Dat zou beter kunnen. Er zijn de laatste jaren diverse voorstellen gedaan om bij het maken van cruciale technische keuzen meer mensen te betrekken. Niet alleen ingenieurs, artsen, 9 microbiologen, architecten - maar ook gebruikers, patiënten, burgers. Er wordt geëxperimenteerd met manieren om brede kringen betrokkenen rond (al dan niet virtuele) tafels te vergaren en zinvol met elkaar te laten praten. Ook zijn er voorstellen voor het verbeteren van keuzen, die zich concentreren op de factoren die bij afwegingen tussen alternatieve technische mogelijkheden betrokken worden. Wat maakt de ene techniek beter dan de andere? In de gezondheidszorg bijvoorbeeld was het lange tijd gangbaar interventies tegen elkaar af te wegen vanuit de vraag welke interventie de meeste levensjaren opleverde. Op een goed moment is een andere weegfactor naar voren geschoven: de kwaliteit van leven. (34) Bij de afweging tussen twee vervoerssystemen is een louter financieel-economische calculatie denkbaar, maar het is ook mogelijk om milieu-effecten mee te rekenen. Emancipatie, effectrapportages, socio-culturele effectrapportages, scenario-studies: ze veranderen elk op eigen wijze het aantal en de aard van de effecten van toekomstige technieken om bij het maken van keuzen tussen alternatieven rekening mee te houden. Al deze pogingen, die samenkomen in de beweging van constructive technology assessment, erkennen dat techniek en technologie een politieke dimensie hebben. (35) Dat is hun kracht. Dat maakt dat ik ze waardeer en dat ik er in mijn werk tot nu toe ook een bijdrage aan heb proberen te leveren. Maar toch. Hier komt mijn aarzeling. Het model van politiek dat hier geïmporteerd en geïmplementeerd wordt, is, hoeveel vormen het ook aanneemt, steeds het model van het kiezen. Zelfs als het om staatszaken gaat is niet iedereen even gelukkig met dat model. (36) Maar het is helemaal de vraag of het wel zo verstandig is om, met de term "politiek", de situatie van het kiezen naar overal elders te transporteren. Moet de constatering dat technische ordeningen ook politieke ordeningen zijn werkelijk leiden tot een ongekende proliferatie van de situatie van het kiezen? Zouden er niet ook andere vormen van politiek, van regeren, orde aanbrengen, conflicten aangaan of het goede doen, te exploreren, te verplaatsen, te introduceren of te ontwikkelen zijn? Immers, aan het organiseren van kiezen zit van alles vast. Met het organiseren van keuzemomenten, brengen we breuken aan in de tijd. Met het organiseren van keuzen worden sommigen, de kiezers, tot daders die, als er iets mis blijkt te gaan, achteraf verantwoordelijk kunnen worden gehouden: ze kunnen de schuld krijgen of die op zich nemen en zich schuldig gaan voelen. Met het organiseren van keuzen maken we onszelf tot afzonderlijke subjecten, die, van elkaar losgezongen, bereid zijn zich in een of ander calculatie-systeem te voegen. (37) (Bijvoorbeeld in dat van morele principes. Of in een rekenmodel dat het waagt de "kwaliteit van leven" in de vorm van getallen uit te drukken.) Met het organiseren van keuzen, ten slotte, stollen onze objecten van keuze, onze opties. Terwijl we er soms wellicht beter aan zouden doen om met alle kracht die in ons is, te proberen nieuwe mogelijkheden te scheppen. Andere ordeningen Even mag het lijken of ik hier een pleidooi tegen het kiezen houd. Maar nee. Tegenover het kiezen staan immers het overrompelend noodlot, de rigide traditie en 10 paternalisten die voor anderen beslissen. Tegenover het kiezen staat dwang. En daarvoor zult u mij niet horen pleiten. Waar het me veeleer om gaat, is om in andere dimensies te denken. Om andere vijanden aan te pakken. Om, in plaats van almaar in dezelfde tegenstellingen terecht te komen, een schuine beweging te maken, opzij. Het komt er niet op aan kiezen uit te bannen, maar te voorkomen dat we erin gevangen raken. Er zijn immers ook andere termen om over het leven te praten. Andere manieren om situaties praktisch te organiseren. Welke? Daar hoop ik de komende jaren meer over te leren. Want bij het zoeken naar antwoorden op de vraag wat is kiezen? hoort ook het in kaart brengen van belendende stijlen van denken en doen. Van naburige manieren om situaties te hanteren. Van onderscheiden situaties. Die zijn er wel. Het zou prachtig zijn om er almaar meer uit te vinden, maar misschien komt het er voorlopig vooral op aan om wat er is niet verloren te laten gaan. Temidden van de rijkdom aan culturele tradities die de wereld kent, zijn veel manieren van denken en doen te vinden die niet gevangen zijn in de tegenstelling tussen kiezen en dwang. Sommige zijn dicht bij huis. Als kiezen hier traditioneel bij volwassen mannen hoort, is het de moeite waard om na te gaan hoe in diezelfde traditie volwassen vrouwen hun omgeving ordenen. Volgens Gilligan en de auteurs die in haar lijn verder werken, is de sleutelterm hier zorg. (38) En inderdaad biedt wat ik maar even de logica van het zorgen noem, een krachtig, goed uitgewerkt alternatief voor de logica van het kiezen. (39) Ik geef een voorbeeld dat ik niet aan een vrouw ontleen, maar aan een dokter. Onlangs was ik bij een discussie tussen psychiaters en ethici over de