NEDERLANDS JURISTENBLAD DE EERSTE KAMER • En het politieke primaat van de Tweede Kamer • Een conflictregeling voor het parlement • Vergoeding van leegstandschade in het faillissement van de huurder • Meer over verboden verenigingen P. 2342-2422 JAARGANG 89 10 OKTOBER 2014 10304686 34 Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl Inhoud Prof. mr. P.J. Wattel Derde landen? Wetenschap 1769 2345 2346 Mr. E.C. Drexhage De Eerste Kamer en het politieke primaat van de Tweede Kamer Lessen uit het buitenland Focus 1770 E. Korevaar Het zwarte gat in het politieke staatsrecht Een conflictregeling voor het parlement Wetenschap 1771 2356 2362 Prof. dr. J.G. Brouwer 2369 Reactie op ‘Enige observaties naar aanleiding van de zaak Martijn’ 1774-1795 Rechtspraak 1796 Boeken 1797-1808 Tijdschriften 1809-1818 Wetgeving 1819-1822 Nieuws 1823 Universitair nieuws 1824 Personalia 1825 Agenda DE EERSTE KAMER DERDE land zijn voor • En het politieke primaat van de het kapitaalverkeer, geldt • Meer over verboden verenigingen Tweede Kamer • Een conflictregeling voor het parlement • Vergoeding van leegstandschade in het faillissement van de huurder P. 2342-2422 JAARGANG 89 10 OKTOBER 2014 34 dat dan ook voor de EIGEN LGO, dus voor van Nederland? Reacties 1772-1773 Rubrieken NEDERLANDS JURISTENBLAD ANDERE lidstaat een CURAÇAO ten opzichte Mr. M.P. Verdonk De vergoeding van leegstandschade in het faillissement van de huurder Prof. mr. H.J. Snijders Naschrift Als de LGO van een 2370 10304686 Vooraf 1768 Pagina 2345 Uit de bespreking blijkt dat in ALLE bestudeerde LANDEN met een SENAAT een min of meer PERMANENTE DISCUSSIE plaatsvindt over zijn ROL en POSITIE, zelfs in FEDERALE staten Moet een RECHTER dan toch over een VERENIGINGSVERBOD beslissen, dan is het GRONDWETTELIJK zaak om zich uiterst TERUGHOUDEND op te Pagina 2369 stellen Pagina 2354 2372 2395 2396 2406 2417 2419 2420 2421 Hoe kan de POSITIE van de Eerste Kamer meer in OVEREENSTEMMING worden gebracht met haar democratische LEGITIMATIE en hoe kan de Eerste Kamer meer bijdragen aan de KWALITEIT van de WETGEVING? Pagina 2361 Het EVENWICHT tussen het belang van de VERHUURDER en dat van de BOEDEL, kan NIET worden doorbroken door het bedingen van een RECHT op vergoeding van LEEGSTANDSCHADE Pagina 2364 Omslag: © Bart Maat / Hollandse Hoogte Die BEPERKING tot (een structureel PATROON van) STRAFBARE feiten kent de CONSTITUTIE niet Pagina 2373 Nederland hield onvoldoende rekening met het feit dat het hele GEZIN van de ILLEGALE VROUW uit NEDERLANDERS bestaat Pagina 2417 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Erevoorzitter J.M. Polak verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion, toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken, t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Peter J. Wattel Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- reviewers beoordeeld. abonnement automatisch met een jaar verlengd. kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.] Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl informeren over relevante producten en diensten. Indien u bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Adjunct-secretaris Berber Goris Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Capital Media Services Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Uitgever Simon van der Linde Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, tel. (0570) 673 555. voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.). uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon- 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment Erasmus School of Law (ESL) biedt vooraanstaand universitair onderwijs en onderzoek in Rechtsgeleerdheid, Fiscaal recht en Criminologie. Het innovatieve onderwijsmodel ‘active academic learning’ biedt studenten de ideale omgeving voor academische ontwikkeling. Internationalisering en multidisciplinariteit zijn zowel in het onderwijs als in het wetenschappelijk onderzoek vanzelfsprekend. ESL is een ondernemende faculteit met medewerkers die energiek, meedenkend en initiatiefrijk zijn. Er werken meer dan 350 medewerkers met plezier in het onderwijs, het onderzoek en de ondersteuning. ESL is de afgelopen jaren sterk gegroeid en telt momenteel ruim 4.000 studenten. Erasmus Universiteit Rotterdam Hoogleraar privaatrecht 1,0 fte Als full time hoogleraar privaatrecht vervult u een sleutelrol in de facultaire organisatie. U geeft – mede – leiding aan de sectie Burgerlijk recht en participeert in het succesvolle onderzoeksprogramma Behavioural Approaches to Contract and Tort, Relevance for Policymaking. U werkt nauw samen met de proximi en de overige medewerkers binnen de sectie Burgerlijk recht. In het kader van het onderzoeksprogramma coördineert u het functioneren van de daarin participerende leerstoelhouders en werkt u nauw samen met hoogleraren van andere EUR-faculteiten. U draagt wezenlijk bij aan de uitbouw van de profielen in het onderzoek en u draagt zorg voor de ontwikkeling, afstemming en verzorging van de onder de leeropdracht vallende onderdelen van de onderwijsprogramma’s, waaronder het bachelor-onderwijs, de Master Privaatrecht en de Master Aansprakelijkheid en Verzekering. U bent een uitstekend jurist en u kunt bogen op een uitstekende academische reputatie op het gebied van het algemeen vermogensrecht, die onder meer blijkt uit een goed beoordeelde dissertatie, publicaties in nationale en internationale peer reviewed tijdschriften, alsmede op een relevant wetenschappelijk netwerk. U bent aantoonbaar in staat om tweede- en derdegeldstroomfinanciering te genereren ten behoeve van onderzoek en onderwijs. Voor nadere informatie over de functie kunt u zich wenden tot prof. mr. S.D. Lindenbergh, e-mail: [email protected], telefoon 010 - 408 26 61. Uitgebreide functieomschrijving kunt u vinden op https://www.academictransfer.com/24617 Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld. Vooraf 1768 Derde landen? 34 Diverse EU-lidstaten, met name Frankrijk, Nederland en het VK, hebben ‘landen en gebieden overzee’ (LGO). De Unierechtelijke status van die LGO is al decennia lang hoogst schimmig. Soms worden zij aangemerkt als deel van hun lidstaat, soms als derde land en soms als iets geassocieerds er tussenin (tweede land?). Ze zijn geen onderdeel van de EU, en de VwEU-verkeersvrijheden gelden niet voor hen, tenzij uitdrukkelijk van toepassing verklaard, maar ze hebben wel een ‘speciale’ status. Er is een LGO-Besluit van de Raad, waarvan de Considerans de ongrijpbare status van de LGO goed treft: “De LGO zijn geen derde landen, maar maken ook geen deel uit van de interne markt; (…)”. Het kapitaal- en betalingsverkeer is als enige EU-verkeersvrijheid óók vrijgemaakt in verhouding tot de rest van de wereld; art. 63 VwEU verklaart dat “(…) alle beperkingen van het kapitaalverkeer (lid 1) en het betalingsverkeer (lid 2) tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden (zijn)”. Zijn de LGO voor de toepassing van dit vrije kapitaalverkeer ‘derde landen’, dan zijn dus fiscale belemmeringen een probleem. En die zijn er: onder druk van de VS (die misbruik zag van zijn belastingverdragen met EU-lidstaten), de OESO en de EU (die beiden oneerlijke fiscale beleidsconcurrentie zagen) en sinds de kredietcrisis ook de G20 (die belastingontwijking zag), zijn LGO zoals de Britse Maagdeneilanden en Kaaimaneilanden en de (voormalige) Nederlandse Antillen, geleidelijk van hun al te belastingparadijselijke kenmerken ontdaan, onder meer door verplichte fiscale gegevensuitwisseling, maar ook door heffingen. Frankrijk heft bijvoorbeeld 3% op Frans onroerend goed dat uiteindelijk in handen is van niet EU-gerechtigden. En Nederland heft een 8,3% bronheffing op deelnemingsdividend dat naar moedervennootschappen in de Caribische Rijksdelen stroomt. Dit soort regels zijn discriminatoir omdat ze niet gelden voor binnenlandse en EU-gerechtigden: investeerders uit de LGO worden ongunstiger belast dan eigen investeerders. Als de LGO ‘derde landen’ zijn, is dat verschil in behandeling een door art. 63 VwEU in beginsel verboden fiscale discriminatie. De Franse 3%-heffing was voor de Franse rechter in zaak C-384/09 Prunus aanleiding om het HvJ EU prejudiciele vragen te stellen over de status van de Britse Maagdeneilanden ten opzichte van Frankrijk. Het antwoord was duidelijk: “Gelet op de onbeperkte territoriale werkingssfeer [van art. 63 VwEU] moet worden aangenomen dat deze bepaling noodzakelijkerwijs van toepassing is op het kapitaalverkeer naar en uit de LGO.” Voor het vrije kapitaalverkeer zijn de LGO dus, ondanks de tegengesteld luidende Considerans, derde landen. Frankrijk moest dus met een héél goede rechtvaardiging komen voor zijn fiscale discriminatie. Door de LGO als derde landen te bestempelen, voorkwam het Hof terecht dat kapitaalverkeer met de LGO minder vrij zou zijn dan kapitaalverkeer met, bijvoorbeeld, Panama of Bhutan, die, anders dan de LGO, niet ‘geassocieerd’ zijn met de Unie. Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf Als de LGO van een andere lidstaat een derde land zijn voor het kapitaalverkeer, geldt dat dan ook voor de eigen LGO, dus voor Curaçao ten opzichte van Nederland? Of is dat een puur interne situatie? Deze vraag heeft de Hoge Raad gesteld in de zaken C 24/12 en C 27/12, X en TBG Ltd, over de discriminerende 8,3%-bronheffing jegens de Antillen. Van die vraag raakte het Hof zó van streek dat hij hem niet heeft beantwoord en terug lijkt te willen komen op Prunus. Hij gaat in X en TBG geheel voorbij aan art. 63 VwEU en kijkt alleen in het LGO-besluit. Dat Besluit heeft een eigen bepaling over kapitaalverkeer (art. 47), die evident beperkter is geformuleerd dan art. 63 VwEU. Niettemin stelt het Hof doodleuk dat de reikwijdte van art. 47 ‘bijzonder ruim’ is, en ‘nauw aansluit bij de draagwijdte’ van art. 63 VwEU. Hij wil blijkbaar het kapitaalverkeer met de LGO en dat met derde landen niet meer gelijktrekken door de LGO tot derde landen te bombarderen (het LGOBesluit zegt nu eenmaal letterlijk dat zij dat niet zijn), maar door art. 47 LGO-Besluit hetzelfde te interpreteren voor de LGO als art. 63 VwEU voor derde landen. Wat de discriminerende 8,3% dividendbelasting betreft, wijst het Hof de Hoge Raad op art. 55 LGO-Besluit, dat anti-belastingparadijs-maatregelen toelaat, mits evenredig. Hoewel het Hof in X en TBG aldus onmiskenbaar art. 47 en 55 LGO-Besluit in plaats van art. 63 VwEU toepast op Nederland en zijn eigen LGO, zegt het Hof merkwaardigerwijs dat hij (ook) niets gezegd wil hebben over de vraag “in welke mate de Unierechtelijke regels betreffende de verhoudingen tussen de Unie en de LGO van toepassing zijn op een lidstaat en zijn eigen LGO.” Huh? Maar het Hof heeft die LGO/Unie-verhoudingsregels toch juist net toegepast op Nederland/Curaçao, constaterende dat het VwEU het vrije kapitaalverkeer niet van toepassing verklaart op de LGO, en om die reden alleen het LGO-Besluit toepassende? Het Hof lijkt hier net een politicus: “U heeft mij niet horen zeggen wat u mij zojuist heeft horen zeggen.” De prejudiciële procedure ex art. 267 VwEU is volgens het Hof een ‘rechterlijke dialoog’. Maar de dialoog over de LGO wil nog steeds niet erg vlotten. Ik vat hem samen: – Geldt art. 63 VwEU tussen een lidstaat en andermans LGO? – Ja. – Geldt art. 63 VwEU ook tussen een lidstaat en zijn eigen LGO? – Euhh … dat zeggen we niet, ennuh, trouwens: bij nader inzien geldt art. 63 VwEU ook voor andermans LGO misschien toch maar niet. En of het LGO-Besluit voor de eigen LGO geldt, kunnen we eigenlijk evenmin zeggen, maar u moet op uw eigen LGO wel art. 47 en 55 LGOBesluit toepassen. Kennelijk is het Hof erg gehecht geraakt aan de schimmigheid van de status van de LGO. Peter Wattel NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2345 1769 Wetenschap De Eerste Kamer en het politieke primaat van de Tweede Kamer Lessen uit het buitenland Bettie Drexhage1 Het zittende kabinet heeft een meerderheid in de Tweede Kamer, maar niet in de Eerste Kamer. Al enkele keren heeft het concessies moeten doen aan niet-regeringsfracties wier steun in de Eerste Kamer noodzakelijk was om maatregelen aanvaard te krijgen. De fractieleider van de grootste regeringspartij ergert zich hieraan en vindt dat de senaat, als dit zo doorgaat, maar beter kan worden opgedoekt.2 Opdoeking is waarschijnlijk geen haalbare optie, maar voor een hernieuwde bezinning op de rol en positie van de Eerste Kamer is wel aanleiding, nu de politieke ontwikkelingen het waarschijnlijk maken dat in de toekomst vaker met smalle coalities zal moeten worden gewerkt die in de Eerste Kamer geen meerderheid hebben. Ervaringen met tweekamerstelsels in andere landen leren dat conflicten tussen beide kamers in zo’n geval nogal eens op de spits worden gedreven, maar ook dat er methoden zijn om dat te voorkomen of te verzachten. Dat kan worden afgeleid uit een notitie die het kabinet op 26 september 2014 aan de beide Kamers heeft toegestuurd. 1. Inleiding Een senaat met een onvaste rolopvatting ‘Kerntaak van de Eerste Kamer is de kwaliteit van de wetgeving te toetsen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. (…) De controle op het regeringsbeleid berust allereerst bij de Tweede Kamer. De Eerste Kamer stelt zich in dit opzicht dan ook terughoudend op. Zij controleert vooral de hoofdlijnen van beleid en de onderlinge samenhang van de verschillende regeringsplannen.’ Aldus typeert de Eerste Kamer zelf op haar website haar rol en positie ten opzichte van de regering en Tweede Kamer.3 Zo bezien lijkt de Kamer primair een club die de regeringsplannen nogal afstandelijk onderwerpt aan een wetstechnische en beleidsanalytische toets. Een soort Raad van State (Afdeling advisering) voor de slotfase van beleids- en wetgevingsprocessen. Het is deze rol waartoe de Eerste Kamer zich volgens de fractieleider van de VVD (weer) zou moeten beperken, maar de geschiedenis leert dat de senaat in werkelijkheid zijn rol nooit zo beperkt heeft opgevat. Zodra fracties uit de Eerste Kamer daar aanleiding en kansen voor zagen, hebben zij het ministers en kabinetten politiek altijd moeilijk gemaakt en er is geen staatsrechtelijke regel die hen dat verbiedt.4 De rolopvatting van de Eerste Kamer lijkt te wisselen met de politieke kansen die ze ziet. Door de veranderde 2346 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 politieke verhoudingen valt te verwachten dat kabinetten in de toekomst vaker in de senaat geen meerderheid zullen hebben en dus op politieke tegenstand zullen stuiten. Tenzij natuurlijk bij kabinetsformaties naar dusdanig brede coalities wordt gestreefd, dat ook in de senaat een meerderheid aanwezig is, maar dat valt hoogstens op bescheiden schaal te verwachten, afgaande op ervaringen in andere landen.5 Het ziet er dus naar uit dat regeren wisselvalliger wordt, of zo men wil: avontuurlijker. Is dat erg en moet daar iets aan gedaan worden, even aannemend dat dit tot de mogelijkheden behoort? Het hangt ervan af wat men als de belangrijkste rol van een senaat ziet. Wie die rol vooral ziet in het leveren van een politiek tegenwicht tegen het kabinet en de regeringsfracties, zal een sterkere politieke profilering van de senaat juist verwelkomen. Hetzelfde geldt voor wie hecht aan een grote mate van ‘beleidsstabiliteit’: senaten maken in het algemeen beleidswijzigingen moeilijker en bevorderen zo de handhaving van de status quo.6 Een senaat die een andere politieke samenstelling heeft dan het bijbehorende lagerhuis, versterkt de checks & balances, maar de prijs die daarvoor wordt betaald, is een grotere instabiliteit van kabinetten en het bemoeilijken van de uitvoering van regeringsprogramma’s die op basis van het kiezersman- daat tot stand zijn gekomen.7 In hoeverre beleidsstabiliteit als een positieve waarde kan worden gezien, hangt uit de aard der zaak af van de waardering van de status quo. Het kan ook worden aangeduid als ‘innovatieve zwakte’ of ‘inertia’.8 Voor wie de rol van de senaat vooral ziet zoals de Eerste Kamer deze zelf omschrijft op haar website, is het ongewenst dat hij hiervan op politieke gronden zomaar kan afstappen. Voorstanders van afschaffing van de Eerste Kamer vinden natuurlijk beide rollen overbodig, of menen dat die wel op andere manieren kunnen worden vervuld. Hoe men er ook tegenaan kijkt, voor de discussie die nu of later zeker weer zal losbranden, kan het nuttig zijn om ook eens naar ervaringen in andere landen te kijken, zoals het kabinet in zijn recente notitie doet. Die notitie bevat veel informatie uit een grote hoeveelheid bronnen, maar een echte vergelijking met het Nederlandse stelsel geeft ze niet en het kabinet trekt evenmin conclusies, hoezeer die soms ook voor de hand lijken te liggen. Dat wil ik in deze bijdrage wel doen, uiteraard geheel op persoonlijke titel. Ik baseer me daarbij hoofdzakelijk op de informatie uit de kabinetsnotitie en op de daarin vermelde bronnen. Daaruit valt om te beginnen af te leiden dat samenstelling en bevoegdheden van de senaten in de bestudeerde landen onderling sterk verschillen, maar ook dat de Nederlandse Eerste Kamer in meerdere opzichten tamelijk uniek is en dat ze, met haar volledige vetorecht, een van de potentieel sterkere senaten is. De ervaringen in andere landen leren, dat dergelijke senaten overal geneigd zijn van rol te wisselen zodra de oppositie daarin een meerderheid heeft, maar ook dat een senaat in opspraak komt, zodra hij zich politiek in de ogen van lagerhuis en regering te zeer profileert. Ze leren ons verder dat er verschillende wegen zijn voor wie het politieke primaat van de Tweede Kamer wil versterken. Afschaffing van de senaat is – althans in theorie – een van de opties: de meeste parlementaire democratieën doen het met één kamer en het ontstaan en de ontwikkeling van senaten heeft historisch meer te maken met de krachtsverhoudingen van het moment dan met de aan senaten wel toegedachte functies. 2. Historie Het tweekamerstelsel is twee keer uitgevonden en maakte vooral opgang doordat het oude elites in nieuwe tijden een plaats bood9 De oudste meerkamerstelsels ontstonden als methode voor middeleeuwse vorsten om te overleggen met verte- genwoordigers van de verschillende maatschappelijke standen. In Engeland ontstond zo in de veertiende eeuw een stelsel met twee ‘kamers’: een waarin overleg plaatsvond met de feodale leenmannen en bisschoppen en een waarin de burgers (commoners) en de lagere adel waren vertegenwoordigd. Met de opkomst van het absolutisme raakte dit overleg in veel landen in onbruik, maar in Engeland groeide het parlement juist uit tot een sterke machtsfactor naast de Kroon. In de theorievorming over goed bestuur van de zeventiende en achttiende eeuw Het ontstaan en de ontwikkeling van senaten heeft historisch meer te maken met de krachtsverhoudingen van het moment dan met de aan senaten wel toegedachte functies werd daarom vaak met bewondering naar Engeland gekeken en kregen de Engelse instituties achteraf een theoretische rechtvaardiging. Dat gold ook voor het tweekamerstelsel, waarbij werd teruggegrepen op opvattingen over ‘mixed government’ die al bij de oude Grieken en Romeinen waren te vinden: monarchie, aristocratie en democratie dienen elkaar in evenwicht te houden om corruptie van het gezag te voorkomen. Zo was Montesquieu van mening dat de vrijheid van de burgers in Engeland het beste was verzekerd, omdat daar de uitvoerende macht bij de Koning berustte en de wetgevende macht bij twee vertegenwoordigende lichamen: een van de adel en een van het gewone volk. Doordat beide kamers een vetorecht hadden, was gegarandeerd dat de stem van degenen die zich door geboorte, rijkdom of verdienste van de massa onderscheiden, niet ten onder ging.10 In oude confederale stelsels, zoals de Zwitserse confederatie (1291-1798) en de Republiek der Verenigde Nederlanden (1579-1795) bestond de besluitvormende vergadering steeds uit één kamer, waarin elke deelnemende eenheid een gelijke stem had en voor belangrijke beslissingen unanimiteit was vereist of een gekwalificeer- Auteur 3. De Eerste Kamer in vogelvlucht, Den no. 02-010, revised edition 2007, www.ssc. 8. A. Vatter, ‘Bicameralism and Policy Perfor- 1. Mr. E.C. Drexhage was tot 1 februari Haag, 2008, www.eerstekamer.nl/begrip/ upenn.edu/~merloa/wpapers/bicameralism. mance: The Effects of Cameral Structure in 2014 in dienst van het Ministerie van publicaties_eerste_kamer. pdf. Comparative Perspective’, The Journal of Legis- Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 4. P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kumme- 6. J. Uhr, ‘Bicameralism’, in: R.A.W. Rhodes, lative Studies, vol. 11, 2005/2, p. 194–215. Nadien heeft zij ten behoeve van de in deze ling, Het Nederlandse parlement, Kluwer: S.A. Binder & B.A. Rockman, The Oxford 9. Tenzij anders vermeld, is de informatie in bijdrage besproken kabinetsnotitie (Kamer- Deventer 2010, p. 54-61. Handbook of Political Institutions, Oxford, deze paragraaf ontleend aan Tsebelis & stukken II 2014/15, 34000-VII, nr. 4) 5. C. Volden & C.J. Carrubba, ‘The Formati- 2008, (Kindle edition), hfdst. 24; G. Tsebelis Money, 1997, p. 15-43 en aan D. Shell, onderzoek gedaan naar senaten in andere on of Oversized Coalitions in Parliamentary & J. Money, Bicameralism, Cambridge, ‘The History of Bicameralism’, in: N.D.J. landen. Democracies’, American Journal of Political 1997, p. 209 e.v. Baldwin & D. Shell (eds.), Second Cham- Science, vol. 48, 2004/3, p. 521–537; 7. Tsebelis & Money 1997; P. Norton, bers, Abingdon/New York, 2001, p. 5-18. Noten D. Diermeier, H. Eraslan & A. Merlo, ‘Adding Value? The Role of Second Cham- 10. Montesquieu, Over de geest van de 2. ‘Senaat met grillen liever afschaffen’, De Bicameralism and Government Formation, bers’, Asia Pacific Law Review, vol. 15, wetten, vertaling J. Holierhoek, Amsterdam, Telegraaf 19 april 2013. University of Pennsylvania, Working Paper 2007/1, p. 1-18. 2006, p. 223/224. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2347 Wetenschap Het tweekamerstelsel is als het ware twee keer uitgevonden, met de eerste keer een senaat als aristocratische kamer en de tweede keer een senaat als statenvertegenwoordiging de meerderheid.11 Dat gold ook voor het gezamenlijke Congres dat de dertien Engelse koloniën in Noord Amerika aan het eind van de achttiende eeuw instelden (Articles of Confederation artikel 9 par. 6). In de constitutionele conventie van 1787 bleek de inrichting van het parlement voor de nieuw gevormde Verenigde Staten een van de belangrijkste twistpunten. De afgevaardigden van de kleinere deelstaten en de voorstanders van zoveel mogelijk autonomie voor de deelstaten, wilden het stelsel van de confederatie (elke deelstaat een gelijke stem) handhaven, maar anderen bepleitten een vertegenwoordiging die gebaseerd was op de bevolkingsaantallen van de deelstaten. De controverse werd uiteindelijk beslecht in wat bekend kwam te staan als ‘the great compromise’: er kwam een direct gekozen Huis van Afgevaardigden, bij de verkiezing waarvan elke kiezer een gelijke stem had, en daarnaast een Senaat met per deelstaat twee afgevaardigden. In de nadien geschreven Federalist Papers geeft Madison toe dat het stelsel berust op een compromis, maar noemt hij ook een aantal belangrijke functies voor de nieuwe senaat. Hij schetst daartoe het schrikbeeld van een Huis van Afgevaardigden waarin telkens wisselende leden die er slechts kort deel van uitmaken, zonder veel kennis van zaken grote hoeveelheden wetten maken onder invloed van irrationele passies of zich door een nalatige en machtsbeluste of corrupte regering laten inpakken of ermee samenspannen. Een senaat kan dit alles voorkomen doordat hij een extra check op de regering levert, de andere kamer kan corrigeren wanneer die zou toegeven aan plotselinge en hevige gemoedsbewegingen, en voorziet in de behoefte aan gedegen kennis over de wetten en belangen van het land. Daarom ook moet een senaat klein zijn, de leden niet te jong en hun zittingsduur lang genoeg om kennis van zaken te verzekeren.12 Het tweekamerstelsel is dus als het ware twee keer uitgevonden, met de eerste keer een senaat als aristocratische kamer en de tweede keer een senaat als statenvertegenwoordiging. Zowel het Engelse als het VS-model is vanaf de negentiende eeuw in veel landen nagevolgd. De instelling van een senaat bleek een handige tegemoetkoming aan degenen (standen of staten) die in een nieuw vorm te geven constitutie aan invloed dreigden te verliezen en kon, ondanks het toen nog zeer beperkte kiesrecht, de angst wegnemen voor de opkomende democratisering. Federale staten kopieerden vaak het Amerikaanse model om uit eenzelfde soort impasse te komen (bijv. Zwitserland in 1848, Australië in 1900, Oostenrijk in 1920). In niet-federale (unitaire) staten was de keuze tussen een- of tweekamerstelsel vaak omstreden, maar de uitkomst was doorgaans een variant van het Britse Hogerhuis. Ook in Nederland werd in 1815, op aandringen van de Belgische leden van de grondwetscommissie, uiteindelijk hiervoor gekozen. De leden van de nieuwe Eerste Kamer werden door de Koning voor het leven benoemd uit de aanzienlij- 2348 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 ken van het land. Volgens de zogenoemde bolwerktheorie was de senaat vooral bedoeld om zo nodig het conflict met de Tweede Kamer aan te gaan, zodat de Koning en zijn ministers dat niet hoefden te doen.13 In federale stelsels is weliswaar vaak veel discussie over de rol en positie van de senaat, maar het voortbestaan van de senaat is er zelden omstreden (met uitzondering van Canada). Voor senaten in unitaire staten ligt het lastiger. De uitbreiding van het kiesrecht, de afnemende maatschappelijke rol van adel en grondbezit en het volledig verdwijnen van het idee van standenvertegenwoordiging maakten een politieke rol voor deze senaten minder vanzelfsprekend. Dat leidde ertoe dat ofwel hun bevoegdheden werden ingeperkt (bijv. in Groot-Brittannië in 1911 en 1947; Frankrijk in de Vierde en Vijfde Republiek), ofwel hun samenstelling werd gelijkgetrokken met die van het lagerhuis (bijv. in Nederland in 1917; Italië in 1948), ofwel de senaat werd afgeschaft (bijv. in Nieuw Zeeland in 1951, Denemarken in 1953, Zweden in 1970, Noorwegen in 2009). Hun voortbestaan wordt tegenwoordig – ook in Nederland – doorgaans beargumenteerd met de waarde van een second opinion voor de kwaliteit en de stabiliteit van de wetgeving en met de meer onafhankelijke positie die een senaat kan innemen ten opzichte van regeringen die in het lagerhuis op weinig tegenspraak hoeven te rekenen.14 Daarnaast hebben ook veel niet-federale landen geprobeerd hun senaat een functie te geven in het representeren van regionale belangen.15 3. Verspreiding De meeste landen doen het met één kamer; in ontwikkelde democratieën neemt het aantal tweekamerstelsels af Er zijn tegenwoordig veel meer landen zonder dan met een senaat. In de database van de Interparlementaire Unie (IPU), die dit soort gegevens wereldwijd bijhoudt, staan 113 eenkamerstelsels en 79 tweekamerstels geregistreerd.16 Ongeveer zestig procent van de aan de IPU deelnemende landen rekent zichzelf dus tot de staten met een eenkamerstelsel. Er is een duidelijk verband met de staatsvorm en de bevolkingsomvang van een land. Nagenoeg alle federale staten hebben een tweekamerstelsel, waarbij de senaat doorgaans de deelstaten vertegenwoordigt. Onder de niet-federale staten verschilt het. Daar zien we een tweekamerstelsel vooral in de grotere staten en veel minder naar gelang het bevolkingsaantal geringer is. Van de 48 landen die de IPU tot de Europese regio rekent, hebben er zeventien een tweekamerstelsel en doen 31 het dus zonder een senaat. Het verband met staatsvorm en bevolkingsomvang is ook in Europa duidelijk waar te nemen (zie figuur 1, ontleend aan de kabinetsnotitie). De zes federale staten die Europa telt, hebben alle een tweekamerstelsel. Van de 42 unitaire staten in Europa hebben er slechts elf een senaat. Daarbinnen is een duidelijk verband met de bevolkingsomvang. Van de zes unitai- Figuur 1: Aandeel staten met een tweekamerstelsel in Europa 100% 66,7% 35,5% 31,3% 10% Totaal 17 van de 48 Federale staten Niet federale staten naar inwonertal < 5 mln. 5-40 mln. > 40 mln. 6 van de 6: 2 van de 20: 5 van de 16: 4 van de 6: Rusland Duitsland België Oostenrijk Zwitserland Bosnië en Herzegovina Ierland Slovenië Polen Roemenië Nederland Tsjechië Belarus Groot-Brittannië Frankrijk Italië Spanje democratieën niet voor; wel in landen die hun staat na een periode van autocratisch bestuur opnieuw hebben vorm gegeven in democratische zin.18 Zo koos Spanje na beëindiging van het Franco-bewind voor een tweekamerstelsel.19 Na de val van het ijzeren gordijn koos een minderheid van de nieuwe Oost-Europese democratieën ook voor een tweekamerstelsel,20 al werd dat in twee daarvan al snel weer afgeschaft (Kroatië in 2001 en Servië in 2003).21 In nieuwe democratieën buiten Europa lijkt een tweekamerstelsel ook tegenwoordig nog een middel om gevestigde elites zich te laten verzoenen met het democratiseringsproces22 en om minderheden te beschermen tegen het risico van een tyranny of the majority.23 Maar in gevestigde democratieën neemt het aantal tweekamerstelsels dus niet toe maar af. Dit ongetwijfeld tot spijt van de Association des Sénats d’Europe, die zich blijkens haar website zonder reserves ‘la promotion du bicamérisme’ ten doel stelt, en waarvan ook de Eerste Kamer lid is.24 4. Verschillen en overeenkomsten Bron: IPU (bevolkingscijfers ontleend aan CIA The World Factbook). re staten met een bevolkingsomvang boven de 40 miljoen hebben er vier een tweekamerstelsel (Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Spanje) en twee niet (Oekraïne en Turkije). Van de 20 staten met een bevolkingsomvang onder de vijf miljoen hebben er slechts twee een senaat: Ierland en Slovenië. Onder de zestien staten met een bevolkingsomvang tussen vijf en 40 miljoen zijn er vijf met een tweekamerstelsel: naast Nederland zijn dat alleen Polen, Roemenië, Tsjechië en Belarus. Landen met een eenkamerstelsel zijn in deze categorie onder andere Portugal, Griekenland, Hongarije, Zweden, Denemarken, Finland en Noorwegen. De vraag waarom kleinere staten het vaker met slechts één kamer doen, komt in de literatuur nauwelijks aan de orde. Een enkele keer wordt het vermoeden uitgesproken dat dit iets te maken heeft met de grotere homogeniteit van kleine staten of de geringere economische complexiteit en politieke gelaagdheid.17 Landen met een eenkamerstelsel hebben vaak vroeger wel een senaat gehad, maar deze later afgeschaft. In Europa zijn dat bijvoorbeeld Griekenland (1935), Denemarken (1953), Zweden (1970), Portugal (1974), Turkije (1980) IJsland (1991) en Noorwegen (2009). Nieuw gecreëerde of in ere herstelde tweekamerstelsels komen in gevestigde Vergelijking met andere OESO-landen Senaten vertonen een grote variëteit in de wijze van samenstelling, de eraan toegekende bevoegdheden en de rol die zij spelen in de nationale politieke besluitvorming. Veel minder dan bij lagerhuizen lijkt er een eenduidige logica aan ten grondslag te liggen. Dit geldt ook als we alleen kijken naar senaten in gevestigde democratieën. In de kabinetsnotitie is dit geoperationaliseerd als de landen die lid zijn van de OESO. De OESO telt 34 lidstaten, waarvan negentien een tweekamerstelsel hebben. Daarvan laat het kabinet de presidentiële tweekamerstelsels (VS, Mexico, Chili) buiten beschouwing en dat lijkt mij terecht, omdat de rol van een senaat daar sterk wordt bepaald door de verregaande machtenscheiding.25 In deze bijdrage laat ik ook Japan en Slovenië buiten beschouwing, omdat daarover relatief weinig literatuur voorhanden is en hun politieke stelsels zich bovendien minder goed lijken te lenen voor een vergelijking. Dan resteren dus veertien landen: zes federale staten en acht niet-federale. Over al deze landen bevat de kabinetsnotitie uitgebreide informatie, waaruit hierna alleen enkele opvallende zaken kunnen worden aangestipt. Teneinde het aantal noten enigszins te beperken, is de geraadpleegde literatuur over afzonderlijke landen aan het slot van deze bijdrage vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn gegevens verder ontleend aan de database van de IPU,26 aan een overzicht dat de Franse 11. Zie voor Nederland: R. Fruin, Staatsin- 15. M. Russell, The Territorial Role of Studies, in: Baldwin & Shell, 2001, p. 151- 22. J.P. Ketterer, From One Chamber to stellingen in Nederland tot 1795, Den Second Chambers, in: Baldwin & Shell, 170. Two: The Case of Morocco, in: Baldwin & Haag, 1922, p. 187. 2001, p. 105-117. 19. C. F. Juberías, ‘A House in Search of a Shell, 2001, p. 146. 12. Federalist LXII in: J. Madison, A. Hamil- 16. www.ipu.org/parline-e/parlinesearch. Role: The Senado of Spain’, in: S.C. Patter- 23. M.K. Albright & V. Weber (co-chairs), In ton & J. Jay, The Federalist Papers, 1788, asp. son & A. Mughan (eds.), Senates - Bicame- Support of Arab Democracy: Why and edited by I. Kramnick, Penguin Classics, 17. A. Muthoo & K.A. Shepsle, ‘The Consti- ralism in the contemporary world, Colum- How, Independent Task Force Report no. 1987, p. 366-369. tutional Choice of Bicameralism’, in: E. bus Ohio, 1999, p. 260-300. 54, Council on Foreign Relations, 2005, 13. J.Th. de Ruwe, De Eerste Kamer der Helpman (ed.), Institutions and Economic 20. C.M. Haas, ‘Sein oder nicht sein: Bika- www.cfr.org/pdf/Arab_Democracy_TF.pdf. Staten-Generaal, Nijmegen, 1957, p. 2-3. Performance, Harvard, 2008, p. 249-291; meralismus und die Funktion Zweiter Kam- 24. www.senateurope.org. 14. Tsebelis & Money 1997, p. 34-35; M. D. Anckar, ‘Legislatures in small polities’, in: mern’, in: G. Riescher, S. Ruß & C.M. Haas 25. S.C. Patterson & A. Mughan, Funda- Russell, ‘What are Second Chambers for?’, N.D.J. Baldwin (ed.), Legislatures of Small (red.), Zweite Kammern, München, 2010, mentals of Institutional Design: The Functi- Parliamentary Affairs 2001/54, p. 442-458. States, Londen/New York, 2013, p. 13-19. p. 5. ons and Powers of Parliamentary Second Zie voor Nederland Boven d’Eert & Kumme- 18. L. Massicotte, Legislative Unicamera- 21. Informatie ontleend aan www.senat.fr/ Chambers, in: Baldwin & Shell, 2001, p. ling, 2010, p. 61-62. lism: A Global Survey and a Few Case senatsdumonde. 45-46. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2349 Wetenschap senaat op zijn website bijhoudt,27 aan de grondwetten van de betrokken landen28 en aan de websites van de betrokken parlementen. Tezamen is dit slechts een selectie uit de uitgebreide lijst van bronnen en literatuur die in de kabinetsnotitie wordt vermeld. Geïnteresseerde lezers verwijs ik graag daarnaar. 4.1. Samenstelling Veel senaten hebben een regionale basis, ook in niet-federale staten Figuur 2: Aantal kamerleden en hun zittingsduur Aantal leden senaat Aantal leden lagerhuis Zittingsduur senaat in jaren Zittingsduur lagerhuis in jaren Frankrijk 348 577 6 5 Groot Brittannië 779 650 n.v.t. 5 Italië 315 630 5 5 Spanje 266 350 4 4 Polen 100 460 4 4 Nederland 75 150 4 4 Tsjechië 81 200 6 4 Ierland 60 166 5 5 Duitsland 69 598 n.v.t. 4 Canada 105 308 n.v.t. 4 Australië 76 150 6 3 België 60 150 4 4 Oostenrijk 62 183 n.v.t. 5 Zwitserland 46 200 4 4 Bron: IPU en parlementaire websites In tweekamerstelsels is de senaat altijd kleiner dan het lagerhuis, behalve in Groot-Brittannië (zie figuur 2). Hun zittingsduur is doorgaans gelijk aan of iets langer dan die van de lagerhuisleden en soms wordt een senaat in delen vervangen (Frankrijk, Tsjechië, Australië). In de meeste landen worden de senatoren gekozen: direct (Italië, Polen, Tsjechië, Australië, Zwitserland), indirect (Frankrijk, Nederland, België, Oostenrijk), of een combinatie van die twee (Spanje, Ierland). De leden van het Britse Hogerhuis en van de Canadese senaat worden benoemd voor het leven. Duitsland is een bijzonder geval, omdat de leden van de Bundesrat afgevaardigd worden door de deelstaatregeringen en ook namens hun regering aan de beraadslagingen deelnemen: ze hebben geen vrij mandaat, moeten per deelstaat en bloc stemmen en worden vervangen als de samenstelling van hun deelstaatregering wordt gewijzigd. De leden van de Oostenrijkse senaat hebben ook geen vaste zittingstermijn: ze worden gekozen door de deelstaatparlementen en na de deelstaatverkiezingen vervangen (ze hebben wel een vrij mandaat). De favoriete functie voor tweekamerstelsels is tegenwoordig het representeren van territoriale belangen.29 In federale stelsels spreekt dat voor zich, maar ook in nietfederale stelsels heeft de samenstelling van de senaat vaak een territoriale basis gekregen. De Spaanse en Franse senaat worden in de grondwet met zoveel woorden aange- 2350 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 duid als het huis van territoriale vertegenwoordiging (artikel 69), respectievelijk de vertegenwoordiging van de territoriale gemeenschappen van de republiek (artikel 24). De Spaanse senatoren worden vanuit de provincies en de autonome regio´s gekozen of afgevaardigd en de Franse senatoren worden gekozen door speciale kiescolleges per departement, die hoofdzakelijk uit gemeenteraadsleden bestaan. Polen en Tsjechië hebben voor hun rechtstreeks gekozen senaat een kiesstelsel met enkelvoudige kiesdistricten, terwijl hun lagerhuizen landelijk op basis van evenredige vertegenwoordiging worden gekozen. Groot-Brittannië, Ierland, Italië en Nederland wijken van dit patroon af. Ierland heeft een senaat waarin de leden (althans in naam) maatschappelijke sectoren vertegenwoordigen.30 In Groot-Brittannië hebben juist de via een districtenstelsel gekozen lagerhuisleden een territoriale band, maar de benoemde hogerhuisleden niet. In de discussies over hervorming van het House of Lords is wel geopperd om in de toekomst verkiezing van De favoriete functie voor tweekamerstelsels is tegenwoordig het representeren van territoriale belangen zijn leden op territoriale grondslag te laten plaatsvinden en zo een verbinding te maken met de devolutie-ontwikkelingen.31 In Italië was het in 1948 weliswaar de bedoeling om de senaat een grondslag te geven in de regio’s, maar de regionalisering van de Italiaanse staat kwam lange tijd niet van de grond. Daardoor werd Italië het enige Europese land waarin de senaat op dezelfde dag en volgens een nagenoeg identiek kiesstelsel wordt gekozen als het lagerhuis. In Nederland worden de senatoren weliswaar gekozen door provinciale staten, maar die colleges fungeren daarbij slechts als kieskringen. Afgezien van het getrapte karakter van de senaatsverkiezingen, kent ook Nederland daarmee in feite een identiek kiesstelsel voor beide kamers. Het wordt in de literatuur daarom wel in één adem genoemd met Italië.32 Ook Zweden en Denemarken kenden ooit een identiek kiesstelsel voor beide kamers, maar zij schaften inmiddels hun senaat af. Een territoriale grondslag van de verkiezingen (of benoemingen, zoals in Canada) wil overigens niet zeggen dat senatoren zich in de praktijk opwerpen als regionale belangenbehartigers. Ook in federale staten overheerst al sinds lange tijd het onderscheid tussen politieke partijen.33 Wel zorgen de verschillen tussen de kiesstelsels voor lagerhuis en senaat er in veel landen voor dat de plattelandsregio’s – en daarmee de meer conservatieve politieke stromingen – in de senaat oververtegenwoordigd zijn. De mate waarin dat in Frankrijk het geval is, heeft de Franse senaat wel de bijnaam bezorgd van ‘chambre d’agriculture’.34 Figuur 3: Bevoegdheden senaten bij wetgeving (excl. begrotingswetten en grondwetswijzigingen) Recht van amendement? Recht van initiatief? Methode voor afstemming tussen kamers Kan lagerhuis doorslag geven? Unitaire staten Frankrijk Ja Ja Shuttle / evt. gevolgd door commissie Ja Groot Brittannië Ja Ja Shuttle Ja Italië Ja Ja Shuttle Nee Spanje Ja Ja Soms commissie Ja Polen Ja Ja - Ja Nederland Nee Nee - Nee Tsjechië Ja Ja - Ja Ierland Ja Ja - Ja Commissie Nee bij instemmingswetten (40%). Ja bij andere wetten Federale staten Duitsland Nee (wel ‘bezwaar’) Ja Ja Ja Shuttle Nee Ja Ja Shuttle; evt. ontbinding beide kamers en verenigde vergadering Nee Ja Ja Shuttle Ja Oostenrijk Nee (wel ‘bezwaar’) Ja - Ja Zwitserland Ja Ja Shuttle / evt. gevolgd door commissie Nee Canada Australië België Bron: parlementaire websites en www.senat.fr/senatsdumonde 4.2. Wetgeving De meeste senaten hebben een amendementsrecht, maar de andere kamer heeft vaak het laatste woord Het meewerken aan de totstandkoming van wetgeving is vanouds de belangrijkste taak van een senaat. In Nederland is daaraan vorm gegeven door te bepalen dat de vaststelling van wetten geschiedt door regering en StatenGeneraal gezamenlijk (artikel 81 Gw) en dat de Eerste Kamer een voorstel overweegt ‘zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden’ (artikel 85 Gw). De senaat kan een wetsvoorstel dus alleen aannemen of verwerpen. Hij kan een hem onwelgevallig voorstel niet amenderen of terugsturen naar de Tweede Kamer. Aan bezwaren die pas in de Eerste Kamer rijzen, kunnen regering of Tweede Kamer alleen nog door middel van een nieuw wetsvoorstel iets doen. De senaat heeft zelf geen initiatiefrecht. In alle andere bestudeerde tweekamerstelsels ligt dit nogal anders (zie figuur 3). Senaten in niet-federale staten hebben zelden een volledig vetorecht, maar alle senaten hebben wel een recht van initiatief en een recht van amendement of ten minste (in Duitsland en Oostenrijk) het recht om hun bezwaren aan de andere kamer kenbaar te maken. Wat er vervolgens gebeurt, verschilt. In Spanje, Ierland, Polen, Tsjechië en Oostenrijk stuurt de senaat een voorstel met zijn amendementen of bezwaren terug naar het lagerhuis, dat vervolgens zonder meer de eindbeslissing kan nemen. In Duitsland kan een speciale bemiddelingscommissie, waarin leden van beide kamers zitten, een compromis voorstellen. Bij zogenoemde instemmingswetten (wetten die vooral de deelstaten raken; tegenwoordig circa 40 procent) is vervolgens instemming van beide kamers met het nieuwe voorstel vereist. In andere gevallen geeft de Bundestag in beginsel de doorslag. In de overige landen gaat een voorstel heen en weer tussen beide kamers (shuttle of navette) teneinde tot een gelijkluidende tekst te komen, eventueel nog gevolgd door een gezamenlijke commissie. Als dat niks oplevert, kan soms na een of meer ronden het lagerhuis alsnog de eindbeslissing nemen (Frankrijk, Groot-Brittannië, België). In Italië en in de federale staten Zwitserland, Australië en Canada gaat de shuttle door totdat er overeenstemming is bereikt of verdere behandeling wordt gestaakt. Australië heeft daarnaast nog een laatste uitweg, bestaande uit ontbinding en herverkiezing van beide kamers waarna eventueel in een verenigde vergadering de eindbeslissing kan worden genomen (dit laatste is eenmaal gebeurd: in 1975). Aan begrotingswetgeving komen veel senaten niet te pas of zij hebben daarbij minder bevoegdheden, terwijl voor 26. www.ipu.org/parline-e/parlinesearch. Saalfeld & K.W. Strøm (eds.), The Oxford countries, Spotlight no. 1 2012. 34. A. Lijphart, Patterns of Democracy. asp. Handbook of Legislative Studies, Oxford, 31. M. Russell, Reforming the House of Government Forms and Performance in 27. www.senat.fr/senatsdumonde. 2014, p. 332-351; M. Russell, 2001. Lords, Lessons from Overseas, Oxford, Thirty-Six Countries, New Haven/Londen, 28. http://codices.coe.int. 30. Oireachtas Library & Research Service, 2000, p. 283-290. 2012, p. 197. 29. W.B. Heller & D.M. Branduse, ‘The Social Science & Parliamentary Affairs Team, 32. Bijv. Tsebelis & Money, 1997, p. 53. 35. C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel Politics of Bicameralism’, in: S Martin, T. Bicameralism: Seanad Éireann and OECD 33. M. Russell, 2001, p. 113-115. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2351 Wetenschap grondwetswijzigingen het omgekeerde geldt. In de literatuur over tweekamerstelsels wordt een volledig vetorecht vaak vereenzelvigd met federale staten en een opschortend (suspensief) vetorecht met unitaire staten, maar het beeld in de Europese OESO-landen is gevarieerder (zie figuur 4, ontleend aan de kabinetsnotitie). Figuur 4: Vetorechten senaat in Europese OESO-landen met een twee keer door toedoen van de senaat gebeurd: in 1972 (regering Andreotti) en in 2008 (regering Prodi). In de Italiaanse politieke verhoudingen is dat niet vaak. Daarbij zal een rol hebben gespeeld dat de senaat in Italië steeds een nagenoeg gelijke samenstelling had als het lagerhuis. Omgekeerd kunnen de meeste senaten ook niet worden ontbonden, of worden zij dit alleen tegelijk met de ontbinding van het lagerhuis (Polen, Italië, Spanje). De meeste senaten hebben wel een inlichtingenrecht en vaak ook een recht van enquête en zij kunnen aanbevelingen aan regeringen doen of via moties hun oordeel over regeringsdaden uitspreken. Maar zij kunnen daaraan dus niet de ultieme sanctie van opzegging van het vertrouwen verbinden. Sommige senaten kunnen – in elk geval in theorie − ook het budgetrecht inzetten tegen een hen onwelgevallige regeringspolitiek. Met ‘geweld’ kan het natuurlijk ook: de Australische senaat heeft in 1974 en 1975 de zittende regering tot vertrek gedwongen door eenvoudigweg te weigeren de begroting te agenderen zolang geen nieuwe verkiezingen waren uitgeschreven. Dat leidde toen echter wel tot een constitutionele crisis en tot de overtuiging bij alle politieke partijen dat zoiets niet meer behoort voor te komen.37 tweekamerstelsel Onder de vier federale staten is er slechts één waarin de senaat een volledig vetorecht heeft bij alle wetgeving (Zwitserland), terwijl er onder de negen unitaire staten twee zijn waar het vetorecht volledig is (Italië en Nederland). Nederland blijkt daarbij het enige land waarin de senaat zonder meer het laatste woord heeft. In alle andere bestudeerde landen kan ofwel het lagerhuis de eindbeslissing nemen, ofwel wordt een voorstel onderworpen aan een of ander conflictoplossingsmechanisme, ofwel kent men een combinatie van beide. 4.3. Controlerende bevoegdheden Senaten kunnen ministers of kabinetten niet naar huis sturen (behalve in Italië) In een parlementair stelsel moet een kabinet en moeten de afzonderlijke ministers het vertrouwen hebben van het parlement. Als het vertrouwen wordt opgezegd, dienen zij op te stappen. Deze ‘vertrouwensregel’ is in Nederland – anders dan in veel andere landen – niet in de Grondwet vastgelegd, maar berust op een staatsrechtelijke conventie. Het is omstreden of de regel voor beide kamers geldt, dan wel alleen voor de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer.35 In de literatuur over tweekamerstelsels wordt het volstrekt vanzelfsprekend gevonden dat alleen lagerhuizen deelnemen aan de regeringsvorming en dat alleen zij ministers of regeringen naar huis kunnen sturen.36 Raadpleging van grondwetten en van parlementaire websites van andere landen bevestigt dat de vertrouwensregel in parlementaire stelsels doorgaans alleen ten opzichte van het lagerhuis geldt (zie figuur 5). Met één opvallende uitzondering: in Italië kan elke kamer een regering naar huis sturen door het aannemen van een motie van wantrouwen en een nieuwe regering moet zich binnen tien dagen na haar aantreden in beide kamers presenteren om uitdrukkelijk het vertrouwen te krijgen. In de praktijk vallen echter ook Italiaanse regeringen in het lagerhuis. Het is 2352 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Figuur 5: Vertrouwensregel in Europese OESO-landen met een tweekamerstelsel 5. Sterke en zwakke senaten De senaat als hulpkracht van de oppositie De politieke kracht van een senaat wordt niet alleen bepaald door zijn formele bevoegdheden, maar ook – en misschien wel vooral – door zijn samenstelling. Een benoemde senaat heeft een veel geringere legitimiteit en daardoor minder speelruimte dan een direct gekozen senaat en een senaat die politiek gezien een evenbeeld is van het lagerhuis, zal ook niet snel daarmee of met de regering in conflict komen.38 Overigens heeft elke senaat invloed op de uitkomst van wetgevingsprocedures, ook als hij geen volledig vetorecht heeft en zelfs als de samenstelling van beide kamers nauwelijks verschilt. Uitstel of de dreiging daarvan is het belangrijkste onderhandelingsinstrument van senaatsfracties.39 Onder de bestudeerde senaten komen uitgesproken sterke en uitgesproken zwakke senaten voor, al verschilt dit soms in de tijd. De senaten van Duitsland, Australië en Zwitserland (niet toevallig alle drie federaal) worden in de literatuur tot de sterke senaten gerekend, omdat ze stevige bevoegdheden hebben en bovendien op een andere grondslag tot stand komen en daardoor vaak een andere politieke samenstelling hebben dan het lagerhuis. In de praktijk komt de kracht van deze senaten vooral tot uitdrukking wanneer de oppositiepartijen daarin een meerderheid hebben. Uitgesproken zwakke senaten zien we in Spanje, Ierland, Oostenrijk, Polen, Tsjechië en België. Zij hebben weinig bevoegdheden, worden in de praktijk gemakkelijk door het lagerhuis overruled en hun politieke samenstelling is soms nagenoeg gelijk aan die van het lagerhuis (Spanje, Ierland, Polen). In België is de senaat sinds de ‘zesde staatshervorming’ (mei 2014) vooral nog een overlegorgaan voor de federale regering en de gemeenschapsparlementen. Hij kent geen rechtstreeks gekozen leden meer en komt aan de meeste wetgeving niet meer te pas.40 Ook het House of Lords in Groot-Brittannië wordt in de literatuur tot de zwakkere senaten gerekend.41 De eenzijdige samenstelling geeft hem een zeer gebrekkige legitimatie. Sinds de Parliament Act van 1911 (aangescherpt in 1947) kan het Britse hogerhuis wetsvoorstellen bovendien alleen nog enige tijd tegenhouden, waarna het lagerhuis een definitief besluit kan nemen. In de praktijk wordt deze procedure overigens weinig toegepast. Belangrijker is de zogenoemde Salisbury convention, volgens welke de Lords geen wetgeving blokkeren die in het verkiezingsprogramma van de regerende partij is aangekondigd.42 Op die manier konden ook liberale en Labourregeringen hun maatregelen verwezenlijken, ondanks het traditioneel sterk conservatieve karakter van de Lords. In een Engels standaardwerk over het House of Lords werd het in 1993 getypeerd als ‘reasonably diligent and generally dull, with a whiff of expertise but no real boldness’.43 Sinds 1999 lijkt dat volgens sommige waarnemers echter te veranderen. Het aantal erfelijke peers is toen teruggebracht tot 92 (het was bijna 800) en in combinatie met de benoeming van een groot aantal nieuwe life peers heeft dat de samenstelling van het hogerhuis politiek veel evenwichtiger gemaakt. Een niet bedoeld gevolg hiervan lijkt, dat het zich sindsdien geleidelijk sterker is gaan manifesteren.44 Een voorstel van de huidige regering om te komen tot een in hoofdzaak gekozen hogerhuis, is in het lagerhuis gestrand, mede uit vrees dat dit het politieke primaat van de Commons verder zou aantasten.45 Ondanks zijn sterke bevoegdheden, werd ook de Canadese senaat lange tijd als zeer zwak aangemerkt, zowel in de literatuur als door de Canadezen zelf, die hem vooral lijken te zien als een pensioenvoorziening voor politici van de regerende partij. De samenstelling van de senaat wordt algemeen als onevenwichtig beschouwd, zowel territoriaal – de westelijke provincies zijn ondervertegenwoordigd – als politiek: de leden worden benoemd door de gouverneurgeneraal op voordracht van de minister-president en die pleegt vooral partijgenoten voor te dragen. Tot 1984 kende Canada vooral liberale regeringen, was de senaat bijgevolg ook sterk liberaal gedomineerd en speelde hij geen rol van betekenis. Die liberale senaat liet zijn terughoudendheid echter ineens volledig varen toen in 1984 na een landslide bij de verkiezingen een conservatieve regering aan de macht kwam. Tot 1997 hebben aantredende regeringen steeds te maken gehad met sterke tegenwerking vanuit de senaat zolang ze geen kans hadden gezien om de samenstelling ervan in voor hen gunstige zin te veranderen.46 Ook de huidige conservatieve regering kreeg bij haar aantreden weer te maken met een oppositionele senaat. Ze heeft zich ten doel gesteld de benoeming van senatoren te vervangen door rechtstreekse verkiezing.47 Ook de Italiaanse senaat lijkt sterk, omdat hij gelijke bevoegdheden heeft als het lagerhuis, maar in de praktijk was ook hij meestal geen politieke factor van betekenis, doordat de politieke samenstelling van beide kamers steeds nagenoeg identiek was. Door de wijzigingen in het kiesstelsel sinds 1993 kwam het sindsdien een enkele keer voor dat de senaat een andere politieke meerderheid liet zien dan het lagerhuis. Ook los daarvan is het stemgedrag in beide kamers grilliger geworden doordat de fractiediscipline is afgenomen. De huidige regering Renzi, die geen meerderheid heeft in de senaat, heeft voorgesteld de omvang van de senaat terug te brengen naar 100 leden, de directe verkiezing van de leden te vervangen door afvaardiging vanuit regionale en lokale besturen, en de bevoegdheden van de senaat aanzienlijk in te perken: het volledig vetorecht zal worden afgeschaft en kabinetten hoeven ook niet langer het vertrouwen te hebben van de senaat. De Italiaanse senaat heeft op 2 augustus 2014 daarmee ingestemd na een tumultueuze behandeling waarin bijna 8 000 amendementen waren ingediend.48 Als dit lukt (er moet nog een referendum over worden gehouden), komt hiermee een einde aan het ‘perfecte bicameralisme’ in Italië. In Frankrijk speelt de (sterk conservatieve) senaat vooral een politieke rol als er een linkse regering aan de macht is. Het meest extreem viel dat te zien onder het presidentschap van Mitterrand, toen de senaat openlijk de confrontatie zocht en hierdoor onder zware kritiek kwam te staan (‘une anomalie parmi les démocraties’ en ‘une sur- recht, Kluwer: Deventer 2012, p. 295-296. Australian Senate in Theory and Practice, Senaat_NL.pdf. 46. Uitgebreid hierover: J. Uhr, S. Bach & L. Zie voor een overzicht van in de literatuur Department of the Senate, Canberra, 2003; 41. Bijv. Lijphart, 2012, p. 201. Massicotte, Bicameralism and the Dynamics ingenomen standpunten ook L. Dragstra, J. Uhr, Generating Divided Government: 42. G. Dymond & H. Deadman, The Salis- of Contested Transitions, in: P. ’t Hart & J. Staatsrechtelijke positie Eerste Kamer The Australian Senate, in Patterson & Mug- bury Doctrine, House of Lords Library Note, Uhr, How Power Changes Hands – Transiti- (ambtelijke achtergrondnotitie), 2010, te han, 1999, p. 93-119. LLN 2006/006. on and Succession in Government, Basing- vinden op de website van de Eerste Kamer 38. Lijphart 2012, p. 192 e.v.; Russell, 43. Donald Shell, ‘The House of Lords at stoke/New York, 2011, p. 73-93. (www.eerstekamer.nl/id/vil7lkxkqjw1/ 2000, p. 245 e.v.; Roger Scully, Dealing Work’, aangehaald door M. Russell, The 47. www.democraticreform.gc.ca/eng/ document_extern/101214_staatsrechtelij- with Big Brother: Relations with the First Contemporary House of Lords. Westminster content/legislative-initiatives. ke_positie/f=/vil7lm95a5zw). Chamber, in: Baldwin & Shell, 2001, p. Bicameralism Revived, Oxford, 2013, p. 37. 48. www.ansa.it/english/ 36. Bijv. Tsebelis & Money, 1997, p. 1-2; 93-104. 44. Russell, 2013, p. 294-299. news/2014/08/04/renzi-denies-secret-ber- Russell, 2000, p. 193; Patterson & Mughan, 39. Tesebelis & Money, 1997, p. 209 e.v. 45. House of Lords Reform Bill 2012-2013, lusconi-deal-amid-reform-rush_d1da83b8- 2001, p. 48. 40. www.senate.be/actueel/homepage/ www.services.parliament.uk/bills/2012-13/ 0958-462f-bfe7-2d36d096cb91.html. 37. S. Bach, Platypus and Parliament. The Staatshervorming/20140711_nieuwe_ houseoflordsreform.html. 49. Le Monde 21 april 1998; te vinden via NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2353 Wetenschap vivance des chambres hautes conservatrices’, aldus premier Jospin),49 terwijl hij ook intern in een crisis raakte. Uiteindelijk kan de Franse regering weliswaar zijn voorstellen via een stemming in het lagerhuis aangenomen krijgen tegen de wil van de senaat in, maar in die periode liet de senaat het daar bij een kwart van de wetsvoorstellen ook op aankomen en gebruikte hij daarnaast andere vertragingstactieken, zoals beroepen op het Constitutioneel Hof (73 in vijf jaar tijd). Pogingen om de samenstelling van de senaat proportioneler te maken, hebben tot nu toe niet veel effect gehad. Wel heeft de senaat zich na de periode Mitterrand weer meer toegelegd op het bewaken van de wetgevingskwaliteit. 6. Hervormingsvoorstellen in andere landen Er zijn er genoeg, maar ze komen meestal niet ver Naar aanleiding van een verzoek van de D66-fractie in de Tweede Kamer, geeft de kabinetsnotitie in een bijlage een opsomming van de vele staatscommissierapporten, kabinetsnotities, regeringsvoorstellen en initiatiefvoorstellen over de rol en positie van de Eerste Kamer die sinds het begin van de negentiende eeuw zijn uitgebracht. Er spreekt een gedurige behoefte aan verandering uit, maar behalve de invoering van indirecte verkiezingen in 1848, de gelijktrekking van de kiesrechtvereisten in 1917 en enkele wijzigingen in zittingsduur en ledenaantal, hebben al die voorstellen tot niets geleid. De reservefunctie van een senaat (contra de waan van de dag) lijkt in de publieke opinie zijn sterkste troef Hierin is Nederland bepaald niet uitzonderlijk. Uit de bespreking van de afzonderlijke landen in de kabinetsnotitie blijkt dat in alle bestudeerde landen met een senaat een min of meer permanente discussie plaatsvindt over zijn rol en positie, zelfs in federale staten.50 Senaten komen in opspraak door de manier waarop de leden worden aangewezen (Ierland, Canada, Groot-Brittannië), door hun onevenwichtige samenstelling (Frankrijk, Zwitserland, Canada), doordat ze niks lijken toe te voegen (Canada tot 1984, Ierland, Oostenrijk, Polen, Tsjechië, Spanje, België), dan wel hervormingen te zeer vertragen of compliceren (Italië, Duitsland) of al te ijverig de democratisch gelegitimeerde regering dwarsbomen (Canada van 1984-1997, Australië in 1974-1975, Frankrijk tijdens het bewind van Mitterrand). Net als bij ons, wordt het gevoel dat er iets moet veranderen, in veel landen kennelijk breed gedeeld, vaak al sinds lange tijd, maar bestaat er over de richting van de veranderingen weinig eenstemmigheid. De belangrijkste reden waarom hervorming van tweekamerstelsels notoir moeilijk is, lijkt het gebrek aan eensgezindheid over de ratio van een senaat.51 De opvattingen van politieke partijen over noodzaak en richting van hervormingen veranderen ook nog wel eens naar gelang de uitslag van de laatste verkiezingen. Bovendien is voor de meeste wij- 2354 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 zigingen medewerking van de senaat zelf nodig. In veel landen is de discussie over de senaat bovendien verweven met die over de status en autonomie van regio’s of deelstaten (bijv. Canada, Spanje). Maar helemaal onmogelijk is het ook weer niet. Zweden, Noorwegen, Denemarken en IJsland schaften hun senaat af, in Ierland was dat op een haar na onlangs ook bijna gelukt (de meeste partijen waren het erover eens, maar in een referendum stemde iets meer dan 51 procent van de kiezers tegen),52 België maakte er een politiek onbetekenend overlegorgaan van en in Italië lijkt dat laatste ook te gaan gebeuren. Bij de bevolking zijn senaten over het algemeen weinig bekend en soms bepaald onpopulair (bijv. in Canada, Tsjechië), maar regeringen en politieke partijen die afschaffing van de senaat bepleiten om daarvan minder hinder te ondervinden, worden evenmin vertrouwd.53 De reservefunctie van een senaat (contra de waan van de dag) lijkt in de publieke opinie zijn sterkste troef, vooral als senatoren een grotere onafhankelijkheid en integriteit weten uit te stralen dan de meer bekende politici. Daar staat tegenover dat in het huidige tijdsgewricht populistische argumenten een senaat juist weer parten kunnen gaan spelen (omvang en kosten van een senaat; niet democratisch want niet rechtstreeks gekozen; baantjes voor uitgerangeerde politici). Wat dat betreft kan het boeiend zijn om de ontwikkelingen in met name Canada, Ierland, Groot-Brittannië en Italië de komende jaren te blijven volgen. 