examen - Jos de Kleijn

advertisement
Hogeschool van Amsterdam
Hogeschool
van Amsterdam
Algemene projecthandleiding
Auteurs
Doelgroep
Datum
Jos de Kleijn
Elly Mathijssen
Studenten / Docenten
Error! Number cannot be
represented in specified
format.
Readercode
Dit exemplaar behoort aan:
Naam
De kunst van het loskomen
De kunst van het vragenstellen
voordat
je antwoorden geeft.
Herziene versie nummer 3
© Deze uitgave is verzorgd door:
Instituut Maatschappelijk Werk en Sociaal Juridische
Dienstverlening
Instituut Culturele en Maatschappelijke Vorming /
Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Instituut Personeel En Arbeid
Hogeschool van Amsterdam
Foto voorkant: Wim Peperzak 1967
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
2
Wij zijn dank verschuldigd aan Mien Seger van de Faculteit der
Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Universiteit
Maastricht. Zij ontwikkelde het concept overall toets en gaf hierover
trainingen op de Hogeschool van Amsterdam
Voor zeer inspirerend commentaar op deze derde versie zorgden:
 Michael Nieweg
[email protected]
[email protected]
Telefoon werk: 020 5240255
 Wilfred Diekman
[email protected]
[email protected]
Telefoon werk: 020 5240266
Voor de technische en talige afhandeling zorgden:
 Maria Van Holten
 Marja Magneé
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
3
Inhoudsopgave
0. Leren – Leren, een inleiding
7
0.1 Leren-Leren, een rollercoaster met een vliegeffect
7
0.2 Leren-Leren, een sociaal café
8
0.3 Leren-Leren door projectmatig leren
9
0.4 Korte inhoudsopgave
10
1. Van een probleem - via een opdracht - naar een product
12
1.1 Het probleem
12
1.2 De opdracht
14
1.3 Het product
14
1.4 Productcriteria
15
1.5 Het startdocument
16
1.6 De ondersteuning van projecten
16
1.7 Samenvatting
17
2. De systematiek van het zelfstandig werken
19
2.1 De kunst van het loskomen als je vastzit
19
2.1.1 Het maken van een aspectenschema
20
2.1.2 De aspecten geordend
21
2.1.3 De kunst van het op een rijtje zetten: er zijn veel
aspecten tegelijkertijd aan de orde
23
2.2 De kunst van ‘het vragen stellen’.
24
2.3 Hulpmiddelen helpen je bij het stellen van vragen
26
2.4 Het gebruik van werkmodellen
27
2.5 Een voorbeeld van een werkmodel voor de start van de
eerste bijeenkomst
28
2.6 De rol van de begeleiding bestaat uit het helpen goede
vragen te formuleren.
28
2.7 Docenten hebben verschillende taken
30
3. De systematiek van het projectmatig werken
32
3.1 Projectstappenplan
32
3.1.1 Het projectstappenplan helpt je op een aantal manieren.34
3.2 Fase 0: het maken van afspraken voor het beheersen
van het project.
36
3.2.1 Welk product levert fase 0 op.
37
3.3 Het startdocument
38
3.4 Fase 1: de oriëntatiefase.
39
3.4.1 Welk product levert fase 1 op
42
3.5 Fase 2: de analysefase
42
3.5.1 Centrale vraag: het achterliggende probleem
43
3.5.2 De analysefase in het startdocument
43
3.5.3 Welk product levert fase 2 op
48
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
4
3.5.4 Het bestuderen van literatuur of andere bronnen
49
3.5.5 Het startdocument en de theorie
50
3.6 Fase 3: het formuleren van concrete doelen voor het
project uitgewerkt in een plan van aanpak
50
3.6.1 Een startdocument is een offerte
52
3.6.2 Veel startdocumenten zijn te licht
53
3.6.3 Veel startdocumenten zijn te schools
54
3.6.4 Het begeleiden en beoordelen van een startdocument 54
3.6.5 De beoordeling van het startdocument
55
3.6.6 Andere tussenproducten
57
3.7 Fase 4: de uitvoeringsfase
58
3.8 Fase 5: de controlefase
59
3.9 Fase 6: de evaluatiefase
59
4. De projectvaardigheden, het logboek, de notulen en het
procesverslag.
60
4.1 Het leren van projectvaardigheden
60
4.2 Het invullen van het scoreformulier projectvaardigheden
61
4.3 Het individuele gedeelte van het procesverslag
62
4.3.1 Wijze van opbouw van het individuele gedeelte van het
procesverslag
63
4.4 Het groepsgedeelte van het procesverslag
64
4.4.1 Het logboek
64
5. Het toetsen en beoordelen van het eindproduct
66
5.1 Inleiding
66
5.2 Drie toetsonderdelen voor het project.
66
5.2.1 De beoordeling van het eindproduct
67
5.2.2 De overall toets, een individuele toets
68
5.2.3 De beoordeling van het projectvaardigheden
71
5.3 Het toekennen van de studiepunten en de eindcijfers.
72
5.4 Richtlijnen voor aanwezigheid:
73
5.4.1 Uitgangspunten:
73
5.4.2 Richtlijnen voor aanwezigheid
73
6. Organisatie: Vragen van studenten.
75
6.1 De achterliggende filosofie van het projectmatig werken
75
6.1.1 Waarom wordt het vastzitten zo positief beoordeeld. 75
6.2 Over de groep
75
6.2.1 Hoe worden de groepen samengesteld?
75
6.2.2 Hoeveel keer mag ik afwezig zijn en wat te doen met
studenten die weg zijn en wegblijven?
76
6.2.3 Wat doe je als je er niet uitkomt en de projectbegeleider
is er niet?
76
6.2.4 Wat te doen als een studentenvoorzitter zijn rol niet
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
5
speelt?
76
6.2.5 Wat doen we als de groep te klein wordt?
77
6.2.6 Het tempo van studenten: sommigen lopen voor,
anderen achter
77
6.2.7 Wat doen we als we een betweter in de groep hebben?77
6.2.8 Wat zijn geldige redenen van afwezigheid?
77
6.2.9 Wat te doen met klachten?
77
6.3 De organisatie
78
6.3.1 Wordt de projecttijd in het rooster aaneengesloten?
78
6.3.2 Welke tijden zijn eigenlijk ingeroosterd
78
6.3.3 Wanneer krijgen we de projectopdrachten?
78
6.3.4 Hoe zit het met de aanschaf van boeken?
78
6.4 Toetsen
79
6.4.1 Hoe gaat het toetsen in zijn werk ?
79
6.4.2 Wordt mijn cijfer mede bepaald door mijn
medestudenten?
79
6.4.3 Wat doen we als we tijdens het maken van een verslag
een tentamen hebben van een vak uit het overig
onderwijs?
79
6.5 Praktisch
79
6.5.1 Wanneer is de bibliotheek open?
79
6.5.2 Wat is een studielandschap?
79
6.5.3 Zijn de colleges verplicht?
80
7. Bijlage 1: Toetsregeling voor het project 1997/1998
81
8. Bijlage 2: Scoreformulier voor Projectvaardigheden
85
9. Bijlage 3: Werkwijze 'tussenevaluatie'
87
10. Bijlage 4: werkmodellen voor projectmatig werken.
89
11. Over de auteurs
112
12. Andere interne uitgaven:
113
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
6
0. Leren – Leren, een inleiding
0.1
Leren-Leren, een rollercoaster met een vliegeffect
Een kermisexploitant uit Eindhoven deed begin 1997 een alleraardigst
verzoek aan de Technische Universiteit in Delft, afdeling
vliegtuigoperaties. De kermisexploitant wilde een nieuw type
rollercoaster laten ontwikkelen. Bij al zijn rollercoasters zaten de
mensen in de wagentjes op de baan. In zijn wildste dromen had hij de
mensen onder de rollercoaster zien hangen. Hij wilde nu een
rollercoaster laten ontwerpen, waarin de wagentjes en de mensen
onder de rollercoaster vastzitten. De kermisgangers zouden op die
manier een soort vliegeffect ervaren. Daarmee kon hij de trend voor de
komende jaren neerzetten. Nee, de afdeling vliegtuigoperaties kreeg
niet meteen al het geld dat nodig was voor de ontwikkeling van de
vliegende rollercoaster. Zij moesten eerst maar eens onderzoeken of
het überhaupt mogelijk was een dergelijke constructie te maken.
In de beroepspraktijk worden meestal projectgroepen opgericht die een
dergelijke opdracht tot een goed einde moeten brengen. Er moet
immers nieuwe kennis ontwikkeld worden. De oude kennis is kennelijk
niet voldoende om een nieuw product, een rollercoaster te ontwerpen
en te construeren. Hoe moet je bijvoorbeeld de mensen onder het
wagentje vastmaken. Met magneten? Met een leren tuigje? In een
stevige overall? Projectgroepen zijn in staat een traject uit te zetten om
dergelijke kennis te ontwikkelen. Daarmee is de ontwikkeling van een
nieuwe rollercoaster een aardige illustratie van wat de essentie van het
Leren-Leren principe is. Vooral de zin
‘Zij moesten eerst maar eens onderzoeken of het mogelijk was
een dergelijke constructie te ontwerpen’
De zin betekent dat de projectgroep in twee fasen werkt, dat de
projectgroep uiteindelijk twee producten moet opleveren. Zo zal ze een
prototype maken van een wagentje dat onder de baan kan hangen en
mensen op een veilige, maar spannende, manier sensaties bezorgt.
Dat is het eindproduct. Daarvóór echter zal de projectgroep een
startdocument moeten maken. In dat startdocument zal ze een plan
van aanpak ontwikkelen om uiteindelijk het prototype, d.w.z. het
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
7
eindproduct te kunnen ontwikkelen. In dat startdocument zal die
projectgroep op basis van bestaande kennis een plan van aanpak
maken om nieuwe kennis te ontwikkelen. Met die kennis kan het
prototype ontwikkeld worden.
0.2
Leren-Leren, een sociaal café
Een ander voorbeeld:
De directie van de Faculteit Sociaal Agogische Dienstverlening heeft in
interviews met studenten geconstateerd dat studenten behoefte
hebben aan een plek om elkaar ook buiten de studie te treffen. Ook
een bureau voor marktonderzoek signaleerde in groepsinterviews met
studenten van de Hogeschool van Amsterdam de behoefte aan een
informele werk- en studeerplek, al varieert die behoefte nogal tussen
verschillende groepen studenten.
Vooral aan het einde van de dag willen veel studenten nog even wat
kunnen drinken, napraten, muziek maken. Sommige groepen treffen
elkaar nog in kroegen in de buurt, zoals ergens in de Jordaan ergens
tussen de Droogbak en het Kartuizerplantsoen. Anderen nemen de
kortste weg naar het Centraal Station.
De directie besluit een groep studenten de opdracht te geven de
behoefte onder studenten verder te onderzoeken en met een ontwerp
te komen voor een ‘sociaal café’. Een sociaal café zou erg goed
passen bij de nieuwe onderwijsvorm projectmatig leren.
De directie verwacht bovendien dat een informele ontmoetingsplaats
een gunstige invloed heeft op studieresultaten. Zij wil daarom ook de
relatie tussen informele ontmoetingen en activiteiten enerzijds, en
arbeids- en studieresultaten anderzijds in het onderzoek uitgewerkt
zien.
Dit ‘probleem’ zou de start kunnen zijn van een project waaraan je als
projectgroep gaat werken. Met zes of acht studenten krijg je flink de
tijd, soms meer dan de helft van de week en dat gedurende tenminste
tien weken om een ontwerp voor een sociaal café uit te werken. Dat is
jullie eindproduct. Het kan ook een ander onderwerp zijn: een
reclasseringsrapport, een wervings- en selectieplan, een
hulpverleningsplan, een preventieplan, een activiteitenprogramma voor
kinderen. De onderwerpen zijn afhankelijk van het instituut waar je
studeert.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
8
0.3
Leren-Leren door projectmatig leren
Dit ‘project’ is een andere start van je leerproces dan je wellicht
gewend bent. Al werkende aan het project leer je veel. Je leert de
praktijk van het werk kennen en de bijbehorende begrippen en ideeën,
de zogenaamde ‘body of knowledge’ van het beroep. Aldoende leer je
ook de vaardigheden die je nodig hebt. Dat zijn praktische
vaardigheden zoals onderhandelen, interviewen, observeren, maar ook
analytische vaardigheden als een analyse maken, een probleem
formuleren, keuzen beargumenteren en verantwoorden. Een aantal
specifieke beroepsvaardigheden, zoals gesprekstechnieken, komen in
aparte trainingen aan bod.
De bedoeling van projectmatig leren is dat je een belangrijk deel van
de kennis en vaardigheden in je studie opdoet door actief aan de slag
te gaan met het oplossen van problemen die ontleend zijn aan de
beroepspraktijk. Je eigent jezelf kennis toe door zelf te onderzoeken en
(nieuwe kennis) te ontwikkelen. De resultaten hiervan presenteer je in
de vorm van een product: een rapport, een scholingsmap, een hulpverleningsplan. In het voorbeeld dat we in deze handleiding gebruiken,
een sociaal café, gaat het om een probleem van studenten dat serieus
genomen wordt door de directie. De directie vraagt om een onderzoek.
Dit mondt uit in een voorstel, een behoefteonderzoek, een ontwerp.
Producten waar een managementteam besluiten over neemt.
Deze nieuwe vorm van leren, projectmatig leren, is een buitengewoon
actief proces. Voor het grootste deel bestaat dit leren uit zelf doen. Als
student stuur je je eigen leerproces. Overdracht en toetsing van kennis
door docenten moet dit proces ondersteunen in plaats van sturen.
Immers ook tijdens je stage(s) en na je studie zul je zelfstandig moeten
denken en beslissingen nemen.
Het werken in projecten is ook bedoeld om te leren-leren: het
formuleren van doelstellingen, het ontwerpen van plannen om die
doelstellingen te realiseren en het eventueel bijstellen van die plannen.
Het is bedoeld om ‘nieuwe’ kennis en vaardigheden te ontwikkelen, die
je nodig hebt om beroepsproblemen ‘op te lossen’. Het zelfstandig
formuleren en oplossen van beroepsvragen, het daartoe ontwikkelen
van nieuwe kennis en methoden, alsmede het in staat zijn jezelf te
blijven ontwikkelen (te blijven leren) zijn eigenschappen die
beroepsbeoefenaren maken tot professionals
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
9
Een aanzienlijk deel van het projectmatig leren bestaat uit het
bestuderen van allerlei boeken, nota's, artikelen en het werken met
leermiddelen uit de informatie- en communicatietechnologie. De kennis
die je aldus opdoet spoor je op aan de hand van de projectopdracht en
pas je toe in het project. Dit is een uitdagender en pittiger manier van
studeren dan alleen ‘blokken voor een tentamen’. Je onthoudt er ook
meer van onder het motto