kwestie autonomie. Het ging over de vraag wanneer een psychiatrische patiënt zelf in staat is zijn of haar eigen keuzen te maken en waar dat vermogen ophoudt en het maar beter is dat anderen voor je kiezen. Althans: alle ethici en een deel van de psychiaters hadden het over die vraag. Maar niet iedereen was geïnteresseerd in de grens tussen normaal en afwijkend, wilsbekwaam en wilsonbekwaam. (40) Dat werd vooral duidelijk als het over voorbeelden ging. Een van de voorbeelden was dat van een man, vrijwillig opgenomen op een open afdeling, die op een kwade ochtend weigert om uit bed te komen. Wat zou u doen, was de vraag die op tafel lag: deze keuze respecteren of de patiënt dwingen om op te staan? Een van de psychiaters meldde dat hij de patiënt zijn gang zou laten gaan, maar niet omdat vrijwillig opgenomen patiënten nu eenmaal meestal wilsbekwaam zijn en dus tot het nemen van hun eigen beslissingen in staat. Hij had er therapeutische redenen voor. Waartoe patiënten in staat zijn, ligt in de hulpverlening niet vast: het moet veranderd worden. En iemand aanspreken op zijn vermogen zelf te kiezen, helpt hem om zich tot autonoom subject te vormen. (41) Een andere psychiater was nog radicaler. Ook hij weigerde om zijn handelen te baseren op een oordeel over het vermogen van de betreffende man om te kiezen. Dat kunnen we, zei hij, allemaal vaak niet zo goed. Maar hij weigerde bovendien om antwoord geven op de vraag of hij als hulpverlener in dergelijke situatie een patiënt al dan niet zou dwingen op te staan. We kunnen, zei hij, het er beter over hebben waarom dergelijke dilemma"s ontstaan. Die zijn namelijk niet inherent aan psychiatrische hulpverlening, maar een gevolg van gebrek aan kwaliteit. Als er in een 11 ziekenhuis genoeg goed personeel zou zijn, deden ze zich helemaal niet voor. Dan zou er iemand aan het bed van de betreffende patiënt gaan zitten, een half uur, een uur, zo lang als maar nodig was, en hem vragen waarom hij bleef liggen. Zat het hem dwars dat zijn vrouw vanmiddag niet op bezoek zou komen? Had hij genoeg van jarenlange plichtsbetrachting en aanpassing aan anderen en wilde hij daar mee ophouden en wel vanaf vandaag? In plaats van de vraag wie er kiest is in het ziekenhuis een andere vraag relevanter: hoe goede zorg te verlenen? Goede zorg kost wel geld, meer geld dan regels maken. Maar naarmate de zorg beter is, doen zich minder situaties voor waarin de keuzen van patiënten botsen op de dwang van hulpverleners. (42) Dit voorbeeld laat zien dat kiezen en dwang, net als alle tegenpolen, niet alleen tegenover elkaar staan, maar ook een koppel vormen. Het zijn twee kanten van een zelfde medaille. Samen staan ze tegenover, of liever gezegd naast, andere ordeningswijzen. Die van het zorgen, bijvoorbeeld, waarin zorg contrasteert met gebrek aan zorg: verwaarlozing. (43) Die van de plicht ook (te vaak met zorg verward en vermengd) waarin het vervullen van plichten staat tegenover egocentrisme en vrijblijvendheid. Of die van de angst, waarin angst regeert, en tegenover angst staat veiligheid. (44) Een kleine dosis culturele antropologie maakt het vast mogelijk om een heuse lijst aan te leggen van dergelijke logica"s: van diverse her en der uitgekristalliseerde manieren waarop situaties vorm krijgen. (45) En naarmate meer intellectuelen van elders hun dubbele culturele bagage benutten om zich gearticuleerd tot de Westerse traditie te verhouden, wordt die lijst alleen maar langer. Een van de interessantste en ingewikkeldste kwesties die zich vervolgens voordoet, is die van het waarderen. In het begin van mijn betoog heb ik gezegd dat de empirisch filosoof die wil weten wat kiezen is, er verstandig aan doet haar morele houvast los te laten. Zelf niet weten of kiezen al dan niet goed is, maakt het mogelijk inzicht te vergaren in lokale morele gradiënten. Die horen bij de verschillende varianten van het kiezen. Als iemand zich bijvoorbeeld in een situatie bevindt waarin ze individueel moet kiezen voor of tegen deze of gene medische ingreep, dan is het ook goed dat zij zo nauwkeurig mogelijk geïnformeerd wordt. Dat is geen kwestie van persoonlijke smaak en het is evenmin een universele waarde. Deze moraliteit is in de betreffende situatie ingebakken. Hij zit eraan vast, net zoals er aan kiezen een autonoom subject vastzit, en een rekensysteem, en een gestold object van keuze. (46) Zo zit het ook aan het tegenover elkaar stellen van kiezen en dwang vast dat kiezen de meest aantrekkelijke pool wordt. Maar andere logica"s constitueren andere gradiënten van het goede. Waar in termen van zorg gedacht, en zorgend gehandeld wordt, bijvoorbeeld, is het allesbehalve goed om iemand die in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen zelf te laten kiezen om in bed te blijven liggen. Maar het tegengestelde, hem dwingen om op te staan, is dat evenmin. Binnen de logica van de zorg zijn beide handelwijzen vormen van verwaarlozing. Aandacht schenken, steun bieden, nieuwe handelingsmogelijkheden aanreiken: dat is binnen de logica van het zorgen goed. Hoezeer ook binnen de logica van kiezen het geven van ongevraagde aandacht als een vorm van zachte dwang kan worden afgedaan. (47) 12 De