de eerste kamer - Nederlands Juristenblad

advertisement
NEDERLANDS JURISTENBLAD
DE EERSTE KAMER
• En het politieke primaat van de
Tweede Kamer
• Een conflictregeling voor het
parlement
• Vergoeding van leegstandschade in
het faillissement van de huurder
• Meer over verboden verenigingen
P. 2342-2422 JAARGANG 89 10 OKTOBER 2014
10304686
34
Where
privacy
meets
compliancy
De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met
persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is
vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving
implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen?
Let’s meet op brunel.nl
Inhoud
Prof. mr. P.J. Wattel
Derde landen?
Wetenschap 1769
2345
2346
Mr. E.C. Drexhage
De Eerste Kamer en het politieke
primaat van de Tweede Kamer
Lessen uit het buitenland
Focus 1770
E. Korevaar
Het zwarte gat in het
politieke staatsrecht
Een conflictregeling voor
het parlement
Wetenschap 1771
2356
2362
Prof. dr. J.G. Brouwer
2369
Reactie op ‘Enige observaties naar
aanleiding van de zaak Martijn’
1774-1795 Rechtspraak
1796 Boeken
1797-1808 Tijdschriften
1809-1818 Wetgeving
1819-1822 Nieuws
1823 Universitair nieuws
1824 Personalia
1825 Agenda
DE EERSTE KAMER
DERDE land zijn voor
• En het politieke primaat van de
het kapitaalverkeer, geldt
• Meer over verboden verenigingen
Tweede Kamer
• Een conflictregeling voor het
parlement
• Vergoeding van leegstandschade in
het faillissement van de huurder
P. 2342-2422 JAARGANG 89 10 OKTOBER 2014
34
dat dan ook voor de
EIGEN LGO, dus voor
van Nederland?
Reacties 1772-1773
Rubrieken
NEDERLANDS JURISTENBLAD
ANDERE lidstaat een
CURAÇAO ten opzichte
Mr. M.P. Verdonk
De vergoeding van
leegstandschade in het
faillissement van de huurder
Prof. mr. H.J. Snijders
Naschrift
Als de LGO van een
2370
10304686
Vooraf 1768
Pagina 2345
Uit de bespreking blijkt dat in
ALLE bestudeerde LANDEN
met een SENAAT een min
of meer PERMANENTE
DISCUSSIE plaatsvindt over
zijn ROL en POSITIE, zelfs in
FEDERALE staten
Moet een RECHTER dan toch
over een VERENIGINGSVERBOD beslissen, dan is
het GRONDWETTELIJK
zaak om zich uiterst
TERUGHOUDEND op te
Pagina 2369
stellen
Pagina 2354
2372
2395
2396
2406
2417
2419
2420
2421
Hoe kan de POSITIE van
de Eerste Kamer meer in
OVEREENSTEMMING
worden gebracht met haar
democratische LEGITIMATIE
en hoe kan de Eerste Kamer
meer bijdragen aan de
KWALITEIT van de
WETGEVING?
Pagina 2361
Het EVENWICHT tussen het
belang van de VERHUURDER
en dat van de BOEDEL, kan
NIET worden doorbroken
door het bedingen van een
RECHT op vergoeding van
LEEGSTANDSCHADE
Pagina 2364
Omslag: © Bart Maat / Hollandse Hoogte
Die BEPERKING tot (een
structureel PATROON van)
STRAFBARE feiten kent de
CONSTITUTIE niet
Pagina 2373
Nederland hield onvoldoende
rekening met het feit dat
het hele GEZIN van de
ILLEGALE VROUW uit
NEDERLANDERS bestaat
Pagina 2417
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Peter J. Wattel
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
reviewers beoordeeld.
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Adjunct-secretaris Berber Goris
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Capital Media Services
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
tel. (0570) 673 555.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
Erasmus School of Law (ESL) biedt vooraanstaand universitair onderwijs en onderzoek in Rechtsgeleerdheid,
Fiscaal recht en Criminologie. Het innovatieve onderwijsmodel ‘active academic learning’ biedt studenten de ideale
omgeving voor academische ontwikkeling. Internationalisering en multidisciplinariteit zijn zowel in het onderwijs
als in het wetenschappelijk onderzoek vanzelfsprekend.
ESL is een ondernemende faculteit met medewerkers die energiek, meedenkend en initiatiefrijk zijn. Er werken
meer dan 350 medewerkers met plezier in het onderwijs, het onderzoek en de ondersteuning. ESL is de afgelopen
jaren sterk gegroeid en telt momenteel ruim 4.000 studenten.
Erasmus Universiteit Rotterdam
Hoogleraar privaatrecht 1,0 fte
Als full time hoogleraar privaatrecht vervult u een sleutelrol in de facultaire organisatie. U geeft – mede – leiding aan
de sectie Burgerlijk recht en participeert in het succesvolle onderzoeksprogramma Behavioural Approaches to
Contract and Tort, Relevance for Policymaking.
U werkt nauw samen met de proximi en de overige medewerkers binnen de sectie Burgerlijk recht. In het kader van
het onderzoeksprogramma coördineert u het functioneren van de daarin participerende leerstoelhouders en werkt u
nauw samen met hoogleraren van andere EUR-faculteiten.
U draagt wezenlijk bij aan de uitbouw van de profielen in het onderzoek en u draagt zorg voor de ontwikkeling,
afstemming en verzorging van de onder de leeropdracht vallende onderdelen van de onderwijsprogramma’s,
waaronder het bachelor-onderwijs, de Master Privaatrecht en de Master Aansprakelijkheid en Verzekering.
U bent een uitstekend jurist en u kunt bogen op een uitstekende academische reputatie op het gebied van het
algemeen vermogensrecht, die onder meer blijkt uit een goed beoordeelde dissertatie, publicaties in nationale en
internationale peer reviewed tijdschriften, alsmede op een relevant wetenschappelijk netwerk. U bent aantoonbaar
in staat om tweede- en derdegeldstroomfinanciering te genereren ten behoeve van onderzoek en onderwijs.
Voor nadere informatie over de functie kunt u zich wenden tot prof. mr. S.D. Lindenbergh,
e-mail: [email protected], telefoon 010 - 408 26 61.
Uitgebreide functieomschrijving kunt u vinden op
https://www.academictransfer.com/24617
Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
Vooraf
1768
Derde landen?
34
Diverse EU-lidstaten, met name Frankrijk,
Nederland en het VK, hebben ‘landen en gebieden overzee’ (LGO). De Unierechtelijke status
van die LGO is al decennia lang hoogst schimmig. Soms
worden zij aangemerkt als deel van hun lidstaat, soms als
derde land en soms als iets geassocieerds er tussenin
(tweede land?). Ze zijn geen onderdeel van de EU, en de
VwEU-verkeersvrijheden gelden niet voor hen, tenzij uitdrukkelijk van toepassing verklaard, maar ze hebben wel
een ‘speciale’ status. Er is een LGO-Besluit van de Raad,
waarvan de Considerans de ongrijpbare status van de LGO
goed treft: “De LGO zijn geen derde landen, maar maken
ook geen deel uit van de interne markt; (…)”.
Het kapitaal- en betalingsverkeer is als enige EU-verkeersvrijheid óók vrijgemaakt in verhouding tot de rest
van de wereld; art. 63 VwEU verklaart dat “(…) alle beperkingen van het kapitaalverkeer (lid 1) en het betalingsverkeer (lid 2) tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten
en derde landen verboden (zijn)”. Zijn de LGO voor de toepassing van dit vrije kapitaalverkeer ‘derde landen’, dan
zijn dus fiscale belemmeringen een probleem. En die zijn
er: onder druk van de VS (die misbruik zag van zijn belastingverdragen met EU-lidstaten), de OESO en de EU (die
beiden oneerlijke fiscale beleidsconcurrentie zagen) en
sinds de kredietcrisis ook de G20 (die belastingontwijking
zag), zijn LGO zoals de Britse Maagdeneilanden en Kaaimaneilanden en de (voormalige) Nederlandse Antillen,
geleidelijk van hun al te belastingparadijselijke kenmerken ontdaan, onder meer door verplichte fiscale gegevensuitwisseling, maar ook door heffingen. Frankrijk heft bijvoorbeeld 3% op Frans onroerend goed dat uiteindelijk in
handen is van niet EU-gerechtigden. En Nederland heft
een 8,3% bronheffing op deelnemingsdividend dat naar
moedervennootschappen in de Caribische Rijksdelen
stroomt. Dit soort regels zijn discriminatoir omdat ze niet
gelden voor binnenlandse en EU-gerechtigden: investeerders uit de LGO worden ongunstiger belast dan eigen
investeerders. Als de LGO ‘derde landen’ zijn, is dat verschil
in behandeling een door art. 63 VwEU in beginsel verboden fiscale discriminatie.
De Franse 3%-heffing was voor de Franse rechter in
zaak C-384/09 Prunus aanleiding om het HvJ EU prejudiciele vragen te stellen over de status van de Britse Maagdeneilanden ten opzichte van Frankrijk. Het antwoord was
duidelijk: “Gelet op de onbeperkte territoriale werkingssfeer [van art. 63 VwEU] moet worden aangenomen dat
deze bepaling noodzakelijkerwijs van toepassing is op het
kapitaalverkeer naar en uit de LGO.” Voor het vrije kapitaalverkeer zijn de LGO dus, ondanks de tegengesteld luidende Considerans, derde landen. Frankrijk moest dus
met een héél goede rechtvaardiging komen voor zijn fiscale discriminatie.
Door de LGO als derde landen te bestempelen, voorkwam het Hof terecht dat kapitaalverkeer met de LGO
minder vrij zou zijn dan kapitaalverkeer met, bijvoorbeeld, Panama of Bhutan, die, anders dan de LGO, niet
‘geassocieerd’ zijn met de Unie.
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
Als de LGO van een andere lidstaat een derde land
zijn voor het kapitaalverkeer, geldt dat dan ook voor de
eigen LGO, dus voor Curaçao ten opzichte van Nederland?
Of is dat een puur interne situatie? Deze vraag heeft de
Hoge Raad gesteld in de zaken C 24/12 en C 27/12, X en
TBG Ltd, over de discriminerende 8,3%-bronheffing jegens
de Antillen.
Van die vraag raakte het Hof zó van streek dat hij
hem niet heeft beantwoord en terug lijkt te willen komen
op Prunus. Hij gaat in X en TBG geheel voorbij aan art. 63
VwEU en kijkt alleen in het LGO-besluit. Dat Besluit heeft
een eigen bepaling over kapitaalverkeer (art. 47), die evident beperkter is geformuleerd dan art. 63 VwEU. Niettemin stelt het Hof doodleuk dat de reikwijdte van art. 47
‘bijzonder ruim’ is, en ‘nauw aansluit bij de draagwijdte’
van art. 63 VwEU. Hij wil blijkbaar het kapitaalverkeer met
de LGO en dat met derde landen niet meer gelijktrekken
door de LGO tot derde landen te bombarderen (het LGOBesluit zegt nu eenmaal letterlijk dat zij dat niet zijn),
maar door art. 47 LGO-Besluit hetzelfde te interpreteren
voor de LGO als art. 63 VwEU voor derde landen. Wat de
discriminerende 8,3% dividendbelasting betreft, wijst het
Hof de Hoge Raad op art. 55 LGO-Besluit, dat anti-belastingparadijs-maatregelen toelaat, mits evenredig.
Hoewel het Hof in X en TBG aldus onmiskenbaar art.
47 en 55 LGO-Besluit in plaats van art. 63 VwEU toepast op
Nederland en zijn eigen LGO, zegt het Hof merkwaardigerwijs dat hij (ook) niets gezegd wil hebben over de vraag “in
welke mate de Unierechtelijke regels betreffende de verhoudingen tussen de Unie en de LGO van toepassing zijn
op een lidstaat en zijn eigen LGO.” Huh? Maar het Hof heeft
die LGO/Unie-verhoudingsregels toch juist net toegepast op
Nederland/Curaçao, constaterende dat het VwEU het vrije
kapitaalverkeer niet van toepassing verklaart op de LGO, en
om die reden alleen het LGO-Besluit toepassende? Het Hof
lijkt hier net een politicus: “U heeft mij niet horen zeggen
wat u mij zojuist heeft horen zeggen.”
De prejudiciële procedure ex art. 267 VwEU is volgens het Hof een ‘rechterlijke dialoog’. Maar de dialoog
over de LGO wil nog steeds niet erg vlotten. Ik vat hem
samen:
– Geldt art. 63 VwEU tussen een lidstaat en andermans
LGO?
– Ja.
– Geldt art. 63 VwEU ook tussen een lidstaat en zijn eigen
LGO?
– Euhh … dat zeggen we niet, ennuh, trouwens: bij nader
inzien geldt art. 63 VwEU ook voor andermans LGO
misschien toch maar niet. En of het LGO-Besluit voor de
eigen LGO geldt, kunnen we eigenlijk evenmin zeggen,
maar u moet op uw eigen LGO wel art. 47 en 55 LGOBesluit toepassen.
Kennelijk is het Hof erg gehecht geraakt aan de
schimmigheid van de status van de LGO.
Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2345
1769
Wetenschap
De Eerste Kamer en het
politieke primaat van
de Tweede Kamer
Lessen uit het buitenland
Bettie Drexhage1
Het zittende kabinet heeft een meerderheid in de Tweede Kamer, maar niet in de Eerste Kamer. Al enkele
keren heeft het concessies moeten doen aan niet-regeringsfracties wier steun in de Eerste Kamer noodzakelijk
was om maatregelen aanvaard te krijgen. De fractieleider van de grootste regeringspartij ergert zich hieraan
en vindt dat de senaat, als dit zo doorgaat, maar beter kan worden opgedoekt.2 Opdoeking is waarschijnlijk
geen haalbare optie, maar voor een hernieuwde bezinning op de rol en positie van de Eerste Kamer is wel
aanleiding, nu de politieke ontwikkelingen het waarschijnlijk maken dat in de toekomst vaker met smalle
coalities zal moeten worden gewerkt die in de Eerste Kamer geen meerderheid hebben. Ervaringen met
tweekamerstelsels in andere landen leren dat conflicten tussen beide kamers in zo’n geval nogal eens op de
spits worden gedreven, maar ook dat er methoden zijn om dat te voorkomen of te verzachten. Dat kan worden
afgeleid uit een notitie die het kabinet op 26 september 2014 aan de beide Kamers heeft toegestuurd.
1. Inleiding
Een senaat met een onvaste rolopvatting
‘Kerntaak van de Eerste Kamer is de kwaliteit van de wetgeving te toetsen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en
handhaafbaarheid. (…) De controle op het regeringsbeleid
berust allereerst bij de Tweede Kamer. De Eerste Kamer
stelt zich in dit opzicht dan ook terughoudend op. Zij controleert vooral de hoofdlijnen van beleid en de onderlinge
samenhang van de verschillende regeringsplannen.’ Aldus
typeert de Eerste Kamer zelf op haar website haar rol en
positie ten opzichte van de regering en Tweede Kamer.3
Zo bezien lijkt de Kamer primair een club die de regeringsplannen nogal afstandelijk onderwerpt aan een wetstechnische en beleidsanalytische toets. Een soort Raad
van State (Afdeling advisering) voor de slotfase van
beleids- en wetgevingsprocessen. Het is deze rol waartoe
de Eerste Kamer zich volgens de fractieleider van de VVD
(weer) zou moeten beperken, maar de geschiedenis leert
dat de senaat in werkelijkheid zijn rol nooit zo beperkt
heeft opgevat. Zodra fracties uit de Eerste Kamer daar aanleiding en kansen voor zagen, hebben zij het ministers en
kabinetten politiek altijd moeilijk gemaakt en er is geen
staatsrechtelijke regel die hen dat verbiedt.4
De rolopvatting van de Eerste Kamer lijkt te wisselen
met de politieke kansen die ze ziet. Door de veranderde
2346
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
politieke verhoudingen valt te verwachten dat kabinetten
in de toekomst vaker in de senaat geen meerderheid zullen hebben en dus op politieke tegenstand zullen stuiten.
Tenzij natuurlijk bij kabinetsformaties naar dusdanig brede coalities wordt gestreefd, dat ook in de senaat een
meerderheid aanwezig is, maar dat valt hoogstens op
bescheiden schaal te verwachten, afgaande op ervaringen
in andere landen.5 Het ziet er dus naar uit dat regeren
wisselvalliger wordt, of zo men wil: avontuurlijker. Is dat
erg en moet daar iets aan gedaan worden, even aannemend dat dit tot de mogelijkheden behoort?
Het hangt ervan af wat men als de belangrijkste rol van
een senaat ziet.
Wie die rol vooral ziet in het leveren van een politiek
tegenwicht tegen het kabinet en de regeringsfracties, zal
een sterkere politieke profilering van de senaat juist verwelkomen. Hetzelfde geldt voor wie hecht aan een grote
mate van ‘beleidsstabiliteit’: senaten maken in het algemeen beleidswijzigingen moeilijker en bevorderen zo de
handhaving van de status quo.6 Een senaat die een andere
politieke samenstelling heeft dan het bijbehorende lagerhuis, versterkt de checks & balances, maar de prijs die
daarvoor wordt betaald, is een grotere instabiliteit van
kabinetten en het bemoeilijken van de uitvoering van
regeringsprogramma’s die op basis van het kiezersman-
daat tot stand zijn gekomen.7 In hoeverre beleidsstabiliteit als een positieve waarde kan worden gezien, hangt uit
de aard der zaak af van de waardering van de status quo.
Het kan ook worden aangeduid als ‘innovatieve zwakte’ of
‘inertia’.8 Voor wie de rol van de senaat vooral ziet zoals de
Eerste Kamer deze zelf omschrijft op haar website, is het
ongewenst dat hij hiervan op politieke gronden zomaar
kan afstappen. Voorstanders van afschaffing van de Eerste
Kamer vinden natuurlijk beide rollen overbodig, of menen
dat die wel op andere manieren kunnen worden vervuld.
Hoe men er ook tegenaan kijkt, voor de discussie die
nu of later zeker weer zal losbranden, kan het nuttig zijn
om ook eens naar ervaringen in andere landen te kijken,
zoals het kabinet in zijn recente notitie doet. Die notitie
bevat veel informatie uit een grote hoeveelheid bronnen,
maar een echte vergelijking met het Nederlandse stelsel
geeft ze niet en het kabinet trekt evenmin conclusies, hoezeer die soms ook voor de hand lijken te liggen. Dat wil ik
in deze bijdrage wel doen, uiteraard geheel op persoonlijke titel. Ik baseer me daarbij hoofdzakelijk op de informatie uit de kabinetsnotitie en op de daarin vermelde bronnen. Daaruit valt om te beginnen af te leiden dat
samenstelling en bevoegdheden van de senaten in de
bestudeerde landen onderling sterk verschillen, maar ook
dat de Nederlandse Eerste Kamer in meerdere opzichten
tamelijk uniek is en dat ze, met haar volledige vetorecht,
een van de potentieel sterkere senaten is. De ervaringen
in andere landen leren, dat dergelijke senaten overal
geneigd zijn van rol te wisselen zodra de oppositie daarin
een meerderheid heeft, maar ook dat een senaat in
opspraak komt, zodra hij zich politiek in de ogen van
lagerhuis en regering te zeer profileert. Ze leren ons verder dat er verschillende wegen zijn voor wie het politieke
primaat van de Tweede Kamer wil versterken. Afschaffing
van de senaat is – althans in theorie – een van de opties:
de meeste parlementaire democratieën doen het met één
kamer en het ontstaan en de ontwikkeling van senaten
heeft historisch meer te maken met de krachtsverhoudingen van het moment dan met de aan senaten wel toegedachte functies.
2. Historie
Het tweekamerstelsel is twee keer uitgevonden en
maakte vooral opgang doordat het oude elites in
nieuwe tijden een plaats bood9
De oudste meerkamerstelsels ontstonden als methode
voor middeleeuwse vorsten om te overleggen met verte-
genwoordigers van de verschillende maatschappelijke
standen. In Engeland ontstond zo in de veertiende eeuw
een stelsel met twee ‘kamers’: een waarin overleg plaatsvond met de feodale leenmannen en bisschoppen en een
waarin de burgers (commoners) en de lagere adel waren
vertegenwoordigd. Met de opkomst van het absolutisme
raakte dit overleg in veel landen in onbruik, maar in Engeland groeide het parlement juist uit tot een sterke
machtsfactor naast de Kroon. In de theorievorming over
goed bestuur van de zeventiende en achttiende eeuw
Het ontstaan en de ontwikkeling
van senaten heeft historisch meer te
maken met de krachtsverhoudingen
van het moment dan met de aan
senaten wel toegedachte functies
werd daarom vaak met bewondering naar Engeland gekeken en kregen de Engelse instituties achteraf een theoretische rechtvaardiging. Dat gold ook voor het tweekamerstelsel, waarbij werd teruggegrepen op opvattingen over
‘mixed government’ die al bij de oude Grieken en Romeinen waren te vinden: monarchie, aristocratie en democratie dienen elkaar in evenwicht te houden om corruptie
van het gezag te voorkomen. Zo was Montesquieu van
mening dat de vrijheid van de burgers in Engeland het
beste was verzekerd, omdat daar de uitvoerende macht bij
de Koning berustte en de wetgevende macht bij twee vertegenwoordigende lichamen: een van de adel en een van
het gewone volk. Doordat beide kamers een vetorecht hadden, was gegarandeerd dat de stem van degenen die zich
door geboorte, rijkdom of verdienste van de massa onderscheiden, niet ten onder ging.10
In oude confederale stelsels, zoals de Zwitserse confederatie (1291-1798) en de Republiek der Verenigde
Nederlanden (1579-1795) bestond de besluitvormende
vergadering steeds uit één kamer, waarin elke deelnemende eenheid een gelijke stem had en voor belangrijke
beslissingen unanimiteit was vereist of een gekwalificeer-
Auteur
3. De Eerste Kamer in vogelvlucht, Den
no. 02-010, revised edition 2007, www.ssc.
8. A. Vatter, ‘Bicameralism and Policy Perfor-
1. Mr. E.C. Drexhage was tot 1 februari
Haag, 2008, www.eerstekamer.nl/begrip/
upenn.edu/~merloa/wpapers/bicameralism.
mance: The Effects of Cameral Structure in
2014 in dienst van het Ministerie van
publicaties_eerste_kamer.
pdf.
Comparative Perspective’, The Journal of Legis-
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
4. P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kumme-
6. J. Uhr, ‘Bicameralism’, in: R.A.W. Rhodes,
lative Studies, vol. 11, 2005/2, p. 194–215.
Nadien heeft zij ten behoeve van de in deze
ling, Het Nederlandse parlement, Kluwer:
S.A. Binder & B.A. Rockman, The Oxford
9. Tenzij anders vermeld, is de informatie in
bijdrage besproken kabinetsnotitie (Kamer-
Deventer 2010, p. 54-61.
Handbook of Political Institutions, Oxford,
deze paragraaf ontleend aan Tsebelis &
stukken II 2014/15, 34000-VII, nr. 4)
5. C. Volden & C.J. Carrubba, ‘The Formati-
2008, (Kindle edition), hfdst. 24; G. Tsebelis
Money, 1997, p. 15-43 en aan D. Shell,
onderzoek gedaan naar senaten in andere
on of Oversized Coalitions in Parliamentary
& J. Money, Bicameralism, Cambridge,
‘The History of Bicameralism’, in: N.D.J.
landen.
Democracies’, American Journal of Political
1997, p. 209 e.v.
Baldwin & D. Shell (eds.), Second Cham-
Science, vol. 48, 2004/3, p. 521–537;
7. Tsebelis & Money 1997; P. Norton,
bers, Abingdon/New York, 2001, p. 5-18.
Noten
D. Diermeier, H. Eraslan & A. Merlo,
‘Adding Value? The Role of Second Cham-
10. Montesquieu, Over de geest van de
2. ‘Senaat met grillen liever afschaffen’, De
Bicameralism and Government Formation,
bers’, Asia Pacific Law Review, vol. 15,
wetten, vertaling J. Holierhoek, Amsterdam,
Telegraaf 19 april 2013.
University of Pennsylvania, Working Paper
2007/1, p. 1-18.
2006, p. 223/224.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2347
Wetenschap
Het tweekamerstelsel is als het ware twee keer uitgevonden, met de
eerste keer een senaat als aristocratische kamer en de tweede keer
een senaat als statenvertegenwoordiging
de meerderheid.11 Dat gold ook voor het gezamenlijke
Congres dat de dertien Engelse koloniën in Noord Amerika aan het eind van de achttiende eeuw instelden (Articles
of Confederation artikel 9 par. 6). In de constitutionele
conventie van 1787 bleek de inrichting van het parlement
voor de nieuw gevormde Verenigde Staten een van de
belangrijkste twistpunten. De afgevaardigden van de kleinere deelstaten en de voorstanders van zoveel mogelijk
autonomie voor de deelstaten, wilden het stelsel van de
confederatie (elke deelstaat een gelijke stem) handhaven,
maar anderen bepleitten een vertegenwoordiging die
gebaseerd was op de bevolkingsaantallen van de deelstaten. De controverse werd uiteindelijk beslecht in wat
bekend kwam te staan als ‘the great compromise’: er
kwam een direct gekozen Huis van Afgevaardigden, bij de
verkiezing waarvan elke kiezer een gelijke stem had, en
daarnaast een Senaat met per deelstaat twee afgevaardigden. In de nadien geschreven Federalist Papers geeft Madison toe dat het stelsel berust op een compromis, maar
noemt hij ook een aantal belangrijke functies voor de
nieuwe senaat. Hij schetst daartoe het schrikbeeld van een
Huis van Afgevaardigden waarin telkens wisselende leden
die er slechts kort deel van uitmaken, zonder veel kennis
van zaken grote hoeveelheden wetten maken onder
invloed van irrationele passies of zich door een nalatige
en machtsbeluste of corrupte regering laten inpakken of
ermee samenspannen. Een senaat kan dit alles voorkomen doordat hij een extra check op de regering levert, de
andere kamer kan corrigeren wanneer die zou toegeven
aan plotselinge en hevige gemoedsbewegingen, en voorziet in de behoefte aan gedegen kennis over de wetten en
belangen van het land. Daarom ook moet een senaat klein
zijn, de leden niet te jong en hun zittingsduur lang
genoeg om kennis van zaken te verzekeren.12
Het tweekamerstelsel is dus als het ware twee keer
uitgevonden, met de eerste keer een senaat als aristocratische kamer en de tweede keer een senaat als statenvertegenwoordiging. Zowel het Engelse als het VS-model is vanaf de negentiende eeuw in veel landen nagevolgd. De
instelling van een senaat bleek een handige tegemoetkoming aan degenen (standen of staten) die in een nieuw
vorm te geven constitutie aan invloed dreigden te verliezen en kon, ondanks het toen nog zeer beperkte kiesrecht,
de angst wegnemen voor de opkomende democratisering.
Federale staten kopieerden vaak het Amerikaanse model
om uit eenzelfde soort impasse te komen (bijv. Zwitserland in 1848, Australië in 1900, Oostenrijk in 1920). In
niet-federale (unitaire) staten was de keuze tussen een- of
tweekamerstelsel vaak omstreden, maar de uitkomst was
doorgaans een variant van het Britse Hogerhuis. Ook in
Nederland werd in 1815, op aandringen van de Belgische
leden van de grondwetscommissie, uiteindelijk hiervoor
gekozen. De leden van de nieuwe Eerste Kamer werden
door de Koning voor het leven benoemd uit de aanzienlij-
2348
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
ken van het land. Volgens de zogenoemde bolwerktheorie
was de senaat vooral bedoeld om zo nodig het conflict
met de Tweede Kamer aan te gaan, zodat de Koning en
zijn ministers dat niet hoefden te doen.13
In federale stelsels is weliswaar vaak veel discussie over
de rol en positie van de senaat, maar het voortbestaan van
de senaat is er zelden omstreden (met uitzondering van
Canada). Voor senaten in unitaire staten ligt het lastiger. De
uitbreiding van het kiesrecht, de afnemende maatschappelijke rol van adel en grondbezit en het volledig verdwijnen van
het idee van standenvertegenwoordiging maakten een politieke rol voor deze senaten minder vanzelfsprekend. Dat leidde ertoe dat ofwel hun bevoegdheden werden ingeperkt
(bijv. in Groot-Brittannië in 1911 en 1947; Frankrijk in de
Vierde en Vijfde Republiek), ofwel hun samenstelling werd
gelijkgetrokken met die van het lagerhuis (bijv. in Nederland
in 1917; Italië in 1948), ofwel de senaat werd afgeschaft (bijv.
in Nieuw Zeeland in 1951, Denemarken in 1953, Zweden in
1970, Noorwegen in 2009). Hun voortbestaan wordt tegenwoordig – ook in Nederland – doorgaans beargumenteerd
met de waarde van een second opinion voor de kwaliteit en
de stabiliteit van de wetgeving en met de meer onafhankelijke positie die een senaat kan innemen ten opzichte van
regeringen die in het lagerhuis op weinig tegenspraak hoeven te rekenen.14 Daarnaast hebben ook veel niet-federale
landen geprobeerd hun senaat een functie te geven in het
representeren van regionale belangen.15
3. Verspreiding
De meeste landen doen het met één kamer; in ontwikkelde democratieën neemt het aantal tweekamerstelsels af
Er zijn tegenwoordig veel meer landen zonder dan met
een senaat. In de database van de Interparlementaire
Unie (IPU), die dit soort gegevens wereldwijd bijhoudt,
staan 113 eenkamerstelsels en 79 tweekamerstels geregistreerd.16 Ongeveer zestig procent van de aan de IPU
deelnemende landen rekent zichzelf dus tot de staten
met een eenkamerstelsel. Er is een duidelijk verband met
de staatsvorm en de bevolkingsomvang van een land.
Nagenoeg alle federale staten hebben een tweekamerstelsel, waarbij de senaat doorgaans de deelstaten vertegenwoordigt. Onder de niet-federale staten verschilt het.
Daar zien we een tweekamerstelsel vooral in de grotere
staten en veel minder naar gelang het bevolkingsaantal
geringer is.
Van de 48 landen die de IPU tot de Europese regio
rekent, hebben er zeventien een tweekamerstelsel en doen
31 het dus zonder een senaat. Het verband met staatsvorm en bevolkingsomvang is ook in Europa duidelijk
waar te nemen (zie figuur 1, ontleend aan de kabinetsnotitie). De zes federale staten die Europa telt, hebben alle een
tweekamerstelsel. Van de 42 unitaire staten in Europa
hebben er slechts elf een senaat. Daarbinnen is een duidelijk verband met de bevolkingsomvang. Van de zes unitai-
Figuur 1: Aandeel staten met een tweekamerstelsel in Europa
100%
66,7%
35,5%
31,3%
10%
Totaal
17 van de 48
Federale
staten
Niet federale staten naar inwonertal
< 5 mln.
5-40 mln.
> 40 mln.
6 van de 6:
2 van de 20:
5 van de 16:
4 van de 6:
Rusland
Duitsland
België
Oostenrijk
Zwitserland
Bosnië en
Herzegovina
Ierland
Slovenië
Polen
Roemenië
Nederland
Tsjechië
Belarus
Groot-Brittannië
Frankrijk
Italië
Spanje
democratieën niet voor; wel in landen die hun staat na een
periode van autocratisch bestuur opnieuw hebben vorm
gegeven in democratische zin.18 Zo koos Spanje na beëindiging van het Franco-bewind voor een tweekamerstelsel.19
Na de val van het ijzeren gordijn koos een minderheid van
de nieuwe Oost-Europese democratieën ook voor een tweekamerstelsel,20 al werd dat in twee daarvan al snel weer
afgeschaft (Kroatië in 2001 en Servië in 2003).21 In nieuwe
democratieën buiten Europa lijkt een tweekamerstelsel ook
tegenwoordig nog een middel om gevestigde elites zich te
laten verzoenen met het democratiseringsproces22 en om
minderheden te beschermen tegen het risico van een
tyranny of the majority.23 Maar in gevestigde democratieën
neemt het aantal tweekamerstelsels dus niet toe maar af.
Dit ongetwijfeld tot spijt van de Association des Sénats
d’Europe, die zich blijkens haar website zonder reserves ‘la
promotion du bicamérisme’ ten doel stelt, en waarvan ook
de Eerste Kamer lid is.24
4. Verschillen en overeenkomsten
Bron: IPU (bevolkingscijfers ontleend aan CIA The World
Factbook).
re staten met een bevolkingsomvang boven de 40 miljoen
hebben er vier een tweekamerstelsel (Groot-Brittannië,
Frankrijk, Italië, Spanje) en twee niet (Oekraïne en Turkije).
Van de 20 staten met een bevolkingsomvang onder de vijf
miljoen hebben er slechts twee een senaat: Ierland en Slovenië. Onder de zestien staten met een bevolkingsomvang
tussen vijf en 40 miljoen zijn er vijf met een tweekamerstelsel: naast Nederland zijn dat alleen Polen, Roemenië,
Tsjechië en Belarus. Landen met een eenkamerstelsel zijn
in deze categorie onder andere Portugal, Griekenland,
Hongarije, Zweden, Denemarken, Finland en Noorwegen.
De vraag waarom kleinere staten het vaker met slechts
één kamer doen, komt in de literatuur nauwelijks aan de
orde. Een enkele keer wordt het vermoeden uitgesproken
dat dit iets te maken heeft met de grotere homogeniteit
van kleine staten of de geringere economische complexiteit en politieke gelaagdheid.17
Landen met een eenkamerstelsel hebben vaak vroeger
wel een senaat gehad, maar deze later afgeschaft. In Europa
zijn dat bijvoorbeeld Griekenland (1935), Denemarken
(1953), Zweden (1970), Portugal (1974), Turkije (1980) IJsland (1991) en Noorwegen (2009). Nieuw gecreëerde of in
ere herstelde tweekamerstelsels komen in gevestigde
Vergelijking met andere OESO-landen
Senaten vertonen een grote variëteit in de wijze van
samenstelling, de eraan toegekende bevoegdheden en de
rol die zij spelen in de nationale politieke besluitvorming.
Veel minder dan bij lagerhuizen lijkt er een eenduidige
logica aan ten grondslag te liggen. Dit geldt ook als we
alleen kijken naar senaten in gevestigde democratieën. In
de kabinetsnotitie is dit geoperationaliseerd als de landen
die lid zijn van de OESO. De OESO telt 34 lidstaten, waarvan negentien een tweekamerstelsel hebben. Daarvan laat
het kabinet de presidentiële tweekamerstelsels (VS, Mexico, Chili) buiten beschouwing en dat lijkt mij terecht,
omdat de rol van een senaat daar sterk wordt bepaald
door de verregaande machtenscheiding.25 In deze bijdrage
laat ik ook Japan en Slovenië buiten beschouwing, omdat
daarover relatief weinig literatuur voorhanden is en hun
politieke stelsels zich bovendien minder goed lijken te
lenen voor een vergelijking. Dan resteren dus veertien
landen: zes federale staten en acht niet-federale. Over al
deze landen bevat de kabinetsnotitie uitgebreide informatie, waaruit hierna alleen enkele opvallende zaken kunnen
worden aangestipt. Teneinde het aantal noten enigszins te
beperken, is de geraadpleegde literatuur over afzonderlijke landen aan het slot van deze bijdrage vermeld. Tenzij
anders vermeld, zijn gegevens verder ontleend aan de
database van de IPU,26 aan een overzicht dat de Franse
11. Zie voor Nederland: R. Fruin, Staatsin-
15. M. Russell, The Territorial Role of
Studies, in: Baldwin & Shell, 2001, p. 151-
22. J.P. Ketterer, From One Chamber to
stellingen in Nederland tot 1795, Den
Second Chambers, in: Baldwin & Shell,
170.
Two: The Case of Morocco, in: Baldwin &
Haag, 1922, p. 187.
2001, p. 105-117.
19. C. F. Juberías, ‘A House in Search of a
Shell, 2001, p. 146.
12. Federalist LXII in: J. Madison, A. Hamil-
16. www.ipu.org/parline-e/parlinesearch.
Role: The Senado of Spain’, in: S.C. Patter-
23. M.K. Albright & V. Weber (co-chairs), In
ton & J. Jay, The Federalist Papers, 1788,
asp.
son & A. Mughan (eds.), Senates - Bicame-
Support of Arab Democracy: Why and
edited by I. Kramnick, Penguin Classics,
17. A. Muthoo & K.A. Shepsle, ‘The Consti-
ralism in the contemporary world, Colum-
How, Independent Task Force Report no.
1987, p. 366-369.
tutional Choice of Bicameralism’, in: E.
bus Ohio, 1999, p. 260-300.
54, Council on Foreign Relations, 2005,
13. J.Th. de Ruwe, De Eerste Kamer der
Helpman (ed.), Institutions and Economic
20. C.M. Haas, ‘Sein oder nicht sein: Bika-
www.cfr.org/pdf/Arab_Democracy_TF.pdf.
Staten-Generaal, Nijmegen, 1957, p. 2-3.
Performance, Harvard, 2008, p. 249-291;
meralismus und die Funktion Zweiter Kam-
24. www.senateurope.org.
14. Tsebelis & Money 1997, p. 34-35; M.
D. Anckar, ‘Legislatures in small polities’, in:
mern’, in: G. Riescher, S. Ruß & C.M. Haas
25. S.C. Patterson & A. Mughan, Funda-
Russell, ‘What are Second Chambers for?’,
N.D.J. Baldwin (ed.), Legislatures of Small
(red.), Zweite Kammern, München, 2010,
mentals of Institutional Design: The Functi-
Parliamentary Affairs 2001/54, p. 442-458.
States, Londen/New York, 2013, p. 13-19.
p. 5.
ons and Powers of Parliamentary Second
Zie voor Nederland Boven d’Eert & Kumme-
18. L. Massicotte, Legislative Unicamera-
21. Informatie ontleend aan www.senat.fr/
Chambers, in: Baldwin & Shell, 2001, p.
ling, 2010, p. 61-62.
lism: A Global Survey and a Few Case
senatsdumonde.
45-46.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2349
Wetenschap
senaat op zijn website bijhoudt,27 aan de grondwetten van
de betrokken landen28 en aan de websites van de betrokken parlementen. Tezamen is dit slechts een selectie uit
de uitgebreide lijst van bronnen en literatuur die in de
kabinetsnotitie wordt vermeld. Geïnteresseerde lezers verwijs ik graag daarnaar.
4.1. Samenstelling
Veel senaten hebben een regionale basis, ook in
niet-federale staten
Figuur 2: Aantal kamerleden en hun zittingsduur
Aantal
leden
senaat
Aantal
leden
lagerhuis
Zittingsduur
senaat
in jaren
Zittingsduur
lagerhuis
in jaren
Frankrijk
348
577
6
5
Groot
Brittannië
779
650
n.v.t.
5
Italië
315
630
5
5
Spanje
266
350
4
4
Polen
100
460
4
4
Nederland
75
150
4
4
Tsjechië
81
200
6
4
Ierland
60
166
5
5
Duitsland
69
598
n.v.t.
4
Canada
105
308
n.v.t.
4
Australië
76
150
6
3
België
60
150
4
4
Oostenrijk
62
183
n.v.t.
5
Zwitserland
46
200
4
4
Bron: IPU en parlementaire websites
In tweekamerstelsels is de senaat altijd kleiner dan het
lagerhuis, behalve in Groot-Brittannië (zie figuur 2). Hun zittingsduur is doorgaans gelijk aan of iets langer dan die van
de lagerhuisleden en soms wordt een senaat in delen vervangen (Frankrijk, Tsjechië, Australië). In de meeste landen
worden de senatoren gekozen: direct (Italië, Polen, Tsjechië,
Australië, Zwitserland), indirect (Frankrijk, Nederland, België,
Oostenrijk), of een combinatie van die twee (Spanje, Ierland). De leden van het Britse Hogerhuis en van de Canadese senaat worden benoemd voor het leven. Duitsland is een
bijzonder geval, omdat de leden van de Bundesrat afgevaardigd worden door de deelstaatregeringen en ook namens
hun regering aan de beraadslagingen deelnemen: ze hebben
geen vrij mandaat, moeten per deelstaat en bloc stemmen
en worden vervangen als de samenstelling van hun deelstaatregering wordt gewijzigd. De leden van de Oostenrijkse
senaat hebben ook geen vaste zittingstermijn: ze worden
gekozen door de deelstaatparlementen en na de deelstaatverkiezingen vervangen (ze hebben wel een vrij mandaat).
De favoriete functie voor tweekamerstelsels is tegenwoordig het representeren van territoriale belangen.29 In
federale stelsels spreekt dat voor zich, maar ook in nietfederale stelsels heeft de samenstelling van de senaat vaak
een territoriale basis gekregen. De Spaanse en Franse
senaat worden in de grondwet met zoveel woorden aange-
2350
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
duid als het huis van territoriale vertegenwoordiging (artikel 69), respectievelijk de vertegenwoordiging van de territoriale gemeenschappen van de republiek (artikel 24). De
Spaanse senatoren worden vanuit de provincies en de autonome regio´s gekozen of afgevaardigd en de Franse senatoren worden gekozen door speciale kiescolleges per departement, die hoofdzakelijk uit gemeenteraadsleden bestaan.
Polen en Tsjechië hebben voor hun rechtstreeks gekozen
senaat een kiesstelsel met enkelvoudige kiesdistricten, terwijl hun lagerhuizen landelijk op basis van evenredige vertegenwoordiging worden gekozen. Groot-Brittannië, Ierland,
Italië en Nederland wijken van dit patroon af. Ierland heeft
een senaat waarin de leden (althans in naam) maatschappelijke sectoren vertegenwoordigen.30 In Groot-Brittannië
hebben juist de via een districtenstelsel gekozen lagerhuisleden een territoriale band, maar de benoemde hogerhuisleden niet. In de discussies over hervorming van het House
of Lords is wel geopperd om in de toekomst verkiezing van
De favoriete functie voor
tweekamerstelsels is
tegenwoordig het
representeren van
territoriale belangen
zijn leden op territoriale grondslag te laten plaatsvinden en
zo een verbinding te maken met de devolutie-ontwikkelingen.31 In Italië was het in 1948 weliswaar de bedoeling om
de senaat een grondslag te geven in de regio’s, maar de regionalisering van de Italiaanse staat kwam lange tijd niet van
de grond. Daardoor werd Italië het enige Europese land
waarin de senaat op dezelfde dag en volgens een nagenoeg
identiek kiesstelsel wordt gekozen als het lagerhuis. In
Nederland worden de senatoren weliswaar gekozen door
provinciale staten, maar die colleges fungeren daarbij
slechts als kieskringen. Afgezien van het getrapte karakter
van de senaatsverkiezingen, kent ook Nederland daarmee
in feite een identiek kiesstelsel voor beide kamers. Het
wordt in de literatuur daarom wel in één adem genoemd
met Italië.32 Ook Zweden en Denemarken kenden ooit een
identiek kiesstelsel voor beide kamers, maar zij schaften
inmiddels hun senaat af.
Een territoriale grondslag van de verkiezingen (of
benoemingen, zoals in Canada) wil overigens niet zeggen
dat senatoren zich in de praktijk opwerpen als regionale
belangenbehartigers. Ook in federale staten overheerst al
sinds lange tijd het onderscheid tussen politieke partijen.33
Wel zorgen de verschillen tussen de kiesstelsels voor lagerhuis en senaat er in veel landen voor dat de plattelandsregio’s – en daarmee de meer conservatieve politieke stromingen – in de senaat oververtegenwoordigd zijn. De mate
waarin dat in Frankrijk het geval is, heeft de Franse senaat
wel de bijnaam bezorgd van ‘chambre d’agriculture’.34
Figuur 3: Bevoegdheden senaten bij wetgeving (excl. begrotingswetten en grondwetswijzigingen)
Recht van
amendement?
Recht van
initiatief?
Methode voor afstemming tussen kamers
Kan lagerhuis doorslag geven?
Unitaire staten
Frankrijk
Ja
Ja
Shuttle / evt. gevolgd door commissie
Ja
Groot Brittannië
Ja
Ja
Shuttle
Ja
Italië
Ja
Ja
Shuttle
Nee
Spanje
Ja
Ja
Soms commissie
Ja
Polen
Ja
Ja
-
Ja
Nederland
Nee
Nee
-
Nee
Tsjechië
Ja
Ja
-
Ja
Ierland
Ja
Ja
-
Ja
Commissie
Nee bij instemmingswetten (40%).
Ja bij andere wetten
Federale staten
Duitsland
Nee
(wel ‘bezwaar’)
Ja
Ja
Ja
Shuttle
Nee
Ja
Ja
Shuttle; evt. ontbinding beide kamers en
verenigde vergadering
Nee
Ja
Ja
Shuttle
Ja
Oostenrijk
Nee
(wel ‘bezwaar’)
Ja
-
Ja
Zwitserland
Ja
Ja
Shuttle / evt. gevolgd door commissie
Nee
Canada
Australië
België
Bron: parlementaire websites en www.senat.fr/senatsdumonde
4.2. Wetgeving
De meeste senaten hebben een amendementsrecht, maar
de andere kamer heeft vaak het laatste woord
Het meewerken aan de totstandkoming van wetgeving is
vanouds de belangrijkste taak van een senaat. In Nederland is daaraan vorm gegeven door te bepalen dat de vaststelling van wetten geschiedt door regering en StatenGeneraal gezamenlijk (artikel 81 Gw) en dat de Eerste
Kamer een voorstel overweegt ‘zoals het door de Tweede
Kamer aan haar is gezonden’ (artikel 85 Gw). De senaat
kan een wetsvoorstel dus alleen aannemen of verwerpen.
Hij kan een hem onwelgevallig voorstel niet amenderen
of terugsturen naar de Tweede Kamer. Aan bezwaren die
pas in de Eerste Kamer rijzen, kunnen regering of Tweede
Kamer alleen nog door middel van een nieuw wetsvoorstel iets doen. De senaat heeft zelf geen initiatiefrecht.
In alle andere bestudeerde tweekamerstelsels ligt dit
nogal anders (zie figuur 3). Senaten in niet-federale staten
hebben zelden een volledig vetorecht, maar alle senaten
hebben wel een recht van initiatief en een recht van amendement of ten minste (in Duitsland en Oostenrijk) het
recht om hun bezwaren aan de andere kamer kenbaar te
maken. Wat er vervolgens gebeurt, verschilt. In Spanje, Ierland, Polen, Tsjechië en Oostenrijk stuurt de senaat een
voorstel met zijn amendementen of bezwaren terug naar
het lagerhuis, dat vervolgens zonder meer de eindbeslissing kan nemen. In Duitsland kan een speciale bemiddelingscommissie, waarin leden van beide kamers zitten, een
compromis voorstellen. Bij zogenoemde instemmingswetten (wetten die vooral de deelstaten raken; tegenwoordig
circa 40 procent) is vervolgens instemming van beide
kamers met het nieuwe voorstel vereist. In andere gevallen
geeft de Bundestag in beginsel de doorslag. In de overige
landen gaat een voorstel heen en weer tussen beide kamers
(shuttle of navette) teneinde tot een gelijkluidende tekst te
komen, eventueel nog gevolgd door een gezamenlijke commissie. Als dat niks oplevert, kan soms na een of meer ronden het lagerhuis alsnog de eindbeslissing nemen (Frankrijk, Groot-Brittannië, België). In Italië en in de federale
staten Zwitserland, Australië en Canada gaat de shuttle
door totdat er overeenstemming is bereikt of verdere
behandeling wordt gestaakt. Australië heeft daarnaast nog
een laatste uitweg, bestaande uit ontbinding en herverkiezing van beide kamers waarna eventueel in een verenigde
vergadering de eindbeslissing kan worden genomen (dit
laatste is eenmaal gebeurd: in 1975).
Aan begrotingswetgeving komen veel senaten niet te pas of
zij hebben daarbij minder bevoegdheden, terwijl voor
26. www.ipu.org/parline-e/parlinesearch.
Saalfeld & K.W. Strøm (eds.), The Oxford
countries, Spotlight no. 1 2012.
34. A. Lijphart, Patterns of Democracy.
asp.
Handbook of Legislative Studies, Oxford,
31. M. Russell, Reforming the House of
Government Forms and Performance in
27. www.senat.fr/senatsdumonde.
2014, p. 332-351; M. Russell, 2001.
Lords, Lessons from Overseas, Oxford,
Thirty-Six Countries, New Haven/Londen,
28. http://codices.coe.int.
30. Oireachtas Library & Research Service,
2000, p. 283-290.
2012, p. 197.
29. W.B. Heller & D.M. Branduse, ‘The
Social Science & Parliamentary Affairs Team,
32. Bijv. Tsebelis & Money, 1997, p. 53.
35. C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel
Politics of Bicameralism’, in: S Martin, T.
Bicameralism: Seanad Éireann and OECD
33. M. Russell, 2001, p. 113-115.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2351
Wetenschap
grondwetswijzigingen het omgekeerde geldt.
In de literatuur over tweekamerstelsels wordt een volledig vetorecht vaak vereenzelvigd met federale staten en
een opschortend (suspensief) vetorecht met unitaire staten, maar het beeld in de Europese OESO-landen is gevarieerder (zie figuur 4, ontleend aan de kabinetsnotitie).
Figuur 4: Vetorechten senaat in Europese OESO-landen met een
twee keer door toedoen van de senaat gebeurd: in 1972
(regering Andreotti) en in 2008 (regering Prodi). In de Italiaanse politieke verhoudingen is dat niet vaak. Daarbij zal
een rol hebben gespeeld dat de senaat in Italië steeds een
nagenoeg gelijke samenstelling had als het lagerhuis.
Omgekeerd kunnen de meeste senaten ook niet worden
ontbonden, of worden zij dit alleen tegelijk met de ontbinding van het lagerhuis (Polen, Italië, Spanje).
De meeste senaten hebben wel een inlichtingenrecht
en vaak ook een recht van enquête en zij kunnen aanbevelingen aan regeringen doen of via moties hun oordeel
over regeringsdaden uitspreken. Maar zij kunnen daaraan
dus niet de ultieme sanctie van opzegging van het vertrouwen verbinden. Sommige senaten kunnen – in elk
geval in theorie − ook het budgetrecht inzetten tegen een
hen onwelgevallige regeringspolitiek. Met ‘geweld’ kan het
natuurlijk ook: de Australische senaat heeft in 1974 en
1975 de zittende regering tot vertrek gedwongen door
eenvoudigweg te weigeren de begroting te agenderen
zolang geen nieuwe verkiezingen waren uitgeschreven.
Dat leidde toen echter wel tot een constitutionele crisis en
tot de overtuiging bij alle politieke partijen dat zoiets niet
meer behoort voor te komen.37
tweekamerstelsel
Onder de vier federale staten is er slechts één waarin
de senaat een volledig vetorecht heeft bij alle wetgeving
(Zwitserland), terwijl er onder de negen unitaire staten
twee zijn waar het vetorecht volledig is (Italië en Nederland). Nederland blijkt daarbij het enige land waarin de
senaat zonder meer het laatste woord heeft. In alle andere
bestudeerde landen kan ofwel het lagerhuis de eindbeslissing nemen, ofwel wordt een voorstel onderworpen aan
een of ander conflictoplossingsmechanisme, ofwel kent
men een combinatie van beide.
4.3. Controlerende bevoegdheden
Senaten kunnen ministers of kabinetten niet naar huis
sturen (behalve in Italië)
In een parlementair stelsel moet een kabinet en moeten
de afzonderlijke ministers het vertrouwen hebben van het
parlement. Als het vertrouwen wordt opgezegd, dienen zij
op te stappen. Deze ‘vertrouwensregel’ is in Nederland
– anders dan in veel andere landen – niet in de Grondwet
vastgelegd, maar berust op een staatsrechtelijke conventie. Het is omstreden of de regel voor beide kamers geldt,
dan wel alleen voor de rechtstreeks gekozen Tweede
Kamer.35
In de literatuur over tweekamerstelsels wordt het
volstrekt vanzelfsprekend gevonden dat alleen lagerhuizen deelnemen aan de regeringsvorming en dat alleen zij
ministers of regeringen naar huis kunnen sturen.36 Raadpleging van grondwetten en van parlementaire websites
van andere landen bevestigt dat de vertrouwensregel in
parlementaire stelsels doorgaans alleen ten opzichte van
het lagerhuis geldt (zie figuur 5). Met één opvallende uitzondering: in Italië kan elke kamer een regering naar huis
sturen door het aannemen van een motie van wantrouwen en een nieuwe regering moet zich binnen tien dagen
na haar aantreden in beide kamers presenteren om uitdrukkelijk het vertrouwen te krijgen. In de praktijk vallen
echter ook Italiaanse regeringen in het lagerhuis. Het is
2352
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Figuur 5: Vertrouwensregel in Europese OESO-landen met een tweekamerstelsel
5. Sterke en zwakke senaten
De senaat als hulpkracht van de oppositie
De politieke kracht van een senaat wordt niet alleen
bepaald door zijn formele bevoegdheden, maar ook – en
misschien wel vooral – door zijn samenstelling. Een
benoemde senaat heeft een veel geringere legitimiteit en
daardoor minder speelruimte dan een direct gekozen
senaat en een senaat die politiek gezien een evenbeeld is
van het lagerhuis, zal ook niet snel daarmee of met de
regering in conflict komen.38 Overigens heeft elke senaat
invloed op de uitkomst van wetgevingsprocedures, ook als
hij geen volledig vetorecht heeft en zelfs als de samenstelling van beide kamers nauwelijks verschilt. Uitstel of de
dreiging daarvan is het belangrijkste onderhandelingsinstrument van senaatsfracties.39
Onder de bestudeerde senaten komen uitgesproken
sterke en uitgesproken zwakke senaten voor, al verschilt dit
soms in de tijd. De senaten van Duitsland, Australië en Zwitserland (niet toevallig alle drie federaal) worden in de literatuur tot de sterke senaten gerekend, omdat ze stevige
bevoegdheden hebben en bovendien op een andere grondslag tot stand komen en daardoor vaak een andere politieke
samenstelling hebben dan het lagerhuis. In de praktijk komt
de kracht van deze senaten vooral tot uitdrukking wanneer
de oppositiepartijen daarin een meerderheid hebben.
Uitgesproken zwakke senaten zien we in Spanje, Ierland,
Oostenrijk, Polen, Tsjechië en België. Zij hebben weinig
bevoegdheden, worden in de praktijk gemakkelijk door het
lagerhuis overruled en hun politieke samenstelling is soms
nagenoeg gelijk aan die van het lagerhuis (Spanje, Ierland,
Polen). In België is de senaat sinds de ‘zesde staatshervorming’ (mei 2014) vooral nog een overlegorgaan voor de
federale regering en de gemeenschapsparlementen. Hij
kent geen rechtstreeks gekozen leden meer en komt aan de
meeste wetgeving niet meer te pas.40
Ook het House of Lords in Groot-Brittannië wordt in
de literatuur tot de zwakkere senaten gerekend.41 De eenzijdige samenstelling geeft hem een zeer gebrekkige legitimatie. Sinds de Parliament Act van 1911 (aangescherpt
in 1947) kan het Britse hogerhuis wetsvoorstellen bovendien alleen nog enige tijd tegenhouden, waarna het lagerhuis een definitief besluit kan nemen. In de praktijk
wordt deze procedure overigens weinig toegepast. Belangrijker is de zogenoemde Salisbury convention, volgens
welke de Lords geen wetgeving blokkeren die in het verkiezingsprogramma van de regerende partij is aangekondigd.42 Op die manier konden ook liberale en Labourregeringen hun maatregelen verwezenlijken, ondanks het
traditioneel sterk conservatieve karakter van de Lords. In
een Engels standaardwerk over het House of Lords werd
het in 1993 getypeerd als ‘reasonably diligent and generally dull, with a whiff of expertise but no real boldness’.43
Sinds 1999 lijkt dat volgens sommige waarnemers echter
te veranderen. Het aantal erfelijke peers is toen teruggebracht tot 92 (het was bijna 800) en in combinatie met de
benoeming van een groot aantal nieuwe life peers heeft
dat de samenstelling van het hogerhuis politiek veel evenwichtiger gemaakt. Een niet bedoeld gevolg hiervan lijkt,
dat het zich sindsdien geleidelijk sterker is gaan manifesteren.44 Een voorstel van de huidige regering om te komen
tot een in hoofdzaak gekozen hogerhuis, is in het lagerhuis gestrand, mede uit vrees dat dit het politieke primaat van de Commons verder zou aantasten.45
Ondanks zijn sterke bevoegdheden, werd ook de Canadese senaat lange tijd als zeer zwak aangemerkt, zowel in
de literatuur als door de Canadezen zelf, die hem vooral lijken te zien als een pensioenvoorziening voor politici van
de regerende partij. De samenstelling van de senaat wordt
algemeen als onevenwichtig beschouwd, zowel territoriaal
– de westelijke provincies zijn ondervertegenwoordigd – als
politiek: de leden worden benoemd door de gouverneurgeneraal op voordracht van de minister-president en die
pleegt vooral partijgenoten voor te dragen. Tot 1984 kende
Canada vooral liberale regeringen, was de senaat bijgevolg
ook sterk liberaal gedomineerd en speelde hij geen rol van
betekenis. Die liberale senaat liet zijn terughoudendheid
echter ineens volledig varen toen in 1984 na een landslide
bij de verkiezingen een conservatieve regering aan de
macht kwam. Tot 1997 hebben aantredende regeringen
steeds te maken gehad met sterke tegenwerking vanuit de
senaat zolang ze geen kans hadden gezien om de samenstelling ervan in voor hen gunstige zin te veranderen.46
Ook de huidige conservatieve regering kreeg bij haar aantreden weer te maken met een oppositionele senaat. Ze
heeft zich ten doel gesteld de benoeming van senatoren te
vervangen door rechtstreekse verkiezing.47
Ook de Italiaanse senaat lijkt sterk, omdat hij gelijke
bevoegdheden heeft als het lagerhuis, maar in de praktijk
was ook hij meestal geen politieke factor van betekenis,
doordat de politieke samenstelling van beide kamers steeds
nagenoeg identiek was. Door de wijzigingen in het kiesstelsel sinds 1993 kwam het sindsdien een enkele keer voor
dat de senaat een andere politieke meerderheid liet zien
dan het lagerhuis. Ook los daarvan is het stemgedrag in
beide kamers grilliger geworden doordat de fractiediscipline is afgenomen. De huidige regering Renzi, die geen meerderheid heeft in de senaat, heeft voorgesteld de omvang
van de senaat terug te brengen naar 100 leden, de directe
verkiezing van de leden te vervangen door afvaardiging
vanuit regionale en lokale besturen, en de bevoegdheden
van de senaat aanzienlijk in te perken: het volledig vetorecht zal worden afgeschaft en kabinetten hoeven ook niet
langer het vertrouwen te hebben van de senaat. De Italiaanse senaat heeft op 2 augustus 2014 daarmee ingestemd na
een tumultueuze behandeling waarin bijna 8 000 amendementen waren ingediend.48 Als dit lukt (er moet nog een
referendum over worden gehouden), komt hiermee een
einde aan het ‘perfecte bicameralisme’ in Italië.
In Frankrijk speelt de (sterk conservatieve) senaat
vooral een politieke rol als er een linkse regering aan de
macht is. Het meest extreem viel dat te zien onder het
presidentschap van Mitterrand, toen de senaat openlijk de
confrontatie zocht en hierdoor onder zware kritiek kwam
te staan (‘une anomalie parmi les démocraties’ en ‘une sur-
recht, Kluwer: Deventer 2012, p. 295-296.
Australian Senate in Theory and Practice,
Senaat_NL.pdf.
46. Uitgebreid hierover: J. Uhr, S. Bach & L.
Zie voor een overzicht van in de literatuur
Department of the Senate, Canberra, 2003;
41. Bijv. Lijphart, 2012, p. 201.
Massicotte, Bicameralism and the Dynamics
ingenomen standpunten ook L. Dragstra,
J. Uhr, Generating Divided Government:
42. G. Dymond & H. Deadman, The Salis-
of Contested Transitions, in: P. ’t Hart & J.
Staatsrechtelijke positie Eerste Kamer
The Australian Senate, in Patterson & Mug-
bury Doctrine, House of Lords Library Note,
Uhr, How Power Changes Hands – Transiti-
(ambtelijke achtergrondnotitie), 2010, te
han, 1999, p. 93-119.
LLN 2006/006.
on and Succession in Government, Basing-
vinden op de website van de Eerste Kamer
38. Lijphart 2012, p. 192 e.v.; Russell,
43. Donald Shell, ‘The House of Lords at
stoke/New York, 2011, p. 73-93.
(www.eerstekamer.nl/id/vil7lkxkqjw1/
2000, p. 245 e.v.; Roger Scully, Dealing
Work’, aangehaald door M. Russell, The
47. www.democraticreform.gc.ca/eng/
document_extern/101214_staatsrechtelij-
with Big Brother: Relations with the First
Contemporary House of Lords. Westminster
content/legislative-initiatives.
ke_positie/f=/vil7lm95a5zw).
Chamber, in: Baldwin & Shell, 2001, p.
Bicameralism Revived, Oxford, 2013, p. 37.
48. www.ansa.it/english/
36. Bijv. Tsebelis & Money, 1997, p. 1-2;
93-104.
44. Russell, 2013, p. 294-299.
news/2014/08/04/renzi-denies-secret-ber-
Russell, 2000, p. 193; Patterson & Mughan,
39. Tesebelis & Money, 1997, p. 209 e.v.
45. House of Lords Reform Bill 2012-2013,
lusconi-deal-amid-reform-rush_d1da83b8-
2001, p. 48.
40. www.senate.be/actueel/homepage/
www.services.parliament.uk/bills/2012-13/
0958-462f-bfe7-2d36d096cb91.html.
37. S. Bach, Platypus and Parliament. The
Staatshervorming/20140711_nieuwe_
houseoflordsreform.html.
49. Le Monde 21 april 1998; te vinden via
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2353
Wetenschap
vivance des chambres hautes conservatrices’, aldus premier Jospin),49 terwijl hij ook intern in een crisis raakte.
Uiteindelijk kan de Franse regering weliswaar zijn voorstellen via een stemming in het lagerhuis aangenomen
krijgen tegen de wil van de senaat in, maar in die periode
liet de senaat het daar bij een kwart van de wetsvoorstellen ook op aankomen en gebruikte hij daarnaast andere
vertragingstactieken, zoals beroepen op het Constitutioneel Hof (73 in vijf jaar tijd). Pogingen om de samenstelling van de senaat proportioneler te maken, hebben tot
nu toe niet veel effect gehad. Wel heeft de senaat zich na
de periode Mitterrand weer meer toegelegd op het bewaken van de wetgevingskwaliteit.
6. Hervormingsvoorstellen in andere landen
Er zijn er genoeg, maar ze komen meestal niet ver
Naar aanleiding van een verzoek van de D66-fractie in de
Tweede Kamer, geeft de kabinetsnotitie in een bijlage een
opsomming van de vele staatscommissierapporten, kabinetsnotities, regeringsvoorstellen en initiatiefvoorstellen
over de rol en positie van de Eerste Kamer die sinds het
begin van de negentiende eeuw zijn uitgebracht. Er
spreekt een gedurige behoefte aan verandering uit, maar
behalve de invoering van indirecte verkiezingen in 1848,
de gelijktrekking van de kiesrechtvereisten in 1917 en
enkele wijzigingen in zittingsduur en ledenaantal, hebben
al die voorstellen tot niets geleid.