Tell me and I will forget
Show me and I will remember, may be
Involve me and I will know!
In het klassieke onderwijs worden vooral lineaire leerprocessen
gestimuleerd. Dit zijn leerprocessen, waarin het één voorwaardelijk is
voor het ander. Eerst Nederland bestuderen en dan pas Europa is een
klassieke voorbeeld van een lineair leerproces. Een ander voorbeeld:
je mag je stage niet in als je niet eerst bijvoorbeeld onderdeel 4 en 5
hebt afgesloten.
Met de projecten willen we een vliegwiel leerprocessen in gang zetten.
Leerprocessen op gang zetten rond een bepaald onderwerp. Daarmee
doe je vaardigheden op die je straks in de praktijk kunt gebruiken. Ook
ontwikkel je kennis om nieuwe problemen op te lossen.
Dit betekent soms ook zweten, worstelen met je groepsgenoten en
pittig bevraagd worden door de projectbegeleider tijdens de rit en aan
het einde bij de toets.
In deze handleiding vind je een uitvoerige uitleg over alle aspecten van
projectmatig leren geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld over
het sociaal café. Je kunt het toepassen op je eigen project. Daarnaast
vind je ook hulpmiddelen om deze manier van werken in praktijk te
brengen. Tot slot vind je praktische informatie.
0.4
Korte inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 bevat net als de projecthandleidingen die je steeds aan
het begin van een project krijgt uitgereikt, een overzicht van het
probleem dat via een opdracht moet worden bewerkt tot een product.
In hoofdstuk 2 vind je een opstap tot het projectmatig werken. Dit vindt
voor het merendeel in groepen plaats. Je moet samen met je
groepsleden een aantal aspecten van het werken in projectgroepen
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
10
tegelijkertijd aanpakken. Hoe doe je dat en welke begeleiding kun je
daarbij verwachten?
Hoofdstuk 3 bevat de systematiek van het projectmatig werken. De
begrippen en de werkwijze die je hierin aantreft zul je ook weer
tegenkomen in iedere projecthandleiding.
Hoofdstuk 4 beschrijft de projectvaardigheden, de notulen, het
logboek en het procesverslag.
In hoofdstuk 5 wordt de toets- en beoordelingsprocedure van de
projecten beschreven.
In hoofdstuk 6, wordt een antwoord gegeven op veel door studenten
gestelde vragen.
Bijlage 1 bevat de officiële toetsregeling.
Bijlage 2 bevat het scoreformulier projectvaardigheden.
Bijlage 3 bevat en werkmodel voor de tussenevaluatie van het
projectmatig werken.
Bijlage 4 bevat een aantal werkmodellen die onder de naam
projectwaaier ook apart te verkrijgen is. Het zijn werkmodellen die je
kunt raadplegen tijdens het werken in projecten. Je kunt ze gebruiken
om bepaalde afspraken te maken, problemen op te lossen, conflicten
bij te leggen, besluiten te nemen enzovoorts.
Deze handleiding is bedoeld om je te helpen, niet om je alles voor te
schrijven.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
11
1. Van een probleem - via een opdracht - naar een
product
Hoofdstuk 1 bevat net als de projecthandleidingen die je steeds aan
het begin van een project krijgt uitgereikt, een overzicht van het
probleem dat via een opdracht moeten worden bewerkt tot een
product.
1.1
Het probleem
Het probleem dat we in het inleidende hoofdstuk introduceerden,
‘studenten willen elkaar ook treffen buiten de studie’, is weliswaar een
echt probleem, maar niet een beroepsprobleem voor een sociaal
agogisch werker. In de opleiding zullen deze problemen vanzelfsprekend zijn ontleend aan de ‘echte’ praktijk van een sociaal agogisch
werker. Bijvoorbeeld:
 een buurthuis heeft een programma van activiteiten dat niet
aansluit bij de vraag van de multiculturele buurtbewoners
(CMV)
 een instelling voor maatschappelijk werk constateert dat de
eerste opvang van cliënten heel verschillend gebeurt en wil
daar meer lijn in brengen (MWD)
 de afdeling personeelszaken van een bedrijf werkt met een
verouderde wervings- en selectieprocedure (P&A)
 een psychiatrische instelling wil een dagbehandeling voor
klinische patiënten (SPH)
 het Leger des Heils wil een goed voorlichtingsplan hebben
binnen preventieplannen rond dak- en thuislozen
(Propedeuse welzijnswerk)
 de reclassering wil graag een nieuwe vorm van een
reclasseringsrapport om beter aan te sluiten bij de
ontwikkeling van alternatieve straffen (SJD)
In het begin van je opleiding gaat het om aan de praktijk ontleende,
door de opleiding geformuleerde problemen. Deze worden vaak in de
vorm van een of meerdere cases aan je voorgelegd. In het derde en
vierde jaar zal je steeds meer werken met problemen die door praktijkJos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
12
instellingen rechtstreeks aan je worden voorgelegd.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
13
1.2
De opdracht
Bij het probleem hoort een opdracht. Een opdracht om een bijdrage te
leveren aan de oplossing van het probleem. Bij het probleem dat de
directie van de sociaal agogische opleidingen formuleerde hoort de
volgende opdracht.
Ontwikkel een beleidsvoorstel voor een sociaal café dat aansluit op de
reeds gesignaleerde behoefte van studenten elkaar buiten de studie te
treffen.
De opdracht is de uiteindelijke formulering van de ‘leertaak’. Het gaat
meestal, nadat je zaken hebt onderzocht, om het ‘ontwerpen’ van iets,
een beleidsvoorstel voor een sociaal café, een activiteitenprogramma,
een videoproductie, een map voor cursusleiders, een muurkrant.
1.3
Het product
De opdracht levert een tastbaar en toetsbaar product op. En wel een
product dat voldoet aan een aantal productcriteria, ook wel
kwaliteitscriteria genoemd. Soms zijn deze criteria in de
projecthandleiding gegeven. Soms zullen de leden van de
projectgroep deze zelf moeten opsporen. Dat heet het specificeren
van de opdracht of kortweg: het formuleren van opdrachtspecificaties.
Naar aanleiding van ons voorbeeld 'het sociale café' geven we een
aantal productcriteria:
1. De directie van de sociaal agogische opleidingen wil een voorstel
voor een sociaal café dat voldoet aan de behoeften van voltijd- en
deelstudenten, studenten met verschillende etnische en culturele
achtergronden en vrouwelijke en mannelijke studenten.
2. De directie van de Faculteit wil een voorstel voor een sociaal café
dat ook recht doet aan de doelstellingen van de opleiding
3. Aan het voorstel dient een visie ten grondslag te liggen over het
belang van een informele ontmoetingsplaats in een formele
opleidings- en werkomgeving. Deze visie moet vergeleken worden
met tenminste twee andere visies.
4. De directie wil in het voorstel een activiteitenprogramma zien voor
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
14
het eerste jaar met daaraan toegevoegd een begroting.
5. De directie ontvangt graag suggesties voor de inrichting van een
ruimte in het souterrain en een schetsontwerp erbij dat kan worden
voorgelegd aan de Dienst Huisvesting. Verbouwingskosten mogen
niet meer dan  50.000,= bedragen.
6. De exploitatie moet (afgezien van de huur die voor rekening komt
van de Faculteit) kostendekkend zijn.
7. Het voorstel moet binnen 10 weken worden gepresenteerd.
8. De omvang van het rapport is maximaal 25 pagina's.
1.4
Productcriteria
De bovenstaande productcriteria zijn kwaliteitscriteria die je op weg
helpen om het probleem ‘goed’ en scherp op te lossen. Maar let op,
soms moet je deze zelf bedenken of zul je de gegeven criteria aan
moeten vullen of nog verder moeten specificeren. Wellicht heb je zelf
ook productcriteria als je aan zo'n opdracht denkt. Je denkt
bijvoorbeeld na over door wie zo'n sociaal café beheerd moet worden,
of het ook open staat voor andere groepen dan sociaal agogische
studenten. Misschien wil je het begrip ‘sociaal’ (uit sociaal café) wat
nader omschrijven, voordat je het gaat onderzoeken. Stel je voor dat
iemand bij het inleveren van de eindontwerp aan je vraagt: wat is nu
het sociale aan het café? De oriëntatie op het probleem leidt zo tot
nieuwe aangescherpte productcriteria.
Veel productcriteria vragen om nadere analyse. Het is daarom goed
om in dit stadium van het project verschillende (deel)vragen die
uitgezocht moeten worden te formuleren en om daaraan (deel)taken te
verbinden.
In ons voorbeeld ligt het erg voor de hand dat je:
 de verschillende wensen van studenten op het spoor komt,
bijvoorbeeld door met de verschillende groepen te gaan praten.
 te weten komt hoe je een activiteitenprogramma construeert.
 er achter komt of deze activiteiten voldoen aan het criterium
‘sociaal’.
 aan de weet komt hoe je een begroting opstelt en hoe je een
bouwkundig schetsontwerp maakt.
 verschillende theorieën en visies opspoort over het belang van een
informele ontmoetingsplaats in een formele opleidings- en
werkomgeving.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
15
 checkt of je ontwerp voldoet aan de doelstellingen van de sociaal
agogische opleidingen.
1.5
Het startdocument
Wanneer de productcriteria d.m.v. analyses verhelderd en nader
gespecificeerd zijn (men spreekt i.p.v. productcriteria ook dikwijls van
productspecificaties) is al een veel duidelijker beeld ontstaan van het
beoogde product.
Vervolgens gaat het om de vraag hoe dit product feitelijk tot stand zal
gaan komen. De plannen daarvoor worden beschreven in een plan van
aanpak. Alle tot nu toe verzamelde inzichten, opvattingen en plannen
(inclusief het plan van aanpak) worden opgenomen in het
startdocument.
Aan de hand hiervan kunnen de opdrachtgever en docent en de
projectgroep zelf (1) beoordelen of de plannen in voldoende mate
stroken met de opdracht en geformuleerde kwaliteitseisen of
producteisen. Wanneer dit het geval is kan begonnen worden met de
uitvoering van het plan van aanpak.
Essentieel voor projectmatig werken en dus ook voor projectmatig
leren is dat de opdracht van de opdrachtgever centraal staat. De
steeds beter gespecificeerde productcriteria zijn hierbij steeds het
referentiepunt. Uiteraard ook bij de beoordeling van het product.
In hoofdstuk drie gaan we uitgebreid in op de systematiek van
projectmatig leren: de verschillende projectfasen en het startdocument.
1.6
De ondersteuning van projecten
Voor het tot het goed einde brengen van projecten zijn het goed
faseren van projecten en het maken van tussenproducten (zoals het
startpapier) dus van groot belang. Daarnaast, zo zal in hoofdstuk drie
beschreven worden, zijn het 'beheersen' van tijd, organisatie, informatie
en kwaliteit noodzakelijk. Op deze punten speelt het gebruikmaken van
de mogelijkheden die de opleiding biedt in veel opzicht een belangrijke
rol.
Om op het spoor te komen van de antwoorden op alle soorten vragen
kun je verschillende bronnen gebruiken.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
16
(1) Soms wordt er literatuur voorgeschreven, soms alleen maar
gesuggereerd.
(2) Soms zul je zelf achter je bronnen aan moeten. De mediatheek
(boeken, video’s, internet) kan je daarbij flink van dienst zijn.
(3) Er kunnen ook colleges zijn, bijvoorbeeld een werkcollege over het
opstellen van een begroting. Of een ondersteunend (flankerend)
college over de precieze doelstellingen van de faculteit. Over het
begrip ‘sociaal’ valt ook het een en ander te zeggen.
(4) Ook practica behoren tot de mogelijkheden. In dit voorbeeld
zouden we zeker een practicum organiseren voor het maken van
een schetsontwerp op schaal.
(5) Je kunt ook hulpmiddelen gebruiken zoals het houden van
interviews.
(6) ‘Werkbezoeken’ brengen aan universiteitskroegen (of zijn dat geen
voorbeelden van sociale cafés??)
(7) Bronnen zijn nota's en verslagen.
(8) Bronnen zijn ook: de ervaringen van de projectgroepleden,
oudere jaars studenten.
(9) Bronnen zijn eerdere eindproducten over hetzelfde onderwerp.
Steuntjes (1,3,4) worden je zeker in het eerste deel van de opleiding
geboden. Waar en hoe lees je in de projecthandleiding. Het is de kunst
om hiervan goed gebruik te maken. Colleges en practica moet je in je
planning opnemen. De theorie en vaardigheden die daar worden
gepresenteerd en geoefend zul je moeten toepassen in je project.
Voor deeltijdstudenten geldt vaak dat de ervaring die in de praktijk
wordt opgedaan wordt ‘bewerkt’ in de projecten. De contacten met de
praktijk die voor voltijdstudenten, vaak in overleg met de
projectbegeleider, georganiseerd moeten worden, zijn voor
deeltijdstudenten een continue bron waaruit kennis en ervaring geput
kan worden.
1.7
Samenvatting
Een belangrijk deel van de projecthandleiding bestaat uit het
beschrijven van de opdracht die je in de projectgroep moet uitvoeren.
Een opdracht kent meestal productcriteria of specificaties. Deze criteria
leiden tot taken en deeltaken. Als alle taken en deeltaken uitgevoerd
zijn leidt dat tot een product. Dat product wordt uiteindelijk beoordeeld.
Steun krijg je van projectbegeleiders tijdens het werken in de
projectgroep en van docenten die ondersteunende lessen, colleges en
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
17
trainingen verzorgen. In de mediatheek tenslotte kun je zelf een hoop
antwoorden op je eigen vragen vinden.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
18
2. De systematiek van het zelfstandig werken
In hoofdstuk 2 vind je een opstap tot het projectmatig werken. Dit vindt
voor het merendeel in groepen plaats. Je moet samen met je
groepsleden een aantal aspecten van het werken in projectgroepen
tegelijkertijd aanpakken. Hoe doe je dat en welke begeleiding kun je
daarbij verwachten?
2.1
De kunst van het loskomen als je vastzit
Daar zit je dan in een groep van zes tot acht studenten. Het product dat
je moet leveren is wel duidelijk, alhoewel wat is eigenlijk een
rollercoaster of een sociaal café? Waar moet een ontwerp (= een
eindproduct) nu precies aan voldoen? Wat is een tussenproduct of
een startdocument?
Er speelt veel meer dan alleen deze inhoudelijke vragen. Misschien
ken je je medestudenten niet eens. Wie zijn ze eigenlijk? We kunnen
nog wel even doorgaan met het noemen van andere aspecten. De
gesprekken in de groep zullen niet meteen van een leien dakje gaan.
Iedereen praat door elkaar en over verschillende dingen. Er zal snel
een behoefte ontstaan om een voorzitter en een notulist te
benoemen. Hoe zit je eigenlijk voor en hoe maak je relevante notulen?
Moet de notulist ook het logboek bijhouden en wat moet er precies in
het logboek staan? Maar zelfs met een voorzitter en een notulist zullen
misschien je medestudenten een verschillende aanpak van het
probleem voorstellen. Wil de een eerst eens gaan kijken bij een
bestaand sociaal café (doenersaanpak), de ander wil eerst een boek
lezen (boekenwurmaanpak) en daarna gaan toepassen wat in het boek
staat (uitvoerdersaanpak). Een laatste tenslotte, wil eerst eens precies
nadenken over wat er als opdracht werkelijk staat (denkersaanpak).
Hoe kom je tot een gemeenschappelijke aanpak? En als er eenmaal
een gemeenschappelijke aanpak is vastgesteld, wie gaat dat doen en
wat gaan de anderen doen? Kortom, hoe organiseren we ons zelf
binnen de projectgroep. Wanneer komen we na de eerste dag weer bij
elkaar? Ook de regels binnen de projectgroep zelf zal een te
bespreken aspect zijn. Mogen we te laat komen en moeten we dat wel
controleren? Hoe willen we samenwerken en wat gaan we doen als
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
19
sommige studenten problemen geven in de groep? Tot slot zal
iedereen een hoop vragen hebben over de beoordeling in het
projectmatig leren. Hoe wordt er getoetst en beoordeeld, wordt er een
groepscijfer of individueel cijfer toegekend, vindt alles plaats in
groepsprojecten? Wat betekent het dat elke student zich moet kunnen
verantwoorden voor het uiteindelijke product?
2.1.1 Het maken van een aspectenschema
Een aspectenschema kan een eerste stap zijn om los te komen.
Vaak stormen de vragen in het begin op je af. Er is veel waar je
aandacht aan moet besteden. Dat kan, zeker in het begin, lastig zijn.
Schrik daar niet van: het is juist een van de achterliggende
bedoelingen van projectmatig werken dat je leert om in relatief
ingewikkelde zaken zelfstandig lijn aan te brengen. Een
aspectenschema kan een eerste stap zijn om beter overzicht te
krijgen.
Hoe maak je zo'n aspectenschema? In de eerste plaats moet je
natuurlijk zoveel mogelijk relevante vragen verzamelen. Die kan je
koppelen aan een 'soortnaam'. Zo zijn er vragen die betrekking
hebben op het eindproduct, op de stappen van het projectmatig
werken enzovoorts. Die vragen kun je dan in het schema op de
volgende bladzijde onderbrengen.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
20
Aspecten van projectwerk
Aspecten
Bijbehorende
vragen (o.a.)
1. Het startdocu- Wat is een
ment
startdocument?
Wat staat er in?
2. Aanpak: de
Hoe pakken we het
stappen in het probleem aan?
project
Wat te doen Het antom
woord
antwoorden
te vinden?
Inpassen
in het
grotere
geheel
Kijken in
hoofdstuk 3
Oude startdocumenten
opsporen en
bekijken
Wat is een sociaal café?
Wat is een ontwerp?
Wie gaat wat doen?
Mogen we bijvoorbeeld
te laat komen?
Hoe wordt er getoetst?
Wat is een groepscijfer?
Wat betekent
verantwoorden?
7. ProjectWanneer komen we
organisatie
waar bij elkaar en wat
doen we dan?
8. Kennismaken Hoe heten mijn
groepsleden?
Waar zijn ze goed in?
9. Voorzitten en Wat doet een voorzitter?
Notuleren
Hoe schrijven we
notulen?
10. Samenwerken Wat doen we bij
conflicten?
3. Het
eindproduct
4. Taakverdeling
5. Regels in de
groep
6. Beoordeling
2.1.2 De aspecten geordend
Zo'n aspectenschema is een eerste ordening om greep te krijgen op
complexe problemen.
Nu komt het er op aan te gaan ontdekken welke aspecten bij elkaar
horen (clusteren), een bepaalde relatie hebben of in een bepaalde
volgorde komen te staan. Daardoor krijgt het aspectenschema
structuur.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
21
Geordende aspecten van projectwerk
Aspecten
Bijbehorende
vragen (o.a.)
1. Het
startdocument
Wat is een
startdocument?
Wat is de relatie met
het eindproduct?
2. Het eindproduct Wat is een sociaal
café?
Wat is een ontwerp?
3. Aanpak: de
stappen in het
project
4. Taakverdeling
5. Projectorganisatie
6. Beoordeling
7. Kennismaken
8. Voorzitten en
Notuleren
9. Regels in de
groep
10. Samenwerken
Wat te doen Het ant- Inpasom antwoor- woord sen
den te
vinden?
Kijken in
hoofdstuk 3
Oude startdocumenten
opsporen en
bekijken
Hoe pakken we het
probleem aan?
Welke taken zijn er?
Wie gaat wat doen?
Wanneer komen we
waar bij elkaar en wat
doen we dan?
Hoe wordt er getoetst?
Wat betekent
verantwoorden?
Hoe heten mijn
groepsleden?
Waar zijn ze goed in?
Wat doet een
voorzitter?
Hoe schrijven we
notulen?
Mogen we te laat
komen?
Wat doen we bij
conflicten?
De eerste zes aspecten bijvoorbeeld hebben te maken met de
kenmerken van projectmatig werken en leren. Deze worden in
hoofdstuk drie verder uitgelegd. De volgende vier aspecten hebben
meer te maken met het werken in een groep (aan een project).
Hiervoor vind je in de werkmodellen verschillende steuntjes.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
22
2.1.3 De kunst van het op een rijtje zetten: er zijn veel
aspecten tegelijkertijd aan de orde
Soms heb je desondanks het gevoel dat je 'vastzit'. Er is weliswaar
enige orde aangebracht in alle vragen waarmee je zat, maar je bent
nog niet zo zeker van deze ordening of je weet nog niet zo goed hoe
je nu verder moet. Het is dan ook plezierig dat er bij de start van het
projectwerk een projectbegeleider aanwezig is. Deze lost weliswaar
niet de problemen voor je op, maar kan wel behulpzaam zijn bij het op
een rijtje zetten van al deze aspecten. Maar de projectbegeleider is niet
altijd aanwezig. Het merendeel van de tijd zul je dit zelf moeten doen.
Sterker nog: een van de doelen van projectmatig leren is dat je zelf
leert de aspecten van een probleem of van problemen een naam te
geven en op een rijtje te zetten. Voor het in kaart brengen van deze
aspecten hebben we onderstaand schema ontwikkeld.
Loskomen als je vastzit:
bij het op een rijtje zetten van aspecten van probleem X.
Aspecten
Bijbehorende
Wat te doen Het
Inpassen
vragen (o.a.)
om
antwoord in het
antwoorden
grotere
te vinden?
geheel





etc.
Dit schema kan altijd gebruikt worden. Door de voorzitter of door een
groepslid of door de notulist. Als je het idee hebt dat er over meerdere
verschillende zaken gesproken wordt, probeer dan structuur aan te
brengen in de chaos door bijvoorbeeld een ‘aspectenschema’. Het kan
om verschillende zaken gaan, maar ook om verschillende kanten van
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
23
een probleem. Na het invullen van het schema kun je beslissen
verschillende aspecten eerst te clusteren. Daarna stel je vast wanneer
en hoe je welk aspect behandelt. Je zult zien - het is even wennen maar de bijeenkomsten zullen meer gestructureerd verlopen.
Het aspect projectfasering (de stappen in het project) is zo belangrijk
dat we er in hoofdstuk drie uitgebreid aandacht aan besteden. Dit
aspect wordt uitvergroot onder het kopje Projectstappenplan op pagina
32.
2.2
De kunst van ‘het vragen stellen’.
Het op een rijtje zetten van aspecten is een eerste systematische stap.
Het helpt om te bepalen wat de relatie is van de verschillende aspecten
en wanneer je welk aspect bespreekt. De tweede kolom is bedoeld om
helder te krijgen hoe je het bespreekt. Jezelf vragen stellen. De bij
het aspect horende vragen opschrijven. Iemand zegt bijvoorbeeld
over het aspect ‘aanpak’: ‘Laten we eens gaan kijken bij Oibibio’ Dat
lijkt een goed idee, ergens gaan kijken is altijd stimulerend, maar welke
vraag zit er achter? Waarom wil je gaan kijken? Het antwoord kan zijn:
‘Ik zou wel eens willen weten wat er allemaal meespeelt in een sociaal
café’. Dat geeft feitelijk de vraag weer. Je wilt je oriënteren.
Met het je leren vragen stellen stuur je jezelf en daarmee het project.
Dit is een belangrijk aspect van het zelfstandig leren of ‘Leren-Leren’.
Dat vragenstellen lijkt een erg voor de hand liggende vaardigheid te
zijn. Toch ben je er vermoedelijk slecht in getraind. Als je er even bij stil
staat, realiseer je dan dat in het traditionele schoolsysteem,
bijvoorbeeld havo, mbo, vwo - of het nu kort of lang geleden is - er
meer op antwoorden gelet werd dan op de bijbehorende vragen.
Proefwerkcijfers kreeg je voor goede antwoorden en niet voor goede
vragen. Goede vragen werden zelfs lang niet altijd op prijs gesteld. Je
was dan 'lastig' in plaats van leergierig. Toch is ‘het stellen van
vragen’ het begin van een goed antwoord. Geen enkel
(beroeps)probleem, zelfs een ogenschijnlijk eenvoudig probleem, geeft
die vragen uit zichzelf. Het ingewikkelde is dat professionals het stellen
van vragen en het geven van antwoorden tegelijkertijd doen. In een
opleiding zul je dit moeten leren onderscheiden, vandaar de vijf
kolommen in ons schema.
Laten we het sociale café nemen en toepassen hoe we het
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
24
aspectenschema kunnen gebruiken. Uit het aspectenschema van
pagina 23 nemen we het aspect ‘eindproduct’ om ons eens verder te
verdiepen.
Zet aspecten van het eindproduct Sociaal Café op een
rijtje
Aspecten
Bijbehorende
vragen (o.a.)
1. Sociaal café
Wat maakt een
sociaal café, tot een
‘sociaal’ café?
Welke elementen
zitten er in?
Welke functie heeft
een sociaal café?
2. Specificatie 1I: Welke verschillende
voldoen aan
behoeften zijn er?
behoefte
Zijn er verschillen in
behoeften tussen
typen studenten?
3. Specificatie II: Wat zijn de
recht doen aan doelstellingen van de
de doelopleiding?
stellingen van Hoe constateer je dat
de opleiding
iets recht doet aan de
doelstelling?
4. Specificatie III Enzovoorts
5. Specificatie IV
6. Etc
Wat te doen om Het
Inpassen in
antwoorden te antwoord het grotere
vinden?
geheel
Ergens gaan
kijken
Brainstormrondje
maken
Boeken lezen
(welke?)
Iemand (Wie?)
vragen
Onderzoek doen
(Hoe?)
Vragen
formuleren
Met zo’n zelfgemaakt schema sla je drie vliegen in een klap. De eerste
klap is dat zo’n schema meer structuur aanbrengt in een vergadering.
Een voorzitter van de vergadering kan bijvoorbeeld een rondje maken
langs alle leden en aan iedereen vragen:
 Wie heeft er nog een aspect dat bij het eindproduct hoort?
 Wie heeft er een vraag om dat aspect te specificeren?
 Wat gaan we doen om die vragen te beantwoorden?
De tweede klap is dat het te maken product (‘het ontwerpen van een
sociaal café’) verbonden wordt met het achterliggende probleem. Als
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
25
het achterliggende probleem is ‘dat studenten elkaar willen ontmoeten’,
en het ‘sociaal café’ daar een oplossing voor moet zijn, dan is het wel
nodig om te weten wat die studenten precies willen. Studeerruimten?
Praatruimten? Feestruimte? Ruimte voor computers? Door vragen te
stellen over het achterliggende probleem worden langzamerhand
relaties gelegd. Het verhelderen van het achterliggende probleem met
de bedoeling om te komen tot een verheldering van de productcriteria,
wordt analyse genoemd.
De derde klap is dat het mogelijk gemaakt wordt om taken te verdelen
en vervolgafspraken te maken. Het verdeelt nu eenmaal makkelijk
door af te spreken wie, welke vraag voor zijn rekening neemt. Als na
een tijd groepsleden de antwoorden gevonden hebben, dan kunnen
deze antwoorden besproken worden. Mogelijk moet je ook nadenken
over hoe ze in het grote geheel in te passen. Bijvoorbeeld ‘het
antwoord op deze vraag moet vooral in hoofdstuk 2 van ons verslag
komen’. Misschien roepen de antwoorden nieuwe vragen op. Natuurlijk
hoef je niet precies dit schema te gebruiken. Misschien staat er in je
projecthandleiding een ander of beter schema of misschien kun je met
een zelfgemaakt schema beter uit de voeten. Voor alle schema’s blijft
echter gelden: voordat je aan het werk gaat, zul je vragen moeten
stellen.
Dat je af en toe vast komt te zitten, is logisch. Eerlijk gezegd hopen we
dat ook een beetje. Het maken van plannetjes om er zelf uit te komen,
is een belangrijke projectvaardigheid, die je moet leren. Dit ‘loskomen
bij het vastzitten’ is ook het soort vaardigheid die je in de meeste
beroepen nodig hebt. Of je nu een maatschappelijk of cultureel werker
aan het werk ziet, een manager of een leerkracht, een technicus of
econoom. Een gemeenschappelijk kenmerk is dat zij, gesteld voor een
nieuw beroepsprobleem, goede vragen kunnen stellen. Deze vragen
zetten het vliegwiel in werking, waarmee losgekomen wordt en
uiteindelijk het probleem opgelost wordt. Dat is Leren-Leren ten top.
2.3
Hulpmiddelen helpen je bij het stellen van vragen
Het zal wel wennen zijn. Of je nu voltijd- of deeltijdstudenten bent, de
meeste studenten komen uit een schoolsysteem, waarin de leerkracht
je losmaakte uit het vastzitten, waarin als het ware de leerkracht het
vliegwiel van het leren in beweging zette. Dat losmaken gebeurde
meestal doordat de leerkracht antwoorden gaf. Soms werden er
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
26
antwoorden gegeven, terwijl je niet eens een vraag gesteld had. Dit
soort losmaken vinden we strijdig met het doel van een
beroepsopleiding. Een zelfstandige beroepsbeoefenaar kan zelf
loskomen wanneer hij/zij vastzit en een beroepsopleiding dient hem of
haar dat te leren. Dat betekent niet dat als je vastzit tijdens het
projectmatig leren, je meteen in de steek gelaten wordt. Er is immers
(1) een interessant beroepsprobleem, een (2) projectbegeleider, er zijn
(3) ondersteunende colleges, er zijn (4) goede verwijzingen naar
boeken en er is (5) een mediatheek met up to date studieboeken en
andere studiebronnen. Ook is er (6) een projecthandleiding en in deze
algemene handleiding (7) tenslotte vind je een aardige serie
stappenplannen of werkmodellen. Deze stappenplannen en
werkmodellen kun je inzetten als je even vastzit. Het eerste
stappenplan, het aspectenschema, hebben we al gegeven. Andere kun
je lezen in de bijlagen. In het onderstaande schema hebben we de
namen van de werkmodellen op een rijtje gezet.
2.4
Het gebruik van werkmodellen
Bij elk van de aspecten van projectmatig werken en leren, hebben we
soms één, soms verschillende werkmodellen gemaakt. Je vindt deze
modellen in hoofdstuk 3 en 4 en in de bijlagen.
De werkmodellen leveren vaak handige vragen op of tips om een
bepaald onderwerp aan de orde te stellen.
Let wel er zijn duizend en één werkmodellen. Het is de manier om
een theorie of concept bruikbaar te maken. Een werkmodel is een
samenvatting van een theorie zou je kunnen zeggen in de vorm van
een serie vragen die in een bepaalde volgorde staan, een checklist,
een stappenplan of een aantal aan elkaar gekoppelde opdrachten. In
de bijlagen van deze algemene projecthandleiding vind je een serie
werkmodellen bij elkaar.
Net als de stappenplannen of werkmodellen in deze algemene
projecthandleiding worden ook in de specifieke projecthandleidingen
stappenplannen en werkmodellen verstrekt. In het project van het
‘sociaal café’ kan een voorbeeld een model van een begroting als
bijlage in de handleiding zijn opgenomen. Ook zouden
aandachtspunten bij het houden van gestandaardiseerde interviews
opgenomen kunnen zijn. Bijvoorbeeld in de vorm van een A4-tje
waarop de belangrijkste vragen in de goede volgorde zijn afgebeeld
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
27
Dit soort werkmodellen zal je later in de opleiding meer zelf maken en
gebruiken in nieuwe situaties. Werkmodellen lenen zich ook uitstekend
om ze (gedeeltelijk) te veranderen of te herformuleren. Immers de
problemen waarop ze betrekking hebben veranderen vaak.
Het bewust gebruiken van werkmodellen is een belangrijke
competentie van professionals. Door de achterliggende redeneringen
van het model onder woorden te brengen, verantwoord een
professional zijn werkwijze. Het verantwoorden ("legitimeren") van het
beroepshandelen is een absolute eis die aan professionals gesteld kan
worden.
2.5 Een voorbeeld van een werkmodel voor de start van de
eerste bijeenkomst
Hoe begin je nu met projectmatig werken? We geven hieronder een
aantal suggesties.
Begin met (1) kennismaken. De projectbegeleider zal hiervoor wel een
idee hebben, maar als je het alleen moet doen, maak dan een simpel
rondje en vraag aan een ieder wat je wilt vragen.
Het (2) aanwijzen van een weekvoorzitter en notulist, lijkt ook zo’n
begintaak. Misschien moet je wel als nummer één een dagvoorzitter
kiezen. De precieze verdeling van weekvoorzitters en notulisten komt
later wel, nu is er in ieder geval een dagvoorzitter.
Een (3) echte start met het project. Wat wordt er eigenlijk gevraagd.
Welke vragen levert dat bij ons zelf op. De notulist zou het ‘aspectenschema’ op het bord kunnen zetten, zodat allerlei vragen
opgeschreven kunnen worden.
Na de lijst met vragen komt (4) de taakverdeling, wie gaat wat doen
en wanneer.
Ook de vervolgafspraken (organisatie) (5) moeten gemaakt worden.
Misschien moet je eindigen (6) met het maken van algemene
afspraken. Sommigen willen hier graag mee beginnen en dat lijkt ons
ook geen probleem.
Uit de punten (1) tot en met (6) kun je in ieder geval een ‘agenda’ halen
voor de eerste bijeenkomst.
2.6
De rol van de begeleiding bestaat uit het helpen goede
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
28
vragen te formuleren.
De projectbegeleider is gedurende de looptijd van het project een
beperkt aantal uren aanwezig. Hoe vaak dat is, hangt af van de fase
waarin het project zich bevindt. In het begin wat meer en langer dan
halverwege de rit als iedereen lekker aan het werk is. Denk in ieder
geval goed na over hoe je die uren zo productief mogelijk kunt maken.
Als hij/zij aanwezig is, vervult hij/ zij vooral een begeleidende taak.
Hij/zij zal niet veel uitleggen tijdens het begeleiden. Bij deze docent
hoef je niet aan te komen met vragen als: ‘Kunt u nu precies vertellen
wat een sociaal café is?’ of ‘Hoe moeten we nu onderzoek doen om de
behoeften van studenten vast te stellen’. Dit zijn inhoudelijke vragen.
Die zul je zelf moeten uitzoeken. De projectbegeleider geeft wel hulp
bij: (1) Waar je allemaal aan moet denken bij zo’n onderzoek: het op
een rijtje zetten van aspecten die aan de orde zijn. (2) het formuleren
van (scherpere) vragen, (3) het op een rijtje zetten van alle vragen en
(4) het bedenken van een plan van aanpak voor de vragen, en (5) het
inpassen van de (deel)antwoorden in het grotere geheel van het
project.
Je mag natuurlijk wel aan de projectbegeleider vragen of je de goede
vragen stelt. Trouwens hij/zij zal zelf ook komen met vragen.
De belangrijkste vragen van de projectbegeleider zijn:






Welke aspecten zijn aan de orde?
Zijn dat alle aspecten?
Welke relaties bestaan tussen de aspecten?
Welke vragen heb je bedacht?
Zijn dat alle vragen?
Welk plan heb je om de vragen te beantwoorden?
De taak van de projectbegeleider bestaat dus uit het helpen bij het
formuleren van vragen en het maken van plannen voor het
ontwerpen van een sociaal café. Je ziet aan de voorbeelden dat een
projectbegeleider er niet is om de zaak voor te kauwen. Het kan zijn
dat de projectbegeleider:
 Je helpt bij het maken van een plan om groepsproblemen
op te lossen, zoals te laat komen, vastzitten, niet aan
afspraken houden.
 Je helpt bij het maken van een plan om de bijeenkomsten en
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
29
vergaderingen gestructureerd te laten verlopen.
 Je helpt bij het maken van een plan om moeilijke begrippen
en procedures aan de weet te komen, bijvoorbeeld door te
verwijzen naar boeken of andere docenten.
 Je feedback geeft op leerproblemen als hoofd- en bijzaken
zijn niet goed onderscheiden, er zitten te veel details in de
vraagstelling, het startdocument is te mager uitgewerkt.
De projectbegeleider heeft twee petten op. Naast de begeleidende pet
ook een beoordelende pet. Al vrij snel aan het begin, in veel gevallen
na 25% van de projecttijd, beoordeelt hij/zij jullie startdocument. In dit
startdocument (zie Projectstappenplan op pagina 34) heb je het
projectplan beschreven. De projectbegeleider beoordeelt of dat plan
een kansrijk plan is. In het gesprek over de inhoud van het
startdocument zal de projectbegeleider ook inhoudelijk commentaar
geven. Ook aan het eind beoordeelt de projectbegeleider (vaak met
een collega-docent) of het uiteindelijke product voldoende is. Vaak zal
een docent zijn beoordelende rol vormgeven door de plaats van de
opdrachtgever in te nemen. In het project is het uiteindelijk een
opdrachtgever die moet toetsen of naar tevredenheid aan de opdracht
is voldaan. Dat betekent dat de productcriteria voldoende moeten zijn
uitgewerkt in een ontwerp dat in de praktijk toegepast kan worden.
2.7
Docenten hebben verschillende taken
Docenten vervullen verschillende taken. Naast de projectbegeleider
die jullie begeleidt, zijn er docenten die colleges en practica geven. Het
kan natuurlijk wel dezelfde persoon zijn. Daarnaast - en je kunt dat
precies lezen in de specifieke projecthandleidingen - zullen sommige
docenten een consultancy -taak vervullen. Deze docenten zijn
aangewezen vanwege hun specifieke kennis over het
projectonderwerp. In de projecthandleiding staan dan bijvoorbeeld
spreekuren van deze docent of er staat aangegeven wanneer hij de
projectgroep bezoekt. Aan deze docent kun je alles vragen over je
onderwerp: van relevante boeken tot ingewikkelde samenhangen en
meer.
Alle docenten die met het project te maken hebben, zullen ook,
tenminste een keer in de veertien dagen, met elkaar overleggen over
de voortgang van alle projecten. Op deze manier kunnen ze ook snel
wat doen als er iets structureel mis dreigt te gaan. Om het plaatje
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
30
compleet te maken, zijn er ook docenten die trainingen geven,
bijvoorbeeld een training gespreksvoering. Deze trainingen hebben wel
vaak te maken met het project, maar maken daar geen deel van uit en
worden apart beoordeeld. Deze laten we hier buiten beschouwing.
De colleges en practica hebben een ondersteunende taak bij het
project. Deze colleges zullen gaan over aspecten waar je zelf niet zo
makkelijk op komt, bijvoorbeeld een college over ‘Waar zijn ideeën van
sociale cafés ontstaan en waarom’. of ‘Hoe maak je eigenlijk een
begroting en wat is de functie van een begroting’. SJD-ers krijgen vast
colleges over ‘de structuur van het strafrecht’. Immers zij moeten een
reclasseringsrapport ontwerpen. P&A-ers krijgen een college over ‘de
functie van de arbeidsovereenkomst’, CMV-studenten over het werken
met kinderen, SPH-studenten over opvattingen over hulpverlening en
Maatschappelijkwerk-studenten over het maken van een ecogram. Zij
moeten het sociale netwerk van een cliënt in kaart brengen. Soms
staat in de projecthandleiding de mogelijkheid om zelf onderwerpen
voor colleges aan te dragen. Maak daar gebruik van. Draag zo’n
onderwerp aan bij de projectbegeleider. Hij zal in het overleg met
andere docenten er een college over organiseren.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
31
3. De systematiek van het projectmatig werken
Hoofdstuk 3 bevat de systematiek van het projectmatig werken. De
begrippen en de werkwijze die je hierin aantreft zul je ook weer
tegenkomen in iedere projecthandleiding.
De onderwerpen die je uitwerkt zijn nogal omvangrijk van aard. Een
ontwerp van een sociaal café is niet iets wat je op een achternamiddag
doet. Natuurlijk heb je er meteen ideeën over, wie niet, maar die zullen
uitgewerkt, getoetst en verantwoord moeten worden. Een
opdrachtgever zit niet verlegen om zomaar ideeën. Die kan hij/zij zelf
ook wel bedenken. Het gaat dus om een gedegen ontwerp. Een
ontwerp dat ook verantwoord en beargumenteerd wordt. Een ontwerp
waar een professional geen echte gaten meer in kan schieten. Een
ontwerp dat zo in de praktijk toegepast kan worden. Wie zich dat eigen
maakt, is hard op weg zelf een professional te worden. Want wat
geldt voor opdrachtgevers, geldt ook voor je latere collega's en
leidinggevenden: zij zitten verlegen om gedegen inbreng. Vandaar
dat we planmatig werken. Het is een van de belangrijkste kenmerken
van projectmatig werken. Je werkt systematisch aan een product dat
voldoet aan een aantal kwaliteitscriteria. Projectmatig werken is niet
maar eens wat proberen en nog eens iets erbij improviseren. Een kijkje
nemen bij Oibibio is uitstekend voor de beeldvorming van het product,
maar is absoluut onvoldoende om maar de simpelste vragen rond een
sociaal café te beantwoorden. Projectmatig werken is ook niet het
afwerken van een geprogrammeerde instructie, het doen van een
invuloefening of het routinematig een klus opknappen.
3.1
Projectstappenplan
Projectmatig werken is het systematisch, volgens bepaalde stappen,
werken aan de oplossing van een probleem.
Wij onderscheiden in projectmatig werken zes stappen of fasen. Je zult
later merken dat het er ook vier of tien hadden kunnen zijn. Het gaat er
maar om hoe gedetailleerd je bepaalde fasen onderscheidt. In elke
fase werk je toe naar een mijlpaal. Dit is een datum waarop je een
tastbaar resultaat gereed hebt. Op deze manier kun je controleren of je
op schema ligt.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
32
Het hoofdschema van een projectstappenplan ziet er als volgt uit:
0.
1.
2.
3.
Algemene afspraken/ projectbeheersingsafspraken
Oriënteren op het product
Analyseren van de achtergronden
Formuleren van precieze doelen: maak een plan van
aanpak
4. Uitvoeren: voer het plan van aanpak uit (en stel bij)
5. Controleren en beoordelen
6. Evalueren
Stap 0 is geldig voor het hele project. Afspraken over tijd, geld,
kwaliteit, organisatie en informatie worden feitelijk gedurende het
gehele project gemaakt, onderhouden of veranderd. Vandaar het
begrip ‘projectbeheersen’ Als halverwege het project de planning mis
gaat (tijd!) dan zul je opnieuw afspraken rond tijd moeten maken. Voor
de uitleg in deze algemene projecthandleiding, doen we even alsof het
maken van projectbeheersingsafspraken stap 0 is, een stap die je als
allereerste zet. Weet echter dat stap 0 tijdens de hele rit van belang is.
Het stappenplan is bedoeld om systematisch vooruit te gaan, maar
ook om - als het fout gaat - terug te keren op je schreden.
In schema gezet: (zie volgende bladzijde)
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
33
Het projectstappenplan
Project
beheersen
Maak
Afspraken
over:
A. Tijd
B. Geld
C. Kwaliteit
D. Organisatie
E. Informatie
Hoofdfasen
Voorbereiden
1. Oriënteren op het
product
2. Analyseren van de
achtergronden
3. Formuleren van
precieze doelen:
maak een plan van
aanpak
4. Uitvoeren: voer het
plan van aanpak
uit (en stel bij)
5. Controleren en
beoordelen
6. Evalueren
Tussenproducten
StartDocument
Eerste versie van het
product
Definitieve versie van
het product
Verwerking procesverslag
3.1.1 Het projectstappenplan helpt je op een aantal
manieren.
 Op de eerste plaats helpt het projectstappenplan je in te zien dat
je een ander soort vragen zal moeten stellen in de oriëntatiefase
dan bijvoorbeeld in de analysefase in de oriëntatiefase
bijvoorbeeld: wat is 'sociaal' in 'sociaal café'? In de analysefase
bijvoorbeeld: 'welke behoeften leven er eigenlijk, waarop een
sociaal café een antwoord moet geven?'. Het eerder besproken
aspectenschema kan nu voor elke fase (elke stap) in het project
een eigen invulling krijgen. Daarvan vind je in de volgende
paragrafen voorbeelden. Duidelijk wordt dat er nu veel meer en
bovendien scherper geformuleerde vragen mogelijk zijn, dan dat
we in eerste instantie bij het voorbeeld van het sociaal café
noemden.
 Op de tweede plaats helpt het projectstappenplan je door de
vragen in de juiste fase te zetten. Vaak bedenk je in het begin al
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
34
vragen die je pas later hoeft uit te zoeken. Het gevaar bestaat
dan, dat je die later niet meer weet. Het stappenplan maakt het
mogelijk ze voorlopig in de juiste fase te 'parkeren'. Later kan je
dan alsnog bekijken wat je er precies mee gaat doen. Maar ook
dwingt het stappenplan je om zorgvuldig, fase voor fase, na te
gaan wat je daar moet doen of uitzoeken. Soms krijgen vragen
daardoor een andere plek. Vragen zoals: ‘Wat is eigenlijk een
sociaal café?’; ‘Welke functie vervult het?’; ‘Uit welke onderdelen
bestaat het?’, Wat is het achterliggende probleem?’, behoren
duidelijk tot de oriëntatiefase en de analysefase. Deze vragen zul je
in de eerste weken op moeten zien te lossen. Vragen als: ‘Hoe gaat
het ontwerp er precies uit zien, welke doelen geven we aan een
sociaal café?’, zijn vragen die in fase 3 (formuleren van doelen)
aan bod komen.
 Op de derde plaats maakt een projectstappenplan een planning
over een langere periode mogelijk. Daardoor krijg je overzicht op
de tussenproducten en de mijlpalen die je moet halen. In het
projectmatig werken in de beroepspraktijk zelf zul je ervaren dat het
bespreken van tussenproducten cruciale fasen zijn in een project. In
deze bespreking van belanghebbenden bij het project kunnen
afspraken gemaakt worden over het bijsturen van het project of
over het aanscherpen van de productcriteria. In principe zijn er drie
hoofdmijlpalen: het startdocument (kost je meestal 25% van de
projecttijd), een eerste versie van het product wordt na 75% van de
projecttijd opgeleverd. Een definitieve versie van het product na
90%. Deze fasering maakt het mogelijk te beoordelen of het
project 'de goede kant opgaat'. De opdracht en de (inmiddels) geformuleerde productcriteria zijn steeds de belangrijke referentiepunten. In uitzonderlijke gevallen kan besloten worden tot
het 'afblazen' van het project. De resterende tijd gebruik je om het
logboek tot een procesverslag bij te werken en je voor te bereiden
op de beoordeling en de eventuele presentatie van je project.
Daarmee maakt het projectstappenplan een planning over een
langere periode mogelijk.
 Op de vierde plaats zie je in het projectschema (eerste kolom) dat
je het hele project door een aantal afspraken zult moeten maken.
Of je nu in de oriëntatiefase bent of in de uitvoeringsfase, je zult
bijvoorbeeld moeten afspreken wanneer je elkaar weer tegenkomt
en wat je dan doet. Je zult na moeten gaan wat je doet met de
informatie die andere projectgroepleden verzamelen. Krijg je die op
een bijeenkomst te horen of moet je er maar zelf achter zien te
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
35
komen.
3.2 Fase 0: het maken van afspraken voor het beheersen
van het project.
Het is handig om een aantal algemene afspraken te maken. Afspraken
die gedurende het gehele project gelden en die mogelijkerwijze
gedurende de rit bijgesteld kunnen worden. Je kunt dit
samenwerkingsafspraken noemen, maar de afspraken gaan over een
aantal aspecten, zoals tijdsafspraken, afspraken rond de organisatie,
afspraken rond de wijze waarop je informatie verzamelt en uitwisselt en
tenslotte afspraken om de kwaliteit van je product in de gaten te
houden. Bij het maken van afspraken speelt natuurlijk ieders ervaring
mee; ervaringen met deze onderwijsvorm of met elkaars motieven
voor deze studie. Een belangrijke tip blijkt deze: als er weinig routine
in de groep aanwezig is bij het maken van afspraken, zijn goede
afspraken over de gemeenschappelijke aanpak des te belangrijker.
Zulke afspraken worden ten onrechte wel eens uitgelegd als
wantrouwen naar elkaar. Dat is natuurlijk onzin. Als het mogelijk
blijkt, kan je best de teugels wat laten vieren. Maar beginnen met te
losse teugels is niet aan te raden.
In onderstaand aspectenschema (zie volgende bladzijde) hebben we
al vast een aantal voor de hand liggende zaken ingevuld. Je kan er
zoveel aan toevoegen of uit weg schrappen als je voor je eigen
project van belang vindt.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
36
Werkmodel Fase 0
Afspraken voor het beheersen van het project.
Aspect Bijbehorende
vragen
Tijdsbeheer
Wat te doen om
antwoorden te
vinden?
(Bijvoorbeeld....)
Welke afspraken
moeten we maken om
de projectuitvoering op
tijd te laten lopen?
Maak een lijst van
mogelijke activiteiten die
ervoor kunnen zorgen
dat de projectuitvoering
op tijd blijft lopen.
Formuleer de activiteiten
zo concreet mogelijk.
Kwaliteits Welke afspraken
Maak een lijst van
beheer
moeten we maken om mogelijke activiteiten die
het project uiteindelijk ervoor kunnen zorgen
aan alle eisen te laten dat het uiteindelijke
voldoen?
product aan alle eisen
Welke kwaliteitseisen voldoet.
zijn door de opleiding
geformuleerd?
InforWelke afspraken
Maak een lijst van
matiemoeten we maken om manieren waarop je
beheer
de projectinformatie
informatie op papier kunt
goed uit te wisselen?
zetten (notatievormen).
Wie moeten we
Maak een
informeren:
informatielijstje met data
opdrachtgever,
begeleider, gebruikers
van het product, etc.
Organisat Welke afspraken
Maak een lijst van
iebeheer moeten we maken om mogelijke afspraken of
de organisatie zo
maatregelen die ervoor
efficiënt mogelijk te
kunnen zorgen dat de
laten verlopen?
organisatie van het
project zo soepel
mogelijk verloopt: aanen afwezigheid, deelname, voorbereiding
Het antwoord Inpas
(Bijvoorsen
beeld...)
We starten om
8.30u.
We maken
afspraken rond
presentie
We laten de eerste
versie lezen door
een andere
projectgroep van
studenten.
We gebruiken
Word 6 of word97.
Notulen worden
voor iedereen
gekopieerd.
We stellen een
adressenlijst
samen
3.2.1 Welk product levert fase 0 op.
Fase 0 staat vroeg op de agenda van de projectgroep. Het levert een
schriftelijk verslag. Vermoedelijk een verslag van een vergadering
waarin deze voorstellen ontwikkeld en besproken zijn. Het verslag
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
37
wordt toegevoegd aan de notulen of het logboek. Op die manier kan
iedereen het raadplegen. Het logboek wordt bijgehouden om later
een verslag te maken over hoe de groep gewerkt heeft: een
groepsprocesverslag. Zie pagina 64. Deze serie afspraken wordt ook
wel een 0-papier genoemd. Dit om aan te geven dat het de echte
start van het project is. Het 0-papier kan later als bijlage in het
startdocument opgenomen worden, zie hiervoor ook ‘Het begeleiden
en beoordelen van een startdocument‘ op pagina 54. Vervolgens
begint het werken aan het startdocument. Dat is het belangrijkste
tussenproduct van het projectmatig werken en leren.
3.3
Het startdocument
Nadat je algemene afspraken hebt gemaakt, begint het werken aan de
inhoud van het project. Het eerste product dat daarbij past is het
startdocument. Een startdocument is het plan dat de projectgroep
schrijft waarmee ze aangeeft hoe er aan de opdracht gewerkt gaat
worden en welke resultaten er te verwachten zijn. In het
startdocument staan de doelstellingen voor dit project. In het
startdocument staat het plan van aanpak. Dit plan geeft aan hoe de
projectgroep het product voor dit project denkt te realiseren. Daarmee
geeft het de kern weer van het Leren-Leren. Het startdocument wordt
meestal na 25% van de tijd op papier gezet. Er zijn verschillende
variaties startdocumenten. Zie hiervoor pagina 48 twee variaties in
startdocumenten. In een van de variaties wordt na het startdocument
nog een plan van aanpak gemaakt. Dan is het startdocument
bescheidener in pretentie.
Een startdocument heeft verschillende functies.
 Het geeft het contract tussen de projectgroepleden weer
 Het is de afsluiting van de oriëntatiefase
 Het is de eerste outline van de analysefase
 Er staan doelstellingen van het project in geformuleerd
 Het kijkt vooruit op de uitvoering van het project
 Het geeft een eerste plan van aanpak (taakverdeling en
planning)
Zie voor de verdere concrete uitwerking van het startdocument.Fase 3:
het formuleren van concrete doelen voor het project op pagina 50
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
38
3.4
Fase 1: de oriëntatiefase.
In de praktijk van het projectwerk blijkt dat een goede en brede
oriëntatie voor elk project goud waard is. In de oriëntatiefase maak je
een eerste beeld van het gewenste product (de wervings- en
selectieprocedure, de intakeprocedure, het reclasseringsrapport) en
de omgeving of context waarin dit product moet functioneren. Uiteraard
zijn de opdracht van de opdrachtgever en de al door hem
geformuleerde (kwaliteits) criteria uitgangspunt. Maar je moet ook een
goed beeld hebben van de omgeving, anders wordt niet duidelijk wat
het belang en de functie van het product zijn. Zo wordt duidelijk om wat
voor beroepsprobleem het project eigenlijk draait. Je brengt met een
groothoeklens als het ware het gehele landschap in beeld. Zwaai die
film maar lekker heen en weer.
Het volgende werkmodel kan hierbij behulpzaam zijn.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
39
Werkmodel fase 1
De oriëntatie of beeldvorming
Aspect
Bijbehorende vragen
De verschillende
posities in de
projectorganisatie.