empirisch filosoof kan de diverse gradiënten van het goede, de verschillende morele constituties, als evenzo vele feitelijke verschijnselen beschrijven. (48) Maar waaruit bestaat eigenlijk haar eigen normatieve bijdrage? Hier ligt een valkuil op de loer. Als ze niet oppast, helpt de empirisch filosoof een keuzesituatie te creëren. Ze brengt immers verschillende logica"s in kaart en legt die kaarten naast elkaar. Zo kan het lijken of ze vergelijkbaar worden op een wijze die het mogelijk maakt om te vragen: welke logica is nu de beste? Zorgen, of toch kiezen, of een andere? (49) En daarmee is een normatieve keuze geschapen die er tevoren nog niet was. Ik ben daar niet op uit. Ik zou liever een ander soort moraliteit beproeven dan die van het maken van een principieel beargumenteerde keuze uit vergelijkbare opties. Het is iets dat dringend verdere uitwerking behoeft, maar ik zou graag moraliteit willen leggen in het stellen van goede vragen, het aan de orde stellen van relevante thema"s, het geven van integere beschrijvingen en het aanbrengen van treffende contrastpunten. In plaats van morele oordelen te vellen, zou ik morele daden willen stellen. In teksten zijn dat taal-daden. (50) Wat ik vandaag gedaan heb, beperkt zich voornamelijk tot het vervreemden. Vergelijken vormt in deze rede geen opmaat voor een keuze, maar een manier om los te wrikken wat paste en uit elkaar te halen wat ideaal leek. Dat is een luxe. Het is een luxe om complexiteit te kunnen genereren. In de meeste huiskamers, spreekkamers, vergaderzalen en ontwerpbureaus komt het erop aan complexiteit te temmen. Het is al evenzeer een luxe om de vraag of kiezen goed is open te kunnen laten. Dat kan niet overal. Dwang is geen overwonnen vijand. Wie dreigt gedwongen, gekneveld en geknecht te worden, wil vrijheid en niet iets anders. Maar volgens mij is het van belang om op de schaarse plekken waar dat mogelijk is, deze luxe taak ten uitvoer te brengen. Het genereren van complexiteit gaat immers stollen, vastroesten en zelfgenoegzaamheid tegen. En een andere as van vergelijking aanbrengen dan die van keuze versus dwang helpt om de specifieke keuze-situaties die zo talrijk zijn in landen als Nederfand open te leggen. Om ze niet te blijven contrasteren met wat er buiten gebeurt, maar erin binnen te dringen. Een dergelijk lokale gerichtheid is niet hetzelfde als het beperken van de reikweidte van empirisch filosofische verkenningen tot wat er in Nederland gebeurt. Het betekent wel dat het niet langer voldoende is om "onze" democratie in volle tevredenheid af te zetten tegen dictaturen elders of te suggereren dat ook in Nederland onderdrukking aan de orde van de dag is. Juist een analyse van wat kiezen met ons doet, ten goede en ten kwade, zou wel eens onontbeerlijk kunnen zijn om te achterhalen hoe het toch komt dat alle vrijheid en vriendelijkheid hier, of we willen of niet, bijdraagt aan het ontstaan van ellende elders in de wereld. De lijnen lopen, opnieuw, allesbehalve recht. Maar er zijn wel lijnen. Van de vrijheid om wapens te produceren, naar de moorden die ermee gepleegd worden. Van de computer waarop ik deze tekst bewerkt heb naar de lage lonen en de slechte ogen van de Filippijnse vrouwen die hem maakten. Of van de cocaïne, die juist omdat hij hier en verboden is en vrijelijk genoten kan worden, zo veel geld oplevert dat cocaïne handelaren over meer geld beschikken dan staten als Peru, zodat die onregeerbaar en gewelddadig worden. Kiezen op de ene plaats contrasteert niet alleen met niet-kunnen-kiezen elders. Keuze genereert ook dwang. 13 Slot Mijn tijd is op. Maar toch - hoe het te zeggen - toch kies ik ervoor, nee, toch voel ik me geroepen, geef ik graag toe aan de verleiding, voeg ik me met plezier in in de gewoonte - om hier nog een aantal mensen te bedanken. Om te beginnen de Stichting Socrates, die deze leerstoel heeft ingesteld, en erop heeft durven vertrouwen dat ik de humanistische traditie zal trachten te voeden met zinvolle filosofische reflecties op de samenhang tussen techniek en samenleving. Ik heb geprobeerd daarvoor vandaag de toon te zetten: geen heilig huisje sparend, bezield en onderzoekend. Vervolgens dank ik de Universiteit van Twente, die ons hier vandaag onthaalt; en haar Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappij Wetenschappen en daarvan in het bijzonder de vakgroep Systematische Wijsbegeerte, waar men mij vanaf het begin heeft laten merken dat ik welkom ben. De komende maanden, nu ik dan eindelijk onderwijs ga geven, zal ik ook wel wat vaker komen. Graag dank ik ook de onderzoeksschool Wetenschap, Techniek en Moderne Cultuur, die me een intellectueel thuis blijft bieden hoe vaak ik me ook door Nederland verplaats. Aan NWO dank ik het salaris dat ik verdien op de vier dagen dat ik geen Socrates-hoogleraar ben, op dit moment binnen het programma Ethiek en Beleid. De overlap tussen de lijnen die ik hier leg en het onderzoek dat ik daar doe naar de normativiteit van technieken, is uiteraard groot, anders zou er al helemaal niks van al deze ambities terecht komen. En dan zijn er de vele mensen die het me mogelijk maken onderzoek te doen: de artsen, verpleegkundigen en laboranten van het