Mind 2.0

advertisement
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
2
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Psychologisch Sociaal Model
Martin Korhorn
2000
Inhoud
PSYCHOLOGISCH SOCIAAL MODEL
3
Inhoud
3
Proloog
12
Citaten
13
Symbolen
14
Inleiding
15
Doel van het Model
18
Geschiedenis van de Filosofie
Het Begin van de Filosofie
Aristoteles
Bacon
Renaissance
Verlichting
Locke
Berkeley
Hume
Emmanuel Kant
Idealisme
Fichte
Schelling
Hegel
Materialisme
Feuerbach
Marx
Positivisme
Subjectiviteit
Schoppenhauer
Kierkegaard
Nietzsche
De 20e eeuw
De Levensfilosofie
Fenomenologie
Moderne Metafysica
20
21
21
23
25
25
25
27
27
28
33
34
34
35
35
35
36
36
37
37
38
39
40
40
41
42
3
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Existentialisme
Heidegger
Jaspers
Sartre
Taalkritiek
Wittgenstein
Carnap
Werkelijkheid in Wording
Structuralisme
Wetenschapsfilosofie
Popper
Habermas
Autonome Filosofie
Kuhn
Feyerabend
Heinrich
Evolutionaire Kennistheorie
Constructivisme
Ecologie
42
42
43
44
45
46
47
48
49
49
50
50
51
51
51
52
52
53
53
Filosofie van het Model
Het Mechanisme van het Menselijk Bewustzijn
De ‘Objectieve’ Wereld
Interactie met de Omgeving
Conditionering
Representatie in het Bewustzijn
Logica
Dromen
Fantasie
De Innerlijke Voorstelling
Driftdoelen
De Wil en Prioriteitstelling
De Individuele Keuze
Interferentie
55
55
59
60
60
61
61
61
62
62
62
63
63
64
Een ‘Nieuwe’ Logica
Klassieke Logica versus Psychologie
Eenheid
Analyse van structuren
Integratie
Methoden van waarnemen
Transformatie
Begripsvorming
Logische Regels
Patroonherkenning
Objecten, begrippen en identiteit
Verzamelingen en Elementen
Natuurlijke Intelligentie en zoekmethoden
Psychologica
Oorzakelijke Verbanden
65
65
66
67
67
68
68
69
70
72
74
75
78
81
81
Logische Basis van Informatie Processen
Eigenschappen
Groepen, Klassen en Verzamelingen
Acties
Subjecten
84
84
85
85
86
4
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Organisatie
Waardering en Driftwerking
Associatieve Verbanden
Integratie in de Voorstelling
Doelen en Strategiekeuze
Gedragsregels
Persoonlijkheid Ruimte
Meerdimensionale Toestandsruimte
Sociale en Maatschappelijke Toestandsruimte
87
88
89
90
91
92
92
93
95
Beknopte Geschiedenis van de Psychologie
Rationalisme
Empirisme
Psychologie als wetenschap
Studie van het gedrag
Conditionering
Behaviorisme
Gestaltpsychologie
Cognitieve Psychologie
Psychoanalyse
Humanistische Psychologie
Systeemtheorie
Omgevingspsychologie
Biologische Psychologie
97
97
97
98
98
98
100
102
103
104
107
108
109
109
Mind – het Model van de Psychologie
Interactie
Ervaring
Waarnemen
Communicatie
111
111
111
111
112
Conditionering
Theorie
Bekrachtiging en Uitdoving
Emotie
Emotionele Chantage
Verrassingeffect
Context Leren
De wisselwerking tussen het organisme en de omgeving
Leermodellen
De individuele logica
Blokkeren en selectief waarnemen
Aanvaardbaar risico
Verwachtingspatronen
Ongedaan maken van Conditionering
Herhaling in Waarneming en Ervaring
Aanleren van Associaties
De Wet van Maslow
Ervaringsintensiteit, Frequentie en Associatie
Model
De werking van het bewustzijn
Bewustzijnsprocessen
Schematische weergave van het bewustzijn
Begripsvorming
Deductie
Model voor identificatie en deductie
113
113
113
114
116
116
118
118
119
120
124
125
125
125
126
127
128
129
130
130
130
131
133
135
136
5
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Cognitie
Motivatie
Emotionele Transformatie Schema’s
Combinaties van Emoties
Emotionele Transformatie Cycli
Interactie met Omgeving
Reactiemodellen
Logische Structuren in Samenhang
Condtioneringsmechanismen
143
145
147
151
153
154
158
161
162
Cognitieve Psychologie
Theorie
Bewust Leren
Waarneming
Communicatie
Herkennen en Herinneren
Het Geheugen
Dromen, Hallucinaties en Projectie
Assimilatie en Accommodatie
Cognitieve Ontwikkeling
Begrijpen
Doelen Kiezen
Problemen Oplossen
Voorstellingsvermogen
Intelligentie
Persoonlijkheid
Model
Evolutie van het Bewustzijn
Structuur van Cognitieve Schema’s
Waarnemingcyclus
Combinatie van Cognitieve Schema’s
Vorming van Logica
Cognitieve Netwerken
Zoeken in het Persoonlijke Netwerk
Communicatie
164
164
165
166
168
170
171
172
173
173
175
175
176
178
178
179
181
181
182
185
189
190
191
192
193
Psychoanalyse
Theorie
Structuur van de Psyche
Conditionering en Psychoanalyse
Persoonlijkheidsprocessen volgens Mind
Psychische Energie
Materie en Informatie
Wetten van de Menselijke Geest
Driften
Aangenaam en Onaangenaam
Dynamische Persoonlijkheid
Conflictmodel
Ontwikkeling van de Persoonlijkheid
Identificatie
Verplaatsing van Driftobjecten
Afweermechanismen
Structuur van de Persoonlijkheid volgens Jung
Complexen
Archetypen
Persoonlijkheidstypen
194
194
195
198
199
200
201
202
205
207
209
211
212
213
215
216
219
223
224
225
6
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Psychosynthese
Stress en Spanningsontlading
De Muziek van Leven
Model
Symbolische Weergave
Reactiemechanisme voor Bewustzijnsprocessen
Waardering is relatief
Doelstelling en Driftwerking
227
228
229
230
230
233
237
237
Humanistische Psychologie
Theorie
Ontwikkeling van de Persoonlijkheid
Integriteit
Empathie
Onvoorwaardelijke Acceptatie
Focus
Spiegelen
Model
Interne Dialoog en Externe Dialoog
Communicatie tussen Verstand en Gevoel
Voorbeeld van een Diagnose
238
238
238
239
240
240
240
241
242
242
243
244
Systeemtheorie
Theorie
De Cybernetica en de Mens
Sociale en Maatschappelijke Context
Spelregels
De Functies van Systemen
Evenwichten
Gezamenlijke Doelen
Communicatietheorie
Historische Ontwikkeling
Model
Interactie Feedback
Gemeenschappelijke Structuren
Definitie van de Context
Systeemlogica
Interactiemodel voor Individu en Systeem
Communicatie via Feedback
247
247
247
249
250
251
251
253
253
254
256
256
258
259
259
260
263
Transactionele Analyse
Theorie
Eenvoudig Ontwikkelingsmodel
Man-Vrouw Identificatie
Sociale Identificatie
Het Spel en de Knikkers
Het Rollenspel
Verdeling van de Knikkers
Intermenselijke Relaties
Model
Sociale Identificatie
Rolverandering in de tijd
Beslissingsmodellen
Opbouw van het Spel
Het Decor
Gedragregels
265
265
265
266
266
267
273
276
277
278
278
278
279
280
280
281
7
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het Toneelstuk
Het Script
De Regisseur
Waarschuwingsignalen
281
282
282
282
Gedragstherapie
Diagnosemodellen
Contract
Controlegroep
Gedragstherapie als proces
Kennismaking
Probleemdefinitie
Toetsen
Functieanalyse
Hypothesen
Doelstellingen
Plan van aanpak
Modificatie
Uitvoering
Evaluatie
Debriefing
Bioritme
Dagindeling
Speltherapie
De Betekenis van Therapie
283
284
284
285
285
287
287
289
290
291
292
293
293
294
295
295
296
299
299
300
Communicatie
Nivo’s van Communiceren
Metacommunicatie
Bovenstroom
Onderstroom
Vormen van Communicatie
Communicatie Theorieën
Overbrengen van Berichten
Betekenis van Communicatie
Alle Problemen zijn Communicatieproblemen
Communicatie en de Persoonlijkheidstructuur
Evenwichten in het Feedback Systeem
Vertaling
Soorten Berichten
Betekenis van Uitspraken
Media, Reclame, Politiek en Massacommunicatie
Communicatie tussen Mens en Computer
Het Doel van Communicatie Feedback
Interactie
Taaltheorie
Skinner
Markow
Chomsky
Taalprogramma
Taalregels
Generatieve Grammatica
Persoonlijkheidsmodel voor de Taal
Leren en Construeren van Taal
Didactiek en Samenhang
Ontwikkeling van Syntax en Semantiek
301
301
302
302
302
303
303
303
304
305
305
307
308
311
312
313
313
315
317
318
318
319
319
320
321
321
323
326
327
328
8
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Grammaticale Analyse
Interview
Structuurzinnen
Kandidaat lijsten
Definitieve lijsten
Informatiekwadrant
De Toekomst van de Programmeertaal
329
333
334
334
335
336
336
Informatie Overdracht
Individueel
Interactie tussen twee personen
Systematische Overdracht
Dominoeffect
337
337
338
342
344
Transformatie van Paradigma’s
Betekenis van het Paradigma voor Gedrag
Transformerende Systemen
Representatie van Transformatie Modellen
Systemen
Rollenspel
Objecten
Evolutie van het Bewustzijn
Stressfactoren
Falsificatie en Verificatie
Isolatie en Tolerantie
Oorlog en Vrede
Rechterlijke Macht en Advocatuur
Psychisch Evenwicht
Geleidelijkheid versus Revolutie
Gedragstransformatie
345
345
346
349
350
351
352
354
354
355
355
355
356
356
356
356
Subjectiviteit
Het Sprookje van de Waarheid
Wie ben ik?
358
358
359
Maatschappijvorming
Regels voor een Zelforganiserend Mechanisme
Het Spel
De Regels en Wetten
Strategische Spellen
De Mythe van het Schaakspel
Over Deuren en Sleutels
Economie
Bloedsomloop van een Beschaving
Reverse Engineering
Opkomst en Ondergang van een Koninkrijk
Hiërarchie van de Apenrots
Massacommunicatie
Propaganda
De Hype
Ontwikkeling van de Maatschappij
Model voor de Maatschappelijke en Sociale Ontwikkeling
Wisselwerking tussen Ecologische Systemen en de Omgeving
Opvoeding en Dagindeling
Hoe kunnen wij overleven?
Territorium Gedrag
360
360
362
363
364
364
365
366
367
368
369
370
370
371
371
372
373
374
375
375
376
9
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Artificial Intelligence
Systeem Feedback
Geschiedenis van de Chaostheorie
Autokatalysatie
Adaptieve Systemen
‘Game of Life’
Zelforganiserende Programma’s
Verandering in een Adaptief Systeem
Normaal Gedrag en Waanzin
Beloningsystemen
Werkelijkheid en Persoonlijkheid
Neurale Netwerk: Virusmodel versus Netwerkmodel
Gaia: De Wereld als Ecologisch Geheel
De Menselijke Geest als Ecologisch Systeem
377
377
379
381
382
383
384
385
386
387
388
388
389
390
Informatiemodel van Adaptieve Systemen
Gedragsregels, Wetten en Programmacodering
Overdracht van Gedragscodering
De betekenis van keuzes, doelen, taken en methoden
De Rol van de Context
Elementair Model van Gedragsaanpassing
Projecties afhankelijk van het Individu
Visualisatie van Gedragscodering
Dynamisch Interactiemodel voor Adaptieve Systemen
392
392
392
393
393
394
394
395
397
Psychodynamica
Definities
Klassificatie en Toestandsruimten
Objecten, Processen en Systemen
Regels en Wetten
Verwachtingspatronen, Associaties en Relaties
Subjectieve Kwalificatie van Toestanden en Verzamelingen
Driftkrachtwerking
Entropie en Reactievergelijkingen
Formele Logica en Gedrag
Evenwichtprocessen
399
399
401
402
403
403
403
404
405
407
407
Systeemmodellen
Object Oriëntatie
Gelaagd Model van Systeem Organisatie
Systeem Oriëntatie
408
408
409
410
Processen
Aflopende Processen
Direct Evenwicht
Katalysatoren
Autokatalyse
Kringloop Processen
Gesloten Kringloop Systemen
Open Kringloop Systemen
411
411
412
413
413
414
415
415
Zelf Organisatie Modellen
Neurale Netwerken
Dissipatieve Structuren
Cellulaire Automaten
Tweewaardige Netwerken
417
417
417
418
418
10
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Algemene Systeemtheorie
Meer Dimensionale Toestandsruimte
Processen
Wetten en Regels
Systemen
Communicatie en Interactie
De Rol van het Element binnen de Context
Levende Systemen
Persoonlijkheid in Systeemcontext
419
419
422
422
423
424
424
425
425
Literatuurlijst
429
Index
432
Voor Anna.
The Future of Mankind
Is not in Outer Space
But in Inner Space.
11
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Proloog
‘Wie is het gelukt om uit te zoeken, wie heeft vernomen, waarvan de schepping stamt?
De Goden zijn aan deze zijde ervan ontsprongen! Wie zegt dan, waaruit zij zijn voorgekomen?
Hij die de schepping aan het licht heeft gebracht en op haar kijkt in ’t hoogste hemellicht,
Die haar gemaakt heeft en ook niet heeft gemaakt, die weet het – of weet ook hij het niet?’
Rigveda – Vedische Geschriften.
‘Al het leven is lijden. Alle lijden vindt zijn oorzaak in de begeerte, in de ‘dorst’.
Opheffing van deze begeerte voert tot opheffing van het lijden, tot verbreking van de keten van de
wedergeboorten.
De weg tot bevrijding is het heilige, achtvoudige pad: het juiste geloof, het juiste denken, het juiste
spreken, het juiste handelen, het juiste leven, het juiste streven, de juiste aandacht, de juiste
concentratie.’
Siddharta – Boeddha.
‘Ik weet dat ik niets weet.’
Socrates.
‘De begrippen in ons denken en in onze taal zijn allemaal, logisch beschouwd, vrije scheppingen van
het denken en kunnen niet inductief uit zintuiglijke waarneming worden verkregen. Dat we dit niet
zo gemakkelijk merken, komt doordat we gewoon zijn begrippen en begripcombinaties zo vast met
bepaalde zintuiglijke ervaringen te verbinden, dat we ons niet bewust worden van de kloof die,
logisch onoverbrugbaar, de wereld van de zintuiglijke waarneming scheidt van de wereld van
begrippen en uitspraken.
Opdat ons denken niet ontaardt tot ‘metafysica’ of hol gepraat, is het noodzakelijk dat voldoende
uitspraken van het begrippensysteem voldoende zeker verbonden zijn met zintuiglijke ervaringen, en
dat het begrippensysteem op die manier samenhangend en economisch mogelijk is. Het dient immers
om de zintuiglijke waarneming te ordenen en overzichtelijk te maken. Maar voor de rest is het
‘systeem’ een vrij spel met symbolen volgens willekeurig opgestelde spelregels. Dit geldt zowel voor
het gewone denken als voor het bewuste, systematische denken in de wetenschappen.’
Albert Einstein.
En God gebood de mens door te zeggen:
‘Van alle bomen van dit hof mag u eten,
Maar van de Boom van de kennis van Goed en Kwaad mag u niet eten,
Want op de dag, dat u daarvan eet, zal u sterven.’
Oude Testament.
Het Aquarius Tijdperk is begonnen, maar het ligt nog verborgen in een cocon. Als we er in slagen de
cocon af te werpen, zal de vlinder met prachtige kleuren verrijzen. De aquarius samenzwering is een
opwekking tot moed om onszelf te zijn in een wereld, die zich nog aan alle kanten verzet tegen het
nieuwe. Zonder totale vernieuwing en integratie is er geen enkele toekomst voor de mensheid, maar
deze vernieuwing en integratie zijn reeds in potentie aanwezig.
In de futurologie (kennis van de toekomst) spreekt men wel van ‘change agents’
(veranderingsagenten). Dat zijn personen, die zich inzetten voor een nieuwe wereld, die menselijker,
vollediger en creatiever is. Men zou de aquarius samenzwering een handleiding voor deze ‘change
agents’ kunnen noemen.
Voorwoord van H. van Praag in ‘De Aquarius Samenzwering’ van Marilyn Ferguson.
12
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Citaten
‘…Idee is de oergrond van het Zijn…’ (Plato)
‘…Het Denken ontstaat door Deductie en Inductie…’ (Aristoteles)
‘…De bron van alle Kennis is de Ervaring…’ (Francis Bacon)
‘…Ik denk dus ik ben…’ (Descartes)
‘…Alle ideeën komen voort uit de ervaring…’ (Locke)
‘…Alles bestaat slechts als voorstelling…’ (Berkeley)
‘…Ideeën ontstaan uit het verbinden en uitbreiden van waarnemingen…’ (Hume)
‘…De mens is de spiegel van het Universum…’ (Leibniz)
‘…Het Ik staat centraal in onze levensbeschouwing…’ (Fichte)
…De Natuur (de omgeving) staat centraal in onze kijk op de wereld…’ (Romantiek;Schelling)
‘…De geschiedenis ontwikkelt zich door het samenspel van These (het Ik) en de Antithese (de
onbekende omgeving) tot een Synthese…’ (Hegel)
13
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Symbolen
In de diagrammen van dit model wordt gebruik gemaakt van symbolen. In het onderstaande overzicht
wordt de betekenis van de gebruikte afbeeldingen in de theorie kort toegelicht.
Symbool
Betekenis
Aangename Prikkel
Onaangename Prikkel
Hoop (+S+)
Verdriet (-S+)
Woede (*S+)
Angst (+S-)
Opluchting (-S-)
Veiligheid (*S-)
Voortzetting gedrag
Verheviging gedrag
Verandering gedrag
Stopzetten gedrag
A
Uitsluiten van de
oorzaak van de angst
Vermijden van de
oorzaak van de angst
Sequentieel Stimulus of
Reactie element A in
verwachtingstructuur
Herhalingsblok in
structuur
Keuzemogelijkheid in
structuur
Driftwerking
Associatie
Herhalend begrip
14
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Inleiding
De 20e eeuw is de eeuw van de technologische vooruitgang. De laatste 100 jaar hebben grote
veranderingen laten zien voor:






Fysica
Wiskunde
Chemie
Transport
Communicatie
en natuurlijk de digitale elektronica…de Computer
Dit is echter maar één aspect van het gezicht van de 20e eeuw. Men zou bijna vergeten dat deze eeuw ook
gekenmerkt wordt door nieuwe ontwikkelingen op een veel belangrijker terrein voor de mensheid, de
medische wetenschap. Wij zijn ons lichaam en ons bewustzijn steeds beter gaan begrijpen. Nieuwe
medicijnen en een grondiger studie van de anatomische structuur van mens en dier hebben ons veel kennis
verschaft over de functionaliteit van het lichaam. Wij zijn nu veel beter in staat oorzaken van ziekten te
achterhalen en te bestrijden.
Daarnaast zijn wij deze eeuw een ander fenomeen gaan verkennen: de menselijke geest. Psychologie en de
studie van biologische processen in de hersenen geven voor het eerst enig inzicht in het meest kwetsbare
onderdeel van een organisme. Hoewel de technologische ontwikkelingen voortbouwen op inzichten uit het
verleden, vormt de psychologie de meest innovatieve vorm van wetenschap, die deze eeuw te bieden heeft.
Bovendien raakt het ons in het meest persoonlijke onderdeel van ons bestaan. Geen wonder dat in de
experimentele fase van de ontwikkeling van deze nieuwe wetenschap theorieën elkaar in hoog tempo
opvolgen. De psychologie kent inmiddels zeer veel stromingen, die elkaar deels aanvullen en deels
tegenspreken, waaronder:








Psychoanalyse
Behaviorisme
Cognitieve Psychologie
Gestaltpsychologie
Humanistische Psychologie
Systeemtheorie
Biologische Psychologie
Omgeving Psychologie
Aan het einde van de 20e eeuw ontstaat er langzaam een zekere integratie tussen de verschillende
stromingen in de psychologie. Er ontbreekt echter nog steeds een eenduidig beschrijvend model voor
bewustzijnsprocessen, waardoor deze wetenschap directe aansluiting met klassieke vormen van wetenschap
mist. Zoals gezegd wordt deze eeuw vooral getypeerd als de eeuw van de technologische vooruitgang. De
psychologie wordt nog steeds (net als de ontwikkeling van de auto en het vliegtuig in de 19e eeuw)
stiefmoederlijk behandeld. Men ziet dit wel als een interessant onderwerp, maar men mist de praktische
toepassingen van deze theorieën.
Het is een historisch feit, dat de mensheid, aan het einde van een periode, inzichten gaat verheerlijken, die
in de volgende periode achterhaald zullen worden. Ontwikkelingen, die het nieuwe tijdperk bepalen,
worden maatschappelijk niet of nauwelijks erkend. Dit blijkt uit de manier, waarop de literatuur en films de
toekomst beschrijven. Een technologisch Utopia, waarin menselijke emoties en handelingen nauwelijks nog
enige rol spelen. De mens wordt een speelbal van zijn technische hulpmiddelen, volkomen afhankelijk en
niet meer in staat zichzelf nog langer zelfstandig te ontplooien.
15
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Deze fantasieën zijn niet zozeer een weergave van de nabije toekomst, maar van de mens uit het laatste
gedeelte van de 20e eeuw: een bijna overbodige assistent van technologische ontwikkelingen, die hij
nauwelijks kan bevatten. Zijn leven wordt min of meer bepaald door voorbeschreven kaders, waarin voor
individualiteit minimale ruimte is. Zou u zich voor kunnen stellen, dat, aan het begin van het derde
millennium, de mens het pad naar technologische vervolmaking verlaat, om de ongekende mogelijkheden
van de eigen geest te gaan verkennen?
De voortekenen hiervoor zijn er in feite al. Mensen gebruiken geestverruimende middelen zoals drugs en
alcohol. Ook vluchten zij weg in de kunstmatige werkelijkheid die media, films en computers deze
aanbieden. Zij zijn niet gelukkig met een wereld, waarin hun persoonlijke ontwikkeling in toenemende
mate wordt begeleid, en de risico’s zoveel mogelijk worden beperkt. Het aantal psychische problemen
neemt nog altijd toe. Het ongericht maatschappelijk geweld neemt serieuze vormen aan. Blijkbaar is de
mens niet zo gelukkig met de strakke organisatie van de technologische beschaving. De persoonlijkheid van
de mens is blijkbaar niet geschikt om te functioneren in voorgeschreven patronen. Hoe graag overheid,
organisaties en bedrijven dit ook zien.
Het structureren en organiseren van de samenleving is kenmerkend voor de filosofie van het einde van de
19e eeuw. Hieruit zijn het Kapitalisme, het Communisme, Wereldoorlogen en Bureaucratie voortgekomen.
Het gaat uit van de onjuiste vooronderstelling, dat er een ideale, voor iedereen toepasbare samenleving
te creëren is.
Iedere beleving van de werkelijkheid is individueel. Zij wordt bepaald door genetisch materiaal, opvoeding
en ervaringen. Twee organismen ervaren een waarneming onder gelijke omstandigheden anders, omdat de
ontwikkeling van hun wereldbeeld zich via verschillende belevenissen heeft gevormd. Zij hebben dus
andere vooronderstellingen over de waarneming. Wie nadenkt, moet wel tot de conclusie komen dat de
psychologie een belangrijke rol gaat spelen in de toekomst. Tenminste: als de samenleving wil overleven.
Belangrijker dan materiele behoeften is de behoefte van een intelligent organisme om zich te ontplooien
zoals het zelf wil. Daarbij wil de mens zo weinig mogelijk gestoord worden door wat bedrijven, de
overheid of organisaties als belangrijk ervaren. Het gaat hier niet zozeer om lichamelijke vrijheid (al is dat
natuurlijk mooi meegenomen) maar om het recht op geestelijke vrijheid van het individu. Op dit gebied
kan de psychologie een prominente rol spelen.
De technologische ontwikkeling die aan het einde van deze eeuw voor de grootste maatschappelijke
veranderingen heeft gezorgd is de Informatie Technologie. De wetenschap die voor de belangrijkste
vernieuwende inzichten heeft gezorgd is de Psychologie. De Informatie Technologie en de Psychologie
kunnen elkaar op een belangrijke manier aanvullen.
Computersystemen worden gemaakt vanuit de mogelijkheden van de techniek. Gebruikers dienen zich op
de hoogte te stellen van allerlei technische details, om met programma’s om te gaan. Gebruikers van
programma’s kennen deze details meestal niet. Zij zoeken naar oplossingen van problemen op een manier
die zo dicht mogelijk aansluit bij hun eigen belevingswereld. Doordat de weergave van de werkelijkheid in
het computerprogramma nauwelijks aansluit bij de belevingswereld van de gebruiker, ervaart de gebruiker
systemen als ingewikkeld of onvoldoende.
De programmatuur wordt verdeeld in twee lagen: de technische representatie en de representatie volgens de
belevingswereld van de gebruiker. Vooral bij dit laatste aspect kunnen de inzichten van de psychologie een
belangrijke rol spelen.
Mensen moeten niet computers leren begrijpen. Systemen moeten mensen leren begrijpen en zich
aanpassen aan de behoeftes van gebruikers. De reacties van computers moeten niet zozeer ‘logisch’ zijn als
wel ‘herkenbaar’. Logica is een zeer ruwe benadering van het proces, dat zich in het bewustzijn van de
mens afspeelt. Als computersystemen gefundeerd zijn op het bewustzijn, kunnen mensen zich spiegelen aan
het ‘gedrag’ van hun computer. Men leert het gevolg van bepaald gedrag ook in de kunstmatige
werkelijkheid kennen.
16
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Doordat de wereld, weergegeven door de computer, aansluit bij het wereldbeeld van de gebruiker, is de
‘werkelijkheid’ in de computer geen ‘gesloten universum’ meer. En dat is belangrijk. Als de
belevingswereld van iemand geen relatie meer heeft met de wereld, zoals deze door anderen ervaren wordt,
spreekt men van abnormaal gedrag. Wij leren volwassenen en kinderen via de huidige systemen aan om
zich op te sluiten in een virtuele werkelijkheid. Prikkels uit de realiteit komen niet of nauwelijks meer over,
en dat is psychisch en maatschappelijk zeer gevaarlijk.
De Psychologie mist een algemeen beschrijvend model, waardoor de verschillende aspecten van de
theorieën binnen de psychologie met elkaar vergeleken kunnen worden. Zoals zal blijken, biedt de
informatica mogelijkheden die voor zo’n model noodzakelijk zijn. Daarvoor moet wel een nieuwe vorm
van ontwerp ontwikkeld worden, om de associatieve denkwijze aanschouwelijk te maken.
Wat de Informatie Technologie mist aan inzichten kan worden gecompenseerd door de Psychologie. De
tekorten van de Psychologie kunnen worden aangevuld door de IT. Door de kennis over
bewustzijnsprocessen te combineren met informatica ontstaan nieuwe mogelijkheden voor beide
wetenschapsvormen, die een brede toepasbaarheid hebben. Een model van de menselijke geest geeft ons de
mogelijkheid ervaringen, waarnemingen en interpretaties te simuleren en te bestuderen. Computers krijgen
de mogelijkheid om te communiceren en te reageren op de belevingswereld van hun gebruikers. Het stelt
ons in staat ons gedrag te analyseren en de mogelijke consequenties van keuzes inzichtelijk te maken. Een
model is de meest optimale manier om de dynamische manier waarop gedachten en acties tot stand komen
te demonstreren.
In dit boek is veel aandacht besteed aan het combineren en integreren van de inzichten uit de verschillende
psychologische stromingen uit de geschiedenis. Iedere theorie die gebaseerd is op experimentele
waarneming heeft een unieke betekenis voor een bepaald aspect van het handelen en denken. Het is
onverstandig om bepaalde kennis uit te sluiten op basis van sympathische keuzes voor een bepaalde
stroming.
17
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Doel van het Model
Het uiteindelijke doel van dit boek is de mogelijkheden te verkennen van de integratie van psychologie en
technologie. Er worden geen uitspraken gedaan over de inhoud en consequenties van overwegingen en
gedrag. De theorie biedt slechts een modelvorm aan, waarin bewustzijnsprocessen kunnen worden
beschreven. Mind is dus een taal voor de Psychologie, zonder een interpretatie te geven over de betekenis
of de samenhang van de elementen van de taal. Zowel de Psychologie als de Informatica zijn relatief
‘jonge’ wetenschappen. Het is daarom van belang, dat men voorzichtig omgaat met de toepassing en
implicaties van beide vakgebieden.
In deze theorie wordt een kort overzicht gegeven van de ontwikkeling van de psychologie in de 20e eeuw.
Er wordt gezocht naar een procesbeschrijving van het bewustzijn, met behulp van ontwerptechnieken, die
ontleend zijn aan de informatica. Het gaat hier dus om ‘kunstmatige intelligentie’ in de ruimste betekenis:
niet alleen de menselijke handelingen worden nagebootst, maar ook de bewustwording, de emoties en het
gedrag. Op die manier wordt de communicatie tussen mens en machine niet alleen herkenbaar voor de
technologie, maar ook voor de mens. De mogelijkheden van het systeem worden voortdurend aangepast
aan nieuwe informatie die het van de gebruiker ontvangt. Uiteindelijk is het systeem een afspiegeling van
de persoonlijke belevingswereld van de mens die achter de computer zit.
Vanuit psychologisch standpunt kunnen wij een levend organisme beschouwen als een geheel van
bewustzijn, gedrag en lichamelijke functies. Waarnemen is de interactie tussen het organisme en de
omgeving. De structuur van de omgeving wordt niet in dit model betrokken. Hiermee worden de
mogelijkheden tot aanpassing van het individu aan veranderende omstandigheden ten onrechte beperkt.
Deze theorie gaat over individuele interactiemogelijkheden en de transformatie van indrukken van de
omgeving tot een wereldbeeld. Ook wordt het effect van externe en interne stimuli op het bewustzijn, het
gedrag en het lichaam besproken.
Het mechanisme dat de basis vormt voor bewustzijnsprocessen volgens de moderne psychologische
inzichten is helemaal niet zo complex als het op het eerste gezicht lijkt. In de volgende hoofdstukken
worden de belangrijkste conclusies van de psychologische theorieën besproken. Aan de hand van deze
conclusies wordt een model ontwikkeld, dat de interactie tussen organisme en omgeving beschrijft.
18
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De persoonlijkheid zelf, waaruit de wetenschap is ontwikkeld, is op zich ook een universum, dat aan
logische, mathematische en fysische wetten voldoet. Freud en Jung hebben in hun werk al zijdelings naar
deze analogie tussen psychodynamische wetten en fysische principes verwezen. Het is jammer dat de
wiskunde en natuurkunde van de psychologie slechts marginaal is uitgewerkt en geen belangrijke,
samenhangende logische en mathematische basis heeft.
Het is zeker geen overschatting van dit wetenschappelijk terrein als ik beweer, dat de fysica, mathematica
en logica, die ten grondslag ligt aan de innerlijke beleving van het individu, vele malen complexer is als een
compleet model van de werkelijkheid, omdat dit model slechts één van de mogelijke uitkomsten is. De
structuur van onze persoonlijkheid is in principe ook in staat om alternatieve vormen van werkelijkheid te
doorgronden. Het wetenschappelijk onderzoek naar de fundamenten van de menselijke geest zal één van de
belangrijkste taken van de 21e eeuw worden, die verband heeft met alle voorgaande wetenschappelijke
ontwikkelingen.
Voordat hier wordt ingegaan op de logische processen van het menselijk bewustzijn, wordt eerst een
verkenningstocht door de filosofie en de psychologie gemaakt om de belangrijkste inzichten te
doorgronden. Deze filosofische grondslag wordt verwerkt in een logisch, mathematisch en zelfs fysisch
onderbouwd model. Omdat de wiskunde en natuurkunde van het menselijk bewustzijn nog vrijwel
onbekend terrein is, zal begonnen worden met eenvoudige modellen, die begrijpelijk maar onvolledig zijn.
Vervolgens worden deze ingewikkelder om uiteindelijk uit te komen bij een mathematische beschrijving
van de meerdimensionale persoonlijkheidsruimte, die de verschillende processen binnen de persoonlijkheid
in een sociaal maatschappelijke context beschrijft. De meerdimensionale ruimte van de persoonlijkheid,
waarin verzamelingen, modellen, verwachtingspatronen, associaties en een logische oplossing van
vraagstukken een rol spelen, is de wiskundige basis, waarin Artificial Intelligence een nieuwe betekenis
krijgt. Dit model kan gebruikt worden voor een model van de Psychologie.
19
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Geschiedenis van de Filosofie
Het menselijk ras en vooral de westerse cultuur deelt de visie, dat zij superieur zijn aan andere organismen,
vanwege hun grote analytische denkvermogen. Hiermee worden de mogelijkheden bedoeld om uit de
omstandigheden van een aantal situaties algemene principes, regels en wetten af te leiden en deze
vervolgens in een vergelijkbare omgeving toe te passen. Hoewel bijna ieder modern mens met de voordelen
van het analytisch denken opgroeit en het in onze cultuur als het hoogste goed wordt gezien, moet men zich
goed realiseren, dat dit altijd een verwachting is.
Deze hypothese is zo sterk in ons gedachtegoed verankerd, dat wij bijna onmiddellijk op zoek gaan naar
oorzaken, als patronen in onze waarneming veranderen. Wanneer wij de oorzaken niet kunnen achterhalen,
zien wij dat als een tekort aan intelligentie of inzicht. Er wordt dan net zolang doorgezocht, totdat er een
eigenschap, object, persoon, begrip of principe de wijziging verklaart.
Het is belangrijk om de kwetsbaarheid van principes, regels en wetten te beseffen. Onze logica is altijd
falsificeerbaar door een tegenvoorbeeld. Natuurlijk kunnen wij onze regels en wetten beperken met
uitzonderingregels, maar wij zullen nooit zeker weten of de logica, zelfs binnen de gestelde begrenzingen,
altijd opgaat. Wij kunnen slechts stellen, dat wij er op vertrouwen, dat, in onze persoonlijke beleving, voor
zover wij tegenvoorbeelden niet hebben genegeerd, de ervaringen onder de omstandigheden die wij tot nu
toe zijn tegengekomen, aan de gestelde regels voldoen.
En hiermee worden ook de wortels van de wetenschap duidelijk. Onze logica is te reduceren tot een geloof,
een vertrouwen dat is te vergelijken met een religie. Wij geloven in bepaalde stellingen omdat wij in een
persoon, in een instantie of in onszelf geloven. Het is niet uit te sluiten, dat de volledige moderne cultuur op
deze ‘religie’ is gebaseerd.
De vraag is echter of dit klopt met de realiteit die wij waarnemen. Het antwoord is nee, maar het
vereenvoudigt onze interpretatie en identificatie, waardoor wij onszelf kunnen voorspiegelen, dat wij
principes kunnen doorgronden, die van een hogere orde zijn, dan onze persoonlijke beleving toestaat. En dit
schept een gevoel van grote zekerheid, dat als zeer aangenaam wordt ervaren door de kwetsbare mens.
De historie bewijst inderdaad, dat wanneer wij geconfronteerd worden met ervaringen, die wij niet kunnen
verklaren, wij altijd uitwijken naar hogere, onbekende oorzaken, hoe vreemd en onduidelijk deze ook
mogen zijn. Wij zoeken verklaringen in God, Astrologie en Wetenschap, omdat het alternatief, niet alles
weten, de superioriteit van onze ‘Ik’ beleving aantast.
Toch zorgt deze culturele vergissing er voor, dat wij dagelijks voor verrassende en verwarrende situaties
komen te staan, omdat wij aannemen, dat iets wat in de ene situatie geldt, ook in een andere situatie moet
gelden. De gelijkvormigheid van alle menselijke producten toont aan, dat wij onze omgeving zo
organiseren, alsof wij inderdaad gelijk hebben.
Om inzicht te krijgen hoe de mens de werkelijkheid waarneemt, ervaart, structureert en beoordeelt, is de
ontwikkeling van de filosofie in de loop van de geschiedenis essentieel. De begripsvorming en de
beoordeling blijken niet alleen een kwestie van naamgeving en wiskunde. Het is een ontdekkingstocht naar
de processen en betekenis van ons eigen bewustzijn, dat zich stap voor stap heeft voltrokken.
Het is daarom belangrijk om de beoordeling van onze uitgangspunten, die de kern vormt van alle
wetenschappelijke overwegingen, in hun historische context te beschrijven. Hierdoor wordt het ook
mogelijk om de Psychologie en de Informatica, die de motor vormt achter dit model, vanuit een breed
perspectief te beschouwen. De filosofie vormt immers het raakvlak tussen de Psychologie en de
Informatica.
20
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Ik ben mij volledig bewust dat ik hier voor de lezer op het eerste gezicht een duister zijpad bewandel,
waardoor de rode draad van het model zoek dreigt te raken. Het is echter onmogelijk om de psychologie
van de mens in een model te verwerken, als de scheiding tussen bewustzijnsprocessen en de logica ter
discussie wordt gesteld. Aan de andere kant is dit werk in de eerste plaats een systeemontwerp. Ik heb er
daarom voor gekozen om alleen de hoofdlijnen van de geschiedenis van de filosofie weer te geven. Voor
een uitgebreid overzicht van de filosofie verwijs ik naar de literatuur.
Het Begin van de Filosofie
Wanneer wij de vorming van ideeen in ons bewustzijn willen begrijpen, dan moeten wij terugkeren naar de
fundamenten van de filosofie, zoals deze gelegd zijn door griekse filosofen uit de zesde en vijfde eeuw voor
Christus als Socrates, Plato en Aristoteles. De leer van deze wijsgeren is van historische betekenis, omdat
zij zich voornamelijk richten op de methode van denken, hoewel zij ook een groot aantal geschriften
hebben nagelaten met betrekking tot de inhoud van gedachten. Voor deze periode verdiepten denkers zich
ook in het mechanisme achter de vorming van ideeen. Het belangrijkste onderscheid is echter de duidelijke
systematische aanpak.
Vooral de werken van Aristoteles hebben een enorme invloed gehad op de hedendaagse logische begrippen
en regels, zoals deze aan het eind van de twintigste eeuw ook in de informatica gebruikt worden. De
tekortkomingen van de huidige informatica komen dan ook voort uit de beperkingen, die aan de moderne
implicaties van de stellingen van Aristotels zijn verbonden. Aristoteles heeft een aantal zeer bruikbare
concepten naar voren gebracht met betrekking tot de begripsvorming. Daarnaast ging hij echter uit van een
aantal stellingen, die in het licht van de huidige wetenschappelijke ontwikkelingen (met name in de fysica,
de scheikunde, de wiskunde en de taalkunde) uiterst twijfelachtig genoemd mogen worden.
Om de betekenis van de leer van Aristoteles te doorgronden moeten wij deze ideeen plaatsen tegen de
historische achtergrond van de filosofische traditie van de antieke, griekse beschaving. In deze periode
werden de fundamenten gelegd voor bijna alle geestelijke ontwikkelingen, die de mens tot aan het eind van
het tweede millenium zou doormaken. En dan hoeven wij ons niet te beperken tot de wetenschap, maar ook
de huidige kunst, religie en politiek zijn voornamelijk voortgekomen uit de bespiegelingen van deze
filosofische scholen voor onze jaartelling. De methode van empirisch onderzoek is een uiteindelijk gevolg
van de beginselen van Artistoteles. En de methode van abstracte, symbolische weergave, die onderdeel
uitmaakt van al ons wetenschappelijk denken, maar ook invloed heeft gehad op onze kunst, kunnen wij
terugvoeren tot Plato.
Aristoteles
De functionaliteit en betekenis van begrippen kan men in het hiërarchische model van de logica achterhalen
met behulp van uitspraken of predikaten. Op basis van deze uitspraken wordt de interactie tussen objecten
of begrippen en de omgeving bepaald. Predikaten hebben betrekking op de persoonlijke interpretatie van de
waarneming of zijn het resultaat van conclusies over het begrippenstelsel van het individu. In de logica van
Aristoteles wordt gebruik gemaakt van een aantal soorten uitspraken, die hieronder met een korte
beschrijving en voorbeeld zijn aangegeven.
21
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Soort uitspraak
Bevestigend
Ontkennend
Algemeen
Bijzonder
Specifiek
Existentieel
Imperatief
Omschrijving
Uitspraken, die een kenmerkend, bevestigend
waardeoordeel over de omgeving vertegenwoordigen.
Uitspraken, die de onmogelijkheid van een bepaald
kenmerk of eigenschap weergeven.
Uitspraken, die alle elementen van een groepsbegrip
betreffen.
Uitspraken, die een deel van een verzameling
betreffen.
Uitspraken, die een bepaald element betreffen.
Uitspraken die de toestand van begrippen op dit
moment beschrijven.
Uitspraken over gebeurtenissen die noodzakelijkerwijs
moeten gebeuren.
Voorbeeld
Deze jurk is blauw.
Deze jurk is niet blauw.
Alle vissen kunnen
zwemmen.
Sommige vogels kunnen niet
vliegen.
Deze trui is grijs.
Het water kookt.
De klok moet zo twaalf uur
slaan.
Deze verschillende typen uitspraken zijn afgeleid uit de structuur van de Griekse taal en geven absoluut
geen volledig beeld van de mogelijke logische verbanden die met taal zijn uit te drukken. De predikaten uit
de logica zijn daarnaast ook geen poging om de menselijke beleving te symboliseren, zij proberen de
werkelijkheid te beschrijven los van de menselijke ‘illusie’, waarvan Plato en Aristoteles zich trachtten te
bevrijden. De logische uitspraken zijn dan ook een vorm van metafysica, een waarheid die onafhankelijk
van de empirische waarneming zou bestaan. De vraag blijft of dat wel zo is, of dat de logische taal een zeer
duidelijke, persoonlijke interpretatie van de werkelijkheid is, namelijk die van Aristoteles.
De betekenis van de predikaten worden onderling verbonden tot conclusies. De bijzondere uitspraken
worden onderling vergeleken op overeenkomstige eigenschappen, waardoor deze in groepen kunnen
worden ingedeeld. Uit dit proces ontstaan algemene veronderstellingen, die leiden tot gevolgtrekkingen
voor specifieke situaties.
Het probleem bij het concluderen is, dat de gevolgtrekking eigenlijk al in de basisaanname wordt
verondersteld. Stilzwijgend wordt aangenomen, dat de nieuwe waarneming of ervaring niets aan de
hypothesen verandert. De conclusie kan dus geen invloed hebben op wat men van tevoren al meent te
weten. De geldigheid van een regel hangt volgens Aristoteles af van het maatschappelijk gezag van de
bedenker.
De vergelijking van de conclusies leidt tot het bewijs van de stellingen. De uitgangspunten van het
afgeleide logische model moeten hierbij natuurlijk boven de twijfel verheven zijn. Deze afleidingsmethode
wordt ook wel de deductie genoemd. Er zijn vier regels in de bewijsvoering volgens Aristoteles, die een
historische betekenis hebben. Zij vormen ook de basis van de moderne predikaatrekening en op die manier
uiteindelijk ook van alle programmeertalen.
1.
2.
3.
4.
De regel van de tegendelen.
Niets kan in hetzelfde opzicht in tegenspraak zijn met zichzelf.
De regel van de identiteit.
Een begrip is gelijk aan zichzelf.
De regel van de uitgesloten derde.
Iets kan niet tegelijkertijd wel en niet optreden.
De regel van voldoende grond.
Er zijn vier fundamentele soorten oorzaken in de werkelijkheid volgens Aristoteles: materiele
oorzaken, vormgebonden oorzaken, werkende oorzaken en doeloorzaken.
22
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Naast het afleiden van het bijzondere uit algemene regels, zoals dat tijdens deductie gebeurt, bestaat er in de
logica van Aristoteles ook de mogelijkheid om zoveel mogelijk individuele uitspraken door onderlinge
vergelijking samen te voegen tot algemene predikaten. Deze methode wordt inductie genoemd. Met name
Karl Popper heeft in de 20e eeuw de nadruk gelegd op de beperkingen van de inductieve methode, omdat
een stelling uiteindelijk nooit absoluut op basis van waarnemingen of ervaringen te bewijzen is.
In de filosofie van Aristoteles worden uitspraken gedaan over eigenschappen van objecten, die
onafhankelijk van de waarnemer geldig of ongeldig zijn. Uitspraken worden a priori waar of onwaar
verondersteld. De vraag is of deze methode overeenkomt met de gebruikelijke manier van
kennisverwerving van het individu. Geen enkele uitspraak is een vaststaand feit. Er is geen uitspraak, die
niet door nieuwe informatie onder onbekende omstandigheden kan worden gefalsificeerd. Een uitspraak is
eerder een hypothese of verwachting op grond van voorgaande indrukken. Een uitspraak wordt door middel
van bewustzijnsprocessen afgeleid uit eerdere ervaringen. De geldigheid van een uitspraak hangt af van de
processen, die aan het bewustzijn ten grondslag liggen, de vorm van communicatie en de sociale,
maatschappelijke en ecologische context van systemen en subsystemen, waarin het individu zich in het
verloop van zijn leven heeft bevonden.
Bacon
De eerste belangrijke twijfel bij de wetenschappelijke deductie van Aristoteles is afkomstig uit de 13e eeuw
van Roger Bacon. Roger Bacon was franciscaan en zijn wetenschappelijke en alchemistische interesses
brachten hem herhaaldelijk in conflict met de kerkelijke orde. Alleen de rechtstreekse empirische
observatie en onderzoek bieden voldoende grond om de betekenis van stellingen te toetsen. Autoriteit en
deductie zijn ontoereikend om de geldigheid van hypothesen te bepalen.
Deze twijfel wordt drie eeuwen later gedeeld door zijn naamgenoot Francis Bacon (die we al eerder hebben
besproken; zie ‘Empirisme’). Volgens Francis Bacon vormen de dwalingen van de menselijke geest een
belangrijk obstakel bij het beoefenen van zuivere wetenschap zoals deze door Plato en Aristoteles wordt
voorgestaan. De menselijke geest heeft last van waanbeelden (‘idolen’) die een objectieve analyse
bemoeilijken. Bacon beschrijft vier van deze illusies.

Idola Tribu: Illusies van de ‘Stam’.
Het menselijk bewustzijn is geneigd orde, regelmaat en verbanden te zien die niet aanwezig hoeven te
zijn. Dit hangt natuurlijk samen met het conditioneringprincipe dat aan ons gedrag ten grondslag ligt.
Bovendien neemt een mens selectief waar. Dat wil zeggen dat extra aandacht wordt gegeven aan
verschijnselen, die een mening bevestigen en argumenten tegen stellingen bewust of onbewust worden
genegeerd.

Idola Specus: Illusies van de ‘Grot’.
Dit is een verwijzing naar een beroemde vergelijking van Plato, waarin hij de menselijke waarneming
met een grot vergeleek, waarin mensen zijn opgesloten. Van tijd tot tijd proberen ze uit de schaduwen
van het vuur en de echo van geluiden af te leiden hoe de buitenwereld er uit ziet. Hoewel deze ervaring
beperkt en afgeschermd is, vormt deze schijnwereld een bron van veiligheid en herkenning voor de
gevangenen.
Als iemand op een gegeven moment wordt losgemaakt, met moeite moet gaan staan en in het felle licht
moet kijken, als deze veranderingen een traumatische ervaring voor hem betekenen en hij door de
langzame gewenning van zijn ogen aan het licht niet in staat is objecten te onderscheiden, waarvan hij
tot nu toe alleen schaduwen heeft gezien, reageert deze man dan niet met ongeloof als men hem vertelt
dat al zijn voorgaande ervaringen onzin waren en dit de werkelijkheid is? Wanneer men hem zou
dwingen om vragen te beantwoorden over de objecten in het felle licht, zal hij zijn ‘schaduwwereld’
niet eerder als de werkelijkheid ervaren dan deze kwelling? En als hij uiteindelijk in het felle licht zou
moeten kijken zou hij zich dan niet afwenden en vluchten naar zijn schijnwereld waarin alles
begrijpelijk voor hem was?
23
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Plato beschrijft hier een essentieel probleem bij de menselijke waarneming, waardoor zuivere
wetenschap door mensen moeilijk of zelfs onhaalbaar wordt. Want het betekent kortweg dat wij altijd
moeten nagaan of er een traumatische ervaring ten grondslag ligt aan de beschrijving van ervaringen.
Aangezien mensen deze ook nog eens verdringen en ontkennen en uit pure angst andere mensen van
hun beleving van de werkelijkheid proberen te overtuigen, wordt het bijna onmogelijk om de
menselijke waarneming nog serieus te nemen. Wij moeten rekening houden met genetische aanleg,
opvoeding, instelling en de sociale en culturele achtergrond van het individu. En dit geldt dus in het
bijzonder ook voor wetenschappers en leiders, die zo bang zijn voor het ineenstorten van de hun
aangeleerde normen en waarden, dat zij deze tot wet of regel proberen te verheffen.
Slechts structurele twijfel aan de beleving van onszelf en anderen kan ons verder helpen. Maar deze
stellingname is zo onzeker en uitzichtloos dat eigenlijk iedereen hem vroeg of laat vergeet. Ook Plato,
zijn leerling Aristoteles, ik en u. Als ik u zou vertellen dat de opvoeding, de maatschappij, ons
economisch stelsel, de wetenschap, de religie, de media en relaties maar één doel hebben, namelijk het
inperken van de individuele vrijheid en het zelfstandig denken van mensen voor de persoonlijke
belangen van enkelingen, de heersende klasse of de meerderheid, dan zijn de consequenties van die
stelling een licht dat pijn doet aan u ogen. U zult waarschijnlijk weer snel terugvluchten naar uw oude,
vertrouwde ‘waarheden’. Wie is nu in alle eerlijkheid werkelijk geïnteresseerd in de realiteit? Wij
zoeken slechts de veiligheid van de herkenning.

Idola Fori: Illusies van de ‘Markt’.
Door het sociale en culturele contact tussen mensen ontstaan misverstanden en schijnzekerheden.
Hierbij vormen de beperkingen van de verbale en non-verbale communicatie een doorslaggevende rol.
Het grote verschil in de betekenis van taalelementen tussen zender en ontvanger van de boodschap, die
weer ontwikkelt zijn vanuit een sociale en culturele context, zijn een grote bron van onbegrip en
verwarring.