De reservefunctie van een senaat
(contra de waan van de dag) lijkt in
de publieke opinie zijn sterkste troef
Hierin is Nederland bepaald niet uitzonderlijk. Uit de
bespreking van de afzonderlijke landen in de kabinetsnotitie blijkt dat in alle bestudeerde landen met een senaat
een min of meer permanente discussie plaatsvindt over
zijn rol en positie, zelfs in federale staten.50 Senaten
komen in opspraak door de manier waarop de leden worden aangewezen (Ierland, Canada, Groot-Brittannië), door
hun onevenwichtige samenstelling (Frankrijk, Zwitserland,
Canada), doordat ze niks lijken toe te voegen (Canada tot
1984, Ierland, Oostenrijk, Polen, Tsjechië, Spanje, België),
dan wel hervormingen te zeer vertragen of compliceren
(Italië, Duitsland) of al te ijverig de democratisch gelegitimeerde regering dwarsbomen (Canada van 1984-1997,
Australië in 1974-1975, Frankrijk tijdens het bewind van
Mitterrand). Net als bij ons, wordt het gevoel dat er iets
moet veranderen, in veel landen kennelijk breed gedeeld,
vaak al sinds lange tijd, maar bestaat er over de richting
van de veranderingen weinig eenstemmigheid. De belangrijkste reden waarom hervorming van tweekamerstelsels
notoir moeilijk is, lijkt het gebrek aan eensgezindheid
over de ratio van een senaat.51 De opvattingen van politieke partijen over noodzaak en richting van hervormingen
veranderen ook nog wel eens naar gelang de uitslag van
de laatste verkiezingen. Bovendien is voor de meeste wij-
2354
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
zigingen medewerking van de senaat zelf nodig. In veel
landen is de discussie over de senaat bovendien verweven
met die over de status en autonomie van regio’s of deelstaten (bijv. Canada, Spanje). Maar helemaal onmogelijk is
het ook weer niet. Zweden, Noorwegen, Denemarken en
IJsland schaften hun senaat af, in Ierland was dat op een
haar na onlangs ook bijna gelukt (de meeste partijen
waren het erover eens, maar in een referendum stemde
iets meer dan 51 procent van de kiezers tegen),52 België
maakte er een politiek onbetekenend overlegorgaan van
en in Italië lijkt dat laatste ook te gaan gebeuren.
Bij de bevolking zijn senaten over het algemeen weinig bekend en soms bepaald onpopulair (bijv. in Canada,
Tsjechië), maar regeringen en politieke partijen die afschaffing van de senaat bepleiten om daarvan minder hinder te
ondervinden, worden evenmin vertrouwd.53 De reservefunctie van een senaat (contra de waan van de dag) lijkt in de
publieke opinie zijn sterkste troef, vooral als senatoren een
grotere onafhankelijkheid en integriteit weten uit te stralen dan de meer bekende politici. Daar staat tegenover dat
in het huidige tijdsgewricht populistische argumenten een
senaat juist weer parten kunnen gaan spelen (omvang en
kosten van een senaat; niet democratisch want niet rechtstreeks gekozen; baantjes voor uitgerangeerde politici). Wat
dat betreft kan het boeiend zijn om de ontwikkelingen in
met name Canada, Ierland, Groot-Brittannië en Italië de
komende jaren te blijven volgen.
7. Versterking van het politieke primaat van
de Tweede Kamer?
Dat onze Eerste Kamer een potentieel sterke senaat is,
merken we pas wanneer de oppositiepartijen er een meerderheid hebben, een situatie die zich waarschijnlijk vaker
zal gaan voordoen. In andere landen zagen we dit ook (het
meest pregnant in Frankrijk, Canada, Australië): oppositionele senaten zijn van nature geneigd hun bevoegdheden
als onderhandelingsmiddel in te zetten, maar als gevolg
daarvan raakt het instituut al snel in opspraak en bindt
men na enige tijd weer in. Men kan daarin berusten en
hopen dat ook in Nederland de wal het schip vanzelf zal
keren. Men kan zich ook afvragen of er mogelijkheden
zijn om het politieke primaat van de Tweede Kamer
– altijd met de mond wel beleden – in de praktijk te versterken. Dat laatste zou mijn voorkeur hebben. Nu het
politieke klimaat grilliger is geworden, bestaat het risico
op een toename van patstellingen tussen beide kamers en
dat lijkt me onwenselijk: het land moet nu eenmaal geregeerd worden en de kiezers moeten Tweede Kamer en
kabinet daarop ook kunnen afrekenen.
Ervan uitgaande dat de Eerste Kamer niet gauw aan
haar eigen opheffing zal willen meewerken, kunnen aan de
voorbeelden van andere landen in theorie nog drie andere
manieren worden ontleend om het politieke primaat van
de Tweede Kamer beter tot gelding te laten komen.
Ten eerste vervanging van het volledige vetorecht door
een opschortend vetorecht (inclusief amendementsrecht),
waarbij de Tweede Kamer uiteindelijk het laatste woord
heeft. Een dergelijk ‘terugzendrecht’ kan ook een aantrekkelijke optie zijn voor wie vooral hecht aan de Eerste Kamer als
bewaker van de wetgevingskwaliteit.54 De vormgeving van de
nieuwe procedure (shuttle, commissie, hoe lang of hoe vaak,
enz.) zal hierbij nog wel het nodige balanceerwerk vergen
(zie daarover uitgebreider de hierna opgenomen bijdrage
van Elianne Korevaar). Het risico is anders groot dat deze
– afhankelijk van het gemak waarmee de Tweede Kamer de
senaat kan overrulen – toch weer vooral als politiek oppositiemiddel zal worden ingezet (zoals in Frankrijk onder Mitterrand), ofwel de senaat tot een betekenisloos instituut zal
maken (Oostenrijk, Ierland). De ervaringen in andere landen
laten verder zien dat een amendementsrecht al gauw leidt
tot een gedetailleerde herbehandeling in de senaat en tot
het terugzenden van een groot deel van de wetsvoorstellen,
al zal daarbij ook kunnen meespelen dat het senatorschap in
de meeste landen een voltijdse betrekking is.55
Ten tweede zou kunnen worden overwogen om de
Eerste Kamer te bevrijden van haar politieke verleidingen
door de senaat steeds tegelijk met de Tweede Kamer te
kiezen volgens een nagenoeg identiek kiesstelsel, zoals in
Italië tot voor kort het geval is geweest. Een senaat die
politiek niet van het lagerhuis verschilt, kan zich wijden
aan een zorgvuldige heroverweging zonder de verdenking
op zich te laden dat hij dit om partijpolitieke redenen
doet. Mogelijk gevolg zou wel zijn, dat een senaat die
nagenoeg gelijk is samengesteld als de Tweede Kamer, al
gauw als een overbodig instituut wordt gezien (zoals bijv.
in Ierland, Italië, Spanje, Canada tot 1984).
Een derde mogelijkheid is het formuleren van een
Nederlandse variant van de Britse Salisbury convention
(‘de Eerste Kamer verwerpt voorstellen die in het regeerakkoord van het kabinet zijn aangekondigd, niet op politieke
gronden’), zoals al eens is voorgesteld door Peters.56 Tegelijk zou dan kunnen worden overeengekomen dat de
ongeschreven vertrouwensregel uit de aard der zaak in de
Eerste Kamer niet geldt. Misschien is dat wel voldoende.
Er is geen grondwetswijziging voor nodig.
Geraadpleegde literatuur over afzonderlijke
landen
• Samuel C. Patterson & Anthony Mughan (eds.), Senates
– Bicameralism in the contemporary world, Columbus
Ohio, 1999. Daarin de volgende hoofdstukken:
- The Very Federal House: The German Bundesrat (Werner
J. Patzelt)
- Generating Divided Government: The Australian Senate
(John Uhr)
- Not Dead Yet, But Should It Be Resurrected? The Canadian Senate (C.E.S. Franks)
- A Problem of Identity: The French Sénat (Jean Mastias)
- To Revise and Deliberate: The British House of Lords
(Donald Shell)
- Parliamentary Autonomy: The Italian Senato (Claudio
Lodici)
- A House in Search of a Role: The Senado of Spain (Carlos
Flores Juberías)
- From Electoral Symbol to Legislative Puzzle: The Polish
Senat (David M. Olson)
• Gisela Riescher, Sabine Ruß & Christoph M. Haas (eds),
Zweite Kammern, München, 2010.
Daarin de volgende hoofdstukken:
- Der Schweizer Ständerat (Gisela Riescher)
- Das “unechte” Unikat: der Deutsche Bundesrat (Ulrich
Eith & Markus B. Siewert)
- Der Bundesrat in Österreich (Franz Fallend)
- Der Spanische Senat – Wandel territorialer Repräsentation zwischen dezentralem Einheitsstaat und Föderalstaat
(Sandra Cordes & Désirée Kleiner-Liebau)
- Der kanadische Senat: ungeliebt, undemokratisch, unreformierbar? (Tanja Zinterer)
- Der Senat in Italien – Eine Zweite Kammer mit föderaler
Zukunft? (Eike-Christian Hornig)
- Politischer Tabakladen oder Rat der Weisen? Der tschechische Senat (Michael Walter)
- Der französische Senat: Die Schildkröte der Republik
(Sabine Ruß)
- Der dänische Landsting – nur von historischen Interesse? (Ursula Degener)
- Die Abschaffung des Zweikammerreichstags in Schweden
(Ursula Degener)
• European Commission for Democracy through Law (Venice Commission), The role of the Second Chamber in European States – Contributions by Venice Commission Members, Study No. 335/2005, CDL (2006)11, Straatsburg 1 maart
2006. Daarin de bijdragen over Oostenrijk (Christoph Grabenwarter), België (Jean-Claude Scholsem), Tsjechië (Eliska
Wagnerova), Frankrijk (Olivier Dutheillet de Lamothe),
Duitsland (Georg Nolte & Thomas Meerpohl), Italië (Sergio
Bartole), Polen (Hanna Suchocka), Spanje (Ángel Sánchez
Navarro) en Zwitserland (Giorgio Malinverni).
• Meg Russell, Reforming the House of Lords – Lessons
from Overseas, Oxford, 2000.
– idem, The Contemporary House of Lords – Westminster
Bicameralism Revived, Oxford, 2013.
• Oireachtas Library & Research Service, Social Science &
Parliamentary Affairs Team, Bicameralism: Seanad Éireann and OECD countries, Spotlight No. 1 2012.
• Stanley Bach, Platypus and Parliament. The Australian
Senate in Theory and Practice, Department of the Senate,
Canberra, 2003 (in zijn geheel te raadplegen op de website
van het Australische parlement: www.aph.gov.au/About_
Parliament/Senate/Research_and_Education/platparl).
http://discours.vie-publique.fr/noti-
52. Irish Times, Seanad to be retained after
(Kamerstukken II, 16131), het rapport van
55. M. Rush, Socio-Economic Composition
ces/983001223.html.
Government loses referendum, 5 October
de Commissie De Koning uit 1993 en de
and Pay and Resources in Second Cham-
50. Russell, 2013, p. 128; A. Mughan &
2013.
reactie van de regering daarop (Kamerstuk-
bers, in: Baldwin & Shell, 2001, p. 27-38.
S.C. Patterson, Senates: A Comparative
53. Russell, 2000, p. 225-229; I. Cruse,
ken II, 21427, p. 36-37 en 164), de notitie
56. J.A. Peters, ‘Het Tweekamerstelsel in
Perspective, in: Patterson & Mughan, 1999,
Public Attitudes Towards the House of
Reflecties over de positie van de Eerste
Nederland: nut en doel’, in: J.Th.J. van den
p. 333-349.
Lords and House of Lords Reform, House of
Kamer van minister Peper uit 2000 (Kamer-
Berg, J.L.W. Broeksteeg & L.F.M. Verhey
51. M. Russell & M. Sandford, Why are
Lords Library Note, LLN 2012/021.
stukken II, 26976) en het rapport van de
(red.), Het Parlement – Staatsrechtconfe-
Second Chambers so Difficult to Reform?,
54. Zie voor eerdere beschouwingen over
Nationale Conventie en de reactie daarop
rentie 2006, Nijmegen, 2007, p. 123-155.
Journal of Legislative Studies, vol. 8,
een terugzendrecht o.a. de Notitie terug-
uit 2006/07 (Kamerstukken II, 30184, p. 12
2002/3, p. 79-89.
zendingsrecht van minister Wiegel uit 1980
en 14).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2355
1770
Focus
Het zwarte gat in het
politieke staatsrecht
Een conflictregeling voor het parlement
Elianne Korevaar1
De Eerste Kamer ligt onder vuur. Het kabinet Rutte II heeft geen meerderheid in de Eerste Kamer en om de
begrotingsplannen door de Senaat te krijgen, moest het kabinet op zoek naar steun van de oppositie. Die
steun kreeg zij van D66, CU en SGP, die daarmee een machtige rol in de Eerste én Tweede Kamer kregen.
Onlangs dreigde de ChristenUnie bijvoorbeeld nog haar steun in te trekken vanwege de strafbaarstelling van
illegaliteit. Dat ging net goed, maar het kabinet wordt zo wel in het nauw gedreven. De Eerste Kamer kan
immers alle kabinetsplannen tegenhouden. In dit artikel geeft de auteur een moderne oplossing voor dit oude
constitutionele probleem, dat nu ongekend actueel is en in dit nummer ook al door Bettie Drexhage aan de
orde is gesteld. Op deze plaats zal betoogd worden dat de invoering van een conflictregeling de verhoudingen
in het parlement beter duidt en recht doet aan de essentiële rol van de Eerste Kamer.
1. Een conflictregeling
De positie van de Eerste Kamer staat ter discussie. De grote invloed van de Eerste Kamer zou niet corresponderen
met haar democratische legitimatie. De Eerste Kamer
wordt indirect gekozen, maar heeft wel de macht om een
wetsvoorstel te verwerpen dat door de direct gekozen
Tweede Kamer is aangenomen. Zo hield de PvdA-senator
Adri Duivesteijn in december 2013 op een haar na het
woonakkoord tegen. De Eerste Kamer zou als ‘chambre de
reflection’ slechts terughoudend van dit vetorecht gebruik
moeten maken. Dit lijkt echter steeds minder het geval.
Nu het kabinet (en mogelijke toekomstige kabinetten)
geen meerderheid in de Eerste Kamer hebben, bestaat het
risico dat het vetorecht steeds vaker om partijpolitieke
redenen wordt ingezet. Daarentegen heeft de Eerste
Kamer weinig mogelijkheden om inhoudelijk de kwaliteit
van de wetgeving te verbeteren. Hiervoor moet zij het
doen met de ‘inofficiële’ novellepraktijk. De Eerste Kamer
verzoekt de regering dan om het wetsvoorstel via een
novelle aan te passen. Zij kan dat dus niet zelf doen. Met
het vetorecht heeft de Senaat enerzijds een sterke positie,
maar in de praktijk kan zij door het ontbreken van de juiste middelen weinig doen om de wetgeving te verbeteren.
Dit roept twee vragen op. Hoe kan de positie van de Eerste
Kamer meer in overeenstemming worden gebracht met
haar democratische legitimatie en hoe kan de Eerste
Kamer meer bijdragen aan de kwaliteit van de wetgeving?
Een vaak genoemde optie is afschaffing van de Eerste Kamer. Er zijn echter goede argumenten te geven voor
2356
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
het behoud van ons tweekamerstelsel. Ik noem (niet uitputtend) de behoefte aan zorgvuldige besluitvorming en
een rem op een al te sterke monistische verhouding tussen regering en kamer.2 Wanneer de Eerste Kamer wordt
afgeschaft kan zij niets meer doen om de kwaliteit van
wetgeving te verbeteren. Nu we in Nederland geen toetsing aan de Grondwet kennen, is deze (juridische) kwaliteitscheck door de Eerste Kamer juist van groot belang.
Daarbij komt dat afschaffing van de Eerste Kamer op dit
moment politiek gezien niet haalbaar lijkt.
Een andere mogelijkheid is om de verkiezingswijze
van de Eerste Kamer aan te passen. Zo zou er gekozen
kunnen worden voor een directe verkiezing of voor het
verkiezingssysteem zoals we dat voor 1983 kenden, waarbij leden voor zes jaar worden gekozen en elke drie jaar de
helft van de leden wordt vervangen. Wanneer de Eerste
Kamer direct gekozen wordt, bestaat het risico dat de Eerste Kamer een doublure wordt van de Tweede Kamer.
Hierdoor wordt verder afbreuk gedaan aan de rol van de
Eerste Kamer als ‘chambre de reflection’. De tweede optie,
verkiezing voor zes jaar waarbij elke drie jaar de helft van
de leden wordt vervangen, lijkt een beter idee. Met dit systeem komt de Eerste Kamer meer op afstand te staan,
doordat haar samenstelling enigszins ‘achterloopt’ bij de
actuele politieke opinie.3 Hoewel dit een goed idee lijkt, is
het zeker niet afdoende. Er kan nog steeds een patstelling
tussen Eerste en Tweede Kamer ontstaan en de Eerste
Kamer houdt dezelfde bevoegdheden. Juist deze bevoegdheden moeten aangepast worden om recht te kunnen
doen aan de democratische legitimatie van de Senaat en
de kwaliteit van wetgeving.
Een derde mogelijkheid is het instellen van een conflictregeling. De verhoudingen tussen Eerste en Tweede
Kamer worden in zo’n regeling geduid. Het is een alternatief voor de novelle en het vetorecht. In het buitenland
heeft men hier goede ervaringen mee. Het is eigenlijk
vreemd dat Nederland geen conflictregeling kent. In deze
bijdrage wordt daarom een onderzoek gedaan naar de conflictregeling. In par. 2 wordt allereerst de discussie die tot
nu toe in Nederland over een conflictregeling is gevoerd,
besproken. In par. 3 komt vervolgens het rechtsvergelijkende deel van dit onderzoek aan de orde. Hoe zijn conflictregelingen vormgegeven in respectievelijk Frankrijk en het
Verenigd Koninkrijk? In par. 4 sluit ik af en geef ik een aantal suggesties voor een conflictregeling in Nederland.
2. Nederlandse voorstellen
Het instellen van een conflictregeling is geen nieuw idee.
Integendeel, vele voorstellen zijn gekomen en gegaan. Ik
schets een kort overzicht van de belangrijkste voorstellen.
2.1. Motie-De Kwaadsteniet
In 1975 kwam het Tweede Kamerlid De Kwaadsteniet
(ARP) in het kader van de grondwetsherziening met een
motie betreffende een terugzendrecht voor de Eerste
Kamer. In deze motie werd de regering uitgenodigd om ‘in
de voorstellen betreffende de Eerste Kamer een bepaling
op te nemen, daartoe strekkende dat de Eerste Kamer het
recht verkrijgt om - indien zwaarwegende omstandigheden
haar daartoe aanleiding geven - met tweederden der uitgebrachte stemmen wetsontwerpen terug te zenden naar de
Tweede Kamer.’4
TK neemt
wetsontwerp
aan
EK verwerpt
met meer
dan 2/3
TK kan
amenderen
EK stemt
definitief
Volgens De Kwaadsteniet is de novellepraktijk nodeloos ingewikkeld. Een terugzendrecht is dan een veel vlottere methode.5 Voor het voorstel is een wijziging van de
Grondwet nodig. De motie kon echter op weinig steun van
de regering en andere fracties rekenen. Gevreesd werd dat
de wetgevingsprocedure zou worden verzwaard en vertraagd. Het zou leiden tot een pseudo-amendementsrecht
voor de Eerste Kamer.6 De Kwaadsteniet trok zijn conclusies
en nam de motie terug nog voor er over gestemd was.7
2.2. Het voorstel van Kummeling
In 1992 schreef Kummeling een preadvies over de Nederlandse Eerste Kamer.8 Hij bepleit daarin een terugzendrecht voor de Eerste Kamer. De Tweede Kamer kan een
teruggezonden wetsvoorstel opnieuw indienen bij de Eer-
ste Kamer, al dan niet gewijzigd. De Eerste Kamer stemt
over dit voorstel. Wanneer zij het voorstel voor de 2e keer
verwerpt, volgt beraadslaging in verenigde vergadering.
Het voorstel kan dan alleen nog met tweederde meerderheid worden aangenomen. Hiervoor is een grondwetswijziging noodzakelijk nu in de Grondwet restrictief is vastgelegd wanneer behandeling door de Staten-Generaal in
verenigde vergadering plaatsvindt.
TK neemt
wetsontwerp aan
TK
verwerpt
TK kan
amenderen
TK
verwerpt
opnieuw
Verenigde
Vergadering kan
aannemen
met 2/3
Kummeling meent dat dit een gebalanceerd voorstel
is, omdat het politieke primaat bij de Tweede Kamer blijft
liggen, maar de Eerste Kamer tegelijkertijd niet te gemakkelijk wordt overruled. Het bijeenroepen van de verenigde
vergadering zal in veel gevallen kunnen worden voorkomen door na terugzending het wetsvoorstel aan te passen.
Het hoeft dan niet op de verenigde vergadering aan te
komen.9 Een nadeel is dat de procedure vrij omslachtig is.
2.3. Commissie-De Koning
In 1993 bracht de tweede externe Commissie vraagpunten
staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing een rapport uit.10 De commissie formuleerde vijf
varianten op een terugzendrecht, maar zij vond slechts
één variant passend in ons staatsbestel. In deze variant
kan de Eerste Kamer een wetsvoorstel terugzenden naar
de Tweede Kamer. Na terugzending behandelt de Tweede
Kamer het voorstel opnieuw en kunnen amendementen
worden aangebracht. Het wetsvoorstel gaat vervolgens
weer naar de Eerste Kamer die de eindbeslissing neemt.
TK neemt
wetsontwerp
aan
EK verwerpt
TK kan
amenderen
EK stemt
definitief
Er zou hiertoe een nieuw grondwetsartikel ingevoerd
moeten worden dat als volgt komt te luiden: Zolang een
voorstel van wet niet door de Eerste Kamer is aangenomen,
kan het door haar eenmalig aan de Tweede Kamer worden
teruggezonden.11 In deze variant behoudt de Eerste Kamer
de finale toetsing. Een nadeel is dat deze variant toch kan
uitlopen op een patstelling tussen Eerste en Tweede
Kamer. De Eerste Kamer kan het voorstel immers alsnog
verwerpen.
2.4. Kabinetsnotitie ‘Reflecties over de positie van de
Eerste Kamer’
In deze notitie uit 199912 stelt het kabinet een terugzendrecht voor de Eerste Kamer voor. Dit terugzendrecht moet
Auteur
Noten
e.v.
Tjeenk Willink 1992.
1. E. Korevaar is masterstudent staats- en
2. P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kumme-
6. Kamerstukken II 1974/75, 12944, 15, p. 6.
9. Kummeling, 1992, p. 38-39.
bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht.
ling, Het Nederlandse parlement, Deventer:
7. Handelingen II 1974/75, p. 2448.
10. Kamerstukken II 1992/93, 21427,
Veel dank aan prof. mr. R. Nehmelman voor
Kluwer 2010, p.30-31.
8. H.R.B.M. Kummeling, De Nederlandse
36-37.
zijn waardevolle feedback en commentaar
3. Bovend’Eert & Kummeling, 2010, p. 58.
Eerste Kamer. Preadvies voor de vereniging
11. Kamerstukken II 1992/93, 21427,
tijdens het schrijven van dit artikel.
4. Kamerstukken II 1974/75, 12944, 23.
voor de vergelijkende studie van het recht
36-37, p. 64-67.
5. Handelingen II 1974/75, OCV II p. 350
van België en Nederland, Zwolle: W.E.J.
12. Kamerstukken II 1999/00, 26976, 1.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2357
Focus
Binnenhof, 8 okt. ‘13, senatoren discussieren over of de regering wel moet antwoorden, nu er toch geen meerderheid is. © Werry Crone / Hollandse Hoogte
de invloed van de novelle en het vetorecht van de Eerste
Kamer verminderen. Het kabinet onderscheidt drie opties,
voor alle opties is een grondwetswijziging vereist:
1. Op het teruggezonden voorstel kan de Tweede Kamer
amendementen aanbrengen. Zij stemt vervolgens definitief
over het voorstel.
TK neemt
wetsontwerp aan
EK verwerpt
TK kan amenderen
en stemt definitief
In deze variant wordt het primaat van de Tweede
Kamer hersteld. De Eerste Kamer moet echter flink inleveren. Het voordeel is wel dat deze variant de procedure niet
te zeer verlengt.
2. Op het teruggezonden voorstel kan de Tweede Kamer
amendementen aanbrengen. Zij stemt opnieuw over het
wetsvoorstel. Vervolgens gaat het voorstel naar de Eerste
Kamer, die het vetorecht slechts kan uitoefenen met tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen.
TK neemt
wetsontwerp
aan
EK verwerpt
TK kan
amenderen
EK kan slechts
verwerpen
met 2/3
In deze variant wordt recht gedaan aan het primaat
van de Tweede Kamer (doordat de Eerste Kamer het vetorecht alleen met tweederde van de uitgebrachte stemmen kan uitoefenen). Tegelijkertijd kan de Eerste Kamer
verzekeren dat ook aan haar bezwaren wordt tegemoetgekomen.
2358
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
3. Een in de Eerste Kamer afgewezen wetsvoorstel wordt
behandeld in de Verenigde Vergadering, die bij gewone
meerderheid beslist.
TK neemt
wetsontwerp aan
EK verwerpt
Verenigde Vergadering stemt definitief
Over deze laatste optie is het Kabinet het minst
enthousiast. Dit systeem past niet bij de beperkte rol die
van oudsher aan de Verenigde Vergadering wordt toegedicht. Bovendien dreigt het verschil tussen beide kamers
te vervagen.13
2.5. Voorlopige conclusie
De hierboven genoemde voorstellen kunnen grofweg worden ondergebracht in drie categorieën:
1. Een terugzendrecht waarbij het eindoordeel bij de Tweede Kamer ligt.
2. Een terugzendrecht waarbij het eindoordeel bij de Eerste Kamer ligt.
3. Een terugzendrecht waarbij het eindoordeel bij de verenigde vergadering ligt.
Het is een gevoelige kwestie omdat aan alle opties gevolgen zijn verbonden voor ofwel de positie van de Eerste
Kamer (in variant 1 waarbij zij haar eindoordeel verliest)
ofwel de positie van de Tweede Kamer (in variant 2 waarbij aan de Eerste Kamer een vorm van verkapt amendement wordt toegekend en zij daarnaast ook nog haar vetorecht behoudt). Optie 3 wordt alleen door Kummeling als
een reële optie beschouwd.
Ondanks alle voorstellen, is het in Nederland nog nooit tot een
conflictregeling gekomen en dat terwijl onze buurlanden met een
tweekamerstelstel allemaal een conflictregeling kennen
Ondanks alle voorstellen, is het in Nederland nog nooit
tot een conflictregeling gekomen en dat terwijl onze buurlanden met een tweekamerstelstel allemaal een conflictregeling kennen. Hoe zien deze conflictregelingen er uit en
wat kunnen wij hier van leren?
3. Conflictregelingen bij onze buurlanden
In deze paragraaf wordt gekeken hoe Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk vorm hebben gegeven aan een conflictregeling. Het is daarbij belangrijk om te realiseren dat de
samenstelling en de bevoegdheden van deze Senaten
anders zijn dan bij ons. Daarom kunnen de systemen niet
altijd rechtstreeks met elkaar worden vergeleken. Wanneer
we ons echter bewust zijn van deze verschillen, valt er
toch een goede vergelijking te maken. Daarbij dient opgemerkt te worden dat wat in dit nummer door Drexhage
reeds ter sprake is gebracht niet wordt herhaald. Waar
nodig zal ik de lezer verwijzen naar de relevante passages
uit het artikel van Drexhage.
3.1. Frankrijk
De Franse Republiek kent een tweekamerstelsel, bestaande uit de Assemblée en de Senaat. De Senaat wordt indirect gekozen voor zes jaar.14 De meeste wetsvoorstellen
worden door de minister-president ingediend bij Assemblée of Senaat.15 Wanneer beide Kamers het ontwerp aanvaarden, is de wet tot stand gekomen. Wanneer een van de
Kamers echter een afwijkende tekst aanneemt, treedt de
‘navette’ in werking. De tekst gaat dan net zolang tussen
de Kamers heen en weer totdat er overeenstemming is
bereikt.16 Wanneer na twee lezingen nog geen overeenstemming is bereikt (of na één lezing bij een urgent voorstel), kan de minister-president een ‘commission mixte
paritaire’ (hierna: cmp) instellen, bestaande uit leden van
de Assemblée en Senaat.17 De cmp maakt een compromistekst voor de bepalingen waarover nog geen overstemming was bereikt (artikel 45 lid 2 Gw). Omdat de regering
het laatste woord kan geven aan de Assemblée (artikel 45
lid 4 Gw), heeft met name de Senaat belang bij een compromis.18 Wanneer de Kamers van mening blijven verschillen, kan de regering de Assemblée in laatste instantie
laten beslissen.19
Een voordeel van het Franse systeem is de snelheid
waarmee wetgeving tot stand komt. Wanneer er geen consensus over wetgeving bestaat, wordt er in kleiner ver-
band naar een oplossing gezocht. De conciliatiecommissie
doet zijn werk over het algemeen snel en dit kan dan ook
niet als een tijdrovende procedure worden gekwalificeerd.
Een ander voordeel van het Franse systeem, is dat onoverkomelijke conflicten kunnen worden opgelost. De Assemblée kan op initiatief van de regering definitief beslissen
wanneer er geen compromis gevonden wordt in de conciliatiecommissie. Dit is niet vaak nodig, nu de meeste
besluiten in cmp’s al zonder stemming tot stand komen.
Wanneer de Assemblée definitief beslist, doet zij dit op
basis van de compromistekst of de laatst door haar aangenomen wettekst en eventuele amendementen hierop van
de Senaat. Zo moet toch met besluiten van de Senaat rekening worden gehouden.20
Kan Nederland baat hebben bij een Franse conflictregeling? De Senaat in Frankrijk vervult een actieve rol in de
totstandkoming van wetgeving. 86% van de amendementen die de Senaat voorstelt, wordt door de Assemblée aangenomen. De wetgevende rol van de Franse Senaat is hierdoor belangrijk en wordt alom gewaardeerd.21 De Franse
conflictregeling is echter vrij complex en hangt nauw
samen met de macht die aan de regering is toegekend.
Van het Franse systeem kunnen we wel leren dat een conciliatiecommissie en de navette-procedure niet per definitie tot een erge vertraging van het wetgevingsproces hoeven te leiden. De commissie weet vaak overeenstemming
te bereiken. Zo bezien kan een conflictregeling met een
conciliatiecommissie toch uitkomst bieden.
3.3. Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en NoordIerland heeft een tweekamerstelstel, bestaande uit het
Lagerhuis en het Hogerhuis.22 Het Britse Hogerhuis is
uniek in haar samenstelling en telt ongeveer 750 benoemde leden. Het grootste deel van de leden is door de
Koning(in), op voordracht van de minister-president of de
benoemingscommissie voor het Hogerhuis, voor het leven
benoemd in de rang van Baron.23 In het Hogerhuis behoren lang niet alle leden tot een bepaalde partij en zij
stemmen naar persoonlijk inzicht.
Het Verenigd Koninkrijk kent verschillende categorieën van wetsontwerpen. Voor de vergelijking met het
Nederlandse systeem, bespreek ik hier de meest voorkomende gang van zaken; een door de regering bij het
Lagerhuis ingediend wetsvoorstel. In het Lagerhuis wordt
13. Kamerstukken II 1999/2000, 26976, 1,
de Franse senaat ook Drexhage, par. 4.1.
17. Art. 45 lid 2 Gw.
Oxford – Portland Oregon: Hart Publishing
p. 16-17.
15. M.N.H. van der Nat, De parlementaire
18. Van der Nat, 1998, p. 128-134.
2007, p. 83.
14. C.A.J.M. Kortmann, ‘De Franse Repu-
behandeling van de wet (in formele zin) in
19. Van der Nat, 1998, p. 137.
23. L. Prakke, ‘Het Verenigd Koninkrijk van
bliek’, in: L. Prakke & C.A.J.M. Kortmann
Frankrijk en Nederland (diss. Nijmegen),
20. Van der Nat, 1998, p. 261.
Groot-Brittannië en Noord-Ierland’, in: L.
(red.), Het staatsrecht van 15 landen van de
Nijmegen: GNI 1998, p. 9-15.
21. Peters, 2007, p. 146.
Prakke & C.A.J.M. Kortmann (red.), Het
Europese Unie, Deventer: Kluwer 2009, p.
16. Kortmann, 2009, p. 298-300, zie ook
22. P. Leyland, The Constitution of the
staatsrecht van 15 landen van de Europese
291-292. Zie over de verkiezingswijze van
Drexhage, par. 4.2.
United Kingdom. A Contextual Analysis.
Unie, Deventer: Kluwer 2009, p. 919-921.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2359
Focus
als eerste gestemd over het voorstel. Een aangenomen
wetsvoorstel gaat naar het Hogerhuis.24 De leden van het
Hogerhuis hebben vaak veel expertise en meer tijd en
kijken daarom kritisch naar het wetsvoorstel. Bovendien
zijn zij minder partijgebonden en hoeven ze zich niet
druk te maken over herverkiezing.25 Wanneer het Hogerhuis inderdaad amendementen aanneemt, moet het
voorstel terug naar het Lagerhuis. In de praktijk worden
de meeste amendementen dan door het Lagerhuis aanvaard. Wanneer een amendement toch wordt verworpen,
legt het Hogerhuis zich hier meestal bij neer.26 Dit komt
door de ‘Salisbury Convention’, die hiervoor al uitgebreid
is besproken door Drexhage. Wanneer het Hogerhuis een
wetsontwerp toch verwerpt, of voor het Lagerhuis onaanvaardbare amendementen maakt, kan de regering
gebruik maken van de Parliament Acts. Het verworpen
voorstel wordt dan geen wet, maar kan in een volgende
zitting nogmaals worden voorgelegd aan Lagerhuis en
Hogerhuis. Wanneer het voorstel dan opnieuw door het
Hogerhuis wordt verworpen of onaanvaardbaar wordt
geamendeerd, kan het voorstel zonder instemming van
de Lords tot wet worden verheven. De Parliament Acts
beperken de macht van het Hogerhuis en maken haar
welwillender. De Acts hebben slechts zeven keer toepassing gevonden.27
De Parliament Acts beperken de
macht van het Hogerhuis en maken
haar welwillender
Peters heeft enkele jaren geleden voorgesteld om een
soortgelijk systeem ook in Nederland in te voeren.28 De
Salisbury rule zou moeten voorkomen dat de Eerste
Kamer dwars gaat liggen op essentiële kabinetsplannen.
De Tweede Kamer zou de bevoegdheid moeten krijgen om
de finale beslissing te nemen. Peters signaleert dat de Eerste Kamer slechts een beperkt aantal ‘wapens’ ter beschikking staat waarmee zij tegenwicht moet bieden aan de
Tweede Kamer. Zij kan de novelle gebruiken of het wetsontwerp verwerpen. Dit laatste is nogal grof geschut en
wordt gekenmerkt door ‘overkill’.29 De invloed van de Eerste Kamer op de kwaliteit van wetgeving valt hierdoor in
de praktijk tegen.30 Hoewel het Hogerhuis zijn vetorecht
grotendeels heeft moeten inleveren, beschikt het wel over
een amendementsrecht en een recht van initiatief. Met
het amendementsrecht heeft het Hogerhuis veel invloed
op de kwaliteit van wetgeving.31
4. Een passende conflictregeling voor
Nederland
In dit artikel heb ik vele varianten van een conflictregeling beschreven én bekritiseerd. Ik wil tot slot drie voorstellen voor een conflictregeling geven die in mijn ogen
goede papieren hebben. Deze regelingen zijn gebaseerd
op de Nederlandse voorstellen en het rechtsvergelijkende
onderzoek. Om een geschikte conflictregeling voor Neder-
2360
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
land te zijn, moet een voorstel aan een aantal voorwaarden voldoen. Allereerst moet het primaat van de Tweede
Kamer worden gewaarborgd. Voorstellen die aan de Eerste
Kamer een terugzendrecht toekennen en haar vervolgens
bij gewone meerderheid de eindbeslissing laten nemen,
doen afbreuk aan het primaat van de Tweede Kamer.32
Ten tweede moet de herbezinningstaak van de Eerste
Kamer worden gewaarborgd. Voorstellen die het eindoordeel volledig bij de Tweede Kamer neerleggen en de Eerste Kamer geen amendementsrecht toekennen, keur ik
af.33 De Eerste Kamer moet niet buiten spel worden gezet.
Ook de voorstellen die het eindoordeel bij de verenigde
vergadering leggen34 keur ik af, omdat de herbezinningstaak van de Eerste Kamer in zo’n verenigde vergadering niet gewaarborgd is. Tenslotte heb ik gelet op de
haalbaarheid van de regeling. Met deze criteria in mijn
achterhoofd, heb ik drie voorstellen geselecteerd die een
passende conflictregeling voor Nederland kunnen bieden.
Voor al deze voorstellen is een wijziging van de Grondwet
noodzakelijk. Dit is onvermijdelijk nu de Grondwet de
bevoegdheden van Eerste en Tweede Kamer en de wetgevingsprocedure nauwkeurig definieert.
Het eerste voorstel is gebaseerd op de kabinetsnotitie ‘Reflecties over de positie van de Eerste Kamer’ en is
het enige van de Nederlandse voorstellen dat aan de hierboven gestelde eisen voldoet. Dit voorstel biedt een balans
tussen het primaat van de Tweede Kamer en de herbezinningstaak van de Senaat. Terugzending is in dit geval niet
aan de orde wanneer de Eerste Kamer het voorstel met
meer dan tweederde van de stemmen verwerpt. In de
andere gevallen kan de Tweede Kamer op een teruggezonden voorstel amendementen aanbrengen. Zij stemt
opnieuw over het wetsvoorstel. Vervolgens gaat het voorstel naar de Eerste Kamer, die het vetorecht slechts kan
uitoefenen met tweederde van het aantal uitgebrachte
stemmen.
TK neemt
wetsontwerp
aan
EK verwerpt
TK kan
amenderen
EK kan slechts
verwerpen
met 2/3
Het eindoordeel blijft bij de Eerste Kamer, maar de
mogelijkheid om vanwege politieke redenen een voorstel
te verwerpen wordt een stuk moeilijker gemaakt nu dit
slechts bij twee derde meerderheid kan gebeuren. Binnen
deze variant kan er voor gekozen worden om de Eerste
Kamer al dan niet een amendementsrecht toe te kennen.
Wanneer hier niet voor wordt gekozen, amendeert de
Tweede Kamer op basis van de bezwaren uit de Senaat. Ik
meen dat dit recht dan net zo goed aan de Eerste Kamer
kan worden toegekend. Zo kan zij haar werk beter doen.
Het tweede voorstel is gebaseerd op de Franse conciliatiecommissie. Ik kies er voor om, in tegenstelling tot het
Franse systeem, geen navette in te stellen. Een wetsvoorstel kan dan immers eindeloos heen en weer pendelen.
Aan de Eerste Kamer wordt een amendementsrecht toegekend. Wanneer Eerste en Tweede Kamer geen overeenstemming kunnen bereiken, wordt een conciliatiecommissie gevormd. Eerste en Tweede Kamer stemmen
vervolgens over het door de commissie gedane voorstel.
Mocht hier geen overeenstemming over bestaan, dan
beslist uiteindelijk de Tweede Kamer over het voorstel dat
door de commissie is gedaan.
TK neemt
wet aan
EK kan
amenderen
TK stemt
niet in met
amendement
TK beslist
over
commissie
voorstel
EK beslist
over
commissie
voorstel
Indien
verworpen:
TK neemt
eindbeslissing
Commissie
van EK en TK
leden
De positie van de Eerste Kamer wordt in dit voorstel
gewaarborgd doordat zij een amendementsrecht toegekend krijgt, zij deel neemt in de conciliatiecommissie en
de Tweede Kamer, wanneer er uiteindelijk geen overeenstemming wordt bereikt, moet stemmen over het voorstel
zoals gedaan door de conciliatiecommissie (wanneer de
conciliatiecommissie geen overeenstemming bereikt,
wordt gestemd over het voorstel zoals door de Eerste
Kamer geamendeerd). Het systeem is gebaseerd op de verschillende taken van de Eerste en Tweede Kamer en deze
komen in dit proces optimaal tot hun recht. De Eerste
Kamer staat garant voor de kwaliteit van de wetgeving en
de Tweede Kamer beslist wanneer er geen consensus
bestaat. De procedure is behoorlijk lang en wellicht
omslachtig, maar bedacht moet worden dat hij slechts zelden in zijn geheel doorlopen zal worden.
Het derde voorstel ten slotte komt uit het Verenigd
Koninkrijk.35 Ondanks de grote verschillen tussen de
Nederlandse en Engelse Senaat noem ik dit voorstel
omdat het een ander licht werpt op de discussie over een
conflictregeling. Het Hogerhuis heeft in het Verenigd
Koninkrijk geen vetorecht, maar toch speelt zij een
belangrijke rol en veel van haar amendementen worden
door het Lagerhuis geaccepteerd. In dit voorstel stemt de
Tweede Kamer als eerste over een voorstel. Vervolgens kan
de Eerste Kamer amendementen aanbrengen op dit voorstel, zij kan het ook direct verwerpen. De Tweede Kamer
stemt over amendementen die door de Eerste Kamer zijn
aangebracht. Wanneer de Eerste Kamer het voorstel blijft
verwerpen, kunnen de Parliaments Acts toegepast worden.
De Tweede Kamer kan het voorstel dan een jaar na de eerste indiening alsnog aannemen. Instemming van de Eerste Kamer is niet vereist.
TK neemt
wetsontwerp aan
TK
verwerpt
of
amendeert
TK beslist
over
amendementen
EK stemt
in
(Salisbury
rule) of
verwerpt
De Eerste Kamer krijgt amendementsrecht toegekend, waardoor zij inhoudelijk de kwaliteit van de wetgeving kan verbeteren. De Eerste Kamer zal zich echter ook
meer moeten distantiëren van de partijpolitiek. Dit betekent niet dat zij tandeloos is. De Parliaments Acts hebben
in het Verenigd Koninkrijk slechts zeven maal toepassing
gevonden. Hoewel de Engelse Senaat bijna geheel
benoemd is en daardoor automatisch op meer afstand
van de partijpolitiek staat, meen ik dit voorstel ook goed
te kunnen verantwoorden voor toepassing in Nederland.
Inhoudelijk wordt de Senaat versterkt, doordat zij het
amendementsrecht krijgt toegekend. Haar vetorecht is
slechts opschortend en kan de politieke gemoederen wat
doen bedaren. Juist omdat de senatoren een wetsvoorstel
niet meer definitief kunnen verwerpen, hoeven zij minder
te vrezen voor de politieke consequenties van hun stemgedrag.
De drie hiervoor genoemde alternatieven zijn naar mijn
oordeel alle drie geschikte en redelijke mogelijkheden,
passend bij de Nederlandse situatie. Mijn persoonlijke
voorkeur gaat uit naar de conciliatiecommissie zoals
genoemd in het tweede voorstel. Dit systeem biedt een
oplossing voor twee vragen die ik in mijn inleiding
gesteld heb: Hoe kan de positie van de Eerste Kamer meer
in overeenstemming worden gebracht met haar democratische legitimatie en hoe kan de Eerste Kamer meer bijdragen aan de kwaliteit van de wetgeving? Door de Eerste
Kamer een amendementsrecht toe te kennen en haar
leden zitting te geven in de conciliatiecommissie, kan de
kwaliteit van wetgeving verbeterd worden. In Frankrijk
worden de amendementen van de Senaat erg serieus
genomen door de Assemblée. De wetgevende rol van de
Senaat wordt hierdoor zeer gewaardeerd. Door de Tweede
Kamer het eindoordeel toe te kennen wanneer geen consensus bestaat over de uitkomst van de conciliatiecommissie, wordt een heldere conflictregeling geformuleerd
en wordt haar politieke primaat hersteld. Ik pleit dan ook
voor invoering van deze regeling in Nederland. Toch zijn
ook de twee andere suggesties geschikte mogelijkheden.
Ik hoop dat juist het gegeven dat er meerdere haalbare en
redelijke alternatieven voor een conflictregeling bestaan,
dit onderwerp ook weer op de ‘politieke agenda’ zal zetten.
Er is immers door de gewijzigde politieke verhoudingen
alle aanleiding daarvoor!
Parliaments Acts:
TK neemt
eindbeslissing
24. Prakke, 2009, p. 925-929.
Broeksteeg & Verhey, Het Parlement, Wolf
32. Motie De Kwaadsteniet (par. 2.1), voor-
en het derde voorstel uit de kabinetsnotitie
25. Leyland, 2007, p. 102.
Productions, 2007, p. 135-136 en 148-149,
stel Commissie De Koning (par. 2.3) en de
(par. 2.4).
26. Bovend’Eert & Kummeling, 2010, p. 62.
ook aangehaald door Drexhage, par. 7.
Nationale conventie (par. 2.5).
35. Zie ook Peters, 2007.
27. Leyland 2007, p. 95.
29. Peters, 2007, p. 142-143.
33. Het eerste voorstel uit de kabinetsnoti-
28. J.A. Peters, ‘Het Tweekamerstelsel in
30. Peters, 2007, p. 144-145.
tie (par. 2.4).
Nederland: nut en doel’, in: Van den Berg,
31. Peters, 2007, p. 146.
34. Het voorstel van Kummeling (par. 2.2)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2361
Wetenschap
1771
De vergoeding van
leegstandschade in het
faillissement van de
huurder
Marco Verdonk1
Uit recente rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat art. 39 Fw in het faillissement van de huurder een
bijzonder regime oplevert voor de aanspraak van de verhuurder op een overeengekomen vergoeding van
gederfde huurtermijnen. Dat regime zal naar verwachting gevolgen hebben voor de vastgoedpraktijk, nu
hieruit volgt dat de boedel voor deze schade niet kan worden aangesproken. Zelfs niet via de omweg van
het regres door een derde die zich voor de verplichtingen van de huurder garant had gesteld.
D
e beëindiging van een bedrijfsmatige huurovereenkomst wegens faillissement van de huurder
kan voor een verhuurder zeer nadelige consequenties hebben. Een eenvoudige casus kan dit illustreren. Partij A is een investeerder die een bedrijfspand heeft
laten bouwen. Het gebouw zal door A worden geëxploiteerd door het als kantoorruimte commercieel te verhuren. Voor de bouw heeft A een (hypothecaire) lening van
bank B aangetrokken met een looptijd van vijftien jaar. A
is voornemens de lening terug te betalen uit de huuropbrengsten van het pand. Daarvoor is nodig dat A het pand
vijftien jaar verhuurt. A sluit vervolgens een huurovereenkomst met C voor de duur van vijftien jaar. Op die manier
weet A zich verzekerd van huurinkomsten, zodat A zijn
lening aan B kan afbetalen.
Indien nu de huurovereenkomst tussen A en C
wegens het faillissement van C voortijdig wordt beëindigd, moet A de huurinkomsten missen die huurder C bij
de normale duur van de overeenkomst verschuldigd zou
zijn (zogenoemde leegstandschade). De schade die A lijdt
doordat hij niet langer huurtermijnen van C ontvangt, zal
A slechts kunnen afwenden voor zover hij in staat is het
bedrijfspand op korte termijn en onder dezelfde voorwaarden aan een andere huurder te verhuren. In een dergelijke situatie zou voor A onzekerheid ontstaan of hij aan
zijn toekomstige betalingsverplichtingen tegenover financier B kan blijven voldoen. Dit risico heeft A beperkt door
bij de huurovereenkomst een recht op schadevergoeding
bij voortijdige beëindiging van de huur te bedingen. Als
waarborg voor deze verplichting is in opdracht van C door
bank D een garantie aan A afgegeven. A acht zich aldus
2362
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
verzekerd van schadevergoeding wegens gemiste huurinkomsten bij een tussentijds einde van de huurovereenkomst door faillissement of surseance van C.
Met een aantal recente arresten van de Hoge Raad
lijkt die zekerheid voor de vastgoedpraktijk echter sterk te
zijn beperkt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat
de toepassing van artikel 39 Fw een bijzonder regime met
zich meebrengt voor clausules in huurovereenkomsten die
de verhuurder recht geven op vergoeding van leegstandschade. In deze bijdrage bespreek ik op basis van deze jurisprudentie de vraag of de verhuurder in geval van toepassing van artikel 39 respectievelijk 238 Fw een bij de
huurovereenkomst bedongen aanspraak op vergoeding van
leegstandschade op de boedel kan verhalen. Daarnaast ga
ik in op de vraag of een verhuurder zich tegen het gemis
aan huurinkomsten kan wapenen door het bedingen van
een door een derde af te geven huurgarantie. Daarbij
besteed ik aandacht aan de positie van de derde die zich
voor de verplichtingen van de huurder garant heeft gesteld.
Tot slot bespreek ik kort de mogelijke alternatieve vormen
van zekerheid voor de vordering van de verhuurder tot vergoeding van leegstandschade. Het aandachtsgebied is hierbij beperkt tot bedrijfsmatige huurovereenkomsten.
Tussentijdse beëindiging van de
huurovereenkomst wegens insolventie op
grond van de wet (artikel 39/238 Fw)
In artikel 39 lid 1 Fw is een bijzondere regeling gegeven
voor de beëindiging van een huurovereenkomst wegens
het faillissement van de huurder.2 Gaat de huurder failliet
dan biedt artikel 39 Fw de curator of de verhuurder de
mogelijkheid om de huurovereenkomst tussentijds te
doen eindigen door opzegging. De daarbij in acht te
nemen termijn bedraagt maximaal drie maanden, tenzij
de huur vooruit is betaald. De huurprijs vormt in afwijking van de regels voor gewone wederkerige overeenkomsten vanaf de dag van faillietverklaring een boedelschuld
(artikel 39 lid 1 slot Fw).3 Artikel 238 Fw kent een vrijwel
identieke regeling voor het geval dat aan de huurder surseance van betaling is verleend. Het verschil is er in gelegen dat dan uitsluitend de huurder (met medewerking
van de bewindvoerder) bevoegd is de huurovereenkomst
tussentijds op te zeggen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat artikel 238 Fw aan artikel 39 Fw is ontleend.4
Bij de parlementaire behandeling van artikel 39 Fw
is door de wetgever slechts gesproken over de huur van
onroerende zaken. In de literatuur5 bestaat om die reden
onzekerheid over de vraag of de artikelen 39 en 238 Fw
ook van toepassing zijn bij de huur en verhuur van roerende zaken. Naar algemeen wordt aangenomen zijn beide regelingen echter van toepassing op alle huurtypen. Ik
sluit mij daarbij aan. Hoewel de Hoge Raad zich nog niet
expliciet over deze kwestie heeft uitgelaten, meen ik dat
uit het arrest BabyXL6 mag worden afgeleid dat beide
regelingen van toepassing zijn op alle huurtypen. In die
zaak toetste de Hoge Raad onder meer een beding tot vergoeding van gederfde huurtermijnen, dat was op genomen in een huurovereenkomst die betrekking had op de
huur van roerende zaken, aan artikel 238 Fw.
Geen wettelijke schadeplichtigheid
HR 28 november 1929, NJ 1930, p. 668 e.v.
(Simons vs. Sluizer)
Een opzegging door de curator op de voet van artikel 39
Fw is een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst, zodat die regeling de verhuurder geen
grondslag biedt voor een wettelijk recht op vergoeding
van de daardoor rechtmatig veroorzaakte schade ten laste
van de huurder of de boedel.7 Aldus de Hoge Raad in het
arrest Simons vs. Sluizer.8 Daarmee kwam in die zaak vast
te staan dat bij opzegging op de voet van artikel 39 Fw,
ook geen verplichting tot schadevergoeding komt te rusten op een derde die zich voor de verplichtingen van de
huurder borg heeft gesteld.
Omdat een wettelijk recht op schadevergoeding ontbreekt, lopen verhuurders het risico dat een langlopende
huurovereenkomst tussentijds en op korte termijn wordt
beëindigd. Om die reden wordt door verhuurders bij de
huurovereenkomst een contractueel recht op vergoeding
van leegstandschade bedongen, ook in het geval dat de
huurovereenkomst door opzegging (artikel 39 of 238 Fw)
eindigt.9 Het is daarbij gebruikelijk dat voor deze aanspraak
zekerheid wordt gevraagd in de vorm van een garantie van
een derde, zoals een bankgarantie of een concerngarantie.
De gefailleerde huurder zal in de regel immers geen verhaal bieden. Op haar beurt pleegt de garant, middels een
contragarantie, jegens de huurder een verhaalsmogelijkheid te bedingen voor haar garantieverplichting.
Deze constructie komt men door het gebruik van
standaarddocumentatie zoals het ROZ-model in de commerciële vastgoedpraktijk veelvuldig tegen. De rechtspraak
is lange tijd verdeeld geweest over de vraag of met een
leegstandschadebeding bereikt kon worden dat de verhuurder bij opzegging van de huur jegens de boedel een aanspraak heeft die de huursom, die in de artikelen 39 en 238
Fw als boedelschuld is voorzien, te boven gaat. In het hierna te bespreken arrest Aukema q.q. vs. Uni-Invest beantwoordt de Hoge Raad deze vraag in negatieve zin.
Schadevergoedingsbeding sorteert bij
opzegging ex artikel 39/238 Fw geen effect
HR 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534
(Aukema q.q. vs. Uni Invest)
In het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest ging het om het volgende. Uni Invest had krachtens een huurovereenkomst
een kantoorpand voor de periode van vijf jaren verhuurd
aan Info Opleiders (hierna: Info). De op de huurovereenkomst toepasselijke Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte volgens het ROZ-model 1996 bevatten een bepaling dat de huurder - kort gezegd - gehouden
was de verhuurder te vergoeden alle schade die het gevolg
was van een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst, ook in geval van faillissement of surseance van de
huurder. Tot die schade werd in ieder geval gerekend de
daardoor mis te lopen huurpenningen.
Uit de ROZ-huurvoorwaarden vloeide voor Info de
verplichting voort een bankgarantie te doen stellen tot
waarborg voor de nakoming van haar verplichtingen. In
opdracht van Info heeft ING een abstracte bankgarantie
gesteld tot een vastgesteld maximumbedrag. De bank
heeft zich daarbij bij wijze van eigen schuld jegens Uni
Invest onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant gesteld
voor, onder meer, de vergoeding van alle schade door Uni
Invest te lijden doordat de huurovereenkomst tussentijds
zou worden beëindigd.
Auteur
komst deel uitmaakt van een meeromvat-
HR 13 mei 2005,
Vriesendorp, Insolventierecht, SBR, deel 8,
1. Mr. M.P. Verdonk is als docent/onder-
tende contractuele relatie zoals een finan-
ECLI:NL:HR:2011:AT2650, (Baby XL),
Deventer: Kluwer 2013, nr. 248, p. 274.
zoeker privaatrecht verbonden aan Tilburg
cieringsarrangement. In die zaak was sprake
onder 10; T.T. van Zanten & F.M.J. Verstij-
8. HR 28 november 1929, NJ 1930, p. 668
University. De auteur dankt prof. mr. R.M.
van een sale-and-lease-back-transactie.
len, ‘Beëindiging van de huurovereenkomst
(Simons vs. Sluizer); HR 14 januari 2011,
Wibier voor zijn onmisbare commentaar op
3. De huurschuld die is ontstaan voor het
in het faillissement van de huurder. Over
ECLI:NL:HR:2011:BO3534 (Aukema q.q.
eerdere versies van dit artikel.
faillissement vormt overigens een concur-
schadevergoeding, bankgaranties en het
vs. Uni Invest); HR 12 juli 2013,
rente vordering, zie Polak vs. Pannevis,
gelijk van Vlielander Hein’, TvI 2011/17,
ECLI:NL:HR:2013:1244 (Nieuwburen vs.
Noten
Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011,
onder 5.1 (hierna: Van Zanten & Verstijlen,
Romania Beheer BV).
2. Uit HR 22 november 2013,
par. 4.7.4.2, p. 99.
TvI 2011/17).
9. Vergelijk J.J. van Hees, noot onder HR 14
ECLI:NL:HR:2013:1381, JOR 2014/28 (TEP
4. Kortmann & Faber, 2-III, 1995, p. 487-
6. HR 13 mei 2005,
januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534;
vs. Curatoren Autodrôme) lijkt te volgen
488.
ECLI:NL:HR:2011:AT2650, (Baby XL).
JOR 2011/101 (Aukema q.q. vs. Uni
dat het voor toepasselijkheid van artikel 39
5. Zie voor een overzicht van de standpun-
7. Hetzelfde geldt voor de regeling van art.
Invest), sub 3.
Fw niet van belang is dat de huurovereen-
ten de conclusie van A-G Hartkamp voor
238 Fw bij surseance van betaling. Zie R.D.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2363
Wetenschap
De Hoge Raad oordeelt dat de verhuurder tegenover de boedel geen
recht heeft op vergoeding van de huurtermijnen die verschuldigd
zouden zijn geworden indien de huur niet tussentijds en met
toepassing van artikel 39 Fw zou zijn beëindigd
Info wordt failliet verklaard, waarna de curator de
huur opzegt op grond van artikel 39 Fw. Vervolgens
spreekt Uni Invest de bank tot het maximumbedrag aan
onder de garantie, en wel ter zake van vergoeding van
gederfde huurtermijnen (leegstandschade) over de na
opzegging resterende huurperiode. ING voldoet aan haar
verplichting onder de bankgarantie door Uni Invest uit te
betalen. ING belast daarop krachtens door Info gestelde
contragarantie de bankrekening van Info voor het onder
de garantie betaalde bedrag.
De curator laat het daar niet bij zitten en vordert van
de verhuurder Uni Invest ‘terugbetaling’ van het aan haar
ten laste van de boedel onder de bankgarantie uitbetaalde
bedrag.10 De grondslag voor deze vordering was volgens de
curator gelegen in de strijdigheid van het schadevergoedingsbeding met artikel 39 Fw. Naar de mening van de
curator was de aanspraak van Uni Invest als verhuurder
ingevolge artikel 39 Fw beperkt tot een boedelvordering
ter grootte van drie maanden huur. Met Van Schilfgaarde
kan worden geconstateerd dat het in cassatie niet helemaal duidelijk is welke grondslag voor deze terugbetaling
aan de nietigheid wordt ontleend.11 Een en ander lijkt zich
te vertalen in een vordering uit hoofde van een beweerde
onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking van de verhuurder. De vraag naar de grondslag voor
de vordering van de curator laat ik hier verder rusten.
De Hoge Raad neemt een belangrijke beslissing. Hij
oordeelt dat de verhuurder tegenover de boedel geen
recht heeft op vergoeding van de huurtermijnen die verschuldigd zouden zijn geworden indien de huur niet tussentijds en met toepassing van artikel 39 Fw zou zijn
beëindigd. Een opzegging op de voet van artikel 39 Fw is
een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst in het faillissement van de huurder. Om die
reden is de boedel niet verplicht tot vergoeding van daardoor veroorzaakte leegstandschade, ook niet indien dat
contractueel is bedongen (r.o. 3.5.2, slot en 3.5.3). Naar het
oordeel van de Hoge Raad staat de aan artikel 39 Fw ten
grondslag liggende afweging tussen het belang van de
boedel en dat van de verhuurder hieraan in de weg. Het
resultaat van die belangenafweging, een evenwicht tussen
het belang van de verhuurder en dat van de boedel, kan
niet worden doorbroken door het bedingen van een recht
op vergoeding van leegstandschade (r.o. 3.5.1-3.5.2). Een
dergelijk beding sorteert dan ook geen effect, aldus de
Hoge Raad (r.o. 3.5.4).
De beslissing van de Hoge Raad moet vanuit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 39 Fw worden
begrepen. Daaruit komt naar voren dat de regeling van
artikel 39 Fw het resultaat is van een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de verhuurder als de boedel.12 De regeling werd destijds hoofdzakelijk ingegeven
2364
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
door de wens de boedel te beschermen tegen (verdere)
schade als gevolg van oplopende huurschulden.13 In de
memorie van toelichting wordt in dat kader over de voordelen van de regeling gesteld dat deze tweeërlei zijn:
‘In de eerste plaats wordt de boedel niet meer belast
met het aanhouden van de huur van localiteiten,
waaraan de curator geen behoefte heeft. Daarom mag
het ook alleszins billijk heeten, dat de huurpenningen
van den dag der faillietverklaring af integraal uit den
boedel voldaan moeten worden. De niet-opzegging
door den curator toont aan, dat deze de huur vooralsnog ten behoeve van den boedel wenscht aan te houden. In de tweede plaats kan de verhuurder bijtijds
naar een anderen huurder omzien en verkrijgt hij
zekerheid, dat de curator hem, zolang de overeenkomst
met de boedel voortloopt, den huurprijs zal voldoen.’14
Deze passage wijst er op dat de wetgever er vanuit ging
dat met de rangschikking van de verhuurder als boedelschuldeiser aan diens belangen afdoende tegemoet was
gekomen.15 Deze indruk wordt versterkt door de opmerking van regeringszijde dat hij meende ‘niet de minste
reden’ te zien de verhuurder naast zijn boedelvordering
ook een recht op schadevergoeding te geven.16 De wetsgeschiedenis biedt daarmee aanknopingspunten voor de
opvatting dat de wetgever heeft bedoeld de belangenafweging waarop artikel 39 Fw berust uitputtend te laten
zijn.17 Hiertegen pleit dat uit de wetsgeschiedenis slechts
blijkt dat de wetgever destijds geen reden zag voor toekenning van een wettelijk recht op schadevergoeding. Daarmee is dus nog niets gezegd over een contractueel bedongen aanspraak van de verhuurder.18 Ook kan op goede
gronden worden betoogd dat de aan artikel 39 Fw ten
grondslag liggende belangenafweging heden ten dage
anders zou uitvallen.19 De beslissing van de Hoge Raad in
het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest, die er dus toe leidt
dat de verhuurder een contractuele vordering wordt ontzegd, laat zich echter goed plaatsen in voornoemde belangenafweging. Die werd immers ingegeven door de met
artikel 39 Fw beoogde bescherming van de boedel.
De regel uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest
betekent dat een vordering tot vergoeding van gederfde
huurtermijnen die is verbonden aan een opzegging ex
artikel 39 Fw, gezien de aan de wettelijke regeling ten
grondslag gelegde belangenafweging, niet op de boedel
kan worden verhaald (zie r.o. 3.5.3).20 Hetzelfde geldt bij
een huuropzegging in surseance (artikel 238 Fw).21 Van
Andel & Van Zanten wijzen er op dat uit het arrest volgt
dat een dergelijke aanspraak strekt tot compensatie voor
het gemis aan huurinkomsten en om die reden raakt aan
de belangenafweging waarop artikel 39 Fw berust.22 Een
Roosendaal, 23 juni 2014 Leegstaand bedrijfsgebouw © Mischa Keijser / Hollandse Hoogte
beding tot vergoeding van gederfde huurtermijnen sorteert in geval van een opzegging op de voet van artikel
39 of 238 Fw dan ook in zoverre geen effect, dat het de
verhuurder geen grondslag biedt voor het jegens de boedel geldend maken van de uit het beding voortvloeiende
aanspraak.