AZU die ik op de vingers mag kijken, patiënten her en der die bereid zijn zich te laten interviewen, en de vele collega"s en vrienden met wie ik schrijf, commentaar op teksten uitwissel en geïnspireerde gesprekken voer. Ik noem geen namen, dat zou te lang duren. Voor wie het zich aantrekt, is het bestemd. Ik dank jullie wel. Ik heb deze tekst niet aan mijn kinderen opgedragen: die houden meer van boeken met plaatjes en van in het bos de berg oprennen. Ik hoop daar nog vaak samen met ze van te genieten. Ouders, andere familieleden, en ten slotte Peter, ik zal niet uitweiden over onze zorgverhoudingen, maar houd het liever kort. Want datte bedankt zij, da witte. Noten (1) Met dank aan Margo Brouns en Irene Costera Meijer voor een boeiende discussie over het al dan niet kiezen van kinderen. Bij het schrijven heb geprofiteerd van recente gesprekken over kiezen met Jan Willem Duyvendak, Herman van Gunsteren, John Law, Evelien Tonkens en Tsjalling Swierstra. Jarenlang meedenken met Marc Berg en Ant Lettinga over professionele rationaliteit, met Jessica Mesman over ethiek in de neonatologie en met Jeannette Pols over de praktijk van het patiënt-zijn, heeft in mijn denken over kiezen duidelijk zijn sporen achtergelaten. Ook Lolle Nauta en Gerard de Vries hebben me 14 (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) ieder op eigen wijze veel over kiezen geleerd. Maar over zorg leerde ik meer van Pieter Pekelharing en Peter van Lieshout. De meest directe steun bij het tot stand komen van deze tekst heb ik ondervonden van Mieke Aerts, Marianne de Laet, Geertje Mak en Dick Willems. Zij dachten mee met de grote lijnen en/of hielpen allerlei puntjes op allerlei i-s te zetten. In de hoek van de decison analysis en eigenlijk in het overgrote deel van de science based medicine, staat de kiezende dokter centraal. Zie voor een analyse Marc Berg Rationalizing Medical Work. Decision-Support Techniques and Medical Practices, Cambridge Massachusetts, The MIT Press, 1997. Er bestaat een goed en bruikbaar Nederlandstalig overzicht van het humanistisch gedachtengoed: Paul Cliteur en Douwe van Houten, Humanisme. Theorie en Praktijk, Utrecht, De Tijdstroom, 1993. Dat het soms vruchtbaar kan zijn om ogenschijnlijk vanzelfsprekende normatieve oordelen op te schorten, heeft de geschiedenis van het wetenschaps- en techniekonderzoek laten zien, waar immers epistemologische normen methodisch werden losgelaten. Zie de nog steeds even leesbare klassieker: Bruno Latour en Steve Woolgar, Laboratory Life. The Social Construction of Scientific Facts, London, SAGE, 1979. Maar tegelijk heeft die traditie ook laten zien dat er een limiet is aan het empiriseren. Vergelijk ook: Evelleen Richards and Malcolm Ashmore, "More Sauce Please! The Politics of SSK: Neutrality, Commitment and Beyond" in Social Studies of Science, vol 26, N 2, may 1996, 219-228, en de overige bijdrage aan dat themanummer. Het komt er inmiddels niet langer op aan feitelijkheid te propageren, maar andere vormen van normativiteit te ontwikkelen. De kuhniaanse term exemplarische situatie is naar de filosofie getransporteerd en voorzien van de betekenis die ik er hier aan hecht, in: Lolle Nauta, "Filosofie als nachtmerrie. Over traditie en vernieuwing in de geschiedenis van de filosofie", Krisis. Tijdschrift voor filosofie, 24, 1986, 5-25 Een aantal prachtige analyses van empirische situaties die ingeschreven zijn in filosofische teksten, zijn te vinden in: Ton Lemaire, De indiaan in ons bewustzijn, Baarn, Ambo, 1986. Zie voor dergelijke analyses respectievelijk: Luce Irigaray, Speculum de l"autre femme. Paris, Les Éditions de Minuit, 1974; Lolle Nauta, o.c., en Kwasi Wiredu, Cultural Universals and Particulars. An African Perspective, Bloomington, Indiana Universtiy Press, 1996. De stijl van het localiseren maakt het ook mogelijk filosofische theorieën hun plaats te wijzen in plaats van er kritiek op uit te oefenen. Zie daarvoor, en voor het gebruik van cartografische metaforen, Michel Serres, Le Passage de Nord-Ouest, Paris, Les Éditions du Minuit, 1979; en Michel Serres, Atlas. Éditions Julliard, 1994. In een eerdere uiteenzetting over het genre, heb ik geclaimd dat empirische filosofie aan empirie en filosofie evenveel gewicht geeft, dat het genre de verhouding tussen tekst en werkelijkheid democratiseert. Zie: Annemarie Mol, "Ondertonen en boventonen. Over empirische filosofie" in: Dick Pels en Gerard de Vries (red.) Burgers en Vreemdelingen, Amsterdam, Van Gennep, 1994. De toenadering tussen filosofie en wetenschap is overigens wederzijds: er zijn ook wetenschappers die juist de kaders waarin en de kernbegrippen waarmee 15 (10) (11) (12) (13) (14) (15) ze hebben leren werken proberen te thematiseren (te historiseren, te culturaliseren) en te transformeren. Empirische filosofie is dus radicaal immanent. Daarom past ze goed in de humanistische traditie. Afzien van alle transcendenties, De Mens incluis, zou wel eens een goede manier kunnen zijn om van God los te komen. Zie voor het thema van de immanentie (toegespitst op het werk van Latour) ook: Tsjalling Swierstra, "Latour de farce. Wetenschapsonderzoek, ethiek en democratie", in: Kennis en Methode, 