Idola Theatri: Illusies van het ‘Theater’.
In de laatste plaats noemt Bacon het stelsel van wetenschappelijke, maatschappelijke, sociale, culturele
en religieuze begrippen zelf, die altijd ontwikkelt zijn in een bepaalde historische context en nooit een
volledige waarheid kunnen beschrijven. Bacon noemt dit mechanisme van schijnzekerheden ‘het
Theater’. Eigenlijk zeggen regels en wetten meer over de beleving van de persoon die ze bedacht heeft
dan over de werkelijkheid. Een waarheid is altijd persoonlijk en krijgt pas autoriteit doordat het in een
historische, maatschappelijke en sociale context past.
Francis Bacon beschrijft eigenlijk waarom het voor mensen onmogelijk is om de structuur van hun
omgeving ‘objectief’ te interpreteren. Zonder kennis van de individuele, sociale en culturele principes is het
onmogelijk om een waardeoordeel over een stelling of regel te doen. De theorie van het model in dit boek
sluit nauw aan bij de sceptische benadering van de menselijke waarneming en communicatie, die door
Francis Bacon in gang is gezet.
Een logische theorie, die gebaseerd is op de kritiek van Francis Bacon, moet uitgaan van de
verwachtingspatronen van het individu en niet van de absolute logische uitspraken. Deze
verwachtingspatronen ontstaan tijdens de ontwikkeling binnen de context van systemen, waarvan het
individu deel uitmaakt. De rangschikking en verwijzing binnen de taal als communicatiemiddel bepaalt de
betekenis van de verschijnselen. De veronderstellingen van de taal sturen de interpretatie van
gebeurtenissen. Bovendien wordt de acceptatie en ontkenning van verschijnselen gestuurd door de
subjectieve beleving van deze verschijnselen. Welke uitspraken waar en onwaar zijn volgens de logica van
Aristoteles, zijn altijd onder bepaalde randvoorwaarden bepaald. Kennis is geen statisch gegeven, maar
ontwikkelt zich in de loop van de tijd. Zonder kennis van de psychologie is niet duidelijk hoe een beeld van
de omgeving tot stand is gekomen.
24
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Renaissance
Tegenover de kritische beschouwing van Bacon staat de arrogantie van de filosofie tijdens de Renaissance,
die werd vormgegeven door wiskundige genieën als Descartes, Leibniz en Pascal. Men dacht, dat als er een
universele, mathematische taal ontwikkeld zou worden en deze een ‘sluitende’ bewijsvoering zou bevatten,
de mensheid vanuit eenvoudige basishypothesen een allesomvattende, filosofische theorie zou kunnen
afleiden. De Renaissance gaat volledig voorbij aan de beperkingen van de logische taal en de
onmogelijkheid om de logische bewijzen buiten de menselijke waarneming hard te maken en vormt zo een
directe verwijzing naar de onwrikbare interpretatie van Aristoteles.
Descartes zegt dat hij uitgaat van een fundamentele twijfel aan alle kennis en wetmatigheden, maar niet aan
zichzelf als denkend wezen. Door dit uitgangspunt wordt het ‘Ik’ centraal gesteld in de beleving, zoals dat
bij kleine kinderen het geval is. Een twijfel aan de eigen ervaringen ging Descartes te ver. Net als de laat
Griekse filosofen slaat hij de zintuiglijke waarneming niet hoog aan. Hij gelooft meer in de heldere,
‘rationele’ wereld van de wiskunde, waarin getallen en symbolen de werkelijkheid representeren. De relatie
met de menselijke waarneming wordt als een secundair belang beschouwd.
Toch heeft de Renaissance tot op de dag van vandaag, een doorslaggevende invloed gehad op onze
wetenschappelijke ontwikkeling. De grote autoriteit van de wetenschappelijke onderbouwing in de
technische beschaving is terug te leiden tot deze filosofische stroming uit de 17 e eeuw. Voorbeelden
daarvan zijn het onderzoek naar ‘de Theorie van Alles’ in de fysica en de predikaatrekening, die de basis
vormt voor de informatica.
Verlichting
De filosofie van de Verlichting in de 18e eeuw was veel bescheidener van toon en veel meer gericht op de
menselijke ervaring. Er kan zonder meer gesteld worden, dat de Verlichting in Engeland in de traditie was
van de kritiek van Roger Bacon en Francis Bacon. Hier wordt voor het eerst uitgegaan van de
psychologische benadering van de kennisverwerving. Belangrijke namen uit deze periode zijn Locke,
Hume en Berkeley.
Locke
Locke verlegt de interesse van de mathematische deductie naar de vraag of dit met de structuur van ons
bewustzijn wel mogelijk is. Hij gelooft niet in aangeboren begrippen of ideeën, waardoor kennis uit de
ervaring moet worden aangeleerd. Door de menselijke ervaring te overdenken leidt hij een begrippenkader
af, dat bijzonder veel lijkt op de moderne psychologische inzichten (zonder het empirisch bewijsmateriaal
van de conditionering, dat later zijn vermoeden in grote lijnen zal bevestigen). De basis van ons bewustzijn
zijn volgens Locke de enkelvoudige ideeën, eenvoudige projecties van directe indrukken. Deze zijn
afkomstig uit de uiterlijke en innerlijke ervaring. Hij merkt terecht op dat ons bewustzijn geen verwijzingen
naar directe objecten bevat, maar refereert aan samenhang in eigenschappen.
Door de innerlijke ervaring worden de indrukken verwerkt tot geheugenbeelden, vergelijkingen en
onderscheid. Locke maakt een tweedeling in eigenschappen of ‘kwaliteiten’, zoals hij ze noemt. Locke
identificeert gegevens zoals eenheid, aantal, beweging of rust als primaire kwaliteiten, die hij als constant
beschouwd. Informatie als kleur, reuk, smaak en klank ziet hij als veranderlijk en daarom als secundaire
kwaliteiten.
Deze individuele indrukken worden in het bewustzijn geïnterpreteerd tot samengestelde ideeën, die we als
kennis kunnen typeren. Locke onderscheidt drie soorten samengestelde ideeën. De kwantificeerbare ideeën,
zoals aantal, ruimte, duur, die met de term ‘Modi’ worden aangeduid. De objecten, complexen of
substanties, die in het bewustzijn worden gevormd, zoals: Ik, Auto, God, Lichaam.
25
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
En tenslotte kunnen de relaties tussen begrippen of begripsgroepen worden bestudeerd, waarin de
onderlinge verhoudingen worden benadrukt, zoals oorzakelijke verbanden, identificatie van eenheden in
een geheel en ruimtelijke of tijdelijke samenhang. Aan de projectie van de wereld in het bewustzijn kan
geen werkelijkheidswaarde toegekend worden, omdat deze slechts afgeleid is uit de vergelijking van
kwaliteiten.
Ook behandelt Locke de taal, waarin de eigenschappen worden vergeleken en gerelateerd. Hieruit ontstaan
door deductie en inductie concepten en begrippen. Op deze manier wordt de ervaring van de werkelijkheid
een afspraak tussen mensen. Locke durft de stap niet te maken om ook de beleving van individuele objecten
als een gevolg van dit spel met begrippen te zien. Hij kent objecten een reële betekenis toe, onafhankelijk
van de waarneming en de interpretatie. Volgens Locke is het product (het object) meer dan de combinatie
van de individuele eigenschappen.
Hoewel de rest van zijn werk uiterst secuur beargumenteerd is de verdeling van de realiteit in eenheden en
de waarneming zelf voor hem blijkbaar toch een intuïtieve zekerheid, waaraan niet te twijfelen is. Het is
een praktische hypothese, waarmee hij het laatste restje werkelijkheidsbeleving van zijn lezers bekrachtigt.
Het waren Locke’s opvolgers Berkeley en Hume, die, ieder vanuit hun eigen visie, ook de zintuiglijke
waarneming en het objectieve bestaan van substantie ter discussie stelden. Dit is essentieel, omdat wij
anders nooit het totale werkelijkheidsbesef zonder onwrikbare grondbeginselen kunnen beredeneren. En dat
is het belangrijkste doel van de filosofie.
Door het werk van Locke ontstaat er tijdens de Verlichting een interessant vraagstuk: als de begripsvorming
door ervaring wordt aangeleerd, geldt dat dan niet voor de waarneming en de objecten in onze beleving?
Kan een object of verschijnsel wel herkend worden door primaire of secundaire kwaliteiten? En is de
objectbeleving een onveranderlijk gegeven uit de werkelijkheid?
In de eerste plaats zijn primaire kwaliteiten helemaal niet zo constant als zij op het eerste gezicht lijken.
Eigenschappen van objecten kunnen transformeren, waardoor hun aanwezigheid uit de omstandigheden
moet worden afgeleid. Blijkbaar herkent het bewustzijn objecten meer door vergelijking dan door
identificatie. En dit is ook noodzakelijk, omdat er uiteindelijk weinig constante of onveranderlijke factoren
zijn in de realiteit. Op grond van de conditioneringprincipes van ons bewustzijn hopen wij echter
voortdurend op een zekere regelmaat, omdat dit de herkenbaarheid vergroot. Maar uiteindelijk is dit een
illusie van onze gewaarwording.
Bovendien is de herkenbaarheid van eigenschappen afhankelijk van het ‘contrast’ met de omgeving.
Objecten, die lijken op hun omgeving worden niet of nauwelijks herkent als afzonderlijke eenheden maar
gezien als een geïntegreerd onderdeel van het geheel. Denk bijvoorbeeld aan een kameleon. Dit dier valt
nauwelijks op, omdat hij zich camoufleert in de kleuren van zijn leefklimaat. De waarneming en de
objectherkenning blijken dus net zo subjectief te zijn als de begripsvorming. Als we consequent
doorredeneren, is de waarneming zelf ook een product van ons bewustzijn, een idee. Het betekent niet dat
er eigenlijk niets is, maar de ordening en de indeling van de wereld komt wel uit (aangeleerde) gedachten
voort. Dit blijkt duidelijk als wij een totaal nieuw fenomeen waarnemen. Wij proberen dit onmiddellijk te
vergelijken met bekende ervaringen. Het is moeilijk om te accepteren, dat dit verschijnsel niet kan worden
ingepast in een reeds bestaand wereldbeeld.
Dit lijkt allemaal wat onwerkelijk en dat is het ook op het eerste gezicht. Op een druk kruispunt tijdens de
ochtendfile botsen niet alle auto’s tegen elkaar op, omdat iedereen een andere interpretatie heeft van een
verkeerslicht (hoewel sommigen natuurlijk nog half slapen). Maar strikt genomen zegt dit niets over de
persoonlijke waarneming, omdat alle automobilisten dezelfde afspraken over de interpretatie van
verkeerslichten zijn aangeleerd (tijdens het halen van het rijbewijs). Plaatsen we iemand die zonder familie
op een onbewoond eiland is opgegroeid midden in New York, dan zal hij de flatgebouwen waarschijnlijk
aanzien voor hoge bomen en het verkeer voor overstekend wild. De vraag is dus of de waarneming een
objectief gegeven is voor iedereen of dat het ontstaat vanuit de ervaring en het leerproces.
26
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Berkeley
Berkeley stelt dat de waarneming en de objectherkenning inclusief de identificatie van de primaire en
secundaire kwaliteiten van Locke voortkomen vanuit de werking van ons bewustzijn en dat deze dus geen
algemene betekenis hebben. In zijn visie is het echter niet zo dat de materiele wereld pas betekenis krijgt op
het moment dat wij deze waarnemen of interpreteren. Zij hebben een onafhankelijke en onveranderlijke
betekenis in de beleving van God, waaruit alle ideeën uiteindelijk afkomstig zouden zijn. De werkelijke
voorstelling van alle objecten en verschijnselen worden vanuit God aan alle levende wezens doorgegeven.
Welke objectieve betekenis wijzelf of God dan nog hebben in deze subjectieve beleving, wordt niet geheel
duidelijk in Berkeley’s theorieën.
Hume
David Hume gaat ook uit van het werk van Locke, maar komt tot andere conclusies. Hij bestudeerde de
waarneming meer vanuit een psychologisch inzicht. In zijn visie kunnen voorstellingen in het bewustzijn
worden onderverdeeld in indrukken en ideeën. Indrukken komen voort uit uitwendige of innerlijke
beschouwing.
Ideeën zijn de verwerking van deze indrukken in het persoonlijke wereldbeeld door herinnering, projectie
of interpretatie. Zowel indrukken als ideeën kunnen enkelvoudig of samengesteld zijn. Aangezien ook de
indrukken altijd refereren aan een geheugenbeeld, is het onderscheid van Hume tussen indruk en idee vrij
willekeurig gekozen.
Het mechanisme van de ideeënassociatie volgens Hume, waardoor uit enkelvoudige indrukken of ideeën
samengestelde complexen worden gevormd, is zeer interessant. Zij vormt de basis van alle moderne
psychologische inzichten. Op grond van filosofische beschouwing leidt hij drie wetten af omtrent de
verbanden tussen voorstellingen.
1.
De wet van de vergelijking en het onderscheid.
Deze wet beschrijft de manier waarop het bewustzijn via vergelijkende modelering situaties met elkaar
verbindt, waaruit een bredere toepassing van principes kan worden afgeleid. Dit geldt voor de exacte
wetenschappen, zoals de wiskunde en de natuurkunde, maar ook voor de taal en de
menswetenschappen. Het menselijk bewustzijn is in staat om in ruimte en tijd relaties te leggen tussen
verschillende verschijnselen op basis van overeenkomst.
Deze gebeurtenissen worden ingepast in een vereenvoudigd model of gelijkenis, dat de nadruk legt op
de meest kenmerkende eigenschappen van de ervaring. Het is belangrijk dat men beseft dat de
vergelijking slechts een karikatuur of afspiegeling van de gebeurtenis is, en de ervaring nooit volledig
beschrijft. Selectief waarnemen in de menselijke psyche zorgt voor versterking van de overeenkomsten
en het negeren van de verschillen.
2.
De wet van de ruimtelijke en tijdelijke nabijheid.
Volgens Hume zijn ruimtelijke en tijdelijke nabijheid de meest essentiële factoren bij het bepalen van
oorzakelijke verbanden. Hierbij wordt het doorslaggevende gegeven, het optreden van samenhangende
patronen, vergeten. Door associatie worden in het bewustzijn verschillende gebeurtenissen die qua tijd,
plaats of omgeving samenvallen aan elkaar verbonden. Hierdoor bevat het geheugen begriprelaties die,
onder andere omstandigheden, geen enkele overeenkomst zouden hebben. In de moderne psychologie
worden niet zozeer ruimtelijke of tijdelijke nabijheid als sturend mechanisme beschouwd, maar meer
de volgordelijke continuïteit, die ons in staat stelt om patronen te herkennen in onze omgeving.
27
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
3.
De wet van de oorzakelijke verbanden.
Strikt genomen kan een oorzakelijk verband nooit in alle situaties bewezen worden. Eigenlijk is het
causale verband niet meer dan een ‘gewoonte’-regel. Het geeft aan wat tot nu toe onder voor ons
bekende omstandigheden de verwachting was. Iedere afwijking in de toekomst of onder andere
omstandigheden leidt tot een aanpassing van de toepasbaarheid van de oorzaak – gevolg relatie. Een
oorzakelijk verband geeft een indruk van het meest waarschijnlijke patroon van gebeurtenissen. Het
kan echter nooit alternatieve informatie uitsluiten.
Hume verzet zich hier tegen het verheffen van het efficiënte maar selectieve mechanisme van de
gewoontevorming tot een algemene, kosmische waarheid. Toch is dit principe, zeker in de
technologische beschaving, een belangrijk uitgangpunt voor zowel wetenschap als taal. Een algemene
vergissing in de filosofie is, dat als het causaliteitsbeginsel in een wetenschappelijk model verwerkt is,
zoals in de moderne kwantummechanica, dit overeenkomt met Hume’s overwegingen. Het gaat er bij
Hume echter om dat het model zelf, voortdurend ter discussie staat. Men kan slechts spreken over de
waarschijnlijkheid van uitspraken in een bepaalde beleving en niet discussiëren over de algemene
toepasbaarheid daarvan.
Hume is vaak verweten dat hij psychologie toepast op een gebied, waar dat niet thuishoort. Hierdoor
ontstaat een onzeker, bijna onwerkelijk beeld van de interactie tussen mens en omgeving. De uitspraken
over de omgeving zeggen evenveel over het bewustzijn van het individu, dat deze stellingen beweert, als
over de omgeving. De paradox is dat de psychologie van de mens juist algemeen geldende principes
introduceert om de onveilige onzekerheid uit te sluiten. De mens is een gewoontedier. Hierdoor wordt het
logisch dat andere filosofen heftig op deze ‘troebele’ visie hebben gereageerd.
Het menselijk bewustzijn lijkt hier op een constant veranderende lachspiegel, waarbij onduidelijk is wat nu
de realiteit en wat de projectie is. Alleen aan de interactie tussen de structuren in de spiegelbeelden kan men
voorlopige hypothesen toetsen. Als hieraan ook nog twijfels met betrekking tot de algemene geldigheid van
enkelvoudige indrukken en het zelfbeeld worden toegevoegd, dan wordt de mens geconfronteerd met de
onzekerheid en tekortkomingen van de eigen waarneming. En de wetenschap bestaat juist om gesterkt te
worden in de superioriteit van de eigen visie.
De belangrijkste conclusies van de Verlichting zijn van grote betekenis voor de beoordeling van de
ontwikkeling van de menselijke kennis. De wetenschap, de taal en de logica zijn gebaseerd op de projectie
van de werkelijkheid in het bewustzijn. Zij gaan dan ook uit van de gewoontevorming of conditionering,
die aan het bewustzijn ten grondslag ligt, en vertellen op deze manier meer over de waarnemer dan over de
omgeving. Door uit te gaan van de beleving van de werkelijkheid kijken wij naar de schaduwen in de grot
van Plato en niet naar de objecten zelf. Het is daarom interessanter om te bestuderen, hoe en waarom een
idee tot stand gekomen is, dan naar de gevolgtrekkingen van een model.
De objectiviteit wordt het best benaderd door de vergelijking van geheugenmodellen, waarbij plaats, tijd en
de historische, sociale, culturele en erfelijke achtergrond van de waarnemer een rol spelen. Alleen op die
manier kan men de vervormingen van de ‘bewustzijnsspiegel’ achterhalen, waardoor wij naar de omgeving
kijken.
Emmanuel Kant
De betekenis van de Verlichting voor de geschiedenis van de filosofie was dat er twijfels ontstonden over
het strakke werkelijkheidmodel van het Rationalisme. Het Rationalisme kwam voort vanuit de analytische
methode van de klassieke, Griekse filosofie, waarin de waarneming en de objectanalyse centraal stonden.
Hierdoor ontstond een groot conflict in de wetenschapsontwikkeling. Als zowel de waarneming als de
objectherkenning onzekere uitgangspunten waren, wat is dan de betekenis van de begripvorming en logica
van Aristoteles?
28
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De filosoof, die een poging ondernam om de logische taalmogelijkheden van Aristoteles aan te passen aan
de twijfels van de Verlichting, is Emmanuel Kant. Kant neemt in zijn levenswerk ‘Kritiek van de zuivere
rede’ duidelijk stelling tegen de dogmatische denkwijze van het 18 e eeuwse rationalisme. Hij neemt
afscheid van de analytische werkelijkheid van de ‘zuivere’ wetenschap, die los van de ervaring staat, maar
twijfelt tegelijkertijd stelselmatig aan de menselijke waarneming.
Hier raakt Kant de kern van het probleem: om een aanvaardbaar model van de werkelijkheid samen te
stellen is het noodzakelijk om individuele ervaringen vanuit één algemeen concept te verklaren, maar om
dit te bereiken moet men uitgaan van deze persoonlijke waarneming, die vanuit psychologisch standpunt
onbetrouwbaar is. Om dit probleem aan te pakken onderneemt Kant het enige traject dat tot een oplossing
kan leiden. Hij probeert het menselijk denken zelf te verklaren. Dit is hetzelfde filosofische uitgangspunt
als het doel van dit model.
Alleen probeert Kant een logische verklaring van de denkprocessen te vinden en wordt hier uitgegaan van
het leerproces dat samenhangt met de waardering van de individuele waarnemingen. Hij richt zich op de
methode van kennisverwerving en niet op de bedrieglijke waarneming of de samenhang van objecten en
processen in het bewustzijn. Op zich is dat logisch, want de psychologische inzichten waren aan het eind
van de 18e eeuw nog zeer beperkt.
Het belangrijkste resultaat van het werk van Kant is een inventarisatie van de betekenis van het verstand bij
de ethische interpretatie van zintuiglijke waarnemingen, die de transcendentale logica genoemd wordt.
Deze stelt zich tot doel de mogelijke overwegingen bij de structuurherkenning in kaart te brengen. Op deze
manier wordt getracht de processen die ten grondslag liggen aan het bewustzijn te definiëren. Hij
concludeert terecht dat zonder interpretatie de waarneming nooit een zinvolle samenhang kan vertonen en
dus speelt het bewustzijn een actieve rol bij de evaluatie van veranderingen in de omgeving.
De zeer complexe, theoretische bespiegelingen van Kant leveren een stelsel van criteria op, waarin zijn
persoonlijke visie met betrekking tot zuivere wetenschap, logica en religie duidelijk wordt.
Om tot een overkoepelende filosofie te komen splitst hij de taken van het bewustzijn op in een aantal
subwetenschappen. In de eerste plaats maakt hij een onderscheid tussen de transcendentale elementaire
leer, die de zintuiglijke interpretatie van de realiteit behandeld, en de transcendentale leer van de methode,
die een beschrijving van de verschillende manieren van redeneren geeft. De transcendentale elementaire
leer wordt verdeeld in esthetica, de zintuiglijke beoordeling van de wereld, en logica, de verstandelijke
evaluatie van verschijnselen. Deze logica wordt behandeld in de analytische vorm, die ontstaat uit de
verstandelijke beoordeling van empirische informatie uit de omgeving, en de dialectische vorm, het maken
van gevolgtrekkingen uit de beschikbare informatie.
Transcendentale
Elementaire Leer
Transcendentale
Esthetica
(Zintuigelijke
Waarneming)
Transcendentale
Leer van de
Methode
Transcendentale
Logica
(Denken)
Analytica
(Verstand)
Dialectica
(Rede)
29
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Kant verdeelt stellingen of predikaten in analytische oordelen, waarbij wordt vastgesteld, welke algemene
kenmerken elementen van een bepaalde klasse bezitten, en synthetische oordelen, die specifieke typeringen
toevoegen aan een object of verschijnsel. Een analytisch oordeel is bijvoorbeeld: ‘een driehoek heeft drie
zijden’. Het kenmerk ‘drie zijden’ zit in de groepsdefinitie ‘driehoek’ besloten. Voeg ik met betrekking tot
een bepaalde driehoek toe, dat dit een rechthoekige driehoek is, dan spreekt men van een synthetisch
oordeel. De kenmerken ‘driehoek’ en ‘rechthoekig’ zijn voor een bepaalde ervaring samengesteld.
Analytische oordelen geven de verschillen tussen klassen weer, synthetische oordelen betreffen de diverse
klassen waar een object of verschijnsel toe behoort.
Een ander onderscheid dat in de transcendentale logica wordt gemaakt, geeft het soort kennis weer. Op
grond van stellingen wordt in de wetenschap geprobeerd ervaringen te voorspellen. Als dit mogelijk is dan
is de kennis over de samenhang van eigenschappen volgens Kant a-priori (van tevoren) aanwezig. Deze
kennis wordt de zuivere kennis genoemd. Voorbeelden van zuivere stellingen zijn bijvoorbeeld: ‘Iedere
verandering in de omgeving moet een oorzaak hebben’, ‘De lichtsnelheid is constant’, ‘De hoeveelheid
materie in het heelal is constant’. Worden de eigenschappen van objecten en verschijnselen pas door de
ervaring (dus door empirische toetsing) duidelijk dan wordt de kennis a posteriori (achteraf) opgedaan.
Zuivere kennis kan volgens Kant van empirische wetten onderscheiden worden als de stellingen
noodzakelijk en algemeen, dus onvoorwaardelijk onder alle omstandigheden geldig zijn. Kant
veronderstelt, dat onvoorwaardelijke stellingen nooit uit de ervaring afkomstig kunnen zijn. Hij maakt
hiermee een van de meest kritieke vergissingen in de geschiedenis van de wetenschapsfilosofie. Hij vergeet
namelijk dat onvoorwaardelijke kennis het resultaat is van een persoonlijk leerproces. Dit leerproces is
opgedaan uit de interpretatie van eerdere ervaringen en niet als een mathematische waarheid uit de lucht
komen vallen.
De onvoorwaardelijke stelling vormt altijd onderdeel van een model, een afspiegeling, van de werkelijkheid
en mag daarmee niet verward worden. Zij is altijd subjectief, want zij gaat uit van een sterk
geconditioneerde beleving van de realiteit.
Hoe algemeen toepasbaar een stelling ook mag zijn, het is en blijft altijd een vermoeden. Het predikaat kan
nooit in voor ons onbekende situaties bewezen worden. Sterker nog: als aan de waarheid van
onvoorwaardelijke kennis getwijfeld kan worden ontstaat nieuwe wetenschap. Kant haalt hier het
toneelstuk en het echte leven, de maquette en het gebouw, door elkaar. Het wetenschappelijk bewijs is
uiteindelijk altijd een taalspel, waarbij wij altijd open moeten blijven staan voor nieuwe, verbeterde
inzichten.
Het is verklaarbaar dat Kant zich bij de uitwerking van zijn wetenschapmodel voor een paradox geplaatst
voelt, als hij zich afvraagt of synthetische oordelen a-priori, dus alleen uit overweging, kunnen worden
afgeleid. Aangezien hij voor sommige werkelijkheidsmodellen de interpretatie gelijk stelt aan de realiteit,
ontkomt hij niet aan de stelling, dat dit in een zuivere wetenschap mogelijk is.
In zijn visie is het model geen hulpmiddel meer, maar geeft het de mogelijke samenhang in de realiteit
weer, mits wij over voldoende kennis beschikken. Het is als een spel poker: Kant zegt dat hij een
onverslaanbare kaart heeft (het model), maar hij kan deze nooit laten zien (want wij kennen nooit alle
situaties in de realiteit) tot iemand aantoont dat het model niet klopt. Maar dan is het model nooit volledig
geweest en is dit geen zuivere kennis, maar kennis uit de ervaring. Er is maar één model te bedenken dat de
realiteit volledig in alle omstandigheden beschrijft en dat is de werkelijkheid zelf.
De transcendentale filosofie beschrijft het systeem waarmee volgens Kant zuivere kennis op het gebied van
de wiskunde, de natuurwetenschappen en de metafysica te bereiken is. Alleen via deze methode zouden
aanvaardbare verklaringen van ervaringen kunnen worden afgeleid.
In de leer van de wetenschappelijke interpretatie van de zintuiglijke waarneming, de transcendentale
esthetica, wordt gesteld, dat niet de voorstelling van objecten of verschijnselen de primaire informatie is,
maar de combinatie van gewaarwordingen over de kenmerken van die objecten of verschijnselen. De
voorstelling of herkenning komt in deze leer tot stand door de manier waarop deze indrukken in ruimte en
tijd in het bewustzijn worden gerangschikt.
30
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Volgens de transcendentale filosofie is deze ordening een gegeven van de objectieve realiteit en niet uit de
persoonlijke waarneming afkomstig. De wiskunde is de wetenschap die de samenhangende orde van
patronen bestudeert in ruimte en tijd (of andere dimensies).
Zuivere wiskunde is in de transcendentale esthetica mogelijk, omdat iedereen uiteindelijk dezelfde perfecte,
innerlijke representatie van ruimte, tijd en regelmaat zou bezitten, onafhankelijk van de ervaring en het
leerproces. Volgens Kant is er dus, net als bij Aristoteles, één mogelijke interpretatie van de waarneembare
werkelijkheid, los van de selectieve menselijke ervaring. Wij mensen beschikken alleen nog onvoldoende
informatie om deze volledig te doorgronden.
Het is best mogelijk dat de transcendentale werkelijkheid van Kant bestaat. Maar dat is niet de vraag
waarmee de wetenschapsfilosofie zich moet bezighouden. De vraag moet zijn of wij, mensen, met de
beperkingen van onze zintuigen en de structuur van ons bewustzijn in staat zijn om uitspraken te doen over
deze werkelijkheid, die boven ons verstand uitstijgt.
In de eerste plaats bestaat het absolute ruimte- en tijdbesef niet in het bewustzijn, waarvan Kant uitgaat.
Voor het bepalen van verhoudingen in ruimtelijke dimensies zijn wij afhankelijk van onze zintuigen en de
begrippen over ruimtelijke samenhang, die ons zijn aangeleerd. Voor de interpretatie van beelden, die ons
via het gezichtsvermogen bereiken, zijn wij afhankelijk van de eigenschappen van onze ogen, licht en de
instrumenten, waarmee wij visuele informatie verkrijgen. Geluiden zijn afhankelijk van het gehoor, het
evenwichtsorgaan, luchtdruk en audioapparatuur. Voor onze andere zintuigen geldt dezelfde
afhankelijkheid van omgeving en lichamelijke mogelijkheden. Daarnaast hebben moderne theorieen als de
relativiteitstheorie, de kwantummechanica en de stringtheorie voldoende doen inzien, dat de absolute
ruimte- en tijdconcepten zelfs in natuurwetenschappelijke zin niet voor alle omstandigheden voldoen.
Bovendien stuurt de informatie uit ons geheugen voortdurend de betekenis van zintuiglijke waarnemingen.
Wij zien wat wij willen zien (zoals later ook het Idealisme stelt). Ons bewustzijn gaat niet uit van ruimte en
tijd, zoals dat in de natuurwetenschappen is gedefinieerd, anders zouden wij niet zo eenvoudig
vergelijkingen tussen situaties over ruimte en tijd heen kunnen maken.
Alleen het herkennen van regelmaat en onderbreking in patronen en het vergelijkingsmechanisme tijdens
het leerproces kan men als min of meer vergelijkbaar veronderstellen. Hoe de patronen wordt geïntegreerd
in het totaalbeeld van de wereld is individueel verschillend. Ruimte en tijd zijn slechts het gevolg van een
interpretatie van vergelijkbare patronen en zijn niet fundamenteel voor het werkelijkheidbesef. Zuiver
wiskundige overweging zonder ruimtelijke interpretatie, fantasie of een droomwereld zijn anders
onmogelijk in het bewustzijn.
Volgens de transcendentale analytica worden begrippen in het bewustzijn gevormd op grond van de
ervaring. De begripstructuur levert echter weer een referentiekader voor de interpretatie van de
waarnemingen. Waarneming zonder esthetische beoordeling heeft op zich geen betekenis. Kennis ontstaat
in de transcendentale filosofie door de interactie van waarneming en begripsvorming, overeenkomstig
moderne, psychologische inzichten. Kant gaat echter uit van een transcendentale logica die ervaringen met
begrippen verbindt en niet van de geheugenassociatie.
Kant inventariseert de soorten uitspraken die hij fundamenteel acht voor de begripsvorming en leidt op deze
manier een twaalftal oordeelsvormen af, die direct in het verlengde liggen van de logische categorieën van
Aristoteles. Deze oordeelsvormen kunnen weer gegroepeerd worden tot vier mogelijke uitgangpunten, die
de soort uitspraak typeren. Zo probeert Kant een basisschema voor ons denken te ontwikkelen. In zijn visie
horen de oordeelsvormen het fundament voor de begripsvorming te zijn. Daarom is aan ieder soort
predikaat een categorie gekoppeld, die een typering moet zijn voor de gerelateerde uitspraken. Zo kan men
voorwaardelijke uitspraken associëren aan ‘Oorzaak en gevolg’ en ontkennende uitspraken aan een ethisch
besef van ‘Onwerkelijkheid’. In het onderstaande diagram zijn de verschillende oordeelvormen volgens
Kant tegen elkaar uitgezet.
31
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Oordeelsvorm
Algemeen
Betreft
Uitspraak over alle elementen van
een groep.
Uitspraak over enkele elementen
Bijzonder
van een groep.
Uitspraak over specifieke eenheid.
Individueel
Identificeert een eigenschap van
Bevestigend
een element.
Sluit een bepaalde waarde voor
Ontkennend
een eigenschap uit.
Een uitspraak over de
‘Oneindig’
aanwezigheid van een eigenschap.
Onvoorwaardelijk Een stelling die onafhankelijk van
de omstandigheden voldoet.
Een stelling die onder bepaalde
Voorwaardelijk
omstandigheden geldt.
Disjunctief
(Uitsluitend)
Vermoedend
Bewerend
Noodzakelijk
Een stelling waarbij een
eigenschap elkaar uitsluitende
waarden kan aannemen.
Uitspraak sluit de mogelijkheid
van een gebeurtenis niet uit.
Uitspraak gaat uit van een
bepaalde gebeurtenis.
Uitspraak sluit iedere andere
mogelijkheid uit.
Categorie
Totaal
Veelheid
Eenheid
Werkelijk
Onwerkelijk
Beperking
Object en
Oorsprong
Oorzaak en
Gevolg
Interactie
Voorbeeld
Alle levende wezens
sterven uiteindelijk.
Sommige dieren
leggen eieren.
Die vent is gek.
Deze stoel is van hout.
Uitgangpunt
Kwantitatief
Deze stoel is niet van
hout.
Wormen zijn
ongewervelde dieren.
Een vierkant heeft vier
zijden.
Als een voorwerp niet
wordt beïnvloedt door
een kracht, beweegt zij
eenparig rechtlijnig.
Een primaire kleur is
rood óf blauw óf geel.
Kwalitatief
De bus kan komen.
Mogelijk –
Onmogelijk
De bus zal komen.
Zijn – Niet
Zijn
Noodzakelijk De bus moet komen.
- Toevallig
Kwantitatief
Kwantitatief
Kwalitatief
Kwalitatief
Relationeel
Relationeel
Relationeel
Modaliteit
Modaliteit
Modaliteit
Het begripsmodel van Emmanuel Kant lijkt tegenwoordig een gekunstelde methode om de nalatenschap
van Plato en Aristoteles aan de kritische geluiden van de 18e eeuw aan te passen en in een symmetrisch
stelsel te manoeuvreren. Het is belangrijk te beseffen dat de predikaten van Kant, Aristoteles en de moderne
logische talen een vergelijkend en per definitie onvolledig onderzoek zijn naar de mogelijke
uitdrukkingsvormen van taal. Zij geven niet zozeer de omgeving weer maar vertellen iets over de
constructies in het bewustzijn. Uitspraken weerspiegelen de belevingwereld van de spreker en geven slecht
indirecte en ‘gekleurde’ indrukken van de menselijke geest. Als wij rekening houden met dit beginsel is de
transcendentale logica één van de mogelijke werkelijkheidsmodellen. Het is een samenhangende en
vergelijkende logica, maar zij komt voort uit een bepaalde filosofische traditie van de wetenschappelijke
ontwikkeling.
Kant is het overigens met de filosofen van de Engelse Verlichting eens, dat de logische samenhang van
begrippen een product is van het bewustzijn en niet direct is af te leiden uit de ervaring. Toch is er een
relatie tussen de logica en de veranderingen die de mens waarneemt. Deze zijn echter niet zo tijdloos en
onveranderlijk als de wetenschap veronderstelt. Begrippen als eenheid en causaliteit zijn eerder het
resultaat van een leerfase en berusten uiteindelijk meer op geloof en vertrouwen dan op zekerheid.
Wetmatigheden in de natuur zijn daarmee gereduceerd tot afspiegelingen van het persoonlijke wereldbeeld
in de menselijke psyche. Veranderingen in de presentatie van de regelmaat van indrukken en de oriëntatie
en selectieve waarneming van de mens zorgen ervoor dat inzichten, wetten en formules veranderen.
De werkelijkheid kan worden voorgesteld als een ui, die bestaat uit elkaar omhullende schillen, waarbij een
schil een bepaald inzicht weergeeft. Eén schil kan niet de hele ui representeren. Geen enkel inzicht vormt
de totale werkelijkheid, alleen uit de geïntegreerde samenhang van informatie ontstaat het meest bruikbare
model van de realiteit. De opvolging van inzichten is op zich weer een leerproces. Hieruit kan
geconcludeerd worden, dat de conditionering van de menselijke geest het uitgangspunt is voor alle
natuurwetenschappen.
32
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De transcendentale dialectiek vormt een model dat de begrippen in het bewustzijn toetst aan de ervaring.
Op deze manier ontstaan ideeën over de samenhang in de werkelijkheid. Uit de begrippen worden in het
bewustzijn oordelen of predikaten gevormd. Op deze oordelen wordt de persoonlijke logica toegepast,
waaruit conclusies met betrekking tot de verbanden in de omgeving worden afgeleid. Het resultaat is een
begrippenstructuur: het persoonlijk model van de werkelijkheid. Kant veronderstelt dat de
begrippenstructuur uiteindelijk altijd aan de ervaring gerelateerd zal zijn.
Als de logica gebaseerd is op een filosofie, die voortkomt uit een denkwijze als die van Aristoteles en Kant,
dan zullen de oordelen onderling vergeleken worden op innerlijke tegenstrijdigheden (paradoxen) en
oorzakelijke verbanden. Er zal worden nagegaan waarvan voorwaardelijke veronderstellingen afhankelijk
zijn, zodat deze in het geïntegreerde systeem onvoorwaardelijk gemaakt kunnen worden. Indrukken zullen
zoveel mogelijk in klassen worden onderverdeeld, omdat zij daardoor ‘begrijpelijk’ worden. Deze logische
gevolgtrekkingen zullen leiden tot een bepaald doel: het samenvoegen van onderling afhankelijke
begrippen tot een oerbegrip, dat de oorsprong van het gehele stelsel vormt. Dit kan God, de ziel, de kosmos
of een andere metafysische grootheid zijn. Metafysische ideeën zijn volgens Kant per definitie nooit uit het
logische stelsel te verklaren. Zij zijn slechts af te leiden uit de verschillende gevolgtrekkingen, pure
verstandsbegrippen, en vormen geen onderdeel van de kennis.
Interessant is de bespiegeling van Kant waarin hij stelt dat het ‘Ik’ de fundamentele oorzaak van het
volledige begrippenstelsel zal zijn. Het denken is een product van het individuele bewustzijn en alle
ervaring wordt gemeten ten opzichte van de persoonlijkheid. Dus de eigen persoonlijkheid zal het
uiteindelijke mechanisme vormen dat het volledige begrippenstelsel van het bewustzijn stuurt.
In de ‘Kritiek van de praktische rede’ presenteert Kant zijn ideeën over de mens als handelend wezen. Bij
de interactie tussen mens en omgeving is de mens in staat om beslissingen te nemen tussen mogelijke
alternatieven. Dit vermogen noemt Kant de wil. Onze wil wordt in belangrijke mate bepaald door de regels,
die ons door omgeving worden opgelegd of door ons eigen bewustzijn. Volgens Kant maakt het een
belangrijk verschil uit of de regels door onszelf of door de omgeving worden bepaald. Een mens die handelt
naar eigen normen en waarden is echter geneigd om zijn handelingen zo te manipuleren, dat zijn beeld van
de wereld voortdurend wordt bevestigd. Op die manier zullen eenmaal afgeleide principes niet meer
beïnvloed worden door indrukken van buitenaf. Hoe een mens dient te handelen is dan ook het taakgebied
van de psychologie en niet van de filosofie.
Kant maakt een onderscheid tussen voorwaardelijke (hypothetische) en onvoorwaardelijke (categorische)
regels en wetten, die onafhankelijk van het menselijk functioneren de wereld bepalen. Interessant zijn de
implicaties van de visie van Kant op de zedelijke moraal. Goed, kwaad en plicht zijn niet de belangrijkste
invloeden op het handelen. Het zijn de regels en wetten die bepalen wat deze waardeoordelen inhouden. De
subjectieve beleving komt dus voort uit de normen binnen de systemen, waarvan het individu deel
uitmaakt. Als dat zo is dan moet iedereen binnen een bepaalde context dezelfde normen en waarden
hebben. De subjectieve beleving van het individu in een maatschappelijk of sociaal stelsel wordt daarmee
zeer onderschat.
De ‘Kritiek van de praktische rede’ is meer een poging van Kant om zijn eigen solitaire, plichtsgetrouwe
levenswandel te beredeneren dan een sociaal psychologisch onderzoek naar de gevolgen van verschillende
manieren van leven. Toch is vooral dit werk de basis voor een nieuwe stroming in de filosofie: het
Idealisme. In deze filosofie wordt de rol van de mens in de wereld centraal gesteld.
Idealisme
Kant ging in zijn transcendentale filosofie uit van één mogelijke interpretatie van de realiteit, die
onafhankelijk van het menselijk denken en handelen bestaat. Hoewel Kant het reageren op de omgeving in
de ‘Kritiek van de praktische rede’ zeer belangrijk acht, zijn de wetten en regels over de mens gesteld als
het weer. Het mechanisme van de werkelijkheid blijft voor mensen verborgen. Wij zijn slechts in staat een
vage afspiegeling van de kosmische waarheid te ervaren. De interpretatie van objecten en begrippen zijn
afhankelijk van de kennis en de waarneming. Zij bestaan als projectie, als idee.
33
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Voor het Duitse Idealisme, vormgegeven door onder andere Fichte, Schelling en Hegel, is dit
onaanvaardbaar. Deze filosofie zoekt een absoluut kenbare werkelijkheid en gaat daarbij uit van een aantal
basisbegrippen. Voor Fichte is dat het Ik, voor Schelling de natuur en volgens Hegel is het idee van de
absolute geest. Hoewel de uitgangspunten van het idealisme eigenlijk zijn ontstaan uit angst voor
controleverlies (de mens is anders niet in staat de volledige waarheid te kennen) en een geloof in de
maakbaarheid van de samenleving, heeft zij een belangrijke invloed op de wereldpolitiek, religie, kunst,
commercie en ook de psychologie van de 19e en 20e eeuw gehad.
Fichte
De eerste die zich tegen de transcendentale waarheid en de illusie van de menselijke waarneming verzet is
Johann Gottlieb Fichte. Fichte accepteert niet dat de mens een passief onderwerp is bij de ervaring van de
werkelijkheid. Hij gaat er van uit dat de interpretatie niet moet worden afgeleid uit de objecten en
indrukken. Dit leidt volgens hem tot dogmatisme. De werkelijkheid moet worden achterhaald vanuit de
voorstelling, waarbij het individu actief zijn omgeving verandert. Hiermee stelt Fichte het ‘Ik’ centraal als
een belangrijke, kritische, actieve factor in een zelfgeschapen realiteit. Fichte is consequent in zijn
egocentrische stellingen en ontkomt niet aan de conclusie, dat ook de ervaring zelf uit het ‘Ik’ stamt.
Wij kunnen deze conclusie in enge zin beschouwen en het idealisme vergelijken met de ervaring van een
vijfjarig kind, dat alles vanuit zijn perspectief beredeneert. Het kind zegt bijvoorbeeld: ‘De boom is
verdrietig’ terwijl bedoeld wordt, dat hijzelf verdrietig is. Het Idealisme kan ook in een bredere context
benaderd worden als we ons afvragen, waarom wij de dingen op een bepaalde manier herkennen en
betekenis toekennen. Fichte stelt in feite dat dit een keuze is van het vrije individu, het ‘Ik’ dat zichzelf
stelt. Waarnemen is in het Idealisme geen passief proces, maar een creatieve actie. Het voert natuurlijk te
ver om te stellen, dat de realiteit is wat wij willen dat deze voorstelt, maar wij zijn vrij om vanuit ons eigen
inzicht en ervaring verbanden te leggen en begrippen te onderscheiden.
De voorstelling van de wereld wordt dus in de visie van Fichte actief vormgegeven door het bewustzijn.
Het Ik streeft naar volledige identificatie met de realiteit en wordt daarin vrijwillig beperkt door wat wij als
vreemd, onwerkelijk of onaangenaam ervaren. Fichte noemt dit het ‘Niet Ik’ (de antithese van het Ik) en
ziet de oorsprong hiervan in het onbewuste. Het ‘Ik’ brengt op die manier het ‘Niet Ik’ voort door grenzen
te stellen, die het ‘Ik’ vervolgens kan overwinnen. De zedelijke, maatschappelijke, sociale en religieuze
wetten en regels zijn vrijwillig gekozen structuren, waarbinnen het ‘Ik’ zijn doelen kan stellen. Op die
manier ontstaat een synthese tussen het ‘Ik’, dat naar vrijheid streeft, en het ‘Niet Ik’, dat structuur aan het
denken oplegt. Let op de belangrijke paralellen met de psychoanalyse, die overigens volledig verklaarbaar
zijn, want het is duidelijk dat Freud sterk beïnvloed is door het idealisme van Fichte.
Schelling
Fichte ziet de werkelijkheid als een constructie van het menselijk bewustzijn. Zijn opvolger Schelling stelt
dat de werkelijkheid of, in zijn opvatting, de evolutionaire natuur de ontwikkeling van de menselijke geest
mogelijk maakt. Schelling gaat uit van een natuurfilosofie, die de diepere betekenis van
natuurverschijnselen moet verklaren. De natuurkunde geeft een beschrijving van processen (wat en hoe), de
natuurfilosofie gaat in op de rede van verschijnselen (waarom). In zijn identiteitsfilosofie ziet Schelling de
natuur als een scheppende geest en de menselijke geest als een afspiegeling van dit creatief bewustzijn. Bij
zijn zoektocht naar de oorsprong van de verschijnselen ontdekt Schelling fundamentele tegenstellingen in
de natuur, zoals tussen goed en kwaad en geest en materie. Hij ziet deze tegenstellingen als een
contradictie, die aan de natuur ten grondslag ligt. Het menselijk bewustzijn heeft de belangrijke taak deze
tegendelen in evenwicht te houden. De ordening van de werkelijkheid is in de natuurfilosofie een creatief
proces, dat de basis vormt van de natuur en zijn weerslag heeft in het bewustzijn via de Kunst. Schelling
geeft de 19e eeuwse Romantiek, die een terugkeer naar natuurlijke beginselen en de kunsten voorstond, een
filosofische basis.
34
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Hegel
De filosofie van Fichte, die het bewustzijn als structurerend mechanisme centraal stelt en daarmee het
subjectief idealisme vormgeeft, en de theorie van Schelling, die met zijn identiteitsfilosofie in het ‘Ik’ de
natuur aantreft en in de natuur een creatief bewustzijn ziet en daardoor een vertegenwoordiger is van het
objectief idealisme, zijn systematisch tegengesteld aan elkaar. Deze dualiteit tussen de uitgangspunten ziet
Georg Wilhelm Friedrich Hegel in zijn absoluut idealisme als fundamenteel voor het ontstaan van kennis.
De synthese tussen de tegengestelde stromingen binnen het Idealisme vormt het proces waarin de
menselijke geest zichzelf stap voor stap ontwikkelt.
Hoewel waarheid het uiteindelijke doel is, kan deze nooit volledig gekend worden door mensen omdat elke
stelling een mogelijke antithese heeft, die aan de omgeving getoetst moet worden. These en antithese
moeten tegen elkaar afgewogen worden. Hierna wordt een keuze gemaakt of er ontstaat een samensmelting
van de alternatieven in de vorm van een uitbreiding van de mogelijkheden of een paradox. De synthese is
het mechanisme die de werkelijkheid bestuurt. De kennis is niet a-priori aanwezig, maar wordt stap voor
stap veroverd. Het is een reis door de geest, waarin de absolute waarheid slechts benaderd kan worden, al
dacht Hegel zelf dat hij het eindpunt van de filosofie bereikt had. Logica is geen statisch gegeven, maar een
dynamisch proces. De these heeft een antithese, waaruit een synthese kan ontstaan, maar deze synthese is
op zichzelf beschouwd weer een these. Deze aftasting door het bewustzijn van een waarheid die per
definitie buiten het bereik ligt noemt Hegel dialectiek.
De impact van Hegel’s theorema op de intellectuele ontwikkeling van de 19 e en 20e eeuw is enorm. Dat er
een heftige reactie op zijn stellingen in de tweede helft van de 19 e eeuw ontstond bevestigd eigenlijk alleen
maar zijn model. Met name uit de reactie (antitheses) op de theorie van Hegel zijn alle belangrijke
politieke, industriële en levensbeschouwelijke stromingen ontstaan, die de 20e eeuw hebben vormgegeven.
These
Antithese
Synthese
Materialisme
Feuerbach
De reactie van de schrijver Feuerbach op het Idealisme is gebaseerd op psychologische motieven. Hij
verwijt de idealistische filosofie in het bijzonder dat de gedachtewereld teveel los komt te staan van de
werkelijkheid. Feuerbach stelt daartegenover dat de mens is wat hij eet. Hiermee geeft hij aan dat het
bewustzijn voornamelijk gevormd wordt als gevolg van de materiele werkelijkheid. De behoeften en
angsten van de mens in de confrontatie met de omgeving staan in deze filosofie centraal. Het denken komt
volgens Feuerbach dan ook voort uit de omgeving en niet andersom.
Hiermee worden de beginselen van het moderne materialisme geformuleerd, waarin het bewustzijn en het
gedrag voortvloeit uit de invloed van de omgeving. God is slechts een fantasie van de mens, die weergeeft
hoe hij zou willen zijn. Waaruit deze behoefte tot levensverandering vandaan komt, als het denken van de
mens een gevolg is van de wereld, geeft Feuerbach’s materialisme niet aan.
35
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Marx
Karl Marx zoekt de oorsprong van de menselijk kennis niet in het bewustzijn, zoals Hegel, of in de
omgeving, zoals Feuerbach, maar in de interactie tussen het bewustzijn en de omgeving, het handelen. Hij
gaat er dan ook van uit dat de mens in staat is zijn omgeving en zijn werkelijkheid actief te veranderen.
Volgens hem heeft de mens dus wel degelijk invloed op de loop van de geschiedenis, en zijn het de keuzes
van het individu, die de werkelijkheid bepalen. Het is dan ook begrijpelijk dat Marx zijn stellingname
verwerkt in politiek. Samen met de schrijver Engels legt hij het fundament voor het communisme.
Marx gaat uit van Feuerbach’s stellingen, maar hij legt de nuances anders. Het bewustzijn wordt volgens
zijn werk over de Duitse Ideologie niet gevormd vanuit de materiële wereld, maar vanuit het leven: het
handelen, de keuzes en de acties. Marx introduceert een begrip dat hij dialectiek noemt tussen bewustzijn
en materie, het menselijk handelen, maar beschrijft slechts één invloed van de interactie: die van de
omgeving op het denken. Het is de paradox van het leven van Marx dat de gevolgen van zijn werk bewijzen
dat het bewustzijn van één individu wel degelijk de omgeving kan beïnvloeden.
De activiteit wordt gezien als het medium tussen bewustzijn en maatschappij, met name de productie in de
vorm van arbeid. Door het economisch stelsel is een verdeling van taken ontstaan, waardoor de mens de
gevolgen van zijn handelen niet meer kan overzien. Dit leidt tot vervreemding tussen de mens en
maatschappij, maar ook tussen mensen onderling, omdat er een klassenmaatschappij uit voortkomt, die
gebaseerd is op de status van de functie die wordt verricht. Door bewust keuzes te maken en hiernaar te
handelen kan de mens volgens Marx en Engels de maatschappij en zijn eigen positie veranderen. Hierdoor
zou volgens het dialectisch materialisme iets moeten ontstaan, wat ‘zelfverwezenlijking’ wordt genoemd,
maar wat eigenlijk de verwezenlijking van de ideeën van Marx inhoudt.
Marx ziet de geschiedenis en de ontwikkeling van de mensheid, net als Hegel, bestuurd door één hoofdwet.
Bij Marx betreft deze hoofdwet echter de ontwikkeling van de maatschappij door praktische stellingname,
bij Hegel de ontwikkeling van inzichten. Iedere maatschappelijke verandering ziet hij als een noodzakelijke
ontwikkelingsfase in de geschiedenis van de mensheid. Ideologie is slechts zinvol als dit leidt tot
wezenlijke verandering. De lagere klassen in de samenleving kunnen tot inzicht komen als de hiërarchische
structuur van de maatschappij door economische herverdeling wordt veranderd.
Marx blijkt uiteindelijk toch meer een pragmatisch politicus te zijn geweest dan filosoof. Als de theorie de
praktische uitvoering van zijn visie in de weg staat, dan past hij de theorie aan. Hierdoor is een bewuste
selectie gemaakt uit de filosofische ideeën, die zelfs in zijn tijd al bekend waren. Maar uiteindelijk geldt dat
voor bijna elke filosoof. Het hoofddoel van de filosofie moet toch altijd integratie van al het feitenmateriaal
zijn, of dat nu overeenkomt met de persoonlijke opvattingen of niet.
Positivisme
De burgerij in Frankrijk, die in 1789 met succes de monarchie had afgezet, voelt zich door de revolutionaire
ontwikkelingen van 1830 bedreigd en zoekt naar een filosofie die het gedachtegoed van de revolutie
consolideert. Het behoudende positivisme van Auguste Comte, dat in de 20e eeuw de identificatie van
politiek rechts en de commercie zal vormen, zorgt voor deze ideologie van de burgerij. Het positivisme
geeft aan, dat alleen het feitelijke materiaal geregistreerd en gestructureerd moet worden, zonder speculatie
over een mogelijke filosofische verklaring. Praktische informatie zorgt voor geleidelijke vooruitgang van
de beschaving, zonder revolutie. Nadeel is, dat de filosofie van Comte uiteindelijk resulteert in een
verzameling losse theses, die geen specifieke samenhang vertonen.
Antitheses, vooruitkijken en het ontwikkelen van modellen op de lange termijn zijn overbodige concepten
in dit wereldbeeld. Het is de filosofie van het huidige, het tastbare en daarmee ook de filosofie die aan het
einde van de 20e eeuw het meest wordt aangehangen. Theorieën worden aangehangen totdat het
feitenmateriaal anders uitwijst. Zij lijken in het positivisme een onveranderlijk karakter te hebben, maar
zijn dat niet, omdat alternatieven nooit overwogen worden.
36
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De Engelsman Mill vormt in zijn ‘Systeem van de inductieve en deductieve logica’ de theoretische basis
voor een logica, die historisch materiaal interpreteert tot natuurwetten. Herbert Spencer ontwikkelt op
grond van de theorie van Darwin een model dat uitgaat van evolutie in plaats van revolutie. Hieruit ontstaat
de geleidelijke, controleerbare vooruitgang, omdat bij de stapsgewijze ontwikkeling gebruik wordt gemaakt
van ervaringen uit het verleden.
Een samenhangende theorie kan hieruit moeilijk ontstaan, omdat dan bepaalde hypothesen moeten worden
veronderstelt, wat in het systeem van Spencer principieel onmogelijk lijkt. Hiervoor zouden we uitgaan van
stellingen, waarvan we de betekenis op grond van de feiten nog niet kunnen weten. Spencer laat zich
inspireren door Darwin’s theorie, maar vergeet hierbij dat het evolutiemodel bij de scheiding van soorten
zeer revolutionaire mutaties impliceert. Maar revolutionaire overgang past natuurlijk niet in de positieve
wereldvisie.
Subjectiviteit
Aan het eind van de 19e eeuw, als de algemene systemen zoals Idealisme, Materialisme en Marxisme de
tegenstellingen in de maatschappij alleen maar hebben vergroot, vragen een aantal filosofen zich af of het
wel mogelijk is voor een mens om zijn leven of de maatschappij te veranderen.
Het is een tijd van retrospectie en twijfel, waarbij de behoeften en de keuzemogelijkheden van mensen
worden bestudeerd. Er overheerst een negatief zelfbeeld in de filosofie: de mens met zijn verstand is een
marionet in handen van de eigen emoties zoals lust, angst en verdriet. Het vervullen van behoeftes stuurt
het bewustzijn en geluk en hoop zijn slechts illusies die de angst en de dood tijdelijk doen vergeten. De
mens is nooit bevredigd in zijn wensen omdat dit hem wezenlijk bang maakt.
Dat het leerproces van een mens wordt gecontroleerd door behoeftebevrediging is een principe dat ook in
de moderne psychologie en sociologie verwerkt is. Het is echter niet een onverdeeld negatief beginsel,
omdat de behoeftebevrediging uiteindelijk een middel is, dat het leerproces (de conditionering) op gang
brengt. Als men een aantal malen doelloos als een ezel achter de wortel van de innerlijke bevrediging heeft
aangelopen, leert men hopelijk iets over zichzelf en de wereld, waardoor het wel mogelijk wordt om
rationele afwegingen te maken.
Het sombere beeld op de mens en de wereld in de afsluiting van de 19 e eeuw is dan ook meer inherent aan
het tijdbeeld, dat door de Fransen wordt aangegeven met de term ‘Fin de siècle’ (einde van een tijdperk). In
deze periode ontstaat het Nihilisme, waarin de Zin en de mogelijkheid om een waarheid te vinden in het
bestaan worden ontkent.
Schoppenhauer
Wie het werk van Arthur Schoppenhauer bestudeert, wordt al gauw geconfronteerd met zijn
levensinstelling. Schoppenhauer zag zichzelf als genie en hij heeft geen mogelijkheid onbenut gelaten om
de wereld daarvan te overtuigen. Schoppenhauer vindt het werk van Hegel en het Idealisme onbelangrijk,
wat hij uitdrukt door te stellen dat er tussen de filosofie van Kant en hemzelf eigenlijk niets
noemenswaardigs is gebeurd. Kant is zijn grote voorbeeld, maar hij heeft toch behoorlijk wat kritiek op het
werk van zijn leermeester. Schoppenhauer was bijzonder gefascineerd geraakt door de Vedische geschriften
van het oude India en de verwijzingen in zijn werk naar de oosterse filosofie zijn dan ook talrijk. Twee
ideeën spelen een voorname rol in het werk van Schoppenhauer, die niet direct in het verlengde van elkaar
liggen.
In de eerste plaats ziet hij de wereld als de persoonlijke voorstelling, als illusie, als Mayâ volgens de
Vedische leer. Hiermee drukt hij iets uit, dat op een andere manier ook al is terug te vinden in het werk van
Plato, de Engelse Verlichting, Kant en alle grote wereldreligies. Schoppenhauer voegt hier echter aan toe,
dat de causaliteit (die hij associatief opvat) de innerlijke voorstellingen met de ervaring verbindt.
37
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De voorstellingen verwijzen naar elkaar en hebben volgens Schoppenhauer geen objectieve verbinding met
de buitenwereld maar alleen naar de projecties in de persoon zelf. Om het model in het bewustzijn te
koppelen aan de wereld is de empirische controle dus voortdurend noodzakelijk.
Daarnaast stelt Schoppenhauer dat alle activiteit, alle keuzes die mensen maken, ingegeven worden door
behoeftebevrediging, door wil, zoals hij het noemt. Aangezien de mens voortdurend op zoek is naar nieuwe
bevredigende ervaringen, omdat de oude ervaringen uiteindelijk nooit zullen voldoen, is de mens een
doelloos werktuig van de eigen lusten. Sprekend voor het mensbeeld van Schoppenhauer is dat hij tijdens
wandelingen begeleidt werd door zijn poedel, die hij met ‘mens’ aansprak. De veranderingen in de
maatschappij, religie, cultuur en wetenschap zijn slechts een verplaatsing van de driften. Onveranderlijk
blijft de wil van de mens die hem afleidt van zijn primaire angsten.
De mens leert dan ook niets van zijn dwalingen in de visie van Schoppenhauer. Door overweging en kunst
kan men de wens tot bevrediging tijdelijk uitstellen. Er is slechts één definitieve oplossing in zijn werk, die
hem wordt ingegeven vanuit zijn belangstelling voor de Indische religie: de verzaking van de wil. Alleen
door alle behoeften naast zich neer te leggen, kan de mens aan de cyclus van de teleurstellende hoop (zie de
emotiecyclus in het model) ontsnappen.
Kierkegaard
Kierkegaard is één van de belangrijkste critici van Hegel en het 19e eeuwse Idealisme. Doordat hij als
filosoof het bestaan en de persoonlijke keuze boven het rationeel denken stelt, geldt hij als de geestelijke
vader van het Existentialisme van de 20e eeuw. Vanwege zijn bijzondere visie op de persoonlijke,
zelfontdekkende geloofsbeleving boven de kerkelijke traditie, is hij ook één van de denkers die het geloof
een nieuwe betekenis heeft proberen te geven.
Naar de mening van Kierkegaard slaagt het Idealisme er niet in het systeem van het denken en de
werkelijkheid van het bestaan in overeenstemming te brengen. Niet het denken maar het bestaan op zich is
de kern, waar het in het leven om draait. En wat maakt het bestaan tot wat het is? De persoonlijke keuze.
Het gaat iedere keer weer om de uiteindelijke beslissing, waarbij de onvrede met het huidige en de angst
voor het onbekende voor een existentiële crisis in de persoonlijkheid zorgen.
Niet alleen wat is, maar ook wat mogelijk zou kunnen zijn maakt deel uit van de dagelijkse werkelijkheid.
Deze vertwijfelde afweging van mogelijkheden is een steeds terugkerend thema in de werken van
Kierkegaard. Keuzes worden gemaakt op grond van esthetische, ethische en religieuze motieven.
Esthetische keuzes worden ingegeven door wat men uiterlijk waarneemt. Het is een reflex die ingegeven
wordt door primaire driften en gebaseerd op wat ons aangeleerd is over wat aangenaam is en wat
onaangenaam. Ethische keuzes zijn meer bewust. Zij gaan uit van wat logisch, maatschappelijk en sociaal
gangbaar is. Het zijn keuzes die boven de persoonlijke belevingswereld uitgaan en lijden tot faalangst en
vertwijfeling. De religieuze keuze tenslotte is de dialoog met God en uiteindelijk met zichzelf over wat men
werkelijk in het leven wil bereiken. De illusie van de behoeftebevrediging en de positie in de omgeving valt
dan weg en men wordt geconfronteerd met het verschil tussen wat men wil doen en wat men werkelijk
doet.
De definitieve beslissing betreft niet de Wereld of God maar is een oordeel over het Zelf. Hierbij wordt de
vraag beantwoord: worden met de gemaakte keuzes het doel bereikt, dat men zich oorspronkelijk gesteld
had? Wie de lijn van Kierkegaard’s filosofie doortrekt merkt al snel dat in zijn beleving niet alleen de
wereld maar ook het beeld van het persoonlijk bewustzijn een voorstelling is. De waarheid wordt alleen
onthuld door de keuzes die het individu maakt en eigenlijk wil de mens daar helemaal niet mee
geconfronteerd worden.
38
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Nietzsche
Het leven en de gevolgen van de onjuiste interpretatie van het werk van Friedrich Nietzsche lijken op een
Griekse Tragedie, een kunstvorm uit de oudheid waardoor hij zeer geboeid was. Het is echter voor de
filosofie niet interessant of hij labiel en agressief was (alle denkers over het bestaan hebben bij hun
zoektocht geestelijke deuken opgelopen en dat geldt zeker voor mijzelf), het gaat erom wat hij duidelijk
wilde maken.
Iedereen, die wel eens iets over de 2e wereldoorlog heeft gelezen is bekend met het feit dat de fascisten een
selectie van de ideeën van Nietzsche hebben gebruikt, om hun krankzinnige genocide in filosofische kaders
te plaatsen. Termen als ‘Übermensch’ en ‘Führer’ zijn afgeleid uit zijn werk. Was Nazi-Duitsland wat
Nietzsche voor ogen had toen hij ‘Aldus sprak Zarathustra’ schreef? Naar mijn mening uiteindelijk wel.
Wij kunnen Nietzsche verwijten dat hij de ontredderde geestelijke toestand van de maatschappij in de 20e
eeuw en de verantwoordelijke taak van de filosofie als de moeder aller wetenschappen onderschat heeft. Hij
vroeg om een herwaardering van het normenstelsel en dat gebeurde ook, met alle verschrikkelijke gevolgen
die daar bij hoorde.
Dit is dus de les die filosofen van Nietzsche kunnen leren: hoe onzinnig filosofie in de maatschappij ook
lijkt, op een gegeven moment zijn er altijd ontspoorde mensen die naar een houvast zoeken en alles
aangrijpen om hun zieke onvrede en frustratie over hun onbegrip van zichzelf en de wereld vorm te geven,
zodat zij in ieder geval zelf alle persoonlijke verantwoordelijkheid kunnen ontkennen.
Daarnaast heeft Nietzsche een aantal uitspraken gedaan waaruit zijn grote verachting voor
andersdenkenden blijkt en dat kan men hem als filosoof zeer kwalijk worden genomen. Op het moment dat
een filosoof, die als belangrijkste taak heeft het vrije denken te stimuleren, andere ideeën gaat uitsluiten,
dan verheft hij zijn persoonlijke mening tot waarheid en verliest daarmee zijn eigen doelstelling en
betekenis. Nietzsche predikt geestelijke vrijheid en sluit dat voor anderen tegelijkertijd uit. Zijn
persoonlijke vrijheid gaat ten koste van anderen en daarmee ondergraaft hij zijn eigen levenbeschouwing.
Nietzsche ziet zichzelf als de ‘Filosoof met de Hamer’, de man die in staat is alle traditionele normen en
waarden van hun schijn te ontdoen. Bij dit proces kiest hij de taal van de macht met een harde boodschap,
die ik hier voor alle duidelijkheid van alle poëtische onzin zal ontdoen:
‘De beschaving is 2600 jaar geleden afgebroken vanuit een slavenmoraal, geïnitieerd door de opstand van
de joden. Daarvoor stelde men zich helemaal geen vragen over de waarheid en over de juistheid van het
eigen handelen. Dit is een vorm van zelfkwelling, die wordt ingegeven door de zwakkeren in de
samenleving. Ik hoef mij helemaal niet te verantwoorden tegenover mijzelf, ik moet mij alleen maar zo
dominant op te stellen, totdat mensen van mijn eigen belangen doordrongen zijn. En dan kan ik mij de rest
van mijn leven achter ieder masker verschuilen en iedereen de schuld geven van mijn eigen falen behalve
mijzelf. Niet ik heb het verkeerd, de wereld is verkeerd!
Moraal, democratie, socialisme, feminisme, intellectualisme, pessimisme en het christendom zijn allemaal
tekenen van de verloedering van de beschaving. Allemaal trucs en stromingen die Nietzsche niet begrijpt
om het volk dom en machteloos te houden. God is dood. Laten we zijn plaats innemen, nooit zelf nadenken,
alles opmaken en iedereen die het niet met ons eens is onderwerpen. En dit alles met een cynische grijns op
het gezicht, want schepping en vernietiging zijn de werkelijke drijfveren van deze wereld en wij weten niet
beter. Zo hoort het, zo was het en dat is de mens in zijn uiteindelijke vorm.’
Laat ik duidelijk zijn: Nietzsche was in de periode vanaf 1879 gevaarlijk gek op een manier die zelfs andere
gekken angst inboezemt. Deze angst ontstaat niet, vanwege zijn anti-maatschappelijke houding in het
tweede deel van zijn leven. Iedere filosoof met enige zelfkritiek overweegt zelfs de meest waanzinnige
waarheid. De grote angst komt boven, als men beseft, dat Nietzsche’s filosofie niet alleen voor en in de 2 e
Wereldoorlog, maar ook hierna de meest invloedrijke filosofische stroming is.
39
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Daarnaast zou men dit onder het tapijt kunnen schuiven als Nietzsche’s mening een volstrekte dissonant
was, die niets met de intellectuele hoofdstroom in de filosofie te maken had. Maar dat is niet zo! Door het
loslaten van het absolute werkelijkheidsbegrip en de twijfel aan de eigen bewustzijnprocessen kwam
Nietzsche op een cruciaal moment in de geschiedenis om alle inzichten definitief van tafel te vegen en zijn
zieke normbesef aan de massa kenbaar te maken. De filosofie had zich aan het einde van de 19 e eeuw te
kwetsbaar opgesteld door overal vraagtekens bij te zetten. Op het moment dat mensen eindelijk in de
spiegel van het eigen bewustzijn zouden kijken en de waarheid over zichzelf konden ontdekken kwam
Nietzsche langs, zodat iedereen deze onaangename zelfconfrontatie een eeuw lang kon uitstellen.
Wat is nu precies de historische betekenis van Nietzsche’s werk? Zoals we gezien hebben had men
achterhaald, dat de esthetische keuze werd ingegeven door geconditioneerde prikkelreactie. De
conditionering is een leerproces, waaruit het individu een persoonlijk beeld van de structuur van de
werkelijkheid vormt. Uit deze voorstelling van onderling geassocieerde begrippen en causale verbanden
ontstaan regels, wetten en hogere en lagere doelen, op basis waarvan men bewust ethische keuzes kan
maken. Ieder mens heeft er moeite mee om zijn praktische leven zo in te richten, dat dit overeenkomt met
zijn bewuste ethiek.
En in plaats van de verantwoordelijkheid voor de eigen keuzes in het leven in te laten zien, vertolkt
Nietzsche de mentale blokkade, de voortdurende vlucht van een beklemmende waarheid, die de werkelijke,
egocentrische doeleinden van het menselijk ras typeren.
De grote aap aan de top van de rots, die voortdurend beschaving en intelligentie heeft voorgewend, voelt
zich bedreigd als hij een spiegel vindt en de reflectie van een soortgenoot ziet, die even gevaarlijk en
verraderlijk is als hijzelf. Hij begint hard op zijn borst te roffelen en dreigend te sissen, terwijl zijn oren
achteruit staan omdat hij wezenlijk bang is. Hij staat dan aangezicht in aangezicht met zijn eigen stupiditeit
en in plaats iets over zichzelf te leren, slaat hij, uit angst, de spiegel aan stukken, waarmee hij laat zien wie
hij werkelijk is. Een applaus voor Nietzsche’s ‘Übermensch’…
Ik hoop hiermee, in een directe confrontatie tussen de meningen van twee gekken, voor eens en voor altijd
een einde te hebben gemaakt aan de bewuste of onbewuste verering van Nietzsche en met de hamer zijn
waanzin aan stukken te slaan.
De 20e eeuw
Omdat de filosofie er in de 19e eeuw niet in geslaagd was het mechanisme te verklaren tussen de ervaring
van de omgeving en de verwerking hiervan in het bewustzijn, kenmerkt de 20e eeuw zich voornamelijk,
doordat het accent verlegd wordt naar een abstracte interpretatie van de werkelijkheid. Daarnaast wordt
door het ontstaan van de industriële massacultuur noodzakelijk de aandacht te richten op problemen als
massavernietiging, overbevolking, geweld in de samenleving en de rol van de media. Vreemd genoeg wordt
in de wetenschappen, die uiteindelijk afhankelijk zijn van de randvoorwaarden, die door de filosofie
geschapen zijn, teruggegrepen op klassieke bewijsschema’s. De rol van de taal in het menselijk bewustzijn
krijgt meer aandacht.
De Levensfilosofie
De levensfilosofie (‘élan vital’) van de Fransman Henri Bergson gaat uit van een zichzelf ontwikkelende,
levende werkelijkheid en zet zich daarmee af tegen de mechanistische visie op de werkelijkheid. Bergson
ziet de werkelijkheid als een voortdurend veranderend, evoluerend geheel dat niet in een statisch model van
abstracte begrippen is te beschrijven. Hij legt dan ook de nadruk op de menselijke intuïtie die hij als
tegenhanger van het statische verstand ziet. Bergson ziet het verstand als de weergave van de werkelijkheid
op een bepaald moment, terwijl de intuïtie een beeld van de verandering de werkelijkheid in de tijd
oplevert. Bergson vergelijkt het verstand en de intuïtie met het verschil tussen een aparte foto en een film.
De film bevat meer informatie dan de som van de afzonderlijke beelden. Daarom is een statische weergave
altijd onvoldoende.
40
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Terwijl de natuurwetten laten zien, dat materie steeds in verval is, schept het leven, tegen de logica in,
structuur uit chaos. De complexiteit en tegelijkertijd de eenvoud van levende organismen zijn in Bergson’s
visie dan ook niet uit mechanische principes te verklaren. Het leven is een dynamische, creatieve stroom,
waaruit de kennis als intuïtie naar voren komt. De materie in de ruimtelijke verdeling geeft het heden weer,
de tijd is echter direct verbonden met het leven als oerkracht, die de werkelijkheid stuurt.
Fenomenologie
Edmund Husserl behoort tot de meer academisch georiënteerde filosofen die, vanuit de wiskunde, het
werkelijkheidsbegrip probeert te ontdoen van de psychologische beperkingen van het menselijk bewustzijn.
Daarvoor gaat hij ervan uit, dat wij de wereld ervaren in een bepaalde structuur, waarbij wij uitgaan van
bepaalde basisveronderstellingen (‘randvoorwaarden’). Door stelselmatig te twijfelen aan al onze
uitgangspunten en empirische informatie, die ons via de waarneming bereikt, te vergelijken kan volgens
Husserl de geldigheid van uitgangspunten worden achterhaald. Wat wij van de wereld denken te weten is
slechts een veronderstelling gebaseerd op hypothesen. De indrukken, waaruit wij de toestand van de
werkelijkheid door waarneming, ervaring, overweging, voorstelling of beoordeling afleiden, noemt Husserl
‘fenomenen’. Fenomenen zijn te herleiden tot kenmerken die wij menen waar te nemen of te ervaren.
Uiteindelijk bepalen de fenomenen hoe wij de realiteit indelen tot een samenhangend geheel. De
kenmerken zijn in de filosofie belangrijker dan de objecten en voorstellingen op zich. De vraag, of objecten
en voorstellingen volledig kunnen worden beschreven als de som van de geconstateerde kenmerken, blijft
hiermee open.
Door ons model van de werkelijkheid voortdurend te toetsen aan nieuwe ervaringen kan de werkelijkheid
worden achterhaald als een formeel wiskundig probleem. Dit houdt in dat er fundamenteel getwijfeld wordt
aan zowel de interpretatie van empirische informatie als aan onze beoordeling (projectie) van de realiteit.
Er blijft daarom niets anders over om de geldigheid van ideeën te toetsen dan de logica zelf, die Husserl
dan ook beschouwd als absoluut en verheven boven de menselijke interpretatie. Husserl gaat hiermee
voorbij aan het feit, dat de logica gebaseerd is op de werkelijkheidsindeling volgens Aristoteles en Kant en
daarmee ook slechts een concept is in een bepaalde filosofische stroming.
Hierdoor wordt de keuze voor een absolute logica net zo willekeurig als de veronderstelling, dat wij een
juist idee hebben van de werkelijkheid. De basisregels van de wiskunde en de natuurwetenschappen zijn
afgeleid uit de filosofie. De formele logica is een product van de wiskunde en kan daarom nooit het
absolute fundament voor filosofische overwegingen worden, omdat ook de logica in de filosofie ter
discussie staat. De formele logica biedt wel een mechanisme om onze ideeën te structureren en hypothesen
consequent op alle empirische informatie toe te passen.
Hoewel Husserl meer zekerheden in twijfel trekt dan Descartes of Kant, vervangt hij uiteindelijk slechts de
toetssteen van de waarneming en de voorstelling door die van de logica, waaraan ook geen absolute
waarheid aan toe kan worden gekend. De logica is echter wel een formele taal die tegenspraken en
onderlinge verbanden eenduidig inzichtelijk maakt. Iedere taal (linguïstisch of formeel wiskundig) is per
definitie altijd onvolledig om de totale werkelijkheid te beschrijven. Aan de logica zelf kan dus ook geen
absolute waarheid toe worden gekend. Het is slechts een vormgeving in een bepaald filosofisch model.
Aan het eind van de 20e eeuw is het geloof in een absolute logica in de wiskunde, de natuurkunde, de
scheikunde en de informatica, waarvoor Husserl de grondregels heeft vastgelegd, nog steeds het
belangrijkste paradigma. Er wordt hierdoor een kunstmatige scheiding aangebracht tussen psychologische
processen en de beoordeling van de werkelijkheid. Dat dit moeilijk, zo niet onmogelijk is, wordt al
weergegeven doordat Husserl gedurende zijn leven voortdurend zijn uitgangspunten heeft moeten herzien.
Het systeem van Husserl heeft wel als resultaat gehad, dat men in de wiskunde en natuurkunde veel minder
zekerheid is gaan toekennen aan één bepaald werkelijkheidsmodel en tegenwoordig verschillende modellen
aan de experimentele informatie toetst. Uit dit proces wordt het model gekozen, dat de werkelijkheid het
best benadert.
41
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Moderne Metafysica
De Britse filosoof Alfred North Whitehead heeft, samen met zijn leerling Bertrand Russel, een van de
belangrijkste wiskundige overzichtswerken van de 20e eeuw geschreven, de ‘Principia Mathematica’.
Dit werk is zowel voor de wiskunde als voor zijn totaalvisie op de filosofie, uiterst belangrijk geweest.
Whitehead is een van de eerste filosofen die vraagtekens bij de scheiding tussen de materiële en de
geestelijke wereld durft te plaatsen. Hij past zijn filosofische begripsclassificatie zo aan, dat niet alleen de
structuur van de realiteit maar ook de dynamische begripsvorming van het bewustzijn in zijn
werkelijkheidsmodel past.
De werkelijkheid is geen statisch concept van onderling verbonden begrippen, maar een voortdurend
veranderend proces. In de filosofie van Whitehead vormt het bewustzijn een geïntegreerd onderdeel van de
abstracte wereld en andersom. Om het dynamische karakter van de realiteit te benadrukken, introduceert
Whitehead het begrip ‘Gebeurtenis’ (event) in zijn filosofie. Onder een gebeurtenis verstaat hij niet alleen
objecten en begrippen. Ook kenmerken en bewustzijnsprocessen worden met de term ‘Gebeurtenis’
aangeduid.
De wereld is meer dan een verzameling gestructureerde atomen, maar kan worden opgevat als een reeks op
elkaar aansluitende momenten, waarbij de toestand op een moment de uitgangssituatie is voor het volgende
moment. Het volgende moment ‘erft’ de eindomstandigheden van het vorige moment als uitgangssituatie.
Whitehead ziet de wereld als een hiërarchie van elkaar omvattende systemen (werkelijkheidslagen) die
weliswaar verschillend van vorm zijn, maar toch op dezelfde basisregels en dezelfde grondstructuur zijn
gefundeerd.
Omdat op deze manier bewust geen aandacht wordt geschonken aan het fundamentele probleem van de
persoonlijke interpretatie van de realiteit in het bewustzijn, kan men Whitehead’s kosmologie typeren als
een mathematische modelering van de menselijke geest. De problemen van de beperkingen van de
psychologische processen in de vorming van een wereldbeeld zijn niet in het systeem verwerkt.
Stilzwijgend wordt aangenomen dat er geen verschil is tussen de ‘objectieve werkelijkheid’ (als die al
bestaat) en de projectie van deze werkelijkheid in de menselijke geest.
Existentialisme
Het Existentialisme heeft een grote invloed gehad op de politieke, sociale en maatschappelijke
veranderingen na de 2e wereldoorlog. Toch is het Existentialisme geen filosofisch model maar stelt het één
essentiële vraag aan de filosofie, waarvan men zich tegenwoordig afvraagt of deze vraag door de filosofie
beantwoord kan worden of dat de vraagstelling zelf al van veronderstellingen uitgaat, die op zich al onzeker
zijn. Het thema dat centraal staat in het Existentialisme is: ‘Wat is de zin van het Zijn?’. De tegenvragen,
die men met betrekking tot dit thema gesteld kunnen worden, zijn: ‘Wat wordt bedoeld met Zijn?’, ‘Stopt
dit met de dood of wordt hieronder ook de herinnering, projectie of gedachte aan die persoon verstaan?’ en
‘Wanneer is een bestaan zinvol?’.
Het Existentialisme is dus strikt genomen voortgekomen uit een taalkundig en logisch definitie probleem,
zoals de Wiener Kreis in 1931 terecht opmerkte. De belangrijkste vertegenwoordigers van het
Existentialisme zijn Martin Heidegger, Karl Jaspers, Jean-Paul Sartre en Albert Camus. Zij hebben als
algemeen kenmerk een grote maatschappelijke betrokkenheid.
Heidegger
Het leven van Martin Heidegger is vol twijfels en verkeerde keuzes. Het is een historisch feit dat hij in
1933 Adolf Hitler als de grote maatschappijhervormer zag en een functie als rector aan de universiteit van
Freiburg onder het nazi-regime aanvaardde. Later heeft hij zich van het nazisme gedistantieerd. Mede
vanwege de kritiek op zijn politieke keuzes is hij na de oorlog nog weinig in het openbaar aanwezig.
42
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het aantal publicaties van zijn hand in de periode na de oorlog neemt echter wel toe, waarin hij
verschillende stellingen uit zijn begintijd herroept en ook stelling neemt tegen het Existentialisme zoals
Sartre en Camus dat presenteren. Daarom wordt hij tegenwoordig weliswaar als de inspirator van het
Existentialisme gezien, maar maakte hij zelf geen onderdeel uit van de maatschappelijke stroming.
De grondslagen van het denken van Heidegger komt voort uit de fenomenologie van Husserl, van wie hij
een leerling was. Hij past de fenomenologie echter niet toe op de verschijnselen, maar in relatie tot het Zijn
van de mens. Dit Zijn wordt door Heidegger onderzocht omdat de interpretatie van verschijnselen niet los
kunnen worden gezien van de menselijke existentie.
Heidegger etaleert zichzelf graag als een filosoof voor filosofen. Hoewel hij als een belangrijk en
omstreden denker van de 20e eeuw bekend staat, doet hij binnen een kennisgebied, dat toch al moeilijk
toegankelijk is voor leken, nog een stap verder af van het leven van alledag door zijn stellingen te verhullen
in raadselachtig en twijfelachtig taalgebruik. Dit doet hij bewust, want hij ziet het begrijpelijk maken van
de filosofie als een literaire zelfmoord.
Psychologisch gezien gaat hij hiermee elke discussie met andersdenkenden uit de weg en dat is eigenlijk de
algemene indruk die de lezer al snel van Heidegger krijgt: een gesloten gedachte-universum, waartoe hij
niemand wenst toe te laten. Dit is dan ook de centrale kritiek, die vakgenoten op hem hebben geuit.
En terecht, want filosofie blijft alleen levend, als zij voor iedereen toegankelijk is en zich niet verstopt in
een duistere woordkeuze. Aan de andere kant provoceert Heidegger hiermee een discussie over taal,
waardoor anderen in staat zijn gesteld om hierop te reageren. Om zijn gedachten voor iedereen begrijpelijk
te maken is een vertaalslag noodzakelijk.
Heidegger stelt in zijn filosofie de actieve aanwezigheid van de mens in de wereld vanuit een bepaalde
context (plaats, tijd en omstandigheden) centraal. Vanuit de categoriesytemen, zoals deze zijn ontworpen
door Aristoteles en Emmanuel Kant, kan men de indruk krijgen, dat de mens als een soort transcendentaal
wezen vanaf de buitenkant naar de wereld kijkt. Deze visie zou men kunnen typeren als ‘beschouwingen’
van de wereld, waarvan de mens slechts onderdeel uitmaakt. De mens is echter geen onpartijdige
waarnemer in het kosmisch gebeuren: hij neemt waar, handelt en ervaart de wereld vanuit zijn eigen Zijn.
Dit deelnemen aan de wereld vanuit de 1e persoon noemt Heidegger: ‘In de wereld zijn’ (Dasein). Deze
actieve aanwezigheid in de wereld is nauwelijks objectief waarnemen te noemen. De mens observeert
voortdurend vanuit eigen hoop en angst. De belangrijkste angst, die de mens beheerst betreft het verloren
gaan van zijn eigen aanwezigheid: de dood of zijn persoonlijke, sociale of maatschappelijke ondergang.
Vanuit deze angst kiest de mens een instelling ten opzichte van de wereld en zichzelf. De angst voor de
ondergang geeft de mens een tijdbesef en betekenis in zijn eigen persoonlijke historie.
Het besef van eindigheid bepaalt de existentiële keuzes van de mens in de loop van gebeurtenissen in een
strijd tegen het verlies van zijn positie in de realiteit. Zolang de mens doordrongen is van zijn eigen
beperkingen in dit Zijn, zullen zijn persoonlijke belangen op de korte termijn altijd een hogere prioriteit
hebben dan de algemene belangen op de lange termijn. Hierdoor kan hij zich niet losmaken van zijn
alledaagse problemen en bereikt hij nooit wezenlijke vrijheid, maar is voortdurend op de vlucht. Volgens
Heidegger bestaat de werkelijkheid zelfs alleen maar voor een mens, omdat hij weet dat hij vergankelijk is.
Anders zou immers niets belangrijk of betekenisvol zijn. Alleen als een mens zich bezint op zijn eigen
existentie, is hij in staat boven zijn eigen bestaan en zijn persoonlijke realiteit uit te stijgen.
Jaspers
Een van de belangrijkste filosofen van het Existentialisme was Karl Jaspers. Jaspers was oorspronkelijk
psycholoog en hij benadert de filosofie dan ook vanuit psychologische hypotheses, waardoor zijn visie voor
dit model uiterst interessant is. Aan de andere kant heeft hij zijn theorie nooit in relatie gebracht met
wiskunde, logica en de natuurwetenschappen, waardoor zijn werk nooit boven de psychologische principes
uitstijgt. Daardoor is zijn filosofie vooral een mensvisie en geen abstracte studie van
werkelijkheidsmodellen.
43
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Karl Jaspers gaat uit van de beperkingen van de menselijke waarneming en interpretatie. De mens moet
voor zijn wereldbeeld en voorstellingen altijd refereren aan persoonlijke ervaringen en is daarom per
definitie niet in staat zijn eigen bestaanshorizon te overschrijden. Bovendien wordt de mens in het dagelijks
leven geconfronteerd met de grenzen van zijn capaciteiten. De horizon van uitgangspunten, die op deze
ervaringen is gebaseerd, wordt tijdens het leven en gedurende de historie wel voortdurend verlegd, maar het
inzicht kan nooit alomvattend zijn.
Iedere ervaring, iedere keuze en ieder inzicht schept op zich weer een nieuwe realiteit en sluit andere
mogelijkheden uit, waardoor er altijd maar een beperkt inzicht in de volledige situatie ontstaat. Het
overschrijden van deze bestaansgrenzen ziet Jaspers als de belangrijkste taak van de filosofie. Filosofie is
dus de kunst van het uitstijgen boven het Zijn. Dit transcenderen boven de beperkingen van de persoonlijke
werkelijkheid kan volgens Jaspers op drie manieren plaatsvinden.
1.
2.
3.
Wij kunnen door filosofie geestelijk uitstijgen boven ons eigen Zijn in de tijd en onze existentie
beschouwen.
Wij kunnen door filosofie ook de oorzaak van ons Zijn doorgronden, de Wereld. Hierdoor bereiken we
de scheppende existentie of godheid achter de werkelijkheid.
Door redeneren is het mogelijk de causale verbanden in de omvattende werkelijkheid achterhalen.
Het is beslist niet zo dat Jaspers ervan uitgaat, dat de mens door zuivere platonische overweging boven de
beperkingen van het eigen bestaan uitstijgt, maar juist door directe confrontatie met de grenzen van de
eigen mogelijkheden. De situaties, waarbij de mens kan inzien dat de verwachtingen van het leven niet
aansluiten bij de realiteit, zijn: het voortdurende mislukken van de verwezenlijking van plannen, de
beperking in de tijd door de dood, het lijden, de strijd en de persoonlijke schuld.
Door deze situaties wordt de mens voor de praktische tekortkomingen van het huidige handelen en denken
geplaatst. Alleen dan kan hij tot inkeer komen en andere mogelijkheden gaan onderzoeken. Met name de
mislukking is een belangrijke stimulans voor mensen om nieuwe wegen te zoeken en zich op die manier in
elk opzicht te verwerkelijken, omdat zij de ‘werkelijkheid’ vanuit verschillende gezichtspunten leren zien.
Existentie wordt door Jaspers gezien als de potentie van de mogelijkheden van het concrete Zijn en de
keuze die het individu uit deze mogelijkheden maakt. De belangrijke rol die Jaspers toekent aan de
persoonlijke beslissing legt de nadruk op de verantwoordelijkheid en betekenis van de mens in de wereld en
geeft tegelijkertijd zijn existentiële vrijheid weer. De mens is niet op een willekeurig moment in een
statische werkelijkheid geplaatst, maar hij is een wezen met een persoonlijke rol en taak in de volledige
historie van de wording van de werkelijkheid. De werkelijkheid is dus niet alleen wat op dit moment is,
maar ook wat de mens op basis van zijn verwachtingen zou kunnen verwezenlijken. Dat hij hier steeds niet
in slaagt, zorgt er alleen maar voor dat zijn persoonlijke zoektocht naar alternatieven steeds intenser wordt.
Door niet bewust te kiezen in het verloop van het leven, verliest de mens zijn existentiële vrijheid en de
mogelijkheid om zijn inzichten te verdiepen.
Communicatie is voor Jaspers veel meer dan taal of sociale en maatschappelijke omgang. Echte
communicatie kan alleen plaatsvinden, als men werkelijk openstaat voor de beleving van de ander en het
eigen standpunt ter discussie kan stellen. Existentie en communiceren zijn voor Jaspers eigenlijk dezelfde
begrippen. Het is dan wel noodzakelijk dat het begrip communicatie op iedere vorm van interactie tussen
mensen wordt toegepast en dat het mogelijk is dat mensen elkaar uiteindelijk volledig kunnen begrijpen.
Sartre
Jean-Paul Sartre was naast filosoof ook schrijver van romans en toneelstukken. Zijn literaire werk is een
weerspiegeling van zijn filosofie. In zijn visie is de mens vrij om zijn eigen betrokkenheid bij de
werkelijkheid vorm te geven en bewust te kiezen, maar is hij in essentie bang voor deze grote vrijheid en
verantwoordelijkheid. Hierdoor raakt de mens vervreemd van een wereld waarop geen wezenlijke invloed
uitgeoefend kan worden.
44
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Men kan de apathische houding, die dan ontstaat, volgens Sartre maar op één manier doorbreken. Door
actief betrokken te zijn bij de ontwikkelingen, waarin men zich bevindt, en zich bewust te verzetten tegen
omstandigheden, die tegen de persoonlijke instelling ingaan, is men in staat het leven wat men voorstaat
ook werkelijk te leven. Hierdoor zou de angst en het schuldgevoel moeten verdwijnen omdat voor de
persoonlijke handelwijze ook expliciet is gekozen.
Engagement, betrokkenheid, is het centrale thema in het leven, de filosofie en de literatuur van Sartre. De
inzichten van Sartre komen voort uit zijn ervaringen met mensen toen hij deel uitmaakte van het Franse
Verzet. Het streven naar onafhankelijkheid van iedere vorm van overheersing blijft ook na de oorlog in zijn
werk en acties een belangrijke rol spelen. Dit blijkt onder andere uit zijn kritische benadering van de
naoorlogse maatschappij in zijn eigen tijdschrift ‘Les Temps Modernes’, zijn verzet tegen de Franse
overheersing in Algerije en acties tegen de oorlog in Vietnam. Hoewel het Existentialisme van Sartre en
Camus en de Duitse Existentiefilosofie van Heidegger en Jaspers dezelfde uitgangspunten hebben, is de
vormgeving en praktische uitwerking radicaal verschillend. Sartre is, net als Descartes, op zoek naar de
absolute werkelijkheid achter de verschijnselen. Hij meent dat iemand op directe ervaringen en
waarnemingen kan vertrouwen. Hij maakt een duidelijk onderscheid tussen ‘ervaren’ of ‘waarnemen’ als
datgene wat zeker is en ‘afleiden’ als een logische benadering.
Dat wij bij de directe waarneming en ervaring uiteindelijk toch gebruik maken van aangeleerde
begripsconstructies en op die manier ook ‘afleiden’ als wij waarnemen, is tegenstrijdig met de visie op het
menselijk bewustzijn van Sartre. De mens wordt volgens het Franse Existentialisme dus niet misleid door
wat hij meent waar te nemen of meent te weten. Instinctief kent de mens de waarheid, maar door angst
probeert hij deze te ontvluchten. Logica staat dus in Sartre’s visie los van de waarneming en de ervaring en
vormt eigenlijk alleen maar een storende factor als men de werkelijkheid onder ogen wil zien. Strikt
genomen vormt de logica hier een uitvlucht om de waarheid te ontlopen. Hoe men deze waarheid dan
zonder leerproces zou moeten kennen, wordt niet duidelijk in het Existentialisme. Sartre was atheïst, dus
we mogen aannemen dat hij niet in een onsterfelijk bewustzijn geloofde. Bovendien was hij het met
Heidegger eens, dat de mens geen onveranderlijke entiteit was, maar dat hij gedurende het bestaan
langzaam vorm krijgt. Dit is een fundamentele tegenspraak in Sartre’s werk die niet wordt opgelost.
Het belangrijkste doel van leven is volgens Sartre de persoonlijke vrijheid. De mens is alleen in staat
zichzelf te verwezenlijken door alle bestaande werkelijkheidstructuren naast zich neer te leggen (te
ontkennen) en een eigen weg te zoeken. Op die manier voorkomt de mens te vervreemden van zichzelf. Het
is dan ook niet langer mogelijk te schuilen achter stellingen en leefregels van anderen. Hierdoor leert de
mens creatief vorm te geven aan het bestaan.
Sartre ziet iedere vorm van intermenselijke relatie uiteindelijk als intimidatie, een conflict. De mens
identificeert zich met de ander, maar tegelijkertijd ziet hij de medemens in eerste instantie als een
concurrent. De mens is zowel slachtoffer als dader in deze vrijheidsstrijd. Wezenlijke communicatie tussen
mensen is in de praktijk dan ook onmogelijk. Het gaat erom de eigen waarden niet opzij te zetten voor de
mening van de ander, omdat men daarmee de persoonlijke vrijheid dreigt te verliezen. Het essentiële
wezenskenmerk van de mens is volgens Sartre dan ook de eenzaamheid.
Taalkritiek
De oorspronkelijke doelstelling van de filosofie, door denken het basisplan van het bestaan achterhalen, is
zo groots dat het belachelijk overkomt. Het klinkt net zo lachwekkend als iemand het plan opvat om de
wereld te veroveren. Na 2600 jaar wijsbegeerte worden de uiteindelijke taken van de filosofie concreter,
omdat de filosofie weliswaar de uitgangpunten en randvoorwaarden van het systematisch denken definieert,
maar voor een uitwerking van deelconcepten naar andere wetenschappen kan verwijzen. Als het werk van
verschillende filosofen naast elkaar wordt gelegd, wordt het werkterrein van de filosoof eigenlijk vrij
duidelijk. Het gaat erom, dat een bepaald mechanisme de processen in ons bewustzijn bestuurt, en dat er
een structuur ten grondslag ligt aan de werkelijkheid, waarmee wij dagelijks in aanraking komen. De
kerntaak van de filosofie is het achterhalen van de manier waarop de werkelijkheid wordt afgebeeld in dit
bewustzijn, binnen de mogelijkheden en beperkingen die de menselijke geest te bieden heeft.
45
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De interactie tussen het bewustzijn en de omgeving vindt plaats via onze zintuigen. De interpretatie van de
individuele indrukken tot een samenhangende betekenis kan men opvatten als taal of communicatie. Het
begrip taal moet dan worden gebruikt in de ruime betekenis van het woord. Taal kan verbaal zijn, in de
vorm van gesproken of geschreven woorden en zinnen, maar ook non-verbaal: beelden, geluiden, reuk,
smaak en gevoelens worden verbonden aan bepaalde ervaringen, waarnemingen en ideeën.
In de taalkritiek, zoals deze oorspronkelijk is opgezet door onder andere Wittgenstein en Carnap, werd in
eerste instantie de nadruk gelegd op verbale communicatie. Later verschoof de interesse van de gesproken
en geschreven taal naar de psychologie en de communicatie, waardoor de relatie tussen de taal en de directe
waarneming en ervaring een belangrijke plaats in het model van het bewustzijn kreeg.
Wittgenstein
Ludwig Wittgenstein deed in de ‘Tractatus Logico-Philosophicus’ een poging om voorgoed een einde te
maken aan filosofische discussies door te stellen, dat alle filosofie uiteindelijk was terug te voeren tot
taalkritiek. In een korte reeks logische stellingen (die eigenlijk definities zijn) probeerde hij de
gedachtevorming te analyseren. In de veronderstelling, hiermee voorgoed alle problemen te hebben
opgelost, verklaarde hij zijn stellingen in eerste instantie als onaantastbaar en definitief. De stellingen
verwijzen naar elkaar en beschrijven de wording van de gedachte via de taal uit de werkelijkheid. Om een
indruk te geven van de bondige stijl van Wittgenstein, worden ze hieronder kort weergegeven.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
De wereld bestaat uit feiten.
Een feit bestaat uit verbanden.
De logische weergave van de feiten is de gedachte.
De gedachte is de zinvolle volzin.
De uitspraak is een waarheidfunctie van de elementaire volzinnen.
De algemene waarheidsfunctie van de volzin heeft een wiskundig te beschrijven vorm: [p, ξ, N(ξ)].
Over onderwerpen, waarover men niet genoeg afweet, moet men zwijgen.
Deze stellingen verhelderen de gedachtevorming, omdat, wie mij begrijpt, erkent dat zij onzin zijn, als
hij, door middel van de stellingen, boven deze beschrijving uitstijgt. Hij moet deze stellingen
overwinnen. Dan ziet hij de werkelijkheid op de juiste manier.
En hiermee zou alles gezegd zijn. De onderling samenhangende regels hebben een bijna wiskundig
consequent patroon. En dat is ook niet zo vreemd, als men er rekening mee houdt dat Wittgenstein sterk
beïnvloedt was door de ‘Principia Mathematica’ van Whitehead en Russel. Het was ook Russel, die de
‘Tractatus’ onder de aandacht van de Duitse wetenschap bracht.
Het leek alsof Wittgenstein vond, dat hij met de ‘Tractatus’ alles over de filosofie gezegd had wat zinvol
was, want 16 jaar lang leefde hij teruggetrokken van het publiek. Toen na zijn dood ‘Filosofische
Onderzoekingen’ uit 1945 werd gepubliceerd, bleek echter dat hij zich aan zijn zevende stelling had
gehouden. Hij haalde de theorie van zijn ‘Tractatus’ onderuit met de mededeling dat hij ernstige fouten had
gemaakt in zijn eerste boek. Daarnaast bevat zijn herziening een reeks overdenkingen, waarin hij een grote
betekenis toekende aan de voortdurende taalontwikkeling.
Taal is dus niet direct aan de werkelijkheid verbonden, maar aan de persoonlijke beleving van het individu.
Wij worden voortdurend misleid door de taal. Uit deze betovering kunnen wij ons ook niet losmaken,
omdat onze gedachten worden gevormd en beheerst door het medium Taal. Taal vormt zich door middel
van een spel waarin zowel zender als ontvanger eigen regels hebben. Slechts na zeer veel gesprekken
bestaat er een kans dat de zender zich bewust wordt van de ‘taalcodes’ van de ontvanger, en andersom.
Bovendien wijzigt de betekenis van de taal met de omstandigheden en de emotionele toestand van de
spreker of schrijver. Ludwig Wittgenstein is dus na 1945 niet alleen kritisch over zijn eigen stellingname,
hij is ook buitengewoon omzichtig geworden bij het behandelen van de mogelijkheden en beperkingen van
taal.
46
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Carnap
Vanaf de klassieke Griekse filosofie, via Descartes en Bacon, hebben de metafysica en de empirische
wetenschap altijd recht tegenover elkaar gestaan. In de 20 e eeuw wordt de belangrijkste reactie vanuit de
exacte wetenschap op de metafysica van het Nihilisme uit de romantiek en het Existentialisme van
Heidegger en Sartre weergegeven door de oprichting van de Wiener Kreis. De Wiener Kreis zette in
‘Wetenschappelijke wereldbeschouwing’ uit 1929 hun doelstellingen uiteen.
De groep, waaraan vooraanstaande wiskundigen, natuurkundigen, economen, sociologen en taalkundigen
verbonden waren, zag het als belangrijkste taak de wetenschappen een stabiel fundament te geven. De
filosofie aan het begin van de 20e eeuw bood te weinig houvast voor de verificatie van theorieën, zoals dat
in de wiskunde en de natuurkunde gebruikelijk was.
De grondlegger van de belangrijkste filosofische uitgangpunten van de kring was Rudolf Carnap. Carnap
besloot in 1935 Duitsland vanwege de politieke ontwikkelingen te verlaten en week uit naar Amerika,
waardoor het centrum van de analytische filosofie en de wetenschapslogica verplaatst van Duitsland naar
Amerika.
Is een stelling onafhankelijk van de ervaring van het individu te bewijzen? Kan er een filosofisch criterium
gevonden worden, waardoor een onverdeelde, verantwoorde keuze gemaakt kan worden tussen een these en
een antithese? Dit waren de vragen, waarop de Wiener Kreis een antwoord trachtte te geven, in de
veronderstelling hiermee voorgoed de metafysica in de wetenschap uit te sluiten. Om dit te bereiken
werden algemene bepalingen ontwikkelt, waaraan een filosofisch model moest voldoen, om op geldigheid
getoetst te kunnen worden.
De vage beschrijvingen van de metafysische beweging, waarin algemene vragen met betrekking tot het
bewustzijn, de waarneming en de samenhang in de wereld aan bod kwamen, wekte de algemene irritatie
van de exacte wetenschap op. Onderwerpen als ‘het Zijn’, ‘Ding op Zich’, ‘God’ en ‘Wereldgeest’ konden
niet in mathematische modellen verwerkt worden of gemeten worden. Voor de Wiskunde, de
Natuurwetenschappen en de Econometrie waren dit poëtische schijnproblemen, die eerder verwarring
stichtte dan een oplossing boden voor de complexe, macrokosmische problematiek die ten grondslag lag
aan bijvoorbeeld de relativiteitstheorie en de kwantummechanica.
Het zou ideaal zijn voor de exacte wetenschap als er een mogelijkheid was om de abstracte modellen te
testen buiten de ‘lastige’ beperkingen van menselijke vaardigheden als bewustzijnsprocessen, waarneming
en communicatie om. Vergissingen, intuïtie en interpretatieverschillen hadden dan geen storende invloed
op conclusies uit metingen en berekeningen. Dit is niet mogelijk, dus moeten algemeen geaccepteerde
wetten en regels vaststellen, wie er bij tegenovergestelde opinies gelijk heeft. De Wiener Kreis lost dus niet
de metafysische problemen op door een model van de werkelijkheid zonder het concept van het bewustzijn
te beschrijven, maar bepaalt democratische regels waarin de waarheid als een soort empirisch compromis
wordt beschouwd.
In de eerste plaats wordt gesteld dat een uitspraak alleen zinvol is als deze aan de waarneming en ervaring
getoetst kan worden. Dit principe wordt de ‘verificatie’ of het ‘toetsingcriterium’ genoemd. Door stellingen
onvoorwaardelijk op hun empirische onderbouwing te beoordelen, wordt een onverdeeld vertrouwen
geschonken aan de menselijke ervaring en waarneming. Hierdoor wordt het psychologische feit genegeerd,
dat de aandacht van mensen zich voornamelijk richt op herkenbare verschijnselen en dat nieuwe situaties in
eerste instantie altijd vanuit een bestaand beeld van de wereld worden beoordeeld.
Daarnaast bevatten de wiskunde, de natuurwetenschappen en de econometrie volgens dit criterium ook
voornamelijk metafysische stellingen. De bewegingswetten van Newton, de relativiteitstheorie en het
macro-economische model van Keynes zijn voorbeelden van modellen, die gebaseerd zijn op abstracte
deductie. Hierin worden uitspraken gedaan op een schaal in ruimte en tijd, die strikt genomen niet in elke
situatie getoetst zijn.
47
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Zwarte gaten, atomen en een Big Bang zijn nog nooit waargenomen en hebben daarom een metafysisch
karakter. Empirische onderbouwing is blijkbaar toch niet het primaire doel van de wetenschap. Het gaat om
verwachtingen en veronderstellingen, die slechts zijn te verklaren vanuit bewustzijnsprocessen. Metingen
kunnen altijd zo gerangschikt en geselecteerd worden door het bewustzijn, dat veronderstellingen
automatisch worden bekrachtigd. Bovendien is de methode van verwerking van informatie altijd
overdraagbaar via leerprocessen. Empirische gegevens zijn op zichzelf nooit objectief, het gaat om de
volgorde, de selectie en de verwerkingsmethode die plaatsvindt bij de presentatie. Kijk maar naar
journalisten, politici, verkopers en illusionisten.
Een ander criterium van de Wiener Kreis stelt, dat interpretatie van de feitelijke informatie intersubjectief
moet zijn. Dat wil zeggen, dat de meerderheid overeenstemming heeft over de conclusies uit de
waarneming. En hiermee wordt opnieuw de waarheid per stembus geïntroduceerd. Galileï had dus toch
ongelijk, de wereld is plat, want de meerderheid was daarvan overtuigd. Democritus vertelde onzin toen hij
het over atomen had, want niemand had ze ooit gezien.
Wij kunnen hier lang of kort over filosoferen, maar ‘de meerderheid’ ziet alleen dat wat het wil zien. En dat
betekent: geen verandering van inzicht, tenzij het spectaculair of duidelijk gepresenteerd wordt. Carnap zag
in, dat niet het feitenmateriaal maar de structurering van de gegevens in het bewustzijn via communicatie
uiteindelijk de overdracht van ideeën bepaalde. Daarom richtte hij zijn werk op de constructie van een
eenduidige logische syntax van de taal.
En dat is logisch, want als alle wetenschappelijke ontwikkeling gebaseerd moet zijn op experimentele
waarden, dan wordt de betekenis van ideeën bepaald door de regels van de taal, waarin het geformuleerd is.
De taal legt de beperkingen op waarbinnen de expressie van gewaarwordingen zich kan uiten. De logische
talen, die Carnap ontwikkelde in zijn boek ‘De logische syntaxis van de taal’, was echter niet uit empirische
argumentatie afgeleid. Deze werd bedacht, nadat hij een visioen op zijn ziekbed had gehad.
Hieruit blijkt nog eens, dat wetenschap of filosofie zonder metafysica uiteindelijk onmogelijk is. Er is altijd
een structurerend principe noodzakelijk, dat is terug te voeren tot de interpretatie van het bewustzijn.
Hierbij is niet alleen van belang, welke interpretatie wordt gegeven aan waarnemingen en ervaringen, maar
ook hoe en waarom dit op een bepaalde manier gebeurt. En deze methode is altijd gebaseerd op een
individueel leerproces en persoonlijke ethiek.
Werkelijkheid in Wording
Ernst Bloch legt de nadruk op de rol en het streven van de mens in wording. In 1930 verschijnt zijn boek
‘Sporen’ waarin hij dieper ingaat op de doelstellingen en de ontwikkeling van de mens. In 1933 gaat hij in
ballingschap voor het nazistische regime in Duitsland en vertrekt naar Amerika. Daar schrijft hij de basis
van zijn filosofie ‘Het beginsel Hoop’. In 1948 keert hij terug naar Oost Duitsland en wordt hoogleraar aan
het Instituut voor de Geschiedenis van de Filosofie in Leipzig. Na onenigheid met de Socialistische
Eenheidspartij tijdens de Koude Oorlog, die er toe leidt dat hij zijn leersstoel verliest, vertrekt hij in 1961
naar de Bondsrepubliek om nooit meer terug te keren.