Intussen ontneemt deze uitkomst het zicht op de
vraag wat de gevolgen van de door de Hoge Raad in het
arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest ontwikkelde regel zijn
voor de wijze waarop de boedel in die zaak negatief werd
belast. Daarbij speelde immers de door ING afgegeven
bankgarantie een belangrijke rol.23 De bank had onder de
garantie als eigen schuld het gevorderde aan de verhuurder betaald en vervolgens – krachtens regres – de rekening van de inmiddels gefailleerde huurder gedebiteerd.
De boedel werd hier dus niet rechtstreeks door de vorde-
ring van de verhuurder geraakt. De Hoge Raad laat deze
kwestie in het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest buiten
beschouwing. De vraag die daardoor onbesproken bleef
was of een derde, nadat hij door de verhuurder is aangesproken tot vergoeding van gederfde huur wegens opzegging op de voet van artikel 39/238 Fw, tegenover de boedel verhaal heeft voor zijn regresvordering.
Hierbij dient nog bedacht te worden dat de reikwijdte van het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest beperkt is. De
beslissing van de Hoge Raad is slechts van toepassing op
een voor het faillissement contractueel bedongen aanspraak op vergoeding van gederfde huurtermijnen bij het
einde van de huurovereenkomst. Voor de vergoeding van
andere schade dan leegstandschade gelden andere regels.
Ik verwijs hiervoor naar het in de literatuur uitvoerig
besproken arrest inzake Koot Beheer vs. Tideman q.q.24
10. Zie r.o. 3.2 van het arrest.
Minister van Justitie).
ECLI:NL:GHARL:2013:7709, JOR 2014/51;
Andel & Van Zanten, TvI 2013/26), onder
11. P. van Schilfgaarde, noot onder HR 14
14. Van der Feltz I, p. 419.
T.T. van Zanten, De overeenkomst in het
3; Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17,
januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534,
15. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17,
insolventierecht, Serie Recht en Praktijk,
onder 4; vergelijk Van Schilfgaarde, 2011,
NJ 2011/114 (Aukema q.q. vs. Uni Invest),
onder 3.
Ins.R3, Deventer: Kluwer 2012, nr. 4.4.5.4,
onder 5.
onder 3 (hierna: Van Schilfgaarde, 2011).
16. Van der Feltz I, p. 423.
p. 115; Van Zanten & Verstijlen, TvI
21. Van Schilfgaarde, 2011, onder 5-6.
12. Zie Van der Feltz I, p. 419; T.T. van
17. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17,
2011/17, onder 3; J.J. van Hees, noot bij
22. Van Andel & Van Zanten, TvI 2013/26,
Zanten, De overeenkomst in het insolven-
onder 3.
HR 14 januari 2011,
onder 3.
tierecht, Serie Recht en Praktijk, Ins.R3,
18. Zie in die zin J.J. van Hees, noot bij HR
ECLI:NL:HR:2011:BO3534; JOR 2011/101
23. Zie ook Van Schilfgaarde, 2011, onder
Deventer: Kluwer 2012, nr. 4.4.5.4, p. 115.
14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:
(Aukema q.q. vs. Uni Invest), sub 6.
3-4.
13. Zie Kortmann & Faber 2-I, p. 419
BO3534; JOR 2011/101 (Aukema q.q. vs.
20. W.J.M van Andel & T.T. van Zanten,
24. HR 19 april 2013,
(MvT), p. 422 en 424 (Antwoord der
Uni Invest), sub 3.
‘Over wederkerige overeenkomsten en
ECLI:NL:HR:2013:BY6108 (Koot Beheer vs.
Regeering), p. 427 (Beraadslaging EK, de
19. Zie T.T. van Zanten, noot bij
boedelschulden’, TvI 2013/26 (hierna: Van
Tideman q.q.).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2365
Wetenschap
Het onderscheid tussen opzegging en ontbinding wegens insolventie van de huurder
De beperkte relevantie van het arrest BabyXL
Hiervoor kwam ter sprake dat uit het arrest Aukema q.q.
vs. Uni Invest moet worden opgemaakt dat de boedel bij
opzegging niet schadeplichtig is. Hoe verhoudt deze regel
zich nu met hetgeen door de Hoge Raad werd overwogen
in het arrest BabyXL?25 In dat arrest oordeelde de Hoge
Raad dat de vordering van de verhuurder tot vergoeding
van gederfde huurtermijnen bij ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder, wel voor verificatie in
aanmerking komt.26 Moet daaruit worden opgemaakt dat
de verhuurder jegens de boedel recht heeft op vergoeding
van gederfde huurtermijnen indien het daartoe strekkende beding is gekoppeld aan een contractuele of wettelijke
bevoegdheid tot ontbinding van de verhuurder? De verwijzing naar het arrest BabyXL door de Hoge Raad in het
arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest (r.o. 3.5.3) bevestigt dat
deze mogelijkheid zich aan de hand van het onderscheid
tussen opzegging en ontbinding voor de verhuurder aftekent. De vraag is dan of dat geldt voor alle wijzen van ontbinding, dus ook in het geval van een ontbindende voorwaarde.27 Deze vraag laat ik hier rusten.
Bij het voorgaande dient nog bedacht te worden; de
Hoge Raad wijst daar ook op in het arrest Aukema q.q. vs.
Uni Invest (r.o. 3.5.3, slot), dat bij de verhuur van gebouwde onroerende zaken bijzondere bepalingen van huurrecht omtrent de beëindiging van de huurovereenkomst
van toepassing zijn (artikel 7:231 lid 1 BW). Van deze
regeling kan niet worden afgeweken (lid 3), zodat een
buitengerechtelijke ontbinding door de verhuurder niet
mogelijk is. Het onderscheid tussen opzegging en ontbinding is dan ook alleen van toepassing in situaties die
Uit het arrest Aukema q.q. vs.
Uni Invest moet worden opgemaakt
dat de boedel bij opzegging niet
schadeplichtig is
niet door artikel 7:231 BW worden bestreken. Door Van
Zanten & Verstijlen wordt ervan uitgegaan dat ook
bedrijfsruimten (artikel 7:290 BW) onder dit artikel vallen.28 Een keuzemenu van de verhuurder zal zich dan ook
alleen voordoen bij verhuur van roerende zaken en ongebouwde onroerende zaken.
De rechtsgeldigheid van het
leegstandschadebeding bij opzegging
HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:1244 (Nieuwburen
vs. Romania Beheer BV)
In het Romania-arrest wordt door de Hoge Raad antwoord
gegeven op de vraag of, gelet op het arrest Aukema q.q. vs.
Uni Invest, een tussen een verhuurder en huurder overeengekomen beding inzake vergoeding van leegstandschade wegens opzegging op de voet van artikel 39/238
2366
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Fw nietig is, en de verhuurder ter zake geen vordering
heeft, of dat de daaruit voortvloeiende vordering slechts
niet voor verificatie in aanmerking komt.29 Naar de Hoge
Raad in Aukema q.q. vs. Uni Invest overwoog doet een dergelijk beding in geval van opzegging geen recht op schadevergoeding ontstaan. Niet was daarmee vast komen te
staan of het beding ongeldig is en welke consequenties
een eventuele nietigheid heeft voor de verplichtingen van
derden die zich op enige wijze voor vergoeding van leegstandschade door de huurder garant hebben gesteld. Zou
de schadeplicht van de huurder wegens de nietigheid van
het beding niet bestaan, dan kan er evenmin een vordering onder de garantie ontstaan, en kan de verhuurder
dergelijke schade niet van de garantsteller claimen. Een
bijkomende kwestie is of de garant, uitgaande van de geldigheid van het beding, voor de nakoming van zijn garantieplicht regres op de boedel heeft. Neemt men dit aan,
dan zou dat betekenen dat de boedel alsnog, nu via de
omweg van het regresrecht van de garant, voor de vergoeding van leegstandschade belast zou worden.30
Het ging in het Romania-arrest om opzegging van de
huur op grond van artikel 39 Fw door de curator. De verhuurder, Nieuwburen, spreekt om die reden Romania
Beheer BV (hierna: Romania) aan onder een door haar als
derde afgegeven huurgarantie. Romania weigert echter
aan haar garantieverplichting te voldoen. Zij stelt zich
daartoe in cassatie op het standpunt dat de verhuurder
aan de opzegging van de huurovereenkomst door de curator op de voet van artikel 39 Fw geen recht op vergoeding
van leegstandschade ontleent. Nu de verplichtingen van
de huurders niet een verplichting tot vergoeding van leegstandschade betreffen, heeft de door haar verleende
garantie hierop geen betrekking, aldus Romania.
Dit betoog wordt in cassatie niet gehonoreerd. De
Hoge Raad herhaalt in het Romania-arrest de regel uit
het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest (r.o. 3.3.2). De in dat
arrest bedoelde belangenafweging heeft naar de Hoge
Raad overweegt slechts betrekking op de verhouding tussen de verhuurder en de boedel, en niet op de verhouding
tussen de verhuurder en de gefailleerde huurder zelf (r.o.
3.3.3). Omdat de regeling van artikel 39 Fw niet mede
strekt ter bescherming van het belang van de gefailleerde, is er naar het oordeel van de Hoge Raad geen reden
een beding dat ziet op vergoeding van leegstandschade
nietig te achten jegens de huurder zelf ingeval van opzegging ex artikel 39 Fw (r.o. 3.3.3). De regel uit het arrest
Aukema q.q. vs. Uni Invest heeft enkel tot gevolg dat een
dergelijk beding, indien de huur met toepassing van artikel 39 Fw wordt beëindigd, geen effect sorteert jegens de
boedel (r.o. 3.3.3, slot).31
Nu een opzegging op de voet van artikel 39 Fw de
rechtsgeldigheid van een beding tot vergoeding van leegstandschade niet aantast, verkrijgt de verhuurder een
daaruit voortvloeiende vordering op de gefailleerde huurder. Deze vordering kan echter niet in het faillissement
van de huurder worden geverifieerd (r.o. 3.3.4). Heeft een
derde de nakoming van die vordering jegens de verhuurder gegarandeerd, dan brengt een opzegging van de huurovereenkomst op de voet van artikel 39 Fw geen verandering in de verplichtingen van die derde uit de garantie (r.o.
3.3.4). Indien de nakoming onder de garantie voor een der-
de resulteert in een regresvordering op de huurder, dan
geldt echter dat deze niet jegens de boedel kan worden
uitgeoefend. Mogelijkerwijs ontleent de garant aan dit
gegeven op grond van de garantievoorwaarden een verweermiddel jegens de verhuurder (r.o. 3.3.4, slot). Aldus de
Hoge Raad.
Naar het oordeel van de Hoge Raad is het beding
dus niet absoluut nietig maar sorteert het slechts geen
effect jegens de boedel. Het beding lijkt daarmee te worden getroffen door (een vorm van) relatieve nietigheid,
zoals die ook wordt aangenomen voor de artikelen 24 en
42 Fw.32 De nietigheid geldt slechts ten aanzien van de
curator, maar werkt niet tegenover eenieder, waaronder
begrepen de failliete huurder.33 De geldigheid van het
schadevergoedingsbeding tegenover de huurder, betekent dat de verhuurder ook de mogelijkheid behoudt tot
verhaal ten laste van derden die zich garant of medeaansprakelijk hebben gesteld voor de verplichtingen van
de huurder. Naar de Hoge Raad thans oordeelt kan ook
een eventuele vordering van een door de verhuurder
aangesproken derde, die regres op de failliete huurder
wenst te nemen voor de vergoeding van leegstandschade, niet worden geverifieerd.34
Wat betekent dit alles nu? Naar het Romania-arrest thans
leert zou de uitkomst in het arrest Aukema q.q. Uni Invest
formeel gesproken een andere zijn. In die zaak koos de
curator ervoor de verhuurder aan te spreken, nadat deze
onder de garantie voor leegstandschade had getrokken en
de bank voor dat bedrag regres op de boedel had genomen.35 Een verhuurder is echter gerechtigd een derde voor
leegstandschade aan te spreken die het gevolg is van een
opzegging van de huurovereenkomst (artikel 39/238 Fw),
zo blijkt uit het Romania-arrest. Hiermee stemt niet overeen dat de curator namens de boedel een vordering jegens
een verhuurder instelt op de in het arrest Aukema q.q. vs.
Uni Invest aangevoerde grondslagen. De curator dient zich
te wenden tot de derde die, nadat hij door de verhuurder
onder een garantie is aangesproken ter zake van leegstandschade, onterecht regres heeft genomen (of dreigt te
nemen) op de boedel.36 De verhuurder lijkt hier, gelet op
de regel dat leegstandschade niet op de boedel kan worden verhaald, aan het langste eind te trekken.37Echter zal
met het nu gewezen Romania-arrest aangenomen moeten
worden dat het zekerheidsaspect van een bank- of concerngarantie, die nu juist zal zijn bedongen met het oog
op de situatie dat de huurder door faillissement niet meer
aan zijn verplichtingen kan voldoen, sterk is verwaterd.38
Het ligt in de rede dat (professionele) partijen niet langer
bereid zullen zijn dit soort garanties zonder meer te verstrekken, nu zij een eventuele regresvordering op de failliete huurder niet langer ten laste van de boedel kunnen
verhalen.39
Uitoefening van een zekerheidsrecht
verstrekt voor de vordering van de verhuurder en verrekening door de verhuurder
In het arrest Romania beslist de Hoge Raad dat een vordering tot vergoeding van leegstandschade van de verhuurder niet in aanmerking komt voor verificatie in het faillissement van de huurder (r.o. 3.3.4). Deze overweging werpt
strikt genomen de vraag op of de verhuurder zich buiten
Met het nu gewezen Romania-arrest
moet aangenomen worden dat het
zekerheidsaspect van een bank- of
concerngarantie sterk is verwaterd
verificatie om voor zijn vordering tot vergoeding van leegstandschade voldaan kan zien worden, bijvoorbeeld doordat hij zich door de huurder een zekerheidsrecht laat verschaffen (artikel 3:231 BW), of doordat hij zijn vordering
met een schuld aan de huurder in faillissement verrekent
(artikel 53 Fw).
Met Van Hees kan worden opgemerkt dat uit het
Romania-arrest lijkt te moeten opgemaakt worden dat
de met de regeling van artikel 39 Fw beoogde bescherming van de boedel er aan in de weg staat dat een vordering tot vergoeding van leegstandschade door uitwinning of verrekening ten laste van de boedel kan worden
gebracht.40 Temeer daar met de uitoefening van een
zakelijke of feitelijke voorrang het resultaat van de aan
artikel 39 Fw ten grondslag liggende belangenafweging
alsnog zou worden doorkruist. De overweging (r.o. 3.3.3,
slot) in het Romania-arrest dat een beding tot vergoeding van leegstandschade op grond van artikel 39 Fw
geen effect sorteert jegens de boedel, wijst er op dat een
daaruit voortvloeiende vordering op geen enkele wijze
jegens de boedel kan worden uitgeoefend, dus ook niet
door uitwinning of verrekening.41
25. HR 13 mei 2005,
2014/28 (TEP vs. Curatoren Autodrome),
Hoge Raad hier een constructie hanteert
vs. Uni Invest nog niet uitgemaakt wie deze
ECLI:NL:HR:2005:AT2650 (Baby XL).
sub 5 (hierna: Van Hees, JOR 2014/28).
waarbij een onderscheid tussen de vorde-
regel tegen zich zou moeten laten gelden;
26. Zie r.o. 3.4.4.
32. Als voorgestaan door A-G Rank-Beren-
ring tegen de boedel (faillissementsschuld)
de verhuurder of de garant.
27. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17,
schot, zie de conclusie onder 2.15, met
en de niet verifieerbare vordering jegens de
38. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17,
onder 4.
literatuurverwijzingen; I. Spinath, ‘Romania
huurder.
onder 6.
28. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17,
Beheer: (nog een keer) beëindiging van de
33. Asser, Hartkamp & Sieburgh, 6-III*,
39. J.J. van Hees, ‘Kroniek van het insolven-
onder 5.1.
huurovereenkomst in het faillissement van
2010/612.
tierecht’, NJB 2014/799, afl. 15, p. 1070.
29. Zie de conclusie van A-G Rank-Beren-
de huurder’, TvI 2014/12 (hierna: Spinath,
34. Van Hees, JOR 2014/28, onder 5 en
40. Van Hees, JOR 2014/28 onder 6-7.
schot onder 2.7 e.v.
TvI 2014/12). Anders: R.J. van Galen, noot
10.
41. Van Hees, JOR 2014/28 onder 7; T.T.
30. Zie Van Schilfgaarde, 2011, onder 4.
onder ECLI:NL:HR:2013:1255 (Nieuwburen
35. Van Hees, JOR 2014/28, onder 8.
van Zanten, noot bij
31. J.J van Hees, noot onder HR 22 novem-
vs. Romania), Ondernemingsrecht
36. Spinath, TvI 2014/12.
ECLI:NL:GHARL:2013:7709, JOR 2014/51,
ber 2013, ECLI:NL:HR:2013:1381, JOR
2014/30, onder 3 en 5, die meent dat de
37. Immers was met het arrest Aukema q.q.
onder 2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2367
Wetenschap
Daarbij komt dat het niet aannemelijk is dat de Hoge
Raad heeft bedoeld een onderscheid te maken tussen een
niet verifieerbare vordering van de verhuurder of een
daarop gebaseerde regresvordering van een garant, en een
op diezelfde vordering gebaseerde uitoefening van een
zekerheidsrecht of verrekeningsbevoegdheid door de verhuurder.42 Hetzelfde heeft mijns inziens te gelden indien
een door de verhuurder aangesproken derde zich voor zijn
regresvordering op een door de huurder verschaft zekerheidsrecht verhaalt, of zijn vordering verrekent met een
schuld aan de huurder. Dit neemt overigens niet weg dat
het de verhuurder of de garant vrij staat een dergelijke
zekerheid te bedingen voor een mogelijke toekomstige
vordering.
Concluderend
De beëindiging en afwikkeling van de huurovereenkomst
wegens insolventie van de huurder worden beheerst door
artikel 39 respectievelijk 238 Fw. De aan artikel 39 Fw ten
grondslag liggende belangenafweging brengt een bijzonder regime met zich mee voor bedingen in een huurovereenkomst die de verhuurder aanspraak geven op vergoeding van schade bij opzegging op grond van die regeling.
In het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest heeft de
Hoge Raad beslist dat een opzegging op de voet van artikel 39/238 Fw een regelmatige wijze van beëindiging
van de huurovereenkomst is die de verhuurder jegens de
boedel geen recht geeft op vergoeding van gederfde
huurinkomsten (leegstandschade), ook niet indien dat
contractueel is bedongen. Een aanspraak tot vergoeding
van leegstandschade die de verhuurder aan een daartoe
strekkend beding ontleent, kan om die reden bij opzeg-
2368
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
ging van de huur op de voet van artikel 39/238 Fw niet
jegens de boedel worden ingeroepen. De aan artikel 39
Fw ten grondslag liggende belangenafweging staat hieraan in de weg.
De Hoge Raad oordeelt in het Romania-arrest dat de
regel uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest zo begrepen
dient te worden dat een beding dat de verhuurder een
recht op vergoeding van leegstandschade toekent in geval
van opzegging op de voet van artikel 39/238 Fw niet nietig is, maar evenwel geen effect jegens de boedel sorteert.
Het beding doet wel een vordering jegens de huurder ontstaan. Een dergelijke vordering kan in het faillissement
van de huurder niet worden geverifieerd, indien de huur
met toepassing van artikel 39/238 Fw is beëindigd.
De rechtsgeldigheid van een beding tot vergoeding
van leegstandschade heeft ook gevolg voor een derde
onder een voor de verplichtingen van de huurder afgegeven bank- of concerngarantie. Wordt de derde onder een
huurgarantie voor leegstandschade wegens beëindiging
van de huurovereenkomst ex artikel 39/238 Fw door de
verhuurder aangesproken, dan kan een eventuele aan de
garantie te ontlenen regresvordering van de derde niet op
de boedel worden verhaald.
Voor de verhuurder lijkt er ondertussen niet veel
anders op te zitten dan dat hij zich de huur door de huurder vooruit laat betalen (zie artikel 39 Fw). In dat geval
verkrijgt hij in geval van faillissement of surseance van de
huurder een boedelvordering die de door de wetgever
voorziene aanspraak te boven gaat en wapent hij zich
tegen de uitkomst van het Romania-arrest.
42. Van Hees, JOR 2014/28, onder 7.
Reacties
Reactie op ‘Enige observaties naar
aanleiding van de zaak Martijn’
Jan Brouwer1
H
et recht is een discursieve
grootheid, schrijft Vranken
in het Algemeen deel van
de Asserserie. In zoverre juich ik
Snijders’ reactie toe in NJB van 20
juni 2014, afl. 242 op mijn opiniërend artikeltje in NRC Handelsblad
van 25 april 2014, waarin ik betoog
dat het verbieden van een vereniging mede in het licht van de grondwettelijke beperkingensystematiek
een zaak van de wetgever is en niet
van de rechter. Een discussie kan bijdragen aan het stap voor stap vaststellen van wat het recht werkelijk
inhoudt. Voorwaarde is dan wel dat
zij over een en hetzelfde thema gaat.
Hiervan is in ons geval slechts ten
dele sprake.
Artikel 8 Grondwet bepaalt dat de
verenigingsvrijheid slechts door de
wetgever kan worden beperkt ‘in het
belang van de openbare orde’. De uitwerking in artikel 2:20 BW betreft
een uiterst povere regeling. De rechter krijgt hierin een bestuurlijke taak
en wordt opgescheept met het vage
criterium ‘werkzaamheid in strijd
met de openbare orde’. In feite is het
geen uitwerking, maar een herhaling.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de
mate van strijdigheid met de openbare orde zodanig moet zijn dat de
werkzaamheid de samenleving (kan)
ontwrichten.
Vergelijk dat eens met regelingen in
andere Europese landen. In Frankrijk
overweegt men op dit moment een
verbod van de Joodse Defensie Liga.
Niet alleen zijn de criteria in de ‘Code
de la Sécurité Intérieure’ hiervoor
helder, maar ook is het hier de regering die een verbod oplegt dat achteraf toetsbaar is door een onafhankelijke rechter.3
In de Nederlandse rechtspraak werd
het vage artikel 2:20 BW tot nu toe
steeds constitutioneel correct gehanteerd door ‘werkzaamheid in strijd
met de openbare orde die de samenleving ontwricht of kan ontwrichten
uit leggen als ‘een structureel
patroon van strafbare feiten’.4 Dan is
een verbod, mede in het licht van
artikel 140 Sr, terug te voeren op de
wil van de wetgever.
In de zaak Martijn verbiedt de Hoge
Raad de vereniging niet wegens strafbare feiten, maar wegens onrechtmatige uitingen. En niet omdat de
werkzaamheid de samenleving
(mogelijkerwijs) ontwricht, maar
omdat een verbod noodzakelijk is in
een democratische samenleving. Een
en ander strookt wellicht met door
de wetgever goedgekeurde verdrags-
verplichtingen, maar niet met de
wetsgeschiedenis van artikel 2:20 BW.
Daarin wordt een hogere drempel
opgeworpen. Het ware constitutioneel zuiverder geweest indien de
Hoge Raad in ieder geval het wettelijke ontwrichtingscriterium was blijven hanteren, ook al had dit niet
geleid tot een verbod. Hiertoe zou de
wetgever dan het initiatief kunnen
nemen. Een wetvoorstel van het CDA
(Omtzigt) en de ChristenUnie (Slob)
stond reeds op stapel.
‘Verbodenverklaring van rechtspersonen heeft weinig met privaatrecht,
daarentegen alles met politiek van
doen. De rechter in deze (heikele) politiek een taak geven kan alleen wanneer de grenzen van zijn bevoegdheid
nauw worden getrokken.’ Dat zijn niet
mijn woorden, maar die van Van
Schilfgaarde in zijn annotatie onder
de uitspraak over de Hells Angels (HR
26 juni 2009, NJ 2009/396).
Ik ga nog een stapje verder: een verenigingsverbod is geen zaak voor de
rechter. Moet hij hierover echter toch
beslissen, dan is het grondwettelijk
zaak om zich uiterst terughoudend
op te stellen. Hiervan is – anders dan
Snijders betoogt – in de zaak Martijn
geen sprake.5
Auteur
par leur forme et leur organisation militaires, le caractère de
déterminée, soit propagent des idées ou théories tendant à
1. Prof. dr. J.G. Brouwer is hoogleraar Algemene rechtswe-
groupes de combat ou de milices privées; 3° Ou qui ont pour
justifier ou encourager cette discrimination, cette haine ou
tenschap aan de Faculteit rechtsgeleerdheid van de Rijksuni-
but de porter atteinte à l’intégrité du territoire national ou
cette violence; 7° Ou qui se livrent, sur le territoire français
versiteit Groningen.
d’attenter par la force à la forme républicaine du Gouverne-
ou à partir de ce territoire, à des agissements en vue de pro-
ment; 4° Ou dont l’activité tend à faire échec aux mesures
voquer des actes de terrorisme en France ou à l’étranger.’
Noten
concernant le rétablissement de la légalité républicaine; 5°
4. Zie de conclusie van de A-G in de zaak Hells Angels
2. H.J. Snijders, ‘Openbare orde, rechtspersonen en mensen-
Ou qui ont pour but soit de rassembler des individus ayant
(ECLI:NL:PHR:2009:BI1124); de Hoge Raad houdt in die
rechten – Enige observaties naar aanleiding van de zaak
fait l’objet de condamnation du chef de collaboration avec
laatste zaak een slag om de arm met de overweging: werk-
Martijn’, NJB 2014/1174, afl. 24, p. 1606-1611.
l’ennemi, soit d’exalter cette collaboration; 6° Ou qui, soit
zaamheden in strijd met de openbare orde zoals strafbare
3. Art. 212 lid 1 van Code de la Sécurité Intérieure luidt:
provoquent à la discrimination, à la haine ou à la violence
feiten (HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124).
‘Sont dissous, par décret en conseil des ministres, toutes les
envers une personne ou un groupe de personnes à raison de
5. Voor meer argumenten verwijs ik naar een annotatie die
associations ou groupements de fait: 1° Qui provoquent à
leur origine ou de leur appartenance ou de leur non-appar-
zijn Leidse collega Molier en ik samen in AB 2014/348
des manifestations armées dans la rue; 2° Ou qui présentent,
tenance à une ethnie, une nation, une race ou une religion
schreven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2369
1772
1773
Reacties
Naschrift
Henk Snijders1
I
n mijn artikel ben ik, wat Brouwer betreft, alleen ingegaan op
zijn stelling in de NRC van 24
april 2014 dat ‘het constitutionele
geweten in de burgerlijke kamer van
de Hoge Raad [blijkbaar] minder
goed vertegenwoordigd [zou zijn]’ en
dat de Hoge Raad tot een verbod
komt ‘zonder aan het grondwettelijk
kader veel woorden vuil te maken.’
Deze tweedelige stelling mist elke
redelijke grond. In mijn artikel heb ik
dat onomwonden gesteld en uitvoerig geadstrueerd. Hiervoor was alle
aanleiding, aangezien Brouwer de
gewone burger (en overigens ook
menig minder in het onderwerp
geverseerde jurist) met zijn stelling
op het verkeerde been heeft gezet.
Brouwer gaat hier in zijn reactie niet
op in. Ik zou het dan ook bij deze
constatering kunnen laten. Toch loop
ik zijn reactie nog op een paar hoofdpunten door. Eerst maak ik van de
gelegenheid gebruik te melden dat
mijn bewuste artikel bleek te zijn
voorzien van een niet door mijzelf
geschreven kop; in de elektronische
versie van het artikel is dit inmiddels
gecorrigeerd.
Brouwer stelt dat de taak die de
wetgever in artikel 2:20 BW oplegt
‘een bestuurlijke’ is. Het gaat in artikel 2:20 BW, voor zover nu relevant,
om een rechterlijke verbodenverklaring of ontbinding van een rechtspersoon ‘waarvan de werkzaamheid
in strijd is met de openbare orde’ (lid
1) dan wel rechterlijke ontbinding
van een rechtspersoon ‘waarvan het
doel in strijd is met de openbare
orde’ (lid 2). De wetgever heeft inderdaad gemeend dat het aan de rechter
is om als ultimum remedium een
dergelijke maatregel te nemen, zoals
hij ook overeenkomsten nietig kan
verklaren wegens strijd met de openbare orde. De nadere uitwerking van
dat criterium van de openbare orde
heeft hij ook aan de rechter willen
overlaten, al geeft de wetsgeschiedenis voor die uitleg wel wat houvast.
Dat de wetgever hiervoor kiest, wordt
2370
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
prachtig gemotiveerd bij de parlementaire behandeling. In mijn artikel sub 3 heb ik die motivering uitvoerig geciteerd en aangeduid als
een prachtige demonstratie van het
stelsel van checks and balances, dat
zo kenmerkend is voor de taakverdeling van wetgever en rechter in ons
staatsbestel. Brouwer lijkt nu dat uitgebalanceerde stelsel te willen doorbreken door te bepleiten dat die verbodenverklaring en ontbinding
zaken zijn voor de wetgever. Dat stelt
hij althans in de NRC. Kennelijk
bedoelt hij dan dat de wetgever het
criterium van de openbare orde in
artikel 2:20 BW nader zou dienen in
te vullen (voor het geval hij mocht
bedoelen dat de wetgever zelf in concreto verenigingen (en andere rechtspersonen) moet kunnen verbieden
en ontbinden; wil ik kortheidshalve
verwijzen naar het uitgebalanceerde
stelsel dat T. Barkhuysen c.s. ons
voorhouden in Adequate rechtsbescherming bij grondrechtenbeperkend
overheidsingrijpen (Kluwer: Deventer
2014; zie reeds het ‘Ten geleide’ van
Ernst Hirsch Ballin op p. 5-7). Veel
verder dan tot vastlegging van een
aantal subcriteria en vuistregels zal
de wetgever dan vermoedelijk echter
niet komen. Uiteindelijk blijft de
gemeenschap behoefte hebben aan
een open norm als die van een ‘werkzaamheid’ of een ‘doel [dat] in strijd
is met de openbare orde’ en aan toepassingen die mede afhankelijk zijn
van de omstandigheden van het
geval: hoe ernstig en bedenkelijk zijn
de gedragingen van een rechtspersoon om haar werkzaamheden als
strijdig met de openbare orde te kwalificeren?
Rechtsvergelijking ‘met regelingen in andere Europese landen’
brengt Brouwer in zijn reactie nog op
een andere gedachte. Nu suggereert
hij onder kennelijk instemmende
verwijzing naar de Franse Code de la
sécurité Intérieure dat verbodenverklaringen (en ontbindingen?) van
verenigingen (en andere rechtsperso-
nen?) ook primair aan het bestuur –
de regering – zouden kunnen worden overgelaten, dit met toetsing
achteraf door de rechter. Deze constructie lijkt echter nu juist in het
algemeen minder waarborgen voor
de verwezenlijking van grondrechten
te bieden dan de rechterlijke constructie van artikel 2:20 lid 1-2 BW.
Overigens gaat het bij die Franse wet
in de betrokken bepaling artikel
L212-1 alleen om een voorziening
voor exceptionele, maatschappelijke
veiligheidsrisico’s (vgl. verder artikel
L212-2, dat op sportverenigingen
ziet). Daarnaast blijft, als ik het goed
zie, de algemene regeling voor de
rechterlijke ontbinding van verenigingen van artikel 7 jo. 3 van de Loi
relative au contrat d’association van
toepassing, die overigens veel ruimere ontbindingsgronden lijkt te bieden dan ons artikel 2:20 BW, maar dit
thans terzijde. Ik sluit het niet uit dat
ons land uit veiligheidsopverwegingen inmiddels ook behoefte heeft of
spoedig gaat krijgen aan een aanvullende regeling als die van artikel
L-212-1 van de Code de la sécurité
Intérieure, maar kan dat thans zelf
niet goed overzien (misschien bieden
organisaties van personen die enorme maatschappelijke veiligheidsrisico’s meebrengen, juist de mogelijkheid voor de regering om die risico’s
beter te traceren en te blijven observeren, teneinde vervolgens effectief
te kunnen ingrijpen op een andere
wijze dan een verbod of ontbinding
van een dergelijke organisatie). Overigens voorziet art 2:20 lid 3 BW al in
een op verdragsrecht berustend verbod van rechtswege van – kort
gezegd – terroristische organisaties.
Dat in de Nederlandse rechtspraak art 2:20 BW tot nu toe steeds
‘constitutioneel correct’ werd gehanteerd door ‘een werkzaamheid in
strijd met de openbare orde’ uit te
leggen als ‘een structureel patroon
van strafbare feiten’, zoals Brouwer
schrijft in zijn reactie, is onjuist. Die
beperking tot (een structureel
Reacties
patroon van) strafbare feiten kent de
constitutie niet. Reeds de beschikking van het hof en van de Hoge
Raad in de zaak van de Hells Angels
duidt er niet op dat de rechtspraak
dit tot de uitspraak van de Hoge
Raad in de zaak Martijn anders zag;
zie met name r.o. 3.7.3 van de Hoge
Raad in de zaak van de Hells Angels).
In de aangehaalde conclusie van A-G
Timmerman vind ik evenmin een
dergelijke observatie terug; zelfs de
beschouwingen van de A-G die hier
nog enigszins mee te associëren vallen (nr. 3.5 en 3.15) duiden daar niet
op.
‘Het ware constitutioneel zuiverder geweest indien de Hoge Raad
in ieder geval het wettelijke ontwrichtingscriterium was blijven hanteren’, aldus een laatste stelling van
Brouwer in zijn reactie waar ik kort
op in wil gaan. Er bestaat niet zo iets
als een ‘wettelijk ontwrichtingscrite-
rium’ (wat daar overigens ‘constitutioneel zuiverder’ aan zou zijn, maakt
de schrijver niet duidelijk). In oudere
rechtspraak ziet men wel min of
meer een ontwrichtingscriterium
terug, zij het op basis van de niet
geheel eenduidige wetsgeschiedenis.
Het is de vraag hoe de Hoge Raad
hier nu in het algemeen en in het
bijzonder in een zaak als die van
Martijn tegenover staat. Ik moge
hiervoor primair verwijzen naar mijn
artikel sub 4. Wat de zaak Martijn
betreft, volsta ik nu met een herhaling van de betrokken eindbeslissing:
‘Hoewel in het algemeen grote terughoudendheid moet worden betracht
bij het verbieden en ontbinden van
een vereniging, dwingen de uitzonderlijk ernstige aard van de onderhavige gedragingen, de aard van de
werkzaamheid van de vereniging –
die erop is gericht bij haar leden en
anderen die haar website bezoeken,
eventuele drempels weg te nemen
om seksueel contact met kinderen te
hebben, en aldus dergelijk contact te
bevorderen - en de daarmee strokende kennelijke bedoeling van haar
leden, tot het oordeel dat het, bij
afweging van alle betrokken rechten
en belangen, in een democratische
samenleving noodzakelijk is dat de
vereniging wordt verboden en ontbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid en van de
rechten en vrijheden van kinderen.’
De lezer oordele zelf: geeft deze
beslissing niet juist blijk van een
‘uiterst terughoudend’ optreden?
Auteur
1. Prof. Mr. H.J. Snijders is hoogleraar Burgerlijk recht en
Burgerlijk Procesrecht aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid,
Universiteit Leiden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2371
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
Bovendien stelt in beide gevallen een rechter
Zupančič, Yudkivska, de Gaetano, Potocki en
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
vast dat de wensvader (en dus tevens biologi-
Pejchal)
sche vader) de vader van het kind is. In het
Het Hof roept in herinnering dat het recht op
EHRM
2372
geval van Mennesson gebeurt dit al vóór de
respect voor gezinsleven het bestaan van een
Hoge Raad (civiele kamer)
2374
geboorte van de tweeling; daarbij wordt
(de facto) gezin veronderstelt. Verder ziet ‘pri-
Hoge Raad (strafkamer)
2382
bovendien de wensmoeder door de Californi-
véleven’ in de zin van art. 8 EVRM ook op
Afd. bestuursrechtspraak RvS
2388
sche rechter als wettelijke moeder aange-
aspecten van de sociale identiteit van een
Centrale Raad van Beroep
2389
merkt. Aansluitend wordt voor beide echtpa-
individu. Er bestaat een direct verband tussen
ren een geboorteakte opgesteld, waarop zij (de
het privéleven van kinderen die binnen een
wensouders) als ouders worden aangemerkt.
draagmoederschapsconstructie geboren wor-
Bij terugkeer in Frankrijk weigeren de Franse
den en de wettelijke vaststelling van hun
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
autoriteiten om deze geboorteakten in de bur-
afstamming. In casu is in beide zaken sprake
gerlijke stand op te nemen. In het geval van
van inbreuken op het recht op respect voor
Deze rubriek wordt verzorgd door
Mennesson wordt dit alsnog gedaan op aan-
gezins- en privéleven. Partijen betwisten of
onderzoekers van de Universiteit Leiden, de
wijzing van de officier van justitie die vervol-
deze inbreuken bij wet zijn voorzien, maar het
VU Amsterdam en de RU Nijmegen. Onder-
gens een gerechtelijke procedure start om de
Hof oordeelt dat dit het geval is. De beperkin-
staande bewerkingen zijn verzorgd door res-
registratie nietig te laten verklaren. Echtpaar
gen dienen de gerechtvaardigde doelen van de
pectievelijk mw. N.R. Koffeman LL.M en mr.
Labassee krijgt een ‘acte de notoriéte’ van een
bescherming van de gezondheid en de
S.G. Kok (Universiteit Leiden). Alle uitspraken
rechter die verklaart dat er een de facto ouder-
bescherming van de rechten van anderen,
van het EHRM staan op www.echr.coe.int;
schapsrelatie tussen het echtpaar en hun in
aangezien de Staat beoogt Franse onderdanen
een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports
de VS geboren kind bestaat. De autoriteiten
te ontmoedigen om buiten Frankrijk gebruik
of Judgments and Decisions. De uitspraken
weigeren vervolgens om deze akte in de bur-
te maken van een voortplantingsmethode die
van kamers van het EHRM worden drie
gerlijke stand in te schrijven, waarop de heer
– ter bescherming van de kinderen en de
maanden na de uitspraakdatum definitief,
en mevrouw Labassee naar de rechter stap-
draagmoeder – in eigen land verboden is.
tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de
pen. In beide gerechtelijke procedures oor-
Het Hof benadrukt dat er, zoals ook blijkt uit
Grote Kamer van het Hof.
deelt het Hof van Cassatie op 6 april 2011 in
een eigen rechtsvergelijkend onderzoek van
laatste instantie dat een dergelijke inschrij-
het Hof, er in Europa geen consensus bestaat
ving in de burgerlijke stand, waarmee rechts-
over draagmoederschap, net zomin als over
gevolg wordt gegeven aan een draagmoeder-
de vraag of dit wettelijk moet worden toege-
schapsovereenkomst, nietig is wegens strijd
staan en over wettelijke erkenning van het
26 juni 2014, appl. nrs. 65192/11 en
met de Franse openbare orde. De Mennessons
ouderschap van de wensouders in geval van
65941/11
verzoeken het hoger beroepshof te Parijs ver-
een draagmoederschapsconstructie in het
volgens om een certificaat van de Franse nati-
buitenland. Het ontbreken van consensus
Recht op respect voor privé- en gezinsleven.
onaliteit van hun tweeling. Zij krijgen in okto-
illustreert dat het hier gaat om een delicaat
Draagmoederschap. Niet-erkenning van in
ber 2013 en maart 2014 het bericht dat dit
ethisch vraagstuk. Dit zou in beginsel duiden
het buitenland vastgesteld wettelijk ouder-
verzoek bij het consulaat aanhangig is. Door-
op een ruime beoordelingsruimte voor de
schap. Schending recht op respect voor
dat de Franse echtparen geen Franse papieren
staat in deze. Echter, de kwestie raakt ook een
privéleven van betrokken kinderen.
hebben waaruit hun familierechtelijke band
wezenlijk onderdeel van de identiteit van het
Geen schending recht op respect voor
met de kinderen blijkt, moeten zij telkens de
individu hetgeen grond is de beoordelings-
gezinsleven van wensouders of kinderen.
Amerikaanse documenten, vergezeld van een
ruimte van staten te beperken. Het Hof
vertaling, laten zien. Bovendien stellen zij dat
onderzoekt in dit licht of de nationale rech-
zij stuiten op onbegrip, wantrouwen en moei-
ter een eerlijke afweging heeft gemaakt tus-
lijkheden als zij zich bijvoorbeeld willen
sen het algemeen belang en de rechten van
Mennesson vs. Frankrijk en Labassee vs.
inschrijven voor sociale zekerheidsdiensten.
de klagers, waaronder de rechten van het
Frankrijk
Daarnaast wordt de Franse nationaliteit van
kind die voorrang genieten. Daarbij maakt
de kinderen niet erkend.
het onderscheid tussen het recht op respect
1774
(EVRM art. 8)
A. Feiten
voor gezinsleven van alle klagers en het recht
Twee Franse echtparen gaan vanwege fertili-
B. Procedure
op respect voor privéleven van de kinderen.
teitsproblemen bij de vrouw in de Verenigde
Op 6 oktober 2011 dienen de Mennessons en
Het concludeert dat het recht op respect voor
Staten (Californië en Minnesota respectieve-
de Labassees (in beide gevallen zowel de
gezinsleven niet is geschonden. Klagers heb-
lijk) een draagmoederschapsconstructie aan.
ouders als de kinderen) een klacht in bij het
ben niet aangetoond dat het voor hen onmo-
In beide gevallen wordt de eicel van een ano-
EHRM. Zij stellen dat hun recht op respect
gelijk was dit recht in Frankrijk te genieten,
nieme donor bevrucht met het zaad van de
voor gezins- en privéleven is geschonden
nu zij daar als gezin konden samenleven op
Franse wensvader en vervolgens in de baar-
omdat in Frankrijk het wettige ouderschap
vrijwel gelijke voet met andere gezinnen. Er
moeder van een draagmoeder geplaatst. Bij de
van de wensouders van in het buitenland bij
was geen reden om te denken dat zij het
familie Mennesson leidt dit in oktober 2000
een draagmoeder geboren kinderen niet
gevaar liepen door de autoriteiten uit elkaar
tot de geboorte van een tweeling en bij de
erkend wordt. Zij voeren daarbij aan dat deze
gehaald te worden. De praktische problemen
familie Labassee tot de geboorte van een
weigering tot erkenning niet in het belang
waar zij in het dagelijks leven tegenaan lopen
dochter in november 2001. In beide gevallen
van het kind is.
zijn door de Franse rechter in acht genomen
en als niet in strijd met het recht op respect
zijn de wensvaders, de heer Mennesson, respectievelijk de heer Labassee, dus ook de bio-
C. Uitspraak van het Hof
op gezinsleven beoordeeld. Daarmee heeft de
logische vaders van het kind/de kinderen.
(Vijfde Kamer: Villiger (President), Nußberger,
Franse rechter een redelijke afweging
2372
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
gemaakt tussen de belangen van de staat en
(EVRM, art. 3, art. 8)
ren, voor wat betreft hun recht op respect
ers in Zweden hierover informatie zouden
verspreiden. Het feit dat de klager bij een
die van klagers, zowel de ouders als de kindeM.E. vs. Zweden
aanvraag voor verblijf bij partner op de
Zweedse ambassade in Libië zijn seksuele
voor gezinsleven.
De kinderen bevinden zich echter in een situ-
A. Feiten
gerichtheid bekend zou moeten maken,
atie van rechtsonzekerheid die in strijd is met
De klager is afkomstig uit Libië en geboren in
levert evenmin een risico op, omdat ambas-
hun recht op respect voor privéleven, aange-
1982. Op 29 juli 2010 vraagt de klager asiel
sadepersoneel informatie vertrouwelijk moet
zien deze hun identiteit in de Franse samen-
aan in Zweden. In augustus 2010 wordt de
behandelen. Een verzoek om heroverweging
leving aantast. De Franse autoriteiten hebben
klager gehoord door de Zweedse autoriteiten.
wordt afgewezen.
erkend dat de kinderen in een ander land als
Hij stelt te vrezen voor de autoriteiten omdat
kinderen van de wensouders zijn erkend,
hij verdacht wordt van het stelen van illegale
B. Procedure
maar hebben hen niettemin die status in
wapens en een auto. Als militair had hij een
Op 3 november 2012 dient de klager een ver-
Frankrijk geweigerd. Er bestaat zodoende een
militaire basis bewaakt en was hij benaderd
zoekschrift in bij het Hof. Op 12 december
zorgwekkende onzekerheid of het hen zal luk-
door leden van bepaalde clans om mee te
2012 beveelt de president van Het Hof een
ken om Franse nationaliteit te verkrijgen en
werken aan illegale wapentransporten. Toen
interim measure op grond van Rule 39 van de
die onzekerheid beperkt de vaststelling van
hij in november 2009 betrapt werd bij een
Rules of de Court.
hun identiteit. Ook zijn hun erfrechten als
wegcontrole, werd hij gearresteerd. Hij is
gevolg van de uitblijvende erkenning minder
door de toenmalige autoriteiten gemarteld
C. Uitspraak van het Hof
gunstig, hetgeen hen eveneens van een ele-
en moest worden behandeld in een zieken-
(Vijfde Kamer: Villiger (president), Power-For-
ment van hun identiteit in relatie tot hun
huis. Hieruit heeft hij weten te ontsnappen.
de, Yudkivska, De Gaetano, Potocki, Pejchal,
afstamming ontneemt. Deze overwegingen
De klager toont littekens op zijn arm, rug en
Hirschfeldt)
krijgen een speciale dimensie nu in beide
hoofd. Op 21 februari 2011 geeft de klager
Voor het Hof voert de klager aan dat hij
zaken de wensvader ook de biologische vader
echter een aanvullende grond voor zijn asiel-
homoseksuele en transseksuele vrienden in
van het kind (de kinderen) is. Gelet op het
verzoek. Hij stelt dat hij een relatie heeft met
Libië had en dat zij voorzichtig moesten zijn
belang van biologisch ouderschap als ele-
N., een transseksueel die een permanente
omdat het tegen de Islam en de Libische cul-
ment van eenieders individuele identiteit is
verblijfsvergunning in Zweden heeft. Tot dan
tuur ingaat om homoseksueel of transseksu-
het volgens het Hof niet in het belang van
toe was hij zich niet bewust van zijn homo-
eel te zijn. Hij en zijn vrienden waren ver-
het kind om hem of haar een wettelijk erken-
seksuele gerichtheid en deze was in Libië ook
volgd en de klager was twee maal
de familierechtelijke band van dergelijke aard
niet bekend. Klagers partner, N., was in 2011
gearresteerd door de zedenpolitie. Kort nadat
te ontzeggen, wanneer de biologische realiteit
bezig een geslachtsverandering van man
de klager in Zweden was aangekomen had hij
van die band vaststaat en ouder en kind om
naar vrouw te ondergaan. In contacten via
N. ontmoet en zij waren inmiddels getrouwd.
erkenning van die band verzoeken. Gelet op
internet met de familie van de klager in Libië
N. en hij hebben openlijk als homoseksueel
de vergaande inmenging met de identiteit
had N. zich voorgesteld als vrouw.
paar gewoond in Zweden. De familie van kla-
van de kinderen en hun recht op respect voor
ger in Libië heeft hiervan gehoord en
privéleven heeft Frankrijk met de weigering
Het asielverzoek van M.E. wordt op 16 decem-
gedreigd hem te doden. Omdat homoseksua-
van erkenning van de afstamming van de
ber 2011 afgewezen. Op dat moment was
liteit strafbaar is in Libië, zou hij bij terug-
kinderen van hun biologische vader diens
sprake van een binnenlandse gewapende
keer gedood of zwaar gestraft worden. De
beoordelingsruimte overschreden.
strijd in Libië. Deze was volgens de Zweedse
klager houdt ook nog staande dat hij vanwe-
autoriteiten niet zodanig dat sprake was een
ge zijn werk voor het leger en de beschuldi-
D. Slotsom
binnenlands gewapend conflict op grond
ging van illegale wapenhandel risico’s loopt.
Het Hof stelt in beide zaken een schending
waarvan bescherming moest worden ver-
Hij stelt niet te hebben geweten dat het ging
van art. 8 EVRM (recht op respect voor privé-
leend. Het individuele relaas van de klager
om wapenhandel.
leven) jegens het kind/de kinderen vast. Het
wordt niet geloofwaardig geacht. De Zweedse
Zweden voert aan dat het voor een beperkte
kent aan ieder kind een billijke genoegdoe-
autoriteiten overwegen voorts dat de situatie
tijd uitzetten naar Libië van de klager geen
ning toe ten bedrage van € 5 000.
in Libië gewijzigd is en dat de klager niet lan-
schending van art. 3 EVRM zou opleveren. De
ger te vrezen heeft van de autoriteiten in
klager heeft zijn asielrelaas over zijn seksuele
Libië. De klager kan dus terug naar Libië om
gerichtheid herhaaldelijk gewijzigd en erger
van daaruit een verblijfsvergunning voor
gemaakt. In de Zweedse procedures had de
verblijf bij zijn partner aan te vragen.
klager niet gezegd dat hij reeds in Libië
In beroep overlegt M.E. een paspoort en
homoseksuele en transseksuele vrienden had
documenten. De rechtbank vindt desondanks
en dit is nieuwe informatie. De klager zou
Art. 3 EVRM. Uitzetting. Verbod op marte-
dat de klager niet aannemelijk heeft gemaakt
bovendien zijn aanvraag voor familiehereni-
ling, onmenselijke of vernederende behan-
dat hij militair was en gearresteerd is
ging via de ambassade in Caïro of Algerije
deling of bestraffing. Geen schending.
geweest. Het feit dat de klager foto’s had over-
moeten aanvragen, omdat het consulaat in
Het tijdelijk terugsturen van een homosek-
gelegd waarop littekens te zien waren, bete-
Benghazi gesloten is. De wacht- en behandel-
sueel naar Libië in afwachting van de
kent niet dat er een toekomstig risico is. De
tijd is ongeveer vier maanden en het behan-
behandeling van een aanvraag om familie-
rechtbank twijfelt niet aan de seksuele
delend personeel is gehouden de informatie
hereniging is geen schending van art. 3
gerichtheid van de klager, maar vindt niet
vertrouwelijk te behandelen. Hoewel Zweden
EVRM. Art. 8 EVRM. Recht op eerbiediging
dat de klager aannemelijk heeft gemaakt dat
erkent dat de situatie voor homoseksuelen in
van privé-, familie en gezinsleven. Geen
hij hierom gevaar loopt in Libië. De seksuele
Libië en de omringende landen zorgwekkend
schending.
gerichtheid van de klager was in Libië niet
is, wijst niets erop dat informatie over de sek-
bekend en het was niet aannemelijk dat Libi-
suele gerichtheid van de klager bij anderen
1775
26 juni 2014, appl. nr. 71398/12
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2373
Rechtspraak
bekend zou worden.
bescherming van het economisch welzijn in
ring van A afgewezen. A is in hoger beroep
Het Hof noemt bij de relevante informatie
Zweden en migratiecontrole. Omdat het
gegaan. Nadat de zaak was aangebracht, heeft
ook het arrest van het Hof van Justitie van de
gezinsleven was gevormd toen het recht op
A een termijn gekregen voor het nemen van
Europese Unie van 7 november 2013 in nrs.
verblijf van de klager onzeker was, is niet
de memorie van grieven, en vervolgens twee-
C-199/12, C-200/12 en C-201/12, Minister voor
sprake van een schending van art. 8 lid 2
maal uitstel, de tweede keer tot 2 april 2013.
Immigratie en Asiel vs. X, Y en Z. Hierin over-
EVRM. De klager en zijn partner kunnen
B c.s. hebben A partijperemptoir alsmede
woog het Hof van Justitie dat een gevange-
gedurende hun scheiding met elkaar com-
akte niet-dienen aangezegd indien de memo-
nisstraf voor homoseksuele gedragingen
municeren via de telefoon of internet en in
rie van grieven niet uiterlijk op 16 april 2013
gezien moet worden als vervolging en dat
deze omstandigheden kan niet worden
zou worden genomen. Op 16 april 2013 heeft
van een asielzoeker in redelijkheid niet mag
gesteld dat Zweden de belangen migratiecon-
A geen memorie van grieven genomen en is
worden verwacht dat hij om aan vervolging
trole en de belangen van de klager en zijn
akte niet-dienen verleend. Vervolgens heeft
te ontkomen zijn homoseksualiteit verbergt
partner niet juist heeft afgewogen.
het hof het hoger beroep verworpen wegens
het ontbreken van grieven.
of hierover terughoudendheid betracht. Het
Hof wijst ook op de test die Zweden aanlegde
D. Slotsom
ten aanzien van seksuele gerichtheid. Deze
Het Hof concludeert met zes tegen één stem-
Hoge Raad
was in januari 2011 gebaseerd op een uit-
men dat er bij de uitzetting van de klager
Het middel klaagt dat op 3 april 2013 in het
spraak van de United Kingdom Supreme
geen sprake zou zijn van een schending van
roljournaal was vermeld dat de zaak op de rol
Court van 7 juli 2010 in HJ (Iran) and HT
artikel 3 en 8 EVRM. Aan het arrest zijn een
van 2 april 2013 was aangehouden tot 7 mei
(Cameroon) vs. Secretary of State for the
separate opinion van rechter De Gaetano en
2013 voor het nemen van de memorie van
Home Department, 2010, UKSC 31, par. 82.
een kritische dissenting opinion van de rech-
grieven, en dat het hof deze administratieve
Hierin worden onder andere als relevante
ter Power-Forde gehecht.
fout niet mocht verbeteren zonder partijen
vragen gesteld wat zou gebeuren als een
tijdig van die verbetering in kennis te stellen.
individu open zou zijn over zijn seksuele
Het middel slaagt. Uitgangspunt is dat een
gerichtheid in het land van herkomst en of
Hoge Raad (civiele kamer)
advocaat op grond van zijn deskundigheid en
een individu discreet is geweest omdat hij
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
kennis zonder meer geacht wordt op de hoog-
vervolging vreest of om privé-redenen. In dat
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
te te zijn van de in de desbetreffende procedu-
laatste geval is discretie geen vervolging.
van Justitie van het Caribische deel van het
re geldende termijnen en van de verstrekken-
Het Hof overweegt dat bij de klacht over
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
de gevolgen die verbonden zijn aan
schending van art. 3 EVRM dat Zweden
zien op www.rechtspraak.nl.
overschrijding daarvan (vgl. HR 11 oktober
2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ 2013/491
terecht oordeelde dat dit aspect van het asielrelaas niet geloofwaardig was. De homoseksualiteit van de klager is echter niet in twijfel
1776
getrokken en het Hof gaat hiervan uit. Het
(T. vs. Van Voorst q.q.)). In het onderhavige
geval is evenwel sprake van een bijzondere
situatie, waarin een uitzondering gerechtvaar-
Hof is het met Zweden eens dat de klager
26 september 2014, nr. 13/04146
digd is op de gevolgen die zijn verbonden aan
zijn asielrelaas herhaaldelijk heeft gewijzigd
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
overschrijding van een processuele termijn
en dat zijn relaas niet coherent en geloof-
Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den
(vgl. HR 28 november 2003,
waardig is. Het Hof gaat na of Zweden de
Broek; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 (D. vs.
eigen toets, gebaseerd op HJ and HT van de
ECLI:NL:HR:2014:2813
Raad voor de Kinderbescherming); HR 29
maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ
United Kingdom Supreme Court, heeft aangelegd. Het Hof gaat uit van de eerste verkla-
Procesreglement gerechtshoven. Roljour-
2013/202 (Osei vs. Varde)). In dit geval mocht
ringen van de klager dat hij zijn gerichtheid
naal. De advocaat van de appellant verzoekt
de advocaat van A afgaan op (niet-correcte)
verborgen had gehouden voor zijn familie.
om uitstel voor het indienen van de memo-
informatie in het roljournaal van het hof.
Hij heeft zijn partner als vrouw voorgesteld.
rie van grieven. Op 3 april 2013 vermeldt
Daartoe wordt als volgt overwogen. Blijkens
De klager heeft dus zijn gerichtheid verbor-
het roljournaal abusievelijk dat de zaak is
art. 1.2, aanhef en onder n, van de derde versie
gen gehouden om privé-redenen. Het Hof
aangehouden tot 7 mei 2013. Op 4 april
(2013) van het Landelijk procesreglement voor
zegt dat er niet voldoende informatie is om
2013 wordt dit hersteld, waarna het roljour-
civiele dagvaardingszaken bij de gerechtsho-
vast te stellen dat homoseksualiteit in Libië
naal alsnog vermeldt dat de zaak is aange-
ven, Stcrt. 2012, 26605 (LPR), is het roljournaal
actief strafrechtelijk wordt vervolgd. Tot slot
houden tot 16 april 2013 (partijperemptoir).
‘een voor advocaten door middel van het
overweegt het Hof dat de klager slechts korte
Op 16 april 2013 dient de advocaat van de
internet toegankelijke weergave van het op de
tijd in Libië hoeft te verblijven. Hij hoeft
appellant geen memorie van grieven in.
rol verhandelde’. Gelet op deze functie van het
daarom niet langdurig zijn gerichtheid, een
Het hof verleent akte van niet-dienen ver-
roljournaal mocht de advocaat van A ervan
belangrijk deel van zijn identiteit, te verber-
leent en verwerpt het appel. HR: De advo-
uitgaan dat de op 3 april 2013 daarin opgeno-
gen. Daarom is geen sprake van een schen-
caat van de appellant mocht afgaan op
men vermelding dat de zaak was aangehou-
ding van art. 3 EVRM.
(niet-correcte) informatie in het roljournaal.
den tot de rol van 7 mei 2013 voor het nemen
Het Hof concludeert eveneens dat er geen
schending is van art. 8 EVRM. Hoewel sprake
van de memorie van grieven, een (juiste)
(Rv art. 133 lid 4)
is van gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM
weergave bevatte van hetgeen op de rol van 2
april 2013 beslist was. Daaraan doet, anders
is de onderbreking hiervan slechts van tijde-
A, adv. mr. M.W. Scheltema, vs. B c.s.,
dan het hof kennelijk oordeelde, niet af dat
lijke aard. Het terugsturen naar Libië om de
adv. mr. J.H.M. van Swaaij.
art. 1.12 LPR bepaalt dat het op de rol verhan-
aanvraag voor familiehereniging in te dienen
delde ‘uiterlijk twee dagen daarna’ op het rol-
was in overeenstemming met Zweeds recht
Procesverloop
journaal bekendgemaakt wordt. Als die
en had een gerechtvaardigd doel, namelijk
In dit geding heeft de rechtbank een vorde-
bekendmaking zonder voorbehoud binnen
2374
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
deze termijn plaatsvindt, mag op de juistheid
rechtsbijstandverlener de afspraak dat
parlementaire geschiedenis van die bepaling
daarvan in beginsel worden vertrouwd. De
diens honorarium 15% van het te verhalen
is niet af te leiden dat is beoogd kosten uit te
omstandigheid dat de vermelding berustte op
schadebedrag bedraagt. De benadeelde
sluiten van vergoeding op de grond dat zij
een administratieve vergissing van de zijde
betaalt dat en verlangt vergoeding daarvan
zijn gemaakt op basis van een overeenkomst
van het hof die op 4 april 2013 is gecorrigeerd,
door de aansprakelijke partij (het zieken-
als de onderhavige tussen de benadeelde en
bracht mee dat het hof partijen daarover zo
huis). Het hof wijst slechts een deel toe, op
diens rechtsbijstandverlener. De vraag in hoe-
spoedig mogelijk had behoren in te lichten,
basis van het aantal gewerkte uren en een
verre kosten die de benadeelde aldus heeft
juist met het oog op de mogelijkheid dat zij
redelijk geacht uurtarief. HR: Als het hof
gemaakt op de voet van art. 6:96 lid 2 BW
reeds hadden kennisgenomen van de onjuiste
van oordeel was dat art. 6:96 BW geen
voor vergoeding in aanmerking komen, dient
vermelding en daarop afgaande de in werke-
grondslag kan bieden voor een kostenbere-
aan de hand van de hiervoor vermelde maat-
lijkheid bepaalde termijn voor het nemen van
kening op basis van een overeenkomst als
staf te worden beantwoord met inachtneming
de memorie van grieven zouden laten verlo-
de onderhavige, is het van een onjuiste
van alle omstandigheden van het geval. Het
pen. Anders dan het hof heeft overwogen, lag
rechtsopvatting uitgegaan.
onderdeel beroept zich onder meer erop dat A
in feitelijke instanties heeft aangevoerd dat
het niet op de weg van de advocaat van A om
te controleren of de op 3 april 2013 in het rol-
(BW art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b en c)
het Ziekenhuis na het overlijden van zijn
vrouw aanvankelijk geen aansprakelijkheid
journaal opgenomen vermelding juist was.
Ook de omstandigheid dat aan A voordien
A, voor zichzelf en in hoedanigheid van wet-
heeft erkend, dat hij als gevolg van haar plot-
partijperemptoir en akte niet-dienen tegen de
telijk vertegenwoordiger van zijn minderjari-
selinge overlijden, als weduwnaar met twee
datum van 16 april 2013 was aangezegd,
ge kinderen, adv. mr. K. Teuben, vs. het Zie-
zeer jonge kinderen, in een shocktoestand ver-
bracht dat in dit geval niet mee. Omdat de
kenhuis, adv. mr. E.H. van Staden ten Brink.
keerde en niet in staat was de financiële gevolgen van de afspraak met zijn rechtsbijstand-
advocaat van A op 26 maart 2013 om uitstel
had verzocht en art. 1.9 LPR uitstel mogelijk
Feiten en procesverloop
verlener - B, die geen advocaat is - in te
maakt in geval van klemmende redenen of
Op 8 juli 2005 is de echtgenote van A in het
schatten en dat zijn financiële situatie niet
overmacht, mocht hij aan de vermelding in
Ziekenhuis overleden aan de gevolgen van
toeliet een rechtsbijstandverlener in te schake-
het op 3 april 2013 door hem geraadpleegde
een niet opgemerkte bloeding na de beval-
len op basis van vergoeding van gewerkte
roljournaal dat de zaak was verwezen naar de
ling van haar tweede zoon. Op 24 februari
uren vermenigvuldigd met een uurtarief.
rol van 7 mei 2013 voor het nemen van de
2006 heeft A een no-cure-no-pay-schaderege-
Bovendien heeft hij aangevoerd dat het over-
memorie van grieven, zoals door hem was
lingsovereenkomst gesloten met B, inhou-
eengekomen honorarium van 15% redelijk en
verzocht, het vertrouwen ontlenen dat zijn
dende dat het honorarium van B 15%
in de branche gebruikelijk is en dat ook de
verzoek door het hof was ingewilligd. Vast
bedraagt van het door B te verhalen schade-
totale omvang van het door hem aan B ver-
staat dat het hof A niet heeft ingelicht dat in
bedrag en dat, indien geen resultaat wordt
schuldigde honorarium redelijk is en overeen-
het roljournaal van 3 april 2013 een onjuiste
behaald, aan A geen kosten of honorarium in
stemt met de door veel verzekeraars voor let-
vermelding was opgenomen en dat dit op 4
rekening zullen worden gebracht. B heeft
selschadezaken gehanteerde PIV-staffel. Ten
april 2013 was hersteld door alsnog te vermel-
namens A het Ziekenhuis aansprakelijk
slotte heeft hij zich erop beroepen dat in dit
den dat de zaak was verwezen naar de rol van
gesteld. In januari 2010 is overeengekomen
percentage van 15 ook de kans is verdiscon-
16 april 2013 voor het nemen van de memo-
dat het Ziekenhuis in totaal € 225 000 aan
teerd dat B hem geen honorarium in rekening
rie van grieven (partijperemptoir). Het hof
schadevergoeding betaalt.
kan brengen. In het licht van hetgeen hier-
heeft dan ook ten onrechte het bezwaar van A
In dit geding vordert A onder meer betaling
voor is overwogen, slaagt het onderdeel waar
tegen de op 16 april 2013 verleende akte niet-
door het Ziekenhuis van het door A met B
het opkomt tegen de oordelen van het hof dat
dienen verworpen en op die grond het hoger
overeengekomen honorarium, dat uitkomt
art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW
beroep verworpen.
op € 33 750 (15% van € 225 000). De recht-
geen grondslag biedt voor een kostenbereke-
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
bank en het hof hebben een lager bedrag
ning op basis van de onderhavige overeen-
komstig de conclusie van de A-G.
toegewezen, op basis van het aantal gewerkte
komst en dat ook in dit geval het aantal door
De A-G vermeldt in 2.7-2.9 rechtsregels over
uren en een redelijk geacht uurtarief.