16, 1992, 21-38. Het hoort bij goede empirische filosofie om dit soort metaforen serieus te nemen. Het zijn immers vormen waarin empirie ingeschreven raakt in de filosofische theorievorming. Het is dan ook nuttig om niet de makkelijkste en meest clichématige voorstelling van cartograferen in de filosofie te importeren, maar na te gaan wat er in (studies van) die wetenschap zelf over het maken van kaarten te leren valt. Zie b.v. Mark Monmonier, How to lie with maps. Chicago, University of Chicago Press, 1991; en het werk van David Turnbull, bijvoorbeeld zijn Maps are territories: Science is an atlas. Geelong: Deakin University Press, 1989. Donna Haraway, meesteres in het maken van mooie metaforen en theoretica van een genre apart, stelt voor het maken van verschil onder andere de metafoor van de diffractie voor. Zie Donna Haraway, Simians, Cyborgs and Women, London, Free Association Press, 1991 en Donna Haraway, Modest _ Witness @ Second _ Millenium. FemaleMan (c) Meets _ Oncomouse(, New York, Routledge, 1997. Het is mogelijk om ethnografische studies van westerse samenlevingen en in hel bijzonder van de westerse wetenschappelijke praktijken te zien als een stap in de reeks van pogingen die in de antropologie van deze eeuw ondernomen zijn om telkens weer een volgende vorm van westers ethnocentrisme terug te dringen, zonder overigens ooit een staat van "onschuld" te bereiken. Zie hiervoor: Marianne de Laet, Vaders, sterren en hormonen. Antropologische controversen over de kennis van de wilde, Proefschrift. Utrecht, 1994. De verschuiving van de semiotiek van de taal naar een sociaal-materieel conglomeraat dat de taal te buiten gaat, is een uitvinding van het Franse structuralisme, inclusief auteurs als Foucault en Althusser. Zie voor een overzicht: Cristopher Tilley, ed.. Reading Material Culture, Oxford, Blackwell, 1990. Voor een uiteenzetting van de werkwijze van de variant die voor het onderzoek van wetenschap en techniek ontwikkeld is, zie: Madeleine Akrich en Bruno Latour, "A summary of a convenient vocabulary tor the semiotics ofhuman and non-human assemblies" in: Wiebe Bijker and John Law, eds. Shaping Technology/Building Society. Cambridge Mass, MIT Press, 1992. Van al die kasten zal ik hier slechts één boek noemen, omdat er zulke prachtige stukken in staan over de plaats van de dingen die met de opkomst van het kapitalisme in commodities veranderen. Ze worden koopwaar. Daarmee verliezen ze de statuten die ze in allerlei cultureel diverse voorkapitalistische verhoudingen bezaten. Zie: Arjun Appadurai, ed. The social life of things. Commodities in cultural perspective, Cambridge, Cambridge University Press, 1986. 16 (16) (17) (18) (19) (20) Marie-France Garcia. "La construction sociale d"un marché parfait: Ie marché au cadran de Fontaines-en-Sologne, "Actes de la recherche en science sociales", n 65, 1986, 2-13. Ik heb deze verwijzing te danken aan Miehel Callon die Garcia"s analyse mobiliseerde in zijn lezing Actor-Network Theory The Market Test, op de conferentie Actor Network and After, gehouden in Keele, juli 1997. Ook andere elementen van de vasthoudende wijze waarop Callon in die lezing met de economie in debat gaat over de vraag hoe een markt tot stand komt, en zijn nadruk op de organisatorische en technische voorwaarden voor het bestaan van markten, hebben me bij het schrijven van deze rede bijzonder geïnspireerd. Zie: Carol Gilligan, In a Different Voice. Psychological Theory and Women"s Development, Cambridge, Mass., Harvard University Press, 1982. Heikel punt in de feministische discussies achteraf over dit boek was steeds of Gilligan nu had laten zien dat Kohlberg"s theorie niet over mensen maar over mannen ging, en zij er een theorie over vrouwen aan toevoegde, of dat ze zich had verzet tegen de essentialiserende beweging die vervat zit in psychologieen die abstraheren van de context waarin mensen (mannen, vrouwen) leven. Ik heb hier niet mijn best gedaan om Gilligan zelf zo goed mogelijk weer te geven, maar haar werk schaamteloos geannexeerd in mijn betoog, dat situationistisch is. Zie vooreen dergelijke positie in de psychologie: Mike Michael, Constructing Identities, London, Sage, 1996. Net als veel andere situaties van het kiezen, is ook de levenskeuze gebaseerd op een eigen identiteit een recent verschijnsel, dat historisch traceerbaar is. Zo was in de 19e eeuw een vrouw die een broek aantrok nog iemand die bedrog pleegde. Ze kon gestraft worden voor haar poging anderen omtrent haar ware sekse te misleiden. Het was pas in de 20e eeuw dat de mogelijkheid ontstond om te veronderstellen dat ook de ware sekse van iemand in een vrouwenlichaam mannelijk zou kunnen zijn, en dat wie het echt was ze er ook voor mocht kiezen als man te leven. Geertje Mak, Mannelijke vrouwen. Over grenzen van sekse in de negentiende eeuw, Amsterdam, Boom, 1996. Er zijn overigens nog meer subject-vormen die niet passen in de rol van de morele actor die in alle redelijkheid kiest. In romans staan tal van varianten beschreven. Zie hierover, aan de hand van het voorbeeld van de boeken van Paul Auster; Gerard de Vries, "Vriendschap en Leviathan", in; R. Ruiter en J. Hakemulder, (red.) De lezer