Bloch ziet de mens niet als een statische eenheid maar als het product van een voortdurend groeiproces. De
persoonlijkheid groeit, naarmate de mogelijkheden toenemen. Wat in potentie mogelijk is, is waarneembaar
via de menselijke fantasie (‘dagdromen’). De latente aanwezigheid van de mogelijkheden van een mens
uiten zich via hoop, verwachting en doelgerichtheid. De wereld inspireert de mens tot fantasie, waardoor de
mens in staat is de mogelijkheden te onderzoeken en er bewust naar te streven. Het menselijk bewustzijn is
op deze manier steeds ‘in wording’. Doordat hij zijn fysieke grenzen waarneemt, kan hij deze voortdurend
overschrijden. Dit openbaart zich vooral in de jeugd, doordat nog zo weinig vaststaat.
Het denken houdt volgens Bloch het overschrijden van de fysieke grenzen in. Hierdoor kan de mens zijn
hoop verwezenlijken. Filosofie hoort daarom niet begrenzend zijn, maar moet slechts nieuwe
mogelijkheden scheppen. Hierdoor wordt het dynamisch karakter van de mens en de wetenschap in de visie
van Bloch duidelijk.
48
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bevrijd van innerlijke pijn, angst en zelfvervreemding wordt het op die manier mogelijk om ons werkelijk
‘thuis’ te voelen in de wereld. Het is daarvoor belangrijk, dat de mens zijn persoonlijke hoop niet alleen
herkent, maar een proces op gang brengt om zijn ideeën werkelijkheid te laten worden.
Structuralisme
Hoewel het Structuralisme als methode binnen de filosofie afkomstig is uit Praag, is het moderne
Structuralisme voornamelijk vormgegeven in Frankrijk. Belangrijke vertegenwoordigers zijn Foucault,
Lévi-Strauss, Barthes en Lacan. Oorspronkelijk richtte het Structuralisme zich voornamelijk op de
linguïstiek, maar inmiddels is de methode toegepast op iedere wetenschap. Structuralisten komen voort uit
de taalwetenschap, de psychoanalyse, de etnologie en de filosofie.
Volgens het Structuralisme ontleent het element geen betekenis aan zichzelf, maar aan de samenhangende
structuur waarin het optreedt. Niet het individuele bewustzijn, maar de structuur wordt gezien als de
centrale entiteit, die zich in de geschiedenis ontwikkelt. Het is ook niet de mens die de persoonlijke
betekenis van zijn leven in de wereld creëert, maar de evoluerende structuur vormt zelf de betekenis. Het
individu kan hier niet of nauwelijks invloed op uitoefenen.
Het Structuralisme vormt door dit uitgangspunt de theoretische basis voor de massacultuur, waarin de
vervreemding door het individu van zichzelf en de wereld volledig geaccepteerd en zelfs fundamenteel is.
Wij zijn allemaal slechts onderdelen in een kosmologische machine, waarin alles en iedereen een rol en een
taak heeft, maar dat altijd slechts een tijdelijke configuratie van een spel vormt, waarin wij de pionnen zijn
en niet de spelers. Alle verschijnselen doen zich voor in bepaalde patronen en wij nemen de structuren waar
door middel van een symbolische taalcode, die verbaal of non-verbaal kan zijn. Door de patronen in de
waarneming en ervaring te onthullen, kunnen wij het mechanisme van de werkelijkheid doorgronden.
Volgens het Structuralisme wordt de symbolische betekenis niet bepaald door het individuele bewustzijn
maar is deze al in de structuur verborgen. De structuur zou op deze manier vanuit het onbewuste steeds iets
fundamenteels uitdrukken.
Het Structuralisme beschouwt het individu en zijn waarneming als substructuur van een groter geheel. Maar
beschrijft zij de interactie tussen bewustzijn en omgeving correct? Wij moeten ons afvragen, wie de
betekenis van de boodschap bepaalt, als structuren via een symbolische taal iets uitdrukken. Het antwoord
kan niets anders zijn dan het individu, die zijn eigen beleving, zijn eigen normen en waarden, weerspiegelt
in zijn omgeving. De betekenis van de structuur is immers altijd individueel of per (sub)cultuur
verschillend. De rol van de taal in het herkennen van structuren is altijd die van het compromis, waarin
vaak hetzelfde gezegd maar slechts incidenteel hetzelfde bedoeld wordt.
Door de begripsrelaties, die voortkomen uit de persoonlijke leerprocessen en de eigen symboliek,
bestudeert de mens voornamelijk zijn eigen logica en emoties, wanneer hij structuren waarneemt of ervaart.
Het bewustzijn is inderdaad zeer creatief en complex in het bereiken van zelfbekrachtiging van eigen
vermoedens, wat een veilig gevoel geeft. Tenzij men een individu tot zelfvervreemding conditioneert,
vinden alle gebeurtenissen inderdaad plaats ten behoeve van een hoofdstructuur, namelijk het Ego.
Wetenschapsfilosofie
Het gemeenschappelijke doel dat centraal staat in de moderne wetenschapsfilosofie is het vinden van
algemene criteria, waarbinnen men de geldigheid van stellingen kan toetsen. Deze worden in de empirische
weerlegging gezocht (Popper) of in sociaal, maatschappelijke consensus via open communicatie (Lorenzen,
Habermas). In de wetenschapsfilosofie, die afkomstig is uit het neopositivisme, wordt uitgebreid onderzoek
gedaan naar verschillende belangrijke deelgebieden van de filosofie, zoals communicatieanalyse,
psychologische processen in het bewustzijn en sociale en maatschappelijke fenomenen. Doordat de
wetenschapsfilosofie zich laat leiden door actuele thema’s, ontstaat een gefragmenteerd beeld van de
filosofie.
49
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Theorieën worden even gemakkelijk onderzocht als weerlegt. Er ontbreekt een samenhangende totaalvisie
op alle aspecten van de wetenschap, waarbij verschillende inzichten geïntegreerd zouden moeten worden.
Wetenschapsfilosofie is een verzamelnaam voor verschillende doctrines, die achter de gesloten deuren van
universiteiten en instituten plaatsvinden. Veel van de inzichten die binnen deze stroming ontwikkelt worden
functioneren voornamelijk als fundamentele uitgangspunten voor andere wetenschappen. Filosofische
concepten zijn hierin alleen binnen een bepaalde context toepasbaar. Voor grote interfacultaire ideeën,
zoals die van Aristoteles, Kant en Hegel, is geen plaats meer, omdat het nut hiervan voor de individuele
wetenschap niet direct zichtbaar is.
Popper
Het neopositivisme onder leiding van de Wiener Kreis eiste van een theorie dat deze verifieerbaar was, om
een onderscheid te maken tussen wetenschap en metafysica. Geen enkel modern wetenschappelijk model is
echter volgens deze norm volledig toetsbaar, omdat er altijd algemene uitspraken worden gedaan over
omstandigheden, die men nog niet volledig kent. Verificatie van een algemene hypothese is dan ook een
praktisch onuitvoerbaar principe.
Karl Raimund Popper stelde daarom voor om modellen te onderzoeken op falsificeerbaarheid. Volgens
deze methode is een theorie geldig, tenzij er een tegenvoorbeeld gegeven kan worden. Verificatie en
falsificatie lijken hetzelfde resultaat op te leveren. Stellingen zijn echter eenvoudiger te weerleggen dan te
bewijzen. Bovendien kan een theorie, die niet onder alle omstandigheden geldig is, onder bepaalde
voorwaarden toch nog zeer nuttig blijken. Popper erkent terecht, dat wetenschappelijke theorieën over het
algemeen niet op inductieve wijze worden afgeleid uit waarnemingen. Over het algemeen worden er
overeenkomsten gezocht tussen metingen, waarin een stabiel patroon wordt gevonden. Vervolgens wordt
door intuïtie of toeval een vergelijkend model gevonden, dat dezelfde eigenschappen vertoont. Het model
is altijd slechts een afspiegeling van het mechanisme achter de werkelijk waargenomen verschijnselen. Of
de afbeelding van de werkelijkheid in alle situaties blijft gelden is nooit a-priori te bewijzen. ‘Objectieve’
kennis bestaat dan ook niet. Een model wordt slechts bekrachtigd door een bevestigende waarneming.
Popper onderbouwt de intuïtieve ontwikkeling van ideeën door middel van zijn model van drie
werkelijkheidslagen, waarin de fysieke werkelijkheid slechts wordt vormgegeven in de theoretische
werkelijkheid door tussenkomst van de bewustzijnprocessen. De waarneming, die voortkomt uit de fysieke
laag leidt nooit direct tot idee.
Habermas
De praktische betekenis van kennis is het overheersende thema in het werk van Jürgen Habermas. In alle
wetenschappen wordt kennis altijd gebruikt en ontwikkelt om een bepaald actueel belang te dienen. Een
samenhangend inzicht van kennis en praktisch nut kan alleen vanuit de menswetenschappen zoals
psychologie, sociologie en politicologie bereikt worden. Daarbij is het volgens Habermas van belang om
stellingen in discussie zonder sociale of maatschappelijke pressie te evalueren.
50
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Alleen via open communicatie, waarin iedereen vrij is ideeën te weerleggen, kan een model ontwikkeld
worden dat de werkelijkheid benadert. Hieruit kan een consensus ontstaan, die niet gebaseerd is op
heersende sociale en maatschappelijke stromingen, maar die vanuit verschillende gezichtspunten benaderd
is. De vorm waarin de discussie plaatsvindt, bepaalt de betekenis van de theorie. Op die manier wordt de
kritische evaluatie van theorieën versneld, waarna men ze experimenteel kan toepassen op de actuele
situatie.
Autonome Filosofie
De wetenschapfilosofie wordt voornamelijk ontwikkeld in de universiteiten en het bedrijfsleven.
Daartegenover staat de autonome filosofie, die meer maatschappelijk georiënteerd is en het zelfstandig
denken binnen de samenleving op gang wil brengen. Zij verwerpt de procedurele kennisverwerving, zoals
deze wordt voorgeschreven door de wetenschap. Het doel van de autonome filosofie is het vormgeven van
de persoonlijke interpretatie van de werkelijkheid. Hierbij worden psychologische en cultuurgebonden
invloeden op het menselijk bewustzijn opnieuw bestudeerd. Belangrijke vertegenwoordigers van de
autonome filosofie zijn Paul Feyerabend en Klaus Heinrich.
Kuhn
Thomas S. Kuhn stelde in zijn boek ‘De structuur van wetenschappelijke revoluties’, dat de ontwikkeling
van natuurwetenschappelijke theorieën niet geleidelijk plaatsvindt, maar met sprongen, die samengaan met
een omwenteling in het denken. Hij baseerde zijn historisch principe op het ontstaan van doorbraken in het
natuurwetenschappelijk inzicht, waarbij hij verwees naar het werk van bijvoorbeeld Newton, Copernicus en
Einstein. Door zijn boek ontstonden heftige discussies met vooraanstaande theoretici, waaronder Karl
Popper.
In de reguliere wetenschap worden ideeën uit het verleden uitgewerkt en geïntegreerd met nieuwe
waarnemingen. In de theorievorming wordt uitgegaan van de stellingen die ten grondslag liggen aan de
periode. De nieuwe waarnemingen worden op die manier ingepast in het heersende denkkader, dat
‘paradigma’ wordt genoemd. Op die manier verloopt de wetenschappelijke vooruitgang in een
ononderbroken lijn, zoals bijvoorbeeld het Positivisme veronderstelt. Op een gegeven moment komt echter
bijzondere empirische of theoretische informatie naar voren, waardoor de oorspronkelijke theoretische
uitgangspunten moeten worden heroverwogen. Hieruit ontstaat het nieuwe paradigma. Terwijl de oude
generatie geleerden blijft proberen de inzichten om te vormen, zodat het in de gangbare kaders past, groeit
een nieuwe generatie op met de veranderde uitgangspunten, waardoor het voor hen veel eenvoudiger is de
theoretische verjonging uit te werken. Ook de geldige verklaringen uit de voortgaande periode blijven na
een theoretische revolutie niet in de oude vorm overeind. Zij verdwijnen met het omverwerpen van de
fundamentele hypothesen. Een verandering van paradigma gaat niet alleen gepaard met ingrijpende
aanpassingen in de wetenschap, maar heeft ook verstrekkende gevolgen voor de techniek, de economie, de
politiek en uiteindelijk ook voor de maatschappelijke structuur.
Feyerabend
De fundering van algemene wetenschappelijke hypothesen, die op rationele wijze volgens
gestandaardiseerde methodes zijn afgeleid, zijn in de 20 e eeuw zeer onzeker gebleken. Uiteindelijk worden
deze theorieen altijd achterhaald door verbeterde inzichten en nieuw feitenmateriaal, dat verkregen wordt
met andere vormen van meting of waarneming. Is de inductieve wetenschappelijke methode voor het
opstellen van uitgangpunten dan nog langer zinvol? Werkt de institutionele ontwikkeling, waarbij
voortdurend wordt uitgegaan van historisch onvolledige of zelfs onjuiste concepten, niet vertragend op de
kennisverwerving? Is de wetenschappelijke procedure eigenlijk meer dan een achterhaald ritueel? Wordt
totale verandering van inzicht niet veel sneller en beter bereikt door uit de heersende methoden te stappen
en irrationele of zelfs absurde stellingen te bewijzen of te weerleggen?
51
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In ‘Tegen de methode – Ontwerp van een anarchistische kennistheorie’ maakt Paul Feyerabend terecht een
vergelijking tussen de remmende werking op de maatschappelijke ontwikkeling van Staat, Kerk en
Wetenschap. Wat ‘waar’ is hangt voornamelijk af van de inpasbaarheid van de ideeën in hiërarchische
machtstructuren. Wat gebruikelijk is binnen de heersende moraal wordt geaccepteerd, al het andere
verworpen. Daarnaast is de politiek van de Staat afhankelijk van de theoretische onderbouwing door de
Wetenschap. De Wetenschap wordt in ruil hiervoor in stand gehouden door de Staat. Wetenschap en Staat
zijn tegenwoordig net zo met elkaar verweven als vroeger Kerk en Staat.
Volgens Feyerabend zijn het vooral totale veranderingen van inzicht die tot succes leiden. Wij kunnen
concepten niet afwijzen omdat wij er te weinig van afweten. De verandering moet voortkomen uit de
maatschappij en kan niet voortkomen uit vastgeroeste, institutionele procedures. Dit betekent dat
afwijkende meningen volgens de anarchistische kennistheorie moeten worden bestudeerd en niet bij
voorbaat als onzin moeten worden verworpen. Vooruitgang ontstaat alleen als traditionele methoden
worden losgelaten. Consensus en uniformiteit zijn belangrijk voor de politiek, maar deze voorwaarden zijn
niet van toepassing op de wetenschap.
Heinrich
Klaus Heinrich vraagt zich af of de logische wet van de uitgesloten derde niet essentiële ervaringen uitsluit.
Is de strenge scheiding tussen waar en niet waar, Zijn en niet Zijn, formeel aanwezig in de werkelijkheid of
liggen in dit grensgebied de antwoorden op veel vragen die wij over de wereld hebben? Is de wereld niet
eerder van het toeval afhankelijk, waarin de begrippen ‘waar’ en ‘onwaar’ slechts een secundaire rol
spelen?
De westerse filosofie heeft door het strikte ‘of-of’ denken, belangrijke ervaringen op de grens van leven en
dood, mogelijk en onmogelijk verdrongen. Heinrich verwijst naar de mythologie en de psychoanalyse, om
aan te tonen, dat dit onderscheid niet fundamenteel is voor ons bewustzijn. Ook de wiskundige Gödel en de
sofisten hebben dit thema benoemd en onderzocht. Zo is het hieronder vermelde probleem niet op te lossen,
binnen de traditionele logische regels, waarbij de optie ‘misschien’ wordt uitgesloten.
Wat in deze
rechthoek staat is
niet waar
Evolutionaire Kennistheorie
De belangrijkste vraag van de filosofie is, of wij via ons bewustzijn een volledig beeld krijgen van de
wereld, waarin wij ons bevinden. En als dit het geval is, komt dit dan omdat onze waarneming en
bewustzijnsprocessen hiervoor erfelijk in staat zijn of omdat wij zelf orde en regelmaat in de indrukken
aanbrengen? Zijn onze hersenen door de ontwikkeling tijdens de evolutie zo ontwikkeld, dat aan ons
bewustzijn een leerproces ten grondslag ligt om de wereld te begrijpen?
De psycholoog Jean Piaget heeft fundamenteel onderzoek gedaan naar het proces, waardoor kinderen
concepten als ruimte en tijd leren begrijpen. Karl Popper stelt in zijn boek ‘Objectieve kennis – Een
evolutionair ontwerp’ dat het voornamelijk de harde confrontatie met een vijandige omgeving is geweest,
waardoor wij logische verbanden zijn gaan inzien. Het ontwikkelen van kennis is een van de voornaamste
succesfactoren van de mens ten opzichte van andere diersoorten.
52
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Vooral de gedragsleer geeft ons inzicht in hoe wij geconditioneerd worden om ons bepaalde concepten
eigen maken. Rupert Riedl stelt daarom, dat de kennisverwerving niet alleen bij mensen voorkomt, maar
ook bij dieren. Via ‘Trial and Error’ leren wij door vallen en opstaan onze omgeving kennen. Een onjuist
beeld van de werkelijkheid leidt onherroepelijk tot achterstand of uitsterven van de soort. De manier
waarop wij begrippen en verbanden herkennen hangt onder meer samen met de structuur van onze
hersenen. Daarnaast bepalen de omstandigheden waarin het organisme zich bevindt in belangrijke mate
welk gedrag het organisme vertoont. Ook genetische factoren lijken een belangrijke invloed te hebben op
de gedragsontwikkeling.
Het is voornamelijk de Evolutionaire Kennistheorie, die ervoor heeft gezorgd, dat tegenwoordig de biologie
en de psychologie de belangrijkste onderzoeksterreinen vormen voor het doorgronden van het mechanisme
bij het tot stand komen van ideeën. Wiskunde en natuurkunde zijn hierdoor als prominente wetenschappen
op de achtergrond geraakt, omdat de abstracte begripsvorming uiteindelijk afhankelijk is van de primaire
leerprocessen.
Constructivisme
In 1981 verscheen de bundel ‘De bedachte werkelijkheid’ van 10 vooraanstaande auteurs, waaronder
filosofen, psychiaters en cybernetica, onder leiding van Paul Watzlawick. In het boek wordt het
werkelijkheidsbesef van mensen besproken, wat de betekenis hiervan is en hoe dit tot stand komt.
Als mensen op basis van regelmatige patronen van indrukken een hypothese of model van de werkelijkheid
bedenken, geeft men hiermee een juist beeld van de werkelijkheid, of wordt dit geconcludeerd op basis van
constructies van het bewustzijn? Popper en andere wetenschapstheoretici leren ons dat wij strikt genomen
alleen maar kunnen aangeven wat niet geldig is. Het falen, het mislukken, de vergissing heeft
wetenschappelijke betekenis. Het succes speelt zich uitsluitend af in het persoonlijke bewustzijn. Wij tasten
in het duister op zoek naar een uitweg, waarbij niet bekend is hoe de weg loopt noch waar deze naartoe
leidt. Er staat slechts een feit vast: als wij tegen een muur oplopen kunnen wij niet verder. Dat geldt in het
dagelijks leven, maar ook voor de verheven wetenschap. Logica, oorzakelijke verbanden,
begripsgroepering zijn pogingen om een vage afbeelding te maken van de werkelijkheid.
Het is onmogelijk om bij het construeren van theorieën vanuit een soort ‘helikopterview’ een kaart van de
wetenschappelijke ontwikkeling af te wandelen. Deze kaart moet tijdens de reis gemaakt worden, waardoor
ook onjuiste vermoedens en dwalingen op het overzicht terechtkomen. Net als bij het zoeken van een weg
komen we er vrij laat achter, dat wij vanaf het begin af aan de verkeerde richting zijn ingeslagen.
Geleerden, politici en kerkleiders zijn net als de rest van de mensheid voortdurend op zoek, ook al kunnen
zij dat vanwege de status en verantwoordelijkheid, die gepaard gaat met hun functie, niet laten blijken.
Aangezien zowel de weg als het doel onbekend is kunnen wij de ‘werkelijkheid’ nooit volledig begrijpen.
Wat wordt overigens bedoeld met ‘werkelijkheid’? Is dit wat ik waarneem, wat ik ervaar, wat ik denk of
vindt deze buiten mij om plaats? Ons bewustzijn stelt ons slechts in staat onze verwachtingspatronen te
volgen, die ingegeven worden door conditionering.
Ecologie
Door het inzicht van Kuhn in de verschuiving van paradigma’s en door theorieen als de quantummechanica
en de wisselwerking tussen biologische systemen ontstond een omwenteling in het denken over fysische,
chemische en biologische processen. De wereld werd niet meer gezien als een logische samenhang van
elementaire onderdelen, maar als een geheel, waarin objecten en begrippen in wisselwerking waren met de
fysische, sociale en maatschappelijke omgeving. De studie van begrippen in hun totale context wordt de
holistische visie genoemd. De wisselwerking van objecten of begrippen met de omgeving wordt de
ecologie genoemd. Wanneer we een computer volgens het elementaire principe zouden beschrijven, dan
zien we dit apparaat als een instrument bestaande uit een harddisk, een toetsenbord, een beeldscherm en een
muis. De functionaliteit wordt dan toegewezen aan de individuele onderdelen. In een holistische visie
worden de onderdelen in samenhang beschreven.
53
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bij de ecologische benadering wordt rekening gehouden met de veranderingen in de structuur en de
samenhang door de tijd heen. Wat wij 40 jaar geleden onder een computer verstonden, heeft een andere
structuur en een andere functionaliteit dan nu. Deze verandering is tot stand gebracht door de invloed van
nieuwe technieken, de markt, de consument en de invloed van ontwikkeling door andere apparaten, zoals
de televisie. Het is onmogelijk om de ontwikkeling van een object of begrip in de loop van de tijd te
beschrijven, als de betekenis van het begrip geisoleerd wordt van de omgeving waarin het een rol speelt.
Het centrale begrip bij de ecologische visie is het dynamische evenwicht tussen verschillende begrippen,
die bij processen rond een object een rol spelen. De chaostheorie biedt een wiskundig kader, waarin de
dynamiek van ecologische processen optimaal beschreven kan worden.
54
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Filosofie van het Model
De geschiedenis van de filosofie, die de mogelijkheden en beperkingen van kennis onderzoekt, heeft een
moraal, die nooit in volle omvang is doorgedrongen tot de afgeleide wetenschappen. De les die de
wijsbegeerte ons in de eerste plaats heeft geleerd is, dat wij onze plaats en betekenis in de wereld nooit
volledig zullen begrijpen, omdat wij altijd zullen blijven twijfelen of onze meest fundamentele
uitgangspunten wel correct zijn. Aan de andere kant is het onmogelijk om onze ideeën over de
werkelijkheid volledig te toetsen. De filosofie en de psychologie zijn onzeker over de ‘objectieve’
observatie van het menselijk bewustzijn, omdat het de waarneming en ervaring via conditionering en het
stellen van driftdoelen beïnvloedt.
De geldigheid van onze hypothesen kan pas worden vastgesteld, als deze bij verificatie van alle bekende en
onbekende empirische informatie niet kan worden verworpen. Dit maakt het logische systeem, dat wij bijna
drie millennia lang hanteren, tot een onpraktische, haast onwerkbare methode. Het is een oneindig doolhof,
waarbij wij pas bij het doodlopen van een bepaalde weg kunnen constateren, dat wij bij de ingang de
verkeerde poort hebben gekozen.
Daarnaast is het voor de geldigheid van het toetsingscriterium aan onze beleving van de werkelijkheid
noodzakelijk dat wij onvoorwaardelijk op onze waarneming en ervaring vertrouwen. Als er alleen sprake
zou zijn van de beïnvloeding van de omgeving en de maatschappij op het bewustzijn, zoals het
Materialisme beschrijft, lijkt dit een betrouwbare veronderstelling.
Helaas is uit de psychologie gebleken, dat er interactie plaatsvindt tussen onze beleving en onze
interpretatie van de werkelijkheid. Wij leren objecten te onderscheiden en verbanden tussen gebeurtenissen
te zien. De waarneming en ervaring ontwikkelen zich gedurende het leven en de opvatting over de
betekenis van gebeurtenissen zijn niet a-priori in de ‘werkelijkheid’ of in het bewustzijn aanwezig. De
‘bewustwording’ is een dynamisch proces.
Wij kunnen de werkelijkheid pas begrijpen als wij onszelf leren begrijpen. Deze zelfkennis is alleen te
bereiken door het interactiemechanisme tussen bewustzijn en omgeving te doorgronden. Het is daarbij
minder interessant wat mensen denken. Centraal staat hoe mensen tot hun persoonlijke en
gemeenschappelijke werkelijkheidsbeleving komen.
Het Mechanisme van het Menselijk Bewustzijn
De interactie tussen het bewustzijn en de omgeving is te beschrijven als een dynamisch proces dat is onder
te verdelen in zes realiteitslagen. Hoewel de verschillende filosofische en psychologische stromingen elkaar
lijken tegen te spreken, hebben zij allemaal een eigen rol en betekenis voor verschillende lagen van
beeldvorming. Iedere laag raakt meer van de empirische gegevens af en komt steeds dichter bij de
persoonlijke belangen van het individu. De persoonlijkheidstructuur wordt weliswaar gevormd uit de
interactie met de omstandigheden, maar vormt door de interne representatie en de eigen driftdoelen toch
een afgesloten eenheid voor de omgeving.
In alle combinaties van werkelijkheidslagen vindt de interactie twee kanten op. Zo krijgen wij niet alleen
indrukken via communicatie vanuit de omgeving binnen. De manier waarop wij communiceren bepaalt ook
in belangrijke mate op welke prikkels wij reageren en welke stimuli bewust of onbewust genegeerd
worden. Het mechanisme van de persoonlijkheid werkt op ieder niveau structurerend.
Het model van de persoonlijkheid, dat hieronder wordt beschreven en afgebeeld, vormt de basis van het
Psychologisch Sociaal Model Mind. Biologische factoren hebben de functie van katalysator (‘versneller’)
of inhibitor (‘remmer’) op de bewustzijnsprocessen, maar zij veranderen het mechanisme niet.
55
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
1.
Externe Laag.
Strikt genomen kunnen wij buiten de structurerende invloed van ons bewustzijn om weinig zeggen
over de wereld waarin wij ons bevinden. Begrippen, logische verbanden, wetten en regels zijn
constructies die uit conditionering, voorstelling en communicatie ontstaan. De buitenwereld kan het
best omschreven worden als een onafgebroken reeks samengestelde indrukken. Hierbij is het wel
belangrijk om een onderscheid te maken tussen de niet menselijke omgeving, waarin
afspiegelingsmodellen van de werkelijkheid geen rol spelen, en de maatschappij, waarin de
werkelijkheid alleen via conceptueel denken wordt weergegeven. Wij kennen slechts het beperkte deel
van de stimulisequenties uit de realiteit, die ons via directe of indirecte waarneming of ervaring
bereiken.
2.
Interactie Laag.
Via waarneming, communicatie en handelingen staan wij in verbinding met de ons omringende
omgeving. De werkelijkheid doet zich natuurlijk grotendeels onafhankelijk van onze persoonlijke
representatie voor. De innerlijke beeldvorming is echter gebaseerd op conditionering, die er voor zorgt
dat wij onze aandachtsprioriteiten afstemmen op onze verwachtingen en de overige informatie negeren.
Bij de waarneming, communicatie en ervaring worden altijd in eerste instantie veronderstellingen uit
de eigen beleving getoetst. Als een bepaald idee door conditionering diep in ons bewustzijn verankerd
is, is een bepaalde combinatie van eigenschappen voldoende om als referentie naar dit model te dienen,
waarbij alle overige indrukken als onbelangrijke gegevens worden genegeerd. Dit wordt herkenning
genoemd. Het regulerende principe is zelfbevestiging, waarbij nieuwe situaties in reeds bestaande
concepten worden ingepast. Pas na herhaalde falsificatie van het huidige wereldbeeld wordt aanpassing
van de voorstelling overwogen. Zelfs dan wordt de erfenis van de oude beleving nog als antithese
bewaard.
Het is dus niet zo, dat wij de indrukken uit de werkelijkheid aan onze verbeelding aanpassen. Het is de
volgorde waarin wij deze indrukken willen verwerken, die onze interpretatie stuurt. En dit houdt in dat
de interactie met de omgeving aan een groot aantal zelfbedachte regels en procedures moet voldoen,
voordat wij de samenhang als realiteit kunnen accepteren.
3.
Laag van de Conditionering.
Tijdens de conditionering worden onvoorspelbare, dynamische processen in de realiteit omgevormd tot
een statisch model van herhalingen en associatieve verbanden. De wortel van de conditionering vormt
de patroonherkenning, waardoor wij nieuwe omstandigheden proberen te vergelijken met eerdere
leerprocessen. Op deze manier ontstaan afspiegelingstructuren van de waarneming of ervaring in het
bewustzijn die herkent worden aan overeenkomstige eigenschappen. Er worden projectiemodellen van
de werkelijkheid gecreëerd, die losstaan van ruimte, tijd of de primaire omstandigheden, waaronder zij
werden afgeleid.
Het bewustzijn kunnen wij ons voorstellen als een verzameling aan elkaar gerelateerde
herhalingstructuren, ook wel geheugenschema’s genoemd, die op grond van bekrachtiging door gehele
of gedeeltelijke overeenkomst herkent worden. Logische verbanden, wetmatigheden en gedrag komen
op deze manier voort uit de werking van ons bewustzijn, dat voortdurend vergelijkingen maakt tussen
situaties.
4.
Laag van de Representatie.
Via de conditionering ontstaan geheugenstructuren die een verwachting uitdrukken met betrekking tot
omstandigheden. Dit is de spontane herkenning of associatie die ontstaat als bepaalde gebeurtenissen
zich voor doen. De indrukken worden hierdoor echter nog niet automatisch gekoppeld aan begrippen
of voorstellingen die in onze gedachten bestaan.
56
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Hiervoor is een verwerkingsproces nodig, waarin de empirische informatie gerangschikt wordt in een
totaalbeleving van de persoonlijke historie. Op basis van waarnemingen, communicatie en ervaringen
worden afwegingen gemaakt over de betekenis en het doel van de individuele indrukken. Deze
verwerking kan op verschillende manieren plaatsvinden. Bewust, via een vorm van logica of fantasie,
of onbewust, via dromen. Door stapsgewijze analyse en integratie en door min of meer willekeurige
combinatie van geheugenstructuren worden de mogelijkheden en onmogelijkheden van nieuwe
ervaringen afgetast en in de persoonlijke beleving ingepast.
5.
Laag van de Afspiegeling.
De voorstelling, die wij van de wereld hebben, is niet zozeer een statische structuur maar meer een
dynamische procedure, waarin bepaalde verbanden door succesvolle bekrachtiging een hoge prioriteit
hebben bereikt. Hierdoor zijn sommige geheugenassociaties meer waarschijnlijk geworden dan andere
relaties. Nieuwe informatie kan verstrekkende gevolgen hebben voor de geconditioneerde structuur.
Het individu kan er zelfs voor kiezen bepaalde informatie bewust of onbewust te negeren.
De persoonlijke beleving van de wereld is afhankelijk van de conditionering. Hierdoor zijn de
begrippen bekrachtiging en bestraffing van grotere invloed op de constructie van een innerlijk model
van de wereld dan waar of niet waar. Wij geloven in wiskunde omdat wij een compliment van onze
leraren krijgen, niet omdat dit vanzelfsprekend bij onze beleving past. Sociale, maatschappelijke en
culturele gebruiken hebben dan ook een belangrijke invloed op deze ontwikkeling in de
persoonlijkheidstructuur. Begripsvorming, logica, maar ook droombeelden, zijn zeer afhankelijk van
de plaats, tijd en omstandigheden, waarin de persoon is opgegroeid.
6.
Laag van de Doelgerichtheid.
Uit de herhaalde bekrachtiging van bepaalde onderdelen van de persoonlijke voorstelling ontstaat de
fixatie op begrippen en activiteiten. Deze is niet meer gerelateerd aan de directe omstandigheden, maar
komt voort uit primaire en secundaire driften of wensen. Er ontstaat een conflict in het bewustzijn
tussen de reële situatie, waarin het individu zich bevindt, en de prioriteiten van zijn eigen voorstelling.
Er worden objecten in de werkelijkheid gezocht, die de uit de voorstelling voortkomende driften
kunnen bevredigen. Zoals de werkelijkheid het bewustzijn conditioneert, zo worden de driften door het
uitblijven van een patroonverwachting in het bewustzijn aangeleerd. De driften leiden tot persoonlijke
doelen van het individu. De prioriteiten in de fixatie, die wij in feite kunnen herleiden tot een vorm van
dwangmatig handelen, kan worden aangeduid als de Wil binnen de persoonlijkheid. De emotionele
ontwikkeling is afhankelijk van de bevrediging of frustratie van driftdoelen.
De samenhang tussen de driften en wensen van het individu vormt op zich een structuur. Deze geeft
weer hoe de mens, op basis van het gevormde wereldbeeld, wenst dat de werkelijkheid is. Dit is een
wereld op zich, die slechts indirect verband houdt met de stimuli uit de realiteit. Op grond van eigen
regels, wetten en aandrang moet een keuze gemaakt worden voor de meest bevredigende interpretatie
van de feitelijke situatie. Bovendien kan het individu bepaalde omstandigheden bewust of onbewust
opzoeken of uitsluiten, waardoor verwachtingen automatisch bekrachtigd worden door selectieve
ervaring. De werkelijkheid wordt dan aangepast aan de innerlijke beleving.
57
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
58
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De ‘Objectieve’ Wereld
Wordt de persoonlijkheid van het individu gevormd door de omstandigheden, zoals dit is weergegeven door
onder andere Schelling, Feuerbach, Marx, Engels en het Structuralisme, of bepaalt het individu zelf wat zijn
omstandigheden zijn en hoe deze beleefd worden, zoals Fichte, het Existentialisme en het Constructivisme
beschrijven?
Vanuit het psychologisch model van het bewustzijn, zoals dit is afgebeeld in dit hoofdstuk, zijn beide
processen mogelijk, maar is het vooral de aard van de conditionering, die het voorstellingsvermogen en de
driften van de mens stuurt. De persoonlijkheid van de mens is in eerste instantie minimaal gevormd, maar
de persoonlijke leerervaringen, die de mens vanaf de jeugd via opvoeding, scholing, waarneming,
communicatie en maatschappelijk, sociaal en cultureel besef ondergaat, geven richting aan de beleving van
de werkelijkheid. De mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de omstandigheden kan worden aangeleerd
of afgeleerd. Begrippen als Waarheid en Fantasie, Mogelijk en Onmogelijk, Goed en Fout, maar ook
Beloning en Bestraffing zelf krijgen voornamelijk betekenis door succesbeleving en frustratie. Door
conditionering leert de mens de omgeving en de maatschappij kennen. De conditionering is echter
afhankelijk van de volgende factoren.
1.
2.
3.
De volgorde waarin stimuli en reacties worden aangeboden.
Beperkingen in de keuze van de fysieke, sociale en maatschappelijke omstandigheden.
De prikkels uit de realiteit, die als beloning of bestraffing worden ervaren.
Niet de omgeving of de maatschappij bepalen de samenhang in de omstandigheden, maar de historische
ontwikkeling van het leerproces van het individu. Hierdoor wordt een ervaring vertaald naar een
voorstelling, die uiteindelijk de fixatie op persoonlijke driftdoelen stuurt en op de lange termijn
alternatieven uitsluit. Hoewel door logica, dromen en fantasie de betekenis van de indrukken op zeer veel
manieren voor te stellen is, werkt de conditionering als een richtinggevend mechanisme.
Als men het beeld van de werkelijkheid dat door het leerproces in het bewustzijn is ontstaan probeert te
negeren, dan volgen pijn, angst en hoogst waarschijnlijk een negatieve reactie vanuit de omgeving of de
maatschappij. Als regels, wetten of omstandigheden verandert zijn, dan duurt het nog geruime tijd voordat
gedragsverandering tot stand komt. Uit angst voor bestraffing blijft het individu de achterhaalde
conditionering volgen. Als de logische verbanden in de omgeving veranderen blijft de oorspronkelijke
conditionering bestaan, zoals onder andere door Skinner, Rescola en Wagner is onderzocht. Het uitblijven
van een bekrachtiger is niet voldoende om het leerproces ongedaan te maken.
De reactie op omstandigheden komt dus inderdaad voort uit de oorspronkelijke, persoonlijke opvatting van
de samenhang in de omgeving en de maatschappij. Als de realiteit verandert blijft de afgeleide voorstelling
echter voortbestaan. Het menselijk bewustzijn is in staat zich een beeld te vormen van de omgeving, maar
dit is altijd een historisch bepaalde evolutie van modellen. Als de mens ongelijk blijkt te hebben, worden de
oude concepten niet als een totale vergissing verworpen. Het individu reageert dus altijd op een vorige
ervaring en niet op de actuele gebeurtenissen. De reactie vanuit de persoonlijkheid komt per definitie altijd
te laat.
Alleen woede, crisis en herhaalde frustratie kan er toe leiden dat de volledige beeldvorming wordt herzien.
Maar hiermee wordt eerder willekeurig gereageerd om de huidige omstandigheden te ontvluchten dan om
te analyseren wat er concreet mis is met de voorstelling van zaken. De mens wil zijn oorspronkelijke beeld
van de werkelijkheid getoetst zien en is slechts door de referentie aan geheugenbeelden geïnteresseerd in
zijn huidige toestand. De manier waarop een concrete verandering gepresenteerd wordt in samenhang met
de eerdere ervaringen, is essentieel om de boodschap op een correcte manier over te laten komen. Als de
oude beeldvorming niet op een of andere manier wordt verwerkt in de nieuwe voorstelling, dan zal de
eerdere conditionering uiteindelijk blijven voortbestaan.
59
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Interactie met de Omgeving
Hoewel de vorm van interactie tussen waarneming, communicatie en handelen sterk verschilt, zijn deze
drie methodes om de omgeving te verkennen actieve processen, waarin nieuwe gegevens getoetst worden
aan een eerdere beeldvorming van de realiteit. Er moet een vertaalslag plaatsvinden tussen bestaande ideeën
en nieuwe ervaringen, anders komt de boodschap niet of verkeerd over. Men kan bijvoorbeeld pas
aangeven dat een object blauw is, als de betekenis van de eigenschap ‘blauw’ duidelijk afgesproken is.
Alle begrippen, regels, wetten en procedures zijn dus aangeleerd en door onderlinge associatie verbonden.
Men leert principes door patroonherkenning en deze patronen worden bevestigd, doordat de opeenvolging
van stimuli en reacties overeenkomen met persoonlijke veronderstellingen. De realiteit wordt dus
voortdurend aan de voorstelling getoetst en andersom.
Doordat nieuwe informatie altijd gerelateerd is aan eerdere gewaarwordingen, kan geconcludeerd worden
dat alle begrippen uiteindelijk verbonden zijn met oorspronkelijke indrukken. Deze oorspronkelijke
indrukken komen noodzakelijk voort uit de eerste ‘onbewuste’ ervaringen bij de ontwikkeling van de
foetus. Als de nieuwe ervaringen niet gerelateerd worden aan bekende structuren, dan wordt de
patroonreeks niet geïnterpreteerd in de totale samenhang en blijft dus onbegrepen. De herkenning blijft dan
uit.
Als u op reis gaat naar een vreemd land en de taal wordt niet uitgelegd aan de hand van voor u herkenbare
begrippen, dan kunt u er nog zo lang naar luisteren als u wilt, maar de klanken krijgen geen betekenis. Het
referentiekader van bekende begrippen en procedures is zowel onontbeerlijk voor de waarneming, de
communicatie als de handeling. Door onderlinge associatie breidt het zich gedurende het leven uit, maar het
blijft uiteindelijk toch beperkt.
Het merendeel van de gegevens uit de werkelijkheid wordt wel geregistreerd maar niet begrepen. Het
geheugen legt het patroon voor korte tijd vast, maar omdat de ervaring niet kan worden verwerkt in een
model, wordt de beleving al snel vergeten. Dit onderscheidt tussen gegevens en informatie is ook bekend in
de gegevensanalyse binnen de informatica. De werkelijkheid is aanwezig en wij krijgen hier steeds signalen
uit, maar alleen het herkenbare deel wordt opgevangen door ons bewustzijn. Daarom is het zeer moeilijk
om volledig nieuwe feiten in een bestaand wereldbeeld te integreren. Een verandering van inzicht wordt
bereikt door een verandering van innerlijke representatie, maar nooit direct uit de omstandigheden zelf.
Conditionering
Om indrukken op te doen uit de waarneming, ervaring en communicatie is het noodzakelijk deze gegevens
te verbinden aan bestaande begrippen. Het bewustzijn analyseert, groepeert en trekt gevolgen uit reeksen
stimuli en reacties door patroonherkenning tijdens de conditionering. Hierdoor ontstaan associaties tussen
geheugenbeelden. Aan het leerproces ligt een mechanisme ten grondslag, dat beschreven wordt in de
psychologische achtergrond van dit model. Hieruit worden elementaire cognitieve schema’s afgeleid, die
gebruikt worden om een statische voorstelling van de realiteit samen te stellen.
Het probleem van de conditionering als sturend principe achter de interactie met de realiteit is, dat deze op
verwachting gericht is en niet op overweging van het grote geheel. Overweging vindt secundair plaats,
wanneer er op voorstellingsnivo een vergelijkingsmodel voor de associatieve verbanden wordt bedacht.
Primair reageert het individu op een manier, die overeenkomt met de waargenomen patronen. Alleen
fouten, vergissingen en onverwachte gebeurtenissen zorgen er voor, dat de persoon op zoek gaat naar een
complexe samenhang, die tot inzicht leidt.
Veronderstellingen zijn altijd te herleiden tot verwachtingspatronen, die op een zeker moment een
succeservaring tot gevolg hadden en die door herhaalde bekrachtiging als uitgangspunten in de associatieve
verbanden zijn verankerd. Nadat een idee een aantal malen door de ervaring lijkt te zijn bevestigd, wordt
het onderliggende principe niet langer gecontroleerd, tenzij de primaire verlangens langdurig worden
gefrustreerd.
60
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Representatie in het Bewustzijn
Door de conditionering zijn de indrukken wel onderling verbonden, maar nog niet in samenhang
geïnterpreteerd. Het bewustzijn heeft verschillende systematische of willekeurige methodes om de
geheugenschema’s onderling te combineren tot projecties van de realiteit, die ook wel het
voorstellingsvermogen genoemd worden. Systematische vergelijking van geheugenbeelden vindt plaats
door een bepaalde vorm van logica toe te passen. Bij dromen en fantasie zijn de relaties tussen de
cognitieve schema’s minder doelgericht, hoewel er wel innerlijke conditionering op bepaalde projecties
plaatsvindt.
Logica
Het doel van de logica kunnen we samenvatten als de systematische combinatie van associatiepatronen,
zodat een samenhangende voorstelling van het geheel wordt verkregen. Met de meest effectieve logica
kunnen we verwachtingspatronen afleiden, die overeenstemmen met nieuwe indrukken uit de omgeving.
Logica is een methode om aparte conditioneringschema’s te verwerken in een totaalbeeld van de
werkelijkheid. Deze verwerking vindt plaats in het bewustzijn en verwerft slechts indirect informatie uit de
waarneming, de communicatie en de ervaring. Hierbij worden vereenvoudigde modellen in de voorstelling
vergeleken met de aangeleerde principes.
Wanneer wij logica volgens de hierboven beschreven definitie benaderen, dan vervult deze een rol die in de
richting komt van het psychologische inzicht volgens Hume. Het is onmogelijk om zonder leerproces
directe uitspraken te doen over de realiteit, zoals Aristoteles veronderstelt. Het idee van Kant om de logica
te zien als een toetsingsmodel van voorstellingen aan reële, zintuiglijke waarnemingen slaat het
mechanisme van de conditionering volledig over. Hierdoor ontstaat een directe koppeling tussen
gewaarwording en voorstelling, die weinig realistisch genoemd mag worden. De conditionering vindt
onafhankelijk van de logica plaats en zorgt voor een bijna automatische reactie op patronen in de interactie.
Dromen
De processen, die in het bewustzijn tijdens het dromen plaatsvinden, zijn vergelijkbaar met de combinatie
van associatiepatronen tijdens de logische overweging, hoewel er een aantal belangrijke verschillen zijn. In
de eerste plaats wordt de structuur van gegevensverwerking niet door de wil gestuurd, maar vindt de
verwerking op grond van prominente driften plaats. Daarnaast vervallen bij dromen natuurlijk de prikkels
van buitenaf, zoals communicatie en waarneming, waardoor alleen de geconditioneerde indrukken en de
innerlijke voorstelling worden vergeleken. De toetsing van ideeën en begrippen aan de omgeving vervalt.
Daarvoor in de plaats worden nieuwe concepten vergeleken met de samenhang van de voorstelling zelf. De
gebeurtenissen in dromen zijn onderworpen aan een eigen onderlinge relatie en daarmee ook een virtuele
logica, hoe onwerkelijk deze ook kan lijken. Bovendien is het in dromen mogelijk om nieuwe
mogelijkheden aan de innerlijke beleving te toetsen, zonder dat dit reële risico’s inhouden.
Door de droom wordt de voorstelling, gestuurd door driften, getoetst aan de verwachtingspatronen.
Hierdoor wordt de samenhang van het bewustzijn onderzocht. Een van de mogelijkheden van de droom is
de innerlijke projectie, waarbij de eigen verwachtingspatronen van het individu de ‘rol’ vervangen van wat
er zich werkelijk in de omgeving voordoet. Ook als men wakker is, tijdens overweging of bij fantasie, kan
projectie van geconditioneerde prikkelreacties de plaats innemen van de concrete gebeurtenissen. Wij
denken bijvoorbeeld dan door associatie terug aan een eerdere gebeurtenis, waarbij de huidige, veranderde
omstandigheden worden genegeerd. Op zich vormt de droom een innerlijk communicatiemodel, maar nu
niet tussen associatiepatronen in het bewustzijn en de indrukken uit de omgeving, maar tussen het
bewustzijn en de eigen voorstelling. Deze dubbele toetsing tussen de verschillende lagen van het bewustzijn
is noodzakelijk om een onderlinge samenhang te waarborgen.
61
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Fantasie
Bij de fantasie worden de grenzen van het mogelijke, dus de verwachtingspatronen en het
voorstellingsvermogen, zélf verkend. Aangezien het onmogelijk voor een mens is om zich verschijnselen
voor te stellen, waarover hij op basis van associatie van communicatie of waarneming geen informatie
beschikt, zal de fantasie uiteindelijk toch altijd een model zijn van situaties uit de realiteit. De mens is wel
in staat bestaande concepten op creatief te combineren tot nieuwe ideeën, maar zij komen altijd voort uit
andere ervaringen of informatie.
Een fantasie geeft op die manier archetypen weer: grondpatronen, die op verschillende plaatsen en
momenten in de realiteit zijn aangetroffen of bedacht. Door de angst voor het onbekende te verbeelden,
wordt de situatie bekender en heeft men toch het gevoel dat men op een of andere manier de angst
bedwingt.
De Innerlijke Voorstelling
Hoe kunnen wij de innerlijke voorstelling van het individu zo realistisch mogelijk weergeven? De altijd
veranderende stimuli en reacties uit de omgeving en de maatschappij worden door het bewustzijn
gestructureerd, waarbij herhalingspatronen en causale verbanden worden vastgelegd in het geheugen. Deze
patronen zijn, met enige moeite, nog aan te passen met nieuwe informatie. Door logica, dromen en fantasie
worden de associatiepatronen echter nog eens op onderlinge samenhang vergeleken. Hierdoor worden
nieuwe conditioneringpatronen op voorstellingsnivo uitgefilterd, omdat zij niet in de totale, integrale
samenhang passen, wat deze ook mag zijn.
Hieruit ontstaan uiterst stabiele en complexe geheugenschema’s, die nauwelijks ontvankelijk zijn voor
informatie uit de omgeving of de samenleving. Deze geheugenschema’s zijn zelfs zo sterk, dat hieruit
driften, wil en persoonlijke keuzen worden ontwikkeld, die min of meer losstaan van de omgeving, waarin
het individu zich op dit moment bevindt. Uit de losse associatiepatronen ontwikkelt zich, tijdens de
puberteit, een persoonlijke visie. Als deze eenmaal is gevormd, dan vormt de visie het paradigma (de
‘bril’), waardoor men naar nieuwe informatie kijkt, ook al betekent deze een revolutie voor de bestaande
inzichten.
Dit vormt het grootste dilemma voor het bewustzijn van de mens in een snel veranderende samenleving.
Het leerproces van het individu is gericht op een stabiele ordening van zijn omgeving. Als hij geen controle
meer heeft over zijn complexe omgeving en deze bovendien voortdurend wijzigt, dan ontstaat een grote
wrijving tussen het bewustzijnsmodel en de realiteit.
Driftdoelen
Als er in de psychologie gesproken wordt over driften, dan wordt bijna altijd een relatie gelegd met de
psychoanalyse, zoals onder andere Freud en Jung deze hebben geformuleerd. Het is echter ook mogelijk
driften te verklaren vanuit gedragsanalyse, al moet de terminologie van de sturende processen dan enigszins
aangepast worden. Het is belangrijk dat men beseft dat conditionering een reactie uitlokt bij het individu,
door het herhaald aanbieden of uitblijven van stimuli in een bepaalde context. Hierdoor reageert het
organisme op patronen in zijn omgeving. Door projectie van de geheugenschema’s in een samenhangende
voorstelling, gaat de innerlijke representatie van de wereld zich steeds meer gedragen als een afbeelding
van de realiteit. Dit betekent, dat als wij een actie willen ondernemen of nalaten, de voorstelling van
aangename of onaangename consequenties voldoende kan zijn om te reageren. Er wordt geprobeerd de
gevolgen te voorspellen.
De persoonlijke voorstelling verloopt, in tegenstelling tot de werkelijke wereld, altijd in vaste patronen,
omdat deze immers is afgeleid uit associatiepatronen. Het is daarom logisch dat de driften, als reactie op de
projectie van de wereld in ons bewustzijn, zich gedraagt als conservatief, regressief en herhalend, zoals de
psychoanalyse terecht veronderstelt. Deze driften bekrachtigen sterke aangename voorstellingen of
ontvluchten angstimpressies.
62
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Driften zijn dus te verklaren als een reactie van het bewustzijn zelf op de voorstelling van de wereld, die in
de persoonlijke geschiedenis van het individu is geconstrueerd. Ook al hebben driftexpressies niets met de
actuele situatie te maken, zij bevredigen toch voor korte tijd het patroon dat men in de voorstelling heeft
gevormd.
De Wil en Prioriteitstelling
Is de wil een grillig en zelfstandig fenomeen, dat los staat van de omstandigheden en een onvervreemdbaar
onderdeel uitmaakt van de persoonlijkheid van het individu? Eigenlijk niet. In een historische reeks
experimenten leert Pavlov een hond aan om te speekselen, omdat hij voedsel krijgt of omdat hij verwacht,
dat hij voedsel krijgt. Als zijn eten op regelmatige tijden wordt gebracht, dan zal de hond na verloop van
tijd ook gaan kwijlen, als de voedselstimulus uitblijft. Het waarom van de actie (het voedsel) vervalt en
daarvoor in de plaats komt een tijdgebonden reflex van het speekselen (omgevingsoriëntatie). Deze is
gebonden aan het vroegere tijdstip van voedsel en is los komen te staan van de oorspronkelijke stimulator.
In de voorstelling zijn begrippen door conditionering aan elkaar verbonden. Wij beseffen dit vaak niet,
maar fixatie op een bepaald object, begrip of omstandigheid is altijd tot stand gekomen door een andere
prikkel, die niet noodzakelijk een verband vertoont met het gerelateerde begrip. Om de samenhang van
onze voorstelling in stand te houden, verzinnen wij min of meer associatieve oorzaken, om onze fixatie te
verklaren.
Hoe iets bereikt moet worden, wordt afgeleid uit de verwachtingspatronen van eerdere ervaringen.
Alternatieve trajecten om de doelen te bereiken, scheppen de mogelijkheid om verschillende strategieën
tegen elkaar af te wegen. Hierdoor kan het individu zijn prioriteiten bepalen. Indien veel andere doelen van
een object of begrip afhankelijk zijn in de voorstelling, dan zal de aandacht hierop met hoge prioriteit
worden gevestigd. Het uitblijven van bepaalde elementaire prikkels kan de angst voor het ineenstorten van
de persoonlijke representatie van de werkelijkheid met zich meebrengen. Het belang, dat een individu hecht
aan een bepaald object of begrip geeft aan, hoe sterk het bewustzijn hierop is geconditioneerd, zodat het
individu dit driftdoel is gaan accepteren als een basisvoorwaarde voor zijn bestaan.
De Individuele Keuze
Welke doelen door een individu worden nagestreefd wordt bepaald door de prioriteiten, die het individu
aan zijn voorstelling van de werkelijkheid toekent. Hoewel wij als mensen graag willen geloven, dat dit
wordt bepaald in een proces van rationele afweging, is onze voorstelling in de eerste plaats toch
geconstrueerd uit geconditioneerde hoop- en angstreflexen. De persoonlijke voorstelling wordt gecreëerd,
door situaties, die als aangenaam worden ervaren, te herhalen en onbekende, onveilige situaties te
ontvluchten.
De prioriteitstelling in de keuzes wordt dus in de eerste plaats bepaald op grond van irrationele, emotionele
waardering van gebeurtenissen, die ontstaat door conditionering in een vroeg stadium van de persoonlijke
ontwikkeling. Kortom, wij bepalen onze acties niet aan de hand van de concrete samenhang van de huidige
gebeurtenissen, maar door projectie van eerdere ervaringen in de huidige omstandigheden. Het individu
weet eigenlijk niet, hoe het werkelijk geconditioneerd wordt. Dit overkomt hem en hij voert de verwachte
handelingen uit in een volgorde, waarvan de betekenis voor hemzelf moeilijk te doorgronden is.
Slechts door de voorstelling van de logische en associatieve verbanden te bestuderen, probeert hij een
samenhang tussen verschijnselen te reconstrueren, die niet direct een relatie hoeft te hebben, met hoe
reacties en keuzes in zijn persoonlijke geschiedenis zijn ontstaan. Wij bestuderen de realiteit indirect, door
in de spiegel van geheugenschema’s en verwachtingspatronen te kijken. En deze spiegel heeft
vervormingen, net als een lachspiegel.
63
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Interferentie
In de natuurkunde is interferentie het principe, waarbij trillingsbronnen elkaar op sommige punten van het
golffront versterken en elkaar op andere punten uitdoven. In de psychologie kent men interferentie ook,
maar dan tussen de verschillende persoonlijkheidslagen, individuen of systemen. Interferentie in de
psychologie wordt vaak onderschat, terwijl het eigenlijk het centrale thema moet zijn om logische en
gevoelsmatige versterking en verzwakking en de daaruit volgende hoop en frustratie te verklaren. In
tegenstelling tot de fysica, waar de golven zich over ruimtelijke dimensies uitbreiden, vindt de versterking
en verzwakking in de psychologische structuur plaats door de tijd en de geheugenpatronen.
Als geheugenschema’s, associaties, ideeën en driften tot stand komen worden dynamische processen
gecreëerd, waarbij structuren aan elkaar worden gerelateerd. Deze geheugenschema’s kunnen elkaar
bevestigen maar zij kunnen elkaar ook belemmeren. Als geheugenpatronen elkaar bekrachtigen ontstaat
hoop en een gevoel van veiligheid. Spreken zij elkaar tegen dan neemt de frustratie en de angst toe.
Bovendien heeft dit mechanisme door de onderlinge relaties een cumulatief effect op andere
geheugenschema’s. Er ontstaat via feedback een kettingreactie van zelfbekrachtiging of groeiende angst
naar verwante complexen in de persoonlijkheid.
Als je een vriendelijke baas aantreft en het werk is niet onaangenaam, dan is de kans groot dat je na verloop
van tijd ook het werk leuk gaat vinden en de collega’s en de klanten ook. Vanuit het concept ‘vriendelijke
baas’ ontstaat ‘leuk werk’ en ‘aardige collega’s’ door de associatie van ‘baas’ naar ‘werk’ en de hierbij
passende emotionele transformatie. Op een gegeven moment krijg je een brute klant aan de telefoon die je
de huid volscheldt. Vanuit dit individu ontstaat een vermindering van de werklust. Kom je vlak daarna ook
nog een sarcastische collega in de gang tegen, dan ontstaat de eerste twijfel, de interferentie, tussen ‘leuk
werk’ en ‘vervelende klant’ of ‘onsympathieke collega’. Automatisch ga je op zoek naar feiten die het
onaangename gevoel tegenspreken. Als je hier later in de kantine met een andere collega over spreekt en zij
verandert van onderwerp, zonder het onaangename gevoel te ontkrachten, dan blijft de twijfel bestaan en
deze wordt gevoed door de laatste ervaringen. Het werk gaat je op een of andere manier steeds meer
tegenstaan en omdat je verminderd geconcentreerd bent, valt het steeds meer klanten en collega’s en
uiteindelijk je baas op dat je het werk niet meer zo leuk vindt, waardoor zij ook minder leuk gaan reageren.
Zo creëer je voor jezelf een bekrachtiging van je eigen twijfel. Vanuit referentie in de eigen persoonlijkheid
komt door de kettingreacties in onderling gekoppelde complexen uiteindelijk referentie met de realiteit tot
stand, wat de betrekkelijk onbelangrijke aanleiding bevestigt. Emoties en logische concepten worden door
communicatie tussen personen doorgegeven en in de persoonlijkheid versterkt of verzwakt. Zolang een
betekenis niet wordt tegengesproken blijft de uiteindelijke conclusie uit de laatste ervaring bestaan.
64
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een ‘Nieuwe’ Logica
Is er een algemeen mechanisme aan te geven, hoe de logische verbanden in ons bewustzijn worden
gevormd? De basis van onze logica wordt gevormd door waarnemingen, ervaringen en communicatie.
Hieruit worden cognitieve schema’s samengesteld, met eigenschappen en verwante patronen. Deze
cognitieve schema’s worden gegroepeerd tot nieuwe begrippen. Deze begrippen vertonen overeenkomst in
bepaalde eigenschappen en patronen. Uit deze gezamenlijke eigenschappen en patronen worden bepaalde
principes, regels en wetten afgeleid, die, volgens de persoonlijke beleving, op alle vergelijkbare
waarnemingen worden toegepast. Begrippen kunnen weer gegroepeerd en gerelateerd worden tot
gemeenschappelijke noemers, waardoor langzaam een boomstructuur van begrippen ontstaat, met als
wortel de essentiële, sturende cognitieve schema’s. Hiernaar wordt in de psychoanalyse verwezen met de
term: kerncomplex.
Het persoonlijk netwerk van geheugenschema’s stelt ons in staat om te analyseren wat iets voorstelt. De
logica schept de mogelijkheid om te achterhalen waarom verschijnselen zich voordoen. Hoe doelen moeten
worden bereikt hangt zowel af van de opsplitsing in deeltaken op grond van de persoonlijke logica, welke
acties als een succes of als een mislukking worden ervaren en de staat van ontwikkeling van de
realiteitsstructuur in het bewustzijn. Tussendoelen kunnen worden bijgesteld, wanneer eerdere
verwachtingen worden gefrustreerd.
In essentie vormt de logica dus een methode voor de combinatie van verschillende leerervaringen tot een
voorstelling. De ‘feiten’ zijn slechts geïnterpreteerde relaties met geconstrueerde modellen in het
bewustzijn en zijn het gevolg van een reeks bekrachtigde, succesvolle patroonsystemen. Op grond van de
bevindingen van de psychologie is het onmogelijk om onvoorwaardelijk te geloven in het bestaan van een
objectiviteit buiten de persoonlijke beleving om en zijn wij min of meer verplicht een sceptische houding
ten opzichte van universele waarheden in te nemen. De interpretatie van de werkelijkheid wordt uiteindelijk
bedacht door individuen en niet objectief afgeleid uit experimentele gegevens. Eerst ontstaat het model en
pas daarna wordt deze bevestigd of verworpen op basis van zorgvuldig gekozen proefopstellingen.
In deze paragraaf wordt een logica beschreven, die aansluit bij de primaire conditioneringsprocessen,
waardoor de begripsvorming en oorzakelijke verbanden in een veilige, persoonlijke werkelijkheidsbeleving
in stand worden gehouden. Daarvoor is een kritische heroverweging van enkele basisconcepten uit de
klassieke logica noodzakelijk.
Klassieke Logica versus Psychologie
De basis van de westerse logica, zoals deze in de Griekse oudheid door onder andere Plato en Aristoteles is
begonnen, wordt gevormd door begrippen. Begrippen zijn in feite verzamelingen indrukken, die worden
gegroepeerd vanwege overeenkomstige eigenschappen. Er ontstaat een indruk van eenheid, vanwege
gemeenschappelijke kenmerken. Over de eigenschappen van begrippen worden uitspraken gedaan, waarin
een bepaalde samenhang wordt gezocht. Door algemene regels toe te passen, worden de uitspraken of
stellingen met elkaar vergeleken. Hieruit worden conclusies afgeleid met betrekking tot groepen elementen
van een verzameling.
In de eerste plaats kunnen wij opmerken, dat deze methode ver af staat van hoe wij begrippen en hun
betekenis aanleren. Het principe vormt een statisch model, waardoor transformatie en aanpassing van de
interpretatie alleen mogelijk zijn, indien de stellingen uit eerdere leerervaringen worden afgebroken.
Psychologisch gezien is dit te vergelijken met het blokkeren van een ervaring in het bewustzijn, waarbij de
traumatische mislukking wordt uitgesloten om deel uit te maken van het leerproces. Hierdoor vervalt men
in de geschiedenis van de wetenschap en de politiek steeds weer tot dezelfde fouten.
Bovendien is de vraag of de indeling op basis van kenmerken en de uitspraken daarover in een
gecontroleerde omgeving eigenlijk wel klopt, zoals hierna besproken zal worden. Groepering van
eigenschappen blijken een onvoldoende criterium te zijn, om begrippen eenduidig te typeren.
65
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Eenheid
In de eerste plaats gaan we in op het begrip elementaire eenheid. Een object, begrip of element is pas te
onderscheiden van zijn omgeving als het eigenschappen heeft die opvallend verschillen van de omgeving.
En daarmee is de opdeling van de werkelijkheid in aparte eenheden afhankelijk van ons
waarnemingsvermogen en onze interpretatie. Dit is echter geen objectief kenmerk van de wereld waarin wij
leven. Het begrip ‘eenheid’ of ‘element’ is bij nadere beschouwing een groepering van overeenkomende
eigenschappen ten opzichte van de omgeving. Op het moment dat eigenschappen of de omgeving
veranderen ontstaan nieuwe eenheden en elementen.
Daarnaast vormt de mogelijkheid van het bewustzijn om patronen te combineren en te scheiden een
belangrijke factor om eenheden af te leiden. Bovendien is het essentieel hoe, waar, wanneer en onder welke
omstandigheden gebeurtenissen worden waargenomen, aangezien eenheden kunnen transformeren. Vanuit
psychologisch standpunt zijn elementaire begrippen altijd te herleiden tot constructies met betrekking tot
eigenschappen van de individuele geest, die ontstaan op grond van conditionering en afspraken.
Hieruit is ook te verklaren dat het begrip ‘element’ in de afgelopen eeuwen naar een kleinschaliger niveau
is teruggedrongen, naarmate de technische mogelijkheden van onze hulpmiddelen om waar te nemen zijn
toegenomen. De technische mogelijkheden van onze hulpmiddelen zijn echter weer afhankelijk van
abstracte modellen van wetenschappers, waardoor uiteindelijk de wetenschap weer de waarneming stuurt
en niet andersom. Zo zijn bijvoorbeeld de waarnemingen over subatomaire deeltjes in een deeltjesversneller
afhankelijk van de kwantummechanische theorieen, die aan de deeltjesversneller ten grondslag liggen.
Naarmate het wetenschappelijk inzicht zich verdiept, worden nieuwe waarnemingen steeds meer
afhankelijk van bestaande inzichten. Een aantal concrete voorbeelden kunnen de paradoxen van de
individuele waarneming als registrerend maar tegelijkertijd organiserend onderdeel van het bewustzijn
eenvoudig illustreren.
66
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Analyse van structuren
Stel dat u zich in een afgesloten witte ruimte zonder ramen bevindt. In de kamer hangt een grote lamp. In
eerste instantie vormt de ruimte, volgens uw waarneming, een ononderbroken witte eenheid, zonder
objecten. Dit is ook wat u rapporteert als u de omgeving moet beschrijven. Nu vraagt iemand u aan de vloer
te voelen. Tot uw verbazing trekt u iets los van de grond. Door het licht van de lamp ziet u een vierkante
schaduw op de grond en op dat moment begrijpt u dat op de vloer witte tegels liggen. Het is belangrijk dat
u vaststelt dat u dit opmerkt, omdat er een contrast tussen de tegel en de rest van de ruimte ontstaat.
Alleen door een contrast tussen de eigenschappen van een eenheid en zijn omgeving zijn wij in staat de
elementaire structuur van de werkelijkheid te herkennen. Dit hangt samen met de werkwijze van ons
bewustzijn, die de wereld opdeelt in objecten en begrippen op grond van patroondoorbreking. Nu kunt u als
argument aanvoeren, dat de vloer al voortdurend uit tegels bestond, maar dat de beperkingen van onze
waarneming verdere analyse van de structuur van de ruimte verhinderden.
Kortom, dat de structuur van de werkelijkheid al aanwezig is, maar dat wij niet altijd in staat zijn deze te
herkennen. Dit is ook het standpunt van de huidige natuurwetenschappen, die een filosofisch uitgangspunt
innemen, dat afkomstig is van Plato en Aristoteles: er is een absolute waarheid maar wij kunnen deze niet
volledig waarnemen. Er is dus niet zozeer een onafhankelijke waarheid, als wel een niveauverdeling in de
werkelijkheid, die bepaald wordt door de mogelijkheden en onmogelijkheden van onze waarneming.
Dit is te accepteren, maar het betekent wel, dat wij nooit algemene stellingen over de realiteit kunnen
bewijzen, omdat wij niet op de hoogte zijn van de regels van de substructuren, die zich buiten ons
gezichtsveld afspelen. Ons beeld van de werkelijkheid is altijd afhankelijk van contrasterende
eigenschappen in de omgeving. Wij zullen dus nooit zeker weten, of wij vanuit een ander perspectief of op
een ander tijdstip geen veranderende indruk van de samenhang van verschijnselen zullen krijgen.
Integratie
Als u rekening houdt met bovenstaande beperkingen van onze waarneming zult u, net als elke
verantwoordelijke wetenschapper, verschijnselen en stellingen onder wisselende omstandigheden en met
verschillende apparatuur testen. Stel dat u dit naar uw mening voldoende heeft gedaan. Wij moeten u
hierbij maar geloven, want u kunt dit nooit absoluut bewijzen. Zijn de feiten en de afgeleide structuren een
voldoende garantie voor een volledig model van de werkelijkheid?
Helaas niet. Als voorbeeld kan het verschijnsel melkwegstelsel dienen, zoals die via telescopen worden
waargenomen. De astronomie heeft ons inzicht gegeven in de structuur van het heelal. Wij kunnen
samenhangende sterrenconglomeraties herkennen op basis van foto’s en testresultaten. Als gedachteexperiment stellen wij ons voor, dat we inzoomen op een melkwegstelsel. De vraag is nu op welk moment
tijdens het inzoomen het melkwegstelsel volgens onze beleving de samenhang verliest en een verzameling
losse sterren wordt. Het is onmogelijk een eenduidig antwoord op deze vraag te geven, omdat de
herkenning van een patroon uiteindelijk een conditioneringsproces is. Het verandert met de
omstandigheden, de tijd en de individuele ontwikkeling van het bewustzijn.
Ook is het onmogelijk om algemeen geldende regels voor dit onderscheidingsvermogen op te stellen, wat
kan blijken uit de volgende situatie. Het beeld, dat uw televisie of monitor weergeeft is uiteindelijk
opgebouwd uit blauwe, rode en groene puntjes, die de indruk geven van individuele kleuren, waardoor u
objecten kunt herkennen. Het ligt voor de hand om regels voor kleurcombinaties van deze puntjes op te
stellen, die de indruk van een bepaald gekleurd vlak opleveren. Bijvoorbeeld: rode en groene puntjes geven
een geel vlak, rood en blauw zorgt voor een paars vlak en combinatie van rode, groene en blauwe puntjes
zorgen voor de indruk wit. In eerste instantie lijken deze regels de werkelijkheid heel aardig te benaderen.
Problemen ontstaan als wij deze regels toepassen op bijvoorbeeld het verloop van kleuren. Wanneer kunnen
wij een door groene puntjes onderbroken patroon van rood en blauw niet meer herkennen al paars? Is er
misschien een concentratie van de rood-blauw combinatie te berekenen waarbij de indruk paars niet meer
overkomt en paarse objecten niet meer te onderscheiden zijn?
67
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Ook hier ontstaan dilemma omdat individuele, psychologische verschillen in de gewenning van mensen de
modelvorming in de weg staan. Het is niet voor niets waarom wij kinderen naar school sturen om ze door
de leraar te laten vertellen, hoe de werkelijkheid is, in plaats van ze naar buiten te sturen en dit zelf te laten
onderzoeken. Onze waarneming, onderscheidingsvermogen, begripsvorming, filosofie en wetenschap
worden uiteindelijk gestuurd door conditionering en afspraken.
Methoden van waarnemen
Als we rekening houden met veranderende omstandigheden en de individuele verschillen van interpretatie,
is het dan mogelijk algemeen geldende modellen voor de realiteit op te stellen? Het is belangrijk dat we
rekening houden met nog een extra factor: de verandering in de manier van waarnemen. Welke
verschijnselen wij constateren wordt ook bepaald door wat wij meten.
Zo zijn onze ogen gevoelig voor een bepaald gebied van het spectrum. Vandaar dat wij de ervaring van de
omgeving in eerste instantie aan deze indrukken zullen relateren. Maar stel nu eens dat u een bril opzet, die
gevoelig is voor infrarood licht, waardoor u bijvoorbeeld in staat bent warmtebewegingen te zien.
Waarschijnlijk zult u hierdoor een veel beter inzicht krijgen in de principes, die door
temperatuurwijzigingen worden bestuurd. U kunt u ook voorstellen, dat u bril kristallen bevat, die gevoelig
zijn voor andere subatomaire deeltjes zoals elektronen, neutronen of alfadeeltjes (heliumionen). Iedere
zienswijze, iedere methode om metingen te verrichten aan de werkelijkheid, opent nieuwe wegen om de
structuren, die aan onze ervaring ten grondslag liggen, op een andere manier te beschouwen.
Pas als de resultaten van de verschillende soorten van waarnemen niet in tegenspraak zijn en elkaar
aanvullen, ontstaat een model, dat bruikbaar is in zeer veel omstandigheden. Daarbij is het ook belangrijk,
dat wij er van uitgaan, dat iedere waarnemer geconditioneerd is en zichzelf bevestigd door alleen op
verschijnselen te letten, die in zijn persoonlijke beleving passen. Een meting, formule of wet zegt dus zowel
iets over de werkelijkheid als over de waarnemer zelf. Waarnemingen moeten dus niet alleen filosofisch en
experimenteel getoetst worden, omdat u dan van dezelfde hypothesen uitgaat als de onderzoeker. Op een
gegeven ogenblik moet u alternatieve verklaringen overwegen. U kunt deze ervaringen integreren door na
te gaan wat de verschillende waarnemers willen zien en waarom zij dit willen zien.
Natuurlijk bevindt u zich dan op het terrein van de psychologie, maar dit is onontkoombaar als u algemene
toepasbaarheid nastreeft. Uiteindelijk vormt de psychologie van het persoonlijke bewustzijn een van de
voornaamste invloeden op de ervaring van de werkelijkheid. De meest succesvolle resultaten worden
behaald door uit te gaan van een soort scenariosysteem, waarbij u bekijkt, hoe het model zich onder
wijzigende omstandigheden en visies gedraagt. Klopt het model bij zeer veel verschillende manieren van
benadering, dan heeft het een brede toepasbaarheid. U overstijgt dan de beperkte omstandigheden die zich
volgens een individuele waarnemer, hier en nu voordoen.
Transformatie
Wanneer u zich richt op de elementaire structuur van de werkelijkheid, dan stapt u eigenlijk in een
eeuwenoude, filosofische val, waarvan de antieke, Griekse filosofie al op de hoogte was. Het betreft hier de
statische benadering van het zijn die men kiest, als men de huidige werkelijkheid opdeelt in subgroepen,
terwijl onze werkelijkheid in veel gevallen volledige transformaties kent, waarbij de oorspronkelijke
eenheden worden gehergroepeerd tot nieuwe elementen. Hierbij kunnen de relaties met de oorspronkelijke
begrippen grotendeels verloren gaan. Er moet dan gekozen worden voor een meer dynamische methode,
waarin het worden centraal staat.
Dit dilemma is in de loop van de geschiedenis, met name onder de invloed van Plato en Aristoteles, bewust
of onbewust genegeerd. Het probleem zit in het principe, dat elementen worden herkend aan de hand van
overeenkomende eigenschappen. Op het moment dat identificerende eigenschappen onder invloed van de
omstandigheden wijzigen, kunnen de herkenningspunten verloren gaan.
68
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Wat voor betekenis heeft het begrip eenheid of element, als de indeling in de loop van de tijd kan wijzigen
of zelfs volledig vervallen? Wanneer verliest een object of begrip zijn kenmerkende betekenis en wordt het
iets anders?
Bij de overgang naar een nieuwe levenfase verpoppen rupsen tot vlinders, waardoor zij veranderen in
uiterlijke karakteristieken, voortbeweging en voedsel. De vraag is nu of de rups door de transformatie een
ander insect wordt, of dat het hetzelfde wezen blijft met een andere vormgeving. Natuurlijk kunt u de
klassieke classificatie nog handhaven, wanneer u het ‘vlinder worden’ als een eigenschap van een rups
beschouwt.
Dat geldt echter niet voor het volgende voorbeeld. Als ik een brood bak, dan gebruik ik meel, gist en een
voldoende hoge temperatuur. Hieruit wordt iets gevormd, dat geen directe relatie meer heeft met de
ingrediënten. Is het ‘brood worden’ een eigenschap van het meel, de gist of de temperatuur? Het meest voor
de hand liggende antwoord is, dat het geen kenmerk is van een individuele eenheid, maar dat het ontstaat
door een succesvolle combinatie van factoren.
Eigenschappen zijn afhankelijk van een combinatie van omstandigheden en niet van individuele elementen,
objecten of begrippen. Hierop wordt dieper ingegaan bij het bespreken van de begripsvorming. Het is
echter belangrijk dat u nu al beseft dat het twijfelachtig is of u elementen, objecten en begrippen kunt
herkennen aan bepaalde eigenschappen.
Begripsvorming
Naast het begrip eenheid is onze huidige filosofie en logica gebouwd op de classificatie van begrippen en
de logische en structurele regels die met dit systeem samenhangen. Deze methode is zo verweven met onze
westerse denkwijze, dat het eigenlijk de bakermat van onze culturele beschaving vormt. Het idee dat er een
werkelijkheid bestaat los van de individuele waarneming is afkomstig van Plato. Wij zullen de geldigheid
van deze hypothese in een aparte paragraaf over ‘waarheid’ bespreken. De hiërarchische structuur van de
begripsvorming, waarmee deze absolute waarheden kunnen worden vormgegeven, kan herleid worden tot
Aristoteles, de leerling van Plato.
Los van de vraag of de ideale werkelijkheid van Plato bestaat roept de filosofische methode van Aristoteles
ook al veel vragen op. De logica van Aristoteles wordt gepresenteerd als de ‘juiste’ manier van denken die
tot de ‘juiste’ resultaten leidt. De logica verschilt van beschrijvende wetenschappen als de psychologie
doordat zij niet uitgaat van de feitelijke gedachtegang maar een doctrine vormt, die aangeeft hoe
bewustzijnsprocessen zouden moeten zijn om wetenschap genoemd te kunnen worden. Het grote verschil
tussen de werking van de menselijke geest en de voorschriften van de logica zijn de belangrijkste oorzaak
dat het conditioneringsproces, dat scholing of onderwijs genoemd wordt, voor onze samenleving
noodzakelijk maakt.
Het kenmerkende element van de logica is het begrip. Een begrip is een klasse, die wordt gegroepeerd op
basis van overeenkomsten in eigenschappen en functionaliteit tussen elementen en die zich aan de andere
kant onderscheidt van andere klassen door verschillen. In het concept van Aristoteles gelden voor
elementen, die aan een begripdefinitie voldoen, overeenkomstige wetten, formules en functionaliteit.
Begripsdefinitie gaat uit van een statische wereldstructuur, waarin entiteiten herkend worden aan hun
uiterlijke kenmerken. Hierdoor zijn verschijnselen als transformatie en een veranderde manier van
waarnemen moeilijk in het model te passen.
Maar er zijn meer problemen. Een begrip krijgt pas betekenis in relatie met alternatieve begrippen. Zo
krijgt ‘nacht’ pas betekenis, als we weten wat ‘dag’ inhoudt, en wordt het begrip ‘vrede’ pas duidelijk, als
men de ‘oorlog’ kent. Dit betekent formeel gesproken, dat men een begrip volledig kan classificeren, als
men alle andere alternatieve mogelijkheden kent. Praktisch gezien maakt dit volledige classificatie van
entiteiten onmogelijk, omdat een onbekende eigenschap of functionaliteit een algemene stelling altijd
ongeldig kan maken. De ultieme ‘waarheid’ zal bij deze methode altijd buiten het bereik van de wetenschap
blijven. Dit wordt nader besproken bij de behandeling van de conclusie en de bewijsvoering.
69
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bovendien bepalen de waargenomen functionaliteit en eigenschappen in dit mechanisme het onderscheid
tussen begrippen. Wanneer wij dit proces goed beschouwen, is het de mens zelf die de functionaliteit en de
eigenschappen structureert. Natuurlijk, u vindt dat een bed gebruikt wordt om te slapen en dat u aan tafel
gaat zitten om te eten. Maar als er een gezin uit een ver, vreemd land komt en zij gaan met het avondmaal
om het bed zitten, dan kunt u dit ongebruikelijk vinden, maar u kunt niet zeggen dat dit verkeerd is. Zij
kunnen ook zeggen, dat u het verkeerd doet. Wij leren de samenhang van eigenschappen en functionaliteit
aan. Deze is niet onafhankelijk van onze persoonlijke culturele en sociale achtergrond aanwezig. Ook de
grote, theoretische concepten niet.
Hier raken we de kern van de tekortkoming in de leer van Aristoteles en Plato. De mens is geen
registrerend, maar een interpreterend organisme. En dus is er geen werkelijkheid onafhankelijk van de
persoonlijke, aangeleerde beleving, zoals Plato beweert. Het is de individuele psychologie die de
associaties tussen stimuli bepaald. Strikt genomen is de logica slechts een methode om een stelsel van
afspraken over de interpretatie van de werkelijkheid tussen mensen weer te geven.
Onze taal is een stelsel van afspraken tussen mensen of volkeren om ervaringen uit te wisselen. Een taal is
pas compleet, als alle individuen alle verschijnselen duidelijk, zonder misverstanden en volledig kunnen
beschrijven.
De taal is een symbolisch vergelijkingmechanisme, waarin situaties voortdurend met elkaar vergeleken
worden. Wij verkennen steeds nieuw terrein. Ieder mens heeft bovendien een eigen interpretatie van
gebeurtenissen. Daarom is het per definitie onmogelijk een absoluut volledig taalconcept te ontwerpen,
omdat niet elke gebeurtenis met eerdere ervaringen te vergelijken is.
Alle talen in de wereld schieten tekort om de totale werkelijkheid te beschrijven, omdat wij anders zouden
pretenderen, dat wij alles al wisten, en hiermee wordt de objectiviteit ernstig geschaad. En objectiviteit is
juist de belangrijkste voorwaarde van de metafysica, de werkelijkheid ‘boven’ de ervaring. Laat staan dat
een logische taal gebaseerd op de beleving van Aristoteles voldoende mogelijkheden zou bieden om ons
volledig over onze realiteit te uiten.
Logische Regels
Misschien lijkt voorgaande verhandeling over filosofie en logica een achterhaalde discussie, die nauwelijks
iets met het belang of de structuur van computersystemen te maken heeft. Dit is echter beslist niet het
geval. De logische regels, die de achtergrond vormen van ieder besturingssysteem en iedere
programmeertaal, zijn direct te herleiden tot eeuwenoude concepten. De vijf belangrijkste peilers, waarop
het volledige logische bouwwerk van filosofie, wetenschap en informatica rust, kan men terugvinden bij
Aristoteles. Dit betreft de categorisering op grond van eigenschappen en de vier regels voor de
bewijsvoering (zie: Geschiedenis van de Filosofie).
Als wij de betekenis van deze regels meer gedetailleerd beschrijven, dan worden direct een aantal
inconsequenties van de methode duidelijk. Laten we deze wetten eens goed bestuderen en nagaan wat zij
eigenlijk inhouden.
Regel van de Begripsvorming
Regel van de Identiteit
Regel van de Tegendelen
Regel van de Uitgesloten
Derde
Regel van Voldoende Grond
Een samenhangende reeks indrukken met overeenkomende eigenschappen
wordt een object, begrip of categorie genoemd.
Een object wordt geïdentificeerd aan de waarneembare overeenkomsten
van alle eigenschappen.
De eigenschappen van een object kunnen niet in tegenspraak zijn met de
uitspraken die men er over doet.
Eén object kan niet verschillende indrukken van dezelfde eigenschap onder
dezelfde omstandigheden hebben.
Deze regel wordt afgeleid uit functionele afhankelijkheid tussen twee
begrippen (Correlatie).
70
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De regel van de Begripsvorming roept al direct een indringende vraag op, die ook al voor Aristoteles
duidelijk was: hoe weet ik of de selectie van eigenschappen, waarop ik begrippen groepeer, voldoende zijn
om de algemene gevallen van de uitzonderingen te onderscheiden? Dat weet ik niet bij voorbaat en dat kan
ik ook niet weten, tenzij ik kan bewijzen dat ik de volledige werkelijkheid heb doorgrond. Maar, zoals
Popper terecht stelt, dat kan ik nooit. Ik kan alleen maar structureel twijfelen aan eerdere beginselen.
Aristoteles was op de hoogte van dit dilemma en hij bedacht hiervoor de methode van de inductie, die min
of meer neerkomt op een soort empirische kansbepaling dat een indeling en de wetten die er voor gelden
inderdaad klopt. Maar daarin is men eigenlijk helemaal niet in geïnteresseerd wanneer men serieus
wetenschap bedrijft. Als ik niet weet onder welke randvoorwaarden een stelling niet geldt, dan kan ik ook
geen zekerheid geven over de omstandigheden waaronder de stelling wel geldt. Maar dan verliest de
theoretische wetenschap iedere autoriteit. Ik kan slechts zeggen dat een uitspraak waarschijnlijk zo is.
Ook de regel van de Identiteit levert problemen op, wanneer wij deze met een voorbeeld illustreren. Een
man werkt aan de lopende band achter een snijmachine. Op een gegeven moment komt het mes naar
beneden en hij verliest een vinger. Hij raakt op deze manier arbeidsongeschikt en hij komt aan de balie van
de uitkerende instantie. De klerk, een goed geschoolde, starre logicus, vraagt hem naar een paspoort voor
identificatie. De foto op het paspoort stamt van vóór het ongeluk en de man staat daar afgebeeld met zijn
hand omhoog. ‘Dat bent u helemaal niet’, merkt de klerk emotieloos op. ‘Wat zegt u?’, roept de arbeider
kwaad. ‘Dit is een foto van een man met al zijn vingers en u bent een man die een vinger mist!’.
Natuurlijk zult u het voorgaande voorbeeld als onzin bestempelen. Toch zijn dit de gevolgen als de
identiteitsregel strak wordt toegepast. Waarom is een tafel niet hetzelfde als het stel losse planken en de
schroeven, waaruit deze is samengesteld en waarom is een tafel waar een klein stuk van het blad is
afgezaagd dit nog steeds wel? Dit heeft niet zozeer met de identieke eigenschappen te maken als wel met
herkenbaarheid. En herkenbaarheid is een gevolg van gewenning, van conditionering.
Deze twijfel bestaat ook bij de regel van de Tegendelen. Stel, ik wil vaststellen of een zakenman ‘rijk’ is.
Als de zakenman een Afrikaan is en ik woon in het Westen, dan lijkt de zakenman ten opzichte van mij niet
rijk, maar ten opzichte van andere afrikanen misschien wel. Hetzelfde geldt, als het een zakenman uit de
Middeleeuwen betreft. Bovendien kan het zijn dat de man veel contant geld heeft, maar een onbetaalbare
schuld bij de bank heeft. Rijk zijn is blijkbaar afhankelijk van de plaats en de tijd en daarnaast van wat ik,
als waarnemer, zelf op dat moment op zak heb en over economie en de betekenis van bezit en schulden (de
eigenschap ‘rijk’) en de persoonlijke omstandigheden van de zakenman denk te weten.
De waardering van een eigenschap is in de eerste plaats afhankelijk van de toestand en de kennis van de
waarnemer, waarbij de omgeving, die beoordeeld wordt, slechts indirect een rol speelt. Uitspraken over
eigenschappen zeggen evenveel over de omstandigheden van de waarnemer als over de omgeving. Er is
geen objectief oordeel te vormen over de juistheid van een bepaalde mening. Dezelfde eigenschap kan
onder dezelfde omstandigheden verschillend geïnterpreteerd worden, door een verandering van inzicht. En
dit is weer afhankelijk van het individuele leerproces van de waarnemer, dat nooit een uiteindelijke,
absolute waarheid bereikt. Niet alleen de omgeving, maar ook de betekenis van de kenmerken zelf wordt
aangepast door de nieuwe ervaringen.
Daarom zijn kenmerken onvoldoende objectieve meetwaarden, om de omstandigheden te definiëren.
Slechts als men in de klassieke logica een verandering van persoonlijk inzicht als een belangrijke invloed
accepteert, is de regel van de Tegendelen te handhaven. Maar dan zijn we volledig op het terrein van de
bewustzijnspsychologie belandt.
De regel van de Uitgesloten Derde gaat in op de innerlijke tegenstrijdigheid van uitspraken over een
object of begrip onder dezelfde omstandigheden. Deze regel heeft eeuwenlang zonder enige vorm van
kritiek onderdeel uitgemaakt van bijna alle belangrijke wetenschappelijke afwegingen, terwijl de sofisten in
de tijd van de grote Griekse filosofen al vraagtekens bij deze stelling plaatsten. Pas in de 20 e eeuw, door de
invloed van onder andere de kwantummechanica en de logica van Kurt Gödel, is men weer gaan twijfelen
aan de algemene toepasbaarheid van de regel.
71
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Of een uitspraak waar is of niet is afhankelijk van de omstandigheden waaronder ik deze meet. Een goed
voorbeeld met betrekking tot dit thema is de vraag of Amerika ten Oosten of ten Westen van Europa ligt.
Wij zijn geneigd om te zeggen, dat Amerika ten Westen van Europa ligt. Maar omdat de aarde rond is kan
ik ook via het Oosten, door Azië, in Amerika komen. Hoewel de richtingen Oost en West elkaar uitsluiten
in een plat vlak kan een werelddeel zich op een wereldbol in beide richtingen bevinden. De betekenis van
de eigenschap wordt bepaald door het model dat gebruikt wordt om de werkelijkheid weer te geven en de
methode die ik gebruik om de samenhang vast te stellen.
Oorzakelijke verbanden zijn eigenlijk alleen te achterhalen door het bestuderen van overeenkomsten
tussen verwachtingspatronen van twee verschillende verschijnselen. Dit is echter moeilijk te bewijzen,
omdat verschijnselen over het algemeen meerdere en vaak tegenstrijdige causale invloeden ondergaan.
Oorzakelijk verbanden zijn meer gebaseerd op geconditioneerde associatie of op een fixatie in de
voorstelling. Hume heeft gelijk als hij stelt dat deze relatie meer gebaseerd is op gewoontevorming dan op
logische argumenten.
Al deze bezwaren tegen de abstracte logica leiden tot een onontkoombare conclusie. Wij kunnen slechts op
zeer beperkte schaal op basis van onze voorstelling van de wereld logische afwegingen maken tussen
werkelijkheidsmodellen. Deze modellen in het bewustzijn zijn tot stand gekomen door vergelijking van
aangeleerde patronen en nooit direct op grond van de stimuli en reacties uit de omgeving afgeleid. Het
logische model moet dus aangepast worden voor het herkennen van patronen tijdens het persoonlijke
leerproces van de mens. Wij moeten eerst onszelf kennen, voordat we de wereld kunnen verklaren.
Patroonherkenning
Als wij de betekenis van logica in het menselijk bewustzijn volgens de psychologische principes van
‘Mind’ willen definiëren, dan kan deze als volgt geformuleerd worden: logica is een gestructureerde
voorstelling van de methode, die wij door conditionering in de patronen uit de omgeving en ons
bewustzijn menen te herkennen.
Onze logica is een structurerend mechanisme dat de patronen
van verschijnselen in onze omgeving in een bepaalde
samenhang plaatst. Hierdoor krijgen wij het idee, dat wij in
nieuwe, vergelijkbare omstandigheden kunnen voorspellen wat
er gaat gebeuren. Dit streven naar veiligheid in een herkenbare,
controleerbare omgeving is het doel van al onze kennis, onze
religie en zelfs in onze maatschappelijke en sociale omgang.
Om een situatie in een bepaalde context te leren begrijpen zijn
een aantal stappen noodzakelijk.
1.
De ononderbroken reeks van stimuli wordt opgesplitst in
herhalende patroonelementen.
2.
Het moet mogelijk zijn om de patroonelementen te
relateren aan bekende geheugenschema’s, die ten
grondslag liggen aan onze voorstelling (externe
associatie). Dit gebeurt door herkenning van
overeenkomsten tussen de bekende patronen en de huidige
reeks van ervaringen. Dit principe wordt modelvorming
genoemd.
3.
Door de koppeling van de herkende geheugenschema’s
aan de nieuwe situatie wordt het individu in staat gesteld
het proces te begrijpen. Het wordt mogelijk om de
ervaring te vergelijken met bestaande concepten in de
voorstelling.
72
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In de herhaling van de begrepen patroonelementen wordt een systeem gezocht, wat de voorspelbaarheid
bevordert. Er worden regels en wetten voor dit soort ervaringen gevormd. De patroonherkenning is te
vergelijken met het aanleren van een andere taal. In eerste instantie klinkt de vreemde taal als een vreemde
reeks klanken, waarin geen systeem of structuur aan te herkennen is. Na verloop van tijd herkennen we
misschien terugkerende woorden, maar tot begrip leidt dit niet. Daarvoor is een koppeling noodzakelijk
tussen de eigen belevingswereld en de vreemde taal. Dit kan een leerboek zijn, maar het kan ook aangeleerd
worden doordat begrippen aangewezen worden als men erover spreekt. Pas dan wordt de klank begrepen en
aan de persoonlijke voorstelling gekoppeld. Als wij de regels van de taal leren, kunnen wij zelf woorden tot
zinnen combineren.
Hieruit blijkt dat een mens eigenlijk niet in staat is denkbeelden te doorgronden, die niet aan bekende
situaties kunnen worden gekoppeld. Ervaringen, die niet in herkenbare processen kunnen worden ingedeeld
of daarmee kunnen worden vergeleken, blijven onbegrepen. Onze kennis, onze wetenschap bestaat hierdoor
altijd uit complexer wordende structuren van steeds dezelfde, terugkerende patroonelementen. Door de
complexiteit lijkt het alsof wij heel veel weten, maar de denkbeelden zijn uiteindelijk terug te herleiden tot
een beperkt aantal primaire gewaarwordingen.
Kortom: de mens leert wat hij herkent, niet wat hij niet begrijpt. Ons verstand is dan ook gebaseerd op een
vorm van zelfbevestiging en is niet gericht op het verkennen van nieuwe situaties in hun zelfstandige
voorkomen. Als het niet te begrijpen is, wordt het genegeerd. Werkelijke kennisverwerving, in de zin van
het begrijpen van een ervaring in de eigen context, gaat het mechanisme van het menselijk bewustzijn te
boven. Er wordt geen kennis toegevoegd, want het individu komt altijd tot de conclusie, dat hij het toch al
van tevoren wist, ongeacht de totaal andere betekenis van de situatie.
Wij kunnen nooit bewijzen dat er een eenduidige logica ten grondslag ligt aan onze omgeving. Waar, niet
waar, implicaties, vergelijkingen en formules zijn allemaal modelvormen die zich uitsluitend afspelen in het
menselijk bewustzijn. De regels en wetten die we in de exacte wetenschap terugvinden, zijn op een beperkt
domein geldig. Het is niet verantwoord om aan te nemen, dat de logische regels zelf op ieder gebied
toepasbaar zijn. Wanneer wij een redelijk betrouwbare grond voor onze wetenschappelijke methode
zoeken, die wij redelijk goed kennen, moeten wij deze zoeken in de afleidingsregels tijdens de
conditionering om tot een persoonlijke voorstelling te komen in ons eigen bewustzijn. Hiermee wordt niet
beweerd, dat wat de mens denkt waar is of dat we allemaal hetzelfde denken (ik zou eerder het tegendeel
beweren). Er wordt slechts gezegd, dat de wijze waarop een individu tot een voorstelling komt aan dezelfde
procedures voldoet.
Dat is natuurlijk een stelling, net als alle andere stellingen. Maar als objectief waarnemer is het
onverantwoord enige uitspraak over de wereld als geheel te doen en te beweren, dat deze altijd waar is. Ik
heb voortdurend te weinig bewijsmateriaal om de begrenzing van mijn mening te onderzoeken. Door de
bewustzijnsprocessen als uitgangspunt te nemen, heb ik mijn onderzoeksmateriaal in ieder geval dichter bij
de hand dan de volledige macrokosmos en microkosmos. Op die manier blijf ik mij bewust van de
beperkingen van de menselijke hersenen en kan ik mijn stellingen altijd zien als onderdeel van een continu
leerproces, waarin de beweringen altijd door nieuwe informatie kan worden aangepast.
Ik kan zelfs de verschillen in mening tussen verschillende personen aanschouwelijk maken en proberen te
doorgronden, waarom iemand een bepaald denkbeeld als waarheid accepteert of waarom niet. Door de
motivatie te onderzoeken, kan er zelfs een poging gedaan worden om waandenkbeelden te analyseren en
een begin worden gemaakt met persoonsgerichte, functionele therapie. Het is best mogelijk, dat dan zal
blijken, dat alle maatschappelijk verbreidde ideeën onderdeel uitmaken van de persoonlijke fantasieën van
individuen.
Logica en stellingen worden op deze manier een dynamisch gegeven, die los worden gemaakt van de schijn
een eeuwige waarheid te bevatten. De mentale processen worden niet langer gestagneerd omdat een
bepaalde maatschappelijke, sociale of historische autoriteit de realiteit dicteert. Het bewustzijn kan
eindelijk gebruikt worden, waarvoor het bestaat: het creatieve proces van de persoonlijke bewustwording.
De technieken, die een rol spelen in de constructie van denkbeelden in ons bewustzijn, worden uitgebreid
besproken in het psychologisch model van deze theorie.
73
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Objecten, begrippen en identiteit
Strikt genomen bestaat de wereld, in psychologische zin, uit stimulireeksen. In deze reeksen herkennen wij,
door conditionering, overeenkomsten en verschillen, die zich in groepen stimuli voordoen. De herhalende
indrukken, waarop wij patronen indelen worden eigenschappen genoemd. Eigenschappen bevinden zich in
een bepaalde toestand. Afhankelijk van plaats, tijd en omstandigheden veranderd de toestand van de
eigenschappen.
Als wij de statische indeling van patronen in de vorm van objecten, begrippen en identiteit, zoals die in de
klassieke logica wordt gebruikt loslaten, dan komen we tot een dieper besef. Objecten, individuen en
begrippen zijn slechts complexe eigenschappen, die samengesteld zijn uit andere eigenschappen.
Objectgeorienteerd programmeren wordt op die manier niet toereikend, omdat de indeling van de
werkelijkheid dynamisch en niet statisch is. Er moet een kenmerkgeorienteerd ontwerp (POPS - Property
Oriented Programming System) worden geconstrueerd, waardoor de structuur van de werkelijkheid kan
transformeren. Alleen dan benaderd het model de processen, die in ons bewustzijn plaatsvinden.
Op het eerste gezicht lijkt dit een vernauwing van onze cognitie. Maar omdat de relatie tussen object en
eigenschappen verandert, kan een associatieve weergave van de werkelijkheid worden beschreven, zoals
dat in ons bewustzijn bestaat. Onze identificatie betreft een transitieve structuur, waarbij de verzameling
van herkenningspunten (de eigenschappen) zich altijd in een tijdelijke configuratie bevinden en de
archetypen of geheugenbeelden zich onafhankelijk van de directe eigenschappen kunnen ontwikkelen.
Hoe kan een persoon, object of begrip vergeleken worden met een eigenschap als ‘kleur’? Voordat het
antwoord op deze vraag behandeld wordt, wil ik eerst een andere vraag naar voren brengen: ‘Wie of wat
bent u eigenlijk?’. Dit lijkt een voor de hand liggende, bijna irrelevante vraag, totdat we er serieus over
nadenken. Waarschijnlijk gaat u er als bijna iedereen in de 20 e eeuw van uit dat u een bijna onvervreembaar
onderdeel van de wereld bent, met bepaalde lichamelijke en geestelijke eigenschappen, die u uniek
identificeren. Dan volgt hierop de logisch volgende vraag; ‘Welke lichamelijke of geestelijke
eigenschappen identificeren u uniek?’.
U bent een individu en u bestaat uit ledematen, hart, nieren, longen, hersens, psychologie, genen enzovoort.
Als u een van uw lichaamsdelen verliest, blijft u toch dezelfde geïntegreerde persoonlijkheid, ook al zijn de
omstandigheden, waaronder u leeft, gewijzigd. Toch heeft u niet meer dezelfde eigenschappen als
voorheen. Als iemand door een hersentumor, beroerte, de ziekte van Alzheimer of psychische problemen
van gedrag en werkelijkheidsinterpretatie veranderd blijft de persoon toch een relatie houden met zijn
persoonlijke ontwikkelingshistorie ook al wijzigt de cognitie en wordt de herkenning complexer.
Om de betekenis van de genetische identificatie te beoordelen, maken we gebruik van een gedachteexperiment, zoals deze door Albert Einstein gebruikt werden. Stel dat er een machine bestond, waarmee u
genetisch gekloond zou kunnen worden. Er zou een persoon ontstaan, die er precies zo uit ziet als u, met
dezelfde lichaamsbouw en dezelfde hersenfuncties. Waardoor bent u te onderscheiden van de kloon? Het
enige verschil dat u kunt maken, is de ontwikkeling door ervaringen, die u in uw persoonlijke historie hebt
meegemaakt.
Een object, begrip of individu is niet te definiëren als een eenheid met bepaalde waarden voor de
eigenschappen. Iedere toestand van eigenschappen kan in de loop van de tijd, of afhankelijk van de plaats
of de omstandigheden transformeren. Geen enkele aparte toestand is identificerend voor de eenheid als
geheel. Deze is slechts te identificeren door het totaal van alle voorgekomen toestanden van alle
eigenschappen in de totale persoonlijke historie, op alle plaatsen, onder alle omstandigheden. Een analogie
in de natuurkunde vormt de wereldlijn van een object, die het volledige pad en de volledige ontwikkeling
van een object in een meerdimensionale ruimte weergeeft. We moeten de betekenis van de slak dus
herkennen aan zijn spoor en niet alleen aan het lege slakkenhuis, als hij overleden is. Dit is slechts een
momentopname, die onvoldoende over de totale betekenis zegt.
74
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De totale ontwikkeling van het object, begrip of individu zegt nog niet genoeg. Het is ook essentieel, dat
men alle mogelijke interpretaties van de ontwikkeling hierbij betrekt. Dus het is belangrijk wie de
waarnemer van de gebeurtenissen rond de eenheid is. Die zal van waarnemer tot waarnemer een andere
betekenis hebben, omdat ieder individu een andere conditionering met betrekking tot de ‘werkelijkheid’
heeft.
Wat wij object of begrip noemen, is een verzameling eigenschappen, die aan unieke, herkenbare waarden
voldoen. Herkenbaarheid is een tijdgebonden projectie in ons eigen bewustzijn, die de transformerende
eenheid voor ons begrijpelijk maakt. Door groepering en identificatie van kenmerken gaan veel
eigenschappen door de afspiegeling verloren.
Het is de vraag welke eigenschappen als identificerend worden gebruikt, om het object, begrip of individu
in een andere toestand te blijven herkennen. Dit hangt samen met de geleidelijkheid van verandering en in
hoeverre men de mogelijkheden ervan begrijpt. En dit is weer een leerproces, oftewel: de herkenbaarheid
is afhankelijk van de conditionering van de waarnemer.
De ontwikkelingshistorie van een object, begrip of individu is niet weer te geven als losse stimuli uit de
omgeving, maar is een (onvolledige) projectie daarvan in het bewustzijn van de waarnemer. En de
waarnemer ziet alleen dat, wat deze heeft geleerd om te zien. Bacon, Schoppenhauer en Hume hadden dus
gelijk, toen zij de wereld als een voorstelling presenteerden.
Verzamelingen en Elementen
Dit is niet een vaag filosofisch verhaal over de interpretatie van de werkelijkheid in de menselijke geest.
Het refereert aan reële problemen in de informatica en de verzamelingenleer met betrekking tot
transformatie van eigenschappen.
Stel dat ik een Financieel Management Systeem aan het samenstellen ben, en ik analyseer de betekenis van
mensen binnen mijn organisatie, als klant en als leverancier. In eerste instantie heb ik alleen maar met
Personen te maken. Als zij voor mijn organisatie gaan werken, noem ik ze Medewerker. Hebben zij
interesse voor de producten en diensten van mijn firma, dan noem ik ze Prospect. Hebben Personen iets
besteld, dan heten ze voortaan Klant in het systeem. Als zij facturen hebben uitstaan dan wordt er aan deze
mensen gerefereerd als Debiteur. Leveren ze iets aan het bedrijf dan komen ze ook voor als Leverancier
en uiteindelijk als Krediteur. Toch gaat het steeds over dezelfde personen.
75
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Prospect
Persoon
Klant
Debiteur
Leverancier
Krediteur
Medewerker
Verandert er iets aan de persoon als hij medewerker wordt? Nee, de identificatie van het individu blijft
hetzelfde. Verandert er dan iets aan de definitie van de verzameling van Medewerkers, zodat de persoon
plotseling tot deze groep behoort? Ook niet, het enige dat verandert is de relatie van de persoon met de
firma. Deze is afhankelijk van de tijd en omstandigheden, omdat de persoon op een zeker moment in dienst
komt van het bedrijf en na verloop van tijd weer uit dienst gaat, waardoor dit individu in het systeem weer
gewoon tot de verzameling van personen gaat behoren.
Om de verbanden tussen verzamelingen en elementen te begrijpen, is het noodzakelijk om de ontwikkeling
van de verzamelingen en de positie van de elementen ten opzichte van deze verzamelingen in de tijd te
bestuderen. Verzamelingen zijn dus geen tijdonafhankelijke grootheden. De statische representatie van
verzamelingen is daarom ontoereikend. De werkelijkheid kan alleen benaderd worden door middel van een
meerdimensionale verzamelingenleer (zie volgende figuur).
76
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Door een meerdimensionale verzamelingenleer kan de ontwikkeling van verzamelingen en elementen in
samenhang worden beschouwd. Op deze manier kan elke toewijzing of identificatie van eenheden aan
groepen als een tijdelijke projectie worden bestudeerd. Oorzakelijke verbanden en logische betekenis
kunnen in een juiste context worden geplaatst.
De kern van de verzamelingenleer wordt gevormd door de definitie van een element. Volgens dit onderdeel
van de logica kunnen wij een element herkennen aan de eigenschappen. Maar wat is eigenlijk precies een
eigenschap? Zoals overal in deze theorie wordt er een definitie gegeven met behulp van een voorbeeld.
Stel we bestuderen een stoel, die we op de volgende manier kunnen beschrijven: Een stoel, gemaakt van
kunststof, heeft vier poten, een zitvlak en een rugvlak. De stoel is grijs. Deze beschrijving wordt
schematisch weergegeven door het volgende eigenschappenschema.
Stoel
Stof


