Hoofdstuk 11 Federalisme en decentralisatie

advertisement
Hoofdstuk 11 Federalisme en decentralisatie
11.1 Staatsvorming en staatshervorming
o
Nationale staten zijn er gekomen doorheen een lange geschiedenis
 Algemene logica hierin: schaalvergroting  kleine grondgebieden werden samengebracht tot
grotere gehelen, die en slotte stolden tot de moderne nationale staten (wel uitzonderingen
zoals bv Monaco)
 De historische achtergrond zijn nog zichtbaar op versch manieren, staten zn namelijk
territoriaal verdeeld in provincies, gewesten, regio’s, … , counties, gewesten,
gemeenschappen, … (namen en grenzen van die kleine gebieden verwijzen naar wat ze
vroeger waren)
 Die indelingen bestaan vaak alleen nog op papier, maar andere spelen een politieke
rol: ze leveren een bijdrage tot het besturen vd sl. (het belang en bevoegdheden van
die deelgebieden variëren sterk per staat!)
 Bij aantal staten werden de kleine gebieden gebundeld tot een unie = waarin de afzonderlijke
dele in grote mate hun eigen onafhankelijkheid en hun instellingen bewaren = federatie =
confederatie.
 Bv VS, Zwitserland
 Recenter zien we ook: een bestaande staat wordt opnieuw verdeeld in deelstaten
die bnn hun eigen grondgebied een ruime mate van autonomie krijgen (bv België,
Spanje)
11.2 Federatie en confederatie
o
De wijze waarop grondgebieden met elkaar verenigd zijn, levert versch pol structuren op.
 3 grote theoretische typen: unitaire staten, confederaties en federaties.
 1. Unitaire staat = staat waar de territoriale deelgebieden weinig of geen
bevoegdheden hebben.
 Vanuit één centraal punt bestuurd
 Kleinere gehelen zijn dan veel en relatief kleine delen vh terr, zoals
gemeenten en steden (van land tot land versch in welke mate deze
autonomie hebben)
 Typerend: grotere deelgebieden beschikken nt over een grote autonomie
(ondergeschikt bestuur aan de nationale staat: nat staat beslist hoe de
instellingen van die deelgebieden eruit zien)
 2. Confederatie = een samenwerkingsverband tss nationale staten die allemaal hun
volledige autonomie bewaren.
 Noodzaak v beslissingen bij unanimiteit (er gebeurt pas iets als iedereen
akkoord gaat)
 Elke deelnemende staat kan altijd eruit stappen
 3. Federatie = wanneer staten een vorm v samenwerking opzetten die breder is dan
het coördineren van een paar beleidsdomeinen, en vooral wanneer die unie een pol
systeem op zich wordt.
 Beslissingen geldig en bindend voor alle burgers op grondgebied van de
federatie
o 1) 2 niveaus v besluitvorming: beiden autonoom, voor aantal
beleidsdomeinen middelen om te besturen (kleinste niveau =
deelstaten van een federatie)
o
o
o
o
2) Aanwezigheid of vertegenwoordiging vd deelstaten id
besluitvorming op het federale niveau
 Share rule: deelstaten zn nodig om federale beslissingen
te nemen
 Self rule: eigen beleid voeren zonder inmenging vd
federale staat
Federaal denken = eeuwenoud
 Althusius (1557-1638) = vader vh federalisme
 Ontwikkelde symbolisch concept vd sl: de sl bestaat uit aantal elementaire gehelen
die de eenvoudige mts’lijke taken op zich nemen  complexere behoeften: groei v
grotere functionele/territoriale verbanden om die problemen op te lossen 
berusten op vrijwilligheid  staat is dan middel om aan complexe problemen
tegemoet te komen (kan nt boven de eenheden staan die zich id staat verbonden
hebben)
 Principe van subsidiariteit = een groter politiek geheel heeft slecht een rol te spelen wanneer
de kleinere gehelen of de andere sociale groepen te klein of te beperkt zijn voor een bepaald
probleem. (grotere pol geheel moet optreden als hulp en steun, maar in de plaats vd lokale
groepen)
Federale praktijk
 Feodaal tijdperk: gedeelde en verveelde soevereiniteit (voorgeschiedenis v federalisme maar
natuurlijk zonder de instellingen die nu bij een federale, moderne staat horen)
 Feodalisme < foedus (verbond)
 Bv Zwitserland  1921: drie gebieden verenigden zich om zich beter te knn beschermen
tegen de Habsburgse militaire macht = federatie Confedaratio Helvetica (CH)  andere
gebieden hebben zich aangesloten id loop der jaren  1848: democratische grondwet 
Zwitserland is nu een federatie van 26 kantons.