als burger. Over literatuur en ethiek. Kampen, Kok Agora, 1994. Aan deze open houding ten opzichte van een toekomst waarin alles nog mogelijk is, zit ook het idee vast dat het verleden valt af te sluiten. Wat in het verleden gebeurd is, valt niet langer te herinterpreteren in het licht van het heden en speelt, na de nieuwe wending die met de keuze inzet, ook niet meer door. Een dergelijke constitutie van de tijd is wel beschreven als typerend voor de westerse (of minstens de Franse) politieke cultuur sinds de Franse Revolutie. Zie Lynn Hunt, Politics, Culture and Class in the French Revolution, Berkeley: University of California Press, 1984 en Keith Michael Baker, Inventing the French Revolution Essays on French Political Culture in the Eighteenth Century, Cambridge, Cambridge Univeristy Press, 1990. 17 (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) (28) (29) Zie hier de klassieker: Mary Douglas and Aaron Wildavsky, Risk and culture. An essay on the selection of technological and environmental dangers, Berkely, University of California Press,1982.; en het degelijke: Gerd Gigerenzer e.a. The Empire of Chance. How probabitity changed science and everyday life, Cambridge, Cambridge University Press, 1989. Hierop zijn uiteraard uitzonderingen. Zie bijvoorbeeld John Law Organizing Modernity, London, Blackwell, 1993, waarin verschillende modes of ordering worden onderscheiden met elk hun eigen technieken en waarin de manager figureert als iemand met een groot bureau, een telefoon en hele reeksen andere materiële elementen die besturen mogelijk maken. Het voorbeeld is uit een boek dat vol staat met prachtige observaties over de samenhang tussen de inrichting van het landschap en de sociale en politieke verhoudingen in de natie, Auke van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 Groningen, Meulenhof, 1987. Voor de bemoeienis van Nederlandse sociologen in de jaren vijftig met hel kindertal, zie: Marion de Boer en David Bos, "Het gemiddeld kindertal verdient ongetwijfeld alle aandacht. Sociologen over geboorte, bevolking en gezin", in: T. Berkenbosch e.a. Ideën & Identiteiten. Facetten van de Nederlandse Sociologie, Siswo, Amsterdam, 1987, 27-48. Voor de verdere context van deze transformaties, die samenhingen met het voorop stellen van problemen in plaats van ziekten in de huisartsgeneeskunde en de geestelijke gezondheidszorg, zie: Annemarie Mol en Peter van Lieshout, Ziek is het woord niet. Medicalisering, normalisering en de veranderende taal van huisartsgeneeskunde en geestelijke gezondheidszorg 1945-1985. Nijmegen, SUN, 1989. Voor een mooi voorbeeld van een historische studie die tegelijk medisch inhoudelijk , techniek-georienteerd én institutioneel is, zie: Klasien Horstman, Verzekerd Leven. Artsen en levensverzekeringsmaatschappijen 1880-192 Amsterdam, Babylon-de Geus, 1996. Dat verschil en overeenkomst tussen de ene en de andere techniek veel dimensies tegelijk betreffen, blijkt mooi uit het onderzoek van Bernike Pasveer en Madeleine Akrich naar bevallen. Zij vergelijken de situatie in Nederland met die in Frankrijk en maken duidelijk dat zelfs de vrouw die bevalt in het ene land een ander verschijnsel is dan in hel andere. Zie bijvoorbeeld hun: Bernike Pasveer en Madeleine Akrich, "Hoe kinderen geboren worden: Technieken van bevallen in Frankrijk en Nederland", in Kennis en Methode. 20, 1996, 116-145. Zie voor een meer uitgebreide analyse van de afwijking bloedarmoede (die behalve als afwijking van het normaal Hb ook klinisch te definiëren en te hanteren valt): Annemarie Mol en Marc Berg. "Principles and practices of medicine. The co-existence of various anemias" in: Culture, Medicine and Psychiatry, 18, 1994, 247-265. Het idee dat het vaststellen van het normaal Hb anders te organiseren zou zijn, valt te bedenken door praktisch door te redeneren vanuit pathofysiologische kennis die in leerboeken staat uitgeschreven. Maar wat ook helpt is een vergelijking met de situatie waarin veel chronisch zieken verkeren: hun streefwaarden zijn dikwijls geïndividualiseerd. In het geval van CARA, bijvoorbeeld, begint een patiënt die zichzelf met een piekstroommeter zal meten om zijn medicatie van dag tot dag bij te stellen, met het bepalen van 18 (30) (31) (32) (33) (34) (35) (36) zijn of haar persoonlijke normale piekstroom. Zie: Dick Willems. Tools of Care: Explorations into the Semiotics of Medical Technology proefschrift, Maastricht 1995. Het voorbeeld dat ik hier geef, betreft een geïnstitutionaliseerde keuze. Het is ook mogelijk om in het dagelijkse verloop van een praktijk mengsels van dwang en keuze, van feil en moraal, te ontrafelen. Voor een goed voorbeeld, zie: Jessica Mesman, "Dwingende feiten en hun verborgen moraal: over doen en laten in de neonatologiepraktijk" in: Kennis en Methode, 20, 1996, 377397. In de literatuur zijn tot nu toe enkele schaarse geluiden te vinden van mensen die als patiënt in de spreekkamer een keuze aangeboden kregen en aan proberen te geven waarom ze daar niet blij mee waren. Zie voor een goed voorbeeld: L. Mol en M. Kanne, "Prenatale diagnostiek valkuil voor arts en patiënt", in Medisch Contact, 51, 1996, 559561. Daarin komt ook het idee