Kunststof
Hout
Rugvlak


Ja
Nee
Zitvlak


Ja
Nee
Poten
Vorm
4


Kleur




Rood
Blauw
Geel
Grijs
Gebogen
Recht
Het is belangrijk om in te zien, dat iedere eigenschap, die wordt weergegeven, op zichzelf weer verwijst
naar groepen stoelen, die ingedeeld zijn op een bepaald herkenningsteken. Een eigenschap van de stoel is
dus een waardering van de relatie tussen deze specifieke stoel en verzamelingen, die in het verleden door
een leerproces zijn afgeleid. Kenmerken zijn dus afhankelijk van de verandering van de relatie met de
afgeleide verzamelingen in de tijd en het leerproces met betrekking tot de groepskenmerken.
77
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het lijkt nu alsof ik de stoel door middel van de eigenschappen heb geïdentificeerd als een tijdloos object.
Maar stel nu dat ik naar verloop van tijd genoeg krijg van de kleur en ik verf deze blauw. Is dit dan nog
steeds dezelfde stoel? Dit is voor u waarschijnlijk bijna vanzelfsprekend. Toch is de identificatie veranderd,
omdat eigenschappen gewijzigd zijn, dus strikt logisch is dit een andere stoel. Want als ik een van de poten
verwijder, is het dan nog steeds de stoel van voorheen? Het wordt voor u iets moeilijker om de stoel te
herkennen, maar uiteindelijk lukt dit nog wel. En als ik het rugvlak en alle poten buiten uw gezichtsveld
verwijder?
Nu ontstaat er een probleem, want u bent de belangrijkste herkenningspunten in relatie met het
geheugenbeeld van een stoel kwijt. Wat u ziet is een plank en geen stoel. Dit wordt veroorzaakt, doordat de
betekenis van objecten, begrippen en individuen uit uw voorstelling voorkomt en niet uit de omgeving. De
verzamelingen, de herkenningspunten verzint u zelf. De combinatie van eigenschappen kan bij u een
associatieve relatie oproepen met het tijdloze model van een stoel in uw bewustzijn.
Wat u onder een stoel verstaat, is geen concrete zetel, maar een geïdealiseerd model, dat ontstaan is door
conditionering. ‘Stoel’ is daarom een verzamelnaam van een combinatie van eigenschappen. Ook het
voorkomen van een specifieke stoel is een combinatie van eigenschappen in ons bewustzijn. Door de
herkenning wordt het model, de combinatie van eigenschappen, gekoppeld aan een afwisselend patroon van
stimuli.
Een eigenschap, object, begrip of individu wordt dus geïdentificeerd met een aangeleerd terugkerend
patroon in de ruimte-tijd. Hoewel elementen en verzamelingen in de loop van de tijd transformeren, is ons
bewustzijn slechts in staat één bepaalde projectie van een patroon te identificeren met een begrip.
Natuurlijke Intelligentie en zoekmethoden
Om een computersysteem intelligent te maken, moeten we eerst beschrijven, wat intelligentie precies
inhoudt. Is dit uitsluitend de mogelijkheid om ingewikkelde vraagstukken en berekeningen uit te voeren, of
omvat dit begrip meer?
Om de verschillen tussen de huidige
programma’s en het menselijk
bewustzijn duidelijk te maken, wordt er
in deze theorie een onderscheid
gemaakt tussen kunstmatige
intelligentie en natuurlijke
intelligentie.
Het grote verschil tussen de twee
begrippen wordt duidelijk als we
bijvoorbeeld naar huidige robots en
mensen kijken. Robots worden
ontworpen voor het uitvoeren van een
of meerdere specifieke taken, waarbij
steeds dezelfde procedures en objecten
worden gebruikt. Hoe intelligent het
programma ook mag zijn, de robot gaat
door met het zoeken van oplossingen
voor de doeleinden, waarvoor hij
ontworpen is. Hij weet niet wat de
woorden onmogelijk, mislukking en
falen betekenen. Hierdoor wordt vaak
gezegd dat een computer voor sommige
taken beter geschikt is dan mensen.
Maar is dat zo?
78
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Is het niet beter de methode, de middelen of de doelen aan te passen, als de omstandigheden dat vereisen,
zoals een mens? Houdt werkelijke intelligentie niet in, dat iemand leert van mislukkingen? En zo ja, hoe
bepalen mensen of een taak of doel tot mislukken gedoemd is? Hoe zijn mensen in staat de zin of onzin van
hun handelingen in te zien?
Om intelligent leven na te bootsen is een goede definitie nodig van natuurlijke intelligentie. In dit model
wordt uitgegaan van deze formulering: Intelligentie is de mogelijkheid om de methode, de driftobjecten
en de doelen bij te stellen bij nieuwe informatie uit de omgeving of het bewustzijn. Er is sprake van
intelligentie als een organisme in staat is het hoe (de methoden), het wat of waarmee (de driftobjecten) en
het waarom constant aan te passen bij verandering van de omstandigheden. Wat dan onder leven verstaan
wordt is vooral een zoektocht naar de eigen mogelijkheden en de persoonlijke waarheid, omdat die
voortdurend ter discussie staan. En deze speurtocht leidt alleen ver als men in staat is te leren van alle
persoonlijke mislukkingen en hier een weg omheen te vinden.
De methoden, mogelijkheden en onmogelijkheden, waarheid en onwaarheid, die we in aanvang via een
leerproces hebben meegekregen, zullen dan gaandeweg niet de juiste blijken te zijn, waardoor wij andere
manieren moeten vinden, waarna het leerproces vervolgt. Ook wat wij nastreven en de motivatie van onze
handelingen en gedachten zijn geen vaststaande gegevens. Deze worden in eerste instantie doorgegeven
door de ouders, vrienden, de school, de maatschappij of de media. Door de wegen en gedachtekronkels van
de andere mensen in de praktijk te toetsen, kunnen wij nagaan wat er uiteindelijk van deze gewoonten,
normen en waarden als zinvol overblijft en waar wij een eigen weg moeten bewandelen.
Het is een algemeen misverstand, dat de mens zich probeert te ontwikkelen naar een waarheid, die boven
zijn persoonlijke ervaringen, waarnemingen en gedachtewereld uitstijgt. Ieder idee van waarheid, hoe
complex en toetsbaar ook, is uiteindelijk toch te herleiden tot de persoonlijke beleving. Blijkbaar kan
waarheid of leugen niet als uitgangspunt nemen voor het verifiëren van uitspraken en modellen, maar
moeten elementaire ervaringen tijdens de conditionering als fundament voor redeneringen worden gebruikt.
De uiteindelijke drijfveren, die de zoekmethoden van een mens bepalen, zijn succes en mislukking. Dit
bestuurt de voortzetting van de speurtocht naar oplossingen. Welke zoekmethode gebruikt de mens om een
succeservaring te bereiken?
Het belangrijkste kenmerk van levende organismen is, dat zij, naast consequent handelen, waarbij direct
gereageerd wordt op prikkels uit de omgeving, in staat zijn tot operant handelen. Dat betekent: zij kunnen
hun handelen richten om te proberen een mogelijk doel in de toekomst te bereiken. Deze doelen worden
bepaald door de persoonlijke keuzes, de driftobjecten en de voorstelling van het individu. Conditionering
van buitenaf kan hier een belangrijke invloed op uitoefenen. De mens stelt dus doelen en hij ontwerpt een
bepaald stappenplan om deze doelen te bereiken. Zowel de doelen, als de tussenstappen, als de methoden,
die gebruikt worden, kunnen worden veranderd bij nieuwe informatie, inzichten of voorstellingen.
De doelen zijn dus te herleiden tot bepaalde behoeften van het individu, die in de meeste gevallen door
conditionering van de omgeving ontstaan zijn en slechts in enkele situaties vanuit een bewuste keuze van
het individu zijn gegroeid. Aangezien echter zowel de voorstelling als de persoonlijke keuze uiteindelijk
weer zijn voortgekomen uit hoop en vluchtreacties in een eerder stadium, komen de doelen op deze manier
indirect (door beeldvorming) vanuit de ervaringen tot stand.
Hoewel de doelen in een pril stadium als uitgangspunten van de beeldvorming zijn geaccepteerd, kunnen
zij, bij herhaald falen van de toetsing aan de omgeving, worden veranderd. Veel mensen raken in paniek bij
dit idee, omdat dit in feite inhoudt, dat hun huidige voorstelling van de wereld instort (waarmee zij eigenlijk
zelf instorten, wat wil zeggen, de geconstrueerde persoonlijkheid, met alle verwante normen en waarden,
wordt getransformeerd).
De doelen worden onderverdeeld in taken of stappen, waaraan, via associatie, bepaalde driftobjecten of
begrippen worden gekoppeld. Deze driftobjecten kunnen, door conditionering en het uitblijven van een
bevredigende ervaring, uiteindelijk belangrijker worden dan de doelen zelf. Het driftobject verandert dan
van middel in doel, waarbij het doel als een secundair verschijnsel op de achtergrond komt te staan.
79
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Er is dan sprake van sublimatie, de transformatie van driften. Door het kiezen van driftobjecten worden
behoeften reëel. De keuze van de objecten of begrippen zijn haalbaar en beschikbaar in de huidige
omstandigheden, volgens de persoonlijke voorstelling, hoewel ze best abstract kunnen zijn (Liefde is een
heel concreet doel, maar het kan niet worden aangewezen). Vervolgens wordt een methode gekozen om de
driftobjecten te behalen en daarmee begint het leerproces. In eerste instantie, als er alleen nog maar een
projectie van een behoefte in de voorstelling is, kan de realisatie van doel en objecten nog wijzigen.
Naarmate het individu meer gefixeerd raakt door objecten en begrippen in de werkelijkheid, wordt er een
sterke associatie gecreëerd tussen reële objecten of begrippen en de abstracte doelen. Het driftobject krijgt
dan een icoonfunctie, dat een abstract idee representeert. Wordt het driftobject lange tijd onthouden, dan
ontstaat frustratie en krijgt het de vorm van een geïdealiseerd beeld. Wordt het driftobject bereikt, dan blijkt
het idee, dat van het object is ontstaan, mooier dan het in werkelijkheid is. Er wordt dan gezocht naar meer,
mooier, beter, zonder dat ooit het oorspronkelijke doel wordt bereikt. Dit geldt zowel voor materiele als
voor abstracte doelen.
Het nastreven van driftdoelen conditioneert het individu zo, dat hij vergeet wat hij wilde bereiken. In feite
kan men de driftdoelen vergelijken met een wortel, die aan het einde van een lange hengel hangt,
vastgehouden door een man, die op de rug van een ezel zit. De ezel wil de wortel opeten, rent er achter aan,
maar bereikt hem nooit. Zo loopt de ezel kilometers lang, zonder te beseffen, dat zijn doel onhaalbaar is.
Sterker nog, wordt de wortel uiteindelijk zo onopvallend mogelijk weggehaald, dan blijft de ezel door
conditionering toch verder lopen.
Los van wat het individu zoekt, moet de mens keuzes maken uit de verschillende mogelijkheden om zijn
doel zo efficiënt mogelijk te bereiken, als de driftobjecten concreet zijn geworden. Een mens zoekt in eerste
instantie niet systematisch naar oplossingen, maar op grond van referentiepunten (aandachtrichters). Er
wordt gezocht naar associaties met eerdere, overeenkomstige ervaringen. Als de situatie wordt herkend, dan
wordt op dezelfde manier op deze situatie gereageerd. Pas als dit niet blijkt te werken, wordt overgegaan op
een procedurele methode. De procedure, die dan wordt bedacht, wordt overigens weer afgeleid uit de eerste
verkenningen.
Een van de belangrijkste tekortkomingen van computersystemen in de 20 e eeuw ten opzichte van de mens
is, dat zij niet in staat zijn de doelloosheid en het falen van verkeerde, inefficiënte instructies of procedures
op te sporen. Als ik als mens een kaart krijg van een gebied en ik zoek een bepaald huis, dan krijg ik na
verloop van tijd het vermoeden dat de kaart verkeerd is, als ik niet in staat ben dit huis te vinden.
Vervolgens zoek ik een kaart of andere informatie, die mij verder helpt.
Het zoeken naar alternatieven is gebaseerd op mijn frustratie en de referentiele (associatieve) structuur van
mijn bewustzijn. De computer zoekt gewoon door overeenkomstig de procedures, totdat er niets meer te
zoeken is. Het programma is een verzameling sequentiële instructies en controleert niet of de verwachte
uitkomsten bereikt worden. En dit is natuurlijk logisch, als men bedenkt, dat de klassieke computer geen
verwachtingen heeft.
Sommige mensen zijn ook in staat alternatieven te overwegen, voordat werkelijk actie wordt ondernomen.
Dit betekent dat vanuit het model van de werkelijkheid, dat in de voorstelling bestaat als een projectie,
wordt nagegaan, wat de mogelijke consequenties zijn van handelingen. Er worden verschillende scenario’s
uitgewerkt, waarbij men bekijkt, wat het resultaat zal zijn. Pas daarna volgt een keuze voor de handeling
met het meeste resultaat of het minste risico. Hierdoor kan men zoveel mogelijk voorkomen, dat een
ongewenste of uitzichtloze situatie ontstaat. Sterker nog, dit wordt in het taalgebruik praktisch nadenken
genoemd, in tegenstelling tot het doorgaan op een doodlopende weg.
De motieven, de doelen en de methoden, die een mens gebruikt om zijn handelen zin te geven, zijn er op
gericht om de conditionering overeen te laten stemmen met zijn persoonlijke voorstelling of andersom. Een
mens volgt de procedures, die hem door de omgeving worden opgelegd, of hij manipuleert zijn omgeving
of zijn eigen waarneming zo, dat deze overeenstemt met het zelfgeconstrueerde werkelijkheidsbeeld. Zowel
de omgeving als de persoonlijke voorstelling zijn aanpasbaar.
80
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het is slechts de vraag, waar het individu de prioriteiten stelt. Het is uiteindelijk altijd de persoonlijke keuze
van het individu, hoe deze de wereld wil ervaren en in hoeverre deze wil ingrijpen in de omstandigheden.
Werkelijke intelligentie heeft weinig te maken met het uitvoeren van complexe berekeningen. Het blijkt uit
de flexibiliteit om methoden, gezochte begrippen en de onbelangrijke doelen aan te passen als de
omstandigheden dit vereisen.
Hiervoor is het noodzakelijk dat de logica dynamisch en referentieel is, dat er gereageerd kan worden op
emotionele toestanden als hoop en frustratie en dat de keuzemogelijkheden om de doelen te bereiken zoveel
mogelijk vrij gelaten worden. Het heeft er ook mee te maken, dat er eerst op voorstellingsnivo wordt
nagedacht over de mogelijke uitkomsten van handelingen, voordat ze worden uitgevoerd. Zolang een
computer dit niet kan, blijft het niet meer dan een uiterst complexe rekenmachine. In de psychologie van dit
model wordt ingegaan op de vraag, of de oplossingsmethode van het menselijk bewustzijn nagebootst kan
worden door een programma.
Psychologica
De grondstellingen van de filosofie kunnen we afleiden uit psychologische processen. Hierbij moeten we
ons een aantal zaken afvragen. Denken is eigenlijk het overwegen van gedragsregels van individuen,
organisaties, systemen en beschavingen. De zin van gedragsregels kunnen worden onderzocht door middel
van vragen aan onszelf of aan anderen. Dus in feite wordt de filosofie gevormd door een vorm van overleg
met anderen of overweging in onze eigen persoonlijkheid. Pas als wij voor onszelf acceptabele antwoorden
hebben gevonden, dan kan iedereen zijn eigen vorm van wetenschap vormen. Kennis is het vertrouwen in
het verwezenlijken van de plannen en projecten, die door het eigen gedrag uitkomen. Als de werkelijkheid
niet langer overeenkomt met de verwachtingspatronen, associaties en voorstelling, die we in het verleden
gehad hebben, dan wordt het tijd om ons gedrag tot nu toe te heroverwegen, maar ook de wetten en
principes van de maatschappij en sociale context, waarin we leven.
Logica betreft eigenlijk het op een juiste manier rangschikken, vergelijken en combineren van informatie of
elementaire indrukken. In de logica wordt een onderscheid gemaakt in wijsgerige en formele (of
notationele) logica. De wijsgerige logica onderzoekt de grenzen van het denken binnen een bepaalde
beschaving, cultuur of beschaving. Het is daarbij heel belangrijk om de individuele, relationele en
maatschappelijke blokkades te onderzoeken. Vragen als: ‘Waarom ben ik?’, ‘Wie ben ik?’, ‘Wat is mijn
taak?’ zijn hierbij de hoofdzaak, het basismateriaal van zelfstudie. Alleen als wij onszelf en ons eigen
gedrag begrijpen, kunnen wij onze plaats binnen een maatschappij, sociale context, technologie, ecologie
en beschaving leren begrijpen. In feite is dit een vorm psychotherapie, die we eigenlijk voortdurend op
onszelf toe moeten passen.
Het is daarom belangrijk om de zin en onzin van een redenering te onderzoeken door middel van vragen.
Als de antwoorden overeenstemmen met een logisch patroon in de werkelijkheid dan komt dit overeen met
de huidige toestand van de beschaving waarin men leeft. Dit betreft zowel filosofische religieuze,
wetenschappelijke, politieke en levensbeschouwelijke aspecten.
Psychologica is een combinatie van psychologie en logica, een vorm van zelfonderzoek, waarbij de wortels
van de individuele beleving van de werkelijkheid onderzocht worden. In principe is dit een nieuwe vorm
van psychoanalyse, die men kan toepassen door de eigen levensweg tot nu toe te onderzoeken.
Oorzakelijke Verbanden
De wereld bestaat uit verschijnselen, waarbij tussen veel gebeurtenissen een functionele afhankelijkheid of
correlatie kan worden aangegeven. Zijn logische verbanden slechts constructies van de menselijke geest of
hebben deze ook een objectieve betekenis in de wereld? Het blijkt dat wij logische verbanden nooit
expliciet inductief of deductief kunnen bewijzen hoe vanzelfsprekend deze ook mogen lijken. Oorzaakgevolg relaties kunnen echter wel aannemelijk gemaakt worden. Alles hangt samen met de onderbouwing
van stellingen over de relatie tussen de verschijnselen op voldoende bewijsgrond.
81
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Wanneer heeft een correlatie tussen twee begrippen of objecten genoeg bewijs om als algemeen principe
aangenomen te worden? De oorzakelijke verbanden tussen begrippen of objecten zijn te vergelijken met
een machine, waarvan de werking onbekend is. De machine maakt producten uit grondstoffen, maar als
extra moeilijkheid is onduidelijk, wat de grondstoffen zijn en wat producten. Wat doet het mechanisme van
de machine om uit grondstoffen producten te maken en welke grondstoffen zijn hierbij betrokken?
Op basis van het gelijktijdig of onder dezelfde omstandigheden optreden van verschijnselen kan niet
aangetoond worden, dat gebeurtenissen een oorzakelijk verband hebben. Ik kan bijvoorbeeld twee
gelijktijdig opgenomen videobanden laten zien, over een aantal dagen, van de buurvrouw, die naar bed
gaat, en iemand in Japan, die naar zijn werk gaat, en vervolgens beweren, dat er een relatie tussen de twee
gebeurtenissen bestaat.
Er is meer informatie nodig, om aan te tonen, dat er geen directe correlatie bestaat, maar dat de samenhang
voortkomt uit het dagritme van de mens en het tijdsverschil tussen de twee werelddelen. Naast
synchroniciteit tussen verschijnselen, moet nagegaan worden, of het verminderen, vermeerderen of stoppen
van de toevoer van een mogelijke oorzaak, over een lange periode effect heeft op de productie. Er is dan
sprake van een kwantitief effect op een verschijnsel. Het is echter ook mogelijk, dat de oorzaak geen
betekenis heeft voor de hoeveelheid van het resultaat, maar slechts de methode van productie verandert. Er
wordt dan gesproken van een kwalitatief effect.
Als deze experimenten geen direct resultaat opleveren, wil dat nog niet zeggen, dat er geen relatie tussen de
gebeurtenissen bestaat. Het kan zijn dat de meetapparatuur, die gebruikt wordt om de productie te
kwantificeren, niet toereikend is om veranderingen te bepalen. Daarnaast kunnen de effecten zich ook op
een later moment of op een andere plaats voordoen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een krachtwerking op
afstand. Ook is het mogelijk dat een oorzaak slechts voor korte tijd of onder bepaalde omstandigheden
optreedt en daarna zijn functie in het mechanisme verliest.
Om te bepalen of er een oorzakelijk verband tussen verschijnselen optreed zonder ons te laten leiden door
verwachtingspatronen, is een moeizaam proces. Als mens leiden wij de oorzaken uit de gevolgen af, terwijl
de relatie in de werkelijkheid juist andersom ligt. Een oorzakelijk verband blijkt zowel voort te komen uit
het model van de wereld, dat wij op een gegeven moment gebruiken, als uit onze conditionering.
82
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
83
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Logische Basis van Informatie Processen
Psychologie is een vak, dat moeilijk te vergelijken is met natuurkunde of scheikunde, omdat het
mechanisme achter psychische processen moeilijk te meten is. Wiskunde en Logica worden voornamelijk
toegepast om gegevens met betrekking tot proefpersonen statistisch te interpreteren. Modelontwikkeling in
de Psychologie is erg afhankelijk van trends in de samenleving en van de benadering van de processen, die
ook wel paradigma’s genoemd worden. Wat er in het menselijk brein gebeurt lijkt moeilijk te verklaren met
exacte wetenschap. Slechts marginaal houdt men zich bezig met een mathematisch model van de
persoonlijkheid. Deze methode komt niet eens voort uit de Psychologie zelf, maar uit de Artificial
Intelligence en moderne wiskundige inzichten, zoals de Chaostheorie.
In dit hoofdstuk wordt een poging gedaan om de belangrijkste psychologische processen en begrippen
binnen de Informatica logisch te definiëren. Hierbij worden onder andere eigenschappen, objecten,
personen en organisatie behandeld. Ik hoop hiermee een algemeen, symbolische beschrijving van
Psychologische processen onder de aandacht te brengen, die zowel geschikt is als uitgangspunt voor de
Wiskunde, de Filosofie, de Logica, de Artificial Intelligence en de Psychologie, die aan de persoonlijkheid
ten grondslag ligt. Door een eenduidige definitie kunnen verwarrende of tegenstrijdige begrippen in de
verschillende wetenschappelijke disciplines onderling vergeleken worden. De toetsing aan de realiteit kan
de doorslag geven bij het bepalen van het beste model.
Eigenschappen
Hoewel objecten in de realiteit een zeer stabiel karakter lijken te hebben, zijn zij aan transformatie
onderhevig. Objecten veranderen door middel van processen in producten met andere eigenschappen of een
andere toestand van dezelfde eigenschappen. Een eigenschap is eigenlijk niet meer dan een klassenindeling
van vergelijkbare indrukken. Zo is ‘kleur’ een eigenschap, die gebaseerd wordt op het gezamenlijke
kenmerk, dat alle kleuren een bepaalde visuele indruk achterlaat. Een eigenschap kan zich in een aantal
mogelijke toestanden bevinden. De toestand van een eigenschap refereert aan een waarde, die toegekend
wordt aan de eigenschap, of aan een conditie, waarmee men de toestand uniek identificeert. Zo zijn een
aantal mogelijke kleuren: ‘rood’, ‘wit’, ‘groen’ of ‘blauw’. Volgens de regels van de moderne filosofie is
een object of verschijnsel een uniek stelsel van onderling gerelateerde combinaties van toestanden van
eigenschappen, die voor korte of lange periode stabiel blijft. Het begrip ‘object’ is dan ook relatief. Welke
eigenschappen als identificatie voor het object dienen, hangt af van de verwachting, associatie, voorstelling
en logica van de waarnemer. In het onderstaande diagram zijn de relaties weergegeven tussen objecten,
eigenschappen en toestanden.
Object
Eigenschap
Toestand
Object
Toestand
84
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Groepen, Klassen en Verzamelingen
Objecten en eigenschappen kunnen gegroepeerd worden tot klassen of verzamelingen, op grond van
overeenkomst in de toestand van eigenschappen. Een groep, klasse of verzameling is dus een stelsel van
objecten, verschijnselen, subklassen of eigenschappen, die voldoen aan een logische combinatie van
toestanden. Iedere hoofdverdeling van objecten of eigenschappen kan op zich weer worden onderverdeeld
in subklassen, totdat de waarnemingshorizon van de mens bereikt is, en men gaat spreken over elementen.
Een object, groep of klasse is te identificeren door een unieke combinatie van eigenschappen.
Groepen, klassen of verzamelingen zijn nooit statisch. Zij zijn aan verandering onderhevig. Elementen
kunnen verplaatsen van een bepaalde verzameling naar een andere verzameling door transformatie van de
waardering van één van de eigenschappen, die tot de logische indeling van de klasse behoren. De toestand
van de eigenschappen wordt geclassificeerd aan de hand van restricties, voorwaarden of condities, die aan
de eigenschappen van elementen van de verzameling gesteld worden. Een verzameling is via deze methode
te definiëren als een groep elementen, waarbij de toestand van bepaalde eigenschappen aan een logische
combinatie van condities voldoet. Als de toestand van de individuele elementen of de klassenindeling van
verzamelingen verandert, dan ontstaat een herrangschikking van de betrokken elementen. In het
onderstaande diagram wordt de onderlinge samenhang van klassen of verzamelingen (hier ‘Set’ genoemd),
eigenschappen, toestanden en elementaire objecten getoond.
De verdeling van de werkelijkheid in eigenschappen, toestanden, begrippen en verzamelingen lijkt op het
eerste gezicht misschien een objectieve bezigheid, maar is bij nadere beschouwing een leerproces. Wij
maken niet vanzelf onderscheid tussen kleuren, vormen en materiaal, maar wij leren dit door middel van
ervaring of communicatie herkennen. Als bepaalde elementen herhaald terugkeren in onze
verwachtingspatronen, dan proberen wij deze elementen te analyseren op gemeenschappelijke
eigenschappen of functionaliteit. Nieuwe indrukken worden op grond van vergelijkbare eigenschappen met
bestaande concepten in een totaalbeeld van de realiteit gepast.
Set
Object
Eigenschap
Conditie
Toestand
Object
Toestand
Acties
Zoals gezegd zijn objecten en verzamelingen niet statisch, maar dynamisch van karakter. De toestand van
de eigenschappen verandert afhankelijk van tijd, plaats of enige andere variabele die men kan verzinnen.
85
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het object transformeert naar een nieuwe vorm, het product, en kan daardoor tot andere verzamelingen
gaan behoren. Het mechanisme dat een grondstofobject omvormt naar een productobject wordt een proces,
actie of procedure genoemd. Bij een actie kunnen verschillende ‘grondstoffen’ betrokken zijn en er kunnen
meerdere producten ontstaan. Daarnaast bestaan er objecten, die niet verwerkt worden in het proces, maar
het reactiemechanisme wel beïnvloeden of versnellen. Deze objecten kunnen ‘katalysatoren’ genoemd
worden. Of een object grondstof, product of katalysator van een actie is, is afhankelijk van de functie van
het object in het gehele proces.
De Chemie en de Fysica leren ons, dat een reactie in principe omkeerbaar is. Dit geldt niet alleen voor
elementaire deeltjes en moleculen, maar voor ieder proces. In een reactie verandert de toestand van
eigenschappen van objecten. De omkeerbaarheid van processen werd tot nu toe weinig betrokken in de
informatieanalyse van processen. Er is niet zozeer sprake van een eindproduct van een informatiestroom,
maar van een dynamisch evenwicht.
Stimuli die de actie bekrachtigen of remmen, zoals zij in de conditionering worden gebruikt, hebben een
katalytische werking op het evenwicht. Het dynamische evenwicht tussen input en output is dan ook te
beschouwen als een feedbackmechanisme. De actie is geen voorgedefinieerde procedure, maar ontstaat
geleidelijk door positieve en negatieve terugkoppeling binnen de regels van het regulerende systeem en de
mogelijkheden of onmogelijkheden van de reactie.
Input Object
Actie
Regulerend
Object
Output Object
Subjecten
De rol van subjecten of personen in processen die objecten verwerken en produceren is die van
intermediair. Het subject versnelt, controleert en reguleert de acties en functies binnen het systeem. Strikt
genomen vervult een individu een taak als katalysator binnen het totale proces, omdat deze niet verwerkt of
geproduceerd wordt. Deze rol kan dus in principe worden overgenomen door software, machines of andere
objecten. Heeft een persoon nog een meerwaarde, die nooit bereikt kan worden door het toepassen van
technologie?
Tot voor kort was het maken van keuzes tussen vergelijkbare, alternatieve doelen, taken en methoden door
computers onmogelijk. Door de simulatie van de driftwerking van de persoonlijkheid in een
computermodel is ook deze functie van mensen vervangbaar. In de komende honderd jaar zal de betekenis
van de mensheid steeds meer worden teruggedrongen ten gunste van machines en software,
voortschrijdende biotechnologie en kunstmatige intelligentie, tenzij de mens in staat is om een nieuwe taak
in de wereld te vervullen. Wat deze taak zal zijn kan nog niet nader bepaald worden aangezien de
technologie nog veel kinderziekten vertoond.
86
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het is nu al zaak, dat de mensheid gaat overwegen, wat deze nieuwe taak in de wereld zal zijn. De
betekenis van de mens in de economische processen, de industrie, de dienstensector en het bedrijfsleven zal
steeds meer afnemen ten gunste van de technologie. De mens wordt meer belevend dan uitvoerend.
In klassieke bedrijfsprocessen zorgen mensen voor de aanlevering van grondstoffen, het reguleren en
controleren van het verwerkingsmechanisme en het kanaliseren van de producten. Naar de omgeving toe
vervullen personen administratieve, directieve en logistieke functies. We kunnen de taak van het individu in
bedrijven dan ook het best omschrijven als het begeleiden of sturen van processen.
Een mens controleert en reguleert zichzelf (Zelfcontrole), andere werknemers (Leiding), de consument
(Verkoop), andere bedrijven (Public Relations) en de media (Reclame en Marketing). In de dienstensector
geldt deze controlerende en regulerende functie van personen ook, alleen is het product dan een dienst en
geen objecten. Of de mens nu zichzelf verkoopt of producten, de wisselwerking tussen het
marktmechanisme en de processen binnen de organisatie staat centraal.
Input Object
Subject
Actie
Subject
Regulerend
Object
Subject
Output Object
Organisatie
In een organisatie komen mensen binnen, die na verloop van tijd weer vertrekken. Goederen worden
aangeleverd als grondstoffen en worden onveranderd vervoerd naar andere organisaties of worden verwerkt
tot producten. Ook processen worden veranderd, als de productie, de voorraad of de mensen binnen de
organisatie dit vereisen. Een organisatie is dus, over de lange termijn bezien, een uiterst flexibel begrip. Het
meest stabiele gegeven in een organisatie is de doelstelling, maar ook deze kan door omstandigheden
gewijzigd worden. Zelfs de gedragsregels voor de betrokken personen kunnen veranderen door een
wijziging van bestuur. Uiteindelijk is de beste definitie voor het begrip organisatie een richting in de
ontwikkeling, die bewust gekozen is onder bepaalde omstandigheden, waardoor er tegenstrijdigheid
ontstond tussen de doelstellingen van oorspronkelijke systemen en de nieuwe eenheid.
87
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het ontstaan van een organisatie geeft altijd een verandering in de denkwijze over processen aan, die
ingegeven wordt door veranderende inzichten of praktische problemen. Een organisatie behoort een
antwoord te zijn op een expliciet gestelde vraag. Is deze vraag nooit gesteld, dan is het onzin om nieuwe
gedragsregels of nieuwe processen te definiëren. Deze stelling geldt ook voor subsystemen binnen een
overkoepelende organisatie.
De organisatie in een systeem wordt bepaald door de feedbackinteractie tussen goederen, personen,
geleverde diensten en beschikbare technologie. De verwerkingsmechanismen kunnen alleen goed
functioneren als de gedragsregels zijn aangepast aan de aanwezige objecten, subjecten, diensten en
technologie. Discontinuïteit in één bepaalde ‘schakel’ van het totale proces kan de organisatie als geheel
laten stagneren, aangezien processen in een organisatie afhankelijk zijn van elkaar.
Waardering en Driftwerking
Een belangrijke factor voor de wisselwerking tussen processen in het bewustzijn is de subjectieve
waardering van aparte indrukken en verzamelingen als aangenaam of onaangenaam. Waardering wordt
afhankelijk van de context overgedragen door conditionering en associatie. Door de groepsvorming van
begrippen en functies ontstaan zo clusters van zeer gewaardeerde of zeer onaangename concepten. Deze
waardering voor fenomenen kan in een puntenstelsel worden gerangschikt, waarin zowel positieve als
negatieve classificaties worden toegekend. Deze positieve of negatieve beoordeling van begrippen door het
individu kan de emotionele lading van een bewustzijnsinhoud genoemd worden.
In de dieptepsychologie van de psychoanalyse kan de driftwerking door deze visie gezien worden als een
ontlading van negatief gewaardeerde fixaties naar begrippen, die aangenamer worden gekenmerkt. Deze
ontlading gaat gepaard met een verplaatsing (sublimatie) van psychische energie.
88
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De min of meer statische indeling van de wereld, die door conditionering en cognitief inzicht ontstaan is,
krijgt hierdoor een dynamisch karakter. Waardering vormt door deze wisselwerking tussen structuren in het
bewustzijn de fundamentele schakel bij het bepalen van de wil en de persoonlijke keuze, wanneer
verschillende gedragslijnen mogelijk zijn. De invloed van de driftkrachten gecombineerd met
conditionering beperken de mogelijke reacties in een gegeven situatie met herkenbare stimuli.
Agressie
Wraak
Pijn
Ruzie
Liefde
Contact
Sex
Communicatie
Associatieve Verbanden
De context waarin objecten, eigenschappen of verzamelingen worden geobserveerd en toegepast hangt
samen met de associatieve verbanden, die het individu tussen de betrokken begrippen heeft aangebracht. De
inhoud van het bewustzijn kunnen we ons voorstellen als een georganiseerde structuur van abstracte
projecties. Deze projecties zijn eigenlijk ideaalbeelden, waarin de eigenschappen van reeksen
waarnemingen in het verleden zijn gegeneraliseerd. Onze persoonlijkheid probeert voortdurend relaties
tussen begrippen te vormen, waarbij vier criteria centraal staan.
1.
2.
3.
4.
Overeenkomst in eigenschappen tussen waarnemingen.
Herhaaldelijk aanbieden van begrippen in samenhang.
Vermoeden van oorzakelijke verbanden tussen twee begrippen.
Gezamenlijk voorkomen van begrippen bij een bepaalde actie of functie.
Associatieve verbanden kunnen worden gerepresenteerd als een verwijzing tussen objecten, verzamelingen
en acties. Associaties hebben slechts zijdelings met een statistische verdeling van vergelijkbare indrukken
te maken. Relaties tussen begrippen worden, evenals de betekenis van het begrip, in de eerste plaats
aangeleerd. Als een kind op jonge leeftijd slaapt in een kamer, waar konijnen op het behang voorkomen,
dan kan op latere leeftijd nog steeds de associatie ‘konijn-behang’ een rol spelen, ook al komt dit in andere
ervaringen nooit voor.
89
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Relaties tussen begrippen hebben een bepaalde betekenis, die niet direct gerelateerd is aan een van de
objecten, die bij de associatie betrokken zijn. De associatie geeft de begrippen een zekere context, waarin
zij een rol vervullen. De relatie ‘koe-gras’ geeft het begrip ‘koe’ een heel andere context dan in de
associatie ‘koe-slachthuis’. Associaties voegen iets toe aan de eigenschappen en de functionaliteit van
begrippen binnen de individuele persoonlijkheid.
Weiland
Koe
Gras
Boer
Boerderij
Integratie in de Voorstelling
Om een volledige weergave van de voorstelling te simuleren kan een geheugenruimte worden gebruikt,
waarin de geïdealiseerde objecten en de daaraan verbonden begripsrelaties of associaties in dynamische
wisselwerking met elkaar zijn. De geheugenruimte is niet zozeer vergelijkbaar met euclidische ruimte
(lengte, hoogte en breedte van objectstructuren zin dus niet aan de orde), maar eerder met de
opslagcapaciteit in het interne geheugen van een computer. De begrippen en associaties, waarvan men zich
door conditionering en cognitief inzicht een beeld heeft gevormd, gaan tijdens het verkennen van de
omgeving koppelingen met elkaar aan waardoor eigenschappen en functionaliteit aan objecten en relaties
worden toegevoegd, afhankelijk van het succes van de begripsrelatie. Als een groepsindeling of associatie
bij herhaling faalt, dan wordt de relatie tussen objecten verbroken.
In de voorstelling, die uit logica, dromen en fantasie uit de verwachtingspatronen en associaties wordt
gevormd, is er niet direct sprake van een voorkeurstrategie om mogelijke doelen te bereiken. De
voorstelling is min of meer onpartijdig bij de combinatie van terugkerende patronen. Strategie, taak en doel
hangen samen met de driftwerking. En zoals hiervoor al is vermeld komt de driftwerking voort uit de
subjectieve waardering van begrippen en associaties. Doordat verwachtingspatronen ontstaan uit het
verleden van het individu, zijn sommige begrippen en begripsrelaties wel waarschijnlijker dan anderen.
Toch kan een willekeurig recombinatieproces als dromen zorgen voor het aftasten van zelfs de meest
obscure voorstellingscontext (denk bijvoorbeeld aan een nachtmerrie).
Zowel begrippen, verzamelingen als acties maken onderdeel uit van de voorstelling. Begrippen of objecten
kunnen gegroepeerd worden tot een verzameling door gezamenlijke eigenschappen of door betrokkenheid
bij een activiteit. Het geheel van overeenkomstige kenmerken van elementen van een verzameling wordt de
identificatie van de verzameling genoemd. Naast begrippen kunnen ook acties of functies onderdeel
uitmaken van de voorstelling. Objecten kunnen zowel invoer, uitvoer of tussenproduct van deze acties zijn.
de acties kan men zien als stukjes programmacode. Deze programmacode bevat sequentiele gedragsregels,
die beschrijven welke procedure door herhaalde ervaring aan een bepaalde combinatie van omstandigheden
verbonden is. De voorstelling bevat dus begrippen, met een daaraan gekoppelde emotionele waardering,
associaties en gedragscodering, die gerelateerd wordt aan processen.
90
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Auto
Fiets
Stuur
Functie
‘Auto
Rijden’
Motor
Wiel
Functie
‘Draaien’
Functie
‘Fietsen’
Vliegtuig
Functie
‘Verbrandings
motor’
Functie
‘Vliegen’
Doelen en Strategiekeuze
De projecties in de voorstelling zijn niet allemaal zinvol of wenselijk. Om gericht een keuze te maken
tussen de verschillende mogelijkheden en een strategie uit te stippelen om deze doelen te bereiken gaat het
individu uit van de subjectieve waardering van begrippen. Tussen begripscomplexen, die als onaangenaam
worden ervaren en meer gewaardeerde doelen ontstaan op deze manier driftspanningen, die willekeurig of
via een bepaalde strategie ontladen worden. De verdeling van psychische energie op basis van subjectieve
objectkeuzes is het belangrijkste uitgangspunt van de psychoanalyse.
Het tot stand komen van begrippen, eigenschappen en associaties uit verwachtingspatronen wordt vooral
verklaard in de theorie van de conditionering en de cognitieve psychologie. De dynamische krachten tussen
onaangenaam en aangenaam ervaren complexen staan centraal in de psychoanalyse van onder andere Freud
en Jung. Soms kan een driftspanning niet direct ontladen worden door blokkades, die veroorzaakt worden
door de structuur van de persoonlijkheid zelf, de omgeving of de sociale relaties. De betrokkene kan dan
niet via de kortst mogelijke weg van een ongewenste situatie naar een meer gewenste situatie, maar moet
zijn driften sublimeren in meer aangepaste uitingen. Niet alleen de keuze van doelen, maar ook de keuze
van een strategie maakt onderdeel uit van de abstracte ruimte, waarin we de persoonlijkheid kunnen
omschrijven.
Voor de psychologie van het individu is het omvormen van ongewenste situaties (preconditie) naar een
meer gewenste situatie (postconditie) volgens een sequentiële procedure van gedragsregels de hoofdtaak
van psychische processen. De informatica neemt de procedure of actie als voorgeprogrammeerd
uitgangspunt. In de psychologie is de procedure voor het omvormen van invoerobjecten tot uitvoerobjecten
het gevolg van het steeds beter afstemmen van geconditioneerde reflexen en cognitieve herkenning van
probleemsituaties, waarin succes en mislukking de bepalende factoren zijn.
91
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In de psychologie is het proces dus geen gegeven, maar leert het individu de objectverzamelingen en de
betekenis of functionaliteit van procedures in een veranderende omgeving steeds beter kennen. De
flexibiliteit van de geprogrammeerde processen op grond van de driftwerking binnen de individuele
persoonlijkheid is een duidelijk verschil tussen de traditionele programmatuur en de manier, waarop
programmaschema’s binnen de persoolijkheid tot stand komen.
Gedragsregels
Het gedrag van objecten, verzamelingen en personen in onze omgeving voldoet aan zekere regels. Wanneer
wordt uitgegaan van een bepaalde beginsituatie ondergaan deze begrippen onder bepaalde restricties
transformaties, net als een computerprogramma. De essentie van computerprogramma’s kan men reduceren
tot drie soorten opdrachten: de individuele, sequentiële opdracht (of ‘assignment’), de voorwaardelijke
opdracht (waaraan condities verbonden zijn) en de herhaling. Deze drie soorten opdrachten zijn in principe
voldoende om vanuit een beginsituatie een eindsituatie te bereiken.
Sequentiële opdrachten voldoen aan de taak van een recept: stap voor stap worden de opdrachtregels
uitgevoerd tot een bepaald doel bereikt is. De voorwaardelijke opdracht schept de mogelijkheid om
condities te verbinden aan een programmaregel. De herhaling van een taak vindt plaats tot een zekere
situatie (eindconditie) bereikt is.
Naast objecten en verzamelingen bevat de voorstelling zeer veel procedures in de vorm van dit soort
gedragsregels. Niet alleen de uitgangsbegrippen zelf, maar ook de volgorde waarin procedures worden
afgehandeld, bepalen de haalbaarheid van driftdoelen. Driftobjecten, die op grond van een bepaalde
standaardstrategie (combinatie van gedragsregels) in eerste instantie onhaalbaar lijken, kunnen bij een
aanpassing van de procedure toch nog worden bereikt.
Persoonlijkheid Ruimte
De abstracte ruimte van de persoonlijkheid is een verzamelingruimte, waarin verschillende soorten
begrippen en verwijzingen in de vorm van een onderling verbonden structuur voorkomen. De basis van
deze verzamelingruimte is het object, dat herkend kan worden aan een unieke combinatie van
eigenschaptoestanden. In deze interpretatie is het object zelf niet meer dan een verzameling die
onderscheiden wordt van andere verzamelingen door identificatie via de eigenschappen. Objecten kunnen
worden gegroepeerd tot verzamelingen als er sprake is van gemeenschappelijke eigenschappen, waaraan de
verzameling te herkennen is. Hierdoor zijn wetten en regels toe te passen op een groep objecten met
dezelfde eigenschappen.
Objecten en verzamelingen nemen deel aan procedures of acties, waarin zij grondstof (invoer), katalysator
(intermediair) of product (uitvoer) kunnen zijn. Objecten, verzamelingen en acties kunnen worden
georganiseerd tot systemen en subsystemen, die elementen en informatie uit kunnen wisselen. Objecten en
verzamelingen worden in de procedure of actie verwerkt via procedureregels. Bij de procedureregels wordt
een onderscheid gemaakt tussen sequentie, conditie en repetitie. Het individu leert door de confrontatie met
de omgeving steeds meer aan over de volgorde en de betekenis van de procedures of acties.
Basis voor de driftwerking tussen uitgangsposities en doelen is de subjectieve waardering, die een spanning
tussen ongewenste en gewenste driftobjecten tot stand brengt. Het individu kan niet altijd op de meest
eenvoudige manier een driftspanning ontladen. Als een poging om een driftdoel te bereiken bij herhaling
faalt, dan moet een alternatieve strategie overwogen worden.
Als objecten overeenkomsten vertonen in eigenschappen of als objecten bij een actie of systeem betrokken
zijn, dan kunnen zij door associatie aan elkaar verbonden worden. Associatieve koppeling is een manier om
snel een vergelijkbare situatie aan een nieuwe gebeurtenis te verbinden. Het helpt het individu om efficiënt
een oplossing voor een probleem te vinden.
92
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Meerdimensionale Toestandsruimte
In de twintigste eeuw zijn de geheimen van de fysische werkelijkheid om ons heen bijna allemaal opgelost
of inzichtelijk gemaakt. Wat er in ons gebeurt blijft voor het grootste gedeelte nog een raadsel. Mensen als
Freud en Jung hebben wel een begin gemaakt met het beschrijven van de processen, die zich in onze psyche
afspeelt, maar er ontbreekt een samenhangend model, dat ook wiskundig en fysisch beschreven kan
worden. Toch heeft met name Freud een vergelijking gemaakt met de dynamische krachten, zoals die in het
natuurkundig wereldbeeld van Newton een rol speelt. Hij zocht naar een analogie tussen de dynamica van
Newton en sprak over Psychologie in termen van driftkrachten, energietransformatie tussen psychische
energie en mechanische energie zoals energie van de spierwerking of de energie van geluidsgolven of de
energie van lichtgolven. Mechanische energie wordt volgens hem voortdurend omgezet in psychische
energie en andersom.
De theorie van Freud vormt, alhoewel er vanuit verschillende andere disciplines binnen de Psychologie
kritiek op wordt uitgeoefend, toch één van de pijlers van de moderne Psychoanalyse. De vraag is echter,
wat voor zin het heeft om over driftkrachten en psychische energie te spreken, als er geen fysisch model
van het bewustzijn is, zoals de theorie van Newton een fysisch model voor de universele realiteit vormt.
Jammer genoeg zijn deze begrippen slechts ontleent aan de thermodynamica en slechts marginaal voorzien
van een stevig theoretisch kader. In de Psychologie wordt de vergelijking tussen psychische processen en
energetische processen nog steeds gezien als een analogie. In dit hoofdstuk wordt getracht om de fysische
wetten van de thermodynamica consequent toe te passen op de processen in het bewustzijn en het
onderbewustzijn.
Om te beginnen wordt het begrip ‘psychische ruimte’ gedefinieerd, omdat het onzin is om te praten over
krachtwerking en energieontlading zonder ruimte, waarin deze krachten en ontladingen werken. De
‘ruimte’ in ons bewustzijn, is veel uitgebreider dan de vierdimensionale kosmos waarin wij leven. Aan de
basis van het begrip psychische ruimte staat het begrip eigenschap. Een eigenschap kan bijvoorbeeld een
kleur, vorm, lengte, tijd, snelheid of een andere onderscheidbare logische waardering zijn. Wat
eigenschappen zijn, wordt ons aangeleerd of wordt herkent. Het herkennen van eigenschappen is dus zelf
ook weer het gevolg van conditionering en cognitieve herkenning.
In een wiskundige analyse kunnen wij de eigenschappen zien als onafhankelijke dimensies, die loodrecht
op elkaar staan. Iedere eigenschap kent een eindig of oneindig aantal mogelijke waarden, in de vorm van
toestanden. Deze toestanden zijn klassificaties van een bepaalde eigenschap. Het aantal dimensies in de
psychische ruimte is nagenoeg oneindig, aangezien we voortdurend nieuwe eigenschappen en toestanden
leren onderscheiden. Een ander begrip in ons bewustzijn is het object. Een object wordt geïdentificeerd aan
een unieke combinatie van eigenschapwaarden. In de meerdimensionale persoonlijkheidsruimte kunnen we
punten of verzamelingen van punten aangeven, die een combinatie van eigenschappen weergeven. De actie
transformeert objecten of verzamelingen van een bepaalde combinatie van toestanden naar een andere
combinatie van eigenschapwaarden. Deze acties worden aangegeven met een pijl.
Vorm
Rond
Object
Vierkant
Kleur
1 cm
Grootte
Rood Blauw
Geel
2 cm
93
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Vorm
Rond
Actie
Vierkant
Kleur
1 cm
Grootte
Rood Blauw
Geel
2 cm
Via onze zintuigen registreren we enkelvoudige of gecombineerde indrukken, die we projecteren in de
psychische ruimte van ons bewustzijn. Door patroonherkenning en associatie proberen we structuur te
herkennen in de reeksen indrukken. Een patroon kunnen wij zien als een functie, die de vorm heeft van een
combinatie van sequenties, selecties en repetities, oftewel een stuk programmacode. Door middel van het
patroon onthouden wij reeksen indrukken en veranderingen in onze waarneming. Deze patronen kunnen we
gebruiken om mogelijke eigenschappen van objecten, die aan bepaalde voorwaarden voldoen, op dit
moment of in de toekomst in te schatten. Het patroon is dus een functie, die een eigenschapwaarde geeft
afhankelijk van andere eigenschappen.
Als wij blokjes krijgen aangereikt, waarbij de ronde, rode blokjes een grootte hebben van 1 cm en de
blauwe vierkante blokjes een grootte van 2 cm, dan leiden wij door middel van conditionering en
herkenning een patroonfunctie P af, die is weer te geven als P(<vorm>, <kleur>).
Een punt in de persoonlijkheidsruimte is te zien als een logische voorwaarde of preconditie van een actie.
Door middel van een actie of procedure transformeren objecten met een bepaalde combinatie van
eigenschapwaarden naar een andere combinatie van toestanden, de postconditie. Op die manier ontstaan
stromen tussen de verschillende eigenschapwaarden, die de driftwerking binnen het bewustzijn weergeven.
Hieruit is af te leiden waar het individu naar streeft.
Naast de kwalitatieve indeling van objecten en verzamelingen naar eigenschappen bestaat er een
emotionele waardering voor bepaalde toestanden, die de waarde ‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’ heeft. Het
is voornamelijk de emotionele waardering, die de driftwerking binnen de persoonlijkheid reguleert. De
emotionele waardering is af te leiden uit het gedrag van het individu in de loop van de tijd. Blijkbaar is de
preconditie of uitgangssituatie ongewenst voor de betrokken persoon. Het individu verricht arbeid om de
gewenste eindsituatie of postconditie te bereiken. Strikt genomen verloopt de transformatie van objecten en
verzamelingen via de acties, die het individu onderneemt van een ‘onaangename’ begintoestand naar een
‘aangename’ eindtoestand. Als er verschillende tussenstadia zijn, dan representeert ieder stadium een meer
gewenste situatie.
‘Aangenaam’ en ‘onaangenaam’ zijn twee belangrijke begrippen in de psychologische ontwikkeling van
een mens. Wat aangenaam of onaangenaam is, wordt ons aangeleerd of leiden wij af uit associatieve
verbanden. De driftwerking ontwikkelt zich van onaangenaam naar aangenaam, oftewel van preconditie
naar postconditie.
Het individu registreert met behulp van de zintuigen in het korte termijn geheugen individuele indrukken.
Deze indrukken worden geklassificeerd als objecten en verzamelingen, waarvan de eigenschappen een
bepaalde waarde hebben. Deze combinaties van toestanden kunnen worden aangegeven in de
meerdimensionale toestandsruimte. Het individu probeert in de opeenvolging van toestanden een patroon te
herkennen. Dit patroon is weer te geven als een stroom door de toestandsruimte, waarbij wordt nagegaan of
de stroom op voldoende punten overeenkomt met de geregistreerde indrukken.
94
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Kleur
Indrukken
?
Geel
Blauw
Herkend
Patroon
Rood
Tijd
Programma’s kan men dus zien als een veranderende stroom tussen de verschillende combinaties van
eigenschaptoestanden. In deze stroom kunnen ook repetities en selecties worden opgenomen.
Voorbeeld
van
Selectie
Voorbeeld van
Repetitie
De toestandsruimte bevat dus verschillende reeksen waarnemingen en patronen, die herkend of aangeleerd
zijn. In deze toestandsruimte kunnen vectoren getekend worden van de minder gewenste of onaangename
situaties naar mogelijke gewenste doelen, die het eindresultaat van handelingen zijn. Het gedragspatroon
bepaalt hoe het doel bereikt wordt. Bij een bepaalde uitgangssituatie zijn er verschillende strategieën
mogelijk om een einddoel te behalen. Deze strategieën kunnen in de voorstelling worden getoetst. Door
vergelijking kunnen situaties met elkaar vergeleken worden. Op deze manier ontstaan associaties tussen
verschillende gebeurtenissen.
Sociale en Maatschappelijke Toestandsruimte
Hoewel de voorstelling van individuen door cognitieve vaardigheid en toetsing aan de werkelijkheid in
staat is een beperkt aantal processen zelfstandig kan afhandelen, is het individu voor een groot aantal zaken
afhankelijk van de kennis en vaardigheden van anderen. Als we de menselijke geest zien als een
informatieproces dat zichzelf kan organiseren en reguleren, dan is het individu voor bepaalde ‘invoer’
(informatie, objecten en organisatie) afhankelijk van sociale verbanden of, om preciezer te zijn, van een
rolverdeling in sociale en maatschappelijke systemen. Ook voor de terugkoppeling van geproduceerde
informatie, objecten en organisatiestructuren (de uitvoer), is het individu grotendeels aangewezen op
anderen.
Hoewel processen volgens het bewustzijn van een individu beschreven kan worden in een
meerdimensionale toestandsruimte, waarin de organisatie van objecten, acties en systemen door
conditionering en cognitieve herkenning zijn ontstaan, bestaat een groot deel van de benodigde invoer uit
verwijzingen naar externe, sociale processen, die onafhankelijk van het individu plaatsvinden. Naast een
persoonlijke procesbeschrijving heeft het individu dus ook projecties van processen in een sociaalmaatschappelijke rolverdeling.
95
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Let wel, dit is een afspiegeling van taken, doelstellingen en processen, waarbij andere personen, sociale
rollen of systemen betrokken zijn, die is ontstaan door gewenning. De opvatting van anderen over hun
doelstelling en taken is meestal volstrekt anders. Wij identificeren mensen, sociale rollen en systemen over
het algemeen met de functie, die zij ten opzichte van onszelf hebben vervuld. Dit passen wij in ons
wereldbeeld in en wij verwachten in de toekomst een vergelijkbare feedback bij het optreden van een
soortgelijke situatie. Onze voorstelling is in het begin nog flexibel en dynamisch, maar als er na enige tijd
een feedback evenwicht is bereikt, verandert het in een statisch patroon.
Strikt genomen kunnen we drie soorten feedback met externe systemen of individuen onderscheiden:
1.
Afhankelijkheid. Als wij deelnemen aan processen en wij zijn niet zelfstandig in staat bepaalde
objecten of informatie te produceren, dan zijn wij voor de ‘invoer’ eenzijdig afhankelijk van de acties
van anderen. Als wij er herhaald in slagen om deze input van een systeem, individu of sociale functie
te verkrijgen, dan gaan wij op deze stimulans rekenen.
2.
Interactie. Interactie is een vorm van ruilhandel en de meest voorkomende vorm van sociaal gedrag,
waarbij de productie van bepaalde stimuli een bepaalde reactie opleveren. Op deze manier ontstaan
vormen van gedragscodering, waarbij de stimulus afhankelijk wordt gesteld van een bepaalde reactie.
Ook niet materiele beloning- en bestraffingsystemen, zoals informatie, macht en eer kunnen bij sociale
interactie een rol spelen.
3.
Levering. Als het individu eenzijdig goederen, diensten of informatie levert aan de omgeving, dan
heeft dit individu uitsluitend een leverancierspositie in de sociale systemen, waarin deze functioneert.
Toch is de kans klein dat een individu zijn handelingen onbaatzuchtig in het belang van de omgeving
voortzet en hier geen immateriele beloning of toekomstige beloning voor verwacht. Het komt vaak
voor dat een individu, dat na verloop van enige tijd inziet dat zijn acties geen beloning opleveren,
langzaam gefrustreerd raakt en de actie staakt, gepaard met woede of verdriet.
96
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Beknopte Geschiedenis van de Psychologie
Dit is de aanzet tot een model, gebaseerd op bestaande theorieën, en geen geschiedenisboek. Toch is het
belangrijk, dat wij in een kort overzicht de belangrijkste ontwikkelingen passeren, die hebben geleid tot het
moderne psychologische inzichten.
De studie van de menselijke geest, zoals wij die nu kennen, heeft een zeer kort verleden. En dat is uiterst
pijnlijk, omdat er door onbegrip door de eeuwen heen door onwetendheid vreselijke beoordelingsfouten
zijn gemaakt met het omgaan met gedragsstoornissen. Tot op de dag van vandaag werken misverstanden
over normaal en abnormaal gedrag door in het dagelijks leven.
Het begin van de wetenschap van de psyche kunnen we terugvolgen tot de Verlichting. In deze periode
spelen twee filosofen een vooraanstaande rol wiens invloed ook in de huidige wetenschappelijke
stromingen nog steeds merkbaar is: Descartes en Bacon.
Rationalisme
Descartes kan men beschouwen als de grondlegger van het Rationalisme. Dit is een filosofische stroming
die er van uit ging dat alle verschijnselen in de waarneembare wereld verklaarbaar zijn vanuit het
bewustzijn van de mens. Kennis ontstaat niet door ervaring maar is het resultaat van de ontplooiing van wat
in het menselijk bewustzijn al aanwezig is. Volgens het Rationalisme is er dus een samenhangend concept
van de wereld in de menselijke geest aanwezig, dat de waarneming en ervaring overstijgt. Dit optimisme
werd geïnspireerd door successen in de natuurwetenschappen van die tijd. Door het systematisch
overdenken van fenomenen in de kosmos kwam men tot dieper inzicht, dan men direct uit waarneming en
ervaring ooit had kunnen bereiken. Dat deze successen mede veroorzaakt werden door een uitbreiding van
de mogelijkheden tot waarneming, is buiten beschouwing gelaten. Descartes twijfelde fundamenteel aan de
waarneembare werkelijkheid en aan kennis, die door communicatie werd overgedragen. In zijn
gedachtegang blijft alleen het denkende ik over als betrouwbare bron van inspiratie (‘Cogito, Ergo Sum’,
of: ‘ik denk, dus ik besta’ of: ‘niet ik ben gek, de wereld is gek’).
Het risico van de rationalistische filosoof is, dat deze zich eerst in de werkkamer opsluit, om daar totaal
geïsoleerd verschijnselen te overdenken. Hierdoor wordt elk contact met de werkelijke wereld vermeden.
Pas nadat hij subjectief tot een conclusie is gekomen, bedenkt hij een experiment, dat zijn vermoeden
bevestigd. Ieder element dat zijn wereldbeeld kan verstoren, wordt vermeden of als ‘irrelevante informatie’
terzijde geschoven.
Empirisme
Dit is dan ook de kritiek die het Empirisme, onder leiding van Francis Bacon, verwoordde. Theorieën, die
in het bewustzijn ontstaan, kunnen een obstakel zijn voor de ‘objectieve’ waarneming. De ‘werkelijkheid’
wordt geanalyseerd, waaruit een concept van de elementen van de waarneming ontstaat. Deze elementen
worden weer gebruikt voor het construeren van een theoretisch model dat de processen die de elementen in
de werkelijke wereld doormaken beschrijft. De individuele inhouden van het bewustzijn worden tot een
voorstelling samengevoegd door associatie. Deze legt een verbinding tussen waarnemingen, die ontstaan
zijn op basis van overeenkomsten, gelijktijdigheid of ruimtelijke interpretatie. Er wordt uitgegaan van het
idee, dat de mens bij de geboorte geen kennis meekrijgt, maar dat deze ontwikkeld wordt op basis van
ervaring. Kennis is het resultaat van leerprocessen en vooral de zintuiglijke waarneming wordt centraal
gesteld in deze filosofische stroming.
Ook bij deze filosofie (als bij elke filosofie) gaat men weer uit van bepaalde vooronderstellingen.
Hypothesen leveren een onjuist model van de werkelijkheid op, als zij in bepaalde situaties niet blijken te
kloppen. Bij het Empirisme gaat men er van uit, dat de werkelijkheid analyseerbaar is. Hierbij wordt
voorbij gegaan aan het feit, dat sommige verschijnselen slechts als geheel kunnen worden beschouwd. Na
analyse blijft er niets over van het oorspronkelijke fenomeen.
97
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Beide filosofieën hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontwikkelen van de moderne
psychologie. Het meest complete model van de werkelijkheid ontstaat, als een verschijnsel eerst als geheel
wordt beschouwd en pas daarna wordt geanalyseerd. Uit de analyse volgt een model en uiteindelijk wordt
nagegaan, of het model dat men heeft geconstrueerd met de oorspronkelijke totaalvisie klopt.
Psychologie als wetenschap
Het ontstaan van de psychologie als aparte wetenschap kan men dateren aan het einde van de negentiende
eeuw. Uitgangspunten van de psychologie als wetenschap was een systematische onderzoek methode. Aan
de oorsprong van de wetenschappelijke psychologie ligt vooral het werk van de Duitse onderzoeker
Wilhelm Wundt ten grondslag. Wundt deed in een laboratorium in Leipzig metingen aan de reactietijden
van zintuiglijke waarneming. Op basis van observaties kon hij uitspraken doen over het bewustzijn.
Hiermee liet hij zien, dat het niet noodzakelijk was om de psychologie alleen met behulp van speculatieve
filosofische overwegingen te ontwikkelen.
Wundt trachtte het bewustzijn te analyseren, maar hij zag wel in dat het bewustzijn een dynamisch proces
was en niet statisch. Het is dan ook zinloos volgens hem om de elementaire inhouden van het bewustzijn te
achterhalen. Bewustzijn is een activiteit dat niet alleen verklaard kan worden door stimuli van buitenaf. Het
proces van integratie binnen het organisme is essentieel voor het verklaren van bewustzijnsverschijnselen.
Studie van het gedrag
De Amerikaan William James was niet zozeer geïnteresseerd in de inhoud van het bewustzijn als wel in de
functie. Wat is het doel van kennis en hoe beïnvloedt deze ons gedrag? James probeert in zijn ideomotorische theorie de processen in ons bewustzijn te koppelen aan het handelen. Hij geeft daarmee de
aanzet voor een van de belangrijkste ontwikkelingen in de psychologie: de studie van het gedrag van
organismen.
Een van de leerlingen van James, Edward Thorndike, voerde een aantal experimenten uit, waarin hij het
gedrag van dieren bestudeerde. Hiermee wilde hij een vergelijking maken tussen het gedrag van mensen en
dieren, overeenkomstig de evolutieleer van Darwin. Later is gebleken, dat er overeenkomsten, maar ook
grote verschillen zijn tussen dieren en de ‘hogere’ diersoorten (zoals apen en mensen). Toch zijn sommige
uitkomsten van de experimenten van Thorndike een doorbraak in het denken over het gedrag van
organismen. Thorndike begon met het onderzoeken van het gedrag van kuikens. Later bouwde hij de
zogenaamde puzzle-box. Hierin kon een kat de deur van de kooi openen, om voedsel te bereiken, door aan
een touw te trekken of door een plank te bewegen. Uit het experiment bleek duidelijk, dat de kat eerst
willekeurig gedrag vertoonde om bij het voedsel te komen. De tijdsduur die nodig was om de deur te
openen, werd geleidelijk korter.
Thorndike werkte deze studie uit tot een theorie over het ‘Trial and Error’ leerproces. In deze theorie werd
de nadruk gelegd op de zintuiglijke waarneming en de motorische reacties van het dier: er werd een
koppeling gelegd tussen de zintuiglijke prikkel (Stimulus) en de reactie (Respons). Alleen de koppeling
tussen stimuli en reacties, die een vorm van beloning opleveren, worden herhaald. De beloning is een
stimulans en niet het uiteindelijke doel voor het leerproces: als de beloning uiteindelijk wordt weggenomen,
zal de kat toch nog ruime tijd het aangeleerde gedrag blijven vertonen. Volgens Thorndike is er een relatie
tussen het leerproces van mens en dier, alleen de vormen van beloning en het aantal stimulus - reactie
koppelingen verschilt. Deze onderzoeken opende de weg voor Pavlov en andere Russische onderzoekers
over wat men de klassieke conditionering is gaan noemen.
Conditionering
De Nobelprijswinnaar Pavlov deed onderzoek naar de koppeling van stimuli die een bepaalde reactie
teweegbrachten. Uit zijn experimenten over het gedrag van honden zijn duidelijk principes af te leiden over
hoe de associatie van stimuli wordt aangeleerd. Men krijgt een indruk over hoe de interactie tussen de
werkelijke wereld en een organisme tot stand komt. Het toont een van de mogelijke vormen van leren aan,
die men is gaan kennen onder de naam: klassieke conditionering.
98
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een conditionering experiment bevat een aantal stappen, dat leidt tot de koppeling van zintuiglijke
waarnemingen:
1.
2.
3.
4.
5.
Er wordt een neutrale prikkel aangeboden, die niet direct tot een primaire reactie leidt, zoals een
geluidsignaal.
Op deze stimulus wordt gereageerd met een oriënteerreflex (de hond spitst de oren) maar niet met de te
meten reflex (de speekselsecretie van de hond).
Direct na dit signaal wordt een andere stimulus aangeboden, die wel de beoogde reactie uitlokt (de
hond krijgt voedsel toegediend, waarna speeksel wordt afgescheiden).
Het aanbieden van de twee stimuli wordt herhaald, tot de te meten reactie (het speekselen) ook wordt
vertoond, als alleen de neutrale prikkel (het geluidsignaal) wordt geleverd.
Er is nu een associatie ontstaan tussen waarnemingen.
Er ontstaat een nieuwe koppeling tussen een prikkel (geluidsignaal) en een reactie (speekselen) op
voorwaarde dat twee prikkels herhaaldelijk samenhangend worden aangeboden. De betekenis van het
onderzoek van Pavlov voor vooral de psychologie is groot: het geeft meetbare resultaten over het tot stand
brengen van associaties. Het vormt de grondslag voor een van de belangrijkste stromingen in de
psychologie: het Behaviorisme.
Miller en Konorski beseften dat er een verschil was tussen het gedrag in het onderzoek van Pavlov en de
puzzle-box van Thorndike. In de experimenten van Thorndike leerde de kat, doordat het voedsel kon
bereiken, als het juiste gedrag werd getoond. Bij Pavlov kreeg het proefdier voedsel onafhankelijk van zijn
handelingen. Het grote verschil tussen de onderzoeken is het object, waarop het dier reageert. Bij het
leerproces volgens Thorndike past het proefdier het gedrag aan afhankelijk van de beloning. Dit type
conditionering wordt tegenwoordig aangeduid met de benaming: Operante Conditionering.
In Pavlov’s experimenten reageert het dier op een aangeleerde stimulus: het geluidsignaal. Dit type
conditionering wordt Klassieke Conditionering genoemd.
Miller en Konorski ondernamen een experiment waarin een hond alleen voedsel kreeg, als het na het
geluidsignaal de rechtervoorpoot optrok. Dit gedrag ontstond natuurlijk niet spontaan, zoals het speekselen.
Daarom werd de poot van de hond de eerste malen na het signaal omhooggetrokken met een touw. Na
enige tijd trok de hond automatisch de voorpoot omhoog, als het geluidsignaal klonk. De twee vormen van
leren maken de conditionering breed toepasbaar op het verklaren van het handelen van dier en mens.
99
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Behaviorisme
Door het werk van Thorndike en Pavlov ontstond een stroming in de psychologie die het bewustzijn
trachtte te verklaren aan de hand van het beïnvloeden van het gedrag. Dat de wetenschap de studie van het
gedrag als objectief criterium aanvaarde is begrijpelijk. Wetenschap houdt zich vooral bezig met het
afleiden van modellen uit waarneembare verschijnselen. Het verwerken van indrukken door het brein is
moeilijk aan te tonen. De subjectieve overwegingen van het bewustzijn leiden tot een vicieuze cirkel als wij
de betrouwbaarheid van diezelfde processen ter discussie stellen.
De gedragswetenschap kan men vergelijken met de studie van een machine, waarvan men de werking niet
kent (het bewustzijn). Men stopt iets in de machine (een prikkel) en er gebeurt iets (de reactie). Aan de
hand van wat men in de machine heeft gestopt en wat het resultaat is kan men uitspraken doen, over wat er
in de machine gebeurt. Op zich is deze methode volledig geldig als men maar voorzichtig is met uitspraken
over het proces. Het is belangrijk dat men zich slechts beperkt tot de stimuli en reacties die men bestudeert.
Het onderzoek van Pavlov heeft veel aan acceptatie moeten inleveren door te sterke uitspraken die vooral
door het Behaviorisme werden verwoord. Het grootste probleem van vooral het orthodox behaviorisme is
dat de onderzoekers net als de oude filosofen vrij gaan interpreteren, zonder genoeg experimentele
onderbouwing. Toch levert het Behaviorisme interessante denkbeelden op. De drie vormen van het
Behaviorisme zijn: het orthodox behaviorisme, het neo-behaviorisme en het radicale behaviorisme.
De belangrijkste stelling uit het Orthodox Behaviorisme is dat het leerproces en dus het gedrag van zowel
mens als dier volledig gestuurd wordt door de conditionering. Het overdenken van een situatie, zoals deze
voorkomt bij de hogere diersoorten, is slechts een complex geheel van stimuli – reactie associaties. Al het
gedrag komt voort uit interactie met de omgeving en introspectie en deductie in het organisme is slechts
schijn. Het bewustzijn wordt gereduceerd tot een samenhangend geheel van aangeboren of aangeleerde
reflexen. De voornaamste vertegenwoordigers van deze richting zijn Watson en Guthrie. Watson was er
van overtuigd dat uit de stimuli en de aangeleerde associaties de reacties af te leiden waren. Guthrie
geloofde zelfs dat de associatie tussen een reactie direct bij de eerste keer, dat deze gezamenlijk worden
aangeboden, aan elkaar worden gerelateerd. Hij negeerde daarbij de onderzoeksresultaten waaruit bleek dat
het leerproces geleidelijk verloopt. Het Orthodox Behaviorisme is vooral belangrijk als these voor de
psychologie. Het sterk vereenvoudigde model van het bewustzijn nodigt uit om aan te tonen dat het
onvolledig en op sommige punten zelfs onjuist is.
Op de strikte ‘reflexlogische’ psychologie van het Orthodox Behaviorisme kwam al snel kritiek.
Woodworth breidde het model uit door het organisme zelf een sturende positie tussen stimuli en reactie te
geven. Het S - R mechanisme van het Orthodox Behaviorisme werd omgevormd naar een S – O - R model.
Tot op de dag van vandaag is het model van Woodworth nog steeds bruikbaar. Dit model is realistisch maar
wel riskant. Wat er in het organisme aan bewustzijnprocessen plaatsvindt is slechts indirect af te leiden.
Alleen door experimenten over stimuli en de daarop volgende reacties als ondersteuning van stellingen te
gebruiken, kan men tot een betrouwbare theorie komen. Het neo-behaviorisme stelde zich tot taak de
processen die in het organisme plaatsvonden bij het verwerken van stimuli in modellen aanschouwelijk te
maken. Een model vormt altijd een afspiegeling van wat er werkelijk plaatsvindt. Er zijn dan ook veel
modellen voor het bewustzijn van het organisme ontwikkeld.
Clark L. Hull is een van de belangrijkste personen binnen het neo-behaviorisme. Hull beschreef zijn theorie
in overeenkomst met de exacte wetenschappen. Hij ging uit van een aantal postulaten en deed zelfs een
poging psychologische principes in formules te modeleren. Een aantal van zijn postulaten is achterhaald.
Bovendien vergat hij een bepaalde omstandigheid voor het introduceren van formules in een wetenschap:
formules behoren te worden afgeleid uit de postulaten. Omdat hij dat niet deed, maakt een aantal
variabelen, dat verbanden weergeeft tussen grootheden, onderdeel uit van zijn theorie, zonder dat deze
verbanden een experimentele basis hebben.
Toch is de methode van Hull in essentie een filosofisch en experimenteel juiste benadering: men doet
waarnemingen, uit die waarnemingen leidt men stellingen af en vervolgens formuleert men deze stellingen
in een model.
100
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bij het maken van het model moet men zich strikt houden aan de waarnemingen en mag geen
veronderstellingen doen over de werkelijkheid. Intuïtief heeft Hull echter op een aantal terreinen inzicht
verschaft, dat nog steeds in de huidige psychologie betekenis heeft.
Hull stelt onder andere, dat het gedrag niet alleen bepaald wordt door conditioneringprincipes maar ook
door behoeftes. De mogelijkheid om gedrag te vertonen wil nog niet zeggen, dat het organisme dit gedrag
ook vertoont. Daarnaast wordt het stellen van gedrag beïnvloed door gewoonte en remmende factoren. Als
iemand is geleerd om te werken en de persoon ook behoefte heeft om te werken kan deze hierin toch
geremd worden door bijvoorbeeld vermoeidheid. Hull integreert de begrippen behoefte, gewoonte en
remmende factoren in een wiskundig model. Helaas zijn deze begrippen experimenteel onverklaarde
grootheden in het model.
Interessanter dan de mathematische theorie van Hull zijn de bevindingen van Mowrer en Miller over de
remmende factoren in het leerproces. Zij sluiten zich niet aan bij de formulering van Hull maar verklaren de
remmende factoren door een uitbreiding van de theorie van Pavlov met begrippen als Angst,
Vermijdingsgedrag en Ontsnappingsgedrag. De operante conditionering (het stellen of uitstellen van gedrag
afhankelijk van mogelijke resultaten) krijgt een plaats in de pavloviaanse traditie. Het principe achter het
leermodel volgens Miller en Mowrer laat zich het beste demonstreren met het volgende experiment.
Een rat wordt geplaatst in een kooi met twee compartimenten. De twee delen van de kooi worden van
elkaar gescheiden door een laag tussenschot, waar de rat overheen kan springen. Er klinkt een
geluidsignaal, waarna de bodem van het vak, waarin de rat zich bevindt, onder stroom wordt gezet. Het
andere vak is vrij van elektrische schokken. In het begin vertoont de rat willekeurige bewegingen. Na enige
tijd springt de rat over het tussenschot en is van de schokken verlost. Met die sprong ontsnapt het dier aan
de stroom. Wat als onaangenaam wordt ervaren houdt op. Na enige tijd klinkt opnieuw een geluidsignaal en
nu wordt het andere vak onder stroom gezet. Ook nu ontdekt de rat na enkele pogingen dat hij aan de
schokken kan ontsnappen door over het schot te springen. Even later springt de rat al over de afscheiding
als het geluidsignaal hoort: de rat vermijdt de schokken. Het springen van de rat op het horen van het
geluidsignaal blijft geruime tijd voortduren, zelfs als de stroomschokken ophouden.
Wat is de oorzaak van het vermijdingsgedrag? Hoe is het mogelijk, dat een schok die niet wordt toegediend
een doel van gedrag zijn? Dat de rat aan de schokken probeert te ontsnappen is logisch. Het vermijden van
de schokken is niet zo eenvoudig te verklaren. Als de rat zou handelen overeenkomstig de waarneming, dan
zou hij bij het horen van het signaal hooguit schrikken. Als de stroomstoten uitblijven blijft het dier in het
vak. Dat is niet wat er in de praktijk gebeurd: de rat blijft van vak naar vak springen op het geluid. Miller en
Mowrer gaven voor dit gedrag een verklaring door te stellen, dat de rat door het experiment angst aanleert,
die aanleiding geeft voor vermijding.
Op de vraag hoe de rat angst aanleert bij het horen van geluid verschillen de meningen van de twee
onderzoekers. Miller zoekt de oorzaak in de terminologie van Hull en concludeert dat de angst geleerd
wordt omdat het ophouden ervan gedragbevestigend werkt. Miller zag zelf in dat dit een conclusie was die
niet eenvoudig was te begrijpen. Mowrer verliet het concept van Hull waarin de bekrachtiging van gedrag
de enige motivatie was voor het leerproces. Hij onderscheidt twee fasen in het leren: de klassieke
conditionering en de verminderen van de behoeften. Het dier wordt angst aangeleerd voor het geluid,
waaraan het ontsnapt en vermijdt op deze wijze de uiteindelijke angst: de stroomschok. Hierdoor verplaatst
het driftdoel tussen stimuli. Het driftdoel wordt ondergeschikt aan de emotionele reactie. Ook de theorie
van Mowrer heeft veel kritische kanttekeningen ondergaan, maar het principe heeft een merkbare invloed
op de moderne psychologische theorieën.
In alle onderzoeken binnen het Behaviorisme, die tot nu toe besproken zijn, wordt één bepaald aspect van
het gedrag bestudeerd. Al het andere gedrag wordt uitgesloten of genegeerd. In feite wordt een kunstmatige
werkelijkheid gecreëerd waarbinnen bestaande ideeën kunnen worden getoetst. In de natuurlijke omgeving
is dit een onrealistische situatie: organismen kunnen zelf bepalen of en wanneer bepaald gedrag vertoond
wordt.
101
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Skinner bestudeerde bij zijn onderzoeken vooral de continuïteit van gedrag in een betrekkelijk ‘natuurlijke’
omgeving. Het organisme is vrij om te handelen en niet het aantal pogingen maar de frequentie van het
gedrag over een bepaalde periode wordt gemeten. Zo ontstaat een indruk van hoe het gedrag zich
ontwikkelt in de loop van de tijd. Bovendien worden de meetwaarden van de proefdieren niet gemiddeld
maar wordt er gekeken naar het verloop van het individuele leerproces. Het onderzoek van Skinner en zijn
opvolgers wijkt sterk af van de methoden van andere richtingen in het behaviorisme. Historisch wordt het
wel als vertakking van de traditie van het Behaviorisme gezien. Het is bekend onder de naam: radicaal
behaviorisme. Door zijn afwijkende benadering van onderzoeksresultaten kwam hij tot nieuwe inzichten
over het gedrag.
Om het gedrag van proefdieren in een ‘natuurlijke’ omgeving te observeren ontwierp Skinner een
opstelling die inmiddels bekend is als de zgn. Skinnerbox. Een rat of duif wordt in een kooi geplaatst.
Wanneer het dier op een hendel drukt of op een druksleutel pikt, valt er voedsel in de voederbak. Deze
reactie wordt direct geregistreerd.
Oorspronkelijk wilde Skinner zijn onderzoek relateren aan de theorie van Pavlov. Bij het bestuderen van de
individuele reacties van de proefdieren viel hem op, dat de ontwikkeling van het gedrag toch iets anders
verloopt dan Pavlov en latere onderzoekers zich voorstelden. Inderdaad is er in eerste instantie sprake van
een oriënteerreflex bij het zien van de hendel of de druksleutel. Als het drukken hierop echter voortdurend
leidt tot voedsel verdwijnt het oriënteren en neemt het drukken op de hendel of sleutel toe. Het zien van de
hendel brengt de rat of duif ertoe er op te drukken. Het drukken op de hendel interpreteert Skinner als de
oriënteerreflex. In de experimenten van Pavlov verdwijnt de oriënteerreflex geleidelijk om plaats te maken
voor de uiteindelijke reactie. Maar in de Skinnerbox wordt de oriënteerreflex juist versterkt. Skinner besefte
dat zijn onderzoek moeilijk in overeenstemming te brengen was met de reflextheorie van Pavlov. Zijn
opstelling gaf resultaten die hem een onafhankelijke positie gaf tussen zijn tijdgenoten. Onderzoeken naar
de uitdoving van operant gedrag toonde aan dat gedrag dat bij voortduring bekrachtigd was met een
beloning nog enige tijd in frequentie bleef toenemen als de bekrachtiging uitbleef. Sterker nog: als de
bekrachtiging van tijd tot tijd werd onderbroken was de reactiefrequentie hoger dan bij continue beloning.
Dit leidde tot nieuwe theorieën over het effect van bekrachtigers bij operant gedrag. Skinner zag het
waarnemen van gedrag als de belangrijkste taak van de psychologie. Het onderzoeken van de oorzaken van
gedrag gaf onrealistische resultaten, omdat de onderzoekers de omgeving manipuleren. Gedrag moest
tijdens experimenten niet aangepast worden maar onderzocht.
Gestaltpsychologie
Het Behaviorisme beschouwt de waarneming als een koppeling van enkelvoudige stimuli aan reacties.
Voor de Tweede Wereldoorlog ontstond een theorie die er van uit ging dat de menselijke waarneming niet
tot elementaire indrukken was terug te brengen. Het organisme modelleert de indrukken tot een structuur
die aansluit bij de totaalvisie van de wereld. De waarnemer interpreteert de werkelijkheid voortdurend tot
meer dan wat fysiek aanwezig is. Deze organisatie van de realiteit is meer dan de som van de afzonderlijke
indrukken. De waarneming is één geheel: een Gestalt. Drie Duitse geleerden van joodse afkomst gaven
vorm aan de Gestaltpsychologie: Wertheimer, Koffka en Köhler. De gestaltetherapie kreeg vooral naam
door de experimenten met apen van Köhler. In een van zijn onderzoeken werd een banaan in een kooi
opgehangen, die alleen bereikbaar was door een kist onder de banaan te plaatsen. Belangrijk aan de proef
was dat de aap geen bevestiging van zijn gedrag kon krijgen, voordat hij de oplossing van het probleem had
begrepen. Enkelvoudige stimuli – reactie koppelingen konden dus nooit tot het correcte gedrag leiden. In
eerste instantie probeerde de aap door willekeurige bewegingen zijn doel te bereiken. Na verloop van tijd
gaven ze dit op en het duurde enige tijd voor de reactie kwam die tot het gewenste resultaat leidde. Volgens
de gestaltpsychologen ontstond het gedrag door een ‘verandering’ in de waarneming. Later is dit principe
met een verklarend model opgenomen in de cognitieve psychologie.
102
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Cognitieve Psychologie
Een van de grootste vergissingen die men in de psychologie kan maken is te veronderstellen dat het
Behaviorisme een organisme beschouwt als een speelbal die automatisch reageert op prikkels uit de
omgeving. Dit is een karikatuur die historisch onjuist is. Wel kan men zeggen dat omdat het Behaviorisme
de nadruk legt op de toetsing van psychologische principes er weinig ruimte is voor de bewustzijnprocessen
in het organisme. Het behaviorisme beschouwt de gedachteontwikkeling in het organisme als een soort
‘Black Box’ waar stimuli ingaan en reacties uitkomen. Aan de hand van de verbanden tussen stimuli en
reacties worden er in de Behavioristische theorie uitspraken gedaan over wat er in de Black Box
plaatsvindt. Op zich is dit een wetenschappelijk volstrekt legitieme methode. Het probleem is echter dat het
organisme zelf in deze stroming een passieve rol speelt.
De cognitieve psychologie stelt het organisme centraal in de studie en probeert modellen te maken van wat
er in het bewustzijn gebeurt. Hierbij zijn de belangrijkste thema’s informatieverwerking en
kennisverwerving. Er wordt niet geprobeerd om het gedrag te voorspellen maar de motivaties van het
organisme worden onderzocht. Cognitieve psychologen maken een belangrijk onderscheid tussen mens en
dier. Naast ervaring en directe waarneming gebruikt de mens taalsymbolen om de werkelijkheid te
structureren.
De meeste stromingen in de psychologie begonnen met het onderzoek van een wetenschapper dat een
duidelijke verandering in de visie op verschijnselen betekende. Tegelijkertijd was deze persoon
representatief voor de mening in de stroming. Voorbeelden van dit soort psychologen zijn Pavlov, Watson,
Freud en Rogers. De overgang naar de cognitieve psychologie is veel geleidelijker en de betekenis van de
cognitieve beginselen zijn voor de moderne inzichten doorslaggevend. Het begin van de cognitieve visie zit
al besloten in de neo-behavioristische visie van Woodworth. De onderzoeker die zich voor het eerst
uitsluitend met cognitieve vaardigheden ging bezighouden was de Zwitserse psycholoog Piaget. Zijn studie
van de cognitieve ontwikkeling van kinderen vertoont alle eigenschappen van cognitieve analyse. Helaas
werden zijn theorieën veel te laat bekend onder het grote publiek. De doorbraak van de cognitieve
psychologie vond plaats aan het einde van de jaren zestig. Hoewel de cognitieve visie een duidelijke
stroming is in de geschiedenis van de psychologie zijn de meningen in deze stroming beslist niet eenduidig.
De cognitieve psychologie heeft altijd modellen voortgebracht die gebaseerd waren op representaties van
technische ontwikkelingen. Een belangrijke theorie binnen de cognitieve psychologie was de studie van
communicatie tussen personen. Het Behaviorisme schoot ernstig tekort om de communicatieprocessen te
verklaren. Aan de hand van een model dat gebaseerd was op communicatiemiddelen werd een theorie
beschreven waarin de communicatie gezien werd als informatieoverdracht (zie figuur hieronder). Door dit
type modellen verschoof de belangstelling van de aard van de stimulus naar de betekenis van de stimulus.
Geleidelijk werd het begrip stimulus vervangen door het begrip informatie.
Zender
Codering
Boodschap
Medium
Ruis
Ontvanger
Decodering
Boodschap
Interpretatie
Informatieoverdracht via communicatie (naar Remmersdaal 1982)
103
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Andere modellen werden ontleend aan de informatietechnologie. Het functioneren van mensen wordt
vergeleken met de interactie tussen hardware (het neurale netwerk in de hersenen) en de software (de
opgebouwde informatie uit ervaringen, waarnemingen en communicatie). Het model in deze theorie is dan
ook een uitgewerkt model in de cognitieve traditie.
Ook de taalkunde heeft een belangrijke invloed gehad op het beschrijven van cognitieve processen. Vooral
de kritiek van de linguïst Chomsky op het behavioristische leermodel is van doorslaggevende betekenis
geweest. Skinner had een theorie over de ontwikkeling van taal gepubliceerd waarin hij stelde, dat taal niet
wezenlijk verschilt van ander reflexief gedrag. Het Behaviorisme gaat van de veronderstelling uit dat alle
gedrag aangeleerd is. Dit betekent dat een kind eerst een begrip gehoord moet hebben voordat hij het zelf
kan gebruiken. De ontwikkeling van taal gaat echter veel sneller dan men op basis van imitatie zou
verwachten. Mensen gebruiken taal creatief en niet reactief.
De hoeveelheid zinnen die gemiddeld door een persoon verstaan en begrepen worden is ongeveer 10 20. Dit
getal is zo groot dat zelfs volledige wijken moeite zouden hebben om het aantal begrippen op grond van
imitatie aan te leren. Chomsky ging er bij zijn visie op de ontwikkeling van taal van uit dat kinderen via
erfelijke overdracht al in staat zijn makkelijk begrippen te begrijpen. Daarnaast is het creatieve proces
waarin betekenis op basis van gelijkenis worden begrepen ook een belangrijk instrument.
In de beginjaren sloot de cognitieve psychologie zich aan bij het mechanistische mensbeeld zoals dat
gebruikt werd binnen het Behaviorisme. Langzaam brak het besef door dat het organisme een actieve taak
had bij het verkrijgen en verwerken van informatie. De mens maakt een keuze uit de indrukken die het
krijgt. Bovendien wordt de informatie ook nog eens geïnterpreteerd. De mens was niet langer alleen onder
invloed van zijn omgeving, er was een wisselwerking met de omgeving. Deze stroming binnen de
cognitieve psychologie wordt aangeduid met de titel: de organistische visie. De personalistische visie gaat
nog verder. Zij beschouwt de mens als een actief en creatief wezen dat op grond van de verwerkte
informatie zelf invulling geeft aan de interpretatie van zijn werkelijkheid.
Psychoanalyse
Mensen die weinig of niets van psychologie weten kennen toch de naam Sigmund Freud. Freud is een
icoon van deze eeuw, net zoals Einstein, Elvis Presley of Marilyn Monroe. Weinigen weten waarvoor hij
staat maar iedereen heeft van hem gehoord. Freud is de ontwerper en eerste beoefenaar van de
psychoanalyse. Als we de plaats van de theorie van Freud in de psychologie bekijken, dan is de
psychoanalyse moeilijk in de historische context te plaatsen. Het probleem is dat Freud (en later ook Jung)
afwijkend gedrag heeft proberen te verklaren vanuit gesprekken met mensen met psychische problemen.
Daarvoor moet je er dus van uit gaan dat de samenhang in het wereldbeeld van mensen met psychische
problemen een correcte weergave is van wat er heeft plaatsgevonden. Zowel moderne theorieën als de
hulpverleningspraktijk hebben inmiddels aangetoond dat dit een verkeerd uitgangspunt is. Natuurlijk is er
een samenhang. De belangrijkste taak van de hersenen is het ordenend vermogen, zelfs als er relaties
worden gelegd tussen waarnemingen die niets met elkaar van doen hebben. Het is echter de vraag of hieruit
ooit oorzakelijke verbanden zijn af te leiden.
Om de vergelijking met de computer weer aan te halen: er wordt niet geprobeerd om te achterhalen waarom
de goed functionerende computer afwijkende resultaten is gaan vertonen. Er wordt een regelmaat gezocht
in de afwijkende uitvoer, waaruit men de oorzaak van de storing probeert te achterhalen.
Het probleem van de psychoanalyse is dat het zich al bezig houdt met conclusies terwijl de psychologie nog
bezig is een modelvorm voor het bewustzijn te vinden. Daarin moet geen onderscheid gemaakt worden
tussen principes die normaal en abnormaal gedrag besturen. Er moet uitgegaan worden van een totaalvisie
over de menselijke beleving waaruit afwijkend gedrag als een van de mogelijke effecten volgt. Afwijkend
gedrag is het gevolg van het loslaten van blokkades in de beleving door bepaalde ervaringen. Het remmen
van bepaalde verbanden levert geen resultaten meer op en daardoor ontstaat een werkelijkheid voor de
persoon die niets meer met de objectieve historie te maken heeft.
104
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het is wel opvallend dat bij het desintegreren van de realiteit overeenkomsten zijn waar te nemen in de
denkprocessen die dan ontstaan. Als studie over het afwijkend gedrag is de psychoanalyse daarom
interessant, maar niet volledig.
Op grond van gesprekken met patiënten geeft Freud een model voor de werking van mentale processen.
Een van de belangrijkste onderdelen van het bewustzijn en ook het grootste raadsel in het model van Freud
is het onbewuste. De vraag die dan automatisch opkomt is wat Freud precies met bewustzijn bedoeld. Zijn
model beschrijft processen die er geen onderdeel uitmaken en via het mystieke onderbewustzijn worden
verwerkt. Waar ligt de grens tussen het bewuste en het onbewuste en waaruit blijkt dit onderscheid? Is het
onbewuste geen dekmantel voor principes in het menselijk gedrag dat we nog niet begrijpen? Ontstaan de
psychische problemen niet doordat gedachten die Freud als onbewust verondersteld bewust worden?
Volgens Freud vindt het menselijk handelen dus voornamelijk plaats via onbewuste of irrationele
processen. Daarnaast vormen twee soorten driften onze voornaamste drijfveren: levensdriften en
doodsdriften. Om onduidelijke redenen bracht Freud de levensdriften in verband met seksuele driften en de
doodsdriften met agressie, hoewel veel seksuele driften een duidelijk destructief karakter hebben.
Men kan beter spreken over creatieve en destructieve driften. De driften worden geremd door de vorming
van het geweten op grond van waarneming, ervaring en projectie.
Het model dat Freud van onze psyche heeft geconstrueerd is vrij gecompliceerd. Bovendien ontbreekt een
verklarende afleiding van de terminologie uit de psychoanalyse. Naast het onderscheid tussen bewuste en
onbewuste processen vindt er volgens Freud een opsplitsing plaats van psychische structuren tijdens de
ontwikkeling van een kind.
De oorspronkelijke driftgestuurde psyche die uitsluitend gericht is op behoeftebevrediging duidt Freud aan
met de term ‘Es’ of ‘Id’. Door frustratie van de lustbevrediging bij een confrontatie leert de mens de
wensen van het ‘Id’ en die van de werkelijkheid af te remmen. Dit doet hij door zich een beeld te vormen
van de wereld en het gedrag hieraan aan te passen. Dit is de vorming van de rationele structuur: het ‘Ich’ of
‘Ego’. De oorsprong van de doodsdriften lokaliseert Freud in het ‘Id’. De levensdriften worden gevormd
door het ‘Ego’. Doordat het kind in aanraking komt met de normen en waarden van autoriteiten (ouders,
verzorgers, leraren) ‘projecteert’ het kind deze sociale regels in het eigen bewustzijn. Dit proces bij de
vorming van de persoonlijkheid wordt in de psychoanalyse het ‘Uber-Ich’ of ‘Super Ego’ genoemd.
De vorming van het bewustzijn wordt dus volledig gestuurd door de remming van de primaire driften.
Driftdoelen zijn conservatief (d.w.z. zij blijven aanwezig), regressief (zij blijven terugkeren) en herhalend.
In de psychoanalyse wordt het ‘Id’ volledig onbewust verondersteld en het ‘Ego’ en ‘Super Ego’ deels
bewust en deels onbewust.
105
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De ontwikkeling van de persoonlijkheid wordt volgens Freud gestimuleerd of geremd door een aantal
factoren. Deze factoren zijn:





Rijping
Externe ontberingen en onthoudingen
Interne conflicten
Persoonlijke tekortkomingen
Angst (realiteitsangst, neurotische angst en morele angst)
Het oplossen van frustraties en conflicten kan plaatsvinden door:

Identificatie. Door identificatie met het driftdoel worden de interne spanningen tijdelijk opgelost
omdat het lijkt alsof doelen bereikt zijn.

Verplaatsing van de driftdoelen (sublimeren). Voor de samenleving onacceptabele doelen zoals
agressie of seksuele ongeremdheid kunnen worden omgezet in sociaal geaccepteerde doelen.

Afweermechanismen. De mens heeft een groot scala aan afweermechanismen bij de confrontatie met
ongewenste indrukken tot de beschikking, zoals:
1.
2.
3.
4.
5.
Verdringing.
Projectie (spiegeling van het object of persoon in het zelf en omgekeerd).
Reactievorming (het stellen van emoties die tegenovergesteld zijn aan de werkelijke emoties).
Fixatie (het blijven steken in een bepaald stadium van de ontwikkeling).
Regressie (het terugkeren naar een vorige fase in de persoonlijkheidsontwikkeling).

Transformatie. Driften zijn voortdurend onderhevig aan transformatie tot nieuwe driftdoelen. Er kan
bundeling van driften plaatsvinden, er kan een compromis ontstaan tussen de stuwende en remmende
krachten of een drift kan direct geuit worden.
Freud baseerde een groot deel van zijn theorieën op het idee dat de ontwikkeling van een kind in vaste
stadia verloopt. In de eerste stadia domineert een bepaald lichaamsdeel. Zo maakte hij onderscheid tussen:



De orale fase, waarin lustbeleving via de mond verloopt.
De anale fase, waarin het kind leert dat het de omgeving kan beïnvloeden.
De fallische fase, waarin fixatie op de genitaliën optreedt.
Daarna komt het kind in een oedipale fase en wordt zich bewust van zijn sekse. Met deze fase hangt
volgens Freud een groot deel van neurotisch gedrag op latere leeftijd samen.
De psycholoog Jung was in eerste instantie zeer onder de indruk van de psychoanalyse. In 1913 besloot hij
zich onafhankelijk van de theorieën van Freud te ontwikkelen. Jung was zeer geïnteresseerd in mystiek.
Toch is zijn werk vooral een interpretatie van psychoanalytische resultaten in relatie tot de waarneming en
de beeldvorming van een mens. Ook Jung maakt een onderscheid tussen bewuste en onbewuste processen.
Hij spreekt echter bij het maken van deze tweedeling veel meer over het accepteren of niet accepteren van
ervaringen in het bewuste. Ervaringen blijven onbewust omdat zij geremd worden. De voornaamste taak
van de psyche is het onderling relateren van gewaarwordingen. Door de associatie van begrippen en
emoties ontstaan netwerken van onderling gerelateerde begrippen, die Jung aanduidt met de term
Complexen.
Jung neemt de aard van de complexen als uitgangspunt om het onbewuste op te splitsen in een persoonlijk
onbewuste en een collectief onbewuste. In het persoonlijk onbewuste komen alle begrippen voor die het
individu door persoonlijke ervaringen aan elkaar heeft gekoppeld. Het collectief onbewuste is de
verzamelplaats van oerbegrippen die gedurende de evolutie van de mens ooit een rol hebben gespeeld.
106
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Zij zijn niet zijn terug te voeren tot ervaringen van een persoon. Voorbeelden daarvan zijn angst voor
spinnen en onweer maar ook de begrippen God, Duivel, Aarde en rituelen. Jung noemt deze oerbegrippen:
de archetypen. Een aantal van deze archetypen zijn volgens Jung essentieel voor de ontwikkeling van de
persoonlijkheid. De fundamentele archetypen zijn:

Personae. De Personae is het archetype waarmee de persoon zich identificeert. In feite is het de rol die
een individu in het leven speelt. Het geeft aan hoe mensen zich gedragen in de omgang met andere
mensen. Deze rollen hebben mensen zichzelf aangeleerd door waarneming van anderen en projectie.

Anima en Animus. De Anima en Animus is de afbeelding van de andere sekse in het zelf. Het is
datgene wat wij ons innerlijk voorstellen van de andere sekse.

Schaduw. De Schaduw weerspiegelt de houding van een mens tegenover de eigen sekse. Het verwijst
naar de oorspronkelijke, driftmatige behoeften van een mens. Wordt deze door rationalisatie of
frustratie te veel onderdrukt dan kan de schaduwzijde zich met enorme drang manifesteren. Het is een
desintegrerende invloed en, bij teveel onderdrukking, zelfs destructieve kracht in de persoonlijkheid.

Zelf. Het Zelf is het archetype dat streeft naar het vormen van een geïntegreerd geheel uit de
verscheidene, samenstellende complexen in de persoonlijkheid. Het zelfbeeld is het product van dit
integratieproces en zeker niet oorspronkelijk en ondeelbaar aanwezig in het menselijk bewustzijn.
De voortdurende wisselwerking tussen desintegratie en integratie binnen de persoonlijkheid is een van de
fundamenten waarop Jung zijn visie op de menselijke psyche baseert. De psyche is de persoonlijkheid als
geheel zoals een mens deze vanaf zijn geboorte heeft meegekregen.
In de theorie over de persoonlijkheidstypen maakt Jung een verdeling in denktypen, gevoelstypen,
gewaarwordingtypen en intuïtieve typen. Elk van deze typen hebben een introverte en extraverte variant.
Het deelt mensen in op basis van het meest dominante gedrag.
Verder heeft Jung veel aandacht besteed aan de studie van dromen en symboliek in verschillende culturen.
Hij trachtte de betekenis van symbolen te classificeren en te verklaren vanuit algemene ontwikkelingsstadia
van de menselijke persoonlijkheid.
Humanistische Psychologie
De humanistische psychologie ontstond als een reactie op de klinische benadering van de Psychoanalyse en
het Behaviorisme. De noodzaak van deze stroming lag vooral in de therapeutische praktijk en de nadruk ligt
vooral op het begrijpen en ontwikkelen van het gedrag van mensen. De belangrijkste vertegenwoordiger
van de humanistische psychologie is Rogers. In de theorieën van Rogers worden de psychologische
groeimogelijkheden van mensen centraal gesteld. De visie op de persoonlijkheid van de mens in de
humanistische psychologie komt overeen met dat van de Gestalt Psychologie: het bewustzijn van de mens
wordt als een samenhangend geheel gezien en kan niet worden teruggebracht tot de samenstellende
factoren. De belevingswereld van een persoon is dan ook altijd subjectief bepaald. De individuele
ervaringen en waarnemingen zijn het uitgangspunt bij het begrijpen van de denkwijze en het gedrag.
Er wordt uitgegaan van een positief mensbeeld: de psyche van een mens maakt gedurende het hele leven
een proces van ontwikkeling door. Het gedrag van een mens wordt niet vastgelegd door omstandigheden
maar is voortdurend aan groei onderhevig. De humanistische psychologen gaan er van uit dat de oplossing
van problemen altijd al potentieel in de mens zelf aanwezig zijn. De mens is dan ook altijd zelf
verantwoordelijk om vorm te geven aan hun leven. Doel van de humanistisch psychologie is de mens te
bevrijden van individuele belemmeringen zodat het groeiproces ongehinderd voortgezet kan worden.
De kern van de psychologie van Rogers en zijn opvolgers is de positieve houding ten opzichte van de
persoonlijke ontwikkeling van de mens.
107
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De visie dat de mens los van zijn remmingen zich altijd goed ontwikkeld is een geloof en de therapeutische
praktijk heeft inmiddels uitgewezen dat dit niet in alle gevallen geldt. Rogers zelf kwam er tijdens zijn
onderzoek al achter dat zijn theorieën in ieder geval niet gelden voor schizofrene patiënten. Voor sommige
personen is het essentieel dat een zeker kader wordt aangeboden.
Om de cliënt te ondersteunen in zijn persoonlijke ontwikkeling worden door Rogers drie houdingen van een
therapeut geformuleerd: echtheid, een positieve instelling en empathie. Onder echtheid verstaat Rogers dat
de therapeut zijn werkelijke mening en emoties moet tonen. De onvoorwaardelijke positieve instelling is
volgens de theorie noodzakelijk omdat Rogers vermoedde dat psychische problemen samenhangen met
voorwaardelijke liefde. Dit houdt niet in dat al het gedrag getolereerd moet worden. Alleen de emoties van
de klant worden zonder terughoudendheid geaccepteerd. Onder empathie verstaat Rogers het cognitief en
emotioneel begrijpen van de cliënt. Dit is niet altijd mogelijk, omdat begrip pas kan volgen op herkenning.
Aangezien elke beleving in oorsprong subjectief is zal de herkenning altijd slechts gedeeltelijk of helemaal
niet plaatsvinden. Empathie betekent zeker niet dat men zich identificeert met de cliënt.
Vooral de praktische hulpverlening kent nog steeds een aantal technieken dat gebaseerd is op de
humanistische psychologie. De theorie heeft echter een beperkte toepasbaarheid, aangezien er een aantal
voorwaarden gesteld is, waaraan veel patiënten niet voldoen.
Systeemtheorie
Veel psychologische theorieën richten zich op het individu en de indrukken die hij uit de omgeving krijgt.
De systeemtheorie is niet zozeer geïnteresseerd in het organisme als een afzonderlijke eenheid maar meer in
de plaats van het individu in zijn omgeving. Er wordt dus aandacht besteed aan de context waarin het
organisme leeft. De werkelijkheid wordt onderverdeeld in niveaus. Stilzwijgend wordt aangenomen dat de
realiteit een objectief gegeven is waarover algemene uitspraken gedaan kunnen worden.
Het is belangrijk dat men constateert dat de ervaring van de werkelijkheid veel overeenkomsten vertoont
doordat wij min of meer dezelfde leerprocessen hebben doorgemaakt. Deze leerprogramma’s zijn tot stand
gekomen door gezamenlijke afspraken tussen organisaties en doordat de media in deze hoog technologische
wereld door elkaar beïnvloed worden. Bij gebrek van informatie van buitenaf ontstaan er echter grote
cultuurverschillen en dit duidt op een beleving van de realiteit die in oorsprong subjectief is.
De systeemtheorie kijkt meer naar de organisatie van personen dan naar het individuele lid van die
organisatie. Een eigenschap is niet zozeer gekoppeld aan een object maar eigen aan de relatie tussen het
object en de omgeving. Gedrag is niet uitsluitend te verklaren op basis van conditioneringsprocessen en
onbewuste drang. Gedrag wordt veroorzaakt door zowel biologische, psychische als sociale factoren. De
systeemtheorie heeft een groot aantal modelvormen aan andere wetenschappen ontleend en is ook op
meerdere wetenschappen (waaronder de kunstmatige intelligentie) toepasbaar. Het stelt de wisselwerking
tussen organisme en omgeving centraal.
Belangrijke namen zijn Von Bertalanffy die een psychologisch vergelijkingsmodel maakte dat gebaseerd
was op de cybernetica, en Watzlawick, die de systeemtheorie combineerde met communicatiemodellen.
Het model van Von Bertalanffy ging uit van een interactie tussen binnenkomende stimuli en de reacties die
het organisme op deze stimuli onderneemt om een verstoord evenwicht te herstellen. Automatisch geleide
projectielen werken op deze manier: het projectiel krijgt informatie binnen dat het uit koers raakt en
daardoor voert het een koerscorrectie uit. Op dezelfde wijze reageert het organisme op veranderende
omstandigheden.
In het model van Watzlawick wordt uitgegaan van systemen, die bestaan uit elementen met bepaalde
eigenschappen en relaties tussen de elementen. Een systeem kan bijvoorbeeld een gezin, ouders, een
organisatie, de maatschappij of zelfs een individu zijn. De relaties bepalen de functie van het systeem. Deze
relaties zijn deels aan voortdurende verandering onderhevig. Er zijn echter ook bepaalde regels, wetten of
afspraken over de betekenis van de functie tussen subsystemen.
108
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Watzlawick kwam tot de conclusie dat de regels, wetten en afspraken in een systeem belangrijker zijn dan
de elementen. De regels of wetten hoeven niet altijd duidelijk uitgesproken te zijn. Ook gedragspatronen en
gewoonten kunnen al duiden op eigenschappen van het systeem. Volgens Watzlawick is gedrag een vorm
van communicatie. De communicatie tussen de elementen van het systeem bepaalt in belangrijke mate
welke eigenschappen worden gevormd. Daarbij zijn er een aantal fasen in de communicatie en het vormen
van gedragspatronen te herkennen die leiden tot verschillende typen relaties tussen elementen in het
systeem.
De systeemtheorie heeft een grote invloed gehad op zowel de vorming van de gezinstherapie en het vormen
van een theoretisch model over het functioneren van gezinnen met een schizofreen gezinslid. In de moderne
therapiepraktijk bestudeert men nauwelijks nog individueel gedrag van patiënten maar altijd het gedrag van
mensen in samenhang met hun naaste omgeving.
Omgevingspsychologie
De omgevingspsychologie is een vrij recente ontwikkeling. Het ontstond als een noodzakelijke reactie op
maatschappelijke problemen die samenhangen met de complexe massacultuur, zoals: overbevolking,
geweldstoename en criminaliteit. Deze problematiek kan moeilijk worden opgesplitst in de processen die
worden aangereikt door de conditionering of de cognitieve psychologie.
Probleemsituaties moeten als geheel beschouwd worden. De omgevingspsychologie gaat uit van de
veronderstelling dat het individu een samengesteld geheel vormt met zijn sociale en fysieke omgeving. Het
gedrag en de ervaring van een individu kunnen alleen verklaard worden wanneer men ook het gedrag van
andere personen en de materiele omgeving in de studie betrekt.
De omgevingspsychologie gaat dus een stap verder dan de systeemtheorie: niet alleen de sociale maar ook
de materiele aspecten in de ervaring van het individu worden bestudeerd. Zo kan bijvoorbeeld een stadion
het gedrag van bezoekers beïnvloeden. De omgevingspsychologie houdt zich aan de ene kant bezig met het
bestuderen van het effect van de omgeving op mensen. Aan de andere kant bestudeert zij het
territoriumgedrag van organismen. De territoriumtheorie beschrijft de interactie tussen organismen en hun
sociale en materiele omgeving.
Zoals veel theorieën in de psychologie komt de territoriumtheorie voort uit het onderzoek van het gedrag
van dieren. Dieren vertonen veranderend gedrag afhankelijk van de onderlinge ruimte tussen elkaar. Men
kan een bepaalde ruimte als een denkbeeldige ‘zeepbel’ om het dier markeren die aangeduid kan worden
als de persoonlijke ruimte van het dier. Als een ander dier de grenzen van de persoonlijke ruimte
overschrijdt, dan volgt er een bepaalde reactie zoals vluchten, naderen of aanvallen. Deze persoonlijke
ruimte is eigen aan de persoon en reist dus voortdurend met de persoon mee. De persoonlijke ruimte heeft
echter niet altijd dezelfde afmeting: in de rij van een supermarkt wordt geaccepteerd dat mensen ons dicht
naderen maar in een bos verwachten wij dat een onbekende op grote afstand van ons blijft. De grenzen van
de persoonlijke ruimte zijn dus afhankelijk van de materiele en sociale omgeving. De omstandigheden, die
maten van de persoonlijke ruimte bepalen, zijn deels een product van conditionering en aan de andere kant
te verklaren vanuit aangeboren angsten.
Persoonlijke kenmerken zoals leeftijd en sekse bepalen de omgang met de grenzen van de persoonlijke
ruimte. Territoriumgedrag is niet alleen een eigenschap van individuen maar ook van groepen. Het is
toepasbaar op supporters, automobilisten en straatbendes. Er wordt volop onderzoek gedaan hoe
omgevingsfactoren het territoriumgedrag beïnvloeden.
Biologische Psychologie
Alle belangrijke psychologische stromingen die we tot nu toe besproken hebben verklaren het gedrag en het
bewustzijn vanuit de interactie tussen individuen of systemen en de omgeving. Een belangrijke factor wordt
systematisch buiten beschouwing gelaten: de biologische functies.
109
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Naast bewustzijn en waarneming vormt de biochemische wisselwerking in ons lichaam een
gedragsbepalende invloed. Zolang de filosofie bestaat is het onderwerp ‘Geest en Lichaam’ een centraal
thema. Wordt het lichaam bestuurt door het bewustzijn of worden onze gedachten bestuurd door
lichamelijke prikkels?
De biologische psychologie bestudeert het gedrag in samenhang met lichamelijke processen. Men probeert
door metingen te achterhalen welke biologische eenheden verantwoordelijk zijn voor gedragsverandering.
Daarnaast zijn evolutionaire en genetische vraagstukken een belangrijke bron voor onderzoek. Net als bij
de studie over bewustzijn en omgeving ontwikkelt de biologische psychologie steeds meer modellen op
basis van interactie tussen geest en lichaam.
Biologische processen hebben een belangrijke invloed op het bewustzijn, maar het bewustzijn vormt wel
een sturende factor die verbroken evenwichten kan compenseren. De hersenen kunnen actief biochemische
stoffen aanmaken of remmen afhankelijk van de weerstand van het individu. Het bewustzijn kan men
beschouwen als software die het lichaam (de hardware) aanstuurt, maar het lichaam bepaalt wel in
belangrijke mate hoe en onder welke omstandigheden het bewustzijn werkt.
Deze stroming heeft een aantal duidelijke stellingen die het onderscheid van andere modellen in de
psychologie. De biologische psychologie ziet de mens als een resultaat van evolutionaire ontwikkeling. Dat
het gedrag van mensen zoveel overeenkomsten vertoont is ontstaan door een voortdurende aanpassing aan
veranderende omstandigheden en natuurlijke selectie. Het gedrag wordt vastgelegd in de genen en de mens
wordt dus al geboren met een groot aantal gedragspatronen.
Als de evolutietheorie als uitgangspunt wordt genomen volgt daar onvermijdelijk uit dat gedragsstoornissen
tijdens een bepaalde fase van de ontwikkeling van een organisme zinvol waren voor overleven en
voortplanting. Naar de oorzaken van de noodzaak van dit gedrag wordt op dit moment nog gespeculeerd.
Het merendeel van de reacties wordt gestuurd door genetische informatie, dus zonder beslissingsmoment.
De biologische psychologie ziet gedrag als het product van biologische en genetische eigenschappen van
een organisme. De aansprakelijkheid voor gedrag heeft dus maar een beperkte geldigheid. Door medicatie
en biochemische behandeling kan het gedrag van mensen veranderd worden. Bij veel psychische
stoornissen heeft therapie weinig zin, omdat de patiënt last heeft van een verstoring van het biologische
evenwicht. Combinatie van medicatie en therapie kan wel heel zinvol zijn. Door de medicatie wordt
doorbreking van gedragspatronen weer mogelijk waardoor het individu weer open komt te staan voor
gedragsaanpassing. Verdere medicatie leidt dan alleen maar tot afhankelijkheid, terwijl de combinatie met
therapie de mogelijkheid schept om actief herhaling te voorkomen.
De functionaliteit van het menselijk gedrag wordt verklaard op grond van de structuur van biologische
eenheden, vooral de hersenen, het neurale stelsel en de hormonale systemen. Gedrag is niet vrij
bestuurbaar, maar ligt al voor een groot deel vast in de opbouw van het organismen. De biologische
samenhang van organismen wordt wel weer bepaald door evolutionaire mechanismen, die plaatsvinden
door een omgevingsverandering.
110
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Mind – het Model van de Psychologie
Is het mogelijk om de experimentele resultaten en geldige theoretische modellen uit de psychologie te
integreren tot één verklarend model? In hoeverre zijn de filosofische uitgangspunten van de uiteenlopende
stromingen onverenigbaar met elkaar? Hoe werken de processen in het bewustzijn? Zijn de processen in het
menselijk brein te beschrijven in de vorm van een programma simulatie?
Dit zijn een aantal vragen waarop in dit hoofdstuk wordt ingegaan. Het is geenszins de bedoeling het
ultieme psychologische model te presenteren. Het doel van dit hoofdstuk is om een algemene modelvorm
voor de psychologie te vinden. De deeltheorieën moeten wel in de modelvorm te vertalen zijn. Daarom
wordt op een aantal concepten van theorieën ingegaan en worden overeenkomsten gezocht.
Interactie
Voordat de belangrijkste principes uit de psychologie in een model worden ondergebracht worden eerst de
mogelijkheden om indrukken uit de omgeving te verkrijgen besproken. Een organisme is voortdurend actief
of passief in interactie met de omgeving. Er zijn drie soorten interactie: ervaring, waarneming en
communicatie.
Iedere vorm van interactie heeft eigen voordelen en tekortkomingen. Bij de ervaring wordt het organisme
geconfronteerd met de regels en wetten van een beperkte omgeving. Het risico bestaat dat indrukken die in
een bepaalde omgeving worden opgedaan worden gegeneraliseerd tot algemene hypotheses. Voor
waarneming is het organisme afhankelijk van de zintuigen die zeer bedrieglijk kunnen zijn. Bij
communicatie zijn de beperkingen van taal en de grote verschillen tussen de individuele beleving een groot
probleem. Combinatie van de drie vormen van interactie leveren de beste resultaten op.
Ervaring
Ervaring wordt in onze moderne samenleving gezien als de minst wenselijke manier om indrukken op te
doen. Ervaring leidt immers tot emotionele betrokkenheid die blijvende psychische schade kan aanrichten.
Ook communicatie heeft risico’s. De beleving van de werkelijkheid van gesprekspartners stemt nooit
overeen. Op sommige punten kunnen dezelfde ervaringen tot volledig tegengestelde visies leiden wat weer
kan leiden tot conflictsituaties waarbij emotionele confrontatie mogelijk is. Waarnemen lijkt de meest
veilige vorm van interactie voor iemand, die emotionele betrokkenheid wil uitsluiten, maar is dat beslist
niet. De waarnemer zal gaan reageren op projecties van stimuli en emoties, die losstaan van de ‘objectieve’
werkelijkheid (de beleving van de realiteit die voortkomt uit ervaring en communicatie). Aangezien er bij
observeren meestal geen reactie van de waarnemer verlangt wordt zal het organisme steeds minder reageren
op prikkels uit de omgeving.
Waarnemen
Zoals uit de conditioneringexperimenten blijkt, ontvangt een organisme niet objectief prikkels uit de
omgeving. Het organisme probeert voortdurend te achterhalen wat de oorzaak is van stimuli. Dit proces
noemt men deductie. Om de oorzaken van prikkels te achterhalen gebruikt het organisme het geheugen en
de zintuigen. Via de zintuigen wordt een relatie gelegd tussen een beeld, een geluid, een smaak, een geur of
een gevoel en de stimulus. Door herhaling van een samenhang tussen stimuli in de zintuiglijke waarneming
wordt een relatie gelegd tussen individuele prikkels. Tijdsbesef en ruimtelijke inzicht stelt een organisme in
staat een bepaald tijdstip of periode en een plaats te koppelen aan een waarneming.
111
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Op deze manier leert het organisme via deductie een bepaalde gevolgstimulus of reactie te koppelen aan
een oorzaakstimulus. Na een leerproces zal de oorzaak ‘automatisch’ via identificatie (of associatie) aan
gevolgen of reacties verbonden worden.
Deductie
Gevolg
Oorzaak
Identificatie
Het geheugen speelt een actieve rol in de waarneming en staat objectiviteit in de weg. Tijdens het vormen
van een beeld van de realiteit maakt een organisme voortdurend emotionele stadia door. Door deductie en
associatie worden emoties als hoop, teleurstelling en verdriet gekoppeld aan waarnemingen. Uit dit proces
wordt de ethiek gevormd (goed en slecht, normen en waarden). Ook de koppeling van emoties aan
waarnemingen is een conditioneringsproces. Een waardeoordeel dat gerelateerd is aan een bepaalde
stimulus ‘kleurt’ ons wereldbeeld. Wij zijn geneigd om alle associaties van een waarneming die gekoppeld
zijn aan een bepaalde emotionele toestand te verbinden met datzelfde emotionele stadium. Men kan
bijvoorbeeld denken: de vijand van mijn vijand is mijn vriend, terwijl dit helemaal niet zo hoeft te zijn.
Communicatie
Bij communicatie wordt in eerste instantie altijd aan taal gedacht. Communicatie is echter veel breder.
Communicatie is het proces waarbij een organisme het model dat in het geheugen gevormd is van de
werkelijkheid, tracht over te brengen op een ander organisme. Beelden in het journaal van een oorlog
zonder commentaar zijn een vorm van communicatie door de selectie van de beelden uit het beschikbare
materiaal. Ook de blik waarmee een man een bepaalde vrouw aankijkt is communicatie.
Het probleem van communicatie is dat de twee organismen bijna altijd verschillende associaties tussen
waarnemingen hebben aangeleerd en bovendien begrippen nooit dezelfde emotionele lading hebben.
Communicatie is dan ook bijna altijd gedoemd te mislukken, tenzij er afspraken zijn gemaakt over
begripsrelaties die beide organismen hebben aangeleerd. De ervaring en de waarneming geven betekenis
aan de taalcode. Zo ontstaat het grote verschil tussen wat mensen zeggen en denken. Het individuele
wereldbeeld van de zender wordt ‘vertaald’ naar een universeler wereldbeeld op basis van algemene
afspraken. Vervolgens wordt deze algemene boodschap door de ontvanger weer ‘vertaald’ naar begrippen
die in te passen zijn in zijn model van de wereld. Deze dubbele vertaling en de secundaire bedoelingen en
interpretaties kunnen tot grote verwarring leiden.
In de communicatie speelt ook de rol van zender en ontvanger mee. Het negeren van de sociale positie in de
onderlinge communicatie tussen organismen kan tot ernstige conflicten leiden. Communicatie staat of valt
met het aanleren van bepaalde gedragscodes die bestaan tussen organismen. Men moet zich daarvoor op de
hoogte stellen van het gedrag dat de ontvanger heeft aangeleerd, anders komt een boodschap niet of
verkeerd over. Uit waarneming van de reacties van de ontvanger kan men een indruk krijgen van de
beleving van de werkelijkheid van de ontvanger. Dit kan helpen om een boodschap goed over te brengen.
Het begrijpen van de gedachtewereld van de ontvanger vormt op zich weer een leerproces voor de zender
van de boodschap.
112
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Conditionering
Deze poging om de psychologische theorieën te formaliseren begint bij Pavlov’s Conditionering. De
Conditionering is een belangrijk uitgangspunt van de moderne psychologie. Het is ook eenvoudig in een
symbolisch schema te beschrijven, waardoor het zeer geschikt is om het als uitgangspunt voor een
computersimulatie te nemen. In een later stadium wordt bestudeerd of andere psychologische concepten uit
het conditioneringmodel te verklaren zijn. Als bepaalde feiten strijdig blijken te zijn met de
conditioneringtheorie wordt het model op die punten aangepast of uitgebreid.
Uit een vergelijking van de stromingen zal duidelijk worden dat een combinatie van
waarnemingsinterpretatie volgens het Behaviorisme en een bewustzijnsmodel volgens de Cognitieve
Psychologie veel ideeën van de algemeen beschouwende theorieën (zoals Systeemtheorie, Psychoanalyse,
Omgevingspsychologie) kan verhelderen. Bovendien is de manier waarop bij Conditionering een relatie
wordt gelegd tussen prikkels uit de omgeving en reacties ook bruikbaar bij het beschrijven van de innerlijke
weergave van de werkelijkheid.
Voor een juiste formulering van het conditioneringprincipe is het essentieel dat er rekening wordt gehouden
met de twee vormen van conditionering: klassieke conditionering en operante conditionering. Beide
leerprocessen en hun betekenis voor de gedragsvorming worden in een symbolisch mechanisme
beschreven.
Theorie
Het gedrag van een organisme wordt niet uitsluitend bestuurd door prikkels die het uit de omgeving
ontvangt. Zoals reeds eerder is vermeld is het beperkte Stimulus – Reactie model van het Orthodox
Behaviorisme onvoldoende om de bewustzijnsprocessen die tot gedrag leiden, volledig te beschrijven. Op
grond van de prikkels uit de omgeving vormt het organisme zich een subjectief innerlijk beeld van de
werkelijkheid. Associatie en deductie op basis van dit wereldbeeld kunnen op zich weer leiden tot interne
stimuli. Voor een volledig begrip van de processen die in het bewustzijn plaatsvinden moet dus worden
uitgegaan van het Stimulus – Organisme – Reactie model van Woodworth.
In de conditioneringliteratuur wordt een onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke
stimuli en reacties. Door bij herhaling een toon te laten horen (voorwaardelijke stimulus) gevolgd door
voedsel (onvoorwaardelijke stimulus) ontstaat er na verloop van tijd een speekselreactie bij het horen van
de toon. De vraag is hoe de indeling tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk tot stand moet komen. Is
de speekselreactie bij het zien van voedsel aangeboren of leert het organisme al zeer jong dat het
produceren van speeksel het verteren van voedsel eenvoudiger maakt?
Om niet geconfronteerd te worden met dit dilemma, wordt in deze theorie niet gesproken over
onvoorwaardelijke stimuli en reacties. In plaats daarvan wordt uitgegaan van stimuli en reacties die al
onderdeel uitmaken van het interne wereldbeeld van het organisme. Door nieuwe prikkels te koppelen aan
herkenbare stimuli ontstaan nieuwe relaties tussen prikkels en reacties.
Bekrachtiging en Uitdoving
Door conditionering vormt het organisme relaties tussen prikkels en reacties. Deze relaties worden in het
geheugen verwerkt tot een subjectief innerlijk wereldbeeld. Twee principes kunnen het wereldbeeld en het
gedrag beïnvloeden. Zij worden in de literatuur bekrachtiging en uitdoving genoemd. Bekrachtiging is de
bevestiging van relaties doordat de stimuli opnieuw in samenhang worden aangeboden. Het versterkt het
idee dat het huidige wereldbeeld en gedrag juist zijn.
113
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Uitdoving is het proces waarin de aangeleerde reflex langzaam wordt onderdrukt doordat de
ongeconditioneerde prikkel (bijvoorbeeld: voedsel) bij herhaling uitblijft als de geconditioneerde stimulus
(bijvoorbeeld: toon) wordt aangeboden.
De aangeleerde koppeling tussen de stimuli verdwijnt niet maar wordt alleen geremd volgens Pavlov. Als
de stimuli na lange tijd opnieuw gecombineerd worden aangeboden verloopt het leerproces korter dan de
eerste keer. Ook wordt het aangeleerde gedrag na uitdoving soms spontaan vertoond terwijl er geen relatie
meer bestaat tussen prikkels. Geconditioneerde reflexen worden dus alleen bewust geremd en zijn niet
ongedaan te maken. Dit is een van de belangrijkste oorzaken voor dwanggedrag. Bekrachtiging en
uitdoving zijn twee belangrijke instrumenten om gedrag (tijdelijk) te veranderen of te versterken.
Emotie
Als er een gesprek plaatsvindt over het verschil tussen mensen en computers komt vaak aan de orde dat een
mens emoties heeft en een computer deze nooit kan hebben. Als we de Conditionering als uitgangspunt
nemen is het nog maar de vraag of emoties wel zo irrationeel zijn. Volgens de theorie van de
Conditionering hangen emoties samen met het toedienen, wegnemen of uitblijven van prikkels, die als
positief of negatief worden ervaren. Een organisme ervaart het toedienen, wegnemen of uitblijven van
prikkels, waarvoor geen specifieke regelmaat hoeft te bestaan, als beloning of bestraffing van het gedrag.
Het is mogelijk dat de reacties op basis van deze prikkels aangepast worden.
De zes mogelijke emotionele toestanden die volgens de Conditionering samenhangen met het toedienen,
wegnemen of uitblijven van positieve prikkels (S+) en negatieve prikkels (S-) zijn in onderstaande tabel
schematisch weergegeven. De tabel laat zien dat naast het toedienen van positieve en negatieve prikkels er
nog andere methoden zijn voor Conditionering. Een stimulus krijgt een aantrekkelijke betekenis doordat het
verbonden is met Hoop, Opluchting of Veiligheid. Een stimulus krijgt een onaangename betekenis doordat
het verbonden is met Angst, Verdriet of Woede.
De betekenis van de prikkel voor het individu kan dus actief gestuurd worden door het aanbod te variëren.
Het toedienen van een positieve prikkel wil dus niet altijd zeggen dat deze uiteindelijk een aangename
betekenis krijgt. Integendeel, op het moment dat de toevoer stopt lijdt dit tot verdriet en uiteindelijk tot
woede en frustratie. Een negatieve prikkel, zoals een elektrische schok, die aanvankelijk angst veroorzaakt,
zorgt bij verminderde blootstelling voor opluchting en uiteindelijk veiligheid. Positieve stimuli krijgen een
op de lange duur een negatieve bijklank. Negatieve prikkels worden vergeten door de opluchting en
veiligheid die op het verdwijnen van de prikkel volgt. Dit is een belangrijke paradox in de emotionele
ervaring van het bewustzijn.
Soort Prikkel
+
Toedienen (+)
Wegnemen (-)
Uitblijven (*)
S
Hoop
Verdriet (Teleurstelling)
Woede (Frustratie)
SAngst
Opluchting
Veiligheid (Geluk)
Zes soorten emoties
bij de Klassieke
Conditionering
Een emotie wordt pas bewust als er een verandering in het toedienen van prikkels plaatsvindt. Zolang een
prikkel in een constante regelmaat wordt aangeboden zal het organisme hier aan wennen en er geen
specifieke emotionele toestand aan verbinden.
Het Conditioneringsysteem wordt nog ingewikkelder omdat het toedienen van een positieve prikkel een
negatieve prikkel kan sublimeren. Organismen worden geboren met een basisangst: de angst om te sterven.
Om hiermee te leren omgaan worden ons prikkels (voedsel, bescherming, etc.) toegediend, die we als
positief leren ervaren. Maar in feite worden ons tijdens het leven geen positieve stimuli toegediend maar
prikkels die de negatieve stimuli maskeren. De driftdoelen verplaatsen van negatief naar positief.
114
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Op het moment dat de positieve prikkels uitblijven worden we herinnert aan de negatieve basisangsten. De
samenhang van positieve en negatieve stimuli leidt tot een ‘emotiecirkel’. Het toedienen van een positieve
stimulus leidt de aandacht af van negatieve prikkels en het lijkt daarom of de negatieve prikkel wordt
weggenomen.
De hoopgevende, aangename prikkels zijn echter van beperkte duur en op een gegeven moment worden
deze weer weggenomen. Er ontstaat dan frustratie en uiteindelijk woede. De omstandigheden worden dan
niet langer als aangenaam gewaardeerd, waardoor angst optreedt. Door het ontsnappen aan deze angst
wordt een gevoel van veiligheid gecreëerd. Dit veiligheidsgevoel is het uitgangspunt voor nieuwe hoop. Op
deze manier ontstaan ketens van gerelateerde prikkels die oorspronkelijke angst- en lustgevoelens
verdringen.
Prikkels uit de ervaring, waarneming en communicatie beïnvloeden het wereldbeeld. Iedere aanpassing van
het wereldbeeld leidt tot positieve of negatieve emoties. Logica en emoties kunnen dus niet gescheiden
worden. Emoties zijn inherent aan het veranderen van het model van de realiteit. Past de stimulus in het
bestaande wereldbeeld, dan zal een geconditioneerde reactie worden uitgelokt. Hevige emoties kunnen
ongeconditioneerde reacties teweegbrengen. Ook het niet of niet meer handelen kan een gerichte reactie
zijn.
Stimuli uit de ervaring, waarneming en communicatie worden door conditionering aan bepaalde emoties
gekoppeld. Door identificatie van de prikkel met een emotie ontstaat de ethiek. Normen en waarden worden
voortdurend aangepast door emoties te relateren aan onze beleving van de realiteit. Het is niet noodzakelijk
dat deze emoties zelf ervaren zijn. Zij kunnen ook door waarneming of communicatie overgebracht zijn.
Wanneer ervaart een organisme een prikkel als positief en wanneer heeft een prikkel een negatieve
betekenis? Wat is de basis voor het waardeoordeel Goed / Slecht? De conditionering doet hier geen
uitspraken over. Er wordt gemakshalve aangenomen, dat er positieve en negatieve stimuli zijn. Dit is dus
een axioma (vooronderstelling) van de conditionering. Voor een model zijn dit soort vage
veronderstellingen onacceptabel.
Waarom doen sommige mensen aan sadomasochisme? Waarom houden mensen een relatie in stand met
een verkrachter of gijzelaar? Wat is de positieve prikkel die organismen doet besluiten vrijwillig
onaangename of onveilige situaties te betreden? Dit is het aspect van het menselijk gedrag dat wij zelf niet
begrijpen. Het onderscheid tussen ‘goede’ en ‘slechte’ stimuli ontstaat tijdens het tot stand komen van het
wereldbeeld. Het organisme associeert een waarneming op basis van overeenkomsten aan andere
ervaringen. Deze ervaringen zijn gerelateerd aan een bepaalde emotionele toestand.
115
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Meestal is de emotionele waardering van de ervaring gebaseerd op de laatste prominente emotionele
interactie of het laatste veroorzaakte gedrag. Deze emotionele toestand of dit gedrag wordt als uitgangspunt
genomen bij de benadering van de nieuwe gelijkende waarneming. Dit verklaart ook waarom één enkele
ervaring de totale visie op het leven kan veranderen. Doordat de gebeurtenis de emotionele betekenis van
een begrip verandert, krijgen ook alle gerelateerde begrippen een andere emotionele lading.
Normen en
Waarden
Prikkel
(Stimulus)
Logica
(Vorming
Wereldbeeld)
Emotie
Ethiek
Emotionele Chantage
De klassieke en operante conditionering en de cognitieve theorieën over waarnemen en communiceren
kunnen veel fenomenen verklaren uit de andere psychologische stromingen. Er moet dan wel rekening
gehouden wordt met de ‘emotionele’ conditionering van het organisme. Het organisme wordt voortdurend
beloond en bestraft met emotionele stimuli door zichzelf en anderen.
In feite is hier sprake van emotionele chantage. Er wordt een bepaalde emotionele toestand in het
vooruitzicht gebracht waardoor wij onze handelingen aanpassen. Emotionele stimuli zijn belangrijker dan
externe prikkels. Zij zijn het resultaat van een leerproces en zij houden de opgedane ervaring in stand, ook
als de externe prikkels zijn verdwenen. Na het experiment van Pavlov reageert de hond niet meer op het
waarnemen van voedsel maar alleen op het positief ervaren van de hoop. Daarom reageert de hond op de
toon. De emotionele prikkel wordt een doel op zich. Emotionele stimuli zijn zelfs zo belangrijk, dat zij
gedrag in standhouden. Zelfs als de oorspronkelijk positieve prikkel verandert in een negatieve prikkel.
Verrassingeffect
Hoe vindt nu de beeldvorming van de werkelijkheid in het organisme plaats op basis van Stimulus –
Reactie koppelingen? Onderzoek over de samenhang, waarin prikkels worden aangeboden, kan hierover
duidelijkheid verschaffen. In de proeven van Pavlov vindt de bekrachtiging (bijv. voedsel) direct plaats na
de geconditioneerde prikkel (bijv. toon). Er wordt een duidelijke relatie gelegd tussen de twee prikkels.
Wat gebeurt er als de samenhang minder duidelijk is, oftewel: wat gebeurt er als de bekrachtiging tijdens
het experiment wordt aangeboden zonder geconditioneerde prikkel? Het blijkt dat wanneer er geen
duidelijke samenhang tussen de prikkels bestaat, er geen conditionering optreed.
De theorie van Rescorla en Wagner biedt een model voor deze omstandigheden voor klassieke
conditionering. Deze theorie stelt dat conditionering alleen ontstaat als er sprake is van een
verrassingseffect m.b.t. het toedienen, wegnemen of uitblijven van de bekrachtiger.
116
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Alleen als een neutrale prikkel samenvalt met een verrassende gebeurtenis ontstaat een geconditioneerde
reflex. Bevestiging van deze hypothese kan men onder andere afleiden uit de resultaten van
blokkeringexperimenten.
Blokkering vindt op de volgende wijze plaats:
1.
2.
3.
In eerste instantie laat men een aantal malen een toon horen gevolgd door een elektrische schok totdat
geconditioneerde angst is waar te nemen bij het horen van de toon.
Daarna wordt de toon met een lichtflits getoond opnieuw gevolgd door een schok. De lichtflits wordt
dus, net als de toon, een waarschuwing voor de schok.
In de laatste fase wordt alleen de lichtflits getoond.
= Toon
= Voedsel
Het lijkt misschien logisch te veronderstellen, dat ook de lichtflits alleen geconditioneerde angst zou
uitlokken. Maar de lichtflits blijft een neutrale prikkel. De conditionering op uitsluitend de toon ‘blokkeert’
de conditionering op de lichtflits. Als er direct conditionering plaatsvindt op de combinatie van toon en
lichtflits blijkt de lichtflits namelijk wel tot geconditioneerde angstreflexen te leiden.
Omdat het organisme totaal onverwacht een schok krijgt toegediend probeert het de oorzaak van de prikkel
te achterhalen. Er vindt een deductieproces plaats op basis van een verandering van omstandigheden. Het
organisme analyseert door waarneming en ervaring de omgeving. Het zoekt de prikkels samenvallen met de
schok. Op deze manier probeert het onzekerheid in de ervaring weg te nemen omdat onzekerheid als
bedreigend wordt ervaren.
Als het organisme een oorzaak denkt te hebben gevonden voor de onaangename prikkel, en de onzekerheid
is weggenomen, heeft het geen behoefte meer om de werkelijkheid verder te onderzoeken op oorzakelijke
verbanden. Het optreden van de schok bij een combinatie van de toon en de lichtflits is niet meer
verrassend, want de toon is reeds aangewezen als de oorzaak van de schok. Wordt in de tweede fase van het
blokkeringsexperiment de intensiteit van de schok opgevoerd dan treed er opnieuw een verrassingseffect
op. Het organisme wordt wel geconditioneerd bij het zien van de lichtflits.
Als in de eerste fase van het experiment een intense schok wordt toegediend en verminderd de intensiteit in
de tweede fase, dan wordt de lichtflits ervaren als een remmende prikkel. De vermindering van de
intensiteit van de schok is een verrassing die deductie op gang brengt. Het organisme ervaart de lichtflits als
het element uit zijn omgeving dat de schok vermindert. De lichtprikkel krijgt een positieve betekenis die de
negatieve prikkel doet afnemen: het veroorzaakt een gevoel van opluchting.
117
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Context Leren
Als er geen ‘oorzaak’ voor een onaangename prikkel wordt gevonden dan is het waarschijnlijk, dat de
volledige context waarin het organisme zich bevindt als oorzaak wordt aangewezen. Onder context wordt
hier de samenhang in de ervaring van de werkelijkheid verstaan. Er treed dan chronische angst voor een
specifieke of de volledige omgeving op.
Het wegnemen van onzekerheid is dus een belangrijke voorwaarde voor het voorkomen van chronische
angstreacties, ook als de afgeleide oorzaken niet reëel zijn. Het is dus belangrijk dat het organisme blijft
vasthouden aan de eigen beperkte perceptie van de werkelijkheid, waarin eenvoudige oorzaak – gevolg
relaties de realiteit verklaart.
Het plaatsen van gebeurtenissen in een context kan leiden tot koppeling van onaangename prikkels aan de
volledige omgeving (psychotisch gedrag) of aan het zelf (depressief gedrag). Aan dit gedrag gaat altijd een
deductieproces vooraf, waarin individuele oorzaken of een beperkte context zoveel mogelijk worden
uitgesloten. Het is beter om gebeurtenissen aan Wetenschap, God, Duivel, Economie of de Partner te
wijten, dan dat situaties in de volledige context worden geplaatst, waarin de waarnemer zelf een rol speelt.
Doordat prikkels in de ervaring van de werkelijkheid nooit op zichzelf staan maar altijd relaties hebben met
andere prikkels ontstaat er een context waarin het organisme functioneert. Combinaties van begrippen of
volledige oorzakelijke verbintenissen kunnen een stimulerende of remmende, positieve of negatieve
betekenis krijgen. Door het gevoel van onzekerheid te beperken tot een geïsoleerde context ontstaat
geconditioneerd gedrag bij de confrontatie met een bepaalde of vergelijkbare context. Het voorkomt echter
dat het organisme geconditioneerd gaat reageren op de volledige context. Het onderzoek naar het ontstaan
van geconditioneerd gedrag in een bepaalde context is nog maar enkele decennia in ontwikkeling. Het is
echter uiterst belangrijk voor een volledig begrip van het functioneren van mens en dier in de omgeving.
De wisselwerking tussen het organisme en de omgeving
Het uitwisselen van ervaringen tussen een organisme en de omgeving vormt de grondslag voor alle
bewustzijnsprocessen. Het organisme leert zich aanpassen aan zijn omgeving. De interactie tussen een
organisme en de omgeving kan overeenkomstig de bevindingen van de Conditionering in het volgende
vereenvoudigde interactiemodel beschreven worden.
Stimulus
Voorspelbare Reactie
Voorwaardelijke
Reactie
Onvoorwaardelijke
Reactie
118
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De wisselwerking tussen een organisme en de omgeving vindt plaats door stimuli en reacties. Het
organisme probeert de stimuli in te passen in een model van de wereld. De stimuli worden door identificatie
(van oorzaak naar gevolg) en deductie (gegeven het gevolg wat is de oorzaak) aan het model gekoppeld. Op
basis van dit model, dat het resultaat is van eerdere Stimuli – Reactie ervaringen, bepaalt het organisme
welke reactie het best bij de huidige situatie past.
Zorgen de geconditioneerde reacties niet voor de gewenste prikkels dan komt het organisme in een
negatieve emotionele toestand, zoals verdriet, angst of woede. Op basis van deze emotionele toestand
volgen nu min of meer willekeurige reacties in de hoop dat de negatieve emotionele toestand wordt
opgeheven. Het organisme gaat hiermee door totdat de situatie weer is in te passen in het wereldbeeld.
Uiteindelijk streeft het organisme naar een permanente veilige toestand. Onveilige en onbekende situaties
worden alleen maar betreden om de bedreiging te bevatten en in te passen in de beleving van de
werkelijkheid. Wat als onveilig ervaren wordt is afhankelijk van het individu en het moment waarop de
beoordeling van de ervaring plaatsvindt.
Leermodellen
Uit de conditionering kunnen wij twee soorten leerprocessen afleiden. De eerste soort komt overeen met de
resultaten van de klassieke conditionering.
Het organisme ondergaat een prikkel en probeert te achterhalen wat de oorzaak is. Zowel de stimulus
(bijvoorbeeld de toon) als de reactie (het voedsel) zijn uit de omgeving afkomstig. In feite is dit een vorm
van ‘backtracking’ (terugzoeken): uit de gevolgen worden de oorzaken achterhaald. Een andere vorm van
redeneren komt voor uit de operante conditionering: het organisme doet iets en gaat na welke gevolgen dit
heeft op de omgeving, in de hoop positieve bekrachtigers te ontvangen. De stimulus is afkomstig van de
waarnemer die wacht op een reactie van de omgeving. Het organisme ‘leert’ de reacties op bepaalde
prikkels uit de omgeving en gaat na welke stimuli reacties ‘uitlokken’ in de omgeving. Een goed model
voor de interactie tussen organisme en omgeving bevat beide vormen van leren.
Klassiek
Operant
Stimulus
Reactie
Toch geeft de combinatie van klassieke en operante conditionering nog geen volledig inzicht in de
leermogelijkheden van een organisme. In de eerste plaats is het organisme in staat te leren door waar te
nemen. De wisselwerking tussen andere individuen wordt bestudeerd zonder dat het organisme hier zelf
actief bij betrokken raakt. Daarnaast kan het organisme leren door projectie. Het organisme gaat na hoe het
zelf reageert op bepaalde ervaringen. Dit gebeurt uitsluitend op basis van de innerlijke visie op de realiteit.
Er wordt geen nieuwe informatie aan de persoonlijke beleving toegevoegd. Bestaande emoties en ideeën
worden alleen maar sterker bekrachtigd of geblokkeerd.
119
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een compleet schema van de leermogelijkheden van het individu wordt hieronder weergegeven.
Stimulus
Reactie
De manier waarop een organisme door waarneming of projectie op een interactie reageert is identiek aan de
wijze waarop het zelf op prikkels uit de omgeving heeft leren reageren. Het toetst de waarneming of
projectie aan de innerlijke wereld en keurt het goed of af op basis van identificatie. Pas als de waarneming
in conflict komt met de innerlijke wereld gaat het organisme na of aanpassing van de persoonlijke visie
noodzakelijk is. Hiervoor moet het organisme eerste overtuigd worden dat het wereldbeeld een fout bevat.
Complicerende factor is dat het organisme door identificatie niet direct de oorsprong of het doel van stimuli
en reacties kan achterhalen. Dit kan pas plaatsvinden na kritische beoordeling van de persoonlijke
interpretatie van de realiteit. Achterdocht, misverstanden en waandenkbeelden zijn belangrijke voorbeelden
van het probleem van het primaire associatieve denken.
De individuele logica
Hoewel het lijkt of logica de uitkomst is van een objectief, rationeel proces, worden regels en wetten met
betrekking tot de realiteit toch voornamelijk geaccepteerd of verworpen op basis van emotionele motieven.
De houding ten opzichte van boodschappers en omstandigheden spelen een belangrijke rol bij het
beoordelen van situaties.
Dat wij overtuigingen van leraren en ouders overnemen heeft vooral te maken met geconditioneerd
vertrouwen en niet met een objectieve toetsing van de werkelijkheid. Zelfs het observeren van de realiteit
om patronen en relaties af te leiden is niet objectief. Het getuigt van een onvoorwaardelijk vertrouwen in de
beperkte mogelijkheden van de eigen waarneming en de individuele interpretatie.
Elk logisch concept is gebaseerd op eenvoudige of complexe aannames. De geldigheid van ons beeld van
de realiteit staat of valt met de geldigheid van deze grondstellingen. De wijziging van één veronderstelling
kan tot een volledig andere verklaring van de werkelijkheid leiden. Het begrip van nieuwe situaties is altijd
moeilijk, omdat wij voortdurend vergelijkingen proberen te maken met begrippen, waarmee wij al een keer
geconfronteerd zijn geweest. Zelfs de fantasie ontleent concepten aan onze ervaringen.
Hierdoor is bijna alles wat wij bedenken gerelateerd aan bestaande verschijnselen en zijn veranderingen
slechts marginaal. Alleen een radicale verandering van de omstandigheden leidt tot nieuwe uitgangspunten.
Hoe en waarom iemand op basis van ervaringen tot bepaalde handelingen overgaat is het resultaat van een
complex bewustzijnsproces, dat te beschrijven is in een aantal stappen.
Cognitie (Herkenning).
Op basis van ervaringen modelleert en groepeert een organisme patronen en begripsrelaties op een manier
die uniek is voor het organisme. Het zoekt voortdurend naar overeenkomsten tussen nieuwe ervaringen en
reeds geaccepteerde verschijnselen. Dit bewustzijnsmodel vormt het uitgangspunt voor de herkenning van
prikkels en de associatie tussen begrippen. Ook de emotionele binding met en de oriëntatie (of fixatie) op
bepaalde soorten ervaringen worden door het wereldbeeld gestuurd.
120
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Doordat een organisme via conditionering een emotionele lading verbindt aan bepaalde begrippen en
gefixeerd raakt door bepaalde typen stimuli verleert het individu het objectief waarnemen: er wordt
automatisch gereageerd op bepaalde impulsen, zonder dat een veranderde inhoud of betekenis doordringt.
Deductie is dan ook een secundair proces nadat de directe identificatie of associatie langdurig
onbevredigende resultaten oplevert. De identificatie is een mechanisme dat in de dagelijkse praktijk veel
voordelen oplevert, omdat het merendeel van de indrukken een vast patroon vertoont, waarop een standaard
reactie wordt verwacht.
Tegelijkertijd maakt de identificatie ieder organisme (dus ook de mens) tot een wezen dat makkelijk leert,
maar moeilijk afleert. Bovendien zorgt het ervoor dat het individu zijn omgeving en de organismen
waarmee het omgaat aanpast aan de eigen verwachtingen, waardoor onveilige, oncontroleerbare en
onbekende situaties zoveel mogelijk worden uitgesloten.
Er is hier sprake van een paradox. Omdat de mens bepaalde verwachtingen heeft van zijn omgeving zoekt
deze een omgeving op, die zoveel mogelijk aan die verwachtingen voldoet. Omdat de gecreëerde omgeving
aan de verwachtingen voldoet wordt de mens bevestigd in zijn oorspronkelijke (misschien wel verkeerde)
uitgangspunten. Pas als alle vaste patronen geen oplossing bieden en vermijding van een confrontatie
onmogelijk is worden andere mogelijkheden overwogen.
Het trage aanpassingsvermogen van de mens maakt de vroege leerprocessen essentieel. Verwar een snel
aanpassingsvermogen niet met intelligentie. Integendeel: bij intelligentietests wordt juist gemeten hoe snel
je leert en hoe lang je onthoudt. Het aanpassingsvermogen is slechts te meten door te bestuderen hoe snel
een organisme reageert op een volledige herstructurering van de werkelijkheid, uitgaande van
overeenkomstige prikkels. Misschien bent u er in deze wereld, waarin veel betekenis gehecht wordt aan het
begrip ‘rationele beschaving’, van overtuigd geraakt dat er zoiets bestaat als een absolute, objectieve
waarheid. Vergeet dan niet dat wat als ‘rationeel’ wordt gekenmerkt een afspraak is tussen stromingen in de
maatschappij die op een bepaald moment van de geschiedenis doorslaggevende posities hebben verworven.
Alle maatschappelijk aanvaarde begrippen waaraan een waardeoordeel wordt gekoppeld als: ‘waar’,
‘onwaar’, ‘goed’ en ‘fout’ zijn uiteindelijk altijd gebaseerd op verregaande conditionering, fixatie en
emotionele binding. U bent datgene wat u op school heeft geleerd als juist gaan ervaren, omdat de ouders
blij waren met een mooi rapport en u er later een goed belegde boterham mee bent gaan verdienen. U bent
daarmee onbewust akkoord gegaan met wat de leraar of lerares zei omdat het geaccepteerd gedrag was en
niet door persoonlijke verificatie.
Zelfs in de puberteit, waarin het normaal is dat alles wat de gevestigde generatie zegt als onjuist wordt
bestempeld, gebeurt dit om op te vallen bij leeftijdgenoten. Niet op grond van een persoonlijke zekerheid
(al wordt een overtuiging wel ervaren als een zekerheid, het is en blijft een geloof en geen objectief feit).
Ook wanneer u de werkelijkheid zelf controleert, bekijkt u de realiteit terwijl u uitgaat van bepaalde
veronderstellingen, al is het maar de hypothese, dat wat u waarneemt juist is. Objectieve logica en
rationalisme bestaan dus niet. Uiteindelijk zijn al onze beslissingen te herleiden tot emotionele ervaringen
die wij wensen of willen vermijden.
Om een dieper begrip van de menselijke geest te krijgen zijn de emotionele begrippen ‘aangenaam’ en
‘onaangenaam’ belangrijker dan de begrippen ‘waar’ en ‘onwaar’. Een organisme herkent een object of
begrip door het herkennen van patronen in eigenschappen en het optreden van bepaalde begripsrelaties. Het
leerproces, waarin het organisme geconditioneerd wordt voor bepaalde koppelingen van begrippen en
objecten, gaat gepaard met een zekere emotionele toestand. Er wordt iets geleerd over het wegnemen of
toedienen van prikkels, die als aangenaam of onaangenaam worden gekenmerkt. Hierdoor krijgen objecten,
begrippen en begriprelaties een emotionele waarde. Deze emotionele waarde wordt overgedragen aan
objecten of begrippen, die door identificatie of associatie aan het oorspronkelijke begrip of object
gerelateerd worden. Het organisme raakt gefixeerd door objecten of begrippen, die aan een belangrijke
emotionele ervaring zijn verbonden. Andere indrukken, hoe belangrijk ook, vallen niet of nauwelijks op,
omdat deze nooit de drempel van het bewustzijn overschrijden.
121
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Motivatie (Waarom?)
Waarom mensen op een zeker moment reageren zoals ze doen lijkt misschien willekeurig en zonder reden
maar is dat uiteindelijk toch niet. De logica achter de handeling is misschien complex en zelfs niet bewust
maar er is altijd een reden aan te geven. Deze zal altijd persoonlijk zijn en samenhangen met de innerlijke
wereld van het individu.
Door de grote hoeveelheid indrukken en leerprocessen die een persoon tijdens zijn of haar leven opdoet is
de werkelijke oorzaak van een bepaalde actie voor de persoon zelf bijna net zo moeilijk traceerbaar als de
onafhankelijke waarnemer. Het organisme is in belangrijke mate een speelbal van conditioneringsprocessen
waarvan het zelf de oorzaken niet kent. Een mens laat zich niet gemakkelijk conditioneren. Er moeten
zekere beloningen en bestraffingen bij het leerproces betrokken zijn om de aandacht van het individu te
trekken. De voornaamste reden voor het accepteren van gedragsaanpassing is het vooruitzicht op een
stimulusverandering die als aantrekkelijk wordt ervaren.
Als het gedrag eenmaal is aangeleerd, dan is de associatieve verwijzing naar de aangename of
onaangename emotionele toestand voldoende om het gedrag in stand te houden. De nieuwe ervaring krijgt,
gedurende enige tijd, dezelfde emotionele betekenis als de stimulus verandering, die in het
conditioneringsproces is gebruikt. Alleen als het organisme ervan overtuigd wordt, dat het aangeleerde
gedrag bij herhaling tot negatieve emotionele situaties leidt, is het bereid om het gedrag te vervangen door
ander gedrag (sublimatie).
Zoals we in dit hoofdstuk bij de betekenis van emoties hebben gezien heeft iedere verandering in het
toedienen van prikkels een bepaalde emotionele waarde. De uitwerking van een stimulusverandering op het
organisme wordt in de volgende tabel nog even kort samengevat.
Soort Prikkel
Toedienen (+)
Wegnemen (-)
Uitblijven (*)
S+ (Aangenaam)
+
-
S- (Onaangenaam)
+
+
+ Aantrekkelijk
- Onaantrekkelijk
Ieder type stimulusverandering lokt een specifiek soort gedrag uit. Kennis van de betekenis van de
verandering in de ‘normale’ regelmaat van stimuli maakt het mogelijk om gedrag te sturen.
In het onderstaande schema wordt weergegeven wat een wijziging van een prikkel voor effect heeft op het
organisme. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bepaalde codering. In de eerste plaats wordt er een
onderscheid gemaakt tussen ‘aangename’ (S+) en ‘onaangename’ (S-) stimuli. Wat voor soort verandering
de prikkel ondergaat wordt vóór deze notering getoond. -S+ betekent bijvoorbeeld: het wegnemen van een
aangename prikkel. Bij iedere stimulus verandering wordt de betekenis voor het gedrag van het individu
vermeldt. Het symbool voor het gedragseffect wordt gebruikt bij de uitwerking van leermodellen.
122
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Soort
+S+
Interpretatie
Positieve
Bekrachtiging
Emotie
Hoop
Betekenis
Bevestiging
-S+
Negatieve
Straf
Verdriet
Onderzoek
(Waarom?)
*S+
Uitdoving
Woede
Crisis
+S-
Positieve
Straf
Angst
Passief
Vermijden
-S-
Negatieve
Bekrachtiging
Opluchting
Ontsnapping
*S-
Negatieve
Bekrachtiging
Veiligheid
Actief
Vermijden
Symbool
Gedragseffect
Het huidige gedrag wordt bevestigd door
het toedienen van een aangename
prikkel. Het gedrag wordt voortgezet.
Iets aangenaams wordt weggenomen. De
relatie met gedrag wordt niet direct
begrepen al zullen wel pogingen worden
ondernomen om de oude situatie te
herstellen. Pas als de prikkel hersteld
wordt bij een verandering van gedrag
wordt de verandering van
omstandigheden geaccepteerd.
De bevestigende stimulus waarmee
geconditioneerd gedrag is aangeleerd
blijft uit, zelfs bij gedragsverandering.
Dit heeft een crisis in het
samenhangende beeld van de orde der
dingen tot gevolg.
Het toedienen van negatieve prikkels
heeft zelden het effect van een gewenste
blijvende gedragsaanpassing. Als dat wel
zo is dan is er sprake van vermijding van
de context van iedere gelijkende situatie.
Doordat de onaangename prikkel
afneemt bij deze reactie zal het
organisme ontsnappingsgedrag gaan
vertonen. Bijkomend nadeel is wel dat
het organisme niet meer met de prikkel
geconfronteerd wordt in een positieve
betekenis. Hierdoor zullen alle
vergelijkbare situaties en verwante
begrippen een groeiend negatieve
betekenis krijgen. Dit kan neurotisch
gedrag veroorzaken.
Door het actief vermijden van een
negatief ervaren prikkel kan een vals
gevoel van veiligheid ontstaan. Het
organisme is op deze manier echter nooit
in staat de ervaring goed te verwerken in
de juiste context. Dit kan ernstige
traumatische ervaringen en fobieën
veroorzaken. Het gevoel van veiligheid
is dus altijd gebaseerd op gebeurtenissen
die door het organisme als ‘gevaarlijk’ of
‘vreselijk’ zijn ervaren.
Het streven van een organisme kan worden samengevat als het bereiken van aantrekkelijke prikkels en het
vermijden van onaantrekkelijke prikkels. De moeilijkheid van deze eenvoudige regel ligt in het feit, dat het
merendeel van de objecten en begrippen in de realiteit zowel aantrekkelijke als onaantrekkelijke
eigenschappen hebben.
Het organisme wordt geconfronteerd met de ambivalente betekenis van begrippen. Via deductie bedenkt
het oplossingen om de positieve aspecten te versterken en de negatieve eigenschappen te reduceren.
Daarnaast zijn de betekenissen ‘aantrekkelijk’ en ‘onaantrekkelijk’ die aan een prikkel worden toegekend
door de ontwikkeling van begripsrelaties ook nog aan verandering onderhevig.
123
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Begrippen die eerst als ‘aantrekkelijk’ worden gekenmerkt kunnen onaantrekkelijk worden door nieuwe
waarnemingen en ervaringen en andersom. Hierdoor krijgen alle andere begrippen en objecten die aan dit
begrip door identificatie en associatie verbonden zijn ook een andere emotionele waarde. De emotionele
betekenis van begrippen evolueert dus tijdens het leven waardoor gedrag dus ook drastisch en
onomkeerbaar kan veranderen.
Leerprocessen (Hoe?).
Het belangrijkste regulerende mechanisme tussen organismen onderling is het toepassen van wederzijdse
conditionering waarbij aantrekkelijke of onaantrekkelijke stimuli worden geruild of worden beloofd.
Conditionering werkt altijd twee kanten op. Bij de klassieke conditionering kan men ook stellen dat de
hond Pavlov zo ver heeft gekregen om steeds voedsel neer te zetten in ruil voor bevestiging van het
experiment.
Als de context van geconditioneerde handelingen of begrippen eenmaal is begrepen kan het organisme deze
in overeenkomstige situaties altijd weer gebruiken. De keuze om een bekend gedrag of begrip toe te passen
hangt samen met een aantal factoren.