 Bv VS = oudste federatie  1776: 13 Britse kolonies roepen onafhankelijkheid uit en vormen
een confederatie  Articles of Confederation = verdrag dat de samenwerking tss de nieuwe
onafhankelijke staten regelde  1788: United States of America worden opgericht uit
behoefte voor meer georganiseerde samenwerking  krijgt grondwet: voorziet in pol
instellingen en bevoegdheden die ze autonoom kan uitvoeren (federatie kan wet maken die
geldig is voor alle leden vd bevolking vd federatie
 Federale staten die later opgericht werden namen vb aan Amerika, al ziet elke
federale staat er toch wat anders ziet
 Nu zijn er heel wat federale staten (België, Duitsland, Brazilië, …)
Tot stand komen van federaties en confederaties: op 2 manieren
 1. Federatie door samenvoeging van staten
 Bv Vs, Zwitserland, Canada, …
 Ontwikkeling: Omdat de deelstaten nt over vold financiële middelen beschikken:
steeds verdere integratie en groeiend belang van de centrale federale overheid
 2. Door devolutie
 = decentraliseren van een unitaire staat
 Meestal omdat deelgebieden zelf een grotere bestuursautonomie willen krijgen
 Kan omdat historische bouwstenen vd staat zichtbaar blijven en knn gebruikt wdn
om de staat tot een federale unie om te bouwen
 Leidt makkelijk tot asymmetrische constructies: sommige deelstaten krijgen
meer of een andere soort autonomie van de rest vh grondgebied. (bv
Corsica in Frankrijk) Kan zo’n staat als federaal wdn beschouwt, als staat nt
helemaal verdeeld is in autonome deelstaten?
11.3 Pro of contra de centrale staat?
o
o
Debatten over wat de beste institutionele oplossing is?
 Federalist Papers = collectie brieven (Alexander Hamilton, James Madison, John Jay 1788) 
verdedigers vd nieuwe federale grondwet van de VS
 Sinds WOI: verwachting dat publ overheden ook een econ en sociale rol vervullen kleurt mee
de visies op de voor- en nadelen van (de)centralisering.
Argumenten
 1. Economisch argument
 Uit principe van gelijkheid: inwoners van een staat moeten dezelfde socioeconomische kansen aangeboden krijgen  fed overheid moet beschikken over de
bevoegdheden om in die domeinen het beleid te maken
 Deelstaten hebben nl nt allemaal dezelfde mogelijkheden (denk maar aan bv
grondstoffen)  ongelijkheden wdn versterkt en in stand gehouden
 Voorstanders van actief econ optreden v overheid zullen ook voorstanders zijn van
een sterke federale unie (bv Democraten in VS)
 2. Algemeen principe van gelijkheid
 Beste manier om aantal fundamentele vrijheden overal op dezelfde manier te laten
respecteren, is ze toe te vertrouwen aan de hoogste overheid (bv slavernij in VS, p
229)
 3. Responsieve overheid
 Lossere federatie  kleine deelstaten die dichter bij burgers knn staan (federatie
kan onmogelijk rekening houden met de spec vragen in de versch delen)
 4. Culturele argumenten
 Verspreiden v macht over deelstaten: gevaar voor nationale eenheid, voor gevoel
van samenhorigheid, voor identificatie met nat pol gemeenschap
 Bv na FR in 1789, nieuw regime wou une république une et indivisble zijn en burgers
werden onder de guillotine gelegd vanwege crime de fédéralism  vandaag de dag
ook nog: regionale autonomie geven is moeien, vrees dat nationale eenheid in
gedrang komt
 5. Verdediging van de regionale eenheid (ook cultureel argument)
 Eigen gesch, eigen taal, eigen cultuur wdt als versch beschouwd van de dominerende