te sprake dat de techniek van alles doet dat de aangeboden keuze ver te buiten en te boven gaat. Een goed voorbeeld van precies zo"n soort kanttekening bij het individuele kiezen, waarin gepleit wordt voor meer aandacht voor de parameters van succes van therapieën, waarbij de betrokkenen collectief betrokken zouden moeten worden, is: Stuart Blume, "Waarom het beoordelen van technologieën voor gehandicapten problematisch is" in: Kennis en Methode, 20, 1996, 362376. Aan het aspect van de (grenzen aan) de manipuleerbaarheid besteed ik in deze rede weinig aandacht. Een van de redenen daarvoor is dat ik vooral situaties van het kiezen onderzoek, dat wil zeggen situaties waarin de mogelijkheid tot manipulatie reeds aanwezig is. Dat neemt echter met weg dat het organiseren van situaties van het kiezen ook bijdraagt aan het alsmaar pogen manipuleerbaarheid tot stand te brengen. Bij het deel van mijn onderzoek dat ingaat op alternatieven voor het kiezen, zou ik graag ook in willen gaan op de andersoortige, niet manipulerende verhoudingen tot de omgeving die daaraan vast (kunnen) zitten. Zie over techniek en manipuleerbaarheid bijvoorbeeld de bijdragen aan: Hans Achterhuis red., De maat van de techniek, Baam, Ambo, 1992. Ze zijn vervolgens niet tegen elkaar uitgespeeld, maar met elkaar versmolten in de QALY, de maat voor Quality Adjusted Life Years. Voor een enthousiast overzicht van iemand die zelf dit begrip "kwaliteit van leven" aan autonomie koppelt, en de kwaliteit van leven hoger vindt naarmate iemand meer autonomie heeft, zie: Dan Broek, "Quality of Life Measures in Heallh Care and Medical Ethics", in: Martha Nussbaum and Amartya Sen, eds., The Ouality of Life, Oxford Clarendon Press, 1993. Zie voor deze beweging de bijdragen aan: Arie Rip, Thomas Misa en Johan Schot, eds. Managing Technology in Society. The Approach of Constructive Technology Asessment, London, Pinter Publishers, 1995. Vooral in de verhalen van politici met een religieuze inspiratie valt distantie van de retoriek van het kiezen te bespeuren. Zo beschreef de katholieke Marga Klompé haar eigen toetreden tot de politiek niet in termen van een welbewuste keuze. Niet dat het toeval was; ze had het over een opdracht die ze te vervullen had, en over haar roeping. En in het politieke handwerk zelf 19 (37) (38) (39) (40) (41) kwam het er vertelde ze, op aan een instrument te zijn van het goede, iets dat geen rationele keuzen, maar geestelijke verdieping vergt. Zie hiervoor: Mieke Aerts, De politiek van de katholieke vrouwen-emancipatie, Amsterdam, Sua, 1994. Het organiseren van keuzen kan overigens ook collectieve subjecten constitueren, die dan eensgezindheid gaan, dan wel moeten vertonen, zodat onderlinge verschillen uit het zicht kunnen verdwijnen. Zie voor de stelling dat gezamelijke inspraak van een sociale groep dankzij dit mechanisme onverwacht averechts uit kan werken: Jan Willem Duyvendak "De Hollandse aanpak van een epidemie. Of waarom Act Up in Nederland niet kon doorbreken" in: idem, Waar blijft de politiek?, Amsterdam, Boom, 1997. Meestal wordt deze zorg overigens niet geconstrasteerd met kiezen, maar met een ethiek van rechten. Dat geeft een iets andere insteek, maar ik heb nog met op een rij gezet waaruit de overeenkomsten en de verschillen precies bestaan Zie voor een goed voorbeeld. Selma Sevenhuijsen, Oordelen met zorg. Feministische beschouwingen over recht, moraal en politiek, Amsterdam, Boom, 1996. Het nadeel van de term logica is haar al te cognitief-talige connotatie. Een voordeel is echter dat het een niet-regionale term is. Hij suggereert niet dat zorgen gebonden is aan een regio, zoals het gezin of de gezondheidszorg, maar dat het een type ordening is die alle situaties kan doordringen Zo vallen ook in de markt of in arbeidsverhoudingen elementen van een zorg-logica te traceren. Zie hiervoor: Peter van Lieshout, "Een sociaal-democratische worsteling. De politieke urgentie van een zorgbeleid" in: Socialisme en Democratie, 52, 251-262. De ironie is dat in debatten over autonomie ethici meer belang hechten aan het onderscheid tussen normaal en afwijkend dan artsen. De meeste ethici immers nemen aan dat het voor een volwassen mens normaal is om te kiezen. In een context als de psychiatrie zien ze dat dat niet altijd goed werkt. Ze vragen zich vervolgens af waar grens ligt, waar het normale vermogen te kiezen ophoudt en de abnormaliteit begint. Bij hun spreken daarover mobiliseren ze vervolgens (ongewild) klassieke psychiatrische onderscheidingen. Die onderscheidingen zijn door psychoherapeutisch georiënteerde psychiaters echter juist opzij gezet. Zij gaan er veeleer vanuit dat niemand ooit werkelijk rationeel is (zelfs zijzelf niet) en dat iedereen (hoe "gek" ook) verdient dat er zorgvuldig geluisterd wordt naar wat ze te zeggen heeft. Dit is de plek voor een verwijzing naar Foucault die allang geleden heeft betoogd dat de rede uitgevonden is op hetzelfde moment als de waanzin en dat hun definities onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld zijn. Zie: Michel Foucault, Folie et déraison; histoire de la folie à l"age classique. Parijs, Gallimard. 