De plaats van het
product in de
context van het
beroep (setting)


De omschrijving en 
interpretatie van de
opdracht.

De waardenoriëntaties

De verschillende

onderdelen waaruit
het product bestaat 
(structuur van het
product)
Volgorde van de

onderdelen
(strategie)
Wie is de opdrachtgever?
Wie zijn de andere
belanghebbenden bij het
project ?
Welke rol spelen of welk
belang hebben die
belanghebbenden?
Wie zijn de gebruikers van
het product en hoe zouden
die er mee om moeten gaan?
In welke context- of
taakomgeving functioneert
het product en de
projectgroep?
Aan welke criteria moet het
product voldoen?
Wat weten we zelf van het
product?
Wat wordt er in de literatuur
overgeschreven?
Welke typische
beroepskwesties
vertegenwoordigt het
product?
Uit welke onderdelen of
aspecten bestaat het?
Hoe is het product intern
gestructureerd?
Wat te Het
doen
antom ant- woord
woorden te
vinden?
Inpassen in
het
grotere
geheel
Literatuur
Interviewen
Brainstormen
In welke volgorde staan de
onderdelen of moeten de
onderdelen bestudeerd
worden?
Je maakt je druk om de eerste beeldvorming van het product.
Toegepast op het sociale café kom je bijvoorbeeld tot de volgende
vragen.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
40
 Wat weet je zelf van een sociaal café?
 Waar bestaat een sociaal café uit?
 Wordt er in de literatuur over dit soort producten
geschreven en wat zegt een encyclopedie erover?
 Waar kunnen we er een gaan bezoeken?
 Zijn er door anderen al beleidsnota’s over geschreven?
 Waarom is er ineens zo’n belangstelling voor een sociaal
café?
 Zijn er voorbeelden van sociale cafés? (Schriftelijke
bronnen raadplegen, Homepages bekijken op het
internet)
 Wie zijn de initiatiefnemers? Wie de gebruikers?
 Wat kan je met een ‘sociaal café’ bereiken?
De opdrachtgever heeft een zekere verwachting van wat het effect of
nut van jullie eindproduct zal zijn. Hij/zij wil dat het iets oplevert wat
'past'. Maar wat is een passende oplossing? Daar kun je op
uiteenlopende manieren op oriënteren.
1. Je kan oplossingen passend vinden die door anderen in
soortgelijke situaties al zijn toegepast.
2. Je kan oplossingen passend vinden die optimaal gebruik maken
van wat er op dit moment aan kennis en kunde voorhanden is.
3. Je kan oplossingen passend vinden die schetsen welke
ontwikkelingen in de nabije toekomst zullen plaatsvinden.
4. Je kan oplossingen passend vinden die je het meest wenselijk
acht en die dus een verandering inhouden ten opzichte van de
huidige situatie.
5. Je kan oplossingen passend vinden die uitgaan van de wensen
van de gebruikers en de andere belanghebbenden van dit
ogenblik. Zij hebben allen eigen verlangens en belangen en het
kan nodig zijn om daartussen een keuze te maken.
Je ziet dat er meerdere manieren zijn om je op het eindproduct te
oriënteren. Soms wordt er in de projecthandleiding al naar een
bepaald type oplossing gevraagd. Dan helpt bovenstaande je om na
te gaan wat voor een soort vraag dat eigenlijk is. In andere gevallen
laat de opdrachtgever het aan de projectgroep over om een
'passende oplossing' te ontwerpen. Dan helpt bovenstaande je om tot
een gemotiveerde keuze te komen voor één of meerdere van deze
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
41
benaderingen. Soms zelfs kan het zijn dat de projectgroep en de
opdrachtgever van mening verschillen over het meest wenselijke type
oplossing. Dán is het onderhandelen geblazen..!
3.4.1 Welk product levert fase 1 op
Fase 1 (de oriëntatie) en fase 2 (de analyse) zullen in de praktijk een
beetje door elkaar heenlopen. In deze fasen zul je dus veel kleine
verslagen maken, voorstellen om ergens te gaan kijken, lijsten maken
met titels van boeken die later geraadpleegd zullen worden, eerste
samenvattingen van artikelen en boeken en vooral eerste antwoorden
formuleren op de door jou gestelde vragen. Maak ook notulen. Zij zijn
later van groot belang, omdat de eerste gesprekken structuur geven
aan het gehele project. Later hoef je dan niet meer te reconstrueren.
Uiteindelijk zullen deze vragen, de eerste antwoorden en jullie stappen
om verdere antwoorden te vinden in het startdocument terechtkomen.
Later in het project zullen deze vragen en antwoorden deel gaan
uitmaken van het eindproduct. Hierover hoef je je nu nog geen zorgen
te maken. Nu al een hoofdstukindeling van de beleidsnota ‘Sociaal
café’ maken is erg voorbarig.
Samenvattend: de fase van de oriëntatie levert het volgende op.




3.5
Een eigen omschrijving en interpretatie van de opdracht
De formulering van de productcriteria
De Beeldvorming van het -product (na deze fase)
Formulering van (deel)vragen en (deel)taken die in de
analysefase aangepakt gaan worden.
Fase 2: de analysefase
Hoe scherper je beeld van de situatie die aanleiding geeft tot het
probleem, hoe preciezer je later kunt aanduiden dat het ontwikkelde
product ook daadwerkelijk een oplossing is. Stel dat je meteen gaat
beginnen aan het ontwikkelen van de elementen van een sociaal café,
terwijl achteraf blijkt dat de opdrachtgever de onderzoeksgegevens
verkeerd heeft geïnterpreteerd of de behoeften van studenten
onvoldoende onderzocht heeft.
Merk bijvoorbeeld op dat de directie ‘een relatie gelegd wil zien tussen
het sociaal café en de arbeids- en studieresultaten.’
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
42
Misschien wil de directie wat anders dan waaraan studenten
behoefte hebben. In ieder geval is een analyse van de achterliggende
zaken belangrijk. Vergelijk de analysefase met het inzoomen op
details in het landschap van wisselende grootte en karakter (een
kerkje, een bos, een boom, een plaquette) met behulp van de
telelens -stand. Even opletten: telelenzen hebben een nadeel: je
verliest het overzicht en een kijk op het verband tussen de
onderdelen. Dus: af en toe uitzoomen naar normaal of zelfs naar
groothoekstand. In deze fase staat logischerwijze het gedetailleerde
in kaart brengen van het landschap centraal. Dus inzoomen op
achterliggende zaken: de aanleiding, de echte knelpunten, de
belangen van de belanghebbenden, de vraagstelling.
3.5.1 Centrale vraag: het achterliggende probleem
Zoomen we in op de analysefase dan zoomen we vooral in op het
achterliggende probleem. De centrale vragen die je moet
beantwoorden zijn:
Voor wat voor soort problemen dient het te ontwerpen product (hier
een sociaal café) eigenlijk een oplossing dient te zijn.
In het algemeen wordt deze achterliggende problematiek door een
casus verteld. Niet een recht toe recht aan casus, waarin docenten al
alles op een rijtje gezet hebben (een zogenaamde ‘well-formed’ casus)
maar over het algemeen een ‘ill-formed’ casus, waarin de belangrijkste
problemen, net als in de werkelijkheid verstopt zitten. Sommige cases
gaan direct over het probleem. In ons voorbeeld déze directie, déze
instelling, déze studenten. Soms gaan de cases over concrete
personen of instellingen waar wat mee aan de hand is. Een jongere die
hulp nodig heeft, een bedrijf dat in de problemen zit enzovoorts. Die
cases hebben dan een dubbele bedoeling. Aan de ene kant vormt de
casus de achtergrond van het product dat ontworpen moet worden. De
casus beschrijft de situatie die eigenlijk aanleiding is om het product te
maken. Aan de andere kant beschrijft de casus ook
‘probleemgevallen’, cliënten waar een instelling wat mee wilt of die wat
van die instelling willen.
3.5.2 De analysefase in het startdocument
Lieten we ons in de oriëntatiefase inspireren door allerlei vragen uit het
ontwerpen van iets. In de analysefase laten we ons inspireren door het
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
43
onderzoeken van iets.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
44
Werkmodel fase 2
De eerste analyse van het achterliggende probleem
Aspect
Aanleiding 




Omschrij- 
ving van
het
probleem
Bekende 
onderzoeks
resultaten
Knelpunten
Definities




Conclusie 

Bijbehorende vragen
Wat doen
Welke feiten en omstandigheden vormen
de aanleiding voor het project?
Wat zijn de knelpunten?
Waar geeft het product een antwoord op?
Welke behoeften spelen een rol?
Welke vraagstelling zit daar achter?
Wat is nu precies het probleem, waarvoor
de projectgroep een oplossing aan moet
dragen?
Welke theorieën en visies zijn bekend over
dit probleem en deze feiten?
Welke ervaringen en
onderzoeksresultaten zijn bekend voor
vergelijkbare problemen?
Welke omschrijvingen geven we of worden
gegeven van de belangrijkste begrippen?
Welke keuzen worden door de
projectgroep gemaakt m.b.t. de hanteren
begrippen, theorieën, visies,
oplossingsalternatieven?
Welke eisen worden aan het product
gesteld?
Wat zijn de doelstellingen of functies van
het product?
Hoe zou na de analyse het uiteindelijke
product er uit kunnen zien?
Welk plan van aanpak ontwikkel je?
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
45
In de oriëntatiefase was het vooral het product dat centraal staat: de
elementen, de structuur, de gebruikers enzovoorts. In de analyse zijn
het vooral de achterliggende problemen. De aanleiding, de knelpunten,
de omstandigheden, de context en de achterliggende belangen die een
rol spelen. In de analysefase ga je wat dieper in op het project of
product dat je uiteindelijk moet ontwikkelen door op de achtergronden
van het probleem in te gaan dat opgelost moet worden.
Als we deze voor elk project geldende vragen toepassen op het sociale
café, dan kunnen o.a. de volgende vragen ontstaan.
 Waarom wil de directie nu precies dat sociale café? Willen
studenten dat ook? Welk onderzoek heeft de directie precies laten
verrichten?
 Wat zijn de knelpunten voor studenten? (voltijd, deeltijd, man,
vrouw, allochtoon, autochtoon)(Studenten uit alle groeperingen
interviewen)
 Zijn er ook knelpunten voor docenten en het management?
(Gesprekken organiseren met docenten en management)
 Zijn er oudere jaars studenten die al eens initiatieven hebben
ondernomen om deze knelpunten op te lossen? (Oudere jaars
studenten raadplegen)
 Hebben de knelpunten soms een historie?
 Wat kun je als student ondernemen om dit probleem op te lossen
en hoe moet je daarin samenwerken met andere belanghebbenden en betrokkenen? (medestudenten, docenten, overig
personeel).
 Wat is er bekend over de samenhang tussen studieresultaten en
een informele ontmoetingsplek?
 Heeft de directie het voornemen dit ontwerp ook voor andere
doelen te gebruiken?
 Hoe weten we dat een sociaal café een antwoord biedt op de
behoefte aan een informele ontmoetingsplek?
 Wat is in de theorie bekend over deze behoeften van
verschillende groepen studenten? Is er op universiteiten en
hogescholen onderzoek naar gedaan? (Het boek lezen van
Haringsma; de verslagen van de studentenverenigingen Twente
en Maastricht en drie artikelen bestuderen die in de oriëntatiefase
op de literatuurlijst zijn terechtgekomen.)
 Welke ervaringen zijn er met sociale cafés (ook internationaal)?
 Op Internet zoeken onder ‘Social pubs’, ‘Social activities’.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
46
 Welke visies zijn er op de functie van een informele
ontmoetingsplek in een formele opleidings- en werkomgeving?
 Theorieën van Jan, Marietje en Piet over primaire en secundaire
arbeidsvoorwaarden...
 Wat zijn de doelstellingen van de Faculteit? Kan een sociaal café
daaraan een bijdrage leveren? (Notitie van de directie goed lezen)
 Wat is een schetsontwerp? Wat is de overeenkomst of het
verschil met een bestek, tekening, maquette? (Boek ‘Bouwkunde’
van Jansen lezen)
 Wat zijn exploitatiekosten? (Hoofdstuk 3 en 4 uit ‘Financieel
Handboek Stichtingen en Verenigingen’ van Pietersen
bestuderen) (Voorbeelden van ‘kostenplaatjes’ van verenigingen
opzoeken)
 Wat is een begroting; uit welke elementen bestaat deze?
(Hoofdstuk 2 en 5 uit ‘Financieel Handboek Stichtingen en
Verenigingen’ van Pietersen bestuderen) (Voorbeelden opzoeken
bij verenigingen a, b en c)
 Uit welke onderdelen is een beleidsvoorstel opgebouwd? (Boek
van Dr. O.O.G. Bak ‘Aanwijzingen voor goed beleid, het schrijven
van beleidsnota’s’ en het doorspitten van het computerprogramma ‘beleid maken’)
 Welke deelproducten horen bij het eindproduct?
(Inventarisatiedag met projectgroep) Nu al kunnen we noemen:
personeelsbeleid van het café, activiteitenbeleid, drankbeleid,
openstellingsbeleid, beheer van het café, financieel beleid,
 Uit de oriëntatiefase zetten we op een rijtje wie nu uiteindelijke de
gebruikers zijn, welke rol zij kunnen spelen en welke belangen zij
hebben.
 Moeten de gebruikers eigenlijk betrokken worden bij het
ontwikkelen van activiteiten in het café?
 Als de gebruikers verschillende behoeften hebben, waardoor
worden die verschillen bepaald? (Culturele achtergronden,
thuissituaties?)
De vragen bedenk je zo. Lees de projecthandleiding van je project
maar eens door en zet maar eens op een rijtje wat er van je verwacht
wordt. We geven je op een briefje dat het eerste boek of artikel dat je
over je onderwerp leest, meer vragen oproept, dan antwoorden geeft.
In deze fase van het project is dat volstrekt normaal. (Denk nog eens
aan de ondertitel van dit boekje de kunst van het vragen stellen voordat
je antwoorden geeft.)
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
47
In deze fase moet ook het probleem gepreciseerd en gespecificeerd
worden. Het is het probleem waar het sociale café uiteindelijk een
antwoord op is. In ons voorbeeld zou dat kunnen luiden:
De directie signaleert dat studenten behoefte hebben aan een
ontmoetingsplaats buiten de studie en denkt dat een sociaal café
hiervoor een oplossing biedt. Studenten vinden dat er een
onderscheid moet worden gemaakt tussen een activiteitenprogramma en een ontmoetingsplaats.
3.5.3 Welk product levert fase 2 op
We schreven al dat fase 1 (de oriëntatie) en fase 2 (de analyse) in de
praktijk een beetje door elkaar heenlopen. Ook in deze fase zul je dus
veel kleine verslagen maken. Nu zijn het echter niet alleen voorstellen
om ergens te gaan kijken of lijsten met boeken die later geraadpleegd
kunnen worden. Nu zijn het ook verslagen van de antwoorden van de
gestelde vragen en toegesneden samenvattingen van artikelen en
boeken. Uiteindelijk is dit alles echter bedoeld om dezelfde punten als
in de oriëntatie verder te verhelderen. Dus:



Een eigen omschrijving en interpretatie van de opdracht van de
opdrachtgever.
De formulering van de productcriteria
De beeldvorming van het product na deze fase.
Als het goed is zul met name over de laatste twee punten veel
specifieker kunnen zijn dan aan het einde van de oriëntatiefase. Je
kunt ze bovendien veel beter onderbouwen door de resultaten van de
gepleegde analyses.
De belangrijkste inhoud van het startpapier is nu geformuleerd. De
vraag hoe het product nu in werkelijkheid gerealiseerd moet gaan
worden: het zogenaamde plan van aanpak, is echter nog niet
beantwoord.
Twee variaties in startdocumenten.
In sommige projecten is het erg handig (en sommige docenten stellen
dat erg op prijs) om a.h.w. twee afzonderlijke documenten te maken:
(1) een startdocument en (2) een plan van aanpak. Het startdocument
verwijst dan meer naar de oriëntatie- en analysefase. Het plan van
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
48
aanpak verwijst naar de wijze waarop het product op basis van die
analyse ontworpen gaat worden, dus meer naar de oplossingskant.
Andere docenten willen graag een startdocument zien waarin beide
aspecten aanwezig zijn, zowel de oriëntatie en de analyse aan de ene
kant, als het plan van aanpak aan de andere kant. Vraag even bij je
docent na, wat hij het meest geschikt acht voor het project waar je mee
bezig bent.
Het 0-papier, waarin je de projectbeheersing regelt, behoort bij beide
variaties.
Overzicht producten
Fasen
Oriëntatiefase
Analysefase
Plan van aanpak
Uitvoeren
Beoordelen
Evalueren
Variatie 1
0-Papier
Startdocument
Plan van aanpak
Concept eindproduct
Eindproduct
Procesverslagen
Variatie 2
0-papier
Startdocument
Concept eindproduct
Eindproduct
Procesverslagen
3.5.4 Het bestuderen van literatuur of andere bronnen
Tussen de regels door is al verteld dat je zonder literatuur niet ver
komt. In eerste instantie kun je wel volstaan met brainstormen, d.w.z.
informatie uit jezelf en de andere groepsleden halen, maar daar kom je
uiteindelijk niet ver genoeg mee. Welke literatuur of andere bronnen
moet je dan zoeken en hoe moet je daarmee omgaan? Soms verraadt
de projecthandleiding al in welke richting je moet gaan zoeken. Er
wordt dan verplichte literatuur of een verplichte bron aangegeven of
een lijst met suggesties: vaktijdschriften, interviews met mensen uit
het werk, (ex)stagiaires uit het 3de en 4de jaar, video’s en een
fantastische bibliotheek.
Soms zul je zelf verder moeten kijken dan je neus lang is. Het is handig
om te weten dat literatuur voor een professional meestal staat voor
theoretische concepten die hem helpen scherper naar het probleem te
kijken. Gek genoeg gebruikt een professional deze boeken nauwelijks
om daar tips uit te halen voor het concrete handelen in de praktijk.
Concepten worden gebruikt om scherper naar het probleem te kijken.
Het probleem wordt onder woorden gebracht wordt in termen en
begrippen van de theorie.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
49
3.5.5 Het startdocument en de theorie
In de oriëntatiefase en analysefase moet je de meeste literatuur al
globaal hebben doorgenomen. Zonder literatuur kun je nauwelijks de
elementen van een product goed onder woorden brengen of de
achterliggende analyse maken. Zeker met het oog op het te ontwerpen
eindproduct van het project en de later te houden overall toets, een
individuele toets die ‘the body of knowledge’ van het project toetst, is
het raadzaam in het startdocument de boeken op te nemen die je al –
globaal – gelezen hebt en die je gebruikt heb om bijvoorbeeld de
achterliggende analyse te plegen.
In een startdocument staat nooit een verwijzing naar een boek dat je
nog nooit gezien hebt. Uitzonderingen daargelaten. In een
startdocument staan wel boeken die je al hebt ingekeken.
3.6 Fase 3: het formuleren van concrete doelen voor het
project uitgewerkt in een plan van aanpak
Het resultaat van de oriëntatie- en de analysefase is dat je langzamerhand een scherp beeld gevormd hebt van het product dat je
moet gaan maken: de eisen, de functies, de elementen e.d. Ook weet
je de achtergronden ervan, m.n. de knelpunten in de situatie waar je
product een antwoord op is. Let wel, je hebt het product weliswaar nog
niet ontwikkeld, maar je hebt een goed beeld gekregen hoe je dat moet
gaan doen. Je bent nu toe aan het trekken van conclusies voor je
startdocument. Een conclusie trek je in de vorm van het formuleren
van concrete doelstellingen en een plan van aanpak. Je weet wat je
wilt ontwikkelen, je weet wat er achter zit of steekt (het waarom).
Dus een plan van aanpak dat aansluit op de vraag van de
opdrachtgever. Dat betekent niet dat de analyse of oriëntatie is
afgesloten. Tijdens de verdere ontwikkeling van je product zul je nog
veel analyses moeten maken.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
50
Werkmodel fase 3
Het formuleren van precieze doelen
Aspect
Bijbehorende vragen
Formulering 
van doelen
en
deeldoelen 

Welke deeldoelen
vloeien voort uit de
analyse?
Tot welke
deelproducten leiden
die?
Hoe komen de
deeldoelstellingen
overeen met de
opdrachtspecificaties
en de
kwaliteitscriteria?
Wat te
doen om
antwoorden te
vinden?
.
Het ant- Inpaswoord sen in
het
grotere
geheel
Als we dit algemene schema toepassen op ons sociaal café, dan zijn
bijvoorbeeld de volgende doelen mogelijk:
In het beleidsvoorstel willen we de volgende deelelementen verder
ontwikkelen. Elk van die elementen vormt een hoofdstuk in ons
beleidsvoorstel.






personeelsbeleid
activiteitenbeleid
drankbeleid
openstellingsbeleid
beheer van het café
financieel beleid (begroting)
Voor het ontwikkelen van een activiteitenplan, doen we nog een extra
onderzoek naar de behoeften van m.n. allochtone studenten. Deze zijn
er in een eerder onderzoek een beetje bekaaid afgekomen. M.n. willen
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
51
we de vraagstelling onderzoeken: Wat voor type sociale activiteiten
worden wenselijk geacht?
Het antwoord op deze vraag hebben we nodig om de eerste serie
activiteiten te programmeren.
We willen een nauwkeurige beschrijving maken van allerlei functies die
het sociaal café voor de diverse belanghebbenden (studenten,
docenten, directie) kan hebben. We willen deze beschrijving
ontwikkelen vanuit de symbolisch interactie theorie van Zijderveld.
Deze duidt m.n. aan dat de betekenissen die mensen aan situaties
geven, tegelijkertijd de functies van het product vastleggen. Zijderveld
ontwikkelde een methodiek om deze betekenissen op het spoor te
komen. Hierbij willen we nog opmerken dat allerlei functies die een
sociaal café kan hebben, door ons onderscheiden worden. Een
ontmoetingsplaats heeft een andere functie dan een
activiteitenprogramma. Ook verschillende activiteiten kunnen weer
verschillende functies hebben.
Als we eenmaal functies van een sociaal café (en activiteiten
daarbinnen) hebben vastgesteld, dan kunnen we per functie een lijst
van alternatieven maken. Elk alternatief moet aangeven hoe die functie
vervuld gaat worden. De argumenten of achterliggende redeneringen
om het ene alternatief wel en het andere alternatief niet te nemen,
proberen we systematisch op een rij te krijgen.
Als je doelen en deeldoelen hebt geformuleerd, dan kun je per doel
aangeven welke informatie je nodig hebt of welke studie je wilt maken
om uiteindelijk je doelstellingen en daarmee je eindproduct te
realiseren.
3.6.1 Een startdocument is een offerte
Het is lastig om een goede vergelijking te vinden voor een
startdocument. Het beste kun je een startdocument vergelijken met
een uitgebreide offerte.
In projectwerk is een startdocument het moment dat de
opdrachtnemers, nadat zij de zaak bekeken hebben, met voorstellen
aan de opdrachtgever komen over hoe zij het product (verder) willen
realiseren. In een startdocument vertellen zij als het ware hoe zij de
projectopdracht zien, welke kanten er aan zitten en hoe zij de opdracht
denken te realiseren. Het is het document dat aan de opdrachtgever
laat zien hoe de projectgroep het project - op basis van een voorlopig
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
52
onderzoek - inhoudelijk en organisatorisch aan gaat pakken, hoeveel
geld het kost en wanneer het klaar is. Het vertelt de opdrachtgever
bovendien wat de projectgroep vindt van de opdracht. De
opdrachtgever kan dan natuurlijk bijsturen. Hij betaalt immers.
3.6.2 Veel startdocumenten zijn te licht
Studenten vatten een startdocument vaak te licht op. Zo’n (te) licht
startdocumenten bestaat dan alleen maar uit een herkauwen van de
projectopdracht. Studenten verwarren dan het 0-papier met het
startdocument. Er staat bijvoorbeeld in de projectopdracht
‘Er zal een adequate leiding voorgesteld moeten worden.’
In startdocumenten wordt dit dan:
‘Jan gaat in week 3 onderzoeken hoe de leiding er uit moet
zien. Jan zal daarbij criteria ontwikkelen voor wat adequaat is’.
Hiervoor zal hij de directie en een viertal studenten
interviewen.’
Je ziet er staat bijna niets meer in dan al gegeven was. Hooguit dat er
geïnterviewd gaat worden.
Een andere formulering is de volgende.
‘We hebben ontdekt dat er aan een sociaal café verschillende
elementen zitten: een programma van activiteiten, de
organisatie daarvan, de leiding van het café, de openstelling.
Voor het programma van activiteiten hebben we een gesprek
gehad met iemand van Oibibio. Die vertelde ons dat je vooral
een visie moet hebben om een keuze te maken uit activiteiten.
Waar wil je naar toe? Daarnaast hebben we nog eens goede
gekeken naar het achterliggende probleem. Door het boekje
‘Sociale cafés in Nederland’ te lezen ontdekten we dat je niet
zomaar een behoefte van studenten aan een
ontmoetingsruimte om moet zetten in een sociaal café.
Eigenlijk zijn we op het probleem gestoten: wat willen die
studenten nu eigenlijk. Dat lijkt ons een belangrijke
doelstellingen. We willen te weten komen wat de studenten
willen.’
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
53
Het verschil mag duidelijk zijn. In het tweede voorbeeld is het duidelijk
dat de opdracht niet wordt nagepraat. Studenten hebben meer gedaan.
Ze hebben zich verdiept in de opdracht. Zij maakten een eigen
interpretatie van de opdracht. Analyseerden het achterliggende
probleem, zodanig dat er een eigen probleemformulering ontstaan is.
Op basis hiervan konden doelstellingen geformuleerd worden. Deze
doelstelling leidt tot een nog uit te voeren bredere analyse.
Een plan van aanpak en de te gebruiken bronnen moeten nog
geformuleerd worden. Maar dat is gemakkelijk als de doelstellingen
van het project onder woorden zijn gebracht.
3.6.3 Veel startdocumenten zijn te schools
Om je bij het schrijven van een startdocument te helpen hebben we
drie werkmodellen gegeven.



Een werkmodel oriënteren op pagina 40
Een werkmodel analyseren op pagina 45
Een werkmodel het formuleren van doelen op pagina 50
Veel studenten gebruiken deze werkmodellen als invuloefening. Ze
beantwoorden alleen de vragen die in de werkmodellen gesteld worden
en dan nog in de volgorde die staat aangegeven. De werkmodellen zijn
bedoeld als een lijst van aandachtspunten, opdat je niets vergeet. Je
zal echter je eigen offertetekst moeten maken. Een opdrachtgever zit
niet te wachten op schools beantwoorde vragen.
3.6.4 Het begeleiden en beoordelen van een startdocument
In het onderwijs is een startdocument belangrijk. Daarin wordt het
Leren-Leren principe gerealiseerd. De opleiding wil immers dat je
naast het ontwikkelen van een eindproduct er ook nog een hoop van
leert. Zij wil het ontwikkelen van een project door een projectgroep
gebruiken als een vliegwiel voor het leerproces. Dat betekent dat de
projectbegeleider heel nauwkeurig zal beoordelen of er voldoende
kwaliteit in jullie startdocument zit. Het startdocument is een belangrijk
tussenproduct. Uit het startdocument blijkt of je het project inhoudelijke
en organisatorisch goed op de rails hebt gezet. Onder het motto ‘beter
ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald’, krijg je ook begeleiding en
commentaar op dit document.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
54
3.6.5 De beoordeling van het startdocument
Zonder goedgekeurd startdocument mag je het project niet uitvoeren.
Het startdocument wordt meestal 2,5 week na aanvang van het
project ingeleverd. De precieze spelregels hiervoor vind je in de
afzonderlijke projecthandleidingen. De projectbegeleider zal het
startdocument toetsen aan de onderstaande criteria. In het hierna
volgende overzicht kun je de criteria lezen waar aan een
startdocument moet voldoen.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
55
Kwaliteitscriteria startdocument
Inhoudelijk
deel van het
startdocument: de
breedte en
diepgang
Het organisatorische deel
Te bestuderen
literatuur
Relaties
gelegd
Oriëntatie en Analyse
 Zijn voldoende (samenhangende) aspecten van product (de
opdracht) geformuleerd?
 Zijn voldoende(samenhangende) aspecten van het
achterliggende probleem onder de loep genomen?
 Zijn t.a.v. deze aspecten relevante ervaringen, begrippen en
theorieën in kaart gebracht?
 Is het probleem en de eruit voortvloeiende opdracht met een
eigen interpretatie geformuleerd? (Probleemformulering en
interpretatie van de opdracht). Klopt deze interpretatie met de
bedoelingen van de opdrachtgever?
 Laten studenten zien dat zij praktijkervaringen, literatuur,
ervaringen uit eerdere projecten verwerken in de
operationalisatie van hun probleemformulering?
 Leggen zij een relatie tussen verschillende onderdelen van de
(uit te voeren) analyse?
 Zijn de richting en de voorlopige keuzen van studenten bij het
verder analyseren van het probleem duidelijk en kansrijk
genoeg?
 Zijn deze voorlopige keuzen onderbouwd?
Vormgeving inhoudelijk deel startdocument
 Is het inhoudelijke deel van het startdocument een eigen
document, (te vergelijken bijvoorbeeld met een offerte) dat
relevante informatie geeft aan de opdrachtgever en begeleider?
D.w.z.
 Geen herhaling van de opdrachtspecificaties
 Geen ingevulde vragenlijst
 Geen procesverslag
 Geen verzameling notulen
 Is de planning over de projectperiode uitgezet (precies voor
dichtbij, globaler voor veraf)?
 Is de planning concreet en haalbaar?
 Zijn de verschillende fasen van het project in de planning
opgenomen?
 Zijn er afspraken gemaakt over de naleving van deze planning
en bijstelmogelijkheden? Hoe worden die verslagen in de
projectboekhouding?
Wordt literatuur aangeven en wordt bij de aangegeven literatuur
verteld naar welke element of achterliggende analyse het verwijst:
het waarom en waarvoor wordt vermeld?
 Geen: we gaan dit boek lezen statements.

Worden relaties gelegd tussen elementen van het product en
achterliggende analyses?

Zijn er analyse opmerkingen uit andere bronnen gehaald?

Komen ontwerpeisen voort uit een analyse?
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
56
Als een startdocument te licht is kan er door de projectbegeleider een
no-go uitgesproken worden. Dat betekent een herkansing. Voldoet
ook de herkansing niet aan de criteria dan is men gezakt. Het project
moet dan over. De projectbegeleider spreekt met een no-go uit dat
dit startdocument niet leidt tot het ontwerpen van het product dat in
de opdracht gevraagd wordt. De lijdensweg van het project wordt
bekort. Maar zover is het nog lang niet.
De projectbegeleider geeft in principe schriftelijk commentaar op het
startdocument. De projectbegeleider zal in het geval het niet voldoet
aan de criteria eerst vragen om een aanvulling te schrijven. De
projectbegeleider kan beslissen om:




Een aantal extra vragen te formuleren die meegenomen
moeten worden in de verdere uitwerking.
Een extra aspect te benoemen.
De groep kan verplicht naar consultancy gestuurd worden
(als dat gehouden wordt).
De groep kan verplicht worden een extra boek te lezen om
vandaar uit op een aantal punten het startdocument bij te
stellen.
Je ziet dat een projectbegeleider eerst alles zal proberen om je te
helpen te begeleiden naar een voldoende startdocument. Maar vergeet
niet: uiteindelijk kan het ook afgekeurd worden en kun je – na
herkansing – zakken voor dit project. Het project moet dan over. Zie
ook de toetsregeling in bijlage 1.
3.6.6 Andere tussenproducten
Het kan zijn dat de ‘opdrachtgever’, de directie van de sociaal
agogische opleidingen in ons voorbeeld, nog andere tussenproducten
wil zien. Bijvoorbeeld:
De directie vraagt als tussenproduct een overzicht van de vraag van
studenten gekoppeld aan een overzicht van een mogelijk aanbod aan
activiteiten die in het sociaal café zouden kunnen plaatsvinden. Zij wil
dit overzicht na zes weken om te kunnen inschatten of de plannen ook
financieel haalbaar zijn.
Als de opdrachtgever geen tussenproducten voorschrijft zal de
projectgroep zelf in haar projectplanning moeten kijken op welk
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
57
moment welk onderdeel van het project in welke vorm moet worden
afgerond. Je zult dus je eigen mijlpalen en resultaten moeten plannen
en in het startdocument opnemen.
3.7
Fase 4: de uitvoeringsfase
Over de uitvoeringsfase valt feitelijk nog weinig te zeggen. Dit is erg
afhankelijk van de plannen die in het startdocument worden
voorgesteld. In deze fase van het project, die gemiddeld 50-60% van
de tijd in beslag neemt, wordt gewerkt aan een eerste versie van het te
ontwikkelen eindproduct. Meestal heeft de projectgroep een vaste
agenda. In deze fase worden boeken gelezen, soms voor een tweede
keer, samenvatting besproken, vragenlijsten gemaakt en besproken,
deelverslagen uitgedeeld en bediscussieerd enzovoorts.
Werkmodel fase 4: De uitvoeringsfase
Aspect
Plan van
aanpak
Uitvoeren
Bijbehorende vragen
Wat te doen ?
Welke planning wordt ontwikkeld?
(spoorboekje)
Welke vaste agenda kan ontwikkeld
worden?
Hoe controleren we (blijvend) de
afspraken uit fase 0:
 Planning
 Organisatie
 Tijd
 Kwaliteit
 Beheer
 Samenwerking
Hoe informeren we elkaar?
Hoe lossen we de deelproblemen
op?
Hoe brengen we verband en relaties
aan in de afzonderlijke analyses en
voorstellen van de leden van de
projectgroep?
Hoe combineren we de
verschillende deelproducten?
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
58
3.8
Fase 5: de controlefase
De controlefase zit aan het einde van het project. De eerste versie
van het product ‘sociaal café’ is nu ontwikkeld. Voorstellen erover zijn
in de projectgroep besproken. Nu wil je er mee naar buiten treden.
Voordat je het aan de opdrachtgever overhandigt, wil je in deze fase
controleren of aan alle kwaliteitscriteria is voldaan. Het is verstandig
in deze fase het product aan anderen te laten lezen of het product
toe te passen op mogelijke gebruikers. Mogelijk is er een
parallelgroep die het wil lezen. Mogelijk ben je het verplicht aan een
andere projectgroep te presenteren.
Werkmodel fase 5
De controlefase
Aspect
Controle
3.9
Bijbehorende vragen
Wat te doen?
Beantwoordt het product aan de
gestelde kwaliteitscriteria?
Wat vinden anderen van het product?
Fase 6: de evaluatiefase
Het product is klaar. Het is gecontroleerd op de kwaliteitscriteria. De
evaluatie is bedoeld om zowel het probleemoplossingsproces als het
samenwerkingsproces op zijn waarde te schatten en te beoordelen.
Fase 6:
Aspect
Evaluatie
De evaluatiefase
Bijbehorende vragen
Hoe wordt het logboek verwerkt?
Welke aspecten van het probleemoplossingsproces worden
beschreven?
Welke aspecten van het
samenwerkingsproces worden
beschreven?
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
Wat te doen?
59
4. De projectvaardigheden, het logboek, de notulen
en het procesverslag.
Hoofdstuk 4 beschrijft de projectvaardigheden, de notulen, het
logboek en het procesverslag.
In het bovenstaande zijn we vooral inhoudelijk ingegaan op het
probleem van het sociaal café. Uiteindelijk moet er toch een product
komen. Je kon dat zien aan allerlei inhoudelijke vragen, waar
uiteindelijk een antwoord op moest komen.
Naast inhoudelijke vragen vinden we het ook belangrijk dat je nadenkt
over hoe je uiteindelijk in een groep met je medestudenten tot dat
eindproduct gekomen bent. In iedere opleiding is het belangrijk dat je
dit soort beroepsvaardigheden leert: voorzitten, samenwerken, samen
conflicten oplossen, feedback geven, een planning maken.
4.1
Het leren van projectvaardigheden
We hebben maar liefst 17 projectvaardigheden onder woorden
gebracht, verdeeld over vier categorieën.




Leren-Leren en systematische probleemoplossingsvaardigheden o.a. het kunnen analyseren van een probleem,
het leren formuleren van doelstellingen
Taakgericht samenwerken, o.a. het voorzitten, het nemen van
besluiten
Sociale en communicatieve vaardigheden o.a. het geven en
ontvangen van feedback
Werkattitude, o.a. het omgaan met regels, zelfkritiek en
assertiviteit
We hebben deze projectvaardigheden niet alleen abstract benoemd.
Aan elke omschrijving hebben we 2 gedragscriteria gehangen. We
geven twee voorbeelden elk met twee gedragscriteria.

Het leidinggeven (of voorzitten, bij onderwerpkennis)

Structureert de discussie (o.a. houdt informatieronden ter voorbereiding van een
beslissing)
Houdt de discussie op gang binnen de gestelde kaders.

Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
60

Het analyseren en het gebruik van informatie

Herkent en analyseert complexe situaties.
Kan informatiebronnen zoeken, benutten en verantwoorden.

Zie voor een omschrijving van de andere criteria het Bijlage 2:
Scoreformulier voor Projectvaardigheden op pagina 85
Je zou echt een wonderkind zijn als je alle projectvaardigheden in één
project leerde. Dat hebben zelfs professionals niet voor elkaar
gekregen.
Vandaar dat we de lange weg van het leren van projectvaardigheden
geplaveid hebben met een aantal opdrachten. Tijdens het werken in
het project zijn dat er drie.



4.2
Je vult verschillende keren tijdens het project een
scoreformulier in en ook de andere studenten doen dat voor
jou.
Je maakt een procesverslag waarin je reflecteert op je eigen
ervaringen vanuit één of meerdere aspecten of categorieën
van de projectvaardigheden (individueel gedeelte
procesverslag).
Je maakt een procesverslag waarin je reflecteert op je eigen
ervaringen vanuit de ontwikkeling van het groepsproces
(groepsgedeelte procesverslag).
Het invullen van het scoreformulier projectvaardigheden
Het scoreformulier houdt de stand van zaken bij. Je vult het tijdens het
project drie keer in. De weeknummers zijn bij wijze van voorbeeld
aangegeven.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
61
Week 1: je
zelfscore

Week 4 of 5:
zelfscore en
score van
anderen



Week 4 of 5:
nabespreking
Week 7 of 8:
zelfscore
Week 10: de
beoordeling
4.3



Het invullen van de score op de lijst
projectvaardigheden voor je zelf. Vergeet
niet in elke categorie een voorbeeld te
geven.
Het invullen van de score op de lijst van
projectvaardigheden voor jezelf.
Het invullen van de score op de lijst
projectvaardigheden voor ieder van de
andere studenten.
Vergeet niet in elke categorie een voorbeeld
te geven.
Het voeren van een gesprek over de
verschillen tussen de scores.
Het invullen voor jezelf en voor alle
anderen.
Nu echter worden de lijsten meegegeven
aan de projectbegeleider. Die moet
uiteindelijk een beoordeling geven mede op
basis van deze scorelijsten.
Het individuele gedeelte van het procesverslag
Je kunt reflecteren vanuit drie gezichtpunten.