B voor A gewerkte uren, de verrichte werk-
de bij de advocaat aanwezig geachte rechts-
zaamheden en een uurtarief tot uitgangspunt
kennis, de functie van het roljournaal en het
Hoge Raad
moeten worden genomen. Het hof is niet
verval van het recht om een proceshandeling
Redelijke kosten ter vaststelling van schade en
ingegaan op de door het onderdeel genoemde
te verrichten.
aansprakelijkheid en ter verkrijging van vol-
omstandigheden van het geval. Als het hof dit
doening buiten rechte komen op de voet van
niet heeft gedaan omdat het van oordeel was
art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW als
dat art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW
vermogensschade in aanmerking voor vergoe-
geen grondslag kan bieden voor een kostenbe-
ding door de aansprakelijke partij (Parl. Gesch.
rekening op basis van een overeenkomst als
26 september 2014, nr. 13/04192
Boek 6, p. 337), behoudens voor zover de
de onderhavige, is het van een onjuiste rechts-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
regels betreffende de proceskosten van toe-
opvatting uitgegaan. Als het hof van oordeel
Spapens, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-
passing zijn (art. 6:96 lid 3 BW). De vergoeding
was dat voor een zodanige kostenberekening
van den Broek; A-G mr. L. Timmerman)
strekt ertoe dat de benadeelde ook op het
in het onderhavige geval onvoldoende grond
ECLI:NL:HR:2014:2797
punt van de gemaakte kosten komt te verke-
bestond, is dit oordeel onvoldoende gemoti-
ren in de vermogenspositie waarin hij zonder
veerd.
Buitengerechtelijke kosten. Dubbele rede-
de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis
Volgt vernietiging en verwijzing.
lijkheidstoets. No cure no pay. Contingency
zou hebben verkeerd. De tekst en de strekking
De A-G concludeert tot verwerping. Onder 3.5-
fee. Een vrouw overlijdt in het ziekenhuis.
van art. 6:96 lid 2 BW stellen geen eisen aan
3.9 geeft hij regels over art. 6:96 lid 2, aanhef
De benadeelde (weduwnaar) maakt met de
de wijze van berekening van de kosten. Uit de
en onder b en c, BW (de dubbele redelijkheids-
1777
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2375
Rechtspraak
toets bij buitengerechtelijke kosten). Onder
jaar geen tenuitvoerleggingshandelingen
ring in beginsel toewijsbaar (vgl. HR 17
3.12-3.25 bespreekt hij ontwikkelingen in de
zijn gepleegd.
december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1183, NJ
1994/348 (Esmil vs. Enka), en HR 17 decem-
(letselschade)praktijk op het gebied van beloningsafspraken als contingency fees en no
Hoge Raad
ber 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184, NJ
cure no pay. Onder 3.10 en 3.28 geeft hij als
Op grond van art. 431 lid 1 Rv kunnen noch
1994/350 (Esmil vs. PGSP)). Toewijzing van
zijn mening te kennen dat die ontwikkelingen
beslissingen die zijn gegeven door de rechter
een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv
er niet aan afdoen dat de rechter zich dient te
van een vreemde staat, noch buiten Neder-
kan afstuiten op de grond dat de voor erken-
richten op de kosten die passen bij de werke-
land verleden authentieke akten, binnen
ning vatbare buitenlandse beslissing volgens
lijk verrichte werkzaamheden.
Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij
het recht van het land van herkomst niet,
deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt
nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is. In
in een verdrag of een wettelijke bepaling, een
dit verband is van belang waarop de niet-uit-
en ander als bedoeld in art. 985 dan wel art.
voerbaarheid van de buitenlandse beslissing
993 leden 1 en 2 Rv.
berust. In het kader van het EEX-Verdrag is
26 september 2014, nr. 13/04272
Op grond van art. 431 lid 2 Rv kan het geding
beslist (HvJEU 29 april 1999 (zaak C-267/97),
(Mrs. F.B. Bakels, C.E. Drion, G. Snijders,
dat ten overstaan van de buitenlandse rech-
ECLI:EU:C:1999:213, NJ 2000/477 (Coursier vs.
G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. P. Vlas)
ter heeft plaatsgevonden en tot diens beslis-
Fortis Bank)) dat het begrip ‘uitvoerbaar’ in
ECLI:NL:HR:2014:2838
sing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse
art. 31 EEX-Verdrag (thans art. 38 lid 1 EEX-
rechter worden behandeld en afgedaan. Een
Verordening) uitsluitend ziet op de formele
Buitenlandse rechterlijke beslissing. Nieu-
dergelijke procedure op de voet van art. 431
uitvoerbaarheid van de buitenlandse beslis-
we behandeling bij de Nederlandse rechter.
lid 2 Rv mondt uit in een uitspraak van de
sing en niet op de voorwaarden waaronder
Beletsel met betrekking tot de formele uit-
Nederlandse rechter. Indien op de voet van
die beslissing in de staat van herkomst ten
voerbaarheid. Verweer dat hetgeen in de
art. 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de
uitvoer kan worden gelegd. Volgens het
buitenlandse beslissing is toegewezen, niet
Nederlandse rechter aanhangig wordt
HvJEU moet in dit verband onderscheid wor-
(langer) verschuldigd is. HR: Vooropstelling:
gemaakt, dient deze te beoordelen of en in
den gemaakt tussen de vraag of een beslis-
zie hoofdtekst. Onder een beletsel met
hoeverre hij, gelet op de omstandigheden
sing formeel gezien uitvoerbaar is en de
betrekking tot de formele uitvoerbaarheid
van het hem voorgelegde geval, aan een
vraag of deze beslissing wegens betaling van
van een buitenlandse beslissing kan niet
beslissing van de buitenlandse rechter gezag
de schuld of om andere reden niet meer ten
worden verstaan het verval van de bevoegd-
toekent (vgl. HR 14 november 1924, NJ 1925,
uitvoer kan worden gelegd. Van een beletsel
heid tot tenuitvoerlegging van de beslis-
p. 91 (Bontmantel); HR 26 januari 1996,
met betrekking tot de formele uitvoerbaar-
sing krachtens het recht van het land van
ECLI:NL:HR:1996:ZC1978, NJ 1997/258). In
heid van een buitenlandse beslissing is
herkomst. Door het beroep op het verval
een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv
onder meer sprake indien tegen de (niet bij
van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging
dient bij de beantwoording van de vraag of
voorraad uitvoerbare) beslissing in het land
van het Russische vonnis volgens het
een buitenlandse beslissing voor erkenning
van herkomst een rechtsmiddel met schor-
Russische recht te honoreren, heeft het hof
vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buiten-
sende werking is ingesteld, dan wel de beslis-
miskend dat dit verval niet het gezag van
landse beslissing in Nederland in beginsel
sing door een hogere rechterlijke instantie
het Russische vonnis aantast.
wordt erkend indien 1. de bevoegdheid van
van het land van herkomst is vernietigd. Een
de rechter die de beslissing heeft gegeven,
dergelijk beletsel dient zich eveneens aan
berust op een bevoegdheidsgrond die naar
indien in de beslissing zelf is bepaald of
internationale maatstaven algemeen aan-
daaruit voortvloeit dat deze slechts binnen
Gazprombank, adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. A,
vaardbaar is, 2. de buitenlandse beslissing is
een bepaalde termijn kan worden ten uitvoer
adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de Jong.
tot stand gekomen in een gerechtelijke pro-
gelegd en deze termijn nog niet is aangevan-
cedure die voldoet aan de eisen van behoor-
gen dan wel reeds is verstreken. Onder een
Feiten en procesverloop
lijke en met voldoende waarborgen omklede
beletsel met betrekking tot de formele uit-
In 2005 heeft een rechtbank te Moskou A
rechtspleging, 3. de erkenning van de buiten-
voerbaarheid van een buitenlandse beslis-
veroordeeld tot betaling van RUB 110 mil-
landse beslissing niet in strijd is met de
sing als hiervoor bedoeld, kan echter niet
joen aan Gazprombank. Het Russische von-
Nederlandse openbare orde, en 4. de buiten-
worden verstaan de verjaring of het verval
nis heeft in de Russische Federatie kracht van
landse beslissing niet onverenigbaar is met
van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging
gewijsde gekregen. Gazprombank heeft ten
een tussen dezelfde partijen gegeven beslis-
van de beslissing krachtens het recht van het
laste van A conservatoire beslagen laten leg-
sing van de Nederlandse rechter, dan wel met
land van herkomst daarvan, nu een en ander
gen in Nederland.
een eerdere beslissing van een buitenlandse
op zichzelf het gezag van de beslissing niet
In dit geding heeft Gazprombank gevorderd
rechter die tussen dezelfde partijen is gege-
aantast. Er is geen grond om in geval van een
dat A wordt veroordeeld tot betaling van
ven in een geschil dat hetzelfde onderwerp
vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv
hetgeen waartoe hij in het Russische vonnis
betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits
andere uitgangspunten te hanteren bij de
is veroordeeld, subsidiair tot betaling van
die eerdere beslissing voor erkenning in
beoordeling van beletselen met betrekking
RUB 87 miljoen. De rechtbank heeft de pri-
Nederland vatbaar is. Strekt de vordering op
tot de uitvoerbaarheid van een buitenlandse
maire vordering toegewezen. Het hof heeft
de voet van art. 431 lid 2 Rv tot veroordeling
beslissing dan hiervoor zijn vermeld. Daarbij
de vorderingen alsnog afgewezen. Daartoe
tot hetgeen waartoe de wederpartij in de bui-
verdient opmerking dat de stelplicht en de
heeft het hof overwogen dat aangenomen
tenlandse beslissing is veroordeeld, en is vol-
bewijslast ter zake van een beletsel met
moet worden dat de bevoegdheid tot tenuit-
daan aan de vier hiervoor vermelde voor-
betrekking tot de uitvoerbaarheid als hier
voerlegging van het Russische vonnis in de
waarden, dan dient de rechter de
bedoeld, rusten op degene die aanvoert dat
Russische Federatie is vervallen, omdat
gebondenheid van partijen aan die beslissing
sprake is van een dergelijk beletsel. Hetgeen
gedurende een termijn van meer dan drie
tot uitgangspunt te nemen, en is de vorde-
hiervoor is overwogen, laat onverlet dat dege-
1778
(Rv art. 431 lid 2)
2376
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
ne die zich verweert tegen toewijzing van
1779
tig heeft geschonden door meer olie op te
eisen dan waarop zij recht had en de olie ver-
een vordering op de voet van art. 431 lid 2
Rv, daartoe kan aanvoeren dat hetgeen in de
26 september 2014, nr. 13/04679
volgens zelf te exporteren. In 1993 hebben de
buitenlandse beslissing is toegewezen,
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
Verenigde Staten van Amerika en Ecuador een
geheel of gedeeltelijk niet (langer) verschul-
G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. J. Spier)
Bilateraal Investeringsverdrag (BIT) gesloten.
digd is, mits dit verweer niet aan de orde kon
ECLI:NL:HR:2014:2837
In 1997 is het BIT in werking getreden. Onder
de in het BIT bepaalde voorwaarden kunnen
worden gesteld in de procedure die heeft
geleid tot de buitenlandse beslissing, of dit
Bilateraal Investeringsverdrag. Chevron
geschillen tussen een verdragsstaat en een
verweer nadien is opgekomen. In een proce-
heeft jarenlang in Ecuador olie gewonnen
persoon of vennootschap uit de andere ver-
dure op de voet van art. 431 lid 2 Rv kan der-
op basis van een concessieovereenkomst.
dragsstaat worden beslecht door middel van
halve een beroep worden gedaan op een
De looptijd daarvan verstrijkt in 1992. In
arbitrage. Het BIT bepaalt onder meer:
betaling of verrekening die heeft plaatsge-
1997 treedt een Bilateraal Investeringsver-
‘Article I. 1. For the purposes of this Treaty, (a)
vonden nadat de buitenlandse beslissing is
drag (BIT) tussen Ecuador en de VS in wer-
“investment” means every kind of invest-
tot stand gekomen. Ten slotte verdient
king, dat arbitrage openstelt ter zake van
ment in the territory of one Party (...); and
opmerking dat de partij die in een geding
geschillen over ‘investments’ in de zin van
includes: (...) (iii) a claim to money or a claim
ten overstaan van een buitenlandse rechter
het BIT. Chevron entameert een arbitrage-
to performance having economic value, and
een voor haar gunstige beslissing heeft ver-
procedure tegen Ecuador. Het scheidsge-
associated with an investment; (...)
kregen, niet is gehouden om in de procedure
recht in Den Haag acht zich bevoegd en
Article II. (…) 7. Each Party shall provide effec-
op grond van art. 431 lid 2 Rv een vordering
wijst schadevergoeding toe. Bij de over-
tive means of asserting claims and enforcing
in te stellen die strekt tot veroordeling tot
heidsrechter vordert Ecuador vernietiging
rights with respect to investment, invest-
hetgeen waartoe de wederpartij in de buiten-
van het arbitraal vonnis op de grond dat
ment agreements, and investment authorisa-
landse beslissing is veroordeeld. Het staat
een geldige overeenkomst tot arbitrage ont-
tions. (…)
deze partij vrij om een nieuwe inhoudelijke
breekt, aangezien ten tijde van de inwer-
Article VI. 1. For purposes of this Article, an
beoordeling van het geschil aan de rechter te
kingtreding van het BIT geen sprake meer
investment dispute is a dispute between a
vragen. In het laatste geval is het aan de
was van een ‘investment’ van Chevron. Het
Party and a national or company of the other
rechter om te oordelen of, en zo ja, welke
hof oordeelt op basis van uitleg van het BIT
Party arising out of or relating to (...) (c) an
bewijskracht aan de buitenlandse beslissing
dat wel nog sprake was van een ‘invest-
alleged breach of any right conferred or crea-
wordt toegekend (vgl. HR 23 januari 1976,
ment’. HR: 1. Geldige overeenkomst tot arbi-
ted by this Treaty with respect to an invest-
ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123 (GBC
trage. Een vordering tot vernietiging van
ment.
vs. Madro)). Deze nieuwe inhoudelijke beoor-
een arbitraal vonnis op de grond dat een
Article XII. 1. This Treaty (…) shall apply to
deling van het geschil kan ook subsidiair
geldige overeenkomst tot arbitrage ont-
investments existing at the time of entry
worden verlangd, voor het geval de primaire
breekt, wordt door de rechter niet terughou-
into force as well as to investments made or
vordering die strekt tot veroordeling tot het-
dend getoetst. 2. Verdragsbepaling. Uitleg.
acquired thereafter. (…)’
geen waartoe de wederpartij in de buiten-
De uitleg van de bepalingen van het BIT
In 2006 heeft Chevron een BIT-arbitragepro-
landse beslissing is veroordeeld, niet voor
dient te geschieden aan de hand van het
cedure aanhangig gemaakt tegen Ecuador,
toewijzing vatbaar is. Onderdeel 1 slaagt voor
Weens Verdragenverdrag. Daarbij dienen de
stellende dat Ecuador schadeplichtig is
zover het opkomt tegen het oordeel van het
bewoordingen van de verdragsbepaling in
wegens schending van art. II lid 7 BIT. Die
hof dat in het onderhavige geval sprake is
beginsel zodanig te worden uitgelegd dat
schending was volgens Chevron het gevolg
van een beletsel met betrekking tot de for-
de bepaling een redelijke zin heeft. 3. Cassa-
van een ontoelaatbare vertraging in de
mele uitvoerbaarheid van het Russische von-
tiegronden. Het BIT dient te worden aange-
afdoening van de hiervoor bedoelde zeven
nis. Door het beroep van A op het verval van
merkt als ‘recht van vreemde staten’ in de
procedures bij de Ecuadoriaanse gerechten.
de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van
zin van art. 79 lid 1 aanhef en onder b RO.
Bij tussenvonnis (Interim Award) heeft het
scheidsgerecht te Den Haag zich bevoegd
het Russische vonnis volgens het Russische
recht te honoreren, heeft het hof miskend
(Rv art. 1020 lid 1, 1022 lid 1, 1052 lid 1, 1065
verklaard. Bij eindvonnis (Final Award) heeft
dat dit verval niet het gezag van het Russi-
lid 1; Weens Verdragenverdrag art. 28, 31, 32;
het scheidsgerecht een schadevergoeding
sche vonnis aantast, maar slechts meebrengt
RO art. 79 lid 1 aanhef en onder b)
van US$ 96 miljoen toegewezen.
In dit geding heeft Ecuador gevorderd dat de
dat dit vonnis in de Russische Federatie niet
meer ten uitvoer kan worden gelegd. De
Republiek Ecuador, adv. mrs. E.D. van Geuns
Interim Award en de Final Award worden ver-
Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
en L.J. Burgman, vs. Chevron, adv. mr. J. van
nietigd op de grond dat het scheidsgerecht
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
der Beek.
zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard.
Ecuador heeft daartoe aangevoerd dat de
en bekrachtiging van het vonnis van de
rechtbank, overeenkomstig de conclusie van
Feiten en procesverloop
investering van Chevron in Ecuador in 1992
de A-G.
In 1964 heeft Ecuador een concessie voor olie-
is geëindigd, terwijl het BIT pas in 1997 in
De A-G geeft onder 2.2-2.10 een uiteenzetting
winning verleend aan Chevron. In 1973 zijn
werking is getreden, toen geen sprake meer
over art. 431 lid 2 Rv, met aandacht voor het
partijen een concessieovereenkomst aange-
was van een investment van Chevron in
onderscheid tussen erkenning en uitvoerbaar-
gaan. In 1992 is de looptijd van de concessie-
Ecuador als bedoeld in het BIT. Chevron heeft
heid en voor de term ‘verkapte exequaturpro-
overeenkomst verstreken. In 1991-1993 heeft
ten verwere aangevoerd dat zij ten tijde van
cedure’.
Chevron zeven procedures bij Ecuadoriaanse
de inwerkingtreding van het BIT nog een
gerechten aanhangig gemaakt en in totaal
investment in Ecuador had in de zin van het
meer dan US$ 354 miljoen aan schadevergoe-
BIT, omdat toen tussen partijen nog een aan-
ding van Ecuador gevorderd, stellende dat
tal rechtszaken aanhangig was over de afwik-
Ecuador de concessieovereenkomst stelselma-
keling van hun relatie. De rechtbank heeft de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2377
Rechtspraak
vordering afgewezen. Het hof heeft het von-
len over regels van vreemd recht als toekomt
art. 31 en 32 WVV. Ingevolge art. 31 lid 4
nis van de rechtbank bekrachtigd.
aan zijn beslissingen over Nederlands recht. In
WVV moet aan een term in het BIT een bij-
dit licht werd aanvankelijk voorgesteld dat
zondere betekenis worden toegekend indien
Hoge Raad
schending van Nederlands, Surinaams en
wordt vastgesteld dat dit de bedoeling van
Ingevolge art. 1020 lid 1 Rv kunnen partijen
Antilliaans recht tot cassatie kon leiden
partijen is geweest. Het hof was van oordeel
bij overeenkomst geschillen die tussen hen
(Kamerstukken II 1962/63, 2079, 6). Teneinde
dat dit laatste het geval is met betrekking tot
uit een bepaalde rechtsbetrekking zijn ont-
buiten twijfel te stellen dat ook de toepassing
de in art. I lid 1 (a)(iii) BIT gedefinieerde term
staan, aan arbitrage onderwerpen. Het aldus
van het Europese recht en het in de Neder-
investment. Partijen hebben hieraan een rui-
benoemde scheidsgerecht is gerechtigd te
landse rechtsorde geldende internationaal
me, van het normale spraakgebruik afwijken-
oordelen over zijn bevoegdheid (art. 1052 lid
publiekrecht in cassatie op juistheid kan wor-
de, betekenis gehecht, aldus het hof. De
1 Rv), maar het fundamentele karakter van
den onderzocht, is uiteindelijk de formulering
klachten hiertegen falen. Het hof heeft zijn
het recht op toegang tot de rechter brengt
gekozen die thans in art. 79 lid 1, aanhef en
oordeel dat het vanuit een oogpunt van logi-
mee dat de beantwoording van de vraag of
onder b, RO is opgenomen (Kamerstukken II
ca en werkbaarheid niet voor de hand ligt
een geldige arbitrageovereenkomst is geslo-
1962/63, 2079, 11 en 12). Het BIT is gesloten
om de term investment op alle plaatsen op
ten, uiteindelijk aan de rechter is opgedragen
tussen twee vreemde staten. Het BIT schept
dezelfde wijze uit te leggen, alleszins begrij-
(vgl. art. 1022 lid 1 Rv en art. 1065 lid 1, aan-
rechten en verplichtingen voor Ecuador en de
pelijk gemotiveerd door te overwegen dat
hef en onder a, Rv, alsmede HR 9 januari
VS, alsmede rechten voor (rechts)personen
anders een cirkelredenering zou ontstaan.
1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4130, NJ 1981/203
afkomstig uit die staten tegenover de andere
Tegen een dergelijke definitie bestaat naar
(De Raad vs. Rademaker)). Dit fundamentele
verdragsstaat. Nederland is geen partij bij het
het kennelijke oordeel van het hof het
karakter brengt voorts mee dat een vorde-
BIT en is daaraan ook niet anderszins gebon-
bezwaar dat zij zinledig zou zijn, terwijl ook
ring tot vernietiging van een arbitraal vonnis
den. Tegen de achtergrond van hetgeen hier-
een andere uitleg mogelijk is waarin de defi-
op de grond, vermeld in art. 1065 lid 1, onder
voor is overwogen, dient het BIT daarom te
nitie wél zin heeft. De klacht dat het hof de
a, Rv, door de rechter niet terughoudend
worden aangemerkt als ‘recht van vreemde
circulaire definitie van de term investment
wordt getoetst. Terecht heeft het hof in deze
staten’ in vorenbedoelde zin. Het gaat hier
als een gegeven had moeten beschouwen dat
zin geoordeeld.
immers om internationaal publiekrecht dat
voortvloeit uit de wijze waarop partijen het
Het hof heeft terecht de vraag of het scheids-
niet geldt in de Nederlandse rechtsorde. Hier-
BIT hebben vormgegeven, faalt. Bij de uitleg
gerecht bevoegd is, beantwoord aan de hand
uit volgt dat oordelen van het hof omtrent de
van een verdragsbepaling aan de hand van
van uitleg van art. VI BIT. Eveneens terecht
inhoud en uitleg van het BIT in cassatie niet
de art. 31 en 32 WVV dienen de bewoordin-
heeft het hof geoordeeld dat deze uitleg
op juistheid kunnen worden onderzocht. Voor
gen daarvan in beginsel zodanig te worden
dient te geschieden volgens de regels die zijn
zover het middel rechtsklachten over de door
uitgelegd dat die bepaling een redelijke zin
neergelegd in de art. 31 en 32 van het Weens
het hof aan het BIT gegeven uitleg bevat, faalt
heeft en dus niet op een wijze die de bepa-
Verdragenverdag (WVV), dat wil zeggen over-
het dus reeds op deze grond. Voorts worden
ling zinledig doet zijn (vgl. International
eenkomstig de betekenis die de bewoordin-
motiveringsklachten over de door het hof aan
Court of Justice 1 april 2011 (Georgia vs. Rus-
gen van het BIT in het normale spraakge-
het BIT gegeven uitleg slechts beoordeeld voor
sian Federation), Preliminary Objections,
bruik hebben, met inachtneming van hun
zover dit mogelijk is zonder daarbij de juist-
Judgment, I.C.J. Reports 2011, p. 70, r.o. 133-
context, en in het licht van voorwerp en doel
heid van de oordelen van het hof omtrent de
134, alsmede International Court of Justice
van het BIT (art. 31 lid 1 WVV). Voorts dient
inhoud en uitleg van het BIT te betrekken (vgl.
13 juli 2009 (Costa Rica vs. Nicaragua), Judg-
aan een term in het BIT een bijzondere bete-
HR 6 september 2013,
ment, I.C.J. Reports 2009, p. 213, r.o.. 50-52).
kenis te worden toegekend indien wordt vast-
ECLI:NL:HR:2013:BZ9225 (Staat vs. Nuhano-
Het middel richt voorts klachten tegen de
gesteld dat dit de bedoeling van partijen is
viç)). Rechtsklachten over de toepassing van
door het hof aan art. XII BIT gegeven uitleg.
geweest (art. 31 lid 4 WVV).
het WVV worden hierna echter wel beoordeeld.
Bij de beoordeling daarvan wordt het volgen-
Art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO belet dat in
Ecuador heeft aangevoerd dat door de onder-
de vooropgesteld. Het oordeel van het hof
cassatie de juistheid wordt onderzocht van
havige arbitrage zijn soevereiniteit wordt
houdt in dat partijen hebben bedoeld aan de
oordelen omtrent de uitleg en toepassing van
beperkt. Dat argument kan echter geen
in art. I lid 1 (a)(iii) BIT gedefinieerde term
het recht van vreemde staten. Uit de wetsge-
gewicht in de schaal leggen nu Ecuador zich
investment een bijzondere en ruime beteke-
schiedenis valt niet af te leiden dat bij de tot-
vrijwillig, ondubbelzinnig en zonder voorbe-
nis toe te kennen. In art. VI lid 1 BIT, waarin
standkoming van art. 79 RO (destijds art. 99
houd aan het BIT heeft gebonden.
het door Chevron aanvaarde aanbod tot arbi-
RO) is gedacht aan een geval als het onderha-
Het middel richt klachten tegen de uitleg die
trage ligt besloten, wordt mede gebruik
vige, waarin het gaat om een verdrag tussen
het hof heeft gegeven aan de term invest-
gemaakt van de term investment. Naar het
twee staten waarbij Nederland geen partij is.
ment. Bij de beoordeling hiervan wordt het
oordeel van het hof is ook dit aanbod ruim
Op grond van het aanvankelijk voorgestelde
volgende vooropgesteld. Het hof zag zich
omschreven. Dit oordeel is geenszins onbe-
art. 99 RO kon de Hoge Raad rechterlijke uit-
voor de moeilijkheid geplaatst dat art. I lid 1
grijpelijk. Aan Ecuador kan worden toegege-
spraken vernietigen wegens schending van
(a)(iii) BIT een definitie geeft van de daarin
ven dat het naar normaal spraakgebruik niet
vreemd recht indien bestaan en inhoud van
omschreven term investment met gebruik-
voor de hand ligt de term investment (inves-
de rechtsregel zonder nadere bewijslevering
making van diezelfde term. Als het aan deze
tering) aldus uit te leggen dat daaronder de
met voldoende zekerheid kon worden vastge-
term telkens dezelfde betekenis zou hechten,
rechtszaken over de afwikkeling van hun
steld (Kamerstukken II 1950/51, 2079, 2).
zou de daarvan gegeven definitie circulair
relatie zijn te begrijpen die in 1997 tussen
Van een dergelijke ruime mogelijkheid tot
zijn. Het hof heeft een uitweg uit dit uitleg-
partijen aanhangig waren. Het hof heeft ech-
toetsing van vreemd recht is de regering in
dilemma gezocht door - terecht - voorop te
ter geoordeeld dat partijen hebben bedoeld
een later stadium van het wetgevingsproces
stellen dat de uitleg van de onderhavige
aan deze term de hiervoor vermelde bijzon-
teruggekomen, met name op de grond dat de
bepaling dient te geschieden in overeenstem-
dere betekenis toe te kennen. De daartegen
Hoge Raad niet met hetzelfde gezag kan oorde-
ming met de regels die zijn neergelegd in de
gerichte klachten zijn ongegrond bevonden.
2378
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
Het oordeel van het hof dat deze rechtszaken
Procesverloop
volgt overwogen. Krachtens het pilotregle-
hebben te gelden als investment in de bijzon-
In dit geding heeft de rechtbank een vorde-
ment is voor het nemen van (onder meer) de
dere betekenis die art. VI lid 1 in verbinding
ring tegen A toegewezen. A is in hoger
memorie van grieven slechts eenmaal een
met art. I lid 1 (a)(iii) BIT daaraan geeft, is
beroep gegaan bij het Gerechtshof ’s-Herto-
uitstel mogelijk, en wel van vier weken, terwijl
niet onbegrijpelijk. Terecht en op goede gron-
genbosch. Met ingang van 1 januari 2013
krachtens het LPR een eerste uitstel van zes
den heeft het hof geoordeeld dat door zijn
geldt bij dat hof een procesreglement (het
weken en een tweede uitstel van vier weken
uitleg van de term investment niet aan het
pilotreglement) dat gedeeltelijk afwijkt van
mogelijk is. Ingevolge het pilotreglement
BIT terugwerkende kracht wordt verleend,
het Landelijk procesreglement voor civiele
moet voor het vragen van uitstel een H-for-
maar dat sprake is van onmiddellijke wer-
dagvaardingszaken bij de gerechtshoven
mulier gebruikt worden, welk formulier blij-
king. De investment die Chevron aan haar
(LPR). Nadat de zaak was aangebracht en aan
kens het pilotreglement beschikbaar is in het
arbitrale vordering mede ten grondslag heeft
A een termijn is verleend voor het nemen
roljournaal van het hof. Het roljournaal is een
gelegd, bestond immers in voormelde zin op
van de memorie van grieven, is aan A een
voor advocaten door middel van het internet
de datum in 2007 waarop het BIT in werking
uitstel verleend tot 16 april 2013. Op de rol
toegankelijke weergave van het op de rol ver-
is getreden. Het oordeel van het hof is dus
van 16 april 2013 heeft A geen memorie van
handelde. Weliswaar wordt in de considerans
niet in strijd met het in art. 28 WVV besloten
grieven genomen en is akte niet-dienen ver-
van het pilotreglement vermeld dat (onder
liggende verbod van terugwerkende kracht.
leend. Het hof heeft A niet-ontvankelijk ver-
meer) het H5-formulier voor een tweede uit-
Volgt verwerping.
klaard in het hoger beroep op de grond dat
stel niet meer kan worden gebruikt, maar dat
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
hij geen grieven heeft aangevoerd.
heeft niet (tijdig) geleid tot een met de
zing. Hij meent dat het BIT niet dient te wor-
inhoud van het pilotreglement overeenstem-
den aangemerkt als ‘recht van vreemde sta-
Hoge Raad
mende aanpassing van de daartoe in het rol-
ten’ in de zin van art. 79 lid 1, aanhef en
Het middel klaagt onder meer dat het hof
journaal van het hof beschikbaar gestelde for-
onder b, RO (6.16). Onder 7.1-9.7 gaat hij in
heeft miskend dat de advocaat van A op 17
mulieren. Op de in het roljournaal van het hof
op de uitleg van verdragsbepalingen. Onder
maart 2013 een uitstel heeft verzocht van zes
beschikbaar gestelde H5-formulieren die door
11.1.1-12.7 bespreekt hij ervaringen met bila-
weken en op 15 april 2013 een uitstel van vier
de advocaat van A op 17 maart en 15 april
terale investeringsverdragen (BITs) en BIT-
weken, in beide gevallen door middel van een
2013 zijn gebruikt, stond nog overeenkomstig
arbitrages. Zijn bezwaren tegen de door het
zogenoemd H5-formulier. Onder verwijzing
de regeling in het LPR vermeld ‘Verzoek eerste
hof aan de bepalingen van het BIT gegeven
naar brieven aan het hof betoogt het middel
uitstel (art. 2.11) Zes weken (gewone zaak)’, res-
uitleg zet hij uiteen onder 13.11-13.15 en
dat A op goede gronden heeft gemeend tot
pectievelijk ‘Verzoek tweede uitstel (art. 2.11)
13.49-13.84. Daarbij gaat hij ook in op de
het vragen van uitstel gerechtigd te zijn, nu
Vier weken (gewone zaak)’. Hoewel deze ver-
rechtspolitieke dimensie van zijn mening
ingevolge het pilotreglement voor zijn ver-
meldingen in strijd zijn met art. 2.11 pilotre-
(13.74.1-13.74.4). Hij wijst erop dat de bij de
zoek een H-formulier gebruikt moest worden
glement, mocht de advocaat van A op de juist-
zaak betrokken financiële belangen volgens
en het door de advocaat gebruikte H5-formu-
heid daarvan afgaan, nu de desbetreffende
partijen vele malen hoger zijn dan het door
lier automatisch verwijst naar het LPR, waarin
formulieren in het roljournaal van het hof
het scheidsgerecht toegewezen bedrag (3.2 en
ruimere mogelijkheden voor uitstel zijn opge-
beschikbaar zijn gesteld voor gebruik door
11.14.3).
nomen dan in het pilotreglement. Indien de
advocaten voor het doen van verzoeken tot
advocaat op 15 april 2013 dit H5-formulier
uitstel als de onderhavige.
niet had kunnen gebruiken, zou hij op grond
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
van het pilotreglement uitstel wegens klem-
komstig de conclusie van de A-G.
mende redenen hebben verzocht, omdat A
De A-G bespreekt het pilotreglement onder
26 september 2014, nr. 13/04846
met spoed in het ziekenhuis was opgenomen
2.14-2.16.
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
wegens een levensbedreigende ziekte, aldus
Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak;
de klacht. De klacht is gegrond. Uitgangspunt
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
is dat een advocaat op grond van zijn deskun-
ECLI:NL:HR:2014:2798
digheid en kennis zonder meer geacht wordt
1780
1781
op de hoogte te zijn van de in de desbetreffen-
26 september 2014, nr. 13/05078
Pilotreglement Gerechtshof ’s-Hertogen-
de procedure geldende termijnen en van de
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
bosch. Formulieren. De advocaat van de
verstrekkende gevolgen die verbonden zijn
Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak;
appellant verzoekt om uitstel met
aan overschrijding daarvan (vgl. HR 11 okto-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
gebruikmaking van door het hof ter
ber 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ
ECLI:NL:HR:2014:2804
beschikking gestelde formulieren, die een
2013/491 (T. vs. Van Voorst q.q.)). In het onder-
ruimere uitstelregeling vermelden dan
havige geval is evenwel sprake van een bijzon-
Memorie van grieven. Uitstelverzoek. Tijdi-
overeenkomt met het pilotreglement. Het
dere situatie, waarin een uitzondering
ge beslissing. Op 14 juni 2013 verzoekt de
hof handhaaft de uitstelregeling van het
gerechtvaardigd is op de gevolgen die zijn ver-
advocaat van A ten behoeve van de rol van
pilotreglement. HR: De advocaat van de
bonden aan overschrijding van een processue-
25 juni 2013 om uitstel voor het indienen
appellant mocht afgaan op (niet-correcte)
le termijn (vgl. HR 28 november 2003,
van de memorie van grieven. Op de rol van
informatie in formulieren die door het hof
ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 (D. vs.
25 juni 2013 verleent het hof ambtshalve
ter beschikking waren gesteld.
Raad voor de Kinderbescherming); HR 29
akte niet-dienen. HR: De beslissing op een
maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ
tijdig ingediend verzoek om uitstel voor
2013/202 (Osei vs. Varde)). In dit geval mocht
het verrichten van een proceshandeling als
de advocaat van A afgaan op (niet-correcte)
de onderhavige wordt in alle gevallen
A, adv. mr. H.H.M. Meijroos, vs. B, niet
informatie in formulieren die door het hof ter
gegeven op een zodanig tijdstip dat in
verschenen.
beschikking waren gesteld. Daartoe wordt als
geval van weigering de verzoeker nog de
(Rv art. 133 lid 4)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2379
Rechtspraak
gelegenheid heeft de proceshandeling
op 14 juni 2013, en dus tijdig in de zin van
ten en de berisping.
tijdig te verrichten.
art. 1.9 pilotreglement, een verzoek om nader
In dit geding heeft X vorderingen ingesteld
uitstel ingediend. De afwijzende beslissing
op grond van zijn stelling dat het ontslag
van de rolraadsheer op dat verzoek had der-
kennelijk onredelijk is. De kantonrechter
halve op zodanig tijdstip vóór 25 juni 2013
heeft na getuigenverhoor, waarbij onder
A, adv. mr. M.J. van Basten Batenburg, vs. B,
gegeven moeten worden dat A nog in de gele-
meer twee van de vier in de brief van 21
niet verschenen.
genheid zou zijn geweest de memorie van
januari 2010 bedoelde leerlingen zijn
grieven te nemen. Die beslissing is echter pas
gehoord, de vorderingen afgewezen. Het hof
Procesverloop
op 25 juni 2013 genomen.
heeft de vonnissen van de kantonrechter
De rechtbank heeft een vordering tegen A
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
bekrachtigd.
toegewezen. A is in hoger beroep gegaan bij
komstig de conclusie van de A-G.
het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Met
De A-G vermeldt onder 2.14 dat de beslissing
Hoge Raad
ingang van 1 januari 2013 geldt bij dat hof
op het uitstelverzoek niet tijdig is gegeven.
Onderdeel 1 klaagt dat het hof de strenge
(Rv art. 20, 133 lid 4)
een procesreglement (het pilotreglement)
dat gedeeltelijk afwijkt van het Landelijk procesreglement (LPR). Op de rol van 25 juni
eisen heeft miskend die gelden ter zake van
1782
2013 heeft A geen memorie van grieven
de mededeling van de dringende reden. Bij
de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld. Volgens vaste recht-
genomen en is ambtshalve akte niet-dienen
26 september 2014, nr. 13/06008
spraak van de Hoge Raad strekt het vereiste
verleend. Vervolgens heeft het hof A niet-ont-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
dat de dringende reden onverwijld wordt
vankelijk verklaard in het hoger beroep op de
Spapens, C.A. Streefkerk, G. de Groot en T.H.
medegedeeld ertoe dat voor de wederpartij
grond dat zij geen grieven heeft aangevoerd.
Tanja-van den Broek; A-G mr. J. Spier)
onmiddellijk duidelijk is welke eigenschap-
ECLI:NL:HR:2014:2806
pen of gedragingen de ander hebben
Hoge Raad
genoopt tot het beëindigen van de dienstbe-
Het middel klaagt dat het hof heeft miskend
Ontslag op staande voet. Een leraar wordt
trekking. De wederpartij moet immers na de
dat A op 14 juni 2013 door middel van een
op staande voet ontslagen wegens fysiek
mededeling zich erover kunnen beraden of
H5-formulier ten behoeve van de rol van 25
contact met leerlingen. HR: 1. Mededeling
hij de opgegeven reden als juist erkent en als
juni 2013 om een nader uitstel van vier weken
ontslaggrond. In het oordeel van het hof
dringend aanvaardt. De mededeling behoeft
had verzocht. Volgens de klacht had het hof A
ligt besloten dat de ontslaggrond voor de
niet steeds met zoveel woorden te worden
tijdig vóór 25 juni 2013 in de gelegenheid
leraar onmiddellijk duidelijk was en dat bij
gedaan en kan ook in een of meer gedragin-
moeten stellen hetzij een correct uitstelver-
de leraar redelijkerwijs geen twijfel erover
gen besloten liggen, maar ook dan blijft ver-
zoek in te dienen, hetzij de rolhandeling als-
kan hebben bestaan dat hij ook zou zijn
eist dat daaruit voor de wederpartij onmid-
nog te verrichten. De klacht is gegrond. Inge-
ontslagen indien slechts een deel van de
dellijk duidelijk is welke, door de ander als
volge het bepaalde in het pilotreglement kon
inhoud van de in de ontslagbrief weergege-
dringend aangemerkte, reden door deze aan
A, nadat haar op 28 mei 2013 een uitstel van
ven klachten zou komen vast te staan.
de beëindiging van de dienstbetrekking ten
vier weken was verleend voor de memorie van
2. Bewijsaanbod. Het hof heeft blijk
grondslag wordt gelegd, althans dat daarom-
grieven, uitsluitend nader uitstel van die rol-
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting
trent bij de wederpartij, gelet op de omstan-
handeling verkrijgen op grond van klemmen-
door het ter zake dienende bewijsaanbod
digheden van het geval, in redelijkheid geen
de redenen. Daartoe had zij door middel van
van de leraar te passeren zonder daaraan
enkele twijfel kan bestaan (vgl. HR 23 april
het daartoe bestemde H-formulier een ver-
enige overweging te wijden.
1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993/504
(Bakermans vs. Straalservice Nederland)). Het
zoek op de voet van art. 1.9 pilotreglement
moeten indienen. Blijkens HR 17 juni 2011,
(BW art. 7:677 lid 1; Rv art. 166 lid 1)
ECLI:NL:HR:2011:BQ1774, NJ 2013/376 (De
hof heeft in aanmerking genomen dat in de
brief van 21 januari 2010, die op die datum
Jong vs. Het Baarnsch Lyceum), strekt het aan
X, adv. mr. S.F. Sagel, vs. het Meridiaan
bij de mededeling van het ontslag aan X is
art. 1.9 pilotreglement identieke art. 1.9 LPR
College, adv. mr. K. Teuben.
overhandigd, verklaringen van leerlingen
zijn geciteerd over ongewenste aanrakingen
ertoe dat vóór de afloop van de desbetreffende termijn komt vast te staan of het gevraag-
Feiten en procesverloop
door X, dat hij in 2006 is gewaarschuwd en in
de uitstel al dan niet wordt verleend, klaarblij-
X, geboren in 1956, is in 1980 in dienst getre-
2009 berispt in verband met soortgelijke fei-
kelijk opdat - in het laatste geval - de
den bij het Meridiaan College. Hij vervulde
ten en dat hij begeleiding heeft gekregen ter
verzoeker de gelegenheid heeft de proceshan-
laatstelijk de functie van leraar. Naar aanlei-
voorkoming van ongewenst fysiek contact
deling waarvoor uitstel was gevraagd zo
ding van een klacht van een leerlinge over
met leerlingen. Door te oordelen dat daar-
mogelijk alsnog tijdig te verrichten. Hiermee
ongewenst fysiek contact heeft het Meridi-
mee voor X voldoende duidelijk was welke
strookt dat de beslissing op een tijdig inge-
aan College hem in 2006 een brief gestuurd,
feiten en omstandigheden aan het ontslag
diend verzoek om uitstel voor het verrichten
waarin is vermeld dat een aantekening is
ten grondslag lagen, heeft het hof niet blijk
van een proceshandeling als de onderhavige,
gemaakt in zijn persoonsdossier. In de perio-
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In
dat slechts op grond van klemmende redenen
de 2006/2007 heeft X begeleiding gekregen
het oordeel van het hof ligt besloten dat de
toewijsbaar is, in alle gevallen, en dus onge-
ter voorkoming van ongewenst fysiek contact
ontslaggrond voor X onmiddellijk duidelijk
acht of het juiste H-formulier is gebruikt en of
met leerlingen. In 2009 is X schriftelijk
was. De klacht faalt dus.
daarin klemmende redenen zijn vermeld,
berispt wegens recente klachten van leerlin-
Onderdeel 2 stelt terecht voorop dat het erop
gegeven wordt op een zodanig tijdstip dat in
gen over aanrakingen. Op 21 januari 2010 is
aankomt of het voor de werknemer onmid-
geval van weigering de verzoeker nog de gele-
X op staande voet ontslagen. De ontslagbrief
dellijk duidelijk was dat de werkgever hem
genheid heeft de proceshandeling tijdig te
maakt melding van nieuwe klachten van vier
ook zou hebben ontslagen indien hij, anders
verrichten. In het onderhavige geval heeft A
leerlingen en verwijst naar de eerdere klach-
dan hij blijkens de ontslagaanzegging meen-
2380
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
de, daarvoor niet meer grond zou hebben
voorafgaand aan de verlening van de ver-
de civielrechtelijke veroordeling van A.
gehad dan in rechte is komen vast te staan,
klaring van uitvoerbaarheid wordt de ver-
Verschillende onderdelen klagen over de
althans dat daaromtrent bij de werknemer,
oordeelde niet gehoord. 3. Het certificaat
beslissingen van de rechtbank met betrek-
gelet op de omstandigheden van het geval, in
behoeft niet aan de veroordeelde te worden
king tot de stukken die B dient over te leggen
redelijkheid geen twijfel kan hebben bestaan
betekend. 4. Het rechtsmiddel van art. 43
en/of aan A dient toe te zenden of te beteke-
(vgl. HR 7 oktober 1988,
EEX-Vo behoeft niet door een meervoudige
nen. De klachten falen. De EEX-Vo houdt het
ECLI:NL:HR:1988:AB9980, NJ 1989/258 (Stoof
kamer te worden behandeld. 5. Zowel het
volgende in. Op grond van art. 53 lid 1 EEX-
vs. Koudekerk aan den Rijn) en HR 1 septem-
verzoekschrift waarbij het rechtsmiddel
Vo moet de partij die om een verklaring van
ber 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9387 (X vs.
van art. 43 EEX-Vo wordt aangewend als het
uitvoerbaarheid verzoekt, een expeditie van
Buwa)). Het hof heeft dit echter niet mis-
verweerschrift moet worden ondertekend
de beslissing overleggen die voldoet aan de
kend. In zijn oordeel ligt besloten dat bij X
en ingediend door een advocaat. Bij ver-
voorwaarden nodig voor haar echtheid. Art.
redelijkerwijs geen twijfel erover kan hebben
zuim biedt de rechter gelegenheid tot her-
53 lid 2 EEX-Vo schrijft voor dat deze partij
bestaan dat hij ook zou zijn ontslagen indien
stel. Bij de mondelinge behandeling mag
bovendien het in art. 54 EEX-Vo bedoelde cer-
slechts een deel van de inhoud van de in die
rechtsbijstand slechts worden verleend
tificaat overlegt, welk certificaat wordt afge-
aanzegging weergegeven klachten zou
door een advocaat. 6. Een proceskostenver-
geven door het gerecht of de bevoegde auto-
komen vast te staan.
oordeling kan worden uitgesproken.
riteit van de lidstaat waar de beslissing is
gegeven. Art. 55 lid 1 EEX-Vo voorziet in de
Onderdeel 4 klaagt dat het hof ten onrechte
is voorbijgegaan aan het door X in hoger
(EEX-Vo art. 1, 34, 35, 38, 41, 42 lid 2, 43, 45 lid
mogelijkheid dat het certificaat niet wordt
beroep gedane bewijsaanbod. In zijn memo-
1, 50, 53, 54, 55 lid 1; Uitvoeringswet EG-
overgelegd: in dat geval kan de rechter aan
rie van grieven heeft X onder meer aangebo-
executieverordening art. 2 leden 2 en 4, art. 4;
wie het verzoek tot uitvoerbaarverklaring
den de vijf leerlingen die over zijn gedrag
Rv art. 15 lid 1, 93 aanhef en onder a, 143, 278
wordt gericht, voor de overlegging van het
hebben geklaagd, als getuigen te laten horen.
lid 3, 279 lid 3, 281, 282 lid 1, 289, 332, 358)
certificaat een termijn bepalen, gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien
Volgens X moeten deze leerlingen exacter
dan in hun eerder afgelegde verklaringen
A, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, vs. B,
hij zich voldoende voorgelicht acht, van die
kunnen aangeven ‘wanneer en waar zich wel-
niet verschenen.
overlegging vrijstelling verlenen. Vervolgens
bepaalt art. 41 EEX-Vo dat de beslissing uit-
ke gedraging heeft voorgedaan’. Daarnaast
heeft hij aangeboden als getuige te laten
Feiten en procesverloop
voerbaar wordt verklaard zodra de formali-
horen de leerlingbegeleider die de verklarin-
Bij vonnis van 20 oktober 2010 van de recht-
teiten van art. 53 zijn vervuld, zonder toet-
gen van de vijf leerlingen heeft opgenomen.
bank van eerste aanleg van het gerechtelijk
sing uit hoofde van de art. 34 en 35, en dat
Nu het bewijsaanbod in zoverre ter zake die-
arrondissement Antwerpen is A strafrechtelijk
de partij tegen wie de tenuitvoerlegging
nend is, heeft het hof blijk gegeven van een
veroordeeld voor faillissementsmisdrijven en
wordt gevraagd, in deze stand van de proce-
onjuiste rechtsopvatting door dit bewijsaan-
civielrechtelijk veroordeeld om schadevergoe-
dure niet wordt gehoord.
bod te passeren zonder daaraan enige over-
ding te betalen aan B, die zich als faillisse-
Ten slotte schrijft art. 42 lid 2 EEX-Vo voor dat
weging te wijden.
mentscurator in het geding had aangesloten.
de verklaring van uitvoerbaarheid wordt bete-
Volgt vernietiging en verwijzing.
In dit geding heeft de voorzieningenrechter
kend of meegedeeld aan de partij tegen wie
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
het Belgische vonnis, wat betreft de civiel-
de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en dat
dat de klacht over het passeren van het
rechtelijke veroordeling, uitvoerbaar ver-
die verklaring vergezeld gaat van de beslis-
bewijsaanbod faalt op de grond dat de ontsla-
klaard op de voet van art. 38 EEX-Vo. A heeft
sing, indien deze nog niet aan haar is bete-
gen werknemer niet aan zijn stelplicht heeft
tegen deze beslissing het rechtsmiddel van
kend of meegedeeld. Op het vorenstaande
voldaan (4.49.1 en 4.54; zie echter ook 4.49.2
art. 43 EEX-Vo aangewend. De rechtbank
stuiten de klachten af. Zij zien eraan voorbij
en 4.56.1-4.56.3).
heeft dit rechtsmiddel ongegrond verklaard.
dat uit art. 41 EEX-Vo volgt dat A in de fase
voorafgaand aan de verlening van de verkla-
Hoge Raad
ring van uitvoerbaarheid niet wordt gehoord,
Middel VI betoogt dat het Belgische strafvon-
hetgeen meebrengt dat noch B noch de recht-
nis niet kan gelden als een uitspraak in een
bank was gehouden om A in kennis te stellen
26 september 2014, nr. 14/00151
burgerlijke of handelszaak als bedoeld in art.
van de indiening van het verzoek tot uitvoer-
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
1 EEX-Vo. Dit betoog faalt. De EEX-Vo is van
baarverklaring. Anders dan de klachten tot
C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;
toepassing indien sprake is van ‘burgerlijke
uitgangspunt nemen, brengen de art. 53-55
A-G mr. P. Vlas)
en handelszaken’ als bedoeld in art. 1 EEX-Vo,
EEX-Vo mee dat B niet was gehouden om bij
ECLI:NL:HR:2014:2816
terwijl in dit verband ‘de aard van het
zijn verzoek tot uitvoerbaarverklaring het
gerecht’ niet van belang is. Volgens vaste
stuk (de dagvaarding) over te leggen dat dien-
Internationale uitvoerbaarheid. Rechtsmid-
rechtspraak van het HvJEU is de EEX-Vo
de ter inleiding van de procedure die heeft
del van art. 43 EEX-Vo. Procedurevoorschrif-
mede van toepassing op civielrechtelijke
geleid tot het Belgische vonnis. Voorts mis-
ten. De Belgische strafrechter veroordeelt A
beslissingen van een strafrechter (vgl. HvJEU
kennen de klachten dat art. 42 lid 2 EEX-Vo
tot betaling van schadevergoeding aan B.
21 april 1993, zaak C-172/91,
niet vergt dat het in art. 54 EEX-Vo bedoelde
De Nederlandse voorzieningenrechter
ECLI:EU:C:1993:144, NJ 1995/207 (Sonntag vs.
certificaat aan A wordt betekend.
verklaart het Belgische vonnis in zoverre
Waidmann); HvJEU 28 maart 2000, zaak
Middel I strekt ten betoge dat het rechtsmid-
uitvoerbaar. A stelt het rechtsmiddel van
C-7/98, ECLI:EU:C:2000:164, NJ 2003/626
del van art. 43 EEX-Vo door een meervoudige
art. 43 EEX-Vo in. De rechtbank verklaart
(Krombach vs. Bamberski)). In overeenstem-
kamer van de rechtbank dient te worden
het ongegrond. HR: 1. De EEX-Vo is mede
ming hiermee heeft de voorzieningenrechter
behandeld. Deze klacht faalt. Het rechtsmid-
van toepassing op civielrechtelijke beslis-
de uitvoerbaarverklaring van het Belgische
del van art. 43 EEX-Vo is een bijzondere pro-
singen van een strafrechter. 2. In de fase
vonnis op de voet van de EEX-Vo beperkt tot
cedure, waarin de rechter op grond van art.
1783
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2381
Rechtspraak
45 lid 1 EEX-Vo een uitvoerbaarverklaring
lid 3 Rv). Niettemin kan gegrondbevinding
Hoge Raad (strafkamer)
van een beslissing uit een andere lidstaat
van deze klacht niet tot cassatie leiden. De
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
uitsluitend kan weigeren of intrekken op een
kennelijk aan de klacht ten grondslag liggen-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
van de in de art. 34 en 35 EEX-Vo genoemde
de stelling dat A is benadeeld door het feit dat
straf(proces)recht Radboud Universiteit
gronden (vgl. HvJEU 13 oktober 2011, zaak
B in de rechtsmiddelprocedure van art. 43
Nijmegen.
C-139/10, ECLI:EU:C:2011:653, NJ 2012/18
EEX-Vo ten overstaan van de rechtbank werd
(Prism Investments vs. Van der Meer q.q.)). Dit
vertegenwoordigd door een deurwaarder en
rechtsmiddel kan dan ook niet op één lijn
niet door een advocaat, en dat A aldus is
worden gesteld met verzet (art. 143 Rv) of
getroffen in het belang dat de art. 282 lid 1 en
hoger beroep (art. 332 en 358 Rv). Noch art.
279 lid 3 Rv beogen te beschermen, is niet
16 september 2014, nr. 13/03668
43 EEX-Vo noch bijlage III bij de EEX-Vo stelt
onderbouwd met een motivering waaruit dit
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
eisen aan de samenstelling van het gerecht
kan volgen. Opmerking verdient nog dat de in
van Kan, Y. Buruma)
ten overstaan waarvan de rechtsmiddelproce-
art. 281 Rv voorziene mogelijkheid dat de
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
dure van art. 43 EEX-Vo wordt gevoerd. Art. 4
rechter gelegenheid biedt tot herstel van het
strekkende tot verwerping van het beroep;
Uitvoeringswet EG-executieverordening (Wet
verzuim dat het verzoekschrift ten onrechte
adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage)
van 2 juli 2003, Stb. 2003, 290) bepaalt dat de
niet door een advocaat is ondertekend en
ECLI:NL:HR:2014:2675
rechtbank van welke de voorzieningenrech-
ingediend, van overeenkomstige toepassing is
ter op het verzoek om verlof tot tenuitvoer-
op het verzuim dat het verweerschrift ten
Poging: begin van uitvoering overval? In
legging heeft beschikt, kennisneemt van het
onrechte niet door een advocaat is onderte-
casu niet onbegrijpelijke en toereikende
rechtsmiddel als bedoeld in art. 43 lid 1 EEX-
kend en ingediend.
motivering dat sprake is van een strafbare
Vo, maar schrijft niet voor dat dit rechtsmid-
Middel VII betoogt dat in de procedure van
poging.
del door een meervoudige kamer wordt
art. 43 EEX-Vo geen proceskostenveroordeling
Voorbereiding van verbalisanten op hun
behandeld. Op grond van art. 15 lid 1 Rv wor-
aan de orde kan zijn. Deze klacht faalt. Uit-
verhoor als getuigen: in casu leidt dat niet
den zaken bij de rechtbank behandeld en
gangspunt is dat het recht van de Europese
tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar
beslist door een enkelvoudige kamer, behou-
Unie het nationale procesrecht - met inbegrip
Ministerie onder meer nu de voorberei-
dens in de wet genoemde uitzonderingen,
van de regels over de proceskostenveroorde-
dingsbijeenkomst niet is beoogd of
waartoe het onderhavige geval niet behoort.
ling - onverlet laat, voor zover niet uit een spe-
gebruikt om de verklaringen van de
Middel III klaagt over de beslissing van de
cifieke bepaling van Unierecht het tegendeel
verbalisanten op elkaar af te stemmen of
rechtbank dat B zich in de procedure van art.
volgt. Dat ook de EEX-Vo op dit uitgangspunt
om die verklaringen te beïnvloeden, en
43 EEX-Vo mag laten vertegenwoordigen door
berust, volgt uit hetgeen art. 50 EEX-Vo
voorts niet is gebleken dat de bijeenkomst
een deurwaarder. Deze klacht is gegrond. Op
bepaalt met betrekking tot ‘gehele of gedeelte-
tot gevolg heeft gehad dat mogelijk voor de
grond van art. 2 lid 2 Uitvoeringswet EG-exe-
lijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling
verdachten ontlastende informatie is ver-
cutieverordening kan het verzoekschrift waar-
van kosten en uitgaven’. Op de procedure van
zwegen of niet aan het licht gekomen of
bij het in art. 38 EEX-Vo bedoelde verlof tot
art. 43 EEX-Vo zijn art. 261-291 Rv van toepas-
dat daarmee de betrouwbaarheid is aange-
tenuitvoerlegging wordt gevraagd, worden
sing, voor zover uit de EEX-Vo of de wet niet
tast van de reeds in de processen-verbaal
ingediend door een deurwaarder of advocaat.
anders voortvloeit. Dit betekent dat in het
vermelde informatie.
Bijstand van een deurwaarder of advocaat is
kader van de procedure van art. 43 EEX-Vo op
op grond van art. 2 lid 4 Uitvoeringswet EG-
de voet van art. 289 Rv een proceskostenver-
executieverordening niet vereist indien het
oordeling kan worden uitgesproken. Nu
bedrag dat de partij tegen wie de tenuitvoer-
omtrent deze uitleg van art. 43 EEX-Vo redelij-
Inleiding vierde middel:
legging wordt gevraagd, moet voldoen in
kerwijze geen twijfel kan bestaan, ziet de
Ten laste van de verdachte is onder 2 – kort
hoofdsom niet hoger is dan het bedrag
Hoge Raad geen aanleiding om dienaangaan-
gezegd – bewezenverklaard dat hij ter uit-
genoemd in art. 93, aanhef en onder a, Rv. Blij-
de een vraag aan het HvJEU voor te leggen.
voering van het door verdachte voorgeno-
kens de wetsgeschiedenis is deze bijzondere
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
men misdrijf om tezamen en in vereniging
regeling met betrekking tot de procesverte-
sie van de A-G.
met anderen, met het oogmerk van weder-
genwoordiging uitsluitend van toepassing in
Ook de A-G meent dat de klacht van middel
rechtelijke toe-eigening weg te nemen geld,
de fase van de indiening en de behandeling
III over de verplichte procesvertegenwoordi-
geheel of ten dele toebehorende aan Hoog-
van het verzoek tot uitvoerbaarverklaring, en
ging door een advocaat gegrond is, maar niet
vliet BV (het telcentrum gevestigd te Zoeter-
niet in de fase van het rechtsmiddel van art.
tot vernietiging kan leiden (2.6-2.8).
woude), en daarbij die voorgenomen diefstal
1784
(Sr art. 45; Sv art. 348)
43 EEX-Vo. Op de procedure van art. 43 EEX-Vo
te doen voorafgaan en/of te doen vergezel-
zijn art. 261-291 Rv van toepassing, voor zover
len van geweld en bedreiging met geweld
uit de EEX-Vo of de wet niet anders voort-
tegen[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te ple-
vloeit. Dit betekent dat zowel het verzoek-
gen met het oogmerk om die diefstal voor te
schrift van de partij die het rechtsmiddel van
bereiden en gemakkelijk te maken, immers
art. 43 EEX-Vo aanwendt, als het verweer-
heeft/hebben verdachte en/of zijn mede-
schrift van de partij die in de rechtsmiddel-
daders: in vermomming de woning van die
procedure verweer voert, moet worden onder-
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] binnenge-
tekend en ingediend door een advocaat (art.
drongen; en vervolgens een vuurwapen,
278 lid 3 respectievelijk art. 282 lid 1 Rv). Ook
althans een op een vuurwapen gelijkend
rechtsbijstand bij de mondelinge behandeling
voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtof-
ten overstaan van de rechtbank mag slechts
fer 2] gehouden; en die [slachtoffer 2]
worden verleend door een advocaat (art. 279
gedwongen om op de grond te gaan zitten
2382
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
en daarbij dreigend de woorden toegevoegd:
vallen of aldaar in te breken. Daarbij neemt
daadwerkelijk is beoogd de verklaringen van
‘Als je opkijkt, doe ik je wat aan’ en ‘je gaat
het hof mede in aanmerking dat [slachtoffer
de verschillende getuigen te beïnvloeden.
eraan als je kijkt of beweegt, je gaat eraan’,
2] de overvallers heeft horen zeggen dat zij
Voorts heeft de training geleid tot gewijzigde
althans woorden van gelijke dreigende aard
zijn vrouw naar de kluis zouden meenemen
verklaringen, onder meer betreffende de sig-
en strekking; en die [slachtoffer 2] in een
en aan de vrouw is gevraagd of zij wilde mee-
nalementen, waardoor aan de verdediging de
wurggreep gehouden; en de trap opgelopen
werken. Verder dragen ook de goederen die
mogelijkheid is ontnomen om de rechtmatig-
en aan die [slachtoffer 2] gevraagd hoeveel
de verdachten naar en in de woning van
heid van de staandehouding en aanhouding
kinderen boven in de woning waren en een
[slachtoffer 1] goederen hadden meegeno-
van de (mede)verdachten [medeverdachte 4],
van die kinderen uit bed gehaald en samen
men bij aan de uitvoering van het plan, zoals
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te
op één slaapkamer vastgehouden; en een
tie-wraps, wapens, pruiken en opplaksnorren,
toetsen. Daarmee is er [geen] sprake van een
vuurwapen, althans op een vuurwapen gelij-
die konden dienen als vermomming. Het hof
eerlijk proces.’ Het hof verwijst ter beoordeling
kend voorwerp tegen het hoofd van die
gaat derhalve voorbij aan de stelling van de
van het verweer naar HR 24 oktober 2000,
[slachtoffer 1] gehouden; en daarbij die
verdediging en beschouwt de gedragingen
ECLI:NL:PHR:2000:AA7779, en HR 16 april
[slachtoffer 1] gedwongen om te gaan zitten
van de verdachten als een opeenvolgend
2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7150. Na een uitge-
waarbij verdachte en/of een van zijn mede-
geheel, welke tot een voltooiing van het
breide motivering met verwijzing naar diverse
daders haar ogen en mond bedekt hield; en
delict zouden hebben geleid als de verdach-
getuigenverklaringen (zie nader: www.recht-
onder meer aan die [slachtoffer 1] gevraagd
ten niet door de politie waren gestoord. De
spraak.nl), komt het hof tot de volgende slot-
waar die [slachtoffer 1] werkzaam was en
overval in de woning van [slachtoffer 2] en
conclusie: ‘Al met al worden de verweren van
hoeveel geld er in de kluis lag en wanneer
[slachtoffer 1] en het stellen van de bovenge-
de verdediging verworpen. Ook overigens is
het tijdslot van de kluis geopend kon wor-
noemde vragen tijdens die overval kan
niet gebleken dat de beginselen van een goe-
den en of die [slachtoffer 1] zelf in staat was
gezien de uiterlijke verschijningsvorm wor-
de procesorde in de zaak van de verdachte op
om de kluis te openen en wie morgen als
den beschouwd als een begin van uitvoering
andere wijze is geschonden, dan wel dat er
eerste op het werk zou beginnen en drei-
van de onder 2 primair, eerste en tweede
enige andere grond is tot de niet-ontvankelijk
gend de woorden toegevoegd: ‘Lieg niet,
cumulatief, ten laste gelegde poging. Gelet op
verklaring van het openbaar ministerie. Ook
want ik schiet je hartstikke dood’, althans
het voorgaande is het hof van oordeel dat al
doet zich niet de situatie voor dat er, op grond
woorden van gelijke dreigende aard en/of
hetgeen onder 2 primair ten laste is gelegd
van de factoren die genoemd zijn in het arrest
strekking; en tegen die [slachtoffer 1] en
bewezen kan worden verklaard.’
van de Hoge Raad van 29 januari 2013,
[slachtoffer 2] gezegd ‘pas op, die handgra-
Het vierde middel klaagt dat het hof ten
ECLI:NL:HR:2013:BY2814, reden is tot bewijs-
naat staat op scherp’, althans woorden van
onrechte, althans onbegrijpelijk en/of ontoe-
uitsluiting. Wel zal het hof, zoals hierna zal
gelijke dreigende aard en/of strekking.
reikend gemotiveerd, heeft geoordeeld ter
blijken, de bij de rechter-commissaris afgeleg-
Door de verdediging is betoogd dat de onder
zake van het onder 2 primair, eerste cumula-
de verklaringen die de zes verbalisanten die
2 primair, eerste en tweede cumulatief, ten
tief, tenlastegelegde dat sprake is van een
mee hebben gedaan aan de getuigentraining
laste gelegde poging niet kan worden bewe-
begin van uitvoering van diefstal met
niet betrekken bij de toetsing van de rechtma-
zen, nu nog geen sprake was van een begin
geweld.
tigheid van de aanhoudingen van de verdachte aangezien, zoals hiervoor aan de orde is
van uitvoering van het voornemen om het
gekomen, de betrouwbaarheid van deze ver-
Het stellen van vragen aan [slachtoffer 1] is
Hoge Raad, vierde middel
onder meer:
eerder te kwalificeren als voorbereidingshan-
3.3. Het middel faalt. Het oordeel van het
training. Er valt immers niet meer vast te stel-
deling dan als uitvoeringshandeling, en was
hof, kort gezegd, dat sprake is van een straf-
len of de verklaringen gegrond zijn op ‘eigen
slechts informatief van aard. De verdachten
bare poging om het telcentrum van de
waarnemingen of ondervindingen’, of dat het
wilden kennelijk over deze informatie
Hoogvliet te overvallen, geeft niet blijk van
geheugen van de getuigen achteraf is beïn-
beschikken alvorens te besluiten al dan niet
een onjuiste opvatting omtrent het begrip
vloed door hetgeen tijdens de bijeenkomst
over te gaan tot de vermeende poging dief-
‘begin van uitvoering van het voornemen’.
van 15 februari 2011 aan de orde is gekomen.
stal met geweld/afpersing.