nationale cultuur
 Impact vd federale unie beperken ten voordele vd regionale autonomie (bv
Catalonië, Corsica, …)
11.4 De instituties van een federale staat
11.4.1 De verdeling van de bevoegdheden
o
Bevoegdheden niet geconcentreerd in één centraal punt: zowel federale overheid als deelstaten
beschikken over eigen bevoegdheden
 Verdeling wdt in grondwet vastgelegd
 Verandert mee met de sl en wdt dus regelmatig aangepast en bijgestuurd
 Varieert van staat tot staat
 Maar er wordt wel een basisprincipe gehanteerd: subsidiariteit = een bevoegdheid hoort
thuis op het laagst mogelijke niveau
 Alleen als deelgebieden aanvoelen dat taak op hoger niveau moet, kan die wdn
overgedragen


o
Maar in praktijk zijn er federaties langzamerhand wel meer gecentraliseerd: veel van
die nieuwe beleidsdomeinen zijn op niveau vd federale overheden
 VS: aanvankelijk had federale overheid alleen bevoegdheid over
buitenlandse politiek, landsverdediging en munt. Sinds j30 is fed staat actief
in vele andere beleidsdomeinen  economische crisis na beurscrash op
Wall Straat  Franklin D. Roosvelt: New Deal = programma voor de
activering vd economie (afzonderlijke deelstaten hadden middelen nt om
crisis te bestrijden)
Bij oprichten v klassieke federaties: vanzelfsprekend dat buitenlandse politieke
gemeenschappelijk zou zijn. (bv Zwitserland ontstond als defensiegemeenschap, nu
ook nog steeds bevoegdheden van federale overheid)
  tegenwoordig: deelstaten krijgen soms ruime bevoegdheden op vlak van
buitenlandse politiek
o België: gewesten en gemeenschappen hebben recht voor al hun
bevoegdheidsdomeinen recht om id internationale gemeenschap
actief te zijn (bv buitenlandse handel)
o EU: economische bevoegdheden zijn naar hoger niveau
overgeheveld, maar buitenlands beleid blijft grotendeels onder
controle van de lidstaten zelf.
Besluit:
 Bevoegdheidsverdeling in federale staten is formeel vastgelegd en is voortdurend in
beweging (en hangt af van de keuze die gemaakt wordt door federatie)
 Algemene tendens: oudere federaties hebben de neiging steeds meer bevoegdheden te
centraliseren, nieuwe federaties gaan eerder id richting van decentralisering.
11.4.2 Exclusieve of overlappende bevoegdheden
o
Onderscheid bij verdeling tss
 Exclusieve of homogene bevoegdheden
 Taken heel precies afgebakend
 Voor elk taak is duidelijk wie er zich mee mag betrekken
 Overlappende of concurrerende bevoegdheden
 Beide niveaus zn bevoegd voor (een deel van) eenzelfde beleidsdomein
 2 redenen:
 Beleidsdomeinen verandert voortdurend en ook de manier waarop ze
worden ingevuld  een strakke afbakening kan er jaren later helemaal
anders uitzien. (bv steeds meer behoefte aan stedelijk beleid in landen,
bevat zaken zoals onderwijs, openbaar vervoer, criminaliteit, … behoren nt
tot hetzelfde niveau)
 Kan bewuste keuze zijn (bv Duitsland: drie soorten bevoegdheden:
deelstaten(Länder), federale overheid en gemende bevoegdheden
waarvoor speciale regels gelden.  deelstaten mogen wetgevende
initiatieven nemen, fed overheid ook (maar motivatie gecontroleerd door
hooggerechtshof)  principe Bundesricht bricht Landersricht: als fed
overheid toestemming krijgt om in gedeelde bevoegdheid actief te zijn,
federale wetten voorrang op wetten v deelstaten)
 Overlapping kan bestaan en veranderen zonder dat daarvoor de grondwet gewijzigd
moet worden (bv VS: invoerring New Deal, zie p 233!)