7. Versterking van het politieke primaat van de Tweede Kamer? Dat onze Eerste Kamer een potentieel sterke senaat is, merken we pas wanneer de oppositiepartijen er een meerderheid hebben, een situatie die zich waarschijnlijk vaker zal gaan voordoen. In andere landen zagen we dit ook (het meest pregnant in Frankrijk, Canada, Australië): oppositionele senaten zijn van nature geneigd hun bevoegdheden als onderhandelingsmiddel in te zetten, maar als gevolg daarvan raakt het instituut al snel in opspraak en bindt men na enige tijd weer in. Men kan daarin berusten en hopen dat ook in Nederland de wal het schip vanzelf zal keren. Men kan zich ook afvragen of er mogelijkheden zijn om het politieke primaat van de Tweede Kamer – altijd met de mond wel beleden – in de praktijk te versterken. Dat laatste zou mijn voorkeur hebben. Nu het politieke klimaat grilliger is geworden, bestaat het risico op een toename van patstellingen tussen beide kamers en dat lijkt me onwenselijk: het land moet nu eenmaal geregeerd worden en de kiezers moeten Tweede Kamer en kabinet daarop ook kunnen afrekenen. Ervan uitgaande dat de Eerste Kamer niet gauw aan haar eigen opheffing zal willen meewerken, kunnen aan de voorbeelden van andere landen in theorie nog drie andere manieren worden ontleend om het politieke primaat van de Tweede Kamer beter tot gelding te laten komen. Ten eerste vervanging van het volledige vetorecht door een opschortend vetorecht (inclusief amendementsrecht), waarbij de Tweede Kamer uiteindelijk het laatste woord heeft. Een dergelijk ‘terugzendrecht’ kan ook een aantrekkelijke optie zijn voor wie vooral hecht aan de Eerste Kamer als bewaker van de wetgevingskwaliteit.54 De vormgeving van de nieuwe procedure (shuttle, commissie, hoe lang of hoe vaak, enz.) zal hierbij nog wel het nodige balanceerwerk vergen (zie daarover uitgebreider de hierna opgenomen bijdrage van Elianne Korevaar). Het risico is anders groot dat deze – afhankelijk van het gemak waarmee de Tweede Kamer de senaat kan overrulen – toch weer vooral als politiek oppositiemiddel zal worden ingezet (zoals in Frankrijk onder Mitterrand), ofwel de senaat tot een betekenisloos instituut zal maken (Oostenrijk, Ierland). De ervaringen in andere landen laten verder zien dat een amendementsrecht al gauw leidt tot een gedetailleerde herbehandeling in de senaat en tot het terugzenden van een groot deel van de wetsvoorstellen, al zal daarbij ook kunnen meespelen dat het senatorschap in de meeste landen een voltijdse betrekking is.55 Ten tweede zou kunnen worden overwogen om de Eerste Kamer te bevrijden van haar politieke verleidingen door de senaat steeds tegelijk met de Tweede Kamer te kiezen volgens een nagenoeg identiek kiesstelsel, zoals in Italië tot voor kort het geval is geweest. Een senaat die politiek niet van het lagerhuis verschilt, kan zich wijden aan een zorgvuldige heroverweging zonder de verdenking op zich te laden dat hij dit om partijpolitieke redenen doet. Mogelijk gevolg zou wel zijn, dat een senaat die nagenoeg gelijk is samengesteld als de Tweede Kamer, al gauw als een overbodig instituut wordt gezien (zoals bijv. in Ierland, Italië, Spanje, Canada tot 1984). Een derde mogelijkheid is het formuleren van een Nederlandse variant van de Britse Salisbury convention (‘de Eerste Kamer verwerpt voorstellen die in het regeerakkoord van het kabinet zijn aangekondigd, niet op politieke gronden’), zoals al eens is voorgesteld door Peters.56 Tegelijk zou dan kunnen worden overeengekomen dat de ongeschreven vertrouwensregel uit de aard der zaak in de Eerste Kamer niet geldt. Misschien is dat wel voldoende. Er is geen grondwetswijziging voor nodig. Geraadpleegde literatuur over afzonderlijke landen • Samuel C. Patterson & Anthony Mughan (eds.), Senates – Bicameralism in the contemporary world, Columbus Ohio, 1999. Daarin de volgende hoofdstukken: - The Very Federal House: The German Bundesrat (Werner J. Patzelt) - Generating Divided Government: The Australian Senate (John Uhr) - Not Dead Yet, But Should It Be Resurrected? The Canadian Senate (C.E.S. Franks) - A Problem of Identity: The French Sénat (Jean Mastias) - To Revise and Deliberate: The British House of Lords (Donald Shell) - Parliamentary Autonomy: The Italian Senato (Claudio Lodici) - A House in Search of a Role: The Senado of Spain (Carlos Flores Juberías) - From Electoral Symbol to Legislative Puzzle: The Polish Senat (David M. Olson) • Gisela Riescher, Sabine Ruß & Christoph M. Haas (eds), Zweite Kammern, München, 2010. Daarin de volgende hoofdstukken: - Der Schweizer Ständerat (Gisela Riescher) - Das “unechte” Unikat: der Deutsche Bundesrat (Ulrich Eith & Markus B. Siewert) - Der Bundesrat in Österreich (Franz Fallend) - Der Spanische Senat – Wandel territorialer Repräsentation zwischen dezentralem Einheitsstaat und Föderalstaat (Sandra Cordes & Désirée Kleiner-Liebau) - Der kanadische Senat: ungeliebt, undemokratisch, unreformierbar? (Tanja Zinterer) - Der Senat in Italien – Eine Zweite Kammer mit föderaler Zukunft? (Eike-Christian Hornig) - Politischer Tabakladen oder Rat der Weisen? Der tschechische Senat (Michael Walter) - Der französische Senat: Die Schildkröte der Republik (Sabine Ruß) - Der dänische Landsting – nur von historischen Interesse? (Ursula Degener) - Die Abschaffung des Zweikammerreichstags in Schweden (Ursula Degener) • European Commission for Democracy through Law (Venice Commission), The role of the Second Chamber in European States – Contributions by Venice Commission Members, Study No. 335/2005, CDL (2006)11, Straatsburg 1 maart 2006. Daarin de bijdragen over Oostenrijk (Christoph Grabenwarter), België (Jean-Claude Scholsem), Tsjechië (Eliska Wagnerova), Frankrijk (Olivier Dutheillet de Lamothe), Duitsland (Georg Nolte & Thomas Meerpohl), Italië (Sergio Bartole), Polen (Hanna Suchocka), Spanje (Ángel Sánchez Navarro) en Zwitserland (Giorgio Malinverni). • Meg Russell, Reforming the House of Lords – Lessons from Overseas, Oxford, 2000. – idem, The Contemporary House of Lords – Westminster Bicameralism Revived, Oxford, 2013. • Oireachtas Library & Research Service, Social Science & Parliamentary Affairs Team, Bicameralism: Seanad Éireann and OECD countries, Spotlight No. 1 2012. • Stanley Bach, Platypus and Parliament. The Australian Senate in Theory and Practice, Department of the Senate, Canberra, 2003 (in zijn geheel te raadplegen op de website van het Australische parlement: www.aph.gov.au/About_ Parliament/Senate/Research_and_Education/platparl). http://discours.vie-publique.fr/noti- 52. Irish Times, Seanad to be retained after (Kamerstukken II, 16131), het rapport van 55. M. Rush, Socio-Economic Composition ces/983001223.html. Government loses referendum, 5 October de Commissie De Koning uit 1993 en de and Pay and Resources in Second Cham- 50. Russell, 2013, p. 128; A. Mughan & 2013. reactie van de regering daarop (Kamerstuk- bers, in: Baldwin & Shell, 2001, p. 27-38. S.C. Patterson, Senates: A Comparative 53. Russell, 2000, p. 225-229; I. Cruse, ken II, 21427, p. 36-37 en 164), de notitie 56. J.A. Peters, ‘Het Tweekamerstelsel in Perspective, in: Patterson & Mughan, 1999, Public Attitudes Towards the House of Reflecties over de positie van de Eerste Nederland: nut en doel’, in: J.Th.J. van den p. 333-349. Lords and House of Lords Reform, House of Kamer van minister Peper uit 2000 (Kamer- Berg, J.L.W. Broeksteeg & L.F.M. Verhey 51. M. Russell & M. Sandford, Why are Lords Library Note, LLN 2012/021. stukken II, 26976) en het rapport van de (red.), Het Parlement – Staatsrechtconfe- Second Chambers so Difficult to Reform?, 54. Zie voor eerdere beschouwingen over Nationale Conventie en de reactie daarop rentie 2006, Nijmegen, 2007, p. 123-155. Journal of Legislative Studies, vol. 8, een terugzendrecht o.a. de Notitie terug- uit 2006/07 (Kamerstukken II, 30184, p. 12 2002/3, p. 79-89. zendingsrecht van minister Wiegel uit 1980 en 14). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2355 1770 Focus Het zwarte gat in het politieke staatsrecht Een conflictregeling voor het parlement Elianne Korevaar1 De Eerste Kamer ligt onder vuur. Het kabinet Rutte II heeft geen meerderheid in de Eerste Kamer en om de begrotingsplannen door de Senaat te krijgen, moest het kabinet op zoek naar steun van de oppositie. Die steun kreeg zij van D66, CU en SGP, die daarmee een machtige rol in de Eerste én Tweede Kamer kregen. Onlangs dreigde de ChristenUnie bijvoorbeeld nog haar steun in te trekken vanwege de strafbaarstelling van illegaliteit. Dat ging net goed, maar het kabinet wordt zo wel in het nauw gedreven. De Eerste Kamer kan immers alle kabinetsplannen tegenhouden. In dit artikel geeft de auteur een moderne oplossing voor dit oude constitutionele probleem, dat nu ongekend actueel is en in dit nummer ook al door Bettie Drexhage aan de orde is gesteld. Op deze plaats zal betoogd worden dat de invoering van een conflictregeling de verhoudingen in het parlement beter duidt en recht doet aan de essentiële rol van de Eerste Kamer. 1. Een conflictregeling De positie van de Eerste Kamer staat ter discussie. De grote invloed van de Eerste Kamer zou niet corresponderen met haar democratische legitimatie. De Eerste Kamer wordt indirect gekozen, maar heeft wel de macht om een wetsvoorstel te verwerpen dat door de direct gekozen Tweede Kamer is aangenomen. Zo hield de PvdA-senator Adri Duivesteijn in december 2013 op een haar na het woonakkoord tegen. De Eerste Kamer zou als ‘chambre de reflection’ slechts terughoudend van dit vetorecht gebruik moeten maken. Dit lijkt echter steeds minder het geval. Nu het kabinet (en mogelijke toekomstige kabinetten) geen meerderheid in de Eerste Kamer hebben, bestaat het risico dat het vetorecht steeds vaker om partijpolitieke redenen wordt ingezet. Daarentegen heeft de Eerste Kamer weinig mogelijkheden om inhoudelijk de kwaliteit van de wetgeving te verbeteren. Hiervoor moet zij het doen met de ‘inofficiële’ novellepraktijk. De Eerste Kamer verzoekt de regering dan om het wetsvoorstel via een novelle aan te passen. Zij kan dat dus niet zelf doen. Met het vetorecht heeft de Senaat enerzijds een sterke positie, maar in de praktijk kan zij door het ontbreken van de juiste middelen weinig doen om de wetgeving te verbeteren. Dit roept twee vragen op. Hoe kan de positie van de Eerste Kamer meer in overeenstemming worden gebracht met haar democratische legitimatie en hoe kan de Eerste Kamer meer bijdragen aan de kwaliteit van de wetgeving? Een vaak genoemde optie is afschaffing van de Eerste Kamer. Er zijn echter goede argumenten te geven voor 2356 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 het behoud van ons tweekamerstelsel. Ik noem (niet uitputtend) de behoefte aan zorgvuldige besluitvorming en een rem op een al te sterke monistische verhouding tussen regering en kamer.2 Wanneer de Eerste Kamer wordt afgeschaft kan zij niets meer doen om de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Nu we in Nederland geen toetsing aan de Grondwet kennen, is deze (juridische) kwaliteitscheck door de Eerste Kamer juist van groot belang. Daarbij komt dat afschaffing van de Eerste Kamer op dit moment politiek gezien niet haalbaar lijkt. Een andere mogelijkheid is om de verkiezingswijze van de Eerste Kamer aan te passen. Zo zou er gekozen kunnen worden voor een directe verkiezing of voor het verkiezingssysteem zoals we dat voor 1983 kenden, waarbij leden voor zes jaar worden gekozen en elke drie jaar de helft van de leden wordt vervangen. Wanneer de Eerste Kamer direct gekozen wordt, bestaat het risico dat de Eerste Kamer een doublure wordt van de Tweede Kamer. Hierdoor wordt verder afbreuk gedaan aan de rol van de Eerste Kamer als ‘chambre de reflection’. De tweede optie, verkiezing voor zes jaar waarbij elke drie jaar de helft van de leden wordt vervangen, lijkt een beter idee. Met dit systeem komt de Eerste Kamer meer op afstand te staan, doordat haar samenstelling enigszins ‘achterloopt’ bij de actuele politieke opinie.3 Hoewel dit een goed idee lijkt, is het zeker niet afdoende. Er kan nog steeds een patstelling tussen Eerste en Tweede Kamer ontstaan en de Eerste Kamer houdt dezelfde bevoegdheden. Juist deze bevoegdheden moeten aangepast worden om recht te kunnen doen aan de democratische legitimatie van de Senaat en de kwaliteit van wetgeving. Een derde mogelijkheid is het instellen van een conflictregeling. De verhoudingen tussen Eerste en Tweede Kamer worden in zo’n regeling geduid. Het is een alternatief voor de novelle en het vetorecht. In het buitenland heeft men hier goede ervaringen mee. Het is eigenlijk vreemd dat Nederland geen conflictregeling kent. In deze bijdrage wordt daarom een onderzoek gedaan naar de conflictregeling. In par. 2 wordt allereerst de discussie die tot nu toe in Nederland over een conflictregeling is gevoerd, besproken. In par. 3 komt vervolgens het rechtsvergelijkende deel van dit onderzoek aan de orde. Hoe zijn conflictregelingen vormgegeven in respectievelijk Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk? In par. 4 sluit ik af en geef ik een aantal suggesties voor een conflictregeling in Nederland. 2. Nederlandse voorstellen Het instellen van een conflictregeling is geen nieuw idee. Integendeel, vele voorstellen zijn gekomen en gegaan. Ik schets een kort overzicht van de belangrijkste voorstellen. 2.1. Motie-De Kwaadsteniet In 1975 kwam het Tweede Kamerlid De Kwaadsteniet (ARP) in het kader van de grondwetsherziening met een motie betreffende een terugzendrecht voor de Eerste Kamer. In deze motie werd de regering uitgenodigd om ‘in de voorstellen betreffende de Eerste Kamer een bepaling op te nemen, daartoe strekkende dat de Eerste Kamer het recht verkrijgt om - indien zwaarwegende omstandigheden haar daartoe aanleiding geven - met tweederden der uitgebrachte stemmen wetsontwerpen terug te zenden naar de Tweede Kamer.’4 TK neemt wetsontwerp aan EK verwerpt met meer dan 2/3 TK kan amenderen EK stemt definitief Volgens De Kwaadsteniet is de novellepraktijk nodeloos ingewikkeld. Een terugzendrecht is dan een veel vlottere methode.5 Voor het voorstel is een wijziging van de Grondwet nodig. De motie kon echter op weinig steun van de regering en andere fracties rekenen. Gevreesd werd dat de wetgevingsprocedure zou worden verzwaard en vertraagd. Het zou leiden tot een pseudo-amendementsrecht voor de Eerste Kamer.6 De Kwaadsteniet trok zijn conclusies en nam de motie terug nog voor er over gestemd was.7 2.2. Het voorstel van Kummeling In 1992 schreef Kummeling een preadvies over de Nederlandse Eerste Kamer.8 Hij bepleit daarin een terugzendrecht voor de Eerste Kamer. De Tweede Kamer kan een teruggezonden wetsvoorstel opnieuw indienen bij de Eer- ste Kamer, al dan niet gewijzigd. De Eerste Kamer stemt over dit voorstel. Wanneer zij het voorstel voor de 2e keer verwerpt, volgt beraadslaging in verenigde vergadering. Het voorstel kan dan alleen nog met tweederde meerderheid worden aangenomen. Hiervoor is een grondwetswijziging noodzakelijk nu in de Grondwet restrictief is vastgelegd wanneer behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering plaatsvindt. TK neemt wetsontwerp aan TK verwerpt TK kan amenderen TK verwerpt opnieuw Verenigde Vergadering kan aannemen met 2/3 Kummeling meent dat dit een gebalanceerd voorstel is, omdat het politieke primaat bij de Tweede Kamer blijft liggen, maar de Eerste Kamer tegelijkertijd niet te gemakkelijk wordt overruled. Het bijeenroepen van de verenigde vergadering zal in veel gevallen kunnen worden voorkomen door na terugzending het wetsvoorstel aan te passen. Het hoeft dan niet op de verenigde vergadering aan te komen.9 Een nadeel is dat de procedure vrij omslachtig is. 2.3. Commissie-De Koning In 1993 bracht de tweede externe Commissie vraagpunten staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing een rapport uit.10 De commissie formuleerde vijf varianten op een terugzendrecht, maar zij vond slechts één variant passend in ons staatsbestel. In deze variant kan de Eerste Kamer een wetsvoorstel terugzenden naar de Tweede Kamer. Na terugzending behandelt de Tweede Kamer het voorstel opnieuw en kunnen amendementen worden aangebracht. Het wetsvoorstel gaat vervolgens weer naar de Eerste Kamer die de eindbeslissing neemt. TK neemt wetsontwerp aan EK verwerpt TK kan amenderen EK stemt definitief Er zou hiertoe een nieuw grondwetsartikel ingevoerd moeten worden dat als volgt komt te luiden: Zolang een voorstel van wet niet door de Eerste Kamer is aangenomen, kan het door haar eenmalig aan de Tweede Kamer worden teruggezonden.11 In deze variant behoudt de Eerste Kamer de finale toetsing. Een nadeel is dat deze variant toch kan uitlopen op een patstelling tussen Eerste en Tweede Kamer. De Eerste Kamer kan het voorstel immers alsnog verwerpen. 2.4. Kabinetsnotitie ‘Reflecties over de positie van de Eerste Kamer’ In deze notitie uit 199912 stelt het kabinet een terugzendrecht voor de Eerste Kamer voor. Dit terugzendrecht moet Auteur Noten e.v. Tjeenk Willink 1992. 1. E. Korevaar is masterstudent staats- en 2. P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kumme- 6. Kamerstukken II 1974/75, 12944, 15, p. 6. 9. Kummeling, 1992, p. 38-39. bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht. ling, Het Nederlandse parlement, Deventer: 7. Handelingen II 1974/75, p. 2448. 10. Kamerstukken II 1992/93, 21427, Veel dank aan prof. mr. R. Nehmelman voor Kluwer 2010, p.30-31. 8. H.R.B.M. Kummeling, De Nederlandse 36-37. zijn waardevolle feedback en commentaar 3. Bovend’Eert & Kummeling, 2010, p. 58. Eerste Kamer. Preadvies voor de vereniging 11. Kamerstukken II 1992/93, 21427, tijdens het schrijven van dit artikel. 4. Kamerstukken II 1974/75, 12944, 23. voor de vergelijkende studie van het recht 36-37, p. 64-67. 5. Handelingen II 1974/75, OCV II p. 350 van België en Nederland, Zwolle: W.E.J. 12. Kamerstukken II 1999/00, 26976, 1. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2357 Focus Binnenhof, 8 okt. ‘13, senatoren discussieren over of de regering wel moet antwoorden, nu er toch geen meerderheid is. © Werry Crone / Hollandse Hoogte de invloed van de novelle en het vetorecht van de Eerste Kamer verminderen. Het kabinet onderscheidt drie opties, voor alle opties is een grondwetswijziging vereist: 1. Op het teruggezonden voorstel kan de Tweede Kamer amendementen aanbrengen. Zij stemt vervolgens definitief over het voorstel. TK neemt wetsontwerp aan EK verwerpt TK kan amenderen en stemt definitief In deze variant wordt het primaat van de Tweede Kamer hersteld. De Eerste Kamer moet echter flink inleveren. Het voordeel is wel dat deze variant de procedure niet te zeer verlengt. 2. Op het teruggezonden voorstel kan de Tweede Kamer amendementen aanbrengen. Zij stemt opnieuw over het wetsvoorstel. Vervolgens gaat het voorstel naar de Eerste Kamer, die het vetorecht slechts kan uitoefenen met tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen. TK neemt wetsontwerp aan EK verwerpt TK kan amenderen EK kan slechts verwerpen met 2/3 In deze variant wordt recht gedaan aan het primaat van de Tweede Kamer (doordat de Eerste Kamer het vetorecht alleen met tweederde van de uitgebrachte stemmen kan uitoefenen). Tegelijkertijd kan de Eerste Kamer verzekeren dat ook aan haar bezwaren wordt tegemoetgekomen. 2358 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 3. Een in de Eerste Kamer afgewezen wetsvoorstel wordt behandeld in de Verenigde Vergadering, die bij gewone meerderheid beslist. TK neemt wetsontwerp aan EK verwerpt Verenigde Vergadering stemt definitief Over deze laatste optie is het Kabinet het minst enthousiast. Dit systeem past niet bij de beperkte rol die van oudsher aan de Verenigde Vergadering wordt toegedicht. Bovendien dreigt het verschil tussen beide kamers te vervagen.13 2.5. Voorlopige conclusie De hierboven genoemde voorstellen kunnen grofweg worden ondergebracht in drie categorieën: 1. Een terugzendrecht waarbij het eindoordeel bij de Tweede Kamer ligt. 2. Een terugzendrecht waarbij het eindoordeel bij de Eerste Kamer ligt. 3. Een terugzendrecht waarbij het eindoordeel bij de verenigde vergadering ligt. Het is een gevoelige kwestie omdat aan alle opties gevolgen zijn verbonden voor ofwel de positie van de Eerste Kamer (in variant 1 waarbij zij haar eindoordeel verliest) ofwel de positie van de Tweede Kamer (in variant 2 waarbij aan de Eerste Kamer een vorm van verkapt amendement wordt toegekend en zij daarnaast ook nog haar vetorecht behoudt). Optie 3 wordt alleen door Kummeling als een reële optie beschouwd. Ondanks alle voorstellen, is het in Nederland nog nooit tot een conflictregeling gekomen en dat terwijl onze buurlanden met een tweekamerstelstel allemaal een conflictregeling kennen Ondanks alle voorstellen, is het in Nederland nog nooit tot een conflictregeling gekomen en dat terwijl onze buurlanden met een tweekamerstelstel allemaal een conflictregeling kennen. Hoe zien deze conflictregelingen er uit en wat kunnen wij hier van leren? 3. Conflictregelingen bij onze buurlanden In deze paragraaf wordt gekeken hoe Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk vorm hebben gegeven aan een conflictregeling. Het is daarbij belangrijk om te realiseren dat de samenstelling en de bevoegdheden van deze Senaten anders zijn dan bij ons. Daarom kunnen de systemen niet altijd rechtstreeks met elkaar worden vergeleken. Wanneer we ons echter bewust zijn van deze verschillen, valt er toch een goede vergelijking te maken. Daarbij dient opgemerkt te worden dat wat in dit nummer door Drexhage reeds ter sprake is gebracht niet wordt herhaald. Waar nodig zal ik de lezer verwijzen naar de relevante passages uit het artikel van Drexhage. 3.1. Frankrijk De Franse Republiek kent een tweekamerstelsel, bestaande uit de Assemblée en de Senaat. De Senaat wordt indirect gekozen voor zes jaar.14 De meeste wetsvoorstellen worden door de minister-president ingediend bij Assemblée of Senaat.15 Wanneer beide Kamers het ontwerp aanvaarden, is de wet tot stand gekomen. Wanneer een van de Kamers echter een afwijkende tekst aanneemt, treedt de ‘navette’ in werking. De tekst gaat dan net zolang tussen de Kamers heen en weer totdat er overeenstemming is bereikt.16 Wanneer na twee lezingen nog geen overeenstemming is bereikt (of na één lezing bij een urgent voorstel), kan de minister-president een ‘commission mixte paritaire’ (hierna: cmp) instellen, bestaande uit leden van de Assemblée en Senaat.17 De cmp maakt een compromistekst voor de bepalingen waarover nog geen overstemming was bereikt (artikel 45 lid 2 Gw). Omdat de regering het laatste woord kan geven aan de Assemblée (artikel 45 lid 4 Gw), heeft met name de Senaat belang bij een compromis.18 Wanneer de Kamers van mening blijven verschillen, kan de regering de Assemblée in laatste instantie laten beslissen.19 Een voordeel van het Franse systeem is de snelheid waarmee wetgeving tot stand komt. Wanneer er geen consensus over wetgeving bestaat, wordt er in kleiner ver- band naar een oplossing gezocht. De conciliatiecommissie doet zijn werk over het algemeen snel en dit kan dan ook niet als een tijdrovende procedure worden gekwalificeerd. Een ander voordeel van het Franse systeem, is dat onoverkomelijke conflicten kunnen worden opgelost. De Assemblée kan op initiatief van de regering definitief beslissen wanneer er geen compromis gevonden wordt in de conciliatiecommissie. Dit is niet vaak nodig, nu de meeste besluiten in cmp’s al zonder stemming tot stand komen. Wanneer de Assemblée definitief beslist, doet zij dit op basis van de compromistekst of de laatst door haar aangenomen wettekst en eventuele amendementen hierop van de Senaat. Zo moet toch met besluiten van de Senaat rekening worden gehouden.20 Kan Nederland baat hebben bij een Franse conflictregeling? De Senaat in Frankrijk vervult een actieve rol in de totstandkoming van wetgeving. 86% van de amendementen die de Senaat voorstelt, wordt door de Assemblée aangenomen. De wetgevende rol van de Franse Senaat is hierdoor belangrijk en wordt alom gewaardeerd.21 De Franse conflictregeling is echter vrij complex en hangt nauw samen met de macht die aan de regering is toegekend. Van het Franse systeem kunnen we wel leren dat een conciliatiecommissie en de navette-procedure niet per definitie tot een erge vertraging van het wetgevingsproces hoeven te leiden. De commissie weet vaak overeenstemming te bereiken. Zo bezien kan een conflictregeling met een conciliatiecommissie toch uitkomst bieden. 3.3. Verenigd Koninkrijk Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en NoordIerland heeft een tweekamerstelstel, bestaande uit het Lagerhuis en het Hogerhuis.22 Het Britse Hogerhuis is uniek in haar samenstelling en telt ongeveer 750 benoemde leden. Het grootste deel van de leden is door de Koning(in), op voordracht van de minister-president of de benoemingscommissie voor het Hogerhuis, voor het leven benoemd in de rang van Baron.23 In het Hogerhuis behoren lang niet alle leden tot een bepaalde partij en zij stemmen naar persoonlijk inzicht. Het Verenigd Koninkrijk kent verschillende categorieën van wetsontwerpen. Voor de vergelijking met het Nederlandse systeem, bespreek ik hier de meest voorkomende gang van zaken; een door de regering bij het Lagerhuis ingediend wetsvoorstel. In het Lagerhuis wordt 13. Kamerstukken II 1999/2000, 26976, 1, de Franse senaat ook Drexhage, par. 4.1. 17. Art. 45 lid 2 Gw. Oxford – Portland Oregon: Hart Publishing p. 16-17. 15. M.N.H. van der Nat, De parlementaire 18. Van der Nat, 1998, p. 128-134. 2007, p. 83. 14. C.A.J.M. Kortmann, ‘De Franse Repu- behandeling van de wet (in formele zin) in 19. Van der Nat, 1998, p. 137. 23. L. Prakke, ‘Het Verenigd Koninkrijk van bliek’, in: L. Prakke & C.A.J.M. Kortmann Frankrijk en Nederland (diss. Nijmegen), 20. Van der Nat, 1998, p. 261. Groot-Brittannië en Noord-Ierland’, in: L. (red.), Het staatsrecht van 15 landen van de Nijmegen: GNI 1998, p. 9-15. 21. Peters, 2007, p. 146. Prakke & C.A.J.M. Kortmann (red.), Het Europese Unie, Deventer: Kluwer 2009, p. 16. Kortmann, 2009, p. 298-300, zie ook 22. P. Leyland, The Constitution of the staatsrecht van 15 landen van de Europese 291-292. Zie over de verkiezingswijze van Drexhage, par. 4.2. United Kingdom. A Contextual Analysis. Unie, Deventer: Kluwer 2009, p. 919-921. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2359 Focus als eerste gestemd over het voorstel. Een aangenomen wetsvoorstel gaat naar het Hogerhuis.24 De leden van het Hogerhuis hebben vaak veel expertise en meer tijd en kijken daarom kritisch naar het wetsvoorstel. Bovendien zijn zij minder partijgebonden en hoeven ze zich niet druk te maken over herverkiezing.25 Wanneer het Hogerhuis inderdaad amendementen aanneemt, moet het voorstel terug naar het Lagerhuis. In de praktijk worden de meeste amendementen dan door het Lagerhuis aanvaard. Wanneer een amendement toch wordt verworpen, legt het Hogerhuis zich hier meestal bij neer.26 Dit komt door de ‘Salisbury Convention’, die hiervoor al uitgebreid is besproken door Drexhage. Wanneer het Hogerhuis een wetsontwerp toch verwerpt, of voor het Lagerhuis onaanvaardbare amendementen maakt, kan de regering gebruik maken van de Parliament Acts. Het verworpen voorstel wordt dan geen wet, maar kan in een volgende zitting nogmaals worden voorgelegd aan Lagerhuis en Hogerhuis. Wanneer het voorstel dan opnieuw door het Hogerhuis wordt verworpen of onaanvaardbaar wordt geamendeerd, kan het voorstel zonder instemming van de Lords tot wet worden verheven. De Parliament Acts beperken de macht van het Hogerhuis en maken haar welwillender. De Acts hebben slechts zeven keer toepassing gevonden.27 De Parliament Acts beperken de macht van het Hogerhuis en maken haar welwillender Peters heeft enkele jaren geleden voorgesteld om een soortgelijk systeem ook in Nederland in te voeren.28 De Salisbury rule zou moeten voorkomen dat de Eerste Kamer dwars gaat liggen op essentiële kabinetsplannen. De Tweede Kamer zou de bevoegdheid moeten krijgen om de finale beslissing te nemen. Peters signaleert dat de Eerste Kamer slechts een beperkt aantal ‘wapens’ ter beschikking staat waarmee zij tegenwicht moet bieden aan de Tweede Kamer. Zij kan de novelle gebruiken of het wetsontwerp verwerpen. Dit laatste is nogal grof geschut en wordt gekenmerkt door ‘overkill’.29 De invloed van de Eerste Kamer op de kwaliteit van wetgeving valt hierdoor in de praktijk tegen.30 Hoewel het Hogerhuis zijn vetorecht grotendeels heeft moeten inleveren, beschikt het wel over een amendementsrecht en een recht van initiatief. Met het amendementsrecht heeft het Hogerhuis veel invloed op de kwaliteit van wetgeving.31 4. Een passende conflictregeling voor Nederland In dit artikel heb ik vele varianten van een conflictregeling beschreven én bekritiseerd. Ik wil tot slot drie voorstellen voor een conflictregeling geven die in mijn ogen goede papieren hebben. Deze regelingen zijn gebaseerd op de Nederlandse voorstellen en het rechtsvergelijkende onderzoek. Om een geschikte conflictregeling voor Neder- 2360 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 land te zijn, moet een voorstel aan een aantal voorwaarden voldoen. Allereerst moet het primaat van de Tweede Kamer worden gewaarborgd. Voorstellen die aan de Eerste Kamer een terugzendrecht toekennen en haar vervolgens bij gewone meerderheid de eindbeslissing laten nemen, doen afbreuk aan het primaat van de Tweede Kamer.32 Ten tweede moet de herbezinningstaak van de Eerste Kamer worden gewaarborgd. Voorstellen die het eindoordeel volledig bij de Tweede Kamer neerleggen en de Eerste Kamer geen amendementsrecht toekennen, keur ik af.33 De Eerste Kamer moet niet buiten spel worden gezet. Ook de voorstellen die het eindoordeel bij de verenigde vergadering leggen34 keur ik af, omdat de herbezinningstaak van de Eerste Kamer in zo’n verenigde vergadering niet gewaarborgd is. Tenslotte heb ik gelet op de haalbaarheid van de regeling. Met deze criteria in mijn achterhoofd, heb ik drie voorstellen geselecteerd die een passende conflictregeling voor Nederland kunnen bieden. Voor al deze voorstellen is een wijziging van de Grondwet noodzakelijk. Dit is onvermijdelijk nu de Grondwet de bevoegdheden van Eerste en Tweede Kamer en de wetgevingsprocedure nauwkeurig definieert. Het eerste voorstel is gebaseerd op de kabinetsnotitie ‘Reflecties over de positie van de Eerste Kamer’ en is het enige van de Nederlandse voorstellen dat aan de hierboven gestelde eisen voldoet. Dit voorstel biedt een balans tussen het primaat van de Tweede Kamer en de herbezinningstaak van de Senaat. Terugzending is in dit geval niet aan de orde wanneer de Eerste Kamer het voorstel met meer dan tweederde van de stemmen verwerpt. In de andere gevallen kan de Tweede Kamer op een teruggezonden voorstel amendementen aanbrengen. Zij stemt opnieuw over het wetsvoorstel. Vervolgens gaat het voorstel naar de Eerste Kamer, die het vetorecht slechts kan uitoefenen met tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen. TK neemt wetsontwerp aan EK verwerpt TK kan amenderen EK kan slechts verwerpen met 2/3 Het eindoordeel blijft bij de Eerste Kamer, maar de mogelijkheid om vanwege politieke redenen een voorstel te verwerpen wordt een stuk moeilijker gemaakt nu dit slechts bij twee derde meerderheid kan gebeuren. Binnen deze variant kan er voor gekozen worden om de Eerste Kamer al dan niet een amendementsrecht toe te kennen. Wanneer hier niet voor wordt gekozen, amendeert de Tweede Kamer op basis van de bezwaren uit de Senaat. Ik meen dat dit recht dan net zo goed aan de Eerste Kamer kan worden toegekend. Zo kan zij haar werk beter doen. Het tweede voorstel is gebaseerd op de Franse conciliatiecommissie. Ik kies er voor om, in tegenstelling tot het Franse systeem, geen navette in te stellen. Een wetsvoorstel kan dan immers eindeloos heen en weer pendelen. Aan de Eerste Kamer wordt een amendementsrecht toegekend. Wanneer Eerste en Tweede Kamer geen overeenstemming kunnen bereiken, wordt een conciliatiecommissie gevormd. Eerste en Tweede Kamer stemmen vervolgens over het door de commissie gedane voorstel. Mocht hier geen overeenstemming over bestaan, dan beslist uiteindelijk de Tweede Kamer over het voorstel dat door de commissie is gedaan. TK neemt wet aan EK kan amenderen TK stemt niet in met amendement TK beslist over commissie voorstel EK beslist over commissie voorstel Indien verworpen: TK neemt eindbeslissing Commissie van EK en TK leden De positie van de Eerste Kamer wordt in dit voorstel gewaarborgd doordat zij een amendementsrecht toegekend krijgt, zij deel neemt in de conciliatiecommissie en de Tweede Kamer, wanneer er uiteindelijk geen overeenstemming wordt bereikt, moet stemmen over het voorstel zoals gedaan door de conciliatiecommissie (wanneer de conciliatiecommissie geen overeenstemming bereikt, wordt gestemd over het voorstel zoals door de Eerste Kamer geamendeerd). Het systeem is gebaseerd op de verschillende taken van de Eerste en Tweede Kamer en deze komen in dit proces optimaal tot hun recht. De Eerste Kamer staat garant voor de kwaliteit van de wetgeving en de Tweede Kamer beslist wanneer er geen consensus bestaat. De procedure is behoorlijk lang en wellicht omslachtig, maar bedacht moet worden dat hij slechts zelden in zijn geheel doorlopen zal worden. Het derde voorstel ten slotte komt uit het Verenigd Koninkrijk.35 Ondanks de grote verschillen tussen de Nederlandse en Engelse Senaat noem ik dit voorstel omdat het een ander licht werpt op de discussie over een conflictregeling. Het Hogerhuis heeft in het Verenigd Koninkrijk geen vetorecht, maar toch speelt zij een belangrijke rol en veel van haar amendementen worden door het Lagerhuis geaccepteerd. In dit voorstel stemt de Tweede Kamer als eerste over een voorstel. Vervolgens kan de Eerste Kamer amendementen aanbrengen op dit voorstel, zij kan het ook direct verwerpen. De Tweede Kamer stemt over amendementen die door de Eerste Kamer zijn aangebracht. Wanneer de Eerste Kamer het voorstel blijft verwerpen, kunnen de Parliaments Acts toegepast worden. De Tweede Kamer kan het voorstel dan een jaar na de eerste indiening alsnog aannemen. Instemming van de Eerste Kamer is niet vereist. TK neemt wetsontwerp aan TK verwerpt of amendeert TK beslist over amendementen EK stemt in (Salisbury rule) of verwerpt De Eerste Kamer krijgt amendementsrecht toegekend, waardoor zij inhoudelijk de kwaliteit van de wetgeving kan verbeteren. De Eerste Kamer zal zich echter ook meer moeten distantiëren van de partijpolitiek. Dit betekent niet dat zij tandeloos is. De Parliaments Acts hebben in het Verenigd Koninkrijk slechts zeven maal toepassing gevonden. Hoewel de Engelse Senaat bijna geheel benoemd is en daardoor automatisch op meer afstand van de partijpolitiek staat, meen ik dit voorstel ook goed te kunnen verantwoorden voor toepassing in Nederland. Inhoudelijk wordt de Senaat versterkt, doordat zij het amendementsrecht krijgt toegekend. Haar vetorecht is slechts opschortend en kan de politieke gemoederen wat doen bedaren. Juist omdat de senatoren een wetsvoorstel niet meer definitief kunnen verwerpen, hoeven zij minder te vrezen voor de politieke consequenties van hun stemgedrag. De drie hiervoor genoemde alternatieven zijn naar mijn oordeel alle drie geschikte en redelijke mogelijkheden, passend bij de Nederlandse situatie. Mijn persoonlijke voorkeur gaat uit naar de conciliatiecommissie zoals genoemd in het tweede voorstel. Dit systeem biedt een oplossing voor twee vragen die ik in mijn inleiding gesteld heb: Hoe kan de positie van de Eerste Kamer meer in overeenstemming worden gebracht met haar democratische legitimatie en hoe kan de Eerste Kamer meer bijdragen aan de kwaliteit van de wetgeving? Door de Eerste Kamer een amendementsrecht toe te kennen en haar leden zitting te geven in de conciliatiecommissie, kan de kwaliteit van wetgeving verbeterd worden. In Frankrijk worden de amendementen van de Senaat erg serieus genomen door de Assemblée. De wetgevende rol van de Senaat wordt hierdoor zeer gewaardeerd. Door de Tweede Kamer het eindoordeel toe te kennen wanneer geen consensus bestaat over de uitkomst van de conciliatiecommissie, wordt een heldere conflictregeling geformuleerd en wordt haar politieke primaat hersteld. Ik pleit dan ook voor invoering van deze regeling in Nederland. Toch zijn ook de twee andere suggesties geschikte mogelijkheden. Ik hoop dat juist het gegeven dat er meerdere haalbare en redelijke alternatieven voor een conflictregeling bestaan, dit onderwerp ook weer op de ‘politieke agenda’ zal zetten. Er is immers door de gewijzigde politieke verhoudingen alle aanleiding daarvoor! Parliaments Acts: TK neemt eindbeslissing 24. Prakke, 2009, p. 925-929. Broeksteeg & Verhey, Het Parlement, Wolf 32. Motie De Kwaadsteniet (par. 2.1), voor- en het derde voorstel uit de kabinetsnotitie 25. Leyland, 2007, p. 102. Productions, 2007, p. 135-136 en 148-149, stel Commissie De Koning (par. 2.3) en de (par. 2.4). 26. Bovend’Eert & Kummeling, 2010, p. 62. ook aangehaald door Drexhage, par. 7. Nationale conventie (par. 2.5). 35. Zie ook Peters, 2007. 27. Leyland 2007, p. 95. 29. Peters, 2007, p. 142-143. 33. Het eerste voorstel uit de kabinetsnoti- 28. J.A. Peters, ‘Het Tweekamerstelsel in 30. Peters, 2007, p. 144-145. tie (par. 2.4). Nederland: nut en doel’, in: Van den Berg, 31. Peters, 2007, p. 146. 34. Het voorstel van Kummeling (par. 2.2) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2361 Wetenschap 1771 De vergoeding van leegstandschade in het faillissement van de huurder Marco Verdonk1 Uit recente rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat art. 39 Fw in het faillissement van de huurder een bijzonder regime oplevert voor de aanspraak van de verhuurder op een overeengekomen vergoeding van gederfde huurtermijnen. Dat regime zal naar verwachting gevolgen hebben voor de vastgoedpraktijk, nu hieruit volgt dat de boedel voor deze schade niet kan worden aangesproken. Zelfs niet via de omweg van het regres door een derde die zich voor de verplichtingen van de huurder garant had gesteld. D e beëindiging van een bedrijfsmatige huurovereenkomst wegens faillissement van de huurder kan voor een verhuurder zeer nadelige consequenties hebben. Een eenvoudige casus kan dit illustreren. Partij A is een investeerder die een bedrijfspand heeft laten bouwen. Het gebouw zal door A worden geëxploiteerd door het als kantoorruimte commercieel te verhuren. Voor de bouw heeft A een (hypothecaire) lening van bank B aangetrokken met een looptijd van vijftien jaar. A is voornemens de lening terug te betalen uit de huuropbrengsten van het pand. Daarvoor is nodig dat A het pand vijftien jaar verhuurt. A sluit vervolgens een huurovereenkomst met C voor de duur van vijftien jaar. Op die manier weet A zich verzekerd van huurinkomsten, zodat A zijn lening aan B kan afbetalen. Indien nu de huurovereenkomst tussen A en C wegens het faillissement van C voortijdig wordt beëindigd, moet A de huurinkomsten missen die huurder C bij de normale duur van de overeenkomst verschuldigd zou zijn (zogenoemde leegstandschade). De schade die A lijdt doordat hij niet langer huurtermijnen van C ontvangt, zal A slechts kunnen afwenden voor zover hij in staat is het bedrijfspand op korte termijn en onder dezelfde voorwaarden aan een andere huurder te verhuren. In een dergelijke situatie zou voor A onzekerheid ontstaan of hij aan zijn toekomstige betalingsverplichtingen tegenover financier B kan blijven voldoen. Dit risico heeft A beperkt door bij de huurovereenkomst een recht op schadevergoeding bij voortijdige beëindiging van de huur te bedingen. Als waarborg voor deze verplichting is in opdracht van C door bank D een garantie aan A afgegeven. A acht zich aldus 2362 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 verzekerd van schadevergoeding wegens gemiste huurinkomsten bij een tussentijds einde van de huurovereenkomst door faillissement of surseance van C. Met een aantal recente arresten van de Hoge Raad lijkt die zekerheid voor de vastgoedpraktijk echter sterk te zijn beperkt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de toepassing van artikel 39 Fw een bijzonder regime met zich meebrengt voor clausules in huurovereenkomsten die de verhuurder recht geven op vergoeding van leegstandschade. In deze bijdrage bespreek ik op basis van deze jurisprudentie de vraag of de verhuurder in geval van toepassing van artikel 39 respectievelijk 238 Fw een bij de huurovereenkomst bedongen aanspraak op vergoeding van leegstandschade op de boedel kan verhalen. Daarnaast ga ik in op de vraag of een verhuurder zich tegen het gemis aan huurinkomsten kan wapenen door het bedingen van een door een derde af te geven huurgarantie. Daarbij besteed ik aandacht aan de positie van de derde die zich voor de verplichtingen van de huurder garant heeft gesteld. Tot slot bespreek ik kort de mogelijke alternatieve vormen van zekerheid voor de vordering van de verhuurder tot vergoeding van leegstandschade. Het aandachtsgebied is hierbij beperkt tot bedrijfsmatige huurovereenkomsten. Tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst wegens insolventie op grond van de wet (artikel 39/238 Fw) In artikel 39 lid 1 Fw is een bijzondere regeling gegeven voor de beëindiging van een huurovereenkomst wegens het faillissement van de huurder.2 Gaat de huurder failliet dan biedt artikel 39 Fw de curator of de verhuurder de mogelijkheid om de huurovereenkomst tussentijds te doen eindigen door opzegging. De daarbij in acht te nemen termijn bedraagt maximaal drie maanden, tenzij de huur vooruit is betaald. De huurprijs vormt in afwijking van de regels voor gewone wederkerige overeenkomsten vanaf de dag van faillietverklaring een boedelschuld (artikel 39 lid 1 slot Fw).3 Artikel 238 Fw kent een vrijwel identieke regeling voor het geval dat aan de huurder surseance van betaling is verleend. Het verschil is er in gelegen dat dan uitsluitend de huurder (met medewerking van de bewindvoerder) bevoegd is de huurovereenkomst tussentijds op te zeggen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat artikel 238 Fw aan artikel 39 Fw is ontleend.4 Bij de parlementaire behandeling van artikel 39 Fw is door de wetgever slechts gesproken over de huur van onroerende zaken. In de literatuur5 bestaat om die reden onzekerheid over de vraag of de artikelen 39 en 238 Fw ook van toepassing zijn bij de huur en verhuur van roerende zaken. Naar algemeen wordt aangenomen zijn beide regelingen echter van toepassing op alle huurtypen. Ik sluit mij daarbij aan. Hoewel de Hoge Raad zich nog niet expliciet over deze kwestie heeft uitgelaten, meen ik dat uit het arrest BabyXL6 mag worden afgeleid dat beide regelingen van toepassing zijn op alle huurtypen. In die zaak toetste de Hoge Raad onder meer een beding tot vergoeding van gederfde huurtermijnen, dat was op genomen in een huurovereenkomst die betrekking had op de huur van roerende zaken, aan artikel 238 Fw. Geen wettelijke schadeplichtigheid HR 28 november 1929, NJ 1930, p. 668 e.v. (Simons vs. Sluizer) Een opzegging door de curator op de voet van artikel 39 Fw is een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst, zodat die regeling de verhuurder geen grondslag biedt voor een wettelijk recht op vergoeding van de daardoor rechtmatig veroorzaakte schade ten laste van de huurder of de boedel.7 Aldus de Hoge Raad in het arrest Simons vs. Sluizer.8 Daarmee kwam in die zaak vast te staan dat bij opzegging op de voet van artikel 39 Fw, ook geen verplichting tot schadevergoeding komt te rusten op een derde die zich voor de verplichtingen van de huurder borg heeft gesteld. Omdat een wettelijk recht op schadevergoeding ontbreekt, lopen verhuurders het risico dat een langlopende huurovereenkomst tussentijds en op korte termijn wordt beëindigd. Om die reden wordt door verhuurders bij de huurovereenkomst een contractueel recht op vergoeding van leegstandschade bedongen, ook in het geval dat de huurovereenkomst door opzegging (artikel 39 of 238 Fw) eindigt.9 Het is daarbij gebruikelijk dat voor deze aanspraak zekerheid wordt gevraagd in de vorm van een garantie van een derde, zoals een bankgarantie of een concerngarantie. De gefailleerde huurder zal in de regel immers geen verhaal bieden. Op haar beurt pleegt de garant, middels een contragarantie, jegens de huurder een verhaalsmogelijkheid te bedingen voor haar garantieverplichting. Deze constructie komt men door het gebruik van standaarddocumentatie zoals het ROZ-model in de commerciële vastgoedpraktijk veelvuldig tegen. De rechtspraak is lange tijd verdeeld geweest over de vraag of met een leegstandschadebeding bereikt kon worden dat de verhuurder bij opzegging van de huur jegens de boedel een aanspraak heeft die de huursom, die in de artikelen 39 en 238 Fw als boedelschuld is voorzien, te boven gaat. In het hierna te bespreken arrest Aukema q.q. vs. Uni-Invest beantwoordt de Hoge Raad deze vraag in negatieve zin. Schadevergoedingsbeding sorteert bij opzegging ex artikel 39/238 Fw geen effect HR 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534 (Aukema q.q. vs. Uni Invest) In het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest ging het om het volgende. Uni Invest had krachtens een huurovereenkomst een kantoorpand voor de periode van vijf jaren verhuurd aan Info Opleiders (hierna: Info). De op de huurovereenkomst toepasselijke Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte volgens het ROZ-model 1996 bevatten een bepaling dat de huurder - kort gezegd - gehouden was de verhuurder te vergoeden alle schade die het gevolg was van een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst, ook in geval van faillissement of surseance van de huurder. Tot die schade werd in ieder geval gerekend de daardoor mis te lopen huurpenningen. Uit de ROZ-huurvoorwaarden vloeide voor Info de verplichting voort een bankgarantie te doen stellen tot waarborg voor de nakoming van haar verplichtingen. In opdracht van Info heeft ING een abstracte bankgarantie gesteld tot een vastgesteld maximumbedrag. De bank heeft zich daarbij bij wijze van eigen schuld jegens Uni Invest onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant gesteld voor, onder meer, de vergoeding van alle schade door Uni Invest te lijden doordat de huurovereenkomst tussentijds zou worden beëindigd. Auteur komst deel uitmaakt van een meeromvat- HR 13 mei 2005, Vriesendorp, Insolventierecht, SBR, deel 8, 1. Mr. M.P. Verdonk is als docent/onder- tende contractuele relatie zoals een finan- ECLI:NL:HR:2011:AT2650, (Baby XL), Deventer: Kluwer 2013, nr. 248, p. 274. zoeker privaatrecht verbonden aan Tilburg cieringsarrangement. In die zaak was sprake onder 10; T.T. van Zanten & F.M.J. Verstij- 8. HR 28 november 1929, NJ 1930, p. 668 University. De auteur dankt prof. mr. R.M. van een sale-and-lease-back-transactie. len, ‘Beëindiging van de huurovereenkomst (Simons vs. Sluizer); HR 14 januari 2011, Wibier voor zijn onmisbare commentaar op 3. De huurschuld die is ontstaan voor het in het faillissement van de huurder. Over ECLI:NL:HR:2011:BO3534 (Aukema q.q. eerdere versies van dit artikel. faillissement vormt overigens een concur- schadevergoeding, bankgaranties en het vs. Uni Invest); HR 12 juli 2013, rente vordering, zie Polak vs. Pannevis, gelijk van Vlielander Hein’, TvI 2011/17, ECLI:NL:HR:2013:1244 (Nieuwburen vs. Noten Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, onder 5.1 (hierna: Van Zanten & Verstijlen, Romania Beheer BV). 2. Uit HR 22 november 2013, par. 4.7.4.2, p. 99. TvI 2011/17). 9. Vergelijk J.J. van Hees, noot onder HR 14 ECLI:NL:HR:2013:1381, JOR 2014/28 (TEP 4. Kortmann & Faber, 2-III, 1995, p. 487- 6. HR 13 mei 2005, januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534; vs. Curatoren Autodrôme) lijkt te volgen 488. ECLI:NL:HR:2011:AT2650, (Baby XL). JOR 2011/101 (Aukema q.q. vs. Uni dat het voor toepasselijkheid van artikel 39 5. Zie voor een overzicht van de standpun- 7. Hetzelfde geldt voor de regeling van art. Invest), sub 3. Fw niet van belang is dat de huurovereen- ten de conclusie van A-G Hartkamp voor 238 Fw bij surseance van betaling. Zie R.D. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2363 Wetenschap De Hoge Raad oordeelt dat de verhuurder tegenover de boedel geen recht heeft op vergoeding van de huurtermijnen die verschuldigd zouden zijn geworden indien de huur niet tussentijds en met toepassing van artikel 39 Fw zou zijn beëindigd Info wordt failliet verklaard, waarna de curator de huur opzegt op grond van artikel 39 Fw. Vervolgens spreekt Uni Invest de bank tot het maximumbedrag aan onder de garantie, en wel ter zake van vergoeding van gederfde huurtermijnen (leegstandschade) over de na opzegging resterende huurperiode. ING voldoet aan haar verplichting onder de bankgarantie door Uni Invest uit te betalen. ING belast daarop krachtens door Info gestelde contragarantie de bankrekening van Info voor het onder de garantie betaalde bedrag. De curator laat het daar niet bij zitten en vordert van de verhuurder Uni Invest ‘terugbetaling’ van het aan haar ten laste van de boedel onder de bankgarantie uitbetaalde bedrag.10 De grondslag voor deze vordering was volgens de curator gelegen in de strijdigheid van het schadevergoedingsbeding met artikel 39 Fw. Naar de mening van de curator was de aanspraak van Uni Invest als verhuurder ingevolge artikel 39 Fw beperkt tot een boedelvordering ter grootte van drie maanden huur. Met Van Schilfgaarde kan worden geconstateerd dat het in cassatie niet helemaal duidelijk is welke grondslag voor deze terugbetaling aan de nietigheid wordt ontleend.11 Een en ander lijkt zich te vertalen in een vordering uit hoofde van een beweerde onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking van de verhuurder. De vraag naar de grondslag voor de vordering van de curator laat ik hier verder rusten. De Hoge Raad neemt een belangrijke beslissing. Hij oordeelt dat de verhuurder tegenover de boedel geen recht heeft op vergoeding van de huurtermijnen die verschuldigd zouden zijn geworden indien de huur niet tussentijds en met toepassing van artikel 39 Fw zou zijn beëindigd. Een opzegging op de voet van artikel 39 Fw is een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst in het faillissement van de huurder. Om die reden is de boedel niet verplicht tot vergoeding van daardoor veroorzaakte leegstandschade, ook niet indien dat contractueel is bedongen (r.o. 3.5.2, slot en 3.5.3). Naar het oordeel van de Hoge Raad staat de aan artikel 39 Fw ten grondslag liggende afweging tussen het belang van de boedel en dat van de verhuurder hieraan in de weg. Het resultaat van die belangenafweging, een evenwicht tussen het belang van de verhuurder en dat van de boedel, kan niet worden doorbroken door het bedingen van een recht op vergoeding van leegstandschade (r.o. 3.5.1-3.5.2). Een dergelijk beding sorteert dan ook geen effect, aldus de Hoge Raad (r.o. 3.5.4). De beslissing van de Hoge Raad moet vanuit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 39 Fw worden begrepen. Daaruit komt naar voren dat de regeling van artikel 39 Fw het resultaat is van een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de verhuurder als de boedel.12 De regeling werd destijds hoofdzakelijk ingegeven 2364 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 door de wens de boedel te beschermen tegen (verdere) schade als gevolg van oplopende huurschulden.13 In de memorie van toelichting wordt in dat kader over de voordelen van de regeling gesteld dat deze tweeërlei zijn: ‘In de eerste plaats wordt de boedel niet meer belast met het aanhouden van de huur van localiteiten, waaraan de curator geen behoefte heeft. Daarom mag het ook alleszins billijk heeten, dat de huurpenningen van den dag der faillietverklaring af integraal uit den boedel voldaan moeten worden. De niet-opzegging door den curator toont aan, dat deze de huur vooralsnog ten behoeve van den boedel wenscht aan te houden. In de tweede plaats kan de verhuurder bijtijds naar een anderen huurder omzien en verkrijgt hij zekerheid, dat de curator hem, zolang de overeenkomst met de boedel voortloopt, den huurprijs zal voldoen.’14 Deze passage wijst er op dat de wetgever er vanuit ging dat met de rangschikking van de verhuurder als boedelschuldeiser aan diens belangen afdoende tegemoet was gekomen.15 Deze indruk wordt versterkt door de opmerking van regeringszijde dat hij meende ‘niet de minste reden’ te zien de verhuurder naast zijn boedelvordering ook een recht op schadevergoeding te geven.16 De wetsgeschiedenis biedt daarmee aanknopingspunten voor de opvatting dat de wetgever heeft bedoeld de belangenafweging waarop artikel 39 Fw berust uitputtend te laten zijn.17 Hiertegen pleit dat uit de wetsgeschiedenis slechts blijkt dat de wetgever destijds geen reden zag voor toekenning van een wettelijk recht op schadevergoeding. Daarmee is dus nog niets gezegd over een contractueel bedongen aanspraak van de verhuurder.18 Ook kan op goede gronden worden betoogd dat de aan artikel 39 Fw ten grondslag liggende belangenafweging heden ten dage anders zou uitvallen.19 De beslissing van de Hoge Raad in het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest, die er dus toe leidt dat de verhuurder een contractuele vordering wordt ontzegd, laat zich echter goed plaatsen in voornoemde belangenafweging. Die werd immers ingegeven door de met artikel 39 Fw beoogde bescherming van de boedel. De regel uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest betekent dat een vordering tot vergoeding van gederfde huurtermijnen die is verbonden aan een opzegging ex artikel 39 Fw, gezien de aan de wettelijke regeling ten grondslag gelegde belangenafweging, niet op de boedel kan worden verhaald (zie r.o. 3.5.3).20 Hetzelfde geldt bij een huuropzegging in surseance (artikel 238 Fw).21 Van Andel & Van Zanten wijzen er op dat uit het arrest volgt dat een dergelijke aanspraak strekt tot compensatie voor het gemis aan huurinkomsten en om die reden raakt aan de belangenafweging waarop artikel 39 Fw berust.22 Een Roosendaal, 23 juni 2014 Leegstaand bedrijfsgebouw © Mischa Keijser / Hollandse Hoogte beding tot vergoeding van gederfde huurtermijnen sorteert in geval van een opzegging op de voet van artikel 39 of 238 Fw dan ook in zoverre geen effect, dat het de verhuurder geen grondslag biedt voor het jegens de boedel geldend maken van de uit het beding voortvloeiende aanspraak. Intussen ontneemt deze uitkomst het zicht op de vraag wat de gevolgen van de door de Hoge Raad in het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest ontwikkelde regel zijn voor de wijze waarop de boedel in die zaak negatief werd belast. Daarbij speelde immers de door ING afgegeven bankgarantie een belangrijke rol.23 De bank had onder de garantie als eigen schuld het gevorderde aan de verhuurder betaald en vervolgens – krachtens regres – de rekening van de inmiddels gefailleerde huurder gedebiteerd. De boedel werd hier dus niet rechtstreeks door de vorde- ring van de verhuurder geraakt. De Hoge Raad laat deze kwestie in het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest buiten beschouwing. De vraag die daardoor onbesproken bleef was of een derde, nadat hij door de verhuurder is aangesproken tot vergoeding van gederfde huur wegens opzegging op de voet van artikel 39/238 Fw, tegenover de boedel verhaal heeft voor zijn regresvordering. Hierbij dient nog bedacht te worden dat de reikwijdte van het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest beperkt is. De beslissing van de Hoge Raad is slechts van toepassing op een voor het faillissement contractueel bedongen aanspraak op vergoeding van gederfde huurtermijnen bij het einde van de huurovereenkomst. Voor de vergoeding van andere schade dan leegstandschade gelden andere regels. Ik verwijs hiervoor naar het in de literatuur uitvoerig besproken arrest inzake Koot Beheer vs. Tideman q.q.24 10. Zie r.o. 3.2 van het arrest. Minister van Justitie). ECLI:NL:GHARL:2013:7709, JOR 2014/51; Andel & Van Zanten, TvI 2013/26), onder 11. P. van Schilfgaarde, noot onder HR 14 14. Van der Feltz I, p. 419. T.T. van Zanten, De overeenkomst in het 3; Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17, januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534, 15. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17, insolventierecht, Serie Recht en Praktijk, onder 4; vergelijk Van Schilfgaarde, 2011, NJ 2011/114 (Aukema q.q. vs. Uni Invest), onder 3. Ins.R3, Deventer: Kluwer 2012, nr. 4.4.5.4, onder 5. onder 3 (hierna: Van Schilfgaarde, 2011). 16. Van der Feltz I, p. 423. p. 115; Van Zanten & Verstijlen, TvI 21. Van Schilfgaarde, 2011, onder 5-6. 12. Zie Van der Feltz I, p. 419; T.T. van 17. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17, 2011/17, onder 3; J.J. van Hees, noot bij 22. Van Andel & Van Zanten, TvI 2013/26, Zanten, De overeenkomst in het insolven- onder 3. HR 14 januari 2011, onder 3. tierecht, Serie Recht en Praktijk, Ins.R3, 18. Zie in die zin J.J. van Hees, noot bij HR ECLI:NL:HR:2011:BO3534; JOR 2011/101 23. Zie ook Van Schilfgaarde, 2011, onder Deventer: Kluwer 2012, nr. 4.4.5.4, p. 115. 