Dat oordeel is, in aanmerking genomen de
Ook zal het hof, zoals hierna zal blijken, de
Het hof overweegt hiertoe onder meer: ‘[Het]
door het hof vastgestelde feiten en omstan-
onregelmatigheden rondom de voorbereiding
hof [gaat] ervan uit dat de verdachten het
digheden, ook niet onbegrijpelijk en is toe-
van de getuigen en de wijze waarop de justiti-
voornemen hadden om het telkantoor van de
reikend gemotiveerd.
ele autoriteiten hierop hebben gereageerd
telcentrum van de Hoogvliet te overvallen.
klaringen wordt aangetast door de getuigen-
verdisconteren in de strafmaat. Het hof ziet
Hoogvliet te Zoeterwoude te overvallen.
Daartoe zijn zij, nadat zij op verschillende
Inleiding eerste middel:
daartoe onder meer aanleiding, aangezien de
dagen plaatsen hadden afgelegd die gerela-
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat
verantwoordelijke autoriteiten ondanks de
teerd waren aan dat kantoor, eerst naar de
het openbaar ministerie niet-ontvankelijk
bekendheid met het arrest van de Hoge Raad
woning van [slachtoffer 1] gegaan, alwaar zij
dient te worden verklaard in de strafvervol-
van 24 oktober 2000,
haar onder bedreiging van vermoedelijk een
ging van de verdachte, nu sprake is van een
ECLI:NL:PHR:2000:AA7779 genoemde onregel-
vuurwapen hebben ondervraagd over de
ernstige schending van de beginselen van een
matigheden niet hebben voorkomen.’
kluis, de hoeveelheid geld in de kluis op dat
goede procesorde, waarbij doelbewust of met
Het middel klaagt dat het hof een gevoerd
moment en wie van haar collega’s de volgen-
grove veronachtzaming van (mede)verdachtes
verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid
de ochtend zou komen werken. Het hof acht
belangen tekort is gedaan aan diens recht op
van het Openbaar Ministerie in de vervolging
het uitermate onwaarschijnlijk dat de ver-
een behoorlijke behandeling van de zaak, zo
ten onrechte, althans op ontoereikende en/of
dachten, na deze vragen aan [slachtoffer 1] te
althans wordt het door de verdediging gevoer-
onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
hebben gesteld, de woning weer zouden heb-
de verweer verstaan. Daartoe voert de verdedi-
ben verlaten om - na beraad - vervolgens op
ging aan dat sprake is geweest ‘van een ontoe-
een ander moment het telcentrum te over-
laatbare getuigentraining waarmee
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2383
Rechtspraak
Hoge Raad, eerste middel
onder meer:
bekennende verklaring van de verdachte
niet tot het bewijs mogen worden gebezigd,
die hij heeft afgelegd nadat hij geconfron-
het overig bewijs in het dossier is tot stand
2.3. Het middel ziet op het verweer van de
teerd was met de inhoud van ten onrechte
gekomen, dient ook dit te worden uitgesloten
verdediging dat betrekking had op een bij-
niet vernietigde geheimhoudersgesprek-
van het bewijs.’
eenkomst waarbij zes verbalisanten die, na
ken: in casu schiet de motivering van het
Tot de stukken van het geding behoort (aldus
toewijzing door de rechtbank van een daar-
hof tekort om in cassatie te kunnen toetsen
r.o. 3.2 van het arrest van de HR) een proces-
toe strekkend verzoek van de verdediging, als
in hoeverre het bewijsmateriaal daadwerke-
verbaal van politie, opgemaakt door de opspo-
getuigen waren opgeroepen om bij de rech-
lijk kan worden aangemerkt als uitsluitend
ringsambtenaren [verbalisant 1] en [verbali-
ter-commissaris te verschijnen teneinde te
en rechtstreeks gevolg van het eerder ver-
sant 2], inhoudende voor zover voor de
worden gehoord, door een docente van de
kregen nadien uitgesloten bewijsmateriaal
beoordeling van het middel van belang: ‘Op
Politieacademie zijn voorbereid op hun ver-
(vgl. HR 19 februari 2013, NJ 2013/308).
dinsdag 26 februari 2008, omstreeks 11.45 uur
hoor, waarbij de onderwerpen zijn besproken
Binnentreden vanwege verdenking van
hoorden wij (...)[;] Naam: [achternaam verdach-
waarover vragen te verwachten waren, zoals
overtreding van de Wet wapens en munitie:
te][;] Voornamen: [voornaam verdachte] (...) (...)
het signalement, de reden van verdenking en
zodanige verdenking kan worden aangeno-
[.] Bij aanvang van het verhoor deelden wij
de tijdlijn van melding tot aanhouding.
men op basis van anoniem aan de politie
aan de verdachte mede waarvan hij werd ver-
2.4. Het oordeel van het Hof, kort gezegd, dat
verstrekte informatie, ook wanneer die
dacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht
de geconstateerde onregelmatigheden niet
informatie is vervat in een CIE-melding. In
was. V: Is het duidelijk dat je niet hoeft te ant-
van dien aard zijn dat zij tot niet-ontvanke-
casu onbegrijpelijk oordeel dat aan de CIE-
woorden op onze vragen en waarover wij je
lijkverklaring van het Openbaar Ministerie in
informatie waarvan de betrouwbaarheid
wensen te horen? A: Ja. V: Dit eerste verhoor
de vervolging van de verdachte of tot bewijs-
kennelijk niet kon worden vastgesteld, geen
daar zit je advocaat niet bij heb je daar proble-
uitsluiting moeten leiden, geeft niet blijk van
redelijk vermoeden van de aanwezigheid
men mee? A: Nee hoor ik ken mijn rechten. V:
een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbe-
van wapens en munitie kan worden ont-
Wil je een verklaring afleggen? A: Ik kijk eerst
grijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij
leend, mede in aanmerking genomen dat
wel wat jullie op tafel leggen.’
wordt mede in aanmerking genomen dat het
tot doorzoeking is overgegaan nadat een
Het middel klaagt dat het oordeel van het
Hof - niet onbegrijpelijk - niet aannemelijk
verbalisant had geconstateerd dat in het
hof dat de verdachte geen afstand heeft
heeft bevonden dat de bijeenkomst is beoogd
Xpol-systeem is geregistreerd dat tegen de
gedaan van zijn recht om voorafgaand aan
of gebruikt om de verklaringen van de verba-
verdachte aangifte is gedaan ter zake van
het eerste verhoor door de politie met een
lisanten op elkaar af te stemmen of om die
bedreiging met een vuurwapen.
raadsman overleg te plegen, niet zonder
meer begrijpelijk is, althans ontoereikend
verklaringen te beïnvloeden, en voorts heeft
(EVRM art. 6; Sv art. 359a)
gemotiveerd is.
voor de verdachten ontlastende informatie is
Inleiding:
verzwegen of niet aan het licht gekomen of
Verdachte is vrijgesproken van het hem ten-
Hoge Raad, eerste middel
onder meer:
dat daarmee de betrouwbaarheid is aange-
lastegelegde onder 1 (kort gezegd het voor-
3.3. Het middel is tevergeefs voorgesteld. In
tast van de reeds in de processen-verbaal ver-
handen hebben en overdragen van een grote
de hiervoor in 2.3 weergegeven overwegin-
melde informatie.
partij wapens en munitie van de categorieën
gen met betrekking tot de schending van de
2.5. Het middel faalt.
II en III), 2 (idem) en 3 (kort gezegd het teza-
Salduz-norm heeft het hof als zijn oordeel tot
Volgt verwerping van het beroep.
men en in vereniging met een ander of ande-
uitdrukking gebracht dat aan de enkele
ren onder meer opzettelijk aanwezig hebben
mededeling van de verdachte dat hij ‘zijn
gehad van hennep).
rechten kent’ - waarmee het hof kennelijk
vastgesteld dat niet is gebleken dat de bijeenkomst tot gevolg heeft gehad dat mogelijk
1785
doelde op de hiervoor onder 3.2 weergegeven
Inleiding eerste middel:
door de verdachte bij de aanvang van het ver-
16 september 2014, nr. 11/05188
Met de raadsman was het hof van oordeel
hoor gedane mededeling - niet de conclusie
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
dat de Salduz-norm is geschonden. Het hof
kan worden verbonden dat hij uitdrukkelijk
H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma,
overweegt onder meer (zie r.o. 2.3 arrest HR):
dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondub-
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
‘Het enkele feit dat de verdachte stelt dat hij
belzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
“zijn rechten” kent is niet toereikend om vast
om voorafgaand aan het verhoor door de
strekkende tot vernietiging uitsluitend wat
te stellen dat hij voldoende is voorgelicht
politie aangaande zijn betrokkenheid bij een
betreft de beslissingen ter zake van het
over zijn recht op het raadplegen van een
strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dat
onder 1 en 2 tenlastegelegde, in zoverre tot
raadsman voorafgaand aan het eerste ver-
oordeel is niet onbegrijpelijk en is, ook in het
terugwijzing dan wel verwijzing, en tot
hoor en het belang daarvan. Anders dan de
licht van hetgeen door de advocaat-generaal
verwerping voor het overige; OM-cassatie,
raadsman is het hof niet gebleken van een zo
bij het hof ter terechtzitting in hoger beroep
tegengesproken door adv. mr. D.
uitzonderlijke situatie dat hieraan de sanctie
is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
Moszkowicz, Maastricht)
van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar
ECLI:NL:HR:2014:2670
Ministerie in de vervolging moet worden ver-
Inleiding vierde middel:
bonden. Wel is het gevolg dat de bekennende
Ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1
Salduz-recht om een raadsman te
verklaring van de verdachte, afgelegd voordat
en 2 tenlastegelegde heeft het Hof onder meer
raadplegen: de enkele mededeling van de
hij met een raadsman heeft kunnen overleg-
het volgende overwogen (zie r.o. 2.3 arrest
verdachte dat hij ‘zijn rechten kent’ levert
gen, van het bewijs moet worden uitgesloten.
HR): ‘Ten aanzien van het niet vernietigen van
in casu géén ondubbelzinnige afstand van
Nu enkel op grond van die verklaring, die tot
de geheimhoudersgesprekken en het deels in
het Salduz-recht op.
stand is gekomen door confrontatie met de
het dossier voegen van de inhoud van twee
Bewijsuitsluiting van vruchten van de
inhoud van geheimhoudersgesprekken die
van die gesprekken moet het hof beoordelen
2384
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
of er sprake is van een verzuim als bedoeld in
micro uzi met patroonhouder, een drietal pis-
onrechtmatig moet worden aangemerkt, op
artikel 359a Sv, en zo ja, welk belang het
tolen, een revolver, een machinepistool, veer-
grond waarvan het hof tot bewijsuitsluiting
geschonden voorschrift dient, de ernst van
tien patroonhouders, een geluiddemper en
is overgegaan.
het verzuim en wat daarvan de eventuele
een grote hoeveelheid verschillende soorten
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
gevolgen zouden moeten zijn. Met de raads-
patronen, dat vervolgens verscheidene getui-
heeft het hof het volgende overwogen (zie r.o.
man en de advocaat-generaal is het hof van
gen belastende verklaringen hebben afgelegd
3.4 arrest HR): ‘In een op 17 juli 2007 opge-
oordeel, dat de geheimhoudersgesprekken
over de verdachte in relatie tot de wapens en
maakt proces-verbaal (...) is informatie van
(genummerd 417 en 418) tussen de verdachte
dat de verdachte op 11 en 25 maart 2008,
een tipgever van de CIE vastgelegd. De strek-
en zijn toenmalige raadsman, die zelf geen
geconfronteerd met de nadere onderzoeksre-
king van die informatie is dat de verdachte
verdachte was, integraal vallen onder het ver-
sultaten, nadere hemzelf belastende verklarin-
beschikt over een vuurwapen, maar dat niet
schoningsrecht van de raadsman als bedoeld
gen heeft afgelegd.
bekend is waar hij dit vuurwapen bewaart. De
in artikel 218 Sv. […] Ten aanzien van de hier-
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte,
betrouwbaarheid van de tip kon niet worden
aan te verbinden gevolgen stelt het hof vast,
dan wel zonder toereikende motivering tot
vastgesteld. Na raadpleging van het GBA-regis-
dat de officier van justitie in de onderhavige
bewijsuitsluiting is overgegaan. Het middel
ter is gebleken dat de verdachte stond inge-
zaak op transparante wijze inzicht heeft gege-
komt blijkens de toelichting niet op tegen de
schreven aan de [a-straat 1] te Amsterdam.
ven in de wijze waarop de besluitvorming met
beslissingen tot toepassing van bewijsuitslui-
Diezelfde dag heeft een doorzoeking plaatsge-
betrekking tot het toevoegen aan het dossier
ting ten aanzien van de geheimhoudersge-
vonden op het GBA-adres van de verdachte. In
van (een deel van) de geheimhoudersgesprek-
sprekken en de verklaring van de verdachte
het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt
ken heeft plaatsgevonden. Daarvan getuigen
van 26 februari 2008, maar tegen het oordeel
is gerelateerd dat in het Xpol-systeem een
de in het dossier aanwezige processen-verbaal
van het hof dat ‘het overig bewijs in het dos-
aangifte vanwege bedreiging met een vuurwa-
en relevante correspondentie. Ook staat vast
sier’ ook dient te worden uitgesloten van het
pen zou zijn gedaan. Deze aangifte is niet aan
dat in het licht van de toen geldende jurispru-
bewijs, nu dat enkel op grond van die verkla-
het dossier toegevoegd. Uit het op onder meer
dentie in uitzonderlijke gevallen een belan-
ring is totstandgekomen.
pagina 70021 e.v. weergegeven verhoor van de
verdachte maakt het hof op dat kennelijk
genafweging mogelijk werd geacht tussen het
wordt gedoeld op een aangifte van 16 juli
belang dat in een concreet geval de waarheid
Hoge Raad, vierde middel
onder meer:
aan het licht komt. Niet kan worden gesteld
4.3. Aan zijn oordeel dat ook ‘het overig bewijs
burgerzaken op 5 juli 2007. Het hof stelt vast
dat in het onderhavige geval die belangenaf-
in het dossier’ dat is vergaard na het verhoor
dat uit het dossier niet is gebleken dat enig
weging in redelijkheid niet ten nadele van
van de verdachte op 26 februari 2008, dient te
nader onderzoek is verricht naar de betrouw-
belang van het verschoningsrecht kon uitval-
worden uitgesloten van het bewijs heeft het
baarheid van de CIE-informatie, dan wel wat
len. Gelet op bovenstaande is het hof met de
Hof ten grondslag gelegd dat dit bewijsmateri-
het resultaat daarvan is geweest. De aangifte
advocaat-generaal van oordeel dat niet kan
aal is totstandgekomen op grond van enkel de
waarvan melding is gemaakt is niet aan het
worden gesteld dat ernstig inbreuk is gemaakt
bekennende verklaring van de verdachte die
dossier toegevoegd en kan mitsdien niet door
op de beginselen van een behoorlijke proces-
hij heeft afgelegd nadat hij geconfronteerd
het hof inhoudelijk worden getoetst. De mede-
orde waardoor met grove veronachtzaming
was met de inhoud van de desbetreffende
delingen die daarover worden gedaan tijdens
van de belangen van de verdachte aan diens
geheimhoudersgesprekken die niet tot het
het verhoor van de verdachte op 17 juli 2007
recht op een eerlijke behandeling is tekort
bewijs mogen worden gebezigd.
maken dat niet anders. Onder die omstandig-
gedaan. Dat betekent dat naar het oordeel van
4.4. In zijn arrest van 19 februari 2013,
heden dient naar het oordeel van het hof het
het hof geen sprake is van een zo uitzonderlij-
ECLI:NL:HR:BY5321, NJ 2013/308 heeft de
binnentreden in het perceel [a-straat 1] op 17
ke situatie dat op het vormverzuim de sanctie
Hoge Raad regels geformuleerd voor de toe-
juli 2007 als onrechtmatig te worden aange-
van niet-ontvankelijkheid van het openbaar
passing van bewijsuitsluiting als rechtsge-
merkt, evenals het daaruit voortgekomen
ministerie in de vervolging dient te volgen.
volg van een vormverzuim als bedoeld in art.
bewijs, waaronder begrepen dient te worden
Wel zal het hof de in het dossier gevoegde
359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat
de verklaring die de verdachte tegen de politie
delen van de geheimhoudersgesprekken van
rechtstreeks als gevolg van een bepaald
heeft afgelegd. Nu overigens onvoldoende
het bewijs uitsluiten.’
vormverzuim is verkregen. Mede in het licht
bewijsmiddelen resteren om tot een veroorde-
Tot de stukken van het dossier waarvan de
van die regels moeten aan de vaststelling
ling te komen, dient de verdachte te worden
Hoge Raad kennisneemt behoren diverse pro-
van rechtsgevolgen ten aanzien van de zoge-
vrijgesproken.’
cessen-verbaal van de politie, inhoudende,
noemde vruchten van dat bewijsmateriaal
Het in bovenstaande overwegingen van het
sterk verkort weergegeven, dat de verdachte
motiveringseisen worden gesteld zodat ook
hof genoemde proces-verbaal van doorzoe-
op data gelegen na 26 februari 2008 opnieuw
in cassatie met voldoende precisie kan wor-
king van 17 juli 2007, dat zich bij de stukken
heeft verklaard over de onder 1 en 2 tenlaste-
den getoetst in hoeverre dat andere bewijs-
van het geding bevindt, houdt het volgende
gelegde feiten, dat hij op 6 maart 2008 politie-
materiaal telkens daadwerkelijk kan worden
in (aldus r.o. 5.3 arrest HR): ‘Op dinsdag 17
agenten verschillende locaties heeft aangewe-
aangemerkt als uitsluitend en rechtstreeks
juli 2007 omstreeks 19:00 uur kregen wij,
zen waar zich wapens en/of munitie
gevolg van eerder verkregen, nadien uitgeslo-
verbalisanten, de opdracht te gaan naar de
bevonden, dat naar aanleiding van deze nade-
ten bewijsmateriaal. In dit opzicht schiet de
[a-straat 1] te Amsterdam. Volgens een tip
re door de verdachte verstrekte informatie op
motivering van het hof tekort, zodat het mid-
van de Criminele Inlichtingen Eenheid zou
10 maart 2008 op diverse plaatsen – deels
del slaagt.
de bewoner van dit perceel, [verdachte], gebo-
belang van het verschoningsrecht en het
2007 door een medewerker van de afdeling
ren op [geboortedatum] 1965 te [geboorte-
met toestemming van de bewoner – doorzoekingen hebben plaatsgevonden, waarbij
Inleiding derde middel:
plaats], in het bezit zijn van een vuurwapen.
wapens, munitie en verdovende middelen zijn
Het middel klaagt over het oordeel van het
Het proces-verbaal van de Criminele Inlich-
aangetroffen, waaronder 10 080 xtc-pillen, een
hof dat het binnentreden in de woning gele-
tingen Eenheid zal worden bijgevoegd. Ik,
plak hash van 114 gram, een geweer, een
gen aan de [a-straat 1] te Amsterdam als
verbalisant, Versloot heb in het politiesys-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2385
Rechtspraak
teem X-pol gekeken en zag dat er tegen [ver-
verdachte aangifte is gedaan ter zake van
merd 417 en 418) tussen [medeverdachte] en
dachte] een aangifte is gedaan terzake
bedreiging met een vuurwapen, waarmee,
zijn toenmalig raadsman, die zelf geen ver-
bedreiging met vuurwapen. Een afschrift van
zoals het hof heeft vastgesteld, kennelijk
dachte was, vallen integraal onder het ver-
het proces-verbaal van aangifte zal worden
wordt gedoeld op een aangifte van 16 juli
schoningsrecht van de raadsman als bedoeld
bijgevoegd. Wij, verbalisanten, zijn daarop
2007 door een medewerker van de afdeling
in artikel 218 Sv. (…)Anders dan de raadsman
naar de genoemde lokatie gegaan. Op dins-
burgerzaken.
is het hof echter van oordeel dat het feit dat
dag 17 juli 2007 te 19:45 uur hebben wij, ver-
5.6. Het middel slaagt.
het geschonden belang mede een algemeen
maatschappelijk belang betreft, niet mee-
balisanten, aangebeld bij het genoemde perceel. We werden aangesproken door een man
die later bleek te zijn: Verdachte[;] Naam :
1786
brengt dat in de zaak van de verdachte sprake
is geweest van een ernstige schending van
beginselen van een behoorlijke procesorde
[betrokkene] (man)[;] Voornamen : [voornamen][;] Geboren te : [geboorteplaats][;] Gebo-
16 september 2014, nr. 12/01886
waardoor doelbewust of met grove veronacht-
ren op : [geboortedatum]/1987[;] Geboorte-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
zaming van de belangen van de verdachte aan
land : Nederland[;] Nationaliteit :
H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma,
diens recht op een eerlijke behandeling is
Nederlandse[;] Adres : [a-straat 1][;] Plaats :
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
tekortgedaan reeds omdat het niet gaat om
[woonplaats][.] Wij, verbalisanten, hebben
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
geheimhoudersgesprekken tussen de verdach-
daarop [woonplaats] het doel van onze komst
strekkende tot verwerping; OM-cassatie)
te en zijn advocaat. Evenmin is het handelen
medegedeeld. Ik, verbalisant [verbalisant 3],
ECLI:NL:HR:2014:2749
van het openbaar ministerie in deze zaak
zozeer in strijd met de grondslagen van het
heb me gelegitimeerd met mijn politielegitimatiebewijs en hem de machtiging tot bin-
Toepassing art. 359a Sv, bewijsuitsluiting
strafproces en met name met de wettelijke
nentreden van de woning getoond. Hierop
en de Schutznorm: tekortschietende
verdeling van bevoegdheden tussen het open-
liet [betrokkene] ons de woning binnen en
motivering van door het hof toegepaste
baar ministerie en de rechter, dat niet-ontvan-
verklaarde hij ongevraagd het volgende: “Ik
uitsluiting van bewijs in zaak van
kelijkheid hier op zijn plaats is. Het verweer
woon hier alleen op deze etage. [verdachte]
verdachte, welk bewijs bestaat en voorvloeit
van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
woont op de verdiepingen hierboven. Hij is
uit geheimhoudersgesprekken tussen
Het hof overweegt evenwel in het verlengde
er op het moment niet. Hij is hier niet altijd,
een medeverdachte en een door deze
van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd
maar slaapt hier soms wel. Ik kan ook op de
geraadpleegde advocaat. AG: anders.
als volgt. De verdenking tegen de verdachte is
uitsluitend en alleen gebaseerd op de verkla-
verdiepingen hierboven komen. Ik laat jullie
wel even zien waar dat is. Jullie mogen zelf
(Sv art. 359a)
ringen van [medeverdachte] die een rechtstreeks gevolg zijn van diens confrontatie met
wel even kijken of de [verdachte] thuis is.”
Daarop zijn wij, verbalisanten, achter [betrok-
Inleiding:
de twee contra legem aan het dossier toevoeg-
kene] aangelopen. Wij zagen dat hij op de
OM-cassatie. Verdachte is vrijgesproken van
de geheimhoudersgesprekken. Het hof heeft
gang de sleutels van de deuren van de boven-
het hem tenlastegelegde onder 1 (aanwezig-
in de zaak [medeverdachte] vastgesteld dat
ste verdiepingen pakte. Vervolgens zagen wij
heid XTC-pillen), 2 (aanwezigheid hashish) en
deze geheimhoudersgesprekken van het
dat hij de deur op zowel de tweede als de der-
3 (voorhanden hebben munitie).
bewijs moeten worden uitgesloten evenals de
de etage opende. Direct na het openen van
De raadsman van de verdachte heeft in hoger
verklaringen van [medeverdachte] en al het-
de deur op de tweede etage roken wij, verbali-
beroep bepleit dat aan de vormverzuimen in
geen daaruit als “fruit of the poisonous tree”
santen, een wietlucht.’
de zaak van medeverdachte [medeverdachte],
is voortgevloeid, te weten de resultaten van de
die in hoger beroep gelijktijdig, doch niet
doorzoeking van de garagebox van de ver-
Hoge Raad, onder meer:
gevoegd met de verdachte heeft terecht
dachte op 10 maart 2008 en zijn nadien afge-
5.4. Vooropgesteld moet worden dat verden-
gestaan, het gevolg verbonden dient te wor-
legde verklaringen. Gelet op het rechtstreeks
king van overtreding van de Wet wapens en
den dat het Openbaar Ministerie niet ont-
verband tussen de verdenking jegens de ver-
munitie kan worden aangenomen op basis
vankelijk zal worden verklaard in de vervol-
dachte en een dermate ernstig vormverzuim
van anoniem aan de politie verstrekte infor-
ging van de verdachte. In het onderzoek
jegens [medeverdachte] dat het hof als sanctie
matie. Die informatie was in het onderhavige
tegen [medeverdachte] zijn twee telefoonge-
bewijsuitsluiting heeft toegepast, is het hof
geval vervat in een melding van de Criminele
sprekken tussen hem en zijn advocaat
van oordeel dat ook in de zaak tegen de ver-
Inlichtingen Eenheid (hierna: de CIE).
(zogenoemde ‘geheimhoudersgesprekken’)
dachte deze onderzoeksresultaten van het
5.5. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat
opgenomen en, met machtiging van de rech-
bewijs dienen te worden uitgesloten. Dat de
aan deze CIE-informatie waarvan de betrouw-
ter-commissaris, deels uitgewerkt in het dos-
verdachte - op 10 maart 2008 geconfronteerd
baarheid kennelijk niet kon worden vastge-
sier terechtgekomen. Deze twee gesprekken
met in zijn woning binnengetreden agenten -
steld, geen redelijk vermoeden van de aanwe-
hebben ten grondslag gelegen aan de aan-
toestemming heeft gegeven de kelderbox te
zigheid van wapens en munitie als bedoeld
houding van [medeverdachte] en de door
doorzoeken doet aan het voorgaande niet af.
in art. 49 van de Wet wapens en munitie kan
hem nadien afgelegde bekennende verklarin-
Nu er overigens geen andere bewijsmiddelen
worden ontleend, zodat het binnentreden in
gen waarin de naam van de verdachte is
voorhanden zijn, dient de verdachte te worden
het perceel [a-straat 1] als onrechtmatig
genoemd als degene die voor [medeverdach-
vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde
moet worden aangemerkt. Dat oordeel is zon-
te] wapens in bewaring had.
feiten.’
der nadere motivering niet begrijpelijk, mede
Het hof oordeelt onder meer als volgt: ‘Evenals
Het middel komt met rechts- en motiverings-
in aanmerking genomen dat blijkens het
de raadsman is het hof van oordeel dat in de
klachten op tegen het oordeel van het hof dat
hiervoor weergegeven proces-verbaal tot
zaak van medeverdachte [medeverdachte]
het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal
doorzoeking is overgegaan nadat verbalisant
sprake is van een vormverzuim waardoor een
niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
[verbalisant 3] had geconstateerd dat in het
belangrijk strafvorderlijk beginsel is geschon-
Xpol-systeem is geregistreerd dat tegen de
den. De geheimhoudersgesprekken (genum-
2386
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
Hoge Raad, onder meer:
1787
aan deze uitspraak begroot op € 95.307,57’
en heeft daartoe het volgende overwogen:
2.5.1. In zijn arrest van 19 februari 2013,
ECLI:NL:HR:BY5321, NJ 2013/308 heeft de
16 september 2014, nr. 13/02961
‘De op dit onderdeel gevorderde bedragen
Hoge Raad regels geformuleerd voor de toe-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
voor de rechtsbijstand die door onderschei-
passing van bewijsuitsluiting als rechtsge-
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
denlijk mrs. Korver, Soeteman en Julius is
volg van een vormverzuim als bedoeld in art.
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
verleend, zullen worden toegewezen. Het hof
359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat
strekkende tot verwerping van het beroep;
ziet, anders dan door de verdediging is
rechtstreeks als gevolg van een bepaald
adv. mr. H.M.W. Daamen en mr. B.A.M.
bepleit, geen aanleiding het liquidatietarief
vormverzuim is verkregen. Mede in het licht
Hendrix, beiden Maastricht; namens
toe te passen, aangezien dit standaardtarief
van die regels moeten aan de vaststelling
een aantal benadeelde partijen is een
onvoldoende recht doet aan de uitzonderlijke
van rechtsgevolgen ten aanzien van de zoge-
verweerschrift ingediend door mr. R.
aard en omvang van deze zaak. Het hof acht
noemde vruchten van dat bewijsmateriaal
Korver, Amsterdam)
geen der gevorderde bedragen buitensporig
motiveringseisen worden gesteld zodat ook
ECLI:NL:HR:2014:2668
en door de specificaties en declaraties is
genoegzaam aangetoond dat deze kosten
in cassatie met voldoende precisie kan worden getoetst in hoeverre dat andere bewijs-
Vordering benadeelde partij: de Hoge Raad
daadwerkelijk zijn gemaakt.’
materiaal telkens daadwerkelijk kan worden
verschaft duidelijkheid over de mogelijk-
Het middel klaagt over het oordeel van het
aangemerkt als uitsluitend en rechtstreeks
heid om kosten toe te wijzen die deels zijn
hof dat de door de benadeelde partijen gevor-
gevolg van eerder verkregen, nadien uitgeslo-
gemaakt ten behoeve van benadeelde
derde kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar
ten bewijsmateriaal.
partijen die in hun vorderingen geheel of
zijn.
2.5.2. Indien het niet de verdachte is die door
gedeeltelijk niet-ontvankelijk zijn ver-
de niet-naleving van het voorschrift is getrof-
klaard; de Hoge Raad stelt vast dat de
fen in het belang dat de overtreden norm
wettelijke voorschriften inzake de motive-
Hoge Raad, tiende middel
onder meer:
beoogt te beschermen, geldt bovendien dat
ring van rechterlijke uitspraken zich niet
2.3. Voor zover het middel erover klaagt dat
in de te berechten zaak als regel geen rechts-
uitstrekken tot de daarin opgenomen
de toegewezen kosten deels zijn gemaakt ten
gevolg zal behoeven te worden verbonden
beslissing omtrent het bedrag der kosten
behoeve van benadeelde partijen die in hun
aan het verzuim (vgl. HR 19 februari 2013,
noch tot de vaststelling van wat tot die kos-
vorderingen geheel of gedeeltelijk niet-ont-
ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308). Op
ten moet worden gerekend; en de Hoge
vankelijk zijn verklaard, miskent het middel
dit uitgangspunt is een uitzondering aange-
Raad oordeelt dat de vorderingen van de
dat die enkele omstandigheid niet eraan in
nomen in HR 12 januari 1999,
benadeelde partijen in casu op de voet van
de weg staat dat de uitspraak een beslissing
ECLI:NL:HR:1999:ZD1402, NJ 1999/290, waar-
art. 361 lid 3 Sv in zoverre niet-ontvankelijk
dient te bevatten over de verwijzing in de
in de inhoud van geheimhoudersgesprekken
zullen zijn op de grond dat vorderingen ter
door de benadeelde partijen gemaakte kos-
tussen de medeverdachte en een door deze
zake van geleden materiële schade als de
ten en voorts dat die enkele omstandigheid
geraadpleegde advocaat niet tot het bewijs
onderhavige een onevenredige belasting
niet meebrengt dat het hof gehouden was de
mocht worden gebezigd in de strafzaak tegen
van het strafgeding opleveren.
ten behoeve van die benadeelde partijen
de verdachte. In dit verband zou de rechter
kunnen oordelen dat bewijsuitsluiting nood-
gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk af te
(Sv art. 51a e.v. en 361; BW art. 6:107)
zakelijk is van een proces-verbaal van politie
wijzen.
Voor het overige faalt het middel omdat het
voor zover daarin is gerelateerd dat de ver-
Inleiding:
miskent dat de wettelijke voorschriften met
dachte tijdens zijn verhoor door de politie is
Zaak Robert M./zaak het Hofnarretje. Ver-
betrekking tot de motivering van rechterlijke
geconfronteerd met de weergave van dergelij-
dachte is veroordeeld tot negentien jaren
uitspraken zich niet uitstrekken tot de daar-
ke telefoongesprekken tussen de medever-
gevangenisstraf en tbs met bevel tot verple-
in opgenomen beslissing omtrent het bedrag
dachte en de door die medeverdachte geraad-
ging van overheidswege wegens het begaan
der kosten noch tot de vaststelling van wat
pleegde advocaat.
van tachtig zedendelicten begaan jegens jon-
tot die kosten moet worden gerekend (vgl.
2.6. Gelet op dit kader schiet de motivering
ge tot zeer jonge kinderen (feiten 1 tot en
HR 29 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1819, NJ
van het hof – dat in dit verband niet meer
met 80), alsmede wegens het bezit, versprei-
2002/123, r.o. 5.9.4).
heeft vastgesteld en overwogen dan dat, kort
den en vervaardigen van een enorme hoe-
gezegd, gelet op het rechtstreeks verband
veelheid kinderpornografie en het daarvan
tussen de verdenking jegens de verdachte en
een gewoonte maken (feiten 81 en 82).
het ernstig vormverzuim jegens [medever-
Inleiding, tweede en vijfde
middel benadeelde partijen:
Het vijfde middel klaagt dat het hof ten
onrechte, althans niet toereikend gemoti-
onderzoeksresultaten van het bewijs dienen
Inleiding tiende middel
verdachte:
te worden uitgesloten – tekort zowel wat
Het hof heeft de vorderingen van de bena-
woordigd door hun ouders, ingediende vor-
betreft hetgeen onder 2.5.1 als ook wat
deelde partijen tot schadevergoeding toege-
deringen met betrekking tot de materiële
betreft hetgeen onder 2.5.2 is vooropgesteld.
wezen tot de bedragen genoemd in de bestre-
schade niet heeft toegewezen. Het tweede
2.7. Het middel slaagt.
den uitspraak, de vorderingen ter zake van
middel is gericht tegen het oordeel van het
immateriële schade deels toegewezen en
hof dat de benadeelde partijen niet-ontvan-
deels afgewezen en de benadeelde partijen
kelijk zijn in hun vorderingen voor zover zij
voor het overige niet-ontvankelijk verklaard
aanspraak maken op kosten die moeten wor-
in hun vorderingen. Het hof heeft de ver-
den aangemerkt als verplaatste schade in de
dachte veroordeeld ‘in de door de benadeelde
zin van art. 6:107 BW.
partijen gemaakte en ten behoeve van de
Het hof concludeert ten aanzien van de vorde-
tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot
ringen van de benadeelde partijen na een lan-
dachte] ook in de zaak van de verdachte alle
veerd, de door de kinderen, daarin vertegen-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2387
Rechtspraak
1788
in de onderhavige strafrechtelijke procedure
Hoge Raad, tweede en vijfde
middel benadeelde partijen
onder meer:
niet kunnen worden ontvangen in hun eigen
3.4. Blijkens zijn hiervoor onder 3.2 weergege-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
vorderingen. Dit betekent geenszins dat de
ven overwegingen heeft het hof onder meer
Brink)
verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor de
vastgesteld dat de kinderen, daarin vertegen-
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
door de ouders in zoverre gestelde schade,
woordigd door hun ouders, zich in het straf-
strekkende tot vermindering van de
maar dat het aan de burgerlijke rechter is om
proces hebben gevoegd als benadeelde partij-
opgelegde straf, tot aanvulling van het
die aansprakelijkheid vast te stellen. Dit geldt
en ter zake van geleden materiële schade.
bestreden arrest en tot verwerping voor het
zowel voor de schade die de ouders zelf heb-
3.5. Het hof heeft de vorderingen van de
overige; adv. mr. R.J. Baumgardt,
ben geleden als voor de kosten die zij ten
benadeelde partijen tot schadevergoeding
Spijkenisse)
behoeve van de kinderen hebben gemaakt en
toegewezen tot de bedragen genoemd in de
ECLI:NL:HR:2014:2750
die als zogeheten verplaatste schade als
bestreden uitspraak, de vorderingen ter zake
bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk
van immateriële schade deels toegewezen en
Het hof heeft verzuimd in het dictum van
Wetboek voor vergoeding in aanmerking zou-
deels afgewezen en de benadeelde partijen
de bestreden uitspraak op te nemen de
den kunnen komen. Aangezien het ook bij een
voor het overige niet-ontvankelijk verklaard
opdracht aan Reclassering Nederland om
op die bepaling gebaseerde vordering gaat om
in hun vorderingen. Aldus heeft het hof ook
het in art. 14d lid 2 Sr bedoelde toezicht te
een vordering van de ouders uit eigen hoofde
de benadeelde partijen voor zover het betreft
houden en de daar bedoelde begeleiding te
en niet om een vordering van de kinderen
de vorderingen van de kinderen, daarin ver-
bieden ter zake de aan de voorwaardelijke
zelf, staat ook hier de omstandigheid dat de
tegenwoordigd door hun ouders, ter zake van
veroordeling verbonden voorwaarden: de
ouders geen slachtoffer zijn in de zin van de
geleden materiële schade niet-ontvankelijk
Hoge Raad herstelt deze misslag en verstaat
artikelen 51a e.v. Sv in de weg aan de ontvan-
verklaard. De bestreden uitspraak bevat niet
dat het hof Reclassering Nederland deze
kelijkheid van hun vorderingen in zoverre. Op
een motivering van deze laatstgenoemde
opdracht heeft gegeven; de weliswaar
grond van het hiervoor overwogene moet
niet-ontvankelijkverklaring. Nu ’s hofs oor-
terechte klacht over dit verzuim kan dus
geconcludeerd worden dat het hof slechts
deel in zoverre zonder motivering niet begrij-
niet tot cassatie leiden.
bevoegd is de vorderingen tot vergoeding van
pelijk is, klaagt het middel daarover terecht.
(Sr art. 14d)
de door de kinderen geleden immateriële
3.6. Dit leidt evenwel niet tot cassatie nu
schade – welke vorderingen door de ouders
thans reeds vaststaat dat na verwijzing of
Inleiding:
als hun wettelijke vertegenwoordigers zijn
terugwijzing van de zaak de vorderingen van
Het eerste middel klaagt over de opgelegde
ingediend – inhoudelijk te beoordelen. De toe
de benadeelde partijen op de voet van art.
straf. Het hof heeft in zijn arrest niet een
te kennen schadevergoeding moet daardoor
361, derde lid, in verbinding met art. 415 Sv
reclasseringsinstelling opdracht gegeven toe-
noodzakelijkerwijs aanzienlijk lager uitvallen
in zoverre niet-ontvankelijk zullen worden
zicht te houden op de naleving van de voor-
dan de gevorderde bedragen. Bovendien zal
verklaard op de grond dat vorderingen als de
waarden, waardoor de oplegging van de deels
daardoor slechts in beperkte mate gebruik
onderhavige een onevenredige belasting van
voorwaardelijke straf ontoereikend is gemoti-
kunnen worden gemaakt van de in artikel 36f
het strafgeding opleveren. Immers, het hof
veerd. Het hof heeft immers als algemene
lid 6 Sr voorziene voorschotregeling. Het hof
dat na verwijzing of terugwijzing op de vor-
voorwaarde aan de deels voorwaardelijke
kan zich voorstellen dat dit als teleurstellend
deringen van de benadeelde partijen dient te
straf verbonden dat verdachte medewerking
en frustrerend zal worden ervaren door de
beslissen, zou dan per benadeelde partij per
zal verlenen aan het reclasseringstoezicht,
ouders en anderen, temeer nu ook het hof van
onderdeel van de gevorderde vergoeding ter
maar deze algemene voorwaarde komt in het
oordeel is dat de ouders in de ruime zin van
zake van geleden materiële schade moeten
luchtledige te hangen als er geen reclasse-
het woord als slachtoffers van de bewezen
vaststellen of het betreft schade van het kind
ringstoezicht is gelast.
verklaarde feiten moeten worden beschouwd.
die als rechtstreekse schade in de zin van art.
Dat neemt echter niet weg dat het hof gehou-
51f, eerste lid, Sv is aan te merken, dan wel
Hoge Raad, onder meer:
den is tot toepassing van de thans geldende,
verplaatste schade in de zin van art. 6:107
2.3. Gelet op de aan de voorwaardelijke ver-
beperkte opvatting van slachtofferschap in
BW of schade van de ouder(s) zelf. In redelijk-
oordeling verbonden voorwaarden heeft het
het Wetboek van Strafvordering.
heid kan niet anders worden geoordeeld dan
hof kennelijk Reclassering Nederland
Art. 361 lid 3 Sv luidt: ‘Indien behandeling
dat dit – in deze zaak – een onevenredige
opdracht willen geven het in art. 14d, tweede
van de vordering van de benadeelde partij
belasting van het strafgeding oplevert.
lid, Sr bedoelde toezicht te houden en de
naar het oordeel van de rechtbank een
3.7. Op diezelfde grond dat die vaststelling
daar bedoelde begeleiding te bieden, maar
onevenredige belasting van het strafgeding
een onevenredige belasting van het strafge-
heeft het verzuimd deze opdracht in het dic-
oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de
ding zou opleveren, kan ook het tweede mid-
tum van de bestreden uitspraak op te
verdachte of op vordering van de officier van
del – dat is gericht tegen het oordeel van het
nemen. De Hoge Raad herstelt deze misslag
justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de
hof dat de benadeelde partijen niet-ontvanke-
en zal verstaan dat het hof Reclassering
vordering in het geheel of ten dele niet ont-
lijk zijn in hun vorderingen voor zover zij aan-
Nederland deze opdracht heeft gegeven. Het
vankelijk is en dat de benadeelde partij haar
spraak maken op kosten die moeten worden
middel klaagt weliswaar terecht over dit ver-
vordering, of het deel van de vordering dat
aangemerkt als verplaatste schade in de zin
zuim, maar kan dus niet tot cassatie leiden.
niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke
van art. 6:107 BW – niet tot cassatie leiden.
ge uiteenzetting daarover het volgende: Slotsom[.] Het voorgaande brengt mee dat ouders
rechter kan aanbrengen.’
2388
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
16 september 2014, nr. 12/04833
Rechtspraak
Raad van State
schrift ontbreekt, is een orgaan van een pri-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
vaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
geen bestuursorgaan. Bij organen van pri-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
bij de directie bestuursrechtspraak van de
vaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en
Raad van State. Volledige versies van deze
uitkeringen of op geld waardeerbare voorzie-
mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi-
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
ningen aan derden verstrekken, kan zich
teur bij het College.
vanstate.nl.
evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursor-
1789
gaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aan-
1790
hef en onder b, van de Awb zijn. Deze
uitzondering doet zich voor als aan twee
10 september 2014, nr. 13/1691 WW
17 september 2014, nr. 201304908/1/A2
cumulatieve vereisten is voldaan.
(Mrs. Rottier, Van Dun, Lan-
(Mrs. Polak, Slump, Simons, Verheij,
Het eerste vereiste is dat de inhoudelijke cri-
ge) ECLI:NL:CRVB:2014:3087
Van Zutphen)
teria voor het verstrekken van geldelijke uit-
ECLI:NL:RVS:2014:3379
keringen of voorzieningen in beslissende
Appellant kon betaling op zijn rekening
mate worden bepaald door een of meer
rechtsgeldig weigeren door terugbetaling
Rechtspraak over begrip bestuursorgaan
bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1,
van hetgeen waarmee hij is verrijkt, zijnde
verduidelijkt.
eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb
de nabetalingen. Dat heeft appellant niet
(hierna: het inhoudelijke vereiste). Dat
gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de
bestuursorgaan of die bestuursorganen hoe-
storting door het UWV op de rechtsgeldig
ven geen zeggenschap te hebben over een
uitgesloten rekening [rekeningnummer 1]
Uitspraak op het hoger beroep van: het
beslissing over een verstrekking in een indi-
van appellant toch als nakoming van de
bestuur van de Stichting bevordering kwali-
vidueel geval.
verbintenis tot betaling van een geldsom
teit leefomgeving Schipholregio, gevestigd te
Het tweede vereiste is dat de verstrekking
aangemerkt kan worden.
Schiphol-Oost, gemeente Haarlemmermeer,
van deze uitkeringen of voorzieningen in
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
overwegende mate, dat wil zeggen in begin-
Noord-Holland van 19 april 2013 in zaak nr.
sel voor twee derden of meer, wordt gefinan-
12/4740 in het geding tussen: [wederpartij]
cierd door een of meer bestuursorganen als
Overwegingen
en het bestuur.
bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en
3.3.1. In bestreden besluit 2 is het volgende
(…)
onder a, van de Awb (hierna: het financiële
opgenomen:
1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb
vereiste).
‘Rekeningnummer
wordt onder bestuursorgaan verstaan:
Verder geldt dat het bestuursorgaan dat of de
De uitkering wordt overgemaakt op IBAN-
a. een orgaan van een rechtspersoon die
bestuursorganen die in beslissende mate de
rekeningnummer [rekeningnummer 1] (…). Is
krachtens publiekrecht is ingesteld, of
criteria bepalen in de zin van het inhoudelij-
dit rekeningnummer niet juist, neem dan zo
b. een ander persoon of college, met enig
ke vereiste, niet noodzakelijkerwijs dezelfde
spoedig mogelijk contact met ons op.’
openbaar gezag bekleed.
hoeven te zijn als het bestuursorgaan dat of
3.3.2. Bij brief van 14 augustus 2012, via fax
(…)
de bestuursorganen die de verstrekking in
op die dag verzonden, heeft appellant een
5.1. Het begrip ‘bestuursorgaan’ is een cen-
overwegende mate financieren in de zin van
nieuw rekeningnummer doorgegeven aan
traal begrip in het bestuursrecht. Het is daar-
het financiële vereiste.
het UWV: [rekeningnummer 2] ([rekening-
om van belang dat duidelijkheid bestaat over
Overigens heeft hetgeen hiervoor is overwo-
nummer 2]).
de vraag wanneer een orgaan van een pri-
gen geen betekenis voor de specifieke wijze
3.3.3. Op, dan wel na 21 augustus 2012 heeft
vaatrechtelijke rechtspersoon, zoals in dit
waarop het begrip bestuursorgaan, in ver-
het UWV twee nabetalingen verricht aan
geval het bestuur van de stichting, dient te
band met het begrip ‘openbare dienst’ in arti-
appellant, zijnde de WW-uitkering over de
worden aangemerkt als een bestuursorgaan
kel 1 van de Ambtenarenwet, in de ambtena-
periode van 23 maart 2011 tot 20 januari
in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en
renrechtspraak wordt gehanteerd.
2012 ter hoogte van € 9 697,28 bruto en het
onder b, van de Awb. De Afdeling ziet in de
5.2. De Afdeling is, in navolging van de con-
vakantiegeld over voornoemde periode ter
uitspraak van de rechtbank, het betoog van
clusie van de staatsraad advocaat-generaal,
hoogte van € 651,18 bruto. Het UWV heeft
het bestuur en de conclusie van de staats-
verder van oordeel dat de uitoefening van
deze bedragen overgemaakt op het (bij het
raad advocaat-generaal aanleiding haar
een overheids- of publieke taak geen zelf-
UWV bekende) rekeningnummer [rekening-
rechtspraak over dit onderwerp als volgt te
standig, van de onder 5.1. geformuleerde cri-
nummer 1] ([rekeningnummer 1]).
verduidelijken.
teria, te onderscheiden vereiste is om een
3.3.4. Appellant heeft de rechtbank medege-
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, aanhef en
orgaan van een privaatrechtelijke rechtsper-
deeld dat het intrekken van het beroep (nog)
onder b, van de Awb is een orgaan van een
soon als bestuursorgaan in de zin van artikel
niet aan de orde is, omdat het UWV, door de
privaatrechtelijke rechtspersoon een
1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb
nabetaling niet te verrichten op de rekening
bestuursorgaan als dat orgaan met openbaar
aan te merken. Uit de inhoudelijke en finan-
[rekeningnummer 2], niet bevrijdend heeft
gezag is bekleed. Daarvoor is bepalend of aan
ciële band tussen (een orgaan van) een pri-
betaald aan hem.
dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegd-
vaatrechtelijke rechtspersoon en een of meer
3.3.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
heid tot het eenzijdig bepalen van de rechts-
bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1,
rechtbank het beroep van appellant tegen
positie van andere rechtssubjecten is toege-
eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb
bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk ver-
kend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts
volgt immers dat deze bestuursorganen een
klaard omdat het UWV dit besluit niet heeft
bij wettelijk voorschrift worden toegekend.
bepaalde taak aan zich hebben getrokken.
gehandhaafd en betrokkene geen belang
Als een daartoe strekkend wettelijk voor-
(…)
meer heeft bij een behandeling van zijn
(Awb art. 1:1)
(Awb art. 4:89 lid 1; BW art. 6:114 lid 1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2389
Rechtspraak
1791
beroep tegen dit besluit. De rechtbank heeft
schuldeiser de betaling op die rekening niet
het beroep van appellant tegen bestreden
rechtsgeldig weigert. De schuldeiser zal,
besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft
indien het bedrag toch volledig of ten dele te
16 september 2014, nr. 13/2692 WWB,
de rechtbank overwogen dat het UWV bevrij-
zijner beschikking is gekomen, de betaling
(Mrs. Korte, Hillen, Hink)
dend heeft betaald, nu de uitkering is
op zijn rekening in beginsel slechts kunnen
ECLI:NL:CRVB:2014:3095
betaald op het door appellant in zijn aan-
weigeren met terugbetaling van hetgeen
vraagformulier opgegeven rekeningnummer
waarmee hij aldus is verrijkt.
Uitleg overgangsrecht Wet aanpassing
en niet gebleken is dat appellant vóór 13
5.5. Artikel 4:89, eerste lid, van de Awb - gele-
bestuursprocesrecht
augustus 2012 bij het UWV een ander reke-
zen in samenhang met artikel 6:114 van het
ningnummer heeft doorgegeven. De recht-
BW - brengt tot uitdrukking dat een schuldei-
bank heeft overwogen dat overigens niet
ser een (of meer van zijn) rekening(en) mag
gesteld is dat de rekening waarop de uitke-
uitsluiten van girale betaling. De in 3.3.2
Overwegingen
ring is gestort niet van appellant zou zijn.
genoemde brief van 14 augustus 2012 van
4.1. Ter zitting heeft appellant de primaire
4.1. Appellant heeft zich in hoger beroep
appellant kan niet anders worden gelezen dan
grond van zijn hoger beroep ingetrokken.
tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor
dat appellant betaling op rekening [rekening-
Daarmee is gegeven dat het bestreden besluit
zover daarbij het beroep tegen bestreden
nummer 1] heeft uitgesloten. Verder staat
aan een motiveringsgebrek lijdt. Tussen par-
besluit 2 ongegrond is verklaard. Appellant
vast dat het UWV, door op of na 21 augustus
tijen is niet in geschil dat het bestreden
heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het
2012 toch te betalen op rekeningnummer
besluit niet in stand gelaten kan worden met
UWV niet bevrijdend heeft betaald, door in
[rekeningnummer 1], niet heeft betaald op de
toepassing van artikel 6:22 (oud) van de Awb.
strijd met artikel 4:89, eerste lid, van de Alge-
daartoe door appellant bestemde rekening.
In geschil is daarom nog slechts of het
mene wet bestuursrecht (Awb) op een niet
5.6. Uit door het UWV ingestuurde stukken is
bestreden besluit met toepassing van artikel
door appellant aangewezen rekening te beta-
gebleken dat de rekening met nummer [reke-
6:22 (nieuw) van de Awb in stand kan worden
len.
ningnummer 1] ten tijde van de nabetalin-
gelaten.
4.2. Het UWV heeft bevestiging van de aange-
gen op naam van appellant stond. Onweer-
4.2. Bij Wet van 20 december 2012 tot wijzi-
vallen uitspraak bepleit.
sproken is dat de op rekeningnummer
ging van de Algemene wet bestuursrecht en
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
[rekeningnummer 1] gedane nabetalingen
aanverwante wetten met het oog op enige
5.1. Ingevolge artikel 4:89, eerste lid, van de
niet retour zijn gekomen.
verbeteringen en vereenvoudigingen van het
Awb, geschiedt betaling, tenzij bij wettelijk
5.7. Op 22 november 2013 heeft de Raad
bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
voorschrift anders is bepaald, door bijschrij-
appellant verzocht gemotiveerd mede te
bestuursprocesrecht) (Stb. 2012, 682) is arti-
ving op een daartoe door de schuldeiser
delen of het bedrag van de op rekeningnum-
kel 6:22 van de Awb gewijzigd. Deze wijziging
bestemde bankrekening.
mer [rekeningnummer 1] gedane nabetalin-
is in werking getreden op 1 januari 2013.
5.2. Ingevolge artikel 6:114, eerste lid, van het
gen te zijner beschikking is gekomen. In de
Sindsdien luidt deze bepaling volgt:
Burgerlijk Wetboek (BW), kan de schuldenaar,
reactie van 18 december 2013 heeft appel-
‘Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of
indien in een land waar de betaling moet of
lant gesteld dat het duidelijk is dat het
beroep is ingesteld, kan, ondanks schending
mag geschieden ten name van de schuldeiser
bedrag van de nabetalingen niet te zijner
van een geschreven of ongeschreven rechts-
een rekening, bestemd voor girale betaling,
beschikking is gekomen.
regel of algemeen rechtsbeginsel, door het
bestaat, de verbintenis voldoen door het ver-
5.8. Appellant heeft dit weliswaar gesteld,
orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist
schuldigde bedrag op die rekening te doen
maar hij heeft noch met de brief van 18
in stand worden gelaten indien aannemelijk
bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op
december 2013 noch met andere stukken
is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn
die rekening geldig heeft uitgesloten.
toegelicht waarom het bedrag van de nabeta-
benadeeld.’
5.3. Artikel 4:89 van de Awb, opgenomen in
lingen niet te zijner beschikking is gekomen.
4.3. Onderdeel van C van de Wet aanpassing
titel 4.4 (Bestuursrechtelijke geldschulden), is
Dit had wel op zijn weg gelegen, nu hij niet
bestuursprocesrecht (WAB) bevat de
ingevoegd bij de Vierde tranche Algemene
heeft betwist dat rekening met nummer
overgangs- en slotbepalingen van deze wet.
wet bestuursrecht en in werking getreden op
[rekeningnummer 1] op zijn naam stond.
Artikel 1 van dit onderdeel luidt als volgt:
1 juli 2009. In de memorie van toelichting bij
Daarom is niet aannemelijk geworden dat de
‘1. Het recht zoals dit gold voor het tijdstip
die wet is vermeld dat mag worden verwacht
nabetalingen niet te zijner beschikking zijn
van inwerkingtreding van deze wet blijft van
dat de bestuursrechter de jurisprudentie van
gekomen. Onder verwijzing naar het in 5.4
toepassing op:
de burgerlijke rechter met betrekking tot de
genoemde arrest van de Hoge Raad brengt
a. bezwaar of beroep tegen een voor dat tijd-
bepalingen van het BW waarvan artikelen
dit mee dat appellant betaling op zijn reke-
stip bekendgemaakt besluit;
van titel 4.4 zijn afgeleid of waarnaar de Awb
ning rechtsgeldig kon weigeren door terugbe-
b. hoger beroep, verzet of beroep in cassatie
verwijst, zoveel mogelijk zal volgen (Kamer-
taling van hetgeen waarmee hij is verrijkt,
tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakte
stukken II 2003/04, 29702, 3, p. 16). Artikel
zijnde de nabetalingen. Dat heeft appellant
uitspraak;
4:89, eerste lid, van de Awb zal worden uitge-
niet gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de
c. een verzoek om herziening van een voor
legd met inachtneming van de jurispruden-
storting door het UWV op de rechtsgeldig
dat tijdstip bekendgemaakte uitspraak;
tie van de burgerlijke rechter met betrekking
uitgesloten rekening [rekeningnummer 1]
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toe-
tot artikel 6:114 van het BW.
van appellant toch als nakoming van de ver-
passing op een verzoek om voorlopige voor-
5.4. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28
bintenis tot betaling van een geldsom aange-
ziening.
februari 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZC2295)
merkt kan worden. Daarmee heeft het UWV,
3. Het oude recht blijft van toepassing op het
volgt dat storting door de schuldenaar op
zoals de rechtbank terecht heeft overwogen,
hoger beroep, indien:
een rechtsgeldig uitgesloten rekening van de
bevrijdend betaald.
a. dat recht ingevolge het eerste lid van toe-
(Awb art 6:22; WAB Onderdeel C art. 1)
schuldeiser toch als nakoming van de verbin-
passing is op het beroep,
tenis aangemerkt kan worden, indien de
b. ingevolge dat recht hoger beroep kon wor-
2390
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Rechtspraak
den ingesteld, en
over de hele linie het oude recht te laten gel-
Overwegingen
c. toepassing van het nieuwe recht zou leiden
den, dus niet alleen wat betreft de mogelijk-
4.1. Voorop moet worden gesteld dat tussen
tot het vervallen van de mogelijkheid om
heid om hoger beroep in te stellen. Ook het
partijen in hoger beroep slechts in geschil is
hoger beroep in te stellen.
vierde lid bevat een uitzondering op de
of de SVB met ingang van een eerder gelegen
4. Indien artikel 8:69a van de Algemene wet
hoofdregel dat het nieuwe recht geldt voor
datum dan 1 december 2010 een ouderdoms-
bestuursrecht ingevolge het eerste lid niet
het hoger beroep als voor het beroep in eer-
pensioen ingevolge de AOW aan appellant
van toepassing is op het beroep, is het artikel
ste aanleg nog het oude recht gold maar de
had moeten toekennen.
evenmin van toepassing op het hoger
uitspraak in dat beroep is bekendgemaakt na
4.2. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de
beroep.’
inwerkingtreding van deze wet. Het vierde lid
AOW wordt het ouderdomspensioen op aan-
4.4. In de memorie van toelichting op de
regelt dat als het relativiteitsvereiste (artikel
vraag toegekend. In het tweede lid van dit
WAB (Kamerstukken II 2009/10, 32450, 3, p.