11.4.3 Symmetrie of asymmetrie
o
o
Bevoegdheidsverdeling = symmetrisch = alle deelstaten van een federatie hebben dezelfde
bevoegdheden
Er zijn ook veel federaties met asymmetrische bevoegdheidsverdelingen
 Bv Canada, Australië: grondgebied verdeeld in deelstaten, en daarnaast ook nog in
territories= gebieden die deel uitmaken vd federatie maar geen of minder bevoegdheden
hebben dan de deelstaten (wdn rechtstreeks door fed overheid bestuurd) = gebieden met
een speciale status
 Komen nt alleen in fed staten voor (bv eilanden die autonomie en zelfbestuur
hebben dat nt aan de rest v grondgebied w gegeven, bv eilandengroep bij Finland)
 Asymmetrie komt vaker en vaker voor: decentralisering die rekening houdt met spec vragen
van deelgebieden
 Bv Spanje: na dictator Franco, 1975, decentralisering vh strakke centrale voorzien 
Autonome Gemeenschappen kregen een aantal bevoegdheden (een aantal daarvan
werden gezien als historische gemeenschappen en kregen sneller autonome status
en spec bevoegdheden die aansloten bij culturele eigenheid of historisch verworven
vrijheden)
 Bv Verenigd Koninkrijk: gedeeltelijk gedecentraliseerde en asymmetrische staat 
sommige delen wdn bestuurd als een deelstaat in een federatie (bv Schotland,
Wales, Noord-Ierland, … allemaal andere mate v autonomie)
 Bv België: Belgische staatsstructuur sinds 1970 heeft ook veel asymmetrische
trekken, verdeling in gewesten en gemeenschappen heeft nt overal dezelfde
betekenis (zie p 234)
 Bv EU: ‘variabele geometrie’  munt (sommigen behielden hun eigen munt en dus
ook nationale bevoegdheid over monetair beleid
 Asymmetrische verdelingen vaak antwoord op asymmetrische vragen uit sl
 Bv Britse devolution = decentralisering à la carte  voordeel van flexibiliteit maar
ook gevolgen voor wijze waarop pol vertegenwoordiging vd burgers georganiseerd
wordt.
 Scotland: West Lothian Problem
o = kieskring vh Britse parlement, ligt in Scotland
o Volksvertegenwoordiger van West Lothian: functioneren vd
vertegenwoordigende democratie in een asymmetrisch
gedecentraliseerde staat?
o Er zetelen schotse volksvertegenwoordigers ih Britse parlement die
mede de wetten maken inzake onderwijs, terwijl de wetten niet
van toepassing zijn op hun kiezers
o Mogelijke oplossing: vermindering vh aantal Schotse
parlementsleden in Westminster?
o Schotse parlementsleden nt laten meestemmen wanneer het gaat
over wetten die in Schotland tot de eigen bevoegdheden horen?
 Veronderstelt dat alle bevoegdheidsdomeinen perfect
exclusief zijn
 Wat als de stemmen vd Schotse verkozenen nodig zijn om
aan de meerderheid te komen?
o Probleem: de hele logica en functioneren van de
vertegenwoordigende democratie tot stand kwam en verfijnd
werd in nationale staten of in symmetrische federaties.
o Zie hele tekst p 235!
11.4.4 Functionele of juridictionele bevoegdheidsverdeling
o
Ook onderscheid tussen
 Functionele verdeling
 Aspecten vd besluitvorming worden verdeeld (bv in Duitse Bondsrepubliek)
 Federale overheid maakt wetten, uitvoering wordt aan deelstaten overgelaten
 Twee niveaus sterkt op elkaar aangewezen  fed overheid heeft deelstaten nodig
om haar beleid tot een goed einde te brengen + deelstaten worden actief betrokken
en intenser bij de federale besluitvorming (typisch kenmerk v federaties:
aanwezigheid v lagere niveau id instellingen vh hoger niveau)
 Jurisdictionele verdeling
 Elk niveau van besluitvorming krijgt alle aspecten van de besluitvorming
toegewezen: wetten maken en uitvoering
 Bv Eu:
 Richtlijnen worden op Europees niveau gemaakt, en uitgevoerd door lidstaten
 Lidstaten moeten dus zelf wetten maken om richtlijn te realiseren
11.4.5 Een tweede kamer
o
o
o
o
o
o
Meeste federale staten hebben bicameraal stelsel want dubbele vertegenwoordiging is vereist ih
parlement  gehele bevolking moet vertegenwoordigd worden maar associatie deelstaten?