Identificatie van de nieuwe situatie met een eerdere ervaring.
Bevestigen van aantrekkelijke patronen en doorbreken van onaantrekkelijke regelmaat.
Prioriteiten stellen op basis van de oorzakelijke verbanden tussen afhankelijke begriprelaties.
Identificatie, patroonherkenning en het vaststellen van de functionele afhankelijkheid zijn de belangrijkste
procedures waar de gedragsontwikkeling van organismen om draait. In feite ontstaat conditionering in
eerste instantie uit een verbale of non-verbale afspraak tussen organismen om handelingspatronen en
functionele afhankelijkheid onderling af te stemmen in een specifieke situatie. Aan welke regels en wetten
de koppeling tussen actie en reactie kunnen voldoen is deels cultureel en deels individueel bepaald.
De ‘logica’ van actie en reactie met betrekking tot andere organismen en de omgeving wordt voornamelijk
of eigenlijk uitsluitend gebaseerd op de eigen reactie in vergelijkbare omstandigheden. Projectie van de
eigen beleving bij de omgang met anderen vormt een van de voornaamste beginselen bij het vaststellen van
een ‘logische’ reactie. Hierdoor ontstaat de belangrijkste interactie tussen het individu en de omgeving: het
organisme wordt geconditioneerd door de omgeving en deze conditionering wordt door het organisme
gebruikt om de omgeving en andere organismen aan te passen. Daarbij speelt de individuele interpretatie en
de emotionele betekenis van de situatie of de ontvangen boodschap natuurlijk wel een centrale rol. Deze
zijn het product van langdurige conditioneringsprocessen.
Bij de ontwikkeling van het model zal een mechanisme besproken worden waaruit het ontstaan van de
innerlijke logica in grote lijnen kan worden afgeleid. Hierin zullen alle aspecten van het bewustzijn, zoals
die in deze paragraaf besproken zijn, worden verwerkt.
Blokkeren en selectief waarnemen
Als mensen het over hun geheugen hebben wordt wel eens gezegd: ‘dat is zo lang geleden, dat kan ik me
niet meer herinneren’. Wie deze opmerking veelvuldig hoort, verwacht dat er een directe relatie is tussen
herinnering van een situatie en de tijd. Als er op gewezen wordt dat ze nog steeds met mes en vork eten,
terwijl het lang geleden is dat ze dat hebben aangeleerd, dan zal men u verbaasd aankijken. Het beeld van
de wereld, dat we in ons geheugen gevormd hebben, is bij fysiek intacte hersenen volledig: alle ervaringen
gedurende het hele leven zijn er in verwerkt. Alleen worden bepaalde ervaringen versterkt door recente
gebeurtenissen als een vergelijkbare situatie zich pas geleden heeft voorgedaan. Andere ervaringen worden
geremd, omdat de opgedane begripsrelaties niet meer toepasbaar zijn, of omdat de ervaring bedreigend is
voor het realiteitsbesef of het zelfbeeld.
124
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Versterking van ervaringen wordt ook wel aangeduid met de term excitatie, remming noemt men ook wel
inhibitie. Versterkingen en blokkades kunnen moeilijk opgeheven worden. Hiervoor is een duidelijke
operante conditioneringtraining nodig. Het opheffen van blokkades en sterke associaties gaat vaak gepaard
met sterke emotionele en psychische instabiliteit. Het organisme zal deze toestand zoveel mogelijk
proberen te vermijden want instabiliteit wordt weer geassocieerd aan onveiligheid.
Sommige associaties en blokkades worden beter afgeschermd dan andere. Vooral begripsrelaties, waarvan
veel andere associaties afhankelijk zijn, worden goed verdedigd. Zoals al eerder is vermeld, neemt het
organisme nooit objectief waar. Het neemt stelling in de ervaring. Dat betekent, dat het organisme bepaalde
reële waarnemingen bewust uitsluit of selectief toelaat, omdat dit het gevormde wereldbeeld bekrachtigt,
wat een gevoel van veiligheid geeft. Sterke associaties en blokkades bevestigen zichzelf door een gevoel
van veiligheid, totdat de omgeving prikkels toedient, die reële angst betekenen. Het interne model is
gevormd in interactie met de omgeving, maar de emotionele stimuli in het organisme zelf hebben vaak een
doorslaggevende betekenis.
Blokkeren en selectief waarnemen zijn twee principes die inherent zijn aan de werking van het bewustzijn.
In eerste instantie vergelijkt het organisme prikkels uit de omgeving met het interne wereldbeeld en pas bij
ontkenning vindt deductie plaats. Het is daarom ook logisch dat bepaalde feitelijke gebeurtenissen
geblokkeerd of vervormd worden waargenomen. Zolang het model van het organisme een verklaring heeft
voor bepaalde stimuli en geen tegenstrijdigheid ontstaat kan het model in stand blijven.
Aanvaardbaar risico
De laboratoriumomstandigheden van de gedragstherapie zullen in werkelijkheid nooit voorkomen: er
bestaan geen zuiver positieve of negatieve prikkels. Een waarneming wordt beoordeeld op bepaalde
eigenschappen, die bepaalde andere negatieve stimuli wegnemen. De negatieve aspecten van hetzelfde
object of organisme worden wel waargenomen maar geaccepteerd, onder voorwaarde dat de positieve
prikkel (die een negatieve prikkel sublimeert) blijft optreden. Ook dit is weer een conditioneringsproces:
uiteindelijk kan men de negatieve prikkel als positief gaan ervaren, zelfs als de positieve prikkel wordt
weggenomen. Zo kunnen ook sterk negatieve stimuli positieve aspecten van hetzelfde object of organisme
blokkeren. Een belangrijk criterium bij de beoordeling van een waarneming vormt de volgorde waarin
prikkels in de beginfase van de confrontatie bij herhaling wordt aangeboden. Organismen zijn bereid om
negatieve prikkels te aanvaarden, mits dit een positieve prikkel oplevert. Positieve ervaringen nemen
negatieve aspecten (tijdelijk) weg. Dit wordt het aanvaardbaar risico genoemd.
Verwachtingspatronen
Als een positieve of negatieve emotie of bekrachtiger in het vooruitzicht wordt gesteld, kan dit al voldoende
zijn om het gedrag te beïnvloeden. Uitgestelde of imaginaire bekrachtigers kunnen zelfs nog beter werken
dan reële bevestigingen, omdat het organisme gaat handelen overeenkomstig het ideaalbeeld van de
bekrachtiger. Het gaat zichzelf belonen en bestraffen op basis van de vooronderstelling dat een bepaalde
stimulus zal plaatsvinden als gedrag wordt voorgezet of gestopt. Deze vooronderstelling resulteert in een
verwachtingspatroon, waardoor het individu bij een combinatie van objecten, begrippen of personen op een
bepaalde manier reageert.
Ongedaan maken van Conditionering
In de loop van ons leven maken wij contact met zeer veel mensen en systemen, zoals ouders, familie,
vrienden en collega’s. Door de relatie met andere mensen in een zekere sociaal maatschappelijke context
nemen wij voortdurend gedrag over via leerprocessen. Deze leerprocessen worden overgenomen door
waarneming en communicatie.
125
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Daarnaast wordt het aangeleerde gedrag getoetst door ‘Trial and Error’, het consequent toepassen van
gedrag in bepaalde situaties. In de groei naar volwassenheid wordt ons gedrag voornamelijk gestuurd door
het gedrag van anderen, zoals ouders, familie, leraren, vrienden, klasgenoten en werkgevers, omdat wij
over te weinig informatie beschikken om zelfstandig in complexe organisatiesystemen te functioneren. De
sturende emotie in de jaren voor de volwassenheid is angst. Pas als een mens in staat is de angst voor
mislukking te overwinnen, wordt het mogelijk om het aangeleerde functioneren zelfstandig aan de realiteit
te toetsen. In een complexe samenleving wordt de drempel naar zelfstandig handelen steeds hoger, omdat
de kans op vergissingen groter wordt. Communicatie en waarnemen worden belangrijker dan de toetsing
aan de praktijk. Vandaar dat in onze maatschappij media zoals televisie, radio en computer een centrale rol
gaan spelen.
Het loslaten van leerprocessen die men van anderen heeft overgenomen wordt steeds moeilijker, waardoor
men uiteindelijk zelfs de uiterlijke illusie en de communicatie boven de toetsing aan de realiteit gaat stellen.
Dit betekent dat het steeds moeilijker wordt om zelfstandig in een nieuwe omgeving te functioneren en
volkomen afhankelijk wordt van bepaalde omstandigheden. Natuurlijk is het belangrijk om de
gedragsregels van de systemen waarin men opgroeit te begrijpen. In een complexe samenleving wordt het
echter steeds belangrijker om mensen te deconditioneren, zodat consequent verkeerd aangeleerd gedrag
zelfstandig kan worden geconstateerd en vervangen kan worden door een eigen, individuele aanpak.
Opvoeding en onderwijs bestaat dan ook niet alleen uit het trainen van mensen om te functioneren in
bepaalde voorgeschreven omstandigheden, maar de belangrijkste taak bij de afronding van de opvoeding
bestaat uit het loslaten van de belevingswereld van de leeraar, omdat deze per definitie altijd achterhaald is
door nieuwe inzichten in de maatschappij. Conditionering kan alleen plaatsvinden als de leeraar in staat is
de eigen gedragregels te relativeren en de leerling uiteindelijk confronteert met de beperkingen van het
aangeleerde gedrag.
Herhaling in Waarneming en Ervaring
Een van de doelstellingen van dit boek is om dynamische, psychische processen te beschrijven in een
wetenschappelijk model. Om dit te bereiken moeten wij beginnen met de meest elementaire systemen van
de persoonlijkheid, de registratie van herhalende patronen en het effect hiervan op geconditioneerde
reacties. Om het effect van herhaling in waarneming en ervaring op de structuren in het bewustzijn te
bestuderen, moeten individuele waarnemingen uitgezet worden tegen de tijd, de ruimte of enige andere
variabele. Om de samenhang tussen waarnemingen te bestuderen, kunnen meerdere waarnemingen onder
elkaar of in hetzelfde diagram met legenda getoond worden. In het onderstaande voorbeeld wordt het
voorkomen van ‘rood’, ‘geel’ en ‘blauw’ in combinatie met de vormcriteria ‘rond’ en ‘vierkant’ ten
opzichte van de tijd op een bepaalde plaats getoond.
Rood
Geel
Blauw
Rond
Vierkant
A
Misschien verwacht u dat het bewustzijn zich aan statistische wetten houdt bij de interpretatie van
waarnemingen of dat er een kansbepaling plaatsvindt, dat de meest waarschijnlijke eigenschaptoestand
bepaalt.
126
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Conditionering van een organisme is een veel primitiever mechanisme dan verwacht en het levert dan ook
betrekkelijk veel fouten op. Het blijkt dat conditionering vrij star en onveranderlijk is na het bepalen van de
relatie tussen waarnemingen. In de persoonlijkheid ontstaan door gewenning tijdonafhankelijke projecties
van herhalingspatronen in de waarneming, ervaring en communicatie. Wanneer een geconstateerd patroon
voor lange tijd verandert in een cyclus met andere stimuli, is het mogelijk (maar niet noodzakelijk) dat de
oude patroonstructuur door cognitieve herkenning wordt vervangen door een nieuwe structuur. De tijd die
het kost om een nieuwe patroon te herkennen en te integreren in de totale perceptie van de werkelijkheid
hangt samen met het verrassingseffect en de herkenbaarheid, die de veranderde waarnemingsreeks
veroorzaakt.
Op grond van een aantal elementaire waarnemingen wordt een basismodel voor de prikkelopvolging
ontwikkeld, waaruit men gedragsregels en eventueel een logisch samenhangende theorie afleidt. Als
nieuwe indrukken overeenkomen met het model van de werkelijkheid, dan wordt dit gezien als een
bekrachtiging van de verwachting. Komen de toegevoegde indrukken niet overeen met het realiteitsmodel,
dan moeten er via inductie en deductie nieuwe regels worden bedacht voor het optreden van de
fundamentele verandering.
Bij de conditionering wordt uit de herhaling van bepaalde eigenschappen van indrukken gedragsregels en
theorieen met betrekking tot stimuli en reacties geconcludeerd. De modellen van samenhangende stimuli en
reacties worden gegroepeerd tot toestanden, eigenschappen, objecten, systemen, subsystemen en wetten.
Ook op het nivo van verzamelingen en deelverzamelingen worden wetten en systemen afgeleid, tot een
integraal model van de werkelijkheid ontstaat.
Aanleren van Associaties
Evenals classificaties en modelvorming zijn ook associatieve verbanden aan te leren door conditionering.
De Amerikaanse psycholoog Maslow beschrijft in een van zijn theorieen, dat een associatie optreedt met
een plaats, tijd of omstandigheid, naarmate een piekervaring vaker plaatsvindt op die plaats, tijd of
omstandigheid. Door de kansverdeling van piekervaringen in de ruimte, de tijd of bij bepaalde situaties te
meten, kan een indruk verkregen worden aan welke plaatsen, momenten of situaties het individu de meeste
associaties verbindt.
Associaties bestaan natuurlijk zelden gekoppeld aan één enkele eigenschap. Associatieve verbanden tussen
objecten en systemen worden meestal gelegd op grond van overeenkomstige eigenschappen,
complementaire eigenschappen of deelname aan een bepaald proces. Wij zoeken welke objecten of
systemen bij elkaar horen en vervolgens brengen wij een verwijzing tussen de begrippen of acties aan,
waardoor wij bijna automatisch op zoek gaan naar een volledige structuur van onderling verbonden
begrippen. Als wij een kop koffie aangeboden krijgen zonder iets erbij, dan gaan wij als vanzelf op zoek
naar associatieve objecten zoals: een schoteltje, suiker, een lepeltje, enzovoort. Een object bestaat niet
alleen in de logische ruimte van de persoonlijkheid, maar is verbonden met een volledige boomstructuur
van associatieve begrippen, acties en wetten. Alleen aan de context ontleent het object zijn betekenis, plaats
en zijn eigenschappen.
Associatieve verbanden creëren een logische omgeving voor een object, waarin het begrip, zijn plaats in de
ordening van dingen, maar ook de regels met betrekking tot het gedrag van het object in zijn context
duidelijk wordt. Daarnaast kan een vergelijkende associatie eigenschappen van het object verduidelijken.
Door een planeet evenals een appel te verbinden aan het fenomeen zwaartekracht, komen wij tot het inzicht
dat een planeet aan dezelfde wetten voor massa moet voldoen als de appel.
127
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De Wet van Maslow
De wet van Maslow stelt, dat een eenmalige piekervaring wordt gecompenseerd door herhaling en dat de
waardering afneemt, naarmate de ervaring vaker wordt herhaald. Naarmate een piekervaring vaker
plaatsvindt op een bepaalde plaats of tijd of in een bepaalde omgeving, wordt de associatie aan die plaats,
tijd of omgeving sterker. Op zich zegt deze wet niet alleen iets over de ervaring op zich, maar ook iets over
de stochastische verdeling van de intensiteit van ervaringen in de tijd en de relatie tussen frequentie en de
associatievorming in het individuele bewustzijn.
In de eerste plaats is de intensiteit van de ervaring in relatie tot de frequentie van de ervaring een dalende
lijn. De exacte relatie tussen intensiteit en frequentie is niet uit Maslow’s wet af te leiden, maar we kunnen
in ieder geval wel opmaken, dat de compensatie door herhaling de intensiteit doet afnemen.
Intensiteit
Frequentie
Daarnaast kunnen we opmerken, dat de mate van associatie toeneemt, bij een toename van de frequentie.
Dit hangt natuurlijk samen met het toenemen van het aantal begripsverbanden met indrukken. Het individu
verwacht de ervaring in relatie tot de omgeving.
Associatie
Frequentie
In het verlengde van Maslow’s wet kan ook gesteld worden, dat een piekervaring met een hoge intensiteit
of waardering een sterkere associatie aan de plaats of tijd oplevert, waar deze plaatsvindt, dan een
piekervaring met een lage intensiteit. Het product van intensiteit en frequentie voor ervaring is een
belangrijk gegeven voor het bepalen van de associatieve verbondenheid aan de plaats, tijd of omgeving.
De ervaringsfrequentie en de intensiteit bepalen dus de betekenis van een omgeving in plaats en tijd voor
het individu. Naarmate het individu de prikkel op een bepaalde plaats of tijd of in een bepaalde omgeving
meer verwacht, zal het verrassingseffect van de prikkel afnemen en een logisch gevolg van de omgeving
gaan vormen.
128
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Dit principe kunnen we gebruiken om de een statistisch model op te stellen voor de gedragsontwikkeling op
grond van het aantal keren, dat een ervaring heeft plaatsgevonden onder vergelijkbare omstandigheden, en
de intensiteit van de piekervaringen.
Ervaringsintensiteit, Frequentie en Associatie
Zoals eerder is opgemerkt, geeft Maslow’s wet wel de richting van het verband tussen intensiteit van de
ervaring en de frequentie van de ervaring weer, maar dit levert geen kwantitatieve formule voor de twee
grootheden op. Daarvoor is een extra definitie noodzakelijk. Uit Maslow’s wet kunnen we afleiden, dat de
de intensiteit afneemt. Aangezien er niets aan de omstandigheden verandert, zal de intensiteit bij iedere keer
afnemen met een bepaalde factor. Als f de frequentie is en I(f) de intensiteit van de ervaring als functie van
de frequentie dan is een mogelijke relatie tussen de frequentie f, de intensiteit I en de vervlakkingsfactor k
(die groter is dan 0 en kleiner dan 1).
I (f) = I (f-1) . k
In grafiekvorm ontstaat een langzaam vervallende lijn, die doet denken aan het verval van de intensiteit van
straling in de atoomfysica.
Intensiteit
Frequentie
De relatie tussen de intensiteit I en de frequentie f is te herschrijven als een discrete functie, afhankelijk van
de oorspronkelijke intensiteit I0, de waardering van de piekervaring bij de eerste keer.
I(f) = I0 . k f
129
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Model
Hoe kunnen de bevindingen van de conditionering in een model beschreven worden? In de eerste plaats
hebben we geconstateerd, dat een prikkel niet automatisch tot een reactie leidt. Het organisme vormt zich
actief een wereldbeeld op basis van de prikkels die uit de omgeving afkomstig zijn. De werking van het
geheugen bepaalt in belangrijke mate hoe dit wereldbeeld wordt vormgegeven. Goed beschouwd is het
mechanisme achter ons denkproces zeer eenvoudig, wanneer men rekening houdt met een aantal regels dat
voor ons bewustzijn geldt. De resultaten van dit denkproces kunnen wel complex en individueel zijn, maar
de principes achter de ervaring van de werkelijkheid zijn voor iedereen hetzelfde.
De werking van het bewustzijn
De eerste vraag die u zou kunnen stellen is: waarom werkt het brein niet net als een computer? Waarom
slaat een organisme niet alle indrukken die het binnen krijgt objectief in het geheugen op, zodat het later
alles weer zonder vergissingen of verkeerde interpretaties kan terughalen?
Het antwoord is: de hersenen registreren alle indrukken ‘objectief’, maar slechts voor een korte tijd. Het is
echter niet efficiënt om letterlijk iedere indruk apart op te slaan, omdat het de mogelijkheid om indrukken
onderling te vergelijken beperkt. Bovendien ontstaan er in het bewustzijn nieuwe prikkels uit de associatie
en deductie, die de waarneming, ervaring, communicatie en het gedrag beïnvloeden. De werking van de
hersenen is optimaal voor het doel: logisch denken en handelen op grond van vergelijkbare prikkels om het
doel te bereiken.
Bewustzijnsprocessen
Met behulp van de resultaten van experimenten van de Klassieke Conditionering kunnen ook de processen
die plaatsvinden in het bewustzijn zelf worden gemodelleerd. Daarvoor moeten wij uitgaan van de
volgende veronderstellingen over de vorming van een beeld van de realiteit.
1.
Een organisme krijgt via interactie voortdurend prikkels uit de omgeving en het eigen bewustzijn
aangeboden.
2.
Het organisme zoekt naar regelmaat of herhaling en voorwaardelijke afhankelijkheid in de ervaring,
zodat positieve prikkels versterkt kunnen worden en negatieve prikkels vermeden. Er ontstaat dan een
gevoel van hoop en veiligheid. Het reageren op deze regelmaat is de aanpassing of gewenning tijdens
de Conditionering.
3.
Op basis van de regelmaat en de voorwaardelijke afhankelijkheid vormt het organisme een beeld van
de realiteit in het bewustzijn. Dit beeld vertoont veel overeenkomsten met een computerprogramma.
Net als bij een programma bestaat het model in ons bewustzijn uit de volgende onderdelen.
Sequentie (opeenvolging van stimuli).
Selectie (voorwaardelijke afhankelijkheid).
Repetitie (regelmaat in ervaringen).
Het model is echter niet te vergelijken met een lineair programma (opeenvolgende commando’s) maar
een referentiëel programma. Deze methode maakt vergelijking tussen overeenkomstige situaties zeer
eenvoudig.
4.
Als de opeenvolging van stimuli in de huidige situatie overeenstemt met het gevormde wereldbeeld,
ervaart het organisme dat als een bevestiging of bekrachtiging. Via identificatie of associatie volgt er
een reactie overeenkomstig eerdere bevindingen.
130
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
5.
Onderbreking van de regelmaat wordt ervaren als een ontkenning of bestraffing van het innerlijk
model. Er ontstaan gevoelens van angst, verdriet of zelfs woede. In eerste instantie zal het organisme
via deductie de oorzaak van de verandering proberen te achterhalen. Lukt dat niet, dan zal het
organisme via willekeurige, door emotie geleide, reacties de gebeurtenissen trachten te beïnvloeden.
Dit leidt niet tot nieuwe begripsrelaties maar het vergroot het aantal waarnemingen die
herhalingspatronen duidelijk kunnen maken. Een organisme gaat bij het constateren van een
verandering door met deductie tot het de situatie weer kan inpassen in zijn wereldbeeld.
6.
Iedere aanpassing van het model leidt tot een emotionele toestand van het organisme. Via identificatie
of associatie en uiteindelijk ook via deductie ontstaan relaties tussen begrippen die bij de emotionele
verandering betrokken zijn. Dit lijkt irrationeel maar het is logisch verklaarbaar.
7.
Een organisme vormt zich een model van de werkelijkheid op basis van de continuïteit van
bevestigingen en ontkenningen.
Schematische weergave van het bewustzijn
Om de processen in het bewustzijn in de vorm van een computerprogramma te beschrijven wordt gebruik
gemaakt van een wat verouderde ontwerptechniek: Jackson Structured Programming. Elk programma
bestaat uit een samengesteld geheel van sequenties, selecties en repetities. De symbolen voor de
verschillende programmaonderdelen worden hieronder afgebeeld.
Blok A
Blok B
Selectie
Ja
Repetitie
Nee
Blok
Belangrijk verschil tussen een traditioneel computerprogramma en het bewustzijn is dat ons geheugen
referentiëel georganiseerd is en niet opvolgend. Als wij een ring in de keukenla opbergen dan kunnen wij
dit door afleidende bezigheden vergeten. Begint er iemand toevallig te praten over eten, dan associëren wij
eten met de keuken, de keuken met de la en de la met de ring. Het is belangrijk dat deze referentiele
verwijzing van het bewustzijn in dit model verwerkt wordt.
131
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een programmastructuur voor de koppeling tussen een stimulus en een reactie in het bewustzijn ziet er als
volgt uit.
Ervaring
Als Prikkel
Als Reactie
Als Ontkenning
Vergelijking
Model
Prikkel
Aanpassen
Model
Deductie
Reactie
Als Bevestiging
Stabilisatie
Model
Emotie
Zoals in de afbeelding te zien is, is de vergelijking met het bestaande model (de identificatie of associatie)
het primaire proces tijdens de verwerking van de prikkel tot een reactie. Komen nieuwe stimuli overeen met
de verwachtingen dan zal dit leiden tot stabilisatie van het wereldbeeld en een gevoel van veiligheid
bewerkstelligen. Is de stimulus niet in te passen in het model, dan volgt deductie en emotionele verwerking.
Het bovenstaande schema is de weergave van bewustzijnsprocessen voor één organisme. De wisselwerking
van prikkels en reacties waarbij meerdere organismen betrokken zijn wordt hieronder weergegeven.
Reacties van een organisme kunnen weer stimuli voor andere organismen zijn.
132
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Actie
Als Ervaring
Als Prikkel
Als Reactie
Organisme
Als Ontkenning
Als Bevestiging
Ervaring
Vergelijking
Model
Prikkel
Aanpassen
Model
Deductie
Reactie
Stabilisatie
Model
Emotie
Begripsvorming
Nieuwe zintuiglijke prikkels worden via identificatie vergeleken met eerdere ervaringen. Deze vergelijking
vindt echter niet alleen plaats als er sprake is van equivalentie van stimuli. Er wordt ook vergeleken op
basis van overeenkomsten tussen stimuli en processen. Het is onmogelijk om de deductie te begrijpen
zonder besef van de vergelijkende identificatie. Het vinden van overeenkomsten tussen prikkels is een
systeem met ongekende mogelijkheden, terwijl het principe relatief eenvoudig is. Het is ook de oorzaak van
de meeste misverstanden die het organisme bij confrontatie met een veranderende omgeving maakt.
Hoe worden er relaties gelegd tussen stimuli? Zintuiglijke waarneming van een object of begrip op zich
heeft geen directe herkenning tot gevolg, als het object geen waarneembare overeenkomsten heeft met
vergelijkbare objecten of begrippen. Zo zijn negerslaven eeuwenlang door het blanke ras als niet menselijk
behandeld puur en alleen om de kleur van hun huid. Ook is het moeilijk voor een organisme om wezenlijke
verschillen tussen objecten te herkennen, als zij waarneembare overeenkomsten vertonen. Denk aan de
vorm van een exotische bloem die vleesetende planten bezitten en die insecten aantrekken.
Identificatie of associatie vindt plaats doordat het organisme de omgeving groepeert en onderling relateert.
Dit proces noemt men de begripsvorming. De begripsvorming is een product van de deductie en komt op de
volgende wijze tot stand.
133
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.

Het brein ontvangt voortdurend individuele visuele, auditieve en sensuele stimuli. In eerste instantie
ziet het organisme geen samenhang tussen de prikkels.

De prikkels worden op basis van overeenkomsten vergeleken met vroegere ervaringen. Als een
combinatie van prikkels al eerder is opgetreden, dan worden de stimuli gegroepeerd. De combinatie
van prikkels vormt een identificatie voor de groep. Een combinatie van prikkels kan zich zowel
voordoen in ruimtelijke oriëntatie als in een opeenvolging in tijd.

Een groep van stimuli kan geanalyseerd worden op samenstellende onderdelen, die op zich weer
groepen van bij elkaar horende prikkels zijn. Deze elementaire groepen kunnen pas herkend worden als
zij onafhankelijk in verschillende verzamelingen stimuli te herkennen zijn. De relaties tussen
elementaire groepen en het centrale object of begrip worden de eigenschappen van het object of begrip
genoemd.

Verzamelingen van stimuli (objecten en begrippen) zijn onderling voortdurend in interactie met elkaar.
Een herhaling van een interactie tussen groepen is een relatie tussen groepen. Doet de interactie zich
tussen verschillende soorten groepen voor dan kan de interactie weer geïdentificeerd worden als een
zelfstandig begrip.
Een voorbeeld kan de begripsvorming verduidelijken. Om dit proces bij uzelf te controleren wordt gebruik
gemaakt van abstracte visuele symbolen. Bestudeer de volgende reeks tekens.
Als u de rij snel bekijkt ziet u waarschijnlijk een reeks willekeurige figuren. Neem nu enige afstand en
neem zorgvuldiger waar. Het valt u op, dat sommige symbolen zich herhalen. Er treedt identificatie op
grond van repetitie op.
Na enige tijd ziet u ook dat het herhalende symbool steeds vergezeld wordt door dezelfde figuren. In
gedachten groepeert u de informatie op overeenkomsten. U heeft nu een groep vastgesteld van drie
symbolen waaraan u op zich weer een betekenis kan hechten. Als u zover bent kunt u waarschijnlijk ook
vaststellen, dat de repeterende groep zich constant een teken naar rechts verplaatst. Op deze manier stelt u
een interactie van een groep vast.
De waarnemingen kunt u verwoorden in termen van begrippen, eigenschappen, elementen, relaties en
interacties. Zo kunt u de volgende uitspraken doen:
1.
2.
Er is een groep symbolen.
Deze heeft als eigenschappen of elementen de symbolen:
3.
De groep beweegt zich voortdurend een teken naar rechts.
Als repeterende groepen en hun functionaliteit in de omgeving eenmaal is vastgesteld is het vrij eenvoudig
deze groepen te herkennen en te identificeren. Het organisme leert zich te oriënteren op het voorkomen van
de groep. Het ziet de groep als een zelfstandige eenheid die in interactie is met de omgeving.
134
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Waar dient deze exercitie voor? Wat heeft dit nu te maken met de alledaagse begripsvorming? Goed
beschouwd heeft deze abstracte illustratie alles met het vormen en herkennen van begrippen te maken. Zo
verklaart het de koppeling Toon – Voedsel bij de klassieke conditioneringexperimenten van Pavlov. Maar
ook de cognitieve herkenning van patronen wordt hierdoor verduidelijkt. Het verklaart hoe u de koppeling
heeft geleerd tussen een knop en het licht in de kamer, maar ook hoe u uw eerste woordje heeft leren
spreken.
Door herkenning van patronen of groepen en het bestuderen van de interactie tussen groepen kunt u zeer
complexe voorstellingen van de werkelijkheid in het bewustzijn te vormen. De voorstelling van de realiteit
wordt geformeerd met behulp van stimuli aanduidingen, groepen stimuli, relaties en interacties tussen
groepen.
Deductie
Begripsvorming is het resultaat van de deductie. Daarnaast levert de deductie een belangrijke bijdrage bij
het vormen van verwachtingspatronen in een veranderende omgeving. Deductie voldoet aan een aantal
duidelijke logische regels, dat voor ieder organisme in principe hetzelfde is.

Als een sequentie van prikkels zich één of meerdere keren herhaald is het mogelijk dat het organisme
een patroon gaat herkennen. Het organisme verwacht dat deze herhaling zich voorzet onder
gelijkblijvende omstandigheden. Deze verwachting vormt de kern van de uitkomsten van
conditioneringexperimenten.

Bij een verandering in de repeterende sequenties gaat het organisme op zoek naar de oorzaken van
deze verandering. Pas in deze fase wordt de onderlinge afhankelijkheid van stimuli duidelijk.

Het organisme vormt zich een beeld van een bepaalde situatie en de objecten en begrippen die daarbij
betrokken waren op basis van de herhalingen, de voorwaardelijke afhankelijkheid en de emotionele
veranderingen die optreden bij het ervaren van deze prikkels.

Deze verandering van inzicht betreffende omstandigheden en begrippen wordt geïntegreerd in een
totaalbeeld door verdere identificatie en deductie.

Reeds bestaande verwachtingspatronen bepalen in belangrijke mate op welke stimuli een organisme
zich oriënteert. Het is daarom moeilijk om gedragspatronen te doorbreken.
Deze regels bepalen hoe begripsrelaties gevormd worden. Welke stimuli het organisme ervaart en welke
prikkels de aandacht trekken is per individu verschillend. Vandaar dat elk idee van de werkelijkheid
subjectief is. Het proces dat de begripsvorming bestuurd is echter voor ieder organisme hetzelfde. Dat twee
organismen die dezelfde situatie meemaken grote verschillen in interpretatie kunnen hebben heeft
voornamelijk te maken met vorige conditioneringsprocessen die verwachtingen in stand houden.
Samenvattend vinden er tijdens de deductie drie processen plaats:
1.
Patroonherkenning.
Het bewustzijn zoekt voortdurend naar repeterende sequenties bij het ontvangen van prikkels.
Patroonherkenning vormt de kern van alle conditioneringprincipes. Na verloop van tijd begrijpt het
organisme het patroon en treedt er een verwachting van herhaling op. Deze verwachting bepaalt in
belangrijke mate op welke prikkels het organisme zich oriënteert. Een eenmaal aangeleerde
conditionering op herhaling van stimuli is moeilijk te doorbreken.
2.
Veranderingsanalyse (functionele afhankelijkheid tussen begrippen).
Door verandering in de herhalende reeksen stimuli worden voorwaardelijke afhankelijkheden
duidelijk.
135
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Verandering in de opeenvolging van prikkels leert het organismen alternatieven voor een bepaalde
situatie. Het organisme gaat actief op zoek naar de oorzaken van deze verandering. Het doorbreekt het
idee dat het begrip van de situatie volledig is en geeft een gevoel van onveiligheid. Dit gevoel wordt
opgeheven zodra voorwaardelijke afhankelijkheid van stimuli of nieuwe repeterende reeksen in de
ervaring ontdekt zijn. Deze fase zorgt ervoor dat bestaande concepten van begrippen, objecten en
situaties worden aangepast.
3.
Integratie van de begripsrelaties.
De aangeleerde conditionering op herhalende reeksen stimuli en de voorwaardelijke afhankelijkheid
tussen prikkels worden geïntegreerd in het beeld dat het organisme van de omgeving heeft.
Begripsvorming wordt gerelateerd aan situaties, objecten en begrippen. De volledige ervaring wordt
geassocieerd door verschillende abstracte begrippen aan elkaar te koppelen. In het bewustzijn bestaat
geen lineaire beschrijving van een situatie. De integratie van begripsrelaties in het volledige beeld van
de werkelijkheid vindt plaats door de mogelijkheid om overeenkomsten tussen vergelijkbare situaties
te zoeken. Het organisme vergelijkt de eigenschappen van begrippen. Bij de herkenning van stereotype
kenmerken wordt geprobeerd om de eigenschappen, die eerder zijn waargenomen bij het gerelateerde
begrip, toe te passen op de nieuwe situatie. Ieder organisme heeft bepaalde vooroordelen over nieuwe
begrippen. Hoe overeenkomsten tussen objecten en begrippen worden gevormd is uniek voor het
leerproces, dat het organisme heeft doorgemaakt.
Model voor identificatie en deductie
De wisselwerking tussen twee processen in het menselijk brein besturen hoofdzakelijk de beeldvorming:
identificatie en deductie. Identificatie en deductie zijn zelfstandige mechanismen die geen directe relatie
met de ‘werkelijkheid’ hebben. Wel vindt er controle op overeenkomsten tussen de denkbeeldige
werkelijkheid en de omgeving plaats door bevestiging en ontkenning van handelingen. In de
psychologische literatuur worden de termen ‘bevestiging’ en ‘ontkenning’ vaak vervangen door de meer
emotioneel geladen begrippen ‘bekrachtiging’ en ‘bestraffing’.
Het is moeilijk objectieve uitspraken te doen over het identificatie- en deductieproces in het bewustzijn. Het
verwerven van experimenteel materiaal over deze thema’s kan alleen indirect resultaten opleveren. Wel is
het mogelijk om een model van deze mechanismen te ontwikkelen. Dit model kan vergeleken worden met
de uitkomsten van de experimentele bevindingen van alle psychologische deeltheorieën. In het model van
de identificatie en deductie in deze paragraaf wordt uitgegaan van een aantal zeer elementaire begrippen en
veronderstellingen. Hiermee wordt een poging ondernomen om de processen in het bewustzijn te
beschrijven.
De basis van het bewustzijnsmodel is de individuele prikkel. Een prikkel kan visueel of auditief zijn, maar
deze kan ook de reuk, de smaak of de tastzin beïnvloeden. Het patroon en de veranderingen in het ritme van
opeenvolgende prikkels bepaald in belangrijke mate welk beeld wij ons over de omgeving vormen. Het
organisme zoekt voortdurend naar regelmaat in de opeenvolging van prikkels. Het reageren op deze
regelmaat is de aanpassing of gewenning. Het beeld van de werkelijkheid wordt bevestigd doordat de
volgorde van prikkels overeenkomt met verwachtingen. De continuïteit in bevestigingen en ontkenningen
bepaald in belangrijke mate het gedrag van het organisme.
Patroonherkenning
Hoe leert een organisme een patroon herkennen? Dit mechanisme is fundamenteel voor alle
bewustzijnprocessen. Het proces wordt in het diagram op de volgende bladzijde gedemonstreerd aan de
hand van een voorbeeld, waarin, zoals in Pavlov’s basisonderzoek, een regelmatige herhaling van toon en
voedsel wordt aangeleerd, zodat uiteindelijk op het horen van de toon met speekselen wordt gereageerd.
Hoewel het langer kan duren voordat het patroon wordt herkend en geaccepteerd, laat het schema duidelijk
zien wat er waarschijnlijk in het bewustzijn gebeurt.
136
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De eerste keren heeft het organisme zich nog geen beeld gevormd van de omgeving en registreert het
slechts de sequentie van individuele prikkels, zonder een functionele samenhang te herkennen. Elk nieuw
signaal veroorzaakt een ontkenning van een regelmaat. Op een gegeven moment wordt de regelmaat
duidelijk. Door het streven naar structuur en veiligheid in een veranderende omgeving wordt de herhaling
van prikkels als een normale omstandigheid ervaren. Het organisme is geconditioneerd. Als het patroon
zich blijft herhalen bevestigen de nieuwe prikkels de veronderstellingen omtrent de toon – voedsel reeks.
Strikt genomen veroorzaakt de regelmaat niet direct het idee van functionele afhankelijkheid tussen
begrippen. Wel ontstaat er een verwachting met betrekking tot de volgorde van prikkels in een bepaalde
omgeving. Iemand die iedere avond soep voor het diner krijgt geserveerd, verwacht nog geen avondeten als
hij plotseling ’s morgens soep krijgt voorgeschoteld. Wel zal hij zich afvragen waar de soep is gebleven als
‘s avonds direct het eten op tafel wordt gezet. Functionele afhankelijkheid wordt pas begrepen als er
alternatieve prikkelcombinaties worden geconstateerd.
Toon
Toon
Voedsel
Toon
Voedsel
Toon
Toon
Voedsel
Toon
Herhaling
Voedsel
Toon
Voedsel
Toon
Bevestiging Model
Voedsel
Ontkenning Model
Door de herhaling van toon en voedsel wordt een bepaalde regelmaat aangeleerd. Er is dan sprake van een
zekere gewenning. Een organisme wordt zich bewust van de relaties tussen stimuli door prikkelcombinaties
af te wisselen. De volgorde waarin prikkels worden aangeboden en de geconditioneerde oriëntatie reflexen
bepalen dus voornamelijk hoe iemand de omgeving ervaart. Dit is de reden waarom twee personen die
exact hetzelfde beleven toch verschillende interpretaties van de gebeurtenis kunnen hebben.
Functionele Afhankelijkheid
Tijdens een experiment kan de directe relatie tussen de prikkels toon en voedsel duidelijk gemaakt worden
door deze te combineren met een alternatieve combinatie. Bijvoorbeeld een flits gevolgd door een schok.
De reeks prikkels in het diagram op de volgende bladzijde kan tot associatie tussen stimuli in het
bewustzijn leiden.
137
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De volgorde van de stimuli bepaalt de verwachting en het gedrag in de nabije toekomst. Als dezelfde
prikkels in een ander patroon worden aangeboden ontstaat een totaal ander concept van de omgeving. Het
duurt enige tijd voordat een relatie tussen prikkels is aangeleerd.
Is de relatie geaccepteerd (er is een hypothese gevormd over de omgeving) dan betrekt het organisme deze
relatie in gevolgtrekkingen over andere stimuli. Er ontstaan complexe begripsrelaties. Hoe meer een
bepaalde veronderstelling in het beeld van de wereld gebruikt wordt, hoe moeilijker het wordt om de
onjuistheid van een veronderstelling duidelijk te maken. Een poging tot het veranderen van bepaalde
begripsrelaties kan als bedreigend ervaren worden, waarbij heftige emotionele verstoringen kunnen
optreden. Uiteindelijk kan zelfs het volledige netwerk van begripsrelaties ineenstorten.
138
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Toon
Toon
Voedsel
Toon
Voedsel
Toon
Toon
Voedsel
Voedsel
Toon
Herhaling
Toon
Toon
Voedsel
Voedsel
Flits
Herhaling
Flits
Schok
Flits
Schok
Flits
Schok
Toon
Voedsel
Herhaling
Herhaling
Flits
Schok
Toon
Toon
Voedsel
Flits
Schok
Herhaling
Voedsel
Flits
Schok
Toon
Flits
Voedsel
Schok
Bevestiging Model
Ontkenning Model
139
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De getoonde diagrammen zijn slechts (verkorte) voorbeelden van leerprocessen. Door de conditionering
ontstaan begripsrelaties (door onderlinge afhankelijkheid van prikkels) en verwachtingspatronen (door
herhaling in de reeks). Verdere conditionering vertraagd of versneld de nieuwe begripsvorming. Een
verandering in de bestaande regelmaat of in eerder waargenomen begripsrelaties heeft een positieve of
negatieve emotionele toestand tot gevolg die geassocieerd wordt aan de betrokken begrippen.
Integratie van begripsrelaties
Bij ieder leerproces zijn verschillende begrippen betrokken. Het organisme leert iets over de eigenschappen
van de betrokken objecten. Maar er gebeurt meer. Zoals vermeld zoekt het organisme voortdurend naar
overeenkomsten en verbanden tussen begrippen en objecten, zodat de begrippen geordend en gegroepeerd
kunnen worden. Als een begrip bij een bepaalde groep is ingedeeld wordt getracht om nieuwe ervaringen
met betrekking tot het begrip toe te passen op alle andere elementen van de groep. Dit principe is niet alleen
op een bepaalde groep bevooroordeelde mensen van toepassing. Het geldt voor iedereen. Als u gewend
bent om een appel uit de fruitschaal te pakken, dan zult u er bij het zien van een appel in de fruitschaal in
eerste instantie van uit gaan dat de appel echt is. Pas als een appel heel hard aanvoelt of als u er in bijt kunt
u er achter komen dat er per ongeluk een plastic appel in de fruitschaal ligt.
Voor ieder mens geldt: er zijn bepaalde regels van toepassing op een bepaalde situatie tenzij nieuwe
informatie dit tegenspreekt. Ieder organisme is bevooroordeeld. Het zou te veel tijd kosten om iedere
situatie als een volledig nieuwe omgeving te gaan verkennen. Wat de vooroordelen zijn is wel uniek voor
het leerproces dat het organisme heeft doorgemaakt. Door de ordening van begrippen in het bewustzijn
ontstaat een hiërarchie van complexe abstracte structuren, die onafhankelijk van de realiteit bestaat.
Door de herkenning van onderbrekingen in patronen en functionele afhankelijkheid van waarneming en
communicatie ontdekt het organisme een opsplitsing van de realiteit in eenheden. Iedere eenheid heeft
eigen patronen en begripsrelaties, die het onderscheiden van andere begrippen in waarneming en
communicatie.
Na de verdeling van de werkelijkheid in begrippen vindt het omgekeerde proces plaats: de patronen en
functionele afhankelijkheden van verschillende objecten en begrippen worden geïntegreerd en gegroepeerd
op basis van overeenkomsten. Als twee of meer begrippen hetzelfde patroon of dezelfde functionele
afhankelijkheid bezitten, associeert het organisme de waarnemingen aan elkaar en worden eigenschappen
van een begrip herkend. De waarneming van het object of begrip wordt verfijnd door de verdeling in
verschillende eigenschappen, waardoor het mogelijk wordt om individuele ervaringen te groeperen, aan
elkaar te relateren of onderling te associëren. Uit de samenhang van begrippen en objecten kan de
waarnemer logische regels en wetten afleiden, die bij volgende waarnemingen als uitgangspunten kunnen
worden gebruikt. Bovendien kan de ervaring van bepaalde objecten of begrippen door associatie herleid
worden tot een grondbegrip of ‘archetype’, zoals Jung dat noemt.
In het volgende voorbeeld worden de analyse en integratie van begrippen en relaties gedemonstreerd.
Daarna wordt het principe verwerkt in een model. In het volgende diagram wordt een samenhangend geheel
van abstracte vormen getoond. De symbolen in het diagram zijn slechts voorbeelden van willekeurige
stimuli uit de werkelijkheid. De volgorde in de ruimte kan ook vervangen worden door een volgorde in de
tijd. Horizontaal wordt het verloop van individuele stimuli getoond. Verticaal treft u de symbolische
weergave van een aantal kenmerken van de prikkel aan.
140
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Zoals in de voorgaande tekst is beschreven, vindt de deductie in een aantal stappen plaats, waarbij de
waarnemer een steeds helderder inzicht in de structuur van zijn omgeving krijgt.
De eerste stap in het deductieproces is het herkennen van patronen en relaties tussen stimuli en het
achterhalen van verstoringen in de regelmaat. In het demonstratiediagram zijn een aantal patronen te
herkennen, die te herkennen zijn door verstoringen in de regelmaat. Deze patronen worden hieronder in
verschillende kleuren weergegeven.
In de tweede fase worden ononderbroken patronen samengevoegd tot eigenschappen. Er ontstaat een indruk
van continuïteit in de patronen. In de volgende afbeelding worden de ononderbroken patronen met een rode
rand aangegeven.
In de derde stap wordt een scheiding aangebracht tussen individuele objecten en begrippen, op grond van
de samenhang in patronen van de kenmerken. Patronen worden bestudeerd op hun functionele samenhang.
Hierbij kunnen nieuwe groeperingen in de eigenschappen van objecten ontstaan. Op deze manier zijn drie
objecten in het voorbeelddiagram te herkennen, wanneer gelet wordt op bij elkaar horende patronen.
141
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In de vierde fase worden de objecten gegroepeerd op basis van overeenkomstige kenmerken.
Eigenschappen die voor verschillende objecten gelijk zijn worden als kenmerken van de groep gezien en
niet van het individuele object of begrip. Er ontstaan ‘basisbegrippen’ waarvan de afgeleide begrippen en
objecten als voorbeelden worden beschouwd. Kenmerken van de groep gelden ook voor ieder individueel
element van de verzameling. Krijgt een element eigenschappen, die afwijkend zijn van de eigenschappen
van de groep, dan wordt het element opnieuw gegroepeerd. Als twee groepen overeenkomstige kenmerken
hebben, dan kunnen deze groepen ingedeeld worden als subgroepen van een hoofdgroep.
Het voorbeelddiagram heeft drie elementen die, op grond van de overeenkomsten van eigenschappen, in
twee groepen kunnen worden ingedeeld: de verzamelingen ‘1-2’ en ‘1-3’. Op de laatste rij van het diagram
wordt een eigenschap weergegeven, die uniek is voor het individuele object. Hierdoor is het object te
identificeren binnen de verzamelingen.
In stap vijf worden regels en wetten afgeleid en toegepast op de verwerkte indrukken. Deze regels en
wetten zijn uitspraken of handelingen ter verduidelijking, verklaring of aanpassing van de objecten en
groepen in de omgeving. Er worden verbanden en ‘logica’ gezocht in de omgeving. Dit zoeken naar
verbanden is zelden objectief. Eenmaal aangeleerde regels en wetten worden slechts moeizaam of helemaal
niet aangepast op basis van nieuwe informatie. Dit komt omdat de waarnemer zich oriënteert op indrukken
die overeenkomen met verwachtingspatronen.
Uit experimenten blijkt dat nieuwe, tegenstrijdige ervaringen worden genegeerd of zelfs geblokkeerd. De
bereidheid om het huidige wereldbeeld aan te passen neemt af naarmate de wetmatigheid of begripsrelatie
een belangrijker hypothese vormt voor het beeld dat de waarnemer van de werkelijkheid heeft. Het afleiden
van regels en wetten is een poging van het bewustzijn om een stabiel model te vormen van een complexe,
dynamische wereld. De logica, die ontstaat met de ervaring en het leerproces, is van invloed op de
gedachten en handelingen van het individu in toekomstige, vergelijkbare situaties. In de volgende
paragraven wordt dieper ingegaan op een model voor het afleiden van ‘logische’ verbanden.
142
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het uiteindelijke gevolg van het deductieproces is dat het organisme wel of niet gaat reageren op de
situatie, waarin het zich bevindt. Of de handeling logisch lijkt of niet, op basis van de gebeurtenissen die in
de omgeving van de waarnemer plaatsvinden, besluit deze op een bepaalde manier te handelen, die het
beste past bij het beeld, dat de waarnemer van de realiteit heeft. Wat de motieven van het organisme zijn
om op de gekozen manier te reageren is altijd individueel bepaald. In ieder geval dient het een persoonlijk
doel, ook als dit uiteindelijk niet het gewenste resultaat heeft. Op het moment van handelen verwacht het
organisme, dat de reactie de bedoelde invloed heeft.
Als de groepen zijn afgeleid en de eigenschappen van de verzamelingen zijn vastgesteld, kan het
deductieproces gebruikt worden om nieuwe elementen te herkennen en in de groepen in te delen. Dit is een
ingewikkelde methode voor het bewustzijn. Discriminatie en geestelijke starheid zijn twee voor de hand
liggende gevolgen, als men vergeet, dat regels, die gelden voor elementen van een groep, niet altijd zijn toe
te passen op de gehele groep. De indeling in groepen is vaak een dynamisch en geen statisch proces:
elementen kunnen transformeren naar een andere groepsindeling.
Bovendien bestaat het risico, dat aan de abstracte begrippen die uit de deductie volgen, eigen
wezenskenmerken worden gekoppeld, alsof het reële objecten of wezens betreft. Op die manier is het
mogelijk dat de menselijke geest die voortdurend op zoek is naar verklaringen, de oorzaken van een
bepaalde emotie of gedachte probeert te identificeren in bewustzijnscomplexen of in reële objecten of
personen, die slechts via associatie iets met het probleem te maken hebben. De hoeveelheid indrukken in
onze complexe beschaving maken het risico van verkeerde associaties en identificaties groot.
De deductie vindt dus in een zevental stappen plaats. Dit leidt tot een indeling van de werkelijkheid in
verzamelingen, op basis van de eigenschappen van individuele prikkels. Op de verzamelingen worden
wetten en regels toegepast, die integraal onderdeel uitmaken van het model in het bewustzijn. De stappen
van het deductiemodel zijn:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Herkennen van patronen en functionele afhankelijkheid in de omgeving.
Indeling van de patronen en relaties op grond van discontinuïteit.
Scheiding tussen individuele objecten en begrippen.
Groepering in verzamelingen en deelverzamelingen, op basis van kenmerken (cognitie).
Afleiden en toepassen van regels en wetten op basis van ervaringen (motivatie).
Wel of niet handelen overeenkomstig de mogelijke uitkomsten van het deductieproces (reactie).
Herkenning van nieuwe indrukken op grond van eigenschappen (identificatie).
Deze stappen leiden tot een samenhangend, individueel beeld van de realiteit, inclusief persoonlijke regels
en wetten. De volgorde waarin patronen en relaties duidelijk worden zijn zeer belangrijk bij dit
bewustzijnsproces.
Cognitie
Een belangrijke fase in de ontwikkeling van het bewustzijn is het herkennen van begrippen en objecten op
grond van overeenkomende eigenschappen en kenmerken. De indrukken worden opgesplitst in
verzamelingen en deelverzamelingen, waarbij aan iedere groep specifieke eigenschappen worden
toegekend. Er worden kenmerken, regels en wetten voor de groep afgeleid, die vervolgens worden
toegepast op de elementen van de verzameling. Welke elementen bij welke groep horen is weer een
conditioneringsproces.
Op het moment dat elementen van een groep gaan afwijken van de andere onderdelen van de verzameling
ontstaat in de eerste plaats verwarring. Waarnemen en bewustzijn is dan ook voornamelijk het bestuderen
van afwijkingen in patronen en begripsrelaties. Continuïteit van patronen en functionele afhankelijkheden
vallen niet op. Het waarnemen richt zich op de dynamische aspecten van de ervaring, waarbij de statische
onderdelen als achtergrond worden beschouwd. Op de achtergrond of omgeving blijven bestaande regels en
wetten van toepassing.
143
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Door het waarnemen ontstaat een beeld van de structuur van een object of begrip. Dat wil zeggen: er wordt
vastgesteld aan welke patronen en relaties de individuele stimuli uit een bepaalde omgeving voldoen. Het
bewustzijn kan men voorstellen als een verzameling van verwijzingen naar structuren van stimuli die zijn
geconcludeerd uit ervaringen en waarnemingen. Deze structuren zijn interessant, maar zij leiden niet tot
begrip van de relaties tussen waarnemingen. De ervaring houdt dan geen verband met de geschiedenis.
Maar de individuele ervaring heeft wel een plaats in de continuïteit van de historie.
Om verbanden te leggen tussen ervaringen worden deze structuren dus onderling vergeleken, waarbij
voortdurend overeenkomstige patronen en relaties worden gezocht. Deze overeenkomsten vormen de
eigenschappen of kenmerken van groepen en subgroepen gelijkende structuren. Aan eigenschappen worden
niet alleen waarneembare overeenkomsten gekoppeld, maar ook gedrag, regels en wetten.
De eigenschappen zelf kunnen ook weer in verzamelingen worden onderverdeeld. Uiteindelijk vormt de
verzameling met specifieke eigenschappen een begrip of complex: een abstract object, waarop reële
kenmerken en gedragsregels van toepassing zijn. Collectief ervaren begrippen zijn in feite de ‘archetypen’
uit de theorie van Jung.
Nieuwe objecten en begrippen worden op grond van de bekende eigenschappen herkend en geïdentificeerd.
Als de eigenschap bevestigd blijft door (selectieve) waarneming en ervaring handhaaft het organisme deze
eigenschap als een verzameling algemeen toepasbare regels in vergelijkbare omstandigheden.
De cognitie is dus als volgt samen te vatten:






Vaststellen van structuren in de waarneming en ervaring.
Zoeken naar overeenkomsten tussen de individuele waarnemingen.
Afsplitsen van deze algemene overeenkomsten tot eigenschappen.
Vaststellen van regels en wetten van de eigenschappen. Vorming van abstracte begrippen.
Opnieuw rangschikken van het huidige wereldbeeld met behulp van de eigenschap.
Herkennen van nieuwe objecten en begrippen op basis van reeds eerder afgeleide eigenschappen.
De methode van de cognitieve herkenning wordt hier geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld.
Stel dat de hond van Pavlov is geconditioneerd om in twee verschillende situaties de volgende cognitieve
structuren te herkennen.
Herhaling
Herhaling
Toon
Flits
Toon
Stank
Voedsel
Schok
Voedsel
Klap
Hoewel er verschillen zijn tussen de patronen en relaties, waarin prikkels worden toegediend, bevatten de
experimenten ook een overeenkomst. In beide situaties komt de combinatie ‘Toon – Voedsel’ voor.
Als de hond intelligent genoeg is zal hij deze overeenkomst herkennen en de combinatie als een
eigenschap van dit soort experimenten gaan beschouwen.
144
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In het bewustzijn vindt dus een afsplitsing van de geïdentificeerde groep ‘Toon – Voedsel’ plaats. Er
ontstaat een verwijzing in de beleving van de experimenten naar situaties met deze eigenschap, waaraan
een onafhankelijke betekenis wordt gehecht.
Herhaling
Toon Voedsel
Toon Voedsel
Herhaling
Flits
Schok
Toon Voedsel
Toon
Stank
Klap
Voedsel
De eigenschap krijgt de onafhankelijke betekenis van een begrip, waaraan op zich weer algemene
kenmerken kunnen worden toegekend. Zo kan de hond aan het begrip ‘Toon – Voedsel’ de emotionele
waarde ‘aangenaam’ koppelen. Begrippen zijn voor een organisme net zo reëel als waarneembare objecten.
De geconstateerde eigenschap wordt gebruikt om vroegere en nieuwe ervaringen te analyseren en te
integreren in het totale beeld van afhankelijke begripsrelaties. Wordt een element van een groep met een
bepaalde eigenschap representatief geacht voor de volledige verzameling, dan kunnen gedrag, regels en
wetten voor dit element gebruikt worden om de eigenschappen van de groep vast te stellen.
Naarmate het organisme meer ervaringen en waarnemingen heeft gehad, zal de realiteit steeds meer
beschreven worden aan de hand van identificerende kenmerken. Er wordt steeds meer uitgegaan van
groepen of verzamelingen in plaats van individuele prikkels. Dit heeft voordelen, omdat patronen en
relaties eenvoudiger en sneller te herkennen zijn. Het nadeel is echter dat het bewustzijn steeds meer
zelfbevestigend wordt, omdat indrukken niet langer beoordeeld worden op hun individuele betekenis.
De cognitie levert uiteindelijk een volledige structuur van aan elkaar gerelateerde objecten en begrippen op.
Hierin heeft de individuele ervaring of waarneming nauwelijks nog enige betekenis. Bij het ontstaan van
een begrip via ervaring, waarneming of communicatie worden allerlei emotionele waarden aan het begrip
gekoppeld. Deze emoties zijn op zichzelf weer het product van conditionering of associatie.
De emotionele veranderingen bij de laatste kontakten met een begrip zijn erg belangrijk voor de
interpretatie van het begrip. Zo kan een confrontatie met een agressief gewond dier geconditioneerde angst
veroorzaken. Het organisme vermijdt dan kontakten met dat soort dieren, waardoor de associatie met
agressiviteit in stand blijft, ook al zijn gezonde dieren helemaal niet gewelddadig. Pas als het organisme
herhaalde malen geconfronteerd wordt met kalme dieren van dezelfde soort, zal de angst langzaam
verdwijnen. De angst blokkeert echter iedere verdere waarneming.
Motivatie
Het is mogelijk om de algemene drijfveren voor het handelen en denken van organismen te beschrijven.
Tijdens de waarneming, ervaring en communicatie krijgt een organisme een persoonlijke impressie van
patronen en begripsrelaties.
145
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Door identificatie en deductie worden begrippen en objecten verbonden met andere begrippen, die als
‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’ worden ervaren. Afhankelijk van de betekenis van de functie van het
nieuwe begrip ten opzichte van andere emotioneel geladen begrippen krijgt ook het nieuwe begrip een
emotionele waarde. Als dit nieuwe begrip het gerelateerde begrip volgens het organisme stimuleert, zal het
dezelfde emotionele waarde krijgen. Heeft het organisme het idee, dat het reeds geaccepteerde begrip door
de nieuwe prikkel geremd wordt, dan zal het een tegengestelde emotionele waarde krijgen. Als
bijvoorbeeld pijn stopt, nadat iemand een pil heeft gekregen, dan krijgt de pil de emotionele waarde
‘aangenaam’ omdat het iets ‘onaangenaams’ (de pijn) heeft geremd.
Op deze manier worden emotionele betekenissen door identificatie en deductie doorgegeven aan andere
verschijnselen. Het algemene doel van het organisme is het versterken van patronen en relaties, die als
‘aangenaam’ worden gewaardeerd (+S+), en het reduceren (-S-) of wegnemen (*S-) van ‘onaangename’
prikkels.
Hoewel het streven van organismen algemeen is te formuleren, heeft ieder organisme op verschillende
momenten individuele, veranderende doelen. Deze verschillen in doelstelling hangen uitsluitend samen met
de emotionele waardering van objecten en begrippen. Wat vindt het organisme ‘aangenaam’ of
‘onaangenaam’ en waarom?
Een van de meest complexe mechanismen bij het bestuderen van het bewustzijn is dat de emotionele
waardering van begrippen en objecten als ‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’ ook een resultaat van
conditionering is, evenals de vorming van een persoonlijke visie op de realiteit. De emotionele waarde van
een prikkel kan veranderen of zelfs volledig omslaan, waardoor zaken die eerst als positief werden ervaren
plotseling een negatieve betekenis krijgen of andersom. Dit is bekend als het verwerven van inzicht en het
is een leerproces.
Door identificatie en deductie wijzigt ook de emotionele inhoud van gerelateerde begrippen, objecten en
personen in het persoonlijke beeld van de realiteit, wanneer de emotionele uitgangspunten van het individu
veranderen. Hierdoor kan een confrontatie met hetzelfde begrip een totaal andere reactie veroorzaken, als
de omstandigheden anders zijn.
Als we deze stelling onderschrijven, beseffen we, dat al onze normen en waarden, ons geloof en onze
waarheid, structureel subjectief en tijdelijk zijn. Slechts door de dreiging van grote onveiligheid en de angst
voor het onbekende houden we vast aan bepaalde vertrouwde begrippen, waarop wij onze visie op de
realiteit hebben gebouwd.
Om de complexiteit van de redenering achter individuele reacties en gedachten volledig te bevatten, moeten
we beseffen, dat de keuze voor een handeling of gedachte zelden wordt gedaan als reactie op één
individuele prikkel. Een daad of gedachtegang heeft bijna altijd invloed op meerdere aspecten, waarvan een
deel ook nog onderlinge samenhang vertoont. Sommige gevolgen van een reactie kunnen elkaar emotioneel
versterken. De effecten op andere prikkels kunnen lijnrecht tegenover elkaar staan en een afweging
vereisen, waarin prioriteitstelling centraal staat.
Zo betekent het toedienen van voedsel door een moeder aan haar kind niet alleen het wegnemen van de
honger (-S-) maar ook het verkrijgen van aandacht (+S +). Deze gevolgen versterken elkaar en zullen het
kind er toe aanzetten om het geven van voedsel uit te lokken, bijvoorbeeld door te gaan krijsen.
Andere situaties houden een conflict van belangen in, waarbij een prioriteit in de doelstelling en de fixatie
op bepaalde begrippen een belangrijke rol heeft bij het nader bepalen van de actie. Als iemand bijvoorbeeld
naar een winkel gaat krijgt de persoon bepaalde gewenste goederen (+S +) maar moet daarvoor geld
inleveren (-S+). Hier worden belangen tegenover elkaar afgewogen, waarbij de fixatie van het individu
essentieel is.
De motivatie van het organisme wordt dus voornamelijk gestuurd door de emotionele transformatie van aan
elkaar gerelateerde begrippen, objecten en handelingen onder bepaalde voorwaarden. In de volgende
paragraven bespreken we een aantal leermodellen en algemeen toepasbare transformatieschema’s voor
begrippen, objecten en de daaraan gekoppelde emotionele normen en waarden.
146
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Emotionele Transformatie Schema’s
Om de vorming van logica, gevoelens, normen en waarden beter te begrijpen is het noodzakelijk, dat de
logische en emotionele processen die bij de verandering van patronen en relaties tussen stimuli
plaatsvinden, in een samenhangend model worden beschreven. In de eerste plaats is het belangrijk dat
logica en emotie niet gescheiden van elkaar kunnen worden. Hoe vreemd het ook klinkt: het is uiteindelijk
de emotie die de persoonlijke, logische verklaring van de wereld stuurt.
Waarnemingen, ervaringen en gedachten, die in ons wereldbeeld passen en die wij aangenaam vinden
worden versterkt. Als de kennis van een nieuw begrip ons geen voordelen oplevert, zal het niet opvallen of
zal het bewust of onbewust geblokkeerd worden. De emotionele waarden ‘aangenaam’ en ‘onaangenaam’
worden door identificatie en associatie vanuit de persoonlijke, logische verbanden aan gerelateerde
begrippen gekoppeld.
Als de objectieve begrippen ‘waar’ en ‘onwaar’ de basis van het bewustzijn zouden zijn, dan zou iemand
niet van mening kunnen veranderen. Hierdoor wordt de vrije wil van het individu ontkent. Er is geen
waarheid die de persoonlijke, emotionele interpretatie ontstijgt. Zelfs bij het bestuderen van een bepaald
fenomeen kan men op grond van dezelfde waarnemingen en ervaringen een andere benadering kiezen,
waardoor de verklaring volkomen verandert. Wetenschap en religie zijn slechts een verzameling afspraken
tussen gelijk gestemde mensen en het zoeken naar absolute waarheden is slechts een heilige graal.
Iedere verandering in vaste patronen en relaties in de omgeving heeft specifieke gevolgen voor het
wereldbeeld en de emotionele betekenis van begrippen, objecten en personen. Het mechanisme dat ten
grondslag ligt aan de belangrijkste bewustzijnsveranderingen wordt hieronder stap voor stap aan de hand
van schema’s uitgelegd.
Hoop
Het principe waarin een reactie van een organisme met een aangename stimulus beloond wordt,
veroorzaakt een sterke relatie tussen de twee handelingen. Na herhaling wordt niet alleen de externe
stimulus, maar ook de reactiehandeling zelf als aangenaam ervaren. De relatie tussen de prikkel en de
reactie wordt na enige tijd zelfs zo sterk, dat als de beloning onderbroken wordt en na enige tijd weer wordt
hersteld, deze nog steeds dezelfde reactie uitlokt. Ook als de stimulus verdwijnt kan het gedrag nog lange
tijd blijven bestaan.
De stimulus versterkt onmiskenbaar de reactie van het organisme. In eerste instantie ontstaat er een fixatie
op de beloning. Uiteindelijk gaat het organisme het beloonde gedrag dat een aangename betekenis krijgt,
ook zonder stimulus vertonen. Als de oorzaak van het toedienen van de stimulus achterhaald kan worden,
krijgt ook deze een positief karakter. De oorzaak kan een persoon, een object of een bepaalde situatie zijn.
Het bewustzijnsmechanisme bij het ontstaan van hoop wordt in het onderstaande schema weergegeven.
Reactie
Stimulus
Oorzaak
Reactie
Oorzaak
Stimulus
147
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Verdriet
Het wegnemen van iets aangenaams waarmee gedrag is aangeleerd wordt door een organisme ervaren als
een straf. In eerste instantie veroorzaakt het verdriet. Voorbeelden van dit soort situaties zijn opsluiting,
zonder eten naar bed sturen maar ook afscheid nemen. Deze ‘straf’ is nauwelijks te onderscheiden van en
gaat vaak gepaard met het toedienen van een onaangename prikkel die angst veroorzaakt (zie hieronder).
Het is mogelijk maar beslist niet noodzakelijk dat het organisme na enige tijd gaat onderzoeken of een
verandering van het gedrag opnieuw de positieve stimulus uit kan lokken. Het aangeleerde gedrag verliest
hierdoor niet de positieve betekenis. De oorzaak van het verlies krijgt wel een negatief karakter. De
handelingen die eerst de prikkel veroorzaakten zullen aanvankelijk zelfs sterk in frequentie toenemen en het
gedrag kan altijd weer vertoond worden als de stimulus opnieuw wordt aangeboden. Uiteindelijk kan het
uitblijven van de positieve prikkel leiden tot woede en frustratie. Het gedrag wordt slechts, onder invloed
van het uitblijven van de stimulus, tijdelijk vervangen door alternatief gedrag. Hierdoor neemt de variatie
van het gedrag sterk toe.
Alleen als de positieve prikkel consequent direct bij bepaalde soorten gedragsveranderingen opnieuw wordt
toegediend, is het mogelijk, dat het organisme de verandering in de omgeving accepteert. Deze beloning
mag dan beslist niet uitgesteld worden. Er ontstaat dan wel een fixatie op dit nieuwe inzicht, waarmee
geprobeerd wordt het oude gedrag te vergeten. Uit experimenten is gebleken dat wanneer het individu
actief probeert bepaalde gedachten te vermijden, de aandacht juist gefixeerd raakt op het ‘verboden
onderwerp’. Actieve verbodsbepalingen zijn dus moeilijk uitvoerbaar. De beste methode is hier gerichte
afleiding naar gewenste reacties zonder het bespreken van het ongewenste gedrag. Als aangeleerd gedrag
vervangen wordt door andere aandachtspunten, wordt gesproken van ‘sublimeren’. Straf is dus alleen
effectief als de oorzaken van de ongewenste handelingen en het doel van de gedragsverandering duidelijk
is. Bestraffing zonder oorzaak of doel kan ernstige dwanghandelingen en blijvende psychische schade op
latere leeftijd veroorzaken.
De gevolgen van het verlies van iets dat als aangenaam ervaren wordt kan men als volgt samenvatten: de
begripsrelatie tussen het aangeleerde gedrag en de beloning vervalt. Het gedrag behoudt de positieve
betekenis onafhankelijk van de stimulus die als een katalysator functioneerde. Het aangeleerde gedrag kan
zelfs vaker worden getoond, omdat het wegvallen van de beloning gezien wordt als een tijdelijke
onderbreking van het toedienen van de aangename prikkel. Het organisme probeert uiteindelijk met
alternatief gedrag opnieuw de beloning te verkrijgen. Hierdoor ontstaan meerdere gedragsmogelijkheden.
Hieronder worden de gedragsconsequenties van het wegnemen van een aangename stimulus schematisch
weergegeven.
Reactie
1
Stimulus
Oorzaak
1
Reactie
1
Oorzaak
1
Stimulus
Reactie
2
Oorzaak
2
148
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Woede (Frustratie)
Het wegnemen en vervolgens uitblijven van een bekrachtiger staat in de literatuur bekent als uitdoving. De
effecten van uitdoving op een organisme kunnen onvoorspelbaar zijn. De verbanden tussen een gewenste
beloning en het gedrag worden losgekoppeld. Dit wordt opgevat alsof de omgeving niet meer reageert op
het gedrag of de aanwezigheid van het individu. Het is mogelijk dat het organisme vervolgens alle
afspraken, normen en waarden die het in de historie van de omgeving heeft geleerd loslaat en vervolgens
willekeurig gedrag gaat vertonen. De controle tussen de interne belevingswereld van het organisme en de
waarneembare realiteit kan op die manier verdwijnen wat woede, frustratie, geweld of isolatie kan
veroorzaken.
Het aangeleerde gedrag krijgt een negatieve betekenis maar aangezien de gewenste beloning ook niet door
ander gedrag bereikt kan worden gaat het organisme de invloed op de omgeving heroverwegen. Dit kan een
crisis in het bewustzijn tot gevolg hebben en uiteindelijk een revolutie in de interne beleving van de realiteit
waarin andere normen en waarden een rol spelen. In dit nieuwe besef wordt ook de oorspronkelijke fixatie
op de beloning en aanverwante begrippen opnieuw gewaardeerd. In eerste instantie zullen zowel de
beloning als het aangeleerde gedrag en de oorzaak van het gedrag een negatieve betekenis krijgen omdat zij
worden geassocieerd met het verdriet.
Reactie
Stimulus
Oorzaak
Reactie
Oorzaak
Stimulus
Angst
Het toedienen van een prikkel die door een organisme als onaangenaam wordt ervaren heeft zelden het
effect dat het gedrag ophoudt. Het veroorzaakt wel verwarring en angst. Dit onverwachte effect heeft te
maken met het feit dat er naast de ‘onplezierige onderbreking’ blijkbaar ook een positief gevolg te bereiken
is. Wat het organisme in eerste instantie gaat proberen is de primaire, aangename stimulus te bereiken
terwijl geprobeerd wordt om de secundaire, onaangename prikkel te vermijden. Bovendien leert het
organisme alleen maar welk gedrag ongewenst is maar het wordt niet duidelijk welk gedrag wel gewenst
wordt. Dit moet min of meer willekeurig achterhaald worden.
Wil de bestraffing effect hebben dan moet deze intensiever zijn en meer de aandacht trekken dan de
lustgevoelens of de aangename stimulus moet worden weggenomen. Als de bestraffing sterker is dan de
stimulus, waarmee het gedrag is aangeleerd, kan dit leiden tot passieve vermijding van de situatie. Hierdoor
wordt geprobeerd veiligheid te bereiken, omdat de angstprikkel dan ophoudt. Als de lustprikkel wordt
weggenomen gecombineerd met bestraffing dan veroorzaakt dit angst en verdriet. Hierdoor kunnen
angstgevoelens structureel onderdeel uit gaan maken van het persoonlijke bewustzijn. Het is dan
buitengewoon belangrijk dat de bestraffing alleen wordt toegepast bij bepaald gedrag en dat het bij
gedragsverandering uitblijft.
Angst wordt dus, net als alle emoties aangeleerd. Het organisme koppelt de angst niet alleen aan het gedrag
maar ook aan het object of de persoon die de bestraffing veroorzaakt. Wordt de bestraffing altijd
toegebracht met hetzelfde object of door dezelfde persoon, dan wordt de angst aan het object verbonden in
plaats van gedrag.
149
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Er ontstaat een archetype dat angst veroorzaakt. Hieronder treft u een diagram aan dat de verwarring
verklaart, wanneer een onaangename prikkel wordt toegediend.
Stimulus
1
Oorzaak
1
Stimulus
1
Oorzaak
1
Reactie
Oorzaak
2
Reactie
Oorzaak
2
Stimulus
2
Stimulus
2
Opluchting (Ontsnapping)
Ontsnappen aan ongewenste situaties of gedachten is een logische en veel gebruikte reactie van mensen.
Het heeft echter zeer negatieve gevolgen voor de beeldvorming van de realiteit en de omgeving. Het
probleem van ontsnapping is dat het gedrag veroorzaakt dat bekrachtigd wordt door negatieve stimuli die
niet meer actief worden beleefd. De oorzaak van ontsnappingsgedrag zijn na verloop van tijd niet meer te
achterhalen omdat de negatieve beleving wordt geblokkeerd. En dit zien wij natuurlijk veelvuldig in de
maatschappij terugkomen. Voorbeelden hiervan zijn misdadigers die hun daden niet meer kunnen
herinneren en mensen die een trauma jarenlang blokkeren.
Door de ontsnapping zal het individu de bij de negatieve ervaring betrokken personen en objecten nooit
meer in een positieve context leren kennen. Hierdoor zullen de negatieve emoties die de grondslag voor het
leerproces vormen nooit losgekoppeld kunnen worden van de bedreigende context. De negatieve gevoelens
zullen in verloop van de tijd alleen maar groeien, omdat steeds meer begrippen aan de betrokken objecten
en personen gerelateerd worden. Tegen de tijd dat ook het zelfbeeld onaangenaam wordt gewaardeerd kan
men niet meer ontsnappen aan de ervaring.
Zolang het organisme niet is geconfronteerd met de angsten waaraan het ontsnapt is blijft de traumatische
ervaring in het bewustzijn aanwezig. Het risico van dwanggedrag is groot want het organisme wenst niet in
aanraking te komen met de oorzaak. Veel fobieën, angsten en traumatische belevingen hebben een
oorsprong in ontsnappingsgedrag. De bekrachtiging van het wegblijven van onaangename omstandigheden
kunnen dit gedrag het hele verdere leven in stand houden. Het vermijden van confrontaties is dus uiterst
gevaarlijk voor de psyche.
150
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Reactie
Oorzaak
Stimulus
Reactie
Oorzaak
Stimulus
Veiligheid (Geluk)
Geluk wordt in onze maatschappij gezien als het hoogste goed. Toch ontstaat geluk en het kunstmatige
gevoel van veiligheid dat daarmee gepaard gaat uitsluitend door het omzeilen van onaangename gevoelens.
Het geluk is dan ook altijd een kortstondig stadium en het bestaat omdat problemen worden ontkent en niet
omdat deze voorgoed zijn opgelost. Wanneer wij in contact komen met een omgeving zal dit altijd zowel
positieve en negatieve emoties oproepen. Het is een illusie om te denken dat men negatieve gevoelens kan
voorkomen. Geluk is het blijvend ontsnappen aan angst. En dat kan alleen door alle negatieve ervaringen te
blokkeren of te ontkennen. Wie zegt blijvend gelukkig te zijn geeft daarmee aan dat hij of zij voortdurend
aan bedreigende situaties ontsnapt en niet leert van de persoonlijke bevindingen.
Wanneer negatieve ervaringen stoppen, als bepaald gedrag wordt getoond, zal op een gegeven moment de
directe associatie met het probleem ontkent worden. Zelfs het denken aan de gebeurtenis wordt als pijnlijk
ervaren. Waarschijnlijk wordt het gedrag in de persoonlijke interpretatie ingepast als een logisch gevolg
van algemeen aanvaarde regels. Als het geluksgevoel lange tijd in stand is gehouden en het individu wordt
opnieuw met het object of de persoon geconfronteerd, waaraan hij of zij ontsnapt is, kan een ernstige crisis
optreden. Het geluk blijkt gebaseerd op het ontkomen aan negatieve ervaringen. Het ontstaan van een
gevoel van veiligheid of geluk wordt in het volgende diagram schematisch voorgesteld.
Reactie
Oorzaak
Stimulus
Reactie
Oorzaak
Stimulus
Combinaties van Emoties
Door de confrontatie met steeds dezelfde patronen en relaties in de omgeving groeien verwachtingen tot
sterke emotionele bindingen. Veranderingen in gedrag of gedachten worden op deze manier nooit bereikt.
Hiervoor zijn combinaties van emotionele processen noodzakelijk. Alleen dan kan een visie tot dieper
inzicht of tot radicale omschakeling (inkeer) leiden. Er zijn een aantal emotionele transformatie
combinaties mogelijk waarvan het grootste deel alleen maar verwarring en chaos veroorzaakt.
151
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een klein deel versterkt of verandert gedachten en gevoelens. Alleen hoop en angst blijken door combinatie
van emoties gestuurd te kunnen worden. De andere emoties veranderen niet door sublimatie maar door
transformatie.
Hoewel vaste gedragspatronen onontkoombaar onderdeel lijken uit te maken van een persoonlijkheid, is er
voor ieder mens een keuzemogelijkheid, mits de omstandigheden daarvoor door onszelf en door de
omgeving geschapen worden. Hieronder worden de gevolgen van emotionele combinaties kort samengevat.
+S+
+
+S (Hoop)
-S+ (Verdriet)
*S+ (Woede)
+S- (Angst)
-S- (Opluchting)
*S- (Veiligheid)
-S+
*S+
Verplaats Hoop
+SVerwarring
Versterk
Angst
-S*SVersterk Hoop
Verwarring
Verplaats Angst
Verplaatsen van Hoop
Door een nieuwe stimulus toe te dienen, gecombineerd met het wegnemen of uitblijven van een andere
aangename prikkel, kan de aandacht van een hoopgevende factor verplaatst worden naar een andere fixatie.
Dit is in feite een soort afleiding en het kan mensen helpen om van verslavingen en obsessies af te komen
Natuurlijk krijgt de nieuwe prikkel door associatie dezelfde obsessieve betekenis als de oorspronkelijke
fixatie. Het is dan belangrijk om deze nieuwe hoop tijdig te integreren in een rijker gedragspatroon, waarin
verschillende stimulerende factoren een rol spelen. Hierdoor kan een gezonde aandacht aan verschillende
gebieden van de werkelijkheid worden besteed. Het wordt dan mogelijk gebeurtenissen te relativeren,
omdat alternatieve begripsrelaties gelijktijdig in het bewustzijn een rol gaan spelen. Het organisme komt
dan in de gelegenheid om bewust keuzes tegen elkaar af te wegen, zonder dat te sterke associaties
gedragsverandering blokkeren.
Het toedienen en wegnemen van steeds verschillende, hoopgevende begrippen kan de geestelijke
gezondheid enorm bevorderen. Het is de enige mogelijkheid om sterke begripsrelaties te doorbreken, die
door hoopversterking (zie hieronder) zijn ontstaan.
Versterken van Hoop
Door hoopgevende prikkels toe te dienen en samenhangend daarmee angstfactoren weg te nemen of te laten
verdwijnen, kan een sterke fixatie optreden met betrekking tot de aangename stimulus. Dat deze versterking
van de hoop de aanleiding is voor verslavingen en obsessies, hoeft weinig toelichting. De angst wordt
vervangen door een positief begrip. Hierdoor wordt de angst die de basis is voor de aangename gevoelens,
uiteindelijk geblokkeerd door hoop. Het organisme zal zich krampachtig gaan vasthouden aan deze hoop,
omdat het niet meer geconfronteerd wil worden met de achterliggende angsten.
Dit is natuurlijk nooit een gezonde situatie, omdat de aangename prikkel uiteindelijk weer zal verdwijnen.
Hoewel op de korte termijn een ontsnapping aan angst en pijn wordt gecreëerd, zijn de gevolgen over
langere periodes desastreus. Er kan een ernstige crisis in het bewustzijn ontstaan op het moment dat dit
centrale complex wordt blootgesteld aan woede en frustratie. Men kan het begrip door de sterke emotionele
betekenis onmogelijk vervangen door andere begrippen, objecten of personen. Het alternatief van
confrontatie met angsten is echter bijzonder onaantrekkelijk.
Verplaatsen van Angst
Angst kan zo bedreigend worden door versterking dat een individu het niet meer los kan laten. Er ontstaat
dan een angstcomplex. Het is dan een optie om de angst tijdelijk te verplaatsen naar minder bedreigende
onaangename gebeurtenissen. De stimuli die samenhangen met het thema, waarvoor het angstcomplex
bestaat, worden dan weggenomen of blijven uit en een andere onaangename prikkel wordt toegediend.
152
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het organisme zal de oriëntatie richten op de nieuwe prikkel die nog niet via associatie is verbonden met
een structuur van onaangename gebeurtenissen. Als de nieuwe onaangename ervaring niet structureel
plaatsvindt, kan de aandacht definitief van de oorspronkelijke angsten worden afgewend.
‘Shock’ therapie is een voorbeeld van dit verplaatsen van angsten. Bij bepaalde, chronisch depressieve
patiënten wordt het af en toe nog toegepast. Wanneer de belevingswereld van de patiënt goed bekend is,
kunnen ook andere gebeurtenissen, die als onaangenaam ervaren worden, voor het verplaatsen van angst
worden gebruikt.
Versterken van Angst
Door gebeurtenissen, waarbij hoopgevende factoren worden weggenomen of uitblijven en tegelijkertijd
negatieve ervaringen plaatsvinden, kan een waar angstcomplex worden opgebouwd. Hierbij blokkeert de
onaangename situatie de plezierige beleving van het verleden. Er ontstaat in feite het omgekeerde beeld dat
men aantreft bij het versterken van de hoop. Dit soort ervaringen vormen het fundament voor bijna alle
soorten van psychische problemen. Er is geen ontsnappen mogelijk omdat elke verwijzing naar het verleden
indirect verbonden wordt met de traumatische ervaring. Slechts door confrontatie met de negatieve ervaring
kan de angst worden doorbroken. Hierdoor wordt het weer mogelijk de positieve en negatieve elementen
uit het verleden in een juiste context te plaatsen. Het organisme zelf zal echter elke confrontatie uit de weg
gaan.
Naar de verschillende oorzaken van angst is in de psychologie zeer veel onderzoek gedaan. Ook in deze
theorie wordt dieper ingegaan op de achtergronden van angstcomplexen.
Verwarring
Als zowel aangename als onaangename emoties bij een ervaring betrokken zijn veroorzaakt dat verwarring.
Hierdoor kan het organisme de ervaring emotioneel gezien niet direct een plaats geven. Dit heeft meestal
als gevolg dat de situatie wordt genegeerd of geblokkeerd. Er is geen structuur in de beleving te herkennen
waardoor het individu zich minimaal op betekenissen zal concentreren.
Verwarring wordt over het algemeen toch als negatief ervaren, omdat het uiteindelijk toch een ‘onveilig’
gevoel geeft. Dat een organisme dit soort ervaringen als ‘onveilig’ typeert, maakt het na overweging toch
noodzakelijk om naar oorzakelijke verbanden te zoeken, zodat soortgelijke situaties in de toekomst kunnen
worden vermeden.
Emotionele Transformatie Cycli
Een emotionele toestand is nooit een definitief stadium waarin men voor de rest van het leven verkeert. Wel
kan het individu gefixeerd raken door zekere emoties, lustobjecten en begrippen die als de belangrijkste
meetpunten voor de innerlijke toestand worden gezien. Iemand raakt dan geobsedeerd door een aantal
aspecten van de werkelijkheid, waardoor alle andere indrukken worden onderdrukt. Het is logisch dat elk
organisme zich oriënteert op aangename prikkels of begrippen en deze op zeker moment verdwijnen,
waardoor de emotionele betekenis verandert. Uiteindelijk zal de stimulus weer terugkeren of zal worden
gezocht naar een andere aangename prikkel.
Het organisme doorloopt emotionele transformatie cycli, waarbij de verschillende stadia, zoals in de vorige
paragraaf is beschreven, voor kortere of langere tijd worden gevoeld. Hoe de emotionele ontwikkeling van
een begrip verloopt is afhankelijk van zowel de gemoedstoestand van het individu als de omgeving. Dit
vormt het persoonlijke leerproces dat niet alleen een interpretatie oplevert, maar ook een emotionele
waardering. De logische en emotionele beeldvorming worden parallel ontwikkeld. Rationaliteit en emoties
zijn geen aparte processen, maar zijn in wisselwerking met elkaar. Het is slechts de vraag op welk proces
het individu zich fixeert.
153
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Reacties zijn niet altijd overeenkomstig de emotionele toestand waarin het individu zich bevindt. De
emotionele waardering komt voort vanuit de innerlijke beleving die bijna altijd achter loopt bij de
ervaringen en waarnemingen van het moment. Het individu kan een bepaalde situatie met een emotionele
toestand identificeren en reageren op mogelijke gebeurtenissen, die zich waarschijnlijk niet eens voordoen
in de gegeven context. Ook hier wordt impulsief vanuit de innerlijke beleving gehandeld op basis van
eerdere ervaringen.
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op verschillende processen van de interactie tussen organisme en
omgeving. Deze vormen reactiemodellen, waarin de reactie op de omgeving uit een gerichte verandering
van aangename en onaangename stimuli wordt afgeleid.
Interactie met Omgeving
Iedere emotie heeft specifieke gevolgen voor het gedrag van het individu en de interpretatie van de
omgeving. Deze gevolgen kan men voor elk type emotie uit de transformaties afleiden. In het onderstaande
overzicht worden de effecten van emoties op gedrag kort uiteengezet. Op deze manieren beïnvloedt het
veranderen van stimuli de reacties van het organisme.
Emotie
Gedragseffecten
Hoop
Voortzetting gedrag.
Verdriet
Verheviging gedrag.
Woede
Verandering gedrag.
Angst
Stopzetten gedrag.
Opluchting
Uitsluiten van de oorzaak van de
angst.
Vermijden van de oorzaak van de
angst.
Veiligheid
Symbool
Gedrag
Oorzaken
De oorzaak van de stimulus lijkt
bekend.
Twijfel over vastgestelde
oorzaak.
Oorzaak is veranderd en
onbekend.
Oorzaak angst onbekend.
Zoeken naar oorzaak angst.
Oorzaak angst lijkt bekend.
De gevolgen van het gedrag van het organisme vormt bij confrontatie met andere individuen weer een
stimulus. Het gedrag zelf kan als aangenaam of onaangenaam worden ervaren, waarop andere organismen
de stimuli van het gedrag proberen te sturen. Deze stimuli worden voornamelijk gevormd door reacties. Zo
wordt de interactie tussen individuen gevormd, die voortdurend op verandering of instandhouding van het
gedrag gericht is. Er ontstaat een spel van actie en reactie waarvan we het verloop min of meer kunnen
voorspellen. Het belangrijkste is echter dat de invloed van een organisme op een ander organisme zelden
het beoogde effect heeft. Het probleem zit voornamelijk in de verschillende waardering van stimuli en
oorzaak - gevolg relaties in de persoonlijke visie.
Het gevolg van de verandering of instandhouding van reacties (R), die als aangenaam (+) of onaangenaam
(-) worden ervaren door het andere organisme, zijn te beschrijven in de vorm van een ‘reactiemechanisme’.
Dit reactiemechanisme bestaat uit een aantal symbolische regels. Let op: deze regels geven aan wat er
waarschijnlijk gaat gebeuren tussen de organismen. Het is echter mogelijk dat een organisme op basis van
heroverweging gedrag uitstelt of laat vervallen. Dit is dan weer het gevolg van angst.
Het volgende diagram toont de interactie tussen individuen waarbij de reactie van het ene organisme weer
een stimulus vormt voor het andere organisme. Op die manier worden gedragspatronen gevormd en in
stand gehouden. Wanneer er sprake is van zelfbespiegeling vormt ook het eigen gedrag een
veranderingstimulus voor het organisme zelf.
154
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Stimulus = Reactie
De regels voor de interactie van het gedrag tussen de individuen of bij de zelfbespiegeling worden
samengevat in de onderstaande figuur. Reacties van Organisme I worden hier aangeduid als RI en reacties
van Organisme II worden aangeduid als RII. Boven de pijl die het effect op Organisme II aangeeft, wordt
het symbool van de emotie getoond, die dit bij organisme II veroorzaakt. Het is essentieel dat u beseft dat
de emotionele waardering van het gedrag als aangenaam (+) of onaangenaam (-) plaatsvindt door het
andere organisme (Organisme II). Het organisme zelf (Organisme I) kan over het eigen gedrag
fundamenteel anders denken en oorzaak – gevolg relaties op een andere wijze inschatten.
155
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Reageren op het gedrag van anderen is goed beschouwt een primitieve vorm van communiceren, waarbij
gewenst gedrag beloont wordt met voortzetting van reacties en ongewenst gedrag resulteert in het
stopzetten of veranderen van de huidige reacties.
Ook hier kan sprake zijn van ‘ruis’ door een andere interpretatie van aangenaam en onaangenaam. Reactief
communiceren is zeer primitief omdat er zeer veel mogelijkheden zijn dat een boodschap niet of niet goed
overkomt. Zender en ontvanger kunnen verschillende betekenissen aan een reactie hechten. Voordeel is dat
ieder organisme deze vorm van communicatie begrijpt. Gedrag bevat dus eigenlijk allerlei ‘verborgen
boodschappen’, die tegengesteld kunnen zijn aan gesproken of geschreven tekst. Het gedrag zegt over het
algemeen meer over de bewuste of onbewuste mening van een organisme dan verbale communicatie. De
regels van het reactiemechanisme hebben de volgende betekenis.
Als een organisme constant gedrag blijft vertonen dat als aangenaam wordt ervaren, dan zal het andere
organisme geen reden hebben om het eigen gedrag aan te passen. Het gedrag lijkt de aangename reactie uit
te lokken.
Als het organisme aangenaam gedrag intensiveert, dan reageert het andere organisme daarop door het eigen
gedrag in ieder geval voort te zetten of zelfs heviger te laten plaatsvinden.
Als aangenaam gedrag verandert dan resulteert dat in woede en frustratie bij het andere organisme. Het
huidige gedrag zal veranderd worden.
Het stopzetten van aangenaam gedrag leidt in eerste instantie tot verdriet. Omdat wordt aangenomen dat het
stimulerende gedrag niet begrepen wordt, zal de frequentie van het huidige gedrag toenemen.
Ook als gedrag, dat als aangenaam wordt ervaren, wordt ontweken zal dit leiden tot verdrietgevoelens en de
intensivering van het gedrag.
Wordt aangenaam gedrag bewust vermeden dan zal dit uiteindelijk opvallen. Het andere organisme zal
reageren met woede en het gedrag veranderen.
156
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het toedienen van een onaangename prikkel heeft als gevolg dat het andere organisme het huidige gedrag
in eerste instantie zal stopzetten en vervolgens zal veranderen om te ontsnappen. De prikkel veroorzaakt
angst.
Als de frequentie van de negatieve prikkel toeneemt zal het organisme alles op alles zetten om de
onaangename situatie te ontvluchten. Vaak veroorzaakt dit willekeurig, neurotisch gedrag.
Wanneer het onaangename gedrag veranderd zal het andere organisme hieruit afleiden, dat het huidige
gedrag dit veroorzaakt heeft. Hierdoor wordt het gedrag op het moment van de verandering voortgezet.
Ook bij het stopzetten van het huidige, onaangename gedrag wordt de reactie voortgezet. Dit betekent in de
praktijk, dat wanneer een organisme dat zich onaangenaam gedraagt, angst gaat vertonen, het huidige
gedrag als een succesfactor wordt gezien en voortgezet zal worden.
Het gedrag om de onaangename confrontatie af te wenden heeft volgens Organisme II resultaat. Hierdoor
zal het gedrag vaker worden toegepast.
De negatieve prikkel blijft voorgoed uit. Hierdoor ontstaat vermijdingsgedrag, dat niets anders is dan de
intensivering van het gedrag dat ontstond op het moment dat de angstprikkel verdween.
Hiermee zijn de regels uit het reactiemechanisme voor de interactie tussen organismen verduidelijkt. Door
de reactie van Organisme II weer te bestuderen als een stimulus voor Organisme I ontstaat een totaalbeeld
van het verloop van interacties. Hieruit worden verschillende reactiemodellen gevormd, die beide
organismen iets leren over de ander.
In de volgende paragraaf wordt dieper ingegaan op het verloop van een aantal reactiemodellen en de
gevolgen voor de interpretatie van andere individuen. Deze reactiemodellen zijn belangrijke bouwstenen
voor de zogenaamde leermodellen, waarin organismen bewust iets wordt aangeleerd over de omgeving.
Deze methode wordt vaak toegepast in de klinische praktijk.
157
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Reactiemodellen
In de interactie tussen organismen reageren individuen op gedrag van anderen. Hierdoor ontstaan
gedragspatronen die elkaar in standhouden of elkaar uitsluiten. In de praktijk zullen zelden enkelvoudige
stimulus – reactie verbanden voorkomen. Er is eerder sprake van complexe combinaties van stimuli en
reacties onder bepaalde voorwaarden. Het organisme reageert dan vooral op gedragsveranderingen waarop
het zich op dat moment oriënteert. Er wordt in dat geval gesproken van dominante gedragspatronen. Door
deductie kunnen gevolgen voor de interactie op de lange termijn het gedrag op de korte termijn
beïnvloeden.
Bovendien vormen zich in het bewustzijn van het organisme individuele relaties tussen het gedrag dat als
oorzaak wordt aangewezen en de reacties van het andere organisme. Er worden verbanden gelegd tussen
gedragsprikkels en de gevolgen voor het gedrag van de ander. Gedragspatronen zijn net als stimulus –
reactie koppelingen onderwerp van de begripsvorming. Bepaalde gedragspatronen tussen organismen
kunnen echter zo dominant worden, dat zij belangrijker worden dan de logische ‘oorzaak – gevolg’
redenering. Zo kan een angstreactie verdere communicatie met het andere organisme blokkeren.
De reactiemodellen zijn geen automatisme. Op basis van deductieprocessen kan een organisme besluiten
gedrag uit te stellen of te veranderen als dit niet tot de primaire doelstellingen behoort. Door identificatie
draagt een organisme het gedrag dat gevormd is bij de laatste confrontatie met organismen van een
bepaalde soort, over op personen, objecten of begrippen met vergelijkbare eigenschappen. Hierdoor krijgen
nieuwe confrontaties door identificatie al direct een emotionele lading. In deze paragraaf worden een aantal
mogelijke modellen voor de interactie tussen organismen besproken.
Gewoonten
In bovenstaande reactiemodellen gedragen beide organismen zich in relatie tot elkaar alsof het gedrag als
aangenaam wordt ervaren. Gewoonten en gebruiken tussen organismen zijn belangrijke voorbeelden van dit
bevestigende gedrag dat wederzijds in stand wordt gehouden. Wederzijds bevestigend gedrag leidt via
gewenning gemakkelijk tot automatismen, die ook in andere situaties worden toegepast.
Onaangepast gedrag
In het volgende diagram wordt Organisme I lastig gevallen door Organisme II. Organisme II doet iets wat
door Organisme I als onaangenaam wordt ervaren. Hierdoor zal Organisme I het gedrag aanpassen en de
situatie proberen te ontvluchten, terwijl Organisme II het gedrag intensiveert. Uiteindelijk zal Organisme II
uit woede of frustratie het gedrag aanpassen. Het is duidelijk dat Organisme II in dit geval ongeschreven
sociale regels overtreedt. Door dit gedrag zal Organisme I het andere organisme waarschijnlijk als
onaangenaam gaan ervaren. In de sociale omgang beschrijft dit reactiemodel onaangepast gedrag. Er wordt
door Organisme II geen rekening gehouden met de gevoelens van Organisme I.
158
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Agressie
Agressor – Slachtoffer relaties tussen organismen worden in stand gehouden, doordat een organisme
onaangenaam gedrag van de ander probeert te compenseren met ander onaangenaam gedrag. Als een van
de organismen wil dat het gedrag van de ander ophoudt, moet deze het eigen gedrag onderdrukken. Er is
echter geen sprake van gedragsverandering. Op het moment dat het onaangename gedrag ophoudt, zal de
ander waarschijnlijk opnieuw het ongewenste gedrag gaan vertonen. Het onderdrukken van het gedrag
veroorzaakt angst. Het organisme dat het onaangename gedrag als eerste opgeeft erkent daarmee de
dominantie van het andere organisme.
Terreur
Wanneer een organisme onaangenaam gedrag intensiveert leidt dit tot een schrikreactie van het andere
organisme, dat de situatie zal proberen te ontvluchten.
159
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Er is dan sprake van terreur waarbij ongepast gedrag wordt gebruikt. Dit gedrag wordt absoluut niet
begrepen door het andere organisme. Het is niet duidelijk wat het organisme hiermee wil uitdrukken. Over
het algemeen wordt dit gedrag maatschappelijk afgekeurd.
Leren van het gedrag van anderen
Hierboven zijn een aantal mogelijke reactiesystemen tussen organismen beschreven. Door het gedrag van
anderen te bestuderen kunnen wij leren wat de ander als aangenaam en onaangenaam ervaart. Naast de
regels voor de gedragsvorming zijn er maatschappelijke regels die aangeven welke interacties wel en niet
geaccepteerd worden. Deze regels zijn zowel tijdgebonden als cultuurgebonden. Door de eigen reacties te
beschouwen kunnen wij nagaan wat wijzelf aangenaam en onaangenaam vinden.
Gedrag is echter geen onveranderbaar gegeven. Gedrag van onszelf en anderen beïnvloedt bijvoorbeeld hoe
stimuli en reacties gewaardeerd worden. Bij een confrontatie met nieuwe begrippen, objecten en personen
zijn wij nog enigszins onbevangen. Door ons aan te passen aan het gedrag van anderen krijgen deze
begrippen een emotionele betekenis. De invloed van anderen is dan ook niet altijd stimulerend, omdat wij
zonder onderzoek bepaalde concepten overnemen. De paradox is dus dat uit het gedrag de emotionele
waardering aangenaam en onaangenaam wordt afgeleid en de emotionele waardering aan de andere kant
ons gedrag bepaalt. Wat wij waarnemen bepaalt wat wij verwachten en wat wij verwachten bepaalt in
belangrijke mate wat wij waarnemen.
De mate waarin wij openstaan voor het gedrag van anderen wordt bepaald door de waardering van
essentiële hoop- en angstfactoren die wij met anderen delen. Ieder organisme probeert gewoontevorming op
basis van aangename stimuli en reacties in stand te houden en verwachtingen voor onaangename situaties
uit te stellen of te vermijden. In beide gevallen is het participeren in en het anticiperen op het gedrag van
anderen belangrijk. Als er sprake is van gewoonten tussen organismen die door beide partijen als
aangenaam worden ervaren is het via associatie en deductie eenvoudig om gedrag in andere situaties over te
nemen van het betrokken individu. Ook als een organisme een potentiële bedreiging vormt zal er snel
worden gereageerd op veranderingen in het gedrag van het individu dat met de angst wordt geïdentificeerd.
Er ontstaan obsessies voor bepaalde personen die belangrijk zijn voor het in stand houden van ons
wereldbeeld. Als een individu een belangrijke rol krijgt in het bewustzijn zullen andere impulsen uit de
omgeving worden gerelateerd aan dit complex, ook als de situatie verandert.
Zelfvisie
Zoals wij in de vorige paragraaf hebben gezien vormt het eigen gedrag een belangrijke stimulus voor de
aanpassing van het gedrag. Wij vormen zelf het meest nabije individu dat hoop- en angstreacties in stand
houdt. Dit betekent dat wanneer wij door confrontatie met gewoonten en bedreigende situaties eenmaal
gedrag hebben aangeleerd, dit gedrag zowel in de identificatie als in de deductie door het individu zelf
wordt toegepast of gevisualiseerd. Wij projecteren onze hoop en angst in onszelf. Dit maakt het moeilijk
bepaalde gebeurtenissen los te laten en te reageren op veranderende omstandigheden. Het wordt moeilijk
om gedrag te doorbreken. Op dit principe zullen wij later terug komen.
Gevolgen voor het Model
Door het gedrag van anderen en onszelf als een stimulus te beschouwen, die als aangenaam of
onaangenaam kan worden gewaardeerd, kunnen reacties in het model beschouwd worden alsof het stimuli
zijn. Zij voldoen aan dezelfde regels voor de begripsvorming en de emotionele waardering als andere
stimuli. Men kan gaan hopen op een reactie of bang zijn voor het gedrag van anderen. Het wereldbeeld
bestaat dus niet alleen uit S – O – R maar ook uit R – O – R koppelingen. De reacties, die uit de
conditionering volgen, zijn zelf weer onderwerp voor identificatie en begripvorming. Hierdoor ontstaat een
complexer maar realistischer model voor het bewustzijn.
160
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Logische Structuren in Samenhang
Objecten, verzamelingen, systemen, acties en hun onderlinge relaties kunnen worden weergegeven in een
logische ruimte, die een weerspiegeling vormt van alle aangeleerde begripsverbanden. Objecten zijn te
herkennen aan een unieke combinatie van eigenschapwaarden, die het object identificeert. Daarnaast kan
een object tot een verzameling objecten horen, die dezelfde eigenschappen gemeen hebben. Objecten
kunnen als invoer, uitvoer of tussenproduct van een actie fungeren. Afhankelijk van de rol of de taak in de
omgeving zijn de begrippen onderdeel van een systeem. Systemen kunnen weer bestaan uit subsystemen.
Het bewustzijn is in staat op grond van overeenkomst van eigenschappen of op grond van een
samenhangende functie binnen een systeem associaties tussen begrippen te leggen.
Deze abstracte, logische ruimte in het bewustzijn heeft een zeer belangrijke rol in de representatie van
begrippen en relaties in dit model. De persoonlijkheidsruimte is een verzamelingsruimte en heeft niet direct
een relatie met ruimte of tijd. Aangezien hierin zowel de begripsdefinities, de onderlinge relaties als de
hierbij horende acties (als programmafuncties) worden opgeslagen, heeft de ruimte binnen de
persoonlijkheid veel weg van het interne geheugen van een computer. Hieronder wordt een gedeelte van de
persoonlijkheidsruimte weergegeven met betrekking tot een boerderij. Hierin worden verschillende
verzamelingen en systemen aan elkaar gerelateerd.
Melk
Koe
Geit
Vlees
Veeteelt
4 Hoeven
Varken
Schaap
Zoogdier
Eieren
Kip
Emoe
Vogel
Pluimvee
Veren
Vliegen
161
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Condtioneringsmechanismen
Intelligente wezens zijn in staat om zelfstandig patronen te herkennen in stimuli en reacties uit de
omgeving. Toch wordt het merendeel van geconditioneerde reacties en patronen aangeleerd. Hoewel
mensen een grote mate van individualisme bezitten, zijn wij voor een snelle interpretatie van de omgeving
afhankelijk van mechanismen, waarmee wijzelf niet of indirect geconfronteerd zijn geweest. De patronen in
ons bewustzijn ontwikkelen zich in de tijd. Een belangrijk gegeven bij dit groeiproces is het
kontaktmoment met anderen. In sociale en maatschappelijke relaties zoals ouders, leraren, werkgevers,
instanties, media worden sommige patronen aangeleerd of versterkt, terwijl andere patronen worden
afgeleerd. Bij dit proces is in veel gevallen sprake van communicatie feedback (directe communicatie),
waardoor er sprake is van wederzijdse acceptatie en verwerping van conceptrelaties. Bij het merendeel van
sociale relaties is het leerproces dus een tweebaansweg.
Zoals in dit hoofdstuk is besproken bestaan verwachtingspatronen uit een opeenvolging van sequentie,
selektie en repetitie, zoals ieder computerprogramma. Tijdens conditionering worden delen van deze
gedragsprogramma’s toegevoegd, aangepast of verwijderd. Het is behoorlijk ingewikkeld om volledig
nieuwe concepten te introduceren in de persoonlijkheid, omdat een van de belangrijkste mechanismen in
het bewustzijn vergelijking is. Wij hebben een referentiekader van bestaande begrippen nodig om nieuwe
abstracties volledig te doorgronden.
Ieder mens heeft een eigen persoonlijkheidsruimte, waarin objecten, acties, systemen en verzamelingen op
een unieke manier zijn gerangschikt in de vorm van verwachtingspatronen en associaties. Door het kontakt
met anderen treedt er een wisselwerking op tussen de individuele verwachtingen en begripsverbanden.
Deze wisselwerking is te zien als een reactiemechanisme, vergelijkbaar met chemische processen. Een
reactiemechanisme kent een begintoestand en een eindtoestand, waartussen een reactieevenwicht kan
plaatsvinden, eventueel gestimuleerd door katalysatoren. Zo kunnen wij ook de verandering in
verwachtingspatronen van een individu bij invloed van buitenaf beschouwen. Let wel: in deze benadering
wordt de verandering in de configuratie van de verwachtingspatronen of gedragscodering bestudeerd en
niet de individuele overgang van beginsituatie naar eindsituatie van de betrokken objecten en
verzamelingen. Het gaat hier om de invloed van ervaring, handelen en communicatie in een omgeving op
de verwachting van de persoonlijke beleving.
Naast de toestandsruimte, die de beleving van het individu weergeeft, kunnen wij ook spreken van
gemeenschappelijke gedragscodes en verwachtingen in de vorm van sociale en maatschappelijke
verbanden. We kunnen hier terecht spreken over een sociale of maatschappelijke ruimte. Individuen nemen
gedrag en associaties over van de personen, waarmee zij kontakt hebben, en de sociale en maatschappelijke
regels en gewoonten, waarin zij zich gedurende hun ontwikkeling bevinden. Hierbij is de rol, die zij in de
sociale en maatschappelijke context vervullen, een belangrijk gegeven.
Conditioneringmechanismen kunnen worden weergegeven in de persoonlijkheidsruimtes, waarop zij
betrekking hebben, of geïsoleerd, met vermelding van het systeem, waaruit zij afkomstig zijn. Hieronder
worden drie conditioneringschema’s getoond. Figuur I geeft de conditionering van een individu door de
omgeving weer (door waarnemingsprikkels). Figuur II toont de feedback tussen twee individuen, die
verschillende meningen hebben over een waargenomen patroon. Figuur III toont de overname van
gedragsregels en interpretatie van begrippen uit een sociale en maatschappelijke context door twee
personen, die vervolgens in conflict raken.
Waarnemingsreeks uit omgeving
162
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Als ouder het
zegt, naar bed
toe gaan
Als kind moe
wordt naar
bed sturen
163
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Cognitieve Psychologie
Begin jaren 70 van de twintigste eeuw verplaatst de interesse van de meetbare stimuli en reactie koppeling
van het behaviorisme naar de processen die in het organisme zelf plaatsvinden om tot een handeling of
gedachte te komen. Het is belangrijk om te beseffen dat het bewustzijn slechts een model is hoe realistisch
het ook op ons kan overkomen. Het model dat zo goed mogelijk het mechanisme van de
bewustzijnprocessen beschrijft moet aan zo veel mogelijk resultaten van experimenten voldoen.
Het gaat te ver om te beweren dat de Cognitieve Psychologie zich bezighoudt met de processen in het
organisme en het Behaviorisme niet. Het Behaviorisme probeert net als de Cognitieve Psychologie een
modelvorm uit de experimenten af te leiden. Het belangrijkste verschil tussen de Cognitieve Psychologie en
voorgaande theorieën is, dat het Behaviorisme zich bezighoudt met elementaire Stimuli – Reactie relaties
en de Cognitieve Psychologie dieper ingaat op complexe Stimuli – Reactie structuren. Er is niet zozeer een
tegenstelling tussen de Cognitieve Psychologie en het Behaviorisme als wel een verschil in het niveau van
benadering van het probleem. Het Behaviorisme is te vergelijken met de atoomtheorie uit de natuurkunde,
terwijl de Cognitieve Psychologie te vergelijken is met het zoeken naar eigenschappen van moleculen die
op zichzelf weer uit atomen bestaan.
Wat gebeurt er als verschillende en tegengestelde indrukken met betrekking tot hetzelfde onderwerp zich in
de werkelijkheid voordoen? Hoe probeert een organisme via verschillende stadia een uiteindelijk doel te
bereiken? Waarom zijn bepaalde doelen belangrijker dan andere? Hoe worden keuzes gemaakt? Op dit
soort vragen proberen de modellen in de Cognitieve Psychologie een antwoord te vinden.
In dit model wordt een poging gedaan om de principes van Behaviorisme en Cognitieve Psychologie samen
te brengen. De resultaten van conditioneringexperimenten kan men hierin beschouwen als verschillende
functies in het model, terwijl cognitieve principes de functies samenvoegen tot samenhangende
programma’s. De belangrijkste doelstelling van deze theorie is een computertaal te ontwikkelen die in staat
is de ontwikkeling van het bewustzijn in de verschillende facetten zo volledig mogelijk te beschrijven.
Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de associatieve, logische en emotionele begrippen die in
het bewustzijn een rol spelen. Daarnaast moet het mogelijk zijn om inzicht te krijgen in het proces waarin
keuzes van organismen tot stand komen.
Theorie
Door een stimulus en een beloning of bestraffing herhaald toe te dienen aan een organisme kunnen een
groot aantal geconditioneerde reflexen aangeleerd worden. Het zou de mogelijkheden van het vrije
bewustzijn erg tekort doen om het leven te beschouwen als een verzameling individuele, geconditioneerde
reflexen. Leven is meer dan eten, slapen, werken, seks, etc. Zelfs deze aangeleerde handelingen zijn
complexer dan zij op het eerste gezicht lijken.
Het bewustzijn van organismen heeft een actieve rol in de omgeving. Het individu kan zijn leerprocessen
bewust sturen, het kan keuzes maken tussen mogelijkheden en het kan doelen kiezen, waarbij het
onaangename situaties trotseert. Als dit niet het geval was, dan zouden we nooit aan eten toekomen, omdat
we het zo vervelend vinden om boodschappen te doen. We zouden nooit geld verdienen, omdat we de baas
een vervelende man vinden. En we zouden eeuwig twijfelen welk pak wasmiddel we mee moeten nemen,
omdat twee merken zowel aantrekkelijke als onaantrekkelijke eigenschappen hebben.
Het organisme moet dus leren doelen te kiezen, prioriteiten te stellen en problemen op te lossen. Hiervoor is
het belangrijk dat de aparte indrukken in een bepaalde situatie in onderlinge samenhang worden
beschouwd. Bovendien moet het organisme na kunnen gaan wat de consequenties van bepaalde daden en
omstandigheden zijn en deze tegen elkaar afwegen. Dit proces wordt het voorstellingsvermogen genoemd.
Er worden complexe ‘Wat als…’ scenario’s in het bewustzijn gevormd, waarbij zowel logische als
emotionele factoren een rol spelen.
164
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de combinatie van individuele indrukken tot een integraal
wereldbeeld in het bewustzijn, waardoor het mogelijk is keuzes te maken uit een oneindig aantal
mogelijkheden.
Bewust Leren
Conditioneringexperimenten moeten verschillende keren herhaald worden voordat een organisme een
samenhang tussen twee stimuli accepteert of begrijpt. Het aantal malen dat een conditionering herhaald
moet worden is per individu verschillend. Het is interessant om te weten waarom het zo lang duurt voordat
sommige individuen begrijpen. Aan de andere kant kan men zich afvragen hoe het komt dat bepaalde
mensen zo gemakkelijk in een samenhang geloven.
Het is belangrijk te beseffen dat het leerproces zelf ook op emotionele waarden wordt gewaardeerd. Wordt
een organisme langdurig geconfronteerd met een patroon van samenhangende prikkels dat zich bovendien
voortzet, dan ontstaat er een aangename waardering voor het leergedrag. Het organisme gaat dan actief op
zoek naar andere samenhangende ervaringen. Blijkt bij herhaling dat stimuli, die in eerste instantie
samenhang lijken te vertonen, uiteindelijk toch niet afhankelijk van elkaar zijn dan ontstaat er eerst
teleurstelling en daarna frustratie of zelfs woede (scepsis) met betrekking tot het leren. Hierdoor leert het
organisme identificatie en deductie af en het zoeken naar samenhangen zal worden onderdrukt. Na verloop
van tijd kunnen samenhangen in de realiteit totaal niet meer opvallen. Er wordt dan gesproken over een
leerprobleem. Door de emotionele koppeling kunnen zich drie soorten gedragspatronen met betrekking tot
leren ontwikkeld worden.