8:69a Awb) ingevolge het eerste lid niet geldt
artikel is bepaald dat de SVB bevoegd is het
75) is over het overgangsrecht het volgende
in beroep, het evenmin geldt in hoger
ouderdomspensioen ambtshalve toe te ken-
opgemerkt over artikel 1 van onderdeel C.
beroep, ook als de uitspraak van de recht-
nen. De SVB heeft in de Beleidsregels SVB
‘Dit artikel bevat het overgangsrecht. Geko-
bank dateert van na inwerkingtreding van
omschreven dat van deze bevoegdheid
zen is voor eerbiedigende werking. Het nieu-
deze wet. Deze overgangsregeling is inhoude-
slechts gebruik wordt gemaakt ten aanzien
we recht is niet van toepassing op op het
lijk gelijk aan die in artikel 5.3 van de Crisis-
van personen die in het buitenland wonen
tijdstip van inwerkingtreding aanhangige
en herstelwet.’
en als reeds een uitkeringsrelatie met die
bezwaar- en beroepsprocedures tegen pri-
4.6. In dit geval is het bestreden besluit geno-
persoon of diens partner bestaat. De Raad
maire besluiten – dus: besluiten waartegen
men voor de inwerkingtreding van de WAB en
heeft in de uitspraak van 21 december 2012
geen bezwaar is gemaakt of administratief
is de aangevallen uitspraak gedaan na de
(ECLI:NL:CRVB:2012:BY7870) dit beleid reeds
beroep is ingesteld – die vóór dat tijdstip zijn
inwerkingtreding van die wet. Artikel 1 van
onderschreven. Appellant voldoet niet aan de
bekendgemaakt, en evenmin op op het tijd-
Onder C van die wet brengt, gelet op de hier-
in het beleid gestelde voorwaarden. Dit bete-
stip van inwerkingtreding aanhangige hoger-
voor weergegeven onderdelen van de geschie-
kent dat de SVB niet gehouden was het
beroepsprocedures tegen uitspraken die vóór
denis van de totstandkoming daarvan, met
ouderdomspensioen ambtshalve toe te ken-
dit tijdstip zijn bekendgemaakt. In plaats
zich dat artikel 6:22 (nieuw) van de Awb op
nen aan appellant.
daarvan blijft het oude recht van toepassing.
het beroep tegen het bestreden besluit niet
4.3. Op grond van artikel 16, tweede lid, eer-
Maar indien na de inwerkingtreding van
van toepassing was. De rechtbank heeft daar-
ste volzin van de AOW kan het ouderdoms-
deze wet wordt beslist op een bezwaarschrift
om terecht die bepaling niet toegepast. Dat
pensioen niet vroeger ingaan dan één jaar
of een administratief beroepschrift tegen
gelet op artikel 1 van Onderdeel C van de WAB
voor de eerste dag van de maand waarin de
een voordien bekendgemaakt primair
op het hoger beroep tegen de aangevallen
aanvraag werd ingediend. In bijzondere
besluit, is op het beroep bij de bestuursrech-
uitspraak artikel 6:22 (nieuw) van de Awb wel
gevallen kan de SVB hiervan afwijken. Vol-
ter tegen de beslissing op bezwaar of admi-
van toepassing is, maakt de beslissing van de
gens de in de rechtspraak aanvaarde uitleg
nistratief beroep het nieuwe recht van toe-
rechtbank om deze bepaling ten aanzien van
van de SVB is onder meer sprake van een
passing. Evenzo is het nieuwe recht van
het bestreden besluit niet toe te passen, niet
bijzonder geval:
toepassing op het hoger beroep tegen een
onjuist. Met het uitgangspunt van de eerbiedi-
- indien de belanghebbende door een niet
uitspraak van de rechtbank die na inwerking-
gende werking is onverenigbaar dat door het
aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat
treding van deze wet is bekendgemaakt, ook
instellen van hoger beroep bereikt zou kun-
was tijdig een aanvraag in te dienen of te
als deze uitspraak betrekking heeft op een
nen worden dat aan dat artikel 1, eerste lid,
laten indienen;
besluit dat voordien is bekendgemaakt.’
onder a, van onderdeel C van de WAB geen
- indien de belanghebbende onbekend was
4.5. Bij Nota van wijziging is artikel 1 van
betekenis meer zou toekomen en dat het
met zijn mogelijke recht op uitkering en
Onderdeel C van de WAB gewijzigd, onder
bestreden besluit in hoger beroep naar ander
deze onbekendheid verschoonbaar was.
meer met aanvulling van het derde lid van
recht beoordeeld zou moeten worden dan in
Wanneer is vastgesteld dat sprake is van een
dat artikel. In de toelichting op de Nota van
eerste aanleg. Daarom faalt het hoger beroep
bijzonder geval maakt de SVB van de bevoegd-
Wijziging (Kamerstukken II 2010/11, 32450, 8,
en komt de aangevallen uitspraak voor beves-
heid de uitkering met een terugwerkende
p. 69) is over artikel 1 nog het volgende opge-
tiging in aanmerking.
kracht van meer dan één jaar toe te kennen
merkt:
‘Uit het eerste lid volgt dat het nieuwe recht
van toepassing is op het hoger beroep tegen
eerst gebruik wanneer en voor zover sprake is
1792
een uitspraak van de rechtbank die na inwer-
van hardheid. Daarvan is - kort samengevat sprake als het netto inkomen van de betrokkene, door het niet tijdig aanvragen van het
kingtreding van deze wet is bekendgemaakt,
19 september 2014, nr. 13/2079 AOW
ouderdomspensioen, onder de voor hem gel-
ook als deze uitspraak betrekking heeft op
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Akkerman)
dende minimumnorm is gedaald.
een besluit dat voordien is bekendgemaakt
ECLI:NL:CRVB:2014:3075
4.4. Namens appellant is aangevoerd dat in
en de uitspraak dus is gedaan (ingevolge het
zijn geval sprake is van een bijzonder geval
eerste lid, onder a) met toepassing van het
De vraag of de toekenning van het ouder-
omdat gedurende een geruime tijd sprake is
oude recht. In afwijking daarvan regelt het
domspensioen met een terugwerkende
geweest van hardheid als hiervoor omschre-
derde lid dat het oude recht van toepassing
kracht van een jaar een ongerechtvaardigde
ven. Dit standpunt wordt niet onderschreven.
blijft op het hoger beroep als het beroep in
inbreuk vormt op het eigendomsrecht van
Nu appellant er tot december 2011 bewust
eerste aanleg is behandeld op grond van het
appellant, wordt ontkennend beantwoord.
voor heeft gekozen om in verband met fisca-
oude recht en het nieuwe recht zou leiden
le aspecten voorlopig nog geen aanvraag
tot het vervallen van de mogelijkheid om
(AOW art. 16 lid 2; Eerste Protocol EVRM
voor een ouderdomspensioen in te dienen
hoger beroep in te stellen. Eenvoudshalve is
art. 1)
bij de SVB, is zeker geen sprake van een bij-
ervoor gekozen om in een dergelijk geval
zonder geval als hiervoor omschreven. Voorts
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2391
Rechtspraak
kan alleen financiële hardheid niet aange-
Volgens vaste rechtspraak van de Raad
ontnomen om mondeling nadere duidelijk-
merkt worden als een bijzonder geval.
bestaat in geval van een ongegrond beroep
heid te geven over de vordering, slaagt even-
4.5. Het enkele feit dat appellant van enkele
aanleiding om het bestuursorgaan te ver-
min. Primair behoort een besluit steeds
pensioenfondsen wel met een verdergaande
oordelen in de proceskosten die een andere
deugdelijk gemotiveerd te zijn zodat het
terugwerkende kracht dan één jaar pensioen-
partij heeft moeten maken, indien die
geen nadere uitleg behoeft. Voorts heeft
betalingen heeft ontvangen, kan niet tot de
andere partij heeft moeten procederen om
betrokkene onweersproken ter zitting gesteld
conclusie leiden dat het door de SVB gehan-
een deugdelijke motivering van het besluit
dat in onderling overleg is besloten af te zien
teerde beleid ten aanzien van de toepassing
te krijgen. Die situatie doet zich hier voor.
van een hoorzitting omdat partijen al diverse
malen hadden gesproken over de vordering
van artikel 16, tweede lid, van de AOW, kennelijk onredelijk is. Daarbij wordt erop gewezen
(Awb art. 8:75)
zonder dat dit voor betrokkene had geleid tot
een beter begrip van de wijze waarop de vor-
dat sprake is van onvergelijkbare situaties nu
de uitbetaling van private pensioenen geba-
Overwegingen
dering was samengesteld. Onder deze
seerd is op een andere wet- en regelgeving
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat uit
omstandigheden mocht betrokkene ervan
dan de AOW en nu private pensioenen geba-
artikel 8:74, tweede lid, en artikel 8:75 van de
uitgaan dat een hoorzitting evenmin tot een
seerd zijn op hetgeen een betrokkene per-
Algemene wet bestuursrecht volgt dat de
beter begrip zou leiden.
soonlijk heeft bijgedragen aan dat pensioen-
rechtbank, ook ingeval zij het beroep tegen
4.5. Het voorgaande betekent dat het hoger
fonds, terwijl het AOW-ouderdomspensioen is
het bestreden besluit ongegrond heeft ver-
beroep faalt, zodat de aangevallen uitspraak
gebaseerd op een omslagstelsel en gefinan-
klaard en het bestreden besluit in stand
moet worden bevestigd, voor zover aange-
cierd wordt uit de algemene middelen.
heeft gelaten, kan besluiten dat het bestuurs-
vochten.
4.6. De vraag of de toekenning van het ouder-
orgaan het betaalde griffierecht geheel of
domspensioen met een terugwerkende kracht
gedeeltelijk dient te vergoeden en een partij
van een jaar een ongerechtvaardigde inbreuk
kan veroordelen in de proceskosten van de
vormt op het eigendomsrecht van appellant,
andere partij. Volgens vaste rechtspraak van
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
wordt ontkennend beantwoord. Weliswaar kan
de Raad bestaat in geval van een ongegrond
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
een toegekend recht op AOW-pensioen als
beroep aanleiding om het bestuursorgaan te
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College.
eigendom in de zin van artikel 1 van het Eer-
veroordelen in de proceskosten die een ande-
ste Protocol worden beschouwd, maar hier is
re partij heeft moeten maken, indien die
geen sprake van ontneming van een bestaand
andere partij heeft moeten procederen om
recht. Appellant kon slechts een legitieme ver-
een deugdelijke motivering van het besluit te
wachting hebben dat hij met ingang van zijn
krijgen. Die situatie doet zich hier voor.
7 mei 2014, nrs. 11/392, 11/393, 11/414 en
65ste verjaardag recht zou hebben op dit
4.2. De rechtbank heeft in de aangevallen
11/415
AOW-pensioen, voor zover voldaan was aan de
uitspraak, onder uitdrukkelijke verwijzing
(Mrs. Eggeraat, Van der Ham en Bolt)
voorwaarde van het doen van een tijdige aan-
naar het verhandelde ter zitting, geoordeeld
ECLI:NL:CBB:2014:163
vraag, zoals in de wet omschreven. Voor zover
dat de aan het bestreden besluit ten grond-
aangenomen zou moeten worden dat wel
slag liggende berekening van het terug te
ACM legt boete op wegens misleiding
sprake is van een eigendomsrecht dan moet
vorderen bedrag juist is, zodat het besluit op
van de consument bij de aankoop van
vastgesteld worden dat de inbreuk daarop is
juiste gronden is genomen. Naar het oordeel
een keuken.
voorzien bij wet in artikel 16, tweede lid, van
van de Raad heeft de rechtbank daarbij ech-
de AOW en dat die inbreuk gerechtvaardigd is
ter tevens en terecht overwogen dat appel-
(Hoger beroep ingesteld door twee keuken-
te achten, gelet op de grote beleidsvrijheid die
lant in het bestreden besluit niet in staat is
bedrijven en door ACM vs. uitspraken van
de wetgever in het algemeen wordt geboden
geweest de berekening inzichtelijk te maken
Rechtbank Rotterdam van 14 april 2011,
ten aanzien van sociaaleconomische wetge-
voor betrokkene. In het bestreden besluit
ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1281 en BQ1295)
ving. Niet valt in te zien dat het de wetgever
ontbreekt immers een deugdelijke redene-
niet vrij zou staan om een uitkering slechts
ring die verklaart hoe de in drie tabellen in
Twee keukenbedrijven verkopen keukens
toe te kennen met een terugwerkende kracht
het bestreden besluit opgenomen bedragen
vanuit vestigingen door heel Nederland. De
van één jaar voorafgaande aan de aanvraag,
leiden tot het terug te vorderen bedrag.
bedrijven zijn aangesloten bij de Centrale
waarbij voor bijzondere gevallen een langere
4.3. Dat de rechtbank, na de uitleg van appel-
Branchevereniging Wonen (CBW) en hante-
terugwerkende kracht kan worden toegepast,
lant ter zitting, heeft geoordeeld dat het
ren de algemene voorwaarden van de CBW.
en dat artikel 1 van het Eerste Protocol zich
teruggevorderde bedrag, zoals vermeld in het
Ingevolge artikel 5 van de CBW-voorwaarden
daartegen zou verzetten.
bestreden besluit, juist is en dat betrokkene
kan de ondernemer een aanbetaling van de
4.7. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en
tegen dat oordeel geen hoger beroep heeft
consument vragen van maximaal 15%. Inge-
met 4.6 is overwogen vloeit voort dat het
ingesteld, neemt niet weg dat uit hetgeen is
volge artikel 11, eerste lid, CBW-voorwaarden
hoger beroep niet slaagt en dat de aangeval-
overwogen in 4.2 volgt dat betrokkene heeft
geschiedt elke overeenkomst van koop en
len uitspraak voor bevestiging in aanmer-
moeten procederen om een deugdelijke, voor
verkoop onder de algemene conditie: contan-
king komt.
de lezer begrijpelijke, motivering van het
te betaling netto bij aflevering. Contante
bestreden besluit te krijgen. Dat zij werd bij-
betaling omvat ook bijschrijving van het ver-
gestaan door een professionele rechtshulp-
schuldigde bedrag op een door de onderne-
verlener maakt dit niet anders.
mer aangegeven bank- of girorekening op het
4.4. De beroepsgrond van appellant dat
tijdstip van aflevering of betaling door mid-
24 september 2014, nr. 13/190 WMO,
betrokkene, door geen gebruik te maken van
del van door banken erkende vormen van
(Mrs. Van Male, Wagner, Van Zeben-de Vries)
de mogelijkheid om in bezwaar op een hoor-
elektronisch betalen.
ECLI:NL:CRVB:2014:3123
zitting te worden gehoord, hem de kans heeft
In artikel 8.8 Wet handhaving consumenten-
1793
2392
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
1794
Rechtspraak
bescherming (Whc) is bepaald dat een han-
concreet en kenbaar is. In dit verband voeren
en onder b BW en dat de keukenondernemin-
delaar de bepalingen van afdeling 3A van
zij aan dat de rechtbank heeft overwogen dat
gen hieraan gebonden zijn. Het College acht
Titel 3 van Boek 6 van het BW in acht neemt.
de CBW-voorwaarden niet te verplichting
de norm in artikel 11, eerste lid, CBW-voor-
Daartoe behoort onder meer artikel 6:193c,
bevatten om de consument nadrukkelijk de
waarden kenbaar en voldoende concreet. Het
tweede lid, aanhef en onder b, waarin is
mogelijkheid te bieden om eerst bij afleve-
College is met de rechtbank van oordeel dat
bepaald dat een handelspraktijk misleidend
ring te betalen of die mogelijkheid actief
de consument ingevolge deze norm pas bij
is indien de handelaar een verplichting die is
naar de consument te communiceren of te
aflevering van de keuken behoeft te betalen.
opgenomen in een gedragscode niet nakomt
stimuleren. Volgens de rechtbank is de norm
De CBW-deelnemers mogen de consument
voor zover de verplichting concreet en ken-
dat uitgangspunt dient te zijn dat de keuken-
niet verplichten dat overboekingen of beta-
baar is, en de handelaar aangeeft dat hij aan
ondernemingen met de consument overeen-
lingsopdrachten meerdere dagen voor afleve-
die gedragscode gebonden is, waardoor de
komen dat deze eerst bij aflevering betaalt
ring van de keuken worden gedaan of gege-
gemiddelde consument een besluit over een
en dat afwijking daarvan uitzondering dient
ven. In de verkoopformulieren die door de
overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij
te zien. Volgens de rechtbank is die norm
keukenondernemingen werden gehanteerd is
anders niet had genomen.
overtreden. De keukenondernemingen zijn
echter directief gesteld dat het volledige aan-
De keukenbedrijven hebben gebruik gemaakt
van mening dat niet vast te stellen is wan-
koopbedrag 10/12 dan wel 5 werkdagen voor
van voorbedrukte orderbonnen/standaard
neer de door de rechtbank geformuleerde
levering van de keuken door de koper wordt
koopovereenkomsten waarin onder het kopje
norm is geschonden, aangezien nergens is
overgeboekt op de bankrekening van de
‘Betalingsvoorwaarden’ de volgende beta-
terug te vinden in welk percentage van de
onderneming. Dit verdraagt zich naar het
lingsmogelijkheden worden genoemd:
gevallen van het door de rechtbank bedoelde
oordeel van het College niet met de norm
‘ - het volledige aankoopbedrag wordt uiter-
uitgangspunt mag worden afgeweken. De
van artikel 11, eerste lid, van de CBW-voor-
lijk tien werkdagen per bank/12 werkdagen
keukenondernemingen wijzen erop dat de
waarden. Vast is komen te staan dat door (de
per giro voor levering bijgeschreven op ons
consument het recht heeft om de koopsom
verkopers van) de keukenondernemingen in
bank- of gironummer. Vier weken voor uitle-
eerst bij aflevering te betalen en dat tegelij-
beginsel conform de betalingsvoorwaarden
vering ontvangt U een brief met nadere gege-
kertijd van de consument mag worden ver-
in de hiervoor aangehaalde voorbedrukte
vens;
langd dat uiterlijk bij de aflevering de volledi-
verkoopovereenkomsten werd gehandeld en
- het volledige aankoopbedrag wordt uiterlijk
ge koopprijs is betaald. Volgens de
dat dit hun vaste praktijk was. De keukenon-
vijf werkdagen voor levering telefonisch of
keukenondernemingen heeft de rechtbank
dernemingen hebben er derhalve voor geko-
via internetbankieren overgeboekt op ons
ten onrechte overwogen dat op hen de ver-
zen om een vaste praktijk te hanteren die
bankrekeningnummer. Vier weken voor uitle-
plichting rust om slechts bij uitzondering
afwijkt van de norm van artikel 11, eerste lid,
vering ontvangt U een brief met nadere gege-
met de consument overeen te komen dat
van de CBW-voorwaarden. Hiermee is overtre-
vens;
deze voorafgaand aan de aflevering betaalt.
ding van artikel 8.8 Whc in samenhang met
Let op “geen geld geen keuken”. Alle huidige
Gelet op de bedragen die met de aanschaf
artikel 6:193c, tweede lid, BW een gegeven.
en toekomstige acties zijn verrekend.’
van een keuken in de regel zijn gemoeid,
Zelfs indien, zoals ter zitting namens de bei-
Bij besluiten van 19 november 2009 heeft de
wenst de consument in de meeste gevallen
de ondernemingen is gesteld, in 40% van de
consumentenautoriteit (ACM) vastgesteld dat
liever vooraf te betalen, aldus de keukenon-
gevallen contant op het tijdstip van afleve-
de beide keukenbedrijven artikel 8.8 Whc in
dernemingen. Zij stellen voorts dat betaling
ring zou zijn betaald, maakt dat naar het oor-
samenhang met artikel 6:193c, tweede lid,
door de consument enkele dagen vooraf-
deel van het College niet dat daarmee geen
aanhef en onder b, BW hebben overtreden
gaand aan de levering niet kan worden
sprake meer is van overtreding van voor-
door zich niet te houden aan de CBW-voor-
beschouwd als een betaling voorafgaand aan
noemde bepalingen. Bij meer dan de helft
waarden. Voor deze overtreding heeft ACM
de aflevering, doch dient te worden aange-
van de verkopen werd immers een van arti-
aan elk van deze keukenbedrijven een boete
merkt als een contante betaling netto bij
kel 11, eerste lid, voornoemd afwijkende
opgelegd van € 110 000.
aflevering als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
betalingstermijn bedongen. Daarmee is spra-
De beide keukenbedrijven hebben tegen deze
van de CBW-voorwaarden.
ke van misleiding in de zin van artikel
boetebesluiten en tegen de publicatiebeslui-
ACM heeft erkend dat artikel 11 van de CBW-
6:193c, tweede lid BW.
ten bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrond-
voorwaarden geen verplichting aan de onder-
Waar de rechtbank de door ACM gegeven
verklaring van hun bezwaren hebben zij
neming oplegt voor de manier waarop aan
motivering voor de hoogte van de boetes vol-
beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam.
dat recht van de consument in de praktijk
doende achtte, oordeelt het College dat die
De rechtbank heeft het beroep van de keu-
vorm moet worden gegeven. Artikel 11 CBW-
motivering niet voldoende is, nu ACM niet
kenbedrijven gegrond verklaard voor wat
voorwaarden stelt niet dat de consument
inzichtelijk heeft gemaakt waarom de ernst
betreft de hoogte van de boete alsmede voor
nadrukkelijk de mogelijkheid moet worden
van de overtreding en de mate van verwijt-
wat betreft het in bezwaar gehandhaafde
geboden om bij aflevering te betalen, noch
baarheid in de thans voorliggende gevallen
publicatiebesluit. De rechtbank heeft de
volgt uit dit artikel dat dit recht moet wor-
dient te leiden tot het opleggen van aanzien-
hoogte van de boetes bepaald op € 100 000
den gestimuleerd of gecommuniceerd. Vol-
lijke boetes van elk € 100 000. Ook blijkt uit
en ACM opgedragen de publicatiebesluiten te
gens ACM heeft de rechtbank geoordeeld dat
die motivering niet of, en zo ja op welke wij-
rectificeren.
de keukenondernemingen de consument
ze en in welke mate, rekening is gehouden
Zowel ACM als de keukenbedrijven hebben
standaard vragen om voorafgaand aan de
met de omstandigheden waaronder de over-
hoger beroep ingesteld bij het College.
aflevering betalen, en dat is in afwijking van
treding is gepleegd en de duur van de over-
Ten aanzien van de reikwijdte, betekenis en
artikel 11 CBW-voorwaarden.
treding. ACM heeft ter zitting erop gewezen
interpretatie van artikel 11, eerste lid, van de
Het College overweegt allereerst dat tussen
dat het niet naleven van een verplichting uit
CBW-voorwaarden hebben de keukenbedrij-
partijen niet in geschil is dat de CBW-voor-
een gedragscode in boetecategorie 4 valt,
ven aangevoerd dat de verplichting van con-
waarden een gedragscode betreffen als
waarvoor een boetebandbreedte is gekozen
tante betaling bij aflevering onvoldoende
bedoeld in artikel 6:193c, tweede lid, aanhef
van € 50 000 tot € 300 000. Ook met die ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2393
Rechtspraak
wijzing heeft ACM naar het oordeel van het
1795
aangesloten producenten zullen kiezen voor de
door de telersvereniging geselecteerde afvalver-
College onvoldoende onderbouwd op welke
grond de in de onderhavige zaken begane
28 mei 2014, nr. 12/846
werker. Het Productschap Tuinbouw heeft dit
overtredingen zouden moeten leiden tot boe-
(Mrs. Munsterman, Van Zutphen en
bezwaar bij besluit van 12 juli 2012 niet-ont-
tebedragen van € 100 000. Binnen de band-
Schukking)
vankelijk verklaard omdat het afvalverwer-
breedte behorend bij categorie 4 had immers
ECLI:NL:CBB:2014:250
kingsbedrijf niet als belanghebbende bij het
subsidiebesluit kan worden aangemerkt.
ook een boete van € 50 000 opgelegd kunnen
worden. Het College acht in de voorliggende
Geen rechtstreeks belang bij
Vervolgens heeft het afvalverwerkingsbedrijf
gevallen, gelet op de feiten, omstandigheden,
subsidiebesluit.
tegen het besluit van 12 juli 2012 beroep inge-
ernst en de mate van verwijtbaarheid, boetes
steld bij het College. Het College is van oordeel
van elk € 50 000 passend en geboden. Daarbij
Het Productschap Tuinbouw heeft bij besluit
dat het Productschap Tuinbouw het bezwaar
neemt het College in aanmerking dat enig
van 7 oktober 2011 (het subsidiebesluit) naar
van het afvalverwerkingsbedrijf terecht niet-
begrip past voor het streven van de keuken-
aanleiding van een aanvraag voor een GMO-
ontvankelijk heeft verklaard. Het College over-
ondernemingen naar zo weinig mogelijk
subsidie op grond van artikel 69 van de Uitvoe-
weegt in dit verband dat niet gebleken is dat
betalingen in contanten bij aflevering van
ringsverordening (EG) nr. 543/2011 aan een
het bedrijf door het subsidiebesluit rechtstreeks
een keuken, onder meer gezien de daaraan
erkende telersvereniging een subsidie toege-
wordt geraakt. Het door het bedrijf aangevoerde
voor het personeel verbonden risico’s.
kend van € 9 374 818,94, onder meer voor in
gevolg van de subsidietoekenning dat zij in
Het College is voorts van oordeel dat ACM in
het jaar 2010 gemaakte kosten voor afvalver-
haar concurrentiepositie wordt benadeeld volgt
redelijkheid heeft kunnen besluiten om tot
werking en recycling. Door middel van deze
uit de keuze van de telersvereniging voor een
publicatie van de boetebesluiten over te
GMO-subsidie werd 50% van de kosten van de
andere afvalverwerker en niet rechtstreeks uit
gaan.
door de telersvereniging geselecteerde afvalver-
de aan de telersvereniging toegekende subsidie.
Volgt: vernietiging van de aangevallen uit-
werker vergoed. De andere 50% moest worden
Niet gebleken is dat de subsidietoekenning
spraken voor zover het betreft de beslissin-
vergoed door de aangesloten producenten.
directe invloed heeft op het selecteren van een
gen van de rechtbank over de hoogte van de
Een bedrijf dat diverse afvalstoffen, waaronder
afvalverwerker door de telersvereniging. Dat
boetes en ten aanzien van de publicatie van
agrarisch groenafval, sorteert en verwerkt,
vervolgens de producenten geneigd zouden zijn
de boetebesluiten, met herroeping van de
heeft tegen het subsidiebesluit bezwaar
tot het kiezen van de door de telersvereniging
boetebesluiten, vaststelling van de boetes op
gemaakt voor zover het toegekende bedrag
geselecteerde afvalverwerker klinkt niet op
elk € 50 000 en ongegrondverklaring van de
betrekking heeft op steun voor afvalverwerking
voorhand onaannemelijk, maar leidt niet tot de
bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen
en recycling. Het afvalverwerkingsbedrijf voert
conclusie dat sprake is van een rechtstreeks bij
de ongegrondverklaring van de bezwaren
aan dat zij in haar concurrentiepositie wordt
het subsidiebesluit betrokken belang.
tegen de publicatiebesluiten.
benadeeld omdat de bij de telersvereniging
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
bij voorkeur in de tekst zelf.
2394
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
Voor Auteurs
Boeken
De rechter die geen
ontzag had
Een nieuwe visie op de
afstamming
Bert Röling en het Tokiotribunaal
In 1946 willen elf landen die in de Tweede
Wereldoorlog hebben
gevochten tegen
Japan, het land en
zijn leiders tijdens
een tribunaal berechten. De jonge jurist
Bert Röling wordt door de regering
naar Tokio gestuurd om de Nederlandse stem te laten horen. Tijdens
dit tribunaal, dat twee jaar duurt,
komt hij echter tot inzichten die
radicaal verschillen van die van zijn
tien mederechters, en die de Nederlandse regering in een lastig parket
brengen. In een ‘dissenting opinion’
kwam hij tot een oordeel dat in
belangrijke opzichten afweek van het
meerderheidsvonnis, vooral omdat
hij de doeleinden van de Japanse
politiek - het verwerven van een
overheersende positie in Azië en het
uitschakelen van de Europese
mogendheden - op zichzelf niet strafbaar achtte. Daarin uitte zich reeds
wat voor Rölings opvattingen kenmerkend zou worden: begrip voor en
zelfs instemming met het streven
naar wijziging van uit het koloniale
tijdperk daterende verhoudingen,
dus naar revisie van het Europese
volkenrecht.
Terwijl Bert Röling tussen de zittingen door een leven vol glamour leidt
in Tokio, heeft zijn vrouw Lies de
grootste moeite om in het naoorlogse Nederland de touwtjes aan elkaar
te knopen. Er is gebrek aan alles en
het geld dat haar echtgenoot naar
huis stuurt, is nauwelijks voldoende
om haar en hun vijf kinderen in
leven te houden. Bovendien is het
onderhouden van een huwelijk via
brieven en met een enkel bezoek niet
makkelijk. Temeer daar Bert Röling
verleidingen opzoekt waartegen hij
geen weerstand heeft.
Hugo Röling, hun jongste zoon, geeft
in dit boek een beeld van binnenuit
van de periode direct na de Tweede
Wereldoorlog en van de familiegeschiedenis rond zijn vader.
Hugo Röling
Is het ontstaan van een kind een
actief of passief proces?
Het afstammingsrecht regelt de relaties tussen personen voor wat betreft
hun afstamming. Hierbij liggen de
regels van de wijze van afstamming
vast. Deze dissertatie probeert duidelijk te maken dat het tijd is om de
historische basis van de afstamming
op een aantal punten bij te stellen.
Hierbij is steeds de vraag leidend
geweest: wie is, dan wel wie zijn de
verantwoordelijk voor het ontstaan
van het kind? Deze persoon, dan wel
deze personen zijn de juridische
ouders. Van wie het erfelijk materiaal
was, is voor de auteur juridisch irrelevant. Hoewel er natuurlijk wel een
medische relevantie bestaan. Steunend op deze nieuwe visie worden in
dit proefschrift de verschillen
beschreven tussen de huidige regelgeving en de regelgeving die het
gevolg is van de nieuwe visie. Deze
visie heeft ook belangrijke gevolgen
voor het draagmoederschap in hetero- en homoseksuele relaties.
De auteur heeft bij het schrijven van
zijn boek twee doelen nagestreefd:
1. Het aan ieder kind in een zo vroeg
mogelijk stadium in principe twee
bekende dan wel eventueel later te
kennen ouders geven.
2. Het iedereen, ongeacht samenlevingsvorm, geslacht of geaardheid, in
de gelegenheid stellen om een gezin
te stichten.
Aldus doet de auteur pogingen om
bepaalde rechten uit het IVRK en het
EVRM te effectueren. De opbouw van
dit proefschrift is als volgt.
1. Het juridisch ouderschap wordt
opnieuw gedefinieerd. De personen
die verantwoordelijk zijn voor de
conceptie, zijn de juridische ouders.
2. Het draagmoederschap wordt
beschreven, zowel in medische als in
juridische zin. De auteur pleit voor
het legaliseren, faciliteren en reguleren van het draagmoederschap.
3. In de draagmoederschapsovereenkomst worden tussen de draagmoeder en de wensouders allerlei zaken
geregeld.
De auteur heeft zijn ideeën vertaald
in nieuwe familierechtelijke regels.
Hiertoe heeft hij een proeve van aangepaste regelgeving ontworpen, zoals
Wereldbibliotheek 2014, 384 p., € 29,95
ISBN 978 90 2842 596 5
een nieuwe titel 1.11 BW inzake
afstamming en een nieuwe afdeling
7.7.6 BW inzake de draagmoederschapsovereenkomst.
De auteur zou op 17 april 2014 promoveren op dit proefschrift, maar is
helaas op 1 februari 2014 door een
noodlottig ski-ongeval in Oostenrijk
overleden.
mr. drs. P.A.W. Kuijper †
Recht en Praktijk – Personen- en familierecht 5
Kluwer 2014, 348 p., € 59
ISBN 9789013125146
The European Public
Prosecutor’s Office
An extended arm or a
two-headed dragon?
In July 2013 the European Commission launched its legislative proposal to create a
European Public Prosecutor’s Office (EPPO).
The proposal provoked
fierce debates, politically as well as on the academic level.
Many national parliaments opposed
and submitted formally their grievances to the Commission and negotiations on the proposal between
Member States are ongoing. On September 2013, the T.M.C. Asser Instituut in The Hague held the first
international conference on this
unprecedented proposal.
This book reflects the main results of
that conference. It provides a background of and reasoning for the
introduction of this new EU body
entrusted with far reaching judicial
powers disclosing important legal
and policy implications. Within its
hitherto limited scope, the existing
system of judicial cooperation
between EU Member States will
change fundamentally, directly
affecting the functioning of national
courts and public prosecution offices. This book aims to help answering fundamental questions involved
and to provide a basis to further
structure an EPPO, respecting the
interests of all parties involved.
L.H. Erkelens, A.W.H Meij &
M. Pawlik
T.M.C. Asser Press 2014, x+285 p., € 105,99
ISBN 978 94 6265 034 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2395
1796
Tijdschriften
1797
Burgerlijk (proces)recht
PIV Bulletin
Nr. 4, september 2014
Mr. M.A. Gregoor
Schending medewerkingsplicht van
de verzekeringnemer
– De Hoge Raad heeft in zijn arrest
van 7 maart 2014 geoordeeld dat
voor een geslaagd beroep op een vervalbeding, wegens schending van de
medewerkingsplicht van de verzekeringnemer c.q. verzekerde moet zijn
voldaan aan twee vereisten. Ten eerste dient de verzekeraar te zijn
geschaad in een redelijk belang en
ten tweede moet het nadeel van de
verzekeraar ‘voldoende klemmend’
zijn. Het arrest kan worden toegevoegd aan de reeks van arresten die
de Hoge Raad op het gebied van het
vervalbeding heeft gewezen. Het
arrest wordt nader besproken in deze
bijdrage.
Tijdschrift voor Vergoeding
Personenschade
17e jrg. nr. 3, september 2014
Prof. mr. W.H. van Boom,
mr. M. de Jong
Het Experiment resultaat-gerelateerde beloning – verwachtingen
over werking en doelbereiking
– Door de inwerkingtreding van de
Verordening experimenteerbepaling
resultaatgerelateerde beloning is het
vanaf 1 januari 2014
bij wijze van experiment aan advocaten toegestaan om
in letselschade- en overlijdensschadezaken met hun cliënt een resultaatgerelateerde beloning overeen te
komen. Dit experiment duurt vijf
jaar waarbij tussentijds evaluaties
plaatsvinden. Schrs. spraken over
deze nieuwe honoreringswijze met
advocaten, rechters en verzekeringsdeskundigen. Zij bespreken het experiment en geven aan de hand van de
bevindingen van de vraaggesprekken
een indicatie van bestaande verwachtingen over werking en doelbereiking van de honoreringsafspraken.
Schrs. concluderen dat de verwachtingen niet te hoog gespannen zijn.
De toegevoegde waarde is volgens de
2396
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
ondervraagden beperkt. De verwachting is dat resultaatgerelateerde beloning leidt tot een verschuiving van
letselschadebureaus naar advocaten.
Het is daarbij de vraag of dit bij
advocaten ook leidt tot het aanbieden van resultaatsgerelateerde beloning; het is namelijk nog onzeker of
deze honoreringswijze voor een
advocaat financieel aantrekkelijk is.
Mr. H.H. de Vries, mr. P. Oskam
Fraudeonderzoek, privacy en
onrechtmatig verkregen
bewijsmateriaal
– Op het gebied van privacy en
bescherming van persoonsgegevens
zijn veel veranderingen op til. Een
voorbeeld op Europees gebied is de
ontwikkeling van de Algemene verordening gegevensbescherming. Deze
veranderingen, maar ook nationale
privacygerelateerde rechterlijke uitspraken hebben gevolgen voor verzekeraars. Schrs. bespreken recente ontwikkelingen op het gebied van de
bescherming van privacy en persoonsgegevens en de gevolgen hiervan voor verzekeraars. Hierbij is
onder meer aandacht voor de gevolgen van overtreding van de regels uit
de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en onrechtmatig verkregen
bewijs. Uit de rechtspraak blijkt dat
verzekeraars bij het verzamelen van
persoonsgegevens in het kader van
een fraudeonderzoek serieus rekening moeten houden met het feit dat
de rechter onrechtmatig verkregen
bewijs kan uitsluiten. In verband hiermee moeten verzekeraars er op letten
dat zij voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook
als bewijsuitsluiting niet aan de orde
is, kunnen verzekeraars te maken krijgen met handhaving en boetes als zij
de normen ter bescherming van de
persoonsgegevens van de verzekerden/benadeelden overtreden.
WPNR
145e jrg. nr. 7031, 20 september 2014
Mr. F.M.H. Hoens
Nettolijfrente, nettopensioen en
pensioenverevening
– Met het oog op de per 1 januari
2015 geplande aanpassing van het
fiscale pensioenkader vraagt schr.
aandacht voor het vereveningsvraagstuk van ouderdomspensioen bij
scheiding. In deze bijdrage wordt de
introductie van de zogeheten nettolijfrente en de gevolgen hiervan voor
de pensioenverevening besproken.
Mr. S. Nijhuis, mr. dr. P.P. de Vries
De benoeming van de
onafhankelijke deskundige
bij prijsbepaling van aandelen
– Een aandeelhouder die op basis
van een statutaire aanbiedingsverplichting zijn aandelen overdraagt,
ontvangt indien hij dit verlangt een
prijs die gelijk is aan de waarde van
de aandelen die door een of meer
onafhankelijke deskundigen is vastgesteld. Een vergelijkbare regeling
geldt bij vrijwillige overdracht van
aandelen op grond van een wettelijke
of een statutaire blokkeringsregeling.
Deze bijdrage beschrijft en vergelijkt
de volgende instanties die onafhankelijke deskundigen benoemen bij
prijsbepaling van aandelen: de NBA,
de KNB, het NAI, het NIRV, ICC, de
geschillenrechter en de kantonrechter.
Mr. dr. S.A. Kruisinga,
mr. S.E. van der Waals
Een nieuwe loot aan de stam van de
personenvennootschappen naar
Duits recht: de Partnerschaftsgesellschaft mit beschränkter Haftung
– Schrs. bespreken de kenmerken
van de in Duitsland geïntroduceerde
Partnerschaftsgesellschaft mit
beschränkter Berufshaftung (PartGmbB). Deze rechtsvorm combineert
een beperkte aansprakelijkheid in
geval van beroepsfouten met een
verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
Mr. drs. M. van Kogelenberg
Winstafroming na wanprestatie:
een rechtsvergelijkende analyse
– Art. 6:104 BW voorziet in de mogelijkheid dat de rechter op verzoek
van de schuldeiser de schade begroot
op (een deel van) de door de schuldenaar behaalde winst vanwege de
wanprestatie. In deze bijdrage worden vanuit rechtsvergelijkend perspectief de mogelijkheden verkend
om de remedie van winstafroming
na wanprestatie toegankelijker te
maken. Het gedrag van de schuldenaar en het karakter van deze remedie spelen daarbij een rol.
Mr. P.H.N. Quist
Onbesloten. Over buiten toepassing
verklaring van statutaire
bepalingen omtrent overdraagbaarheid van aandelen door de rechter
– Sinds de invoering van de flex-BV
kan de rechter een blokkeringsregeling buiten toepassing verklaren. Van
Tijdschriften
die mogelijkheid is inmiddels
gebruik gemaakt. In deze bijdrage
staat schr. stil bij de reikwijdte van
het niet al te duidelijke art. 2:195 lid
7 BW.
1798
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7065, 25 september 2014
Themanummer: 50 jaar
Belastingrecht in Leiden
Mr. O.I.M. Ydema, prof. dr. H. Vording,
WFR 2014/1160
De fiscale geschiedenis van
de afgelopen 50 jaar: naar een
thematische analyse
– De geschiedenis
van de fiscaliteit
vanaf de tweede
helft van de 20e
eeuw moet nog worden geschreven.
Schrs. stellen een
thematische benadering voor langs de lijnen van verfijning/vereenvoudiging en instrumentalisme/cliëntelisme. In deze bijdrage
stippen zij slechts enkele thema’s
aan, nadat zij eerst hebben stilgestaan bij de vraag waarom dat
geschiedverhaal er nog niet is.
Mr. J.W. van den Berge, prof. mr. dr.
J.L.M. Gribnau, WFR 2014/1163
De lange schaduw van Hofstra: 50
jaar theorie van het belastingrecht
in Leiden
– Bijna vijftig jaar geleden hield Hofstra zijn inaugurele rede in verband
met de aanvaarding van zijn benoeming tot hoogleraar in het belastingrecht aan de rijksuniversiteit te Leiden. De rede had als titel ‘Plaats en
taak van de belastingwetenschap’. In
deze bijdrage wordt beschreven in
hoeverre hij hiermee een agenda
voor de beoefening van de belastingwetenschap te Leiden opstelde. Deze
bijdrage betreft de belastingwetenschap zelf; het gaat dan om Leidse
reflecties op het verschijnsel belastingwetenschap.
Prof. mr. R.H. Happé,
prof. dr. A.O. Lubbers, WFR 2014/1168
50 jaar formeel belastingrecht
– Tegenwoordig is een belangrijk
deel van de colleges formeel belastingrecht gewijd aan de rol van de
rechtsbeginselen in het belastingrecht. Deze beginselen spelen een
belangrijke rol in het kader van de
rechtsbescherming van de burger
tegen de belastingheffende overheid.
Schrs. besteden om die reden aandacht aan de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur en aan de
toetsing van de belastingwet aan verdragen.
Prof. mr. J.F.M. Giele, prof. dr. J.P. Boer,
WFR 2014/1171
50 jaar inkomstenbelasting en de
actualiteit van het fiscale verleden
– In deze bijdrage worden de ontwikkelingen in de inkomstenbelastingwetgeving van de laatste vijftig jaar
van enige afstand beschouwd. Hieruit volgt dat het inkomensbegrip de
afgelopen halve eeuw een ‘omgekeerde ontwikkeling’ heeft doorgemaakt.
De Wet Inkomstenbelasting 2001
(Wet IB 2001) heeft, als opvolger van
de Wet IB 1964, een duidelijke stap
achterwaarts betekend ten aanzien
van de ontwikkeling van het inkomensbegrip. De kenmerkende relatie
met het draagkrachtbeginsel heeft de
huidige inkomstenbelasting inmiddels goeddeels verloren.
Prof. dr. P. Kavelaars,
mr. J.W. de Tombe, WFR 2014/1175
Enkele maatschappelijk
relevante ontwikkelingen
binnen de loonheffingen
– Binnen de loonheffingen hebben
de afgelopen vijftig jaar veel ingrijpende veranderingen plaatsgevonden. Schrs. behandelen drie aansprekende voorbeelden. Allereerst wordt
stilgestaan bij het loonbegrip. Daarna
worden opmerkelijke nationale en
internationale ontwikkelingen binnen de premieheffing sociale verzekeringen besproken. Schrs. sluiten af
met het fenomeen ‘eindheffing’, een
relatief nieuwe maar bekritiseerde
vorm van fiscaal instrumentalisme
binnen de loonheffingen.
Prof. mr. R.J. de Vries, prof. dr.
R.P.C.W.M. Brandsma, WFR 2014/1178
50 jaar vennootschapsbelasting:
beter ten halve gekeerd dan ten
hele gedwaald?
– Door de toenemende complexiteit
van de vennootschapsbelasting is de
structuur van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969)
stevig ondermijnd of misschien zelfs
wel feitelijk verloren gegaan. Na een
inventarisatie van de diverse oorzaken die ten grondslag hebben gele-
gen aan enkele in het oog springende wetswijzigingen in de
vennootschapsbelasting, maken
schrs. duidelijk niet optimistisch te
zijn over de kansen op een fundamentele herbezinning van de
vennootschapsbelasting(wetgeving).
Mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM,
S. Helmer BA, WFR 2014/1185
Successiewet 1956 verleden, heden
en toekomst. Interview met Frans
Sonneveldt
– Deze bijdrage heeft als thema de
schenk- en erfbelasting. Prof. dr. F.
Sonneveldt wordt door twee (oud-)
studentes geïnterviewd en gevraagd
naar zijn visie op estate planning in
Nederland. Aan bod komen onder
meer een aantal persoonlijke bespiegelingen van prof. Sonneveldt over
estate planning in Nederland, zijn
lievelingsarresten uit de laatste vijftig jaar en de toenemende aandacht
voor thema’s van gelijkheid en rechtvaardigheid, zoals deze onder meer
in de Bor-uitspraken aan de orde zijn
gesteld. Tot slot werpt de geïnterviewde een blik op de toekomst; estate planning over vijftig jaar.
Prof. mr. T. Bender,
prof. mr. C. van Raad, WFR 2014/1189
50 jaar Internationaal belastingrecht in Nederland
– In deze bijdrage ter gelegenheid
van het vijftig-jarig bestaan van de
opleiding belastingrecht aan de Universiteit Leiden blikken schrs. terug
op vijftig jaar Internationaal Belastingrecht (IBR) in Nederland. Daarbij
besteden zij aandacht aan de positie
die het IBR inneemt in het werk- en
studiegebied van academisch
gevormde fiscalisten in Nederland,
de maatschappelijke aandacht voor
het IBR, fiscaalinhoudelijke ontwikkelingen en enkele andere ontwikkelingen rondom belastingverdragen.
Zij sluiten af met de constatering dat
de ontwikkelingen rondom belastingheffing in overschrijdende situaties momenteel maatschappelijk relevanter zijn dan ooit, en dat er voor in
het IBR geïnteresseerde fiscalisten
interessante tijden zijn aangebroken.
Prof. mr. S.C.W. Douma,
prof. mr. F.A, Engelen, WFR 2014/1194
De stormachtige ontwikkeling van
het Europese belastingrecht na
‘avoir fiscal’
– In deze bijdrage worden enkele
belangrijke ontwikkelingen in het
Europese belastingrecht besproken
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2397
Tijdschriften
sedert het arrest in de zaak ‘Avoir fiscal’. In het bijzonder wordt ingegaan
op de verdragsvrijheden, algemene
beginselen van Unierecht en het
Handvest van de Grondrechten van
de Europese Unie, harmonisatiemaatregelen, schadelijke belastingconcurrentie en fiscale staatssteun. Geconcludeerd wordt dat het Europese
belastingrecht in de afgelopen kleine
dertig jaar een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Belastingadviseurs, bedrijfsfiscalisten, beleidsmakers en rechters kunnen hun vak
niet meer uitoefenen zonder een
grondige kennis ervan.
1799
Handels- & economisch recht
Advocatenblad
94e jrg. nr. 10, oktober 2014
P. Louwerse
De doorstart van Donner
– Begin 2014 stond het ‘instituut’
boekhandel Donner te Rotterdam op
het punt van verdwijnen. De Polareketen, waar ook Donner een onderdeel van was, stond op het punt failliet te gaan. Werknemers van Donner
wilden in januari 2014 een doorstart
maken en Donner overnemen. Polare
werd op 24 februari failliet verklaard
en alle tot de keten behorende winkels werden apart te koop aangebonden. Door middel van crowdfunding
werd het benodigde startkapitaal vergaard en er werd een BV opgericht
waarin de crowdfund-coöperatie aandelen heeft. Schr. bespreekt de gang
van zaken bij dit bijzondere faillissement en de rol van de curator en de
advocaten die dit proces hebben
begeleid.
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 19, 25 september 2014
Mr. D.O. Ohmann, Bb 2014/61
Handelen met of jegens de
eigen vennootschap? Let op het
schriftelijkheidsvereiste!
– In dit artikel geeft schr. aan de
hand van een uitspraak van de
Rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:
2014:1975) een analyse van het
schriftelijkheidsvereiste, en van de
oorsprong en het toepassingsbereik
van art. 2:247 BW. Art. 2:247 BW
schrijft voor dat rechtshandelingen
2398
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
tussen BV en haar enig aandeelhouder, waarbij de BV wordt vertegenwoordigd door deze aandeelhouder,
schriftelijk moeten worden vastgelegd. Dit is slechts anders, indien het
gaat om rechtshandelingen die tot
de gewone bedrijfsuitoefening van
de vennootschap behoren. In de
praktijk wordt dit vereiste genegeerd.
Schr. geeft een toelichting op de
gevolgen van het niet voldoen aan
het schriftelijkheidsvereiste, met
name in faillissement, als de curator
op grond van dit wetsartikel bepaalde transacties vernietigt. Dit kan in
sommige gevallen leiden tot aansprakelijkheid van de betrokken
bestuurder op grond van onbehoorlijk bestuur.
Mr. T.B. de Clerck, Bb 2014/6
Over de bevoegdheid van de
pandgever om afstand te doen van
een verpande vordering
– Schr. gaat in op de discussie die
bestond over de vraag welke
bevoegdheden aan de pandhouder
toekomen en welke bij de pandgever
blijven. Met name gaat het om de
vraag of de pandgever bevoegd is en
blijft, ook na mededeling van het
pandrecht, afstand van het vorderingsrecht te doen en of deze afstand
vervolgens aan de pandhouder kan
worden tegengeworpen. Aan de hand
van het arrest van de Hoge Raad van
14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:
415) bespreekt schr. deze vragen. Aan
de orde komen de volgende onderwerpen: de bescherming van de
pandhouder; de rechten van de
pandhouder; en een eventuele afwijkende verdeling van bevoegdheden.
Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/63
Actualiteiten incassokosten en
incassobranche. De laatste ontwikkelingen op het gebied van de
(buitengerechtelijke) incassokosten
– In dit artikel bespreekt schr. de
actualiteiten op het gebied van de
incassokosten en de incassobranche.
Per 1 juli 2012 is de Wet normering
buitengerechtelijk incassokosten in
werking getreden. Beschreven wordt
de discussie die na invoering van de
wet is gevoerd binnen en buiten de
incassobranche, over de manieren
waarop de kwaliteit van de incasso
kan worden verbeterd. De volgende
deelonderwerpen komen aan de
orde: wettelijk gereguleerd keurmerk
voor de incassobranche; derdengeldrekening in relatie tot de Europe-
se Dienstenrichtlijn; een zwarte lijst
van dienstverleners; koppeling van
incassokosten aan de verrichte werkzaamheden in plaats van een koppeling aan het verschuldigde bedrag;
informeren van consumenten en
zelfregulering.
Mr. H. Koster, Bb 2014/64
Kroniek Ondernemingsrecht
2013-2014
– In deze bijdrage gaat schr. in op
ontwikkelingen op het terrein van
het ondernemingsrecht in de afgelopen anderhalf jaar. Schr. bespreekt
nieuwe wetgeving en consultaties, de
verschenen jurisprudentie op het
gebied van het rechtspersonenrecht
en op het gebied van het personenvennootschapsrecht. Vervolgens
bespreekt hij de ontwikkelingen op
het gebied van Corporate Governance
en de verschenen handboeken en
dissertaties op het terrein van het
ondernemingsrecht.
Nieuw Juridisch Weekblad
13e jrg. nr. 307, 24 september 2014
Y. Van Wassenhove
Kredietverlening aan KMO’s. Nieuw
wettelijk kader
– (België) Met de wet
van 21 december 2013
betreffende diverse
bepalingen inzake de
financiering voor kleine of middelgrote
ondernemingen
(KMO’s) onderwerpt de
wetgever de kredietverlening aan
KMO’s aan een strikt juridisch kader.
Hij beoogt hiermee een vlottere toegang tot goedkoper krediet, evenals
een beter evenwicht tussen de rechten en plichten van kredietgevers en
KMO’s. Schr. bespreekt de grote lijnen
van dit nieuwe juridische kader en
gaat na in welke mate de wet hiermee haar beoogde doelstellingen
bereikt.
Ondernemingsrecht
Nr. 13, 23 september 2014
Mr. J.P. Franx,
Ondernemingsrecht 2014/112
(Prospectus)aansprakelijkheid van
bestuurders bij beursgang en
emissie, in het bijzonder onder de
Wet oneerlijke handelspraktijken
– In deze bijdrage bespreekt schr. de
vraag welke aansprakelijkheidsrisico’s
bestuurders van de uitgevende
instelling lopen wanneer deze
Tijdschriften
betrokken is bij een beursgang of
emissie op de kapitaalmarkt. In het
bijzonder wordt het vizier gericht op
de Wet oneerlijke handelspraktijken
(art. 6:193a-j BW).
Mr. E.J. van Praag,
Ondernemingsrecht 2014/113
Benchmark Verordening, ook voor u
relevant
– Schr. behandelt de concept Benchmark Verordening. Deze verordening,
die eind 2015 in werking moet treden, reguleert het aanbieden van
benchmarks, het gebruik van benchmarks voor financiële producten en
het leveren van inputgegevens voor
benchmarks. De Benchmark Verordening is van belang voor grote delen
van de financiële sector en voor partijen die actief zijn in de grondstoffenhandel.
SEW Tijdschrift voor
Europees en economisch
recht
62e jrg. nr. 9, september 2014
N. Saanen
Het beginsel van de
particuliere marktdeelnemer:
tijd voor herbezinning?
– Het beginsel van de particuliere
markdeelnemer bestaat sinds de
jaren tachtig van de vorige eeuw. De
toepassing van dit beginsel wordt
steeds complexer omdat niet alleen
de Europese Unie zich van een
markteconomie ontwikkelt tot een
sociale markteconomie, maar ook
doordat het Hof van Justitie en het
Gerecht erkennen dat particuliere
marktdeelnemers ook sociale en
duurzaamheidsoverwegingen een rol
laten spelen bij hun gedrag. Schr.
bepleit in dit artikel dat de nadruk
niet moet liggen op het gedrag en de
overwegingen van de overheid, maar
op de vraag of de onderneming een
voordeel ontvangt; een begunstigingstoets derhalve.
M. Chamon
Recente ontwikkelingen in de
inbreukprocedure
– In de afgelopen jaren heeft zich
een aantal ontwikkelingen voltrokken die een betere naleving van het
EU-recht door de lidstaten beogen. Zo
is er EU Pilot, een informeel initiatief
van de Commissie om problemen op
te lossen zonder terug te moeten
grijpen naar de inbreukprocedure
onder art. 258 VWEU. Daarnaast valt
ook een veelvuldiger gebruik van de
procedure op grond van art. 260 lid 2
VWEU, ingevoerd bij het Verdrag van
Maastricht, op dat nu op kruissnelheid lijkt te komen. Nog recenter
begint de Commissie eveneens veelvuldig de procedure op grond van
art. 260 lid 3 VWEU, ingevoerd bij het
Verdrag van Lissabon, aan te wenden.
A. Outhuijse
Wat doet de Nederlandse rechter
met het merkbaarheidsvereiste na
Expedia?
– Het Hof van Justitie heeft met het
arrest Expedia de discussie aangewakkerd of het merkbaarheidsvereiste bij zogenaamde ‘strekkingsbeperkingen’ nog bewezen dient te
worden. In de praktijk blijkt dat het
arrest zeer verschillend wordt geïnterpreteerd. Dit artikel bekijkt, tegen
de achtergrond van deze verschillende interpretaties, hoe in de Nederlandse rechtspraak met het merkbaarheidsvereiste wordt omgegaan
in het post-Expedia-tijdperk. De conclusie is dat zowel tussen de civiele
en de bestuursrechtspraak, als ook
binnen de bestuursrechtspraak aanzienlijke verschillen zijn te constateren. Het artikel eindigt met het
formuleren van een aantal oplossingsrichtingen.
Tijdschrift voor Financieel
recht
16e jrg. nr. 9, september 2014
Mr. J.J.M. Schrama
Beleggingsproducten onder de Wft,
een stroomschema
– De Wet op het financieel toezicht (Wft)
regelt toezichtregimes
voor verschillende
beleggingsproducten.
Het is niet altijd even
makkelijk uit de Wft
de afbakening tussen
die beleggingsproducten af te leiden.
Met deze bijdrage wordt beoogd aan
de hand van een stroomschema
meer inzicht te brengen in die afbakening en de begrippen die daarbij
spelen. Gelet op de beperkte omvang
van deze bijdrage wordt niet overal
diep op ingegaan en is voor een
praktische insteek gekozen. Nu het
overgangsregime bij de implementatie van de richtlijn beheerders van
alternatieve beleggingsinstellingen
(AIFMD) op 22 juli 2014 is geëindigd,
wordt aan deelnemingsgerechten in
beleggingsinstellingen en in icbe’s
meer aandacht besteed.
Mr. G.A.M. Verwilst
Geautomatiseerde handel in Europa
onder MiFID II
– Het doel van dit artikel is inzicht
te geven in de nieuwe regels die door
MiFID II worden geïntroduceerd met
betrekking tot geautomatiseerde
handel en in het bijzonder om
inzicht te geven in de betrokken partijen en de op hun rustende (onderlinge) verplichtingen. Een uitputtende behandeling is gelet op de
omvang van de regelgeving hier
helaas niet mogelijk. Allereerst gaat
schr. kort in op de achtergrond van
de discussie over geautomatiseerde
handel en de (nadere) regulering
daarvan. Vervolgens gaat hij in op de
voorgestelde regelgeving uit MiFID
II. Om inzicht te geven in de regelgeving in andere belangrijke financiële
centra gaat schr. kort in op de reeds
in werking getreden regelgeving in
Hong Kong en de (komende) regelgeving in de Verenigde Staten.
Mr. R.A.M. Houben
Toezicht op cultuur en gedrag; op
de grens van het toezicht?
– In dit artikel wordt nader ingegaan
op enkele aspecten van dit toezicht
vanuit financieel toezichtsrechtelijk
perspectief met betrekking tot dit
toezicht. Eerst volgt een korte schets
van de ontwikkeling van toezicht op
gedrag en cultuur en vervolgens worden enkele kanttekeningen gemaakt.
Het artikel wordt afgesloten met
enkele conclusies en overwegingen.
Tijdschrift voor
Insolventierecht
20e jrg. nr. 5, september 2014
Prof. mr. F.M.J. Verstijlen, TvI 2014/32
De rol van de curator en de rechtercommissaris bij biedingsprocedures
– De curator moet de boedel te gelde
maken. Dat geschiedt in de regel
door een onderhandse verkoop, al
dan niet nadat een biedingsprocedure is doorlopen. Dit artikel behandelt
de onderscheidene verantwoordelijkheden van de curator en de rechtercommissaris, met name ingeval degene met wie onder het voorbehoud
van toestemming van de rechtercommissaris is gecontracteerd, wordt
overboden door een derde. Dat ligt
complex. Het belang van de boedel,
de eisen van een behoorlijke afwikkeling van het faillissement, de ‘governance’ in faillissementssituaties en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2399
Tijdschriften
de normale vermogensrechtelijke
regels spelen een rol. Hoe te komen
tot een hanteerbaar, effectief en efficiënt systeem?
Mr. dr. A.J. Berends, TvI 2014/33
Internationaal insolventierecht:
wat is er nog over van het
territorialiteitsbeginsel?
– De gevolgen in Nederland van een
buiten de Europese Unie geopende
insolventieprocedure worden beheerst
door het territorialiteitsbeginsel. De
werking van dit beginsel is in de laatste Yukos-uitspraken echter sterk
beperkt. Dit artikel bespreekt de problematische route tussen volledige
erkenning van de buitenlandse procedure en de resten van het territorialiteitsbeginsel. Bekeken wordt of de
invoering van de UNCITRAL Modelwet
dit probleem kan oplossen
Mr. P.R. Dekker, mr. F. Ortiz Aldana,
TvI 2014/34
Waarom toepassing van het
‘tweeledige’ wetenschapscriterium
bij art. 42 Fw. als maatstaf onjuist is
– Veel vakbroeders menen dat de
curator de voor een geslaagd beroep
op de faillissementspauliana vereiste
wetenschap van benadeling uitsluitend kan bewijzen als ook het faillissement én het tekort daarin met een
redelijke mate van waarschijnlijkheid
waren te voorzien voor de bij de benadelingshandeling betrokken partijen.
Zij wijzen daarbij wijzen op Van Dooren q.q./ABN III en Roeffen q.q./Jaya.
Schrs. menen dat ‘wetenschap’ ook op
andere wijze kan worden bewezen; in
voornoemde arresten mag niet het
tegendeel worden gelezen.
Mr. dr. T.M.C. Arons, TvI 2014/35
Erkenning van een bail-in besluit
van de Single Resolution Board of
DNB in de Verenigde Staten
– In deze bijdrage gaat het over de
effectiviteit van de bail-in methode.
De Single Resolution Board en De
Nederlandsche Bank schrijven de
door grote respectievelijk kleine
Europese banken uitgegeven schulden en schuldinstrumenten af. Buitenterritoriale toepassing is nodig
voor gelijke concurrentie en voldoende bail-in vermogen. Schr. onderzoekt
of de Amerikaanse rechter de bail-in
erkent als schuld(instrument) en
wordt beheerst door Amerikaans
recht. Bail-in is een afwikkelingsmaatregel. Binnen de Europese Unie
is deze erkenning geregeld in de
Sanerings- en liquidatierichtlijn voor
2400
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
banken. Zolang er geen sprake is van
een bijkantoor in de Verenigde Staten erkent de Amerikaanse rechter
op basis van wederkerigheid de Europese bail-in.
Mr. dr. T.T. van Zanten, TvI 2014/36
Geen Nebula, maar Berzona: de
curator heeft toch geen recht op
wanprestatie!
– Op 11 juli 2014 heeft de Hoge Raad
een principieel oordeel geveld over
de mogelijkheden die de curator ten
dienste staan om verbintenissen die
voortvloeien uit door de schuldenaar
vóór faillissement aangegane overeenkomsten niet na te komen. Dat
oordeel staat diametraal op het in
2006 gewezen Nebula-arrest. In deze
bijdrage staan de wenselijkheid en de
potentiële consequenties van deze
onverwachte koerswijziging centraal.
Tijdschrift voor Sport &
Recht
Nr. 2, september 2014
P. Disseldorp
De jeugd heeft de toekomst? Over
de houdbaarheid van UEFA’s home
grown player rule naar Europees
recht
– Steeds meer (top)
ploegen doen een
beroep op een groot
aantal buitenlandse
spelers, waardoor er
minder speelminuten
overblijven voor de
spelers ‘van eigen
bodem’. Dit kan tot gevolg hebben
dat de traditionele band tussen een
club en haar land verloren gaat,
waardoor de lokale supporters zich
wellicht moeilijker met hun favoriete
club kunnen identificeren. Zowel de
FIFA als de UEFA heeft een mogelijke
oplossing aangedragen. In dit artikel
wordt, aan de hand van een aantal
recente ontwikkelingen, ingegaan op
de verhouding tussen het Europees
recht en het initiatief van de UEFA,
de home grown player rule.
1800
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
Berichten industriële
eigendom
5e jrg. nr. 9, september 2014
M. Schut, S. van Loon
Bescherming van knowhow in
Nederland: huidige stand van zaken
en vooruitblik aan de hand van de
ontwerp richtlijn bescherming
bedrijfsgeheimen - Deel II
– Schrs. geven een overzicht van de
concept richtlijn aan de hand van
het voorstel van de Raad van 26 mei
2o14. Ook wordt aandacht besteed
aan de verschillen met het eerdere
concept van de Commissie.
Mediaforum
26e jrg. nr. 9, september 2014
J. Wolswinkel
Open of gesloten? Modernisering
van de landelijke publieke omroep
– Eind 2013 is de zogenaamde
Moderniseringswet aangenomen. De
Mediawet 2008 is gewijzigd ter
modernisering van het stelsel van de
landelijke publieke omroep. Schr.
analyseert de gevolgen van deze
wetswijziging. Hierbij wordt bezien
in hoeverre door de Moderniseringswet andere eisen aan de erkenning
van omroeporganisaties en de toewijzing van zendtijd en budget worden
gesteld dan voorheen het geval was.
Eerst bespreekt schr. wat onder een
‘open’ of ‘gesloten’ landelijke publieke
omroep moet worden verstaan. Vervolgens wordt voor wat betreft de
erkenning van omroeporganisaties
en de verdeling van zendtijd en budget de huidige en nieuwe situatie in
kaart gebracht. Schr. concludeert dat
aan de erkenning van omroeporganisaties ná de Moderniseringswet
zwaardere eisen worden gesteld. Voor
wat betreft de toewijzing van zendtijd en budget lijkt de situatie niet
wezenlijk veranderd. De Raad voor
Cultuur heeft in een advies meerdere
aanbevelingen gedaan die passen bij
een meer open bestel. Of de politiek
in staat is deze wens te verenigen
met de beschikbare beperkte middelen en de wijzigingen door de Moderniseringswet is volgens schr. de
vraag.