1. elke burger een gelijke vertegenwoordiging garanderen  deelstaten met een grotere bevolking
moeten dan een groter aantal vertegenwoordigers krijgen dan deelstaten met een kleinere bevolking
(grotere deelstaten wegen zwaarder op de fed besluitvorming)
Of: 2. deelstaten zelf vertegenwoordigen  elke deelstaat kan eenzelfde delegatie afvaardigen (dan is
bevolking vd kleine deelstaten sterker vertegenwoordigd dan de grotere)
 Founding fathers van Amerikaanse federatie: probleem opgelost door parlement met 2
kamers (House of Representatives  gehele bevolking  deelstaten aantal zetels naargelang
bevolking, Senate  deelstaten  elke deelstaat recht op 2 senatoren)
Bicamerale logica werd door andere federaties gekopieerd, wel met variaties
 Bv Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk, België (zie p 237!)
Rechtstreekse verkiezing door de bevolking, verkiezing door de deelstaatparlement en aanwijzing door
de regeringen vd deelstaten = 3 versch manieren om de deelstaten in een tweede kamer te
vertegenwoordigen
Belangrijk kenmerk voor federale staat: aanwezigheid in en betrokkenheid vd deelstaten bij de
besluitvorming op federaal niveau.
11.4.6 Belangenconflicten en overleg
o
o
Conflicten zn basisingrediënt vd politiek  versch voorkeuren botsen met elkaar bij maken van keuzes
(conflicten komen dan van partijen en belangenorganisaties)
 Input = wensen en verwachtingen vd leden vd sl
 In federaties: anders soort conflict dat ook frequent opduikt: conflicten tss instellingen,
regeringen, parlementen vd deelstaten onderling, … = beleidsmacht is nl gespreid over die
versch instellingen  2 soorten: belangenconflicten en bevoegdheidsconflicten
Belangenconflict = beslissingen en activiteiten van een vd overheden geven aanleiding tot protest bij
een andere overheid, omdat die meent dat haar belangen geschaard worden.
 Zn gevolg van feit dat deelstaten voor een aantal bevoegdheidsdomeinen autonoom knn
optreden
 Om met deze conflicten om te gaan: diplomatiek overleg = regeringen overleggen mt elkaar
in intergouvermentele relaties = conflicten wdn gesignaleerd, uitgevochten en hopelijk
opgelost in een overeenkomst.


Kan eventueel plaatsvinden id tweede kamer vh federaal parlement (dan moet kamer
samengesteld zn uit afgevaardigden vd regeringen zelf) (bv in Duitsland, EU(regeringen
ontmoeten elkaar in Raad van Ministers)
 Of er worden speciale instellingen opgericht voor het intergouvermenteel overleg:
 Bv België in het Overlegcomité(vertegenwoordigers v federale regering en
van de regeringen v gemeenschappen en gewesten)
 Of georganiseerd in instellingen zonder formele status
 Bv Canada, Australië met First Ministers’ Conference  eerste minister v
deelstaten ontmoeten elkaar regelmatig en bespreken dat de relaties tss
deelstaten en federale overheid
! Een belangenconflict kan alleen opgelost worden door een akkoord tss de politieke
overheden (anders blijven conflicten voortslepen, relaties wdn problematisch en deelstaten
knn eventueel pogingen ondernemen om de federatie te verlaten)
11.4.7 Bevoegdheidsconflicten

Bevoegdheidsconflict = wanneer een handeling van een overheid in een federale staat een inbreuk is
op de geldende verdeling v bevoegdheden.
 Oplossing kan nt zomaar gevonden wdn in overleg en onderlinge akkoorden als het gaat om
probleem v interpretatie vd regels
 Wordt toevertrouwd aan speciale rechtbank, nl grondwettelijk hof
 Supreme Court in VS en Canada
 High Court in Australië
 Bundesverfasungsgericht in Duitsland
 Taak = de grondwet te interpreteren, en op die manier aan te geven wie wat kan
doen en bnn welke wettelijke grenzen (machtige instelling zie bv Amerika p 240 ivm
sociaaleconomisch beleid)
11.4.8 Financiering en herverdeling
o
Financiële middelen nodig om beleid te voeren: beleid en economie zijn heel nauw met elkaar
verbonden.