De dagelijkse vragen: wat ging goed, fout, kon beter, was sterk,
was zwak, wat kon je leren e.d. Een dicht bij de ervaring
blijvende reflectie, waarin je makkelijk kan zien of je ook
vooruitgang boekt d.w.z. of je wat geleerd hebt over de
projectvaardigheden.
De categorie projectvaardigheden die tijdens dit project
centraal staan. In de projecthandleidingen worden deze meestal
benoemd. In het ene project gaat het over de categorie LerenLeren, in het andere project wordt expliciet aandacht besteed
aan de categorie taakgerichte samenwerking.
Individuele leerdoelen. Deze houden vaak verband met één of
meer projectvaardigheden, maar kunnen ook voortkomen uit een
gesprek met de projectbegeleider of studieloopbaanbegeleider.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
62
Als in de projecthandleiding niet aangegeven wordt van waaruit je
dient te reflecteren, dan kies je zelf een categorie uit de lijst van
projectvaardigheden. Praat deze keuze met je projectbegeleider
door. Bij het reflecteren op een categorie projectvaardigheden zul je
de kenmerken van deze categorie moeten uitleggen. Je kunt niet
reflecteren op bijvoorbeeld het voorzitten, zonder duidelijk gemaakt te
hebben wat voorzitten is en wat de belangrijkste strategieën van een
voorzitter zijn.
4.3.1 Wijze van opbouw van het individuele gedeelte van het
procesverslag
Een mogelijke vormgeving (er zijn er veel meer) van het
procesverslag kan er dan als volgt uit zien. Let wel: procesverslagen
zien er achteraf altijd systematischer uit dan het in werkelijkheid
heeft plaats gevonden.
Werkmodel Opbouw procesverslag








Beschrijf eerst de categorie van waaruit je wilt of dient te
reflecteren.
Geef een korte samenvatting van de kenmerken die bij
deze categorie horen.
Vanuit week 1: geef aan hoe je zelfscore is. Wat waren
je verbeterplannen?
Vanuit week 2,3,4,: beschrijf een voorval per week en je
eiogen commentaar erop.
Vanuit week 4 of 5: geef je zelfscore weer, de scores die
anderen van je gemaakt hebben en verklaar de
verschillen het liefst met behulp van de kenmerken.
Bijvoorbeeld n.a.v. het gesprek dat je met de
projectbegeleider hierover hebt gevoerd. Een
samenvatting van dit gesprek voeg je ook toe aan je
verslag.
Vanuit week 6,7,8: beschrijf weer een voorval per week.
Vanuit week 8: geef je zelfscore weer, de scores van
anderen. Verklaar de verschillen.
Trek conclusies. Voorspel met argumenten bijvoorbeeld
je cijfer voor projectvaardigheden. Maak plannen voor
een volgend project.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
63
Op deze manier krijg je wel lijn in je verslag. Je volstaat niet met het
alleen invullen van de scorelijst projectvaardigheden in. In je
procesverslag laat je zien wat je geleerd of ontwikkeld hebt als
onderbouwing van de wijze waarop je de scorelijst hebt ingevuld.
4.4
Het groepsgedeelte van het procesverslag
Bij de individuele projectvaardigheden en het individuele deel van het
procesverslag gaat het om een individueel leerproces. Bij het
groepsverslag gaat het om een door de groep gemaakt verslag dat
de ontwikkelingen binnen de groep als geheel tot onderwerp heeft.
Hierbij zijn vier aspecten aan de orde:
1. Inhoud: in hoeverre is de groep erin geslaagd te voldoen aan
de opdracht en de gestelde eisen?
2. Projectmatig werken: hoe is het projectmatig werken
(faseren, beslissen en beheersen) verlopen?
3. Samenwerken in de projectgroep: hoe zijn de processen in
de groep verlopen?
4. Individuele leerdoelen en leerprocessen: hoe is de groep
hiermee omgegaan?
4.4.1 Het logboek
Omdat je een groepsverslag niet meteen begint te schrijven, kun je
afspreken een logboek bij te houden. Dan wordt er bijgehouden wat
er in het project plaatsvindt. In deze zin is het logboek niets anders
dan de uitgebreide notulen van de vergadering. Het geeft allereerst
een inhoudelijk verslag van de activiteiten van de groep. Daarnaast
geeft het aan welke afspraken zijn gemaakt en welke afspraken zijn
uitgevoerd. De projectbegeleider kan het logboek inkijken.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
64
Werkmodel: Het logboek
Organisatorische
zaken
Planning
Inhoudelijk
verslag








Bijlagen

Procesverslagen


Ontwikkeling van
projectvaardigheden

(Afhankelijk van de
gekozen categorie)

Wie is aanwezig?
Hoe laat is er begonnen?
Welke afspraken zijn gemaakt?
Hoe ziet de weekplanning eruit?
Welke projectplanning?
Welke taken moeten er gedaan worden?
Hoe lang duren die?
De notulen: over welke problemen is er
gepraat, welke plannen zijn er voor
gemaakt, wie gaat wat doen?
Verslag van een presentatie en de
discussie daarover.
De gehouden presentaties, de gemaakte
deelproducten.
Hoe is het werkproces verlopen?
Wie heeft welk aandeel geleverd aan het
groepsproduct
Feedback vanuit een van de aan de orde
zijnde categorieën van de
projectvaardigheden. Bijvoorbeeld.
 Feedback op de rol van de voorzitter
 Hoe vindt de groep dat de
samenwerking verlopen is?
Welke punten voor verbetering zijn
aan te geven?
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
65
5. Het toetsen en beoordelen van het eindproduct
In hoofdstuk 5 wordt de toets- en beoordelingsprocedure van de
projecten beschreven.
5.1
Inleiding
Het gaat bij een project om relatief veel punten. Voor sommige
projecten worden vijf studiepunten toegekend, voor andere soms
acht studiepunten. Het beoordelen van het startdocument, het
beoordelen van het eindproduct en het toekennen van de
studiepunten is aan regels gebonden. In de studiegids en deze
projecthandleiding vind je de algemene regels. In de specifieke
handleidingen van elk project vind je soms aanvullende, soms
afwijkende regelingen. In de specifieke projecthandleiding wordt dus
aangegeven of, en zo ja, waar er wordt afgeweken van deze
richtlijnen. Het gaat dan om de volgende zaken:
 of aanvullende beoordelingscriteria worden gehanteerd
 of naast het startdocument, het procesverslag en het eindproduct
nog andere (tussen)producten gemaakt moeten worden en indien
dit het geval is wat daarvoor de beoordelingscriteria zijn en hoe de
beoordeling ervan meegewogen wordt in het eindoordeel
 wie de verschillende producten beoordeelt (de projectleider en/ of
andere docenten)
 of, en zo ja, hoe andere partijen (studenten of vertegenwoordigers
van het werkveld) bij de beoordeling betrokken worden)
 wanneer de verschillende producten moeten worden ingeleverd.
5.2
Drie toetsonderdelen voor het project.
Het startdocument is een tussenproduct, geen eindproduct.


Voor de beoordeling van het startdocument zie De beoordeling
van het startdocument op pagina 55.
Voor de beoordeling van het project zie Bijlage 1: Toetsregeling
voor het project 1997/1998 op pagina 81.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
66
Het project wordt op drie manieren getoetst.
1. De beoordeling van het eindproduct
2. De individuele beoordeling in een overall toets
3. De beoordeling van de projectvaardigheden
5.2.1 De beoordeling van het eindproduct
In het eindproduct geef je als groep aan welk product jullie, op welke
wijze hebben ontworpen. Hierbij heb je mede gelet op de
specificaties en kwaliteitscriteria die voor het product golden.
Daarnaast geef je aan welke probleem je hebt opgelost, welke
vraagstelling je beantwoord hebt en wat het antwoord op die
vraagstelling is. Het probleem is meestal verwoord in de casus of
cases. Tot slot geef je aan welke overwegingen je bij de
verantwoording gebruikt hebt: methodische, theoretische, ethische,
soms filosofische, maatschappelijk en politieke overwegingen.
Een eindproduct kan meer bevatten dan alleen een verslag. Ook een
presentatie kan tot het eindproduct behoren. In de specifieke
projecthandleidingen kan ook aangegeven zijn dat een individueel
procesverslag en een groepsprocesverslag tot het eindproduct van
dat project behoren.
Een projectbegeleider waardeert dit groepswerk met een
groepscijfer. Dat kan een voldoende of onvoldoende zijn. In beide
gevallen wordt de beoordeling (en het commentaar) van de
projectbegeleider schriftelijk gegeven. De beoordeling wordt ook
toegelicht.
Consequenties bij een onvoldoende voor het eindproduct
Een onvoldoende voor een eindproduct betekent een aanvullende
opdracht voor de groep. Deze opdracht wordt door de projectbegeleider gegeven. De projectbegeleider houdt hierover
ruggespraak met een andere projectbegeleider. Een ernstige
onvoldoende kan betekenen dat grote delen van het project of het
gehele project moeten worden overgedaan.
Een onvoldoende voor de aanvullende opdracht betekent dat de
betreffende studenten gezakt zijn. Er wordt maar eenmaal de
gelegenheid gegeven een project over te doen. In overleg met de
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
67
studieloopbaanbegeleider wordt beslist wanneer het project
overgedaan kan worden.
5.2.2 De overall toets, een individuele toets
Natuurlijk zijn we nieuwsgierig wat elke student afzonderlijk aan
bruikbare kennis in het project heeft geleerd. Daarvoor hebben we de
OAT1 ontwikkeld. We noemen dit een overall-toets omdat in de
toekomst niet alleen de projectkennis, maar ook de andere
studieonderdelen uit datzelfde kwartaal met een OAT getoetst
worden. In het eerste jaar (1997-1998) gebruiken we de OAT echter
alleen om de projectkennis te toetsen. Daarvoor is een aparte toets
ontwikkeld. De kenmerken van een OAT zijn:






Het is een casusgerichte toets
Het is een probleemgerichte toets
Het gaat om het kunnen hanteren van "the body of
knowledge", het kennisdomein van het project
Het is een open -boek toets
Het is een toets met open en gesloten vragen (half om
half)
Je kan je voorbereiden op de toets
Bij het bespreken van je eindproduct ontvang je één of meerdere
cases. Bij elke case zijn studierichtlijnen geformuleerd in de vorm van
bijvoorbeeld aanwijzingen of doelstellingen, waarvan we vinden dat je
deze moet beheersen. Het gaat daarbij om de 60% à 70% kennis uit
het project die hoort bij het beroep waarvoor je wordt opgeleid. Soms
zit er een extra artikel bij een case.
Je kan je voorbereiden
De OAT vraagt niet naar in je hoofd gestampte kennis of naar
geniepige details. Het vraagt wel naar het kunnen hanteren van "de
body of knowledge", het kennisdomein van het project. Dit maakt
meteen duidelijk dat deelname aan het project de beste
voorbereiding op de OAT is. Daarnaast bestudeer je de cases met
1
Het concept vand e OAT is ontwikkeld door Mien Segers op de
faculteit voor economie en bedrijfskunde te Maastricht. Mien Segers
trainde ons de OAT vorm te geven op de Hogeschool van
Amsterdam
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
68
behulp van de studierichtlijnen:
 Je analyseert de achtergronden van deze cases met behulp van
de begrippen, concepten, modellen en theorieën die ook in het
project aan bod zijn geweest.
 Je ontwerpt vervolgens oplossingen voor de cases
 Je beoordeelt deze oplossingen met behulp van de criteria die
voortkomen uit de achterliggende theorieën, modellen,
concepten en begrippen die in het project aan bod zijn geweest
 Je denkt na over de achterliggende visies of uitgangspunten en
stelt desgewenst je oplossingen bij
Maar je kan meer doen. Je maakt aantekeningen, je stopt gele
plakkertjes in de boeken, je maakt spiekbriefjes om mee te nemen
naar de OAT. Dat spaart je zoekwerk. Want daar worden pas de
vragen gesteld.
Het is een casus en probleemgerichte toets
Het projectmatig leren gaat er vanuit dat kennis - hoe theoretisch ook
- bruikbare kennis op moet leveren. Vandaar dat we de vragen
zoveel mogelijk stellen vanuit een case, waarin een probleem wordt
gesteld. Je gebruikt de opgedane kennis om deze case op te lossen
zoals een HBO -professional dat zou doen.
Een casustoets bevat zowel open als gesloten vragen . Een
voorbeeld van een open vraag.
(CMV) Bij programmaonderdelen 2, 6 en 10 van de Meisjes doe-dag
uit casus twee ontbreken doelstellingen. Benoem bij elk van deze
onderdelen één doelstelling, in haalbaar concreet gedrag.
(MWD) Marlies vindt dat de contactlegging geslaagd is. Noem
tenminste 3 elementen uit het gesprek, die ten grondslag kunnen
liggen aan deze conclusie van Marlies.
De gesloten vragen hebben meestal drie mogelijkheden



Juist
?
Onjuist
Het vraagteken is bedoeld om aan te geven dat je past. Dat je het
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
69
antwoord niet weet. De regels daarbij zijn als volgt. Heb je een vraag
juist dan krijg je één punt. Heb je een vraag onjuist dan gaat er één
punt vanaf. Passen betekent geen punten.
Een paar voorbeelden.
(MWD) De hypotheses en vragen die de verschillende teamleden
formuleren zijn beïnvloed door de methodiek, van waaruit ze denken
en problemen beoordelen. De hypothese van Gijs wordt
geformuleerd vanuit het perspectief van het social casework.
Juist/?/onjuist
(SJD) De heer Arenden wordt overtreding van Artikel 307 Sr. ten
laste gelegd. Dit artikel is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.
Juist/?/Onjuist
We noemen het een overall toets, omdat het ons de mogelijkheid
geeft ook andere studieonderdelen uit die periode tegelijkertijd te
toetsen of toetsen te ontwikkelen die bijvoorbeeld over twee
projecten gaan.
Open boek tentamen
Bij een open boek tentamen kan je al je spullen meenemen. Dat is
geen ‘spieken’, dat is verstandig. Je mag zo veel of zo weinig
meenemen als je wilt. Zo is het in elk geval verstandig om de casus
me te nemen naar het tentamen. Het is ook verstandig om je
aantekeningen mee te nemen. Het kan verstandig zijn om boeken
mee te nemen of fotokopieën van belangrijke passages. Het is
verstandig om je spullen te gebruiken tijdens het tentamen. Realiseer
je wel dat je maar een uur tijd hebt. Het is dus óók verstandig goed te
kijken wat je wel en niet meeneemt. Alles hangt af van je
voorbereiding.
Consequenties bij een onvoldoende voor de overall toets
Ook voor de overall toets kun je zakken. Je hebt recht op één
herkansing in dat jaar. Die herkansing heeft meestal plaats in de
volgende projectperiode. Zak je voor de herkansing dan ben je
alsnog voor het project gezakt. We vinden dan dat je als individuele
student uit de projectperiode te weinig gehaald hebt. Het
projectverslag als groepsproduct kan dus als voldoende beoordeeld
worden, maar een individuele student kan zakken voor een project.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
70
5.2.3 De beoordeling van het projectvaardigheden
De projectbegeleider beoordeelt de projectvaardigheden. Hij maakt
hierbij gebruik van veel informatiemateriaal.