Het individu is vroegtijdig in de ontwikkeling geremd of gefrustreerd, waardoor het geen verdere
interesse meer heeft voor samenhang in de werkelijkheid.

Het individu is gefrustreerd geraakt in het leerproces, maar af en toe komt het ervaringen tegen,
waarbij het erkennen van oorzaak – gevolg relaties een aangename betekenis heeft. Er is dan sprake
van scepsis of kritisch leergedrag, dat kan worden doorbroken door de positieve gevolgen van een
bepaald idee te laten zien.

Het individu is grootgebracht in een zeer gestructureerde omgeving en neemt gemakkelijk
samenhangen aan. Het gelooft bijna alles. Deze personen hebben geen problemen met leren maar zij
komen vaak in grote problemen bij de eerste confrontaties met ongestructureerde situaties. Het
individu zal de werkelijkheid uiteindelijk zo gaan structureren voor zichzelf, dat chaotische situaties
worden uitgesloten. Alleen het onomstotelijk aantonen van verkeerde aannames kan deze individu op
andere gedachten brengen.
De drie houdingen ten opzichte van leren hebben hun eigen specifieke nadelen. De manier waarop een
organisme leert bepaalt in belangrijke mate hoe het de werkelijkheid structureert. Door verschillende
oorzaken en gevolgen aan elkaar te relateren kan de kern van een probleem achterhaald worden. Aan de
andere kant is het belangrijk te beseffen dat elke oorzaak – gevolg relatie gebaseerd is op een hypothese
over de werkelijkheid. De kans op fouten in conclusies is dus groot. Een kritische houding ten opzichte van
verbanden in de omgeving levert over het algemeen de beste resultaten op.
In de jeugd zullen leerervaringen vooral gestuurd worden door de omgeving. Later zal het organisme zelf
gaan kiezen wat het leert en wat niet. Steeds meer zal de aandacht verschuiven van objectieve leerprocessen
naar reeds bestaande overtuigingen, voortkomend uit de ideeën die het individu over de werkelijkheid
heeft. De interesse verschuift van observatie naar introspectie. Het is even moeilijk om mensen nieuwe
verbanden aan te leren als om een bestaande overtuiging te doorbreken. Naarmate een overtuiging langer
bestaat zal het steeds meer als basisaanname voor nieuwe situaties worden gebruikt. Het heeft op den duur
grote consequenties om een bestaande visie aan te passen en het wordt over het algemeen als onaangenaam
ervaren.
165
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Waarneming
Waarnemen is beslist geen passief proces, waarbij flegmatisch individuele prikkels uit de omgeving worden
opgevangen. Op basis van eerdere ervaringen en waarnemingen vormen organismen verwachtingen over de
informatie die hen bereikt. Bovendien bepalen deze verwachtingen aan welke signalen extra aandacht
wordt besteed en welke signalen worden genegeerd. Dit principe staat in de psychologie bekend als
selectief waarnemen (zie Conditionering). Individuele indrukken met betrekking tot een object, persoon of
situatie krijgen verschillende, vaak tegengestelde emotionele en logische betekenissen in het bewustzijn.
Om te bepalen hoe gehandeld moet worden in een situatie is het noodzakelijk dat het organisme deze
individuele begripsrelaties en patronen integreert tot één beeld van het begrip. In de cognitieve traditie
spreekt men bij een samenhangend beeld van een object, persoon of situatie van een cognitief schema.
Probeer voor uzelf eens gedetailleerd te beschrijven welke betekenissen onderling gerelateerd zijn aan de
volgende begrippen: vader, spin, taart, liefde, koken. De ervaringen en waarnemingen met deze begrippen
vertonen een bepaalde samenhang. Daarnaast roepen de begrippen verschillende gevoelens bij u op. De
samenhang en de emoties zijn niet of nauwelijks van elkaar te scheiden. Zij worden verbonden tot een
representatie of cognitief schema in het bewustzijn: een verwijzingsysteem naar individuele waarnemingen
en ervaringen, waaruit wij kunnen opmaken, hoe wij bij nieuwe confrontaties met deze begrippen zullen
reageren.
Cognitieve schema’s worden individueel maar ook cultureel bepaald. Het is interessant om te zien hoe
kinderen van Aboriginals die in Engeland opgroeien mensen blijven tekenen als halve cirkels, terwijl zij
hun tekenstijl voor westerse objecten als auto’s, gebouwen, enzovoort aanpassen aan de beeldinformatie
van engelse kinderen. Op basis van onze individuele ervaringen en onze culturele achtergrond koppelen wij
kenmerken aan begrippen. Deze kenmerken beïnvloeden de reactie op elementen die geïdentificeerd
worden met een begrip. Op deze manier ontstaan tradities en rituelen, maar ook neurotisch gedrag.
Wij leren van onze omgeving via waarneming en ervaring door een voortdurende interactie tussen de
cognitieve representaties van objecten, personen en situaties in ons bewustzijn en de stimuli en reacties uit
onze omgeving of van onszelf. Alle informatie die onze omgeving ons biedt wordt getoetst aan onze
verwachtingen en onze verwachtingen kunnen eventueel aangepast worden aan nieuwe informatie. Dit
laatste proces is meestal niet eenvoudig. De Amerikaanse psycholoog Bruner ontwikkelde een model voor
deze waarnemingcyclus. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen drie fasen: de hypothesefase, de
informatiefase en de bevestigingsfase. Een afbeelding van dit model wordt in onderstaande figuur
weergegeven.
Hypothese
Verwachting
Bevestiging
Toetsing
Informatie
Onderzoek
166
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De waarnemingscirkel bevat drie evaluatiefasen, maar ook drie momenten waarop selectie plaatsvindt.
1.
In de hypothesefase staan verwachtingen met betrekking tot objecten, personen en situaties centraal.
Verwachtingen ontstaan op grond van eerdere ervaringen of waarnemingen. Hoewel hypothesen in de
psyche van het individu worden gevormd, sturen zij wel degelijk de waarneming. Zo kunnen hoop of
angst, die gerelateerd is aan een begrip, er voor zorgen dat nieuwe informatie zeer duidelijk overkomt.
Nieuwe verbanden zullen in het begin volledig worden genegeerd, totdat zij zijn geïntegreerd in het
bewustzijn of een heftige emotie veroorzaken.
2.
Tijdens de informatiefase wordt selectief nieuwe indrukken verworven. De verwachtingen bepalen
welke signalen de aandacht trekken of bewust worden genegeerd. De paradox van waarnemen is dat
alleen die informatie ons bereikt die aan onze verwachtingspatronen voldoet. Wij kunnen onze
waarnemingen niet aanpassen, als nieuwe informatie onze hypothesen niet tegenspreken. Wij zijn
allemaal bevooroordeeld. De informatieverwerving hoeft niet passief te zijn. Een organisme kan tijdens
deze fase ook bestuderen, wat het effect is van bepaalde handelingen. Op die manier kan het ingrijpen
en actief bepaalde hypothesen testen.
3.
In de bevestigingsfase worden de verwachtingen getoetst aan de nieuwe informatie. Als de informatie
de hypothese tegenspreekt, dan moet het organisme de werkelijkheid opnieuw modeleren, totdat de
gegevens zijn geïntegreerd in de verschillende cognitieve schema’s. Hiervoor moet het organisme de
waarnemingscyclus verschillende malen herhalen. Mocht de oorzaak van de verandering in de
waarneming niet worden gevonden, dan kan de indruk achteraf altijd nog als irrelevant worden
afgedaan. Er wordt dan teruggekeerd naar de oude concepten. Als de waarneming strijdig is met het
eigen gedrag of het zelfbeeld, dan zal in eerste instantie het beeld van de werkelijkheid aangepast
worden aan het gedrag. Het gedrag kan slechts moeizaam door het organisme zelf worden veranderd.
Er is dan sprake van cognitieve dissonantie.
Als omstandigheden aan verwachtingen voldoen kan het organisme zeer veel informatie verwerken en
daarop reageren. Het wereldbeeld in het bewustzijn blijkt te kloppen en door identificatie kunnen allerlei
cognitieve schema’s geactiveerd worden.
Wordt een organisme geconfronteerd met nieuwe of tegenstrijdige informatie, dan zullen verschillende
deelaspecten van de werkelijkheid in hun onderlinge samenhang opnieuw moeten worden beschouwd. Het
organisme weet wel dat het huidige model niet klopt. Het moet betrekkelijk willekeurig nagaan wat wel
geldig is. Daarvoor zullen bekende structuren en verbanden één voor één worden heroverwogen. Dit is een
traag proces. Bovendien veroorzaakt het loslaten van bestaande regels en tradities een gevoel van
onzekerheid. In plaats van alle normen te laten varen worden bestaande oorzakelijke verbanden onderzocht
op een fout. Zodra de fout is gevonden zal meestal niet verder worden gezocht naar andere, onbekende
misrekeningen.
Een organisme gaat er dus van uit dat zijn visie klopt, tenzij informatie anders uitwijst. Uitgangspunten
evolueren op deze manier langzaam naar nieuwe concepten, zonder de oude hypothesen te vergeten. Zelfs
als een verwachting in het verleden totaal verkeerd was, dan zal het belang van nieuwe stellingen altijd
gemeten worden aan de hand van de revolutie ten opzichte van de oude visie. Dit wijst er op dat de
bevestigingsfase op zich weer aan conditionering onderhevig is. Een organisme leert een verwachting
accepteren. Na verloop van tijd wordt er niet meer aan getwijfeld. Ook het selecteren en blokkeren van
informatie is een conditioneringsproces.
Hoewel het moeilijk is om mensen van verkeerde ideeën of toeval te overtuigen, is deze manier van
informatieverwerking uiterst efficiënt. Het merendeel van de gebeurtenissen en handelingen verloopt in
vaste patronen. Alleen bij een radicale verandering van omstandigheden moeten cognitieve schema’s en
reacties aangepast worden. Het is vooral dit mechanisme dat organismen in staat stelt om de grote
hoeveelheid informatie, die de wereld hen te bieden heeft, op een gestructureerde manier te verwerken. In
het model van het bewustzijn wordt dan ook dankbaar gebruik gemaakt van de vele voordelen die de
gewoontevorming in de waarneming voor de informatieverwerking betekenen.
167
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Communicatie
Met de waarnemingscyclus volgens Bruner als uitgangspunt kan het communicatiemodel van de Cognitieve
Psychologie, die beschreven is in de geschiedenis van de psychologie, beter verklaard worden. Hierbij moet
men eerst beseffen dat de informatiefase niet alleen bestaat uit de sensorische waarneming van de
omgeving. Ook handelingen en communicatiemiddelen kunnen onderdeel uitmaken van het onderzoek van
de omgeving. Bij de confrontatie tussen twee individuen hebben beiden hun eigen verwachtingen en
cognitieve schema’s. Deze verwachtingen zullen moeten worden vertaald naar de belevingswereld van de
ander. Als hypothesen elkaar tegenspreken ontstaan er communicatieproblemen.
Communicatie bestaat in deze visie niet uitsluitend uit taal. Het kan ook plaatsvinden via gedrag en de
manier van waarnemen. Deze functionaliteit is verwerkt in het onderstaande diagram.
Hypothese
Verwachting
Bevestiging
Toetsing
Informatie
Onderzoek
Informatie
Onderzoek
Bevestiging
Toetsing
Hypothese
Verwachting
168
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Communicatie is buitengewoon moeilijk, zelfs als beide individuen dezelfde taalcode gebruiken. Een
individu geeft via communicatie een cognitief schema weer volgens de eigen visie. De taalcode kan voor de
gesprekspartner naar een volledig ander begrippenkader verwijzen. De logische en emotionele interpretatie
staat los van de bedoelde boodschap. Door voortdurend de verwachtingen van de ander te toetsen kan men
er achter komen welke verwachtingen en motieven achter de boodschap schuil gaan. Het kan hierbij
noodzakelijk blijken dat de eigen hypothesen moeten worden aangepast.
Een van de oudste discussies in de informatica, die volledig los staat van de implementatie in een
computeromgeving en meer met taal en psychologie te maken heeft, is het verschil tussen gegevens en
informatie. Deze discussie vormt voor mij persoonlijk altijd een van mijn stokpaardjes en bijna iedereen,
die er in mijn omgeving over begint, weet dat dit tijd gaat kosten.
Als ik op een feestje kom en ik hoor mensen zich afvragen, of ze begonia’s of geraniums moeten planten of
dat ze een diepgaande analyse maken of Ajax of Feyenoord landskampioen wordt dit jaar, dan vormt dit
voor mij geestelijk behang, omdat ik persoonlijk niet in planten of voetballen geïnteresseerd ben. Voor de
sprekers zelf kunnen deze onderwerpen echter een enorme betekenis zijn, omdat deze onderwerpen
gerelateerd zijn aan hun persoonlijke, sociale en maatschappelijke invulling. Het beschrijft iets essentieels
over wie zij zijn. Wat voor de één onzin is, vertegenwoordigt voor de ander een gigantisch belang,
afhankelijk van de persoonlijke ontwikkeling, die iemand heeft doorgemaakt. Of een zin als: ‘Ajax maakt
er niets van dit jaar!’, slechts een verspilling van tijd of belangrijke informatie inhoudt, is afhankelijk van
de conditionering, de associaties, de voorstelling en de keuzes, die dit bij de toehoorder oproept.
Of gegevens, van welke vorm ook, informatie bevatten, is nauwelijks afhankelijk van de gegevens zelf. Het
informatiegehalte is afhankelijk van de historie, die de zender en ontvanger individueel en
gemeenschappelijk hebben doorgemaakt en de volledige context (omgeving) waarin de gegevens geplaatst
worden. Informatie is dus zowel een dynamisch als een relatief begrip, omdat de vertaling van de
ontwikkeling van de zender en de ontvanger afhangt, en de betekenis van de boodschap bovendien afhangt
van de achtergrond of omgeving , waarin deze voorkomt. Dit geldt niet alleen voor taal, maar ook voor
beeld, geluid, smaak en alle andere zintuiglijke data.
Niet alleen gegevens, maar ook het op belangrijke momenten weglaten of onthouden van gegevens kan
doorslaggevende informatie vertegenwoordigen. Als iemand tijdens een hoorzitting zwijgt, als naar zijn
betrokkenheid bij een zaak wordt gevraagd, zegt dit meer dan als hij gewoon was blijven doorpraten.
Hierdoor komen we al snel tot conclusie, dat informatie en communicatie slechts indirect afhankelijk is
van de gegevens, die bij de totstandkoming daarvan betrokken waren.
169
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Herkennen en Herinneren
De werking van het geheugen is een van de grote mysteries bij de bestudering van het bewustzijn. Toch
bepaalt ons geheugen voornamelijk hoe wij bekende begrippen benaderen. Om te begrijpen hoe mensen
gebeurtenissen, objecten en personen onthouden, is het belangrijk dat wij weten hoe mensen begrippen
herkennen.
De herinnering is geen grote videoband of geluidsband die wij naar een gewenst moment terug kunnen
spoelen. Het is een geniaal verwijzingsysteem dat ons in staat stelt op basis van kenmerken verschillende
ervaringen, waarnemingen en gedachten aan elkaar te koppelen. Heeft u ooit iets opgeborgen met het idee
dat u het op deze manier nooit zou kwijtraken, waarbij u er later achter kwam dat u absoluut niet meer wist
waar het was? Pas als een zeker begrip ons te binnen schiet kunt u de opbergplaats weer achterhalen. U
bent dus de associatie vergeten en daarmee ook de ervaring. Het geheugen van organismen is beter te
vergelijken met een huis bestaande uit verschillende kamers die onderling verbonden zijn met deuren. In
ieder kamer bergen wij dingen op, maar wij kunnen niet bij bepaalde spullen komen als wij de verbindende
ruimtes niet kunnen vinden of als tussendeuren gesloten zijn.
De functionaliteit van het geheugen is gebaseerd op de onderlinge verbanden van cognitieve schema’s,
waarnemingen en ervaringen. Cognitieve schema’s worden gevormd op grond van opvallende kenmerken.
Vaste patronen en begripsrelaties hoeven niet van elkaar onderscheiden te worden. Een verwijzing volstaat.
Hierdoor wordt ook duidelijk dat wij vooral veranderingen in gewoonten herkennen en onthouden.
Ervaringen die geregeld terugkeren zijn niet interessant. U zult zich wel herinneren dat vorige week
plotseling een onbekend persoon voor u deur stond, maar hoeveel suiker u vanmorgen in de thee nam bent
u waarschijnlijk al vergeten.
Herhalende patronen zijn niet uniek benaderbaar voor ons bewustzijn, tenzij deze worden geassocieerd met
opvallende gebeurtenissen. Dan zullen deze alledaagse zaken ook een nieuwe betekenis krijgen. Treden er
geen belangrijke wijzigingen in de gewoonlijke herkenningsignalen op dan volstaat het geheugen met een
verwijzing naar standaardpatronen.
Wanneer wij het mechanisme van het geheugen willen doorgronden is het noodzakelijk dat wij een
realistisch model van de verbanden tussen de cognitieve schema’s hebben. Het moet duidelijk zijn hoe
begrippen, objecten en personen worden herkend. Ervaringen en waarnemingen worden in het bewustzijn
ingepast in patronen en begripsrelaties, zoals het hoofdstuk over conditionering heeft laten zien. Deze
patronen worden verwerkt in cognitieve schema’s op basis van kenmerkende eigenschappen. Een cognitief
schema is een verwijzingstelsel naar patronen, begripsrelaties en andere cognitieve schema’s in het
persoonlijke wereldbeeld waardoor begrippen herkenbaar worden. Welke eigenschappen en patronen een
cognitief schema identificeren is een leerproces.
Herkenning en herinnering wordt dus voornamelijk geactiveerd als er een significante verandering in de
omstandigheden plaatsvindt. Indien de werkelijkheid overeenstemt met verwachtingen van het organisme,
kunnen de cognitieve schema’s via identificatie of deductie met elkaar verbonden worden. De nieuwe
ervaring bevat dan geen relevante wijzigingen in cognitieve schema’s en hoeven daarom niet opgeslagen te
worden in het geheugen. De kwaliteit van het geheugen is dus voornamelijk afhankelijk van de aandacht
die het organisme besteed aan veranderingen in de omgeving. Geheugenstoornissen kan men bijna altijd
herleiden tot cognitieve aandachtstoornissen of een verminderde interesse in de omgeving. Het is de vraag
of een waarneming of ervaring vergeten wordt of dat wij de kenmerkende eigenschappen van een
gebeurtenis niet meer kunnen achterhalen.
Het individu herkent alleen die eigenschappen, die het in het verleden heeft aangeleerd. Dat betekent dat
door de projectie van het object of de situatie in de voorstelling veel eigenschappen verloren gaan.
Vervolgens wordt gezocht naar het meest overeenkomende geheugenschema, dat in het verleden is
ontstaan. Dit wordt gebruikt voor het bepalen van verdere handelingen.
170
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het Geheugen
Het onderzoek naar de werking van het geheugen is een centraal thema in de cognitieve psychologie. De
functies van het geheugen zijn op de volgende manier kort samen te vatten. Nieuwe stimuli en reacties
worden in het bewustzijn vergeleken met bestaande patronen en begripsrelaties en aan de hand van
kenmerkende eigenschappen ingepast in cognitieve schema’s. Als er sprake is van een verandering ten
opzichte van de bestaande patronen, worden nieuwe eigenschappen vastgesteld en ontstaan nieuwe
cognitieve schema’s.
In de cognitieve psychologie werd oorspronkelijk uitgegaan van een onderscheid tussen drie fasen in de
informatieverwerking van het geheugen. Het mechanisme vormt de ontvangen stimuli in het organisme om
tot reacties. De drie soorten geheugen die in dit model worden gebruikt zijn hieronder beschreven.

Het Sensorisch Geheugen houdt de individuele, ongestructureerde stimuli die via verschillende
zintuigen uit de omgeving ontvangen worden, korte tijd vast. Hierdoor kunnen zij verwerkt worden in
het wereldbeeld. De maximale tijdsduur dat het sensorisch geheugen in staat is om individuele prikkels
te bewaren is per zintuig verschillend. Zo is deze maximale tijdsduur van het sensorisch geheugen voor
het gezichtsvermogen circa 6 seconden en voor het gehoor 11 seconden. Het sensorisch geheugen is
een soort buffer, dat het organisme in staat stelt om nieuwe indrukken in de cognitieve schema’s te
verwerken.

Het Korte Termijn Geheugen of werkgeheugen wordt geactiveerd als stimuli door identificatie of
deductie zijn geïnterpreteerd. Het is mogelijk om een beperkte hoeveelheid informatie die in een juiste
context is geplaatst tot circa 2 minuten in dit werkgeheugen op te slaan.

Het Lange Termijn Geheugen wordt verondersteld alleen die informatie te bevatten die invloed heeft
op de kenmerken van cognitieve schema’s. Het LTG bevat dus voornamelijk een samenhangend beeld
van de interactie tussen cognitieve schema’s. Vooral informatie die niet overeenstemt met de huidige
verwachtingen worden in het lange termijn geheugen verwerkt. Ervaringen en waarnemingen worden
in dit type geheugen aan cognitieve schema’s uit het wereldbeeld verbonden. De informatie kan alleen
door associatie of deductie weer uit het lange termijn geheugen worden opgehaald.
Op dit model ontstond al vrij snel kritiek omdat het voor een aantal soorten geheugenprocessen te beperkt
zou zijn. Wanneer de regels met betrekking tot de interactie tussen het organisme en zijn omgeving
consequent toegepast worden kan het systeem over het algemeen geldig blijven.
In de eerste plaats moet men er rekening mee houden dat prikkels niet alleen vanuit de omgeving maar ook
door het organisme zelf kunnen worden gegenereerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens dromen, meditatie,
denken of opsluiting (zie volgende paragraaf). De stimuli vormen dan een ‘onderzoek’ van het organisme
zelf naar de samenhang in het wereldbeeld.
Daarnaast is het belangrijk dat men beseft dat alleen veranderingen in stimuli, die effect hebben op de
kenmerken van cognitieve schema’s, in het lange termijn geheugen gebruikt worden. Dat is de belangrijkste
reden dat wij bijvoorbeeld visuele prikkels aan een bepaalde tijd en plaats kunnen relateren maar dat
reukprikkels onveranderlijk aan bepaalde begrippen gekoppeld worden. Ondergaan stimuli wijzigingen,
dan kunnen zij de interpretatie van begrippen veranderen.
171
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Doordat begrippen verschillende kenmerken hebben en de cognitieve schema’s een verwijzingstelsel naar
deze kenmerken en andere cognitieve schema’s vormen, is het geheugen in staat om waarnemingen en
ervaringen op verschillende manieren aan elkaar te relateren. Een voorbeeld hiervan is het episodisch
geheugen, waarbij gebeurtenissen aan een bepaalde periode worden gekoppeld.
Patronen worden via identificatie en deductie in cognitieve schema’s ingepast. Hun belangrijkste functie
wordt bepaald door de overeenkomsten met patronen in het bewustzijn. Als zij geen wezenlijke verandering
inhouden ten opzichte van huidige cognitieve schema’s is het niet noodzakelijk om deze in een context te
plaatsen. Op deze manier kan het organisme de kennis onafhankelijk van de omgeving toepassen. Vandaar
dat wij feitenkennis of aangeleerd gedrag wel kunnen herinneren, maar niet eenvoudig kunnen nagaan, in
welke context wij dit geleerd hebben. De methode waarop feiten en gedrag worden herinnerd wordt in de
literatuur het functioneren van het semantisch geheugen genoemd.
Uit de manier waarop ons bewustzijn is gestructureerd en informatie door het geheugen wordt teruggehaald
kan men de enorme mogelijkheden en tekortkomingen van het menselijk bewustzijn afleiden. Bij de
bespreking van het bewustzijnsmodel op basis van cognitieve processen komt het geheugen dan ook
uitgebreid ter sprake.
Dromen, Hallucinaties en Projectie
Een organisme wordt in deze wereld voortdurend blootgesteld aan wisselende stimuli en reacties in
verschillende situaties. Hierdoor wijzigen verschillende cognitieve schema’s van dag tot dag. Men zou
bijna verwachten, dat de ontwikkeling van het wereldbeeld stil staat als de zintuiglijke waarneming en
ervaring verdwijnt. Het tegengestelde is waar. Wanneer de zintuiglijk waarneembare stimuli en reacties van
de omgeving afnemen, in de literatuur spreekt men dan van sensorische deprivatie, worden de reacties van
het bewustzijn zelf nieuwe stimuli. Op deze manier wordt voortdurend informatie verwerkt, ook als er niets
gebeurt.
Het organisme wordt zo in staat gesteld begripsrelaties en patronen te evalueren en te stabiliseren door
projectie. Dit gebeurt onder andere bij dromen, denken, meditatie en hallucinatie. Het bewustzijn
projecteert zintuiglijke prikkels uit het geheugen in een voortdurend wijzigende samenhang, zodat de
betekenis van cognitieve schema’s duidelijker wordt. Het wereldbeeld in het bewustzijn vervult dan de ‘rol’
van de omgeving. Hierdoor wordt men in staat gesteld de informatie over de werkelijkheid tot nu toe in
totaal andere omstandigheden toe te passen.
Projectie in het eigen bewustzijn is een van de belangrijkste leerprocessen die het organisme kent. Het is
ook het snelste leerproces, omdat omstandigheden direct en zonder tussenkomst gewijzigd kunnen worden
naar de aandachtspunten van het organisme. Nadeel is dat projectie altijd refereert aan gebeurtenissen die
zich in het verleden hebben voorgedaan. Hoe vreemd dromen en hallucinaties ook over kunnen komen, zij
zijn uiteindelijk altijd te herleiden tot eerdere ervaringen of waarnemingen.
Toch zijn de mogelijke combinaties van indrukken in dromen, gedachten en hallucinaties groot genoeg om
het inzicht van mensen te veranderen. Zonder projectie waren er geen filosofen, geen profeten, geen leiders,
maar ook geen maniakken. Hierdoor wordt het mogelijk om boven de schijn van alledag uit te stijgen of om
zaken buiten proportie op te blazen.
De begrippen die in onze gedachten door de verschillende vormen van projectie ontstaan, maken onderdeel
uit van de samenhangende, cognitieve schema’s van ons bewustzijn, net als begrippen uit de tastbare
werkelijkheid. Door communicatie kunnen begrippen uit de virtuele, innerlijke wereld van ons bewustzijn
uitgewisseld worden. Deze producten van de reflectie vormen de bouwstenen van onze cultuur, onze
rituelen, de wetenschap, de kunst en de religie.
172
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De experimentele bevestiging van het produceren van prikkels door het eigen bewustzijn vindt men onder
andere in studies van de slaapcyclus. Hieruit blijkt dat mensen en ook andere organismen gedurende
verschillende perioden van de slaap in een zogenaamde REM-fase (Rapid Eye Movement) komen, waarbij
de hersenactiviteit bijna even hoog kan zijn als tijdens het waken. Mensen die uit een REM-slaap gewekt
worden vertellen meestal over droomervaringen. Ook tijdens de meditatie zijn metingen aan het EEG
gedaan die op soortgelijke resultaten wijzen. Naarmate een individu meer ontspannen is (dus minder
indrukken krijgt) is hij of zij beter in staat de betekenis van stimuli te doorgronden.
Tijdens hallucinaties kan het individu geen onderscheid maken tussen signalen, die geproduceerd worden
door het eigen bewustzijn, en de ‘werkelijke’ zintuiglijke beleving. De grenzen tussen de verbeelding en de
realiteit zijn voor een individu vaag. Het bewustzijn is in staat prikkels te genereren die nauwelijks
verschillen van een echte zintuiglijke ervaring. De geest functioneert als een ‘spiegel’ van de werkelijkheid.
Assimilatie en Accommodatie
In de voorgaande tekst werd besproken hoe cognitieve schema’s ontstaan uit de interactie tussen het
individu en de omgeving. Twee bewustzijnsprocessen zijn essentieel bij de cognitieve ontwikkeling.

Assimilatie is de methode die gebruikt wordt om nieuwe informatie te vergelijken en te integreren in
bekende cognitieve schema’s. Op basis van overeenkomende kenmerken worden aanknopingspunten
gezocht met bestaande concepten. Het wordt dan mogelijk ervaringen en waarnemingen te
classificeren en te groeperen. Dit proces is analoog aan de identificatie.

Accommodatie is het proces waarbij nieuwe cognitieve schema’s worden ontwikkeld of bestaande
schema’s worden aangepast, omdat de ontvangen informatie afwijkende kenmerken heeft. Hierdoor
ontstaat differentiatie in het wereldbeeld. Accommodatie is te vergelijken met de deductie en het
vereist een zekere mate van analytisch denkvermogen.
Bij de bespreking van de patroonherkenning in het hoofdstuk over de conditionering is het mechanisme van
assimilatie en accommodatie al uitgebreid aan de orde gekomen.
Cognitieve Ontwikkeling
In de theorie van de psycholoog Piaget worden de verschillende fasen in de ontwikkeling van de cognitieve
schema’s uitgebreid besproken. Deze stadia bieden de mogelijkheid om begrippen en oorzaak – gevolg
relaties steeds verder te differentiëren en in een juiste context te plaatsen. Hoewel deze theorie een
belangrijke invloed heeft op de hedendaagse psychologie moeten de uitgangspunten van Piaget toch met
enige kritische terughoudendheid benaderd worden. Piaget nam aan, dat de door hem gepresenteerde
fasering van de ontwikkeling van het bewustzijn op ieder mens toepasbaar was en de omgeving nauwelijks
effect heeft op het proces.
Inmiddels is gebleken dat kinderen afhankelijk van de begeleiding een versnelde cognitieve ontwikkeling
kunnen doormaken of zelfs bepaalde stadia volledig kunnen overslaan. Bovendien is de leeftijdsaanduiding
bij de ontwikkelingsfasering de periode waarin kinderen waarschijnlijk beginnen om de mogelijkheden van
een bepaalde manier van redenering te onderzoeken.
Niet alle bestaande cognitieve schema’s en nieuwe begrippen worden direct vanuit de veranderde visie
benaderd. Zo kan de ontwikkeling van bepaalde begrippen in een ontwikkelingsfase blijven steken terwijl
andere ervaringen in een nieuwe context worden geplaatst. Het is mogelijk dat mensen hun emoties op een
lichamelijke manier blijven uiten, dat hun benadering van het onbekende nooit boven het object
gerelateerde denken uitstijgt, terwijl hun filosofische visie een uiterst complexe vorm van abstracte
differentiering doormaakt.
173
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Als een verklaring bevredigend lijkt in relatie tot ervaringen en waarnemingen, zullen nieuwe vormen van
redeneren niet worden toegepast. Bovendien kan een mens periodiek of permanent terugvallen in een
eerdere fase van cognitieve ontwikkeling. De fasering van Piaget is dus beslist niet zo absoluut als deze op
het eerste gezicht kan lijken. Piaget onderscheidde vier fasen in de cognitieve ontwikkeling die elk van de
andere facetten van cognitieve schema’s naar voren brengen. De stadia worden hieronder kort besproken.
De sensomotorische fase (0 - ± 2 jaar)
In de sensomotorische fase wordt de wisselwerking tussen waarneming en handelen verkent. Het kind leert
het effect van handelingen kennen en maakt onderscheid tussen zichzelf en de wereld. Door waarneming
komt het er achter dat er invloed uitgeoefend kan worden op de omgeving. Op een gegeven ogenblik merkt
het kind ook, dat objecten, die niet meer waargenomen kunnen worden, nog wel bestaan. Een voorwerp of
persoon krijgt een absolute, constante betekenis.
Het kind leert objecten te onthouden door een innerlijke representatie, waardoor het mogelijk wordt om
cognitieve schema’s samen te stellen. Zo vormt het een beeld van de moeder, ook als deze niet aanwezig is.
Er wordt een basis gelegd voor het onderling relateren van cognitieve schema’s. In deze fase staat het
onderzoek van de omgeving centraal. Het kind heeft niet direct een beeld van zichzelf of van verbanden in
de omringende omgeving. Door waarneming en actie worden verbanden in de realiteit ‘afgetast’.
De preoperationele fase (± 2 - ± 7 jaar)
In het preoperationele stadium worden voor het eerst oorzakelijke verbanden gezocht. Bovendien worden
waarnemingen en ervaringen op een primitieve manier op grond van (meestal enkelvoudige) eigenschappen
in groepen ingedeeld. Hierbij komt generalisatie vaak voor en worden relaties tussen samenvallende
gebeurtenissen gelegd, die geen enkel oorzakelijk verband met elkaar hoeven te hebben.
Toeval en alternatieven bestaan niet in de preoperationele fase. Logische regels, die afgeleide verbanden
kunnen tegenspreken, zijn nog onbekend. Bovendien is het kind zich nog niet bewust dat begrippen,
objecten en organismen kunnen transformeren. Een vlinder heeft in deze ontwikkelingsfase niets te maken
met een rups.
In deze fase is het kind erg op zichzelf gericht. Aan objecten, personen en begrippen worden eigenschappen
toegekend die het kind zelf heeft. Men spreekt dan van magisch denken. Opmerkingen van het kind over de
omgeving zijn dan ook bijna altijd te herleiden tot gedachten en emoties van het kind zelf. Voorbeelden
hiervan zijn de angst voor monsters onder het bed (omdat het kind bang is voor nachtmerries) en het geloof
in Sinterklaas. In deze periode ontwikkelt het kind voor het eerst een religieuze beleving.
De concreet operationele fase (± 5 - ± 11 jaar)
In de concreet operationele fase maakt het egocentrische, magische denken plaats voor een verkenning van
het logisch redeneren. Het wordt geaccepteerd als een ander een andere mening heeft. Het kind is in staat
logische verbanden, tegenstellingen en transformatie te herkennen, maar alleen als het zintuiglijk
waarneembare bewijs hiervan geleverd wordt. Waarneembaar bewijs (geldig of niet) is belangrijk dan de
werkelijke oorzakelijke verbanden. Het kind twijfelt ook nog niet aan datgene wat het waarneemt. De
illusies van een goochelaar worden voor waar aangenomen omdat het resultaat zichtbaar is.
Het is dan ook waarschijnlijk correct om te veronderstellen dat de abstracte betekenis van begrippen en
processen sterk onderontwikkeld zijn.
De formeel operationele fase (± 11 jaar en ouder)
In de formeel operationele fase worden de logische concepten verdiept met abstracte representatie.
Oorzakelijke verbanden kunnen worden afgeleid via modelering van de werkelijkheid. Het kind gaat
twijfelen aan schijnbare waarheden, aan zichzelf en aan anderen.
174
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Dit resulteert in de puberteit, waarin alle aangeleerde concepten ter discussie komen te staan. Het kind gaat
de eigen identiteit los van de omgeving onderzoeken. Dit levert een crisis in het bewustzijn op waarbij de
belangrijkste cognitieve schema’s worden heroverwogen. Voor het eerst worden motieven en beslissingen
kritisch bekeken. In de puberteit zal vooral aan de visie van anderen worden getwijfeld. Pas op latere
leeftijd komen ook de eigen motieven en keuzes ter sprake.
Begrijpen
Een individu is voortdurend bezig de omgeving en zichzelf te doorgronden door logische redenering en
experimenteel bewijsmateriaal te verzamelen. Op die manier worden de cognitieve schema’s in het
bewustzijn afgestemd op de beleving van de realiteit. Het volledig begrijpen van objecten, personen,
begrippen en processen is onmogelijk.
Onze visie wordt afgestemd op patronen en relaties uit onze waarneming en ervaring en de algemene
principes die we hieruit kunnen afleiden. Wij kunnen nooit definitieve uitspraken doen over onderdelen van
de werkelijkheid die buiten onze waarneming plaatsvinden. Wij vormen slechts modellen van de realiteit
die een vage afspiegeling van het totaalbeeld zijn. Bovendien is onze waarneming zeer beperkt, zoals de
preoperationele fase van de cognitieve ontwikkeling al laat zien. Een waarneming is alleen geldig in een
bepaalde context en kan niet altijd worden gegeneraliseerd voor andere situaties. Logische
gevolgtrekkingen zijn aan ontwikkeling onderhevig. Het is maar vanuit welk ‘gezichtspunt’, welk
‘paradigma’ men de wereld bekijkt en op welke zaken men de nadruk legt.
Onze redenering gaat uit van stellingen, van ‘theses’ die gelden totdat feitenmateriaal onze conclusies
tegenspreekt. Er ontstaat dan een ‘antithese’ die andere standpunten uitdrukt dan de oorspronkelijke
stellingen. Men kan proberen de twee stellingen via een compromis met elkaar te verenigen tot een
zogenaamde ‘synthese’. Dit zal niet altijd mogelijk blijken te zijn. Er is dan sprake van een conflict in het
eigen bewustzijn of met anderen, die moeilijk kan worden overbrugd. Dit is in strijd met de honger naar
‘waarheid’, of eigenlijk zelfbevestiging, van het individu. Zo ontstaat woede en frustratie rond het thema.
Een van de stellingen zal worden aangenomen ten koste van de andere hypothese. Bij de beslissing tussen
twee meningen blijken andere factoren zoals behoeftes, zelfbevestiging en machtsverhoudingen uiteindelijk
belangrijker te zijn dan het achterhalen van de ‘juiste’ weergave van de werkelijkheid.
Doelen Kiezen
De cognitieve schema’s bevatten oorzakelijke verbanden tussen begrippen, die het organisme door
waarneming en ervaring heeft geleerd. Naarmate meer positief gewaardeerde situaties afhankelijk zijn van
een bepaalde oorzaak, wordt deze oorzaak belangrijker geacht. Deze kernbegrippen hebben een hogere
prioriteit dan andere zaken. Wat deze oorzaken ook mogen zijn, wij kiezen onze doelen om te kunnen
voldoen aan een groot aantal essentiële behoeftes.
Naarmate begrippen meer geïntegreerd zijn in ons wereldbeeld, krijgen wij een sterkere emotionele binding
met deze begrippen en worden deze belangrijker voor de beslissingen die wij nemen. Deze emotionele
binding kan door conditionering sterker worden. Bij de bespreking van de psychoanalytische theorie komt
de behoeftebevrediging en de samenhang met het mechanisme van ‘driftreductie’, waardoor tijdelijk aan de
drift voldaan wordt maar de behoefte ook in stand blijft, uitgebreid ter sprake.
Wanneer de aandacht door sublimatie wordt verplaatst naar andere begrippen, neemt de betekenis van deze
kerncomplexen langzaam af. Om doelen te bereiken moet het individu op voorstellingsniveau of door
ervaring mogelijkheden en onmogelijkheden van de werkelijkheid onderzoeken. Vervolgens wordt het pad
naar het doel gekozen, dat het meest effectief lijkt. Hiervoor kunnen verschillende alternatieven tegen
elkaar af worden gewogen.
175
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Problemen Oplossen
Volgens het behaviorisme kunnen dieren en mensen door middel van bekrachtiging patronen en
oorzakelijke verbanden tussen stimuli en reacties achterhalen. Hierdoor kan het gedrag in bepaalde situaties
met een eenvoudige stimulus – reactie koppeling verklaard worden. Wanneer deze theorie als uitgangspunt
wordt genomen voor de verduidelijking van de complexe taken die vooral de hogere diersoorten uit kunnen
voeren, stuiten we echter op een probleem. Als een taak is samengesteld uit meerdere enkelvoudige
handelingen, waarbij bekrachtiging pas plaats vindt bij een correcte combinatie van acties, welk
mechanisme bestuurt dan het uitvoeren van de deeltaken?
Voornamelijk de gestaltpsychologen onder leiding van Wolfgang Köhler en later ook de Cognitieve
Psychologie verdiepten zich in dit vraagstuk. Bekend zijn de onderzoeken van Köhler met betrekking tot
het gedrag van apen. Een aap is opgesloten achter tralies en ziet buiten de kooi op enige hoogte een banaan
hangen. In de kooi bevinden zich twee buisvormige stokken, de een smaller dan de ander. Köhler
bestudeerde welk gedrag de apen ontwikkelde om de banaan te bereiken. Eerst graait de aap tevergeefs
door de tralies naar de banaan. Vervolgens probeert het dier de banaan te bereiken met een stok, maar het
voedsel hangt te hoog om met één stok te bereiken. Dan volgt een periode die voor de toeschouwer inactief
lijkt. De aap zit stil en bestudeert de situatie. Plotseling grijpt de aap de twee stokken, schuift deze met
enige moeite in elkaar en ‘vist’ naar de banaan.
Hoe de aap de technieken heeft geleerd, die hij gebruikt om de banaan te bereiken, is niet interessant. De
belangrijke vraag is hoe en waarom het dier de handelingen combineert om het doel te bereiken. Bij het
experiment moeten een groot aantal cognitieve schema’s betrokken zijn, die worden vergeleken en
gecombineerd, zoals ‘banaan’, ‘hoog’, ‘stok’ en ‘arm’. Daarnaast moet er een zekere ‘logica’ zijn, afgeleid
uit eerdere ervaringen en waarnemingen, die toegepast wordt op de nieuwe situatie en waarin de
verschillende cognitieve schema’s een rol spelen.
Het leerproces bij het oplossen van problemen kunnen op de volgende manier worden samengevat.