1961. Het is opmerkelijk dat de betreffende psychiater hier een redenering volgt die dicht ligt bij de semiotisch ethnografische benaderingswijze die ik in mijn verhaal mobiliseer. Mensen zijn niet van nature, vanzelf, in staat tot het maken van keuzen, maar kunnen dat worden door zich actief in keuzesituaties in te voegen. Net als gepaste aandacht voor de eigen metaforen hoort ook het herkennen van dergelijke analogieën tot de methodische deugden van de empirisch filosoof. 20 (42) (43) (44) (45) (46) (47) Wat ik hier vertel, is gedeeltelijk mijn weergave van de ter plekke gevoerde discussie en gedeeltelijk uitgeschreven in: A. van Dantzig, Kwaliteit van het recht en recht op kwaliteit, een reactie op F. Kortmanns Weldoen op contract. Bijdrage aan een studiedag van de Onderzoeksschool Ethiek, Amsterdam, juni 1997. Met enigszins andere accenten lijkt de logica van de zorg op dat wat Luc Boltanski uitwerkt onder de noemer agapè: de belangeloze liefde. Zie daarvoor: Luc Boltanski: L"Amour et la Justice comme compétences, Paris, Métaillé, 1990. Het idee dat we ook onze houding tegenover techniek wel eens als liefde vorm zouden kunnen geven, in plaats van keuzes te constitueren, is uitgewerkt in: Bruno Latour, Aramis ou l"amour des techniques, Paris, Editions la découverte, 1992. Het is overigens ook mogelijk om niet meteen complete logica"s met elkaar te vergelijken, maar afzonderlijke elementen van de logica van het kiezen naar voren te halen en ermee te variëren. Zo is het kenmerkend voor het kiezen dat objecten van keuze stollen en ook de meeste redelijke rekenregels vereisen vaste variabelen als input. In contrast daarmee is het interessant om de metafoor vloeibaar te mobiliseren. Waar bijvoorbeeld laboratorium diagnostiek vaste cijfers genereert, valt klinische kennis als vloeibaar te kenschetsen. En waar binnen de logica van het kiezen informatie zo vast en zeker mogelijk moet zijn, rijst de vraag waaruit de aantrekkelijke kanten van vloeibare feiten en technieken zou kunnen bestaan. Zie voor een verkenning van deze metafoor: Annemarie Mol and John Law, "Regions, netwerk and fluids: Anaemia and Social Topology" in: Social Studies of Science, 24, 1994, 641-71; en: Marianne de Laet en Annemarie Mol "The Zimbabwe Bush Pump. Mechanics of a Fluid Technology", in voorbereiding. Een goed aanknopingspunt voor dit thema op moreel gebied valt wellicht te vinden in - een inventieve herlezing van - het oude debat over schuld en schaamte. Als immers schuld aan kiezen gebonden is, wat voor soort situaties geven dan aanleiding tot schaamte? Zie ook: Signe Howell ed., The Ethnograpy of Moralities, London, Routledge, 1997. Op economisch gebied zijn er aanknopingspunten te vinden in de studies naar de gift. Een gift laat niets te kiezen over. Zie hiervoor: Marilyn Strathern, The Gender of the Gift. Berkeley, University of California Press, 1988. Het is vanwege deze materiële verankering van morele normen, dat ze niet universeel kunnen zijn en dat ook bij normen de vraagt rijst hoe ze zich kunnen verplaatsen. Voor een nog wat prille uitwerking van deze gedachte, waarbij het normaal Hb als analogon voor morele normen funcioneert, zie: Annemarie Mol en Ruud Hendriks, "De hele wereld één Hb? Universaliteit, localiteit en bloedarmoede", in: Krisis, 58, 1995, p 56-73. In het debat over de zorg heeft dit kruispunt van waarderingen aanleiding gegeven voor het uitvinden van de term bemoeizorg, een term waarmee Jos van der Lans en Paul Kuipers uitdrukken dwang positief te willen waarderen als daarmee verwaarlozing voorkomen wordt. Een aantal filosofen doet intussen doen veel moeite om "zorg" en "dwang" van elkaar los te koppelen. Een van de mogelijkheden daartoe biedt het foucauldiaanse idee van de zorg voor zich zelf. Een creatieve uitwerking daarvan kan het zelfs mogelijk maken zorg in de andere pool te laten belanden: niet die van de dwang, maar die van 21 (48) (49) (50) een specifiek soort autonomie. Zie hiervoor: Henk Manschot, Levenkunst of lijfsbehoud, oratie. Utrecht, Universiteit Humanistiek, 1992; Joep Dohmen, "Pledooi voor een bestaansethiek in de late moderniteit", in: Marjan Verkerk, red. Denken over zorg, Amsterdam, Elsevier/de Tijdstroom, 1997 en Marli Huijer, De kunst gewoon te leven, Amsterdam, Boom, 1996. Rechtvaardigen gebeurt in verscheidene vocabulaires. Luc Boltanski en Laurent Thévenot onderscheiden er zes in hun De la Justification. Les économies de la grandeur, Paris, Gallimard, 1991. Voor een introductie op dit werk, zie: Lieve de Recht en co. "Camembert, rechtvaardigen en de geweldloze liefde" in: Krisis, 47, 1992, 5-24. Een dergelijke vergelijkbaarheid vereist dat de verschillende kaarten dezelfde schaal hebben en dezelfde legenda. Dat echter is nu juist zelden het geval. Voor een fascinerende poging wel tot een vergelijking tussen "culturen" te komen, zie: Tzvetan Todorov, La conquête de l"Amérique, Paris, Editions du Seuil, 1982. Daarin contrasteert Todorov het Azteekse mensenoffer met de Europese massavernietiging. Voor een goede poging de moraliteit van en in het schrijven zichtbaar te maken, zie: Baukje Prins The standpoint in question. Situated knowledges and the Dutch minorities discussion, Proefschrift, Utrecht, 1997. 22