De scores op de lijst projectvaardigheden.
De informatie uit het procesverslag.
De eigen waarnemingen.
Eventueel nog eigen onderzoek.
Het cijfer wordt in de vorm van een AVV (aan de verplichtingen
voldaan) of NAVV (niet aan de verplichtingen voldaan) gegeven.
Meestal zal de projectbegeleider de gegeven beoordeling toelichten.
Daarvoor wordt een bijeenkomst aan het einde van het project
georganiseerd, waar de projectbegeleider naast de uitslag van het
product ook deze uitslag zal toelichten. Daarnaast kan deze
bijeenkomst gebruikt worden om het project te evalueren.
Consequenties bij een onvoldoende voor de beoordeling van de
projectvaardigheden
Ook de beoordeling van de projectvaardigheden moet voldoende zijn
om uiteindelijk de studiepunten van het project bijgeschreven te
krijgen. Aangezien het leren van de projectvaardigheden een lange
leerweg is, zijn we wat genuanceerder voor eerste jaarsstudenten.
Nuances voor eerste jaars
De nuances die we aanbrengen zijn als volgt.
In de eerste projectperiode heeft een onvoldoende geen
consequenties voor het behalen van je studiepunten. Het heeft
misschien wel consequenties voor je studiegedrag. Sommige
afdelingen zijn nog bezig daar plannen voor te ontwikkelen. Maar
wees gerust als het eindproduct voldoende was en je slaagde voor
de overall toets: dan krijg je de studiepunten.
In de tweede projectperiode gaan we er al vanuit dat je een
voldoende haalt. Haal je om de een of andere reden een
onvoldoende, dan moet je tenminste zorgen dat je in de derde
periode een voldoende haalt. Die voldoende compenseert dan
automatisch. Pas als je die voldoende haalt, krijg je de studiepunten
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
71
uit de tweede periode.
Haal je in de derde of vierde periode je tweede onvoldoende, dan
heb je echt een probleem. Immers je hebt veel punten niet behaald
en dat leidt tot een negatief bindend studieadvies. Zelfs als je de
eerste onvoldoende herkanst hebt, leidt de tweede onvoldoende niet
tot een tweede herkansing.
Haal je in de laatste twee perioden de eerste onvoldoende, dan val je
in de regeling die ook voor de hoofdfase geldt.
Nuances voor tweede en hogere jaars
In de hoofdfase mag je per projectjaar één onvoldoende halen op de
beoordeling van de projectvaardigheden. In dat geval wordt er één
herkansing ontwikkeld. Deze herkansing is maatwerk. De herkansing
is gebaseerd op het onderzoek van de studieloopbaanbegeleider
naar de precieze oorzaak van deze onvoldoende. In samenspraak
met de projectbegeleider en de student wordt door de
studieloopbaanbegeleider een studieplan ontwikkeld. Dit studieplan
ligt in de vorm van een contract voor. De herkansing bestaat uit het
voldoende realiseren van dit contract
5.3
Het toekennen van de studiepunten en de eindcijfers.
De studiepunten van een project worden alleen in zijn geheel aan
een student toegekend als de drie onderdelen van het project met
minimaal een voldoende zijn beoordeeld. Nogmaals dat betekent dat
de volgende onderdelen alle drie voldoende moeten zijn.
 Het eindproduct (inclusief de eventuele presentatie.)
 Het individuele leerresultaat van de student dat behaald is
op de overall toets.
 De beoordeling van de projectvaardigheden.
Het cijfer van het project wordt bepaald door het gemiddelde van de
eerste twee onderdelen. De beoordeling van de projectvaardigheden
wordt immers gegeven met een AVV en dat is lastig te middelen.
Alle voorgenoemde beoordelingen worden door de beoordelaars
mondeling of schriftelijk onderbouwd, en wel zodanig dat
projectgroepen of individuele studenten te horen krijgen aan welke
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
72
zaken meer aandacht besteed kan of moet worden.
5.4
Richtlijnen voor aanwezigheid:
De sociaal agogische opleidingen onderscheiden:
 aanwezigheid bij projecten
 aanwezigheid bij niet aan projecten gekoppeld onderwijs,
zoals trainingen, theorieprogramma's, keuzevakken.
Bij de projecten wordt in de projecthandleiding verteld of studenten
zelf nadere afspraken kunnen maken over ieders aanwezigheid, of
dat de aanwezigheidsregeling als uitgangspunt geldt. Vooral in de
beginfase zal gewoonlijk onderstaande aanwezigheidsregeling
worden meegegeven, die ook geldt voor trainingen en practica.
5.4.1 Uitgangspunten:
Studenten zijn verplicht aanwezig te zijn bij:
 De geplande en afgesproken bijeenkomsten en
activiteiten van de projectgroepen waaraan ze
deelnemen.
 Practica en trainingen die ze moeten volgen c.q. gekozen
hebben.
Vakantie buiten de opleidingsvakanties is geen geldige reden om
afwezig te zijn (ongeoorloofd verzuim) en leidt daarom tot uitsluiting
van deelname aan de betreffende onderwijsactiviteit.
5.4.2 Richtlijnen voor aanwezigheid
Indien wegens ziekte of bijzondere omstandigheden (b.v. begrafenis
of een bruiloft) de student niet aan de genoemde verplichtingen kan
voldoen gelden de volgende regels:
1. Bij projecten mogen studenten niet meer dan 20% van de
geplande en afgesproken bijeenkomsten van projectgroepen
missen. In het logboek moet worden aangegeven hoe de
betreffende student zijn achterstand (binnen die 20%) inhaalt en
welke afspraken er met de overige leden van de projectgroep
over extra uit te voeren werkzaamheden gemaakt zijn om zijn of
haar afwezigheid te compenseren.
2. Trainingen of practica, die geconcentreerd (aaneensluitende
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
73
dagen of dagdelen) gegeven worden moeten bij (gedeeltelijke)
afwezigheid geheel worden overgedaan. Bij trainingen of practica
die gespreid over een lesperiode worden gegeven mag niet meer
dan 20% van de bijeenkomsten worden gemist. Voor elke gemiste
bijeenkomst moet een aanvullende opdracht worden uitgevoerd.
3. Indien de bovengenoemde percentages overschreden worden,
wordt door de opleiding na overleg met de betreffende student en
de betrokken docenten naar een oplossing gezocht die zo weinig
mogelijk studie -achterstand met zich meebrengt. Elke afdeling
wijst hiertoe één of meer functionarissen aan.
4. Indien afwezigheid wegens ziekte of bijzondere omstandigheden
te voorzien is, wordt dit gemeld bij de docenten die de betreffende
onderdelen verzorgen of begeleiden en in het geval van een
project aan de projectgroep. Indien afwezigheid wegens ziekte of
bijzondere omstandigheden niet te voorzien is, wordt deze aan het
begin gemeld bij het secretariaat van de betreffende afdeling met
het verzoek dit aan de betrokken docenten door te geven. In het
geval van een project moet de student het ook melden bij één van
de andere leden van de projectgroep.
5. In het logboek van de projectgroep wordt per bijeenkomst en
activiteit de afwezigheid van studenten bijgehouden. Dit geldt ook
voor afwezigheid tijdens flankerend onderwijs.
6. Indien voor een programma - onderdeel andere regels gelden dan
aangegeven bij punt 1 t/m 5, wordt dit in de studiegids bij de
beschrijving van het betreffende onderdeel vermeld of in de
projecthandleiding van het betreffende project.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
74
6. Organisatie: Vragen van studenten.
In hoofdstuk 6, wordt een antwoord gegeven op veel door studenten
gestelde vragen. We verzamelden een hoop vragen van studenten
over de organisatie van het projectmatig leren. We lopen ze allemaal
langs.
6.1
De achterliggende filosofie van het projectmatig werken
6.1.1 Waarom wordt het vastzitten zo positief beoordeeld.
Vastzitten in je eigen leerproces heeft jammer genoeg een negatieve
klank. Vroeger was dat het moment dat je het als student of leerling
niet meer wist. Gelukkig was er dan altijd een leerkracht, die je
verder hielp. De laatste jaren hebben vooral beroepsmensen
geklaagd over het niet zelfstandig zijn van pas afgestudeerden. Ze
kenden weliswaar alle theorie goed, maar op het moment dat ze
zelfstandig een probleem moesten oplossen of een project moesten
starten, ging het mis. Veel afgestudeerden hebben 1,5 tot 2 jaar
nodig gehad om zelfstandig in een beroep te functioneren. Als
beroepsopleiding willen we dat niet meer. We willen studenten
afleveren die zelfstandig een probleem kunnen oplossen. Dat
betekent dat zij nieuwe situaties kunnen analyseren en aangeven hoe
zij die situatie ‘oplossen’.
Dat betekent veel vastzitten, nieuwe ideeën krijgen, de dingen eens
van een andere kant zien, informatie opzoeken. Dat is de situatie die
we ook in de projecten willen creëren. Het vastzitten is daar een
onderdeel van. We wensen dan ook elke student veel situaties toe,
waarin hij vast komt te zitten. Het leren om daar uit los te komen is
de beste voorbereiding voor een latere werksituatie. Let wel: het
vastzitten is hier wel ‘licht’ bedoeld.
6.2
Over de groep
6.2.1 Hoe worden de groepen samengesteld?
De eerste groep waarin je ingedeeld wordt, wordt door de afdeling
samengesteld. De meeste afdelingen zullen zo’n groep zo verschillend
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
75
mogelijk samenstellen. Later op in het studiejaar zullen er ook
mogelijkheden ontwikkeld worden om zelf je eigen groep te kiezen.
6.2.2 Hoeveel keer mag ik afwezig zijn en wat te doen met
studenten die weg zijn en wegblijven?
Eigenlijk moet je er altijd zijn. Als je door omstandigheden als ziekte of
een begrafenis moet verzuimen, dan laat je bericht aan je
projectgroepleden. Bovendien doe je zelf een voorstel hoe je je
bijdrage levert of inhaalt. Dit regelen jullie allemaal in jullie
samenwerkingscontract. In het begin geeft de opleiding een aantal
regels ten behoeve de samenwerkingscontracten. Later zul je die in de
groep moeten formuleren. Een van die regels is dat je nooit meer dan
20% van de bijeenkomsten van je projectgroep mag verzuimen.
Overschrijd je die dan wordt dit ‘probleem’ ook met je projectbegeleider
besproken.
6.2.3 Wat doe je als je er niet uitkomt en de
projectbegeleider is er niet?
Dan zit je vast. Een goede gelegenheid om zelf te oefenen om los te
komen. Stel een aspectenschema op, ontwikkel vragen, verdeel
vragen enzovoorts.
Het kan ook zijn dat je de dagdelen niet goed gepland hebt of dat je
vergeten hebt afspraken over de begeleiding in je startdocument te
zetten.
6.2.4 Wat te doen als een studentenvoorzitter zijn rol niet
speelt?
Allereerst moet iedereen deze rol leren. Dus fouten zullen gemaakt
worden. Geef je voorzitter feedback hierop en evalueer hoe het
voorzitten gelopen is.
Een voorzitter hoeft ook niet alles in een groep in zijn of haar eentje
te doen. Het is de verantwoordelijkheid van ieder dat de
bijeenkomsten goed verlopen; de voorzitter heeft daarin nog een
extra taak. Zo zie je in de lijst projectvaardigheden niet alleen de
vaardigheid leiding geven, maar ook de vaardigheid het opereren als
lid van een team. Lukt het desalniettemin stelselmatig niet, dan is het
een bespreekpunt met de projectbegeleider.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
76
6.2.5 Wat doen we als de groep te klein wordt?
Onderling nagaan wat de consequenties zijn voor jullie opdracht,
taakverdeling, etc. en met de projectbegeleider overleggen over een
mogelijke oplossing.
6.2.6 Het tempo van studenten: sommigen lopen voor,
anderen achter
In de projectgroep is het belangrijk een goede planning te maken, waar
iedereen zich ook aan houdt. Je moet immers op een bepaald tijdstip je
(eind)product inleveren. In het project moet je dus rekening met elkaar
houden. Een valkuil waar je gemakkelijk intrapt is: de snellen al het
werk gaan doen. Je zult snel merken dat dit een echte valkuil is. Het is
verstandiger om andere studenten aan te spreken op het werk dat nog
moet gebeuren.
Als studenten in het totaal van hun studie voor- of achterlopen zijn er
via keuzevakken, projecten die herhaald worden, verschillende
projecten die tegelijkertijd worden aangeboden en (in de hoofdfase) via
enkele ‘individuele’ projecten mogelijkheden om sneller of langzamer te
gaan.
6.2.7 Wat doen we als we een betweter in de groep hebben?
Ieder lid van de groep brengt zijn of haar eigen bagage mee. Soms zijn
mogelijk sterke kanten (ergens veel van weten) ook zwakke kanten
(hier niet goed mee omgaan in de groep). Een storende betweter kan
zijn of haar gedrag corrigeren als hij/zij goede feedback krijgt en
ontvangt. Wacht hiermee niet tot de irritaties de pan uitrijzen.
6.2.8 Wat zijn geldige redenen van afwezigheid?
Die zijn niet aan te geven. Kun je bij 38° koorts komen en bij 38,5° niet
meer? Kun je als het openbaar vervoer staakt 5 km lopen?
De regel is daarom 100% aanwezigheid. Als je onverhoopt een keer
moet verzuimen haal je je bijdrage in en neem je daarin ook zelf het
initiatief. Als je om wat voor redenen dan ook meer dan 20% verzuimt
ligt er een probleem dat met de projectbegeleider besproken moet
worden.
6.2.9 Wat te doen met klachten?
Klachten worden in eerste instantie besproken met je groepsleden.
Heb je een gemeenschappelijke klacht of een persoonlijke klacht,
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
77
dan is de projectbegeleider de volgende in de rij. Een klacht over een
projectbegeleider kun je bespreken met het hoofd van de afdeling of
het instituutshoofd. De meeste instituten hebben een klachtenprocedure.
6.3
De organisatie
6.3.1 Wordt de projecttijd in het rooster aaneengesloten?
In het rooster is de projecttijd meestal in grote brokken aaneengesloten
geroosterd. Dit maakt een betere planning mogelijk. De tijd dat de
projectbegeleider begeleidt, is ook ingeroosterd. Dat is de tijd dat deze
langs komt om de groep te begeleiden.
6.3.2 Welke tijden zijn eigenlijk ingeroosterd
Per week zijn de overlegtijden met de projectbegeleider ingeroosterd.
De andere tijden dat je in de groep werkt moet je onderling afspreken.
Jullie moeten zelf een ruimte hiervoor reserveren. Per week zijn er
variërend tussen de propedeuse en de hoofdfase voor de
voltijdopleidingen 2½ tot 4 dagen voor projectwerk gepland. De
deeltijdstudenten werken ongeveer de helft van hun opleidingsuren in
en aan projecten.
6.3.3 Wanneer krijgen we de projectopdrachten?
De meeste projecten beginnen met een introductiebijeenkomst. Dat is
meestal de gelegenheid voor docenten om het project te starten en de
projecthandleiding uit te delen.
6.3.4 Hoe zit het met de aanschaf van boeken?
De opleiding schrijft een aantal standaardwerken voor die je in meer
projecten moet gebruiken. Het is verstandig deze aan te schaffen. De
mediatheek heeft een aantal gebruikersexemplaren maar nooit
voldoende voor alle studenten. Voor de te kiezen literatuur kun je zelf
bepalen of je deze aanschaft, leent of raadpleegt in de mediatheek.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
78
6.4
Toetsen
6.4.1 Hoe gaat het toetsen in zijn werk ?
In deze handleiding vind je een uitgebreide toetsregeling.
6.4.2 Wordt mijn cijfer mede bepaald door mijn
medestudenten?
Ja, voorzover het eindproduct een groepsproduct is. Je maakt een
groepsproduct dat je als groep ook presenteert. Zorg dus dat je in je
projectgroep een werkwijze ontwikkelt die van het geheel meer maakt
dan de som van de delen. Kaart samenwerkingsproblemen die je niet
kunt oplossen tijdig aan bij de projectbegeleider! Daarnaast krijg je
een individuele beoordeling via de overall toets in de vorm van een
cijfer en een individuele beoordeling van je projectvaardigheden in de
vorm van een AVV. Het uiteindelijke cijfer voor het project is het
gemiddelde tussen het groepsproduct en de uitslag op de individuele
OAT. Daarnaast moet je ook de projectvaardigheden voldoende
hebben, Dit wordt afgesloten met een AVV. Projecthandleidingen
kunnen van deze regeling afwijken.
6.4.3 Wat doen we als we tijdens het maken van een verslag
een tentamen hebben van een vak uit het overig onderwijs?
In het rooster wordt dit soort concurrentie zo veel mogelijk uitgesloten.
In ieder geval worden tentamens niet in de week van het inleveren van
het projectverslag gepland. Verder blijft het ook een zaak van plannen.
Sommige hoogtepunten vallen nou eenmaal dicht bij elkaar.
6.5
Praktisch
6.5.1 Wanneer is de bibliotheek open?
Vijf dagen in de week: maandag t/m vrijdag en (buiten de vakanties)
vier avonden: maandag t/m donderdag.
6.5.2 Wat is een studielandschap?
Een plek waar je alleen of met groepjes kunt studeren, dingen
opzoeken, computers gebruiken, enzovoorts.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
79
6.5.3 Zijn de colleges verplicht?
Er zijn twee soorten colleges. (1) Colleges die het project
ondersteunen. Deze colleges worden niet apart getoetst. We gaan er
vanuit dat de informatie uit deze colleges in het project verwerkt wordt.
(2) Bij sommige vakken worden nog aparte colleges gegeven buiten
het project om. Bij SPH bijvoorbeeld wordt een cursus ‘Theorie en
methoden van een SPH-er’ gegeven. Over de aparte colleges kunnen
we hier niets zeggen. Daarvoor zul je de handleiding van die aparte
colleges moeten lezen. Over de colleges die het project ondersteunen
is er formeel geen presentieplicht. Echter de informatie die via colleges
wordt verstrekt en verwerkt wordt wel als de noodzakelijke kennis
beschouwd die je toepast in je project en waarover je bij de individuele
verantwoording aan het einde vragen kunnen worden gesteld.
Bovendien is het informatie die je met je projectgroepleden bespreekt.
Een deel van deze kennis komt zeker terug in de vragen in de
individuele toets: de OAT.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
80
7. Bijlage 1: Toetsregeling voor het project
1997/1998
Deze regeling is bijgevoegd als voorbeeld. De instituten hebben zich
op deze regeling gebaseerd. Soms wijken ze daarvan af. Vandaar
dat deze regeling alleen ter informatie opgenomen is. Zij is t.o.v. de
regelingen van het instituut niet rechtsgeldig.
Elk project kent drie toetsonderdelen.
(1) Het in te leveren eindproduct (vaak een verslag)
(2) De overall toets (OAT)
(3) De beoordeling van de projectvaardigheden (de
projectvaardighedentoets)
Elk van deze toetsonderdelen moet ten minste met een voldoende
(dit is een 5.5 en hoger) zijn afgesloten. Dan pas worden de punten
van het project toegekend. Het uiteindelijke cijfer voor het project
bestaat uit het gemiddelde van de eerste twee cijfers en een
beoordeling met een AVV (aan de verplichtingen voldaan) voor de
projectvaardigheden.
1. Het eindproduct
Het eindproduct is het uiteindelijke antwoord van de groep op de
projectopdracht en de verantwoording daarvan. Een presentatie kan
deel uit maken van dit eindproduct, evenals een individueel
procesverslag en een groepsprocesverslag Het eindproduct levert
een groepscijfer op.
(1) Een onvoldoende voor een eindproduct betekent een
aanvullende opdracht voor de groep. Deze opdracht
wordt door de projectbegeleider gegeven. Een ernstige
onvoldoende kan betekenen dat grote delen van het
project of het gehele project moeten worden overgedaan.
(2) Een onvoldoende voor de aanvullende opdracht betekent
dat de betreffende studenten gezakt zijn. Er wordt maar
eenmaal de gelegenheid gegeven een project over te
doen. In overleg met de studieloopbaanbegeleider wordt
beslist wanneer dat het geval is.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
81
2. De overall toets
De OAT toetst de kennis en vaardigheden van de afgelopen periode
in de context van het project. De OAT biedt de mogelijkheid om ook
andere, bijvoorbeeld theoretische en methodische studieonderdelen
tegelijkertijd te toetsen. In het invoeringsjaar (1997-1998) wordt de
OAT alleen gebruikt in relatie tot het project. In het geval dat (later)
ook andere studieonderdelen ‘overall’ getoetst worden, wordt de OAT
gesplitst in secties van vragen. Elke sectie heeft een titel die verwijst
naar het de toetsen studieonderdeel.
De OAT is een individuele schriftelijke toets. Boeken en
aantekeningen kunnen worden meegenomen. De toets kan
voorbereid worden doordat de toetscasussen (niet de vragen) een
week van tevoren worden uitgedeeld.
(1) Een onvoldoende (een cijfer lager dan een 5.5) voor de
OAT betekent een herkansing in een volgende periode.
(2) Een onvoldoende voor de herkansing betekent dat de
student als nog gezakt is voor het project. Er wordt
eenmaal de gelegenheid gegeven het project over te
doen.
3. De beoordeling van de projectvaardigheden
De projectvaardigheden staan vermeld op het scoreformulier
projectvaardigheden. Er worden vier categorieën
projectvaardigheden onderscheiden. Zie: Bijlage 2: Scoreformulier
voor Projectvaardigheden op pagina 85.
(1)
(2)
(3)
(4)
Leren-Leren en systematische probleemaanpak.
Werken in een taakgerichte groep.
Sociale en communicatieve vaardigheden.
Werkattitude.
De projectbegeleider geeft uiteindelijk een beoordeling voor het
bereikte resultaat. De projectbegeleider kan hierbij gebruik maken
van de volgende vier informatiebronnen.
(1) De score van studenten op het scoreformulier
projectvaardigheden (zelfscore en scores van andere
studenten). Dit scoreformulier wordt aan het begin van
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
82
het project uitgereikt.
(2) De informatie uit het procesverslag behorend bij het
project. Dit procesverslag kent een individueel deel en
een groepsdeel. In de studiehandleiding behorend bij het
project staat aangegeven hoe het individuele deel en het
groepsdeel vormgegeven dienen te worden. Het verslag
dient tezamen met het eindproduct te worden ingeleverd.
(3) De eigen waarnemingen van de projectbegeleider en of
informatie van eerdere projectbegeleiders.
(4) Eventuele extra gesprekken met individuele studenten
of de groep van studenten of met de projectbegeleider uit
voorafgaande perioden.
Een onvoldoende of voldoende score wordt formeel gegeven in de
vorm van een AVV of NAVV (aan verplichtingen voldaan of niet aan
verplichtingen voldaan)
Een onvoldoende beoordeling van de projectvaardigheden kan
verschillende consequenties hebben. Deze consequenties zijn
afhankelijk van het studiejaar.
Voor de propedeuse
(1) De beoordeling van de projectvaardigheden in de eerste
projectperiode van dat jaar heeft geen consequenties
voor de punten van het project. De waarde ligt in de
signaalfunctie die het heeft.
(2) Een onvoldoende in de tweede projectperiode kan
gecompenseerd worden door een voldoende in de derde
periode.
(3) Een onvoldoende in de derde of vierde projectperiode
van het jaar leidt tot één herkansing. Deze herkansing is
maatwerk. De herkansing is gebaseerd op het onderzoek
van de studieloopbaanbegeleider naar de precieze
oorzaak van deze onvoldoende. In samenspraak met de
projectbegeleider en de student wordt door de
studieloopbaanbegeleider een studieplan ontwikkeld voor
de volgende projectperiode. Dit studieplan heeft de vorm
van een contract. De herkansing bestaat uit het door de
studenten in voldoende mate realiseren van dit contract.
Pas dan worden ook de punten uit die periode
toegekend.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
83
(4) Een onvoldoende voor het derde of vierde project als
tweede onvoldoende leidt in principe tot een bindend
negatief studieadvies en niet tot een tweede herkansing.
Voor de hoofdfase.
In principe dient de beoordeling van de projectvaardigheden
voldoende te zijn. Een onvoldoende heeft twee consequenties.
(1) Er worden géén punten toegekend voor deze
projectperiode, totdat ook dit onderdeel, d.w.z. de
herkansing, voldoende is.
(2) Er wordt één herkansing ontwikkeld. Deze herkansing is
maatwerk. De herkansing is gebaseerd op het
onderzoek van de studieloopbaanbegeleider naar de
precieze oorzaak van deze onvoldoende. In
samenspraak met de projectbegeleider en de student
wordt door de studieloopbaanbegeleider een studieplan
ontwikkeld. Dit studieplan ligt in de vorm van een
contract voor. De herkansing bestaat uit het voldoende
realiseren van dit contract
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
84
8. Bijlage 2: Scoreformulier voor
Projectvaardigheden
Leren-Leren en Systematische probleemaanpak
 1. Het zich oriënteren
 Kan zich een beeldvormen van het te ontwerpen product in een

context
Kan zich een beeld vormen van de voor die context typerende
vraagstukken

2. Het analyseren en het gebruik van informatie


Herkent en analyseert complexe situaties
Kan informatiebronnen zoeken, benutten en verantwoorden

3. Het ontwerpen van een plan van aanpak


Formuleert doelstellingen voorafgaand aan een plan
Zet doelstellingen om in activiteiten voor een plan

4. Het controleren van werk


Checkt in te leveren werk aan de hand van zelf opgestelde criteria
Stelt indien nodig de plannen bij

5. Het zich zelf motiveren bij het ‘vast’ zitten


Kan ideeën vormen om los te komen
Kan zich enige tijd bezig houden met een taak die niet echt leuk
gevonden wordt
Subtotaal: Leren-Leren en probleemaanpak
Werken in een taakgerichte groep
 6. Het opereren als lid van een team
 Neemt loyaal en actief deel aan de vergadering en de










1 2 3 4
12 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
besluitvorming
Draagt zelf bij en maakt gebruik van bijdragen van anderen
7. Het coördineren van de plannen
1 2 3 4
Kan taken verdelen en stemt taken op elkaar af
Controleert de uitvoering van de taken
8. Het leidinggeven (voorzitten, bij onderwerpkennis)
1 2 3 4
Structureert de discussie (o.a. houdt informatieronden ter
voorbereiding van een beslissing
Houdt de discussie op gang binnen de gestelde kaders
9. Het nemen van besluiten
1 2 3 4
Betrekt voorstellen en suggesties van anderen
Weegt verschillende mogelijkheden af tegen de doelstellingen die
bereikt dienen te worden
Subtotaal: werken in een taakgerichte groep
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
1 2 3 4
85
Sociale en communicatieve vaardigheden
 10. Het geven en ontvangen van feedback


Maakt opmerkingen die voor anderen verhelderend werken
Kan luisteren naar commentaar op zichzelf zonder direct te
oordelen