14 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011: (Aukema q.q. vs. Uni Invest), sub 6. 3-4. 13. Zie Kortmann & Faber 2-I, p. 419 BO3534; JOR 2011/101 (Aukema q.q. vs. 20. W.J.M van Andel & T.T. van Zanten, 24. HR 19 april 2013, (MvT), p. 422 en 424 (Antwoord der Uni Invest), sub 3. ‘Over wederkerige overeenkomsten en ECLI:NL:HR:2013:BY6108 (Koot Beheer vs. Regeering), p. 427 (Beraadslaging EK, de 19. Zie T.T. van Zanten, noot bij boedelschulden’, TvI 2013/26 (hierna: Van Tideman q.q.). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2365 Wetenschap Het onderscheid tussen opzegging en ontbinding wegens insolventie van de huurder De beperkte relevantie van het arrest BabyXL Hiervoor kwam ter sprake dat uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest moet worden opgemaakt dat de boedel bij opzegging niet schadeplichtig is. Hoe verhoudt deze regel zich nu met hetgeen door de Hoge Raad werd overwogen in het arrest BabyXL?25 In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de vordering van de verhuurder tot vergoeding van gederfde huurtermijnen bij ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder, wel voor verificatie in aanmerking komt.26 Moet daaruit worden opgemaakt dat de verhuurder jegens de boedel recht heeft op vergoeding van gederfde huurtermijnen indien het daartoe strekkende beding is gekoppeld aan een contractuele of wettelijke bevoegdheid tot ontbinding van de verhuurder? De verwijzing naar het arrest BabyXL door de Hoge Raad in het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest (r.o. 3.5.3) bevestigt dat deze mogelijkheid zich aan de hand van het onderscheid tussen opzegging en ontbinding voor de verhuurder aftekent. De vraag is dan of dat geldt voor alle wijzen van ontbinding, dus ook in het geval van een ontbindende voorwaarde.27 Deze vraag laat ik hier rusten. Bij het voorgaande dient nog bedacht te worden; de Hoge Raad wijst daar ook op in het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest (r.o. 3.5.3, slot), dat bij de verhuur van gebouwde onroerende zaken bijzondere bepalingen van huurrecht omtrent de beëindiging van de huurovereenkomst van toepassing zijn (artikel 7:231 lid 1 BW). Van deze regeling kan niet worden afgeweken (lid 3), zodat een buitengerechtelijke ontbinding door de verhuurder niet mogelijk is. Het onderscheid tussen opzegging en ontbinding is dan ook alleen van toepassing in situaties die Uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest moet worden opgemaakt dat de boedel bij opzegging niet schadeplichtig is niet door artikel 7:231 BW worden bestreken. Door Van Zanten & Verstijlen wordt ervan uitgegaan dat ook bedrijfsruimten (artikel 7:290 BW) onder dit artikel vallen.28 Een keuzemenu van de verhuurder zal zich dan ook alleen voordoen bij verhuur van roerende zaken en ongebouwde onroerende zaken. De rechtsgeldigheid van het leegstandschadebeding bij opzegging HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:1244 (Nieuwburen vs. Romania Beheer BV) In het Romania-arrest wordt door de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag of, gelet op het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest, een tussen een verhuurder en huurder overeengekomen beding inzake vergoeding van leegstandschade wegens opzegging op de voet van artikel 39/238 2366 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Fw nietig is, en de verhuurder ter zake geen vordering heeft, of dat de daaruit voortvloeiende vordering slechts niet voor verificatie in aanmerking komt.29 Naar de Hoge Raad in Aukema q.q. vs. Uni Invest overwoog doet een dergelijk beding in geval van opzegging geen recht op schadevergoeding ontstaan. Niet was daarmee vast komen te staan of het beding ongeldig is en welke consequenties een eventuele nietigheid heeft voor de verplichtingen van derden die zich op enige wijze voor vergoeding van leegstandschade door de huurder garant hebben gesteld. Zou de schadeplicht van de huurder wegens de nietigheid van het beding niet bestaan, dan kan er evenmin een vordering onder de garantie ontstaan, en kan de verhuurder dergelijke schade niet van de garantsteller claimen. Een bijkomende kwestie is of de garant, uitgaande van de geldigheid van het beding, voor de nakoming van zijn garantieplicht regres op de boedel heeft. Neemt men dit aan, dan zou dat betekenen dat de boedel alsnog, nu via de omweg van het regresrecht van de garant, voor de vergoeding van leegstandschade belast zou worden.30 Het ging in het Romania-arrest om opzegging van de huur op grond van artikel 39 Fw door de curator. De verhuurder, Nieuwburen, spreekt om die reden Romania Beheer BV (hierna: Romania) aan onder een door haar als derde afgegeven huurgarantie. Romania weigert echter aan haar garantieverplichting te voldoen. Zij stelt zich daartoe in cassatie op het standpunt dat de verhuurder aan de opzegging van de huurovereenkomst door de curator op de voet van artikel 39 Fw geen recht op vergoeding van leegstandschade ontleent. Nu de verplichtingen van de huurders niet een verplichting tot vergoeding van leegstandschade betreffen, heeft de door haar verleende garantie hierop geen betrekking, aldus Romania. Dit betoog wordt in cassatie niet gehonoreerd. De Hoge Raad herhaalt in het Romania-arrest de regel uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest (r.o. 3.3.2). De in dat arrest bedoelde belangenafweging heeft naar de Hoge Raad overweegt slechts betrekking op de verhouding tussen de verhuurder en de boedel, en niet op de verhouding tussen de verhuurder en de gefailleerde huurder zelf (r.o. 3.3.3). Omdat de regeling van artikel 39 Fw niet mede strekt ter bescherming van het belang van de gefailleerde, is er naar het oordeel van de Hoge Raad geen reden een beding dat ziet op vergoeding van leegstandschade nietig te achten jegens de huurder zelf ingeval van opzegging ex artikel 39 Fw (r.o. 3.3.3). De regel uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest heeft enkel tot gevolg dat een dergelijk beding, indien de huur met toepassing van artikel 39 Fw wordt beëindigd, geen effect sorteert jegens de boedel (r.o. 3.3.3, slot).31 Nu een opzegging op de voet van artikel 39 Fw de rechtsgeldigheid van een beding tot vergoeding van leegstandschade niet aantast, verkrijgt de verhuurder een daaruit voortvloeiende vordering op de gefailleerde huurder. Deze vordering kan echter niet in het faillissement van de huurder worden geverifieerd (r.o. 3.3.4). Heeft een derde de nakoming van die vordering jegens de verhuurder gegarandeerd, dan brengt een opzegging van de huurovereenkomst op de voet van artikel 39 Fw geen verandering in de verplichtingen van die derde uit de garantie (r.o. 3.3.4). Indien de nakoming onder de garantie voor een der- de resulteert in een regresvordering op de huurder, dan geldt echter dat deze niet jegens de boedel kan worden uitgeoefend. Mogelijkerwijs ontleent de garant aan dit gegeven op grond van de garantievoorwaarden een verweermiddel jegens de verhuurder (r.o. 3.3.4, slot). Aldus de Hoge Raad. Naar het oordeel van de Hoge Raad is het beding dus niet absoluut nietig maar sorteert het slechts geen effect jegens de boedel. Het beding lijkt daarmee te worden getroffen door (een vorm van) relatieve nietigheid, zoals die ook wordt aangenomen voor de artikelen 24 en 42 Fw.32 De nietigheid geldt slechts ten aanzien van de curator, maar werkt niet tegenover eenieder, waaronder begrepen de failliete huurder.33 De geldigheid van het schadevergoedingsbeding tegenover de huurder, betekent dat de verhuurder ook de mogelijkheid behoudt tot verhaal ten laste van derden die zich garant of medeaansprakelijk hebben gesteld voor de verplichtingen van de huurder. Naar de Hoge Raad thans oordeelt kan ook een eventuele vordering van een door de verhuurder aangesproken derde, die regres op de failliete huurder wenst te nemen voor de vergoeding van leegstandschade, niet worden geverifieerd.34 Wat betekent dit alles nu? Naar het Romania-arrest thans leert zou de uitkomst in het arrest Aukema q.q. Uni Invest formeel gesproken een andere zijn. In die zaak koos de curator ervoor de verhuurder aan te spreken, nadat deze onder de garantie voor leegstandschade had getrokken en de bank voor dat bedrag regres op de boedel had genomen.35 Een verhuurder is echter gerechtigd een derde voor leegstandschade aan te spreken die het gevolg is van een opzegging van de huurovereenkomst (artikel 39/238 Fw), zo blijkt uit het Romania-arrest. Hiermee stemt niet overeen dat de curator namens de boedel een vordering jegens een verhuurder instelt op de in het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest aangevoerde grondslagen. De curator dient zich te wenden tot de derde die, nadat hij door de verhuurder onder een garantie is aangesproken ter zake van leegstandschade, onterecht regres heeft genomen (of dreigt te nemen) op de boedel.36 De verhuurder lijkt hier, gelet op de regel dat leegstandschade niet op de boedel kan worden verhaald, aan het langste eind te trekken.37Echter zal met het nu gewezen Romania-arrest aangenomen moeten worden dat het zekerheidsaspect van een bank- of concerngarantie, die nu juist zal zijn bedongen met het oog op de situatie dat de huurder door faillissement niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, sterk is verwaterd.38 Het ligt in de rede dat (professionele) partijen niet langer bereid zullen zijn dit soort garanties zonder meer te verstrekken, nu zij een eventuele regresvordering op de failliete huurder niet langer ten laste van de boedel kunnen verhalen.39 Uitoefening van een zekerheidsrecht verstrekt voor de vordering van de verhuurder en verrekening door de verhuurder In het arrest Romania beslist de Hoge Raad dat een vordering tot vergoeding van leegstandschade van de verhuurder niet in aanmerking komt voor verificatie in het faillissement van de huurder (r.o. 3.3.4). Deze overweging werpt strikt genomen de vraag op of de verhuurder zich buiten Met het nu gewezen Romania-arrest moet aangenomen worden dat het zekerheidsaspect van een bank- of concerngarantie sterk is verwaterd verificatie om voor zijn vordering tot vergoeding van leegstandschade voldaan kan zien worden, bijvoorbeeld doordat hij zich door de huurder een zekerheidsrecht laat verschaffen (artikel 3:231 BW), of doordat hij zijn vordering met een schuld aan de huurder in faillissement verrekent (artikel 53 Fw). Met Van Hees kan worden opgemerkt dat uit het Romania-arrest lijkt te moeten opgemaakt worden dat de met de regeling van artikel 39 Fw beoogde bescherming van de boedel er aan in de weg staat dat een vordering tot vergoeding van leegstandschade door uitwinning of verrekening ten laste van de boedel kan worden gebracht.40 Temeer daar met de uitoefening van een zakelijke of feitelijke voorrang het resultaat van de aan artikel 39 Fw ten grondslag liggende belangenafweging alsnog zou worden doorkruist. De overweging (r.o. 3.3.3, slot) in het Romania-arrest dat een beding tot vergoeding van leegstandschade op grond van artikel 39 Fw geen effect sorteert jegens de boedel, wijst er op dat een daaruit voortvloeiende vordering op geen enkele wijze jegens de boedel kan worden uitgeoefend, dus ook niet door uitwinning of verrekening.41 25. HR 13 mei 2005, 2014/28 (TEP vs. Curatoren Autodrome), Hoge Raad hier een constructie hanteert vs. Uni Invest nog niet uitgemaakt wie deze ECLI:NL:HR:2005:AT2650 (Baby XL). sub 5 (hierna: Van Hees, JOR 2014/28). waarbij een onderscheid tussen de vorde- regel tegen zich zou moeten laten gelden; 26. Zie r.o. 3.4.4. 32. Als voorgestaan door A-G Rank-Beren- ring tegen de boedel (faillissementsschuld) de verhuurder of de garant. 27. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17, schot, zie de conclusie onder 2.15, met en de niet verifieerbare vordering jegens de 38. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17, onder 4. literatuurverwijzingen; I. Spinath, ‘Romania huurder. onder 6. 28. Van Zanten & Verstijlen, TvI 2011/17, Beheer: (nog een keer) beëindiging van de 33. Asser, Hartkamp & Sieburgh, 6-III*, 39. J.J. van Hees, ‘Kroniek van het insolven- onder 5.1. huurovereenkomst in het faillissement van 2010/612. tierecht’, NJB 2014/799, afl. 15, p. 1070. 29. Zie de conclusie van A-G Rank-Beren- de huurder’, TvI 2014/12 (hierna: Spinath, 34. Van Hees, JOR 2014/28, onder 5 en 40. Van Hees, JOR 2014/28 onder 6-7. schot onder 2.7 e.v. TvI 2014/12). Anders: R.J. van Galen, noot 10. 41. Van Hees, JOR 2014/28 onder 7; T.T. 30. Zie Van Schilfgaarde, 2011, onder 4. onder ECLI:NL:HR:2013:1255 (Nieuwburen 35. Van Hees, JOR 2014/28, onder 8. van Zanten, noot bij 31. J.J van Hees, noot onder HR 22 novem- vs. Romania), Ondernemingsrecht 36. Spinath, TvI 2014/12. ECLI:NL:GHARL:2013:7709, JOR 2014/51, ber 2013, ECLI:NL:HR:2013:1381, JOR 2014/30, onder 3 en 5, die meent dat de 37. Immers was met het arrest Aukema q.q. onder 2. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2367 Wetenschap Daarbij komt dat het niet aannemelijk is dat de Hoge Raad heeft bedoeld een onderscheid te maken tussen een niet verifieerbare vordering van de verhuurder of een daarop gebaseerde regresvordering van een garant, en een op diezelfde vordering gebaseerde uitoefening van een zekerheidsrecht of verrekeningsbevoegdheid door de verhuurder.42 Hetzelfde heeft mijns inziens te gelden indien een door de verhuurder aangesproken derde zich voor zijn regresvordering op een door de huurder verschaft zekerheidsrecht verhaalt, of zijn vordering verrekent met een schuld aan de huurder. Dit neemt overigens niet weg dat het de verhuurder of de garant vrij staat een dergelijke zekerheid te bedingen voor een mogelijke toekomstige vordering. Concluderend De beëindiging en afwikkeling van de huurovereenkomst wegens insolventie van de huurder worden beheerst door artikel 39 respectievelijk 238 Fw. De aan artikel 39 Fw ten grondslag liggende belangenafweging brengt een bijzonder regime met zich mee voor bedingen in een huurovereenkomst die de verhuurder aanspraak geven op vergoeding van schade bij opzegging op grond van die regeling. In het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest heeft de Hoge Raad beslist dat een opzegging op de voet van artikel 39/238 Fw een regelmatige wijze van beëindiging van de huurovereenkomst is die de verhuurder jegens de boedel geen recht geeft op vergoeding van gederfde huurinkomsten (leegstandschade), ook niet indien dat contractueel is bedongen. Een aanspraak tot vergoeding van leegstandschade die de verhuurder aan een daartoe strekkend beding ontleent, kan om die reden bij opzeg- 2368 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 ging van de huur op de voet van artikel 39/238 Fw niet jegens de boedel worden ingeroepen. De aan artikel 39 Fw ten grondslag liggende belangenafweging staat hieraan in de weg. De Hoge Raad oordeelt in het Romania-arrest dat de regel uit het arrest Aukema q.q. vs. Uni Invest zo begrepen dient te worden dat een beding dat de verhuurder een recht op vergoeding van leegstandschade toekent in geval van opzegging op de voet van artikel 39/238 Fw niet nietig is, maar evenwel geen effect jegens de boedel sorteert. Het beding doet wel een vordering jegens de huurder ontstaan. Een dergelijke vordering kan in het faillissement van de huurder niet worden geverifieerd, indien de huur met toepassing van artikel 39/238 Fw is beëindigd. De rechtsgeldigheid van een beding tot vergoeding van leegstandschade heeft ook gevolg voor een derde onder een voor de verplichtingen van de huurder afgegeven bank- of concerngarantie. Wordt de derde onder een huurgarantie voor leegstandschade wegens beëindiging van de huurovereenkomst ex artikel 39/238 Fw door de verhuurder aangesproken, dan kan een eventuele aan de garantie te ontlenen regresvordering van de derde niet op de boedel worden verhaald. Voor de verhuurder lijkt er ondertussen niet veel anders op te zitten dan dat hij zich de huur door de huurder vooruit laat betalen (zie artikel 39 Fw). In dat geval verkrijgt hij in geval van faillissement of surseance van de huurder een boedelvordering die de door de wetgever voorziene aanspraak te boven gaat en wapent hij zich tegen de uitkomst van het Romania-arrest. 42. Van Hees, JOR 2014/28, onder 7. Reacties Reactie op ‘Enige observaties naar aanleiding van de zaak Martijn’ Jan Brouwer1 H et recht is een discursieve grootheid, schrijft Vranken in het Algemeen deel van de Asserserie. In zoverre juich ik Snijders’ reactie toe in NJB van 20 juni 2014, afl. 242 op mijn opiniërend artikeltje in NRC Handelsblad van 25 april 2014, waarin ik betoog dat het verbieden van een vereniging mede in het licht van de grondwettelijke beperkingensystematiek een zaak van de wetgever is en niet van de rechter. Een discussie kan bijdragen aan het stap voor stap vaststellen van wat het recht werkelijk inhoudt. Voorwaarde is dan wel dat zij over een en hetzelfde thema gaat. Hiervan is in ons geval slechts ten dele sprake. Artikel 8 Grondwet bepaalt dat de verenigingsvrijheid slechts door de wetgever kan worden beperkt ‘in het belang van de openbare orde’. De uitwerking in artikel 2:20 BW betreft een uiterst povere regeling. De rechter krijgt hierin een bestuurlijke taak en wordt opgescheept met het vage criterium ‘werkzaamheid in strijd met de openbare orde’. In feite is het geen uitwerking, maar een herhaling. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de mate van strijdigheid met de openbare orde zodanig moet zijn dat de werkzaamheid de samenleving (kan) ontwrichten. Vergelijk dat eens met regelingen in andere Europese landen. In Frankrijk overweegt men op dit moment een verbod van de Joodse Defensie Liga. Niet alleen zijn de criteria in de ‘Code de la Sécurité Intérieure’ hiervoor helder, maar ook is het hier de regering die een verbod oplegt dat achteraf toetsbaar is door een onafhankelijke rechter.3 In de Nederlandse rechtspraak werd het vage artikel 2:20 BW tot nu toe steeds constitutioneel correct gehanteerd door ‘werkzaamheid in strijd met de openbare orde die de samenleving ontwricht of kan ontwrichten uit leggen als ‘een structureel patroon van strafbare feiten’.4 Dan is een verbod, mede in het licht van artikel 140 Sr, terug te voeren op de wil van de wetgever. In de zaak Martijn verbiedt de Hoge Raad de vereniging niet wegens strafbare feiten, maar wegens onrechtmatige uitingen. En niet omdat de werkzaamheid de samenleving (mogelijkerwijs) ontwricht, maar omdat een verbod noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een en ander strookt wellicht met door de wetgever goedgekeurde verdrags- verplichtingen, maar niet met de wetsgeschiedenis van artikel 2:20 BW. Daarin wordt een hogere drempel opgeworpen. Het ware constitutioneel zuiverder geweest indien de Hoge Raad in ieder geval het wettelijke ontwrichtingscriterium was blijven hanteren, ook al had dit niet geleid tot een verbod. Hiertoe zou de wetgever dan het initiatief kunnen nemen. Een wetvoorstel van het CDA (Omtzigt) en de ChristenUnie (Slob) stond reeds op stapel. ‘Verbodenverklaring van rechtspersonen heeft weinig met privaatrecht, daarentegen alles met politiek van doen. De rechter in deze (heikele) politiek een taak geven kan alleen wanneer de grenzen van zijn bevoegdheid nauw worden getrokken.’ Dat zijn niet mijn woorden, maar die van Van Schilfgaarde in zijn annotatie onder de uitspraak over de Hells Angels (HR 26 juni 2009, NJ 2009/396). Ik ga nog een stapje verder: een verenigingsverbod is geen zaak voor de rechter. Moet hij hierover echter toch beslissen, dan is het grondwettelijk zaak om zich uiterst terughoudend op te stellen. Hiervan is – anders dan Snijders betoogt – in de zaak Martijn geen sprake.5 Auteur par leur forme et leur organisation militaires, le caractère de déterminée, soit propagent des idées ou théories tendant à 1. Prof. dr. J.G. Brouwer is hoogleraar Algemene rechtswe- groupes de combat ou de milices privées; 3° Ou qui ont pour justifier ou encourager cette discrimination, cette haine ou tenschap aan de Faculteit rechtsgeleerdheid van de Rijksuni- but de porter atteinte à l’intégrité du territoire national ou cette violence; 7° Ou qui se livrent, sur le territoire français versiteit Groningen. d’attenter par la force à la forme républicaine du Gouverne- ou à partir de ce territoire, à des agissements en vue de pro- ment; 4° Ou dont l’activité tend à faire échec aux mesures voquer des actes de terrorisme en France ou à l’étranger.’ Noten concernant le rétablissement de la légalité républicaine; 5° 4. Zie de conclusie van de A-G in de zaak Hells Angels 2. H.J. Snijders, ‘Openbare orde, rechtspersonen en mensen- Ou qui ont pour but soit de rassembler des individus ayant (ECLI:NL:PHR:2009:BI1124); de Hoge Raad houdt in die rechten – Enige observaties naar aanleiding van de zaak fait l’objet de condamnation du chef de collaboration avec laatste zaak een slag om de arm met de overweging: werk- Martijn’, NJB 2014/1174, afl. 24, p. 1606-1611. l’ennemi, soit d’exalter cette collaboration; 6° Ou qui, soit zaamheden in strijd met de openbare orde zoals strafbare 3. Art. 212 lid 1 van Code de la Sécurité Intérieure luidt: provoquent à la discrimination, à la haine ou à la violence feiten (HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1124). ‘Sont dissous, par décret en conseil des ministres, toutes les envers une personne ou un groupe de personnes à raison de 5. Voor meer argumenten verwijs ik naar een annotatie die associations ou groupements de fait: 1° Qui provoquent à leur origine ou de leur appartenance ou de leur non-appar- zijn Leidse collega Molier en ik samen in AB 2014/348 des manifestations armées dans la rue; 2° Ou qui présentent, tenance à une ethnie, une nation, une race ou une religion schreven. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2369 1772 1773 Reacties Naschrift Henk Snijders1 I n mijn artikel ben ik, wat Brouwer betreft, alleen ingegaan op zijn stelling in de NRC van 24 april 2014 dat ‘het constitutionele geweten in de burgerlijke kamer van de Hoge Raad [blijkbaar] minder goed vertegenwoordigd [zou zijn]’ en dat de Hoge Raad tot een verbod komt ‘zonder aan het grondwettelijk kader veel woorden vuil te maken.’ Deze tweedelige stelling mist elke redelijke grond. In mijn artikel heb ik dat onomwonden gesteld en uitvoerig geadstrueerd. Hiervoor was alle aanleiding, aangezien Brouwer de gewone burger (en overigens ook menig minder in het onderwerp geverseerde jurist) met zijn stelling op het verkeerde been heeft gezet. Brouwer gaat hier in zijn reactie niet op in. Ik zou het dan ook bij deze constatering kunnen laten. Toch loop ik zijn reactie nog op een paar hoofdpunten door. Eerst maak ik van de gelegenheid gebruik te melden dat mijn bewuste artikel bleek te zijn voorzien van een niet door mijzelf geschreven kop; in de elektronische versie van het artikel is dit inmiddels gecorrigeerd. Brouwer stelt dat de taak die de wetgever in artikel 2:20 BW oplegt ‘een bestuurlijke’ is. Het gaat in artikel 2:20 BW, voor zover nu relevant, om een rechterlijke verbodenverklaring of ontbinding van een rechtspersoon ‘waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde’ (lid 1) dan wel rechterlijke ontbinding van een rechtspersoon ‘waarvan het doel in strijd is met de openbare orde’ (lid 2). De wetgever heeft inderdaad gemeend dat het aan de rechter is om als ultimum remedium een dergelijke maatregel te nemen, zoals hij ook overeenkomsten nietig kan verklaren wegens strijd met de openbare orde. De nadere uitwerking van dat criterium van de openbare orde heeft hij ook aan de rechter willen overlaten, al geeft de wetsgeschiedenis voor die uitleg wel wat houvast. Dat de wetgever hiervoor kiest, wordt 2370 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 prachtig gemotiveerd bij de parlementaire behandeling. In mijn artikel sub 3 heb ik die motivering uitvoerig geciteerd en aangeduid als een prachtige demonstratie van het stelsel van checks and balances, dat zo kenmerkend is voor de taakverdeling van wetgever en rechter in ons staatsbestel. Brouwer lijkt nu dat uitgebalanceerde stelsel te willen doorbreken door te bepleiten dat die verbodenverklaring en ontbinding zaken zijn voor de wetgever. Dat stelt hij althans in de NRC. Kennelijk bedoelt hij dan dat de wetgever het criterium van de openbare orde in artikel 2:20 BW nader zou dienen in te vullen (voor het geval hij mocht bedoelen dat de wetgever zelf in concreto verenigingen (en andere rechtspersonen) moet kunnen verbieden en ontbinden; wil ik kortheidshalve verwijzen naar het uitgebalanceerde stelsel dat T. Barkhuysen c.s. ons voorhouden in Adequate rechtsbescherming bij grondrechtenbeperkend overheidsingrijpen (Kluwer: Deventer 2014; zie reeds het ‘Ten geleide’ van Ernst Hirsch Ballin op p. 5-7). Veel verder dan tot vastlegging van een aantal subcriteria en vuistregels zal de wetgever dan vermoedelijk echter niet komen. Uiteindelijk blijft de gemeenschap behoefte hebben aan een open norm als die van een ‘werkzaamheid’ of een ‘doel [dat] in strijd is met de openbare orde’ en aan toepassingen die mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval: hoe ernstig en bedenkelijk zijn de gedragingen van een rechtspersoon om haar werkzaamheden als strijdig met de openbare orde te kwalificeren? Rechtsvergelijking ‘met regelingen in andere Europese landen’ brengt Brouwer in zijn reactie nog op een andere gedachte. Nu suggereert hij onder kennelijk instemmende verwijzing naar de Franse Code de la sécurité Intérieure dat verbodenverklaringen (en ontbindingen?) van verenigingen (en andere rechtsperso- nen?) ook primair aan het bestuur – de regering – zouden kunnen worden overgelaten, dit met toetsing achteraf door de rechter. Deze constructie lijkt echter nu juist in het algemeen minder waarborgen voor de verwezenlijking van grondrechten te bieden dan de rechterlijke constructie van artikel 2:20 lid 1-2 BW. Overigens gaat het bij die Franse wet in de betrokken bepaling artikel L212-1 alleen om een voorziening voor exceptionele, maatschappelijke veiligheidsrisico’s (vgl. verder artikel L212-2, dat op sportverenigingen ziet). Daarnaast blijft, als ik het goed zie, de algemene regeling voor de rechterlijke ontbinding van verenigingen van artikel 7 jo. 3 van de Loi relative au contrat d’association van toepassing, die overigens veel ruimere ontbindingsgronden lijkt te bieden dan ons artikel 2:20 BW, maar dit thans terzijde. Ik sluit het niet uit dat ons land uit veiligheidsopverwegingen inmiddels ook behoefte heeft of spoedig gaat krijgen aan een aanvullende regeling als die van artikel L-212-1 van de Code de la sécurité Intérieure, maar kan dat thans zelf niet goed overzien (misschien bieden organisaties van personen die enorme maatschappelijke veiligheidsrisico’s meebrengen, juist de mogelijkheid voor de regering om die risico’s beter te traceren en te blijven observeren, teneinde vervolgens effectief te kunnen ingrijpen op een andere wijze dan een verbod of ontbinding van een dergelijke organisatie). Overigens voorziet art 2:20 lid 3 BW al in een op verdragsrecht berustend verbod van rechtswege van – kort gezegd – terroristische organisaties. Dat in de Nederlandse rechtspraak art 2:20 BW tot nu toe steeds ‘constitutioneel correct’ werd gehanteerd door ‘een werkzaamheid in strijd met de openbare orde’ uit te leggen als ‘een structureel patroon van strafbare feiten’, zoals Brouwer schrijft in zijn reactie, is onjuist. Die beperking tot (een structureel Reacties patroon van) strafbare feiten kent de constitutie niet. Reeds de beschikking van het hof en van de Hoge Raad in de zaak van de Hells Angels duidt er niet op dat de rechtspraak dit tot de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Martijn anders zag; zie met name r.o. 3.7.3 van de Hoge Raad in de zaak van de Hells Angels). In de aangehaalde conclusie van A-G Timmerman vind ik evenmin een dergelijke observatie terug; zelfs de beschouwingen van de A-G die hier nog enigszins mee te associëren vallen (nr. 3.5 en 3.15) duiden daar niet op. ‘Het ware constitutioneel zuiverder geweest indien de Hoge Raad in ieder geval het wettelijke ontwrichtingscriterium was blijven hanteren’, aldus een laatste stelling van Brouwer in zijn reactie waar ik kort op in wil gaan. Er bestaat niet zo iets als een ‘wettelijk ontwrichtingscrite- rium’ (wat daar overigens ‘constitutioneel zuiverder’ aan zou zijn, maakt de schrijver niet duidelijk). In oudere rechtspraak ziet men wel min of meer een ontwrichtingscriterium terug, zij het op basis van de niet geheel eenduidige wetsgeschiedenis. Het is de vraag hoe de Hoge Raad hier nu in het algemeen en in het bijzonder in een zaak als die van Martijn tegenover staat. Ik moge hiervoor primair verwijzen naar mijn artikel sub 4. Wat de zaak Martijn betreft, volsta ik nu met een herhaling van de betrokken eindbeslissing: ‘Hoewel in het algemeen grote terughoudendheid moet worden betracht bij het verbieden en ontbinden van een vereniging, dwingen de uitzonderlijk ernstige aard van de onderhavige gedragingen, de aard van de werkzaamheid van de vereniging – die erop is gericht bij haar leden en anderen die haar website bezoeken, eventuele drempels weg te nemen om seksueel contact met kinderen te hebben, en aldus dergelijk contact te bevorderen - en de daarmee strokende kennelijke bedoeling van haar leden, tot het oordeel dat het, bij afweging van alle betrokken rechten en belangen, in een democratische samenleving noodzakelijk is dat de vereniging wordt verboden en ontbonden in het belang van de bescherming van de gezondheid en van de rechten en vrijheden van kinderen.’ De lezer oordele zelf: geeft deze beslissing niet juist blijk van een ‘uiterst terughoudend’ optreden? Auteur 1. Prof. Mr. H.J. Snijders is hoogleraar Burgerlijk recht en Burgerlijk Procesrecht aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2371 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: Bovendien stelt in beide gevallen een rechter Zupančič, Yudkivska, de Gaetano, Potocki en NJB 2014/ … (nummer uitspraak) vast dat de wensvader (en dus tevens biologi- Pejchal) sche vader) de vader van het kind is. In het Het Hof roept in herinnering dat het recht op EHRM 2372 geval van Mennesson gebeurt dit al vóór de respect voor gezinsleven het bestaan van een Hoge Raad (civiele kamer) 2374 geboorte van de tweeling; daarbij wordt (de facto) gezin veronderstelt. Verder ziet ‘pri- Hoge Raad (strafkamer) 2382 bovendien de wensmoeder door de Californi- véleven’ in de zin van art. 8 EVRM ook op Afd. bestuursrechtspraak RvS 2388 sche rechter als wettelijke moeder aange- aspecten van de sociale identiteit van een Centrale Raad van Beroep 2389 merkt. Aansluitend wordt voor beide echtpa- individu. Er bestaat een direct verband tussen ren een geboorteakte opgesteld, waarop zij (de het privéleven van kinderen die binnen een wensouders) als ouders worden aangemerkt. draagmoederschapsconstructie geboren wor- Bij terugkeer in Frankrijk weigeren de Franse den en de wettelijke vaststelling van hun Europees Hof voor de Rechten van de Mens autoriteiten om deze geboorteakten in de bur- afstamming. In casu is in beide zaken sprake gerlijke stand op te nemen. In het geval van van inbreuken op het recht op respect voor Deze rubriek wordt verzorgd door Mennesson wordt dit alsnog gedaan op aan- gezins- en privéleven. Partijen betwisten of onderzoekers van de Universiteit Leiden, de wijzing van de officier van justitie die vervol- deze inbreuken bij wet zijn voorzien, maar het VU Amsterdam en de RU Nijmegen. Onder- gens een gerechtelijke procedure start om de Hof oordeelt dat dit het geval is. De beperkin- staande bewerkingen zijn verzorgd door res- registratie nietig te laten verklaren. Echtpaar gen dienen de gerechtvaardigde doelen van de pectievelijk mw. N.R. Koffeman LL.M en mr. Labassee krijgt een ‘acte de notoriéte’ van een bescherming van de gezondheid en de S.G. Kok (Universiteit Leiden). Alle uitspraken rechter die verklaart dat er een de facto ouder- bescherming van de rechten van anderen, van het EHRM staan op www.echr.coe.int; schapsrelatie tussen het echtpaar en hun in aangezien de Staat beoogt Franse onderdanen een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports de VS geboren kind bestaat. De autoriteiten te ontmoedigen om buiten Frankrijk gebruik of Judgments and Decisions. De uitspraken weigeren vervolgens om deze akte in de bur- te maken van een voortplantingsmethode die van kamers van het EHRM worden drie gerlijke stand in te schrijven, waarop de heer – ter bescherming van de kinderen en de maanden na de uitspraakdatum definitief, en mevrouw Labassee naar de rechter stap- draagmoeder – in eigen land verboden is. tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de pen. In beide gerechtelijke procedures oor- Het Hof benadrukt dat er, zoals ook blijkt uit Grote Kamer van het Hof. deelt het Hof van Cassatie op 6 april 2011 in een eigen rechtsvergelijkend onderzoek van laatste instantie dat een dergelijke inschrij- het Hof, er in Europa geen consensus bestaat ving in de burgerlijke stand, waarmee rechts- over draagmoederschap, net zomin als over gevolg wordt gegeven aan een draagmoeder- de vraag of dit wettelijk moet worden toege- schapsovereenkomst, nietig is wegens strijd staan en over wettelijke erkenning van het 26 juni 2014, appl. nrs. 65192/11 en met de Franse openbare orde. De Mennessons ouderschap van de wensouders in geval van 65941/11 verzoeken het hoger beroepshof te Parijs ver- een draagmoederschapsconstructie in het volgens om een certificaat van de Franse nati- buitenland. Het ontbreken van consensus Recht op respect voor privé- en gezinsleven. onaliteit van hun tweeling. Zij krijgen in okto- illustreert dat het hier gaat om een delicaat Draagmoederschap. Niet-erkenning van in ber 2013 en maart 2014 het bericht dat dit ethisch vraagstuk. Dit zou in beginsel duiden het buitenland vastgesteld wettelijk ouder- verzoek bij het consulaat aanhangig is. Door- op een ruime beoordelingsruimte voor de schap. Schending recht op respect voor dat de Franse echtparen geen Franse papieren staat in deze. Echter, de kwestie raakt ook een privéleven van betrokken kinderen. hebben waaruit hun familierechtelijke band wezenlijk onderdeel van de identiteit van het Geen schending recht op respect voor met de kinderen blijkt, moeten zij telkens de individu hetgeen grond is de beoordelings- gezinsleven van wensouders of kinderen. Amerikaanse documenten, vergezeld van een ruimte van staten te beperken. Het Hof vertaling, laten zien. Bovendien stellen zij dat onderzoekt in dit licht of de nationale rech- zij stuiten op onbegrip, wantrouwen en moei- ter een eerlijke afweging heeft gemaakt tus- lijkheden als zij zich bijvoorbeeld willen sen het algemeen belang en de rechten van Mennesson vs. Frankrijk en Labassee vs. inschrijven voor sociale zekerheidsdiensten. de klagers, waaronder de rechten van het Frankrijk Daarnaast wordt de Franse nationaliteit van kind die voorrang genieten. Daarbij maakt de kinderen niet erkend. het onderscheid tussen het recht op respect 1774 (EVRM art. 8) A. Feiten voor gezinsleven van alle klagers en het recht Twee Franse echtparen gaan vanwege fertili- B. Procedure op respect voor privéleven van de kinderen. teitsproblemen bij de vrouw in de Verenigde Op 6 oktober 2011 dienen de Mennessons en Het concludeert dat het recht op respect voor Staten (Californië en Minnesota respectieve- de Labassees (in beide gevallen zowel de gezinsleven niet is geschonden. Klagers heb- lijk) een draagmoederschapsconstructie aan. ouders als de kinderen) een klacht in bij het ben niet aangetoond dat het voor hen onmo- In beide gevallen wordt de eicel van een ano- EHRM. Zij stellen dat hun recht op respect gelijk was dit recht in Frankrijk te genieten, nieme donor bevrucht met het zaad van de voor gezins- en privéleven is geschonden nu zij daar als gezin konden samenleven op Franse wensvader en vervolgens in de baar- omdat in Frankrijk het wettige ouderschap vrijwel gelijke voet met andere gezinnen. Er moeder van een draagmoeder geplaatst. Bij de van de wensouders van in het buitenland bij was geen reden om te denken dat zij het familie Mennesson leidt dit in oktober 2000 een draagmoeder geboren kinderen niet gevaar liepen door de autoriteiten uit elkaar tot de geboorte van een tweeling en bij de erkend wordt. Zij voeren daarbij aan dat deze gehaald te worden. De praktische problemen familie Labassee tot de geboorte van een weigering tot erkenning niet in het belang waar zij in het dagelijks leven tegenaan lopen dochter in november 2001. In beide gevallen van het kind is. zijn door de Franse rechter in acht genomen en als niet in strijd met het recht op respect zijn de wensvaders, de heer Mennesson, respectievelijk de heer Labassee, dus ook de bio- C. Uitspraak van het Hof op gezinsleven beoordeeld. Daarmee heeft de logische vaders van het kind/de kinderen. (Vijfde Kamer: Villiger (President), Nußberger, Franse rechter een redelijke afweging 2372 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak gemaakt tussen de belangen van de staat en (EVRM, art. 3, art. 8) ren, voor wat betreft hun recht op respect ers in Zweden hierover informatie zouden verspreiden. Het feit dat de klager bij een die van klagers, zowel de ouders als de kindeM.E. vs. Zweden aanvraag voor verblijf bij partner op de Zweedse ambassade in Libië zijn seksuele voor gezinsleven. De kinderen bevinden zich echter in een situ- A. Feiten gerichtheid bekend zou moeten maken, atie van rechtsonzekerheid die in strijd is met De klager is afkomstig uit Libië en geboren in levert evenmin een risico op, omdat ambas- hun recht op respect voor privéleven, aange- 1982. Op 29 juli 2010 vraagt de klager asiel sadepersoneel informatie vertrouwelijk moet zien deze hun identiteit in de Franse samen- aan in Zweden. In augustus 2010 wordt de behandelen. Een verzoek om heroverweging leving aantast. De Franse autoriteiten hebben klager gehoord door de Zweedse autoriteiten. wordt afgewezen. erkend dat de kinderen in een ander land als Hij stelt te vrezen voor de autoriteiten omdat kinderen van de wensouders zijn erkend, hij verdacht wordt van het stelen van illegale B. Procedure maar hebben hen niettemin die status in wapens en een auto. Als militair had hij een Op 3 november 2012 dient de klager een ver- Frankrijk geweigerd. Er bestaat zodoende een militaire basis bewaakt en was hij benaderd zoekschrift in bij het Hof. Op 12 december zorgwekkende onzekerheid of het hen zal luk- door leden van bepaalde clans om mee te 2012 beveelt de president van Het Hof een ken om Franse nationaliteit te verkrijgen en werken aan illegale wapentransporten. Toen interim measure op grond van Rule 39 van de die onzekerheid beperkt de vaststelling van hij in november 2009 betrapt werd bij een Rules of de Court. hun identiteit. Ook zijn hun erfrechten als wegcontrole, werd hij gearresteerd. Hij is gevolg van de uitblijvende erkenning minder door de toenmalige autoriteiten gemarteld C. Uitspraak van het Hof gunstig, hetgeen hen eveneens van een ele- en moest worden behandeld in een zieken- (Vijfde Kamer: Villiger (president), Power-For- ment van hun identiteit in relatie tot hun huis. Hieruit heeft hij weten te ontsnappen. de, Yudkivska, De Gaetano, Potocki, Pejchal, afstamming ontneemt. Deze overwegingen De klager toont littekens op zijn arm, rug en Hirschfeldt) krijgen een speciale dimensie nu in beide hoofd. Op 21 februari 2011 geeft de klager Voor het Hof voert de klager aan dat hij zaken de wensvader ook de biologische vader echter een aanvullende grond voor zijn asiel- homoseksuele en transseksuele vrienden in van het kind (de kinderen) is. Gelet op het verzoek. Hij stelt dat hij een relatie heeft met Libië had en dat zij voorzichtig moesten zijn belang van biologisch ouderschap als ele- N., een transseksueel die een permanente omdat het tegen de Islam en de Libische cul- ment van eenieders individuele identiteit is verblijfsvergunning in Zweden heeft. Tot dan tuur ingaat om homoseksueel of transseksu- het volgens het Hof niet in het belang van toe was hij zich niet bewust van zijn homo- eel te zijn. Hij en zijn vrienden waren ver- het kind om hem of haar een wettelijk erken- seksuele gerichtheid en deze was in Libië ook volgd en de klager was twee maal de familierechtelijke band van dergelijke aard niet bekend. Klagers partner, N., was in 2011 gearresteerd door de zedenpolitie. Kort nadat te ontzeggen, wanneer de biologische realiteit bezig een geslachtsverandering van man de klager in Zweden was aangekomen had hij van die band vaststaat en ouder en kind om naar vrouw te ondergaan. In contacten via N. ontmoet en zij waren inmiddels getrouwd. erkenning van die band verzoeken. Gelet op internet met de familie van de klager in Libië N. en hij hebben openlijk als homoseksueel de vergaande inmenging met de identiteit had N. zich voorgesteld als vrouw. paar gewoond in Zweden. De familie van kla- van de kinderen en hun recht op respect voor ger in Libië heeft hiervan gehoord en privéleven heeft Frankrijk met de weigering Het asielverzoek van M.E. wordt op 16 decem- gedreigd hem te doden. Omdat homoseksua- van erkenning van de afstamming van de ber 2011 afgewezen. Op dat moment was liteit strafbaar is in Libië, zou hij bij terug- kinderen van hun biologische vader diens sprake van een binnenlandse gewapende keer gedood of zwaar gestraft worden. De beoordelingsruimte overschreden. strijd in Libië. Deze was volgens de Zweedse klager houdt ook nog staande dat hij vanwe- autoriteiten niet zodanig dat sprake was een ge zijn werk voor het leger en de beschuldi- D. Slotsom binnenlands gewapend conflict op grond ging van illegale wapenhandel risico’s loopt. Het Hof stelt in beide zaken een schending waarvan bescherming moest worden ver- Hij stelt niet te hebben geweten dat het ging van art. 8 EVRM (recht op respect voor privé- leend. Het individuele relaas van de klager om wapenhandel. leven) jegens het kind/de kinderen vast. Het wordt niet geloofwaardig geacht. De Zweedse Zweden voert aan dat het voor een beperkte kent aan ieder kind een billijke genoegdoe- autoriteiten overwegen voorts dat de situatie tijd uitzetten naar Libië van de klager geen ning toe ten bedrage van € 5 000. in Libië gewijzigd is en dat de klager niet lan- schending van art. 3 EVRM zou opleveren. De ger te vrezen heeft van de autoriteiten in klager heeft zijn asielrelaas over zijn seksuele Libië. De klager kan dus terug naar Libië om gerichtheid herhaaldelijk gewijzigd en erger van daaruit een verblijfsvergunning voor gemaakt. In de Zweedse procedures had de verblijf bij zijn partner aan te vragen. klager niet gezegd dat hij reeds in Libië In beroep overlegt M.E. een paspoort en homoseksuele en transseksuele vrienden had documenten. De rechtbank vindt desondanks en dit is nieuwe informatie. De klager zou Art. 3 EVRM. Uitzetting. Verbod op marte- dat de klager niet aannemelijk heeft gemaakt bovendien zijn aanvraag voor familiehereni- ling, onmenselijke of vernederende behan- dat hij militair was en gearresteerd is ging via de ambassade in Caïro of Algerije deling of bestraffing. Geen schending. geweest. Het feit dat de klager foto’s had over- moeten aanvragen, omdat het consulaat in Het tijdelijk terugsturen van een homosek- gelegd waarop littekens te zien waren, bete- Benghazi gesloten is. De wacht- en behandel- sueel naar Libië in afwachting van de kent niet dat er een toekomstig risico is. De tijd is ongeveer vier maanden en het behan- behandeling van een aanvraag om familie- rechtbank twijfelt niet aan de seksuele delend personeel is gehouden de informatie hereniging is geen schending van art. 3 gerichtheid van de klager, maar vindt niet vertrouwelijk te behandelen. Hoewel Zweden EVRM. Art. 8 EVRM. Recht op eerbiediging dat de klager aannemelijk heeft gemaakt dat erkent dat de situatie voor homoseksuelen in van privé-, familie en gezinsleven. Geen hij hierom gevaar loopt in Libië. De seksuele Libië en de omringende landen zorgwekkend schending. gerichtheid van de klager was in Libië niet is, wijst niets erop dat informatie over de sek- bekend en het was niet aannemelijk dat Libi- suele gerichtheid van de klager bij anderen 1775 26 juni 2014, appl. nr. 71398/12 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2373 Rechtspraak bekend zou worden. bescherming van het economisch welzijn in ring van A afgewezen. A is in hoger beroep Het Hof noemt bij de relevante informatie Zweden en migratiecontrole. Omdat het gegaan. Nadat de zaak was aangebracht, heeft ook het arrest van het Hof van Justitie van de gezinsleven was gevormd toen het recht op A een termijn gekregen voor het nemen van Europese Unie van 7 november 2013 in nrs. verblijf van de klager onzeker was, is niet de memorie van grieven, en vervolgens twee- C-199/12, C-200/12 en C-201/12, Minister voor sprake van een schending van art. 8 lid 2 maal uitstel, de tweede keer tot 2 april 2013. Immigratie en Asiel vs. X, Y en Z. Hierin over- EVRM. De klager en zijn partner kunnen B c.s. hebben A partijperemptoir alsmede woog het Hof van Justitie dat een gevange- gedurende hun scheiding met elkaar com- akte niet-dienen aangezegd indien de memo- nisstraf voor homoseksuele gedragingen municeren via de telefoon of internet en in rie van grieven niet uiterlijk op 16 april 2013 gezien moet worden als vervolging en dat deze omstandigheden kan niet worden zou worden genomen. Op 16 april 2013 heeft van een asielzoeker in redelijkheid niet mag gesteld dat Zweden de belangen migratiecon- A geen memorie van grieven genomen en is worden verwacht dat hij om aan vervolging trole en de belangen van de klager en zijn akte niet-dienen verleend. Vervolgens heeft te ontkomen zijn homoseksualiteit verbergt partner niet juist heeft afgewogen. het hof het hoger beroep verworpen wegens het ontbreken van grieven. of hierover terughoudendheid betracht. Het Hof wijst ook op de test die Zweden aanlegde D. Slotsom ten aanzien van seksuele gerichtheid. Deze Het Hof concludeert met zes tegen één stem- Hoge Raad was in januari 2011 gebaseerd op een uit- men dat er bij de uitzetting van de klager Het middel klaagt dat op 3 april 2013 in het spraak van de United Kingdom Supreme geen sprake zou zijn van een schending van roljournaal was vermeld dat de zaak op de rol Court van 7 juli 2010 in HJ (Iran) and HT artikel 3 en 8 EVRM. Aan het arrest zijn een van 2 april 2013 was aangehouden tot 7 mei (Cameroon) vs. Secretary of State for the separate opinion van rechter De Gaetano en 2013 voor het nemen van de memorie van Home Department, 2010, UKSC 31, par. 82. een kritische dissenting opinion van de rech- grieven, en dat het hof deze administratieve Hierin worden onder andere als relevante ter Power-Forde gehecht. fout niet mocht verbeteren zonder partijen vragen gesteld wat zou gebeuren als een tijdig van die verbetering in kennis te stellen. individu open zou zijn over zijn seksuele Het middel slaagt. Uitgangspunt is dat een gerichtheid in het land van herkomst en of Hoge Raad (civiele kamer) advocaat op grond van zijn deskundigheid en een individu discreet is geweest omdat hij Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. kennis zonder meer geacht wordt op de hoog- vervolging vreest of om privé-redenen. In dat Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof te te zijn van de in de desbetreffende procedu- laatste geval is discretie geen vervolging. van Justitie van het Caribische deel van het re geldende termijnen en van de verstrekken- Het Hof overweegt dat bij de klacht over Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te de gevolgen die verbonden zijn aan schending van art. 3 EVRM dat Zweden zien op www.rechtspraak.nl. overschrijding daarvan (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ 2013/491 terecht oordeelde dat dit aspect van het asielrelaas niet geloofwaardig was. De homoseksualiteit van de klager is echter niet in twijfel 1776 getrokken en het Hof gaat hiervan uit. Het (T. vs. Van Voorst q.q.)). In het onderhavige geval is evenwel sprake van een bijzondere situatie, waarin een uitzondering gerechtvaar- Hof is het met Zweden eens dat de klager 26 september 2014, nr. 13/04146 digd is op de gevolgen die zijn verbonden aan zijn asielrelaas herhaaldelijk heeft gewijzigd (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. overschrijding van een processuele termijn en dat zijn relaas niet coherent en geloof- Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den (vgl. HR 28 november 2003, waardig is. Het Hof gaat na of Zweden de Broek; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 (D. vs. eigen toets, gebaseerd op HJ and HT van de ECLI:NL:HR:2014:2813 Raad voor de Kinderbescherming); HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ United Kingdom Supreme Court, heeft aangelegd. Het Hof gaat uit van de eerste verkla- Procesreglement gerechtshoven. Roljour- 2013/202 (Osei vs. Varde)). In dit geval mocht ringen van de klager dat hij zijn gerichtheid naal. De advocaat van de appellant verzoekt de advocaat van A afgaan op (niet-correcte) verborgen had gehouden voor zijn familie. om uitstel voor het indienen van de memo- informatie in het roljournaal van het hof. Hij heeft zijn partner als vrouw voorgesteld. rie van grieven. Op 3 april 2013 vermeldt Daartoe wordt als volgt overwogen. Blijkens De klager heeft dus zijn gerichtheid verbor- het roljournaal abusievelijk dat de zaak is art. 1.2, aanhef en onder n, van de derde versie gen gehouden om privé-redenen. Het Hof aangehouden tot 7 mei 2013. Op 4 april (2013) van het Landelijk procesreglement voor zegt dat er niet voldoende informatie is om 2013 wordt dit hersteld, waarna het roljour- civiele dagvaardingszaken bij de gerechtsho- vast te stellen dat homoseksualiteit in Libië naal alsnog vermeldt dat de zaak is aange- ven, Stcrt. 2012, 26605 (LPR), is het roljournaal actief strafrechtelijk wordt vervolgd. Tot slot houden tot 16 april 2013 (partijperemptoir). ‘een voor advocaten door middel van het overweegt het Hof dat de klager slechts korte Op 16 april 2013 dient de advocaat van de internet toegankelijke weergave van het op de tijd in Libië hoeft te verblijven. Hij hoeft appellant geen memorie van grieven in. rol verhandelde’. Gelet op deze functie van het daarom niet langdurig zijn gerichtheid, een Het hof verleent akte van niet-dienen ver- roljournaal mocht de advocaat van A ervan belangrijk deel van zijn identiteit, te verber- leent en verwerpt het appel. HR: De advo- uitgaan dat de op 3 april 2013 daarin opgeno- gen. Daarom is geen sprake van een schen- caat van de appellant mocht afgaan op men vermelding dat de zaak was aangehou- ding van art. 3 EVRM. (niet-correcte) informatie in het roljournaal. den tot de rol van 7 mei 2013 voor het nemen Het Hof concludeert eveneens dat er geen schending is van art. 8 EVRM. Hoewel sprake van de memorie van grieven, een (juiste) (Rv art. 133 lid 4) is van gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM weergave bevatte van hetgeen op de rol van 2 april 2013 beslist was. Daaraan doet, anders is de onderbreking hiervan slechts van tijde- A, adv. mr. M.W. Scheltema, vs. B c.s., dan het hof kennelijk oordeelde, niet af dat lijke aard. Het terugsturen naar Libië om de adv. mr. J.H.M. van Swaaij. art. 1.12 LPR bepaalt dat het op de rol verhan- aanvraag voor familiehereniging in te dienen delde ‘uiterlijk twee dagen daarna’ op het rol- was in overeenstemming met Zweeds recht Procesverloop journaal bekendgemaakt wordt. Als die en had een gerechtvaardigd doel, namelijk In dit geding heeft de rechtbank een vorde- bekendmaking zonder voorbehoud binnen 2374 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak deze termijn plaatsvindt, mag op de juistheid rechtsbijstandverlener de afspraak dat parlementaire geschiedenis van die bepaling daarvan in beginsel worden vertrouwd. De diens honorarium 15% van het te verhalen is niet af te leiden dat is beoogd kosten uit te omstandigheid dat de vermelding berustte op schadebedrag bedraagt. De benadeelde sluiten van vergoeding op de grond dat zij een administratieve vergissing van de zijde betaalt dat en verlangt vergoeding daarvan zijn gemaakt op basis van een overeenkomst van het hof die op 4 april 2013 is gecorrigeerd, door de aansprakelijke partij (het zieken- als de onderhavige tussen de benadeelde en bracht mee dat het hof partijen daarover zo huis). Het hof wijst slechts een deel toe, op diens rechtsbijstandverlener. De vraag in hoe- spoedig mogelijk had behoren in te lichten, basis van het aantal gewerkte uren en een verre kosten die de benadeelde aldus heeft juist met het oog op de mogelijkheid dat zij redelijk geacht uurtarief. HR: Als het hof gemaakt op de voet van art. 6:96 lid 2 BW reeds hadden kennisgenomen van de onjuiste van oordeel was dat art. 6:96 BW geen voor vergoeding in aanmerking komen, dient vermelding en daarop afgaande de in werke- grondslag kan bieden voor een kostenbere- aan de hand van de hiervoor vermelde maat- lijkheid bepaalde termijn voor het nemen van kening op basis van een overeenkomst als staf te worden beantwoord met inachtneming de memorie van grieven zouden laten verlo- de onderhavige, is het van een onjuiste van alle omstandigheden van het geval. Het pen. Anders dan het hof heeft overwogen, lag rechtsopvatting uitgegaan. onderdeel beroept zich onder meer erop dat A in feitelijke instanties heeft aangevoerd dat het niet op de weg van de advocaat van A om te controleren of de op 3 april 2013 in het rol- (BW art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b en c) het Ziekenhuis na het overlijden van zijn vrouw aanvankelijk geen aansprakelijkheid journaal opgenomen vermelding juist was. Ook de omstandigheid dat aan A voordien A, voor zichzelf en in hoedanigheid van wet- heeft erkend, dat hij als gevolg van haar plot- partijperemptoir en akte niet-dienen tegen de telijk vertegenwoordiger van zijn minderjari- selinge overlijden, als weduwnaar met twee datum van 16 april 2013 was aangezegd, ge kinderen, adv. mr. K. Teuben, vs. het Zie- zeer jonge kinderen, in een shocktoestand ver- bracht dat in dit geval niet mee. Omdat de kenhuis, adv. mr. E.H. van Staden ten Brink. keerde en niet in staat was de financiële gevolgen van de afspraak met zijn rechtsbijstand- advocaat van A op 26 maart 2013 om uitstel had verzocht en art. 1.9 LPR uitstel mogelijk Feiten en procesverloop verlener - B, die geen advocaat is - in te maakt in geval van klemmende redenen of Op 8 juli 2005 is de echtgenote van A in het schatten en dat zijn financiële situatie niet overmacht, mocht hij aan de vermelding in Ziekenhuis overleden aan de gevolgen van toeliet een rechtsbijstandverlener in te schake- het op 3 april 2013 door hem geraadpleegde een niet opgemerkte bloeding na de beval- len op basis van vergoeding van gewerkte roljournaal dat de zaak was verwezen naar de ling van haar tweede zoon. Op 24 februari uren vermenigvuldigd met een uurtarief. rol van 7 mei 2013 voor het nemen van de 2006 heeft A een no-cure-no-pay-schaderege- Bovendien heeft hij aangevoerd dat het over- memorie van grieven, zoals door hem was lingsovereenkomst gesloten met B, inhou- eengekomen honorarium van 15% redelijk en verzocht, het vertrouwen ontlenen dat zijn dende dat het honorarium van B 15% in de branche gebruikelijk is en dat ook de verzoek door het hof was ingewilligd. Vast bedraagt van het door B te verhalen schade- totale omvang van het door hem aan B ver- staat dat het hof A niet heeft ingelicht dat in bedrag en dat, indien geen resultaat wordt schuldigde honorarium redelijk is en overeen- het roljournaal van 3 april 2013 een onjuiste behaald, aan A geen kosten of honorarium in stemt met de door veel verzekeraars voor let- vermelding was opgenomen en dat dit op 4 rekening zullen worden gebracht. B heeft selschadezaken gehanteerde PIV-staffel. Ten april 2013 was hersteld door alsnog te vermel- namens A het Ziekenhuis aansprakelijk slotte heeft hij zich erop beroepen dat in dit den dat de zaak was verwezen naar de rol van gesteld. In januari 2010 is overeengekomen percentage van 15 ook de kans is verdiscon- 16 april 2013 voor het nemen van de memo- dat het Ziekenhuis in totaal € 225 000 aan teerd dat B hem geen honorarium in rekening rie van grieven (partijperemptoir). Het hof schadevergoeding betaalt. kan brengen. In het licht van hetgeen hier- heeft dan ook ten onrechte het bezwaar van A In dit geding vordert A onder meer betaling voor is overwogen, slaagt het onderdeel waar tegen de op 16 april 2013 verleende akte niet- door het Ziekenhuis van het door A met B het opkomt tegen de oordelen van het hof dat dienen verworpen en op die grond het hoger overeengekomen honorarium, dat uitkomt art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW beroep verworpen. op € 33 750 (15% van € 225 000). De recht- geen grondslag biedt voor een kostenbereke- Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen- bank en het hof hebben een lager bedrag ning op basis van de onderhavige overeen- komstig de conclusie van de A-G. toegewezen, op basis van het aantal gewerkte komst en dat ook in dit geval het aantal door De A-G vermeldt in 2.7-2.9 rechtsregels over uren en een redelijk geacht uurtarief. B voor A gewerkte uren, de verrichte werk- de bij de advocaat aanwezig geachte rechts- zaamheden en een uurtarief tot uitgangspunt kennis, de functie van het roljournaal en het Hoge Raad moeten worden genomen. Het hof is niet verval van het recht om een proceshandeling Redelijke kosten ter vaststelling van schade en ingegaan op de door het onderdeel genoemde te verrichten. aansprakelijkheid en ter verkrijging van vol- omstandigheden van het geval. Als het hof dit doening buiten rechte komen op de voet van niet heeft gedaan omdat het van oordeel was art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW als dat art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW vermogensschade in aanmerking voor vergoe- geen grondslag kan bieden voor een kostenbe- ding door de aansprakelijke partij (Parl. Gesch. rekening op basis van een overeenkomst als 26 september 2014, nr. 13/04192 Boek 6, p. 337), behoudens voor zover de de onderhavige, is het van een onjuiste rechts- (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- regels betreffende de proceskosten van toe- opvatting uitgegaan. Als het hof van oordeel Spapens, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja- passing zijn (art. 6:96 lid 3 BW). De vergoeding was dat voor een zodanige kostenberekening van den Broek; A-G mr. L. Timmerman) strekt ertoe dat de benadeelde ook op het in het onderhavige geval onvoldoende grond ECLI:NL:HR:2014:2797 punt van de gemaakte kosten komt te verke- bestond, is dit oordeel onvoldoende gemoti- ren in de vermogenspositie waarin hij zonder veerd. Buitengerechtelijke kosten. Dubbele rede- de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis Volgt vernietiging en verwijzing. lijkheidstoets. No cure no pay. Contingency zou hebben verkeerd. De tekst en de strekking De A-G concludeert tot verwerping. Onder 3.5- fee. Een vrouw overlijdt in het ziekenhuis. van art. 6:96 lid 2 BW stellen geen eisen aan 3.9 geeft hij regels over art. 6:96 lid 2, aanhef De benadeelde (weduwnaar) maakt met de de wijze van berekening van de kosten. Uit de en onder b en c, BW (de dubbele redelijkheids- 1777 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2375 Rechtspraak toets bij buitengerechtelijke kosten). Onder jaar geen tenuitvoerleggingshandelingen ring in beginsel toewijsbaar (vgl. HR 17 3.12-3.25 bespreekt hij ontwikkelingen in de zijn gepleegd. december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1183, NJ 1994/348 (Esmil vs. Enka), en HR 17 decem- (letselschade)praktijk op het gebied van beloningsafspraken als contingency fees en no Hoge Raad ber 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184, NJ cure no pay. Onder 3.10 en 3.28 geeft hij als Op grond van art. 431 lid 1 Rv kunnen noch 1994/350 (Esmil vs. PGSP)). Toewijzing van zijn mening te kennen dat die ontwikkelingen beslissingen die zijn gegeven door de rechter een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv er niet aan afdoen dat de rechter zich dient te van een vreemde staat, noch buiten Neder- kan afstuiten op de grond dat de voor erken- richten op de kosten die passen bij de werke- land verleden authentieke akten, binnen ning vatbare buitenlandse beslissing volgens lijk verrichte werkzaamheden. Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij het recht van het land van herkomst niet, deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is. In in een verdrag of een wettelijke bepaling, een dit verband is van belang waarop de niet-uit- en ander als bedoeld in art. 985 dan wel art. voerbaarheid van de buitenlandse beslissing 993 leden 1 en 2 Rv. berust. In het kader van het EEX-Verdrag is 26 september 2014, nr. 13/04272 Op grond van art. 431 lid 2 Rv kan het geding beslist (HvJEU 29 april 1999 (zaak C-267/97), (Mrs. F.B. Bakels, C.E. Drion, G. Snijders, dat ten overstaan van de buitenlandse rech- ECLI:EU:C:1999:213, NJ 2000/477 (Coursier vs. G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. P. Vlas) ter heeft plaatsgevonden en tot diens beslis- Fortis Bank)) dat het begrip ‘uitvoerbaar’ in ECLI:NL:HR:2014:2838 sing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse art. 31 EEX-Verdrag (thans art. 38 lid 1 EEX- rechter worden behandeld en afgedaan. Een Verordening) uitsluitend ziet op de formele Buitenlandse rechterlijke beslissing. Nieu- dergelijke procedure op de voet van art. 431 uitvoerbaarheid van de buitenlandse beslis- we behandeling bij de Nederlandse rechter. lid 2 Rv mondt uit in een uitspraak van de sing en niet op de voorwaarden waaronder Beletsel met betrekking tot de formele uit- Nederlandse rechter. Indien op de voet van die beslissing in de staat van herkomst ten voerbaarheid. Verweer dat hetgeen in de art. 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de uitvoer kan worden gelegd. Volgens het buitenlandse beslissing is toegewezen, niet Nederlandse rechter aanhangig wordt HvJEU moet in dit verband onderscheid wor- (langer) verschuldigd is. HR: Vooropstelling: gemaakt, dient deze te beoordelen of en in den gemaakt tussen de vraag of een beslis- zie hoofdtekst. Onder een beletsel met hoeverre hij, gelet op de omstandigheden sing formeel gezien uitvoerbaar is en de betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van het hem voorgelegde geval, aan een vraag of deze beslissing wegens betaling van van een buitenlandse beslissing kan niet beslissing van de buitenlandse rechter gezag de schuld of om andere reden niet meer ten worden verstaan het verval van de bevoegd- toekent (vgl. HR 14 november 1924, NJ 1925, uitvoer kan worden gelegd. Van een beletsel heid tot tenuitvoerlegging van de beslis- p. 91 (Bontmantel); HR 26 januari 1996, met betrekking tot de formele uitvoerbaar- sing krachtens het recht van het land van ECLI:NL:HR:1996:ZC1978, NJ 1997/258). In heid van een buitenlandse beslissing is herkomst. Door het beroep op het verval een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv onder meer sprake indien tegen de (niet bij van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging dient bij de beantwoording van de vraag of voorraad uitvoerbare) beslissing in het land van het Russische vonnis volgens het een buitenlandse beslissing voor erkenning van herkomst een rechtsmiddel met schor- Russische recht te honoreren, heeft het hof vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buiten- sende werking is ingesteld, dan wel de beslis- miskend dat dit verval niet het gezag van landse beslissing in Nederland in beginsel sing door een hogere rechterlijke instantie het Russische vonnis aantast. wordt erkend indien 1. de bevoegdheid van van het land van herkomst is vernietigd. Een de rechter die de beslissing heeft gegeven, dergelijk beletsel dient zich eveneens aan berust op een bevoegdheidsgrond die naar indien in de beslissing zelf is bepaald of internationale maatstaven algemeen aan- daaruit voortvloeit dat deze slechts binnen Gazprombank, adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. A, vaardbaar is, 2. de buitenlandse beslissing is een bepaalde termijn kan worden ten uitvoer adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en J.W. de Jong. tot stand gekomen in een gerechtelijke pro- gelegd en deze termijn nog niet is aangevan- cedure die voldoet aan de eisen van behoor- gen dan wel reeds is verstreken. Onder een Feiten en procesverloop lijke en met voldoende waarborgen omklede beletsel met betrekking tot de formele uit- In 2005 heeft een rechtbank te Moskou A rechtspleging, 3. de erkenning van de buiten- voerbaarheid van een buitenlandse beslis- veroordeeld tot betaling van RUB 110 mil- landse beslissing niet in strijd is met de sing als hiervoor bedoeld, kan echter niet joen aan Gazprombank. Het Russische von- Nederlandse openbare orde, en 4. de buiten- worden verstaan de verjaring of het verval nis heeft in de Russische Federatie kracht van landse beslissing niet onverenigbaar is met van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging gewijsde gekregen. Gazprombank heeft ten een tussen dezelfde partijen gegeven beslis- van de beslissing krachtens het recht van het laste van A conservatoire beslagen laten leg- sing van de Nederlandse rechter, dan wel met land van herkomst daarvan, nu een en ander gen in Nederland. een eerdere beslissing van een buitenlandse op zichzelf het gezag van de beslissing niet In dit geding heeft Gazprombank gevorderd rechter die tussen dezelfde partijen is gege- aantast. Er is geen grond om in geval van een dat A wordt veroordeeld tot betaling van ven in een geschil dat hetzelfde onderwerp vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv hetgeen waartoe hij in het Russische vonnis betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits andere uitgangspunten te hanteren bij de is veroordeeld, subsidiair tot betaling van die eerdere beslissing voor erkenning in beoordeling van beletselen met betrekking RUB 87 miljoen. De rechtbank heeft de pri- Nederland vatbaar is. Strekt de vordering op tot de uitvoerbaarheid van een buitenlandse maire vordering toegewezen. Het hof heeft de voet van art. 431 lid 2 Rv tot veroordeling beslissing dan hiervoor zijn vermeld. Daarbij de vorderingen alsnog afgewezen. Daartoe tot hetgeen waartoe de wederpartij in de bui- verdient opmerking dat de stelplicht en de heeft het hof overwogen dat aangenomen tenlandse beslissing is veroordeeld, en is vol- bewijslast ter zake van een beletsel met moet worden dat de bevoegdheid tot tenuit- daan aan de vier hiervoor vermelde voor- betrekking tot de uitvoerbaarheid als hier voerlegging van het Russische vonnis in de waarden, dan dient de rechter de bedoeld, rusten op degene die aanvoert dat Russische Federatie is vervallen, omdat gebondenheid van partijen aan die beslissing sprake is van een dergelijk beletsel. Hetgeen gedurende een termijn van meer dan drie tot uitgangspunt te nemen, en is de vorde- hiervoor is overwogen, laat onverlet dat dege- 1778 (Rv art. 431 lid 2) 2376 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak ne die zich verweert tegen toewijzing van 1779 tig heeft geschonden door meer olie op te eisen dan waarop zij recht had en de olie ver- een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv, daartoe kan aanvoeren dat hetgeen in de 26 september 2014, nr. 13/04679 volgens zelf te exporteren. In 1993 hebben de buitenlandse beslissing is toegewezen, (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, Verenigde Staten van Amerika en Ecuador een geheel of gedeeltelijk niet (langer) verschul- G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. J. Spier) Bilateraal Investeringsverdrag (BIT) gesloten. digd is, mits dit verweer niet aan de orde kon ECLI:NL:HR:2014:2837 In 1997 is het BIT in werking getreden. Onder de in het BIT bepaalde voorwaarden kunnen worden gesteld in de procedure die heeft geleid tot de buitenlandse beslissing, of dit Bilateraal Investeringsverdrag. Chevron geschillen tussen een verdragsstaat en een verweer nadien is opgekomen. In een proce- heeft jarenlang in Ecuador olie gewonnen persoon of vennootschap uit de andere ver- dure op de voet van art. 431 lid 2 Rv kan der- op basis van een concessieovereenkomst. dragsstaat worden beslecht door middel van halve een beroep worden gedaan op een De looptijd daarvan verstrijkt in 1992. In arbitrage. Het BIT bepaalt onder meer: betaling of verrekening die heeft plaatsge- 1997 treedt een Bilateraal Investeringsver- ‘Article I. 1. For the purposes of this Treaty, (a) vonden nadat de buitenlandse beslissing is drag (BIT) tussen Ecuador en de VS in wer- “investment” means every kind of invest- tot stand gekomen. Ten slotte verdient king, dat arbitrage openstelt ter zake van ment in the territory of one Party (...); and opmerking dat de partij die in een geding geschillen over ‘investments’ in de zin van includes: (...) (iii) a claim to money or a claim ten overstaan van een buitenlandse rechter het BIT. Chevron entameert een arbitrage- to performance having economic value, and een voor haar gunstige beslissing heeft ver- procedure tegen Ecuador. Het scheidsge- associated with an investment; (...) kregen, niet is gehouden om in de procedure recht in Den Haag acht zich bevoegd en Article II. (…) 7. Each Party shall provide effec- op grond van art. 431 lid 2 Rv een vordering wijst schadevergoeding toe. Bij de over- tive means of asserting claims and enforcing in te stellen die strekt tot veroordeling tot heidsrechter vordert Ecuador vernietiging rights with respect to investment, invest- hetgeen waartoe de wederpartij in de buiten- van het arbitraal vonnis op de grond dat ment agreements, and investment authorisa- landse beslissing is veroordeeld. Het staat een geldige overeenkomst tot arbitrage ont- tions. (…) deze partij vrij om een nieuwe inhoudelijke breekt, aangezien ten tijde van de inwer- Article VI. 1. For purposes of this Article, an beoordeling van het geschil aan de rechter te kingtreding van het BIT geen sprake meer investment dispute is a dispute between a vragen. In het laatste geval is het aan de was van een ‘investment’ van Chevron. Het Party and a national or company of the other rechter om te oordelen of, en zo ja, welke hof oordeelt op basis van uitleg van het BIT Party arising out of or relating to (...) (c) an bewijskracht aan de buitenlandse beslissing dat wel nog sprake was van een ‘invest- alleged breach of any right conferred or crea- wordt toegekend (vgl. HR 23 januari 1976, ment’. HR: 1. Geldige overeenkomst tot arbi- ted by this Treaty with respect to an invest- ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123 (GBC trage. Een vordering tot vernietiging van ment. vs. Madro)). Deze nieuwe inhoudelijke beoor- een arbitraal vonnis op de grond dat een Article XII. 1. This Treaty (…) shall apply to deling van het geschil kan ook subsidiair geldige overeenkomst tot arbitrage ont- investments existing at the time of entry worden verlangd, voor het geval de primaire breekt, wordt door de rechter niet terughou- into force as well as to investments made or vordering die strekt tot veroordeling tot het- dend getoetst. 2. Verdragsbepaling. Uitleg. acquired thereafter. (…)’ geen waartoe de wederpartij in de buiten- De uitleg van de bepalingen van het BIT In 2006 heeft Chevron een BIT-arbitragepro- landse beslissing is veroordeeld, niet voor dient te geschieden aan de hand van het cedure aanhangig gemaakt tegen Ecuador, toewijzing vatbaar is. Onderdeel 1 slaagt voor Weens Verdragenverdrag. Daarbij dienen de stellende dat Ecuador schadeplichtig is zover het opkomt tegen het oordeel van het bewoordingen van de verdragsbepaling in wegens schending van art. II lid 7 BIT. Die hof dat in het onderhavige geval sprake is beginsel zodanig te worden uitgelegd dat schending was volgens Chevron het gevolg van een beletsel met betrekking tot de for- de bepaling een redelijke zin heeft. 3. Cassa- van een ontoelaatbare vertraging in de mele uitvoerbaarheid van het Russische von- tiegronden. Het BIT dient te worden aange- afdoening van de hiervoor bedoelde zeven nis. Door het beroep van A op het verval van merkt als ‘recht van vreemde staten’ in de procedures bij de Ecuadoriaanse gerechten. de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van zin van art. 79 lid 1 aanhef en onder b RO. Bij tussenvonnis (Interim Award) heeft het scheidsgerecht te Den Haag zich bevoegd het Russische vonnis volgens het Russische recht te honoreren, heeft het hof miskend (Rv art. 1020 lid 1, 1022 lid 1, 1052 lid 1, 1065 verklaard. Bij eindvonnis (Final Award) heeft dat dit verval niet het gezag van het Russi- lid 1; Weens Verdragenverdrag art. 28, 31, 32; het scheidsgerecht een schadevergoeding sche vonnis aantast, maar slechts meebrengt RO art. 79 lid 1 aanhef en onder b) van US$ 96 miljoen toegewezen. In dit geding heeft Ecuador gevorderd dat de dat dit vonnis in de Russische Federatie niet meer ten uitvoer kan worden gelegd. De Republiek Ecuador, adv. mrs. E.D. van Geuns Interim Award en de Final Award worden ver- Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. en L.J. Burgman, vs. Chevron, adv. mr. J. van nietigd op de grond dat het scheidsgerecht Volgt vernietiging van het arrest van het hof der Beek. zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard. Ecuador heeft daartoe aangevoerd dat de en bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, overeenkomstig de conclusie van Feiten en procesverloop investering van Chevron in Ecuador in 1992 de A-G. In 1964 heeft Ecuador een concessie voor olie- is geëindigd, terwijl het BIT pas in 1997 in De A-G geeft onder 2.2-2.10 een uiteenzetting winning verleend aan Chevron. In 1973 zijn werking is getreden, toen geen sprake meer over art. 431 lid 2 Rv, met aandacht voor het partijen een concessieovereenkomst aange- was van een investment van Chevron in onderscheid tussen erkenning en uitvoerbaar- gaan. In 1992 is de looptijd van de concessie- Ecuador als bedoeld in het BIT. Chevron heeft heid en voor de term ‘verkapte exequaturpro- overeenkomst verstreken. In 1991-1993 heeft ten verwere aangevoerd dat zij ten tijde van cedure’. Chevron zeven procedures bij Ecuadoriaanse de inwerkingtreding van het BIT nog een gerechten aanhangig gemaakt en in totaal investment in Ecuador had in de zin van het meer dan US$ 354 miljoen aan schadevergoe- BIT, omdat toen tussen partijen nog een aan- ding van Ecuador gevorderd, stellende dat tal rechtszaken aanhangig was over de afwik- Ecuador de concessieovereenkomst stelselma- keling van hun relatie. De rechtbank heeft de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2377 Rechtspraak vordering afgewezen. Het hof heeft het von- len over regels van vreemd recht als toekomt art. 31 en 32 WVV. Ingevolge art. 31 lid 4 nis van de rechtbank bekrachtigd. aan zijn beslissingen over Nederlands recht. In WVV moet aan een term in het BIT een bij- dit licht werd aanvankelijk voorgesteld dat zondere betekenis worden toegekend indien Hoge Raad schending van Nederlands, Surinaams en wordt vastgesteld dat dit de bedoeling van Ingevolge art. 1020 lid 1 Rv kunnen partijen Antilliaans recht tot cassatie kon leiden partijen is geweest. Het hof was van oordeel bij overeenkomst geschillen die tussen hen (Kamerstukken II 1962/63, 2079, 6). Teneinde dat dit laatste het geval is met betrekking tot uit een bepaalde rechtsbetrekking zijn ont- buiten twijfel te stellen dat ook de toepassing de in art. I lid 1 (a)(iii) BIT gedefinieerde term staan, aan arbitrage onderwerpen. Het aldus van het Europese recht en het in de Neder- investment. Partijen hebben hieraan een rui- benoemde scheidsgerecht is gerechtigd te landse rechtsorde geldende internationaal me, van het normale spraakgebruik afwijken- oordelen over zijn bevoegdheid (art. 1052 lid publiekrecht in cassatie op juistheid kan wor- de, betekenis gehecht, aldus het hof. De 1 Rv), maar het fundamentele karakter van den onderzocht, is uiteindelijk de formulering klachten hiertegen falen. Het hof heeft zijn het recht op toegang tot de rechter brengt gekozen die thans in art. 79 lid 1, aanhef en oordeel dat het vanuit een oogpunt van logi- mee dat de beantwoording van de vraag of onder b, RO is opgenomen (Kamerstukken II ca en werkbaarheid niet voor de hand ligt een geldige arbitrageovereenkomst is geslo- 1962/63, 2079, 11 en 12). Het BIT is gesloten om de term investment op alle plaatsen op ten, uiteindelijk aan de rechter is opgedragen tussen twee vreemde staten. Het BIT schept dezelfde wijze uit te leggen, alleszins begrij- (vgl. art. 1022 lid 1 Rv en art. 1065 lid 1, aan- rechten en verplichtingen voor Ecuador en de pelijk gemotiveerd door te overwegen dat hef en onder a, Rv, alsmede HR 9 januari VS, alsmede rechten voor (rechts)personen anders een cirkelredenering zou ontstaan. 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4130, NJ 1981/203 afkomstig uit die staten tegenover de andere Tegen een dergelijke definitie bestaat naar (De Raad vs. Rademaker)). Dit fundamentele verdragsstaat. Nederland is geen partij bij het het kennelijke oordeel van het hof het karakter brengt voorts mee dat een vorde- BIT en is daaraan ook niet anderszins gebon- bezwaar dat zij zinledig zou zijn, terwijl ook ring tot vernietiging van een arbitraal vonnis den. Tegen de achtergrond van hetgeen hier- een andere uitleg mogelijk is waarin de defi- op de grond, vermeld in art. 1065 lid 1, onder voor is overwogen, dient het BIT daarom te nitie wél zin heeft. De klacht dat het hof de a, Rv, door de rechter niet terughoudend worden aangemerkt als ‘recht van vreemde circulaire definitie van de term investment wordt getoetst. Terecht heeft het hof in deze staten’ in vorenbedoelde zin. Het gaat hier als een gegeven had moeten beschouwen dat zin geoordeeld. immers om internationaal publiekrecht dat voortvloeit uit de wijze waarop partijen het Het hof heeft terecht de vraag of het scheids- niet geldt in de Nederlandse rechtsorde. Hier- BIT hebben vormgegeven, faalt. Bij de uitleg gerecht bevoegd is, beantwoord aan de hand uit volgt dat oordelen van het hof omtrent de van een verdragsbepaling aan de hand van van uitleg van art. VI BIT. Eveneens terecht inhoud en uitleg van het BIT in cassatie niet de art. 31 en 32 WVV dienen de bewoordin- heeft het hof geoordeeld dat deze uitleg op juistheid kunnen worden onderzocht. Voor gen daarvan in beginsel zodanig te worden dient te geschieden volgens de regels die zijn zover het middel rechtsklachten over de door uitgelegd dat die bepaling een redelijke zin neergelegd in de art. 31 en 32 van het Weens het hof aan het BIT gegeven uitleg bevat, faalt heeft en dus niet op een wijze die de bepa- Verdragenverdag (WVV), dat wil zeggen over- het dus reeds op deze grond. Voorts worden ling zinledig doet zijn (vgl. International eenkomstig de betekenis die de bewoordin- motiveringsklachten over de door het hof aan Court of Justice 1 april 2011 (Georgia vs. Rus- gen van het BIT in het normale spraakge- het BIT gegeven uitleg slechts beoordeeld voor sian Federation), Preliminary Objections, bruik hebben, met inachtneming van hun zover dit mogelijk is zonder daarbij de juist- Judgment, I.C.J. Reports 2011, p. 70, r.o. 133- context, en in het licht van voorwerp en doel heid van de oordelen van het hof omtrent de 134, alsmede International Court of Justice van het BIT (art. 31 lid 1 WVV). Voorts dient inhoud en uitleg van het BIT te betrekken (vgl. 13 juli 2009 (Costa Rica vs. Nicaragua), Judg- aan een term in het BIT een bijzondere bete- HR 6 september 2013, ment, I.C.J. Reports 2009, p. 213, r.o.. 50-52). kenis te worden toegekend indien wordt vast- ECLI:NL:HR:2013:BZ9225 (Staat vs. Nuhano- Het middel richt voorts klachten tegen de gesteld dat dit de bedoeling van partijen is viç)). Rechtsklachten over de toepassing van door het hof aan art. XII BIT gegeven uitleg. geweest (art. 31 lid 4 WVV). het WVV worden hierna echter wel beoordeeld. Bij de beoordeling daarvan wordt het volgen- Art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO belet dat in Ecuador heeft aangevoerd dat door de onder- de vooropgesteld. Het oordeel van het hof cassatie de juistheid wordt onderzocht van havige arbitrage zijn soevereiniteit wordt houdt in dat partijen hebben bedoeld aan de oordelen omtrent de uitleg en toepassing van beperkt. Dat argument kan echter geen in art. I lid 1 (a)(iii) BIT gedefinieerde term het recht van vreemde staten. Uit de wetsge- gewicht in de schaal leggen nu Ecuador zich investment een bijzondere en ruime beteke- schiedenis valt niet af te leiden dat bij de tot- vrijwillig, ondubbelzinnig en zonder voorbe- nis toe te kennen. In art. VI lid 1 BIT, waarin standkoming van art. 79 RO (destijds art. 99 houd aan het BIT heeft gebonden. het door Chevron aanvaarde aanbod tot arbi- RO) is gedacht aan een geval als het onderha- Het middel richt klachten tegen de uitleg die trage ligt besloten, wordt mede gebruik vige, waarin het gaat om een verdrag tussen het hof heeft gegeven aan de term invest- gemaakt van de term investment. Naar het twee staten waarbij Nederland geen partij is. ment. Bij de beoordeling hiervan wordt het oordeel van het hof is ook dit aanbod ruim Op grond van het aanvankelijk voorgestelde volgende vooropgesteld. Het hof zag zich omschreven. Dit oordeel is geenszins onbe- art. 99 RO kon de Hoge Raad rechterlijke uit- voor de moeilijkheid geplaatst dat art. I lid 1 grijpelijk. Aan Ecuador kan worden toegege- spraken vernietigen wegens schending van (a)(iii) BIT een definitie geeft van de daarin ven dat het naar normaal spraakgebruik niet vreemd recht indien bestaan en inhoud van omschreven term investment met gebruik- voor de hand ligt de term investment (inves- de rechtsregel zonder nadere bewijslevering making van diezelfde term. Als het aan deze tering) aldus uit te leggen dat daaronder de met voldoende zekerheid kon worden vastge- term telkens dezelfde betekenis zou hechten, rechtszaken over de afwikkeling van hun steld (Kamerstukken II 1950/51, 2079, 2). zou de daarvan gegeven definitie circulair relatie zijn te begrijpen die in 1997 tussen Van een dergelijke ruime mogelijkheid tot zijn. Het hof heeft een uitweg uit dit uitleg- partijen aanhangig waren. Het hof heeft ech- toetsing van vreemd recht is de regering in dilemma gezocht door - terecht - voorop te ter geoordeeld dat partijen hebben bedoeld een later stadium van het wetgevingsproces stellen dat de uitleg van de onderhavige aan deze term de hiervoor vermelde bijzon- teruggekomen, met name op de grond dat de bepaling dient te geschieden in overeenstem- dere betekenis toe te kennen. De daartegen Hoge Raad niet met hetzelfde gezag kan oorde- ming met de regels die zijn neergelegd in de gerichte klachten zijn ongegrond bevonden. 2378 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak Het oordeel van het hof dat deze rechtszaken Procesverloop volgt overwogen. Krachtens het pilotregle- hebben te gelden als investment in de bijzon- In dit geding heeft de rechtbank een vorde- ment is voor het nemen van (onder meer) de dere betekenis die art. VI lid 1 in verbinding ring tegen A toegewezen. A is in hoger memorie van grieven slechts eenmaal een met art. I lid 1 (a)(iii) BIT daaraan geeft, is beroep gegaan bij het Gerechtshof ’s-Herto- uitstel mogelijk, en wel van vier weken, terwijl niet onbegrijpelijk. Terecht en op goede gron- genbosch. Met ingang van 1 januari 2013 krachtens het LPR een eerste uitstel van zes den heeft het hof geoordeeld dat door zijn geldt bij dat hof een procesreglement (het weken en een tweede uitstel van vier weken uitleg van de term investment niet aan het pilotreglement) dat gedeeltelijk afwijkt van mogelijk is. Ingevolge het pilotreglement BIT terugwerkende kracht wordt verleend, het Landelijk procesreglement voor civiele moet voor het vragen van uitstel een H-for- maar dat sprake is van onmiddellijke wer- dagvaardingszaken bij de gerechtshoven mulier gebruikt worden, welk formulier blij- king. De investment die Chevron aan haar (LPR). Nadat de zaak was aangebracht en aan kens het pilotreglement beschikbaar is in het arbitrale vordering mede ten grondslag heeft A een termijn is verleend voor het nemen roljournaal van het hof. Het roljournaal is een gelegd, bestond immers in voormelde zin op van de memorie van grieven, is aan A een voor advocaten door middel van het internet de datum in 2007 waarop het BIT in werking uitstel verleend tot 16 april 2013. Op de rol toegankelijke weergave van het op de rol ver- is getreden. Het oordeel van het hof is dus van 16 april 2013 heeft A geen memorie van handelde. Weliswaar wordt in de considerans niet in strijd met het in art. 28 WVV besloten grieven genomen en is akte niet-dienen ver- van het pilotreglement vermeld dat (onder liggende verbod van terugwerkende kracht. leend. Het hof heeft A niet-ontvankelijk ver- meer) het H5-formulier voor een tweede uit- Volgt verwerping. klaard in het hoger beroep op de grond dat stel niet meer kan worden gebruikt, maar dat De A-G concludeert tot vernietiging en verwij- hij geen grieven heeft aangevoerd. heeft niet (tijdig) geleid tot een met de zing. Hij meent dat het BIT niet dient te wor- inhoud van het pilotreglement overeenstem- den aangemerkt als ‘recht van vreemde sta- Hoge Raad mende aanpassing van de daartoe in het rol- ten’ in de zin van art. 79 lid 1, aanhef en Het middel klaagt onder meer dat het hof journaal van het hof beschikbaar gestelde for- onder b, RO (6.16). Onder 7.1-9.7 gaat hij in heeft miskend dat de advocaat van A op 17 mulieren. Op de in het roljournaal van het hof op de uitleg van verdragsbepalingen. Onder maart 2013 een uitstel heeft verzocht van zes beschikbaar gestelde H5-formulieren die door 11.1.1-12.7 bespreekt hij ervaringen met bila- weken en op 15 april 2013 een uitstel van vier de advocaat van A op 17 maart en 15 april terale investeringsverdragen (BITs) en BIT- weken, in beide gevallen door middel van een 2013 zijn gebruikt, stond nog overeenkomstig arbitrages. Zijn bezwaren tegen de door het zogenoemd H5-formulier. Onder verwijzing de regeling in het LPR vermeld ‘Verzoek eerste hof aan de bepalingen van het BIT gegeven naar brieven aan het hof betoogt het middel uitstel (art. 2.11) Zes weken (gewone zaak)’, res- uitleg zet hij uiteen onder 13.11-13.15 en dat A op goede gronden heeft gemeend tot pectievelijk ‘Verzoek tweede uitstel (art. 2.11) 13.49-13.84. Daarbij gaat hij ook in op de het vragen van uitstel gerechtigd te zijn, nu Vier weken (gewone zaak)’. Hoewel deze ver- rechtspolitieke dimensie van zijn mening ingevolge het pilotreglement voor zijn ver- meldingen in strijd zijn met art. 2.11 pilotre- (13.74.1-13.74.4). Hij wijst erop dat de bij de zoek een H-formulier gebruikt moest worden glement, mocht de advocaat van A op de juist- zaak betrokken financiële belangen volgens en het door de advocaat gebruikte H5-formu- heid daarvan afgaan, nu de desbetreffende partijen vele malen hoger zijn dan het door lier automatisch verwijst naar het LPR, waarin formulieren in het roljournaal van het hof het scheidsgerecht toegewezen bedrag (3.2 en ruimere mogelijkheden voor uitstel zijn opge- beschikbaar zijn gesteld voor gebruik door 11.14.3). nomen dan in het pilotreglement. Indien de advocaten voor het doen van verzoeken tot advocaat op 15 april 2013 dit H5-formulier uitstel als de onderhavige. niet had kunnen gebruiken, zou hij op grond Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen- van het pilotreglement uitstel wegens klem- komstig de conclusie van de A-G. mende redenen hebben verzocht, omdat A De A-G bespreekt het pilotreglement onder 26 september 2014, nr. 13/04846 met spoed in het ziekenhuis was opgenomen 2.14-2.16. (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. wegens een levensbedreigende ziekte, aldus Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak; de klacht. De klacht is gegrond. Uitgangspunt A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) is dat een advocaat op grond van zijn deskun- ECLI:NL:HR:2014:2798 digheid en kennis zonder meer geacht wordt 1780 1781 op de hoogte te zijn van de in de desbetreffen- 26 september 2014, nr. 13/05078 Pilotreglement Gerechtshof ’s-Hertogen- de procedure geldende termijnen en van de (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. bosch. Formulieren. De advocaat van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak; appellant verzoekt om uitstel met aan overschrijding daarvan (vgl. HR 11 okto- A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) gebruikmaking van door het hof ter ber 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ ECLI:NL:HR:2014:2804 beschikking gestelde formulieren, die een 2013/491 (T. vs. Van Voorst q.q.)). In het onder- ruimere uitstelregeling vermelden dan havige geval is evenwel sprake van een bijzon- Memorie van grieven. Uitstelverzoek. Tijdi- overeenkomt met het pilotreglement. Het dere situatie, waarin een uitzondering ge beslissing. Op 14 juni 2013 verzoekt de hof handhaaft de uitstelregeling van het gerechtvaardigd is op de gevolgen die zijn ver- advocaat van A ten behoeve van de rol van pilotreglement. HR: De advocaat van de bonden aan overschrijding van een processue- 25 juni 2013 om uitstel voor het indienen appellant mocht afgaan op (niet-correcte) le termijn (vgl. HR 28 november 2003, van de memorie van grieven. Op de rol van informatie in formulieren die door het hof ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 (D. vs. 25 juni 2013 verleent het hof ambtshalve ter beschikking waren gesteld. Raad voor de Kinderbescherming); HR 29 akte niet-dienen. HR: De beslissing op een maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ tijdig ingediend verzoek om uitstel voor 2013/202 (Osei vs. Varde)). In dit geval mocht het verrichten van een proceshandeling als de advocaat van A afgaan op (niet-correcte) de onderhavige wordt in alle gevallen A, adv. mr. H.H.M. Meijroos, vs. B, niet informatie in formulieren die door het hof ter gegeven op een zodanig tijdstip dat in verschenen. beschikking waren gesteld. Daartoe wordt als geval van weigering de verzoeker nog de (Rv art. 133 lid 4) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2379 Rechtspraak gelegenheid heeft de proceshandeling op 14 juni 2013, en dus tijdig in de zin van ten en de berisping. tijdig te verrichten. art. 1.9 pilotreglement, een verzoek om nader In dit geding heeft X vorderingen ingesteld uitstel ingediend. De afwijzende beslissing op grond van zijn stelling dat het ontslag van de rolraadsheer op dat verzoek had der- kennelijk onredelijk is. De kantonrechter halve op zodanig tijdstip vóór 25 juni 2013 heeft na getuigenverhoor, waarbij onder A, adv. mr. M.J. van Basten Batenburg, vs. B, gegeven moeten worden dat A nog in de gele- meer twee van de vier in de brief van 21 niet verschenen. genheid zou zijn geweest de memorie van januari 2010 bedoelde leerlingen zijn grieven te nemen. Die beslissing is echter pas gehoord, de vorderingen afgewezen. Het hof Procesverloop op 25 juni 2013 genomen. heeft de vonnissen van de kantonrechter De rechtbank heeft een vordering tegen A Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen- bekrachtigd. toegewezen. A is in hoger beroep gegaan bij komstig de conclusie van de A-G. het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Met De A-G vermeldt onder 2.14 dat de beslissing Hoge Raad ingang van 1 januari 2013 geldt bij dat hof op het uitstelverzoek niet tijdig is gegeven. Onderdeel 1 klaagt dat het hof de strenge (Rv art. 20, 133 lid 4) een procesreglement (het pilotreglement) dat gedeeltelijk afwijkt van het Landelijk procesreglement (LPR). Op de rol van 25 juni eisen heeft miskend die gelden ter zake van 1782 2013 heeft A geen memorie van grieven de mededeling van de dringende reden. Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld. Volgens vaste recht- genomen en is ambtshalve akte niet-dienen 26 september 2014, nr. 13/06008 spraak van de Hoge Raad strekt het vereiste verleend. Vervolgens heeft het hof A niet-ont- (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- dat de dringende reden onverwijld wordt vankelijk verklaard in het hoger beroep op de Spapens, C.A. Streefkerk, G. de Groot en T.H. medegedeeld ertoe dat voor de wederpartij grond dat zij geen grieven heeft aangevoerd. Tanja-van den Broek; A-G mr. J. Spier) onmiddellijk duidelijk is welke eigenschap- ECLI:NL:HR:2014:2806 pen of gedragingen de ander hebben Hoge Raad genoopt tot het beëindigen van de dienstbe- Het middel klaagt dat het hof heeft miskend Ontslag op staande voet. Een leraar wordt trekking. De wederpartij moet immers na de dat A op 14 juni 2013 door middel van een op staande voet ontslagen wegens fysiek mededeling zich erover kunnen beraden of H5-formulier ten behoeve van de rol van 25 contact met leerlingen. HR: 1. Mededeling hij de opgegeven reden als juist erkent en als juni 2013 om een nader uitstel van vier weken ontslaggrond. In het oordeel van het hof dringend aanvaardt. De mededeling behoeft had verzocht. Volgens de klacht had het hof A ligt besloten dat de ontslaggrond voor de niet steeds met zoveel woorden te worden tijdig vóór 25 juni 2013 in de gelegenheid leraar onmiddellijk duidelijk was en dat bij gedaan en kan ook in een of meer gedragin- moeten stellen hetzij een correct uitstelver- de leraar redelijkerwijs geen twijfel erover gen besloten liggen, maar ook dan blijft ver- zoek in te dienen, hetzij de rolhandeling als- kan hebben bestaan dat hij ook zou zijn eist dat daaruit voor de wederpartij onmid- nog te verrichten. De klacht is gegrond. Inge- ontslagen indien slechts een deel van de dellijk duidelijk is welke, door de ander als volge het bepaalde in het pilotreglement kon inhoud van de in de ontslagbrief weergege- dringend aangemerkte, reden door deze aan A, nadat haar op 28 mei 2013 een uitstel van ven klachten zou komen vast te staan. de beëindiging van de dienstbetrekking ten vier weken was verleend voor de memorie van 2. Bewijsaanbod. Het hof heeft blijk grondslag wordt gelegd, althans dat daarom- grieven, uitsluitend nader uitstel van die rol- gegeven van een onjuiste rechtsopvatting trent bij de wederpartij, gelet op de omstan- handeling verkrijgen op grond van klemmen- door het ter zake dienende bewijsaanbod digheden van het geval, in redelijkheid geen de redenen. Daartoe had zij door middel van van de leraar te passeren zonder daaraan enkele twijfel kan bestaan (vgl. HR 23 april het daartoe bestemde H-formulier een ver- enige overweging te wijden. 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993/504 (Bakermans vs. Straalservice Nederland)). Het zoek op de voet van art. 1.9 pilotreglement moeten indienen. Blijkens HR 17 juni 2011, (BW art. 7:677 lid 1; Rv art. 166 lid 1) ECLI:NL:HR:2011:BQ1774, NJ 2013/376 (De hof heeft in aanmerking genomen dat in de brief van 21 januari 2010, die op die datum Jong vs. Het Baarnsch Lyceum), strekt het aan X, adv. mr. S.F. Sagel, vs. het Meridiaan bij de mededeling van het ontslag aan X is art. 1.9 pilotreglement identieke art. 1.9 LPR College, adv. mr. K. Teuben. overhandigd, verklaringen van leerlingen zijn geciteerd over ongewenste aanrakingen ertoe dat vóór de afloop van de desbetreffende termijn komt vast te staan of het gevraag- Feiten en procesverloop door X, dat hij in 2006 is gewaarschuwd en in de uitstel al dan niet wordt verleend, klaarblij- X, geboren in 1956, is in 1980 in dienst getre- 2009 berispt in verband met soortgelijke fei- kelijk opdat - in het laatste geval - de den bij het Meridiaan College. Hij vervulde ten en dat hij begeleiding heeft gekregen ter verzoeker de gelegenheid heeft de proceshan- laatstelijk de functie van leraar. Naar aanlei- voorkoming van ongewenst fysiek contact deling waarvoor uitstel was gevraagd zo ding van een klacht van een leerlinge over met leerlingen. Door te oordelen dat daar- mogelijk alsnog tijdig te verrichten. Hiermee ongewenst fysiek contact heeft het Meridi- mee voor X voldoende duidelijk was welke strookt dat de beslissing op een tijdig inge- aan College hem in 2006 een brief gestuurd, feiten en omstandigheden aan het ontslag diend verzoek om uitstel voor het verrichten waarin is vermeld dat een aantekening is ten grondslag lagen, heeft het hof niet blijk van een proceshandeling als de onderhavige, gemaakt in zijn persoonsdossier. In de perio- gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In dat slechts op grond van klemmende redenen de 2006/2007 heeft X begeleiding gekregen het oordeel van het hof ligt besloten dat de toewijsbaar is, in alle gevallen, en dus onge- ter voorkoming van ongewenst fysiek contact ontslaggrond voor X onmiddellijk duidelijk acht of het juiste H-formulier is gebruikt en of met leerlingen. In 2009 is X schriftelijk was. De klacht faalt dus. daarin klemmende redenen zijn vermeld, berispt wegens recente klachten van leerlin- Onderdeel 2 stelt terecht voorop dat het erop gegeven wordt op een zodanig tijdstip dat in gen over aanrakingen. Op 21 januari 2010 is aankomt of het voor de werknemer onmid- geval van weigering de verzoeker nog de gele- X op staande voet ontslagen. De ontslagbrief dellijk duidelijk was dat de werkgever hem genheid heeft de proceshandeling tijdig te maakt melding van nieuwe klachten van vier ook zou hebben ontslagen indien hij, anders verrichten. In het onderhavige geval heeft A leerlingen en verwijst naar de eerdere klach- dan hij blijkens de ontslagaanzegging meen- 2380 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak de, daarvoor niet meer grond zou hebben voorafgaand aan de verlening van de ver- de civielrechtelijke veroordeling van A. gehad dan in rechte is komen vast te staan, klaring van uitvoerbaarheid wordt de ver- Verschillende onderdelen klagen over de althans dat daaromtrent bij de werknemer, oordeelde niet gehoord. 3. Het certificaat beslissingen van de rechtbank met betrek- gelet op de omstandigheden van het geval, in behoeft niet aan de veroordeelde te worden king tot de stukken die B dient over te leggen redelijkheid geen twijfel kan hebben bestaan betekend. 4. Het rechtsmiddel van art. 43 en/of aan A dient toe te zenden of te beteke- (vgl. HR 7 oktober 1988, EEX-Vo behoeft niet door een meervoudige nen. De klachten falen. De EEX-Vo houdt het ECLI:NL:HR:1988:AB9980, NJ 1989/258 (Stoof kamer te worden behandeld. 5. Zowel het volgende in. Op grond van art. 53 lid 1 EEX- vs. Koudekerk aan den Rijn) en HR 1 septem- verzoekschrift waarbij het rechtsmiddel Vo moet de partij die om een verklaring van ber 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9387 (X vs. van art. 43 EEX-Vo wordt aangewend als het uitvoerbaarheid verzoekt, een expeditie van Buwa)). Het hof heeft dit echter niet mis- verweerschrift moet worden ondertekend de beslissing overleggen die voldoet aan de kend. In zijn oordeel ligt besloten dat bij X en ingediend door een advocaat. Bij ver- voorwaarden nodig voor haar echtheid. Art. redelijkerwijs geen twijfel erover kan hebben zuim biedt de rechter gelegenheid tot her- 53 lid 2 EEX-Vo schrijft voor dat deze partij bestaan dat hij ook zou zijn ontslagen indien stel. Bij de mondelinge behandeling mag bovendien het in art. 54 EEX-Vo bedoelde cer- slechts een deel van de inhoud van de in die rechtsbijstand slechts worden verleend tificaat overlegt, welk certificaat wordt afge- aanzegging weergegeven klachten zou door een advocaat. 6. Een proceskostenver- geven door het gerecht of de bevoegde auto- komen vast te staan. oordeling kan worden uitgesproken. riteit van de lidstaat waar de beslissing is gegeven. Art. 55 lid 1 EEX-Vo voorziet in de Onderdeel 4 klaagt dat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het door X in hoger (EEX-Vo art. 1, 34, 35, 38, 41, 42 lid 2, 43, 45 lid mogelijkheid dat het certificaat niet wordt beroep gedane bewijsaanbod. In zijn memo- 1, 50, 53, 54, 55 lid 1; Uitvoeringswet EG- overgelegd: in dat geval kan de rechter aan rie van grieven heeft X onder meer aangebo- executieverordening art. 2 leden 2 en 4, art. 4; wie het verzoek tot uitvoerbaarverklaring den de vijf leerlingen die over zijn gedrag Rv art. 15 lid 1, 93 aanhef en onder a, 143, 278 wordt gericht, voor de overlegging van het hebben geklaagd, als getuigen te laten horen. lid 3, 279 lid 3, 281, 282 lid 1, 289, 332, 358) certificaat een termijn bepalen, gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien Volgens X moeten deze leerlingen exacter dan in hun eerder afgelegde verklaringen A, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, vs. B, hij zich voldoende voorgelicht acht, van die kunnen aangeven ‘wanneer en waar zich wel- niet verschenen. overlegging vrijstelling verlenen. Vervolgens bepaalt art. 41 EEX-Vo dat de beslissing uit- ke gedraging heeft voorgedaan’. Daarnaast heeft hij aangeboden als getuige te laten Feiten en procesverloop voerbaar wordt verklaard zodra de formali- horen de leerlingbegeleider die de verklarin- Bij vonnis van 20 oktober 2010 van de recht- teiten van art. 53 zijn vervuld, zonder toet- gen van de vijf leerlingen heeft opgenomen. bank van eerste aanleg van het gerechtelijk sing uit hoofde van de art. 34 en 35, en dat Nu het bewijsaanbod in zoverre ter zake die- arrondissement Antwerpen is A strafrechtelijk de partij tegen wie de tenuitvoerlegging nend is, heeft het hof blijk gegeven van een veroordeeld voor faillissementsmisdrijven en wordt gevraagd, in deze stand van de proce- onjuiste rechtsopvatting door dit bewijsaan- civielrechtelijk veroordeeld om schadevergoe- dure niet wordt gehoord. bod te passeren zonder daaraan enige over- ding te betalen aan B, die zich als faillisse- Ten slotte schrijft art. 42 lid 2 EEX-Vo voor dat weging te wijden. mentscurator in het geding had aangesloten. de verklaring van uitvoerbaarheid wordt bete- Volgt vernietiging en verwijzing. In dit geding heeft de voorzieningenrechter kend of meegedeeld aan de partij tegen wie De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent het Belgische vonnis, wat betreft de civiel- de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en dat dat de klacht over het passeren van het rechtelijke veroordeling, uitvoerbaar ver- die verklaring vergezeld gaat van de beslis- bewijsaanbod faalt op de grond dat de ontsla- klaard op de voet van art. 38 EEX-Vo. A heeft sing, indien deze nog niet aan haar is bete- gen werknemer niet aan zijn stelplicht heeft tegen deze beslissing het rechtsmiddel van kend of meegedeeld. Op het vorenstaande voldaan (4.49.1 en 4.54; zie echter ook 4.49.2 art. 43 EEX-Vo aangewend. De rechtbank stuiten de klachten af. Zij zien eraan voorbij en 4.56.1-4.56.3). heeft dit rechtsmiddel ongegrond verklaard. dat uit art. 41 EEX-Vo volgt dat A in de fase voorafgaand aan de verlening van de verkla- Hoge Raad ring van uitvoerbaarheid niet wordt gehoord, Middel VI betoogt dat het Belgische strafvon- hetgeen meebrengt dat noch B noch de recht- nis niet kan gelden als een uitspraak in een bank was gehouden om A in kennis te stellen 26 september 2014, nr. 14/00151 burgerlijke of handelszaak als bedoeld in art. van de indiening van het verzoek tot uitvoer- (Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, 1 EEX-Vo. Dit betoog faalt. De EEX-Vo is van baarverklaring. Anders dan de klachten tot C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak; toepassing indien sprake is van ‘burgerlijke uitgangspunt nemen, brengen de art. 53-55 A-G mr. P. Vlas) en handelszaken’ als bedoeld in art. 1 EEX-Vo, EEX-Vo mee dat B niet was gehouden om bij ECLI:NL:HR:2014:2816 terwijl in dit verband ‘de aard van het zijn verzoek tot uitvoerbaarverklaring het gerecht’ niet van belang is. Volgens vaste stuk (de dagvaarding) over te leggen dat dien- Internationale uitvoerbaarheid. Rechtsmid- rechtspraak van het HvJEU is de EEX-Vo de ter inleiding van de procedure die heeft del van art. 43 EEX-Vo. Procedurevoorschrif- mede van toepassing op civielrechtelijke geleid tot het Belgische vonnis. Voorts mis- ten. De Belgische strafrechter veroordeelt A beslissingen van een strafrechter (vgl. HvJEU kennen de klachten dat art. 42 lid 2 EEX-Vo tot betaling van schadevergoeding aan B. 21 april 1993, zaak C-172/91, niet vergt dat het in art. 54 EEX-Vo bedoelde De Nederlandse voorzieningenrechter ECLI:EU:C:1993:144, NJ 1995/207 (Sonntag vs. certificaat aan A wordt betekend. verklaart het Belgische vonnis in zoverre Waidmann); HvJEU 28 maart 2000, zaak Middel I strekt ten betoge dat het rechtsmid- uitvoerbaar. A stelt het rechtsmiddel van C-7/98, ECLI:EU:C:2000:164, NJ 2003/626 del van art. 43 EEX-Vo door een meervoudige art. 43 EEX-Vo in. De rechtbank verklaart (Krombach vs. Bamberski)). In overeenstem- kamer van de rechtbank dient te worden het ongegrond. HR: 1. De EEX-Vo is mede ming hiermee heeft de voorzieningenrechter behandeld. Deze klacht faalt. Het rechtsmid- van toepassing op civielrechtelijke beslis- de uitvoerbaarverklaring van het Belgische del van art. 43 EEX-Vo is een bijzondere pro- singen van een strafrechter. 2. In de fase vonnis op de voet van de EEX-Vo beperkt tot cedure, waarin de rechter op grond van art. 1783 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2381 Rechtspraak 45 lid 1 EEX-Vo een uitvoerbaarverklaring lid 3 Rv). Niettemin kan gegrondbevinding Hoge Raad (strafkamer) van een beslissing uit een andere lidstaat van deze klacht niet tot cassatie leiden. De Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. uitsluitend kan weigeren of intrekken op een kennelijk aan de klacht ten grondslag liggen- P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar van de in de art. 34 en 35 EEX-Vo genoemde de stelling dat A is benadeeld door het feit dat straf(proces)recht Radboud Universiteit gronden (vgl. HvJEU 13 oktober 2011, zaak B in de rechtsmiddelprocedure van art. 43 Nijmegen. C-139/10, ECLI:EU:C:2011:653, NJ 2012/18 EEX-Vo ten overstaan van de rechtbank werd (Prism Investments vs. Van der Meer q.q.)). Dit vertegenwoordigd door een deurwaarder en rechtsmiddel kan dan ook niet op één lijn niet door een advocaat, en dat A aldus is worden gesteld met verzet (art. 143 Rv) of getroffen in het belang dat de art. 282 lid 1 en hoger beroep (art. 332 en 358 Rv). Noch art. 279 lid 3 Rv beogen te beschermen, is niet 16 september 2014, nr. 13/03668 43 EEX-Vo noch bijlage III bij de EEX-Vo stelt onderbouwd met een motivering waaruit dit (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- eisen aan de samenstelling van het gerecht kan volgen. Opmerking verdient nog dat de in van Kan, Y. Buruma) ten overstaan waarvan de rechtsmiddelproce- art. 281 Rv voorziene mogelijkheid dat de (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, dure van art. 43 EEX-Vo wordt gevoerd. Art. 4 rechter gelegenheid biedt tot herstel van het strekkende tot verwerping van het beroep; Uitvoeringswet EG-executieverordening (Wet verzuim dat het verzoekschrift ten onrechte adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage) van 2 juli 2003, Stb. 2003, 290) bepaalt dat de niet door een advocaat is ondertekend en ECLI:NL:HR:2014:2675 rechtbank van welke de voorzieningenrech- ingediend, van overeenkomstige toepassing is ter op het verzoek om verlof tot tenuitvoer- op het verzuim dat het verweerschrift ten Poging: begin van uitvoering overval? In legging heeft beschikt, kennisneemt van het onrechte niet door een advocaat is onderte- casu niet onbegrijpelijke en toereikende rechtsmiddel als bedoeld in art. 43 lid 1 EEX- kend en ingediend. motivering dat sprake is van een strafbare Vo, maar schrijft niet voor dat dit rechtsmid- Middel VII betoogt dat in de procedure van poging. del door een meervoudige kamer wordt art. 43 EEX-Vo geen proceskostenveroordeling Voorbereiding van verbalisanten op hun behandeld. Op grond van art. 15 lid 1 Rv wor- aan de orde kan zijn. Deze klacht faalt. Uit- verhoor als getuigen: in casu leidt dat niet den zaken bij de rechtbank behandeld en gangspunt is dat het recht van de Europese tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar beslist door een enkelvoudige kamer, behou- Unie het nationale procesrecht - met inbegrip Ministerie onder meer nu de voorberei- dens in de wet genoemde uitzonderingen, van de regels over de proceskostenveroorde- dingsbijeenkomst niet is beoogd of waartoe het onderhavige geval niet behoort. ling - onverlet laat, voor zover niet uit een spe- gebruikt om de verklaringen van de Middel III klaagt over de beslissing van de cifieke bepaling van Unierecht het tegendeel verbalisanten op elkaar af te stemmen of rechtbank dat B zich in de procedure van art. volgt. Dat ook de EEX-Vo op dit uitgangspunt om die verklaringen te beïnvloeden, en 43 EEX-Vo mag laten vertegenwoordigen door berust, volgt uit hetgeen art. 50 EEX-Vo voorts niet is gebleken dat de bijeenkomst een deurwaarder. Deze klacht is gegrond. Op bepaalt met betrekking tot ‘gehele of gedeelte- tot gevolg heeft gehad dat mogelijk voor de grond van art. 2 lid 2 Uitvoeringswet EG-exe- lijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling verdachten ontlastende informatie is ver- cutieverordening kan het verzoekschrift waar- van kosten en uitgaven’. Op de procedure van zwegen of niet aan het licht gekomen of bij het in art. 38 EEX-Vo bedoelde verlof tot art. 43 EEX-Vo zijn art. 261-291 Rv van toepas- dat daarmee de betrouwbaarheid is aange- tenuitvoerlegging wordt gevraagd, worden sing, voor zover uit de EEX-Vo of de wet niet tast van de reeds in de processen-verbaal ingediend door een deurwaarder of advocaat. anders voortvloeit. Dit betekent dat in het vermelde informatie. Bijstand van een deurwaarder of advocaat is kader van de procedure van art. 43 EEX-Vo op op grond van art. 2 lid 4 Uitvoeringswet EG- de voet van art. 289 Rv een proceskostenver- executieverordening niet vereist indien het oordeling kan worden uitgesproken. Nu bedrag dat de partij tegen wie de tenuitvoer- omtrent deze uitleg van art. 43 EEX-Vo redelij- Inleiding vierde middel: legging wordt gevraagd, moet voldoen in kerwijze geen twijfel kan bestaan, ziet de Ten laste van de verdachte is onder 2 – kort hoofdsom niet hoger is dan het bedrag Hoge Raad geen aanleiding om dienaangaan- gezegd – bewezenverklaard dat hij ter uit- genoemd in art. 93, aanhef en onder a, Rv. Blij- de een vraag aan het HvJEU voor te leggen. voering van het door verdachte voorgeno- kens de wetsgeschiedenis is deze bijzondere Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- men misdrijf om tezamen en in vereniging regeling met betrekking tot de procesverte- sie van de A-G. met anderen, met het oogmerk van weder- genwoordiging uitsluitend van toepassing in Ook de A-G meent dat de klacht van middel rechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, de fase van de indiening en de behandeling III over de verplichte procesvertegenwoordi- geheel of ten dele toebehorende aan Hoog- van het verzoek tot uitvoerbaarverklaring, en ging door een advocaat gegrond is, maar niet vliet BV (het telcentrum gevestigd te Zoeter- niet in de fase van het rechtsmiddel van art. tot vernietiging kan leiden (2.6-2.8). woude), en daarbij die voorgenomen diefstal 1784 (Sr art. 45; Sv art. 348) 43 EEX-Vo. Op de procedure van art. 43 EEX-Vo te doen voorafgaan en/of te doen vergezel- zijn art. 261-291 Rv van toepassing, voor zover len van geweld en bedreiging met geweld uit de EEX-Vo of de wet niet anders voort- tegen[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te ple- vloeit. Dit betekent dat zowel het verzoek- gen met het oogmerk om die diefstal voor te schrift van de partij die het rechtsmiddel van bereiden en gemakkelijk te maken, immers art. 43 EEX-Vo aanwendt, als het verweer- heeft/hebben verdachte en/of zijn mede- schrift van de partij die in de rechtsmiddel- daders: in vermomming de woning van die procedure verweer voert, moet worden onder- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] binnenge- tekend en ingediend door een advocaat (art. drongen; en vervolgens een vuurwapen, 278 lid 3 respectievelijk art. 282 lid 1 Rv). Ook althans een op een vuurwapen gelijkend rechtsbijstand bij de mondelinge behandeling voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtof- ten overstaan van de rechtbank mag slechts fer 2] gehouden; en die [slachtoffer 2] worden verleend door een advocaat (art. 279 gedwongen om op de grond te gaan zitten 2382 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak en daarbij dreigend de woorden toegevoegd: vallen of aldaar in te breken. Daarbij neemt daadwerkelijk is beoogd de verklaringen van ‘Als je opkijkt, doe ik je wat aan’ en ‘je gaat het hof mede in aanmerking dat [slachtoffer de verschillende getuigen te beïnvloeden. eraan als je kijkt of beweegt, je gaat eraan’, 2] de overvallers heeft horen zeggen dat zij Voorts heeft de training geleid tot gewijzigde althans woorden van gelijke dreigende aard zijn vrouw naar de kluis zouden meenemen verklaringen, onder meer betreffende de sig- en strekking; en die [slachtoffer 2] in een en aan de vrouw is gevraagd of zij wilde mee- nalementen, waardoor aan de verdediging de wurggreep gehouden; en de trap opgelopen werken. Verder dragen ook de goederen die mogelijkheid is ontnomen om de rechtmatig- en aan die [slachtoffer 2] gevraagd hoeveel de verdachten naar en in de woning van heid van de staandehouding en aanhouding kinderen boven in de woning waren en een [slachtoffer 1] goederen hadden meegeno- van de (mede)verdachten [medeverdachte 4], van die kinderen uit bed gehaald en samen men bij aan de uitvoering van het plan, zoals [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te op één slaapkamer vastgehouden; en een tie-wraps, wapens, pruiken en opplaksnorren, toetsen. Daarmee is er [geen] sprake van een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelij- die konden dienen als vermomming. Het hof eerlijk proces.’ Het hof verwijst ter beoordeling kend voorwerp tegen het hoofd van die gaat derhalve voorbij aan de stelling van de van het verweer naar HR 24 oktober 2000, [slachtoffer 1] gehouden; en daarbij die verdediging en beschouwt de gedragingen ECLI:NL:PHR:2000:AA7779, en HR 16 april [slachtoffer 1] gedwongen om te gaan zitten van de verdachten als een opeenvolgend 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7150. Na een uitge- waarbij verdachte en/of een van zijn mede- geheel, welke tot een voltooiing van het breide motivering met verwijzing naar diverse daders haar ogen en mond bedekt hield; en delict zouden hebben geleid als de verdach- getuigenverklaringen (zie nader: www.recht- onder meer aan die [slachtoffer 1] gevraagd ten niet door de politie waren gestoord. De spraak.nl), komt het hof tot de volgende slot- waar die [slachtoffer 1] werkzaam was en overval in de woning van [slachtoffer 2] en conclusie: ‘Al met al worden de verweren van hoeveel geld er in de kluis lag en wanneer [slachtoffer 1] en het stellen van de bovenge- de verdediging verworpen. Ook overigens is het tijdslot van de kluis geopend kon wor- noemde vragen tijdens die overval kan niet gebleken dat de beginselen van een goe- den en of die [slachtoffer 1] zelf in staat was gezien de uiterlijke verschijningsvorm wor- de procesorde in de zaak van de verdachte op om de kluis te openen en wie morgen als den beschouwd als een begin van uitvoering andere wijze is geschonden, dan wel dat er eerste op het werk zou beginnen en drei- van de onder 2 primair, eerste en tweede enige andere grond is tot de niet-ontvankelijk gend de woorden toegevoegd: ‘Lieg niet, cumulatief, ten laste gelegde poging. Gelet op verklaring van het openbaar ministerie. Ook want ik schiet je hartstikke dood’, althans het voorgaande is het hof van oordeel dat al doet zich niet de situatie voor dat er, op grond woorden van gelijke dreigende aard en/of hetgeen onder 2 primair ten laste is gelegd van de factoren die genoemd zijn in het arrest strekking; en tegen die [slachtoffer 1] en bewezen kan worden verklaard.’ van de Hoge Raad van 29 januari 2013, [slachtoffer 2] gezegd ‘pas op, die handgra- Het vierde middel klaagt dat het hof ten ECLI:NL:HR:2013:BY2814, reden is tot bewijs- naat staat op scherp’, althans woorden van onrechte, althans onbegrijpelijk en/of ontoe- uitsluiting. Wel zal het hof, zoals hierna zal gelijke dreigende aard en/of strekking. reikend gemotiveerd, heeft geoordeeld ter blijken, de bij de rechter-commissaris afgeleg- Door de verdediging is betoogd dat de onder zake van het onder 2 primair, eerste cumula- de verklaringen die de zes verbalisanten die 2 primair, eerste en tweede cumulatief, ten tief, tenlastegelegde dat sprake is van een mee hebben gedaan aan de getuigentraining laste gelegde poging niet kan worden bewe- begin van uitvoering van diefstal met niet betrekken bij de toetsing van de rechtma- zen, nu nog geen sprake was van een begin geweld. tigheid van de aanhoudingen van de verdachte aangezien, zoals hiervoor aan de orde is van uitvoering van het voornemen om het gekomen, de betrouwbaarheid van deze ver- Het stellen van vragen aan [slachtoffer 1] is Hoge Raad, vierde middel onder meer: eerder te kwalificeren als voorbereidingshan- 3.3. Het middel faalt. Het oordeel van het training. Er valt immers niet meer vast te stel- deling dan als uitvoeringshandeling, en was hof, kort gezegd, dat sprake is van een straf- len of de verklaringen gegrond zijn op ‘eigen slechts informatief van aard. De verdachten bare poging om het telcentrum van de waarnemingen of ondervindingen’, of dat het wilden kennelijk over deze informatie Hoogvliet te overvallen, geeft niet blijk van geheugen van de getuigen achteraf is beïn- beschikken alvorens te besluiten al dan niet een onjuiste opvatting omtrent het begrip vloed door hetgeen tijdens de bijeenkomst over te gaan tot de vermeende poging dief- ‘begin van uitvoering van het voornemen’. van 15 februari 2011 aan de orde is gekomen. stal met geweld/afpersing. Dat oordeel is, in aanmerking genomen de Ook zal het hof, zoals hierna zal blijken, de Het hof overweegt hiertoe onder meer: ‘[Het] door het hof vastgestelde feiten en omstan- onregelmatigheden rondom de voorbereiding hof [gaat] ervan uit dat de verdachten het digheden, ook niet onbegrijpelijk en is toe- van de getuigen en de wijze waarop de justiti- voornemen hadden om het telkantoor van de reikend gemotiveerd. ele autoriteiten hierop hebben gereageerd telcentrum van de Hoogvliet te overvallen. klaringen wordt aangetast door de getuigen- verdisconteren in de strafmaat. Het hof ziet Hoogvliet te Zoeterwoude te overvallen. Daartoe zijn zij, nadat zij op verschillende Inleiding eerste middel: daartoe onder meer aanleiding, aangezien de dagen plaatsen hadden afgelegd die gerela- Van de zijde van de verdachte is betoogd dat verantwoordelijke autoriteiten ondanks de teerd waren aan dat kantoor, eerst naar de het openbaar ministerie niet-ontvankelijk bekendheid met het arrest van de Hoge Raad woning van [slachtoffer 1] gegaan, alwaar zij dient te worden verklaard in de strafvervol- van 24 oktober 2000, haar onder bedreiging van vermoedelijk een ging van de verdachte, nu sprake is van een ECLI:NL:PHR:2000:AA7779 genoemde onregel- vuurwapen hebben ondervraagd over de ernstige schending van de beginselen van een matigheden niet hebben voorkomen.’ kluis, de hoeveelheid geld in de kluis op dat goede procesorde, waarbij doelbewust of met Het middel klaagt dat het hof een gevoerd moment en wie van haar collega’s de volgen- grove veronachtzaming van (mede)verdachtes verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid de ochtend zou komen werken. Het hof acht belangen tekort is gedaan aan diens recht op van het Openbaar Ministerie in de vervolging het uitermate onwaarschijnlijk dat de ver- een behoorlijke behandeling van de zaak, zo ten onrechte, althans op ontoereikende en/of dachten, na deze vragen aan [slachtoffer 1] te althans wordt het door de verdediging gevoer- onbegrijpelijke gronden heeft verworpen. hebben gesteld, de woning weer zouden heb- de verweer verstaan. Daartoe voert de verdedi- ben verlaten om - na beraad - vervolgens op ging aan dat sprake is geweest ‘van een ontoe- een ander moment het telcentrum te over- laatbare getuigentraining waarmee NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2383 Rechtspraak Hoge Raad, eerste middel onder meer: bekennende verklaring van de verdachte niet tot het bewijs mogen worden gebezigd, die hij heeft afgelegd nadat hij geconfron- het overig bewijs in het dossier is tot stand 2.3. Het middel ziet op het verweer van de teerd was met de inhoud van ten onrechte gekomen, dient ook dit te worden uitgesloten verdediging dat betrekking had op een bij- niet vernietigde geheimhoudersgesprek- van het bewijs.’ eenkomst waarbij zes verbalisanten die, na ken: in casu schiet de motivering van het Tot de stukken van het geding behoort (aldus toewijzing door de rechtbank van een daar- hof tekort om in cassatie te kunnen toetsen r.o. 3.2 van het arrest van de HR) een proces- toe strekkend verzoek van de verdediging, als in hoeverre het bewijsmateriaal daadwerke- verbaal van politie, opgemaakt door de opspo- getuigen waren opgeroepen om bij de rech- lijk kan worden aangemerkt als uitsluitend ringsambtenaren [verbalisant 1] en [verbali- ter-commissaris te verschijnen teneinde te en rechtstreeks gevolg van het eerder ver- sant 2], inhoudende voor zover voor de worden gehoord, door een docente van de kregen nadien uitgesloten bewijsmateriaal beoordeling van het middel van belang: ‘Op Politieacademie zijn voorbereid op hun ver- (vgl. HR 19 februari 2013, NJ 2013/308). dinsdag 26 februari 2008, omstreeks 11.45 uur hoor, waarbij de onderwerpen zijn besproken Binnentreden vanwege verdenking van hoorden wij (...)[;] Naam: [achternaam verdach- waarover vragen te verwachten waren, zoals overtreding van de Wet wapens en munitie: te][;] Voornamen: [voornaam verdachte] (...) (...) het signalement, de reden van verdenking en zodanige verdenking kan worden aangeno- [.] Bij aanvang van het verhoor deelden wij de tijdlijn van melding tot aanhouding. men op basis van anoniem aan de politie aan de verdachte mede waarvan hij werd ver- 2.4. Het oordeel van het Hof, kort gezegd, dat verstrekte informatie, ook wanneer die dacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht de geconstateerde onregelmatigheden niet informatie is vervat in een CIE-melding. In was. V: Is het duidelijk dat je niet hoeft te ant- van dien aard zijn dat zij tot niet-ontvanke- casu onbegrijpelijk oordeel dat aan de CIE- woorden op onze vragen en waarover wij je lijkverklaring van het Openbaar Ministerie in informatie waarvan de betrouwbaarheid wensen te horen? A: Ja. V: Dit eerste verhoor de vervolging van de verdachte of tot bewijs- kennelijk niet kon worden vastgesteld, geen daar zit je advocaat niet bij heb je daar proble- uitsluiting moeten leiden, geeft niet blijk van redelijk vermoeden van de aanwezigheid men mee? A: Nee hoor ik ken mijn rechten. V: een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbe- van wapens en munitie kan worden ont- Wil je een verklaring afleggen? A: Ik kijk eerst grijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij leend, mede in aanmerking genomen dat wel wat jullie op tafel leggen.’ wordt mede in aanmerking genomen dat het tot doorzoeking is overgegaan nadat een Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof - niet onbegrijpelijk - niet aannemelijk verbalisant had geconstateerd dat in het hof dat de verdachte geen afstand heeft heeft bevonden dat de bijeenkomst is beoogd Xpol-systeem is geregistreerd dat tegen de gedaan van zijn recht om voorafgaand aan of gebruikt om de verklaringen van de verba- verdachte aangifte is gedaan ter zake van het eerste verhoor door de politie met een lisanten op elkaar af te stemmen of om die bedreiging met een vuurwapen. raadsman overleg te plegen, niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend verklaringen te beïnvloeden, en voorts heeft (EVRM art. 6; Sv art. 359a) gemotiveerd is. voor de verdachten ontlastende informatie is Inleiding: verzwegen of niet aan het licht gekomen of Verdachte is vrijgesproken van het hem ten- Hoge Raad, eerste middel onder meer: dat daarmee de betrouwbaarheid is aange- lastegelegde onder 1 (kort gezegd het voor- 3.3. Het middel is tevergeefs voorgesteld. In tast van de reeds in de processen-verbaal ver- handen hebben en overdragen van een grote de hiervoor in 2.3 weergegeven overwegin- melde informatie. partij wapens en munitie van de categorieën gen met betrekking tot de schending van de 2.5. Het middel faalt. II en III), 2 (idem) en 3 (kort gezegd het teza- Salduz-norm heeft het hof als zijn oordeel tot Volgt verwerping van het beroep. men en in vereniging met een ander of ande- uitdrukking gebracht dat aan de enkele ren onder meer opzettelijk aanwezig hebben mededeling van de verdachte dat hij ‘zijn gehad van hennep). rechten kent’ - waarmee het hof kennelijk vastgesteld dat niet is gebleken dat de bijeenkomst tot gevolg heeft gehad dat mogelijk 1785 doelde op de hiervoor onder 3.2 weergegeven Inleiding eerste middel: door de verdachte bij de aanvang van het ver- 16 september 2014, nr. 11/05188 Met de raadsman was het hof van oordeel hoor gedane mededeling - niet de conclusie (Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, dat de Salduz-norm is geschonden. Het hof kan worden verbonden dat hij uitdrukkelijk H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, overweegt onder meer (zie r.o. 2.3 arrest HR): dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondub- E.S.G.N.A.I. van de Griend) ‘Het enkele feit dat de verdachte stelt dat hij belzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht (Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, “zijn rechten” kent is niet toereikend om vast om voorafgaand aan het verhoor door de strekkende tot vernietiging uitsluitend wat te stellen dat hij voldoende is voorgelicht politie aangaande zijn betrokkenheid bij een betreft de beslissingen ter zake van het over zijn recht op het raadplegen van een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dat onder 1 en 2 tenlastegelegde, in zoverre tot raadsman voorafgaand aan het eerste ver- oordeel is niet onbegrijpelijk en is, ook in het terugwijzing dan wel verwijzing, en tot hoor en het belang daarvan. Anders dan de licht van hetgeen door de advocaat-generaal verwerping voor het overige; OM-cassatie, raadsman is het hof niet gebleken van een zo bij het hof ter terechtzitting in hoger beroep tegengesproken door adv. mr. D. uitzonderlijke situatie dat hieraan de sanctie is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Moszkowicz, Maastricht) van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar ECLI:NL:HR:2014:2670 Ministerie in de vervolging moet worden ver- Inleiding vierde middel: bonden. Wel is het gevolg dat de bekennende Ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1 Salduz-recht om een raadsman te verklaring van de verdachte, afgelegd voordat en 2 tenlastegelegde heeft het Hof onder meer raadplegen: de enkele mededeling van de hij met een raadsman heeft kunnen overleg- het volgende overwogen (zie r.o. 2.3 arrest verdachte dat hij ‘zijn rechten kent’ levert gen, van het bewijs moet worden uitgesloten. HR): ‘Ten aanzien van het niet vernietigen van in casu géén ondubbelzinnige afstand van Nu enkel op grond van die verklaring, die tot de geheimhoudersgesprekken en het deels in het Salduz-recht op. stand is gekomen door confrontatie met de het dossier voegen van de inhoud van twee Bewijsuitsluiting van vruchten van de inhoud van geheimhoudersgesprekken die van die gesprekken moet het hof beoordelen 2384 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak of er sprake is van een verzuim als bedoeld in micro uzi met patroonhouder, een drietal pis- onrechtmatig moet worden aangemerkt, op artikel 359a Sv, en zo ja, welk belang het tolen, een revolver, een machinepistool, veer- grond waarvan het hof tot bewijsuitsluiting geschonden voorschrift dient, de ernst van tien patroonhouders, een geluiddemper en is overgegaan. het verzuim en wat daarvan de eventuele een grote hoeveelheid verschillende soorten Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde gevolgen zouden moeten zijn. Met de raads- patronen, dat vervolgens verscheidene getui- heeft het hof het volgende overwogen (zie r.o. man en de advocaat-generaal is het hof van gen belastende verklaringen hebben afgelegd 3.4 arrest HR): ‘In een op 17 juli 2007 opge- oordeel, dat de geheimhoudersgesprekken over de verdachte in relatie tot de wapens en maakt proces-verbaal (...) is informatie van (genummerd 417 en 418) tussen de verdachte dat de verdachte op 11 en 25 maart 2008, een tipgever van de CIE vastgelegd. De strek- en zijn toenmalige raadsman, die zelf geen geconfronteerd met de nadere onderzoeksre- king van die informatie is dat de verdachte verdachte was, integraal vallen onder het ver- sultaten, nadere hemzelf belastende verklarin- beschikt over een vuurwapen, maar dat niet schoningsrecht van de raadsman als bedoeld gen heeft afgelegd. bekend is waar hij dit vuurwapen bewaart. De in artikel 218 Sv. […] Ten aanzien van de hier- Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, betrouwbaarheid van de tip kon niet worden aan te verbinden gevolgen stelt het hof vast, dan wel zonder toereikende motivering tot vastgesteld. Na raadpleging van het GBA-regis- dat de officier van justitie in de onderhavige bewijsuitsluiting is overgegaan. Het middel ter is gebleken dat de verdachte stond inge- zaak op transparante wijze inzicht heeft gege- komt blijkens de toelichting niet op tegen de schreven aan de [a-straat 1] te Amsterdam. ven in de wijze waarop de besluitvorming met beslissingen tot toepassing van bewijsuitslui- Diezelfde dag heeft een doorzoeking plaatsge- betrekking tot het toevoegen aan het dossier ting ten aanzien van de geheimhoudersge- vonden op het GBA-adres van de verdachte. In van (een deel van) de geheimhoudersgesprek- sprekken en de verklaring van de verdachte het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt ken heeft plaatsgevonden. Daarvan getuigen van 26 februari 2008, maar tegen het oordeel is gerelateerd dat in het Xpol-systeem een de in het dossier aanwezige processen-verbaal van het hof dat ‘het overig bewijs in het dos- aangifte vanwege bedreiging met een vuurwa- en relevante correspondentie. Ook staat vast sier’ ook dient te worden uitgesloten van het pen zou zijn gedaan. Deze aangifte is niet aan dat in het licht van de toen geldende jurispru- bewijs, nu dat enkel op grond van die verkla- het dossier toegevoegd. Uit het op onder meer dentie in uitzonderlijke gevallen een belan- ring is totstandgekomen. pagina 70021 e.v. weergegeven verhoor van de verdachte maakt het hof op dat kennelijk genafweging mogelijk werd geacht tussen het wordt gedoeld op een aangifte van 16 juli belang dat in een concreet geval de waarheid Hoge Raad, vierde middel onder meer: aan het licht komt. Niet kan worden gesteld 4.3. Aan zijn oordeel dat ook ‘het overig bewijs burgerzaken op 5 juli 2007. Het hof stelt vast dat in het onderhavige geval die belangenaf- in het dossier’ dat is vergaard na het verhoor dat uit het dossier niet is gebleken dat enig weging in redelijkheid niet ten nadele van van de verdachte op 26 februari 2008, dient te nader onderzoek is verricht naar de betrouw- belang van het verschoningsrecht kon uitval- worden uitgesloten van het bewijs heeft het baarheid van de CIE-informatie, dan wel wat len. Gelet op bovenstaande is het hof met de Hof ten grondslag gelegd dat dit bewijsmateri- het resultaat daarvan is geweest. De aangifte advocaat-generaal van oordeel dat niet kan aal is totstandgekomen op grond van enkel de waarvan melding is gemaakt is niet aan het worden gesteld dat ernstig inbreuk is gemaakt bekennende verklaring van de verdachte die dossier toegevoegd en kan mitsdien niet door op de beginselen van een behoorlijke proces- hij heeft afgelegd nadat hij geconfronteerd het hof inhoudelijk worden getoetst. De mede- orde waardoor met grove veronachtzaming was met de inhoud van de desbetreffende delingen die daarover worden gedaan tijdens van de belangen van de verdachte aan diens geheimhoudersgesprekken die niet tot het het verhoor van de verdachte op 17 juli 2007 recht op een eerlijke behandeling is tekort bewijs mogen worden gebezigd. maken dat niet anders. Onder die omstandig- gedaan. Dat betekent dat naar het oordeel van 4.4. In zijn arrest van 19 februari 2013, heden dient naar het oordeel van het hof het het hof geen sprake is van een zo uitzonderlij- ECLI:NL:HR:BY5321, NJ 2013/308 heeft de binnentreden in het perceel [a-straat 1] op 17 ke situatie dat op het vormverzuim de sanctie Hoge Raad regels geformuleerd voor de toe- juli 2007 als onrechtmatig te worden aange- van niet-ontvankelijkheid van het openbaar passing van bewijsuitsluiting als rechtsge- merkt, evenals het daaruit voortgekomen ministerie in de vervolging dient te volgen. volg van een vormverzuim als bedoeld in art. bewijs, waaronder begrepen dient te worden Wel zal het hof de in het dossier gevoegde 359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat de verklaring die de verdachte tegen de politie delen van de geheimhoudersgesprekken van rechtstreeks als gevolg van een bepaald heeft afgelegd. Nu overigens onvoldoende het bewijs uitsluiten.’ vormverzuim is verkregen. Mede in het licht bewijsmiddelen resteren om tot een veroorde- Tot de stukken van het dossier waarvan de van die regels moeten aan de vaststelling ling te komen, dient de verdachte te worden Hoge Raad kennisneemt behoren diverse pro- van rechtsgevolgen ten aanzien van de zoge- vrijgesproken.’ cessen-verbaal van de politie, inhoudende, noemde vruchten van dat bewijsmateriaal Het in bovenstaande overwegingen van het sterk verkort weergegeven, dat de verdachte motiveringseisen worden gesteld zodat ook hof genoemde proces-verbaal van doorzoe- op data gelegen na 26 februari 2008 opnieuw in cassatie met voldoende precisie kan wor- king van 17 juli 2007, dat zich bij de stukken heeft verklaard over de onder 1 en 2 tenlaste- den getoetst in hoeverre dat andere bewijs- van het geding bevindt, houdt het volgende gelegde feiten, dat hij op 6 maart 2008 politie- materiaal telkens daadwerkelijk kan worden in (aldus r.o. 5.3 arrest HR): ‘Op dinsdag 17 agenten verschillende locaties heeft aangewe- aangemerkt als uitsluitend en rechtstreeks juli 2007 omstreeks 19:00 uur kregen wij, zen waar zich wapens en/of munitie gevolg van eerder verkregen, nadien uitgeslo- verbalisanten, de opdracht te gaan naar de bevonden, dat naar aanleiding van deze nade- ten bewijsmateriaal. In dit opzicht schiet de [a-straat 1] te Amsterdam. Volgens een tip re door de verdachte verstrekte informatie op motivering van het hof tekort, zodat het mid- van de Criminele Inlichtingen Eenheid zou 10 maart 2008 op diverse plaatsen – deels del slaagt. de bewoner van dit perceel, [verdachte], gebo- belang van het verschoningsrecht en het 2007 door een medewerker van de afdeling ren op [geboortedatum] 1965 te [geboorte- met toestemming van de bewoner – doorzoekingen hebben plaatsgevonden, waarbij Inleiding derde middel: plaats], in het bezit zijn van een vuurwapen. wapens, munitie en verdovende middelen zijn Het middel klaagt over het oordeel van het Het proces-verbaal van de Criminele Inlich- aangetroffen, waaronder 10 080 xtc-pillen, een hof dat het binnentreden in de woning gele- tingen Eenheid zal worden bijgevoegd. Ik, plak hash van 114 gram, een geweer, een gen aan de [a-straat 1] te Amsterdam als verbalisant, Versloot heb in het politiesys- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2385 Rechtspraak teem X-pol gekeken en zag dat er tegen [ver- verdachte aangifte is gedaan ter zake van merd 417 en 418) tussen [medeverdachte] en dachte] een aangifte is gedaan terzake bedreiging met een vuurwapen, waarmee, zijn toenmalig raadsman, die zelf geen ver- bedreiging met vuurwapen. Een afschrift van zoals het hof heeft vastgesteld, kennelijk dachte was, vallen integraal onder het ver- het proces-verbaal van aangifte zal worden wordt gedoeld op een aangifte van 16 juli schoningsrecht van de raadsman als bedoeld bijgevoegd. Wij, verbalisanten, zijn daarop 2007 door een medewerker van de afdeling in artikel 218 Sv. (…)Anders dan de raadsman naar de genoemde lokatie gegaan. Op dins- burgerzaken. is het hof echter van oordeel dat het feit dat dag 17 juli 2007 te 19:45 uur hebben wij, ver- 5.6. Het middel slaagt. het geschonden belang mede een algemeen maatschappelijk belang betreft, niet mee- balisanten, aangebeld bij het genoemde perceel. We werden aangesproken door een man die later bleek te zijn: Verdachte[;] Naam : 1786 brengt dat in de zaak van de verdachte sprake is geweest van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde [betrokkene] (man)[;] Voornamen : [voornamen][;] Geboren te : [geboorteplaats][;] Gebo- 16 september 2014, nr. 12/01886 waardoor doelbewust of met grove veronacht- ren op : [geboortedatum]/1987[;] Geboorte- (Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, zaming van de belangen van de verdachte aan land : Nederland[;] Nationaliteit : H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, diens recht op een eerlijke behandeling is Nederlandse[;] Adres : [a-straat 1][;] Plaats : E.S.G.N.A.I. van de Griend) tekortgedaan reeds omdat het niet gaat om [woonplaats][.] Wij, verbalisanten, hebben (Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, geheimhoudersgesprekken tussen de verdach- daarop [woonplaats] het doel van onze komst strekkende tot verwerping; OM-cassatie) te en zijn advocaat. Evenmin is het handelen medegedeeld. Ik, verbalisant [verbalisant 3], ECLI:NL:HR:2014:2749 van het openbaar ministerie in deze zaak zozeer in strijd met de grondslagen van het heb me gelegitimeerd met mijn politielegitimatiebewijs en hem de machtiging tot bin- Toepassing art. 359a Sv, bewijsuitsluiting strafproces en met name met de wettelijke nentreden van de woning getoond. Hierop en de Schutznorm: tekortschietende verdeling van bevoegdheden tussen het open- liet [betrokkene] ons de woning binnen en motivering van door het hof toegepaste baar ministerie en de rechter, dat niet-ontvan- verklaarde hij ongevraagd het volgende: “Ik uitsluiting van bewijs in zaak van kelijkheid hier op zijn plaats is. Het verweer woon hier alleen op deze etage. [verdachte] verdachte, welk bewijs bestaat en voorvloeit van de raadsman wordt mitsdien verworpen. woont op de verdiepingen hierboven. Hij is uit geheimhoudersgesprekken tussen Het hof overweegt evenwel in het verlengde er op het moment niet. Hij is hier niet altijd, een medeverdachte en een door deze van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maar slaapt hier soms wel. Ik kan ook op de geraadpleegde advocaat. AG: anders. als volgt. De verdenking tegen de verdachte is uitsluitend en alleen gebaseerd op de verkla- verdiepingen hierboven komen. Ik laat jullie wel even zien waar dat is. Jullie mogen zelf (Sv art. 359a) ringen van [medeverdachte] die een rechtstreeks gevolg zijn van diens confrontatie met wel even kijken of de [verdachte] thuis is.” Daarop zijn wij, verbalisanten, achter [betrok- Inleiding: de twee contra legem aan het dossier toevoeg- kene] aangelopen. Wij zagen dat hij op de OM-cassatie. Verdachte is vrijgesproken van de geheimhoudersgesprekken. Het hof heeft gang de sleutels van de deuren van de boven- het hem tenlastegelegde onder 1 (aanwezig- in de zaak [medeverdachte] vastgesteld dat ste verdiepingen pakte. Vervolgens zagen wij heid XTC-pillen), 2 (aanwezigheid hashish) en deze geheimhoudersgesprekken van het dat hij de deur op zowel de tweede als de der- 3 (voorhanden hebben munitie). bewijs moeten worden uitgesloten evenals de de etage opende. Direct na het openen van De raadsman van de verdachte heeft in hoger verklaringen van [medeverdachte] en al het- de deur op de tweede etage roken wij, verbali- beroep bepleit dat aan de vormverzuimen in geen daaruit als “fruit of the poisonous tree” santen, een wietlucht.’ de zaak van medeverdachte [medeverdachte], is voortgevloeid, te weten de resultaten van de die in hoger beroep gelijktijdig, doch niet doorzoeking van de garagebox van de ver- Hoge Raad, onder meer: gevoegd met de verdachte heeft terecht dachte op 10 maart 2008 en zijn nadien afge- 5.4. Vooropgesteld moet worden dat verden- gestaan, het gevolg verbonden dient te wor- legde verklaringen. Gelet op het rechtstreeks king van overtreding van de Wet wapens en den dat het Openbaar Ministerie niet ont- verband tussen de verdenking jegens de ver- munitie kan worden aangenomen op basis vankelijk zal worden verklaard in de vervol- dachte en een dermate ernstig vormverzuim van anoniem aan de politie verstrekte infor- ging van de verdachte. In het onderzoek jegens [medeverdachte] dat het hof als sanctie matie. Die informatie was in het onderhavige tegen [medeverdachte] zijn twee telefoonge- bewijsuitsluiting heeft toegepast, is het hof geval vervat in een melding van de Criminele sprekken tussen hem en zijn advocaat van oordeel dat ook in de zaak tegen de ver- Inlichtingen Eenheid (hierna: de CIE). (zogenoemde ‘geheimhoudersgesprekken’) dachte deze onderzoeksresultaten van het 5.5. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat opgenomen en, met machtiging van de rech- bewijs dienen te worden uitgesloten. Dat de aan deze CIE-informatie waarvan de betrouw- ter-commissaris, deels uitgewerkt in het dos- verdachte - op 10 maart 2008 geconfronteerd baarheid kennelijk niet kon worden vastge- sier terechtgekomen. Deze twee gesprekken met in zijn woning binnengetreden agenten - steld, geen redelijk vermoeden van de aanwe- hebben ten grondslag gelegen aan de aan- toestemming heeft gegeven de kelderbox te zigheid van wapens en munitie als bedoeld houding van [medeverdachte] en de door doorzoeken doet aan het voorgaande niet af. in art. 49 van de Wet wapens en munitie kan hem nadien afgelegde bekennende verklarin- Nu er overigens geen andere bewijsmiddelen worden ontleend, zodat het binnentreden in gen waarin de naam van de verdachte is voorhanden zijn, dient de verdachte te worden het perceel [a-straat 1] als onrechtmatig genoemd als degene die voor [medeverdach- vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde moet worden aangemerkt. Dat oordeel is zon- te] wapens in bewaring had. feiten.’ der nadere motivering niet begrijpelijk, mede Het hof oordeelt onder meer als volgt: ‘Evenals Het middel komt met rechts- en motiverings- in aanmerking genomen dat blijkens het de raadsman is het hof van oordeel dat in de klachten op tegen het oordeel van het hof dat hiervoor weergegeven proces-verbaal tot zaak van medeverdachte [medeverdachte] het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal doorzoeking is overgegaan nadat verbalisant sprake is van een vormverzuim waardoor een niet voor het bewijs mag worden gebezigd. [verbalisant 3] had geconstateerd dat in het belangrijk strafvorderlijk beginsel is geschon- Xpol-systeem is geregistreerd dat tegen de den. De geheimhoudersgesprekken (genum- 2386 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak Hoge Raad, onder meer: 1787 aan deze uitspraak begroot op € 95.307,57’ en heeft daartoe het volgende overwogen: 2.5.1. In zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:BY5321, NJ 2013/308 heeft de 16 september 2014, nr. 13/02961 ‘De op dit onderdeel gevorderde bedragen Hoge Raad regels geformuleerd voor de toe- (Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink, voor de rechtsbijstand die door onderschei- passing van bewijsuitsluiting als rechtsge- E.S.G.N.A.I. van de Griend) denlijk mrs. Korver, Soeteman en Julius is volg van een vormverzuim als bedoeld in art. (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, verleend, zullen worden toegewezen. Het hof 359a Sv ten aanzien van bewijsmateriaal dat strekkende tot verwerping van het beroep; ziet, anders dan door de verdediging is rechtstreeks als gevolg van een bepaald adv. mr. H.M.W. Daamen en mr. B.A.M. bepleit, geen aanleiding het liquidatietarief vormverzuim is verkregen. Mede in het licht Hendrix, beiden Maastricht; namens toe te passen, aangezien dit standaardtarief van die regels moeten aan de vaststelling een aantal benadeelde partijen is een onvoldoende recht doet aan de uitzonderlijke van rechtsgevolgen ten aanzien van de zoge- verweerschrift ingediend door mr. R. aard en omvang van deze zaak. Het hof acht noemde vruchten van dat bewijsmateriaal Korver, Amsterdam) geen der gevorderde bedragen buitensporig motiveringseisen worden gesteld zodat ook ECLI:NL:HR:2014:2668 en door de specificaties en declaraties is genoegzaam aangetoond dat deze kosten in cassatie met voldoende precisie kan worden getoetst in hoeverre dat andere bewijs- Vordering benadeelde partij: de Hoge Raad daadwerkelijk zijn gemaakt.’ materiaal telkens daadwerkelijk kan worden verschaft duidelijkheid over de mogelijk- Het middel klaagt over het oordeel van het aangemerkt als uitsluitend en rechtstreeks heid om kosten toe te wijzen die deels zijn hof dat de door de benadeelde partijen gevor- gevolg van eerder verkregen, nadien uitgeslo- gemaakt ten behoeve van benadeelde derde kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar ten bewijsmateriaal. partijen die in hun vorderingen geheel of zijn. 2.5.2. Indien het niet de verdachte is die door gedeeltelijk niet-ontvankelijk zijn ver- de niet-naleving van het voorschrift is getrof- klaard; de Hoge Raad stelt vast dat de fen in het belang dat de overtreden norm wettelijke voorschriften inzake de motive- Hoge Raad, tiende middel onder meer: beoogt te beschermen, geldt bovendien dat ring van rechterlijke uitspraken zich niet 2.3. Voor zover het middel erover klaagt dat in de te berechten zaak als regel geen rechts- uitstrekken tot de daarin opgenomen de toegewezen kosten deels zijn gemaakt ten gevolg zal behoeven te worden verbonden beslissing omtrent het bedrag der kosten behoeve van benadeelde partijen die in hun aan het verzuim (vgl. HR 19 februari 2013, noch tot de vaststelling van wat tot die kos- vorderingen geheel of gedeeltelijk niet-ont- ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308). Op ten moet worden gerekend; en de Hoge vankelijk zijn verklaard, miskent het middel dit uitgangspunt is een uitzondering aange- Raad oordeelt dat de vorderingen van de dat die enkele omstandigheid niet eraan in nomen in HR 12 januari 1999, benadeelde partijen in casu op de voet van de weg staat dat de uitspraak een beslissing ECLI:NL:HR:1999:ZD1402, NJ 1999/290, waar- art. 361 lid 3 Sv in zoverre niet-ontvankelijk dient te bevatten over de verwijzing in de in de inhoud van geheimhoudersgesprekken zullen zijn op de grond dat vorderingen ter door de benadeelde partijen gemaakte kos- tussen de medeverdachte en een door deze zake van geleden materiële schade als de ten en voorts dat die enkele omstandigheid geraadpleegde advocaat niet tot het bewijs onderhavige een onevenredige belasting niet meebrengt dat het hof gehouden was de mocht worden gebezigd in de strafzaak tegen van het strafgeding opleveren. ten behoeve van die benadeelde partijen de verdachte. In dit verband zou de rechter kunnen oordelen dat bewijsuitsluiting nood- gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk af te (Sv art. 51a e.v. en 361; BW art. 6:107) zakelijk is van een proces-verbaal van politie wijzen. Voor het overige faalt het middel omdat het voor zover daarin is gerelateerd dat de ver- Inleiding: miskent dat de wettelijke voorschriften met dachte tijdens zijn verhoor door de politie is Zaak Robert M./zaak het Hofnarretje. Ver- betrekking tot de motivering van rechterlijke geconfronteerd met de weergave van dergelij- dachte is veroordeeld tot negentien jaren uitspraken zich niet uitstrekken tot de daar- ke telefoongesprekken tussen de medever- gevangenisstraf en tbs met bevel tot verple- in opgenomen beslissing omtrent het bedrag dachte en de door die medeverdachte geraad- ging van overheidswege wegens het begaan der kosten noch tot de vaststelling van wat pleegde advocaat. van tachtig zedendelicten begaan jegens jon- tot die kosten moet worden gerekend (vgl. 2.6. Gelet op dit kader schiet de motivering ge tot zeer jonge kinderen (feiten 1 tot en HR 29 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1819, NJ van het hof – dat in dit verband niet meer met 80), alsmede wegens het bezit, versprei- 2002/123, r.o. 5.9.4). heeft vastgesteld en overwogen dan dat, kort den en vervaardigen van een enorme hoe- gezegd, gelet op het rechtstreeks verband veelheid kinderpornografie en het daarvan tussen de verdenking jegens de verdachte en een gewoonte maken (feiten 81 en 82). het ernstig vormverzuim jegens [medever- Inleiding, tweede en vijfde middel benadeelde partijen: Het vijfde middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans niet toereikend gemoti- onderzoeksresultaten van het bewijs dienen Inleiding tiende middel verdachte: te worden uitgesloten – tekort zowel wat Het hof heeft de vorderingen van de bena- woordigd door hun ouders, ingediende vor- betreft hetgeen onder 2.5.1 als ook wat deelde partijen tot schadevergoeding toege- deringen met betrekking tot de materiële betreft hetgeen onder 2.5.2 is vooropgesteld. wezen tot de bedragen genoemd in de bestre- schade niet heeft toegewezen. Het tweede 2.7. Het middel slaagt. den uitspraak, de vorderingen ter zake van middel is gericht tegen het oordeel van het immateriële schade deels toegewezen en hof dat de benadeelde partijen niet-ontvan- deels afgewezen en de benadeelde partijen kelijk zijn in hun vorderingen voor zover zij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard aanspraak maken op kosten die moeten wor- in hun vorderingen. Het hof heeft de ver- den aangemerkt als verplaatste schade in de dachte veroordeeld ‘in de door de benadeelde zin van art. 6:107 BW. partijen gemaakte en ten behoeve van de Het hof concludeert ten aanzien van de vorde- tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot ringen van de benadeelde partijen na een lan- dachte] ook in de zaak van de verdachte alle veerd, de door de kinderen, daarin vertegen- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2387 Rechtspraak 1788 in de onderhavige strafrechtelijke procedure Hoge Raad, tweede en vijfde middel benadeelde partijen onder meer: niet kunnen worden ontvangen in hun eigen 3.4. Blijkens zijn hiervoor onder 3.2 weergege- (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den vorderingen. Dit betekent geenszins dat de ven overwegingen heeft het hof onder meer Brink) verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor de vastgesteld dat de kinderen, daarin vertegen- (Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse, door de ouders in zoverre gestelde schade, woordigd door hun ouders, zich in het straf- strekkende tot vermindering van de maar dat het aan de burgerlijke rechter is om proces hebben gevoegd als benadeelde partij- opgelegde straf, tot aanvulling van het die aansprakelijkheid vast te stellen. Dit geldt en ter zake van geleden materiële schade. bestreden arrest en tot verwerping voor het zowel voor de schade die de ouders zelf heb- 3.5. Het hof heeft de vorderingen van de overige; adv. mr. R.J. Baumgardt, ben geleden als voor de kosten die zij ten benadeelde partijen tot schadevergoeding Spijkenisse) behoeve van de kinderen hebben gemaakt en toegewezen tot de bedragen genoemd in de ECLI:NL:HR:2014:2750 die als zogeheten verplaatste schade als bestreden uitspraak, de vorderingen ter zake bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk van immateriële schade deels toegewezen en Het hof heeft verzuimd in het dictum van Wetboek voor vergoeding in aanmerking zou- deels afgewezen en de benadeelde partijen de bestreden uitspraak op te nemen de den kunnen komen. Aangezien het ook bij een voor het overige niet-ontvankelijk verklaard opdracht aan Reclassering Nederland om op die bepaling gebaseerde vordering gaat om in hun vorderingen. Aldus heeft het hof ook het in art. 14d lid 2 Sr bedoelde toezicht te een vordering van de ouders uit eigen hoofde de benadeelde partijen voor zover het betreft houden en de daar bedoelde begeleiding te en niet om een vordering van de kinderen de vorderingen van de kinderen, daarin ver- bieden ter zake de aan de voorwaardelijke zelf, staat ook hier de omstandigheid dat de tegenwoordigd door hun ouders, ter zake van veroordeling verbonden voorwaarden: de ouders geen slachtoffer zijn in de zin van de geleden materiële schade niet-ontvankelijk Hoge Raad herstelt deze misslag en verstaat artikelen 51a e.v. Sv in de weg aan de ontvan- verklaard. De bestreden uitspraak bevat niet dat het hof Reclassering Nederland deze kelijkheid van hun vorderingen in zoverre. Op een motivering van deze laatstgenoemde opdracht heeft gegeven; de weliswaar grond van het hiervoor overwogene moet niet-ontvankelijkverklaring. Nu ’s hofs oor- terechte klacht over dit verzuim kan dus geconcludeerd worden dat het hof slechts deel in zoverre zonder motivering niet begrij- niet tot cassatie leiden. bevoegd is de vorderingen tot vergoeding van pelijk is, klaagt het middel daarover terecht. (Sr art. 14d) de door de kinderen geleden immateriële 3.6. Dit leidt evenwel niet tot cassatie nu schade – welke vorderingen door de ouders thans reeds vaststaat dat na verwijzing of Inleiding: als hun wettelijke vertegenwoordigers zijn terugwijzing van de zaak de vorderingen van Het eerste middel klaagt over de opgelegde ingediend – inhoudelijk te beoordelen. De toe de benadeelde partijen op de voet van art. straf. Het hof heeft in zijn arrest niet een te kennen schadevergoeding moet daardoor 361, derde lid, in verbinding met art. 415 Sv reclasseringsinstelling opdracht gegeven toe- noodzakelijkerwijs aanzienlijk lager uitvallen in zoverre niet-ontvankelijk zullen worden zicht te houden op de naleving van de voor- dan de gevorderde bedragen. Bovendien zal verklaard op de grond dat vorderingen als de waarden, waardoor de oplegging van de deels daardoor slechts in beperkte mate gebruik onderhavige een onevenredige belasting van voorwaardelijke straf ontoereikend is gemoti- kunnen worden gemaakt van de in artikel 36f het strafgeding opleveren. Immers, het hof veerd. Het hof heeft immers als algemene lid 6 Sr voorziene voorschotregeling. Het hof dat na verwijzing of terugwijzing op de vor- voorwaarde aan de deels voorwaardelijke kan zich voorstellen dat dit als teleurstellend deringen van de benadeelde partijen dient te straf verbonden dat verdachte medewerking en frustrerend zal worden ervaren door de beslissen, zou dan per benadeelde partij per zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, ouders en anderen, temeer nu ook het hof van onderdeel van de gevorderde vergoeding ter maar deze algemene voorwaarde komt in het oordeel is dat de ouders in de ruime zin van zake van geleden materiële schade moeten luchtledige te hangen als er geen reclasse- het woord als slachtoffers van de bewezen vaststellen of het betreft schade van het kind ringstoezicht is gelast. verklaarde feiten moeten worden beschouwd. die als rechtstreekse schade in de zin van art. Dat neemt echter niet weg dat het hof gehou- 51f, eerste lid, Sv is aan te merken, dan wel Hoge Raad, onder meer: den is tot toepassing van de thans geldende, verplaatste schade in de zin van art. 6:107 2.3. Gelet op de aan de voorwaardelijke ver- beperkte opvatting van slachtofferschap in BW of schade van de ouder(s) zelf. In redelijk- oordeling verbonden voorwaarden heeft het het Wetboek van Strafvordering. heid kan niet anders worden geoordeeld dan hof kennelijk Reclassering Nederland Art. 361 lid 3 Sv luidt: ‘Indien behandeling dat dit – in deze zaak – een onevenredige opdracht willen geven het in art. 14d, tweede van de vordering van de benadeelde partij belasting van het strafgeding oplevert. lid, Sr bedoelde toezicht te houden en de naar het oordeel van de rechtbank een 3.7. Op diezelfde grond dat die vaststelling daar bedoelde begeleiding te bieden, maar onevenredige belasting van het strafgeding een onevenredige belasting van het strafge- heeft het verzuimd deze opdracht in het dic- oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de ding zou opleveren, kan ook het tweede mid- tum van de bestreden uitspraak op te verdachte of op vordering van de officier van del – dat is gericht tegen het oordeel van het nemen. De Hoge Raad herstelt deze misslag justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de hof dat de benadeelde partijen niet-ontvanke- en zal verstaan dat het hof Reclassering vordering in het geheel of ten dele niet ont- lijk zijn in hun vorderingen voor zover zij aan- Nederland deze opdracht heeft gegeven. Het vankelijk is en dat de benadeelde partij haar spraak maken op kosten die moeten worden middel klaagt weliswaar terecht over dit ver- vordering, of het deel van de vordering dat aangemerkt als verplaatste schade in de zin zuim, maar kan dus niet tot cassatie leiden. niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke van art. 6:107 BW – niet tot cassatie leiden. ge uiteenzetting daarover het volgende: Slotsom[.] Het voorgaande brengt mee dat ouders rechter kan aanbrengen.’ 2388 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 16 september 2014, nr. 12/04833 Rechtspraak Raad van State schrift ontbreekt, is een orgaan van een pri- Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. vaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel College van Beroep voor het bedrijfsleven Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam geen bestuursorgaan. Bij organen van pri- Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. bij de directie bestuursrechtspraak van de vaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en Raad van State. Volledige versies van deze uitkeringen of op geld waardeerbare voorzie- mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi- uitspraken zijn te vinden op www.raad- ningen aan derden verstrekken, kan zich teur bij het College. vanstate.nl. evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursor- 1789 gaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aan- 1790 hef en onder b, van de Awb zijn. Deze uitzondering doet zich voor als aan twee 10 september 2014, nr. 13/1691 WW 17 september 2014, nr. 201304908/1/A2 cumulatieve vereisten is voldaan. (Mrs. Rottier, Van Dun, Lan- (Mrs. Polak, Slump, Simons, Verheij, Het eerste vereiste is dat de inhoudelijke cri- ge) ECLI:NL:CRVB:2014:3087 Van Zutphen) teria voor het verstrekken van geldelijke uit- ECLI:NL:RVS:2014:3379 keringen of voorzieningen in beslissende Appellant kon betaling op zijn rekening mate worden bepaald door een of meer rechtsgeldig weigeren door terugbetaling Rechtspraak over begrip bestuursorgaan bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, van hetgeen waarmee hij is verrijkt, zijnde verduidelijkt. eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb de nabetalingen. Dat heeft appellant niet (hierna: het inhoudelijke vereiste). Dat gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de bestuursorgaan of die bestuursorganen hoe- storting door het UWV op de rechtsgeldig ven geen zeggenschap te hebben over een uitgesloten rekening [rekeningnummer 1] Uitspraak op het hoger beroep van: het beslissing over een verstrekking in een indi- van appellant toch als nakoming van de bestuur van de Stichting bevordering kwali- vidueel geval. verbintenis tot betaling van een geldsom teit leefomgeving Schipholregio, gevestigd te Het tweede vereiste is dat de verstrekking aangemerkt kan worden. Schiphol-Oost, gemeente Haarlemmermeer, van deze uitkeringen of voorzieningen in appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank overwegende mate, dat wil zeggen in begin- Noord-Holland van 19 april 2013 in zaak nr. sel voor twee derden of meer, wordt gefinan- 12/4740 in het geding tussen: [wederpartij] cierd door een of meer bestuursorganen als Overwegingen en het bestuur. bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en 3.3.1. In bestreden besluit 2 is het volgende (…) onder a, van de Awb (hierna: het financiële opgenomen: 1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb vereiste). ‘Rekeningnummer wordt onder bestuursorgaan verstaan: Verder geldt dat het bestuursorgaan dat of de De uitkering wordt overgemaakt op IBAN- a. een orgaan van een rechtspersoon die bestuursorganen die in beslissende mate de rekeningnummer [rekeningnummer 1] (…). Is krachtens publiekrecht is ingesteld, of criteria bepalen in de zin van het inhoudelij- dit rekeningnummer niet juist, neem dan zo b. een ander persoon of college, met enig ke vereiste, niet noodzakelijkerwijs dezelfde spoedig mogelijk contact met ons op.’ openbaar gezag bekleed. hoeven te zijn als het bestuursorgaan dat of 3.3.2. Bij brief van 14 augustus 2012, via fax (…) de bestuursorganen die de verstrekking in op die dag verzonden, heeft appellant een 5.1. Het begrip ‘bestuursorgaan’ is een cen- overwegende mate financieren in de zin van nieuw rekeningnummer doorgegeven aan traal begrip in het bestuursrecht. Het is daar- het financiële vereiste. het UWV: [rekeningnummer 2] ([rekening- om van belang dat duidelijkheid bestaat over Overigens heeft hetgeen hiervoor is overwo- nummer 2]). de vraag wanneer een orgaan van een pri- gen geen betekenis voor de specifieke wijze 3.3.3. Op, dan wel na 21 augustus 2012 heeft vaatrechtelijke rechtspersoon, zoals in dit waarop het begrip bestuursorgaan, in ver- het UWV twee nabetalingen verricht aan geval het bestuur van de stichting, dient te band met het begrip ‘openbare dienst’ in arti- appellant, zijnde de WW-uitkering over de worden aangemerkt als een bestuursorgaan kel 1 van de Ambtenarenwet, in de ambtena- periode van 23 maart 2011 tot 20 januari in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en renrechtspraak wordt gehanteerd. 2012 ter hoogte van € 9 697,28 bruto en het onder b, van de Awb. De Afdeling ziet in de 5.2. De Afdeling is, in navolging van de con- vakantiegeld over voornoemde periode ter uitspraak van de rechtbank, het betoog van clusie van de staatsraad advocaat-generaal, hoogte van € 651,18 bruto. Het UWV heeft het bestuur en de conclusie van de staats- verder van oordeel dat de uitoefening van deze bedragen overgemaakt op het (bij het raad advocaat-generaal aanleiding haar een overheids- of publieke taak geen zelf- UWV bekende) rekeningnummer [rekening- rechtspraak over dit onderwerp als volgt te standig, van de onder 5.1. geformuleerde cri- nummer 1] ([rekeningnummer 1]). verduidelijken. teria, te onderscheiden vereiste is om een 3.3.4. Appellant heeft de rechtbank medege- Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, aanhef en orgaan van een privaatrechtelijke rechtsper- deeld dat het intrekken van het beroep (nog) onder b, van de Awb is een orgaan van een soon als bestuursorgaan in de zin van artikel niet aan de orde is, omdat het UWV, door de privaatrechtelijke rechtspersoon een 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb nabetaling niet te verrichten op de rekening bestuursorgaan als dat orgaan met openbaar aan te merken. Uit de inhoudelijke en finan- [rekeningnummer 2], niet bevrijdend heeft gezag is bekleed. Daarvoor is bepalend of aan ciële band tussen (een orgaan van) een pri- betaald aan hem. dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegd- vaatrechtelijke rechtspersoon en een of meer 3.3.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de heid tot het eenzijdig bepalen van de rechts- bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, rechtbank het beroep van appellant tegen positie van andere rechtssubjecten is toege- eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk ver- kend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts volgt immers dat deze bestuursorganen een klaard omdat het UWV dit besluit niet heeft bij wettelijk voorschrift worden toegekend. bepaalde taak aan zich hebben getrokken. gehandhaafd en betrokkene geen belang Als een daartoe strekkend wettelijk voor- (…) meer heeft bij een behandeling van zijn (Awb art. 1:1) (Awb art. 4:89 lid 1; BW art. 6:114 lid 1) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2389 Rechtspraak 1791 beroep tegen dit besluit. De rechtbank heeft schuldeiser de betaling op die rekening niet het beroep van appellant tegen bestreden rechtsgeldig weigert. De schuldeiser zal, besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft indien het bedrag toch volledig of ten dele te 16 september 2014, nr. 13/2692 WWB, de rechtbank overwogen dat het UWV bevrij- zijner beschikking is gekomen, de betaling (Mrs. Korte, Hillen, Hink) dend heeft betaald, nu de uitkering is op zijn rekening in beginsel slechts kunnen ECLI:NL:CRVB:2014:3095 betaald op het door appellant in zijn aan- weigeren met terugbetaling van hetgeen vraagformulier opgegeven rekeningnummer waarmee hij aldus is verrijkt. Uitleg overgangsrecht Wet aanpassing en niet gebleken is dat appellant vóór 13 5.5. Artikel 4:89, eerste lid, van de Awb - gele- bestuursprocesrecht augustus 2012 bij het UWV een ander reke- zen in samenhang met artikel 6:114 van het ningnummer heeft doorgegeven. De recht- BW - brengt tot uitdrukking dat een schuldei- bank heeft overwogen dat overigens niet ser een (of meer van zijn) rekening(en) mag gesteld is dat de rekening waarop de uitke- uitsluiten van girale betaling. De in 3.3.2 Overwegingen ring is gestort niet van appellant zou zijn. genoemde brief van 14 augustus 2012 van 4.1. Ter zitting heeft appellant de primaire 4.1. Appellant heeft zich in hoger beroep appellant kan niet anders worden gelezen dan grond van zijn hoger beroep ingetrokken. tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor dat appellant betaling op rekening [rekening- Daarmee is gegeven dat het bestreden besluit zover daarbij het beroep tegen bestreden nummer 1] heeft uitgesloten. Verder staat aan een motiveringsgebrek lijdt. Tussen par- besluit 2 ongegrond is verklaard. Appellant vast dat het UWV, door op of na 21 augustus tijen is niet in geschil dat het bestreden heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het 2012 toch te betalen op rekeningnummer besluit niet in stand gelaten kan worden met UWV niet bevrijdend heeft betaald, door in [rekeningnummer 1], niet heeft betaald op de toepassing van artikel 6:22 (oud) van de Awb. strijd met artikel 4:89, eerste lid, van de Alge- daartoe door appellant bestemde rekening. In geschil is daarom nog slechts of het mene wet bestuursrecht (Awb) op een niet 5.6. Uit door het UWV ingestuurde stukken is bestreden besluit met toepassing van artikel door appellant aangewezen rekening te beta- gebleken dat de rekening met nummer [reke- 6:22 (nieuw) van de Awb in stand kan worden len. ningnummer 1] ten tijde van de nabetalin- gelaten. 4.2. Het UWV heeft bevestiging van de aange- gen op naam van appellant stond. Onweer- 4.2. Bij Wet van 20 december 2012 tot wijzi- vallen uitspraak bepleit. sproken is dat de op rekeningnummer ging van de Algemene wet bestuursrecht en 5. De Raad komt tot de volgende beoordeling. [rekeningnummer 1] gedane nabetalingen aanverwante wetten met het oog op enige 5.1. Ingevolge artikel 4:89, eerste lid, van de niet retour zijn gekomen. verbeteringen en vereenvoudigingen van het Awb, geschiedt betaling, tenzij bij wettelijk 5.7. Op 22 november 2013 heeft de Raad bestuursprocesrecht (Wet aanpassing voorschrift anders is bepaald, door bijschrij- appellant verzocht gemotiveerd mede te bestuursprocesrecht) (Stb. 2012, 682) is arti- ving op een daartoe door de schuldeiser delen of het bedrag van de op rekeningnum- kel 6:22 van de Awb gewijzigd. Deze wijziging bestemde bankrekening. mer [rekeningnummer 1] gedane nabetalin- is in werking getreden op 1 januari 2013. 5.2. Ingevolge artikel 6:114, eerste lid, van het gen te zijner beschikking is gekomen. In de Sindsdien luidt deze bepaling volgt: Burgerlijk Wetboek (BW), kan de schuldenaar, reactie van 18 december 2013 heeft appel- ‘Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of indien in een land waar de betaling moet of lant gesteld dat het duidelijk is dat het beroep is ingesteld, kan, ondanks schending mag geschieden ten name van de schuldeiser bedrag van de nabetalingen niet te zijner van een geschreven of ongeschreven rechts- een rekening, bestemd voor girale betaling, beschikking is gekomen. regel of algemeen rechtsbeginsel, door het bestaat, de verbintenis voldoen door het ver- 5.8. Appellant heeft dit weliswaar gesteld, orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist schuldigde bedrag op die rekening te doen maar hij heeft noch met de brief van 18 in stand worden gelaten indien aannemelijk bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op december 2013 noch met andere stukken is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn die rekening geldig heeft uitgesloten. toegelicht waarom het bedrag van de nabeta- benadeeld.’ 5.3. Artikel 4:89 van de Awb, opgenomen in lingen niet te zijner beschikking is gekomen. 4.3. Onderdeel van C van de Wet aanpassing titel 4.4 (Bestuursrechtelijke geldschulden), is Dit had wel op zijn weg gelegen, nu hij niet bestuursprocesrecht (WAB) bevat de ingevoegd bij de Vierde tranche Algemene heeft betwist dat rekening met nummer overgangs- en slotbepalingen van deze wet. wet bestuursrecht en in werking getreden op [rekeningnummer 1] op zijn naam stond. Artikel 1 van dit onderdeel luidt als volgt: 1 juli 2009. In de memorie van toelichting bij Daarom is niet aannemelijk geworden dat de ‘1. Het recht zoals dit gold voor het tijdstip die wet is vermeld dat mag worden verwacht nabetalingen niet te zijner beschikking zijn van inwerkingtreding van deze wet blijft van dat de bestuursrechter de jurisprudentie van gekomen. Onder verwijzing naar het in 5.4 toepassing op: de burgerlijke rechter met betrekking tot de genoemde arrest van de Hoge Raad brengt a. bezwaar of beroep tegen een voor dat tijd- bepalingen van het BW waarvan artikelen dit mee dat appellant betaling op zijn reke- stip bekendgemaakt besluit; van titel 4.4 zijn afgeleid of waarnaar de Awb ning rechtsgeldig kon weigeren door terugbe- b. hoger beroep, verzet of beroep in cassatie verwijst, zoveel mogelijk zal volgen (Kamer- taling van hetgeen waarmee hij is verrijkt, tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakte stukken II 2003/04, 29702, 3, p. 16). Artikel zijnde de nabetalingen. Dat heeft appellant uitspraak; 4:89, eerste lid, van de Awb zal worden uitge- niet gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de c. een verzoek om herziening van een voor legd met inachtneming van de jurispruden- storting door het UWV op de rechtsgeldig dat tijdstip bekendgemaakte uitspraak; tie van de burgerlijke rechter met betrekking uitgesloten rekening [rekeningnummer 1] 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toe- tot artikel 6:114 van het BW. van appellant toch als nakoming van de ver- passing op een verzoek om voorlopige voor- 5.4. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 bintenis tot betaling van een geldsom aange- ziening. februari 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZC2295) merkt kan worden. Daarmee heeft het UWV, 3. Het oude recht blijft van toepassing op het volgt dat storting door de schuldenaar op zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, hoger beroep, indien: een rechtsgeldig uitgesloten rekening van de bevrijdend betaald. a. dat recht ingevolge het eerste lid van toe- (Awb art 6:22; WAB Onderdeel C art. 1) schuldeiser toch als nakoming van de verbin- passing is op het beroep, tenis aangemerkt kan worden, indien de b. ingevolge dat recht hoger beroep kon wor- 2390 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Rechtspraak den ingesteld, en over de hele linie het oude recht te laten gel- Overwegingen c. toepassing van het nieuwe recht zou leiden den, dus niet alleen wat betreft de mogelijk- 4.1. Voorop moet worden gesteld dat tussen tot het vervallen van de mogelijkheid om heid om hoger beroep in te stellen. Ook het partijen in hoger beroep slechts in geschil is hoger beroep in te stellen. vierde lid bevat een uitzondering op de of de SVB met ingang van een eerder gelegen 4. Indien artikel 8:69a van de Algemene wet hoofdregel dat het nieuwe recht geldt voor datum dan 1 december 2010 een ouderdoms- bestuursrecht ingevolge het eerste lid niet het hoger beroep als voor het beroep in eer- pensioen ingevolge de AOW aan appellant van toepassing is op het beroep, is het artikel ste aanleg nog het oude recht gold maar de had moeten toekennen. evenmin van toepassing op het hoger uitspraak in dat beroep is bekendgemaakt na 4.2. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de beroep.’ inwerkingtreding van deze wet. Het vierde lid AOW wordt het ouderdomspensioen op aan- 4.4. In de memorie van toelichting op de regelt dat als het relativiteitsvereiste (artikel vraag toegekend. In het tweede lid van dit WAB (Kamerstukken II 2009/10, 32450, 3, p. 8:69a Awb) ingevolge het eerste lid niet geldt artikel is bepaald dat de SVB bevoegd is het 75) is over het overgangsrecht het volgende in beroep, het evenmin geldt in hoger ouderdomspensioen ambtshalve toe te ken- opgemerkt over artikel 1 van onderdeel C. beroep, ook als de uitspraak van de recht- nen. De SVB heeft in de Beleidsregels SVB ‘Dit artikel bevat het overgangsrecht. Geko- bank dateert van na inwerkingtreding van omschreven dat van deze bevoegdheid zen is voor eerbiedigende werking. Het nieu- deze wet. Deze overgangsregeling is inhoude- slechts gebruik wordt gemaakt ten aanzien we recht is niet van toepassing op op het lijk gelijk aan die in artikel 5.3 van de Crisis- van personen die in het buitenland wonen tijdstip van inwerkingtreding aanhangige en herstelwet.’ en als reeds een uitkeringsrelatie met die bezwaar- en beroepsprocedures tegen pri- 4.6. In dit geval is het bestreden besluit geno- persoon of diens partner bestaat. De Raad maire besluiten – dus: besluiten waartegen men voor de inwerkingtreding van de WAB en heeft in de uitspraak van 21 december 2012 geen bezwaar is gemaakt of administratief is de aangevallen uitspraak gedaan na de (ECLI:NL:CRVB:2012:BY7870) dit beleid reeds beroep is ingesteld – die vóór dat tijdstip zijn inwerkingtreding van die wet. Artikel 1 van onderschreven. Appellant voldoet niet aan de bekendgemaakt, en evenmin op op het tijd- Onder C van die wet brengt, gelet op de hier- in het beleid gestelde voorwaarden. Dit bete- stip van inwerkingtreding aanhangige hoger- voor weergegeven onderdelen van de geschie- kent dat de SVB niet gehouden was het beroepsprocedures tegen uitspraken die vóór denis van de totstandkoming daarvan, met ouderdomspensioen ambtshalve toe te ken- dit tijdstip zijn bekendgemaakt. In plaats zich dat artikel 6:22 (nieuw) van de Awb op nen aan appellant. daarvan blijft het oude recht van toepassing. het beroep tegen het bestreden besluit niet 4.3. Op grond van artikel 16, tweede lid, eer- Maar indien na de inwerkingtreding van van toepassing was. De rechtbank heeft daar- ste volzin van de AOW kan het ouderdoms- deze wet wordt beslist op een bezwaarschrift om terecht die bepaling niet toegepast. Dat pensioen niet vroeger ingaan dan één jaar of een administratief beroepschrift tegen gelet op artikel 1 van Onderdeel C van de WAB voor de eerste dag van de maand waarin de een voordien bekendgemaakt primair op het hoger beroep tegen de aangevallen aanvraag werd ingediend. In bijzondere besluit, is op het beroep bij de bestuursrech- uitspraak artikel 6:22 (nieuw) van de Awb wel gevallen kan de SVB hiervan afwijken. Vol- ter tegen de beslissing op bezwaar of admi- van toepassing is, maakt de beslissing van de gens de in de rechtspraak aanvaarde uitleg nistratief beroep het nieuwe recht van toe- rechtbank om deze bepaling ten aanzien van van de SVB is onder meer sprake van een passing. Evenzo is het nieuwe recht van het bestreden besluit niet toe te passen, niet bijzonder geval: toepassing op het hoger beroep tegen een onjuist. Met het uitgangspunt van de eerbiedi- - indien de belanghebbende door een niet uitspraak van de rechtbank die na inwerking- gende werking is onverenigbaar dat door het aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat treding van deze wet is bekendgemaakt, ook instellen van hoger beroep bereikt zou kun- was tijdig een aanvraag in te dienen of te als deze uitspraak betrekking heeft op een nen worden dat aan dat artikel 1, eerste lid, laten indienen; besluit dat voordien is bekendgemaakt.’ onder a, van onderdeel C van de WAB geen - indien de belanghebbende onbekend was 4.5. Bij Nota van wijziging is artikel 1 van betekenis meer zou toekomen en dat het met zijn mogelijke recht op uitkering en Onderdeel C van de WAB gewijzigd, onder bestreden besluit in hoger beroep naar ander deze onbekendheid verschoonbaar was. meer met aanvulling van het derde lid van recht beoordeeld zou moeten worden dan in Wanneer is vastgesteld dat sprake is van een dat artikel. In de toelichting op de Nota van eerste aanleg. Daarom faalt het hoger beroep bijzonder geval maakt de SVB van de bevoegd- Wijziging (Kamerstukken II 2010/11, 32450, 8, en komt de aangevallen uitspraak voor beves- heid de uitkering met een terugwerkende p. 69) is over artikel 1 nog het volgende opge- tiging in aanmerking. kracht van meer dan één jaar toe te kennen merkt: ‘Uit het eerste lid volgt dat het nieuwe recht van toepassing is op het hoger beroep tegen eerst gebruik wanneer en voor zover sprake is 1792 een uitspraak van de rechtbank die na inwer- van hardheid. Daarvan is - kort samengevat sprake als het netto inkomen van de betrokkene, door het niet tijdig aanvragen van het kingtreding van deze wet is bekendgemaakt, 19 september 2014, nr. 13/2079 AOW ouderdomspensioen, onder de voor hem gel- ook als deze uitspraak betrekking heeft op (Mrs. Van der Kade, De Vries, Akkerman) dende minimumnorm is gedaald. een besluit dat voordien is bekendgemaakt ECLI:NL:CRVB:2014:3075 4.4. Namens appellant is aangevoerd dat in en de uitspraak dus is gedaan (ingevolge het zijn geval sprake is van een bijzonder geval eerste lid, onder a) met toepassing van het De vraag of de toekenning van het ouder- omdat gedurende een geruime tijd sprake is oude recht. In afwijking daarvan regelt het domspensioen met een terugwerkende geweest van hardheid als hiervoor omschre- derde lid dat het oude recht van toepassing kracht van een jaar een ongerechtvaardigde ven. Dit standpunt wordt niet onderschreven. blijft op het hoger beroep als het beroep in inbreuk vormt op het eigendomsrecht van Nu appellant er tot december 2011 bewust eerste aanleg is behandeld op grond van het appellant, wordt ontkennend beantwoord. voor heeft gekozen om in verband met fisca- oude recht en het nieuwe recht zou leiden le aspecten voorlopig nog geen aanvraag tot het vervallen van de mogelijkheid om (AOW art. 16 lid 2; Eerste Protocol EVRM voor een ouderdomspensioen in te dienen hoger beroep in te stellen. Eenvoudshalve is art. 1) bij de SVB, is zeker geen sprake van een bij- ervoor gekozen om in een dergelijk geval zonder geval als hiervoor omschreven. Voorts NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2391 Rechtspraak kan alleen financiële hardheid niet aange- Volgens vaste rechtspraak van de Raad ontnomen om mondeling nadere duidelijk- merkt worden als een bijzonder geval. bestaat in geval van een ongegrond beroep heid te geven over de vordering, slaagt even- 4.5. Het enkele feit dat appellant van enkele aanleiding om het bestuursorgaan te ver- min. Primair behoort een besluit steeds pensioenfondsen wel met een verdergaande oordelen in de proceskosten die een andere deugdelijk gemotiveerd te zijn zodat het terugwerkende kracht dan één jaar pensioen- partij heeft moeten maken, indien die geen nadere uitleg behoeft. Voorts heeft betalingen heeft ontvangen, kan niet tot de andere partij heeft moeten procederen om betrokkene onweersproken ter zitting gesteld conclusie leiden dat het door de SVB gehan- een deugdelijke motivering van het besluit dat in onderling overleg is besloten af te zien teerde beleid ten aanzien van de toepassing te krijgen. Die situatie doet zich hier voor. van een hoorzitting omdat partijen al diverse malen hadden gesproken over de vordering van artikel 16, tweede lid, van de AOW, kennelijk onredelijk is. Daarbij wordt erop gewezen (Awb art. 8:75) zonder dat dit voor betrokkene had geleid tot een beter begrip van de wijze waarop de vor- dat sprake is van onvergelijkbare situaties nu de uitbetaling van private pensioenen geba- Overwegingen dering was samengesteld. Onder deze seerd is op een andere wet- en regelgeving 4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat uit omstandigheden mocht betrokkene ervan dan de AOW en nu private pensioenen geba- artikel 8:74, tweede lid, en artikel 8:75 van de uitgaan dat een hoorzitting evenmin tot een seerd zijn op hetgeen een betrokkene per- Algemene wet bestuursrecht volgt dat de beter begrip zou leiden. soonlijk heeft bijgedragen aan dat pensioen- rechtbank, ook ingeval zij het beroep tegen 4.5. Het voorgaande betekent dat het hoger fonds, terwijl het AOW-ouderdomspensioen is het bestreden besluit ongegrond heeft ver- beroep faalt, zodat de aangevallen uitspraak gebaseerd op een omslagstelsel en gefinan- klaard en het bestreden besluit in stand moet worden bevestigd, voor zover aange- cierd wordt uit de algemene middelen. heeft gelaten, kan besluiten dat het bestuurs- vochten. 4.6. De vraag of de toekenning van het ouder- orgaan het betaalde griffierecht geheel of domspensioen met een terugwerkende kracht gedeeltelijk dient te vergoeden en een partij van een jaar een ongerechtvaardigde inbreuk kan veroordelen in de proceskosten van de vormt op het eigendomsrecht van appellant, andere partij. Volgens vaste rechtspraak van College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt ontkennend beantwoord. Weliswaar kan de Raad bestaat in geval van een ongegrond Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. een toegekend recht op AOW-pensioen als beroep aanleiding om het bestuursorgaan te J.M.M. Bancken, auditeur bij het College. eigendom in de zin van artikel 1 van het Eer- veroordelen in de proceskosten die een ande- ste Protocol worden beschouwd, maar hier is re partij heeft moeten maken, indien die geen sprake van ontneming van een bestaand andere partij heeft moeten procederen om recht. Appellant kon slechts een legitieme ver- een deugdelijke motivering van het besluit te wachting hebben dat hij met ingang van zijn krijgen. Die situatie doet zich hier voor. 7 mei 2014, nrs. 11/392, 11/393, 11/414 en 65ste verjaardag recht zou hebben op dit 4.2. De rechtbank heeft in de aangevallen 11/415 AOW-pensioen, voor zover voldaan was aan de uitspraak, onder uitdrukkelijke verwijzing (Mrs. Eggeraat, Van der Ham en Bolt) voorwaarde van het doen van een tijdige aan- naar het verhandelde ter zitting, geoordeeld ECLI:NL:CBB:2014:163 vraag, zoals in de wet omschreven. Voor zover dat de aan het bestreden besluit ten grond- aangenomen zou moeten worden dat wel slag liggende berekening van het terug te ACM legt boete op wegens misleiding sprake is van een eigendomsrecht dan moet vorderen bedrag juist is, zodat het besluit op van de consument bij de aankoop van vastgesteld worden dat de inbreuk daarop is juiste gronden is genomen. Naar het oordeel een keuken. voorzien bij wet in artikel 16, tweede lid, van van de Raad heeft de rechtbank daarbij ech- de AOW en dat die inbreuk gerechtvaardigd is ter tevens en terecht overwogen dat appel- (Hoger beroep ingesteld door twee keuken- te achten, gelet op de grote beleidsvrijheid die lant in het bestreden besluit niet in staat is bedrijven en door ACM vs. uitspraken van de wetgever in het algemeen wordt geboden geweest de berekening inzichtelijk te maken Rechtbank Rotterdam van 14 april 2011, ten aanzien van sociaaleconomische wetge- voor betrokkene. In het bestreden besluit ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1281 en BQ1295) ving. Niet valt in te zien dat het de wetgever ontbreekt immers een deugdelijke redene- niet vrij zou staan om een uitkering slechts ring die verklaart hoe de in drie tabellen in Twee keukenbedrijven verkopen keukens toe te kennen met een terugwerkende kracht het bestreden besluit opgenomen bedragen vanuit vestigingen door heel Nederland. De van één jaar voorafgaande aan de aanvraag, leiden tot het terug te vorderen bedrag. bedrijven zijn aangesloten bij de Centrale waarbij voor bijzondere gevallen een langere 4.3. Dat de rechtbank, na de uitleg van appel- Branchevereniging Wonen (CBW) en hante- terugwerkende kracht kan worden toegepast, lant ter zitting, heeft geoordeeld dat het ren de algemene voorwaarden van de CBW. en dat artikel 1 van het Eerste Protocol zich teruggevorderde bedrag, zoals vermeld in het Ingevolge artikel 5 van de CBW-voorwaarden daartegen zou verzetten. bestreden besluit, juist is en dat betrokkene kan de ondernemer een aanbetaling van de 4.7. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en tegen dat oordeel geen hoger beroep heeft consument vragen van maximaal 15%. Inge- met 4.6 is overwogen vloeit voort dat het ingesteld, neemt niet weg dat uit hetgeen is volge artikel 11, eerste lid, CBW-voorwaarden hoger beroep niet slaagt en dat de aangeval- overwogen in 4.2 volgt dat betrokkene heeft geschiedt elke overeenkomst van koop en len uitspraak voor bevestiging in aanmer- moeten procederen om een deugdelijke, voor verkoop onder de algemene conditie: contan- king komt. de lezer begrijpelijke, motivering van het te betaling netto bij aflevering. Contante bestreden besluit te krijgen. Dat zij werd bij- betaling omvat ook bijschrijving van het ver- gestaan door een professionele rechtshulp- schuldigde bedrag op een door de onderne- verlener maakt dit niet anders. mer aangegeven bank- of girorekening op het 4.4. De beroepsgrond van appellant dat tijdstip van aflevering of betaling door mid- 24 september 2014, nr. 13/190 WMO, betrokkene, door geen gebruik te maken van del van door banken erkende vormen van (Mrs. Van Male, Wagner, Van Zeben-de Vries) de mogelijkheid om in bezwaar op een hoor- elektronisch betalen. ECLI:NL:CRVB:2014:3123 zitting te worden gehoord, hem de kans heeft In artikel 8.8 Wet handhaving consumenten- 1793 2392 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 1794 Rechtspraak bescherming (Whc) is bepaald dat een han- concreet en kenbaar is. In dit verband voeren en onder b BW en dat de keukenondernemin- delaar de bepalingen van afdeling 3A van zij aan dat de rechtbank heeft overwogen dat gen hieraan gebonden zijn. Het College acht Titel 3 van Boek 6 van het BW in acht neemt. de CBW-voorwaarden niet te verplichting de norm in artikel 11, eerste lid, CBW-voor- Daartoe behoort onder meer artikel 6:193c, bevatten om de consument nadrukkelijk de waarden kenbaar en voldoende concreet. Het tweede lid, aanhef en onder b, waarin is mogelijkheid te bieden om eerst bij afleve- College is met de rechtbank van oordeel dat bepaald dat een handelspraktijk misleidend ring te betalen of die mogelijkheid actief de consument ingevolge deze norm pas bij is indien de handelaar een verplichting die is naar de consument te communiceren of te aflevering van de keuken behoeft te betalen. opgenomen in een gedragscode niet nakomt stimuleren. Volgens de rechtbank is de norm De CBW-deelnemers mogen de consument voor zover de verplichting concreet en ken- dat uitgangspunt dient te zijn dat de keuken- niet verplichten dat overboekingen of beta- baar is, en de handelaar aangeeft dat hij aan ondernemingen met de consument overeen- lingsopdrachten meerdere dagen voor afleve- die gedragscode gebonden is, waardoor de komen dat deze eerst bij aflevering betaalt ring van de keuken worden gedaan of gege- gemiddelde consument een besluit over een en dat afwijking daarvan uitzondering dient ven. In de verkoopformulieren die door de overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij te zien. Volgens de rechtbank is die norm keukenondernemingen werden gehanteerd is anders niet had genomen. overtreden. De keukenondernemingen zijn echter directief gesteld dat het volledige aan- De keukenbedrijven hebben gebruik gemaakt van mening dat niet vast te stellen is wan- koopbedrag 10/12 dan wel 5 werkdagen voor van voorbedrukte orderbonnen/standaard neer de door de rechtbank geformuleerde levering van de keuken door de koper wordt koopovereenkomsten waarin onder het kopje norm is geschonden, aangezien nergens is overgeboekt op de bankrekening van de ‘Betalingsvoorwaarden’ de volgende beta- terug te vinden in welk percentage van de onderneming. Dit verdraagt zich naar het lingsmogelijkheden worden genoemd: gevallen van het door de rechtbank bedoelde oordeel van het College niet met de norm ‘ - het volledige aankoopbedrag wordt uiter- uitgangspunt mag worden afgeweken. De van artikel 11, eerste lid, van de CBW-voor- lijk tien werkdagen per bank/12 werkdagen keukenondernemingen wijzen erop dat de waarden. Vast is komen te staan dat door (de per giro voor levering bijgeschreven op ons consument het recht heeft om de koopsom verkopers van) de keukenondernemingen in bank- of gironummer. Vier weken voor uitle- eerst bij aflevering te betalen en dat tegelij- beginsel conform de betalingsvoorwaarden vering ontvangt U een brief met nadere gege- kertijd van de consument mag worden ver- in de hiervoor aangehaalde voorbedrukte vens; langd dat uiterlijk bij de aflevering de volledi- verkoopovereenkomsten werd gehandeld en - het volledige aankoopbedrag wordt uiterlijk ge koopprijs is betaald. Volgens de dat dit hun vaste praktijk was. De keukenon- vijf werkdagen voor levering telefonisch of keukenondernemingen heeft de rechtbank dernemingen hebben er derhalve voor geko- via internetbankieren overgeboekt op ons ten onrechte overwogen dat op hen de ver- zen om een vaste praktijk te hanteren die bankrekeningnummer. Vier weken voor uitle- plichting rust om slechts bij uitzondering afwijkt van de norm van artikel 11, eerste lid, vering ontvangt U een brief met nadere gege- met de consument overeen te komen dat van de CBW-voorwaarden. Hiermee is overtre- vens; deze voorafgaand aan de aflevering betaalt. ding van artikel 8.8 Whc in samenhang met Let op “geen geld geen keuken”. Alle huidige Gelet op de bedragen die met de aanschaf artikel 6:193c, tweede lid, BW een gegeven. en toekomstige acties zijn verrekend.’ van een keuken in de regel zijn gemoeid, Zelfs indien, zoals ter zitting namens de bei- Bij besluiten van 19 november 2009 heeft de wenst de consument in de meeste gevallen de ondernemingen is gesteld, in 40% van de consumentenautoriteit (ACM) vastgesteld dat liever vooraf te betalen, aldus de keukenon- gevallen contant op het tijdstip van afleve- de beide keukenbedrijven artikel 8.8 Whc in dernemingen. Zij stellen voorts dat betaling ring zou zijn betaald, maakt dat naar het oor- samenhang met artikel 6:193c, tweede lid, door de consument enkele dagen vooraf- deel van het College niet dat daarmee geen aanhef en onder b, BW hebben overtreden gaand aan de levering niet kan worden sprake meer is van overtreding van voor- door zich niet te houden aan de CBW-voor- beschouwd als een betaling voorafgaand aan noemde bepalingen. Bij meer dan de helft waarden. Voor deze overtreding heeft ACM de aflevering, doch dient te worden aange- van de verkopen werd immers een van arti- aan elk van deze keukenbedrijven een boete merkt als een contante betaling netto bij kel 11, eerste lid, voornoemd afwijkende opgelegd van € 110 000. aflevering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, betalingstermijn bedongen. Daarmee is spra- De beide keukenbedrijven hebben tegen deze van de CBW-voorwaarden. ke van misleiding in de zin van artikel boetebesluiten en tegen de publicatiebeslui- ACM heeft erkend dat artikel 11 van de CBW- 6:193c, tweede lid BW. ten bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrond- voorwaarden geen verplichting aan de onder- Waar de rechtbank de door ACM gegeven verklaring van hun bezwaren hebben zij neming oplegt voor de manier waarop aan motivering voor de hoogte van de boetes vol- beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam. dat recht van de consument in de praktijk doende achtte, oordeelt het College dat die De rechtbank heeft het beroep van de keu- vorm moet worden gegeven. Artikel 11 CBW- motivering niet voldoende is, nu ACM niet kenbedrijven gegrond verklaard voor wat voorwaarden stelt niet dat de consument inzichtelijk heeft gemaakt waarom de ernst betreft de hoogte van de boete alsmede voor nadrukkelijk de mogelijkheid moet worden van de overtreding en de mate van verwijt- wat betreft het in bezwaar gehandhaafde geboden om bij aflevering te betalen, noch baarheid in de thans voorliggende gevallen publicatiebesluit. De rechtbank heeft de volgt uit dit artikel dat dit recht moet wor- dient te leiden tot het opleggen van aanzien- hoogte van de boetes bepaald op € 100 000 den gestimuleerd of gecommuniceerd. Vol- lijke boetes van elk € 100 000. Ook blijkt uit en ACM opgedragen de publicatiebesluiten te gens ACM heeft de rechtbank geoordeeld dat die motivering niet of, en zo ja op welke wij- rectificeren. de keukenondernemingen de consument ze en in welke mate, rekening is gehouden Zowel ACM als de keukenbedrijven hebben standaard vragen om voorafgaand aan de met de omstandigheden waaronder de over- hoger beroep ingesteld bij het College. aflevering betalen, en dat is in afwijking van treding is gepleegd en de duur van de over- Ten aanzien van de reikwijdte, betekenis en artikel 11 CBW-voorwaarden. treding. ACM heeft ter zitting erop gewezen interpretatie van artikel 11, eerste lid, van de Het College overweegt allereerst dat tussen dat het niet naleven van een verplichting uit CBW-voorwaarden hebben de keukenbedrij- partijen niet in geschil is dat de CBW-voor- een gedragscode in boetecategorie 4 valt, ven aangevoerd dat de verplichting van con- waarden een gedragscode betreffen als waarvoor een boetebandbreedte is gekozen tante betaling bij aflevering onvoldoende bedoeld in artikel 6:193c, tweede lid, aanhef van € 50 000 tot € 300 000. Ook met die ver- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2393 Rechtspraak wijzing heeft ACM naar het oordeel van het 1795 aangesloten producenten zullen kiezen voor de door de telersvereniging geselecteerde afvalver- College onvoldoende onderbouwd op welke grond de in de onderhavige zaken begane 28 mei 2014, nr. 12/846 werker. Het Productschap Tuinbouw heeft dit overtredingen zouden moeten leiden tot boe- (Mrs. Munsterman, Van Zutphen en bezwaar bij besluit van 12 juli 2012 niet-ont- tebedragen van € 100 000. Binnen de band- Schukking) vankelijk verklaard omdat het afvalverwer- breedte behorend bij categorie 4 had immers ECLI:NL:CBB:2014:250 kingsbedrijf niet als belanghebbende bij het subsidiebesluit kan worden aangemerkt. ook een boete van € 50 000 opgelegd kunnen worden. Het College acht in de voorliggende Geen rechtstreeks belang bij Vervolgens heeft het afvalverwerkingsbedrijf gevallen, gelet op de feiten, omstandigheden, subsidiebesluit. tegen het besluit van 12 juli 2012 beroep inge- ernst en de mate van verwijtbaarheid, boetes steld bij het College. Het College is van oordeel van elk € 50 000 passend en geboden. Daarbij Het Productschap Tuinbouw heeft bij besluit dat het Productschap Tuinbouw het bezwaar neemt het College in aanmerking dat enig van 7 oktober 2011 (het subsidiebesluit) naar van het afvalverwerkingsbedrijf terecht niet- begrip past voor het streven van de keuken- aanleiding van een aanvraag voor een GMO- ontvankelijk heeft verklaard. Het College over- ondernemingen naar zo weinig mogelijk subsidie op grond van artikel 69 van de Uitvoe- weegt in dit verband dat niet gebleken is dat betalingen in contanten bij aflevering van ringsverordening (EG) nr. 543/2011 aan een het bedrijf door het subsidiebesluit rechtstreeks een keuken, onder meer gezien de daaraan erkende telersvereniging een subsidie toege- wordt geraakt. Het door het bedrijf aangevoerde voor het personeel verbonden risico’s. kend van € 9 374 818,94, onder meer voor in gevolg van de subsidietoekenning dat zij in Het College is voorts van oordeel dat ACM in het jaar 2010 gemaakte kosten voor afvalver- haar concurrentiepositie wordt benadeeld volgt redelijkheid heeft kunnen besluiten om tot werking en recycling. Door middel van deze uit de keuze van de telersvereniging voor een publicatie van de boetebesluiten over te GMO-subsidie werd 50% van de kosten van de andere afvalverwerker en niet rechtstreeks uit gaan. door de telersvereniging geselecteerde afvalver- de aan de telersvereniging toegekende subsidie. Volgt: vernietiging van de aangevallen uit- werker vergoed. De andere 50% moest worden Niet gebleken is dat de subsidietoekenning spraken voor zover het betreft de beslissin- vergoed door de aangesloten producenten. directe invloed heeft op het selecteren van een gen van de rechtbank over de hoogte van de Een bedrijf dat diverse afvalstoffen, waaronder afvalverwerker door de telersvereniging. Dat boetes en ten aanzien van de publicatie van agrarisch groenafval, sorteert en verwerkt, vervolgens de producenten geneigd zouden zijn de boetebesluiten, met herroeping van de heeft tegen het subsidiebesluit bezwaar tot het kiezen van de door de telersvereniging boetebesluiten, vaststelling van de boetes op gemaakt voor zover het toegekende bedrag geselecteerde afvalverwerker klinkt niet op elk € 50 000 en ongegrondverklaring van de betrekking heeft op steun voor afvalverwerking voorhand onaannemelijk, maar leidt niet tot de bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen en recycling. Het afvalverwerkingsbedrijf voert conclusie dat sprake is van een rechtstreeks bij de ongegrondverklaring van de bezwaren aan dat zij in haar concurrentiepositie wordt het subsidiebesluit betrokken belang. tegen de publicatiebesluiten. benadeeld omdat de bij de telersvereniging Volgt: ongegrondverklaring van het beroep. AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. • Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen en een naschrift binnen de 300 woorden. geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen • Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. worden verantwoord. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf. 2394 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs Boeken De rechter die geen ontzag had Een nieuwe visie op de afstamming Bert Röling en het Tokiotribunaal In 1946 willen elf landen die in de Tweede Wereldoorlog hebben gevochten tegen Japan, het land en zijn leiders tijdens een tribunaal berechten. De jonge jurist Bert Röling wordt door de regering naar Tokio gestuurd om de Nederlandse stem te laten horen. Tijdens dit tribunaal, dat twee jaar duurt, komt hij echter tot inzichten die radicaal verschillen van die van zijn tien mederechters, en die de Nederlandse regering in een lastig parket brengen. In een ‘dissenting opinion’ kwam hij tot een oordeel dat in belangrijke opzichten afweek van het meerderheidsvonnis, vooral omdat hij de doeleinden van de Japanse politiek - het verwerven van een overheersende positie in Azië en het uitschakelen van de Europese mogendheden - op zichzelf niet strafbaar achtte. Daarin uitte zich reeds wat voor Rölings opvattingen kenmerkend zou worden: begrip voor en zelfs instemming met het streven naar wijziging van uit het koloniale tijdperk daterende verhoudingen, dus naar revisie van het Europese volkenrecht. Terwijl Bert Röling tussen de zittingen door een leven vol glamour leidt in Tokio, heeft zijn vrouw Lies de grootste moeite om in het naoorlogse Nederland de touwtjes aan elkaar te knopen. Er is gebrek aan alles en het geld dat haar echtgenoot naar huis stuurt, is nauwelijks voldoende om haar en hun vijf kinderen in leven te houden. Bovendien is het onderhouden van een huwelijk via brieven en met een enkel bezoek niet makkelijk. Temeer daar Bert Röling verleidingen opzoekt waartegen hij geen weerstand heeft. Hugo Röling, hun jongste zoon, geeft in dit boek een beeld van binnenuit van de periode direct na de Tweede Wereldoorlog en van de familiegeschiedenis rond zijn vader. Hugo Röling Is het ontstaan van een kind een actief of passief proces? Het afstammingsrecht regelt de relaties tussen personen voor wat betreft hun afstamming. Hierbij liggen de regels van de wijze van afstamming vast. Deze dissertatie probeert duidelijk te maken dat het tijd is om de historische basis van de afstamming op een aantal punten bij te stellen. Hierbij is steeds de vraag leidend geweest: wie is, dan wel wie zijn de verantwoordelijk voor het ontstaan van het kind? Deze persoon, dan wel deze personen zijn de juridische ouders. Van wie het erfelijk materiaal was, is voor de auteur juridisch irrelevant. Hoewel er natuurlijk wel een medische relevantie bestaan. Steunend op deze nieuwe visie worden in dit proefschrift de verschillen beschreven tussen de huidige regelgeving en de regelgeving die het gevolg is van de nieuwe visie. Deze visie heeft ook belangrijke gevolgen voor het draagmoederschap in hetero- en homoseksuele relaties. De auteur heeft bij het schrijven van zijn boek twee doelen nagestreefd: 1. Het aan ieder kind in een zo vroeg mogelijk stadium in principe twee bekende dan wel eventueel later te kennen ouders geven. 2. Het iedereen, ongeacht samenlevingsvorm, geslacht of geaardheid, in de gelegenheid stellen om een gezin te stichten. Aldus doet de auteur pogingen om bepaalde rechten uit het IVRK en het EVRM te effectueren. De opbouw van dit proefschrift is als volgt. 1. Het juridisch ouderschap wordt opnieuw gedefinieerd. De personen die verantwoordelijk zijn voor de conceptie, zijn de juridische ouders. 2. Het draagmoederschap wordt beschreven, zowel in medische als in juridische zin. De auteur pleit voor het legaliseren, faciliteren en reguleren van het draagmoederschap. 3. In de draagmoederschapsovereenkomst worden tussen de draagmoeder en de wensouders allerlei zaken geregeld. De auteur heeft zijn ideeën vertaald in nieuwe familierechtelijke regels. Hiertoe heeft hij een proeve van aangepaste regelgeving ontworpen, zoals Wereldbibliotheek 2014, 384 p., € 29,95 ISBN 978 90 2842 596 5 een nieuwe titel 1.11 BW inzake afstamming en een nieuwe afdeling 7.7.6 BW inzake de draagmoederschapsovereenkomst. De auteur zou op 17 april 2014 promoveren op dit proefschrift, maar is helaas op 1 februari 2014 door een noodlottig ski-ongeval in Oostenrijk overleden. mr. drs. P.A.W. Kuijper † Recht en Praktijk – Personen- en familierecht 5 Kluwer 2014, 348 p., € 59 ISBN 9789013125146 The European Public Prosecutor’s Office An extended arm or a two-headed dragon? In July 2013 the European Commission launched its legislative proposal to create a European Public Prosecutor’s Office (EPPO). The proposal provoked fierce debates, politically as well as on the academic level. Many national parliaments opposed and submitted formally their grievances to the Commission and negotiations on the proposal between Member States are ongoing. On September 2013, the T.M.C. Asser Instituut in The Hague held the first international conference on this unprecedented proposal. This book reflects the main results of that conference. It provides a background of and reasoning for the introduction of this new EU body entrusted with far reaching judicial powers disclosing important legal and policy implications. Within its hitherto limited scope, the existing system of judicial cooperation between EU Member States will change fundamentally, directly affecting the functioning of national courts and public prosecution offices. This book aims to help answering fundamental questions involved and to provide a basis to further structure an EPPO, respecting the interests of all parties involved. L.H. Erkelens, A.W.H Meij & M. Pawlik T.M.C. Asser Press 2014, x+285 p., € 105,99 ISBN 978 94 6265 034 3 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2395 1796 Tijdschriften 1797 Burgerlijk (proces)recht PIV Bulletin Nr. 4, september 2014 Mr. M.A. Gregoor Schending medewerkingsplicht van de verzekeringnemer – De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 maart 2014 geoordeeld dat voor een geslaagd beroep op een vervalbeding, wegens schending van de medewerkingsplicht van de verzekeringnemer c.q. verzekerde moet zijn voldaan aan twee vereisten. Ten eerste dient de verzekeraar te zijn geschaad in een redelijk belang en ten tweede moet het nadeel van de verzekeraar ‘voldoende klemmend’ zijn. Het arrest kan worden toegevoegd aan de reeks van arresten die de Hoge Raad op het gebied van het vervalbeding heeft gewezen. Het arrest wordt nader besproken in deze bijdrage. Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 17e jrg. nr. 3, september 2014 Prof. mr. W.H. van Boom, mr. M. de Jong Het Experiment resultaat-gerelateerde beloning – verwachtingen over werking en doelbereiking – Door de inwerkingtreding van de Verordening experimenteerbepaling resultaatgerelateerde beloning is het vanaf 1 januari 2014 bij wijze van experiment aan advocaten toegestaan om in letselschade- en overlijdensschadezaken met hun cliënt een resultaatgerelateerde beloning overeen te komen. Dit experiment duurt vijf jaar waarbij tussentijds evaluaties plaatsvinden. Schrs. spraken over deze nieuwe honoreringswijze met advocaten, rechters en verzekeringsdeskundigen. Zij bespreken het experiment en geven aan de hand van de bevindingen van de vraaggesprekken een indicatie van bestaande verwachtingen over werking en doelbereiking van de honoreringsafspraken. Schrs. concluderen dat de verwachtingen niet te hoog gespannen zijn. De toegevoegde waarde is volgens de 2396 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 ondervraagden beperkt. De verwachting is dat resultaatgerelateerde beloning leidt tot een verschuiving van letselschadebureaus naar advocaten. Het is daarbij de vraag of dit bij advocaten ook leidt tot het aanbieden van resultaatsgerelateerde beloning; het is namelijk nog onzeker of deze honoreringswijze voor een advocaat financieel aantrekkelijk is. Mr. H.H. de Vries, mr. P. Oskam Fraudeonderzoek, privacy en onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal – Op het gebied van privacy en bescherming van persoonsgegevens zijn veel veranderingen op til. Een voorbeeld op Europees gebied is de ontwikkeling van de Algemene verordening gegevensbescherming. Deze veranderingen, maar ook nationale privacygerelateerde rechterlijke uitspraken hebben gevolgen voor verzekeraars. Schrs. bespreken recente ontwikkelingen op het gebied van de bescherming van privacy en persoonsgegevens en de gevolgen hiervan voor verzekeraars. Hierbij is onder meer aandacht voor de gevolgen van overtreding van de regels uit de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek en onrechtmatig verkregen bewijs. Uit de rechtspraak blijkt dat verzekeraars bij het verzamelen van persoonsgegevens in het kader van een fraudeonderzoek serieus rekening moeten houden met het feit dat de rechter onrechtmatig verkregen bewijs kan uitsluiten. In verband hiermee moeten verzekeraars er op letten dat zij voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook als bewijsuitsluiting niet aan de orde is, kunnen verzekeraars te maken krijgen met handhaving en boetes als zij de normen ter bescherming van de persoonsgegevens van de verzekerden/benadeelden overtreden. WPNR 145e jrg. nr. 7031, 20 september 2014 Mr. F.M.H. Hoens Nettolijfrente, nettopensioen en pensioenverevening – Met het oog op de per 1 januari 2015 geplande aanpassing van het fiscale pensioenkader vraagt schr. aandacht voor het vereveningsvraagstuk van ouderdomspensioen bij scheiding. In deze bijdrage wordt de introductie van de zogeheten nettolijfrente en de gevolgen hiervan voor de pensioenverevening besproken. Mr. S. Nijhuis, mr. dr. P.P. de Vries De benoeming van de onafhankelijke deskundige bij prijsbepaling van aandelen – Een aandeelhouder die op basis van een statutaire aanbiedingsverplichting zijn aandelen overdraagt, ontvangt indien hij dit verlangt een prijs die gelijk is aan de waarde van de aandelen die door een of meer onafhankelijke deskundigen is vastgesteld. Een vergelijkbare regeling geldt bij vrijwillige overdracht van aandelen op grond van een wettelijke of een statutaire blokkeringsregeling. Deze bijdrage beschrijft en vergelijkt de volgende instanties die onafhankelijke deskundigen benoemen bij prijsbepaling van aandelen: de NBA, de KNB, het NAI, het NIRV, ICC, de geschillenrechter en de kantonrechter. Mr. dr. S.A. Kruisinga, mr. S.E. van der Waals Een nieuwe loot aan de stam van de personenvennootschappen naar Duits recht: de Partnerschaftsgesellschaft mit beschränkter Haftung – Schrs. bespreken de kenmerken van de in Duitsland geïntroduceerde Partnerschaftsgesellschaft mit beschränkter Berufshaftung (PartGmbB). Deze rechtsvorm combineert een beperkte aansprakelijkheid in geval van beroepsfouten met een verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Mr. drs. M. van Kogelenberg Winstafroming na wanprestatie: een rechtsvergelijkende analyse – Art. 6:104 BW voorziet in de mogelijkheid dat de rechter op verzoek van de schuldeiser de schade begroot op (een deel van) de door de schuldenaar behaalde winst vanwege de wanprestatie. In deze bijdrage worden vanuit rechtsvergelijkend perspectief de mogelijkheden verkend om de remedie van winstafroming na wanprestatie toegankelijker te maken. Het gedrag van de schuldenaar en het karakter van deze remedie spelen daarbij een rol. Mr. P.H.N. Quist Onbesloten. Over buiten toepassing verklaring van statutaire bepalingen omtrent overdraagbaarheid van aandelen door de rechter – Sinds de invoering van de flex-BV kan de rechter een blokkeringsregeling buiten toepassing verklaren. Van Tijdschriften die mogelijkheid is inmiddels gebruik gemaakt. In deze bijdrage staat schr. stil bij de reikwijdte van het niet al te duidelijke art. 2:195 lid 7 BW. 1798 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7065, 25 september 2014 Themanummer: 50 jaar Belastingrecht in Leiden Mr. O.I.M. Ydema, prof. dr. H. Vording, WFR 2014/1160 De fiscale geschiedenis van de afgelopen 50 jaar: naar een thematische analyse – De geschiedenis van de fiscaliteit vanaf de tweede helft van de 20e eeuw moet nog worden geschreven. Schrs. stellen een thematische benadering voor langs de lijnen van verfijning/vereenvoudiging en instrumentalisme/cliëntelisme. In deze bijdrage stippen zij slechts enkele thema’s aan, nadat zij eerst hebben stilgestaan bij de vraag waarom dat geschiedverhaal er nog niet is. Mr. J.W. van den Berge, prof. mr. dr. J.L.M. Gribnau, WFR 2014/1163 De lange schaduw van Hofstra: 50 jaar theorie van het belastingrecht in Leiden – Bijna vijftig jaar geleden hield Hofstra zijn inaugurele rede in verband met de aanvaarding van zijn benoeming tot hoogleraar in het belastingrecht aan de rijksuniversiteit te Leiden. De rede had als titel ‘Plaats en taak van de belastingwetenschap’. In deze bijdrage wordt beschreven in hoeverre hij hiermee een agenda voor de beoefening van de belastingwetenschap te Leiden opstelde. Deze bijdrage betreft de belastingwetenschap zelf; het gaat dan om Leidse reflecties op het verschijnsel belastingwetenschap. Prof. mr. R.H. Happé, prof. dr. A.O. Lubbers, WFR 2014/1168 50 jaar formeel belastingrecht – Tegenwoordig is een belangrijk deel van de colleges formeel belastingrecht gewijd aan de rol van de rechtsbeginselen in het belastingrecht. Deze beginselen spelen een belangrijke rol in het kader van de rechtsbescherming van de burger tegen de belastingheffende overheid. Schrs. besteden om die reden aandacht aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en aan de toetsing van de belastingwet aan verdragen. Prof. mr. J.F.M. Giele, prof. dr. J.P. Boer, WFR 2014/1171 50 jaar inkomstenbelasting en de actualiteit van het fiscale verleden – In deze bijdrage worden de ontwikkelingen in de inkomstenbelastingwetgeving van de laatste vijftig jaar van enige afstand beschouwd. Hieruit volgt dat het inkomensbegrip de afgelopen halve eeuw een ‘omgekeerde ontwikkeling’ heeft doorgemaakt. De Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) heeft, als opvolger van de Wet IB 1964, een duidelijke stap achterwaarts betekend ten aanzien van de ontwikkeling van het inkomensbegrip. De kenmerkende relatie met het draagkrachtbeginsel heeft de huidige inkomstenbelasting inmiddels goeddeels verloren. Prof. dr. P. Kavelaars, mr. J.W. de Tombe, WFR 2014/1175 Enkele maatschappelijk relevante ontwikkelingen binnen de loonheffingen – Binnen de loonheffingen hebben de afgelopen vijftig jaar veel ingrijpende veranderingen plaatsgevonden. Schrs. behandelen drie aansprekende voorbeelden. Allereerst wordt stilgestaan bij het loonbegrip. Daarna worden opmerkelijke nationale en internationale ontwikkelingen binnen de premieheffing sociale verzekeringen besproken. Schrs. sluiten af met het fenomeen ‘eindheffing’, een relatief nieuwe maar bekritiseerde vorm van fiscaal instrumentalisme binnen de loonheffingen. Prof. mr. R.J. de Vries, prof. dr. R.P.C.W.M. Brandsma, WFR 2014/1178 50 jaar vennootschapsbelasting: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald? – Door de toenemende complexiteit van de vennootschapsbelasting is de structuur van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969) stevig ondermijnd of misschien zelfs wel feitelijk verloren gegaan. Na een inventarisatie van de diverse oorzaken die ten grondslag hebben gele- gen aan enkele in het oog springende wetswijzigingen in de vennootschapsbelasting, maken schrs. duidelijk niet optimistisch te zijn over de kansen op een fundamentele herbezinning van de vennootschapsbelasting(wetgeving). Mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM, S. Helmer BA, WFR 2014/1185 Successiewet 1956 verleden, heden en toekomst. Interview met Frans Sonneveldt – Deze bijdrage heeft als thema de schenk- en erfbelasting. Prof. dr. F. Sonneveldt wordt door twee (oud-) studentes geïnterviewd en gevraagd naar zijn visie op estate planning in Nederland. Aan bod komen onder meer een aantal persoonlijke bespiegelingen van prof. Sonneveldt over estate planning in Nederland, zijn lievelingsarresten uit de laatste vijftig jaar en de toenemende aandacht voor thema’s van gelijkheid en rechtvaardigheid, zoals deze onder meer in de Bor-uitspraken aan de orde zijn gesteld. Tot slot werpt de geïnterviewde een blik op de toekomst; estate planning over vijftig jaar. Prof. mr. T. Bender, prof. mr. C. van Raad, WFR 2014/1189 50 jaar Internationaal belastingrecht in Nederland – In deze bijdrage ter gelegenheid van het vijftig-jarig bestaan van de opleiding belastingrecht aan de Universiteit Leiden blikken schrs. terug op vijftig jaar Internationaal Belastingrecht (IBR) in Nederland. Daarbij besteden zij aandacht aan de positie die het IBR inneemt in het werk- en studiegebied van academisch gevormde fiscalisten in Nederland, de maatschappelijke aandacht voor het IBR, fiscaalinhoudelijke ontwikkelingen en enkele andere ontwikkelingen rondom belastingverdragen. Zij sluiten af met de constatering dat de ontwikkelingen rondom belastingheffing in overschrijdende situaties momenteel maatschappelijk relevanter zijn dan ooit, en dat er voor in het IBR geïnteresseerde fiscalisten interessante tijden zijn aangebroken. Prof. mr. S.C.W. Douma, prof. mr. F.A, Engelen, WFR 2014/1194 De stormachtige ontwikkeling van het Europese belastingrecht na ‘avoir fiscal’ – In deze bijdrage worden enkele belangrijke ontwikkelingen in het Europese belastingrecht besproken NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2397 Tijdschriften sedert het arrest in de zaak ‘Avoir fiscal’. In het bijzonder wordt ingegaan op de verdragsvrijheden, algemene beginselen van Unierecht en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, harmonisatiemaatregelen, schadelijke belastingconcurrentie en fiscale staatssteun. Geconcludeerd wordt dat het Europese belastingrecht in de afgelopen kleine dertig jaar een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Belastingadviseurs, bedrijfsfiscalisten, beleidsmakers en rechters kunnen hun vak niet meer uitoefenen zonder een grondige kennis ervan. 1799 Handels- & economisch recht Advocatenblad 94e jrg. nr. 10, oktober 2014 P. Louwerse De doorstart van Donner – Begin 2014 stond het ‘instituut’ boekhandel Donner te Rotterdam op het punt van verdwijnen. De Polareketen, waar ook Donner een onderdeel van was, stond op het punt failliet te gaan. Werknemers van Donner wilden in januari 2014 een doorstart maken en Donner overnemen. Polare werd op 24 februari failliet verklaard en alle tot de keten behorende winkels werden apart te koop aangebonden. Door middel van crowdfunding werd het benodigde startkapitaal vergaard en er werd een BV opgericht waarin de crowdfund-coöperatie aandelen heeft. Schr. bespreekt de gang van zaken bij dit bijzondere faillissement en de rol van de curator en de advocaten die dit proces hebben begeleid. Bedrijfsjuridische berichten Nr. 19, 25 september 2014 Mr. D.O. Ohmann, Bb 2014/61 Handelen met of jegens de eigen vennootschap? Let op het schriftelijkheidsvereiste! – In dit artikel geeft schr. aan de hand van een uitspraak van de Rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM: 2014:1975) een analyse van het schriftelijkheidsvereiste, en van de oorsprong en het toepassingsbereik van art. 2:247 BW. Art. 2:247 BW schrijft voor dat rechtshandelingen 2398 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 tussen BV en haar enig aandeelhouder, waarbij de BV wordt vertegenwoordigd door deze aandeelhouder, schriftelijk moeten worden vastgelegd. Dit is slechts anders, indien het gaat om rechtshandelingen die tot de gewone bedrijfsuitoefening van de vennootschap behoren. In de praktijk wordt dit vereiste genegeerd. Schr. geeft een toelichting op de gevolgen van het niet voldoen aan het schriftelijkheidsvereiste, met name in faillissement, als de curator op grond van dit wetsartikel bepaalde transacties vernietigt. Dit kan in sommige gevallen leiden tot aansprakelijkheid van de betrokken bestuurder op grond van onbehoorlijk bestuur. Mr. T.B. de Clerck, Bb 2014/6 Over de bevoegdheid van de pandgever om afstand te doen van een verpande vordering – Schr. gaat in op de discussie die bestond over de vraag welke bevoegdheden aan de pandhouder toekomen en welke bij de pandgever blijven. Met name gaat het om de vraag of de pandgever bevoegd is en blijft, ook na mededeling van het pandrecht, afstand van het vorderingsrecht te doen en of deze afstand vervolgens aan de pandhouder kan worden tegengeworpen. Aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014: 415) bespreekt schr. deze vragen. Aan de orde komen de volgende onderwerpen: de bescherming van de pandhouder; de rechten van de pandhouder; en een eventuele afwijkende verdeling van bevoegdheden. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/63 Actualiteiten incassokosten en incassobranche. De laatste ontwikkelingen op het gebied van de (buitengerechtelijke) incassokosten – In dit artikel bespreekt schr. de actualiteiten op het gebied van de incassokosten en de incassobranche. Per 1 juli 2012 is de Wet normering buitengerechtelijk incassokosten in werking getreden. Beschreven wordt de discussie die na invoering van de wet is gevoerd binnen en buiten de incassobranche, over de manieren waarop de kwaliteit van de incasso kan worden verbeterd. De volgende deelonderwerpen komen aan de orde: wettelijk gereguleerd keurmerk voor de incassobranche; derdengeldrekening in relatie tot de Europe- se Dienstenrichtlijn; een zwarte lijst van dienstverleners; koppeling van incassokosten aan de verrichte werkzaamheden in plaats van een koppeling aan het verschuldigde bedrag; informeren van consumenten en zelfregulering. Mr. H. Koster, Bb 2014/64 Kroniek Ondernemingsrecht 2013-2014 – In deze bijdrage gaat schr. in op ontwikkelingen op het terrein van het ondernemingsrecht in de afgelopen anderhalf jaar. Schr. bespreekt nieuwe wetgeving en consultaties, de verschenen jurisprudentie op het gebied van het rechtspersonenrecht en op het gebied van het personenvennootschapsrecht. Vervolgens bespreekt hij de ontwikkelingen op het gebied van Corporate Governance en de verschenen handboeken en dissertaties op het terrein van het ondernemingsrecht. Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 307, 24 september 2014 Y. Van Wassenhove Kredietverlening aan KMO’s. Nieuw wettelijk kader – (België) Met de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine of middelgrote ondernemingen (KMO’s) onderwerpt de wetgever de kredietverlening aan KMO’s aan een strikt juridisch kader. Hij beoogt hiermee een vlottere toegang tot goedkoper krediet, evenals een beter evenwicht tussen de rechten en plichten van kredietgevers en KMO’s. Schr. bespreekt de grote lijnen van dit nieuwe juridische kader en gaat na in welke mate de wet hiermee haar beoogde doelstellingen bereikt. Ondernemingsrecht Nr. 13, 23 september 2014 Mr. J.P. Franx, Ondernemingsrecht 2014/112 (Prospectus)aansprakelijkheid van bestuurders bij beursgang en emissie, in het bijzonder onder de Wet oneerlijke handelspraktijken – In deze bijdrage bespreekt schr. de vraag welke aansprakelijkheidsrisico’s bestuurders van de uitgevende instelling lopen wanneer deze Tijdschriften betrokken is bij een beursgang of emissie op de kapitaalmarkt. In het bijzonder wordt het vizier gericht op de Wet oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193a-j BW). Mr. E.J. van Praag, Ondernemingsrecht 2014/113 Benchmark Verordening, ook voor u relevant – Schr. behandelt de concept Benchmark Verordening. Deze verordening, die eind 2015 in werking moet treden, reguleert het aanbieden van benchmarks, het gebruik van benchmarks voor financiële producten en het leveren van inputgegevens voor benchmarks. De Benchmark Verordening is van belang voor grote delen van de financiële sector en voor partijen die actief zijn in de grondstoffenhandel. SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 62e jrg. nr. 9, september 2014 N. Saanen Het beginsel van de particuliere marktdeelnemer: tijd voor herbezinning? – Het beginsel van de particuliere markdeelnemer bestaat sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw. De toepassing van dit beginsel wordt steeds complexer omdat niet alleen de Europese Unie zich van een markteconomie ontwikkelt tot een sociale markteconomie, maar ook doordat het Hof van Justitie en het Gerecht erkennen dat particuliere marktdeelnemers ook sociale en duurzaamheidsoverwegingen een rol laten spelen bij hun gedrag. Schr. bepleit in dit artikel dat de nadruk niet moet liggen op het gedrag en de overwegingen van de overheid, maar op de vraag of de onderneming een voordeel ontvangt; een begunstigingstoets derhalve. M. Chamon Recente ontwikkelingen in de inbreukprocedure – In de afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voltrokken die een betere naleving van het EU-recht door de lidstaten beogen. Zo is er EU Pilot, een informeel initiatief van de Commissie om problemen op te lossen zonder terug te moeten grijpen naar de inbreukprocedure onder art. 258 VWEU. Daarnaast valt ook een veelvuldiger gebruik van de procedure op grond van art. 260 lid 2 VWEU, ingevoerd bij het Verdrag van Maastricht, op dat nu op kruissnelheid lijkt te komen. Nog recenter begint de Commissie eveneens veelvuldig de procedure op grond van art. 260 lid 3 VWEU, ingevoerd bij het Verdrag van Lissabon, aan te wenden. A. Outhuijse Wat doet de Nederlandse rechter met het merkbaarheidsvereiste na Expedia? – Het Hof van Justitie heeft met het arrest Expedia de discussie aangewakkerd of het merkbaarheidsvereiste bij zogenaamde ‘strekkingsbeperkingen’ nog bewezen dient te worden. In de praktijk blijkt dat het arrest zeer verschillend wordt geïnterpreteerd. Dit artikel bekijkt, tegen de achtergrond van deze verschillende interpretaties, hoe in de Nederlandse rechtspraak met het merkbaarheidsvereiste wordt omgegaan in het post-Expedia-tijdperk. De conclusie is dat zowel tussen de civiele en de bestuursrechtspraak, als ook binnen de bestuursrechtspraak aanzienlijke verschillen zijn te constateren. Het artikel eindigt met het formuleren van een aantal oplossingsrichtingen. Tijdschrift voor Financieel recht 16e jrg. nr. 9, september 2014 Mr. J.J.M. Schrama Beleggingsproducten onder de Wft, een stroomschema – De Wet op het financieel toezicht (Wft) regelt toezichtregimes voor verschillende beleggingsproducten. Het is niet altijd even makkelijk uit de Wft de afbakening tussen die beleggingsproducten af te leiden. Met deze bijdrage wordt beoogd aan de hand van een stroomschema meer inzicht te brengen in die afbakening en de begrippen die daarbij spelen. Gelet op de beperkte omvang van deze bijdrage wordt niet overal diep op ingegaan en is voor een praktische insteek gekozen. Nu het overgangsregime bij de implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFMD) op 22 juli 2014 is geëindigd, wordt aan deelnemingsgerechten in beleggingsinstellingen en in icbe’s meer aandacht besteed. Mr. G.A.M. Verwilst Geautomatiseerde handel in Europa onder MiFID II – Het doel van dit artikel is inzicht te geven in de nieuwe regels die door MiFID II worden geïntroduceerd met betrekking tot geautomatiseerde handel en in het bijzonder om inzicht te geven in de betrokken partijen en de op hun rustende (onderlinge) verplichtingen. Een uitputtende behandeling is gelet op de omvang van de regelgeving hier helaas niet mogelijk. Allereerst gaat schr. kort in op de achtergrond van de discussie over geautomatiseerde handel en de (nadere) regulering daarvan. Vervolgens gaat hij in op de voorgestelde regelgeving uit MiFID II. Om inzicht te geven in de regelgeving in andere belangrijke financiële centra gaat schr. kort in op de reeds in werking getreden regelgeving in Hong Kong en de (komende) regelgeving in de Verenigde Staten. Mr. R.A.M. Houben Toezicht op cultuur en gedrag; op de grens van het toezicht? – In dit artikel wordt nader ingegaan op enkele aspecten van dit toezicht vanuit financieel toezichtsrechtelijk perspectief met betrekking tot dit toezicht. Eerst volgt een korte schets van de ontwikkeling van toezicht op gedrag en cultuur en vervolgens worden enkele kanttekeningen gemaakt. Het artikel wordt afgesloten met enkele conclusies en overwegingen. Tijdschrift voor Insolventierecht 20e jrg. nr. 5, september 2014 Prof. mr. F.M.J. Verstijlen, TvI 2014/32 De rol van de curator en de rechtercommissaris bij biedingsprocedures – De curator moet de boedel te gelde maken. Dat geschiedt in de regel door een onderhandse verkoop, al dan niet nadat een biedingsprocedure is doorlopen. Dit artikel behandelt de onderscheidene verantwoordelijkheden van de curator en de rechtercommissaris, met name ingeval degene met wie onder het voorbehoud van toestemming van de rechtercommissaris is gecontracteerd, wordt overboden door een derde. Dat ligt complex. Het belang van de boedel, de eisen van een behoorlijke afwikkeling van het faillissement, de ‘governance’ in faillissementssituaties en NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2399 Tijdschriften de normale vermogensrechtelijke regels spelen een rol. Hoe te komen tot een hanteerbaar, effectief en efficiënt systeem? Mr. dr. A.J. Berends, TvI 2014/33 Internationaal insolventierecht: wat is er nog over van het territorialiteitsbeginsel? – De gevolgen in Nederland van een buiten de Europese Unie geopende insolventieprocedure worden beheerst door het territorialiteitsbeginsel. De werking van dit beginsel is in de laatste Yukos-uitspraken echter sterk beperkt. Dit artikel bespreekt de problematische route tussen volledige erkenning van de buitenlandse procedure en de resten van het territorialiteitsbeginsel. Bekeken wordt of de invoering van de UNCITRAL Modelwet dit probleem kan oplossen Mr. P.R. Dekker, mr. F. Ortiz Aldana, TvI 2014/34 Waarom toepassing van het ‘tweeledige’ wetenschapscriterium bij art. 42 Fw. als maatstaf onjuist is – Veel vakbroeders menen dat de curator de voor een geslaagd beroep op de faillissementspauliana vereiste wetenschap van benadeling uitsluitend kan bewijzen als ook het faillissement én het tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien voor de bij de benadelingshandeling betrokken partijen. Zij wijzen daarbij wijzen op Van Dooren q.q./ABN III en Roeffen q.q./Jaya. Schrs. menen dat ‘wetenschap’ ook op andere wijze kan worden bewezen; in voornoemde arresten mag niet het tegendeel worden gelezen. Mr. dr. T.M.C. Arons, TvI 2014/35 Erkenning van een bail-in besluit van de Single Resolution Board of DNB in de Verenigde Staten – In deze bijdrage gaat het over de effectiviteit van de bail-in methode. De Single Resolution Board en De Nederlandsche Bank schrijven de door grote respectievelijk kleine Europese banken uitgegeven schulden en schuldinstrumenten af. Buitenterritoriale toepassing is nodig voor gelijke concurrentie en voldoende bail-in vermogen. Schr. onderzoekt of de Amerikaanse rechter de bail-in erkent als schuld(instrument) en wordt beheerst door Amerikaans recht. Bail-in is een afwikkelingsmaatregel. Binnen de Europese Unie is deze erkenning geregeld in de Sanerings- en liquidatierichtlijn voor 2400 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 banken. Zolang er geen sprake is van een bijkantoor in de Verenigde Staten erkent de Amerikaanse rechter op basis van wederkerigheid de Europese bail-in. Mr. dr. T.T. van Zanten, TvI 2014/36 Geen Nebula, maar Berzona: de curator heeft toch geen recht op wanprestatie! – Op 11 juli 2014 heeft de Hoge Raad een principieel oordeel geveld over de mogelijkheden die de curator ten dienste staan om verbintenissen die voortvloeien uit door de schuldenaar vóór faillissement aangegane overeenkomsten niet na te komen. Dat oordeel staat diametraal op het in 2006 gewezen Nebula-arrest. In deze bijdrage staan de wenselijkheid en de potentiële consequenties van deze onverwachte koerswijziging centraal. Tijdschrift voor Sport & Recht Nr. 2, september 2014 P. Disseldorp De jeugd heeft de toekomst? Over de houdbaarheid van UEFA’s home grown player rule naar Europees recht – Steeds meer (top) ploegen doen een beroep op een groot aantal buitenlandse spelers, waardoor er minder speelminuten overblijven voor de spelers ‘van eigen bodem’. Dit kan tot gevolg hebben dat de traditionele band tussen een club en haar land verloren gaat, waardoor de lokale supporters zich wellicht moeilijker met hun favoriete club kunnen identificeren. Zowel de FIFA als de UEFA heeft een mogelijke oplossing aangedragen. In dit artikel wordt, aan de hand van een aantal recente ontwikkelingen, ingegaan op de verhouding tussen het Europees recht en het initiatief van de UEFA, de home grown player rule. 1800 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 5e jrg. nr. 9, september 2014 M. Schut, S. van Loon Bescherming van knowhow in Nederland: huidige stand van zaken en vooruitblik aan de hand van de ontwerp richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen - Deel II – Schrs. geven een overzicht van de concept richtlijn aan de hand van het voorstel van de Raad van 26 mei 2o14. Ook wordt aandacht besteed aan de verschillen met het eerdere concept van de Commissie. Mediaforum 26e jrg. nr. 9, september 2014 J. Wolswinkel Open of gesloten? Modernisering van de landelijke publieke omroep – Eind 2013 is de zogenaamde Moderniseringswet aangenomen. De Mediawet 2008 is gewijzigd ter modernisering van het stelsel van de landelijke publieke omroep. Schr. analyseert de gevolgen van deze wetswijziging. Hierbij wordt bezien in hoeverre door de Moderniseringswet andere eisen aan de erkenning van omroeporganisaties en de toewijzing van zendtijd en budget worden gesteld dan voorheen het geval was. Eerst bespreekt schr. wat onder een ‘open’ of ‘gesloten’ landelijke publieke omroep moet worden verstaan. Vervolgens wordt voor wat betreft de erkenning van omroeporganisaties en de verdeling van zendtijd en budget de huidige en nieuwe situatie in kaart gebracht. Schr. concludeert dat aan de erkenning van omroeporganisaties ná de Moderniseringswet zwaardere eisen worden gesteld. Voor wat betreft de toewijzing van zendtijd en budget lijkt de situatie niet wezenlijk veranderd. De Raad voor Cultuur heeft in een advies meerdere aanbevelingen gedaan die passen bij een meer open bestel. Of de politiek in staat is deze wens te verenigen met de beschikbare beperkte middelen en de wijzigingen door de Moderniseringswet is volgens schr. de vraag. J. Lautenback Financiering van de regionale publieke omroepen per 1 januari 2014. Wat nu weer? – De bekostiging van een regionale publieke omroep is per 1 januari 2014 gewijzigd. Door een wijziging van de Mediawet 2008 wordt het budget van deze omroepen overgeheveld van het provinciefonds naar de Tijdschriften rijksmediabegroting. Dit wordt ook wel ‘recentralisatie’ genoemd. Schr. bespreekt het nut en de noodzaak van deze recentralisatie en de te verwachten gevolgen daarvan. Naast aandacht voor dit nieuwe wettelijke regime bespreekt schr. recente jurisprudentie. De conclusie is dat de wetswijziging volgens schr. voorlopig weinig voordelen oplevert voor de regionale publieke omroep. De Rijksoverheid heeft nog geen afgewogen beleid, de samenwerking tussen de regionale omroepen en de publieke omroep heeft nog geen vorm gekregen en bovendien zijn er bezuinigingen doorgevoerd. Het is volgens schr. afwachten of het omroepen in deze setting lukt om hoogwaardig mediaaanbod aan te bieden. 