In fed staat: een regeling die elk niveau de mogelijkheid geeft de nodige financiële
middelen te verwerven om te doen wat het moet doen.  geven altijd aanleiding tot
debatten
Er kunnen 2 principes gevolgd worden en botsen met elkaar qua praktische
uitvoering
 1. Eigen verantwoordelijkheid (democratische logica)
 Wanneer een staat of deelstaat beleidskeuzes maakt moet hij ook de
consequenties ervan dragen (bv wie veel geld beslist uit te geven
moet ook hoge belastingen betalen)
 2. Verwachting v sociaal beleid
 Pol overheden moeten herverdelend optreden (bij logica 1 zou dit
leiden tot omgekeerde herverdeling: arme deelstaten moeten zelf de
middelen opbrengen die zij nodig hebben, en die halen bij een
minder welgestelde bevolking, arme deelstaten wdn armer, rijke
wdn rijker)



Daarom: moet er op federaal niveau een mechanisme bestaan om
de ongelijkheid in soc behoeften en in fiscale capaciteit te
compenseren  de fiscale opbrengsten uit de rijkere deelstaten
vloeien nt helemaal terug naar die deelstaten, maar wdn
overgeheveld nr andere deelstaten op zo de verschillen weg te
werken
Dit mechanisme = bron van conflicten (deelstaten : ‘worden gestraft
voor goede econ prestaties’ en armere deelstaten wdn niet aangezet
om het zelf beter te gaan doen (omdat er toch gedwongen
solidariteit is die hen helpt)
o Armere deelstaten zullen zeggen dat hun econ achterstand
te maken heeft met historische omstandigheden
Rijkere deelstaten hebben de neiging om te pleiten voor een grotere
autonomie  armere deelstaten verdedigen eerder de nationale
eenheid en solidariteit
11. 5 Lokale besturen
o
Deelstaten wdn vaak het intermediaire bestuursniveau genoemd = tussen het nationale en het lokale
bestuur in.
 Opname van kleine gehelen(lokale besturen) in één nationale staat heeft gevolgen:
 De autonomie vd lokale besturen wdt beperkt, komen onder controle vd nationale
staat (bv uitzondering op regel is Zwitserland, kantons hebben grote mate v
autonomie en geldt ook voor de gemeenten)
 Gelijkschakeling vd lokale besturen (patchwork v gemeenten, dorpen, steden, w
samengebracht in één enkele regeling voor de lokale besturen)
 Instellingen en dergelijke werken overal op dezelfde wijze
 Zeer veel symmetrie in organisatie
 Kan natuurlijk ook dat deelstaten beslissen hoe lokale besturen
functioneren, dan is de symmetrie bnn de deelstaten, nt noodzakelijk tss
 Wat lokale besturen precies doen kan sterk variëren
 Constante: het gaat om taken die op kleine schaal georganiseerd of uitgevoerd
kunnen worden (bv uitvoering van regels op hoger niveau) (bv in Noorwegen hebben
gemeenten zeer veel taken, maar hebben dat beleid niet bepaald)
 Handicap van lokale besturen = beperkte financiële slagkracht
 Centrale overheid kan op grote schaal belastingen heffen en zo impact hebben op sl
 Lokale besturen zn te klein om veel middelen op te halen en knn nt bepalen hoe ze
belastingen heffen
 Sterk afhankelijk van subsidies! (lokale besturen krijgen geld als zij deelnemen aan
programma’s die centraal bepaald worden, krijgen dus gwn middelen om nat beleid
uit te voeren)
 Instellingen v lokale besturen lijken heel erg op de instellingen die ook op nationale vlak
gegroeid zijn, maar het zijn ondergeschikte besturen (ze bepalen nt zelf hoe die eruitzien) en
ze staan onder administratief toezicht (wdn door hogere overheden gevolg en gecontroleerd)
 Aanstelling v politieke personeel laat onderschikking zien (zie p 243)
 Op lokaal niveau: verkiezingen voor een raar en bestuur  pol partijen spelen daar een
andere rol: de mts’lijke tegenstellingen zijn minder aanwezig
 Lokale politiek heeft eigen kleur (afhankelijk vd vragen, problemen in een gemeente)


Meer nadruk op ind’en dan op nationaal vlak bij pol partijen  veel lokale partijen
bestaan dan ook alleen in één gemeente (knn banden smeden en zo op nat niveau
actief wdn)
In grote steden zn tegenstellingen duidelijker aanwezig en de resultaten hebben
meer gevolgen voor de nat politiek (lokale verkiezingen knn graadmeten zn voor
potentieel succes bij landelijke verkiezingen)
Download