J. Lautenback
Financiering van de regionale
publieke omroepen per 1 januari
2014. Wat nu weer?
– De bekostiging van een regionale
publieke omroep is per 1 januari
2014 gewijzigd. Door een wijziging
van de Mediawet 2008 wordt het
budget van deze omroepen overgeheveld van het provinciefonds naar de
Tijdschriften
rijksmediabegroting. Dit wordt ook
wel ‘recentralisatie’ genoemd. Schr.
bespreekt het nut en de noodzaak
van deze recentralisatie en de te verwachten gevolgen daarvan. Naast
aandacht voor dit nieuwe wettelijke
regime bespreekt schr. recente jurisprudentie. De conclusie is dat de
wetswijziging volgens schr. voorlopig
weinig voordelen oplevert voor de
regionale publieke omroep. De Rijksoverheid heeft nog geen afgewogen
beleid, de samenwerking tussen de
regionale omroepen en de publieke
omroep heeft nog geen vorm gekregen en bovendien zijn er bezuinigingen doorgevoerd. Het is volgens schr.
afwachten of het omroepen in deze
setting lukt om hoogwaardig mediaaanbod aan te bieden.
1801
Internationaal privaatrecht
Juridisch up to Date
Nr. 17, 25 september 2014
Mr. drs. E. Hennis
Het eigendomsvoorbehoud in
Nederland, België en Duitsland en
de betekenis van het internationaal
privaatrecht
– Eigendomsvoorbehoud en pand
hebben als doel de positie van degene die deze rechten bedingt te versterken. Schr. onderzoekt het eigendomsvoorbehoud en pandrecht als
het gaat om professionele handelspartijen die grensoverschrijdend goederen kopen en verkopen. Hierbij
staat de vraag centraal wat er met
het eigendom of pandrecht op een
zaak gebeurt wanneer die zaak in
een ander rechtsstelsel terechtkomt.
Omdat Duitsland en België belangrijke handelspartners zijn van Nederland gaat de aandacht voornamelijk
uit naar de rechtsstelsels van die landen. Schr. komt tot de conclusie dat
de goederenrechtelijke gevolgen van
een eigendomsvoorbehoud naar
Nederlands recht minder sterk zijn
dan in België en Duitsland, maar dat
de mogelijkheden tot revindicatie
vergelijkbaar zijn.
Nederlands Internationaal
Privaatrecht
32e jrg. nr. 3, september 2014
J.L. Wauschkuhn
Babel of international litigation:
court language as leverage to attract
international commercial disputes
– This article analyses
whether offering the
option of using a nonnational language as
court language in civil
and commercial litigation is an effective,
feasible and efficient
leverage to make a jurisdiction (or
court) more attractive for international commercial dispute resolution.
The article therefore addresses, firstly, why and how lawmakers would try
to attract legal disputes and, secondly, why and how parties to a dispute
choose a particular jurisdiction. Here,
special attention is paid to the role
of language in the choice of court.
Following this, the most prominent
and most frequently expressed practical and constitutional objections
regarding competition by means of
court language are summarised.
After this theoretical presentation,
the jurisdictions of Germany and
Switzerland are analysed, as
examples, as to their standing in the
present discussion and their role on
the market for international dispute
resolution. It is concluded that the
objections against introducing a nonnational court language outweigh
the mostly economic arguments in
favour, especially considering the
oply minimal positive effects.
1802
maar ze betreffen verschillende
rechtskwesties, procespartijen en
belanghebbenden. Schrs. gaan in op
enkele aspecten betreffende de toegankelijkheid van de combizitting
voor de jeugdige en zijn ouders,
gezien de complexe procedure van
de combizitting.
Mr. dr. B.E.S. Chin-A-Fat, FJR 2014/53
Vijf jaar ouderschapsplan: de
vechtscheiding voorbij?
– In deze bijdrage wordt teruggeblikt
op de periode rond de invoering van
het verplichte ouderschapsplan. Schr.
kijkt naar de initiatieven die toen al
bestonden, welke initiatieven en
onderzoeken daar sindsdien bij zijn
gekomen en stelt de vraag centraal
of de vechtscheiding over vijf jaar
weer echtscheiding kan zijn. Zij concludeert dat verplichte mediation
geen oplossing voor de problematiek
is, maar dat er maatwerk beschikbaar
dient te zijn. Dit maatwerk bestaat
onder andere uit aandacht voor het
relationele in de beginfase van uit
elkaar gaan en concretere begeleiding van contact in een latere fase.
Mr. dr. B. Breederveld, FJR 2014/54
Van de algehele naar de beperkte
gemeenschap in Nederland
– Bij de Tweede Kamer is het initiatiefwetsvoorstel ‘beperkte gemeenschap van goederen’ ingediend. Dit
wetsvoorstel moet ertoe leiden dat
Nederland als wettelijk stelsel ter
regeling van het huwelijksvermogensrecht van echtgenoten en geregistreerd partners, overstapt naar
een stelsel van beperkte gemeenschap van goederen. In deze bijdrage
wordt dit wetsvoorstel nader toegelicht.
Jeugd-, relatie- & erfrecht
FJR
36e jrg. nr. 9, september 2014
Mr. K.E. Hepping,
B.C. Volkers MSc LLM, FJR 2014/52
De toegankelijkheid van de
combizitting voor de jeugdige en
zijn ouders
– Verschillende rechtbanken in
Nederland werken met de zogenaamde combizitting: de gecombineerde
behandeling van verschillende soorten jeugdzaken, waaronder de jeugdbeschermingszaak, de jeugdstrafzaak
en de leerplichtzaak, betreffende één
jeugdige op één zitting. Deze zaken
draaien weliswaar allemaal om
dezelfde persoon – de jeugdige –
1803
Omgevingsrecht
Tijdschrift voor Agrarisch
recht
74e jrg. nr. 9, september 2014
Mr. W.L. Valk, mr. G.M.F. Snijders,
mr. H.A. Verbakel-van Bommel
Het Akkoord van Spelderholt
– Het Akkoord van Spelderholt bevat
hoofdlijnen voor nieuw pachtrecht.
De bij het akkoord betrokken organisaties hebben elk een eigen afweging
gemaakt. Sommige onderdelen zijn
door de verpachters alleen maar aan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2401
Tijdschriften
vaard vanwege de aantrekkingskracht van andere; hetzelfde (maar
wat betreft andere voorstellen) geldt
voor de organisaties die voor de
belangen van de pachters opkwamen.
Als men de betrokken organisaties
vraagt om het akkoord toe te lichten,
hoort men verschillende verhalen.
Dat wil echter niet zeggen dat aan
het Akkoord van Spelderholt geen
coherente visie ten grondslag ligt.
Het tegendeel is het geval; het voorstel van schrs. komt voort uit een
door hen drieën gedeelde analyse
van de huidige situatie en een evenzeer gedeelde visie op wat er moet
gebeuren.
Mr. H.J.M. van Dreumel-Wingens
Mitigeren en compenseren: voer
voor discussie (I)
– In dit artikel (dat in twee delen
verschijnt) bespreekt schr. het arrest
van het Hof van Justitie van 15 mei
2014 naar aanleiding van de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State aan het Hof van Justitie heeft
gesteld met betrekking tot de wegverbreding van de A2. Het Hof van
Justitie volgt de conclusie van advocaat-generaal Sharpston en oordeelt
dat de door de Minister van Infrastructuur en Milieu voorgenomen
aanleg van nieuwe blauwgraslanden
om de negatieve effecten aan
bestaande blauwgraslanden ten
gevolge van de verbreding van de A2
weg te nemen, kwalificeert als compenserende maatregel en niet, zoals
de Minister betoogde, als mitigerende maatregel.
Mr. T.J.H. Verstappen
Insecten als eiwitrijke grondstof
voor veevoeder? Twee vliegen in
één klap?
– De Verordening dierlijke bijproducten bevat beperkende regels voor het
verstrekken van verwerkte dierlijke
eiwitten, waaronder voormalige voedingsmiddelen, aan dieren die voor
de productie van voedsel en andere
dierlijke producten worden gebruikt.
In deze bijdrage worden de juridische
belemmeringen voor de toepassing
van insecten in veevoeders die voortvloeien uit de TSE-Verordening kort
geschetst. Voorts worden enige oplossingsrichtingen aangedragen om
deze juridische belemmeringen weg
te nemen.
Mr. H.C.E.P.J. Janssen,
mr. S. van der Heul
2402
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Mededinging in de landbouw
in het bijzonder in het licht van
de Russische boycot
– Zowel het Europese als het Nederlandse mededingingsrecht kennen
drie pijlers: het kartelverbod; het misbruikverbod en de concentratiecontrole. In dit artikel onderzoeken
schrs. welke mogelijkheden marktpartijen hebben om gezamenlijk een
crisis te lijf te gaan. Deze samenwerking toetsten zij aan het kartelverbod. Het misbruikverbod en de concentratiecontrole laten zij derhalve
buiten beschouwing.
1804
Rechtspleging & procesrecht
Advocatenblad
94e jrg. nr. 10, oktober 2014
P. Louwerse
Voorwaardelijk in vrijheid na
Volkert
– Volkert van der G. werd in mei
2014 voorwaardelijk in
vrijheid gesteld. Bij
zijn vrijlating werd
door hem en zijn
advocaat aanvankelijk
akkoord gegaan met
de voorwaarden
(onder andere locatieverbod). Ongeveer twee maanden na
zijn vrijlating werden de beperkingen door hem voor de Kortgedingrechter met succes aangevochten.
Het Openbara Ministerie heeft tegen
dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Schr. bespreekt de in 2008 ingevoerde voorwaardelijke invrijheidstelling
(v.i.) en de rol van de advocaat daarbij. De Centrale Voorziening Voorwaardelijke invrijheidstelling beslist
of de gedetineerde v.i. krijgt en onder
welke voorwaarden. De voorwaarden
kunnen algemeen of bijzonder zijn.
Doel van de v.i. is het voorkomen van
recidive van de gedetineerde, resocialisatie en bescherming van slachtoffers en nabestaanden. Voor het
opleggen van v.i. moet een reden zijn
en de gestelde voorwaarden moeten
proportioneel zijn. Dat laatste wil
zeggen dat de gedetineerde er bij de
terugkeer in de samenleving niet zo
door moet worden beperkt dat er
niet mee is te leven.
Rechtskundig Weekblad
78e jrg. nr. 3, 20 september 2014
L. Demeyere
De nieuwe Belgische arbitragewet
van 24 juni 2013
– (België) Op 28 juni 2013 verscheen
in het Belgisch Staatsblad de wet van
24 juni 2013 die deel VI van het
Gerechtelijk Wetboek (nieuwe art.
1676 tot 1722 Ger.W.) grondig wijzigt.
Met deze nieuwe arbitragewet, die
gebaseerd is op de Modelwet inzake
internationale handelsarbitrage van
de Commissie van de Verenigde
Naties voor Internationaal Handelsrecht (Uncitral) van 1985, zoals gewijzigd in 2006, schaart België zich in
de rij landen met een zeer vooruitstrevende wetgeving inzake arbitrage, zowel voor nationale als internationale arbitrage. Deze bijdrage geeft
een overzicht van de nieuwe arbitragewet, waarbij de belangrijkste wijzigingen worden toegelicht. Tot slot
wordt het belang beklemtoond van
deze wet om België internationaal te
profileren als een land dat zeer
geschikt is om er ook internationale
arbitrages te laten plaatsvinden.
1805
Sociaal Recht
Tijdschrift voor Sport &
Recht
Nr. 2, september 2014
Dr. mr. S.F.H. Jellinghaus, mr. dr. J. van
Drongelen
De Wet werk en zekerheid: grote
gevolgen voor de sport!
– Het wetsvoorstel Wet werk en
zekerheid is als wet in het Staatsblad
geplaatst. Daarnaast is het inwerkingtredingsbesluit gepubliceerd. De
eerste tranche van deze nieuwe wet
treedt op 1 januari 2015 in werking.
Vervolgens is er een tranche die op 1
juli 2015 en een die op 1 januari
2016 in werking treedt. Tijdens de
parlementaire behandeling van het
wetsvoorstel is het vanuit de sportwereld opvallend stil geweest. Alleen
de voetbalsector heeft zich actief
bemoeid met de inhoud van het
wetsvoorstel. In deze bijdrage wordt
gekeken naar de gevolgen die deze
wet heeft voor de sportsector.
Tijdschriften
Tijdschrift voor Vergoeding
Personenschade
17e jrg. nr. 3, september 2014
Dr. B. Sorgdrager
Beroepsziekten in Europa.
Nederland koploper?
– De Europese Commissie heeft een
rapport gepubliceerd over de aanpak
van beroepsziekten in Europa. Schr.
bespreekt de aanbevelingen en conclusies van de Europese Commissie
en gaat na wat de betekenis hier van
is voor de praktijk in Nederland. De
conclusie is dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen
achterloopt op het gebied van financiële compensatie van slachtoffers
door het ontbreken van een wettelijke regeling. Welke regelingen in
Nederland passend zijn, wordt
momenteel onderzocht. Zo wordt bijvoorbeeld gedacht aan het loslaten
van het principe beroepsziekte en de
uitkering afhankelijk maken van de
mate waarin het werk de gezondheidsschade veroorzaakt. Een verplichte verzekering voor beroepsrisico’s is ook een mogelijkheid of het
aanstellen van een gespecialiseerde
rechter voor werkgerelateerde schade. In sommige CAO’s zijn regelingen
opgenomen voor aanvullende compensatie waarop bij ongevallen en
beroepsziekten een beroep kan worden gedaan. Maar deze regelingen
zijn vaak niet algemeen bekend en
beperkt van aard.
1806
Staats- & bestuursrecht
Nederlands Tijdschrift voor
Bestuursrecht
Nr. 7, september 2014
F.J. van Ommeren, C.J. Wolswinkel,
NTB 2014/23
Naar een Algemene wet
bestuursrecht voor de EU
– Europese autoriteiten handelen
vaak op eenzelfde wijze als nationale
bestuursorganen. Begin 2013 heeft
het Europees Parlement een resolutie
aangenomen waarin de Europese
Commissie wordt verzocht om een
verordening houdende een Europese
wet bestuursprocesrecht. Tegelijk is
vanaf 2009 het internationale onderzoeksnetwerk Research Network on
EU Administration LAw (ReNEUAL)
actief met de ontwikkeling van zogeheten Draft Models Rules on EU
Administrative Procedures. Wat kunnen Nederlandse bestuursrechtjuristen leren van deze ‘Europese regels
van bestuursrecht’. In hoeverre zijn
zij een inspiratiebron voor het Nederlandse algemene bestuursrecht en in
het bijzonder voor de Awb?
G.H. Addink, NTB 2014/24
Europees bestuursrecht in
ontwikkeling: op weg naar
een Europese Awb
– In de ontwikkeling van het Europees bestuursrecht vormt het concept van goed bestuur een cruciaal
element. Bovendien blijkt een nauwe
samenhang te bestaan met de in ontwikkeling zijnde Europese Awb, vooralsnog in de vorm van Model Rules.
Schr. gaat in op de afzonderlijke Boeken van de Model Rules, zoals opgesteld door ReNEUAL, waarbij de
meest opvallende elementen aan de
orde worden gesteld en een relatie
wordt gelegd met het nationale
bestuursrecht.
R.J.M.H. de Greef, N. Jak,
R. Nehmelman, NTB 2014/25
Kroniek Bestuurlijke organisatie
– In deze kroniek komen onder
andere de volgende onderwerpen aan
de orde: openbare lichamen,
bestuursorganen en rechtspersonen;
attributie, delegatie en mandaat; centrale overheid en decentrale overheden; interbestuurlijk toezicht; samenwerking.
T.W. Franssen, B.P.M. van Ravels, B.J.P.G.
Roozendaal, S.A.L. van de Sande,
NTB 2014/26
Kroniek
Overheidsaansprakelijkheid
– In deze kroniek komen worden
onder andere de volgende onderwerpen behandeld: schadevergoeding;
onrechtmatige overheidsdaad; rechtmatige overheidsdaad, nadeelcompensatie; overige vorderingen uit
onrechtmatige overheidsdaad.
Overheid en
Aansprakelijkheid
Nr. 3, september 2014
K.J. de Graaf, H.D. Tolsma,
O&A 2014/50
Rechtmatige overheidsdaad: een rol
voor het specialiteitsbeginsel?
– Kan een benadeelde voor toekenning van nadeelcompensatie in aanmerking komen als zijn belang gelet
op het specialiteitsbeginsel geen rol
speelde in de belangenafweging die tot
het schadeveroorzakende besluit heeft
geleid? De relatie tussen het specialiteitsbeginsel en het recht op
nadeelcompensatie bij
rechtmatige overheidsdaad staat al
geruime tijd in de belangstelling. Het
is de vraag of, en zo ja in hoeverre,
en op welke wijze het specialiteitsbeginsel invloed uitoefent op de plicht
tot het toekennen van nadeelcompensatie.
In deze bijdrage brengen schrs. aan
de hand van literatuur en jurisprudentie in kaart welke rol het specialiteitsbeginsel speelt bij het toekennen
van nadeelcompensatie. Schrs. starten met een terugblik op de relatie
tussen de beide leerstukken. Vervolgen richten ze de aandacht op de
jurisprudentie. Daarna bespreken ze
de mogelijke consequenties van de
introductie van de algemene nadeelcompensatieregeling in titel 4.5 van
de Awb. Schrs. sluiten af met een conclusie.
P.W. den Hollander, O&A 2014/51
Besluitenaansprakelijkheid
en de relativiteit van de
motiveringsplicht: continuïteit
in een nieuw jasje
– In deze bijdrage neemt schr. het
relativiteitsoordeel nader onder de
loep. Het gaat om een primeur. De
Hoge Raad sprak zich niet eerder uit
over de relativiteit van een Awbnorm, op grond waarvan een besluit
door de bestuursrechter is vernietigd.
Om deze primeur te kunnen plaatsen onderscheidt schr. twee varianten van het relativiteitsvereiste, aan
de hand waarvan schr. de rechtspraak van de Hoge Raad over
besluitenaansprakelijkheid en relativiteit bespreek uit achtereenvolgens
de jaren tachtig en negentig en
recentere tijden. Inhoudelijk valt op
dat waar het hof ruimte ziet in de
omstandigheden van het geval aan
te nemen dat aan het relativiteitsvereiste is voldaan, de Hoge Raad zonder meer oordeelt dat dit niet het
geval is, al klinkt in zijn motivering
enige ambivalentie door. De tegenstelling tussen het casuïstisch relativiteitsoordeel van het hof en het
categorisch relativiteitsoordeel van
de Hoge Raad is des te opvallender in
het licht van een andere, eveneens
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2403
Tijdschriften
Amsterdamse zaak, waarin hij zich
ongeveer een jaar eerder uitsprak
over overheidsaansprakelijkheid voor
de overschrijding van de wettelijke
beslistermijn bij de verlening van
een prostitutievergunning, die volgens vaste rechtspraak juist wel
afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad
voegde daaraan toen bovendien toe
dat het voor dergelijke overheidsaansprakelijkheid geen verschil maakt of
de benadeelde al dan niet belanghebbende is.
Tijdschrift voor Religie,
Recht en Beleid
5e jrg. nr. 2, augustus 2014
C. Zoethout
Constitutionele antwoorden op
toenemend pluralistische samenlevingen. Religieuze diversiteit in
Frankrijk, Italië en
Canada
– Gedurende de
afgelopen decennia
zijn westerse samenlevingen in toenemende mate geconfronteerd met
immigratie. Als gevolg van internationale conflicten, de wereldwijde economische crisis en Europees beleid is
het aantal nationaliteiten in de westerse samenlevingen aanzienlijk toegenomen. Samenlevingen die veel
nieuwkomers hebben ontvangen, zijn
geleidelijk aan meer pluralistisch
geworden voor zover het gaat om de
achtergrond, cultuur en religies van
hun inwoners. Dit pluralistische
karakter van de samenleving maakt
het belang om in elk geval een minimum aan constitutionele uitgangspunten te delen des te groter, ook
met het oog op de toekomstige, moggelijk nog meer diverse, samenleving.
In dit artikel wil schr. constitutionele
initiatieven in Frankrijk, Italië en
Québec bespreken met het oog op de
toenemende diversiteit van deze
samenlevingen en gelet op vergelijkbare ontwikkelingen in Nederland. In
hoeverre moet worden tegemoetgekomen aan het behoud van de eigen
cultuur en in hoeverre is een revitalisering van gemeenschappelijke waarden noodzakelijk?
2404
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
1807
Straf(proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Delikt en Delinkwent
44e jrg. nr. 7, september 2014
L.B. Esser, C.E. Dettmeijer-Vermeulen,
DD 2014/48
Mensenhandel op een tweesprong.
De omgang van rechters met de
ruim geformuleerde mensenhandelgedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr
– De tekst van de delictsomschrijving die is neergelegd in art. 273f lid
1 sub 4 Wetboek van Strafrecht (Sr),
één van de mensenhandelvormen,
laat ruimte voor de absorptie van
een groot arsenaal aan gedragingen.
De jurisprudentie laat zien dat rechters verschillende keuzen maken bij
de afbakening van de reikwijdte van
de delictsomschrijving, met als
gevolg dat deze bepaling in de rechtspraak zowel restrictief als extensief
wordt uitgelegd. In dit artikel wordt
de rechtspraak op dit terrein onderzocht. Ook wordt de vraag gesteld
welke rechterlijke benadering de
meest wenselijke is.
Justitiële Verkenningen
40e jrg. nr. 2, september 2014
Themanummer: Met zachte dwang
– In dit themanummer gaat het om
de overheid die het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden. Nudging wordt gezien als een van de
meest veelbelovende technieken om
burgers te helpen een goede gedragskeuze te maken, zonder inbreuk te
maken op hun keuzevrijheid. Enerzijds wordt in dit themanummer het
fenomeen nudging geanalyseerd en
theoretisch geduid. Anderszijds is er
aandacht voor resultaten van wetenschappelijk onderzoek op onder
andere de terreinen van gedragspsychologie en voedingsleer, die eventueel deel kunnen uitmaken van een
alternatieve strategie om menselijk
gedrag te beïnvloeden. Ook wordt
aandacht besteed aan een analyseinstrument voor wet- en regelgeving
dat kan helpen om te bepalen op
welk niveau een interventie (nudging
of anderszins) ter bevordering van
compliance, nuttig is. In het eerste
artikel De geest als aangrijpings-
punt. De betekenis van gedragssturing in veiligheid, gezondheid en
onderwijs bespreken Rik Peeters en
Marc Schuilenburg hoe de overheid
met nudging probeert de burger op
verschillende terreinen een zetje in
de goede richting te geven. Voor veiligheid, gezondheid en onderwijs
worden de werkzame bestanddelen
van nudging benoemd. Dat leert dat
nudging niet moet worden gezien als
een uiting van ‘libertair paternalisme’. Nudging grijpt terug op een
vorm van gedragssturing waarbij de
burger een te disciplineren en te verzorgen categorie van de bevolking is.
Gijs van Oenen stelt in zijn bijdrage
Eerste hulp bij emancipatie: waarom we nudging nodig hebben dat
waar het gaat om de mogelijkheden
voor de overheid om gedrag van burgers te beïnvloeden, de liberale visie
en de visie van Michel Foucault
tegenover worden elkaar gesteld.
Daartegenover wordt de eigen theorie van de ‘interactieve metaalmoeheid’ geplaatst, met de vraag naar de
beoordeling van de invloed die de
overheid op de burger wil uitoefenen
en het verschijnsel nudging. Nudging
is onder bepaalde voorwaarden niet
slechts acceptabel maar juist aanbevelenswaardig. In het artikel
Gedragsbeïnvloeding via voeding.
Enkele toepassingen besproken stelt
Ap Zaalberg dat menselijk gedrag
kan worden verklaard uit de psychosociale omgeving maar ook vanuit de
biologie van de mens. In het bijzonder wordt gekeken naar de invloed
van voedingsstoffen, met speciale
aandacht voor omega-3-vetzuren en
suiker. Veel nader onderzoek naar
deze vragen is gewenst. In hun bijdrage Indammen van sociale agressie met dynamische verlichting. Het
De-escalate-project in Eindhoven
kondigen Antal Haans en Yvonne de
Kort een komend onderzoek aan naar
de mogelijkheden om middels verlichting en lichteffecten een matigende invloed uit te oefenen op
agressie van burgers. Het betreft
onder meer een onderzoek in de
Eindhovense uitgaansstraat Stratumseind. Zoals Henk Elffers uiteenzet in zijn artikel Compliance analyseren met behulp van het WillenKunnen-Durven-model kunnen
bepaalde regels worden getoetst met
het zogenaamde Willen-Kunnen-Durven-model om na te gaan of burgers
Tijdschriften
bereid zijn zich aan die regels te houden. Zo kunnen voorgenomen of ter
discussie staande overheidsmaatregelen snel worden doorgelicht. Vervolgens ligt een empirische toetsing
in de rede.
cifieke Privacy Enhancing Technology
(een browser plugin) kan worden
ingezet voor het onderzoeken van
online tracking op grote datasets
zoals die van de Rijksoverheid.
Strafblad
1808
12e jrg. nr. 4, oktober 2014
Mr. dr. J.B.J. van der Leij
De staat van onze informationele
privacy binnen het domein van
opsporing, vervolging en
berechting van strafbare feiten
– Het strafrechtelijk
optreden is zich in
het laatste decennium meer gaan richten op preventie en
risicobestrijding
vanuit het perspectief van de strijd
tegen het terrorisme en andere vormen van zware criminaliteit. Er is
een sterke focus op het verzamelen
en bewaren van privacygevoelige
gegevens en de rol van de informatietechnologie is toegenomen. Maar
begin dit jaar deed het Europees Hof
van Justitie twee opmerkelijke uitspraken die een mogelijk keerpunt
aangeven in deze ontwikkeling.
Mr. M.G.J.M. van der Staak
De individuele, relationele en maatschappelijke waarde van privacy
– In dit artikel wordt nader ingegaan
op de verschillende waarden die door
het recht op privacy worden
beschermd en wordt bekeken of, en
zo ja hoe, de maatschappelijke waarde van privacy wordt beschermd in
de rechtspraak van het EHRM.
Dt. T. Timan, prof. dr. E.J. Koops
Sociale media en surveillance: over
verschuivende rollen en vervagende
grenzen
– Sociale media en het toenemende
delen van gegevens heeft gevolgen
voor surveillance in de publieke
ruimte, zowel voor de taak van de
politie als voor de privacy van burgers.
Drs. L.C. van der Velden
Rijksoverheidswebsites en de
economie van online data
– Dit artikel bespreekt hoe een spe-
Vreemdelingenrecht
A&MR
5e jrg. nr. 7, september 2014
J. Reijven MSc, dr. mr. J. van Wijk
Probleem opgelost? Hoe van asiel
uitgesloten vermeeende oorlogsmisdadigers toch rechtmatig in de
EU kunnen verblijven
– Asielzoekers die op grond van art.
1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsstatus krijgen, komen in een
juridisch limbo terecht als ze ook
niet kunnen worden teruggestuurd
naar het land van herkomst. Het ziet
ernaar uit dat een aantal van deze
mensen via de Europaroute alsnog
een status kan verkrijgen. Een zaak
die bij staatssecretaris Teeven op
bezwaren stuit, maar die wel een
praktische oplossing biedt om een
‘universele verbanning’ te voorkomen, betogen schrs.
Mr. dr. K.M. de Vries
Inburgeringseisen getoetst door de
Europese rechters
– Voldoen de inburgeringseisen in
de Wet inburgering buitenland aan
de normen die Europese regelgeving
ons oplegt? Schr. constateert op
grond van de zaken Dogan, K en A en
Biao: de kosten van het inburgeringsexamen en de beperkte ontheffingsmogelijkheden kunnen weleens strijdig zijn met Europees recht. En het is
zeer wel denkbaar dat Nederland
ongeoorloofd onderscheid maakt
tussen Nederlanders en migranten,
en tussen westerse en niet-westerse
migranten.
Mr. R. Bruin, mr. S. Oukil
Slachtoffers mensenhandel
voldoende beschermd? Het sepot
van aangiften van Nigeriaanse
slachtoffers
– De meeste zaken van Nigeriaanse
(vermeende) slachtoffers van mensenhandel worden geseponeerd. Er
zijn twijfels of dit terecht gebeurt.
Schrs. bespreken of die twijfel terecht
is, en of de veiligheid van (vermeende) slachtoffers, ongeacht de uitkomst van de strafzaak, voldoende
gewaarborgd is. De conclusie luidt
dat zowel naar de sepots als naar de
opvang in Nigeria nader onderzoek
moet worden gedaan.
Drs. E.A. Besselsen
De praktijk van de habeas corpus
procedure
– Schr. deed onderzoek naar de gang
van zaken bij beroep tegen (voortduren van) de maatregel van vreemdelingendetentie. Het levert een somber beeld op van standaardmatig
procederen, onvoldoende aandacht
voor de detentie-omstandigheden en
het inzetten van lichtere middelen,
verkeerde veronderstellingen bij de
betrokken partijen en het afschuiven
van verantwoordelijkheden.
Prof. dr. G.R. de Groot
Vrijwilige verwerving
nationaliteit moeder, gedwongen
verlies Nederlanderschap
– Terwijl ‘latente Nederlanders’ met
een Nederlandse moeder een een
niet-Nederlandse vader bij het uitoefenen van hun optie veelal ook hun
andere nationaliteit behouden, kunnen Nederlanders bij wie de nationaliteit van de ouders andersom is
(niet-Nederlandse moeder, Nederlandse vader) het Nederlanderschap
door een keuze voor de nationaliteit
van de moeder verliezen. Ten
onrecht, zegt schr.
J. van Breda, K. Zwaan
Kroniek Advisering
Deze kroniek bestrijkt de periode
april 2013 tot en met juli 2014. Achtereenvolgens wordt aandacht
besteed aan medische adviezen,
documentenonderzoek, waarbij ook
aandacht wordt besteed aan de vergoeding van kosten van contraexpertises, algemene en individuele
ambtsberichten en overige deskundigenadviezen, waaronder de taalanalyse en het leeftijdsonderzoek.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2405
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Bewaren DNA-gegevens en
vingerafdrukken
1809 - Besluit houdende wijziging
van het Besluit DNA-onderzoek in
strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet herziening ten nadele
– Dit besluit voorziet in een regeling
om in verband met de Wet herziening ten nadele de DNA-gegevens en
vingerafdrukken van vrijgesproken
personen onder stringente voorwaarden te bewaren.
In de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel dat ten grondslag heeft
gelegen aan de Wet herziening ten
nadele is aangekondigd dat met het
oog op de herziening ten nadele op
grond van een novum regels zullen
worden gesteld voor het verwerken
van celmateriaal en DNA-profielen
(verder: DNA-gegevens) en vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging1 (Kamerstukken II
2008/09, 32044, 3, blz. 25–28). Het
bewaren van deze gegevens is nodig
om in voorkomende gevallen een
herziening ten nadele op grond van
een novum mogelijk te maken (zie
paragraaf 1.2). De grote lijnen van de
regeling zijn in de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel (t.a.p.)
beschreven. Dit besluit voorziet in
deze bewaarregeling door het Besluit
DNA-onderzoek in strafzaken (verder:
DNA-Besluit) en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (verder: BIVV) zodanig
aan te passen dat in die besluiten
regels worden gesteld voor de verwerking van DNA-gegevens respectievelijk vingerafdrukken van personen
die zijn vrijgesproken. In lijn met
hetgeen daarover in de kamerstukken is gezegd, is de in dit besluit
voorziene regeling aan stringente
2406
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
voorwaarden gebonden. Bovendien is
in dit besluit uitvoering gegeven aan
enkele tijdens de parlementaire
behandeling van het aan de Wet herziening ten nadele ten grondslag liggende wetsvoorstel gedane toezeggingen.
• De DNA-gegevens en vingerafdrukken worden slechts verwerkt bij vrijspraken die op grond van een novum
kunnen worden herzien (artikel 482a,
eerste lid, aanhef en onder a, Sv). De
toezegging gedaan aan de Eerste
Kamer dat in beleidsregels van het
openbaar ministerie zal worden vastgelegd dat een herziening alleen kan
worden aangevraagd in geval van
een misdrijf waarbij de dood van een
ander opzettelijk is veroorzaakt heeft
ook zijn weerslag gekregen in dit
besluit; de gegevens van gewezen
verdachten worden derhalve slechts
bewaard bij vrijspraken die betrekking hebben op opzettelijk begane
misdrijven met een dodelijke afloop,
waarbij de dood van een ander opzettelijk is veroorzaakt.
• De DNA-gegevens en vingerafdrukken worden uitsluitend bewaard en
gebruikt met het oog op een eventuele herziening ten nadele.
• Onderzoek met DNA-gegevens en
vingerafdrukken van een gewezen
verdachte kan alleen plaatsvinden op
vordering van de officier van justitie
en in opdracht van de rechter-commissaris.
• Indien in opdracht van de rechtercommissaris een vergelijking met
het DNA-profiel of de vingerafdrukken van de gewezen verdachte plaatsvindt, wordt de gewezen verdachte,
zodra het belang van het onderzoek
dat toelaat, van het resultaat van de
vergelijking schriftelijk in kennis
gesteld.
• Omdat de herzieningsprocedure
ten nadele niet kan plaatsvinden
wanneer het recht tot strafvordering
is verjaard (zie artikel 482b, derde lid,
onder b, Sv), is voorzien in bewaartermijnen die aansluiten bij de verjaringstermijnen.
• De DNA-gegevens en vingerafdrukken van de gewezen verdachten worden bovendien vernietigd zodra naar
het oordeel van de officier van justitie (onomstotelijk) vaststaat dat herziening ten nadele op grond van een
novum in de toekomst uitgesloten is.
Inwerkingtreding m.i.v. 01-11-2014.
Besluit van 17-09-2014, Stb. 2014, 335
Handhaving Woningwet
Inwerkingtreding
1810 - Besluit houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet tot wijziging van de
Woningwet in verband met het versterken van het handhavingsinstrumentarium (Stb. 2014, 249)
– De wet treedt in werking met
ingang van 1 januari 2015.
Inwerkingtredingsbesluit van 08-09-2014, Stb. 2014, 341
Nieuwe
wetsvoorstellen
Wet studievoorschot
1811 - Wetsvoorstel (19-09-2014) tot
wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met
de introductie van een nieuw stelsel
van studiefinanciering in het hoger
onderwijs en de uitvoering van een
toekomstgerichte onderwijsagenda
voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)
– Het voorliggende wetsvoorstel
bevat een voorstel voor hervorming
van het studiefinancieringsstelsel in
het hoger onderwijs. De basisbeurs
verdwijnt, en maakt plaats voor een
sociale leenvoorziening die de overheid voor alle studenten ter beschikking stelt: het studievoorschot. Studenten kunnen het gewenste bedrag
lenen tegen een voordelige rente en
hoeven na hun afstuderen nooit
meer dan 4% van hun meerinkomen
in te zetten voor aflossing. De terugbetaaltermijn wordt verlengd naar 35
jaar. Oud-studenten die het wettelijk
minimumloon verdienen of minder,
hoeven niet terug te betalen. De aanvullende beurs wordt verhoogd voor
die studenten van wie de ouders niet
genoeg verdienen om hun aandeel
(volledig) bij te kunnen dragen aan
de studie. Deze beurs wordt voor de
laagste inkomensgroepen significant
hoger dan de huidige aanvullende
beurs, zodat deze studenten in beginsel niet meer studievoorschot nodig
hebben dan hun leeftijdsgenoten
met ouders die een hoger inkomen
hebben. Studenten die een functiebeperking hebben en daardoor
studievertraging oplopen, kunnen
Wetgeving
aanspraak maken op een nieuwe
voorgestelde tegemoetkomingsregeling, naast de mogelijkheden die er
ook nu al voor hen zijn.
De ov-kaart blijft onderdeel van het
stelsel van studiefinanciering. Studenten kunnen zo blijven reizen
naar de studie of stage van hun keuze, zonder dat de afstand een beperkende factor vormt door bijkomende
kosten. Onderwijsinstellingen worden hiermee ondersteund in hun
beweging naar meer samenwerking
en naar meer profilering en specialisatie van individuele instellingen of
locaties. Ook minderjarige studenten
die een opleiding in het mbo volgen,
krijgen recht op de reisvoorziening;
het is voor hen immers evengoed
van belang om een opleiding of stage
te volgen die het beste bij hen past,
zonder dat zij in hun keuze beperkt
worden door hoge reiskosten.
Met deze hervorming van het studiefinancieringsstelsel, komen er middelen vrij op de rijksbegroting om extra
te investeren in de kwaliteit van het
hoger onderwijs en aan onderwijs
gerelateerd onderzoek. Dit wetsvoorstel betreft - blijkens de memorie van
toelichting - geen bezuinigingsmaatregel, maar een stelselwijziging die
onder meer tot doel heeft geld te
investeren in de kwaliteit van het
hoger onderwijs.
Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nrs. 1-4
ondersteuning van alle slachtoffers
van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, (4) internationale samenwerking bevorderen teneinde geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld
uit te bannen, en (5) ondersteuning
en bijstand bieden aan organisaties
en rechtshandhavende instanties
teneinde effectief samen te werken
ten behoeve van het aannemen van
een integrale aanpak om geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld
uit te bannen.
De meeste uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen stemmen overeen met het Nederlandse beleid ten
aanzien van de aanpak van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld
en de voorzieningen die daartoe in
Nederland zijn getroffen. Ook in de
verplichtingen bepaalde gedragingen
strafbaar te stellen, ruime extraterritoriale rechtsmacht te vestigen en
afdoende verjaringstermijnen te
waarborgen wordt voorzien in de
huidige Nederlandse wetgeving.
Slechts op een beperkt aantal punten
moeten het Nederlandse Wetboek
van Strafrecht en de Uitleveringswet
worden aangepast. In een afzonderlijk wetsvoorstel tot uitvoering van
het Verdrag worden deze aanpassingen geregeld. Het wetsvoorstel tot
uitvoering van het Verdrag wordt
gelijktijdig met dit voorstel van rijkswet ingediend.
Kamerstukken II 2014/15, 34 038, nrs. 1-4
Verdrag ter bestrijding van
geweld tegen vrouwen
1812 - Voorstel van rijkswet (23-092014) houdende goedkeuring van het
op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand
gekomen Verdrag van de Raad van
Europa inzake het voorkomen en
bestrijden van geweld tegen vrouwen
en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233)
– Het Verdrag heeft zoals blijkt uit
artikel 1 de volgende doelstellingen:
(1) vrouwen beschermen tegen alle
vormen van geweld en geweld tegen
vrouwen en huiselijk geweld voorkomen, vervolgen en uitbannen, (2) bijdragen aan de uitbanning van alle
vormen van discriminatie van vrouwen en wezenlijke gelijkheid van
vrouwen en mannen bevorderen,
mede door de eigen kracht van vrouwen te versterken, (3) een allesomvattend kader opzetten met beleid en
maatregelen ter bescherming en
Uitvoeringswet bestrijding
geweld tegen vrouwen
1813 - Wetsvoorstel (23-09-2014) tot
uitvoering van het op 11 mei 2011 te
Istanboel tot stand gekomen Verdrag
van de Raad van Europa inzake het
voorkomen en bestrijden van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld
(Trb. 2012, 233)
– De Nederlandse wetgeving moet op
een drietal punten worden aangepast
om te kunnen voldoen aan de uit het
Verdrag voortvloeiende verplichtingen. De eerste wijziging betreft een
aanvulling van de verjaringsregeling
neergelegd in artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel). De tweede wijziging betreft de
introductie van een nieuwe strafbaarstelling in verband met de
voorbereiding van huwelijksdwang
(artikel I, onderdeel B, van dit wetsvoorstel). De derde wijziging betreft
een aanvulling van de Uitleveringswet (artikel II van dit wetsvoorstel).
Kamerstukken II 2014/15, 34 039, nrs. 1-4
Instellingswet RVS
1814 - Wetsvoorstel (23-09-2014) tot
instelling van een vast college van
advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de
Raad voor volksgezondheid en
samenleving)
– Op dit moment zijn op het beleidsterrein van het Ministerie van VWS
twee strategische adviesraden werkzaam, te weten de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) en
de Raad voor de volksgezondheid en
zorg (RVZ). Deze beide adviesraden
worden met dit wetsvoorstel vervangen door de Raad voor volksgezondheid en samenleving (RVS). De
belangrijkste reden om nu tot het
samenvoegen van de RMO en RVZ
(het is eerder ook wel overwogen
maar nooit zover gekomen) over te
gaan is dat het klassieke onderscheid
tussen preventie, zorg en welzijn vervaagt; de herzieningen van de verschillende (zorg)stelsels spelen hierbij een belangrijke rol. In dit verband
kunnen worden genoemd de transitie van de jeugdzorg, de herziening
van de langdurige zorg, maar ook de
organisatie van de zorg dichtbij. Deze
herzieningen spelen een belangrijke
rol in het integreren van het sociale
domein (het domein van de RMO) en
het gezondheidszorgdomein (het
domein van de RVZ). Zeker op lokaal
niveau ontmoeten de bestaande
adviesterreinen van RMO en RVZ
elkaar.
Kamerstukken II 2014/15, 34 040, nrs. 1-4
Veiligheid olie- en
gasactiviteiten
1815 - Wetsvoorstel (24-09-2014) tot
wijziging van de Mijnbouwwet, de
Wet milieubeheer en de Wet op de
economische delicten in verband
met implementatie van richtlijn nr.
2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013
betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot
wijziging van richtlijn 2004/35/EG
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2407
Wetgeving
(PbEU 2013, L 178)
– De richtlijn heeft tot doel de kans
op zware ongevallen met betrekking
tot olie- en gasactiviteiten op zee verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken. Hiertoe verbetert de
richtlijn de voorwaarden voor een veilige opsporing en winning van olie en
gas op zee en scherpt reactiemechanismen bij zware ongevallen aan. Op
die manier wordt het mariene milieu
beter tegen verontreiniging
beschermd. Dit is in het belang van
andere gebruikers van de zee en de
kust, zoals de visserij en het toerisme,
maar ook voor de olie- en gasindustrie zelf. De richtlijn heeft daarnaast
tot doel de regels over de veiligheid
van offshore olie- en gasactiviteiten te
harmoniseren door in één richtlijn
zowel regels te stellen over de veiligheid van werknemers als over
bescherming van het milieu.
Om deze doelstellingen te bereiken,
legt de richtlijn verschillende verplichtingen op aan partijen die
betrokken zijn bij de olie- en gaswinning. Daarnaast verplicht de richtlijn
onder meer de lidstaten om nauwer
samen te werken, vooral wanneer er
sprake is van grensoverschrijdende
gevolgen van een ongeval.
Het is vast kabinetsbeleid dat ten
opzichte van een richtlijn geen aanvullend nationaal beleid wordt opgenomen. De richtlijn is gericht op het
voorkomen van zware ongevallen op
zee en het beperken van de gevolgen
van ongevallen op zee. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld een groot
deel van de bepalingen dat volgens
de richtlijn op zee wordt voorgeschreven ook op land toe te passen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 041, nrs. 1-4
OV-chipkaartsysteem
1816 - Wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met de
invoering van delegatiebepalingen
voor de regulering van het systeem
van vervoersbewijzen, betaalwijzen
en betaaldienstverlening in het
openbaar vervoer
– Deze wijziging van de Wet personenvervoer 2000 (hierna te noemen:
Wp 2000) schept aanvullende mogelijkheden om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels
te stellen met betrekking tot een
aantal concessieoverstijgende aspec-
2408
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
ten van het systeem van vervoerbewijzen, betaalwijzen en betaaldienstverlening in het openbaar vervoer,
zoals dat thans bestaat in de vorm
van het OV-chipkaartsysteem. Dit is
in het belang van de reiziger bij een
toegankelijk en gebruiksvriendelijk
openbaar vervoer, van interoperabiliteit tussen de verschillende concessiegebieden en vervoerssystemen en
in het belang van een goed functionerende betaalmarkt in het openbaar vervoer. Dit in gevallen waarin
zelfregulering tussen de concessiepartijen in het openbaar vervoer
onvoldoende waarborgen oplevert
voor nationale belangen die de vervoersconcessies overstijgen. De regels
die op grond van dit wetsvoorstel bij
of krachtens algemene maatregel
van bestuur kunnen worden gesteld,
grijpen aan bij het beleid en uitvoering van concessiepartijen in het
openbaar vervoer en het daarop te
houden toezicht door de Autoriteit
Consument en Markt of de Inspectie
Leefomgeving en Transport. Dit wetsvoorstel is gebaseerd op de in de
Hoofdlijnennotitie wetgevingstraject
OV-chipkaart geformuleerde uitgangspunten voor een systeem van
geconditioneerde zelfregulering.
IenM (19-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening (EG) nr. 1370/2007 van het
Europees Parlement en de Raad van
de Europese Unie van 23 oktober
2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de
weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad
en Verordening (EEG) nr. 1107/70
van de Raad (PbEU L 315).
– Brief over verordening 869/2014/
EU, die een kader biedt waarbinnen
nieuwe diensten voor internationaal
personenvervoer per spoor mogen
en moeten worden toegelaten.
Kamerstukken II 2014/15, 34 042, nrs. 1-4
Brief van de voorzitter van de vaste
cie. voor VWS aan de voorzitter van
de Eerste Kamer (23-09-2014) over
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet marktordening gezondheidszorg
en enkele andere wetten, teneinde te
voorkomen dat zorgverzekeraars zelf
zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij
zelf zeggenschap hebben.
– Brief over het verzoek om voorlichting aan de Afdeling advisering van
de Raad van State.
1817
Vervolgstukken
Acceptatierecht bijzonder
onderwijs
Brief van het lid Ypma (30-09-2014)
over het initiatiefwetsvoorstel houdende wijziging van de Wet op het
primair onderwijs, de Wet op het
voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake toelating tot bijzondere onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers
die, of van wie de wettelijk vertegenwoordigers, de grondslag van de
instelling niet onderschrijven.
– Brief over de overname van de verdediging van het initiatiefvoorstel.
Kamerstukken II 2014/15, 32 376, nr. 43
Rijden onder invloed drugs
Brief van de Minister van VenJ (2409-2014) over het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wegenverkeerswet
1994 in verband met het verbeteren
van de aanpak van het rijden onder
invloed van drugs.
– Brief van de minister ter aanbieding van het rapport ‘Analytische
grenswaarden voor drugs’.
Kamerstukken II 2014/15, 32 859, nr. 16
Verticale integratie zorg
Kamerstukken I 2014/15, 33 362, B
Afschaffing plusregio’s
Verslag van een schriftelijk overleg
(20-09-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele
andere wetten in verband met de
afschaffing van de plusregio’s.
Kamerstukken I 2014/15, 33 659, D
Kamerstukken II 2014/15, 30 417, nr. 10
Wanbetalers zorgverzekering
Aanbesteding
openbare dienstcontracten
personenvervoer
Nader verslag (26-09-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Zorgverzekeringswet in verband met
verbetering van de maatregelen bij
niet-betalen van de premie en de
Brief van de Staatssecretaris van
Wetgeving
bestuursrechtelijke premie en enkele
andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen).
(nr. 158) en brief over onder meer
mogelijk tegenstrijdige elementen in
amendementen (nr. 171).
Kamerstukken II 2014/15, 33 683, nr. 30
Kamerstukken II en I 2014/15, 33 891, nrs. 158 en 171
en C
Institutionele wijzigingen
decentraal bestuur
Voorlopig verslag (30-09-2014) over
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Gemeentewet, de Provinciewet, de
Wet openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen).
Kamerstukken I 2014/15, 33 691, B
Acquisitiefraude
Nota n.a.v. het verslag (26-09-2014)
bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek in verband met het tegengaan van acquisitiefraude door het
doen van misleidende mededelingen
jegens diegenen die handelen in de
uitoefening van hun beroep, bedrijf
of organisatie en wijziging van het
Wetboek van Strafrecht in verband
met de strafbaarstelling van acquisitiefraude.
Digitale ontsluiting
beschermde werken
Eindverslag (30-09-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Auteurswet en de Wet op de naburige
rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr.
2012/28/EU inzake bepaalde
toegestane gebruikswijzen van verweesde werken.
Kamerstukken I 2014/15, 33 892, B
Kamerstukken I 2014/15, 33 791, B
Opzegging Haags
Erfrechtverdrag
Nota n.a.v. het verslag (30-09-2014)
bij het wetsvoorstel tot goedkeuring
van het voornemen tot opzegging
van het op 1 augustus 1989 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
inzake het recht dat van toepassing
is op erfopvolging.
Kamerstukken II 2014/15, 33 854, nr. 5
Langdurige Zorg
Brieven van de Staatssecretaris van
VWS (22-09-2014 (nr. 158) en 24-092014 (nr. 171)) en tekst van het gewijzigd voorstel van wet (25-09-2014
(C)) inzake de regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn
aangewezen op langdurige zorg (Wet
langdurige zorg).
– Brief over onder meer de uitkomsten van het overleg met ZN, cliënten
met extramurale AWBZ-indicatie en
Wlz-profiel en pgb-tarieven in Wlz
Verbetering toezicht zorg
Verslag (30-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
marktordening gezondheidszorg en
enkele andere wetten in verband met
het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving.
Kamerstukken II 2014/15, 33 980, nr. 5
Nader voorlopig verslag (30-09-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de
Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/EU
betreffende energie-efficiëntie.
Kamerstukken I 2014/15, 33 913, C
Bedrijveninvesteringszones
Voorlopig verslag (30-09-2014) over
het wetsvoorstel tot verduidelijking
van de rookverboden in de Tabakswet, met inbegrip van een algemeen
rookverbod in de horeca.
Kamerstukken II 2014/15, 33 972, nrs. 9-10
Energie-efficiëntie
Kamerstukken II 2014/15, 33 712, nr. 8
Verduidelijking rookverbod
sen (Wet aanpassing financieel toetsingskader).
– Brief ter aanbieding van de
0ntwerpwijziging van het Besluit
financieel toetsingskader pensioenfondsen en het Besluit uitvoering
Pensioenwet en de Wet verplichte
beroepspensioenregeling.
Voorlopig verslag (30-09-2014) over
het wetsvoorstel houdende regels
voor bedrijveninvesteringszones (Wet
op de bedrijveninvesteringszones).
Kamerstukken I 2014/15, 33 917, B
Quotum arbeidsbeperkten
Brief van de Staatssecretaris van SZW
(23-09-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet financiering
sociale verzekeringen in verband
met een heffing bij het niet voldoen
aan de quotumdoelstelling (Wet
banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten).
– Brief met de uitvoeringstoets van
de Belastingdienst op zowel het wetsvoorstel als de lagere regelgeving.
Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 6
Beperking gemeenschap van
goederen
Brief van de Minister van BZK (19-092014) over het inititatiefwetsvoorstel
van de leden Fokke, Voortman
en Schouw tot wijziging van de Wet
raadgevend referendum houdende
opneming van twee bepalingen: een
opkomstdrempel en een horizonbepaling.
– Brief over de bekrachtiging van de
wetsvoorstellen inzake het raadgevend en correctief referendum.
Advies van de afdeling advisering
van de Raad van State (30-09-2014),
voorstel van wet zoals gewijzigd n.a.v.
het advies van de afdeling advisering
van de Raad van State (30-09-2014)
en hernieuwde memorie van toelichting (30-09-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel van de leden BerndsenJansen, Recourt en Van Oosten tot
wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet
teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te
beperken.
Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 6
Kamerstukken II 2014/15, 33 987, nrs. 4-6
Financieel toetsingskader
pensioenen
Wederverkoop kabelaanbod
Opkomstdrempel en
horizonbepaling referendum
Brief van de Staatssecretaris van SZW
(23-09-2014) en nota n.a.v. het verslag
(23-09-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Pensioenwet, de
Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband
met aanpassing van het financieel
toetsingskader voor pensioenfond-
Verslag (25-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet en de Mediawet
2008 omtrent verplichtingen voor
aanbieders van programmadiensten.
Kamerstukken II 2014/15, 33 991, nr. 4
Passend onderwijs
Verslag (29-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2409
Wetgeving
het voortgezet onderwijs in verband
met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en
pro in passend onderwijs).
Kamerstukken II 2014/15, 33 993, nr. 5
Belastingwet 2015
Nota van verbetering (30-09-2014) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van
enkele belastingwetten en enige
andere wetten (Belastingplan 2015).
Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 7
Bronbescherming strafzaken
Nota van vebetering (20-09-2014) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van
het Wetboek van Strafvordering tot
vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring
(bronbescherming in strafzaken).
Kamerstukken II 2014/15, 34 032, nr. 5
1818
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Glijdende schaal criminele
vreemdelingen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(19-09-2014) bij de aanbieding van
het WODC-rapport ‘Aanscherpingen
glijdende schaal, geschatte resultaten
van recente en voorgenomen aanscherpingen’.
– Aanleiding voor het WODC-onderzoek vormde de afspraak in het
regeerakkoord om criminele vreemdelingen eerder uit te zetten. Daartoe
heeft de staatssecretaris een voorstel
tot aanscherping van de glijdende
schaal gemaakt. De Raad van State
adviseerde daarop eerst de effecten
van vorige aanscherpingen en de verwachte effectiviteit van het voorstel
in kaart te brengen. De bewindsman
heeft daarom het WODC gevraagd te
onderzoeken wat de mogelijke effecten zijn van het voorstel en welke
gevolgen de aanscherpingen van
2010 en 2012 hebben gehad. De
belangrijkste conclusie van het
2410
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
onderzoek is dat een verdere aanscherping van de glijdende schaal,
conform voorstel, niet of nauwelijks
leidt tot meer verblijfsbeëindigingen
van derdelanders. Daarom zal thans
de glijdende schaal nog niet verder
worden aangescherpt. De staatssecretaris zal andere mogelijkheden
bezien. Wel hanteert de IND nu een
nieuwe werkwijze met betrekking tot
de toepassing van de huidige glijdende schaal. Deze werkwijze, die in
2013 bij wijze van pilot is toegepast,
houdt in dat alle criminele derdelanders met rechtmatig verblijf direct
na een onherroepelijke veroordeling
aan de glijdende schaal worden
getoetst. De IND ontvangt de informatie over de veroordeling nu automatisch van de Justitiële Informatiedienst. Door de snellere toetsing
kan nu eerder tot verblijfsbeëindiging en uitzetting worden overgegaan. Op deze manier wordt de periode dat criminele derdelanders nog
gebruik kunnen maken van voorzieningen ook verkort. Daarnaast is er
minder tijd voor de opbouw van een
sterk verblijfsrecht.
Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1891
Vreemdelingenketen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(17-09-2014) over de verbetermaatregelen in de vreemdelingenketen.
– In de brief wordt ingegaan op de te
realiseren maatregelen en de concrete planning die daaraan verbonden
is. In bijlage is een overzicht meegestuurd van de verbetermaatregelen
inclusief richttermijnen. Deze maatregelen – die voortvloeien uit de dialoog met de Kamer over de onderzoeksrapporten ‘Veiligheid van
vreemdelingen’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de ‘Monitor
Vreemdelingenketen’ van de Inspectie Veiligheid en Justitie – zijn geclusterd onder vijf verbeterthema’s.
Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1892
Langdurig verblijvende
kinderen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(24-09-2014) over de uitvoering
van de overgangsregeling langdurig
verblijvende kinderen en het aantal
verleende discretionaire vergunningen bij deze groep.
– Voorwaarde om in aanmerking te
komen voor deze regeling was dat
de vreemdeling in beeld moet zijn
gebleven van de rijksoverheid. De
afgelopen maanden zijn gebruikt om
‘buiten beeld’-zaken nader te beoordelen, onder meer op eventuele
schrijnendheid. Bij deze nadere
beoordeling is de door burgemeesters aangeleverde informatie betrokken. In eerste aanleg zijn 98 minderjarige hoofdpersonen afgewezen
enkel omdat ze langer dan de toegestane periode buiten beeld zijn
geweest van de rijksoverheid. Het
ging hierbij om 92 gezinnen. Inclusief gezinsleden betrof dit in totaal
297 personen. Van die 92 gezinnen
hebben of krijgen er in totaal 50
gezinnen alsnog een verblijfsvergunning. In totaal gaat het om 158 personen. In het geval van 27 gezinnen
heeft de staatssecretaris aanleiding
gezien om gebruik te maken van zijn
discretionaire bevoegdheid. In de
overige 23 zaken is of wordt op andere gronden, buiten de discretionaire
bevoegdheid, alsnog een vergunning
verleend.
Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1893
Handhaving
mededingingsregels
Brief van de Minister van BuZa (1909-2014) met een fiche inzake een
Mededeling handhaving EU-mededingingsregels.
– De mededeling is opgesteld ter
gelegenheid van het feit dat er tien
jaar verstreken is sinds Verordening
1/2003 voor het eerst werd toegepast. De verordening introduceerde
rechtstreekse toepassing van alle
EU-mededingingsregels door nationale mededingingsautoriteiten
(nma’s) en nationale rechterlijke
instanties en nauwere samenwerking
tussen de Commissie en nma’s. De
mededeling evalueert de handhaving
door de Commissie en nma’s in deze
tien jaar en blikt vooruit op mogelijke maatregelen voor een verbetering
van de handhaving van de mededingingsregels door nma’s.
Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1907
Handhaving Drank- en
Horecawet
Brief van de Staatssecretaris van
VWS (25-09-2014) de gemeentelijke
preventie- en handhavingsplannen
m.b.t. de Drank- en Horecawet (DHW).
– Het Nederlands Instituut voor
Alcoholbeleid STAP heeft informatie
verzameld over de stand van zaken
Wetgeving
van de gemeentelijke preventie- en
handhavingsplannen en de stand
van zaken van het toezicht op de
naleving van de DHW. Uit het rapport blijkt dat 44% procent van de
gemeenten haar preventie- en handhavingsplan heeft vastgesteld. Veel
gemeenten hebben aangegeven toezicht te houden, namelijk ruim
81%. Gemiddeld hebben gemeenten
2,9 DHW toezichthouders ter
beschikking die elk gemiddeld voor
bijna 0,9 FTE zijn toegewezen aan de
DHW. Met deze capaciteit worden er
gemiddeld 3,7 DHW controles per
week gehouden. Helaas zijn er ook
nog gemeenten die hun eerste controle pas dit najaar danwel in 2015
denken uit te voeren. Ook wordt door
gemeenten weinig gebruik gemaakt
van het beschikbare toezicht instrumentarium. De sanctie ‘3 strikes out’
werd geen enkele keer toegepast en
vergunningen werden ook nauwelijks
geschorst of ingetrokken. Het aantal
opgelegde maatregelen bestaat voor
een groot deel uit waarschuwingen,
het totale aantal in Nederland sinds
de decentralisatie van het toezicht
uitgedeelde bestuurlijke boetes is 61.
Diverse gemeenten hebben aangegeven in het proces nog niet toe te zijn
aan het opleggen van sancties. Vervolgens volgt handhaving van de
DHW. Er is ook een aantal gemeenten dat aangaf nog niet toe te zijn
aan handhaving omdat ze nog bezig
zijn met het inventariseren van de
lokale situatie en het bepalen van de
handhavingsprioriteiten. Gelet op
het feit dat de wettelijke taak van
toezichthouder nu ruim anderhalf
jaar belegd is bij gemeenten, roept de
staatssecretaris gemeenten op nu
ook alle handhavingsinstrumenten
in te zetten. Gemeenten hebben aangegeven van de landelijke overheid te
verwachten dat zij faciliterende wetgeving opstelt, met name wanneer
lokaal maatwerk niet mogelijk of
niet wenselijk is. Zoals het versoepelen van de opleidingseisen voor
Drank- en Horecawet toezichthouders, het opnieuw beschikbaar stellen
van de weekendpool van de NVWA
en het legaliseren van de inzet van
(minderjarige) testkopers in de handhaving. Ook het verbieden van happy
hours wordt door gemeenten ervaren
als een taak van de landelijke overheid. De bewindsman is niet voornemens de opleidingseisen voor DHW
toezichthouders te versoepelen. De
eis van een BOA-diploma voor toezichthouders – die in het rapport
door gemeenten voornamelijk als
probleem wordt gerapporteerd – is
een weloverwogen keuze. Handhaving van de DHW vergt bepaalde
kwaliteiten die middels deze eis worden geborgd. Het opnieuw beschikbaar stellen van de weekendpool van
de NVWA is niet mogelijk aangezien
het toezicht op de uitvoering van de
DHW is weggehaald bij de NVWA en
is gedecentraliseerd. Wel wordt met
gemeenten en handhavers gesproken
om te onderzoeken hoe flexibele
inzet van jongeren vorm kan krijgen.
Daarbij zal ook de inzet van testkopers worden bekeken. Op dit
moment is het mogelijk om op
gemeentelijk niveau happy hours te
verbieden. Nagegaan zal worden of
nationale wet- en regelgeving hier
toegevoegde waarde kan bieden.
Kamerstukken II 2014/15, 27 565, nr. 128
Nederlandse deelname strijd
tegen IS(IS)
Brieven van de Ministers van BuZa,
Defensie en BHenO (24-09-2014)
waarin de Kamers, in overeenstemming met artikel 100 van de Grondwet, wordt geïnformeerd over het
besluit van het kabinet een Nederlandse bijdrage te leveren aan de
strijd tegen IS(IS) en brief (25-092014, nr. 507) waarbij het het advies
dat op verzoek van het kabinet is
opgesteld door de extern volkenrechtelijk adviseur, prof. dr. P.A. Nollkaemper, over luchtaanvallen op
IS(IS) doelen in Irak en Syrië wordt
aangeboden.
– Het kabinet heeft besloten om,
naast politieke en humanitaire
steun, ook een militaire bijdrage te
leveren aan de strijd tegen IS(IS) in
Irak, in samenwerking met de Verenigde Staten en andere (regionale)
partners. De internationale inspanningen zijn gericht op het breken
van de militaire kracht van IS(IS) op
de korte termijn. Deze eerste fase van
de strijd zal, naar Amerikaanse schatting, zes tot twaalf maanden duren.
Nederland stelt in deze fase zes operationele F-16’s beschikbaar voor de
duur van maximaal een jaar. Ook
worden Iraakse en Koerdische strijdkrachten gedurende deze periode
ondersteund met training en advies.
De bestrijding van IS(IS) in Irak
geschiedt tegen de achtergrond van
een complexe politieke en regionale
context. Nederland steunt de legitieme Iraakse regering in de verdediging tegen de terreurorganisatie
IS(IS), die verschrikkelijke misdaden
begaat tegen bevolkingsgroepen in
Irak en Syrië. De crisis zorgt voor toenemende druk op de buurlanden,
met name Turkije, Jordanië en Libanon, onder andere als gevolg van
oplopende etnisch-religieuze spanningen en een toenemend aantal
vluchtelingen. De Nederlandse inzet
is er op gericht om, in het kader van
de bevordering van de internationale
rechtsorde, een bijdrage te leveren
aan het de-escaleren van de situatie
in de regio. Nederland levert een bijdrage aan de strijd tegen IS(IS) op
basis van een verzoek tot militaire
steun van de Iraakse autoriteiten, dat
zij op 25 juni jl. bij de VN hebben
ingediend en op 20 september jl.
hebben herhaald. Het verzoek om
steun door de legitieme Iraakse regering voorziet in een rechtsgrond voor
de inzet van Nederlandse militairen
in Irak. De juridische status van de
Nederlandse militairen moet nog
worden geregeld, maar het uitgangspunt is dat er zo snel mogelijk statusafspraken worden vastgelegd met
de gastlanden. Er is momenteel geen
internationale overeenstemming
over de vraag of er sprake is van een
volkenrechtelijk mandaat voor militaire inzet in Syrië. In de praktijk zijn
er geen grenzen meer tussen Irak en
Syrië en bestaat het risico dat IS(IS)
vanuit Syrië een directe bedreiging
vormt voor Irak. Indien IS(IS) verder
uitsluitend in Irak wordt bestreden,
is het aannemelijk dat de terroristen
zich verplaatsen naar Syrië en andere
landen in de regio met alle problemen van dien. Door middel van een
luchtoffensief boven Syrië proberen
de Verenigde Staten deze effecten te
voorkomen. Het kabinet heeft begrip
voor de Amerikaanse inspanningen.