1801 Internationaal privaatrecht Juridisch up to Date Nr. 17, 25 september 2014 Mr. drs. E. Hennis Het eigendomsvoorbehoud in Nederland, België en Duitsland en de betekenis van het internationaal privaatrecht – Eigendomsvoorbehoud en pand hebben als doel de positie van degene die deze rechten bedingt te versterken. Schr. onderzoekt het eigendomsvoorbehoud en pandrecht als het gaat om professionele handelspartijen die grensoverschrijdend goederen kopen en verkopen. Hierbij staat de vraag centraal wat er met het eigendom of pandrecht op een zaak gebeurt wanneer die zaak in een ander rechtsstelsel terechtkomt. Omdat Duitsland en België belangrijke handelspartners zijn van Nederland gaat de aandacht voornamelijk uit naar de rechtsstelsels van die landen. Schr. komt tot de conclusie dat de goederenrechtelijke gevolgen van een eigendomsvoorbehoud naar Nederlands recht minder sterk zijn dan in België en Duitsland, maar dat de mogelijkheden tot revindicatie vergelijkbaar zijn. Nederlands Internationaal Privaatrecht 32e jrg. nr. 3, september 2014 J.L. Wauschkuhn Babel of international litigation: court language as leverage to attract international commercial disputes – This article analyses whether offering the option of using a nonnational language as court language in civil and commercial litigation is an effective, feasible and efficient leverage to make a jurisdiction (or court) more attractive for international commercial dispute resolution. The article therefore addresses, firstly, why and how lawmakers would try to attract legal disputes and, secondly, why and how parties to a dispute choose a particular jurisdiction. Here, special attention is paid to the role of language in the choice of court. Following this, the most prominent and most frequently expressed practical and constitutional objections regarding competition by means of court language are summarised. After this theoretical presentation, the jurisdictions of Germany and Switzerland are analysed, as examples, as to their standing in the present discussion and their role on the market for international dispute resolution. It is concluded that the objections against introducing a nonnational court language outweigh the mostly economic arguments in favour, especially considering the oply minimal positive effects. 1802 maar ze betreffen verschillende rechtskwesties, procespartijen en belanghebbenden. Schrs. gaan in op enkele aspecten betreffende de toegankelijkheid van de combizitting voor de jeugdige en zijn ouders, gezien de complexe procedure van de combizitting. Mr. dr. B.E.S. Chin-A-Fat, FJR 2014/53 Vijf jaar ouderschapsplan: de vechtscheiding voorbij? – In deze bijdrage wordt teruggeblikt op de periode rond de invoering van het verplichte ouderschapsplan. Schr. kijkt naar de initiatieven die toen al bestonden, welke initiatieven en onderzoeken daar sindsdien bij zijn gekomen en stelt de vraag centraal of de vechtscheiding over vijf jaar weer echtscheiding kan zijn. Zij concludeert dat verplichte mediation geen oplossing voor de problematiek is, maar dat er maatwerk beschikbaar dient te zijn. Dit maatwerk bestaat onder andere uit aandacht voor het relationele in de beginfase van uit elkaar gaan en concretere begeleiding van contact in een latere fase. Mr. dr. B. Breederveld, FJR 2014/54 Van de algehele naar de beperkte gemeenschap in Nederland – Bij de Tweede Kamer is het initiatiefwetsvoorstel ‘beperkte gemeenschap van goederen’ ingediend. Dit wetsvoorstel moet ertoe leiden dat Nederland als wettelijk stelsel ter regeling van het huwelijksvermogensrecht van echtgenoten en geregistreerd partners, overstapt naar een stelsel van beperkte gemeenschap van goederen. In deze bijdrage wordt dit wetsvoorstel nader toegelicht. Jeugd-, relatie- & erfrecht FJR 36e jrg. nr. 9, september 2014 Mr. K.E. Hepping, B.C. Volkers MSc LLM, FJR 2014/52 De toegankelijkheid van de combizitting voor de jeugdige en zijn ouders – Verschillende rechtbanken in Nederland werken met de zogenaamde combizitting: de gecombineerde behandeling van verschillende soorten jeugdzaken, waaronder de jeugdbeschermingszaak, de jeugdstrafzaak en de leerplichtzaak, betreffende één jeugdige op één zitting. Deze zaken draaien weliswaar allemaal om dezelfde persoon – de jeugdige – 1803 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Agrarisch recht 74e jrg. nr. 9, september 2014 Mr. W.L. Valk, mr. G.M.F. Snijders, mr. H.A. Verbakel-van Bommel Het Akkoord van Spelderholt – Het Akkoord van Spelderholt bevat hoofdlijnen voor nieuw pachtrecht. De bij het akkoord betrokken organisaties hebben elk een eigen afweging gemaakt. Sommige onderdelen zijn door de verpachters alleen maar aan- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2401 Tijdschriften vaard vanwege de aantrekkingskracht van andere; hetzelfde (maar wat betreft andere voorstellen) geldt voor de organisaties die voor de belangen van de pachters opkwamen. Als men de betrokken organisaties vraagt om het akkoord toe te lichten, hoort men verschillende verhalen. Dat wil echter niet zeggen dat aan het Akkoord van Spelderholt geen coherente visie ten grondslag ligt. Het tegendeel is het geval; het voorstel van schrs. komt voort uit een door hen drieën gedeelde analyse van de huidige situatie en een evenzeer gedeelde visie op wat er moet gebeuren. Mr. H.J.M. van Dreumel-Wingens Mitigeren en compenseren: voer voor discussie (I) – In dit artikel (dat in twee delen verschijnt) bespreekt schr. het arrest van het Hof van Justitie van 15 mei 2014 naar aanleiding van de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan het Hof van Justitie heeft gesteld met betrekking tot de wegverbreding van de A2. Het Hof van Justitie volgt de conclusie van advocaat-generaal Sharpston en oordeelt dat de door de Minister van Infrastructuur en Milieu voorgenomen aanleg van nieuwe blauwgraslanden om de negatieve effecten aan bestaande blauwgraslanden ten gevolge van de verbreding van de A2 weg te nemen, kwalificeert als compenserende maatregel en niet, zoals de Minister betoogde, als mitigerende maatregel. Mr. T.J.H. Verstappen Insecten als eiwitrijke grondstof voor veevoeder? Twee vliegen in één klap? – De Verordening dierlijke bijproducten bevat beperkende regels voor het verstrekken van verwerkte dierlijke eiwitten, waaronder voormalige voedingsmiddelen, aan dieren die voor de productie van voedsel en andere dierlijke producten worden gebruikt. In deze bijdrage worden de juridische belemmeringen voor de toepassing van insecten in veevoeders die voortvloeien uit de TSE-Verordening kort geschetst. Voorts worden enige oplossingsrichtingen aangedragen om deze juridische belemmeringen weg te nemen. Mr. H.C.E.P.J. Janssen, mr. S. van der Heul 2402 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Mededinging in de landbouw in het bijzonder in het licht van de Russische boycot – Zowel het Europese als het Nederlandse mededingingsrecht kennen drie pijlers: het kartelverbod; het misbruikverbod en de concentratiecontrole. In dit artikel onderzoeken schrs. welke mogelijkheden marktpartijen hebben om gezamenlijk een crisis te lijf te gaan. Deze samenwerking toetsten zij aan het kartelverbod. Het misbruikverbod en de concentratiecontrole laten zij derhalve buiten beschouwing. 1804 Rechtspleging & procesrecht Advocatenblad 94e jrg. nr. 10, oktober 2014 P. Louwerse Voorwaardelijk in vrijheid na Volkert – Volkert van der G. werd in mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Bij zijn vrijlating werd door hem en zijn advocaat aanvankelijk akkoord gegaan met de voorwaarden (onder andere locatieverbod). Ongeveer twee maanden na zijn vrijlating werden de beperkingen door hem voor de Kortgedingrechter met succes aangevochten. Het Openbara Ministerie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Schr. bespreekt de in 2008 ingevoerde voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en de rol van de advocaat daarbij. De Centrale Voorziening Voorwaardelijke invrijheidstelling beslist of de gedetineerde v.i. krijgt en onder welke voorwaarden. De voorwaarden kunnen algemeen of bijzonder zijn. Doel van de v.i. is het voorkomen van recidive van de gedetineerde, resocialisatie en bescherming van slachtoffers en nabestaanden. Voor het opleggen van v.i. moet een reden zijn en de gestelde voorwaarden moeten proportioneel zijn. Dat laatste wil zeggen dat de gedetineerde er bij de terugkeer in de samenleving niet zo door moet worden beperkt dat er niet mee is te leven. Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 3, 20 september 2014 L. Demeyere De nieuwe Belgische arbitragewet van 24 juni 2013 – (België) Op 28 juni 2013 verscheen in het Belgisch Staatsblad de wet van 24 juni 2013 die deel VI van het Gerechtelijk Wetboek (nieuwe art. 1676 tot 1722 Ger.W.) grondig wijzigt. Met deze nieuwe arbitragewet, die gebaseerd is op de Modelwet inzake internationale handelsarbitrage van de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht (Uncitral) van 1985, zoals gewijzigd in 2006, schaart België zich in de rij landen met een zeer vooruitstrevende wetgeving inzake arbitrage, zowel voor nationale als internationale arbitrage. Deze bijdrage geeft een overzicht van de nieuwe arbitragewet, waarbij de belangrijkste wijzigingen worden toegelicht. Tot slot wordt het belang beklemtoond van deze wet om België internationaal te profileren als een land dat zeer geschikt is om er ook internationale arbitrages te laten plaatsvinden. 1805 Sociaal Recht Tijdschrift voor Sport & Recht Nr. 2, september 2014 Dr. mr. S.F.H. Jellinghaus, mr. dr. J. van Drongelen De Wet werk en zekerheid: grote gevolgen voor de sport! – Het wetsvoorstel Wet werk en zekerheid is als wet in het Staatsblad geplaatst. Daarnaast is het inwerkingtredingsbesluit gepubliceerd. De eerste tranche van deze nieuwe wet treedt op 1 januari 2015 in werking. Vervolgens is er een tranche die op 1 juli 2015 en een die op 1 januari 2016 in werking treedt. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is het vanuit de sportwereld opvallend stil geweest. Alleen de voetbalsector heeft zich actief bemoeid met de inhoud van het wetsvoorstel. In deze bijdrage wordt gekeken naar de gevolgen die deze wet heeft voor de sportsector. Tijdschriften Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 17e jrg. nr. 3, september 2014 Dr. B. Sorgdrager Beroepsziekten in Europa. Nederland koploper? – De Europese Commissie heeft een rapport gepubliceerd over de aanpak van beroepsziekten in Europa. Schr. bespreekt de aanbevelingen en conclusies van de Europese Commissie en gaat na wat de betekenis hier van is voor de praktijk in Nederland. De conclusie is dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen achterloopt op het gebied van financiële compensatie van slachtoffers door het ontbreken van een wettelijke regeling. Welke regelingen in Nederland passend zijn, wordt momenteel onderzocht. Zo wordt bijvoorbeeld gedacht aan het loslaten van het principe beroepsziekte en de uitkering afhankelijk maken van de mate waarin het werk de gezondheidsschade veroorzaakt. Een verplichte verzekering voor beroepsrisico’s is ook een mogelijkheid of het aanstellen van een gespecialiseerde rechter voor werkgerelateerde schade. In sommige CAO’s zijn regelingen opgenomen voor aanvullende compensatie waarop bij ongevallen en beroepsziekten een beroep kan worden gedaan. Maar deze regelingen zijn vaak niet algemeen bekend en beperkt van aard. 1806 Staats- & bestuursrecht Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 7, september 2014 F.J. van Ommeren, C.J. Wolswinkel, NTB 2014/23 Naar een Algemene wet bestuursrecht voor de EU – Europese autoriteiten handelen vaak op eenzelfde wijze als nationale bestuursorganen. Begin 2013 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen waarin de Europese Commissie wordt verzocht om een verordening houdende een Europese wet bestuursprocesrecht. Tegelijk is vanaf 2009 het internationale onderzoeksnetwerk Research Network on EU Administration LAw (ReNEUAL) actief met de ontwikkeling van zogeheten Draft Models Rules on EU Administrative Procedures. Wat kunnen Nederlandse bestuursrechtjuristen leren van deze ‘Europese regels van bestuursrecht’. In hoeverre zijn zij een inspiratiebron voor het Nederlandse algemene bestuursrecht en in het bijzonder voor de Awb? G.H. Addink, NTB 2014/24 Europees bestuursrecht in ontwikkeling: op weg naar een Europese Awb – In de ontwikkeling van het Europees bestuursrecht vormt het concept van goed bestuur een cruciaal element. Bovendien blijkt een nauwe samenhang te bestaan met de in ontwikkeling zijnde Europese Awb, vooralsnog in de vorm van Model Rules. Schr. gaat in op de afzonderlijke Boeken van de Model Rules, zoals opgesteld door ReNEUAL, waarbij de meest opvallende elementen aan de orde worden gesteld en een relatie wordt gelegd met het nationale bestuursrecht. R.J.M.H. de Greef, N. Jak, R. Nehmelman, NTB 2014/25 Kroniek Bestuurlijke organisatie – In deze kroniek komen onder andere de volgende onderwerpen aan de orde: openbare lichamen, bestuursorganen en rechtspersonen; attributie, delegatie en mandaat; centrale overheid en decentrale overheden; interbestuurlijk toezicht; samenwerking. T.W. Franssen, B.P.M. van Ravels, B.J.P.G. Roozendaal, S.A.L. van de Sande, NTB 2014/26 Kroniek Overheidsaansprakelijkheid – In deze kroniek komen worden onder andere de volgende onderwerpen behandeld: schadevergoeding; onrechtmatige overheidsdaad; rechtmatige overheidsdaad, nadeelcompensatie; overige vorderingen uit onrechtmatige overheidsdaad. Overheid en Aansprakelijkheid Nr. 3, september 2014 K.J. de Graaf, H.D. Tolsma, O&A 2014/50 Rechtmatige overheidsdaad: een rol voor het specialiteitsbeginsel? – Kan een benadeelde voor toekenning van nadeelcompensatie in aanmerking komen als zijn belang gelet op het specialiteitsbeginsel geen rol speelde in de belangenafweging die tot het schadeveroorzakende besluit heeft geleid? De relatie tussen het specialiteitsbeginsel en het recht op nadeelcompensatie bij rechtmatige overheidsdaad staat al geruime tijd in de belangstelling. Het is de vraag of, en zo ja in hoeverre, en op welke wijze het specialiteitsbeginsel invloed uitoefent op de plicht tot het toekennen van nadeelcompensatie. In deze bijdrage brengen schrs. aan de hand van literatuur en jurisprudentie in kaart welke rol het specialiteitsbeginsel speelt bij het toekennen van nadeelcompensatie. Schrs. starten met een terugblik op de relatie tussen de beide leerstukken. Vervolgen richten ze de aandacht op de jurisprudentie. Daarna bespreken ze de mogelijke consequenties van de introductie van de algemene nadeelcompensatieregeling in titel 4.5 van de Awb. Schrs. sluiten af met een conclusie. P.W. den Hollander, O&A 2014/51 Besluitenaansprakelijkheid en de relativiteit van de motiveringsplicht: continuïteit in een nieuw jasje – In deze bijdrage neemt schr. het relativiteitsoordeel nader onder de loep. Het gaat om een primeur. De Hoge Raad sprak zich niet eerder uit over de relativiteit van een Awbnorm, op grond waarvan een besluit door de bestuursrechter is vernietigd. Om deze primeur te kunnen plaatsen onderscheidt schr. twee varianten van het relativiteitsvereiste, aan de hand waarvan schr. de rechtspraak van de Hoge Raad over besluitenaansprakelijkheid en relativiteit bespreek uit achtereenvolgens de jaren tachtig en negentig en recentere tijden. Inhoudelijk valt op dat waar het hof ruimte ziet in de omstandigheden van het geval aan te nemen dat aan het relativiteitsvereiste is voldaan, de Hoge Raad zonder meer oordeelt dat dit niet het geval is, al klinkt in zijn motivering enige ambivalentie door. De tegenstelling tussen het casuïstisch relativiteitsoordeel van het hof en het categorisch relativiteitsoordeel van de Hoge Raad is des te opvallender in het licht van een andere, eveneens NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2403 Tijdschriften Amsterdamse zaak, waarin hij zich ongeveer een jaar eerder uitsprak over overheidsaansprakelijkheid voor de overschrijding van de wettelijke beslistermijn bij de verlening van een prostitutievergunning, die volgens vaste rechtspraak juist wel afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad voegde daaraan toen bovendien toe dat het voor dergelijke overheidsaansprakelijkheid geen verschil maakt of de benadeelde al dan niet belanghebbende is. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 5e jrg. nr. 2, augustus 2014 C. Zoethout Constitutionele antwoorden op toenemend pluralistische samenlevingen. Religieuze diversiteit in Frankrijk, Italië en Canada – Gedurende de afgelopen decennia zijn westerse samenlevingen in toenemende mate geconfronteerd met immigratie. Als gevolg van internationale conflicten, de wereldwijde economische crisis en Europees beleid is het aantal nationaliteiten in de westerse samenlevingen aanzienlijk toegenomen. Samenlevingen die veel nieuwkomers hebben ontvangen, zijn geleidelijk aan meer pluralistisch geworden voor zover het gaat om de achtergrond, cultuur en religies van hun inwoners. Dit pluralistische karakter van de samenleving maakt het belang om in elk geval een minimum aan constitutionele uitgangspunten te delen des te groter, ook met het oog op de toekomstige, moggelijk nog meer diverse, samenleving. In dit artikel wil schr. constitutionele initiatieven in Frankrijk, Italië en Québec bespreken met het oog op de toenemende diversiteit van deze samenlevingen en gelet op vergelijkbare ontwikkelingen in Nederland. In hoeverre moet worden tegemoetgekomen aan het behoud van de eigen cultuur en in hoeverre is een revitalisering van gemeenschappelijke waarden noodzakelijk? 2404 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 1807 Straf(proces)recht, penitentiair recht & criminologie Delikt en Delinkwent 44e jrg. nr. 7, september 2014 L.B. Esser, C.E. Dettmeijer-Vermeulen, DD 2014/48 Mensenhandel op een tweesprong. De omgang van rechters met de ruim geformuleerde mensenhandelgedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr – De tekst van de delictsomschrijving die is neergelegd in art. 273f lid 1 sub 4 Wetboek van Strafrecht (Sr), één van de mensenhandelvormen, laat ruimte voor de absorptie van een groot arsenaal aan gedragingen. De jurisprudentie laat zien dat rechters verschillende keuzen maken bij de afbakening van de reikwijdte van de delictsomschrijving, met als gevolg dat deze bepaling in de rechtspraak zowel restrictief als extensief wordt uitgelegd. In dit artikel wordt de rechtspraak op dit terrein onderzocht. Ook wordt de vraag gesteld welke rechterlijke benadering de meest wenselijke is. Justitiële Verkenningen 40e jrg. nr. 2, september 2014 Themanummer: Met zachte dwang – In dit themanummer gaat het om de overheid die het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden. Nudging wordt gezien als een van de meest veelbelovende technieken om burgers te helpen een goede gedragskeuze te maken, zonder inbreuk te maken op hun keuzevrijheid. Enerzijds wordt in dit themanummer het fenomeen nudging geanalyseerd en theoretisch geduid. Anderszijds is er aandacht voor resultaten van wetenschappelijk onderzoek op onder andere de terreinen van gedragspsychologie en voedingsleer, die eventueel deel kunnen uitmaken van een alternatieve strategie om menselijk gedrag te beïnvloeden. Ook wordt aandacht besteed aan een analyseinstrument voor wet- en regelgeving dat kan helpen om te bepalen op welk niveau een interventie (nudging of anderszins) ter bevordering van compliance, nuttig is. In het eerste artikel De geest als aangrijpings- punt. De betekenis van gedragssturing in veiligheid, gezondheid en onderwijs bespreken Rik Peeters en Marc Schuilenburg hoe de overheid met nudging probeert de burger op verschillende terreinen een zetje in de goede richting te geven. Voor veiligheid, gezondheid en onderwijs worden de werkzame bestanddelen van nudging benoemd. Dat leert dat nudging niet moet worden gezien als een uiting van ‘libertair paternalisme’. Nudging grijpt terug op een vorm van gedragssturing waarbij de burger een te disciplineren en te verzorgen categorie van de bevolking is. Gijs van Oenen stelt in zijn bijdrage Eerste hulp bij emancipatie: waarom we nudging nodig hebben dat waar het gaat om de mogelijkheden voor de overheid om gedrag van burgers te beïnvloeden, de liberale visie en de visie van Michel Foucault tegenover worden elkaar gesteld. Daartegenover wordt de eigen theorie van de ‘interactieve metaalmoeheid’ geplaatst, met de vraag naar de beoordeling van de invloed die de overheid op de burger wil uitoefenen en het verschijnsel nudging. Nudging is onder bepaalde voorwaarden niet slechts acceptabel maar juist aanbevelenswaardig. In het artikel Gedragsbeïnvloeding via voeding. Enkele toepassingen besproken stelt Ap Zaalberg dat menselijk gedrag kan worden verklaard uit de psychosociale omgeving maar ook vanuit de biologie van de mens. In het bijzonder wordt gekeken naar de invloed van voedingsstoffen, met speciale aandacht voor omega-3-vetzuren en suiker. Veel nader onderzoek naar deze vragen is gewenst. In hun bijdrage Indammen van sociale agressie met dynamische verlichting. Het De-escalate-project in Eindhoven kondigen Antal Haans en Yvonne de Kort een komend onderzoek aan naar de mogelijkheden om middels verlichting en lichteffecten een matigende invloed uit te oefenen op agressie van burgers. Het betreft onder meer een onderzoek in de Eindhovense uitgaansstraat Stratumseind. Zoals Henk Elffers uiteenzet in zijn artikel Compliance analyseren met behulp van het WillenKunnen-Durven-model kunnen bepaalde regels worden getoetst met het zogenaamde Willen-Kunnen-Durven-model om na te gaan of burgers Tijdschriften bereid zijn zich aan die regels te houden. Zo kunnen voorgenomen of ter discussie staande overheidsmaatregelen snel worden doorgelicht. Vervolgens ligt een empirische toetsing in de rede. cifieke Privacy Enhancing Technology (een browser plugin) kan worden ingezet voor het onderzoeken van online tracking op grote datasets zoals die van de Rijksoverheid. Strafblad 1808 12e jrg. nr. 4, oktober 2014 Mr. dr. J.B.J. van der Leij De staat van onze informationele privacy binnen het domein van opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten – Het strafrechtelijk optreden is zich in het laatste decennium meer gaan richten op preventie en risicobestrijding vanuit het perspectief van de strijd tegen het terrorisme en andere vormen van zware criminaliteit. Er is een sterke focus op het verzamelen en bewaren van privacygevoelige gegevens en de rol van de informatietechnologie is toegenomen. Maar begin dit jaar deed het Europees Hof van Justitie twee opmerkelijke uitspraken die een mogelijk keerpunt aangeven in deze ontwikkeling. Mr. M.G.J.M. van der Staak De individuele, relationele en maatschappelijke waarde van privacy – In dit artikel wordt nader ingegaan op de verschillende waarden die door het recht op privacy worden beschermd en wordt bekeken of, en zo ja hoe, de maatschappelijke waarde van privacy wordt beschermd in de rechtspraak van het EHRM. Dt. T. Timan, prof. dr. E.J. Koops Sociale media en surveillance: over verschuivende rollen en vervagende grenzen – Sociale media en het toenemende delen van gegevens heeft gevolgen voor surveillance in de publieke ruimte, zowel voor de taak van de politie als voor de privacy van burgers. Drs. L.C. van der Velden Rijksoverheidswebsites en de economie van online data – Dit artikel bespreekt hoe een spe- Vreemdelingenrecht A&MR 5e jrg. nr. 7, september 2014 J. Reijven MSc, dr. mr. J. van Wijk Probleem opgelost? Hoe van asiel uitgesloten vermeeende oorlogsmisdadigers toch rechtmatig in de EU kunnen verblijven – Asielzoekers die op grond van art. 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsstatus krijgen, komen in een juridisch limbo terecht als ze ook niet kunnen worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Het ziet ernaar uit dat een aantal van deze mensen via de Europaroute alsnog een status kan verkrijgen. Een zaak die bij staatssecretaris Teeven op bezwaren stuit, maar die wel een praktische oplossing biedt om een ‘universele verbanning’ te voorkomen, betogen schrs. Mr. dr. K.M. de Vries Inburgeringseisen getoetst door de Europese rechters – Voldoen de inburgeringseisen in de Wet inburgering buitenland aan de normen die Europese regelgeving ons oplegt? Schr. constateert op grond van de zaken Dogan, K en A en Biao: de kosten van het inburgeringsexamen en de beperkte ontheffingsmogelijkheden kunnen weleens strijdig zijn met Europees recht. En het is zeer wel denkbaar dat Nederland ongeoorloofd onderscheid maakt tussen Nederlanders en migranten, en tussen westerse en niet-westerse migranten. Mr. R. Bruin, mr. S. Oukil Slachtoffers mensenhandel voldoende beschermd? Het sepot van aangiften van Nigeriaanse slachtoffers – De meeste zaken van Nigeriaanse (vermeende) slachtoffers van mensenhandel worden geseponeerd. Er zijn twijfels of dit terecht gebeurt. Schrs. bespreken of die twijfel terecht is, en of de veiligheid van (vermeende) slachtoffers, ongeacht de uitkomst van de strafzaak, voldoende gewaarborgd is. De conclusie luidt dat zowel naar de sepots als naar de opvang in Nigeria nader onderzoek moet worden gedaan. Drs. E.A. Besselsen De praktijk van de habeas corpus procedure – Schr. deed onderzoek naar de gang van zaken bij beroep tegen (voortduren van) de maatregel van vreemdelingendetentie. Het levert een somber beeld op van standaardmatig procederen, onvoldoende aandacht voor de detentie-omstandigheden en het inzetten van lichtere middelen, verkeerde veronderstellingen bij de betrokken partijen en het afschuiven van verantwoordelijkheden. Prof. dr. G.R. de Groot Vrijwilige verwerving nationaliteit moeder, gedwongen verlies Nederlanderschap – Terwijl ‘latente Nederlanders’ met een Nederlandse moeder een een niet-Nederlandse vader bij het uitoefenen van hun optie veelal ook hun andere nationaliteit behouden, kunnen Nederlanders bij wie de nationaliteit van de ouders andersom is (niet-Nederlandse moeder, Nederlandse vader) het Nederlanderschap door een keuze voor de nationaliteit van de moeder verliezen. Ten onrecht, zegt schr. J. van Breda, K. Zwaan Kroniek Advisering Deze kroniek bestrijkt de periode april 2013 tot en met juli 2014. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan medische adviezen, documentenonderzoek, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de vergoeding van kosten van contraexpertises, algemene en individuele ambtsberichten en overige deskundigenadviezen, waaronder de taalanalyse en het leeftijdsonderzoek. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2405 Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Bewaren DNA-gegevens en vingerafdrukken 1809 - Besluit houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet herziening ten nadele – Dit besluit voorziet in een regeling om in verband met de Wet herziening ten nadele de DNA-gegevens en vingerafdrukken van vrijgesproken personen onder stringente voorwaarden te bewaren. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat ten grondslag heeft gelegen aan de Wet herziening ten nadele is aangekondigd dat met het oog op de herziening ten nadele op grond van een novum regels zullen worden gesteld voor het verwerken van celmateriaal en DNA-profielen (verder: DNA-gegevens) en vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging1 (Kamerstukken II 2008/09, 32044, 3, blz. 25–28). Het bewaren van deze gegevens is nodig om in voorkomende gevallen een herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk te maken (zie paragraaf 1.2). De grote lijnen van de regeling zijn in de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel (t.a.p.) beschreven. Dit besluit voorziet in deze bewaarregeling door het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (verder: DNA-Besluit) en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (verder: BIVV) zodanig aan te passen dat in die besluiten regels worden gesteld voor de verwerking van DNA-gegevens respectievelijk vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken. In lijn met hetgeen daarover in de kamerstukken is gezegd, is de in dit besluit voorziene regeling aan stringente 2406 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 voorwaarden gebonden. Bovendien is in dit besluit uitvoering gegeven aan enkele tijdens de parlementaire behandeling van het aan de Wet herziening ten nadele ten grondslag liggende wetsvoorstel gedane toezeggingen. • De DNA-gegevens en vingerafdrukken worden slechts verwerkt bij vrijspraken die op grond van een novum kunnen worden herzien (artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, Sv). De toezegging gedaan aan de Eerste Kamer dat in beleidsregels van het openbaar ministerie zal worden vastgelegd dat een herziening alleen kan worden aangevraagd in geval van een misdrijf waarbij de dood van een ander opzettelijk is veroorzaakt heeft ook zijn weerslag gekregen in dit besluit; de gegevens van gewezen verdachten worden derhalve slechts bewaard bij vrijspraken die betrekking hebben op opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop, waarbij de dood van een ander opzettelijk is veroorzaakt. • De DNA-gegevens en vingerafdrukken worden uitsluitend bewaard en gebruikt met het oog op een eventuele herziening ten nadele. • Onderzoek met DNA-gegevens en vingerafdrukken van een gewezen verdachte kan alleen plaatsvinden op vordering van de officier van justitie en in opdracht van de rechter-commissaris. • Indien in opdracht van de rechtercommissaris een vergelijking met het DNA-profiel of de vingerafdrukken van de gewezen verdachte plaatsvindt, wordt de gewezen verdachte, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, van het resultaat van de vergelijking schriftelijk in kennis gesteld. • Omdat de herzieningsprocedure ten nadele niet kan plaatsvinden wanneer het recht tot strafvordering is verjaard (zie artikel 482b, derde lid, onder b, Sv), is voorzien in bewaartermijnen die aansluiten bij de verjaringstermijnen. • De DNA-gegevens en vingerafdrukken van de gewezen verdachten worden bovendien vernietigd zodra naar het oordeel van de officier van justitie (onomstotelijk) vaststaat dat herziening ten nadele op grond van een novum in de toekomst uitgesloten is. Inwerkingtreding m.i.v. 01-11-2014. Besluit van 17-09-2014, Stb. 2014, 335 Handhaving Woningwet Inwerkingtreding 1810 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavingsinstrumentarium (Stb. 2014, 249) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Inwerkingtredingsbesluit van 08-09-2014, Stb. 2014, 341 Nieuwe wetsvoorstellen Wet studievoorschot 1811 - Wetsvoorstel (19-09-2014) tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs) – Het voorliggende wetsvoorstel bevat een voorstel voor hervorming van het studiefinancieringsstelsel in het hoger onderwijs. De basisbeurs verdwijnt, en maakt plaats voor een sociale leenvoorziening die de overheid voor alle studenten ter beschikking stelt: het studievoorschot. Studenten kunnen het gewenste bedrag lenen tegen een voordelige rente en hoeven na hun afstuderen nooit meer dan 4% van hun meerinkomen in te zetten voor aflossing. De terugbetaaltermijn wordt verlengd naar 35 jaar. Oud-studenten die het wettelijk minimumloon verdienen of minder, hoeven niet terug te betalen. De aanvullende beurs wordt verhoogd voor die studenten van wie de ouders niet genoeg verdienen om hun aandeel (volledig) bij te kunnen dragen aan de studie. Deze beurs wordt voor de laagste inkomensgroepen significant hoger dan de huidige aanvullende beurs, zodat deze studenten in beginsel niet meer studievoorschot nodig hebben dan hun leeftijdsgenoten met ouders die een hoger inkomen hebben. Studenten die een functiebeperking hebben en daardoor studievertraging oplopen, kunnen Wetgeving aanspraak maken op een nieuwe voorgestelde tegemoetkomingsregeling, naast de mogelijkheden die er ook nu al voor hen zijn. De ov-kaart blijft onderdeel van het stelsel van studiefinanciering. Studenten kunnen zo blijven reizen naar de studie of stage van hun keuze, zonder dat de afstand een beperkende factor vormt door bijkomende kosten. Onderwijsinstellingen worden hiermee ondersteund in hun beweging naar meer samenwerking en naar meer profilering en specialisatie van individuele instellingen of locaties. Ook minderjarige studenten die een opleiding in het mbo volgen, krijgen recht op de reisvoorziening; het is voor hen immers evengoed van belang om een opleiding of stage te volgen die het beste bij hen past, zonder dat zij in hun keuze beperkt worden door hoge reiskosten. Met deze hervorming van het studiefinancieringsstelsel, komen er middelen vrij op de rijksbegroting om extra te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan onderwijs gerelateerd onderzoek. Dit wetsvoorstel betreft - blijkens de memorie van toelichting - geen bezuinigingsmaatregel, maar een stelselwijziging die onder meer tot doel heeft geld te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nrs. 1-4 ondersteuning van alle slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, (4) internationale samenwerking bevorderen teneinde geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld uit te bannen, en (5) ondersteuning en bijstand bieden aan organisaties en rechtshandhavende instanties teneinde effectief samen te werken ten behoeve van het aannemen van een integrale aanpak om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld uit te bannen. De meeste uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen stemmen overeen met het Nederlandse beleid ten aanzien van de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de voorzieningen die daartoe in Nederland zijn getroffen. Ook in de verplichtingen bepaalde gedragingen strafbaar te stellen, ruime extraterritoriale rechtsmacht te vestigen en afdoende verjaringstermijnen te waarborgen wordt voorzien in de huidige Nederlandse wetgeving. Slechts op een beperkt aantal punten moeten het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en de Uitleveringswet worden aangepast. In een afzonderlijk wetsvoorstel tot uitvoering van het Verdrag worden deze aanpassingen geregeld. Het wetsvoorstel tot uitvoering van het Verdrag wordt gelijktijdig met dit voorstel van rijkswet ingediend. Kamerstukken II 2014/15, 34 038, nrs. 1-4 Verdrag ter bestrijding van geweld tegen vrouwen 1812 - Voorstel van rijkswet (23-092014) houdende goedkeuring van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233) – Het Verdrag heeft zoals blijkt uit artikel 1 de volgende doelstellingen: (1) vrouwen beschermen tegen alle vormen van geweld en geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld voorkomen, vervolgen en uitbannen, (2) bijdragen aan de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en wezenlijke gelijkheid van vrouwen en mannen bevorderen, mede door de eigen kracht van vrouwen te versterken, (3) een allesomvattend kader opzetten met beleid en maatregelen ter bescherming en Uitvoeringswet bestrijding geweld tegen vrouwen 1813 - Wetsvoorstel (23-09-2014) tot uitvoering van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233) – De Nederlandse wetgeving moet op een drietal punten worden aangepast om te kunnen voldoen aan de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen. De eerste wijziging betreft een aanvulling van de verjaringsregeling neergelegd in artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel). De tweede wijziging betreft de introductie van een nieuwe strafbaarstelling in verband met de voorbereiding van huwelijksdwang (artikel I, onderdeel B, van dit wetsvoorstel). De derde wijziging betreft een aanvulling van de Uitleveringswet (artikel II van dit wetsvoorstel). Kamerstukken II 2014/15, 34 039, nrs. 1-4 Instellingswet RVS 1814 - Wetsvoorstel (23-09-2014) tot instelling van een vast college van advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de Raad voor volksgezondheid en samenleving) – Op dit moment zijn op het beleidsterrein van het Ministerie van VWS twee strategische adviesraden werkzaam, te weten de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) en de Raad voor de volksgezondheid en zorg (RVZ). Deze beide adviesraden worden met dit wetsvoorstel vervangen door de Raad voor volksgezondheid en samenleving (RVS). De belangrijkste reden om nu tot het samenvoegen van de RMO en RVZ (het is eerder ook wel overwogen maar nooit zover gekomen) over te gaan is dat het klassieke onderscheid tussen preventie, zorg en welzijn vervaagt; de herzieningen van de verschillende (zorg)stelsels spelen hierbij een belangrijke rol. In dit verband kunnen worden genoemd de transitie van de jeugdzorg, de herziening van de langdurige zorg, maar ook de organisatie van de zorg dichtbij. Deze herzieningen spelen een belangrijke rol in het integreren van het sociale domein (het domein van de RMO) en het gezondheidszorgdomein (het domein van de RVZ). Zeker op lokaal niveau ontmoeten de bestaande adviesterreinen van RMO en RVZ elkaar. Kamerstukken II 2014/15, 34 040, nrs. 1-4 Veiligheid olie- en gasactiviteiten 1815 - Wetsvoorstel (24-09-2014) tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2407 Wetgeving (PbEU 2013, L 178) – De richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten op zee verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken. Hiertoe verbetert de richtlijn de voorwaarden voor een veilige opsporing en winning van olie en gas op zee en scherpt reactiemechanismen bij zware ongevallen aan. Op die manier wordt het mariene milieu beter tegen verontreiniging beschermd. Dit is in het belang van andere gebruikers van de zee en de kust, zoals de visserij en het toerisme, maar ook voor de olie- en gasindustrie zelf. De richtlijn heeft daarnaast tot doel de regels over de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten te harmoniseren door in één richtlijn zowel regels te stellen over de veiligheid van werknemers als over bescherming van het milieu. Om deze doelstellingen te bereiken, legt de richtlijn verschillende verplichtingen op aan partijen die betrokken zijn bij de olie- en gaswinning. Daarnaast verplicht de richtlijn onder meer de lidstaten om nauwer samen te werken, vooral wanneer er sprake is van grensoverschrijdende gevolgen van een ongeval. Het is vast kabinetsbeleid dat ten opzichte van een richtlijn geen aanvullend nationaal beleid wordt opgenomen. De richtlijn is gericht op het voorkomen van zware ongevallen op zee en het beperken van de gevolgen van ongevallen op zee. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld een groot deel van de bepalingen dat volgens de richtlijn op zee wordt voorgeschreven ook op land toe te passen. Kamerstukken II 2014/15, 34 041, nrs. 1-4 OV-chipkaartsysteem 1816 - Wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met de invoering van delegatiebepalingen voor de regulering van het systeem van vervoersbewijzen, betaalwijzen en betaaldienstverlening in het openbaar vervoer – Deze wijziging van de Wet personenvervoer 2000 (hierna te noemen: Wp 2000) schept aanvullende mogelijkheden om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot een aantal concessieoverstijgende aspec- 2408 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 ten van het systeem van vervoerbewijzen, betaalwijzen en betaaldienstverlening in het openbaar vervoer, zoals dat thans bestaat in de vorm van het OV-chipkaartsysteem. Dit is in het belang van de reiziger bij een toegankelijk en gebruiksvriendelijk openbaar vervoer, van interoperabiliteit tussen de verschillende concessiegebieden en vervoerssystemen en in het belang van een goed functionerende betaalmarkt in het openbaar vervoer. Dit in gevallen waarin zelfregulering tussen de concessiepartijen in het openbaar vervoer onvoldoende waarborgen oplevert voor nationale belangen die de vervoersconcessies overstijgen. De regels die op grond van dit wetsvoorstel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld, grijpen aan bij het beleid en uitvoering van concessiepartijen in het openbaar vervoer en het daarop te houden toezicht door de Autoriteit Consument en Markt of de Inspectie Leefomgeving en Transport. Dit wetsvoorstel is gebaseerd op de in de Hoofdlijnennotitie wetgevingstraject OV-chipkaart geformuleerde uitgangspunten voor een systeem van geconditioneerde zelfregulering. IenM (19-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L 315). – Brief over verordening 869/2014/ EU, die een kader biedt waarbinnen nieuwe diensten voor internationaal personenvervoer per spoor mogen en moeten worden toegelaten. Kamerstukken II 2014/15, 34 042, nrs. 1-4 Brief van de voorzitter van de vaste cie. voor VWS aan de voorzitter van de Eerste Kamer (23-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben. – Brief over het verzoek om voorlichting aan de Afdeling advisering van de Raad van State. 1817 Vervolgstukken Acceptatierecht bijzonder onderwijs Brief van het lid Ypma (30-09-2014) over het initiatiefwetsvoorstel houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake toelating tot bijzondere onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers die, of van wie de wettelijk vertegenwoordigers, de grondslag van de instelling niet onderschrijven. – Brief over de overname van de verdediging van het initiatiefvoorstel. Kamerstukken II 2014/15, 32 376, nr. 43 Rijden onder invloed drugs Brief van de Minister van VenJ (2409-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs. – Brief van de minister ter aanbieding van het rapport ‘Analytische grenswaarden voor drugs’. Kamerstukken II 2014/15, 32 859, nr. 16 Verticale integratie zorg Kamerstukken I 2014/15, 33 362, B Afschaffing plusregio’s Verslag van een schriftelijk overleg (20-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. Kamerstukken I 2014/15, 33 659, D Kamerstukken II 2014/15, 30 417, nr. 10 Wanbetalers zorgverzekering Aanbesteding openbare dienstcontracten personenvervoer Nader verslag (26-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de Brief van de Staatssecretaris van Wetgeving bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen). (nr. 158) en brief over onder meer mogelijk tegenstrijdige elementen in amendementen (nr. 171). Kamerstukken II 2014/15, 33 683, nr. 30 Kamerstukken II en I 2014/15, 33 891, nrs. 158 en 171 en C Institutionele wijzigingen decentraal bestuur Voorlopig verslag (30-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen). Kamerstukken I 2014/15, 33 691, B Acquisitiefraude Nota n.a.v. het verslag (26-09-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het tegengaan van acquisitiefraude door het doen van misleidende mededelingen jegens diegenen die handelen in de uitoefening van hun beroep, bedrijf of organisatie en wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van acquisitiefraude. Digitale ontsluiting beschermde werken Eindverslag (30-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken. Kamerstukken I 2014/15, 33 892, B Kamerstukken I 2014/15, 33 791, B Opzegging Haags Erfrechtverdrag Nota n.a.v. het verslag (30-09-2014) bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 1 augustus 1989 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging. Kamerstukken II 2014/15, 33 854, nr. 5 Langdurige Zorg Brieven van de Staatssecretaris van VWS (22-09-2014 (nr. 158) en 24-092014 (nr. 171)) en tekst van het gewijzigd voorstel van wet (25-09-2014 (C)) inzake de regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). – Brief over onder meer de uitkomsten van het overleg met ZN, cliënten met extramurale AWBZ-indicatie en Wlz-profiel en pgb-tarieven in Wlz Verbetering toezicht zorg Verslag (30-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving. Kamerstukken II 2014/15, 33 980, nr. 5 Nader voorlopig verslag (30-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie. Kamerstukken I 2014/15, 33 913, C Bedrijveninvesteringszones Voorlopig verslag (30-09-2014) over het wetsvoorstel tot verduidelijking van de rookverboden in de Tabakswet, met inbegrip van een algemeen rookverbod in de horeca. Kamerstukken II 2014/15, 33 972, nrs. 9-10 Energie-efficiëntie Kamerstukken II 2014/15, 33 712, nr. 8 Verduidelijking rookverbod sen (Wet aanpassing financieel toetsingskader). – Brief ter aanbieding van de 0ntwerpwijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen en het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voorlopig verslag (30-09-2014) over het wetsvoorstel houdende regels voor bedrijveninvesteringszones (Wet op de bedrijveninvesteringszones). Kamerstukken I 2014/15, 33 917, B Quotum arbeidsbeperkten Brief van de Staatssecretaris van SZW (23-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten). – Brief met de uitvoeringstoets van de Belastingdienst op zowel het wetsvoorstel als de lagere regelgeving. Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 6 Beperking gemeenschap van goederen Brief van de Minister van BZK (19-092014) over het inititatiefwetsvoorstel van de leden Fokke, Voortman en Schouw tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. – Brief over de bekrachtiging van de wetsvoorstellen inzake het raadgevend en correctief referendum. Advies van de afdeling advisering van de Raad van State (30-09-2014), voorstel van wet zoals gewijzigd n.a.v. het advies van de afdeling advisering van de Raad van State (30-09-2014) en hernieuwde memorie van toelichting (30-09-2014) bij het initiatiefwetsvoorstel van de leden BerndsenJansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken. Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 6 Kamerstukken II 2014/15, 33 987, nrs. 4-6 Financieel toetsingskader pensioenen Wederverkoop kabelaanbod Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Brief van de Staatssecretaris van SZW (23-09-2014) en nota n.a.v. het verslag (23-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfond- Verslag (25-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 omtrent verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten. Kamerstukken II 2014/15, 33 991, nr. 4 Passend onderwijs Verslag (29-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2409 Wetgeving het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs). Kamerstukken II 2014/15, 33 993, nr. 5 Belastingwet 2015 Nota van verbetering (30-09-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015). Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 7 Bronbescherming strafzaken Nota van vebetering (20-09-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (bronbescherming in strafzaken). Kamerstukken II 2014/15, 34 032, nr. 5 1818 Nota’s, rapporten & verslagen Glijdende schaal criminele vreemdelingen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (19-09-2014) bij de aanbieding van het WODC-rapport ‘Aanscherpingen glijdende schaal, geschatte resultaten van recente en voorgenomen aanscherpingen’. – Aanleiding voor het WODC-onderzoek vormde de afspraak in het regeerakkoord om criminele vreemdelingen eerder uit te zetten. Daartoe heeft de staatssecretaris een voorstel tot aanscherping van de glijdende schaal gemaakt. De Raad van State adviseerde daarop eerst de effecten van vorige aanscherpingen en de verwachte effectiviteit van het voorstel in kaart te brengen. De bewindsman heeft daarom het WODC gevraagd te onderzoeken wat de mogelijke effecten zijn van het voorstel en welke gevolgen de aanscherpingen van 2010 en 2012 hebben gehad. De belangrijkste conclusie van het 2410 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 onderzoek is dat een verdere aanscherping van de glijdende schaal, conform voorstel, niet of nauwelijks leidt tot meer verblijfsbeëindigingen van derdelanders. Daarom zal thans de glijdende schaal nog niet verder worden aangescherpt. De staatssecretaris zal andere mogelijkheden bezien. Wel hanteert de IND nu een nieuwe werkwijze met betrekking tot de toepassing van de huidige glijdende schaal. Deze werkwijze, die in 2013 bij wijze van pilot is toegepast, houdt in dat alle criminele derdelanders met rechtmatig verblijf direct na een onherroepelijke veroordeling aan de glijdende schaal worden getoetst. De IND ontvangt de informatie over de veroordeling nu automatisch van de Justitiële Informatiedienst. Door de snellere toetsing kan nu eerder tot verblijfsbeëindiging en uitzetting worden overgegaan. Op deze manier wordt de periode dat criminele derdelanders nog gebruik kunnen maken van voorzieningen ook verkort. Daarnaast is er minder tijd voor de opbouw van een sterk verblijfsrecht. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1891 Vreemdelingenketen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (17-09-2014) over de verbetermaatregelen in de vreemdelingenketen. – In de brief wordt ingegaan op de te realiseren maatregelen en de concrete planning die daaraan verbonden is. In bijlage is een overzicht meegestuurd van de verbetermaatregelen inclusief richttermijnen. Deze maatregelen – die voortvloeien uit de dialoog met de Kamer over de onderzoeksrapporten ‘Veiligheid van vreemdelingen’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de ‘Monitor Vreemdelingenketen’ van de Inspectie Veiligheid en Justitie – zijn geclusterd onder vijf verbeterthema’s. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1892 Langdurig verblijvende kinderen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (24-09-2014) over de uitvoering van de overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen en het aantal verleende discretionaire vergunningen bij deze groep. – Voorwaarde om in aanmerking te komen voor deze regeling was dat de vreemdeling in beeld moet zijn gebleven van de rijksoverheid. De afgelopen maanden zijn gebruikt om ‘buiten beeld’-zaken nader te beoordelen, onder meer op eventuele schrijnendheid. Bij deze nadere beoordeling is de door burgemeesters aangeleverde informatie betrokken. In eerste aanleg zijn 98 minderjarige hoofdpersonen afgewezen enkel omdat ze langer dan de toegestane periode buiten beeld zijn geweest van de rijksoverheid. Het ging hierbij om 92 gezinnen. Inclusief gezinsleden betrof dit in totaal 297 personen. Van die 92 gezinnen hebben of krijgen er in totaal 50 gezinnen alsnog een verblijfsvergunning. In totaal gaat het om 158 personen. In het geval van 27 gezinnen heeft de staatssecretaris aanleiding gezien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. In de overige 23 zaken is of wordt op andere gronden, buiten de discretionaire bevoegdheid, alsnog een vergunning verleend. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1893 Handhaving mededingingsregels Brief van de Minister van BuZa (1909-2014) met een fiche inzake een Mededeling handhaving EU-mededingingsregels. – De mededeling is opgesteld ter gelegenheid van het feit dat er tien jaar verstreken is sinds Verordening 1/2003 voor het eerst werd toegepast. De verordening introduceerde rechtstreekse toepassing van alle EU-mededingingsregels door nationale mededingingsautoriteiten (nma’s) en nationale rechterlijke instanties en nauwere samenwerking tussen de Commissie en nma’s. De mededeling evalueert de handhaving door de Commissie en nma’s in deze tien jaar en blikt vooruit op mogelijke maatregelen voor een verbetering van de handhaving van de mededingingsregels door nma’s. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1907 Handhaving Drank- en Horecawet Brief van de Staatssecretaris van VWS (25-09-2014) de gemeentelijke preventie- en handhavingsplannen m.b.t. de Drank- en Horecawet (DHW). – Het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP heeft informatie verzameld over de stand van zaken Wetgeving van de gemeentelijke preventie- en handhavingsplannen en de stand van zaken van het toezicht op de naleving van de DHW. Uit het rapport blijkt dat 44% procent van de gemeenten haar preventie- en handhavingsplan heeft vastgesteld. Veel gemeenten hebben aangegeven toezicht te houden, namelijk ruim 81%. Gemiddeld hebben gemeenten 2,9 DHW toezichthouders ter beschikking die elk gemiddeld voor bijna 0,9 FTE zijn toegewezen aan de DHW. Met deze capaciteit worden er gemiddeld 3,7 DHW controles per week gehouden. Helaas zijn er ook nog gemeenten die hun eerste controle pas dit najaar danwel in 2015 denken uit te voeren. Ook wordt door gemeenten weinig gebruik gemaakt van het beschikbare toezicht instrumentarium. De sanctie ‘3 strikes out’ werd geen enkele keer toegepast en vergunningen werden ook nauwelijks geschorst of ingetrokken. Het aantal opgelegde maatregelen bestaat voor een groot deel uit waarschuwingen, het totale aantal in Nederland sinds de decentralisatie van het toezicht uitgedeelde bestuurlijke boetes is 61. Diverse gemeenten hebben aangegeven in het proces nog niet toe te zijn aan het opleggen van sancties. Vervolgens volgt handhaving van de DHW. Er is ook een aantal gemeenten dat aangaf nog niet toe te zijn aan handhaving omdat ze nog bezig zijn met het inventariseren van de lokale situatie en het bepalen van de handhavingsprioriteiten. Gelet op het feit dat de wettelijke taak van toezichthouder nu ruim anderhalf jaar belegd is bij gemeenten, roept de staatssecretaris gemeenten op nu ook alle handhavingsinstrumenten in te zetten. Gemeenten hebben aangegeven van de landelijke overheid te verwachten dat zij faciliterende wetgeving opstelt, met name wanneer lokaal maatwerk niet mogelijk of niet wenselijk is. Zoals het versoepelen van de opleidingseisen voor Drank- en Horecawet toezichthouders, het opnieuw beschikbaar stellen van de weekendpool van de NVWA en het legaliseren van de inzet van (minderjarige) testkopers in de handhaving. Ook het verbieden van happy hours wordt door gemeenten ervaren als een taak van de landelijke overheid. De bewindsman is niet voornemens de opleidingseisen voor DHW toezichthouders te versoepelen. De eis van een BOA-diploma voor toezichthouders – die in het rapport door gemeenten voornamelijk als probleem wordt gerapporteerd – is een weloverwogen keuze. Handhaving van de DHW vergt bepaalde kwaliteiten die middels deze eis worden geborgd. Het opnieuw beschikbaar stellen van de weekendpool van de NVWA is niet mogelijk aangezien het toezicht op de uitvoering van de DHW is weggehaald bij de NVWA en is gedecentraliseerd. Wel wordt met gemeenten en handhavers gesproken om te onderzoeken hoe flexibele inzet van jongeren vorm kan krijgen. Daarbij zal ook de inzet van testkopers worden bekeken. Op dit moment is het mogelijk om op gemeentelijk niveau happy hours te verbieden. Nagegaan zal worden of nationale wet- en regelgeving hier toegevoegde waarde kan bieden. Kamerstukken II 2014/15, 27 565, nr. 128 Nederlandse deelname strijd tegen IS(IS) Brieven van de Ministers van BuZa, Defensie en BHenO (24-09-2014) waarin de Kamers, in overeenstemming met artikel 100 van de Grondwet, wordt geïnformeerd over het besluit van het kabinet een Nederlandse bijdrage te leveren aan de strijd tegen IS(IS) en brief (25-092014, nr. 507) waarbij het het advies dat op verzoek van het kabinet is opgesteld door de extern volkenrechtelijk adviseur, prof. dr. P.A. Nollkaemper, over luchtaanvallen op IS(IS) doelen in Irak en Syrië wordt aangeboden. – Het kabinet heeft besloten om, naast politieke en humanitaire steun, ook een militaire bijdrage te leveren aan de strijd tegen IS(IS) in Irak, in samenwerking met de Verenigde Staten en andere (regionale) partners. De internationale inspanningen zijn gericht op het breken van de militaire kracht van IS(IS) op de korte termijn. Deze eerste fase van de strijd zal, naar Amerikaanse schatting, zes tot twaalf maanden duren. Nederland stelt in deze fase zes operationele F-16’s beschikbaar voor de duur van maximaal een jaar. Ook worden Iraakse en Koerdische strijdkrachten gedurende deze periode ondersteund met training en advies. De bestrijding van IS(IS) in Irak geschiedt tegen de achtergrond van een complexe politieke en regionale context. Nederland steunt de legitieme Iraakse regering in de verdediging tegen de terreurorganisatie IS(IS), die verschrikkelijke misdaden begaat tegen bevolkingsgroepen in Irak en Syrië. De crisis zorgt voor toenemende druk op de buurlanden, met name Turkije, Jordanië en Libanon, onder andere als gevolg van oplopende etnisch-religieuze spanningen en een toenemend aantal vluchtelingen. De Nederlandse inzet is er op gericht om, in het kader van de bevordering van de internationale rechtsorde, een bijdrage te leveren aan het de-escaleren van de situatie in de regio. Nederland levert een bijdrage aan de strijd tegen IS(IS) op basis van een verzoek tot militaire steun van de Iraakse autoriteiten, dat zij op 25 juni jl. bij de VN hebben ingediend en op 20 september jl. hebben herhaald. Het verzoek om steun door de legitieme Iraakse regering voorziet in een rechtsgrond voor de inzet van Nederlandse militairen in Irak. De juridische status van de Nederlandse militairen moet nog worden geregeld, maar het uitgangspunt is dat er zo snel mogelijk statusafspraken worden vastgelegd met de gastlanden. Er is momenteel geen internationale overeenstemming over de vraag of er sprake is van een volkenrechtelijk mandaat voor militaire inzet in Syrië. In de praktijk zijn er geen grenzen meer tussen Irak en Syrië en bestaat het risico dat IS(IS) vanuit Syrië een directe bedreiging vormt voor Irak. Indien IS(IS) verder uitsluitend in Irak wordt bestreden, is het aannemelijk dat de terroristen zich verplaatsen naar Syrië en andere landen in de regio met alle problemen van dien. Door middel van een luchtoffensief boven Syrië proberen de Verenigde Staten deze effecten te voorkomen. Het kabinet heeft begrip voor de Amerikaanse inspanningen. Dit luchtoffensief wordt uitgevoerd in samenwerking met een aantal regionale landen, maar behelst geen samenwerking met het Syrische regime. De Verenigde Staten, die de aanvallen tegen IS(IS) leiden, beroepen zich op het recht op collectieve zelfverdediging, verwijzend naar de brieven van Irak aan de VN Veiligheidsraad. Het recht op zelfverdediging (individueel of collectief) is een inhe- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2411 Wetgeving rent recht in het volkenrecht (artikel 51 VN Handvest), dat ontstaat in geval van een (onmiddellijk dreigende) gewapende aanval vanuit een andere Staat. Het gebruik van geweld in dit kader vormt een uitzondering op het geweldverbod en biedt een volkenrechtelijk mandaat. Er gelden strikte voorwaarden voor de uitoefening van dit recht, zeker waar een (onmiddellijk dreigende) gewapende aanval afkomstig is van een gewapende groep zoals IS(IS). Dan is ook bepalend of Syrië dergelijke aanvallen kan of wil bestrijden. Op dit moment valt niet met stelligheid te zeggen of er sprake is van zelfverdediging als volkenrechtelijk mandaat. De Nederlandse inzet is hierom nu beperkt tot Irak. Het kabinet zal de internationale ontwikkelingen op dit vlak nauwkeurig volgen. Het advies van prof. Nollkaemper is als bijlage bij nr. 507 te vinden. Kamerstukken II en I 2014/15, 27 925, nr. 506, 507 en E Veelplegers in het verkeer Brief van de Minister van VenJ (2509-2014) over een hardere aanpak en het uit de anonimiteit halen van de veelplegers in het verkeer. – De minister is voornemens om per 1 januari 2015 een aantal zogenaamde ‘hufter’ feiten uit de wet Mulder te halen en deze voortaan af te doen binnen het strafrecht. Het overbrengen van feiten naar het strafrecht heeft een aantal voordelen. In de eerste plaats wordt de overtreder uit de anonimiteit gehaald. Er kan namelijk niet meer anoniem een boete worden betaald. Al deze verkeersovertredingen zullen immers terug te vinden zijn in de justitiële documentatie. Deze bestuurders komen dus in beeld bij justitie. Door deze registratie is het bovendien mogelijk om, anders dan bij de wet Mulder, rekening te houden met iemands verkeersverleden. Een bestuurder die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan verkeersovertredingen kan rekenen op een strengere aanpak. Bovendien biedt het strafrecht een breder sanctiearsenaal dan enkel de administratieve sanctie die de wet Mulder kent. Bij de keus welke feiten over gaan naar het strafrecht hebben, in nauw overleg met politie en OM, verschillende criteria een rol gespeeld. Er is gekeken naar feiten die ‘opzet’ behelzen, de potentiële gevaarzetting 2412 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 of hinder van een overtreding, mogelijke gevolgen voor derden en de perceptie van medeweggebruikers. In bijlage 1 bij deze brief zijn de feiten opgenomen die van de wet Mulder worden overgeheveld naar het strafrecht. Voor deze feiten geldt dat deze voortaan direct bij de eerste overtreding leiden tot een strafrechtelijke reactie van het OM. Door het OM wordt voor de veelplegers een nieuwe recidiveregeling gemaakt. Onder dit specifieke strafvorderingsbeleid vallen niet alleen de feiten, die van de wet Mulder worden overgebracht naar het strafrecht. Ook de andere strafbare verkeersfeiten die niet al onder een specifieke recidiveregime vallen (bijlage 2 bij deze brief) tellen mee in deze aanpak. Drie eerder gepleegde feiten uit deze totale groep overtredingen leiden tot een beoordeling door het OM. Het OM zal vervolgens een fors zwaardere sanctie eisen. Deze recidiveregeling zal na vaststelling door het College van procureurs-generaal in de Staatscourant worden gepubliceerd. Het bestaande strafvorderingsregime voor specifieke feiten op het gebied van alcohol en andere ernstige verkeersfeiten blijven in tact. Het grote verschil ten opzichte van de werking van de bestaande recidive regelingen is dat een combinatie van feiten mee gaat tellen voor de vraag of er sprake is van recidive. De kans dat iemand eerder voor het traject van de veelplegersregeling in aanmerking komt wordt hiermee vergroot. Kamerstukken II 2014/15, 29 398, nr. 419 Rechtsstaat en buitenlandse financiering moskeeën Brief van de Minister van SZW (2509-2014) met een reactie op het RMO-advies ‘De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen’. – Het advies is als bijlage biuj deze brief te vinden. De RMO stelt dat de rechtsstaat een helder kader biedt om de financiering van maatschappelijke organisaties en activiteiten te beoordelen. Externe financiering van verenigingen (religieuze of niet) en stichtingen is in Nederland en internationaal gangbaar en bij afwezigheid van overheidsfinanciering onvermijdelijk. Buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen is in deze zienswijze legitiem voor zover er geen sprake is van financiering van geweldsuitoefening en criminele praktijken zoals terrorisme, ondermijning van de rechtsstaat en grootschalige verspreiding van ‘niet-democratische’ opvattingen die de sociale stabiliteit onder druk zetten. Niet in alle gevallen is financiering geoorloofd. Wel stelt de RMO dat buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen als zodanig niet het probleem vormt. De RMO komt dan ook tot het oordeel dat ingrijpen in financiering botst met het internationale principe van reciprociteit en gelijkheid. De RMO onderscheidt twee criteria op basis waarvan een overheid wel degelijk gelegitimeerd is tot ingrijpen. Het betreft ten eerste praktijken die de democratie ondermijnen, die een inbreuk zijn op de staatsveiligheid en de maatschappelijke stabiliteit in de pluriforme Nederlandse samenleving ondergraven. Het kader hiervoor is het strafrecht. Een tweede kader voor een overheid om in te grijpen ontstaat wanneer de financiering en de daaruit volgende praktijken gericht zijn op terrorisme en staatsondermijning. De RMO stelt dat het dan geen zaak meer is van de politie en het OM in Nederland, maar van de AIVD en de internationale diplomatie. Het RMO briefadvies biedt een waardevolle eerste verkenning van het complexe veld van buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen. Het kabinet onderschrijft het belang van een consistente benadering vanuit de rechtsstaat en borging daarvan. De rechtsstatelijke context als zodanig biedt echter geen handelingsperspectief; het begrenst slechts het handelen waar het om (de financiering van) strafbare terroristische of staatsondermijnende zaken gaat. De buitenlandse financiering van moskeeën mag in voorkomende gevallen als onwenselijk worden beschouwd, in rechtsstatelijke zin heeft ingrijpen van de overheid geen juridische grond. Kamerstukken II 2014/15, 29 614, nr. 35 Zorgverzekeringswet Brief van de Minister van VWS (2409-2014) bij de toezending van de tweede evaluatie van de Zorgverzekeringswet en de evaluatie van de wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering. Wetgeving – Beide evaluaties zijn als ijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 29 689, nr. 545 Specialistische jeugdzorg Brief van de Staatssecretarissen van VWS en VenJ (23-09-2014) over de voortgang van de transitie van het jeugdstelsel. – In het bijzonder wordt daarbij ingegaan op de noodzaak om aanvullende maatregelen te treffen om de beschikbaarheid van specialistische functies van jeugdhulp in 2015 te waarborgen. Nu blijkt dat voor bepaalde specialistische functies van jeugdhulp in veel regio’s nog geen afspraken tot stand zijn gekomen en het gevaar dreigt dat dit ook niet tijdig het geval zal zijn, menen de bewindslieden dat voor deze vormen van zorg landelijke regie nodig is. Dit is nodig omdat de beschikbaarheid van deze jeugdhulp voor de kinderen die dit nodig hebben anders niet zeker is vanaf 1 januari 2015. Het gaat om de volgende vormen van jeugdhulp: • Driemilieusvoorzieningen (de combinatie van behandeling, wonen en onderwijs) in een besloten of gesloten voorziening, waaronder delen van de huidige OBC’s, Jeugdzorgplus en open residentieel (nu provinciaal gefinancierd); • Multifunctionele Centra (combinatie jGGZ en LVB); • Jeugd-GGZ: bovenregionaal georganiseerde gespecialiseerde ggz, vanuit een klinische basis, waaronder BOPZ bedden min 18, topreferente traumazorg in jeugdGGZ, verslavingszorg. Om de inkoop van deze functies te waarborgen, zijn afspraken tussen Rijk, gemeenten en zorgaanbieders nodig op de volgende onderdelen: • Verkleinen van onzekerheden voor gemeenten. • Bedrijfsmatige zekerheden zorgaanbieders. • Bovenregionale afspraken over de inkoop. • Gezamenlijke visie op het toekomstig zorglandschap. De bewindslieden zijn in vergaand gesprek met gemeenten en zorgaanbieders over deze zaken. In de invoeringswet voor de Jeugdwet wordt een en ander wettelijk geborgd. Als bijlage bij deze brief zijn te vinden het briefadvies ‘waarborgen zorgcontinuiteit’ van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd, de derde rapportage van de Transitiemonitor Jeugd en het tweede tussenbericht van de Transitie Autoriteit Jeugd. Kamerstukken II 2014/15, 31 839, nr. 412 ATP PensionService A/Sarrest Brief van de Staatssecretaris van Financiën (19-09-2014) met een analyse van het ATP PensionService A/Sarrest (HvJ EU 13 maart 2014, nr. C-464/12, ATP-arrest) van het Hof van Justitie EU. – Het ATP-arrest gaat in hoofdzaak om de vraag of het beheer van een pensioenfonds vrijgesteld is van btw. Ook is het Hof van Justitie EU ingegaan op de vraag welke diensten onder het begrip vrijgesteld beheer vallen. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat een pensioenfonds, zoals dat in het ATP-arrest aan de orde is, voor de btw-heffing kan worden behandeld als een gemeenschappelijk beleggingsfonds wanneer het pensioenfonds wordt gefinancierd door de pensioenontvangers, het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds. Het beheer van een dergelijk pensioenfonds is vrijgesteld van btw. In het ATP-arrest gaat het om een bedrijfspensioenfonds waarbij het uitbetaalde pensioen afhankelijk is van de omvang van het spaarbedrag dat aan de pensioeninstelling is betaald en het rendement van de beleggingen. Bij een dergelijk pensioenfonds is de hoogte van de pensioenuitkering niet vastgesteld; de hoogte van en de termijn voor de te betalen pensioenpremies staan vast. In de praktijk worden dit soort pensioenfondsen als Defined Contribution fondsen (DC-pensioenregeling) aangeduid. De tegenpool van deze pensioenvorm is een fonds dat een zogenoemde Defined Benefit regeling uitvoert (DB-pensioenregeling). Bij een dergelijk fonds is de hoogte van de uitkering vastgesteld op basis van het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon, waarbij de werkgever door de deelname aan het pensioenfonds voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen. Over dit soort pensioenfondsen heeft het Hof van Justitie EU in het arrest Wheels geoordeeld dat geen sprake is van een gemeenschappelijk beleggingsfonds waarvan het beheer is vrijgesteld. In het ATP-arrest heeft het Hof van Justitie EU dit oordeel herhaald. Verder heeft het Hof van Justitie EU in het ATP-arrest bepaald wat onder het beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds moet worden verstaan, namelijk ‘dat deze handelingen over het geheel genomen een afzonderlijk geheel moeten vormen en onderdelen moeten vormen die specifiek en essentieel zijn voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen’. Tot slot heeft het Hof van Justitie EU beslist dat pensioenbetalingen onder de btw-vrijstelling voor handelingen betreffende betalingen en overmakingen kunnen vallen (indien sprake is van een aparte dienst). De meeste van de Nederlandse regelingen zijn zuivere collectieve DB-pensioenregelingen waarbij de hoogte van het pensioen is vastgesteld op grond van loon en dienstjaren. Het gaat hierbij om meer dan 90% van het totaal aantal pensioenfondsen. Het beheer van een pensioenfonds dat DB-pensioenregelingen uitvoert, valt niet onder de vrijstelling voor het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen (artikel 11, eerste lid, letter i, derde onderdeel van de Wet OB 1968). Het ATP-arrest bevestigt dat btw-heffing over deze beheerdiensten moet plaatsvinden. Enkele vermogensbeheerders leggen zich overigens niet bij dit standpunt neer. Zo is beroep aangetekend tegen het oordeel van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2011, nr. AWB 09/8541 08, dat de vrijstelling voor een dergelijke beheerdienst niet van toepassing is. Kamerstukken II 2014/15, 32 043 nr. 228 Forensische geneeskunde Brief van de Minister van VenJ (2309-2014) met een reactie op de notitie ‘Forensische geneeskunde als dienst t.b.v. gemeente, politie en justitie’ van de GGD Amsterdam. – De heer Van der Velpen van de GGD Amsterdam pleit in zijn notitie tegen openbare aanbesteding van de forensische geneeskunde. In fundamentele zin voert hij aan dat de forensische geneeskunde moet worden beschouwd als een overheidsdienst gelet op het publieke karakter van de dienstverlening en de sterke verbinding met publieke gezondheid, openbare orde en veiligheid. Daarnaast geeft hij aan dat hij van NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2413 Wetgeving mening is dat de openbare aanbesteding geen stimulans zal zijn voor de gewenste uniformiteit van uitvoerder en werkwijze en geen bijdrage zal leveren aan de gewenste verhoging van de kwaliteit van de forensische geneeskunde. Tenslotte vraagt hij aandacht voor een aantal taken die in de aanbesteding worden meegenomen en waarvoor de gemeente (deels) verantwoordelijk is. De minister heeft al eerder laten weten dat de Nationale Politie het van belang vindt om de forensisch-medische zorg en de medische arrestantenzorg op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht openbaar aan te besteden binnen Nederland, aangezien niet bij wet is vastgelegd dat deze vormen van forensische geneeskunde zijn voorbehouden aan een specifieke organisatie. Hij blijft dan ook van mening dat door aanbesteding de kwaliteit van de dienstverlening op het terrein van de medisch-forensische zorg wordt geborgd en/of wordt verbeterd. In de aanbesteding zullen ook enkele eisen worden opgenomen met betrekking tot de lijkschouw. Daarmee wordt het belang van samenhang tussen de lijkschouw – waarvoor de gemeenten bij wet verantwoordelijk zijn – en de arrestantenzorg onderkent. De omschreven bemoeizorg tenslotte ziet uitdrukkelijk op bemoeizorg in het kader van de arrestantenzorg en raakt derhalve niet de gemeentelijke zorgtaken. Kamerstukken II 2014/15, 33 628 nr. 6 Test internetstemmen Brief van de Minister van BZK (17-092014) over een test met internetstemmen voor kiezers die vanuit het buitenland stemmen. – Het is niet uit te sluiten dat in de toekomst internetstemmen voor de kiezers in het buitenland betrouwbaar genoeg en betaalbaar zou kunnen zijn. Het is daarom verstandig om die ontwikkeling in de gaten te houden om zo wanneer dat opportuun is opnieuw een afweging te kunnen maken over de haalbaarheid. De minister icht zich daarbij op twee aandachtsvelden, te weten: • Wat vergt internetstemmen aan de kant van de kiezer. Hoe kan de kiezer in voldoende mate vertrouwen hebben in een stemdienst waarmee hij/ zij een stem uitbrengt en wat is er 2414 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 nodig aan de kant van de kiezer om een zo optimaal mogelijke betrouwbaarheid te kunnen realiseren; • Hoe betrouwbaar zijn ontwikkelde internetstemdiensten die gebruikt zijn/worden voor verkiezingen van vertegenwoordigende organen. Om een beeld hierover te krijgen wil hij een test voorbereiden in de vorm van een ‘schaduwverkiezing’ met fictieve lijsten en kandidaten. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat het Ministerie van BZK een internet-stemdienst voor deze test zal (laten) ontwikkelen. Het is de bedoeling dat bestaande internetstemdiensten in de test worden gebruikt. De test zal dan moeten uitwijzen hoe betrouwbaar (en dus ook hoe veilig) deze internetstemdiensten zijn. Gelet op de benodigde tijd voor de voorbereiding zal de test niet voor 2016 kunnen plaatsvinden. Kamerstukken II 2014/15, 33 829 nr. 4 Waarborgfunctie Koninkrijk Brief van de Minister van BZK (25-092014) waarin hij ingaat op de waarborgfunctie van het Koninkrijk. – Het eerste lid van artikel 43 van het Statuut draagt de zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur op aan elk der landen. Het tweede lid van artikel 43 bepaalt dat het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur een aangelegenheid van het Koninkrijk is. De Kamer heeft de volgende vragen gesteld over de inzet van de waarborgfunctie in het verleden: wat de waarborgfunctie precies inhoudt en welke criteria voor toepassing ervan gelden; naar het aantal malen dat de Koninkrijksregering de waarborgfunctie heeft ingezet sinds 1954; welke rol de Minister (van BZK) daarin als systeemverantwoordelijke heeft. In 2011 heeft het kabinet een nota over de waarborgfunctie van het Koninkrijk aan de Kamer gezonden. (Kamerstuk 32 850, nr. 2). Ook de brief aan de Kamer van 26 november 2013 is gewijd aan de waarborgfunctie (Kamerstuk 32 850, nr. 5). De nota geeft een uitgebreide uiteenzetting, de latere brief bevestigt dat de nota nog steeds de heersende opvatting weergeeft. Die houdt in dat artikel 43 de verantwoordelijkheid aan ieder land afzonderlijk opdraagt. Die zorgtaak wordt echter een gedeelde verantwoordelijkheid in Koninkrijksverband als die zorgtaak door een land wordt verwaarloosd. De Koninkrijksregering heeft zich in het verleden haar waarborgtaak aangetrokken en doet dat nog steeds. Kamerstukken II 2014/15, 33 850 nr. 6 Toezicht accountants Brief van de Minister van Financiën (25-09-2014) over het rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) met de uitkomsten van haar onderzoek naar de Big 4-accountantsorganisaties en de voorstellen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants ter verbetering van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de accountantscontrole en het rapport naar aanleiding van de evaluatie van de Wet toezicht accountantsorganisaties. – In deze brief wordt op deze drie stukken gereageerd en worden de beleidsvoornemens om de kwaliteit in de accountancy op een hoger peil te brengen uiteengezet. Sinds 1 januari 2014 bevat de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) de mogelijkheid voor de AFM om kantoorspecifieke bevindingen te publiceren. Het doel van de kantoorspecifieke rapportage is de transparantie over de kwaliteit van individuele accountantsorganisaties te bevorderen. Op basis hiervan heeft de AFM een rapport opgesteld met daarin de uitkomsten van haar onderzoek naar de kwaliteit van de wettelijke controles van de Big 4-accountantsorganisaties: KPMG Accountants N.V. (KPMG), PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. (PwC), Deloitte Accountants B.V. (Deloitte), Ernst & Young Accountants LLP (EY). Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode april 2013 tot en met juli 2014. Daaruit blijkt dat de kwaliteit van de wettelijke controle van de Big 4-accountantsorganisaties onder de maat is. Tevens blijkt uit het rapport dat er onvoldoende verbetering van de kwaliteit heeft plaatsgevonden ten opzichte van het rapport van september 2010 (de nul-meting). De AFM zal de Big 4-accountantsorganisaties opdragen naar aanleiding van deze bevindingen herstelmaatregelen te nemen die erop gericht zijn om de tekortkomingen te Wetgeving adresseren en maatregelen te nemen die er voor moeten zorgen dat de kwaliteit in de toekomst wordt gewaarborgd en herhaling van de tekortkomingen wordt voorkomen. De AFM zal toezicht houden op de herstel- en verbetermaatregelen van deze accountantsorganisaties. De minister is voornemens om, mede gelet op de ernst van de bevindingen van de AFM, aanvullende maatregelen te nemen. De maatregelen zien met name op de governance van accountantsorganisaties en beogen de kwaliteit van de accountantscontroles te verbeteren. De maatregelen zullen wettelijk worden verankerd in de relevante wetgeving, zoals de Wta. Ten eerste zullen accountantsorganisaties die een vergunning hebben voor het controleren van organisaties van openbaar belang (OOB-vergunninghouders) verplicht worden gesteld om een raad van commissarissen in te stellen, bestaande uit externe personen, op het holdingniveau van de Nederlandse netwerkorganisatie. De raad van commissarissen zal dienen te beschikken over alle bevoegdheden die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van haar taak, te weten het houden van toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de accountantsorganisatie en het geven van (gevraagd en ongevraagd) advies aan het bestuur. De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor de benoeming en het ontslag van de leden van het bestuur en ziet toe op het beloningsbeleid voor de externe accountants en de bestuurders van de accountantsorganisatie. De raad van commissarissen zal worden benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. Ten tweede zal een geschiktheidstoets gaan gelden voor dagelijks (mede-)beleidsbepalers. Verder dient de AFM de bevoegdheid te verkrijgen om haar bevindingen te delen met de (raad van commissarissen van de) controlecliënt. De bovengenoemde wettelijke maatregelen zullen gaan gelden voor OOB-vergunninghouders. Daarnaast zal wettelijk worden vastgelegd dat accountantsorganisaties verplicht zijn om maatregelen te treffen naar aanleiding van bevindingen van de AFM (waaronder de bevindingen in het hierboven genoemde AFM-rap- port). De bovengenoemde wettelijke maatregelen, die in lijn zijn met de aanbevelingen van de AFM, komen naast de eerder genomen wettelijke maatregelen. Met ingang van 1 januari 2013 geldt het verbod om naast controlewerkzaamheden ook advies uit te brengen (scheiding controle en advies). Verder zal op 1 januari 2016 de bepaling ten aanzien van de verplichte kantoorroulatie in werking treden. Deze bepaling houdt in dat een accountantsorganisatie niet langer dan de wettelijk vastgestelde periode achtereen een wettelijke controle mag verrichten bij een OOB. Op dit moment is deze periode gesteld op acht jaar. Eerder is al bekendgemaakt dat deze termijn op tien jaar zal worden gesteld in overeenstemming met de nieuwe Europese regels. Na het verstrijken van de wettelijke termijn zal een afkoelperiode van vier jaar gelden. Externe accountants van accountantsorganisaties dienen verplicht te rouleren na vijf jaar. Ook dit is binnen de normen van de nieuwe EU-regels. Kamerstukken II 2014/15, 33 977 nr. 2 Tweekamerstelsels Brief van de Minister van BZK (26-092014) bij de aanbieding van een notitie waarin alle opties ter verbetering of verandering van de rol van de Eerste Kamer op een rij worden gezet en waarbin ook een internationale vergelijking van andere stelsels is gemaakt. – De bij deze brief gevoegde notitie bevat een internationale vergelijking van tweekamerstelsels, waarin tevens aandacht is besteed aan de relatie tussen regering en senaat in de bestudeerde tweekamerstelsels en aan de eventuele rol van senaten bij de vorming van een nieuwe regering. In de bijlage is een inventarisatie van opties opgenomen voor zover die in Nederland sinds 1814 aan de orde zijn geweest. De notitie heeft een beschrijvend karakter en is bedoeld om tegemoet te komen aan de wens die vanuit beide Kamers is geuit om over deze onderwerpen geïnformeerd te worden. De notitie bevat geen standpunten van het kabinet over het functioneren van ons tweekamerstelsel. Het kabinet is van mening dat een eventuele discussie over de relatie tussen de Tweede en de Eerste Kamer in eerste instantie gevoerd moet worden in en tussen de Kamers. De notitie kan behulpzaam zijn bij het voorbereiden van dergelijke debatten. Kamerstukken I 2014/15, 34 000, C Caribisch Nederland Brief van de Minister van BZK (22-092014) waarin hij de samenstelling van de commissie evaluatie uitwerking nieuwe staatkundige structuur Caribisch Nederland bekend maakt. – Deze evaluatiecommissie is ingesteld en in overeenstemming met de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als volgt samengesteld: Mevrouw mr. drs. J.W.E. Spies, voorzitter; De heer prof. mr. A.H.A. Soons; De heer mr. dr. G.A.E. Thodé; De heer prof. mr. L.F.M. Verhey; De heer mr. drs. F.H.H. Weekers. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IV, nr. 5 Intergriteit Sint Maarten Brief van de Minister van BZK (26-092014) bij de toezending van onafhankelijk onderzoek dat de Gouverneur van Sint Maarten heeft laten instellen naar de integriteit van het openbaar bestuur op Sint Maarten. – Het rapport ‘Integrity Inquiry into the functioning of the Government of Sint Maarten’ is uitgevoerd door het bureau PricewaterhouseCoopers (US) International LLC onder begeleiding van een Commissie onder voorzitterschap van de heer mr. dr. M. Oosting en is als bijlage bij deze brief te vinden. De minister heeft inmiddels aangekondigd dat naar aanleiding van dit rapport dit rapport maatregelen zullen worden genomen. Zo zal er extra mankracht voor de opsporing van corruptie worden ingezet. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IV, nr. 8 Internationale misdrijven Brief van de Staatssecretaris van VenJ (25-09-2014) met de jaarlijkse rapportage over de aanpak van internationale misdrijven. – In deze brief wordt een overzicht gegeven van zaken die het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Landelijke Eenheid van de nationale politie (voorheen: Landelijke Eenheid van het Korps Landelijke Politie Diensten) in 2013 in behandeling heeft genomen en afgedaan. Het gaat daarbij om de in 2013 door het Landelijk Parket (LP) van het Open- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2415 Wetgeving baar Ministerie (OM) en de nationale politie behandelde IM-dossiers, met speciale aandacht voor vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv) is tegengeworpen (1F-dossiers). In tweede instantie bevat deze brief vreemdelingrechtelijke gegevens met betrekking tot 1F-zaken. Bij het TIM van de nationale politie liepen in 2013 op het gebied van internationale misdrijven 15 opsporingsonderzoeken, naar in totaal 23 verdachten. Net als in voorgaande jaren blijft het vinden van bewijsmateriaal in IMzaken een uitdaging. Er zijn vaak weinig gegevens beschikbaar, die bovendien veelal verkregen moeten worden door af te reizen naar postconflictgebieden. Het onderzoek aldaar is vaak lastig gelet op de omstandigheden ter plaatse. Desalniettemin is ten opzichte van 2012 sprake van een stijging van het aantal tactische opsporingsonderzoeken. In 2013 zijn door het TIM en het LP 14 rechtshulpverzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om assistentie aan opsporing en vervolging van internationale misdrijven door buitenlandse autoriteiten. Deze verzoeken vergen aanzienlijke capaciteit van zowel het LP als het TIM. Binnen de IND worden onderzoeken in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag uitgevoerd door een daartoe gespecialiseerde afdeling (Unit 1F). Elke zaak waarin artikel 1F van toepassing zou kunnen zijn, wordt individueel onderzocht. Bij de uitvoering van hun werkzaamheden is de Unit 1F alert op actualiteiten en treedt zij proactief op. Zo heeft de Unit 1F in 2013 bijzondere aandacht besteed aan het monitoren van de instroom uit de Arabische landen, met name Syrië. Dit om te voorkomen dat personen die zich in die landen schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven rechtmatig verblijf zouden krijgen in Nederland. Ook is ingezet op het versterken van de informatiepositie ten aanzien van deze landen. Daarnaast heeft de Unit 1F in 2013 bijzondere aandacht besteed aan onderzoek naar personen die in verband worden gebracht met piraterij. In 2013 zijn ongeveer 90 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen ten aanzien van wie aanwijzingen waren dat zij in verband kunnen worden 2416 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 gebracht met 1F-gedragingen. Bij ongeveer 30 vreemdelingen heeft dit onderzoek daadwerkelijk geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv. Van deze groep is bij minder dan 10 personen een artikel 3 EVRM beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen. De top vijf van nationaliteiten aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen in 2013 is als volgt: 1. Libische 2. Rwandese 3. Congolese 4. Nigeriaanse 5. Afghaanse. In 2013 is aan ongeveer 90 vreemdelingen met een 1F-tegenwerping een zwaar inreisverbod opgelegd. In minder dan 10 zaken van 1F’ers is tot ongewenstverklaring geconcludeerd. Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F Vlv, bedroeg eind 2013 ongeveer 180. Het merendeel van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit. In 2013 hebben ongeveer 5 1F‘ers Nederland gedwongen verlaten. Tevens hebben ongeveer 5 1F’ers Nederland aantoonbaar zelfstandig verlaten. Een groot deel van de 1F-zaken die zich in de werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn. In 2013 is evenals in 2012 door het TIM en het LP proactief informatie gedeeld met opsporingsautoriteiten in andere Europese landen. Het ging daarbij om rest- en zijtakinformatie uit lopende of afgesloten Nederlandse onderzoeken die erop wijst dat mogelijke daders van internationale misdrijven elders in Europa verblijven. In vrijwel alle gevallen werd na aanleiding van de informatieverstrekking een strafrechtelijk onderzoek opgestart. Concreet liepen er in 2013 tenminste 8 opsporingsonderzoeken met betrekking tot internationale misdrijven in Europese landen die gestart zijn op informatie die door het LP en het TIM is verstrekt. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 4 Vermogensongelijkheid Brief van de Minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën (1609-2014) over vremogensongelijkheid in Nederland. – Vermogensverdeling, of preciezer: vermogensongelijkheid maakt momenteel veel discussie los. Mede naar aanleiding van het boek Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty woedt in veel landen een debat over ongelijkheid en de maatschappelijke gevolgen daarvan. Ook in Nederland is ongelijkheid een actueel thema. Deze brief bevat een cijfermatig overzicht en analyse van de Nederlandse situatie. Uit deze analyse komt naar voren dat de vermogensongelijkheid in Nederland groter is dan de inkomensongelijkheid, maar de afgelopen jaren stabiel is gebleven. Verder kent de vermogensverdeling over inkomensgroepen een opvallende spreiding: hoge vermogens komen zowel aan de onderkant als de bovenkant van de inkomensverdeling voor. Bovendien bestaan er tussen generaties grote verschillen in de vermogensverdeling. Ongeveer driekwart van het vermogen (exclusief pensioenvermogen) is geconcentreerd bij huishoudens van 50 jaar en ouder en ruim de helft bij huishoudens van 60 jaar en ouder. Ongeveer 1 op de 3 huishoudens van 60 en ouder behoort tot de top 20 procent meest vermogende huishoudens. Tegelijkertijd blijkt een substantieel deel van de huishoudens (circa 60% in totaal, bij 65-plussers circa een kwart) niet of nauwelijks netto vermogen op te hebben gebouwd. Vervolgens worden enkele institutionele factoren besproken die van invloed zijn op de verdeling van vermogen. Vooral het ontbreken van pensioenvermogens in de vermogensstatistieken is voor Nederland een factor van betekenis. Meenemen van pensioenvermogen, anno 2012 ongeveer net zo groot als het overige vermogen van huishoudens en meer gelijk verdeeld over huishoudens, leidt ertoe dat de vermogensongelijkheid minder is dan wanneer naar vermogen zonder opgebouwd pensioenvermogen wordt gekeken. In deze brief worden tot slot de cijfers voor Nederland vergeleken met wat we weten over andere landen. Deze cijfers laten zich overigens niet eenvoudig vergelijken, omdat de uitkomst van zo’n vergelijking sterk afhankelijk is van methodologische verschillen zoals gekozen definities. Hiernaast spelen verschillen in instituties in internationaal opzicht een grote rol. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IX, nr. 7 (en Kamerstukken I 2014/15, 33 752, R) Nieuws 1819 EHRM: belang kind weegt zwaarder bij voorgenomen uitzetting Het wordt moeilijker om illegalen uit te wijzen als ze de zorg voor een deels Nederlands gezin hebben. Belangen van kinderen moeten voortaan veel zwaarder wegen, aldus een uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM van 3 oktober. Nederland werd veroordeeld wegens schending van artikel 8 EVRM, het recht op ongestoord familieleven, omdat het in 2010 een met een Nederlander gehuwde illegale Surinaamse vrouw wilde uitzetten. Daardoor zouden ook haar Nederlandse kinderen naar Suriname moeten verhuizen. I n 1997 kwam Meriam Jeunesse naar Nederland op een toeristenvisum om zich bij haar Nederlandse partner te voegen. Na het verlopen van het visum bleef ze hier. Het stel trouwde in 1999 en kreeg drie kinderen. Jeunesse vroeg herhaaldelijk een verblijfsvergunning aan, maar die werd steeds geweigerd omdat ze geen ‘machtiging tot voorlopig verblijf’ bij de Nederlandse ambassade in Paramaribo had aangevraagd. Omdat de man los vast werk had werd bovendien niet voldaan aan het inkomensvereiste. In 2010 werd de vrouw in vreemdelingenbewaring gezet waaruit ze werd ontslagen omdat ze zwanger bleek. Uitspraak Hof De Grote Kamer concludeert met 14 tegen 3 stemmen dat Nederland onvoldoende rekening hield met het feit dat het hele gezin van de illegale vrouw uit Nederlanders bestaat. Ook wordt Nederland verweten dat het onvoldoende heeft laten meewegen dat de overheid al zestien jaar van haar illegale aanwezigheid op de hoogte was nu de vrouw stond ingeschreven bij het bevolkingsregister. Verder wordt Nederland verweten dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de uitzetting op het leven van de kinderen. Tot slot is er het verwijt dat geen rekening is gehouden met de proportionaliteit of de praktische effecten van de uitzetting van de moeder op het leven van de kinderen. Zo komt het Hof tot de slotsom dat er geen juiste afweging is gemaakt tussen de persoonlijke belangen van Meriam Jeunesse en haar familie om hun gezinsleven in Nederland voort te zetten en de belangen van de staat bij de handhaving van het immigratiebeleid. EHRM application no. 12738/10 1820 Snellere procedure schadevergoeding bij overschrijden redelijke termijn bestuursrechter Als een procedure door toedoen van de bestuursrechter langer duurt dan ‘redelijk’ is, kunnen belanghebbenden voortaan eenvoudiger en sneller een schadevergoeding krijgen. Dat is het gevolg van een nieuwe beleidsregel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, die per 1 oktober is ingegaan. De versnelling wordt mogelijk gemaakt doordat bij veel overschrijdingen de Raad voor de Rechtspraak niet meer om een standpunt wordt gevraagd. D e versnelde route is van toepassing op zaken waarin de schadevergoeding naar verwachting niet hoger dan € 5000 zal zijn en waarbij geen belangrijke rechtsvragen aan de orde zijn. In deze zaken ziet de minister voortaan af van verweer. Het gaat om procedures waarin de oorzaak van het overschrijden van de redelijke termijn bij de bestuursrechter ligt. Als de termijn overschreden wordt door toedoen van het bestuursorgaan, bij- voorbeeld een gemeente, dan veroordeelt de bestuursrechter deze tot het vergoeden van de geleden schade. De beleidsregel is gepubliceerd in Staatscourant 2014/20210 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2417 Nieuws 1821 Toepassing EU-recht: jaarverslag 2013 Het aantal lopende inbreukzaken vertoont de laatste jaren een opmerkelijke daling. Het aantal zaken dat in een vroege fase wordt opgelost in de zogenaamde ‘EU-Pilot’ stijgt. Nederland staat in de top drie van snelst implementerende landen. Dat blijkt uit het jaarverslag 2013 over de toepassing van het EU-recht, dat de Commissie publiceerde. D e Commissie hecht grote waarde aan de correcte toepassing van het EU-recht: het is een hoeksteen van de EU-verdragen en vormt het hart van het Commissie-programma inzake Gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT). Het aantal inbreukzaken daalde van 2900 in 2009 naar 1300 in 2013. De meeste inbreuken (62% van alle zaken) vonden plaats op het gebied van milieu, belastingen, vervoer en interne markt en diensten. De top drie van te late en incorrecte implementatie van richtlijnen wordt gevormd door Italië (109), Spanje (90) en Griekenland (79). Nederland bevindt zich met veertig zaken in een middenpositie en was wat betreft te late implementatie een van de drie best presterende lidstaten. De Commissie blijft gebruik maken van haar bevoegdheden om te late implementatie aan te pakken met de versnelde inbreukprocedure van artikel 260, lid 3 EU-Werkingsverdrag. Zij heeft in 14 zaken het EU-Hof verzocht een financiële sanctie op te leg- gen (België, Bulgarije, Estland, Roemenië, Verenigd Koninkrijk, Cyprus, Polen en Portugal). Opmerkelijk genoeg blijven de top-drie boosdoeners buiten schot. In 2012 werden nog 35 zaken voor het EU-Hof gebracht. De Commissie ontving vorig jaar 3505 klachten van burgers, ondernemingen en belanghebbenden. 72% hiervan betroffen vijf beleidsgebieden: justitie (590), milieu (520), interne markt en diensten (494), werkgelegenheid (470) en belastingen en douane (452). Klachten werden het meest ingediend tegen Italië (472), Spanje (439) en Duitsland (297). Het jaarverslag is te vinden via wwww.minbuza.nl/ecer/nieuws 1822 Verslag Commissie cassatie in het belang der wet De Commissie cassatie in het belang der wet – bestaande uit prof. mr. R.A.A. Duk, mevr. mr. M.M. Olthof en prof. mr. C.E. du Perron – heeft op 9 september 2014 haar vierde verslag uitgebracht aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad, mr. J.W. Fokkens. I n het verslag beveelt de commissie de procureur-generaal aan cassatie in het belang der wet in te stellen over de volgende onderwerpen: 1. Mag een vrouw die is gehuwd met een meer dan tien jaar oudere partner worden gekort op haar nabestaandenpensioen? 2. Mag een WAO-voorbehoud worden gemaakt bij begroting ineens van letselschade? 2418 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Een meer uitvoerige toelichting over deze onderwerpen en een overzicht van de overige zaken die onder de aandacht van de commissie zijn gebracht, is te vinden in het verslag van de commissie. Het verslag van de commissie is gepubliceerd op de website van de Hoge Raad. De Commissie cassatie in het belang der wet is ingesteld om te streven naar een ruimere toepassing van het rechtsmiddel van cassatie in het belang der wet ter bevordering van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling. De commissie beoordeelt uitsluitend zaken voor de civiele kamer van de Hoge Raad. De commissie zet haar werkzaamheden voort en nodigt een ieder uit om uitspraken onder de aandacht van de commissie te brengen die zich zouden lenen voor cassatie in het belang der wet, gelet op het belang van de rechtseenheid en/of de rechtsontwikkeling. De commissie nodigt een ieder uit om uitspraken onder haar aandacht te brengen die zich zouden lenen voor cassatie in het belang der wet Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Vrijdag 10 oktober 2014 om 15.45 uur houdt prof. mr. H.C.F.J.A. (Henri) de Waele, hoogleraar Internationaal en Europees recht aan de Radboud Universiteit, zijn oratie, getiteld: ‘Autonome rechtsordes’. Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen Promoties Horizontaal toezicht in belastingzaken De Belastingdienst staat toe dat bedrijven zichzelf controleren. Maar omdat kwaliteitseisen aan zo’n eigen controlesysteem ontbreken, kan de Belastingdienst dit ‘horizontaal toezicht’ feitelijk niet uitvoeren. Horizontaal toezicht betekent ook zeer vergaande verplichtingen voor ondernemingen, met nauwelijks tot geen rechtsbescherming. Dat concludeert Margot Oenema in haar proefschrift ‘De formeelrechtelijke aspecten van horizontaal toezicht in belastingzaken’, waarop zij 2 oktober 2014 promoveerde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Haar promotor was prof. dr. M.W.C. Feteris. De kern van horizontaal toezicht is dat de Belastingdienst alleen nog bedrijven controleert, waar de onderneming dat niet bij zichzelf heeft gedaan. De Belastingdienst en het bedrijf sluiten daarvoor een convenant, waarin wederzijdse afspraken staan. Vertrouwen, begrip en transparantie zijn daarbij belangrijk. Convenanten worden alleen gesloten met ondernemingen die hebben aangetoond dat zij een goed werkend controlesysteem in hun bedrijfsvoering hebben. Tijdens een convenant blijven de toezichtbevoegdheden van de belasting- inspecteur bestaan. Oenema onderzocht hoe deze horizontale afspraken zich daarmee verhouden. De fiscale wetgeving laat ruimte voor dergelijke afspraken, maar een bedrijf verbindt zich met een convenant wel tot zeer vergaande verplichtingen, met nauwelijks tot geen rechtsbescherming. Verankering van horizontaal toezicht in de wet is echter geen oplossing met toegevoegde waarde. Daarvoor is het huidige concept van horizontaal toezicht te vaag, bijvoorbeeld omdat de status van het convenant onduidelijk is. De Belastingdienst stelt ook geen eisen aan de kwaliteit van het eigen controlesysteem van bedrijven. Oenema concludeert in haar proefschrift dat de Belastingdienst daardoor feitelijk geen horizontaal toezicht kan uitvoeren. Het is volgens haar noodzakelijk normen voor het controlesysteem te ontwerpen, ook omdat een dergelijk systeem een voorwaarde is voor het kunnen aangaan van een convenant. Het ontbreken van objectieve normen voor dit systeem werkt aldus rechtsongelijkheid in de hand, stelt Oenema. Volgens Oenema kan horizontaal toezicht geen oplossing zijn voor de beperkte controlecapaciteit van de Belastingdienst. Het is eerder een opvoedkundig model, waarbij inzicht wordt gekregen in het handelen van de belastingplichtige en, in mindere mate, de Belastingdienst zelf. mr. dr. M.E. Oenema De formeelrechtelijke aspecten van horizontaal toezicht in belastingzaken Fiscale monografieën 143 Kluwer 2014, ± € 72,50 ISBN 978 90 1312 579 5 Direct democracy and agency costs This doctoral dissertation seeks to improve the usage of direct democracy in order to minimize agency cost. It first explains why insights from corporate governance can help to improve constitutional law and then identifies the relevant insights from corporate governance that can make direct democracy more efficient. To accomplish this, the dissertation examines a number of questions. What are the key similarities in corporate and constitutional law? Do these similarities create agency problems that are similar enough for a comparative analysis to yield valuable insights? Once the utility of corporate governance insights is established, the dissertation answers two questions. Are initiatives necessary to minimize agency cost if referendums are already provided for? And, should the results of direct democracy be binding in order for agency cost to be minimized? This comparative analysis is valuable because no existing research can be found which uses corporate governance to draw insights that can minimize agency cost in constitutional law, particularly by improving the use of direct democracy. After having explained the theoretical framework, this dissertation looks at circumstances where the right to veto (e.g. referendums) cannot help principals to reduce agency cost. Building on the corporate governance debate, this dissertation argues that introducing initiatives in constitutional law can reduce agency cost by separating individual issues from general elections. It also argues that giving legislators exclusive control of the agenda can, over the course of decades, lead to a situation where legislators accumulate more authority than citizens wish to delegate. Because initiatives also carry the risk of diluting the accountability and responsibility of the legislators, the dissertation proposes a system of ‘penalty defaults’ in favor of initiatives. By creating a default restrictive on legislators (namely a default rule allowing for initiatives), the constitution can ensure that initiatives are possible in the normal situation in which they actually reduce agency cost. At the same time, legislators are well situated to push for an end to the use of initiatives if they are being abused too frequently. The dissertation then argues that referendums should be binding on the legislature in two cases: one, when they relate to ‘rules of the game’ decisions; and two, when the legislators have a conflict of interest. This is based on insights from the almost universally accepted right of shareholders to approve or reject fundamental corporate decisions initiated by the board of directors or whenever they have a conflict of interest. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2419 1823 Universitair Nieuws The last issue covered by the present work is whether or not initiatives should be binding in order to minimize agency cost. The U.S. and the UK have both been successful in attracting investors and managerial talent despite considerable differences in the ability of shareholders to initiate decisions. In light of this, these two legal systems and the pertinent academic literature on corporate governance are examined in order to identify when initiatives should be binding in order to minimize agency cost. Based on this analysis, it is argued that binding initiatives should only be allowed for making ‘rules of the game’ decisions especially when the legislators have a conflict of interest. Interestingly, this dissertation recommends that initiatives should also be allowed on ‘ordinary business decisions’, but such initiatives should be non-binding in order to minimize agency cost. Vijit Chahar will defend his dissertation on 10 October 2014, at Erasmus School of Law. His promotor is prof. dr. A.M. Pacces. Vijit Chahar The Influence of Direct Democracy on Agency Costs: Lessons from Corporate Governance Geen commerciële uitgave beschikbaar 1824 Scriptie Het Zambrano-criterium In het Zambrano-arrest oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) dat ontzegging van het effectieve genot van de belangrijkste Unieburgerschapsrechten in strijd is met art. 20 VWEU en dat daarvan sprake is indien de derdelander ouder die jonge (minderjarige) Unieburger kinderen ten laste heeft een verblijfsvergunning en arbeidsvergunning wordt ontzegd. Met dit arrest leek de verzorgende derdelander ouder van een minderjarig Nederlands kind verzekerd van een afgeleid verblijfsrecht. In de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt het arrest echter ristrictief geïnterpreteerd ten aanzien van derdelander ouders wanneer er ook sprake is van een Unieburger ouder. In deze scriptie onderzocht Monique Watchman in hoevere de interpretatie die door de Afdeling aan de door het Zambrano-criterium vereiste afhankelijkheidsverhouding wordt gegeven, in de situatie waarin er sprake is van een Unieburger ouder en een derdelander ouder in overeenstemming is met het Unie-recht. Monique Watchman Het Zambrano-criterium Een kritische analyse van de toepassing van het Zambranocriterium door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Masterscriptie Staats-en bestuursrecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Vrije Universiteit Amsterdam Beoordeling: 8 Begeleiders: prof. mr. dr. S. Van Walsum en dr. J. Amaya-Castro De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl. Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected]. Personalia Advocatuur Op 1 oktober 2014 treedt Cornelis van der Sluis als partner toe tot Ten Holter Noordam advocaten. Met zijn komst krijgt het kantoor ook expertise op het gebied van het omgevingsrecht (ruimtelijke ordening en milieu), subsidies, de Wet openbaarheid van 2420 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 bestuur en andere bestuursrechtelijke onderwerpen. Silvie Wertwijn heeft zich per 1 september 2014 als partner aangesloten bij het Amsterdamse kantoor De Grave De Mönnik Spliet Advocaten. Wertwijn heeft meer dan veertien jaar ervaring als Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. advocaat en was eerder werkzaam bij NautaDutilh en Vondst Advocaten. Zij is gespecialiseerd in het intellectueel eigendomsrecht, commerciële contracten en het farmaceutisch recht. Agenda 12 10 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij Dit debat staat in het teken van ‘De stem van het volk: lust of last?’. De rechter van tegenwoordig staat middenin de samenleving. Het idee dat rechters vanuit een ivoren toren rechtspreken hebben we achter ons gelaten. De moderne rechter is responsief en communicatief. En dat moet ook wel, want andersom bemoeit de samenleving zich steeds meer met het werk van de strafrechter. Er gaat geen dag voorbij of de krant staat vol met berichtgeving over strafzaken en 16 miljoen rechters staan vervolgens klaar met hun oordeel. Mensen laten via internetfora of demonstraties weten dat ze het niet eens zijn met de rechtbank. Slachtoffers mogen zich in de toekomst mogelijk uitspreken over de op te leggen straf. Burgers worden in ‘strafmatenpanels’ gevraagd om hun mening naar de hoogte van straffen. In dit debat gaat het om de vraag in hoeverre rechters rekening kunnen en willen houden met de stem van het volk. Is deze stem een lust of een last voor de rechtspraak? En herkent de samenleving zich in de huidige strafrechtpraktijk of zou de burger meer betrokken willen en moeten worden? Tijd: zondag 12 oktober van 15.30 tot 17.00 uur Plaats: Rechtbank Amsterdam, Parnassusweg 220 te Amsterdam Aanmelding: via: www.vu.nl/nl/nieuws-agenda/agenda/2014/okt-dec/aanmeldformulier-debat-12-oktober. asp Inlichtingen: deelname is gratis. 28 10 2014 Europe in the World The recent events in Ukraine, the political turmoil in the Middle-East, and the rise of economic powers like China and India create a sense of fear and uncertainty. The power shifts in the international realm and the current instability in Europe’s neighbourhood have made European security issues an important topic of debate. The theme of the 13th Europe Lecture is ‘Europe in the World: Peace and Security’. Former President of Latvia Vaira Vike-Freiberga and professor Jonathan Holslag will discuss the role of the European Union on the international stage. Dr. Vaira Vīķe-Freiberga is the former President of Latvia (1999-2007) and, to this day, involved in global political affairs through various organisations. During her presidency Latvia became member of both the EU and NATO. Vīķe-Freiberga will express her view on Europe’s role in peace and security in the world from an Eastern European perspective. Prof. Jonathan Holslag is co-founder of the Brussels Institute of Contemporary China Studies and lecturer on international relations at the Vrije Universiteit Brussel. He is one of the most prominent European specialists in Asian affairs and a rising star in the field of geopolitics. According to Holslag, European citizens should become more afraid of the changing world order. Tijd: dinsdag 28 oktober, aanvang 17.15 uur Plaats: Kloosterker, Lange Voorhout 4, Den Haag Aanmelding: via www.europelecture.com, entree € 12,50, studenten € 7,50. 05 11 2014 VAR-studiemiddag De VAR organiseert een studiemiddag over de mogelijkheden die er zijn om misbruik van recht tegen te gaan. Aanleiding is het (vermeende) misbruik van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit heeft de afgelopen tijd veel stof doen opwaaien. De VNG stelt dat zich medio 2013 “ongeveer tweehonderd” gemeenten hebben gemeld met vermoedens van oneigenlijk gebruik. Een sterke toename: drie maanden eerder telde de VNG nog ‘slechts’ tientallen meldingen van gemeenten. De VNG pleit daarom voor het niet langer toepassen van de Wet Dwangsom op Wobverzoeken en de beslissingen die bestuursorganen daarover nemen. Inmiddels is bij de Tweede Kamer een initiatiefvoorstel voor een nieuwe Wob in behandeling waarin aan de wens van de VNG tegemoet gekomen wordt en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eveneens aangekondigd dat er een wetsvoorstel komt waarin geregeld wordt dat de Wet dwangsom niet langer op de Wob van toepassing is. Dit lijkt het bestuur van de VAR een goede aanleiding voor een studiemiddag over de mogelijkheden die er nu zijn om misbruik van recht tegen te gaan. Daarbij wordt enerzijds aandacht besteed aan de juridische mogelijkheden op basis van het leerstuk ‘misbruik van recht’, zoals dat inmiddels ook in het bestuursrecht is ontwikkeld. Anderzijds wordt nagegaan welke mogelijkheden een bestuursorgaan praktisch gezien heeft als het met veelschrijvers en/of misbruik wordt geconfronteerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een uitnodiging voor een gesprek of een verzoek buiten behandeling stellen. Tijd: woensdag 5 november van 14.00 tot 17.00 uur Plaats: op een nader te bepalen locatie in Amsterdam Aanmelding: via: [email protected] Inlichtingen: via: www.verenigingvoorbestuursrecht.nl of via: Marije Batting: 070-515 3639 of: [email protected]. Deelname kost € 75, studentenleden betalen niets. 14 11 2014 Seminar Data-Collection and Data-Production ‘There is nothing more deceptive than an obvious fact.’ (Sherlock Holmes Quote -The Bascombe Valley Mystery). Dutch Association for Migration Research (DAMR) organiseert een seminar getiteld: Data-Collection and Data-Production in Migration Research. Vanuit verschillende disciplines wordt dit onderwerp door promovendi en ervaren onderzoekers belicht. Tijd: vrijdag 14 november van 9.45 tot 16.45 uur Plaats: Radboud Universiteit (CPO-zaal van de Faculteit Rechstgeleerdheid), Montessorilaan 10 te Nijmegen Aanmelding: via: www.ru.nl/rechten/actueel/agenda/@950598/damr-autumn-meeting/ Inlichtingen: via: www.ru.nl/rechten/actueel/agenda. Voor DAMR-leden is deelname gratis. Niet-leden betalen € 30, studenten en promovendi betalen € 15. 28 11 2014 Dynamiek en pluralisme in het recht en de multiculturele samenleving In wat de onlangs omgekomen rechtstheoreticus Willem Witteveen ooit treffend ‘de geordende wereld van het recht’ noemde zijn categorieen bij voorkeur eenduidig en regels ondubbelzinnig. Bestuurders, rechters en burgers moeten weten waar ze aan toe zijn en wanneer de regels gelden. In de overgangsgebieden en in een beperkt aantal moeilijke gevallen is er wellicht onenigheid en strijd over de betekenis van het recht, maar in grote lijnen is de strekking duidelijk. Maar wat als regels en concepten niet aan de rafelranden, maar in de kern ambigu en omstreden zijn? Wat als de sociale werkelijkheid waar het recht naar NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 2421 1825 verwijst ingrijpend verandert en de juridische categorieën en regels niet meer goed aansluiten bij de gewijzigde omstandigheden? Wat als verschillende normatieve gemeenschappen uit de pas gaan lopen bij de reconstructie van het recht? En wat als dit geen eenmalig voorval is, maar een blijvend kenmerk van recht en moraliteit? Dit zijn de vragen die centraal staan in de eindconferentie van het NWO-project ‘Herijking van politieke filosofie en recht: recht doen aan dynamiek en hybride identificaties’. Tijd: vrijdag 28 november van 13.00 tot 15.45 uur Plaats: Erasmus Universiteit, Campus Woudestein (zaal C2-6), Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Aanmelding: via: www.esl.eur.nl/congressen/congresagenda Inlichtingen: deelname is gratis. Agenda kort 10 10 2014 The role of domestic courts in shaping international law 21 10 2014 Congres de Nederlandse rechter in het vreemdelingenrecht 30 10 2014 Lustrumcongres 40 jaar NJCM NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012 NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283 10 10 2012 Rechtsgeschiedenis: anders en beter 22 10 2014 Symposium NSCR 01 11 2014 Inleverdatum Stichting Jo Maes/ Capra Prijs 2014 NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283 NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104 NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224 12 10 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij 23 10 2014 Actualiteitencursus Agrarisch recht 04 11 2014 Dag van de Integriteit 2014 NJb 2014/1506, afl. 28, p. 2013 NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2105 23 10 2014 Ouderschap en studie 05 11 2014 VAR-studiemiddag NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2283 NJb 2014/1825, afl. 34, p. 2421 NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224 23 10 2014 NGB Extra 06 11 2014 NVRII Jaarvergadering 2014 16 10 2014 Procedurele rechtvaardigheid in de rechtspraak NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340 NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2167 24 10 2014 Symposium Rwanda Een rechtsstaat in de mist 06 11 2014 Misdaadcongres 2014 NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340 NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421 15 10 2014 Leidsch Juridisch Genootschap: de MH17 tragedie NJB 2014/1506 afl. 28, p. 2013 16 10 2014 Symposium Duurzaam Samenwerken NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104 NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2168 NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284 28 10 2014 Peace and Security 07 11 2014 Najaarsvergadering VGR NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913 NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2105 16 10 2014 NGB Sectiebijeenkomst Omgevingsrecht en sustainability 28 10 2014 Europe in the World NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340 NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421 17 10 2014 Acting together in crime 30 10 2014 NGB Sectiebijeenkomst Actualiteiten goederenrecht NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104 11 11 2014 Pensioenactualiteiten NJB 2014/.1574, afl. 29, p. 2105 11 11 2014 Congres Juridische complicaties voor het nieuwe pensioenstelsel NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340 NJB 2014/1767, afl. 33. p. 2340 21 t/m 25 10 2014 ABA Section of International Law 2014 Fall Meeting 14 11 2014 Seminar Data-Collection and Data-Production NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104 NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. 2422 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-10-2014 – AFL. 34 Maak kennis met de achtste. 8e druk In ‘Het Nederlands strafprocesrecht’ worden algemene achtergronden, bronnen, uitgangspunten en de fasen van het Nederlandse strafprocesrecht besproken, waardoor de lezer een breed beeld van het strafprocesrecht krijgt. In deze achtste druk zijn de vele ontwikke- vormverzuimen. De auteur heeft wetgeving, lingen in wetgeving en rechtspraak van de rechtspraak en literatuur tot 1 mei 2014 afgelopen jaren verwerkt, zoals de wijzigingen verwerkt. Het boek geeft daardoor niet in de ‘Wet versterking positie rechter-commis- alleen een breed, maar ook een actueel beeld saris’ en de ‘Wet processtukken in strafzaken’. van het Nederlandse strafprocesrecht. Daarnaast komen de nieuwe Politiewet, de Een aanrader voor juristen en andere in deze uitbreiding van het spreekrecht voor slachtof- materie geïnteresseerde professionals. fers en nabestaanden en de aanpassing van de herzieningsregeling aan bod – net als de ontwikkelingen rondom het ondervragingsrecht bij getuigen en de sanctionering van Ga voor meer informatie en bestellen naar kluwer.nl/shop JMS staat klaar voor de start! Kijk op juridischebrochure.nl voor meer info Elk project tijdig geleverd Geeft u het startschot, dan zorgen wij dat de vertaling van uw juridische documenten gelijk in gang wordt gezet. Hierdoor maken we optimaal gebruik van de tijd tussen opdrachtverstrekking en deadline, en wordt onnodig tijdverlies voorkomen. Het resultaat is een juridisch correcte vertaling die altijd binnen de gewenste termijn wordt geleverd. Ervaren juridisch vertalers Bel 0299 351 851 of mail naar [email protected] en binnen een uur doen we u een scherpe offerte. Bij spoedvertalingen kunnen we de gewenste deadline gelijk telefonisch bevestigen. Alle talen Vaste, scherpe tarieven Uw deadline, onze zorg! Persoonlijk contact JMS Textservice juridisch vertaalbureau Scan en check onze korte video-impressie op YouTube: Mgr. C. Veermanlaan 58 1131 KJ Volendam T 0299-351851 F 0299-351751 E [email protected] W www.jmstext.nl