11. Het stimuleren van medestudenten

Creëert een goed werkklimaat



12. Het omgaan met conflicten
1 2 3 4
Onderscheidt tijdig verschillende kanten aan een conflict
Kan verschillende meningen van verschillende kanten in een
constructief voorstel gieten
Subtotaal: sociale en communicatie vaardigheden
Werkattitude
 13. Het omgaan met regels
 Volgt de regels, maar wijkt - in overleg – af indien nodig
 Spreekt anderen aan op afspraken
 14. Assertiviteit
 Neemt initiatief zonder af te wachten wat anderen doen.
 Komt voor zich zelf op
 15. Zelfkritiek
 Evalueert de eigen prestatie
 Maakt het eigen functioneren bespreekbaar
 16. Zelfreflectie
 Brengt zijn / haar eigen aandeel onder woorden
 Reflecteert op eigen leerproces
 17. Het omgaan met stress

1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
1 2 3 4
Verkrampt niet in stress situaties
Subtotaal Werkattitude
Totaal
1 2 3 4
Afspraken
1.
2.
Score:
3 = De standaard 4 = Iets extra's t.o.v. de standaard 2 = Nog niet de
standaard bereikt 1 = Nog ver van de standaard verwijderd
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
86
9. Bijlage 3: Werkwijze 'tussenevaluatie'
Door: Wilfred Diekman (oktober 1997)
Studenten evalueren de volgende punten:
1. Voortgang van het project
Vragen als:
 Liggen we op schema?;
 Zijn de deelproducten van voldoende kwaliteit?; etc.
2. Samenwerking in de groep
 Aandachtpunten te halen uit de samenwerkingstraining
3. projectmatig werken
 Werken we planmatig
4. Functioneren van de projectgroepleden
 Aandachtspunten zijn opgenomen in de individuele
scoringsformulieren; de projectgroepsleden proberen aan
de hand van deze formulieren een beeld te krijgen van het
eigen functioneren en dat van de ander.
De procedure hierbij is als volgt:
 Elke student vult het eigen formulier in plus voor ieder
medegroepslid een formulier.
 De formulieren betreffende de medestudenten worden
aan deze studenten gegeven.
 Elke student bekijkt vervolgens het formulier dat anderen
over hem/haar hebben ingevuld met elkaar en met het
voor zichzelf ingevulde formulier; dit laat ongetwijfeld verschillen zien.
 Elke student formuleert vervolgens t.b.v. de evaluatiebijeenkomst twee vragen die hij/zij aan medegroepsleden
wil stellen over het eigen functioneren.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
87
Evaluatieverslag
De evaluatie mondt uit in een verslag en bevat:
 de aandachts- en discussiepunten die aan de orde zijn
geweest (o.a. de zojuist genoemde vragen) alsmede
 de getrokken conclusies en voornemens voor het verdere
functioneren van projectgroep en individuele projectgroepleden.
Bespreken en vaststellen van het verslag
Het verslag wordt in het bijzijn van de projectbegeleider besproken
en vastgesteld (in de begeleidingsbijeenkomst van 2 of 3 oktober).
Tips
Tenslotte nog enkele tips:
 Trek voor de evaluatie voldoende tijd uit (zeker drie uur).
 Maak evt. gebruik van werkmodellen over evaluatie,
feedback e.d. in de projectwaaier.
 Laat dit verslag door meerdere groepsleden maken.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
88
10. Bijlage 4: werkmodellen voor projectmatig
werken.
1. Projectiquette
 Meld je van tevoren af en vraag wat je moet inhalen of stel voor
wat je kunt inhalen. Laat dat niet aan de groep over.
 Spreek altijd een nieuw tijdstip af.
 Je hoeft nooit iets te ‘pikken’ wat je niet wilt.
 Maak een ‘probleem’ zo snel mogelijk bespreekbaar, eventueel
met behulp van de projectbegeleider, en maak een plan voor het
probleem.
 Leg ernstige problemen ook op het bordje van de
projectbegeleider.
 Maak afspraken met de projectbegeleider over de begeleiding.
 Praat niet over maar mét iemand.
 Wees eerlijk in het geven van feedback.
 Wees eerlijk in het ontvangen van feedback
 Geef anderen ruimte om te reageren.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
89
2. Kennismaken
Wijs eerst een voorzitter en een notulist aan. De voorzitter maakt een
rondje langs iedereen en vraagt een aantal praktische gegevens:
naam, leeftijd en van welke school je komt. Daarna kun je, als
eerstejaars, iets vertellen over jezelf. Bijvoorbeeld:






Waarom je deze opleiding bent gaan doen
Of het moeilijk of makkelijk was om deze opleiding te kiezen
Wat je verwachtingen zijn van de opleiding.
Of je er zin in hebt of niet
Welke opleidingen je al gedaan hebt
Welke werkervaring je al hebt opgedaan
Andere studenten hebben misschien wel vragen voor je. De
voorzitter moet er opletten dat iedereen aan de beurt komt. Je mag
wel even een gesprek toe laten, maar daarna zul je weer de draad
van het rondje moeten oppakken.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
90
3. Het evalueren van het project
1. Zorg dat er bij iedereen duidelijkheid bestaat over het doel van de
evaluatie
2. De evaluatie dient volgens een door ieder aanvaarde procedure te
verlopen.
3. Gun ieder de tijd aan het begin van de evaluatie om de belangrijkste punten even op te schrijven.
4. Zorg dat de criteria op basis waarvan je evalueert duidelijk zijn.
Welke criteria worden gehanteerd bij het waarderen van: het
resultaat, de taakvervulling, de werkwijze, de taakverdeling, de
tijdsplanning, de samenwerking.
5. Maak gebruik van evaluatie -vragenlijsten als die in de projecthandleiding staan.
6. Zorg dat er conclusies getrokken worden uit de evaluatie en dat
de groep niet blijft steken in constateringen.
7. Werk deze conclusies uit in afspraken.
8. De gemaakte afspraken moeten voor iedereen duidelijke en
uitvoerbaar zijn.
9. Zorg dat de gegevens bewaard worden.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
91
4. Een vergadering zit vast
Een voorzitter zal het in het begin niet makkelijk hebben. Het leren
goed voorzitten is een zeer langdurig leerproces. De eerste taak is
dat je zorgt dat je een agenda maakt. Neem de volgende zes
stappen.
1. Identificeer en analyseer het onderwerp of probleem. De
voorzitter maakt een rondje en noteert: wat vindt iedereen dat het
probleem is.
2. Maak een plan. De voorzitter maakt een rondje en vraagt aan
iedereen een plan om dat probleem op te lossen.
3. Bespreek het plan.
4. Check het plan. De voorzitter checkt of iedereen het uiteindelijke
plan begrepen heeft.
5. Voer het plan uit. De voorzitter maakt afspraken om het plan uit
te voeren.
6. Evalueer het plan.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
92
5. Het vinden van agendapunten
Je kunt het (voorafgaande) zesstappenmodel ook gebruiken om
agendapunten aan het begin van een vergadering te bepalen. Het
model ziet er dan als volgt uit:
1. Maak een rondje en noteer waar een ieder over wil spreken.
2. Maak een rondje en vraag aan iedereen hoe zij over hun
agendapunt willen praten.
3. Bespreek een gezamenlijk plan.
4. Check of iedereen het uiteindelijke plan begrepen heeft.
5. Maak afspraken om het plan uit te voeren.
6. Evalueer het plan.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
93
6. Taken van de voorzitter
De voorzitter voert zowel taakgerichte activiteiten uit (procedures
bewaken, informatie verzamelen) als groepsgerichte activiteiten
(luisteren, groepsleden aanmoedigen, benoemen wat er in de groep
gebeurt). Samengevatte taken:
 Voorbereiden van de bespreking; wat is er afgesproken voor deze
bijeenkomst.
 Openen van de bijeenkomst; wat staat er op de agenda, hoe gaan
we dit bespreken.
 Introduceren van de agendapunten.
 Letten op de tijd. (tot hoelang, pauze)
 Geven van het woord.
 Ingrijpen als mensen door elkaar praten.
 Tussentijds en aan het eind samenvatten van de discussie.
 Stimuleren van bijdragen (bijv. van zwijgzame groepsleden).
 Begeleiden van de besluitvorming.
 (Als het echt nodig is) houden van stemmingen.
 Bewaken van ‘vergaderprocedures’.
 Bemiddelen bij conflicten.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
94
7. Aandachtspunten bij levende notulen







Schrijf aspecten op.
Schrijf vragen op en zet ze eventueel achter de aspecten
Schrijf procedures op en afspraken.
Schrijf antwoorden op.
Vat analyses samen.
Vat discussies samen.
Schrijf agendapunten voor de volgende keer.
8. Aandachtspunten bij klassieke notulen
 Beschrijf agendapunten als ‘op te lossen problemen’.
 Beschrijf de discussie als het vinden van verschillende
oplossingen. (Vergeet niet de discussie op te schrijven. Hierin
staan vaak argumenten of de analyse die je later bij een
verantwoording nodig hebt)
 Beschrijf wat er afgesproken wordt in termen van ‘de oplossing
waarvoor gekozen is’.
 Beschrijf de argumenten voor of tegen deze gekozen oplossing
 Beschrijf de gemaakte afspraken.
 Werk eventueel de planning bij.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
95
9. Zes stappen van besluitvorming


















Waar gaat het over en heeft iedereen even veel informatie?
Het onderwerp bepalen waar verder over doorgepraat moet
worden.
Lanceren van voorstellen.
Kritisch doorpraten van voorstellen.
Besluiten.
Kijken wat consequenties zijn en wie wat gaat doen.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
96
10. Werkmodel reflecteren








Kies eerst de categorie uit, van waaruit je wilt reflecteren.
(Voorzitten? Samenwerken? Conflicten?)
Omschrijf een voorval kort en helder.
Omschrijf de context waarin het probleem zich afspeelde. Geef
beïnvloedende aspecten aan. Geef aan waar de groep zich
bevond.
Beschrijf hoe je jezelf hebt voorbereid op de werksituatie waarin
dat voorval speelde (waren er doelstellingen, strategieën, plannen
(ook impliciete), een programma, een verantwoording daarvan.
Moest je wat, wilde je wat.
Omschrijf zo feitelijk mogelijk de gang van zaken en je eigen
positie daarin.
Beoordeel het beschreven vanuit de categorie die aan de orde is.
Welke vragen of discussiepunten heb je naar aanleiding van je
boordeling.
Welke plannen maak je verder.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
97
11. Het presenteren van informatie
De voorzitter zou structuur aan een presentatie kunnen geven met
behulp van de volgende stappen.
1.
2.
3.
4.
5.
Inventariseer de bijdragen (subgroep resultaten)
Bepaal een volgorde in presentatie
Laat elke presentatie toelichten.
Laat commentaar geven op de presentatie en toelichting.
Inventariseer en noteer via een rondje de gemeenschappelijke
bespreekpunten
6. Bespreek de bespreekpunten: zoek mogelijke oplossingen.
7. Formuleer een gezamenlijk antwoord op de weektaak, het
weekresultaat of het weekprobleem.
8. Pas het resultaat in het grote geheel in
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
98
12. Leiderschapsfuncties
Er zijn minstens vijf belangrijke functies die in een projectgroep
vervuld moeten worden.
1. initiëren: de groepsactie aan de gang houden of in beweging
zetten.
2. reguleren: de richting en het tempo van het groepswerk bepalen.
3. informatie: informatie of opinies in de groep brengen of vragen.
4. ondersteunen: het scheppen van een aangename sfeer,
waardoor het gemakkelijker wordt om aan de taak te werken en
om een eigen bijdrage te leveren.
5. evalueren: de groep helpen bij het evalueren van de besluiten,
doelstellingen of werkwijzen.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
99
13. Het geven van feedback
Vier regels voor feedback
Geef specifiek beschrijvend commentaar.
Zeg: ‘Je bent al twee dagen niet geweest’ (beschrijvend)
Zeg niet: ‘Je bent een luie donder of je doet niets’
(interpreterend)
Geef de consequenties weer
Zeg: ‘Zonder je bijdrage komen we niet op tijd klaar’
Zeg: ‘Nu moet iemand anders het werk doen’
Zeg niet: ‘Het is jouw schuld als we het niet halen’
Geef weer wat het voor jou betekent.
Zeg: ‘Ik voel me daardoor gestresst’
Zeg: ‘Ik wil zo niet werken’
Zeg niet: ‘Ik krijg je nog wel’
Toets het effect.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
100
14. Wees duidelijk als spreker
 Gebruik bij je communicatie zoveel mogelijk eigen beweringen en
ideeën.
 Spreek niet in vage termen. Beter kun je zeggen: ‘ik vind...’.
 Zorg ervoor dat je informatie zo volledig mogelijk is. Let wat dit
betreft ook goed op de signalen van de ander.
 Zorg ervoor dat je verbale en niet-verbale communicatie zoveel
mogelijk met elkaar in overeenstemming zijn.
 Gebruik bij de uitleg van je informatie zonodig middelen als een
schoolbord, flap-over of een stuk papier.
 Vraag zonodig om feedback aan de ander: ‘Wat is er niet
duidelijk?’ ‘Is mijn houding voor jou een belemmering?’
 Zorg ervoor dat je informatie aansluit bij de gedachtewereld van
de ander.
 Als je in de communicatie over je gevoelens spreekt beschrijf die
dan duidelijk.
 Als een ander je belemmert in je communicatie, beschrijf die
belemmeringen dan.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
101
15. Wees duidelijk als luisteraar
 Geef nauwkeurig in eigen woorden weer wat degene die zich tot
jou richt met zijn communicatie bedoelt. Doe dat in eerste
instantie zonder daaraan een oordeel te verbinden.
 Beschrijf met eigen woorden de gevoelens van degene die zich
tot jou richt. Laat hem of haar blijken hoe jij je in zijn of haar
situatie hebt ingeleefd.
 Geef duidelijk weer wat jouw oordeel is over datgene wat de
communicatiegever jou vertelde.
 Geef tijdig duidelijke signalen als je iets onduidelijk is in de
informatie van degene die zich tot jou richt.
 Probeer zoveel mogelijk vooroordelen uit te schakelen als je naar
iemand luistert.
 Laat in je non-verbale gedrag zien dat je luistert.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
102
16. Het bespreekbaar maken van een conflict
Maak een rondje over wat er aan de hand
is. Laat iedereen uitspreken zonder te
discussiëren.
Probeer te achterhalen wat de oorzaken
van het conflict zijn.
Maak daarna een rondje Welke plannen of ideeën heeft iedereen.
Houd je eigen mening voor je.
over wat iedereen wil
Maak geen verwijten, zoals: Jij had ook
veel beter op tijd moeten komen.
Pas als alles mislukt is, er geen plannen
Help bij het maken van
meer mogelijk zijn, kun je zelf beslissingen
plannen.
nemen: harde afspraken maken of het
probleem op het bordje van de projectbegeleider leggen.
Leg ogenblikkelijk al het
werk stil
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
103
17. Gedrag om conflicten af te zwakken.









In ik -termen spreken (ik begrijp dat, ik merk dat.)
Voor jezelf spreken (ik kijk daar toch anders tegenaan.)
Naar de mening van een ander vragen (wat vind jij daarvan?)
Het gesprek op de kwestie en niet op de persoon richten (het gaat
om veel geld en niet jij smijt met geld.)
Geen stelligheden verkondigen (Het is nu eenmaal zo.)
Het woordje 'nooit' vermijden. (Jij denkt nooit aan de financiële
consequenties.)
Het woordje 'altijd' vermijden. (Jij denkt altijd aan je eigen
belang.)
De deur openhouden. (Als je er nog eens op terug wilt komen.)
De onderhandelingen niet afbreken. (Ik wil er verder niet meer op
terug komen.)
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
104
18. Het bespreken van conflicten.
Openingsfase
Onderzoeksfase (hoe
kijken partijen tegen de
kwestie aan?)
Onderhandelingsfase
Afrondingsfase
a)
b)
c)
d)
e)
f)
g)
aanleiding noemen
grenzen stellen
escalatie benadrukken
medewerking vragen
tijd afspreken en structuur voorstellen
spelregels aangeven
zienswijzen en belangen van partijen
bespreken
h) luisteren bevorderen
i) tussentijds vragen om
concretiseringen en samenvatten
j) klachten omzetten in wensen
k) communicatie herstellen
l) oplossingen ontwikkelen
m) concrete afspraken maken om
escalaties te voorkomen
n) afspraken opschrijven
o) kopie van afspraken beloven
p) volgende bespreking maken
q) naar tevredenheid vragen
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
105
19. Een student lift mee







Accepteer niets wat je niet zint.
Stel het probleem aan de orde.
Maak een rondje: wat vindt iedereen?
Formuleer de taakachterstand.
Vraag aan de meelifter wat hij/zij daarvan kan doen.
Maak afspraken.
Check of iedereen de afspraken begrijpt.





Regels:
De projectbegeleider wordt tijdig geïnformeerd.
Studenten zetten nooit iemand uit de groep.
Studenten mogen wel voorstellen doen aan de projectbegeleider.
Studenten mogen het oneens zijn met de projectbegeleider.
De projectbegeleider is de enige die dit soort zware beslissingen
neemt.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
106
20. Problemen die de groep zelf oplost









Te laat komen van medestudent.
Een student komt een paar keer niet.
Een student doet geen voorstel om het werk in te halen.
Een student heeft een taak niet af.
Een planning wordt (gedeeltelijk) niet gehaald.
Een taakverdeling pakt anders uit.
Een student houdt zich niet aan de afgesproken procedure.
Een voorstel om een bepaalde student uit de groep te zetten.
Het tijdig inlichten van een projectbegeleider
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
107
21. Problemen waarbij de projectbegeleider
betrokken wordt.
 Een student is meer dan 20% van de tijd afwezig of afwezig
geweest.
 Een planning wordt niet gehaald, waardoor het eindtraject de mist
in dreigt te gaan.
 Een (meeliftende) student erbij te betrekken, na tenminste twee
mislukte pogingen van de projectgroep zelf.
 Ernstige conflicten
 De beslissing om een student uit een groep te zetten.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
108
22. De kunst van het loskomen
De kunst van het vragenstellen voordat je antwoorden geeft.





Benoem de aspecten van dit ‘probleem’.
Schrijf bijbehorende vragen op.
Geef aan: wat te doen om antwoorden te vinden.
Geef aan: wat is het antwoord.
Hoe past het in het grote geheel?
Aspecten
Bijbehoren
de vragen
(o.a.)
Wat te doen
om
antwoorden
te vinden?
Het
antwoord
Inpassen in
het grotere
geheel
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
109
23. De belangrijkste vragen van de
projectbegeleider zijn:





Welke aspecten zijn aan de orde?
Zijn dat alle aspecten?
Welke relaties bestaan ertussen de aspecten?
Welke vragen hebben jullie bedacht en zijn dat alle vragen?
Welk plan heb je om de vragen te beantwoorden?
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
110
24. Zeven vragen die je stelt bij het ontwikkelen van
programma’s
Motto van dit werkmodel:
Programmeren is scheel kijken: enerzijds oog houden voor de
doelgroep, anderzijds oog voor de inhoud.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Ga na wie je precies wilt bereiken.
Ga na wat je precies wilt bereiken.
Ga na waarover het programma gaat.
Ga na voor welke werkvorm je kiest
Ga na welke hulpmiddelen je kunt inschakelen.
Ga na hoe je het hele programma in grote lijnen kunt organiseren
en voorbereiden
7. Ga na hoe je het programma achteraf toetst.
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
111
11.
Over de auteurs
Elly Mathijssen,
Onderwijskundige, stafmedewerker HvA
Kooikersweg 3
2141 VR Vijfhuizen
Tel werk: 020-5702610
E-Mail [email protected]
Jos de Kleijn,
Onderwijskundige, stafmedewerker HvA
Prinsegracht 20 c,
26512 GA Den Haag
Tel. 070-3648086 (+Fax)
Tel werk: 020-5240192
E-Mail [email protected]
E-mail [email protected]
Homepage: http://homepage.cistron.nl/~jdk
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
112
12. Andere interne uitgaven:


















Jos de Kleijn. Vergaderen en conflicthantering. Februari 1995
(cursus)
Jos de Kleijn. Het voeren van functioneringsgesprek. Maart 1995
(cursus)
Jos de Kleijn, Klaas van Rijswijk. Handleiding en studiegids voor
PGL (WOT). Juni 1995
Jos de Kleijn. De rol van flankerend onderwijs in
probleemgestuurd projectonderwijs februari 1996
Jos de Kleijn. Jongleren met leerstijlen. Maart 1996
Jos de Kleijn, Hanny Deelen. De rol van de projectdocent als
mentor. Juni 1996 (cursus)
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. Werkmodellen (54) voor de
ontwikkeling van projectmatig leren.
Jos de Kleijn. Uitleggen en ervaringen. (Behoort bij de cursus:
het ontwerpen en construeren van zelfsturende opdrachten)
Februari 1997
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. Programmeringsregels voor het
construeren van projecten. Oktober 1995 (cursus)
Jos de Kleijn en Elly Mathijssen. Handvatten voor de rol van
projectbegeleider,. November 1995 (cursus)
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. Het schrijven van een
projecthandleiding. December 1995 (cursus)
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
(versie-3) December 1997
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. Projectwaaier (45 werkmodellen
voor studenten voor projectmatig leren), Mei 1997
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. Het ontwerpen en construeren van
zelf sturende opdrachten. Januari 1997 (cursus)
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen .Richtlijnen voor het schrijven van
een docenthandleiding. Februari 1996
Jos de Kleijn. Het managen van leerstijlen, Maart 1996
Jos de Kleijn e.a. Scorelijst projectvaardigheden. Juni 1997
Jos de Kleijn. De didactiek van het Leren- Leren (cursus voor
beginners), november 1997
Jos de Kleijn, Elly Mathijssen. De kunst van het loskomen.
113
Download