Assimilatie van de waarnemingen en ervaringen in bestaande cognitieve schema’s.
Accommodatie van de ontvangen informatie tot nieuwe schema’s met afwijkende kenmerken.
Deductie en inductie van patronen en oorzakelijke verbanden.
Toepassen van eigen logica op de patronen en relaties van de huidige situatie in het bewustzijn.
Uitvoeren van de afgeleide handelingen. Indien de acties niet blijken te werken moet de logica
aangepast worden.
Als wij de bewustzijnsprocessen van de aap in het bovenstaande experiment van Köhler willen benaderen,
zou dit kunnen voldoen aan het model, dat in de volgende figuur wordt weergegeven.
176
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Cognitief
Schema
Succes
Mislukking
Combinatie
In dit model worden verschillende cognitieve schema’s gecombineerd, om de uiteindelijke beloning (de
banaan) te bereiken. Iedere combinatie van begrippen wordt gecontroleerd door het geheugen, de
waarneming of de ervaring. Het leerproces wordt gestuurd door de mislukking, een bestraffing van het
bewustzijn zelf, en succes, een interne bekrachtiger. Voordat de actie slaagt, hebben er twee mislukkingen
plaatsgevonden. De waarderingen ‘succes’ en ‘mislukking’ worden bepaald door de doelen die vooraf
gesteld zijn, en de controle die bij de combinatie van begrippen plaatsvindt. Tijdens een gebeurtenis kunnen
door accommodatie nieuwe schema’s worden samengesteld. In de laatste combinatie van cognitieve
schema’s (de twee stokken, die aan elkaar gekoppeld worden) ontstaat het schema ‘lange stok’.
Door het samenbrengen van cognitieve schema’s leert het individu meer dan alleen de oplossing van het
probleem. Het leert eigenschappen van hoogte, de arm en stokken. Bij de volgende confrontatie met
voedsel op een hoge plaats of bij de vondst van twee holle stokken, kan de aap de geleerde technieken
opnieuw toepassen. Indien deze eigenschappen een aantal malen door succes bekrachtigd worden, kunnen
deze door conditionering worden geïntegreerd in de interpretatie van het begrip. Wanneer een conclusie
over een kenmerk van een cognitief schema bij voortduring tot mislukking leidt, zal de eigenschap opnieuw
aan de realiteit getoetst worden.
De ervaringen, waarnemingen en communicatie leren een mens of dier iets over de combinatie van
begrippen in een situatie. Dit vormt uiteindelijk de persoonlijke kennis of logica. Een cognitief schema in
het geheugen is in principe onafhankelijk van tijd, plaats en omstandigheden. Hierdoor kan één gebeurtenis
veel leerprocessen en inzichtveranderingen activeren. Dit model van het bewustzijn verklaart hoe dieren in
korte tijd een zo gedetailleerd beeld van de omgeving hebben.
177
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Voorstellingsvermogen
Een individu hoeft niet alleen op waarneming en ervaring af te gaan, om iets over de eigenschappen van
cognitieve schema’s te leren. Integendeel, het grootste gedeelte van het leven zal een dier besteden aan
slapen, rusten, nadenken, etc. Eigenschappen van begrippen worden dan gecombineerd op basis van
succesvolle waarnemingen en ervaringen uit het geheugen. Er wordt dan geredeneerd op
voorstellingsniveau.
Het is vooral deze fase in de vorming van het bewustzijn, waarin de persoonlijke regels en wetten over
objecten, personen en begrippen, de eigen ‘logica’, gevormd wordt. De patronen en relaties met betrekking
tot een cognitief schema uit verschillende interpretaties van gebeurtenissen uit het verleden worden
onderling vergeleken. Indien dit tegengestelde resultaten oplevert, zal dit een beslissing of nieuwe
waarneming uitlokken. Het is ook mogelijk dat een eerdere waarneming als irrelevant terzijde wordt
geschoven.
De persoonlijke beeldvorming van de werkelijkheid maakt het mogelijk voor een individu om conclusies
over de realiteit te trekken, die losstaan van gebeurtenissen in de omringende omgeving. Het individu
reageert niet op basis van de directe informatie over objecten, personen en situaties maar op grond van
interne cognitieve representaties die, zonder externe controle, bijna altijd door zelfbevestiging in stand
kunnen worden gehouden.
Intelligentie
De filosofie van dit model geeft een definitie van intelligentie die gekoppeld wordt aan de mogelijkheden
om te reageren op afwijkende situaties. In 1904 ontwikkelde de Franse psycholoog Binet een test voor het
selecteren van minder begaafde kinderen, de intelligentietest. Er werden een aantal algemene vaardigheden
in getoetst, zoals: taalbegrip, geheugen, concluderend denken en ruimtelijk inzicht. Deze test wordt al een
eeuw in gewijzigde vormen toegepast. Hoewel Binet en andere psychologen voorstonden, dat de test een
relatieve maatstaf zou worden binnen groepen, worden er toch nog vrij algemene conclusies aan verbonden.
De intelligentietest is cultuurgebonden (denk maar aan het taalbegrip) en afhankelijk van algemeen
gangbare normen van logica (bijvoorbeeld het rekengedeelte en het zoeken van overeenkomsten van
begrippen).
Wanneer een buitenaards wezen met een technisch superieur ruimteschip op deze planeet zou landen en
men zou hem een intelligentietest voorleggen, dan zou hij waarschijnlijk bij de laagst begaafde klasse
worden ingedeeld. Toch is het niet zo ingewikkeld om een test onafhankelijk van de achtergrond te maken.
Er speelt blijkbaar nog een ander criterium mee: men wil graag mensen selecteren, die voldoen aan de
normen en waarden van de bedenkers van de test. Men kan dan ook beter spreken van een ‘normentest’ dan
van een ‘intelligentietest’.
Een meer ‘objectieve’ intelligentietest zou bijvoorbeeld een niet bestaande taal kunnen introduceren, waarin
de proefpersonen zelf structuur en betekenis moeten zien, door bij een ‘zin’ de betekenis audiovisueel
duidelijk te maken. Op dezelfde manier zou men een onbekend logisch rekenstelsel kunnen maken,
waarvan de regels bepaald moeten worden. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een onbekende
taalstructuur.
178
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Symbool
Taal
Bi
Ba
Bu
Bi Bu
Deze test vereist het maximale van de creatieve eigenschappen van proefpersonen en is niet afhankelijk van
cultuur- en opvoedingsverschillen. De vraag is echter wat in de maatschappij belangrijker wordt geacht:
zelfstandig kritisch nadenken of het aanpassen aan de geldende dogma’s. Gezien de structuur en
doelstellingen van het onderwijs en de maatschappij als geheel heb ik een angstig vermoeden van het
antwoord.
Persoonlijkheid
De persoonlijkheid is het geheel van eigenschappen en gedrag die kenmerkend zijn voor het individu. Het
betreft hier regelmatig terugkerende gemoedstoestanden en reacties, die in verschillende situaties getoond
worden. De persoonlijkheid wordt niet zozeer gevormd door de inhoud van een geheugenschema (hoewel
dit natuurlijk wel een belangrijke invloed uitoefent) maar door de prioriteit die het individu aan bepaalde
begrippen toekent.
Bij het zoeken naar oorzaken van gebeurtenissen zal de persoon bijna altijd als eerste naar de betrokkenheid
van kerncomplexen kijken en pas als is aangetoond dat deze er niets mee te maken hebben, naar andere
mogelijkheden. Het is dus vooral de volgorde van zoeken in de cognitieve schema’s die de persoonlijkheid
bepaalt. Welke begrippen centraal staan wordt in belangrijke mate gestuurd door de cognitieve
ontwikkeling. Veel mensen blijven in een cognitieve ontwikkelingsfase steken, omdat niets of niemand hen
van het tegendeel overtuigt of kan overtuigen. Zij maken een selectie uit hun waarneming die met succes
bevestigd wordt door het beeld dat zij van de werkelijkheid hebben.
De unieke persoonlijkheid wordt dus in hoofdzaak gevormd door de individuele waarnemingen, ervaringen
en leerprocessen, die de persoon heeft meegemaakt, en de opvoeding en scholing die iemand heeft
gekregen. Hoewel bepaalde stimulus – reflex koppelingen al bij de geboorte aanwezig zijn, kunnen wij
aannemen dat de persoonlijkheid slechts in beperkte mate genetisch bepaald is. Wij moeten alle
leerprocessen die onze ouders hebben doorgemaakt, opnieuw doorlopen. Het is nog niet voorgekomen dat
een kind zelfstandig uit de wieg kruipt, aan tafel gaat zitten en zijn bordje leegeet.
Cognitieve schema’s worden dus niet van generatie op generatie via DNA doorgegeven. Het DNA is wel
een van de belangrijkste factoren die de verhoudingen tussen biologische stoffen in de hersenen bepaald
(zie Biologische Psychologie). Deze biologische factoren werken als een katalysator voor de versnelling of
remming van bewustzijnsprocessen. Het DNA beïnvloedt dus indirect de verwerkingsnelheid van het
bewustzijn, maar niet de inhoud of de verbanden tussen begrippen. De inhoud en verbanden tussen
geheugenschema’s worden wel gestuurd door de opvoeding van de ouders.
179
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In de psychoanalyse wordt onderzoek gedaan naar persoonlijkheidstypen. In de Cognitieve Psychologie
wordt niet zozeer direct de persoon centraal gesteld, als wel op de cognitieve stijl waarop in de eerste plaats
de nadruk wordt gelegd bij het zoeken naar oorzakelijke verbanden. Belangrijke begrippen bij het
bestuderen van cognitieve schema’s zijn natuurlijk: ‘Ik’, ‘De Ander’, ‘Altijd’, ‘Overal’ en ‘Iedereen’. Deze
begrippen zijn direct of indirect bij bijna alle situaties betrokken.
Op grond van uitspraken van mensen kan men nagaan aan welke oorzaken gebeurtenissen in eerste
instantie worden toegeschreven. Wij kunnen de nadruk op oorzaken indelen in groepen, die aangeven, wat
belangrijke thema’s voor de persoon zijn. Deze zijn voornamelijk gebaseerd op een combinatie van drie
criteria.
1.
2.
3.
‘Ik’ of ‘De Ander’: de oorzaak wordt bij de persoon zelf of bij de ander gezocht.
Stabiel of Variabel: een conclusie wordt op alles, iedereen en altijd toegepast of wordt in de juiste
context geplaatst.
Generalisatie of Specificatie: een gevonden oorzaak in een bepaalde situatie wordt algemeen
toegepast op verwante begrippen of blijft beperkt tot de gebeurtenis zelf.
Zo kan een gevoel dat ‘iedereen je haat’ ontstaan uit een gebeurtenis waarin iemand je heeft uitgelachen
door stabilisatie en generalisatie. ‘Het is allemaal mijn schuld’ is een uitspraak die duidt op een centraal
stellen van de ‘Ik’-beleving. Deze classificatie van oorzaken wordt de attributiestijl (attributie = toewijzen)
genoemd en het geeft aan bij welke begrippen het individu de prioriteiten legt.
180
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Model
De cognitieve theorieën bieden gedetailleerde modellen van de vorming van structuren in het bewustzijn
die we geheugenschema’s noemen. Deze modellen geven inzicht in de begripsvorming uit de verschillende
patronen en begripsrelaties, die wij door conditionering leren. Waarnemingen en ervaringen worden
geanalyseerd en geïntegreerd op basis van kenmerken. Hieruit ontstaan de cognitieve schema’s die
onderling gecombineerd kunnen worden tot wat wij de interpretatie van de werkelijkheid noemen.
Deze visie is voor iedere persoon individueel bepaald, hoewel het mogelijk is de persoonlijkheid te typeren.
Het geheugen en de logica zijn de belangrijkste bouwstenen bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid. In
dit hoofdstuk wordt een poging ondernomen om de cognitieve principes om te vormen tot een logisch
model dat bruikbaar is voor de computer.
Evolutie van het Bewustzijn
Wordt een mens geboren met een persoonlijkheid? Bestaat er zoiets als een aangeboren instinct? Deze
vragen worden van tijd tot tijd in zowel de filosofie als de psychologie gesteld. Het bestaan van natuurlijke
gedragsregels is helemaal niet zo vanzelfsprekend als het op het eerste gezicht lijkt.
Organismen hebben een intensieve training of een langdurige periode van voorbeelden nodig om zelfs maar
de meest basale handelingen aan te leren als het gaat om doelgericht gedrag. Sex, lopen, jagen, eten lijken
automatische reacties, maar deze basisfuncties zijn het product van sociale en culturele ontwikkeling en zij
worden van generatie op generatie overgedragen door conditionering. Bovendien ontwikkelen kinderen van
dezelfde ouders totaal verschillende gedragspatronen als zij in een andere omgeving opgroeien.
Biochemische factoren kunnen gedrag wel waarschijnlijk maken maar nooit noodzakelijk. Zij kunnen
processen versnellen of remmen, maar zij beïnvloeden het bewustzijn slechts indirect. Een persoonlijkheid
ontwikkelt zich op grond van een combinatie van opvoeding, omgeving, sociale en culturele regels,
onderwijs en daarnaast biologische invloeden.
Als gedrag eenmaal is aangeleerd is dit moeilijk met conditionering te veranderen. Toch is de
persoonlijkheid uiteindelijk geen statisch gegeven. Het gedrag en de beleving van de werkelijkheid
evolueren via een bepaalde fasering naar een stabiele of instabiele structuur. De fases die het bewustzijn
doorloopt worden voornamelijk gestuurd door sociale en culturele omstandigheden. Zo is de fase, waarin
het individu het ‘Ik’ leert kennen, in het Westen heel belangrijk, maar in Azië en Afrika heeft dit geen
doorslaggevende betekenis.
Het mechanisme dat ten grondslag ligt aan de vorming van het bewustzijn, voldoet wel aan algemene
regels. In de eerste levensfase zal de omgeving overkomen als een chaotisch geheel. Het organisme leert
langzaam patronen herkennen. Al gauw komt het er achter dat bepaalde patronen dezelfde kenmerken
bezitten. Hierdoor kunnen vergelijkbare patronen gegroepeerd worden tot begrippen. Het organisme vormt
zich een beeld van geheugenschema’s, die aan verschillende eigenschappen te herkennen zijn.
Het leerproces bestaat voornamelijk uit de combinatie van deze begrippen, waaruit een persoonlijke logica
met betrekking tot oorzakelijke en inhoudelijke verbanden zal ontstaan. Dit proces levert nieuwe
geheugenschema’s op, die kunnen worden geïntegreerd tot een totaalbeleving van de werkelijkheid. Deze
bestaat uit een onderling gerelateerd netwerk van cognitieve schema’s.
De volgorde, waarin het organisme begrippen heeft leren kennen, is het belangrijkste criterium bij het
zoeken naar oorzakelijke en inhoudelijke verbanden. Op deze manier treedt complexvorming op. Tijdens de
complexvorming krijgen sommige begrippen door zeer veel associaties een centrale betekenis. Hierdoor
kunnen complexen een sterk stimulerende of stagnerende rol spelen. Deze kernbegrippen vormen het
uitgangspunt bij de driftvorming.
181
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Structuur van Cognitieve Schema’s
In de bespreking van het modelontwerp op grond van de conditioneringtheorieën is uitgebreid aandacht
besteed hoe individuele begrippen ontstaan. Deze begrippen vormen de verschillende kenmerken van
begripstructuren. Naar de begripstructuren wordt in de cognitieve psychologie verwezen met de term
‘cognitief schema’. Een cognitief schema is een begripstructuur, dat door de toeschouwer wordt ervaren als
een eenheid, op grond van verschillende kenmerken of eigenschappen. Op welke eigenschappen wordt
gelet is een kwestie van oriëntatie.
In de meest elementaire vorm zou het cognitief schema dus te beschrijven zijn als een samenhangend
geheel van verschillende zintuiglijk waarneembare patronen. Alleen worden met deze definitie de
mogelijkheden van de begripsvorming in het bewustzijn tekort gedaan. ‘Snelheid’, ‘Democratie’ en
‘Wijsheid’ zijn voorbeelden van begrippen die niet ontstaan zijn op basis van directe zintuiglijke
waarneming, maar door een onderlinge vergelijking van verschillende ervaringen. Een cognitief schema
kan dus naast de waarneembare patronen ook bestaan uit verwijzingen naar andere cognitieve schema’s.
Hierdoor is het bewustzijn in staat tot uiterst complexe vergelijkingen op zowel waarneembaar als abstract
niveau.
Cognitieve schema’s ontstaan door vergelijking van kenmerken van begripspatronen. Zij zijn echter niet
blijvend aan de ervaringen gerelateerd en kunnen zich in de loop van de tijd ontwikkelen tot zelfstandige
betekenissen in het bewustzijn. Het proces waarin cognitieve schema’s worden afgeleid uit
waarnemingspatronen kan men in een aantal stappen opsplitsen.
1.
Patroonherkenning
In de eerste plaats worden zintuiglijke prikkels door conditionering verwerkt tot patronen en
begripsrelaties. Er wordt ritme en onderlinge afhankelijkheid gezocht zonder dat een onderscheid
wordt gemaakt in verschillende herhalende reeksen. Hieronder wordt een mogelijke waarnemingsreeks
getoond.
2.
Waarneming
I
Waarneming
II
A
B
Waarneming
III
A
B
Waarnemingsreeks opsplitsen
In de volgende fase wordt een ruw verdeling gemaakt tussen bij elkaar horende patronen en relaties.
Het belangrijkste criterium voor deze opsplitsing vormt herhaling van kenmerkende prikkels. In het
voorbeelddiagram dat hierboven is weergegeven ontstaan zo drie aparte ‘ervaringen’.
Waarneming
I
Waarneming
II
A
B
Waarneming
III
A
B
182
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
3.
Overeenkomende eigenschappen zoeken
Tijdens het volgende niveau van onderscheiding wordt gezocht naar kenmerkende overeenkomsten
tussen de deelpatronen. Deze eigenschappen krijgen een eigen, onafhankelijke betekenis in het
bewustzijn. Zo heeft ‘geel’ een betekenis los van de objecten en personen waarop de eigenschap van
toepassing is. Daarnaast worden de verschillende deelpatronen herkend aan de combinatie van
kenmerken, die er voor gelden. De deelpatronen worden een begrip door het totaal van identificerende
eigenschappen.
Er ontstaan twee vormen van identificatie: de kenmerken worden beschreven door de waarnemingen,
waarop zij betrekking hebben, en de onderverdelingen in begrippen door een geheel van kenmerken.
Op welke eigenschappen bij de identificatie gelet wordt, is afhankelijk van de geconditioneerde
aandachtsprikkel. Doordat de aandacht kan verschuiven, worden nieuwe begrippen gecreëerd en gaat
men op andere eigenschappen en relaties letten. Welke begrippen, eigenschappen en logica iemand
vormt, is dus afhankelijk van een bewuste of onbewuste keuze. De begripsvorming en de gekozen
eigenschappen beïnvloeden elkaar en houden elkaar in stand in de persoonlijke visie.
4.
Waarneming
I
Waarneming
II
Waarneming
III
A
B
A
A
B
B
Groeperen tot geheugenschema’s
Door observatie van de overeenkomsten en verschillen tussen individuele waarnemingen ontstaat er
een beeld van de eigenschappen waaraan men een begrip kan herkennen. Deze kenmerken stellen de
waarnemer in staat om individuele eenheden te identificeren. Een individu krijgt echter zeer veel
informatie binnen over de eigenschappen van objecten en personen. Hierdoor is het noodzakelijk is om
een selectie te maken uit de grote hoeveelheid zintuiglijk materiaal.
Waarneming
I
Waarneming
II
A
B
Waarneming
III
A
A
Waarneming
I
B
B
Waarneming
III
Waarneming
II
Waarneming
III
183
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De begrippen, patronen en begripsrelaties ontstaan op deze manier slechts in de ‘verbeelding’ van het
individu. Het individu kan slechts een onderscheid maken tussen de abstracte begrippen die benoemd
worden op basis van de geselecteerde eigenschappen.
Naast de geconditioneerde interpretatie van de werkelijkheid, die aan tijd en plaats gebonden is, vormt
het individu aan de hand van ervaringen ook een beeld van de eigenschappen zelf. Bij deze beleving
wordt gebruik gemaakt van het leerproces uit de individuele ervaringen.
Er is dus sprake van een ‘tweebaansweg’ wanneer de conditionering uit de ervaring en de waarneming
beschouwd wordt. Uit de vergelijking van patronen en relaties met betrekking tot aparte waarnemingen
kan men de betekenis van kenmerken afleiden. Deze kenmerken worden weer gebruikt om de realiteit
in delen op te splitsen. Begrippen en eigenschappen worden dus gevormd door een onderling
afhankelijk leerproces en zijn dus geen vaststaande definities. Zij bestaan slechts in het oog van de
toeschouwer. Dat wij ze als onveranderlijk ervaren hangt samen met diep verankerde sociale en
culturele normen en waarden. De representaties van geheugenschema’s in ons bewustzijn betreffen dus
zowel de bedachte begrippen als de eigenschappen. Abstracte begrippen als kleur, vorm en gewicht
zijn voor ons net zo reëel als mensen die we dagelijks tegen komen of voorwerpen die we gebruiken.
5.
Geheugenschema’s onderling vergelijken
Begrippen en eigenschappen kunnen op basis van overeenkomstige eigenschappen worden
gegroepeerd tot nieuwe begrippen. De mogelijkheden van onderverdeling zijn in principe onbeperkt.
Bovendien kunnen begrippen beschreven worden aan de hand van verschillende soorten
eigenschappen. Hierdoor ontstaat een meerdimensionale verdeling van de mogelijkheden. Een
voorbeeld hiervan wordt gegeven in de volgende figuur, waarin kaarten tegelijkertijd worden
onderverdeeld op kleur (klaver, schoppen, harten, ruiten) en waarde (aas, heer, vrouw, boer, etc.).
Hierdoor worden kaarten geïdentificeerd door twee eigenschappen in een tabel. Natuurlijk kunnen
veel meer eigenschappen bij de identificatie betrokken worden. Uit de combinatie van begrippen bij
het oplossen van problemen komen nieuwe eigenschappen voort, die weer bij de typering van de
werkelijkheid kunnen worden gebruikt.
Zowel op de elementen als op de groepsbegrippen kan specifieke logica en functionaliteit van
toepassing zijn. Deze logica en functionaliteit zijn af te leiden uit de patronen en begripsrelaties, die via
conditionering worden geleerd. Door de classificatie van patronen op grond van eigenschappen
ontstaan zo verwachtingen met betrekking tot personen en objecten, die aan een bepaalde typering
voldoen. Deze verwachtingen voldoen aan de controleregels, zoals die in de theorie over
waarnemingcycli is besproken.
Door de herkenning van begrippen en eigenschappen op basis van kenmerken, kan informatie in het
geheugen op talloze manieren worden gecombineerd en geselecteerd tot geheugenschema’s, die een
eigen, onafhankelijke betekenis in het bewustzijn gaan vormen. Er ontstaat een netwerk van aan elkaar
gerelateerde begrippen en eigenschappen.
184
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Kleur
Zwart
Klaver
Rood
Schoppen
Harten
Ruiten
Aas
Heer
Afbeelding
Vrouw
Boer
10
9
Getal
8
Waarnemingcyclus
Om te doorgronden hoe de individuele logica tot stand komt, is het essentieel dat wij het proces, waarin
verwachtingen worden gevormd en getoetst tijdens de waarneming en communicatie, volledig begrijpen.
Daarnaast moet het duidelijk zijn hoe functionaliteit, regels en wetten aan elementen, eigenschappen en
groepsbegrippen gekoppeld wordt.
Zoals in de paragraaf ‘Cognitie’ bij het hoofdstuk over het model gebaseerd op de Conditionering is
toegelicht, kunnen waarnemingspatronen worden geanalyseerd op gelijke patronen. Deze overeenkomstige
patronen kunnen worden afgesplitst tot nieuwe begrippen. Hierdoor kan in het vervolg, door verwijzing
naar het nieuwe begrip, een associatie worden gemaakt naar het herhalende patroon.
De volgende logische stap is dat de oorzaken voor het optreden van deze patronen worden achterhaald. Dit
is een van de belangrijkste taken van de deductie. Uiteindelijk wordt gezocht naar de eigenschap, die de
oorsprong vormt voor het verschijnen van dit patroon. Hierbij moet ook gecontroleerd worden of het vaste
patroon verandert, als de eigenschap een andere waarde krijgt. Op grond van deze oorzaak – gevolg relaties
ontstaan verwachtingen. Als een vast patroon wijzigt, kan een organisme drie houdingen aannemen. Deze
houdingen leiden tot verschillende visies.
1.
Het oorzakelijk verband kan zo grondig zijn geïntegreerd in het huidige wereldbeeld dat de ervaring
wordt beschouwd als een fout of vergissing in de waarneming. Hierdoor worden de zintuiglijke
prikkels genegeerd, omdat het organisme bang is de controle te verliezen. De persoonlijke beleving
wordt dan belangrijker gevonden dan de zintuiglijke informatie. Het individu is dan, voornamelijk uit
angst, sterk egocentrisch ingesteld.
185
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
2.
Het organisme kan op zoek gaan naar de oorzaak van deze verandering in de waarneming. De toetsing
van de nieuwe informatie aan de persoonlijke visie valt negatief uit. De hypothesen met betrekking tot
de verantwoordelijke eigenschappen moeten dan aangepast worden. Dit komt overeen met het principe,
dat in de waarnemingscyclus van Bruner is beschreven. Het mechanisme achter de verandering van
stellingen op grond van nieuwe waarnemingen wordt hieronder uitgebreid behandeld.
3.
De eigenschap, die op een gegeven moment uit het waarnemingsmateriaal is afgeleid, blijkt na
onderzoek toch niet de oorzaak te zijn van het vastgestelde patroon. Hierdoor moet men het oorzakelijk
verband tussen de eigenschap en het patroon loslaten. Als de hypothese veelvuldig als uitgangspunt is
genomen, wordt het steeds moeilijker de traditie te doorbreken. Er ontstaat dan een verandering in het
leerparadigma (de ‘bril’, waardoor men de werkelijkheid bekijkt).
Zoals besproken bestaat de waarnemingcyclus volgens Bruner uit de volgende stappen: hypothesefase,
informatiefase en bevestigingsfase. Het zijn vooral de beslissingen die tijdens de toetsing van de
bevestigingsfase worden genomen, die het beeld van de werkelijkheid beïnvloeden. Het mechanisme, dat
de verwerking van waarnemingen tot hypothesen in het bewustzijn bestuurt, is te verklaren, wanneer
uitgegaan wordt van de volgende processen.
1.
Verwerken waarnemingsreeks.
Via onze zintuigen krijgen wij, zowel parallel als volgtijdelijk, aparte, ongestructureerde prikkels
binnen. Zij krijgen pas betekenis en samenhang in het bewustzijn.
2.
Patroonherkenning.
Door stimuli in te passen in patronen en onderling afhankelijke begripsrelaties worden structuren en
afhankelijkheid tussen prikkels duidelijk. Wanneer nieuwe waarnemingen de geheugenpatronen
tegenspreken, is het mogelijk dat het wereldbeeld wordt veranderd. De deductie en identificatie van
patronen wordt gestuurd door de interne of externe bevestiging en ontkrachting van geheugenbeelden.
De patronen kunnen worden onderverdeeld in aparte begrippen en eigenschappen. Geheugenpatronen
geven de verwachtingen van het organisme met betrekking tot de omgeving weer. Zij vormen de
hypothesen, die de basis vormen voor het wereldbeeld in het bewustzijn.
3.
Vorming cognitieve schema’s.
De herkende begrippen en eigenschappen kunnen in het bewustzijn op talloze manieren worden
gegroepeerd tot cognitieve schema’s. Cognitieve schema’s zijn in feite abstracte begrippen, gebaseerd
op waarnemingspatronen, die begrippen en eigenschappen gemeen hebben. Deze verzamelde
elementen hebben in bepaalde situaties gelijke functionaliteit en logica. Cognitieve schema’s kunnen
tijdens het oplossen van problemen worden gecombineerd, waarbij nieuwe geheugenschema’s
ontstaan. Deze geheugenschema’s gaan uit van een grote stabiliteit van geconstateerde patronen.
Tijdens de toetsing in de waarnemingscyclus van Bruner worden de nieuwe prikkels vergeleken met de
verwachtingspatronen. Als deze aangepast dienen te worden, dan is het mogelijk, dat men de gerelateerde
begrippen en eigenschappen in de cognitieve schema’s en daarmee ook de schema’s zelf moet
hergroeperen. Het kan zijn dat begrippen en eigenschappen een centraal uitgangspunt voor de persoonlijke
visie vormen, waardoor de nieuwe waarneming bewust of onbewust wordt genegeerd als een zintuiglijke
fout of vergissing. Blijkt de waargenomen verandering systematisch terug te keren, dan zullen vroegere
leerprocessen moeten worden heroverwogen. In deze paragraaf wordt getracht het proces van de cognitieve
begripsvorming in te passen in het model van patroonherkenning en het afleiden van begripsrelaties, dat
eerder in dit ontwerp beschreven is.
Het volgende voorbeeld demonstreert het effect van een wijziging in bestaande patronen op de drie
niveau’s van de begripsvorming in het geheugen. Stel je voor dat je een onbekende cultuur opspoort en op
een gegeven moment wordt je geconfronteerd met het schrift van dat volk. De tekens bestaan uit pijlen. Er
zijn geen tolken of vertalingen. Je bestudeert drie ‘teksten’ (die hieronder zijn afgebeeld) en probeert er
patronen en relaties in te herkennen. Deze patronen en relaties gebruik je als uitgangspunt om begrippen
van dat volk te leren.
186
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Uit de drie ‘teksten’ zijn drie waarnemingspatronen af te leiden, die hieronder, in structuren, staan
afgebeeld.
De drie patronen hebben een gemeenschappelijk onderdeel. Dit onderdeel is in de afbeelding omrand. Van
deze structuur kan een cognitief schema gemaakt worden, een begrip, dat onafhankelijk van de waarneming
wordt gebruikt. Het heeft een eigenschap en een bijpassend patroon. Het cognitief schema vormt een
verwijzing, waardoor het veel eenvoudiger wordt patronen uit de werkelijkheid weer te geven.
Nadat er een beeld is gevormd van de structuur van de taal, worden er drie nieuwe, korte fragmenten
toegevoegd. Zij kunnen de laatste, ontbrekende tekens zijn van de eerste tekst. De vraag is nu, welke
invloed hebben elk van de fragmenten op de afgeleide structuur van de tekst?
187
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het eerste fragment komt overeen met eerdere hypothesen. Het voldoet volledig aan de verwachtingen en
kan dus ongehinderd worden geïdentificeerd als een nieuwe waarneming van het geheugenschema A. Het
tweede fragment vereist een aanpassing van de vastgestelde patronen van de waarneming, omdat de drie
pijlen omhoog niet worden voorafgegaan door een pijl naar rechts. Het begrip A kan echter gehandhaafd
blijven, mits wordt vastgesteld, dat de pijlen omhoog ook onafhankelijk voor mogen komen. Dit leidt tot de
volgende structuur voor de patronen in de eerste waarneming.
Het derde fragment veroorzaakt wel een conflict met de definitie van het begrip A. In plaats van pijlen
omhoog worden hier pijlen omlaag getoond. Men kan dit negeren door te zeggen dat het fragment geen
onderdeel van de taal uitmaakt, er kan geprobeerd worden om de oorzaken van deze verandering van het
begrip te achterhalen of men moet concluderen dat het begrip A geen vast taalelement is. Hierdoor ontstaat
een verandering in de aangeleerde principes.
Dit voorbeeld illustreert hoe gevormde begrippen beïnvloed kunnen worden door nieuwe informatie. Als
deze cognitieve beeldvorming geïntegreerd moet worden in het model voor het verwerken van stimuli in
het bewustzijn, kan geconcludeerd worden, dat het model, zoals dat ontwikkeld is bij het hoofdstuk over de
conditionering, nauwelijks aangepast hoeft te worden. Wel kan het deductieproces verder verfijnd worden,
door dit onder te verdelen in structuurherkenning en cognitieve begripsvorming, die onafhankelijk van
elkaar plaats kunnen vinden. De toetsing van verwachtingen tijdens de deductie heeft de volgende
structuur.
Deductie
Structuur
Herkenning
Verandering
Structuur
Stabilisatie
Structuur
Als Ontkenning
Als Bevestiging
Begrip
Vorming
Verandering
Begrip
Stabilisatie
Begrip
Nu het mechanisme achter de waarneming gedetailleerd beschreven is, wordt ook duidelijk waaruit de
hypothesen, die in de waarnemingcyclus getoetst worden, bestaan. Dit zijn de geconstateerde
waarnemingsstructuren en de geheugenschema’s, die hieruit gevormd zijn. Deze structuren en begrippen
stellen het organisme in staat om nieuwe zintuigelijke prikkels snel te identificeren. Het maakt hierbij
gebruik van het ingenieuze netwerk van verwijzingen tussen geheugenschema’s.
188
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Combinatie van Cognitieve Schema’s
Het voorbeeld in de vorige paragraaf laat zien hoe de definitie van een begrip wordt aangepast bij nieuwe
informatie. Bij de vorming van het begrip speelt nieuwe informatie inderdaad een belangrijke rol om de
betekenis vast te stellen. Na verloop van tijd raakt men echter door conditionering gewend aan het begrip
en wordt het ingepast in de associaties, wetten en regels, waardoor geheugenschema’s verbonden worden.
Het begrip krijgt een inhoud los van de ervaring. Op den duur zal het nieuwe verschijnsel eerder worden
geherinterpreteerd, zodat het aan de bestaande begripsrelaties voldoet, dan dat de begrippen worden
veranderd vanwege de nieuwe informatie. De sociale en maatschappelijke waarde van begrippen in de
communicatie heeft hierbij een groot belang. Als iets wordt geconstateerd, dat anderen niet begrijpen, kan
de ervaring alleen maar uitgelegd worden, wanneer men het fenomeen vergelijkt met herkenbare begrippen.
Men is bij de begripsvorming afhankelijk van de beleving van andere personen.
De cognitieve schema’s worden gecombineerd tot een abstracte voorstelling op grond van verwachtingen
en associaties onder bepaalde omstandigheden. Dit vindt plaats door middel van logica, fantasie en dromen.
Er ontstaat een projectie van het begrip, die refereert aan meerdere ervaringen. Het begrip krijgt een plaats
in de abstracte wereld van de voorstelling. In deze geprojecteerde wereld zijn duidelijke regels, wetten en
verbanden aanwezig, die zijn afgeleid uit een aantal interactiepatronen. Nadat het begrip tot stand is
gekomen, worden regels, wetten en verbanden toegepast op systematisch gegroepeerde ervaringen. De
begrippen krijgen eigenschappen, functies en relaties en de samenhang wordt door zelfbekrachtiging
(succes), zelfbestraffing (mislukking) en selectieve waarneming in stand gehouden.
Door de combinatie van begrippen ontstaat een relatie, verband of associatie. Als twee begrippen aan elkaar
verbonden worden, wordt in ieder geval verwezen naar een derde begrip, dat een gemeenschappelijke of
tegengestelde eigenschap van de objecten representeert. Zo hebben een flat en een eengezinswoning
gemeen, dat men er in kan wonen. ‘Wonen’ is het nieuwe begrip dat ontstaat door de combinatie van de
objecten ‘flat’ en ‘eengezinswoning’. De gemeenschappelijke eigenschappen en functies, die bij het begrip
‘wonen’ horen, zijn van toepassing op de flat en de eengezinswoning.
Begrippen of systemen voldoen aan dezelfde conditioneringsregels als objecten. Men kan een abstract
begrip of systeem volledig vergelijken met reële objecten. Doordat zij echter verzamelingen van ervaringen
vormen, wordt de individuele ervaring gegeneraliseerd, wat de beschouwing en communicatie
vereenvoudigd, maar ook voor veel misverstanden zorgt. Het is per definitie onmogelijk om van tevoren te
bepalen, of een specifiek element uit een verzameling over eigenschappen of functies beschikt, die
verschillen met de eigenschappen en functies van de groep. Het is het omgekeerde van het
rechtbanksysteem: het object krijgt een etiket opgeplakt, tenzij bewezen kan worden, dat het etiket niet
houdt.
Als van ieder element nagegaan zou moeten worden, of het aan de voorwaarden van de begripsdefinitie
voldaan wordt, dan is de begripsindeling niet langer zinvol meer. De begripsvorming is slechts een
instrument van ons bewustzijn, dat een herhaling van patronen verwacht. Aan de regels en wetten, die uit
definities worden afgeleid, kunnen nooit absolute waarheden worden toegekend, al wil het mechanisme van
onze geest dit graag laten geloven.
Combinatie van cognitieve schema’s leidt tot verwachtingspatronen in de geprojecteerde, abstracte wereld
van onze voorstelling. Deze zijn nog moeilijker te doorbreken door nieuwe informatie dan de patronen, die
direct zijn afgeleid uit de waarneming, ervaring en communicatie, omdat de toetsing van de samenhang
zich volledig in de individuele persoonlijkheid afspeelt. De logische of associatieve verbanden tussen
begrippen zijn op enig moment tijdens de ontwikkeling door een leerproces ontstaan. Het directe verband
met de huidige situatie is slechts een geloof in de herhaling van verschijnselen. Het is moeilijk een mens te
overtuigen van het feit, dat als zich iets regelmatig heeft voorgedaan, dit nog niet wil zeggen, dat het altijd
zal optreden. Toch vormt de patroonherkenning zowel de basis van ons bewustzijn als onze voorstelling.
189
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Vorming van Logica
Vanuit de omgeving ontvangt een individu indrukken, die verwerkt worden tot verwachtingspatronen,
zodat het individu in vergelijkbare situaties kan refereren aan eerder ervaringen. Al snel groeien de
verwachtingspatronen uit tot complexe netwerken, waardoor het noodzakelijk wordt om gelijkende,
samenhangende patroonreeksen in het geheugen te herkennen en samen te vatten tot begrippen.
Als begrippen eenmaal gevormd zijn, wordt het steeds moeilijker om de definitie bij nieuwe ervaringen aan
te passen. Het individu raakt gewend aan het begrip en gebruikt het in associaties en functiebeschrijvingen,
alsof het een reëel object is. Al snel blijkt de classificatie van begrippen onvoldoende om snel en efficiënt
de betekenis van een begrip in verschillende omstandigheden te doorgronden. Er worden logische
uitspraken gedaan, die de samenhang van begrippen in een zekere context verklaren. Als de informatie nog
meer toeneemt, dan wordt het noodzakelijk om de logische samenhang buiten het historische verband toe te
passen. Op dat moment kunnen grote logische syntheses ontstaan, maar tegelijkertijd ook
waandenkbeelden.
Strikte logica is in staat grote, complexe systemen samen te vatten tot korte formules. Het is echter alleen
zinvol, als nieuwe informatie, verwachtingspatronen en begrippen de voorwaarden van toepassing duidelijk
begrenzen. De logica is uiteindelijk nooit meer dan een samenvatting van de werkelijkheid. De scheidslijn
tussen inzicht in complexe processen en hallucinaties is smal.
Het probleem zit niet zozeer in de tekortkomingen als men algemene regels, wetten en begrippen toepast op
elementen in een systeem, die allemaal individuele verschillen hebben. Het grootste risico vormt de neiging
van ons bewustzijn om geconditioneerd te raken op de geprojecteerde verwachtingspatronen en de
begrippen, logica en associaties zelf. Eigenlijk is het primitieve proces van gedachtevorming in onze
hersenen ontoereikend om grote logische syntheses tot stand te brengen, zonder het contact met de realiteit
te verliezen. Bij iedere stap wordt meer informatie genegeerd, totdat wij uiteindelijk onze eigen hypotheses
bekrachtigen.
190
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Cognitieve Netwerken
Door het consequent samenvoegen van verwachtingspatronen tot een voorstelling ontstaan verschillende
logische systemen. Ieder logisch systeem heeft een eigen toepassingsgebied, waarbinnen het betekenis
heeft. Bovendien is er sprake van een zekere gelaagdheid tussen de logische systemen: er worden systemen
bedacht die de begripsrelaties van andere modellen als uitgangspunt nemen en daarop voortborduren. Deze
modellen proberen de samenhang tussen detailanalyses te verklaren.
Zo neemt de chemie de theorie van het atoommodel als uitgangspunt, en verklaart de reacties van atomen
en moleculen tot nieuwe stoffen, waarbij andere modelvormen gebruikt worden dan in het atoommodel. De
Algemene Systeemtheorie in de psychologie neemt de persoonlijkheid van het individu, zoals beschreven
in het Behaviorisme en de Psychoanalyse, als basis, maar gaat vooral in op de interactie van het individu
met de omgeving. De filosofie beschrijft de uitgangspunten van het menselijk denken, waarvoor in de
wiskunde systematische modellen worden bedacht.
191
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De modellen op verschillende begripniveau’s raken aan elkaar zonder dezelfde werkwijze te gebruiken. Het
grote dilemma van cognitieve netwerken en de basis voor wetenschappelijke ontwikkeling, is de eis van
consistentie tussen de logische systemen. Verklaringen in één model mogen de aansluiting met andere
gebieden in de wetenschap en kennis niet missen. Het onderzoeken van de aansluiting tussen
deelwetenschappen is het terrein van de metafysica, een logische stroming in de filosofie die door
Aristoteles in gang is gezet.
Aan welke voorwaarden moet een systeem voldoen om processen in de werkelijkheid te verklaren en
daarnaast logisch consistent te zijn met de modellen of theorieën, die het uitgangspunt vormen? De
belangrijkste regel bij metafysica is dat het hoofdsysteem in eigen terminologie een verklaring moet hebben
voor de effecten van het subsysteem op zijn omgeving. De resultaten van begrippen en processen in het
subsysteem moeten ‘vertaald’ kunnen worden naar de omschrijving van het hoofdmodel.
Vaak zal het in eerste instantie aan kennis ontbreken om dit te realiseren. Toch vormt dit ‘schemergebied’
tussen twee aparte interpretaties van de werkelijkheid de belangrijkste inspiratiebron om werkelijk grootse,
logische syntheses tot stand te brengen. Vergelijkingen tussen modellen kunnen, gesteund door empirische
informatie, storende onvolkomenheden inzichtelijk maken. Vaak gebeurt dit in de vorm van een paradox.
Aangezien ook de logica zelf een model is, wordt deze bij iedere toepassing op systemen getoetst.
Zoeken in het Persoonlijke Netwerk
Onze logica bestaat uit modellen, die een verzameling van methodes bevatten, die met succes zijn
toegepast. Wij hebben deze methodes aangeleerd door conditionering en het doelgericht najagen van
driften. Vooral het stellen van onhaalbare doelen, die tot mislukken zijn gedoemd, zijn heel effectief om de
mogelijkheden en onmogelijkheden van bepaalde situaties te leren kennen.
Doel
Doel Stellen
Opsplitsen
Taken
Bedenken
Methode
Heroverwegen
Taak
Succes
Methode
Succes
Uitvoeren
Mislukking
Taak
Heroverwegen
Doel
Heroverwegen
192
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De abstracte driften worden geprojecteerd op driftdoelen. Vervolgens wordt het behalen van deze
driftdoelen opgesplitst in taken. Voor iedere taak wordt een methode bedacht of aangeleerd, die daarna
wordt uitgevoerd. Als de methode lukt en de taak wordt volbracht, dan zal de methode in onze
verwachtingspatronen verwerkt worden en ook worden toegepast in andere omstandigheden. Mislukt onze
manier van werken, dan is er sprake van frustratie. De methode wordt heroverwogen, misschien of de
taakindeling wel correct was om het driftobject te bereiken en uiteindelijk, als niets lijkt te lukken, wordt
zelfs het doel heroverwogen. Dan gaat men op zoek naar andere driftobjecten om de geconditioneerde drift
te bevredigen.
De doelen zijn slechts representaties in de omgeving, die door conditionering geassocieerd zijn met
primaire driften. De taakindeling is een min of meer willekeurige indeling van een gekozen strategie, die in
het verleden resultaat heeft opgeleverd of die door emotionele transformatie wordt ingegeven. De doelen of
taken hebben voor de persoonlijkheidsontwikkeling op de lange termijn geen enkele betekenis. Het is de
methode, het wanhopig zoeken naar mogelijkheden die voortdurend tot mislukking leiden, die een
leerproces oplevert dat op een later moment in de ontwikkeling kan worden toegepast.
Heroverweging van doelen, taken en methodes voorkomt, dat men als een domme robot steeds maar op
dezelfde muur blijft botsen. Op deze manier vormen wij allemaal onze eigen manager, waarbij wij van tijd
tot tijd ons eigen handelen onder de loep nemen. Bij een succeservaring van een afgeronde taak of een
behaald doel worden doelen, taken en de laatst gebruikte methode sterk bekrachtigd en aan elkaar
geassocieerd. De methode wordt dan bij vergelijkbare doelen of taken toegepast, ook al is dit absoluut niet
relevant. Dan ontstaat opnieuw frustratie, waardoor het individu weer een leerproces doormaakt.
Communicatie
Communicatie is helemaal niet zo eenvoudig als het op het eerste gezicht lijkt. Om een bericht over te
brengen moet ik weten welk begrippenkader (taalelementen) iemand gebruikt, waarmee deze begrippen
geassocieerd worden, wat de logische bevindingen van die persoon zijn en welke emotionele lading
bepaalde begrippen of situaties voor iemand hebben. Maar dan conformeer ik mij aan de belevingswereld
van die ander en dan bestaat de informatieve waarde van mijn boodschap slechts uit het opnieuw
rangschikken en relateren van voor de ontvanger bekende begrippen. Nieuwe begrippen komen alleen over
als zij gekoppeld worden aan voor de ontvanger herkenbare situaties, emoties en begrippen.
Communicatie is dus slechts mogelijk op het raakvlak van de belevingswerelden van zender en ontvanger.
Alle overige informatie gaat verloren. Er worden voortdurend dingen gezegd, die niet begrepen worden, en
dingen begrepen, die niet gezegd worden. Een bericht activeert bij de ontvanger een bepaalde associatie of
voorstelling, die slechts zelden overeenstemt met de associatie of voorstelling van de zender. Het maakt
niet uit of u dezelfde taal spreekt, op grond van het verschil van begripsvorming is de communicatieve
afstand tussen mensen bijna even groot als de zender Engels zou spreken en de ontvanger Chinees.
Communicatie gaat veel verder dan taalontwikkeling. De bedoeling van communicatie is een volledig
begripskader op de ander over te brengen. Maar deze nieuwe begrippen moeten in de belevingswereld van
de ander ‘ergens aan opgehangen worden’. De ontvanger moet op een of andere manier bekrachtigd worden
in zijn eigen verwachtingspatronen en voorstelling. Anders mislukt de communicatie volledig zijn doel. Als
beide partijen gelijkwaardig zijn, dan zal de communicatie in veel gevallen de vorm hebben van een
conflict, tenzij er onderhandeld wordt over de uitgangspunten. Is er sprake van een duidelijk
machtsverschil, dan wordt de ontvanger geconditioneerd terwijl de zender de conditionering leidt.
Communicatie is dan hetzelfde als beloning en bestraffing.
193
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Psychoanalyse
De Psychoanalyse is als theorie voortgekomen vanuit de therapiepraktijk van Freud. En dat betekent, dat de
Psychoanalyse een model van het bewustzijn presenteert, dat is samengesteld op grond van subjectieve
interpretaties van mensen. Er wordt niet uitgegaan van elementaire gedragskenmerken, zoals bij het
Behaviorisme. Er wordt vaak beweerd, dat de Psychoanalyse weliswaar historisch een belangrijke
betekenis heeft, maar losstaat van de hoofdstroom van modelontwikkeling in de psychologie, zoals
Conditionering en Cognitieve Psychologie.
Als we uitgaan van de structuur van het bewustzijn, zoals dat is weergegeven in de filosofie van dit model,
is er echter wel degelijk sprake van een geïntegreerde samenhang tussen de verschillende theorieën binnen
de psychologie. De Psychoanalyse richt zich, als theorie, echter op andere lagen van ons bewustzijn,
namelijk de voorstelling, de driften, de wil en de persoonlijke keuzes, dan de Conditionering en de
Cognitieve theorieën, die meer uitgaan van de koppeling tussen stimuli vanuit de omgeving en de
gedragsvorming in het bewustzijn. Op essentiële punten sluit het model van de Psychoanalyse nauw aan op
de mechanismen, die beschreven worden in de andere gedragswetenschappen. En dat is logisch, als we
beseffen, dat de Psychoanalyse als theorie weliswaar een andere invalshoek heeft, maar dezelfde
empirische verificatie gebruikt: het gedrag van levende organismen in het algemeen en de mens in het
bijzonder.
In dit model zal een poging ondernomen worden om de symbolische weergave van de Psychoanalyse te
vertalen naar de interactiemodellen en patroonherkenning, zoals deze in de Conditionering en de
Cognitieve Psychologie worden gebruikt. Hierdoor ontstaat een totaalvisie op de processen in het
bewustzijn, dat in overeenstemming is met de elementaire principes, die gebruikt worden in andere
gedragswetenschappen. Hoewel de Psychoanalyse tegenwoordig een breed terrein vormt, wordt in
hoofdzaak uitgegaan van de principes, die zijn beschreven door de belangrijkste voorlopers van deze
wetenschap en therapie: Freud en Jung.
Aangezien wij de theorie willen gebruiken als een modelvorm voor bewustzijnsprocessen, zullen de
therapeutische implicaties onderbelicht blijven. Als de theorie van de Psychoanalyse correct is, moet de
juiste therapeutische weg, onder de concrete omstandigheden, uit de computersimulatie blijken. Hoogst
waarschijnlijk is dit een veel te optimistische veronderstelling wanneer wij de uiterst complexe structuur
van ons eigen bewustzijn bestuderen.
Theorie
Hoewel de Conditionering en de Cognitieve theorieën ons een goed inzicht geven hoe de interactie tussen
de omgeving en het individu verloopt, wordt onvoldoende duidelijk welke processen onder de oppervlakte
van het bewustzijn plaatsvinden. Want hoe wordt de interpretatie van zintuiglijke prikkels verwerkt in de
totale persoonlijkheid? Dat is de reële vraag die de centrale rol speelt in de Psychoanalyse.
De Psychoanalyse ziet de persoonlijkheid als een dynamisch proces. Het bewustzijn wordt gezien als een
mechanisme, waardoor aparte projecties binnen de persoonlijkheid voor zover mogelijk worden
geïntegreerd tot een geheel. Hierbij vormen de driften, doelen en de invloed van de omgeving in de
ontwikkeling van de persoon doorslaggevende thema’s. Hoewel de voorstelling en doelen in aanvang uit
primaire ervaringen worden gevormd, gaat het bewustzijn al vroeg tijdens de ontwikkeling een ‘eigen’
leven leiden, onafhankelijk van de invloed van buitenaf.
Door de tegengestelde en simultane behoeftes en angsten ontstaat een innerlijk conflict tussen mogelijke
handelingen en gedachten. Dit wordt het ‘conflictmodel’ van het bewustzijn genoemd en het houdt in dat
driften zich uiten als een confrontatie van tegengestelde belangen, die zich onafhankelijk en gelijktijdig
voordoen. Het conflict kan alleen opgelost worden door synthese van de doelen en anders ontstaat er een
innerlijke spanning in de persoonlijkheid.
194
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Structuur van de Psyche
In de dynamische persoonlijkheid vindt de gedachtevorming plaats door middel van psychische energie,
zoals elektronica wordt verklaard met elektrische energie en het botsingsmodel met mechanische energie.
In de theorie van Freud wordt de persoonlijkheid onderverdeeld in drie subsystemen: Het ‘Id’, het ‘Ego’ en
het ‘Super Ego’. Volgens Freud is er sprake van een gezonde persoonlijkheid als de drie onderdelen in goed
onderling verband met elkaar samenwerken.
Door externe of interne prikkeling van het bewustzijn wordt de persoonlijkheid in een toestand gebracht die
de bestaande orde verstoort. Het verschil tussen een rusttoestand en mentale verandering kan men
uitdrukken als een spanning. Het is de taak van het ‘Id’ om deze spanningstoestand te ontladen door middel
van min of meer automatische reactiemechanismen, die we in primitieve vorm kennen als reflexen.
Voorbeelden van reflexen zijn het sluiten van het ooglid bij een grote hoeveelheid licht, ontlasting, plassen,
niezen, hoesten. De directe afvoer van psychische spanningen wordt in de Psychoanalyse het lustprincipe
genoemd.
Als alle spanningen via eenvoudige automatische reacties zouden kunnen worden afgevoerd, dan zou een
uiterst eenvoudig stelsel van reflexhandelingen volstaan om ons te handhaven in de omgeving. Er wordt
dan gesproken over een ‘gecontroleerde omgeving’ (Controlled Environment), omdat alle reacties van de
omgeving aan de verwachting van het individu voldoen. De verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid is
dan overbodig. We kunnen echter gerust stellen, dat de volwassen persoonlijkheidstructuur ontstaat door
voortdurende frustratie van de primaire reacties. Niet het succes, maar de mislukking om in onze behoeften
te voorzien vormt de motor achter de geestelijke ontwikkeling. Hierdoor moeten eenvoudige reflexen
omgezet worden in complexe reactiestructuren.
Een hongerige baby mist de reflexen om zelfstandig aan voedsel te komen. De zuig-, slik- en
verteringsreflexen volstaan niet om het doel, het voedsel, te bereiken. De spanningen die in het lichaam
ontstaan, in de vorm van maagkrampen, zoeken naar een ontlading. Als het kind merkt, dat het door te
huilen de aandacht van de moeder kan trekken, en zo indirect het voedsel kan krijgen, dan is een nieuwe
reactie op een psychische spanning ontstaan.
De persoonlijkheid zoekt dus voortdurend naar regelmatige, oorzakelijke verbanden tussen
spanningsprikkels en de mogelijke ontlading daarvan. Het is belangrijk om te beseffen dat deze vaste
verbanden er in de realiteit nauwelijks zijn en de opheffing van de spanning over het algemeen iets kost, in
de vorm van nieuwe spanningen. Als de moeder op een gegeven moment kwaad wordt, omdat het kind zo
vaak huilt, of besluit een keer niet te reageren, dan moeten er alternatieve wegen worden gezocht om de
spanning op te heffen. Deze alternatieve reacties bevorderen de ontwikkeling van het ‘Id’.
De reactievorming op basis van de frustratie van psychische spanningsontlading heten de primaire driften.
Zoals eerder is beschreven ontstaan door conditionering associaties tussen de driften (zoals honger) en
elementaire geheugenbeelden, die in vorige situaties voor het opheffen van de psychische spanning hebben
gezorgd (zoals voedsel).
De koppeling van de spanning, veroorzaakt door bepaalde stimuli, aan een driftobject, dat de spanning
verlicht, heet in de Psychoanalyse het primaire proces. Door de waarnemingsidentificatie wordt de
subjectieve projectie van het driftdoel gelijk gesteld aan het object zelf. Dit proces stelt het individu in staat
doelgericht behoeften te bevredigen.
Hoewel de geheugenbeelden in het ‘Id’ met enige moeite kunnen veranderen, zijn zij op zich tijdloos en
statisch. Het is wel mogelijk om de psychische energie tussen verschillende driftdoelen te verplaatsen, als
een bepaald doel langdurig gefrustreerd wordt. Het ‘Id’ kan de driftwerking tijdelijk in dienst stellen van de
meer complexe persoonlijkheidsstructuren, het ‘Ego’ en het ‘Super Ego’. Toch eist het na verloop van tijd
aandacht voor de primaire opheffing van de psychische spanning.
195
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het ‘Id’ houdt zich uitsluitend bezig met de eigen beleving en de persoonlijke belangen van het individu.
Het individu is voor het vervullen van de behoeften echter aangewezen op de realiteit, waardoor het
noodzakelijk is de handelingen en voorstelling aan te passen aan de omgeving. Het centrale mechanisme,
waardoor reflexen en geheugenbeelden getoetst worden aan de omgeving, wordt in de Psychoanalyse
aangeduid als het ‘Ego’.
Het ‘Id’ stelt de algemene doelen, waarnaar gestreefd wordt. Het ‘Ego’ geeft de drift vorm door te zoeken
naar concrete driftobjecten, die het door middel van actieplannen tracht te verwezenlijken. Een actieplan
wordt voortdurend bijgesteld bij nieuwe informatie uit de omgeving. Het uitvoeren van een actieplan is een
reële test of de beeldvorming in het bewustzijn overeenstemt met de werkelijkheid. Het ‘Ego’ selecteert
alleen die informatie uit de omgeving, die mogelijk kan bijdragen aan het behalen van de driftdoelen.
Hierdoor wordt de waarneming gestuurd en gefilterd, zodat veel prikkels worden genegeerd, die op dit
moment niet relevant zijn, maar in een later stadium mogelijk wel. Het ‘Ego’ vormt op deze manier een
centraal regelcentrum, waarin alle processen uit het bewustzijn, het gedrag en de omgeving aan elkaar
worden gerelateerd en gecontroleerd.
De ‘realiteit’ van een mens vormt op deze manier alleen die samenhang in de omgeving, die voldoet of niet
voldoet aan de bestaande ontwikkeling van verwachtingspatronen. Nieuwe informatie moet dus worden
gekoppeld aan het huidige gedrag of visie van het individu om betekenis te krijgen. Alleen dan kunnen
verbale of non-verbale berichten naar de eigen beleving vertaald worden. Alle andere gegevens worden
door het bewustzijn als irrelevant beschouwd.
De driften en de interpretatie van de realiteit zijn niet voldoende om een keuze te maken uit driftdoelen,
mogelijke handelingen en methoden. Volgens de Psychoanalyse worden de keuzes gemaakt via een derde
persoonlijkheidsstructuur: het ‘Super Ego’. Het ‘Super Ego’ bestaat in feite uit twee projecties van het
bewustzijn, waaraan het ‘Ego’ actieplannen kan toetsen, voordat deze op de realiteit worden toegepast. Op
deze manier krijgt het individu een idee van de mogelijke consequenties van persoonlijke beslissingen.
De twee projecties, die Freud noemt, zijn het Geweten, dat een persoonlijke afspiegeling is van de normen
en waarden van de geaccepteerde autoriteiten in de maatschappij (zoals ouders, bazen, onderwijzers, etc.),
en het ‘Ideale Ego’, dat een beeld vormt hoe het individu in samenhang met de omgeving zou willen zijn.
Door middel van deze projecties is het individu in staat zichzelf, via belonende en bestraffende
geheugenbeelden, te conditioneren bij afwezigheid van een coördinerende, externe autoriteit. We kunnen
deze afspiegelingen het best interpreteren als ‘interne leermeesters’, waaraan het ‘Ego’ als uitvoerende
eenheid refereert, om de betekenis van handelingen inhoud te geven.
Het is belangrijk om te beseffen, dat het individu in het Geweten slechts een afspiegeling van andere
mensen vormt, gerelateerd aan de eigen belevingswereld. Aangezien het bewustzijn ook in staat is tot
groepsvorming, is het ook mogelijk, dat een groepsidentiteit aan een verzameling mensen wordt toegekend.
Ook al hebben de projecties van anderen in het geweten weinig met de werkelijkheid te maken, toch
hebben zij zelf weer een kunstmatig, virtueel ‘Id’, ‘Ego’ en ‘Super Ego’. Wat in de Psychoanalyse onder
Geweten wordt verstaan is de projectie van de driften, handelingen, normen en waarden van anderen. Het is
niet noodzakelijk, dat de afbeelding in het Geweten reële mensen betreft. Ook abstracte identiteiten zoals
God, de Duivel of Vrouwe Justitia kunnen een inhoudelijke betekenis krijgen. De mens is op deze manier
een maatschappij op zich en is daardoor in staat zeer gedetailleerde plannen in de voorstelling uit te werken
en te toetsen, zonder tussenkomst van de omgeving.
Om de projectie van andere mensen in het bewustzijn te doorgronden, wordt het principe hier
gedemonstreerd aan de hand van een voorbeeld. Een jongen vindt een meisje leuk. Nadat hij zijn moed
heeft verzameld loopt hij op een gegeven moment op haar af en vraagt haar uit. Het meisje heeft echter een
afspraak met haar moeder in de stad en hoewel ze het aanbod zeer waardeert, moet ze helaas zeggen dat ze
er geen tijd voor heeft. Dit voorbeeld is zo alledaags, dat waarschijnlijk iedereen het herkent. In plaats van
de reële boodschap van het meisje in het bewustzijn te verwerken, vertaald de jongen dit naar de eigen
belevingswereld en interpreteert de reactie als een afwijzing. Hierdoor ontstaat er een projectie van het
meisje in het bewustzijn van de jongen alsof zij het niet leuk vindt om met hem uit te gaan.
196
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Als de jongen zijn projectie niet aan de werkelijkheid toetst, door het meisje opnieuw uit te vragen, zal het
beeld van het afwijzende meisje in het ‘Super Ego’ blijven bestaan. Wordt de jongen geconfronteerd met
een ander meisje, dan zal dit geheugenbeeld het bewustzijn in eerste instantie bestraffen, zodat er
terughoudend wordt omgesprongen met een nieuwe toenadering. Door beloning en bestraffing vanuit het
‘Super Ego’ wordt een bepaald consistent wereldbeeld in stand gehouden. Het stelt het individu in staat om
onafhankelijk van de autoriteit in de maatschappij of in sociale relaties te functioneren. Aan de ander kant
houdt het vreemd, onaangepast gedrag, zoals seksuele intimidatie en machtsmisbruik, in stand. Het ‘Super
Ego’ zorgt voor de persoonlijke legitimatie van het gedrag met betrekking tot de maatschappij of sociale
relaties, zodat handelingen gemotiveerd worden.
In het diagram dat hieronder wordt afgebeeld worden de functies van de verschillende eenheden binnen de
persoonlijkheid aan de hand van een stroomschema toegelicht. Hierin wordt het ontwikkelen en bijstellen
van het actieplan en de toetsing aan het ‘Super Ego’, het ‘Ego’ en het ‘Id’ visueel vormgegeven.
Afkomstig uit
Omgeving
Stimuli
Onder
Invloed ‘Id’
Drift
Onder
Invloed ‘Ego’
Driftobject
Voorstel
Actieplan
Onder
Invloed
‘Super Ego’
Bijstellen
Actieplan
Toetsing
Normen en
Waarden
Toetsing
Realiteit
Toetsing
Bevrediging
Driftdoel
Bereikt
197
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Conditionering en Psychoanalyse
Volgens de theorie van de Conditionering ontstaan verwachtingspatronen in het bewustzijn door het
herhaald aanbieden van een prikkel en de daaropvolgende reactie. Is het mogelijk de bevindingen van de
Conditionering in overeenstemming te brengen met het model van de Psychoanalyse? Het is mogelijk de
beide theorieen op elkaar aan te sluiten, als we beseffen, dat de Psychoanalyse beschrijft wat er gebeurt, als
de aangeleerde prikkelreactie in een nieuwe omgeving geen effect heeft. De drift ontstaat doordat stimuli,
die doorgaans een bepaald effect uitlokken, onder de huidige omstandigheden geen resultaat hebben. Dan
ontstaat de spanning, omdat het ‘normale’ wereldbeeld niet voldoet.
Dit is ook precies de grens, die in het verleden altijd werd gezien als het absolute verschil tussen een mens
en een machine. De machine kan zonder gedragsaanpassing vanuit een persoonlijkheidstructuur, hoe
complex de programmering ook is, nooit beslissingen nemen, die de randvoorwaarden en de eigen
programmering veranderen.
Het uitblijven van een verwacht resultaat kan zowel betrekking hebben op de interactie met de omgeving
als op de logische verwerping van de eigen verwachtingen op grond van het toetsen van hypothesen. Als de
conditionering vergeleken wordt met een computerprogramma, dan wordt de drift en wil gevormd door
situaties, waarin het programma zichzelf moet aanpassen, omdat het onmogelijk is om met de huidige
programmastructuur aan het gewenste resultaat te voldoen. Dit is de psychische spanning, die Freud en
Jung veronderstelden.
De zelfstandige, onafhankelijke persoonlijkheid wordt dus niet gevormd door bekrachtiging van bestaande
concepten, maar door voortdurende frustratie bij de confrontatie met de realiteit. Mensen die onvoldoende
worden gefrustreerd in hun handelen kunnen moeilijk reageren, als de omstandigheden niet langer
overeenkomt met de conditionering. Evolutie zal altijd plaats vinden langs de weg van de meeste weerstand
en niet die van de minste. Hoe meer frustratie, hoe meer de evaluatie van mogelijke gebeurtenissen zal
plaatsvinden in de voorstelling voordat deze in praktijk worden gebracht.
Naarmate de persoonlijkheid zich sterker ontwikkelt naar de interne beleving, zullen de confrontaties
verplaatst worden van de omgeving naar de persoonlijkheid. Uiteindelijk vormt de eigen persoonlijkheid
zelf dan de grootste bedreiging van het individu en vervangt daarmee de onveilige omgeving. Het
onderscheid van projectie en omgeving wordt steeds moeilijker. En dus ontstaan er met meer complexe
persoonlijkheidstructuren ook steeds meer psychische problemen. Dit uit zich onder andere in depressies,
psychoses, psychopathie en sociopathie. De hoogte van de driftspanning, waarvan de Psychoanalyse
uitgaat, is afhankelijk van de intensiteit van de oorspronkelijke conditionering op de prikkelreactie en de
tijdsduur dat de reactie uitblijft. Hoe groter de drift, hoe meer het individu geobsedeerd raakt om via de
voorstelling een alternatieve weg te zoeken om het beoogde driftobject te bereiken, in de hoop de drift
daarmee te bevredigen. Als het driftobject echter wordt verkregen, wordt daarmee niet alleen de drift, maar
ook het zoeken naar het object bekrachtigd, waardoor het organisme tot herhalingsdwang vervalt.
198
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Iedere voorstelling is gekoppeld aan conditionering. Het organisme toetst voortdurend of de stimulus, die
volgens het geheugen bij een gewenste reactie hoort, het gewenste resultaat oplevert. Als het driftdoel (de
gewenste reactie van de conditionering) wordt bevestigd, dan is daarmee ook de voorstelling, die aan de
conditionering is gerelateerd, bekrachtigd. Zo ontstaat er een associatie tussen geheugenbeelden en de
driftdoelen (de waarnemingsidentiteit).
Het ‘Ideale Ego’ komt tot stand door de identificatie van het individu met de associatiepatronen, die
gekoppeld zijn aan bevredigende resultaten. Het ‘Ideale Ego’ wordt geconstrueerd uit meermalen
bekrachtigde driften. Alle associatiepatronen in de voorstelling, die in het verleden tot mislukking hebben
geleid, worden gezien als de onbekende, bedreigende omgeving. De voorstellingen, die aan deze
mislukkingen zijn gerelateerd, kunnen bij voldoende impact tijdens de ervaring onderdeel uit gaan maken
van het Geweten. Deze opsplitsing in twee nieuwe, onafhankelijke persoonlijkheidstructuren is
noodzakelijk, omdat het ‘Ego’ zich niet wil identificeren met mislukking.
Persoonlijkheidsprocessen volgens Mind
199
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In de theorie van Mind worden de processen binnen de persoonlijkheid gecoordineerd volgens drie
cyclische transformaties. In de cognitieve psychologie wordt alleen de bewuste ‘waarnemingscyclus’
onderscheiden. In de persoonlijkheid vinden echter ook onbewuste en ethische processen plaats. Ook op het
onbewuste en ethische nivo vindt een toetsingscyclus plaats. De waarnemingcyclus volgens Bruner vormt
hierbij slechts een primair proces op het bewuste nivo.
In het bewuste, primaire proces (1) wordt de waarneming getoetst aan hypothesen in de voorstelling maar
het omgekeerde proces vindt natuurlijk ook plaats. Er wordt waarnemingsmateriaal gezocht om hypothesen
in de voorstelling te toetsen. In de secundaire, onbewuste cyclus (2) worden taken gekozen die dienen om
via een bepaalde methode doelen te verwezenlijken. Ook hier kunnen de taken worden aangepast om de
gestelde doelen te dienen. Het tertiaire, ethische proces (3) verzorgt de koppeling tussen het individu en de
omgeving. De conditionering van de omgeving (de systemen waartoe men behoort) zorgen voor succes of
mislukking van de acceptatie van en door de omgeving, die weer resulteren in individuele gedragsregels.
Daarnaast wil het individu alleen maar geconditioneerd worden overeenkomstig de eigen gedragsregels. De
terugkoppeling via feedback van de evaluatiecycli in het Ego, Id en Super Ego zorgt voor een totale
integratie van de persoonlijkheid van een mens of ander organisme.
Als deze processen, die elkaar besturen, worden beschreven in een systeempsychologisch stelsel, dan kan
de overheveling van individuele gedragsregels van systeem op systeem in een allesomvattende theorie van
de menselijke persoonlijkheid worden samengevat.
Psychische Energie
Een van de belangrijkste uitgangspunten bij het dynamisch model van de persoonlijkheid volgens de
Psychoanalyse is, dat de persoonlijkheid zich ontwikkelt door de verplaatsing van psychische energie. Er is
niets bovennatuurlijks of mystieks aan het bestaan van psychische energie. Zoals de hele kosmos is
opgebouwd uit systemen, die voortdurend energie naar verschillende vormen transformeren, zo wordt bij
levende organismen psychische energie omgezet in motorische energie en andersom. De term psychische
energie is afkomstig uit de 19e eeuw en deze werd gebruikt om een analogie tussen de energetische
processen, die de materiele wereld beheersen en de menselijke geest tot stand te brengen.
Het grote probleem van de Psychoanalyse is de ruime definitie van het begrip psychische energie. Want
welk mechanisme vindt er nu eigenlijk plaats bij het omzetten van verschillende vormen van energie met
betrekking tot het individu? Wat is de potentie van een psychisch proces en welk model kan hier zo
gedetailleerd mogelijk inzicht in verschaffen? Wordt er werkelijk arbeid verricht door na te denken?
Natuurlijk is dit een moeilijk te doorgronden wetenschappelijk terrein, omdat het niet eenvoudig is hier
empirische informatie over te verzamelen. Toch is het noodzakelijk de betekenis van dit begrip te
specificeren, omdat het anders geen zin heeft om over driftwerking en de dynamische ontwikkeling van de
persoonlijkheid te praten. Het is met name deze onduidelijkheid in de definitie van energetische processen
van de menselijke geest, die er voor gezorgd heeft dat de Psychoanalyse terrein heeft verloren aan
bijvoorbeeld de Cognitieve Psychologie.
Als wij andere modellen in de wetenschap bestuderen, die zijn gebaseerd op energiesystemen, zoals de
kosmologie, de kwantumfysica, het botsingmodel en de chemie, dan gaat de beschrijving van de
energetische transformatie altijd gepaard met een reactiemodel. Dit reactiemechanisme beschrijft in detail,
hoe de energie tussen elementaire eenheden wordt doorgegeven en welke producten bij het proces ontstaan.
Het is de combinatie van een energiemodel en een reactiemechanisme, dat in de fysica en de chemie
meetbare en belangwekkende resultaten heeft opgeleverd en niet alleen het model voor de transformatie
van energie op zich. De vraag is nu, of het mogelijk is, om met de gecombineerde kennis van de menselijke
geest uit de Conditionering, de Cognitieve Psychologie en de Psychoanalyse, een reactiemechanisme te
ontwerpen, dat de ‘energetische’ processen in de psyche zo veel mogelijk benaderd.
200
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Aan de hand daarvan zou de driftwerking en de ontwikkeling van de persoonlijkheidstructuur meer
gedetailleerd beschreven kunnen worden. In de paragraven over het model bij dit hoofdstuk, wordt een
poging ondernomen om een model te ontwikkelen, waarmee de cognitieve en energetische transformatie
binnen de persoonlijkheid en in interactie met de omgeving of de maatschappij kunnen worden
gesymboliseerd. Het is moeilijk om de methode weer te geven in een boek, omdat de vergelijking tussen
waarnemingspatronen en verwachtingstructuren tijdafhankelijk is.
Daarom kan het in een computersysteem veel beter worden gedemonstreerd. De weergave van de
transformatie van structuren is een vrije interpretatie naar de manier waarop chemische reacties worden
beschreven, omdat dit een compacte methode is om grondstructuren, producten en energetische overgang in
één symbolische notatie op te nemen.
Materie en Informatie
Voordat dieper wordt ingegaan op het mechanisme achter de dynamische persoonlijkheid, moet eerst
duidelijk vastgesteld worden, welke vorm de psychische energie heeft. Daarvoor is het noodzakelijk, dat de
transformatie van verschillende vormen van energie in de fysica, en dan met name in de relativiteitstheorie,
wordt uitgebreid. Volgens de relativiteitstheorie zijn massa en energie equivalent. Wat is dan het verschil
tussen een materiedeeltje, zoals een proton, elektron of neutron, en een vertegenwoordiger van een
energiegolf, zoals het foton?
Als wij de verschillende vormen van materie nader bestuderen, is er eigenlijk maar één antwoord mogelijk:
een deeltje heeft meer structuur, informatie, en heeft een duidelijke betekenis in de omgeving, terwijl het
foton onafhankelijk van de omgeving voortbeweegt en maar één mogelijke functie heeft. Als massa wordt
omgezet in energie, dan verliest het daarmee alternatieve mogelijkheden. Het aantal statistische
configuraties verminderd. Het verval van deeltjes vernietigt informatie in een totale samenhang.
De maat voor informatie kan weergegeven worden als het aantal mogelijke configuraties van een structuur
als eindproduct of tussenproduct van een proces. Naast lading en energie heeft een deeltje informatie als de
belangrijkste eigenschap, die de betekenis van het deeltje bepaald. Hoe complexer de structuur, hoe meer
mogelijkheden tot deeltjesverval en hoe meer configuraties mogelijk zijn. Dit wordt in de klassieke
energetische theorie weergegeven als de entropische waarde van een systeem.
De herverdeling van geheugenstructuren in de menselijke geest als gevolg van stimuli – reactiepatronen is
van invloed op het aantal mogelijke gedachtevorming en dat is te vertalen naar een vorm van energie. Denk
voor een vergelijking met de natuurwetenschappen bijvoorbeeld aan linksdraaiend en rechtsdraaiend
melkzuur, of de verschillende vormen die een benzeenring in kan nemen. Terwijl deze configuraties steeds
dezelfde fysische samenstelling hebben, is de andere structuur voldoende om energieverschillen en
afwijkende eigenschappen te verklaren. De energieprocessen van de menselijke geest zijn zeer subtiel. Het
enige dat gebeurt, is een verschuiving van cognitieve structuren, waardoor informatie wordt toegevoegd of
vernietigd.
Een selectie schept alternatieve vormen van een structuur. Een sequentie heeft verschillende
tussenproducten. De herhaling is een stabiele voortzetting van een vorm, die zich al eerder heeft
voorgedaan. Een herhalend patroon behoudt dus zijn oorspronkelijke informatiewaarde. Hieronder worden
een aantal voorbeelden gegeven van structuren en het aantal mogelijke configuraties, waarin de structuur
zich kan bevinden (I).
201
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Wetten van de Menselijke Geest
De dynamische processen in de menselijke persoonlijkheid kunnen alleen in modelvorm beschreven
worden, als we er in slagen een stelsel van samenhangende regels te vinden, die hieraan ten grondslag
liggen. Natuurlijk ontbreekt nog belangrijke empirische informatie over subprocessen in het bewustzijn om
tot een definitief model te komen. De psychologische theorieen reiken echter voldoende randvoorwaarden
aan, om na te gaan aan welke wetten deze processen moeten voldoen. Kunnen de belangrijkste bevindingen
uit deze deeltheorieën worden verklaard vanuit dit mechanisme, dan is dit een werkbaar concept om de
denkprocessen te interpreteren. Verschillende theorieën over het bewustzijn kunnen op die manier naast
elkaar gelegd worden en geïntegreerd worden tot een mensbeeld, waarmee een belangrijke stap in het
onderzoek van het bewustzijn wordt genomen.
Er is bij de opzet van het model in deze paragraaf met opzet gekozen voor de meest eenvoudige weergave.
Dit kan ten koste gaan van de volledigheid. Ik zie het dan ook niet als mijn taak om het ultieme model voor
de vorming van de persoonlijkheid te presenteren. Ik wil in deze fase slechts een symbolisch mechanisme
beschrijven, dat het denken en de discussie over het bewustzijn in relatie tot de omgeving eenvoudiger
maakt. Dat is het doel van deze wetmatigheden.
1.
De menselijke geest verwerkt stimuli en reacties uit de omgeving of vanuit de eigen persoonlijkheid tot
verwachtingspatronen. Deze verwachtingspatronen ontstaan door conditionering.
Op grond van regelmaat in de ervaringen worden terugkerende patronen in het bewustzijn omgezet tot
een bepaalde verwachting. Hoe de conditionering in detail plaatsvindt wordt uitgebreid beschreven in
de voorgaande hoofdstukken. Het individu herkent repetitie, opeenvolging en oorzakelijke verbanden
in de ervaringen. Als wij een gebeurtenis herinneren, dan geven wij aan hoe wij verwachten dat de
ervaring geweest is en niet de objectieve opeenvolging van prikkels en reacties.
2.
Verwachtingspatronen worden door systematische (logica) of willekeurige (dromen en fantasie)
processen aan elkaar gekoppeld door vergelijking en onderscheid.
202
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Logica, fantasie en dromen stellen het individu in staat om geheugenschema’s onderling te vergelijken
op overeenkomsten en verschillen. Begripsvorming, regels en wetten vereenvoudigen de
gewaarwording.
3.
Op deze manier ontstaan er verschillende boomstructuren van aan elkaar gekoppelde
verwachtingspatronen binnen dezelfde persoonlijkheid. De hoofdtakken van de structuren zijn niet
noodzakelijkerwijs aan elkaar gekoppeld en kunnen verschillende hoofdpatronen binnen de
persoonlijkheid vormen. Het is echter wel een belangrijke drift van de mens om alle patronen binnen
de persoonlijkheid tot een eenheid te integreren.
De geheugenschema’s worden voortdurend met elkaar geassocieerd en geïntegreerd. Toch kunnen
binnen één persoonlijkheid op grond van functionaliteit een aantal aparte hoofdstructuren ontstaan, die
verschillende eigenschappen en betekenis hebben.
4.
Zolang de hersens intact zijn worden alle ervaringen in de historie van een individu in de
verwachtingspatronen verwerkt. De ervaring wordt in de vorm van verwachtingspatronen en
associaties in de hersens opgeslagen. Als er geen relatie bestaat tussen nieuwe patronen en de
hoofdstructuren binnen de persoonlijkheid, is het moeilijk de patronen via referentie uit het geheugen
terug te halen en zullen deze zich onafhankelijk van de hoofdpatronen ontwikkelen.
Ervaringen worden in verwachtingspatronen verwerkt. Deze blijven bij functioneel goede hersens altijd
aanwezig. Het probleem van het geheugen is echter de referentie op basis van associatie, die het voor
bepaalde patronen, die onafhankelijk zijn van de hoofdstructuren, moeilijk maakt om teruggehaald te
worden.
5.
Het individu kent aan sommige prikkels of reacties de waarde ‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’ toe.
Door het toedienen, wegnemen of uitblijven van stimuli of reacties, die op deze manier gewaardeerd
zijn, ontstaan emoties. De emoties worden getransformeerd, zoals eerder is beschreven, waardoor
driften ontstaan.
Doordat het individu vanuit het emotionele onderscheid reageert op de omgeving en op zichzelf, wordt
op die manier een poging ondernomen om de spanning tussen de werkelijke omstandigheden en de
gewenste omstandigheden op te heffen.
6.
Het bekrachtigen van aangename en het ontvluchten van onaangename prikkels, reacties of
conditioneringstructuren vormen de driftdoelen. In eerste instantie wordt geprobeerd om deze
driftdoelen door aangeleerde, automatische reflexen te bereiken.
Tijdens de persoonlijke historie leert het individu door waarneming, ervaring en communicatie allerlei
mogelijke reacties aan voor bepaalde vergelijkbare omstandigheden. Dit mechanisme zorgt er voor, dat
in korte tijd in een onveranderde omgeving een mogelijk succesvolle situatie wordt bereikt.
7.
Worden de reflexen langdurig gefrustreerd, dan ontwikkelt het organisme een plan van aanpak, dat
gebaseerd is op zijn verwachting en niet op de realiteit. Pas als het niet lukt om de gewenste situatie
door het volgen van de verwachtingspatronen tot stand te brengen, wordt overgegaan tot willekeurige
handelingen (paniekreacties).
Als de gebruikelijke leerervaringen niet van toepassing zijn op de nieuwe situatie, worden
verschillende mogelijke verwachtingspatronen door voorstelling verwerkt in een plan om de
driftdoelen te realiseren. Pas als ook de planmatige aanpak langdurig faalt, wordt een moeizaam en
langdurig proces van objectieve gewaarwording via willekeurige reflexen in gang gezet.
Deze regels geven aan hoe een voorstelling van de wereld onder verschillende omstandigheden door
conditionering ontstaat. Door langdurige conditionering en de waardering van bepaalde prikkels en reacties
ontstaan driftdoelen.
203
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De driftdoelen worden eerst nagestreefd door automatische reflexen, vervolgens door planning en
uiteindelijk door het toepassen van willekeurige paniekreacties. Ter verduidelijking wordt dit kernproces
van het bewustzijn in de onderstaande diagramstructuur gedemonstreerd.
Toilet
Eten
De wetten van de menselijke geest maken het mogelijk de transformatie van verwachtingspatronen uit de
conditionering naar driften en de cognitieve verwezenlijking daarvan in één model te beschrijven. De
psychische energie en de driften, die een uitgangspunt voor de Psychoanalyse vormen, ontstaan door de
subjectieve waardering van stimuli, reacties en geheugenstructuren, waardoor emotionele
verwerkingsprocessen in gang worden gezet.
204
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Driften
In de Psychoanalyse worden alle handelingen en gedachten van een individu verklaard vanuit de
driftwerking. Een drift wordt omschreven als een ontlading van psychische energie, die richting geven aan
acties en denkprocessen. De bronnen van de driften vormen behoeften en lichamelijke impulsen, die een
spanning veroorzaken. Het doel van de drift bestaat uit het opheffen van de spanning, de primaire
behoeftebevrediging. Deze behoeftebevrediging wordt bereikt via driftobjecten of begrippen, die de
secundaire driftdoelen worden genoemd.
Door het bevredigen van de behoefte wordt de situatie hersteld voordat het organisme geprikkeld werd tot
reactie, waardoor de verstoring door de stimuli ongedaan wordt gemaakt. Dit is de reden dat een drift
conservatief wordt genoemd. Er wordt steeds regressief teruggekeerd naar een eerdere toestand. Uit de
constatering, dat de cyclus van behoefte en bevrediging in stand wordt gehouden, maakte Freud op dat het
bewustzijn onderhevig is aan herhalingsdwang.
Een voorbeeld van de driftwerking is bijvoorbeeld de hongerprikkel en de reactie daarop door het zoeken
en eten van voedsel. De honger veroorzaakt lichamelijke impulsen, die als onaangenaam worden ervaren en
die een psychische spanning betekenen. Het organisme reageert hierop op grond van eerdere leerprocessen,
waaruit het heeft opgemaakt, dat het eten van voedsel de honger stopt, waardoor de lichamelijke rust wordt
hersteld. Het opheffen van de honger is het primaire driftdoel, het eten van voedsel is een secundair doel.
Na verloop van tijd wordt er regelmatig gegeten, om de honger te voorkomen. Andere voorbeelden van
driften zijn seks, agressie, slapen en werken. Steeds worden primaire spanningen opgeheven door
terugkerende acties in stand te houden.
De drifttheorie van Freud is een beschrijvend model, dat afgeleid is uit analyses die hij in zijn
therapeutische praktijk heeft gemaakt en dat gebaseerd is op energiesystemen, die in de 19 e eeuw
ontstonden. Het veronderstelt een aantal grootheden om verschijnselen in het gedrag van mensen toe te
lichten. Het is echter geen verklarend model, want het maakt niet duidelijk hoe de omzetting van
lichamelijke spanning in driftspanning plaatsvindt of hoe de herhalingsdwang bij organismen ontstaat.
Hiervoor moet een relatie gelegd worden tussen de lichamelijke en psychische spanningen en de
verwerking daarvan via het leerproces. Slechts de combinatie van Psychoanalyse, Conditionering en
Cognitieve Theorieën kan een gedetailleerd mechanisme opleveren, dat de driften zelf verklaard.
Zoals de elektrodynamica wel in staat is de belangrijkste consequenties van de elektronenverplaatsing in
media toe te lichten en te voorspellen, zonder uit te leggen, wat er op subatomair niveau gebeurt, zo
gebruikt de Psychoanalyse de driften als een uitgangspunt voor het verklaren van de processen in de
dynamische persoonlijkheid, zonder te beschrijven hoe zij ontstaan en wat zij eigenlijk zijn. Voor de
verklaring van de driften zelf is een breder model van bewustzijnsprocessen noodzakelijk.
Hoe kan de samenhang tussen deze verschillende modellen tot stand gebracht worden? Door het herhaald
aanbieden van stimuli en reacties via waarneming, communicatie en ervaring ontstaan geconditioneerde
verwachtingspatronen in het bewustzijn, die door associatie geïntegreerd worden tot complexe
geheugenschema’s. Er ontstaan hiërarchische boomstructuren van aan elkaar gerelateerde begrippen met
eigenschappen, regels en wetten. Op zich is dit een proces, dat in alle moderne computersystemen
plaatsvindt.
Het kernprincipe achter het ontstaan van driften is niet te vinden in het methodisch vergelijken en
onderscheiden van begrippen. De driften ontstaan, doordat het individu stimuli en reacties na verloop van
tijd gaat waarderen als ‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’. Hierdoor krijgen de begrippen een emotionele
betekenis en door transformatie (zie: Conditionering) wordt deze emotie overgedragen op gerelateerde
begrippen. Emotie gedraagt zich als een computervirus, dat alle geassocieerde begrippen ‘kleurt’. Het houdt
begripsrelaties in stand of blokkeert deze bewust of onbewust. Om de analogie met de elektrodynamica aan
te halen: ‘aangenaam’ en ‘onaangenaam’ vormen de elementaire ‘ladingen’, waaruit de persoonlijke
interpretatie en de driftwerking ontstaan.
205
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het individu kent gevoelsmatige waarderingen toe aan de prikkels en reacties in de verwachtingspatronen,
die het creëert. Het toedienen, wegnemen of uitblijven van prikkels heeft een positieve of negatieve
betekenis voor het organisme, zoals bij het hoofdstuk over de Conditionering is getoond. Deze
veranderingen in het toedienen van prikkels met de bijbehorende emotie worden in de onderstaande tabel
nog even kort samengevat.
Soort
+S+
Interpretatie
Positieve
Bekrachtiging
Emotie
Hoop
-S+
Negatieve
Straf
Verdriet
*S+
Uitdoving
Woede
+S-
Positieve
Straf
Angst
-S-
Negatieve
Bekrachtiging
Opluchting
*S-
Negatieve
Bekrachtiging
Veiligheid
Symbool
Positief ervaren verandering
Negatief ervaren verandering
De driftwerking, die Freud in zijn Psychoanalyse beschreef is, volgens de terminologie van de
Conditionering, het nastreven van de positief ervaren emoties. Door de drift op die manier te definiëren,
wordt de betekenis van dit begrip uitgebreid. Freud heeft het alleen over het opheffen van onaangename
prikkels, waardoor de psychische spanning wordt weggenomen en opluchting ontstaat. Maar ook het
doelgericht uitschakelen van onaangename begrippen, wat een gevoel van veiligheid veroorzaakt, zoals bij
moord of het beëindigen van een hopeloze relatie, en het in stand houden van hoopgevende situaties, zoals
werken, winkelen of bidden, is te typeren als een drift.
De driftbron vormt altijd de negatieve emotie. Het driftdoel is het wegnemen van deze negatieve emotie
door deze om te zetten in een positieve emotie. Omdat dit maar op een aantal manieren mogelijk is kan een
schema opgesteld worden van de transformatie van emoties tijdens een driftontlading. Hieronder wordt de
drifttransformatie in tabelvorm weergegeven.
Negatieve Emotie
Verdriet
Woede
Angst
Angst
Wordt omgezet in
Hoop
Hoop
Opluchting
Veiligheid
Typering
Positief
Positief
Negatief
Negatief
Hoewel het individu er vanuit gaat, dat de negatieve emoties worden veroorzaakt door de omgeving en de
positieve emoties door zijn persoonlijke handelingen tot stand komen, is deze zelf de oorsprong van alle
emoties, positief of negatief, omdat het individu persoonlijk bepaald wat en wie aangenaam of
onaangenaam is. De persoonlijkheid maakt zelf de emotionele indeling van de wereld. Goed en kwaad zijn
nooit objectief in de wereld aanwezig. Door nieuwe begrippen, die oorspronkelijk geen emotionele waarde
hebben, te relateren aan het verkrijgen of verdwijnen van aangename en onaangename prikkels, wordt de
waardering overgedragen op deze begrippen.
De drift is conservatief en regressief, omdat hoop de huidige verwachtingspatronen onveranderd
bekrachtigd en de belangrijkste angst, die ontvlucht wordt, de angst voor verandering is. De
herhalingsdwang ontstaat vanzelf, omdat bij behoud van dezelfde verwachtingspatronen, het gedrag van
het individu in gelijke situaties nooit veranderd.
206
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Hoop
Oorzaak
Oorzaak
Reactie
Reactie
Opluchting
Veiligheid
Oorzaak
Oorzaak
Oorzaak
Oorzaak
Reactie
Reactie
Reactie
Reactie
De drift is een reactie, die als doel heeft de oorzaak of driftbron in stand te houden, als deze als aangenaam
wordt ervaren, of tegen te werken, als de driftbron als onaangenaam wordt gewaardeerd. Bij een positieve
drift ontstaat door het bereiken van het driftdoel hoop. Bij een negatieve drift is de drijfveer angst.
Niet alleen brengt een driftbron een associatie met het driftdoel op gang, het mechanisme werkt twee
kanten op: door een confrontatie met het driftdoel wordt de voorstelling van de bron van de drift opnieuw
opgeroepen en daarmee in stand gehouden. Het eten van voedsel voorkomt dat men honger heeft, maar het
zien van voedsel zorgt voor een prikkeling van het hongergevoel. Oorzaak en gevolg bekrachtigen elkaar
wederzijds. Naast een betekenis van een reactie in relatie tot bepaalde aangename of onaangename stimuli
wordt door de bevestiging van verwachtingspatronen ook een emotionele waarde aan de reactie in een
bepaalde context gerelateerd.
Aangenaam en Onaangenaam
Als de emotionele waarden ‘Aangenaam’ en ‘Onaangenaam’ zo belangrijk zijn voor de manier, waarop wij
de wereld interpreteren, hoe en waarom kennen wij deze subjectieve eigenschap dan aan begrippen toe?
Het antwoord is op het eerste gezicht eenvoudig: de subjectieve waardering van onze omgeving en onszelf
is op zich weer een conditioneringsproces. Er zijn geen objectieve waardeoordelen voor de wereld. Deze
bestaan slechts in de verwachtingspatronen, die de basis vormen voor ons bewustzijn.
207
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een begrip wordt gekenmerkt als aangenaam als het bij herhaling betrokken is bij het opheffen van
negatieve emoties: angst, woede, frustratie en verdriet. Er ontstaat een succesbeleving en het begrip wordt
aangewezen als één van de driftobjecten, die de onaangename situatie ongedaan hebben gemaakt. Ook
worden begrippen, die geassocieerd kunnen worden met aangename driftobjecten positief gewaardeerd.
Een individu beoordeelt een begrip als onaangenaam, indien het bij herhaling geassocieerd kan worden met
het ontstaan van negatieve emoties. Het object faalt voortdurend om de onaangename situatie op te heffen
of bewerkstelligt de situatie actief. Natuurlijk krijgen ook de begrippen die, via de context, gerelateerd zijn
aan het object op den duur een onaangename betekenis.
Wanneer dit mechanisme consequent wordt toegepast op de constructie van de geheugenschema’s, komen
wij tot de ontdekking, dat er oorspronkelijk maar een beperkt aantal begrippen als aangenaam moeten
worden gewaardeerd, om alle andere begrippen een emotionele waarde te geven. Het is zelfs mogelijk alle
oordelen te herleiden tot één aangenaam gevoel: de rust in de baarmoeder, die verstoord wordt door de
geboorte. Hieruit komen de andere begrippen voort met hun emotionele betekenis. In de onderstaande
figuur worden de kernbegrippen van een individu met hun waardering weergegeven in een emotionele
begripstructuur.
De schrik van de geboorte wordt gecompenseerd door de geborgenheid van de moeder. Door het toedienen
van voedsel ontstaat een hoopvolle band met de moeder. De honger ontstaat, doordat het voedsel uitblijft en
de lichamelijke reactie daarop. De slaap doet herinneren aan de rust in de baarmoeder. Het wakker worden
aan de schok van de geboorte.
Baarmoeder
Geboorte
Moeder
Voedsel
Slaap
Wakker
Moeder Weg
Honger
Hoewel de methode van het toekennen van waardeoordelen uiterst eenvoudig lijkt, is de toepassing ervan
een ingewikkeld proces, omdat de waardering van begrippen de aangeleerde betekenis van situaties voor
het individu bepaald, maar deze waardering zelf ook weer het product van conditionering is. ‘Aangenaam’
en ‘onaangenaam’ zijn het uitgangspunt, maar tevens het resultaat van het conditioneringsproces. Door de
emotionele herwaardering van een begrip kan een wereldvisie volledig veranderen, omdat veel andere
begripsrelaties hieraan gekoppeld zijn. Hoe sterker een begrip geïntegreerd is in de verwachtingspatronen
van het bewustzijn, hoe dieper de impact, als de emotionele betekenis van het begrip verandert.
Dit principe kan het best gedemonstreerd worden aan de hand van een situatieschets. Stel, je hebt een
nieuwe baan en je komt op je werk. Direct bij binnenkomst komt een goed verzorgde man op je af, die
vriendelijk kijkt en je spontaan een hand geeft en een geanimeerd gesprek met je begint. Het klikt meteen
en je kenmerkt deze man als aangenaam. In de hoek van het kantoor zit een morsige man met een moeilijk
gezicht achter zijn computer, die niet omkijkt maar heel kort zijn hand opsteekt en iets onverstaanbaars
mompelt.
De kans is groot, dat deze man door de eerste indruk wordt bestempeld als onaangenaam. Je onderhoud een
goed contact met de verzorgde man en na verloop van tijd heb je het idee, dat jullie goede vrienden zijn
geworden.
208
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Op een gegeven moment laat de vriendelijke man een voorstel van hem zien voor de volgende vergadering.
Hij stelt een reorganisatie voor, die het bedrijf efficiënter moet maken. Je leest het geïnteresseerd omdat je
de man als een vriend ziet. Het valt je op dat sommige, niet nader benoemde, mensen het bedrijf moeten
verlaten, maar dit wordt goed toegelicht. De man vertelt je dat de andere man, die je kort gezien hebt ook
een plan heeft, maar dat dit niets voorstelt. Je gelooft hem onmiddellijk.
De vergadering begint en de onbekende man neemt moeizaam het woord en omdat je hem niet mag, luister
je nauwelijks naar zijn verhaal en alles wat hij zegt komt onwerkelijk over. Na enige tijd wordt het verhaal
onderbroken door het gelach van de vriendelijke man, die zegt dat dit nergens op slaat. Je bent het helemaal
met hem eens. Dan presenteert de vriendelijke man enthousiast zijn voorstel en omdat je het herkent, klopt
het. Natuurlijk stem je voor het voorstel van de vriendelijke man.
Na afloop van de vergadering vraag je de verzorgde man hoe hij dit plan nu gaat uitvoeren. ‘Het spijt me’,
zegt de man, ‘maar volgens mijn richtlijnen zie ik nog maar een beperkte toekomst voor de afdeling waar jij
werkt’. Door deze ene zin verandert je beeld van de situatie volledig. Wat eerst een vriendelijke man leek,
is een harde manipulator. Zijn plan gaat veel mensen hun baan kosten, inclusief jou baan. De morsige man
lijkt je opeens heel aardig. Waarschijnlijk was hij zo stil, omdat hij jou ‘vriend’ haatte. Je concludeert dat
zijn ‘waardeloze’ plan waarschijnlijk bedoeld was om het bedrijf in stand te houden. Je voelt je ook
negatief met betrekking tot jezelf, omdat je de vriendelijke man niet doorhad.
Dit verhaal laat zien, hoe onze logische redenering voortdurend beïnvloed wordt door emotionele
waardeoordelen. Zonder waardeoordelen kun je geen keuzes maken, maar zij sturen je handelingen en
gedachten in een bepaalde, onvolledige richting. Objectiviteit betekent dat je niet zelfstandig zou kunnen
handelen of beslissen. Maar dan ben je geen mens meer, maar een bio-robot, die slechts de subjectieve
keuzes van anderen uitvoert. Of je nu keuzes maakt of niet, je wordt door jezelf (lees: je eigen persoonlijke
historie) of door anderen gemanipuleerd.
De keuzes die gemaakt worden zijn altijd van invloed op de persoonlijke samenhang tussen begrippen in
jouw wereldbeeld. Zij zijn doorslaggevend en onontkoombaar. Het enige dat een mens kan doen om
weloverwogen beslissingen te nemen, is verschillende mogelijke scenario’s van de logische samenhang in
een situatie en de individuele, emotionele keuzes daarin naast elkaar te leggen. Hierna moet besloten
worden, welke visie het meest overeenkomt met de verschillende invalshoeken, waaruit men de realiteit
kan zien. Dat is wat gebeurt bij de projectie van situaties in de voorstelling. De beslissing die dan valt, is
nog steeds subjectief, maar er wordt veel meer empirisch materiaal bij betrokken.
Dynamische Persoonlijkheid
Een individu maakt verwachtingspatronen door herhaalde conditionering, mislukking en succes in
overeenkomende situaties. Bij voldoende succeservaringen of door middel van associatie worden bepaalde
begrippen als aangenaam herkent. Begrippen, die betrokken bij falen, krijgen een onaangename betekenis.
De driftwerking bestaat slechts uit het opheffen van de onaangename prikkels.
Het stellen van driftdoelen is een leerproces. De emotionele betekenis van een driftdoel kan door een
wijziging van de conditionering van waarde veranderen. De lichamelijke behoeften en reflexen hebben een
invloed op het menselijk gedrag, maar zijn niet sturend. De lichamelijke afhankelijkheid wordt door
herhaalde ervaring aangeleerd, zoals alle andere begripsrelaties worden aangeleerd. Iemand in een
vastenperiode kan zijn voedselbehoefte geruime tijd uitstellen. Door water te laten stromen krijgen veel
mensen plotseling behoefte om naar het toilet te gaan.
Het ‘Id’ uit de Psychoanalyse is een actief en veranderlijk proces, ook al kost het meer moeite aangeleerde
primaire behoeftes te doorbreken. De behoeftes liggen dus niet lichamelijk of genetisch vast. Wel kunnen
aangeboren eigenschappen bepaalde verbanden zeer sterk stimuleren, als een soort katalysator, maar de
driftdoelen kunnen door voldoende informatie veranderd worden.
209
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Als de driftdoelen bij voorbaat waren gesteld, zou er geen enkele vorm van vooruitgang in het handelen en
denken mogelijk zijn. Een van de belangrijkste eigenschappen van levende organismen is nu juist, dat zij
bij langdurige frustratie van gefixeerde driften in staat zijn de doelen aan te passen.
Ook is het de vraag of persoonlijkheidstructuren als het ‘Super Ego’ en het ‘Ideale Ego’ wel een reële
identiteit hebben in het bewustzijn. Wat zijn de regels, wetten en het ideaalbeeld van het Zelf meer dan
projecties van zeer vaak bekrachtigde of bestrafte gewoontes? Kritisch beschouwd worden hier slechts
bestaande verwachtingspatronen naar de toekomst doorgetrokken door het creëren van abstracte entiteiten.
Aangezien alle onderdelen van de persoonlijkheid, zoals deze in de Psychoanalyse worden benoemd,
uiteindelijk toch aanpasbaar zijn en slechts moeizaam van elkaar zijn te onderscheiden tijdens de
conditionering, is het de vraag of dit wel een realistische indeling is.
De constructie van de persoonlijkheid is beter te vergelijken met een groeiproces. Sommige begrippen zijn
sterk verankerd in verschillende verwachtingspatronen. Andere begrippen hebben een vrij neutrale
invulling. De emotionele waardering kan altijd veranderen. Het is slechts een afweging tussen wat dit kan
opleveren en wat dit voor nadelige gevolgen kan hebben.
De dynamiek van de persoonlijkheid gaat veel verder dan de Psychoanalyse aangeeft. De omstandigheden
voor de driftwerking zijn slechts indirect afhankelijk van lichamelijke behoeften. Omdat de eerste
conditioneringstappen van ieder mens bij de geboorte op vergelijkbare wijze verloopt en deze
kernbegrippen door langdurige conditionering en associatie in bijna alle nieuwe verwijzingen worden
gebruikt, lijken zij vast te liggen. De persoonlijkheidstructuur is uiteindelijk toch aanpasbaar. Slechts een
beperkt aantal conditioneringregels hebben blijvende geldigheid. De enige energieverandering, die in de
persoonlijkheid plaatsvindt, wordt gebruikt om bestaande verwachtingspatronen door conditionering te
wijzigen.
In de dynamische theorie van de persoonlijkheid, zoals in dit model wordt ondersteund, wordt in een vroeg
stadium van de ontwikkeling, op grond van beperkte informatie in een gecontroleerde omgeving,
vastgesteld welke doelen belangrijk zijn. Omdat deze doelen zo vroeg in de ontwikkeling worden gesteld,
vormen zij een basis voor alle belangrijke begripsrelaties in de rest van het leven. Zij zijn niet
onveranderlijk, maar op latere leeftijd betekent een aanpassing van deze kernbegrippen een volledig andere
interpretatie van veel gebeurtenissen, die in het leven hebben plaatsgevonden.
Over het algemeen is het dan veel eenvoudiger, om nieuwe informatie te negeren en voortdurend de
methode en de middelen om die doelen te bereiken aan te passen, dan toe te geven dat men al een heel
leven lang achter ‘windmolens’ aanjaagt. Dit leidt immers tot een negatief zelfbeeld. Op een gegeven
moment worden mensen zo vastberaden in hun streven, dat de aanhoudende mislukkingen in de realiteit
volledig aan hun voorbijgaan. Wij blijven maar op alle mogelijke manieren proberen, ook al haalt het niets
uit. Onze oude verwachtingspatronen zitten volledig verwerkt in onze persoonlijkheid en het opgeven van
het doel betekent voor ons: onszelf opgeven. En dat is voor de meeste mensen een ondenkbare opgave,
zonder dat zij persoonlijk in diepe depressiviteit raken. Dan verdwijnt de ‘grond’ onder ons bestaan en
beseffen we, dat er geen zekerheden zijn in dit leven. Wij moeten onze inzichten en doelen altijd aanpassen
aan nieuwe omstandigheden, omdat we anders inderdaad gaan lijken op een robot, die maar tegen een muur
blijft aanlopen, omdat hij nu eenmaal zo geprogrammeerd is.
Wij zijn blijkbaar wat wij leren, ook al hebben wij daar als individu weinig invloed op. Niet de wegen, niet
de doelen of de middelen zijn essentieel voor het leven, maar de mogelijkheid ontwikkelen om onder
verschillende omstandigheden te functioneren en voortdurend te leren, zonder dat op te geven, wat je
werkelijk belangrijk vindt, oftewel je persoonlijke keuze hierin.
Los van de theorie van Freud is het mogelijk een aantal aparte processen in plaats van substructuren in de
persoonlijkheid te onderscheiden bij de toetsing van de verwachtingspatronen aan de werkelijkheid. Deze
processen kunnen dezelfde benaming blijven behouden zoals Freud deze voorstond, mits hieraan de
volgende functies wordt toegekend.
210
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Id: Vaststelling en evaluatie van primaire en secundaire doelen.
Ego: Het uitvoeren en toetsen van doelstellingen en methodes in de praktijk.
Super Ego: Het toepassen en toetsen van regels en wetten, die in de vorm van verwachtingspatronen in het
bewustzijn aanwezig zijn.
Geweten: De verzameling van verwachtingregels, die vaak op bestraffing of mislukking zijn uitgelopen.
Ideale Ego: De verzameling van verwachtingregels, die vaak bekrachtiging en succes hebben opgeleverd.
Conflictmodel
In de dynamische terminologie van de Psychoanalyse volgens Freud vindt de interactie tussen de
verschillende structuren binnen de persoonlijkheid plaats door remmende en stuwende krachtwerking.
Aangezien in dit model uitgegaan wordt van een procesmatige benadering van het bewustzijn, wordt dit
principe in deze theorie anders geformuleerd.
Het ‘Ego’ bestudeert en herkent patronen door actief handelen, communiceren en waarnemen. Van deze
patronen wordt in het bewustzijn een statische projectie gemaakt, waarin de samenhang en de oorzakelijke
verbanden zijn verwerkt. Dit bestaat uit emotioneel gewaardeerde structuren, die de regels en wetten
beschrijven, waaraan de persoonlijke interpretatie van de realiteit in het verleden heeft voldaan. Het geeft
aan wat mag en wat niet mag, wat kan en wat niet kan. De toetsing van de verwachtingregels zou men het
‘Super Ego’ kunnen noemen.
In het begin van de persoonlijkheidsontwikkeling functioneert men uitsluitend op basis van het onderscheid
tussen aangename en onaangename prikkels en reacties. Nadat veel verwachtingspatronen via associatie
aan elkaar verbonden zijn tot complexe structuren, worden persoonlijke keuzes gemaakt met betrekking tot
de doelen, op grond van langdurig bekrachtigde of bestrafte verbanden. Deze doelen en alles wat dit
bewerkstelligt, krijgen een aangename of onaangename gevoelswaarde. Dit beïnvloedt op zich weer de
regels en wetten, die men in de verwachtingspatronen verwerkt heeft. Het stellen van de doelen kan men
het ‘Id’ noemen, maar de belangrijkste functie is het waarderen van patronen en de hieraan gerelateerde
begrippen. Er ontstaan regels en wetten met een emotionele lading, die niet afkomstig zijn uit de realiteit,
maar uit de processen die plaatsvinden in de voorstelling.
Er ontstaan tegenstrijdigheden tussen de stroom van indrukken in de werkelijkheid, de projectie hiervan in
de geconstrueerde verwachtingspatronen in het bewustzijn en wat er door de voorstelling, als integrerend,
regelend en beoordelend mechanisme, van gemaakt wordt.
De onontkoombare tegenstrijdigheden, die ontstaan door voortdurende herwaardering van de herkende
samenhang in de realiteit door de verschillende processen van de persoonlijkheid, vormen het
conflictmodel zoals de Psychoanalyse deze heeft weergegeven. Op deze manier worden algemene angsten
van mensen, zoals de realiteitsangst, de neurotische angst en de morele angst ook veel inzichtelijker.
211
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Ontwikkeling van de Persoonlijkheid
Hoe leert het individu met de conflicten omgaan, die door de structuur van de persoonlijkheid en de
verschillende betekenis van projecties tijdens de processen van beeldvorming plaatsvinden? Hoe kunnen de
conflicten tussen realiteit, verwachting en voorstelling opgelost worden? De hulpmiddelen, die het
bewustzijn ons na verloop van jaren bieden om angsten en frustraties te overwinnen, zijn het resultaat van
de ontwikkeling van de persoonlijkheid. De Psychoanalyse beschrijft vijf louteringsprocessen, die het
lichaam en het bewustzijn doormaken, om beter met verandering, angsten en emoties om te gaan. Het
oplossen van problemen schept onze persoonlijkheid.
Rijping
Met de rijping wordt de lichamelijke en motorische groei bedoeld, die het aantal mogelijke reacties
vergroot. Of en hoe een kind de uitbreiding van zijn lichamelijke en motorische capaciteiten gebruikt, hangt
samen met de manier waarmee het er mee om leert gaan. De beheersing van de lichamelijke functies is op
zich weer gebaseerd op een persoonlijk conditioneringsproces, waarbij het individu de
reactiemogelijkheden op de omgeving leert benutten. Doordat er meer reacties mogelijk zijn, groeit de
complexiteit van de persoonlijkheid en leert het kind steeds zelfstandiger functioneren.
Ontbering en onthouding
Vroeger of later worden alle aangeleerde verwachtingspatronen doorbroken. Als objecten, begrippen en
hun associaties, die via bepaalde gewoontes worden verkregen, niet meer aan de normale patronen voldoen,
worden de handelingen van het individu gefrustreerd. Ontbering en onthouding van driftobjecten leert een
mens te zoeken via alternatieve methodes en andere tussendoelen. Dan leert het individu zich aanpassen
aan veranderende omstandigheden. Er ontstaat een conflict tussen de persoonlijke geheugenschema’s en
voorstelling aan de ene kant en de realiteit aan de andere kant. Het is een moeizaam proces voor een mens
om te beseffen, dat verbanden aan randvoorwaarden voldoen, die we pas leren kennen, als de situatie
verandert. Niets is zeker in het leven. Door verwachtingen en voorstellingen proberen we de schijn van
veiligheid voor onszelf te creëren.
Interne conflicten
Een conflict hoeft niet altijd zijn oorzaken in de omgeving te hebben. Het kan ook een innerlijk probleem
van het bewustzijn zijn. Zo kan de behoefte om een driftdoel te bevredigen groot zijn, maar de regels van
onze verwachtingspatronen en voorstelling overtuigen ons van de onhaalbaarheid of onuitvoerbaarheid van
dit streven. Er is dan sprake van een intern conflict van de persoonlijkheid. In deze situatie zijn er drie
acties mogelijk. Er worden andere driftdoelen gekozen, de regels worden overschreden of wij interpreteren
de regels op een manier, dat het driftdoel tot de mogelijkheden behoort. Bij de laatste methode is er sprake
van een vorm van verdringing. Hoe het individu innerlijke conflicten oplost, komt later aan de orde.
212
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Persoonlijke insufficiëntie
Dat het ieder mens aan voldoende kennis ontbreekt, om onder alle omstandigheden te functioneren, is
volledig verklaarbaar. Ieder mens heeft beperkingen in ervaringen, de mensen waarmee gecommuniceerd
is, de waarneming en het leerproces. Vandaar dat ieder mens last heeft van persoonlijke insufficiëntie, wat
op zich geen probleem is, mits men zijn beperkingen kent.
De vraag is echter wel, waar een mens zijn grenzen legt en waarom deze van bepaalde omstandigheden
niets wil leren. Het kan zijn dat de presentatie van het leerproces niet aansluit bij de voorstelling en
associaties van het individu. Dit roept angst voor het onbekende op, waardoor het individu onmiddellijk wil
verdringen. Het kan ook zijn dat het leerproces stopt, omdat de omstandigheden refereren aan een pijnlijke
ervaring in het verleden. Deze moet dan eerst geanalyseerd en behandeld worden, voordat het leerproces
verder gaat. Goed onderwijs heeft dan ook meer met psychologie en projectie te maken dan met het
overdragen van de eigen belevingswereld, waarin ook bewust of onbewust bepaalde verbanden ontbreken.
De persoonlijke insufficiëntie om een leerproces te ondergaan kan opgelost worden, door de gesproken taal
of beeldtaal, die gebruikt wordt, aan te passen.
Angst
Tenslotte kan er nog een groot, bijna onoplosbaar probleem ontstaan, als het individu angst voor bestraffing
is aangeleerd voor het nastreven van bepaalde driftdoelen. Omdat de persoon voortdurend nieuwe
associaties verzint om de gedachten van dit driftdoel af te houden, leiden alle begripsverbanden uiteindelijk
naar het verboden lustobject. De nieuwsgierigheid en de drift wordt eerder groter dan kleiner door
onderdrukking. Bovendien is de kans op neurotisch gedrag op latere leeftijd hierdoor vele malen groter.
Identificatie
Een van de belangrijkste methoden om de wereld en de mensen om ons heen te leren begrijpen is
identificatie. Hierbij verplaatst het individu zich in de interpretatie van de belevingswereld van een ander
persoon of begrip, om zo na te gaan hoe de persoonlijkheid is ontwikkeld. Identificatie is een vorm van
projectie in de voorstelling, waarbij de waarneming en communicatie centraal staan. Doordat het projectie
is, bestuderen we niet de persoon of het begrip zelf (er vindt geen interactie plaats) maar we passen slechts
onze eigen verwachtingspatronen met betrekking tot het driftobject toe.
Er ontstaat dan ook meer een karikatuur van de persoonlijkheid dan een realistische weergave. Er wordt de
nadruk gelegd op de unieke eigenschappen van het studieobject ten opzichte van onszelf of andere
personen. Gangbare eigenschappen, die nu eenmaal in ieder leven een rol spelen, zullen worden genegeerd
of zelfs ontkend. Daarnaast is belangrijk, welke karaktertrekken of lichamelijke functies de waarnemer zelf
mist en als een tekortkoming ervaart. De achterliggende drift van de identificatie is de ontbrekende
eigenschappen in de eigen persoonlijkheid op te nemen.
Identificatie ligt aan de wortel van opvoeding, agressie, mythevorming, religie, wetenschap en media. Het
is in de moderne samenleving, waarin alle mogelijkheden tot directe ervaring zijn gekanaliseerd, eigenlijk
de enige manier om het leven vorm en betekenis te geven. Onze beleving is verplaatst van de omgeving
naar de voorstelling. De regels van de voorstelling worden door massacommunicatie, onderwijs en religie
verspreid, zodat er een taal is ontwikkeld voor de manier, waarop de voorstelling plaatsvindt. De
identificatie speelt een belangrijke rol in de culturele antropologie, omdat zij zelfs in de meest primitieve
beschavingen voorkomen, vooral in het maatschappelijk en sociaal verkeer tussen mensen.
In de Psychoanalyse worden meestal vier en soms vijf vormen van identificatie onderscheiden. Iedere vorm
van identificatie heeft een direct verband met één van de basisangsten van een mens.
213
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Identificatie
Narcistisch
Doelgericht
Objectverlies
Agressor
Zelf
Basisangst
Angst voor verlaging in sociale rang
Angst voor het onbekende
Angst om in de steek gelaten te worden
Angst voor geestelijke of lichamelijke pijn
Angst voor de eigen persoonlijkheid
Narcistische identificatie
Mensen, die deel uitmaken van een land, een stam, een politieke partij, een religie, een sociale klasse, een
etnische bevolkingsgroep of een sportploeg profileren zich door gezamenlijke eigenschappen en gedrag te
vertonen, dat verder gaat dan de enkele eigenschap, die hen van anderen onderscheid. Een mens kan de
identiteit ontlenen aan de groeperingen, waar hij of zij deel van uitmaakt. Iedere groep heeft eigen regels,
wetten, gedragscodes, gebruiken en tradities.
Dit zijn allemaal uitingen van narcistische identificatie. Narcissus was, volgens de mythologie, een man die
verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Anders dan in de mythe ontbreekt het individu bij narcistische
identificatie een duidelijke, eigen identiteit en spiegelt daarom zijn gedrag en uiterlijk vertoon aan de
maatschappelijke en sociale verbanden, waartoe deze zichzelf rekent. Vanuit de identificatie met de groep
kan het individu zichzelf verklaren en verantwoorden.
Narcistische identificatie vormt in feite een communicatiemiddel binnen de groep en naar mensen die niet
tot de groep behoren toe. Het drukt uit aan welke persoonlijkheidstructuur leden van de groep moeten
voldoen. Rivaliteit, vriendschap, gedrag en positie binnen de groep voldoen aan complexe richtlijnen, die
slechts voor een klein deel worden vastgelegd.
Doelgerichte identificatie
Mensen hebben vaak gemeenschappelijke doelstellingen. Het is natuurlijk mogelijk om via de moeizame
methode van ‘Trial and Error’ met veel mislukkingen en frustraties de weg naar succes te vinden. Maar
waarom zou je zelf opnieuw het wiel gaan uitvinden als anderen vóór jou dit al gedaan hebben?
Daarom is de methode van doelgerichte identificatie heel praktisch bij het bereiken van een doel: men
neemt het gedrag over van iemand die hetzelfde doel nastreeft. Welke doelen men stelt heeft meer te maken
met de narcistische identificatie. Het probleem is dat wij vaak niet weten welke eigenschappen tot het
succes hebben geleid, waardoor wij verkeerde verbanden leggen. Vaak zal niet alleen het gedrag dat het
succes heeft veroorzaakt, maar ook andere en verkeerde gedragingen van de bewonderde persoon worden
overgenomen. Er is dan sprake van generalisatie en het individu gaat dan ook uiterlijk lijken op het
ideaalbeeld, zoals deze geïnterpreteerd wordt.
Objectverlies identificatie
Objectverlies identificatie treedt op als een belangrijk persoon in het leven van een individu door scheiding,
vertrek of dood niet langer meer aanwezig is. Men ziet het vaak bij kinderen van gescheiden of overleden
ouders. Het individu vraagt zich af wat hij of zij gedaan heeft, dat de persoon is weggegaan, ook al heeft
deze er totaal geen invloed op gehad. Men conformeert zich aan de gedragsregels en uitgangspunten van de
verloren persoon, in de hoop dat deze terugkomt. Dit zal natuurlijk in de meeste gevallen onmogelijk
blijken te zijn, waardoor een bekrachtiging van het gedrag uitblijft. Het individu zal daarom het gedrag
blijven vertonen, ook al kent hij of zij de oorzaak niet meer. Op die manier leven delen van de
persoonlijkheid van mensen in anderen verder.
214
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Identificatie met agressor
Wij hebben allemaal wel eens verhalen gehoord van trauma’s, waarbij gevangenen in een concentratiekamp
zich identificeren met kampbeulen of verwaarloosde, mishandelde en seksueel misbruikte vrouwen en
kinderen, die na verloop van tijd sympathie lijken te ontwikkelen met de man, die hun dit allemaal heeft
aangedaan. Identificatie met de agressor dient voornamelijk om pijnlijke en traumatische ervaringen te
voorkomen, door de normen en waarden van de onderdrukker over te nemen. Goed beschouwd is dit het
principe, waaruit de opeenvolging van beschavingen is opgebouwd. Een volk pleegt genocide op een ander
volk, maakt het vervolgens tot slaaf, waarna de slaven de idealen van de overheersende klasse overnemen
en op basis hiervan uiteindelijk zelf de macht krijgen.
Het geweten is gevormd uit de grillige, ontspoorde motivatie van agressieve mensen en groepen. Wat eerst
een daad van agressie is wordt vervolgens gekanaliseerd in gedragsregels en krijgt op die manier een vorm
van autoriteit. Wie agressie gebruikt en verliest is de vijand. Wie agressie gebruikt en wint, heeft gelijk. Het
is een pijnlijke conclusie, maar zo zit onze volledige maatschappij in elkaar.
Zelf Identificatie
Wij identificeren ons met groeperingen, waaraan wij ons verwant voelen, en wij nemen gedrag over van
mensen, die wij bewonderen of die agressie tegen ons plegen. Maar de kernvraag blijft: wie zijn wij zelf? Is
onze persoonlijkheid niet meer dan een optelling van de conditionering, die wij hebben ontvangen door
onze maatschappelijke en sociale positie ten opzichte van anderen? Strikt genomen vertoont u geen
gedragingen, die u niet in de loop van een leven heeft waargenomen of ervaren. Zelfs als we de controle
verliezen zijn er nog veel algemene kenmerken in het gedrag van mensen te herkennen. Als wij het op deze
manier beschouwen is de geschiedenis van de mensheid niet meer dan een eindeloze reeks herhalingen.
Wat maakt ons dan tot unieke wezens ten opzichte van andere mensen? Het antwoord is: de keuze in de
volgorde en de samenhang, waarin we het aangeleerde gedrag toepassen. Dit lijkt altijd een marginale
verschuiving van voorgedefinieerde patronen, maar voor het verdere verloop van onze persoonlijke
geschiedenis en die van andere mensen is dit de wezenlijke invloed die mensen op hun omgeving
uitoefenen.
Of wij besluiten iemand vandaag of morgen te helpen, kan het verschil uitmaken tussen het voortbestaan of
beëindigen van processen. Wanneer wij in de huidige situatie of op een ander moment en ten opzichte van
een andere persoon kwaad worden heeft invloed op hoe wijzelf en anderen de verbanden tussen
handelingen en gedrag zien. Zelfonderzoek is daar heel belangrijk in. Hierbij evalueren wij de
consequenties en de betekenis van ons eigen gedrag, zodat wij ervan kunnen leren. Deze laatste vorm van
identificatie werd niet door Freud genoemd en is ook niet ieder mens gegeven, omdat wij het liefst de
nadelen van ons eigen gedrag ontkennen. In sommige situaties is dat echter niet mogelijk en moeten wij
onze handelswijze en leefgewoonten herzien. Dit betekent een ommekeer in de manier waarop wij ons
leven leiden. Er kan zelfs een veranderde, verbeterde persoonlijkheid ontstaan, hoe moeilijk dit ook zal
blijken te zijn.
Verplaatsing van Driftobjecten
In een vroeg stadium van de ontwikkeling leert een individu driftdoelen te stellen. Omdat driftdoelen nauw
verweven worden met onze persoonlijkheidstructuur, zijn ze bijna niet af te leren. Wel kunnen de objecten
of begrippen, die het individu gebruikt om de doelen te bereiken, vervangen worden door verwante maar
andere objecten. Zo kan een kind, dat veel op de duim zuigt (als vervanging van de tepel) leren in plaats
daarvan op een lolly te zuigen. De verplaatsing van driftobjecten vindt plaats om de redenen, die de
ontwikkeling van de persoonlijkheid beïnvloeden: frustratie, interne conflicten, persoonlijke insufficiëntie
en angst.
215
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De maatschappelijke en sociale context, waarin het kind zich ontwikkelt, bepaalt welke uitingen van driften
bij fasen van de ontwikkeling horen. Zo wordt het vreemd gevonden als een volwassene op de duim zuigt,
maar het wordt normaal gevonden als deze met iemand zoent, terwijl het toch een uiting is van dezelfde
drift.
Naarmate de persoon ontwikkelt, bevredigen de gekozen driftuitingen meerdere driften tegelijkertijd. Zo is
het kussen niet alleen een orale bevrediging, die herinnert aan de moeder, maar ook een seksuele activiteit.
Bij de ontwikkelde persoonlijkheid vindt dus samenbundeling van driften plaats. Soms is het heel
moeilijk te achterhalen welke driften oorspronkelijk door bepaald gedrag bevredigd worden. Dit heeft te
maken met de persoonlijke historie van de verplaatsing van driftobjecten. Aan één objectkeuze zijn
meerdere associaties gekoppeld, die volledig buiten hun context worden geplaatst.
Wanneer de driften verplaatst zijn naar sociaal geaccepteerde activiteiten, is sprake van sublimatie. Zo kan
men agressieve driften transformeren in sport maar ook intellectuele bezigheden. Toch zal de nieuwe
invulling van de drift altijd sporen blijven dragen van het gedrag, dat oorspronkelijk niet geaccepteerd
werd, al kan dit heel moeilijk te herkennen zijn. Denk bijvoorbeeld aan de overeenkomsten tussen voetbal
en oorlog, dans en seks, computerspel en macht uitoefenen.
Er wordt vaak krampachtig geprobeerd het tegenovergestelde van het bestrafte gedrag te doen. De driften
van een persoon worden meestal beter weergegeven door wat hij verafschuwd dan door wat hij goedkeurt.
De beschaving is een afspiegeling van primaire driftuitingen, die uiteindelijk gesublimeerd werden. De
verboden, maar ook de vormgeving van gangbare activiteiten in een beschaving, weerspiegelen welk
gedrag in het verleden ooit heeft plaatsgevonden en wat op een gegeven moment door het merendeel van de
bevolking niet meer geaccepteerd werd. Hoe sterker het verbod, hoe groter de oorspronkelijke driftprikkel
om dat te doen wat niet mag.
Afweermechanismen
Hoe verdedigt de persoonlijkheid zich tegen indrukken, die een blijvende traumatische betekenis kunnen
hebben? Dit kan door de verschillende mogelijke situaties van te voren via de voorstelling af te tasten en te
evalueren. Maar meestal zal dit niet mogelijk blijken te zijn: we worden onverwacht voor de pijnlijke
situatie geplaatst. Om ernstige psychische schade te voorkomen blokkeert of vervormt ons bewustzijn de
gebeurtenissen met opzet, zodat wij deze op een manier kunnen interpreteren, dat een minder confronterend
karakter draagt. Er ontstaat een schokeffect, dat de directe associaties bemoeilijkt.
Het is de taak van het ‘Ego’ als regelproces om bedreigende gebeurtenissen uit het bewustzijn af te weren.
Het ‘Ego’ heeft dan een andere functie dan in normale omstandigheden: het toetst niet of de voorstelling
overeenkomt met de werkelijkheid, maar of de werkelijkheid geaccepteerd kan worden door het bewustzijn.
Acceptatie is een belangrijk verdedigingsmechanisme van het ‘Ego’: het toetst of de werkelijkheid in ons
voorstellingsvermogen past. Hieruit kan afgeleid worden dat wij allemaal door onze eigen persoonlijkheid
worden bedrogen, omdat we alleen die ‘werkelijkheid’ accepteren, die aan de regels van onze voorstelling
voldoet. Het bewustzijn kent vijf mogelijke afweermechanismen, waarvan een aantal preventief en andere
reactief functioneren.
Verdringing
Als het bewustzijn een ervaring niet kan accepteren vindt het mechanisme van verdringing plaats. De
omstandigheden, de associaties of de projectie van de situatie, die verdrongen wordt, hebben een hoogst
onaangename gevoelswaarde gekregen. Hierdoor wordt een reële of imaginaire vluchtreactie in werking
gezet. Alle begripsrelaties, die op een of ander manier met de verdrongen herinnering in verbinding staan,
krijgen dezelfde onaangename betekenis. Omdat er in de Psychoanalyse vanuit wordt gegaan, dat