Dit luchtoffensief wordt uitgevoerd
in samenwerking met een aantal
regionale landen, maar behelst geen
samenwerking met het Syrische regime. De Verenigde Staten, die de aanvallen tegen IS(IS) leiden, beroepen
zich op het recht op collectieve zelfverdediging, verwijzend naar de brieven van Irak aan de VN Veiligheidsraad. Het recht op zelfverdediging
(individueel of collectief) is een inhe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2411
Wetgeving
rent recht in het volkenrecht (artikel
51 VN Handvest), dat ontstaat in
geval van een (onmiddellijk dreigende) gewapende aanval vanuit een
andere Staat. Het gebruik van geweld
in dit kader vormt een uitzondering
op het geweldverbod en biedt een
volkenrechtelijk mandaat. Er gelden
strikte voorwaarden voor de uitoefening van dit recht, zeker waar een
(onmiddellijk dreigende) gewapende
aanval afkomstig is van een gewapende groep zoals IS(IS). Dan is ook
bepalend of Syrië dergelijke aanvallen kan of wil bestrijden. Op dit
moment valt niet met stelligheid te
zeggen of er sprake is van zelfverdediging als volkenrechtelijk mandaat.
De Nederlandse inzet is hierom nu
beperkt tot Irak. Het kabinet zal de
internationale ontwikkelingen op dit
vlak nauwkeurig volgen. Het advies
van prof. Nollkaemper is als bijlage
bij nr. 507 te vinden.
Kamerstukken II en I 2014/15, 27 925, nr. 506, 507 en E
Veelplegers in het verkeer
Brief van de Minister van VenJ (2509-2014) over een hardere aanpak en
het uit de anonimiteit halen van
de veelplegers in het verkeer.
– De minister is voornemens om per
1 januari 2015 een aantal zogenaamde ‘hufter’ feiten uit de wet Mulder
te halen en deze voortaan af te doen
binnen het strafrecht. Het overbrengen van feiten naar het strafrecht
heeft een aantal voordelen. In de eerste plaats wordt de overtreder uit de
anonimiteit gehaald. Er kan namelijk
niet meer anoniem een boete worden betaald. Al deze verkeersovertredingen zullen immers terug te vinden zijn in de justitiële documentatie. Deze bestuurders komen dus in
beeld bij justitie. Door deze registratie is het bovendien mogelijk om,
anders dan bij de wet Mulder, rekening te houden met iemands verkeersverleden. Een bestuurder die
zich eerder schuldig heeft gemaakt
aan verkeersovertredingen kan rekenen op een strengere aanpak. Bovendien biedt het strafrecht een breder
sanctiearsenaal dan enkel de administratieve sanctie die de wet Mulder
kent. Bij de keus welke feiten over
gaan naar het strafrecht hebben, in
nauw overleg met politie en OM, verschillende criteria een rol gespeeld.
Er is gekeken naar feiten die ‘opzet’
behelzen, de potentiële gevaarzetting
2412
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
of hinder van een overtreding, mogelijke gevolgen voor derden en de perceptie van medeweggebruikers. In
bijlage 1 bij deze brief zijn de feiten
opgenomen die van de wet Mulder
worden overgeheveld naar het strafrecht. Voor deze feiten geldt dat deze
voortaan direct bij de eerste overtreding leiden tot een strafrechtelijke
reactie van het OM. Door het OM
wordt voor de veelplegers een nieuwe recidiveregeling gemaakt. Onder
dit specifieke strafvorderingsbeleid
vallen niet alleen de feiten, die van
de wet Mulder worden overgebracht
naar het strafrecht. Ook de andere
strafbare verkeersfeiten die niet al
onder een specifieke recidiveregime
vallen (bijlage 2 bij deze brief) tellen
mee in deze aanpak. Drie eerder
gepleegde feiten uit deze totale
groep overtredingen leiden tot
een beoordeling door het OM. Het
OM zal vervolgens een fors zwaardere sanctie eisen. Deze recidiveregeling zal na vaststelling door het College van procureurs-generaal in de
Staatscourant worden gepubliceerd.
Het bestaande strafvorderingsregime
voor specifieke feiten op het gebied
van alcohol en andere ernstige verkeersfeiten blijven in tact. Het grote
verschil ten opzichte van de werking
van de bestaande recidive regelingen
is dat een combinatie van feiten mee
gaat tellen voor de vraag of er
sprake is van recidive. De kans dat
iemand eerder voor het traject van
de veelplegersregeling in aanmerking komt wordt hiermee vergroot.
Kamerstukken II 2014/15, 29 398, nr. 419
Rechtsstaat en buitenlandse
financiering moskeeën
Brief van de Minister van SZW (2509-2014) met een reactie op het
RMO-advies ‘De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering
van moskeeën en gebedshuizen’.
– Het advies is als bijlage biuj deze
brief te vinden. De RMO stelt dat de
rechtsstaat een helder kader biedt
om de financiering van maatschappelijke organisaties en activiteiten te
beoordelen. Externe financiering van
verenigingen (religieuze of niet) en
stichtingen is in Nederland en internationaal gangbaar en bij afwezigheid van overheidsfinanciering
onvermijdelijk. Buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen is in deze zienswijze legitiem
voor zover er geen sprake is van
financiering van geweldsuitoefening
en criminele praktijken zoals terrorisme, ondermijning van de rechtsstaat en grootschalige verspreiding
van ‘niet-democratische’ opvattingen
die de sociale stabiliteit onder druk
zetten. Niet in alle gevallen is financiering geoorloofd. Wel stelt de RMO
dat buitenlandse financiering van
moskeeën en gebedshuizen als zodanig niet het probleem vormt. De
RMO komt dan ook tot het oordeel
dat ingrijpen in financiering botst
met het internationale principe van
reciprociteit en gelijkheid. De RMO
onderscheidt twee criteria op basis
waarvan een overheid wel degelijk
gelegitimeerd is tot ingrijpen. Het
betreft ten eerste praktijken die de
democratie ondermijnen, die een
inbreuk zijn op de staatsveiligheid en
de maatschappelijke stabiliteit in de
pluriforme Nederlandse samenleving
ondergraven. Het kader hiervoor is
het strafrecht. Een tweede kader
voor een overheid om in te grijpen
ontstaat wanneer de financiering en
de daaruit volgende praktijken
gericht zijn op terrorisme en staatsondermijning. De RMO stelt dat het
dan geen zaak meer is van de politie
en het OM in Nederland, maar van
de AIVD en de internationale diplomatie. Het RMO briefadvies biedt een
waardevolle eerste verkenning van
het complexe veld van buitenlandse
financiering van moskeeën en
gebedshuizen. Het kabinet onderschrijft het belang van een consistente benadering vanuit de rechtsstaat
en borging daarvan. De rechtsstatelijke context als zodanig biedt echter
geen handelingsperspectief; het
begrenst slechts het handelen waar
het om (de financiering van) strafbare terroristische of staatsondermijnende zaken gaat. De buitenlandse
financiering van moskeeën mag in
voorkomende gevallen als onwenselijk worden beschouwd, in rechtsstatelijke zin heeft ingrijpen van de
overheid geen juridische grond.
Kamerstukken II 2014/15, 29 614, nr. 35
Zorgverzekeringswet
Brief van de Minister van VWS (2409-2014) bij de toezending van de
tweede evaluatie van de Zorgverzekeringswet en de evaluatie van de wet
opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering.
Wetgeving
– Beide evaluaties zijn als ijlage bij
deze brief te vinden.
Kamerstukken II 2014/15, 29 689, nr. 545
Specialistische jeugdzorg
Brief van de Staatssecretarissen van
VWS en VenJ (23-09-2014) over de
voortgang van de transitie van het
jeugdstelsel.
– In het bijzonder wordt daarbij ingegaan op de noodzaak om aanvullende maatregelen te treffen om de
beschikbaarheid van specialistische
functies van jeugdhulp in 2015 te
waarborgen. Nu blijkt dat voor
bepaalde specialistische functies van
jeugdhulp in veel regio’s nog geen
afspraken tot stand zijn gekomen en
het gevaar dreigt dat dit ook niet tijdig het geval zal zijn, menen de
bewindslieden dat voor deze vormen
van zorg landelijke regie nodig is. Dit
is nodig omdat de beschikbaarheid
van deze jeugdhulp voor de kinderen
die dit nodig hebben anders niet
zeker is vanaf 1 januari 2015. Het
gaat om de volgende vormen van
jeugdhulp: • Driemilieusvoorzieningen (de combinatie van behandeling,
wonen en onderwijs) in een besloten
of gesloten voorziening, waaronder
delen van de huidige OBC’s, Jeugdzorgplus en open residentieel (nu
provinciaal gefinancierd); • Multifunctionele Centra (combinatie jGGZ
en LVB); • Jeugd-GGZ: bovenregionaal
georganiseerde gespecialiseerde ggz,
vanuit een klinische basis, waaronder
BOPZ bedden min 18, topreferente
traumazorg in jeugdGGZ, verslavingszorg. Om de inkoop van deze functies te waarborgen, zijn afspraken
tussen Rijk, gemeenten en zorgaanbieders nodig op de volgende
onderdelen: • Verkleinen van onzekerheden voor gemeenten. • Bedrijfsmatige zekerheden zorgaanbieders.
• Bovenregionale afspraken over de
inkoop. • Gezamenlijke visie op het
toekomstig zorglandschap. De
bewindslieden zijn in vergaand
gesprek met gemeenten en zorgaanbieders over deze zaken. In de invoeringswet voor de Jeugdwet wordt een
en ander wettelijk geborgd. Als bijlage bij deze brief zijn te vinden het
briefadvies ‘waarborgen zorgcontinuiteit’ van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd, de derde rapportage van de Transitiemonitor Jeugd
en het tweede tussenbericht van de
Transitie Autoriteit Jeugd.
Kamerstukken II 2014/15, 31 839, nr. 412
ATP PensionService A/Sarrest
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (19-09-2014) met een analyse van het ATP PensionService A/Sarrest (HvJ EU 13 maart 2014, nr.
C-464/12, ATP-arrest) van het Hof van
Justitie EU.
– Het ATP-arrest gaat in hoofdzaak
om de vraag of het beheer van een
pensioenfonds vrijgesteld is van btw.
Ook is het Hof van Justitie EU ingegaan op de vraag welke diensten
onder het begrip vrijgesteld beheer
vallen. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat een pensioenfonds, zoals
dat in het ATP-arrest aan de orde is,
voor de btw-heffing kan worden
behandeld als een gemeenschappelijk beleggingsfonds wanneer het
pensioenfonds wordt gefinancierd
door de pensioenontvangers, het
spaargeld wordt belegd volgens het
beginsel van risicospreiding en het
beleggingsrisico wordt gedragen
door de leden van het pensioenfonds.
Het beheer van een dergelijk pensioenfonds is vrijgesteld van btw. In
het ATP-arrest gaat het om een
bedrijfspensioenfonds waarbij het
uitbetaalde pensioen afhankelijk is
van de omvang van het spaarbedrag
dat aan de pensioeninstelling is
betaald en het rendement van de
beleggingen. Bij een dergelijk pensioenfonds is de hoogte van de pensioenuitkering niet vastgesteld; de
hoogte van en de termijn voor de te
betalen pensioenpremies staan vast.
In de praktijk worden dit soort pensioenfondsen als Defined Contribution
fondsen (DC-pensioenregeling) aangeduid. De tegenpool van deze pensioenvorm is een fonds dat een zogenoemde Defined Benefit regeling
uitvoert (DB-pensioenregeling). Bij
een dergelijk fonds is de hoogte van
de uitkering vastgesteld op basis van
het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon, waarbij de werkgever door de deelname
aan het pensioenfonds voldoet aan
zijn wettelijke verplichtingen. Over
dit soort pensioenfondsen heeft het
Hof van Justitie EU in het arrest
Wheels geoordeeld dat geen sprake is
van een gemeenschappelijk beleggingsfonds waarvan het beheer is
vrijgesteld. In het ATP-arrest heeft
het Hof van Justitie EU dit oordeel
herhaald. Verder heeft het Hof van
Justitie EU in het ATP-arrest bepaald
wat onder het beheer van een
gemeenschappelijk beleggingsfonds
moet worden verstaan, namelijk ‘dat
deze handelingen over het geheel
genomen een afzonderlijk geheel
moeten vormen en onderdelen moeten vormen die specifiek en essentieel zijn voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen’. Tot
slot heeft het Hof van Justitie EU
beslist dat pensioenbetalingen onder
de btw-vrijstelling voor handelingen
betreffende betalingen en overmakingen kunnen vallen (indien sprake
is van een aparte dienst). De meeste
van de Nederlandse regelingen zijn
zuivere collectieve DB-pensioenregelingen waarbij de hoogte van het
pensioen is vastgesteld op grond van
loon en dienstjaren. Het gaat hierbij
om meer dan 90% van het totaal
aantal pensioenfondsen. Het beheer
van een pensioenfonds dat DB-pensioenregelingen uitvoert, valt niet
onder de vrijstelling voor het beheer
van door beleggingsfondsen en
beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen (artikel 11, eerste lid, letter i,
derde onderdeel van de Wet OB
1968). Het ATP-arrest bevestigt dat
btw-heffing over deze beheerdiensten
moet plaatsvinden. Enkele vermogensbeheerders leggen zich overigens niet bij dit standpunt neer. Zo is
beroep aangetekend tegen het oordeel van de rechtbank Den Haag van
8 juli 2011, nr. AWB 09/8541 08, dat
de vrijstelling voor een dergelijke
beheerdienst niet van toepassing is.
Kamerstukken II 2014/15, 32 043 nr. 228
Forensische geneeskunde
Brief van de Minister van VenJ (2309-2014) met een reactie op de
notitie ‘Forensische geneeskunde als
dienst t.b.v. gemeente, politie en
justitie’ van de GGD Amsterdam.
– De heer Van der Velpen van de
GGD Amsterdam pleit in zijn notitie
tegen openbare aanbesteding van de
forensische geneeskunde. In fundamentele zin voert hij aan dat de
forensische geneeskunde moet worden beschouwd als een overheidsdienst gelet op het publieke karakter
van de dienstverlening en de sterke
verbinding met publieke gezondheid,
openbare orde en veiligheid. Daarnaast geeft hij aan dat hij van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2413
Wetgeving
mening is dat de openbare aanbesteding geen stimulans zal zijn voor de
gewenste uniformiteit van uitvoerder en werkwijze en geen bijdrage zal
leveren aan de gewenste verhoging
van de kwaliteit van de forensische
geneeskunde. Tenslotte vraagt hij
aandacht voor een aantal taken die
in de aanbesteding worden meegenomen en waarvoor de gemeente
(deels) verantwoordelijk is. De minister heeft al eerder laten weten dat de
Nationale Politie het van belang
vindt om de forensisch-medische
zorg en de medische arrestantenzorg
op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht
openbaar aan te besteden binnen
Nederland, aangezien niet bij wet is
vastgelegd dat deze vormen van
forensische geneeskunde zijn voorbehouden aan een specifieke organisatie. Hij blijft dan ook van mening dat
door aanbesteding de kwaliteit van
de dienstverlening op het terrein van
de medisch-forensische zorg wordt
geborgd en/of wordt verbeterd. In de
aanbesteding zullen ook enkele eisen
worden opgenomen met betrekking
tot de lijkschouw. Daarmee wordt het
belang van samenhang tussen de
lijkschouw – waarvoor de gemeenten
bij wet verantwoordelijk zijn – en de
arrestantenzorg onderkent. De
omschreven bemoeizorg tenslotte
ziet uitdrukkelijk op bemoeizorg in
het kader van de arrestantenzorg en
raakt derhalve niet de gemeentelijke
zorgtaken.
Kamerstukken II 2014/15, 33 628 nr. 6
Test internetstemmen
Brief van de Minister van BZK (17-092014) over een test met internetstemmen voor kiezers die vanuit het
buitenland stemmen.
– Het is niet uit te sluiten dat in de
toekomst internetstemmen voor de
kiezers in het buitenland betrouwbaar genoeg en betaalbaar zou
kunnen zijn. Het is daarom verstandig om die ontwikkeling in de gaten
te houden om zo wanneer dat opportuun is opnieuw een afweging te
kunnen maken over de haalbaarheid.
De minister icht zich daarbij op twee
aandachtsvelden, te weten:
• Wat vergt internetstemmen aan de
kant van de kiezer. Hoe kan de kiezer
in voldoende mate vertrouwen hebben in een stemdienst waarmee hij/
zij een stem uitbrengt en wat is er
2414
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
nodig aan de kant van de kiezer om
een zo optimaal mogelijke betrouwbaarheid te kunnen realiseren;
• Hoe betrouwbaar zijn ontwikkelde
internetstemdiensten die gebruikt
zijn/worden voor verkiezingen van
vertegenwoordigende organen.
Om een beeld hierover te krijgen wil
hij een test voorbereiden in de vorm
van een ‘schaduwverkiezing’ met fictieve lijsten en kandidaten. Het is
uitdrukkelijk niet de bedoeling dat
het Ministerie van BZK een
internet-stemdienst voor deze test
zal (laten) ontwikkelen. Het is de
bedoeling dat bestaande internetstemdiensten in de test worden
gebruikt. De test zal dan moeten uitwijzen hoe betrouwbaar (en dus ook
hoe veilig) deze internetstemdiensten zijn. Gelet op de benodigde tijd
voor de voorbereiding zal de test niet
voor 2016 kunnen plaatsvinden.
Kamerstukken II 2014/15, 33 829 nr. 4
Waarborgfunctie Koninkrijk
Brief van de Minister van BZK (25-092014) waarin hij ingaat op de waarborgfunctie van het Koninkrijk.
– Het eerste lid van artikel 43 van
het Statuut draagt de zorg voor de
verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden,
de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur op aan elk der
landen. Het tweede lid van artikel 43
bepaalt dat het waarborgen van deze
rechten, vrijheden, rechtszekerheid
en deugdelijkheid van bestuur een
aangelegenheid van het Koninkrijk
is. De Kamer heeft de volgende vragen gesteld over de inzet van de
waarborgfunctie in het verleden: wat
de waarborgfunctie precies inhoudt
en welke criteria voor toepassing
ervan gelden; naar het aantal malen
dat de Koninkrijksregering de waarborgfunctie heeft ingezet sinds 1954;
welke rol de Minister (van BZK) daarin als systeemverantwoordelijke
heeft. In 2011 heeft het kabinet een
nota over de waarborgfunctie van
het Koninkrijk aan de Kamer gezonden. (Kamerstuk 32 850, nr. 2). Ook
de brief aan de Kamer van 26 november 2013 is gewijd aan de waarborgfunctie (Kamerstuk 32 850, nr. 5). De
nota geeft een uitgebreide uiteenzetting, de latere brief bevestigt dat de
nota nog steeds de heersende opvatting weergeeft. Die houdt in dat artikel 43 de verantwoordelijkheid aan
ieder land afzonderlijk opdraagt. Die
zorgtaak wordt echter een gedeelde
verantwoordelijkheid in Koninkrijksverband als die zorgtaak door een
land wordt verwaarloosd. De Koninkrijksregering heeft zich in het verleden haar waarborgtaak aangetrokken
en doet dat nog steeds.
Kamerstukken II 2014/15, 33 850 nr. 6
Toezicht accountants
Brief van de Minister van Financiën
(25-09-2014) over het rapport van de
Autoriteit Financiële Markten (AFM)
met de uitkomsten van haar onderzoek naar de Big 4-accountantsorganisaties en de voorstellen van de
Nederlandse Beroepsorganisatie van
Accountants ter verbetering van de
kwaliteit en de onafhankelijkheid
van de accountantscontrole en het
rapport naar aanleiding van de evaluatie van de Wet toezicht accountantsorganisaties.
– In deze brief wordt op deze drie
stukken gereageerd en worden de
beleidsvoornemens om de kwaliteit
in de accountancy op een hoger peil
te brengen uiteengezet. Sinds 1 januari 2014 bevat de Wet toezicht
accountantsorganisaties (Wta) de
mogelijkheid voor de AFM om kantoorspecifieke bevindingen te publiceren. Het doel van de kantoorspecifieke rapportage is de transparantie
over de kwaliteit van individuele
accountantsorganisaties te bevorderen. Op basis hiervan heeft de AFM
een rapport opgesteld met daarin de
uitkomsten van haar onderzoek naar
de kwaliteit van de wettelijke controles van de Big 4-accountantsorganisaties: KPMG Accountants N.V.
(KPMG), PricewaterhouseCoopers
Accountants N.V. (PwC), Deloitte
Accountants B.V. (Deloitte), Ernst &
Young Accountants LLP (EY). Het
onderzoek heeft plaatsgevonden in
de periode april 2013 tot en met juli
2014. Daaruit blijkt dat de kwaliteit
van de wettelijke controle van de Big
4-accountantsorganisaties onder de
maat is. Tevens blijkt uit het rapport
dat er onvoldoende verbetering van
de kwaliteit heeft plaatsgevonden
ten opzichte van het rapport van september 2010 (de nul-meting). De
AFM zal de Big 4-accountantsorganisaties opdragen naar aanleiding van deze bevindingen herstelmaatregelen te nemen die erop
gericht zijn om de tekortkomingen te
Wetgeving
adresseren en maatregelen te nemen
die er voor moeten zorgen dat de
kwaliteit in de toekomst wordt
gewaarborgd en herhaling van de
tekortkomingen wordt voorkomen.
De AFM zal toezicht houden op de
herstel- en verbetermaatregelen van
deze accountantsorganisaties. De
minister is voornemens om, mede
gelet op de ernst van de bevindingen
van de AFM, aanvullende maatregelen te nemen. De maatregelen zien
met name op de governance van
accountantsorganisaties en beogen
de kwaliteit van de accountantscontroles te verbeteren. De maatregelen
zullen wettelijk worden verankerd in
de relevante wetgeving, zoals de
Wta. Ten eerste zullen accountantsorganisaties die een vergunning hebben voor het controleren van organisaties van openbaar belang
(OOB-vergunninghouders) verplicht
worden gesteld om een raad van
commissarissen in te stellen,
bestaande uit externe personen, op
het holdingniveau van de Nederlandse netwerkorganisatie. De raad van
commissarissen zal dienen te
beschikken over alle bevoegdheden
die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van haar taak, te weten het
houden van toezicht op het beleid
van het bestuur en op de algemene
gang van zaken in de accountantsorganisatie en het geven van (gevraagd
en ongevraagd) advies aan het
bestuur. De raad van commissarissen
is verantwoordelijk voor de benoeming en het ontslag van de leden
van het bestuur en ziet toe op het
beloningsbeleid voor de externe
accountants en de bestuurders van
de accountantsorganisatie. De raad
van commissarissen zal worden
benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. Ten tweede
zal een geschiktheidstoets gaan gelden voor dagelijks (mede-)beleidsbepalers. Verder dient de AFM de
bevoegdheid te verkrijgen om haar
bevindingen te delen met de (raad
van commissarissen van de) controlecliënt. De bovengenoemde wettelijke maatregelen zullen gaan gelden
voor OOB-vergunninghouders. Daarnaast zal wettelijk worden vastgelegd
dat accountantsorganisaties verplicht zijn om maatregelen te treffen
naar aanleiding van bevindingen van
de AFM (waaronder de bevindingen
in het hierboven genoemde AFM-rap-
port). De bovengenoemde wettelijke
maatregelen, die in lijn zijn met de
aanbevelingen van de AFM, komen
naast de eerder genomen wettelijke
maatregelen. Met ingang van 1 januari 2013 geldt het verbod om naast
controlewerkzaamheden ook advies
uit te brengen (scheiding controle en
advies). Verder zal op 1 januari 2016
de bepaling ten aanzien van de
verplichte kantoorroulatie in werking
treden. Deze bepaling houdt in dat
een accountantsorganisatie niet langer dan de wettelijk vastgestelde
periode achtereen een wettelijke controle mag verrichten bij een OOB. Op
dit moment is deze periode gesteld
op acht jaar. Eerder is al bekendgemaakt dat deze termijn op tien jaar
zal worden gesteld in overeenstemming met de nieuwe Europese regels.
Na het verstrijken van de wettelijke
termijn zal een afkoelperiode van
vier jaar gelden. Externe accountants
van accountantsorganisaties dienen
verplicht te rouleren na vijf jaar. Ook
dit is binnen de normen van de nieuwe EU-regels.
Kamerstukken II 2014/15, 33 977 nr. 2
Tweekamerstelsels
Brief van de Minister van BZK (26-092014) bij de aanbieding van een notitie waarin alle opties ter verbetering
of verandering van de rol van de Eerste Kamer op een rij worden gezet en
waarbin ook een internationale vergelijking van andere stelsels is
gemaakt.
– De bij deze brief gevoegde notitie
bevat een internationale vergelijking
van tweekamerstelsels, waarin tevens
aandacht is besteed aan de relatie
tussen regering en senaat in de
bestudeerde tweekamerstelsels en
aan de eventuele rol van senaten bij
de vorming van een nieuwe regering.
In de bijlage is een inventarisatie van
opties opgenomen voor zover die in
Nederland sinds 1814 aan de orde
zijn geweest. De notitie heeft een
beschrijvend karakter en is bedoeld
om tegemoet te komen aan de wens
die vanuit beide Kamers is geuit om
over deze onderwerpen geïnformeerd
te worden. De notitie bevat geen
standpunten van het kabinet over
het functioneren van ons tweekamerstelsel. Het kabinet is van
mening dat een eventuele discussie
over de relatie tussen de Tweede en
de Eerste Kamer in eerste instantie
gevoerd moet worden in en tussen
de Kamers. De notitie kan behulpzaam zijn bij het voorbereiden van
dergelijke debatten.
Kamerstukken I 2014/15, 34 000, C
Caribisch Nederland
Brief van de Minister van BZK (22-092014) waarin hij de samenstelling
van de commissie evaluatie uitwerking nieuwe staatkundige structuur
Caribisch Nederland bekend maakt.
– Deze evaluatiecommissie is ingesteld en in overeenstemming met de
openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba als volgt samengesteld: Mevrouw mr. drs. J.W.E. Spies,
voorzitter; De heer prof. mr. A.H.A.
Soons; De heer mr. dr. G.A.E. Thodé;
De heer prof. mr. L.F.M. Verhey; De
heer mr. drs. F.H.H. Weekers.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IV, nr. 5
Intergriteit Sint Maarten
Brief van de Minister van BZK (26-092014) bij de toezending van onafhankelijk onderzoek dat de Gouverneur
van Sint Maarten heeft laten instellen naar de integriteit van het openbaar bestuur op Sint Maarten.
– Het rapport ‘Integrity Inquiry into
the functioning of the Government
of Sint Maarten’ is uitgevoerd door
het bureau PricewaterhouseCoopers
(US) International LLC onder begeleiding van een Commissie onder
voorzitterschap van de heer mr. dr.
M. Oosting en is als bijlage bij deze
brief te vinden. De minister heeft
inmiddels aangekondigd dat naar
aanleiding van dit rapport dit rapport maatregelen zullen worden
genomen. Zo zal er extra mankracht
voor de opsporing van corruptie worden ingezet.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IV, nr. 8
Internationale misdrijven
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(25-09-2014) met de jaarlijkse rapportage over de aanpak van internationale misdrijven.
– In deze brief wordt een overzicht
gegeven van zaken die het Team
Internationale Misdrijven (TIM) van
de Landelijke Eenheid van de nationale politie (voorheen: Landelijke
Eenheid van het Korps Landelijke
Politie Diensten) in 2013 in behandeling heeft genomen en afgedaan. Het
gaat daarbij om de in 2013 door het
Landelijk Parket (LP) van het Open-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2415
Wetgeving
baar Ministerie (OM) en de nationale
politie behandelde IM-dossiers, met
speciale aandacht voor vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het
Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv) is
tegengeworpen (1F-dossiers). In tweede instantie bevat deze brief vreemdelingrechtelijke gegevens met
betrekking tot 1F-zaken. Bij het TIM
van de nationale politie liepen in
2013 op het gebied van internationale misdrijven 15 opsporingsonderzoeken, naar in totaal 23 verdachten.
Net als in voorgaande jaren blijft het
vinden van bewijsmateriaal in IMzaken een uitdaging. Er zijn vaak weinig gegevens beschikbaar, die bovendien veelal verkregen moeten
worden door af te reizen naar postconflictgebieden. Het onderzoek
aldaar is vaak lastig gelet op de
omstandigheden ter plaatse. Desalniettemin is ten opzichte van 2012
sprake van een stijging van het aantal tactische opsporingsonderzoeken.
In 2013 zijn door het TIM en het LP
14 rechtshulpverzoeken uitgevoerd.
Het gaat daarbij om assistentie aan
opsporing en vervolging van internationale misdrijven door buitenlandse
autoriteiten. Deze verzoeken vergen
aanzienlijke capaciteit van zowel het
LP als het TIM.
Binnen de IND worden onderzoeken
in het kader van artikel 1F van het
Vluchtelingenverdrag uitgevoerd
door een daartoe gespecialiseerde
afdeling (Unit 1F). Elke zaak waarin
artikel 1F van toepassing zou kunnen zijn, wordt individueel onderzocht. Bij de uitvoering van hun
werkzaamheden is de Unit 1F alert
op actualiteiten en treedt zij proactief op. Zo heeft de Unit 1F in 2013
bijzondere aandacht besteed aan het
monitoren van de instroom uit de
Arabische landen, met name Syrië.
Dit om te voorkomen dat personen
die zich in die landen schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven
rechtmatig verblijf zouden krijgen in
Nederland. Ook is ingezet op het versterken van de informatiepositie ten
aanzien van deze landen. Daarnaast
heeft de Unit 1F in 2013 bijzondere
aandacht besteed aan onderzoek
naar personen die in verband worden gebracht met piraterij. In 2013
zijn ongeveer 90 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen ten
aanzien van wie aanwijzingen waren
dat zij in verband kunnen worden
2416
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
gebracht met 1F-gedragingen. Bij
ongeveer 30 vreemdelingen heeft dit
onderzoek daadwerkelijk geleid tot
het tegenwerpen van artikel 1F Vlv.
Van deze groep is bij minder dan 10
personen een artikel 3 EVRM beletsel
voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen. De top vijf van
nationaliteiten aan wie artikel 1F Vlv
is tegengeworpen in 2013 is als volgt:
1. Libische 2. Rwandese 3. Congolese
4. Nigeriaanse 5. Afghaanse. In 2013
is aan ongeveer 90 vreemdelingen
met een 1F-tegenwerping een zwaar
inreisverbod opgelegd. In minder
dan 10 zaken van 1F’ers is tot ongewenstverklaring geconcludeerd. Het
aantal vreemdelingendossiers in de
werkvoorraad van de DT&V waarin
sprake is van artikel 1F Vlv, bedroeg
eind 2013 ongeveer 180. Het merendeel van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit.
In 2013 hebben ongeveer 5 1F‘ers
Nederland gedwongen verlaten.
Tevens hebben ongeveer 5 1F’ers
Nederland aantoonbaar zelfstandig
verlaten. Een groot deel van de
1F-zaken die zich in de werkvoorraad
van de DT&V bevinden, betreft
vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn.
In 2013 is evenals in 2012 door het
TIM en het LP proactief informatie
gedeeld met opsporingsautoriteiten
in andere Europese landen. Het ging
daarbij om rest- en zijtakinformatie
uit lopende of afgesloten Nederlandse onderzoeken die erop wijst dat
mogelijke daders van internationale
misdrijven elders in Europa verblijven. In vrijwel alle gevallen werd na
aanleiding van de informatieverstrekking een strafrechtelijk onderzoek opgestart. Concreet liepen er in
2013 tenminste 8 opsporingsonderzoeken met betrekking tot internationale misdrijven in Europese landen
die gestart zijn op informatie die
door het LP en het TIM is verstrekt.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 4
Vermogensongelijkheid
Brief van de Minister van SZW en de
Staatssecretaris van Financiën (1609-2014) over vremogensongelijkheid in Nederland.
– Vermogensverdeling, of preciezer:
vermogensongelijkheid maakt
momenteel veel discussie los. Mede
naar aanleiding van het boek Capital
in the Twenty-First Century van de
Franse econoom Thomas Piketty
woedt in veel landen een debat over
ongelijkheid en de maatschappelijke
gevolgen daarvan. Ook in Nederland
is ongelijkheid een actueel thema.
Deze brief bevat een cijfermatig overzicht en analyse van de Nederlandse
situatie. Uit deze analyse komt naar
voren dat de vermogensongelijkheid
in Nederland groter is dan de inkomensongelijkheid, maar de afgelopen
jaren stabiel is gebleven. Verder kent
de vermogensverdeling over inkomensgroepen een opvallende spreiding: hoge vermogens komen zowel
aan de onderkant als de bovenkant
van de inkomensverdeling voor.
Bovendien bestaan er tussen generaties grote verschillen in de vermogensverdeling. Ongeveer driekwart
van het vermogen (exclusief pensioenvermogen) is geconcentreerd bij
huishoudens van 50 jaar en ouder en
ruim de helft bij huishoudens van 60
jaar en ouder. Ongeveer 1 op de 3
huishoudens van 60 en ouder
behoort tot de top 20 procent meest
vermogende huishoudens. Tegelijkertijd blijkt een substantieel deel van
de huishoudens (circa 60% in totaal,
bij 65-plussers circa een kwart) niet
of nauwelijks netto vermogen op te
hebben gebouwd. Vervolgens worden
enkele institutionele factoren besproken die van invloed zijn op de verdeling van vermogen. Vooral het ontbreken van pensioenvermogens in de
vermogensstatistieken is voor Nederland een factor van betekenis. Meenemen van pensioenvermogen, anno
2012 ongeveer net zo groot als het
overige vermogen van huishoudens
en meer gelijk verdeeld over huishoudens, leidt ertoe dat de vermogensongelijkheid minder is dan wanneer naar vermogen zonder
opgebouwd pensioenvermogen
wordt gekeken. In deze brief worden
tot slot de cijfers voor Nederland vergeleken met wat we weten over andere landen. Deze cijfers laten zich overigens niet eenvoudig vergelijken,
omdat de uitkomst van zo’n vergelijking sterk afhankelijk is van methodologische verschillen zoals gekozen
definities. Hiernaast spelen verschillen in instituties in internationaal
opzicht een grote rol.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IX, nr. 7
(en Kamerstukken I 2014/15, 33 752, R)
Nieuws
1819
EHRM: belang kind weegt zwaarder bij
voorgenomen uitzetting
Het wordt moeilijker om illegalen
uit te wijzen als ze de zorg voor een
deels Nederlands gezin hebben.
Belangen van kinderen moeten
voortaan veel zwaarder wegen,
aldus een uitspraak van de Grote
Kamer van het EHRM van 3 oktober.
Nederland werd veroordeeld
wegens schending van artikel 8
EVRM, het recht op ongestoord
familieleven, omdat het in 2010 een
met een Nederlander gehuwde illegale Surinaamse vrouw wilde uitzetten. Daardoor zouden ook haar
Nederlandse kinderen naar Suriname moeten verhuizen.
I
n 1997 kwam Meriam Jeunesse
naar Nederland op een toeristenvisum om zich bij haar Nederlandse partner te voegen. Na het verlopen van het visum bleef ze hier. Het
stel trouwde in 1999 en kreeg drie
kinderen. Jeunesse vroeg herhaaldelijk een verblijfsvergunning aan, maar
die werd steeds geweigerd omdat ze
geen ‘machtiging tot voorlopig verblijf’ bij de Nederlandse ambassade in
Paramaribo had aangevraagd. Omdat
de man los vast werk had werd bovendien niet voldaan aan het inkomensvereiste. In 2010 werd de vrouw in
vreemdelingenbewaring gezet waaruit ze werd ontslagen omdat ze zwanger bleek.
Uitspraak Hof
De Grote Kamer concludeert met 14
tegen 3 stemmen dat Nederland
onvoldoende rekening hield met het
feit dat het hele gezin van de illegale
vrouw uit Nederlanders bestaat. Ook
wordt Nederland verweten dat het
onvoldoende heeft laten meewegen
dat de overheid al zestien jaar van
haar illegale aanwezigheid op de
hoogte was nu de vrouw stond ingeschreven bij het bevolkingsregister.
Verder wordt Nederland verweten dat
er onvoldoende rekening is gehouden
met de gevolgen van de uitzetting op
het leven van de kinderen. Tot slot is
er het verwijt dat geen rekening is
gehouden met de proportionaliteit of
de praktische effecten van de uitzetting van de moeder op het leven van
de kinderen. Zo komt het Hof tot de
slotsom dat er geen juiste afweging is
gemaakt tussen de persoonlijke
belangen van Meriam Jeunesse en
haar familie om hun gezinsleven in
Nederland voort te zetten en de
belangen van de staat bij de handhaving van het immigratiebeleid.
EHRM application no. 12738/10
1820
Snellere procedure schadevergoeding
bij overschrijden redelijke termijn
bestuursrechter
Als een procedure door toedoen van
de bestuursrechter langer duurt dan
‘redelijk’ is, kunnen belanghebbenden
voortaan eenvoudiger en sneller een
schadevergoeding krijgen. Dat is het
gevolg van een nieuwe beleidsregel
van het Ministerie van Veiligheid en
Justitie, die per 1 oktober is ingegaan.
De versnelling wordt mogelijk
gemaakt doordat bij veel overschrijdingen de Raad voor de Rechtspraak
niet meer om een standpunt wordt
gevraagd.
D
e versnelde route is van toepassing op zaken waarin de
schadevergoeding naar verwachting niet hoger dan € 5000 zal
zijn en waarbij geen belangrijke
rechtsvragen aan de orde zijn. In
deze zaken ziet de minister voortaan
af van verweer. Het gaat om procedures waarin de oorzaak van het overschrijden van de redelijke termijn bij
de bestuursrechter ligt. Als de termijn overschreden wordt door toedoen van het bestuursorgaan, bij-
voorbeeld een gemeente, dan
veroordeelt de bestuursrechter deze
tot het vergoeden van de geleden
schade.
De beleidsregel is gepubliceerd in
Staatscourant 2014/20210
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2417
Nieuws
1821
Toepassing EU-recht: jaarverslag 2013
Het aantal lopende inbreukzaken
vertoont de laatste jaren een opmerkelijke daling. Het aantal zaken dat
in een vroege fase wordt opgelost
in de zogenaamde ‘EU-Pilot’ stijgt.
Nederland staat in de top drie van
snelst implementerende landen.
Dat blijkt uit het jaarverslag 2013
over de toepassing van het EU-recht,
dat de Commissie publiceerde.
D
e Commissie hecht grote
waarde aan de correcte toepassing van het EU-recht:
het is een hoeksteen van de EU-verdragen en vormt het hart van het
Commissie-programma inzake
Gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT).
Het aantal inbreukzaken daalde van
2900 in 2009 naar 1300 in 2013. De
meeste inbreuken (62% van alle
zaken) vonden plaats op het gebied
van milieu, belastingen, vervoer en
interne markt en diensten.
De top drie van te late en incorrecte
implementatie van richtlijnen wordt
gevormd door Italië (109), Spanje (90)
en Griekenland (79). Nederland
bevindt zich met veertig zaken in
een middenpositie en was wat
betreft te late implementatie een van
de drie best presterende lidstaten.
De Commissie blijft gebruik maken
van haar bevoegdheden om te late
implementatie aan te pakken met de
versnelde inbreukprocedure van artikel 260, lid 3 EU-Werkingsverdrag. Zij
heeft in 14 zaken het EU-Hof verzocht een financiële sanctie op te leg-
gen (België, Bulgarije, Estland, Roemenië, Verenigd Koninkrijk, Cyprus,
Polen en Portugal). Opmerkelijk
genoeg blijven de top-drie boosdoeners buiten schot. In 2012 werden
nog 35 zaken voor het EU-Hof
gebracht.
De Commissie ontving vorig jaar
3505 klachten van burgers, ondernemingen en belanghebbenden. 72%
hiervan betroffen vijf beleidsgebieden: justitie (590), milieu (520), interne markt en diensten (494), werkgelegenheid (470) en belastingen en
douane (452). Klachten werden het
meest ingediend tegen Italië (472),
Spanje (439) en Duitsland (297).
Het jaarverslag is te vinden via
wwww.minbuza.nl/ecer/nieuws
1822
Verslag Commissie cassatie in het
belang der wet
De Commissie cassatie in het
belang der wet – bestaande uit prof.
mr. R.A.A. Duk, mevr. mr. M.M. Olthof en prof. mr. C.E. du Perron –
heeft op 9 september 2014 haar
vierde verslag uitgebracht aan de
procureur-generaal bij de Hoge
Raad, mr. J.W. Fokkens.
I
n het verslag beveelt de commissie de procureur-generaal aan
cassatie in het belang der wet in
te stellen over de volgende onderwerpen:
1. Mag een vrouw die is gehuwd met
een meer dan tien jaar oudere partner worden gekort op haar nabestaandenpensioen?
2. Mag een WAO-voorbehoud worden
gemaakt bij begroting ineens van letselschade?
2418
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Een meer uitvoerige toelichting over
deze onderwerpen en een overzicht
van de overige zaken die onder de aandacht van de commissie zijn gebracht,
is te vinden in het verslag van de commissie. Het verslag van de commissie is
gepubliceerd op de website van de
Hoge Raad.
De Commissie cassatie in het belang
der wet is ingesteld om te streven naar
een ruimere toepassing van het rechtsmiddel van cassatie in het belang der
wet ter bevordering van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling. De commissie beoordeelt uitsluitend zaken
voor de civiele kamer van de Hoge
Raad.
De commissie zet haar werkzaamheden voort en nodigt een ieder uit om
uitspraken onder de aandacht van de
commissie te brengen die zich zouden
lenen voor cassatie in het belang der
wet, gelet op het belang van de rechtseenheid en/of de rechtsontwikkeling.
De commissie nodigt een ieder uit om
uitspraken onder haar aandacht te
brengen die zich zouden lenen voor
cassatie in het belang der wet
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Vrijdag 10 oktober 2014 om 15.45
uur houdt prof. mr. H.C.F.J.A. (Henri)
de Waele, hoogleraar Internationaal
en Europees recht aan de Radboud
Universiteit, zijn oratie, getiteld:
‘Autonome rechtsordes’.
Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen
Promoties
Horizontaal toezicht in
belastingzaken
De Belastingdienst
staat toe dat bedrijven zichzelf controleren. Maar omdat
kwaliteitseisen aan
zo’n eigen controlesysteem ontbreken,
kan de Belastingdienst dit ‘horizontaal toezicht’ feitelijk niet uitvoeren. Horizontaal toezicht betekent ook zeer vergaande
verplichtingen voor ondernemingen,
met nauwelijks tot geen rechtsbescherming. Dat concludeert Margot
Oenema in haar proefschrift ‘De formeelrechtelijke aspecten van horizontaal toezicht in belastingzaken’,
waarop zij 2 oktober 2014 promoveerde aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam. Haar promotor was prof.
dr. M.W.C. Feteris.
De kern van horizontaal toezicht is
dat de Belastingdienst alleen nog
bedrijven controleert, waar de onderneming dat niet bij zichzelf heeft
gedaan. De Belastingdienst en het
bedrijf sluiten daarvoor een convenant, waarin wederzijdse afspraken
staan. Vertrouwen, begrip en transparantie zijn daarbij belangrijk. Convenanten worden alleen gesloten met
ondernemingen die hebben aangetoond dat zij een goed werkend controlesysteem in hun bedrijfsvoering
hebben.
Tijdens een convenant blijven de toezichtbevoegdheden van de belasting-
inspecteur bestaan. Oenema onderzocht hoe deze horizontale afspraken
zich daarmee verhouden. De fiscale
wetgeving laat ruimte voor dergelijke
afspraken, maar een bedrijf verbindt
zich met een convenant wel tot zeer
vergaande verplichtingen, met nauwelijks tot geen rechtsbescherming.
Verankering van horizontaal toezicht
in de wet is echter geen oplossing
met toegevoegde waarde. Daarvoor is
het huidige concept van horizontaal
toezicht te vaag, bijvoorbeeld omdat
de status van het convenant onduidelijk is.
De Belastingdienst stelt ook geen
eisen aan de kwaliteit van het eigen
controlesysteem van bedrijven. Oenema concludeert in haar proefschrift
dat de Belastingdienst daardoor feitelijk geen horizontaal toezicht kan
uitvoeren. Het is volgens haar noodzakelijk normen voor het controlesysteem te ontwerpen, ook omdat
een dergelijk systeem een voorwaarde is voor het kunnen aangaan van
een convenant. Het ontbreken van
objectieve normen voor dit systeem
werkt aldus rechtsongelijkheid in de
hand, stelt Oenema.
Volgens Oenema kan horizontaal toezicht geen oplossing zijn voor de
beperkte controlecapaciteit van de
Belastingdienst. Het is eerder een
opvoedkundig model, waarbij inzicht
wordt gekregen in het handelen van
de belastingplichtige en, in mindere
mate, de Belastingdienst zelf.
mr. dr. M.E. Oenema
De formeelrechtelijke aspecten
van horizontaal toezicht in
belastingzaken
Fiscale monografieën 143
Kluwer 2014, ± € 72,50
ISBN 978 90 1312 579 5
Direct democracy and
agency costs
This doctoral dissertation seeks to
improve the usage of direct democracy in order to minimize agency cost.
It first explains why insights from
corporate governance can help to
improve constitutional law and then
identifies the relevant insights from
corporate governance that can make
direct democracy more efficient.
To accomplish this, the dissertation
examines a number of questions.
What are the key similarities in corporate and constitutional law? Do
these similarities create agency problems that are similar enough for a
comparative analysis to yield valuable insights? Once the utility of corporate governance insights is established, the dissertation answers two
questions. Are initiatives necessary
to minimize agency cost if referendums are already provided for? And,
should the results of direct democracy be binding in order for agency
cost to be minimized?
This comparative analysis is valuable
because no existing research can be
found which uses corporate governance to draw insights that can
minimize agency cost in constitutional law, particularly by improving
the use of direct democracy.
After having explained the theoretical framework, this dissertation looks
at circumstances where the right to
veto (e.g. referendums) cannot help
principals to reduce agency cost.
Building on the corporate governance debate, this dissertation argues
that introducing initiatives in constitutional law can reduce agency cost
by separating individual issues from
general elections. It also argues that
giving legislators exclusive control of
the agenda can, over the course of
decades, lead to a situation where
legislators accumulate more authority than citizens wish to delegate.
Because initiatives also carry the risk
of diluting the accountability and
responsibility of the legislators, the
dissertation proposes a system of
‘penalty defaults’ in favor of initiatives. By creating a default restrictive
on legislators (namely a default rule
allowing for initiatives), the constitution can ensure that initiatives are
possible in the normal situation in
which they actually reduce agency
cost. At the same time, legislators are
well situated to push for an end to
the use of initiatives if they are
being abused too frequently.
The dissertation then argues that
referendums should be binding on
the legislature in two cases: one, when
they relate to ‘rules of the game’ decisions; and two, when the legislators
have a conflict of interest. This is
based on insights from the almost
universally accepted right of shareholders to approve or reject fundamental
corporate decisions initiated by the
board of directors or whenever they
have a conflict of interest.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2419
1823
Universitair Nieuws
The last issue covered by the present
work is whether or not initiatives
should be binding in order to minimize agency cost. The U.S. and the
UK have both been successful in
attracting investors and managerial
talent despite considerable differences in the ability of shareholders to
initiate decisions. In light of this, these two legal systems and the pertinent academic literature on corporate governance are examined in
order to identify when initiatives
should be binding in order to minimize agency cost. Based on this analysis, it is argued that binding initiatives should only be allowed for
making ‘rules of the game’ decisions
especially when the legislators have a
conflict of interest. Interestingly, this
dissertation recommends that initiatives should also be allowed on ‘ordinary business decisions’, but such
initiatives should be non-binding in
order to minimize agency cost.
Vijit Chahar will defend his dissertation on 10 October 2014, at Erasmus
School of Law. His promotor is prof.
dr. A.M. Pacces.
Vijit Chahar
The Influence of Direct Democracy
on Agency Costs: Lessons from
Corporate Governance
Geen commerciële uitgave beschikbaar
1824
Scriptie
Het Zambrano-criterium
In het Zambrano-arrest oordeelde het
Hof van Justitie van de Europese Unie
(Hof) dat ontzegging van het effectieve genot van de belangrijkste Unieburgerschapsrechten in strijd is met
art. 20 VWEU en dat daarvan sprake is
indien de derdelander ouder die jonge
(minderjarige) Unieburger kinderen
ten laste heeft een verblijfsvergunning en arbeidsvergunning wordt ontzegd. Met dit arrest leek de verzorgende derdelander ouder van een
minderjarig Nederlands kind verzekerd van een afgeleid verblijfsrecht. In
de rechtspraak van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van
State (Afdeling) wordt het arrest echter ristrictief geïnterpreteerd ten aanzien van derdelander ouders wanneer
er ook sprake is van een Unieburger
ouder. In deze scriptie onderzocht
Monique Watchman in hoevere de
interpretatie die door de Afdeling aan
de door het Zambrano-criterium vereiste afhankelijkheidsverhouding
wordt gegeven, in de situatie waarin
er sprake is van een Unieburger ouder
en een derdelander ouder in overeenstemming is met het Unie-recht.
Monique Watchman
Het Zambrano-criterium
Een kritische analyse van de
toepassing van het Zambranocriterium door de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de
Raad van State.
Masterscriptie Staats-en bestuursrecht, Faculteit der
Rechtsgeleerdheid, Vrije Universiteit Amsterdam
Beoordeling: 8
Begeleiders: prof. mr. dr. S. Van Walsum en
dr. J. Amaya-Castro
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van
het document op het blog van het
NJB geplaatst (www.njblog.nl). De
redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische
teksten en innovatieve opvattingen
van studenten die tot nu toe nog te
weinig onder de aandacht komen
van de vele juristen die in ons land
werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd
voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het
NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien
van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer
(minimaal een acht) dat je voor de
scriptie hebt ontvangen en ook je
afstudeerrichting en de naam van
je scriptiebegeleider, naar het
redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of
e-mail: [email protected].
Personalia
Advocatuur
Op 1 oktober 2014
treedt Cornelis van
der Sluis als partner
toe tot Ten Holter
Noordam advocaten. Met zijn komst
krijgt het kantoor ook expertise op
het gebied van het omgevingsrecht
(ruimtelijke ordening en milieu), subsidies, de Wet openbaarheid van
2420
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
bestuur en andere bestuursrechtelijke onderwerpen.
Silvie Wertwijn heeft
zich per 1 september
2014 als partner aangesloten bij het
Amsterdamse kantoor
De Grave De Mönnik
Spliet Advocaten. Wertwijn heeft
meer dan veertien jaar ervaring als
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
advocaat en was eerder werkzaam bij
NautaDutilh en Vondst Advocaten. Zij
is gespecialiseerd in het intellectueel
eigendomsrecht, commerciële contracten en het farmaceutisch recht.
Agenda
12 10 2014
Debatreeks Misdaad en
Maatschappij
Dit debat staat in het teken van ‘De
stem van het volk: lust of last?’.
De rechter van tegenwoordig staat
middenin de samenleving. Het idee
dat rechters vanuit een ivoren toren
rechtspreken hebben we achter ons
gelaten. De moderne rechter is responsief en communicatief. En dat
moet ook wel, want andersom
bemoeit de samenleving zich steeds
meer met het werk van de strafrechter. Er gaat geen dag voorbij of de
krant staat vol met berichtgeving
over strafzaken en 16 miljoen rechters staan vervolgens klaar met hun
oordeel. Mensen laten via internetfora of demonstraties weten dat ze het
niet eens zijn met de rechtbank.
Slachtoffers mogen zich in de toekomst mogelijk uitspreken over de
op te leggen straf. Burgers worden in
‘strafmatenpanels’ gevraagd om hun
mening naar de hoogte van straffen.
In dit debat gaat het om de vraag in
hoeverre rechters rekening kunnen
en willen houden met de stem van
het volk. Is deze stem een lust of een
last voor de rechtspraak? En herkent
de samenleving zich in de huidige
strafrechtpraktijk of zou de burger
meer betrokken willen en moeten
worden?
Tijd: zondag 12 oktober van 15.30 tot 17.00 uur
Plaats: Rechtbank Amsterdam, Parnassusweg 220 te
Amsterdam
Aanmelding: via: www.vu.nl/nl/nieuws-agenda/agenda/2014/okt-dec/aanmeldformulier-debat-12-oktober.
asp
Inlichtingen: deelname is gratis.
28 10 2014
Europe in the World
The recent events in Ukraine, the
political turmoil in the Middle-East,
and the rise of economic powers like
China and India create a sense of
fear and uncertainty. The power
shifts in the international realm and
the current instability in Europe’s
neighbourhood have made European
security issues an important topic of
debate. The theme of the 13th Europe Lecture is ‘Europe in the World:
Peace and Security’. Former President
of Latvia Vaira Vike-Freiberga and
professor Jonathan Holslag will discuss the role of the European Union
on the international stage.
Dr. Vaira Vīķe-Freiberga is the former
President of Latvia (1999-2007) and,
to this day, involved in global political affairs through various organisations. During her presidency Latvia
became member of both the EU and
NATO. Vīķe-Freiberga will express her
view on Europe’s role in peace and
security in the world from an Eastern European perspective. Prof.
Jonathan Holslag is co-founder of the
Brussels Institute of Contemporary
China Studies and lecturer on international relations at the Vrije Universiteit Brussel. He is one of the most
prominent European specialists in
Asian affairs and a rising star in the
field of geopolitics. According to Holslag, European citizens should become more afraid of the changing
world order.
Tijd: dinsdag 28 oktober, aanvang 17.15 uur
Plaats: Kloosterker, Lange Voorhout 4, Den Haag
Aanmelding: via www.europelecture.com,
entree € 12,50, studenten € 7,50.
05 11 2014
VAR-studiemiddag
De VAR organiseert een studiemiddag over de mogelijkheden die er zijn
om misbruik van recht tegen te
gaan. Aanleiding is het (vermeende)
misbruik van de Wet openbaarheid
van bestuur (Wob). Dit heeft de afgelopen tijd veel stof doen opwaaien.
De VNG stelt dat zich medio 2013
“ongeveer tweehonderd” gemeenten
hebben gemeld met vermoedens van
oneigenlijk gebruik. Een sterke toename: drie maanden eerder telde de
VNG nog ‘slechts’ tientallen meldingen van gemeenten. De VNG pleit
daarom voor het niet langer toepassen van de Wet Dwangsom op Wobverzoeken en de beslissingen die
bestuursorganen daarover nemen.
Inmiddels is bij de Tweede Kamer
een initiatiefvoorstel voor een nieuwe Wob in behandeling waarin aan
de wens van de VNG tegemoet gekomen wordt en heeft de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eveneens aangekondigd dat
er een wetsvoorstel komt waarin
geregeld wordt dat de Wet dwangsom
niet langer op de Wob van toepassing
is. Dit lijkt het bestuur van de VAR
een goede aanleiding voor een studiemiddag over de mogelijkheden
die er nu zijn om misbruik van recht
tegen te gaan. Daarbij wordt enerzijds aandacht besteed aan de juridische mogelijkheden op basis van het
leerstuk ‘misbruik van recht’, zoals
dat inmiddels ook in het bestuursrecht is ontwikkeld. Anderzijds wordt
nagegaan welke mogelijkheden een
bestuursorgaan praktisch gezien
heeft als het met veelschrijvers en/of
misbruik wordt geconfronteerd. Te
denken valt bijvoorbeeld aan een uitnodiging voor een gesprek of een
verzoek buiten behandeling stellen.
Tijd: woensdag 5 november van 14.00 tot 17.00 uur
Plaats: op een nader te bepalen locatie in Amsterdam
Aanmelding: via: [email protected]
Inlichtingen: via: www.verenigingvoorbestuursrecht.nl of
via: Marije Batting: 070-515 3639 of: [email protected].
Deelname kost € 75, studentenleden betalen niets.
14 11 2014
Seminar Data-Collection and
Data-Production
‘There is nothing more deceptive
than an obvious fact.’ (Sherlock Holmes Quote -The Bascombe Valley
Mystery). Dutch Association for
Migration Research (DAMR) organiseert een seminar getiteld: Data-Collection and Data-Production in
Migration Research. Vanuit verschillende disciplines wordt dit onderwerp door promovendi en ervaren
onderzoekers belicht.
Tijd: vrijdag 14 november van 9.45 tot 16.45 uur
Plaats: Radboud Universiteit (CPO-zaal van de Faculteit
Rechstgeleerdheid), Montessorilaan 10 te Nijmegen
Aanmelding: via: www.ru.nl/rechten/actueel/agenda/@950598/damr-autumn-meeting/
Inlichtingen: via: www.ru.nl/rechten/actueel/agenda.
Voor DAMR-leden is deelname gratis. Niet-leden betalen
€ 30, studenten en promovendi betalen € 15.
28 11 2014
Dynamiek en pluralisme
in het recht en de
multiculturele samenleving
In wat de onlangs omgekomen
rechtstheoreticus Willem Witteveen
ooit treffend ‘de geordende wereld
van het recht’ noemde zijn categorieen bij voorkeur eenduidig en regels
ondubbelzinnig. Bestuurders, rechters en burgers moeten weten waar
ze aan toe zijn en wanneer de regels
gelden. In de overgangsgebieden en
in een beperkt aantal moeilijke
gevallen is er wellicht onenigheid en
strijd over de betekenis van het
recht, maar in grote lijnen is de
strekking duidelijk. Maar wat als
regels en concepten niet aan de rafelranden, maar in de kern ambigu en
omstreden zijn? Wat als de sociale
werkelijkheid waar het recht naar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
2421
1825
verwijst ingrijpend verandert en de
juridische categorieën en regels niet
meer goed aansluiten bij de gewijzigde omstandigheden? Wat als verschillende normatieve gemeenschappen uit de pas gaan lopen bij de
reconstructie van het recht? En wat
als dit geen eenmalig voorval is,
maar een blijvend kenmerk van
recht en moraliteit? Dit zijn de vragen die centraal staan in de eindconferentie van het NWO-project ‘Herijking van politieke filosofie en recht:
recht doen aan dynamiek en hybride
identificaties’.
Tijd: vrijdag 28 november van 13.00 tot 15.45 uur
Plaats: Erasmus Universiteit, Campus Woudestein (zaal
C2-6), Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam
Aanmelding: via: www.esl.eur.nl/congressen/congresagenda
Inlichtingen: deelname is gratis.
Agenda kort
10 10 2014
The role of domestic courts in
shaping international law
21 10 2014
Congres de Nederlandse rechter in
het vreemdelingenrecht
30 10 2014
Lustrumcongres 40 jaar NJCM
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283
10 10 2012
Rechtsgeschiedenis: anders en beter
22 10 2014
Symposium NSCR
01 11 2014
Inleverdatum Stichting Jo Maes/
Capra Prijs 2014
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224
12 10 2014
Debatreeks Misdaad en
Maatschappij
23 10 2014
Actualiteitencursus Agrarisch recht
04 11 2014
Dag van de Integriteit 2014
NJb 2014/1506, afl. 28, p. 2013
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2105
23 10 2014
Ouderschap en studie
05 11 2014
VAR-studiemiddag
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283
NJb 2014/1825, afl. 34, p. 2421
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224
23 10 2014
NGB Extra
06 11 2014
NVRII Jaarvergadering 2014
16 10 2014
Procedurele rechtvaardigheid in de
rechtspraak
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2167
24 10 2014
Symposium Rwanda Een rechtsstaat
in de mist
06 11 2014
Misdaadcongres 2014
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421
15 10 2014
Leidsch Juridisch Genootschap:
de MH17 tragedie
NJB 2014/1506 afl. 28, p. 2013
16 10 2014
Symposium Duurzaam
Samenwerken
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104
NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2168
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284
28 10 2014
Peace and Security
07 11 2014
Najaarsvergadering VGR
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2105
16 10 2014
NGB Sectiebijeenkomst
Omgevingsrecht en sustainability
28 10 2014
Europe in the World
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421
17 10 2014
Acting together in crime
30 10 2014
NGB Sectiebijeenkomst Actualiteiten
goederenrecht
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104
11 11 2014
Pensioenactualiteiten
NJB 2014/.1574, afl. 29, p. 2105
11 11 2014
Congres Juridische complicaties voor
het nieuwe pensioenstelsel
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
NJB 2014/1767, afl. 33. p. 2340
21 t/m 25 10 2014
ABA Section of International Law
2014 Fall Meeting
14 11 2014
Seminar Data-Collection and
Data-Production
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104
NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
2422
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34
Maak kennis met de achtste.
8e
druk
In ‘Het Nederlands strafprocesrecht’
worden algemene achtergronden,
bronnen, uitgangspunten en de fasen
van het Nederlandse strafprocesrecht
besproken, waardoor de lezer een breed
beeld van het strafprocesrecht krijgt.
In deze achtste druk zijn de vele ontwikke-
vormverzuimen. De auteur heeft wetgeving,
lingen in wetgeving en rechtspraak van de
rechtspraak en literatuur tot 1 mei 2014
afgelopen jaren verwerkt, zoals de wijzigingen
verwerkt. Het boek geeft daardoor niet
in de ‘Wet versterking positie rechter-commis-
alleen een breed, maar ook een actueel beeld
saris’ en de ‘Wet processtukken in strafzaken’.
van het Nederlandse strafprocesrecht.
Daarnaast komen de nieuwe Politiewet, de
Een aanrader voor juristen en andere in deze
uitbreiding van het spreekrecht voor slachtof-
materie geïnteresseerde professionals.
fers en nabestaanden en de aanpassing van
de herzieningsregeling aan bod – net als de
ontwikkelingen rondom het ondervragingsrecht bij getuigen en de sanctionering van
Ga voor meer informatie en
bestellen naar kluwer.nl/shop
JMS staat klaar
voor de start!
Kijk op
juridischebrochure.nl
voor meer info
Elk project
tijdig geleverd
Geeft u het startschot, dan zorgen wij dat de vertaling van uw juridische documenten gelijk in gang
wordt gezet. Hierdoor maken we optimaal gebruik van de tijd tussen opdrachtverstrekking en deadline,
en wordt onnodig tijdverlies voorkomen. Het resultaat is een juridisch correcte vertaling die altijd
binnen de gewenste termijn wordt geleverd.
Ervaren
juridisch
vertalers
Bel 0299 351 851 of mail naar [email protected] en binnen een uur doen we u een scherpe offerte.
Bij spoedvertalingen kunnen we de gewenste deadline gelijk telefonisch bevestigen.
Alle talen
Vaste, scherpe
tarieven
Uw deadline, onze zorg!
Persoonlijk
contact
JMS Textservice
juridisch vertaalbureau
Scan en check onze korte
video-impressie op YouTube:
Mgr. C. Veermanlaan 58
1131 KJ Volendam
T 0299-351851
F 0299-351751
E [email protected]
W www.jmstext.nl
Download