gedragsregels genetisch kunnen worden doorgegeven, maakt men hier een onderscheid tussen
oerverdringing en nadringing. In dit model nemen wij dat niet zonder meer aan.
216
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Onder oerverdringing worden handelingen verstaan, die in de ontwikkeling van het menselijk ras nadelige
gevolgen hebben gehad, zodat zij via het genetisch materiaal bij het belangrijkste deel van de mensheid zijn
uitgesloten. Men denkt dan bijvoorbeeld aan incest of pedofilie. In het laatste deel van de twintigste eeuw
komt er steeds meer bewijsmateriaal naar voren, dat zo’n verband inderdaad bestaat. Het is echter de vraag,
of er sprake is van een direct of een indirect verband. Oftewel: is het mogelijk, dat in bepaalde
familietakken (die een gelijke genetische structuur hebben) gedrag niet wordt bestraft of zelfs wordt
bevorderd, of ligt het hard in de genetische codering vast? Als dat laatste het geval is, dan moet het
onmogelijk zijn voor iemand met een bepaalde genetische structuur gedrag af te leren. Een kind, dat in een
andere omgeving en met pleegouders opgroeit, moet in een bepaalde fase van de ontwikkeling hetzelfde
gedrag gaan vertonen.
Hoewel verdringing op de korte termijn het bewustzijn ontlast van pijnlijke confrontatie, heeft het op de
lange termijn zowel geestelijk als lichamelijk uitsluitend negatieve gevolgen. Een groot deel van het
normale gedrag wordt aangetast door onaangename betekenissen, waarvan men de herkomst niet meer kent.
Dit kan motorische stoornissen, psychosomatische klachten en dissociatieve geheugenproblemen
veroorzaken. Omdat verdringen een tijdelijk uitstellen van de ervaring inhoudt, die bij voldoende
associaties uiteindelijk toch boven komt, is het belangrijk dat het individu in een vroeg stadium de pijnlijke
situatie verwerkt, zodat zo min mogelijk schade aan de persoonlijkheid wordt aangebracht. Vaak zal dit,
vanwege het voortduren van de omstandigheden, niet mogelijk blijken te zijn. De persoon leeft dan enige
tijd in de schijn van veiligheid verder, terwijl het ‘lijk’ in de kast van zijn bewustzijn verborgen blijft, om
op een nadelig moment weer te voorschijn te komen. Toch is verdringing een van de belangrijkste
principes, die de sprongsgewijze ontwikkeling van de menselijke beschaving en het individu op zich
mogelijk maakt, omdat de verwerking van de vorige fase anders geruime tijd zou duren.
Het is onzin om te veronderstellen, dat de verdringing ophoudt op het moment dat de omstandigheden
verdwijnen. Doet de situatie zich opnieuw op een onverwacht moment voor, dan zal de ervaring met een
enorme kracht weer naar voren komen. De enige methode om goed met verdringing om te gaan is in een
gecontroleerde omgeving stapsgewijs de herinnering terug te halen en te bestuderen, welke factoren de
ervaring hebben doen escaleren. Daardoor treedt werkelijke acceptatie en verwerking op. Anders wordt
uiteindelijk de situatie geïdentificeerd als de eigen persoonlijkheid of juist een ander specifiek persoon. Is
de situatie inderdaad door één persoon veroorzaakt, dan kunnen wij hem of haar daar na verloop van tijd
niet eens meer op afrekenen. Daardoor zullen de verkeerde mensen met onverwerkte ervaringen
geconfronteerd worden, wat een keten van onbegrepen, afwijkend gedrag oplevert.
Projectie
Zoals de term projectie in de Psychoanalyse gebruikt wordt, betreft het een mechanisme, dat afkomstig is
uit een vroege fase van de persoonlijkheidsontwikkeling en dat bekent is onder de naam ‘magisch denken’.
Door een ernstig, emotioneel conflict binnen het eigen bewustzijn toe te schrijven aan een persoon, tracht
het individu eigen angsten en problemen te identificeren buiten het eigen bewustzijn. Als de oorzaken van
interne conflicten kunnen worden toegeschreven aan de omgeving, dan is men slechts slachtoffer. Zou het
individu toegeven, dat de problemen uit de eigen persoonlijkheid voortkomen, dan is het individu
tegelijkertijd veroorzaker van de onaangename emoties. Dit is moeilijk te accepteren, want hoe verdedigt
men zich tegen zichzelf?
Bij projectie wordt met een zin als: ‘hij haat mij’ eigenlijk: ‘ik haat hem’ bedoeld. ‘Ik heb last van dat kind’
betekent dan, vrij vertaald: ‘Ik heb last van mijn eigen problematische gedachten’. God, de Duivel, de wet
en de maatschappij krijgen eigenschappen toegeschreven, die bij nadere analyse bij de persoon zelf horen.
Door het toewijzen van de angst of de frustratie aan een externe identiteit, kan het individu het conflict
reactief behandelen, alsof het een objectief probleem is.
Over het algemeen kunnen mensen beter omgaan met objectieve angst dan met de eigen neurotische of
morele angst, omdat de oorzaken hiervan over het algemeen veel moeilijker zijn te omschrijven. Projectie is
een vorm van rationalisering, waardoor het mogelijk wordt de eigen verantwoordelijkheid te ontvluchten.
In het ernstigste geval leidt projectie tot achtervolgingswaanzin.
217
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Projectie schept ook de mogelijkheid om interne conflicten te uiten. Zo zal iemand die een negatief
zelfbeeld heeft, sneller roepen dat de wereld slecht en verwrongen is, dan iemand die de zaken in
perspectief kan zien. Het is dus zaak om goed te luisteren naar iemand, ook al geven de verbanden die de
persoon weergeeft, na een vertaling van de projectie meer weer hoe de eigen persoonlijkheid in elkaar zit
dan de omgeving. Door projectie is het mogelijk om driften te bevredigen, die in de werkelijke
maatschappelijke en sociale verhoudingen niet zijn toegestaan. Door te vechten tegen denkbeeldige
vijanden kan men agressieve spanning ontladen. Theater, films, boeken, filosofie, politiek, oorlog en religie
zijn allemaal maatschappelijk geaccepteerde vormen, waarbij mensen de mogelijkheid wordt gegeven om
projectie te kanaliseren.
Reactievorming
Sublimatie is het verplaatsen van driften via een sociaal geaccepteerde methode. Als een oorspronkelijke
drift ernstig bestraft is of ingrijpende gevolgen kan hebben, is het mogelijk dat het individu deze gevoelens
onderdrukt door precies het tegenovergestelde gedrag te vertonen. Het uiterlijk gedrag maskeert dan de
werkelijke motivatie. Het gedrag komt kunstmatig, overdreven en onwerkelijk over. Op bepaalde
momenten ontstaan heftige emotionele uitbarstingen, als de omstandigheden het tonen van de
oorspronkelijke driftuiting erg verleidelijk maken. Vijandige gevoelens kunnen worden verborgen achter
overdreven liefdevolle handelingen. Machtwellust door vriendelijkheid, vernielzucht achter
scheppingsdrang.
Ook het omgekeerde kan het geval zijn: als iemand bij herhaling geconfronteerd is geweest met
mislukking, bestraffing en onaangepaste reacties bij constructieve bezigheden, kan dat veranderen in
destructief gedrag. Ook dan wordt er overdreven en is het slechts het doel de oorspronkelijke rust te
herstellen, terwijl dat via de gekozen weg nooit mogelijk is.
Er zijn weinig criteria om ‘werkelijk’ gedrag van reactievorming te onderscheiden. Het ligt daarom voor de
hand om te stellen, dat wie een bepaalde driftuiting kiest het tegenovergestelde gedrag in het verleden heeft
vertoond of in de toekomst gaat vertonen. Gedrag dat natuurlijk overkomt, is langdurig bekrachtigd of
aangeleerd in de gecontroleerde omgeving waar het individu zich bevindt, om de tegenovergestelde
gevoelens te onderdrukken. Bij een verandering van de omstandigheden kan het gedrag altijd omslaan.
Het belangrijkste is dat er geen fixatie bestaat op bepaalde gedragsregels. Strenge gedragsregels zullen
altijd door een sterke reactievorming worden overtreden of huichelarij en kunstmatig gedrag laten ontstaan.
Het individu moet in staat worden gesteld in gepaste omstandigheden beide kanten van hetzelfde karakter
toe te passen. Er kan wel door de maatschappij worden aangegeven wanneer en op welke wijze het gepast
is zeker gedrag te vertonen en wanneer beslist niet. Daarbij moeten de consequenties voor de directe
omgeving centraal staan.
Fixatie
De eerste twintig jaar van de ontwikkeling van een mens worden gekenmerkt door een opeenvolging van
stadia, die lichamelijke en psychologische veranderingen met zich meebrengen. We onderscheiden de
babytijd, de jeugd, de pubertijd en de volwassenheid.
Normaal veroorzaakt iedere overgang naar een nieuwe fase problemen, maar over het algemeen kunnen
deze overwonnen worden. Het kan echter zijn, dat de ontwikkeling zo’n angst met zich meebrengt, dat
iemand in sommige opzichten in een fase blijft steken. Dit afweermechanisme wordt fixatie genoemd.
Iedere fase geeft, naast nieuwe mogelijkheden ook angst voor het onbekende. Voorbeelden hiervan zijn de
eerste dag dat een kind naar school gaat, de eerste afspraak en het eerste examen of de eerste baan. De
persoon vreest de scheiding met voor hem of haar bekende omstandigheden. Hierdoor is de kans op
mislukking, straf en onzekerheid groot. Het gevoel van eigenwaarde staat bloot aan gevaar. Als de
overgang van buitenaf (ouders, school, vrienden) niet voldoende gestimuleerd of zelfs bestraft wordt, dan
zal de ontwikkeling slechts zeer moeizaam en op veel latere leeftijd verlopen.
218
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De groei naar onafhankelijkheid betekent dat het kind genegenheid, normen en waarden gaat onderzoeken,
die niet afkomstig zijn van de ouders. Het kind is daarom bang voor het verlies van de ondersteuning van
de ouders en het is niet zeker of de nieuwe ervaringen dit wel kunnen compenseren. De ontwikkeling zal
over het algemeen moeilijker zijn als het kind al eens is geconfronteerd met verwerping door één of beide
ouders.
Totale fixatie van een persoonlijkheid in een bepaalde ontwikkelingsfase komt zelden voor. We maken
allemaal lichamelijke veranderingen door en door onze leeftijd worden we voor keuzes geplaatst, waar een
reactie op gevormd dient te worden. Fixatie in bepaalde situaties komt echter zeer vaak voor en het is
vooral de manier, waarop gereageerd wordt, waaraan men dit kan toetsen.
Sommige mensen blijven in wensen en dromen steken zonder iets wat zij willen te realiseren. Anderen
leren nooit onderscheid te maken tussen de persoonlijke beleving en de realiteit. Weer anderen passen hun
normen en waarden aan naar de wensen van de medemens, organisaties of de maatschappij, zonder
zelfstandig ‘verboden’ terrein te onderzoeken. Ook komt het veel voor dat het leven van mensen blijft
draaien om pure lustverwerving en driftuiting. De stap naar een volgende fase in de ontwikkeling zal op
latere leeftijd vele malen complexer en pijnlijker zijn, vanwege de verwrongen associaties die door de
fixatie zijn ontstaan.
Regressie
Door angst of frustratie kan een persoon teruggedreven worden naar een eerder ontwikkelingstadium. Dit
proces heet regressie. Bij kinderen kan men dit bijvoorbeeld waarnemen als het weer begint met
broekpoepen of duimzuigen, als er een broertje of zusje is geboren. Het dagelijks leven van volwassenen
kent talloze voorbeelden van regressies en het is zelfs moeilijk deze te scheiden van volwassen gedrag. Zo
schreeuwen, misdragen, masturberen, drinken, roken, vernielen volwassenen iedere dag, zonder te beseffen
dat dit een vorm van regressie is. Let bijvoorbeeld eens op het taalgebruik van een tante als ze alleen
gelaten wordt met een pasgeboren baby. Uit bepaalde vormen van regressie keren volwassenen slechts
moeizaam terug, omdat het bescherming biedt tegen de onveilige werkelijkheid. Ook dromen is een
regressievorm, omdat hier lustverwerving mogelijk is door wensvervulling.
Structuur van de Persoonlijkheid volgens Jung
Wij mogen Carl Gustav Jung beschouwen als een leerling van Freud, ook al heeft hij zich in een afwijkende
richting ontwikkeld dan zijn leermeester. Freud legt de nadruk op de dynamische processen van het
bewustzijn, waarbij de drift een ontlading van psychische spanning vormt om doelen te bereiken. In grote
lijnen onderschrijft Jung deze dynamiek, ook al kiest hij een andere vorm voor dit principe. Maar waar
Freud de ontwikkeling en conflicten in de persoonlijkheid verklaart vanuit de driftwerking, kiest Jung voor
de studie van het resultaat van deze driften: de structuren, die ontstaan in het bewustzijn.
Wat is de samenhang tussen de verschillende begripstructuren en projecties binnen de persoonlijkheid en
hoe worden deze structuren of complexen geïntegreerd tot een ongedeelde identiteit? Hoe worden de
verschillende onderdelen van de persoonlijkheid geactiveerd?
Zijn er relaties tussen de begripstructuren van groepen mensen en hoe worden deze gevormd? Dat zijn de
kernvragen waar het werk van Jung in hoofdzaak over gaat. Jung kiest voor een indeling van de
persoonlijkheid die lijkt op de structuur van Freud, maar hij hecht een andere betekenis aan de
verschillende begrippen. Dit schept over het algemeen veel verwarring met betrekking tot de
Psychoanalyse.
Jung deelt de persoonlijkheid in als bestaand uit een bewustzijn, waarin zich alle structuren bevinden met
betrekking tot de interactie met de wereld, het persoonlijk onbewuste, dat ook relaties bevat naar
begrippen die onbruikbaar zijn voor de dagelijkse interactie, en het collectief onbewuste, dat erfelijk
bepaalde oerafbeeldingen of ‘archetypen’ bevat, die afhankelijk zijn van de cultuur en evolutie.
219
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bewustzijn
De mens kent alleen zijn bewustzijn en identificeert zich hier ook mee. Het verschijnt als
persoonlijkheidstructuur vlak voor de geboorte, met de eerste gewaarwordingen in de baarmoeder. Jung
noemt vier mentale functies, waardoor het bewustzijn zich ontwikkelt. Deze functies zijn denken, voelen,
gewaarworden en intuïtie (verwachting). In dit model worden veel meer functies benoemd en uitgewerkt.
Jung meent, dat voor een persoonlijkheid een bepaalde verdeling van de activering over de vier functies
geldt. Hierbij kan één mentale functie overgeactiveerd zijn, wat het karakter van het individu overheerst.
De nadruk wordt dan op één proces binnen de dynamische persoonlijkheid gelegd. Een denktype reageert
heel anders op de omgeving dan een gevoelstype.
Daarnaast maakt Jung een onderscheid tussen de introverte en de extraverte houding. De introverte
houding richt zich op de toetsing van de voorstelling, de extraverte houding op interactie met de wereld.
Combinatie van de psychische functies en de houdingen leveren acht persoonlijkheidstypen, waarop
verderop in dit hoofdstuk wordt ingegaan.
Tijdens de ontwikkeling van de persoonlijkheid wordt het bewustzijn geïndividualiseerd, doordat de
persoon zich bewust wordt van zijn positie in de wereld en onafhankelijk van diezelfde wereld. Hieruit
ontstaat een persoonlijkheidstructuur die Jung het ‘Ik’ noemt. Jung neemt aan dat het ‘Ik’ functioneert als
een kritisch filter, dat aangeeft welke indrukken tot de bewuste persoonlijkheid worden toegelaten en welke
niet. Op die manier houdt het ‘Ik’ continuïteit, identiteit en samenhang van de persoonlijkheid in stand.
De criteria voor het toelaten van ervaringen tot het bewustzijn wordt volgens Jung bepaald door de
overheersende psychische functie van de persoonlijkheid. Een gevoelstype interpreteert in zijn theorie een
situatie anders dan een denktype. Angst voor het onbekende is het belangrijkste sturende mechanisme
achter de selectieve, bewuste gewaarwordingen van het individu. Naarmate de persoonlijkheid vollediger of
meer geïndividualiseerd is geworden, zullen meer indrukken, ook pijnlijke ervaringen, tot het bewustzijn
worden toegelaten.
De structuur van het bewustzijn volgens Jung vervult in de moderne Psychoanalyse een belangrijke rol.
Toch wil ik enige kanttekeningen bij zijn visie plaatsen. Of een gewaarwording bewust wordt hangt over
het algemeen niet samen met de hoeveelheid angst, die hij veroorzaakt. Sterker nog een ervaring, die angst
heeft veroorzaakt, is reeds bewust geworden, zelfs zeer bewust. Het zijn juiste die indrukken, die géén
emotionele of ingrijpend veranderende betekenis hebben, die niet tot het bewustzijn doordringen. Hoe
verder de individualisatie van een persoon gevorderd is, hoe minder impact nieuwe ervaringen zullen
hebben en hoe onwaarschijnlijker het wordt, dat deze een actieve rol in het bewustzijn gaan spelen. Er is
dan sprake van verzadiging.
Een angstige ervaring kan wel met zeer veel moeite uit het bewustzijn verdrongen worden, maar dan moet
deze verwerkt worden met behulp van een afweermechanisme. Als de angstbron naar het onbewuste wordt
verdreven, heeft deze niet meer dezelfde associaties als toen deze zich voortdeed. Op een of andere manier
is de ervaring ingepast in de samenhang van de persoonlijkheid, hoe onwerkelijk en verwrongen deze
samenhang ook mag zijn. Het ‘Ik’ als persoonlijkheidstructuur in de frontlinie van de interactie met de
omgeving, heeft weinig keuzes in wat het ervaart.
Daarnaast kan wel een indeling gemaakt worden van personen, naar de mentale processen die bij hun
centraal staan, maar dit is niet zozeer een kwestie van selectieve perceptie als wel een keuze voor de
methode, die gebruikt wordt om de indrukken in een bepaald verband te interpreteren. Dit heeft te maken
met de bestaande structuur en de emotionele inhoud van de verwachtingspatronen in het bewustzijn. Door
conditionering in een vroeg stadium van de persoonlijkheidsontwikkeling is het individu ontvankelijk voor
bepaalde typen indrukken. Deze ontvankelijkheid is de voornaamste drijfveer achter de vorming van het
karaktertype, waarvan Jung een aantal soorten heeft beschreven.
220
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Persoonlijk Onbewuste
Jung ziet het onbewuste van een mens als een bewaarplaats (of afvalbak, afhankelijk van de manier waarop
je het proces beschouwd) van ervaringen, die nooit bewust zijn geworden, die verdrongen zijn of die hun
directe functionaliteit in de interactie met de omgeving hebben verloren. Deze gewaarwordingen kunnen
volgens hem op een later moment, als deze relevant zijn voor de omstandigheden, via associaties weer
worden teruggehaald. Onbewuste ervaringen kunnen zich, op grond van overeenkomsten in eigenschappen,
samenvoegen tot complexen, die zich gedragen als persoonlijkheden binnen de persoonlijkheid.
In dit model wordt het persoonlijk onbewuste, zoals Jung dit heeft beschreven, slechts ten dele ondersteund.
De psyche is nu eenmaal niet te vergelijken met een videoband, waarop films worden opgenomen, die op
een geschikt tijdstip kan worden bekeken. Ons geheugen ontvangt geen registratie van alles wat er zich in
onze nabijheid afspeelt. Het geheugen bevat verwachtingspatronen, die worden aangepast bij
verassingseffecten of schrikeffecten, zoals de conditionering leert. Veel informatie, waarmee we
geconfronteerd worden, wordt gewoon niet vastgelegd, omdat het overeenkomt met bestaande
verwachtingen. De ervaringen worden genegeerd en kunnen op geen enkele wijze uit het geheugen worden
teruggehaald, omdat het eenvoudigweg niet is opgenomen (er leek niets bijzonders te gebeuren).
Er bestaat echter wel een onbewuste volgens deze theorie, en deze ontstaat via een heel praktisch
mechanisme in onze persoonlijkheid. Door de grote hoeveelheid indrukken, die ons via de interactie met de
omgeving bereiken, die voor een groot deel ook nog in relatie met elkaar staan, zou het bewustzijn grote
begripstructuren moeten bevatten. Grote begripstructuren zijn echter onwerkbaar en hebben een vertragend
effect op de belangrijkste taak van het bewustzijn: reageren en anticiperen op de gebeurtenissen, waar we
op dit moment bij betrokken zijn. Wij zouden teveel verbanden tussen prikkels en reacties moeten toetsen,
indien ons bewustzijn zou bestaan uit grote, ononderbroken verwachtingspatronen.
Om continuïteit van ons bewustzijn te waarborgen, splitst het individu patronen af, die niet langer een
directe relatie lijken te hebben tot de huidige omstandigheden. Er ontstaan deelpatronen, met geassocieerde
begrippen, zoals eigenschappen en functie, die niet langer onderdeel uitmaken van het actieve bewustzijn.
Men zou kunnen zeggen, dat deze deelpatronen worden verplaatst naar het onbewuste binnen de
persoonlijkheid. Deze deelpatronen verdwijnen echter niet voorgoed uit het bewustzijn. De bruikbare
verwachtingspatronen in het bewustzijn onderhouden aanvankelijk contact met de onbewuste begrippen
door middel van een verwijzingindex, die ook wel associatie genoemd wordt.
Als de samenhangende patronen van het onbewuste, die op een zeker moment in het verleden zijn afgeleid,
lange tijd niet meer toepasbaar blijken te zijn, worden de associaties zelf ook buiten de hoofdstructuur van
het bewustzijn geplaatst en alleen via historische doorverwijzing kan er nog een relatie gelegd worden met
de verouderde aannames. Wat oorspronkelijk een verwachtingspatroon was, blijkt achteraf meer toeval
geweest te zijn dan een regelmatig terugkerende gebeurtenis. Het bewustzijn ontdoet zich op deze manier
van overbodige verwachtingen. Het patroon is in het geheugen opgeslagen en verdwijnt bij onbeschadigde
hersenen niet zomaar. De vraag is nu wat er gebeurt met deze onbewuste deelpatronen binnen de
persoonlijkheid.
Aangezien de onbewuste begrippen niet langer door interactie getoetst worden aan de omgeving, hebben zij
geen actuele of objectieve betekenis. Zij worden uitsluitend gebruikt in de voorstelling en hebben een
functie in de logica, dromen en fantasie van het individu, waardoor zij verwerkt worden in regels, wetten en
algemene concepten, die op voorstellingsniveau worden samengesteld.
Hierdoor worden zij gerelateerd aan andere begrippen tot complexen, zonder dat de realiteit daar nog enige
invloed op uit kan oefenen. Zij krijgen een onafhankelijke functie binnen het geheel van de persoonlijkheid
en groeien, zonder dat het bewustzijn hierbij betrokken is, uit tot ingewikkelde netwerken.
De persoonlijkheid wordt in dit model dus opgevat als een geheel van bewuste verwachtingspatronen,
verwijzingen of associaties en complexe begripsnetwerken die door rangschikking van de voorstelling in
het onbewuste zijn verwerkt.
221
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Collectief Onbewuste
Jung’s interesses lagen niet uitsluitend op het gebied van de psychologie. Hij was geboeid door de culturele
antropologie (volkerenkunde), godsdienst, mythologie en het paranormale. Deze veelzijdigheid maakte hem
tot een wetenschapper met een brede oriëntatie. Dit hing ook samen met zijn open en vriendelijke
persoonlijkheid. Hij behoorde tot die zeldzame mensen, die werkelijk geïnteresseerd zijn in andere mensen,
zowel beroepsmatig als privé, zonder pose of vooringenomen gedrag. Daarin lag ook zijn sterkte en zijn
zwakte: hij nam het gedrag van zijn patiënten serieus en hij zocht hier ook voortdurend verklaringen voor in
de brede kennis die hij tot zijn beschikking had.
Hoewel zijn onderzoek van het onbewuste en de complexvorming in wetenschappelijke kringen hoog werd
geacht, maakte zijn stellingen met betrekking tot het collectief onbewuste van de mensheid hem
tegelijkertijd wereldberoemd en omstreden. De toepassing van de evolutietheorie van Darwin op de
ontwikkeling van de persoonlijkheid door de historie heen, vormde een nieuwe visie op het bewustzijn van
het menselijke ras.
Jung merkte op dat er verbanden waren tussen de beleving van totaal verschillende psychiatrische
patiënten. Toen hij deze complexen vergeleek met rituelen en gebruiken, bleken deze zich onafhankelijk
van maatschappijstructuur, cultuur, religie of klasse voor te doen. Jung concludeerde hieruit, dat er
bepaalde elementaire belevingen moesten zijn, die hij archetypen noemde, die worden overgedragen van
generatie op generatie. Zij zijn dus volgens hem erfelijk bepaald. Jung noemde als bekende archetypen
onder andere de Geboorte, de Dood, God, de Duivel, de wijze man, de Aarde, de Reus, enzovoort. Doordat
zij in iedere primitieve beschaving aanwezig waren, zijn deze kerncomplexen door veelvuldige herhaling
onderdeel uit gaan maken van de geestelijke basis van ieder mens. Jung ziet deze oerafbeeldingen niet als
bewuste herinneringen of doorgegeven voorstellingen, maar meer als veronderstellingen.
De vraag is nu of het collectief onbewuste een realistisch model is om de overeenkomsten in de voorstelling
van mensen te verklaren. De overeenkomsten in begripsvorming, rituelen en gebruiken tussen mensen
overal ter wereld kunnen wij inmiddels een bewezen feit noemen. Het is belangrijk dat wij inzien dat er een
alternatieve visie mogelijk is. Als wij niet uitgaan van genetisch geërfde oerprincipes, dan worden deze
abstracte begrippen door de menselijke organisatie door de eeuwen heen, de maatschappij en het sociale
verkeer, op een of andere manier via communicatie aangeleerd.
De tegenhanger van het collectief onbewuste van Jung is dus het collectief bewuste, die bestaat uit
standaardbegrippen, die onderdeel uitmaken van iedere menselijke interactie. De oplossing van het
vraagstuk, waarin een keuze gemaakt moet worden tussen het collectief onbewuste en het collectief
bewuste, ligt niet in de ervaring van volwassenen. Deze is teveel door communicatie, begripsvorming en
conditionering gevormd, zodat er geen beslissing gemaakt kan worden tussen de systemen. Wij moeten
hiervoor het leerproces van jonge kinderen met betrekking tot de archetypen bestuderen, omdat voor hen
communicatie en begripsvorming nog een minder indringende rol spelen.
222
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Wij hoeven ons hierover geen illusies te maken. Een kind dat nog nooit met de dood geconfronteerd is
geweest, zegt de Dood niets. Een kind van niet godsdienstige ouders heeft geen besef van God of de
Duivel. Een collectief onbewuste, waarbij mensen elkaar aanvoelen op grond van gemeenschappelijke
oerbeelden, staat lijnrecht op de spraakverwarring en het onderlinge onbegrip, waarvan onze historie als ras
de voornaamste demonstratie is. De begrippen en voorstellingen, die mensen binnen een cultuur of
daarbuiten hebben, zijn ontstaan door acceptatie van een leerproces, dat het kind gedurende zijn
ontwikkeling doormaakt.
Toch hebben mensen een gemeenschappelijke persoonlijkheidstructuur en eerste begripsontwikkeling, die
ieder individu of maatschappelijke groepering ontvankelijk maakt voor de door Jung beschreven tijdloze,
abstracte begrippen. Zij kunnen allemaal herleid worden tot onze leermethode in combinatie met de
begrippen, die ontstaan, vlak na de geboorte. Het belangrijkste uitgangspunt is, dat een mens voortdurend
naar oorzaken zoekt voor de gebeurtenissen die ervaren worden of deze nu zinvol zijn of niet. Hieruit
worden de eerste verwachtingspatronen afgeleid.
Alles wat aangenaam gevonden wordt, moet volgens het kind een oorzaak hebben. In eerste instantie is dit
de moeder. Maar op een gegeven moment ontstaan er ook negatieve ervaringen met betrekking tot de
moeder. Hierdoor vervalt de eerste aanname. Het kind zoekt naar de oorsprong van het ‘goede’. God is
hiervoor een heel acceptabele verklaring, juist omdat deze niet gerelateerd is aan de grilligheid van een
mens of een bepaalde omgeving. Hetzelfde geldt voor onaangename ervaringen en het archetype van de
Duivel. Een metafoor voor ‘niet meer wakker worden’ is de Dood, de proporties tussen het kind en de
volwassene verklaart het archetype van de Reus, enzovoort. Alle archetypen die Jung beschrijft, zijn
oerverklaringen van het kind voor zijn primaire ervaringen. Deze primaire ervaringen zijn voor alle mensen
bijna gelijk en de kinderlijke beschrijving van de wereld wordt verfijnd maar blijft aanwezig tijdens de
ontwikkeling van de persoon tot aan de volwassenheid toe.
In onze cultuur, maatschappij, rituelen en gebruiken hebben wij dus volgens mij een magisch besef
toegekend aan de eerste ervaringen, die wij rond de geboorte hebben gehad. Tijdens het leven refereren wij
voortdurend aan deze eerste onbegrijpelijke en angstige momenten, die wij bij de geboorte hebben
doorgemaakt. Dat de evolutie daar iets mee te maken heeft gehad is mogelijk, maar deze theorie is niet
onvermijdelijk om de archetypen die Jung heeft herkend te doorgronden. Vanwege het principe van het
‘Scheermes van Ockham’, dat stelt, dat de verklaring met de minste veronderstellingen de voorkeur moet
krijgen, sluit ik Jung’s theorie niet uit, maar kies ik voor de hierboven beschreven eenvoudige Geboorte
theorie, die past binnen de traditie van Freud.
Complexen
Om de ideeën en begrippen in het actieve bewustzijn zo eenvoudig mogelijk te houden, worden er
complexen in het persoonlijk onbewuste gevormd, die zich daar onafhankelijk van het ‘Ik’ ontwikkelen.
Een complex is een samenhangende structuur met eigenschappen, gerelateerde begrippen en
verwachtingspatronen, die op deze manier een projectie vormt van gebeurtenissen, personen of concepten
in de werkelijkheid. Toch is het complex onafhankelijk van de ervaringen, die hebben bijgedragen tot zijn
ontstaan. Een complex vormt zich uitsluitend op basis van onze eigen verwachtingen en voorstelling. Het is
onze persoonlijke interpretatie van een fenomeen. Complexen kunnen elkaar bestrijden of compenseren,
maar zij kunnen zich ook verenigen tot een nieuw complex.
U kan zich afvragen hoe het mogelijk is, dat een complex, dat een afgescheiden eenheid binnen de
persoonlijkheid is, zich toch in de loop van de tijd verder ontwikkelt en een reële invloed op het bewustzijn
uit gaat oefenen. U moet beseffen dat het complex geen statische structuur vormt. Dat het een plaats en een
betekenis in ons leven krijgt en dat het zich gedraagt als een afspiegeling van een persoonlijkheid binnen de
totale persoonlijkheid, zoals Jung stelt. Dit principe wordt toegelicht aan de hand van het volgende
voorbeeld.
223
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Tijdens de jeugd hebt u de inzichten, eigenschappen en verwachtingen van uw moeder of pleegmoeder
leren kennen. U vormt zich een beeld van haar en u kunt zich zelfs voor de geest halen, hoe zij reageert op
bepaalde omstandigheden, ook als zij er niet is of als zij niet met de situatie bekend is. Dit komt omdat aan
haar projectie in uw voorstelling verwachtingspatronen, karakterkenmerken en emoties zijn gekoppeld.
Hieruit leidt u af hoe haar reacties volgens uw persoonlijke verwachtingen zullen zijn. U leert niet alleen
uw eigen conditionering, maar uw bent ook in staat uw persoonlijkheid met anderen te vergelijken. U hebt
de mogelijkheid om omstandigheden te toetsen aan de verwachtingen, driften, logica, emotie en
voorstelling, die u aan de virtuele projectie van het individu, het complex, heeft verbonden.
Op die manier ontstaat een persoonlijkheidstructuur in uw beleving, die verbonden is aan een persoon in de
omgeving. Wat de moeder in werkelijkheid doet, hoeft niet overeen te komen met haar projectie, omdat uw
eigen inzichten het gedrag van het complex sturen. U gaat wel uit van deze projectie als u het over uw
moeder heeft of als uw met haar praat. Het grote verschil tussen uw voorstelling en haar eigen realiteit
vormt een groot risico voor misverstanden en conflicten.
Een complex hoeft niet altijd naar een werkelijk individu te verwijzen. Het kan ook een projectie zijn van
een product van uw fantasie, zoals een kabouter, een abstract begrip, zoals God of de Duivel, of zelfs een
materieel voorwerp. U kunt er altijd verwachtingen en eigenschappen aan verbinden, waardoor het beeld
gaat ‘leven’. Als de relatie met de werkelijkheid vervalt, ontwikkelt het complex zich verder in de
voorstelling via logica, fantasie en dromen. Hierin is het mogelijk om het beeld te confronteren met
willekeurige omstandigheden. Het complex voldoet aan dezelfde regels met betrekking tot de
conditionering, de voorstelling, de driften en keuzes als uzelf. Iedere projectie, die we van personen of
objecten in de omgeving maken, is op die manier ook weer een afbeelding van onszelf.
Misschien heeft u het idee dat u geen complexen heeft. Als ik u echter vraag iets over uzelf te vertellen, dan
geeft u hoogstwaarschijnlijk de verwachtingen en eigenschappen weer, die u van uzelf heeft. U geeft
daarmee in ieder geval blijk van één complex: het Zelf. Het ontstaan en de ontwikkeling van complexen is
inherent met de werking van de geest. Het doel dat Jung voor de psychotherapie voorstelde, het bevrijden
van de mens van zijn complexen, is tegelijkertijd onmogelijk en onzinnig. Het enige doel dat haalbaar is
binnen de mogelijkheden van het individu, is om de complexen op een correcte wijze op elkaar af te
stemmen, zodat de persoonlijkheid als integrale eenheid in stand blijft. Men moet er voor waken, dat één
van de complexen dominant wordt.
Het bewustzijn als entiteit bestaat slechts door de synthese van alle complexen, waarvan het ‘Ik’ en het
‘Zelf’, die de continuïteit van de totale persoonlijkheid bewaken, slechts enkelen zijn. Omdat complexen
zich gedragen als zelfstandige eenheden en zij over alle kennis kunnen beschikken, die in ons aanwezig is,
kunnen zij de ‘beste vrienden’ of de ‘ergste vijanden’ van het ‘Ik’ of het ‘Zelf’ worden. De mens is een
maatschappij op zich, die voortbestaat of uiteenvalt als alle onderdelen goed samenwerken en in hun
waarde worden geaccepteerd. De menselijke geest is het best te vergelijken met een fractal, waarbij ieder
onderdeel dezelfde structuur maar een andere inhoud heeft als de totale persoonlijkheid heeft.
Archetypen
Jung gebruikte bij de verklaring van elementaire overeenkomsten in de complexvorming tussen mensen het
principe van de erfelijke overdraagbaarheid via oerbeelden of archetypen. De archetypen kunnen niet
worden doorgegeven in de vorm van herinneringen, omdat herinneringen alleen gevormd worden door
associatieve verbinding van persoonlijke leerprocessen.
Het is ook onmogelijk dat de genetische informatie zorgt voor bepaalde projecties in de voorstelling, omdat
de voorstelling afhankelijk is van de begripsvorming. Het is pas mogelijk ergens een voorstelling van te
vormen, als het mogelijk is om verschillende omstandigheden met behulp van logica, dromen of fantasie te
combineren. Een voorstelling is altijd gerelateerd aan ervaringen, anders heeft deze geen zin of betekenis.
Jung was hiervan op de hoogte en hij koos daarom voor de veronderstelling als structuur die door genetisch
materiaal werd aangeleverd.
224
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Maar wat is een veronderstelling? Men kan pas veronderstellingen begrijpen als men op de hoogte is van de
abstracte begrippen en associaties, die er bij betrokken zijn, in een zekere samenhang. Zo is de stelling dat
God bestaat pas zinvol als men begrijpt wat men onder God verstaat en hoe dit begrip in relatie tot bepaalde
omstandigheden toegepast kan worden. Een veronderstelling of drift is nog sterker met de leerprocessen
verweven, die we in dit leven doormaken, dan de herinnering of de projectie alleen. Het archetype zoals
Jung deze interpreteerde, kan daarom niet los van een context bestaan.
De abstracties moeten daarom door conditionering en communicatie via het reële maatschappelijk en
sociaal verkeer tussen mensen (opvoeding, onderwijs, regels, wetten) door de gehele mensheid van
generatie op generatie in stand gehouden zijn. De algemene begrippen als God, Duivel, Magie, Aarde, Man,
Vrouw, het Onbekende en Zelf hebben onafhankelijk van culturele, religieuze of maatschappelijke
achtergrond op een of andere manier voor ieder individu betekenis. Dit laat zien dat wij als soort een
gemeenschappelijke oorsprong hebben en dat begripsvorming, voorstelling, tradities, gebruiken en
communicatie altijd onderdeel uit hebben gemaakt van onze gezamenlijke cultuur. Omdat deze
grondcomplexen gedurende de hele historie van de mensheid op wereldschaal worden toegepast, laat ons
vermoeden dat zij verwijzen naar algemene gewaarwordingen tijdens de geboorte. Door opvoeding en
onderwijs hebben deze elementaire ervaringen een plaats gekregen als basisbegrippen van de menselijke
soort als geheel.
Over de relatie tussen de archetypen, de primaire ervaringen van een mens en de historische ontwikkeling
van de voorstelling kan men interessante speculaties maken. Het behoort echter niet tot de doelstellingen
van dit model om hier een diepgaande verklaring van te geven of om bij deze discussies betrokken te raken.
Dit is meer het werkgebied van klinisch psychologen en cultureel antropologen. Wel wil ik vaststellen, dat
het bewustzijn in staat is om uit zeer simpele ervaringen de meest complexe en vergaande begrippen te
construeren door middel van gevolgtrekking, verwachting en voorstelling, die volledig uit het verband
worden getrokken en nauwelijks nog enige samenhang met de oorspronkelijke ervaring vertonen. Er is geen
onderscheid te maken tussen archetypen en andere complexen, die in het bewustzijn ontstaan, dan dat de
archetypen direct gerelateerd zijn aan ervaringen bij de geboorte. De magische of religieuze interpretatie
van deze ervaringen wordt algemeen geaccepteerd en zelfs bekrachtigd.
Persoonlijkheidstypen
Aansluitend op zijn visie betreffende het collectief onbewuste en de erfelijke overdraagbaarheid van
archetypen heeft Jung een belangrijk deel van zijn leven gewijd aan de indeling van mensen in
psychologische klassen. Het resultaat daarvan is een persoonlijkheidstheorie die zich typeert door vage
definities en innerlijke tegenspraak.
Jung maakte een onderscheid tussen twee houdingen van mensen met betrekking tot de wereld: introvert
en extravert. Bij extraversie worden bewustzijnsprocessen gericht op ervaringen, gedachten, en gevoelens
op begrippen uit de omgeving. Bij introversie wordt de psychische energie (libido) aangewend om
bespiegelingen te maken over de samenhang in processen en patronen. Dit zou een geweldige theorie zijn
als Jung deze niet onmiddellijk (terecht) had herroepen. Hij zegt namelijk dat deze twee houdingen elkaar
afwisselen binnen de persoonlijkheid. Bovendien leidt hij af dat bewust introverte personen dit gedrag
compenseren door onbewuste extraversie en bewust extraverte personen onbewust introvert zijn.
Ik kan hieruit opmaken dat Jung het principe van de wisselwerking tussen de bewuste indrukken en de
voorstelling nooit voldoende heeft begrepen. Op grond van de omstandigheden waarmee wij gedurende de
ontwikkeling geconfronteerd worden, ontstaan verwachtingspatronen met betrekking tot de wereld. Deze
verwachtingen bevatten informatie over eerdere ervaringen in een vergelijkbare omgeving.
Op zich hoeven geheugenschema’s geen logische of imaginaire samenhang te vertonen, indien dat niet op
enig moment in de ontwikkeling van de persoonlijkheid met succes bekrachtigd is. Een individu reageert
overeenkomstig zijn verwachtingen zonder de samenhang te analyseren zolang dat in de ontwikkeling niet
noodzakelijk wordt gevonden.
225
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Aan de andere kant zal iedere ervaring als een aparte situatie worden opgevat, indien er geen associaties
ontstaan met andere gebeurtenissen. De verwachte acties op de wereld hangen voor ieder mens zeer nauw
samen met de begripsvorming en de hypothesen die in de voorstelling worden afgeleid. Als de
verwachtingspatronen door intensieve ervaring in welke vorm dan ook complexer worden, is het
noodzakelijk voor het bewustzijn om begrippen, ideeën en modellen van de wereld te bedenken. Hierdoor
kan het individu snel en effectief blijven reageren op de situaties waarin deze zich bevindt.
Introvert gedrag is dus onnodig als het individu onvoldoende ontvankelijk zou zijn voor de omgeving.
Introversie is een vorm van opruimen van het bewustzijn die meer extraverte beleving mogelijk maakt. Het
onderscheid tussen introverte en extraverte mensen is dus niet relevant. Er bestaan slechts mensen met een
beperkte gewaarwording en dus een beperking van zowel de voorstelling als het reactievermogen en
mensen die wel over deze capaciteiten beschikken.
Mensen die niet is aangeleerd hoe zij flexibel en zelfstandig modellen moeten bedenken om het bewustzijn
te ontlasten zullen worden geconfronteerd met een capaciteitsprobleem van het bevattingsvermogen. Zij
zullen maar op een gelimiteerd aantal manieren op de omgeving kunnen reageren en bij de meeste
handelingen moeten worden geïnstrueerd. Frustratie leidt meestal tot agressie. Mensen die wel zelfstandig
kunnen nadenken hebben een uitgebreid scala van mogelijke reacties. Een reactie kan door langdurig falen
echter niet altijd uiterlijk waarneembaar zijn. Dit type mensen zal zich over het algemeen moeilijk laten
leiden door anderen en zeker niet zomaar ideeën voor waar aannemen.
Naast de houdingen neemt het onderscheid tussen de functies van het bewustzijn een belangrijke plaats in
de persoonlijkheidtypering van Jung. De functies die hij classificeert zijn: denken, voelen, gewaarworden
en intuïtie. Als wij een verband zien tussen denken en voorstelling, voelen en emoties, gewaarworden en
interactie en tussen intuïtie en verwachting, dan kan een vergelijking gemaakt worden met de
persoonlijkheidstructuur van dit model. Het is echter de vraag hoe iemand zich iets kan voorstellen zonder
verwachtingspatronen, hoe reacties ontstaan zonder emoties en hoe verwachting ontstaat zonder interactie.
Deze functies zijn niet los te koppelen van elkaar en het is zeker onzinnig om mensen in te delen op grond
van dit onderscheid.
Het enige dat men kan vaststellen met betrekking tot het functioneren van mensen in relatie tot de wereld, is
dat bepaalde ervaringen diepe indruk op een persoon hebben gemaakt, door trauma of bekrachtiging. Later
in de ontwikkeling willen zij daarom alleen moeizaam hun bestaande verwachtingen, emoties of projecties
aanpassen als nieuwe informatie over het betrokken thema wordt aangereikt. Dit is wat in de psychoanalyse
verdringing genoemd wordt. In feite is de reactie dan: ‘Het is zo, omdat ik wil dat het zo is. Het doet mij
teveel pijn om mijn gedachten aan te passen. Daarom klopt de nieuwe informatie niet.’ Via dit mechanisme
ontstaat, wat iedereen ‘waarheid’ noemt.
Door de systematische combinatie van de houdingen met de bewustzijnsfuncties ontstaan in Jung’s visie
acht persoonlijkheidstypen. Hoewel er geen objectief bewijsmateriaal voor deze indeling bestaat, spelen de
persoonlijkheidstypen bij het moderne psychologisch onderzoek nog steeds een belangrijke rol. Ik wil
slechts een onderscheid maken in het gedrag van mensen, maar dit is altijd afhankelijk van de betreffende
situatie en de persoonlijke historie: acceptatie of verdringing.
En verdringing kan op verschillende manieren plaatsvinden: door het aanhangen van een idee, door
sublimering, door selectieve waarneming, door het ontwikkelen van agressief gedrag en via talloze andere
ontsnappingsroutes, die de persoonlijkheid te bieden heeft. Ik zie de mens als een wezen dat voortdurend op
de vlucht is voor de wereld en uiteindelijk voor zichzelf.
226
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Psychosynthese
Om de Psychosynthese van Roberto Assagioli een plaats te geven binnen de psychologische traditie moeten
we eigenlijk naar de toekomst of het verre verleden kijken. Assagioli heeft zijn theoretische wortels in de
Psychoanalyse van Freud en Jung gestoken, maar hij verwijst ook naar het spirituele gedachtegoed van de
Vedische, boeddhistische en christelijke religie. De Psychosynthese maakt niet alleen onderscheid tussen
het bewustzijn en het persoonlijk en collectief onderbewuste, er wordt ook aandacht besteed aan
veronderstelde mogelijkheden van een mens om boven de bestaande situatie uit te groeien. Door zich
doelgericht bewust te worden van zichzelf en een persoonlijke levensvervulling te kiezen kan een individu
zich historisch ontwikkelen en een transpersoonlijk zelf realiseren. De Psychosynthese is meer een
levensvisie dan een theorie. Toch is deze stroming een belangrijke voorloper van de humanistische en
transpersoonlijke psychologie, die in de therapeutische praktijk hun nut bewezen hebben.
De structuur van het bewustzijn volgens de Psychosynthese wordt het best gedemonstreerd door het ‘Ei van
Assagioli’, dat verschillende lagen van de persoonlijkheid laat zien. Het ‘ei’ bevat het ‘Ik’, het bewustzijn,
het onbewuste en het persoonlijk zelf, zoals dat in de Psychoanalyse is beschreven. Daarnaast toont het
diagram een ‘bovenbewuste’, waardoor een mens een beeld van zichzelf in de wereld ontwikkelt en van
zichzelf en de omstandigheden leert.
Door de manier van leven bewust te kiezen krijgt het ‘Transpersoonlijk Zelf’ een vorm, dat het dagelijks
actieve zelf overstijgt. Dit is te vergelijken met de zelfverwezenlijking, die in verschillende religieuze en
levensbeschouwelijke tradities centraal staat. Het is volgens Assagioli mogelijk voor een mens bewust over
het transpersoonlijk zelf na te denken en zo invloed uit te oefenen op de eigen ontwikkeling. Daarvoor zijn
vragen noodzakelijk als: ‘Waarvoor doe ik zoals ik doe?’, ‘Waarom keer ik altijd terug in bepaalde
situaties?’, ‘Wat is mijn doel’, enzovoort. Het bewustworden van het Transpersoonlijk Zelf wordt in het
diagram weergegeven door de stippellijn tussen het bewustzijn en dit Transpersoonlijk Zelf.
Het hogere bewustzijn ontstijgt het persoonlijk zelf en is in conflict met de leerprocessen die men in het
verleden heeft doorgemaakt. Deze conditionering vanuit de historie wordt vormgegeven in complexen in
het onbewuste. Door zich los te maken van de verwachtingen kan de mens, volgens de Psychosynthese, het
Zelf herscheppen tot wat men eigenlijk wil zijn. De Wil wordt door Assagioli gezien als het sturend
mechanisme, waardoor het individu kan bepalen hoe de persoonlijke ontwikkeling zal plaatsvinden.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Lagere onbewuste of onderbewuste
Middelste onbewuste of persoonlijke zelf
Hogere onbewuste of bovenbewuste
Bewuste
Ik
Transpersoonlijke zelf
Ik moet eerlijk zeggen dat toen ik op veertienjarige leeftijd de theorie van Assagioli in een verzameld werk
aantrof, ik hier direct diep door getroffen werd, vooral door de actieve rol die de mens in deze visie op zijn
eigen lot kan uitoefenen. Voor mij leek dat toen mogelijk en vandaar de intensieve studie die ik van de
Psychosynthese gemaakt heb. Nu, meer dan twintig jaar later, nadat ik het een en ander heb doorgemaakt
en bestudeerd, heb ik ernstige twijfels gekregen over de persoonlijkheidstructuur, zoals Assagioli deze
voorstelt.
227
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De mens is en blijft een geconditioneerd wezen, dat zijn ideeën, zelfbeeld en wereldvisie uiteindelijk toch
altijd afleidt uit de verwachtingspatronen, die hij in het verleden of op dit moment heeft geconstrueerd. Om
nieuwe situaties te begrijpen, moet hij vergelijkingen maken met ervaringen uit het verleden, omdat zijn
begripsvorming hieruit afkomstig is. Nieuwe ervaringen, die niet aan bekende structuren gerelateerd
kunnen worden, zorgen voor grote angst en een mentale of fysieke vluchtreactie. De mens loopt, met het
hoofd naar het verleden, achteruit in de richting van de toekomst.
Neem als voorbeeld de science fiction films. Het blijkt niet mogelijk te zijn voor filmmakers een
buitenaards wezen te bedenken, dat niet op een of andere manier gebaseerd is op levende wezens die op
aarde voorkomt. Het kunnen hagedissen, uitvergrote insecten, pratende planten of kwallen zijn, maar het
moet op een of andere manier verbonden zijn met veilige, bekende beelden. Een mens kan in de loop van
de tijd de achterliggende werkelijkheid vervormen, maar deze ontstijgt bij nadere analyse nooit tot dan toe
ervaren omstandigheden.
Als een persoon op enig moment een doel en een ontwikkelingstraject voor zichzelf bedenkt, dan gebeurt
dit op grond van verwachtingen en voorstellingen, die ontstaan zijn door ervaringen, die tot het moment
van heroverwegen hebben plaatsgevonden. Aangezien de mens onbekend is met zijn toekomst, tenzij er
geen enkele verandering wordt aangebracht in het geconditioneerde gedrag, zal de gekozen ‘nieuwe’
persoonlijkheidsontwikkeling nooit relevant zijn in gewijzigde omstandigheden. Alleen als het individu
volhardt in zijn wellicht tot mislukken gekozen gedrag, hebben zijn voorspellingen met betrekking tot de
toekomst enige zin.
Men kan dus kiezen voor gedragsverandering en een nieuwe weg, maar dan hebben de verwachtingen geen
betekenis meer, of men kan het huidige gedrag en de gekozen omstandigheden blijven herhalen, waardoor
de verwachtingen via zelfbekrachtiging blijven kloppen, maar van zelfverwezenlijking geen sprake is. Dit
is het grote dilemma en de paradox van iedere mens, omdat zijn persoonlijkheid nu eenmaal op een zekere
manier in elkaar zit. Verwachtingen koesteren over veranderingen in het eigen gedrag is daarbij niet
mogelijk. Het is of de tredmolen of de grote stap in het duistere onbekende. Doelen stellen voor de
transpersoonlijke ontwikkeling is wenselijk maar absoluut onhaalbaar.
Is er dan iets dat vergelijkbaar is met de transpersoonlijkheid en het bovenbewuste? Aangezien nieuwe
ideeën en gedachtenvormen de persoonlijkheid bereiken via interactie, zou men kunnen zeggen dat de
transpersoonlijkheid en het bovenbewuste bestaat uit de verwachtingspatronen en de complexen in de
onbekende omgeving. Het is in feite dat wat anderen weten of ooit hebben geweten, maar waar wij nog niet
van op de hoogte zijn. Goede communicatie en ervaring zijn dus de enige wegen, om van gedrag en
wijzigingen in omstandigheden, waar wij mee te maken kunnen krijgen, te leren. Deze leerprocessen van
anderen moeten we vervolgens toepassen op de eigen situatie. Er moet dan een projectie plaatsvinden van
de omgeving in het zelf, die vervolgens experimenteel getoetst dient te worden.
Maar dan moeten wij openstaan voor die omgeving en niet de oplossing zoeken in een gesloten zelf. Dat
betekent dat wij anderen moeten leren vertrouwen zonder onze kritische houding te verliezen. De
verantwoordelijkheid voor een bepaalde gekozen richting of mening ligt altijd bij jezelf. Het gaat niet om
de doelen of de gekozen weg, die op een bepaald moment toch zinloos zullen blijken te zijn, omdat de
werkelijkheid zich altijd net even iets anders voordoet dan je verwacht. Het gaat er om dat je met succes en
mislukking op weg naar die doelen leert omgaan en de methode aan de omstandigheden gaat aanpassen.
Stress en Spanningsontlading
De drifttheorie die de basis vormt van het werk van Freud gaat uit van gefaseerde spanningsontlading
tussen indrukken en reacties, die als onaangenaam worden ervaren naar indrukken en reacties, die als
positief of aangenaam worden gekenmerkt. Wat als aangenaam of onaangenaam wordt ervaren hangt
samen met de terugkoppeling door middel van feedback tussen de waarneming, communicatie en
reactievorming naar een persoonlijke voorstelling van de wereld.
228
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Hoe deze spanningsontlading plaatsvindt hangt samen met de vorm van sublimatie van primaire driften om
de zelfbekrachtiging of bestraffing te activeren. Het werkelijkheidsbesef en de voorstelling worden door
interactie aan elkaar getoetst. In de voorstelling wordt een imaginair wereldbeeld gevormd op grond van
leerprocessen en conditionering (of gewenning) uit het verleden. Wanneer de spanning tussen de
voorstelling en het bewustzijn, dat door reële of kunstmatige indrukken wordt gevoed een zekere
drempelwaarde heeft bereikt, dan moet het individu de persoonlijke omstandigheden of het eigen
wereldbeeld aanpassen aan de omgeving.
Aanpassing van de omstandigheden betekent een harde confrontatie en realisatie van het beeld, dat men van
de werkelijkheid heeft gevormd. Hiervoor moet men lichamelijke of geestelijke arbeid verrichten.
Verandering van de voorstelling gebeurt pas als men inziet, dat de projectie die men in het verleden op
grond van een bepaalde levenswandel en informatieverwerving heeft gevormd, te weinig flexibel is om
frustratie te voorkomen. Een verandering van de voorstelling of de omstandigheden gebeurt in een periode
van heftige instabiliteit, waarbij de voorstelling te hoge verwachtingen schept of te weinig mogelijkheden
biedt. Het eigen verwachtingspatroon moet dan doorbroken worden om verdere psychische spanning te
voorkomen. Dit kan door middel van geweld, creativiteit of lichamelijke en psychische realisatie van de
eigen dromen, fantasie of logische interpretatie.
Men kan de voorstelling pas aanpassen als er uit de omgeving, communicatie of evaluatie van het
persoonlijke verleden nieuwe ideeën naar voren komen. Hierdoor kan een nieuwe stijl van denken, werken
en motiveren ontstaan. Door de willekeurige combinatie van associatieve verbanden die tijdens de slaap,
kennisverwerving of begripsvorming plaatsvindt loopt de realiteit in principe altijd achter bij onbewuste
processen. Op een gegeven moment ontstaat er een psychische spanningsontlading, die moeilijk te
onderdrukken of te sublimeren is, tenzij dit wordt opgevangen door de omgeving.
De Muziek van Leven
Muziek ontstaat door een opeenvolging van levensstijl, compositie, arrangement en uitvoering. Binnen een
bepaalde stijl maken verschillende componisten bladmuziek (gedragsvoorschriften) voor bepaalde sociale
rollen, waarbij de muziek door vrije interpretatie van de uitvoerenden en het publiek ook nog eens andere
betekenis kan krijgen. Verwachtingspatronen, stimuli, reacties en emoties zijn te vergelijken met het
uitvoeren van muziek in een zeker sociaal en maatschappelijk gedragskader. Door het overstijgen van
persoonlijke of gemeenschappelijke angst of hoop kunnen verschillende stijlen gemixed worden, waardoor
de ‘klankkleur’ van de muziek meer diepgang en variatie krijgt.
Op een notenbalk komen verschillende lijnen en noten voor. De lijnen zijn te vergelijken met een bepaalde
emotionele, fysieke en logische fasering, die samenhangt met het ‘bioritme’ van het individu en de
maatschappij. Bij muziek kunnen we een onderscheid maken tussen achtergrondmuziek (het muzikale
decor) en de solisten (de individuele invulling, die het verwachtingspatroon doorbreekt). Iedere ‘muzikant’
heeft een eigen interpretatie van dezelfde compositie. De samenwerking en variatie van
verwachtingspatronen bepaalt of het publiek de muziek mooi vindt. Een ‘slechte’ uitvoering kan een
compositie verpesten. Een goede uitvoering (waarbij onderlinge communicatie en een ‘dirigent’ of leider
essentieel zijn) zorgt voor inspiratie van het publiek om de ‘stijl’ of ‘trend’ in hun eigen leven en
voorstelling in te passen.
De voortzetting en acceptatie of verwerping van een bepaalde stijl wordt bepaald door een herhaling van
vergelijkbare gedragspatronen, handelingen en vormen van communicatie, die elkaar logisch opvolgen in
de tijd. Door gewenning leren mensen ‘instrumenten’ (of machines) en de eigen capaciteiten (of talenten)
verkennen. Doorbreking van de herhaling van verwachtingspatronen betekent een nieuwe creatieve of
destructieve periode in het bestaan van de mensheid als geheel. Vervolmaking van het leven ontstaat door
de opeenvolging van opbouw en afbraak van bepaalde structuren, die in het verleden tot stand zijn
gekomen. Een nieuwe stijl ontstaat door de expliciete verwerping van vorige episodes. Tegelijkertijd wordt
er ook gebouwd op de historische ruines van dit verleden.
229
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Model
De processen die plaats vinden in de verschillende onderdelen van de dynamische persoonlijkheid kunnen
alleen in een model worden weergegeven als wordt ingegaan op de emotionele veranderingen, die men
ondervindt, als er verschillen ontstaan tussen de verwachtingen en de realiteit. Hiervoor moeten de
geheugenschema’s in het bewustzijn en de indrukken uit de interactie met de omgeving symbolisch met
elkaar worden vergeleken. De gevolgen die nieuwe informatie heeft op de verwachtingspatronen kunnen
worden begrepen als de processen worden geformuleerd in de vorm van een soort reactiemechanisme. De
stuwende krachten achter dit principe zijn de emotionele transformaties, die optreden als prikkels en
reacties worden toegediend of weggelaten.
Symbolische Weergave
Om de interactie tussen een individu en zijn omgeving in een modelvorm weer te geven, is het belangrijk
dat we realiseren, dat de bewustzijnsprocessen op verschillende nivo’s en simultaan zowel plaatsvinden in
de persoonlijkheid als in de werkelijke wereld. Het model moet dus de interactie tussen de realiteit in het
bewustzijn en in de omgeving naast elkaar laten zien. De waarnemingspatronen en de
verwachtingspatronen worden voortdurend onderling vergeleken door herkenning en toetsing. Omdat de
elementen in de verwachtingspatronen als ‘aangenaam’ of ‘onaangenaam’ gewaardeerd zijn, ontstaan er uit
de patronen van de omgeving of het bewustzijn emotionele transformaties, die de driftwerking in stand
houden.
Stimuli – Reactie patronen worden zelden onafhankelijk van de situatie aangeboden. Zij vertonen een
samenhang met de context. Deze context zorgt voor associaties met relevante geheugenschema’s, zodat de
verwachtingspatronen in een bepaald kader worden geplaatst. De patroonwijzers wijzen op een moment
naar de actieve stimuli of reacties in de waarnemingspatronen. De verwachtingwijzers wijzen naar de meest
voor de hand liggende volgende stimuli of reacties in de verwachtingspatronen van het individu.
Patroon
wijzers
Verwachting
wijzers
230
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Er wordt in dit model gebruik gemaakt van een interactieschema, dat twee lagen bevat. Als de werkelijke
interactie tussen de omgeving en de totale persoonlijkheid in een model beschreven zou moeten worden,
zou het interactiemodel de processen in alle lagen van de persoonlijkheid moeten bevatten. Dit is alleen
mogelijk in een model. Voorlopig beperkt de theorie zich tot de interactie tussen de omgeving en het
bewustzijn. Later worden ook andere processen in het model betrokken.
De linkerkant van het interactiemodel geeft de stimuli en reacties met de omgeving of de maatschappij
weer. Deze kan op twee manieren gepresenteerd worden. Als er zich een min of meer willekeurige reeks
voordoet, vormt de linkerkant van het schema een sequentiële reeks van prikkels en reacties. Deze kunnen
symbolisch worden weergegeven door symbolen. De legenda bij het model verklaart wat de symbolen
betekenen. Hierdoor wordt een interactieschema op talloze situaties toepasbaar.
Als de prikkels en reacties een duidelijke structuur vertonen, zoals bij duidelijke oorzaak-gevolg relaties,
natuurwetten, communicatie of feedback, dan kunnen de stimuli en reacties weergegeven worden in de
vorm van een programmaschema. Bij de communicatie tussen mensen of dieren worden interactiestructuren
uitgewisseld. Hierdoor drukt de communicatie zekere conditioneringboodschappen uit. De patroonwijzers
geven aan welke prikkels op een zeker moment geconstateerd worden door het individu.
Aan de rechterkant van het schema worden de aangeleerde verwachtingspatronen in de vorm van een
structuurschema getoond. Door associatiepijlen wordt een relatie gelegd tussen verschillende
verwachtingstructuren. De verwachtingwijzers geven aan welke stimuli of reacties het individu uit de
omgeving verwacht.
De nieuwe prikkel of reactie bevestigt of ontkent de huidige verwachting van het individu. Als de
verwachte waarneming of ervaring overeenkomt met het geheugenbeeld in de persoonlijkheid, dan zal de
huidige verwachtingstructuur sterk bekrachtigd worden. Is de prikkel of reactie onverwacht, dan zijn de
verwachtingspatronen onvolledig en moet deze op een of andere manier in de verwachting worden gepast.
Hierdoor verandert de informatiewaarde van de verwachting, waardoor een andere configuratie van de
verwachtingstructuur ontstaat. De afwijking van de reële prikkel of reactie zorgt voor een verrassingseffect.
Dit heeft een emotionele transformatie cyclus tot gevolg, zoals bij de Conditionering is aangegeven. Indien
er sprake is van een keuzemogelijkheid in de structuur en een ‘tak’ van de selectie wordt overwegend
positief gewaardeerd en de andere negatief, dan zal het individu de meest aangename mogelijkheid kiezen,
overeenkomstig de drifttheorie en de emotionele stadia uit de Conditionering.
=…
=…
=…
231
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De uitgangssituatie wordt vóór de pijl weergegeven, het resultaat achter de pijl. Boven de pijl staat het
symbool voor de huidige prikkel of reactie. Onder de pijl wordt de emotie die de verandering teweeg brengt
aangegeven. Bij het nieuwe symbool kan de emotionele betekenis worden getoond. Prikkels en reacties in
de verwachtingstructuren, die als aangenaam of onaangenaam worden gekenmerkt, worden in verschillende
kleuren (rood en groen) getoond. Een driftontlading bij een keuzemogelijkheid gaat van onaangenaam naar
aangenaam. De drift wordt weergegeven door een bliksemschicht.
Combinatie van meerdere geheugenschema’s wordt genoteerd als een optelling van structuren, waarbij
overeenkomstige delen (‘matches’) via een kromme pijl aan elkaar worden verbonden. Een complexe
structuur met herhalende onderdelen kan worden opgesplitst in deelbegrippen, zoals bij de Cognitieve
Theorie is gedemonstreerd. Structuren kunnen dus worden samengesteld of ontbonden, waarbij de
emotionele waardering van prikkels en reacties (aangenaam of onaangenaam) voortdurend veranderd.
232
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Door emotionele transformatie bij nieuwe informatie en de overerving van de waardering ontstaan Stimuli
– Reactie patronen die overwegend positief of overwegend negatief worden ervaren. Het in stand houden
van aangename conditioneringreeksen en het ontvluchten van de onaangename omstandigheden zijn de
belangrijkste drijfveren voor de vorming van de driften van een individu.
Een verwachtingstructuur raakt ‘geïnfecteerd’ met een overwegend positieve of negatieve waardering en na
verloop van tijd krijgt het volledige geheugenschema dezelfde waardering als het beperkte aantal stimuli en
reacties, dat oorspronkelijk als aangenaam of onaangenaam werd ervaren. De waardering verplaatst zich
dan door associatie, deductie en inductie van de elementen naar de systemen, waarvan de prikkels of
reacties onderdeel van uit maken.
De systemen of begrippen, die op een gegeven moment positief of negatief gewaardeerd worden, vormen
op zich weer subsystemen in grotere syntheses (zie Systeemtheorie). Op dit hogere abstracte nivo herhaalt
het waarderingsproces zich, tot een aantal hoofdstructuren met gerelateerde begrippen ontstaat, dat als
hoofdzakelijk aangenaam (goed) of onaangenaam (slecht) wordt gekenmerkt. Er is dan een volledig
geïntegreerde en eenzijdig geconditioneerde persoonlijkheid gevormd.
Zowel het ethische besef (het Super Ego) als de lagere driften (het Id) worden door dit mechanisme
geconstrueerd. De Psychoanalyse is op deze manier terug te brengen tot het bestuderen van de gevolgen
van eenvoudige conditionering, cognitieve training en begripsynthese (waarover meer vermeld wordt in het
hoofdstuk over de Systeemtheorie). Psychoanalyse vormt het sluitstuk bij de integratie van de
psychologische theorieën tot één proces.
Reactiemechanisme voor Bewustzijnsprocessen
Met behulp van de notatietechniek, die beschreven is in de vorige paragraaf, kunnen de transformaties in
het bewustzijn symbolisch worden gerepresenteerd. Dit vormt de basis om dynamische
bewustzijnsprocessen inzichtelijk te maken. De techniek kan gebruikt worden om de gevolgen van
indrukken voor de configuratie van geheugenschema’s te bestuderen. Hierdoor wordt het mogelijk om
algemene principes met betrekking tot de wording van de menselijke geest af te leiden. De interactie tussen
mens en omgeving krijgt door dit model de vorm van reactiemechanismen, die aan zekere wetten voldoen.
In deze paragraaf worden een aantal elementaire reacties tussen verwachtingstructuren en nieuwe
informatie uit de omgeving uitgewerkt. Hierbij is de emotionele waardering van indrukken een invloedrijke
factor. Hoewel de belangrijkste interacties worden besproken, is de reeks elementaire reacties niet volledig.
Dit onderzoek vormt een nieuw terrein binnen de psychologie, de filosofie en de logica, die ik de
Psychische Dynamica zou willen noemen. Ik moedig lezers aan onderzoek op dit gebied te verrichten.
Nieuwe prikkels bij herhalingsgedrag
Een neutrale indruk die een herhalingspatroon van aangename prikkels en reacties doorbreekt krijgt
automatisch een onaangename (verstorende) betekenis. Dit wordt dus ervaren als het toedienen van een
onaangename prikkel (+S-) en het veroorzaakt angstgevoelens. Er wordt een mechanisme in gang gezet om
de onaangename prikkel te ontsnappen, zodat de aangename herhaling weer verder kan worden gezet. Als
de neutrale prikkel eenmaal een negatieve betekenis heeft gekregen, zal deze indruk onder andere
omstandigheden, oorspronkelijk als onaangenaam worden ervaren.
Een neutrale indruk die een herhalingspatroon van onaangename prikkels en reacties doorbreekt krijgt een
aangename betekenis. Hier is sprake van het toedienen van een hoopversterkende, aangename prikkel
(+S+), die het individu van de onaangename omstandigheden afleidt. Het schept de mogelijkheid van een
vlucht. Als de neutrale prikkel als positief wordt gekenmerkt, dan zal deze betekenis ook in andere situaties
worden toegepast.
233
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Toedienen van gewaardeerde stimuli
Over het algemeen verandert een indruk die al een aangename of onaangename betekenis heeft gekregen,
niets aan de waardering van het patroon, waaraan het wordt toegevoegd. Zo blijft een aangename prikkel
zijn aangename betekenis behouden, onafhankelijk van de waardering van de herhaling. De toevoeging van
een onaangename indruk blijft men als onaangenaam ervaren. Doordat er nieuwe indrukken worden
opgedaan, moet de huidige verwachting voor de herhalingstructuur wel worden aangepast of er moet een
nieuw geheugenschema worden gevormd.
234
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Uitblijven van stimuli en reacties
Als een positief gewaardeerde stimulus of reactie niet terugkeert in een conditioneringreeks met neutraal
gewaardeerde indrukken, dan krijgen deze indrukken uit frustratie meestal een onaangename betekenis. Een
onaangename indruk die ontbreekt in een reeks zorgt voor een gevoel van opluchting, waardoor de neutrale
stimuli positief gewaardeerd worden. Door het ontbreken van de indruk wordt een conditioneringpatroon
afgesloten. De omstandigheden worden ervaren als een nieuwe situatie, waarvoor andere regels gelden.
Zoals vermeld is de frustratie van verwachte reacties uit de omgeving de voornaamste drijfveer achter het
vormen van driften. Door het uitblijven van de reacties wordt men gedwongen de verwachtingspatronen
met betrekking tot herhalingen en oorzakelijke verbanden aan te passen. Het individu blijft streven naar de
‘verloren’ bekrachtiging en moet daarvoor de omgeving en alternatieve strategieën onderzoeken.
235
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Alternatieven
Als een selectie twee mogelijke alternatieven heeft en de eerste mogelijkheid wordt positief gewaardeerd en
de andere negatief, dan probeert het organisme de negatieve prikkel te ontsnappen. De aangename prikkel
wordt voortdurend herhaald, totdat het onaangename alternatief volledig vergeten is. Dit is het gevolg van
de driftwerking.
Oorzakelijke verbanden
De neutraal gewaardeerde oorzaak van een gevolg, dat onaangenaam wordt gevonden, krijgt na verloop van
tijd ook een onaangename betekenis. De neutrale oorzaak van een aangenaam gevolg wordt uiteindelijk ook
aangenaam gevonden.
236
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Negatief gewaardeerde oorzaken kunnen op zich wel aangename gevolgen hebben. Zo kunnen aangename
bezigheden ook onaangename gevolgen hebben. Dit wordt echter niet direct ingezien. Het individu kijkt in
eerste instantie voornamelijk naar de effecten op de korte termijn. Pas na intensieve conditionering en bij
confrontatie met de realiteit van de gevolgen wordt het oorzakelijke verband tussen de tegengestelde
factoren ingezien. De oorzaak krijgt dan dezelfde waardering als het gevolg.
Toch komen het merendeel van de oorzakelijke verbanden in de omgeving en de maatschappij in deze
vorm voor. Wat op het eerste gezicht mooi en aangenaam lijkt heeft bij nader inzien vaak negatieve
bijeffecten. De aangename ervaring heeft een prijs. De moeilijkste wegen leiden vaak naar blijvende
aangename gevolgen. Er wordt dan gesproken van ‘compensatie’ (onaangename oorzaak met aangename
gevolgen) en ‘valkuilen’ (positief gewaardeerde handelingen met onaangename gevolgen).
Waardering is relatief
De psychische processen in het bewustzijn zijn gebaseerd op de emotionele waardering van de wereld.
Deze waardering van indrukken kan door conditionering echter veranderen. Er kan bijvoorbeeld verveling
optreden of schijnbaar onbelangrijke situaties worden door bepaalde gebeurtenissen in een volledig ander
licht geplaatst. Over het algemeen heeft een verandering van de waardering van indrukken ook een
wijziging van de structuur van de verwachtingspatronen en de associaties tot gevolg.
De waardering zelf is niet alleen uitgangspunt van de vorming van psychische structuren. Het is
tegelijkertijd een uitkomst van de evaluatie van verwachtingspatronen. Men kan de psyche dan ook
beschouwen als een voortdurende interactie tussen de waardering van geheugenschema’s en de vorming
van deze structuren. Hierdoor verandert de betekenis en de inhoud van begrippen en situaties voortdurend
in het bewustzijn. Hetzelfde begrip kan onder verschillende omstandigheden anders gewaardeerd worden.
Dit maakt het samenstellen van algemene gedragsregels complex.
Doelstelling en Driftwerking
Het streven van ieder individu is vrij eenvoudig als een algemeen principe te beschrijven. Dit principe heeft
een aantal consequenties voor de structuur van de persoonlijkheid en de mogelijke gedragspatronen. Het
individu probeert omstandigheden, die als onaangenaam worden ervaren te ontvluchten en aangename
situaties in stand te houden.
Om de negatief gewaardeerde situaties te ontvluchten moet het gedrag zich conformeren aan bepaalde
regels en wetten. In Freud’s theorie wordt dit stelsel van regels en wetten omschreven als het ‘Super Ego’.
Dit is de verzameling van verwachtingspatronen en voorstellingen die individueel bepalen wat niet kan en
niet mag. Door conditionering wordt duidelijk welke prikkels en reacties als aangenaam worden ervaren.
Deze positieve indrukken vormen de driftdoelen, die in de Psychoanalyse worden nagestreefd door het ‘Id’
Het ‘Ego’ vormt de koppeling naar de realiteit, die de driften, regels en wetten door middel van
handelingen, waarneming en communicatie toetst.
237
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Humanistische Psychologie
Hoewel de persoonlijkheidstructuur van een mens een interessant gespreksthema is voor de wetenschap,
wordt de praktische toepassing van de theorie vanaf de eerste psychologische verkenningen getoetst in de
hulpverlening. Hierbij spelen een aantal zaken een belangrijke rol. Hoewel de psychiatrische patiënt in de
negentiende eeuw nog werd behandeld als een beest, is het onmogelijk iets over het gedrag van mensen te
leren, indien er geen vertrouwensbasis en een goede communicatie bestaat tussen therapeut en patiënt.
Wat heeft de psychologische praktijk een mens te bieden, dat aan het dagelijks leven ontbreekt? Op welke
manier kunnen mensen effectief geholpen worden met hun problemen? Is gedragsverandering mogelijk?
Dit zijn de centrale vragen waar iedere hulpverlener op een gegeven moment tijdens de uitoefening van zijn
vak mee geconfronteerd wordt. De beschaving van een maatschappij is te meten aan de manier waarop
mensen aan de ‘onderkant’ van de sociale ladder behandeld worden. Wij kunnen zonder meer stellen, dat in
de moderne massacultuur iedere schaal van hulpverlening ontoereikend is. Psychische problemen zijn niet
meer te isoleren in een maatschappij waarin communicatie en veranderingen een wereldomvattende
betekenis hebben. Het oplossen van de persoonlijke problemen van het individu, die zich verloren voelt in
de stroom van veranderingen, heeft een maatschappelijke omvang aangenomen.
De humanistische psychologie die vooral gericht is op de therapeutische praktijk, keert terug naar de
individuele behandeling, waarin een persoonlijke band tussen de psycholoog en de patiënt een belangrijke
positie inneemt. De therapie is vooral verbonden aan de ideeën van Carl Rogers, die zijn theorie en praktijk
in de jaren zestig ontwikkelde. Het is een intensieve en tijdrovende therapievorm die in een aantal situaties
zeker succes kan hebben. Beperkte budgetten, drukke tijdschema’s van artsen en de lange responsetijd,
voordat een humanistische therapiesessie aanslaat, hebben ervoor gezorgd, dat deze stroming in de
psychologie slechts op beperkte schaal wordt toegepast.
Theorie
In de humanistische psychologie staat de subjectieve beleving en de persoonlijke ontwikkeling van het
individu centraal. Er wordt verondersteld, dat de oplossing van problemen al in de persoon zelf besloten
liggen. De hulpverlener begeleidt het groeiproces van de klant (niet patiënt!), maar stuurt deze niet, omdat
de nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid. Het is daarom belangrijk dat de patiënt zijn
eigen therapie helpt vorm te geven. De mens wordt in deze theorie in zijn volledige context bestudeert,
waaruit de invloed van de gestalttherapie en de systeemtheorie blijkt.
De theorie van Rogers is niet zozeer gericht op de bestudering van de processen in de persoonlijkheid, maar
beschrijft een aantal belangrijke therapeutische richtlijnen. Deze richtlijnen helpen het individu de eigen
situatie in te zien en doelen te stellen om herstel te bevorderen. De humanistische psychologie gaat dus uit
van een optimistisch mensbeeld. Deze psychologie ging er van uit dat mensen in staat zijn hun eigen gedrag
op een positieve manier te verbeteren.
Ontwikkeling van de Persoonlijkheid
Het model dat Rogers hanteert om de dynamische ontwikkeling van de persoonlijkheid te verklaren is zeer
eenvoudig en gebaseerd op drie processen: denken, voelen en handelen. Als de interactie tussen denken,
voelen en handelen op een of andere manier geremd wordt, ontstaan psychische conflicten. De
uitwisseling tussen denken en voelen binnen de persoonlijkheid wordt de interne dialoog genoemd. De
communicatie met de omgeving is de externe dialoog. Als de interne en externe dialoog elkaar aanvullen,
is er sprake van een geïntegreerde persoonlijkheid. Indien de persoon niet goed in staat is zich te uiten over
zijn gevoelens en gedachten of als deze niet open staat voor wat hem via communicatie wordt aangereikt
dan ontstaat een verstoring tussen de innerlijke beleving en de uiterlijke presentatie. Met name dit principe
veroorzaakt volgens Rogers het merendeel van de psychische problemen.
238
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In de humanistische psychologie worden verschillende technieken gebruikt om de interne en externe
dialoog op elkaar af te stemmen. Hierbij wordt een bijzondere betekenis gehecht aan de lichamelijke
gevoelswaarde van een situatie. Voelen wordt veronderstelt de persoonlijke interpretatie directer weer te
geven dan denken. Als het voelen wordt onderdrukt, wat in onze efficiënte maatschappij al in de opvoeding
en het onderwijs besloten ligt, raakt de interne dialoog gefrustreerd. Door tijdens de therapie extra aandacht
te schenken aan de gevoelsbetekenis van uitspraken, wordt geprobeerd de cliënt dichter bij zijn emoties te
brengen.
Een belangrijke methode voor de Rogeriaanse therapie is het ‘spiegelen’ van de uitgedrukte betekenis.
Hierbij geeft de hulpverlener de ‘onderliggende boodschap’ van gedachten of gevoelens verkort weer. Door
de reactie van de cliënt leert de therapeut of het gesprek goed geïnterpreteerd is. Er wordt onder andere op
deze wijze gezocht naar een oorzaak van de problemen in de symptomen. De symptomen zelf worden
gezien als een uitingsvorm van de verstoorde dialoog.
Integriteit
Je kunt mensen niet iets aanleren als je het zelf niet uitdraagt. Vandaar dat in de humanistische psychologie
een grote waarde wordt toegekend aan de integriteit of ‘echtheid’ van de therapeut. Integriteit binnen de
hulpverlening niets te maken met doen wat je zegt. Integriteit in deze context wil zeggen dat de
hulpverlener niet bang is om de eigen gevoelens, die relevant zijn voor de therapie, te tonen en dat de
uiterlijke communicatie overeenkomt met de interne dialoog. Dat is namelijk precies wat de humanistische
therapie bij de cliënt wil overbrengen. Het is beslist niet nodig dat de therapeut al zijn gevoelens in
gesprekken laat blijken. In sommige gevallen kan dit zelfs nadelig zijn voor de therapie. Het is wel
noodzakelijk dat de hulpverlener zijn eigen beperkingen en zwakheden onder ogen ziet en deze accepteert,
maar niet doorgeeft aan de cliënt. Een van de grote valkuilen in de relatie tussen cliënt en therapeut is dat
de integriteit wordt gespeeld.
Het is de vraag in hoeverre integriteit in menselijke relaties mogelijk is. Het is moeilijk een selectie te
maken, die zinvol is voor de therapie, uit alle emoties, waar je als toehoorder mee wordt geconfronteerd.
Hiervoor moet het doel van de therapie de hulpverlener duidelijk voor ogen staan, waardoor de interactie
met de cliënt aan integriteit verliest, omdat de uitgangspunten van gedragsverandering van de cliënt vóór
het gesprek al vast staan. De interne dialoog heeft dan al plaats gevonden bij de therapeut, de externe
dialoog is slechts een presentatie en sturend mechanisme. Volledige integriteit is alleen mogelijk als de
doelen tijdens de therapie op basis van de gesprekken kunnen worden aangepast. Over het algemeen zal dit
praktisch niet toepasbaar blijken te zijn, tenzij de hulpverlener bereid is zijn eigen gedrag ook ter discussie
te stellen. Alleen als communicatie leidt tot handeling aan beide kanten, voldoet het gesprek aan de regels
voor integriteit van de humanistische psychologie.
239
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Empathie
Naast integriteit is empathie een belangrijke eigenschap van de hulpverlener tijdens de Rogeriaanse
therapie. Onder empathie wordt het vermogen verstaan om zich logisch en emotioneel te verplaatsen in de
belevingswereld van de ander. Als de cliënt zich tijdens de sessie niet voortdurend hoeft te verklaren kan
deze zich makkelijker uiten. De hulpverlener mag hierbij zijn eigen visie op de situatie niet centraal zetten.
Dit betekent dat de interpretatie van de hulpverlener regelmatig tijdens het gesprek getoetst moet worden.
Empathie is uiteindelijk toch altijd een pose, omdat de therapeut niet alleen interpreteert vanuit zijn eigen
projectie van de cliënt, maar de persoon, die behandeld wordt, slechts gedeeltelijk in staat zal blijken te zijn
het gevoelsleven en gedachtewereld over te brengen. De interpretatie van de therapeut stuurt het gesprek in
een bepaalde richting, waar de cliënt op reageert. Toetsing plaatst de beleving in de context van de
therapeut, waardoor de onafhankelijke betekenis van de communicatie verloren gaat. Dit is ook de
belangrijkste reden waarom de theorie moeilijk toepasbaar is gebleken op de behandeling van bijvoorbeeld
schizofrenen.
Onvoorwaardelijke Acceptatie
Veel problemen ontstaan doordat mensen willen voldoen aan de voorwaarden om de liefde of het respect
van anderen te winnen. Voorwaardelijke liefde is een van de belangrijkste bouwstenen van onze sociale
structuur. Om dit recht te trekken is het essentieel dat de hulpverlener de gevoelens en gedachten van de
cliënt onvoorwaardelijk accepteert. Dit betekent overigens beslist niet dat men het gedrag van de cliënt
onvoorwaardelijk goedkeurt of ondersteunt. Hierdoor zou de therapie aan integriteit verliezen.
Onvoorwaardelijke acceptatie van gevoelens en gedachten stimuleert de zelfaanvaarding van de cliënt en
dat is het uiteindelijke doel van de Rogeriaanse therapie. Ook het geloof en vertrouwen in de
mogelijkheden van de cliënt is een belangrijk thema om de zelfaanvaarding te bevorderen.
Focus
Een van de mogelijke therapievormen die ontwikkeld is op basis van de theorie van Rogers, is de
experiëntiële therapie. Hierin worden lichamelijke gevoelsgewaarwordingen door middel van woorden en
symbolen expliciet gemaakt. Het gaat erom dat de woorden of symbolen in een context binnen de
persoonlijke beleving wordt geplaatst, zodat het gevoelsaspect van een situatie kan worden verwerkt. Deze
techniek wordt ‘focussing’ genoemd en is bedacht door Gendlin, een leerling van Rogers. De non-verbale
communicatie van een cliënt staat, volgens Gendlin, dichter bij de directe ervaring dan de verbale
uitdrukking en moet daarom zichtbaar worden gemaakt.
Hoewel de techniek van ‘focussing’ ver weg lijkt te staan van onze dagelijkse beleving, is het symbolisch
kenbaar maken van onze emoties de kern van alle tradities en gebruiken, de kunst en de muziek. De
logische beschrijving van gebeurtenissen geeft slechts weer wat er volgens een individu heeft
plaatsgevonden. Het gevoelsaspect geeft aan wat het effect is geweest op de persoon en wat dit voor zijn of
haar leven heeft betekent. Bovendien levert de associatie met herinneringen via de gevoelsbeleving over het
algemeen een directere confrontatie met de persoonlijke betekenis van een gebeurtenis op, dan men via taal
kan bereiken.
De aandacht voor de non-verbale communicatie tijdens therapie neemt toe. En dit is terecht, want het
merendeel van de expressie van de cliënt vindt niet plaats via taal, omdat deze bepaalde zaken niet kan of
wil vertellen. Omdat taal voldoet aan de sociale en maatschappelijke regels, laat men bepaalde sociaal
ongepaste details uit de context weg of voegt men verklaringen toe, om de toehoorder te overtuigen.
De non-verbale uitdrukking geeft veel meer weer wat een situatie voor iemand betekent. Als iemand zegt
dat hij het overlijden van een geliefde begrijpt, zegt dat in feite niets. De diepe zucht of de neerhangende
schouders drukken veel meer uit.
240
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Spiegelen
Het spiegelen van gedachten en gevoelens van de cliënt tijdens de therapie, om te achterhalen of de
interpretatie correct is en om de situatie samen te vatten, vormt een uiterst belangrijk toetsingsmoment. De
therapeut moet zich er daarom bewust van zijn dat iedere vorm van communicatieve interpretatie de
betekenis uit de persoonlijke, sociale en maatschappelijke context van de cliënt haalt en verplaatst naar het
begripsraakvlak tussen cliënt en therapeut. Als er geen raakvlak is, kan de therapeut letten op de nonverbale communicatie van de cliënt, maar er is dan een groot risico dat bepaalde fysieke kenmerken in
verband worden gebracht met het gesprek.
Spiegelen verduidelijkt de communicatie niet alleen, het stuurt het gesprek ook in een bepaalde richting,
waardoor de beleving van de hulpverlener centraal dreigt te komen staan. Het is daarom beter en eerlijker
om op bepaalde momenten aan te geven dat men het als hulpverlener niet begrijpt. Hierdoor kan de cliënt
het gesprek proberen toe te lichten vanuit de eigen beleving. Het is onzin om te beweren dat dit ingaat tegen
de regel van empathie volgens de Rogeriaanse theorie. Alleen als het gesprek dreigt vast te lopen of de
cliënt voortdurend in herhaling vervalt, kan men deze prikkelen of zelfs confronteren om vooruitgang te
maken.
Een van de meest doeltreffende therapievormen die men kan bereiken is om de cliënt zelfbespiegeling aan
te leren. Hierbij gaat de cliënt gevoelsmatig en logisch na wat hij of zij van de ervaring heeft geleerd, in
plaats van deze te ontkennen of verklaringen te verzinnen om de herinnering te ontvluchten. De gebeurtenis
krijgt hierdoor een plaats in de totale persoonlijkheid. Zelfbespiegeling is effectief omdat deze ook buiten
de therapie betekenis blijft houden.
241
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Model
De humanistische psychologie biedt voornamelijk een communicatiemodel aan, dat bruikbaar is om de
structuur van geheugenschema’s van een cliënt te achterhalen. Dit communicatieve aspect wordt in het
model verwerkt, zodat het eenvoudiger wordt om de cliënt te leren kennen en de emotionele en rationele
overwegingen te achterhalen. De cliënt krijgt op deze manier het gevoel dat er via een specifieke,
individuele methode op zijn omstandigheden wordt ingegaan. Dit schept een vertrouwensband waardoor
verdere communicatie in een persoonlijke atmosfeer plaats kan vinden.
Interne Dialoog en Externe Dialoog
Een van de belangrijkste kenmerken van met name de westerse beschaving is het grote onderscheid tussen
de rationele analyse van de wereld en de emotionele interpretatie. In de moderne sociale context vindt men
het bijvoorbeeld vreemd als een zakenman plotseling in huilen uitbarst of als een vrouw tijdens sex
plotseling de existentiële filosofie gaat bespreken. Zoals in dit model van het bewustzijn duidelijk is
gedemonstreerd is er een directe koppeling tussen de rationele analyse van patronen en de emotionele
waardering daarvan. Het is praktisch onmogelijk om deze twee processen van elkaar te onderscheiden. De
emotionele waardering zorgt er voor dat wij bepaalde situaties bewust of onbewust negeren, afweren of
overdrijven.
Deze scheiding van denken en voelen zorgt dan ook voor veel psychische problemen in onze maatschappij.
De humanistische psychologie wil de interactie tussen denken en voelen, die in onze sociale structuur
onderdrukt wordt, weer op gang brengen. Voelen is echter niet belangrijker dan denken, net zo min als de
tegenstelling van deze uitspraak geldig is. Het is niet verstandig om al onze emotionele impulsen uit te
voeren of om iedere situatie een rationele betekenis toe te kennen.
Met behulp van de emoties is het mogelijk om de verstandelijke interpretatie van een individu te
ontraadselen. Door middel van rationalisatie is het daarnaast mogelijk om ongegronde gevoelens weg te
nemen. Dit behoort het uitgangspunt van therapie te zijn. Om de twee processen met elkaar te integreren is
het daarom noodzakelijk dat men zowel op de verbale als de non-verbale communicatie van de cliënt let.
Als er een spanning tussen denken en voelen aanwezig is, dient de therapeut dit kenbaar te maken.
Het reactiemechanisme van het bewustzijn, dat in het vorige hoofdstuk beschreven is, kan hierbij een
belangrijk hulpmiddel zijn. Aan iedere emotie is een rationeel proces voorafgegaan en de interpretatie van
de werkelijkheid vindt altijd plaats op basis van emotionele veranderingen. Het kan moeilijk zijn om het
verband tussen de twee processen te achterhalen, maar de interactie heeft altijd plaatsgevonden. Hierdoor
worden denken en voelen onderdeel van een geïntegreerde persoonlijkheid.
Door zowel in te gaan op de gedachten als de emoties van de cliënt kunnen de verwachtingspatronen met
de aangename en onaangename indrukken onderzocht worden. Emotioneel gewaardeerde verwachtingen
zijn de bouwstenen van de dynamische persoonlijkheid. Door de vergelijking van de emotionele uitspraken
met de rationele verklaringen wordt het mogelijk de werkelijke motieven en doelen van de cliënt te
achterhalen. Het ‘alibi’ voor handelingen en gedachten wordt ‘ontmaskert’. Door vragen en spiegelen
kunnen steeds meer stukjes van de puzzel van de persoonlijkheid gevonden worden en op hun juiste plaats
worden ingepast. Tegenstrijdigheden tussen de rationele en de emotionele interpretatie duidt op een
innerlijk conflict, veroorzaakt door frustratie of angst.
De gedachtewereld van een persoon kan aan de hand van verbale en non-verbale communicatie
geanalyseerd worden. Hieruit kunnen de oorzakelijke verbanden en regelmatige patronen worden afgeleid.
Dit geeft inzicht in de verbanden, zoals deze voor het individu zelf een rol spelen. Er kunnen ook indirecte
verbanden uit worden opgemaakt, zoals in het volgende voorbeeld van verbale communicatie met een
meisje.
242
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
‘Mijn vriend en ik gaan wel eens naar de kermis. Hij vraagt altijd of ik met hem in het reuzenrad wil. Ik zou
best willen, maar ik durf niet’.
Uit dit korte verhaal kunnen een aantal zaken worden opgemaakt. De centrale thema’s zijn het reuzenrad en
de vriend. Vervolgens kunnen wij ons afvragen welke aangename stimulans zorgt voor de wens om in het
reuzenrad te willen. Waarschijnlijk is dit de bewondering van de vriend. Het meisje durft misschien niet in
het reuzenrad omdat ze hoogtevrees heeft. Deze conclusies kan de therapeut aan het meisje spiegelen door
ze expliciet na te vragen. Als deze oorzakelijke verbanden worden bevestigd, dan kan hieruit het volgende
verwachtingspatroon worden opgemaakt.
Reuzenrad
Hoogtevrees
Bewondering
Vriend
Overwinnen
Hoogtevrees
Bewondering
Vriend
Bewondering
Vriend
Overwinnen
Hoogtevrees
Uit deze betrekkelijk eenvoudige communicatie kunnen een aantal zaken worden geconcludeerd. De
hoogtevrees houdt de angst voor het reuzenrad in stand terwijl de bewondering van de vriend een middel is
om de angst te overwinnen. Er moet een afweging plaatsvinden tussen de aangename en de onaangename
conditionering. Het leggen van een relatie tussen het opheffen van de remmende indruk (de hoogtevrees) en
het te bereiken driftdoel (de bewondering van de vriend) kan het overwinnen van de angst eenvoudiger
maken. Zo kan men stellen, dat als het meisje de hoogtevrees te boven komt, dit waarschijnlijk leidt tot de
bewondering van de vriend. Het is ook mogelijk dat onvoorwaardelijke bewondering van de vriend tot het
overwinnen van de angst leidt. Hieruit blijkt dat het driftobject (het reuzenrad) slechts een projectie van de
angst in een bepaalde afweging vormt, namelijk tussen de hoogtevrees en de bewondering.
Het bovenstaande voorbeeld is slechts een casus, waarin het belang van de methodiek van het
reactiemechanisme in het bewustzijn aanschouwelijk wordt gemaakt. Iedere situatie heeft zijn eigen
geheugenschema, waarin de emotionele beoordeling een beslissende factor is. Aan de hand van een
conditioneringpatroon kunnen motieven en verwachtingen tot de kern worden teruggebracht en
geanalyseerd. Het is een zeer compacte samenvatting van de relatie tussen begrippen en objecten in een
bepaalde context.
Deze schema’s kunnen als uitgangspunt genomen worden om situaties tijdens de therapie kort samen te
vatten tijdens het spiegelen. Door de reactie van de cliënt op de interpretatie wordt het mogelijk om ‘blinde
vlekken’ in de schema’s in te vullen en een beter beeld van de concrete omstandigheden te krijgen.
Communicatie tussen Verstand en Gevoel
De vorming van een goed geïntegreerde persoonlijkheid draait uiteindelijk om de interactie tussen de
structuren in het bewustzijn en de communicatie van het individu met de omgeving. Communicatie wordt
altijd op twee nivo’s tegelijkertijd gevoerd: vanuit de rationele verklaring van de wereld en de emotionele
betekenis, die hieraan wordt toegekend. Alleen als de logische en emotionele beschrijving in één model
kunnen worden samengevat, worden de werkelijke processen in het bewustzijn benaderd. Het is afhankelijk
van de omstandigheden welke aspecten de boventoon voeren. Soms is het raadzaam om eerst een
samenhangende beschrijving van de gebeurtenissen te zoeken. In andere gevallen moet men eerst de
emotionele blokkades wegnemen, voordat het mogelijk is om logische tegenstellingen bespreekbaar te
maken.
243
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Uit een logische structuur van gebeurtenissen kunnen de bijbehorende emotionele transformaties worden
opgemaakt, als bekend is wat het individu als aangenaam en onaangenaam ervaart. Het is ook mogelijk om
aan de hand van de emotionele reacties op de omgeving na te gaan, hoe het individu de realiteit rangschikt,
welke zaken waarschijnlijk worden weggelaten en hoe de persoon is geconditioneerd.
Als de emoties bij de benadering van thema’s niet passen bij de feitelijke beschrijving van de samenhang,
dan is er sprake van een verstoring van de interne of externe dialoog. De persoon kan, wil of durft zich niet
te uiten over concrete emoties of gedachteprocessen, die zich in zijn persoonlijkheid afspelen. De
emotionele vertaling van zijn of haar verwachtingen en voorstelling klopt niet. Het individu moet leren het
wereldbeeld aan te passen op een manier, die overeenkomt met de reële gevoelens. Zo moeten ook de
gevoelens kloppen met de empirische informatie, die uit de toetsing van het wereldbeeld aan de realiteit
naar voren komt.
Dit is een iteratief proces, waarbij een balans moet worden gevonden tussen de emotionele interactie en het
wereldbeeld. Hierbij zijn integriteit van de interne en externe dialoog en zelfacceptatie door de cliënt
noodzakelijke stappen. Om een balans te vinden tussen de interpretatie van de wereld en de persoonlijke
gevoelens moet zelfonderzoek bevorderd worden. Dit zelfonderzoek kan worden vormgegeven door
verschillende, alternatieve interpretaties van de realiteit (scenario’s) in de voorstelling naast elkaar te
leggen en vervolgens te bestuderen of de omstandigheden en gevoelens hiermee overeenstemmen. Om de
integriteit van het persoonlijke wereldbeeld te toetsen moet door de therapeut of door middel van
zelfonderzoek de volgende vragen worden geanalyseerd en uitgewerkt.
1.
2.
3.
4.
Welke omstandigheden leveren conflicten op?
Van welke logische samenhang wordt uitgegaan?
Hoe worden de verschillende indrukken in deze samenhang gewaardeerd?
Welke gevoelens roept de situatie op?
Op grond van deze informatie kunnen de reactiemechanismen in de betreffende situatie worden opgesteld.
Als de gevoelens niet overeenkomen met de regels voor de emotionele transformatie, dan is er
waarschijnlijk een probleem in de interne of externe dialoog. Uiteindelijk is dit altijd te herleiden tot een
communicatieprobleem. Dit probleem dient te worden behandeld tot er een geïntegreerde samenhang
ontstaat tussen logica en emoties.
Communicatie is een moeizame interactie, omdat iedereen de werkelijkheid op een andere manier indeelt.
Er zijn grote individuele verschillen in begripsrelaties, waardering en historische leerprocessen. Het is
daarom belangrijk dat de therapeut open staat voor de rangschikking van de wereld door de cliënt en zo min
mogelijk begripsrelaties en waardering invult met eigen normen en waarden. Alleen dan is het mogelijk
verstoringen in de communicatie op te lossen.
Voorbeeld van een Diagnose
De behandeling tijdens therapie staat of valt met een goede diagnose. Het analyseren van een probleem is
een proces van deductie en inductie, waarbij de terugkoppeling van hypothesen via communicatie naar de
cliënt centraal staat. Hierbij dienen zowel de logische als de emotionele aspecten van de interpretatie
betrokken te worden. Alleen als de communicatie voor de persoon in kwestie, de therapeut en de omgeving
een psychologisch compleet en samenhangend werkelijkheidsbesef oplevert kunnen de puzzelstukjes
worden samengebracht tot zinvolle uitspraken. Pas daarna kan men een strategie bedenken om de
persoonlijke logica, de historie en de emotionele reacties samen te voegen tot een geïntegreerde beleving
van het individu in het geheel van gebeurtenissen.
De volgende dialoog met een cliënt demonstreert een tegenstelling tussen de werkelijkheidsbeleving en de
gevoelsgewaarwording. Het reactiemechanisme geeft inzicht in de emotionele gevolgen die bij de
beschreven situatie een rol zouden moeten spelen. Aangezien de cliënt dit niet onderkent, wordt de realiteit
onvolledig of onjuist weergegeven of worden de bijbehorende emoties onderdrukt.
244
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Cliënt: ‘Ik weet niet wat het is. Ik heb een vrouw, twee kinderen, een huis en een goede baan. Maar toch
voel ik me verloren, eenzaam’.
Therapeut: ‘Heeft u een goede relatie met uw vrouw en kinderen?’
Cliënt: ‘Ik ben heel blij dat ik mijn gezin heb’.
Therapeut: ‘Voelt u zich op uw plaats in uw werk?’
Cliënt: ‘Ik heb een leidinggevende positie’.
Therapeut: ‘Maar voelt u zich daarin thuis?’
Cliënt: ‘Iedereen is tevreden met hoe ik mijn werk doe’.
Uit de dialoog kunnen we opmaken dat de omstandigheden tot de hieronder afgebeelde begripsrelaties
hebben geleid. De therapeut kan zich nu afvragen welke emotionele transformatie deze begripstructuur tot
resultaat kan hebben. Natuurlijk is het mogelijk dat een aangename oorzaak onprettige gevolgen heeft.
Drugs en alcohol zijn voorbeelden van dit type oorzaken. Als het doel van de therapie is om de
onaangename gevolgen (het ongelukkige gevoel) weg te nemen, dan is de vraag hoe dit geval behandeld
moet worden.
Men kan hierbij puur rationeel te werk gaan en alle mogelijke reactiemechanismen afleiden, die dit
resulterende bewustzijnsproces hebben voortgebracht. Vervolgens wordt een therapie bedacht, waardoor de
symptomen en de oorzaak in een realistische samenhang op elkaar worden afgestemd. De therapeut of een
computerprogramma kan dus zuivere deductie toepassen op het bewustzijn, de conditionering en het
gevoelsleven van een cliënt.
Aangename
Omstandigheden
Ongelukkig
Gevoel
Laten we in eerste instantie aannemen dat de situatie correct is weergegeven. Het is dan belangrijk om te
onderkennen, dat het verband tussen een aangename oorzaak en een onaangenaam gevolg alleen leidt tot
stabiel herhalingsgedrag, als de oorzaak en het gevolg elkaar in stand houden. De onthouding van de
aangename omstandigheden zorgen voor een ongelukkig gevoel. Om dit gevoel te compenseren, moet de
frequentie van de aangename omstandigheden toenemen, waardoor het ongelukkige gevoel bij de volgende
onthouding sterker wordt, enzovoort. Als de aangename omstandigheden het ongelukkige gevoel niet
compenseren, dan zou de cliënt de omstandigheden, die tot de gevolgen leiden, ontvluchten.
Dit gedrag komt voor bij verslavingsgedrag, zoals bij drank-, drugs-, sex- en gokverslaving. Niet het
drinken van alcohol veroorzaakt trillen en beven, maar de onthouding van drank. In dit specifieke geval zou
men dan kunnen spreken van een geluksverslaving. De man in de hierboven gepresenteerde dialoog is door
conditionering gewend geraakt aan het geluk van zijn gezin en zijn prestige op het werk. Iedere
vermindering van dit geluksgevoel leidt tot een eenzaam, ongelukkig gevoel. De man voelt zich dan
aangetast in zijn sociale positie.
Als de aangename omstandigheden van gezin en werk onderbroken is, dan ligt het voor de hand om te
vragen of er zich de laatste tijd veranderingen hebben voorgedaan in zijn sociale leven. Als de man dit
ontkent, dan is er blijkbaar geen verband tussen zijn gezin, het werk en het ongelukkige gevoel of de
situatie is onjuist of onvolledig weergegeven. Als er geen verband is tussen sociale relaties en het
onaangename gevoel, dan komen de emoties voort uit andere omstandigheden of uit min of meer toevallige
biologische aspecten. Als bij doorvragen blijkt, dat de situatie niet volledig of niet juist wordt beschreven,
dan is er sprake van een emotionele blokkade, die bepaalde ervaringen van het bewustzijn uitsluit.
245
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De analyse van het geval en de emotionele interactie kan worden verwerkt in een stroomdiagram of
programmastructuur. Voor iedere vraag of keuze moet er toetsing door communicatie plaatsvinden. Dit is
het analyseproces, dat de cliënt doormaakt. Dit proces wordt nader uitgewerkt in het hoofdstuk over
Gedragstherapie. Het opstellen van hypothesen en het analyseren en toetsen van de communicatie levert
uiteindelijk een duidelijke diagnose van het probleem op. Door de therapie wordt een steeds scherper beeld
van de situatie verkregen.
Schema
Goede
Omstandigheden?
Ja
Verandering
?
Onderbroken
Geluksgevoel
Ja
Nee
Ander
Verband?
Ja
Andere
Oorzaak
Ja
Toevalligheid of
Biologisch
bepaald
Nee
Geen
Verband?
Nee
Onjuist of
Onvolledig
246
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Systeemtheorie
De systeemtheorie is een wiskundig, logische theorie van de psychologie, waarbij de wording en het gedrag
van het individu in zijn volledige, hiërarchische context benaderd wordt. De systeemtheorie is niet zozeer
geïnteresseerd in de ontwikkeling van de psyche van één persoon, maar in de plaats van het individu in de
sociale en maatschappelijke omstandigheden. De persoonlijkheid kan volgens deze theorie niet
onafhankelijk van de omgeving worden bestudeerd. De persoonlijkheid wordt niet beschouwd als een
gesloten eenheid, maar door de voortdurende interactie met de omgeving vormt het individu een open
systeem. De omgeving beïnvloedt het individu en het individu heeft invloed op de omgeving.
In de systeemtheorie komen wetenschappen uit verschillende disciplines samen, waaronder bijvoorbeeld de
gedragswetenschappen, de informatica, de cybernetica en de logica. Dit model kan ook in het verlengde
van deze theorie beschouwd worden. Er wordt niet zozeer over eigenschappen gedacht als kenmerken van
een persoon. De persoon vertoont bepaalde eigenschappen in een zekere context. Een mens wordt niet
beschouwd als agressief, maar agressief onder bepaalde omstandigheden. Als de omstandigheden
onderbelicht blijven, kan het probleem nooit binnen de juiste context worden opgelost. De oplossing die
ontstaat binnen een therapie, vormt dan alleen een klinisch experiment.
Het is jammer dat tot nu toe weinig aandacht is besteed binnen de systeemtheorie aan de historische
ontwikkeling van het individu in een veranderende maatschappelijke en sociale context. Op die manier kan
een verband gelegd worden met de psychoanalyse en de evolutie van de mens. In dit boek zal getracht
worden dit historische aspect naar voren te halen, omdat het een van de belangrijkste factoren is bij de
verandering van gedrag in de totale geschiedenis van de mensheid. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk
wordt aan dit thema extra aandacht besteed.
Theorie
In de systeemtheorie worden verschillende deeltheorieën uit de psychologie gecombineerd met modellen,
die onder andere afkomstig zijn uit de cybernetica, de informatica, de wiskunde en de
communicatiewetenschappen. De mens wordt bestudeert als een fenomeen dat een rol en functie vervult in
bepaalde omstandigheden. Er wordt onderzocht welke eigenschappen afhankelijk zijn van de persoon zelf
en welke eigenschappen groepskenmerken zijn van het systeem waarin het individu functioneert. De
organisatie en rolverdeling van groepen mensen wordt dus betrokken bij de systeemtheorie. De psyche
wordt niet zozeer gezien als het resultaat van een mechanisme in een persoon maar als een proces, dat
veroorzaakt wordt door de positie van een individu in de interactie van mensen.
Door psychologie, communicatie en de rol van de mens in de historisch maatschappelijke en sociale
context te combineren, is het uiteindelijke doel van de systeemtheorie tot een model van de mens in de
maatschappij te komen. De centrale vraag in de systeemtheorie is dan ook: in hoeverre is de mens wat hij of
zij kiest en in hoeverre kiest de mens wat hij of zij is geworden? Deze thema’s en de betrokken modellen
worden in de onderstaande tekst uitgewerkt.
De Cybernetica en de Mens
Hoe bepaalt een individu zijn reactie en zijn doelen met betrekking tot de omgeving? Het is belangrijk in te
zien dat een mens niet uitsluitend vooraf zijn doel stelt en vervolgens onafhankelijk van de omstandigheden
dit doel probeert te realiseren. De interactie heeft invloed op het handelen, waarnemen en ervaren van een
mens. Er vindt een voortdurende bijstelling van motieven en driftobjecten plaats, op grond van de toetsing
van het eigen gedrag aan de omgeving. Iedere reactie die het individu uit de omgeving ontvangt kan
gevolgen hebben voor het aanpassen van de begrippen en associaties, die in het bewustzijn aanwezig zijn.
Er is een terugkoppeling van de invoer (stimuli) aan de hand van de uitvoer (reactie).
247
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De menselijke manier van handelen en waarneming is dus niet te vergelijken met een traditioneel,
sequentieel computerprogramma, waarin van te voren een uitvoerbeschrijving vaststaat. Een mens bepaalt
op grond van de historische opeenvolging van stimuli wat de nieuwe reactie zal zijn. Het is best mogelijk
dat een mens aan de hand van de ontwikkelingen, waarin deze geplaatst wordt uiteindelijk het
tegenovergestelde bereikt van wat hij of zij oorspronkelijk voor ogen had. Dit is noodzakelijk, omdat het
overleven van het individu van deze flexibiliteit af kan hangen.
Von Bertalanffy beschreef dit principe aan de hand van een model dat gebaseerd was op de cybernetica van
bijvoorbeeld geleide projectielen. Als een moderne luchtafweerraket wordt geschoten op een bepaald doel,
dan blijft deze niet mechanisch rechtdoor gaan in de richting, waarin het projectiel is afgevuurd. Het
projectiel meet aan de hand van straling hoe de positie van het doel verandert en past op basis van die
informatie de koers aan. Dit is ook het fundament van de automatische piloot in vliegtuigen. De koers
wordt gecorrigeerd aan de hand van de informatie, die de automatische piloot binnenkrijgt over de
omstandigheden.
Het is belangrijk om te beseffen dat het cybernetische model van Von Bertalanffy een sterk vereenvoudigde
weergave is en dat de vergelijking met de menselijke interactie niet volledig is. Als een vliegtuig onder
besturing van een automatische piloot te veel daalt, dan past het programma standaardregels toe om het
vliegtuig te laten stijgen. Bij een mens is de programmacode, de uitgevoerde procedure, ook aanpasbaar.
Welke actie ondernomen moet worden in een bepaalde situatie maakt het individu op uit de conditionering
en de cognitieve verbanden (het leerproces) dat in het verleden onder vergelijkbare omstandigheden heeft
plaatsgevonden. Een mens is het best te vergelijken met een automatische piloot met een leermodule.
Doordat bepaalde begrippen en associaties de betekenis aangenaam of onaangenaam krijgen, ontstaat er een
emotionele waardering van stimuli en reacties. Hieruit bepaalt het individu welke situaties wenselijk of
gevaarlijk zijn. Kortom, zowel de doelen als de acties zijn afhankelijk van de omstandigheden en het
historische leerproces van een mens.
In de theorie van Von Bertalanffy worden biologische, sociale en maatschappelijke processen gezien als
open systemen, die door middel van informatiefeedback in evenwicht gehouden worden. Het begrip
evenwicht is in dit verband de kern waar het bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid om gaat. Een man
gaat zich bijvoorbeeld agressief gedragen omdat hij meent dat er zich veranderingen in zijn omgeving
voordoen, die een mogelijke bedreiging voor hem vormen. Het evenwichtprincipe is niet alleen toepasbaar
op het individu, maar ook op maatschappelijke en sociale verhoudingen. Omdat de man zich agressief
gedraagt, raakt het sociale verband uit evenwicht en de sociale context reageert op het individu, dat het
evenwicht verstoord.
248
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Men kan de maatschappij voorstellen als onderling georganiseerde, open subsystemen, waarin op elk nivo
evenwicht in stand gehouden wordt, van wereld, via land, organisatie en gezin naar de persoonlijke
beleving van het individu. Indien een van de evenwichten op de onderliggende nivo’s verstoord raakt,
bedreigt dit ook het evenwicht in de hogere structuren en andersom. De vergelijking met ecosystemen,
waarin organismen in een bepaald milieu en in een onderlinge samenhang functioneren ligt hier voor de
hand. Men kan de problemen van het individu niet isoleren van de historische ontwikkeling van de
persoonlijke identificatie in georganiseerd verband. Het individu moet daarom in zijn sociale en
maatschappelijke rol bestudeerd worden en niet onafhankelijk hiervan.
De manier waarop de feedback via communicatie, ervaring of waarneming plaatsvindt, heeft invloed op het
evenwicht en de ontwikkeling van het gestructureerde samenlevingsverband. Met name interactie via
communicatie in de brede betekenis heeft op de lange termijn veel invloed op de onderlinge samenhang van
personen.
Sociale en Maatschappelijke Context
Wie de opvatting van gedrag van een individu binnen de strategische stroming van de systeemtheorie wil
begrijpen, moet zich richten op het samenspel van personen binnen een georganiseerd verband. Het
individuele gedrag is uitsluitend een rol die iemand speelt (hoe realistisch dit ook voor de persoon in
kwestie mag zijn) in een sociale en maatschappelijke structuur. Probleemgedrag van personen wordt dan
ook niet opgevat als een eigenschap van het individu, maar van de rol van het individu binnen de groep, of
van een subgroep binnen een hoofdgroep.
Rol
Element
Eigenschappen
249
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een open systeem bestaat uit een dynamische verzameling van elementen, waarin zowel het systeem op
zich als de elementen eigenschappen hebben. Tussen de elementen onderling en het individuele element en
het systeem zijn relaties aanwezig. In het systeem vervult een element een bepaalde taak, functie of rol. Een
belangrijke bron van psychische problemen is de vraag of de eigenschappen en relaties van het element bij
de eigenschappen en relaties van zijn rol in het systeem past. Een element kan in deze theorie zelf weer een
subsysteem of organisatie zijn. Wat men als systeem, subsysteem of element definieert, is uitsluitend
afhankelijk van het nivo van detaillering in de intermenselijke relaties, dat men kiest. Zo kan een systeem
de overheid en bedrijven zijn, maar een gezin met ouder-kind relaties is ook een systeem.
Spelregels
Ieder systeem heeft spelregels met betrekking tot de doelen die gesteld worden, de functies, taken of rollen
die verdeeld moeten worden en de tradities, gebruiken en wetten waaraan men zich dient te houden om in
een functie, taak of rol gerespecteerd te worden. Dat geldt voor voetbal, politiek, religie, werk, onderwijs en
gezin. De betekenis van individuele ‘spelers’ kan alleen maar begrepen worden vanuit hun positie in relatie
tot de regels en de functie van het totale (sub)systeem. Het gedrag van een persoon wordt pas duidelijk als
zijn rol binnen het systeem, waarin deze functioneert, wordt begrepen. Zo kan het agressieve gedrag van
een zoon ten opzichte van de nieuwe vriend van zijn moeder, los van de context, niet direct worden
geplaatst. Als duidelijk wordt dat de vader jaren geleden is overleden en de zoon een groot deel van de
taken heeft overgenomen, krijgt zijn gedrag betekenis.
Een belangrijke vraag voor de maatschappelijke en sociale ontwikkeling is wie of welk subsysteem de
spelregels bepaalt. Het lijkt voor de hand te liggen, dat degene die de leiderschapstaak binnen een systeem
uitoefent of een persoon van een hiërarchisch hoger nivo de regels vaststelt. Maar over het algemeen is dat
niet zo. Het is namelijk niet alleen de vraag, wie de regels oplegt, maar ook of deze door de andere
individuen in de groep worden geaccepteerd en hoe deze worden uitgelegd. En hierbij zijn veel subtielere
sociale relaties van kracht dan men uit de rolverdeling kan opmaken. Een verkoper heeft eens tegen mij
gezegd: ‘onderschat nooit de macht van de koffiejuffrouw in een bedrijf’. Over het algemeen wordt een
rolverdeling binnen een bepaalde groep mensen oorspronkelijk overgenomen uit groepen met gelijkende
eigenschappen, waarvan de structuur succesvol wordt genoemd, vanwege de behaalde resultaten. Traditie is
belangrijker dan leiderschap.
Men moet erkennen dat wij allemaal individuele personen zijn, die op grond van de verwachtingen van
andere mensen of groepen, min of meer bepaalde taken en doelen via conditionering krijgen opgedrongen,
totdat wij zelf gaan geloven dat die taak of dat doel ons identificeert. Over het algemeen passen de
eigenschappen van onze betekenis in de maatschappelijke en sociale context slechts ten dele of helemaal
niet bij wie wij werkelijk zijn. Wij spelen dus allemaal de rol, die van ons verwacht wordt. Over het
algemeen is onze invloed op de rol die wij vervullen slechts marginaal.
In eerste instantie is het systeem gecreëerd om de spelers betekenis, een identificatie, te geven. Maar als
deze identificatie eenmaal is komen vast te staan, wordt de rol belangrijker dan de spelers. De vraag
verplaatst van: ‘Welke rol moet dit individu vervullen?’ naar: ‘Past deze persoon wel in de rol die hij of zij
vervult?’. Wie zich niet aan het systeem aanpast, heeft geen identificatie. Wie zich wel met een systeem of
subsysteem identificeert, zal snel merken dat andere zaken verwacht worden door de andere spelers, dan tot
zijn of haar eigenlijke eigenschappen behoort. Daarom moeten wij een zeker rolpatroon aanleren, en het is
de vraag hoe lang het masker blijft plakken en hoe lang het duurt, voordat de andere personen doorkrijgen,
dat het maar een masker is. Het spel dat uiteindelijk gespeeld wordt is poker, en wie er in slaagt de anderen
ervan te overtuigen, dat hij of zij een goede kaart heeft (het individu is, wie hij of zij beweert of is geleerd
te zijn) wint. Men wordt dan in de rol geaccepteerd in het sociale en maatschappelijke verband. Het is
logisch dat maar weinig mensen hierin slagen en dat daardoor psychische problemen optreden.
250
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De Functies van Systemen
Om de functies van systemen ten opzichte van de persoonlijke functie te demonstreren haal ik een bekend
verhaal aan uit de voetbalwereld. Twee teams moeten tegen elkaar voetballen. Aangezien het ene team veel
meer geld heeft dan het andere, kan het eerste team buitenlandse sterspelers aanschaffen. Omdat deze
sterspelers overtuigd zijn van hun eigen geweldige capaciteiten, zijn het tevens allemaal individualisten, die
graag persoonlijk scoren om de bewondering van het publiek te behouden. Het tweede team bestaat uit wat
oudere, tragere routinees, die echter goed op elkaar ingespeeld zijn. Wanneer de teamprestatie een
eenvoudige optelsom was van de persoonlijke eigenschappen, die in een team aanwezig zijn, zou het eerste
team makkelijk winnen. Omdat het oudere team als groep wil presteren en niet als individu, verliest het
team van de sterspelers, omdat zij de mogelijkheden van de andere spelers in het team en hun persoonlijke
rol daarin niet onderkennen.
Dit principe, waaruit blijkt dat de eigenschappen en de functie van het systeem meer of minder kan zijn dan
het geheel van de eigenschappen van de elementen, is onder andere uitgewerkt in de systeemtheorie. De
strategie om tot een groepsprestatie te komen, het coachen, is daarom uiterst belangrijk. Veel zaken hebben
betekenis voor het functioneren van de groep als geheel. In de eerste plaats is het belangrijk dat de
groepsleden zich met elkaar en met de groep kunnen identificeren. Daarnaast moet men letten op de
verenigbaarheid van karakters. Een bekend gezegde is: ‘Het team is zo sterk als zijn zwakste schakel’.
Maar het omgekeerde geldt ook: ‘Het team is zo zwak als zijn sterkste schakel’. Er moet niet teveel nadruk
gelegd worden op enkele zwakke eigenschappen van mensen en er moet niet teveel verwacht en gehoopt
worden van de leiders van de groep. Het team moet sterk genoeg zijn om zwakke momenten als groep te
dragen en niet te hoog inzetten op onhaalbare doelen.
Aan de andere kant moeten ernstig disfunctionerende groepsleden tijdig worden verplaatst naar
omstandigheden waarin zij zich beter thuisvoelen, omdat er anders op den duur voor henzelf en het systeem
een onhoudbare situatie ontstaat. De conflicten die dan optreden zijn harder en schadelijker dan als er tijdig
op signalen wordt gereageerd en ingegrepen. Conflicten tussen mensen zijn nooit het resultaat van een
individu maar van het samenspel beide partijen met betrekking tot de rol in het gehele systeem. Noch één
van de partijen noch het systeem op zich is schuldig aan de problemen. Het is slechts een waarschuwing dat
er in de interactie tussen de elementen en het systeem gedurende het volledige proces een situatie is
ontstaan dat het gehele proces bedreigd. Conflicten moeten dus opgelost worden in de context waarin zij
plaatsvinden, tenzij er een historische voorgeschiedenis is, die niets met de huidige omstandigheden te
maken heeft.
Men kan het systeem volledig benaderen als een organisme met een eigen persoonlijkheid, waarin de leden
gezien kunnen worden als complexen en de taak of functie van die leden als de projectie hiervan in het
bewustzijn van het systeem. De mens projecteert zijn eigen persoonlijkheid in het grote geheel van het
systeem. Op deze manier creëert hij een werkelijkheid die in het verlengde ligt van zijn voorstelling. Het
individuele groepslid probeert het systeem te conditioneren naar zijn eigen voorstelling en het virtuele
systeem conditioneert de mensen, die er deel van uit maken.
Evenwichten
Een systeem kan iedere vorm van menselijke interactie aannemen. Zo zijn een groep gangsters, die elkaar
naar het leven staan, een systeem, maar ook twee geliefden of een vergadering van de Verenigde Naties.
Wat remt of bevordert de ontwikkeling van een systeem? Volgens de systeemtheorie is de regulerende
kracht achter verandering of stabilisatie van systemen de vorming van evenwichten in systemen op ieder
hiërarchisch nivo. Een verandering in het evenwicht op groepsnivo kan de individuele evenwichten van de
elementen verstoren. Systemen zijn zelfregulerend bij het in stand houden van een evenwicht. Er moet dus
een compromis gevonden worden tussen verstoring en handhaving van evenwicht in de totale samenhang
van systemen.
251
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het middel om systemen in stand te houden is de communicatie: de uitwisseling van informatie in iedere
betekenis. Communicatie tussen systemen en elementen vindt plaats in de vorm van feedback. Feedback is
een circulair interactieproces waarbij iedere actie een reactie uitlokt, waarop weer gereageerd wordt,
enzovoort. Een voorbeeld van feedback in de intermenselijke relatie wordt bijvoorbeeld gedemonstreerd
door het volgende systeem tussen twee mensen. Twee cowboys staan midden in de stad tegenover elkaar,
waarbij de ene man begint te imponeren, de andere gaat vervolgens lachen, de ene man trekt een pistool,
waarop de andere man ook een pistool trekt. Hier is sprake van een voortdurende feedback-cirkel met
communicatie, waarin geen woord gewisseld wordt.
Er zijn twee vormen van feedback: positieve feedback en negatieve feedback. Positieve feedback versnelt
het veranderingsproces naar een nieuw evenwicht. Negatieve feedback remt de verandering, zodat het
bestaande evenwicht in stand gehouden blijft. Het ligt voor de hand dat emotionele transformatieschema’s,
zoals deze in het hoofdstuk over conditionering zijn afgeleid, hierbij een doorslaggevende rol spelen.
Angst, woede, vluchtreacties hebben een belangrijke invloed op de elementen binnen het systeem en dus
ook op het systeem als geheel.
Welk systeem prioriteit heeft boven andere wordt vastgelegd in de sociale verhoudingen, regels en
gebruiken. Als een van de cowboys in het voorbeeld op een gegeven moment wegloopt, omdat hij liever
een bier gaat drinken, overschrijdt hij daarmee ongeschreven sociale wetten die het overlevingssysteem in
stand houden. De kans dat hij voor lafaard wordt uitgemaakt en weggejaagd wordt of alsnog een kogel door
zijn hoofd krijgt, is groot. Omdat hij zich niet conformeert aan de regels van het systeem mag hij er geen
deel meer van uitmaken. Elementen die niet meer tot een systeem behoren, worden verplaatst naar een
ander systeem. Elementen die in het systeem blijven, worden met de eigenschappen van het systeem
geïdentificeerd. Alleen als het systeem zelf veranderd moet worden, vanwege verstoring van belangrijker
processen, heeft positieve feedback gevolg voor alle elementen.
Hoe een systeem op een verstoring van een evenwicht reageert is afhankelijk van de methoden, taken en
doelen van dat systeem ten opzichte van andere systemen. Voorop staat altijd instandhouding van het
systeem op zich. Als een systeem een stabiel evenwicht heeft gevonden, waarin de doelstellingen en de
functie van het systeem in het geheel worden vervuld, zal geprobeerd worden het evenwicht te handhaven.
Dit handhaven van een evenwicht gebeurt door middel van een mechanisme dat in de systeemtheorie
kalibrering wordt genoemd. Elementen of systemen, die het evenwicht bedreigen, zullen via negatieve
feedback worden afgeweerd. Voldoet het systeem niet langer aan de eisen van de omgeving, dan zal
overgeschakeld moeten worden op een nieuw evenwicht. Dit overschakelen heet een trapfunctie in de
systeemtheorie. Omdat de doelen in de veranderde omstandigheden ten opzichte van de andere systemen
niet langer bereikt kan worden, zal het systeem nieuwe methoden, nieuwe taakverdelingen en vreemde
elementen toelaten. Verandering zelf is echter ook een systeem. Als het niet meer werkt, wordt automatisch
gestreefd naar een evenwicht.
Subsysteem
Hoofdsysteem
252
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Gezamenlijke Doelen
De functie van een systeem binnen het gestructureerde geheel wordt gevormd door de doelen, die voor de
elementen van het systeem zijn vastgesteld. Zo vormt het doel van medewerkers in een fabriek het maken
van schroefjes en dit is tevens de functie van de fabriek naar buiten toe. Men kan de functie van een
systeem dus afleiden uit de gestelde doelen. Wat de beginsituatie van de individuen in een systeem
oorspronkelijk was, is nauwelijks interessant voor het systeem, tenzij dit het proces stagneert of de
verwezenlijking van de doelen een extra impuls kan geven. Het systeem wordt dus gekenmerkt door de
gezamenlijke doelen van de elementen. Het geldt voor een gezin, een bedrijf of een land.
Bij het vaststellen van de doelen moet dus door de bestuurders nagegaan worden welke functie het systeem
naar buiten wil uitdragen. Als de doelen van het systeem overeenkomen met de functie, is er sprake van een
efficiënt systeem. Voor de functie van het systeem in het geheel is het verstandig de doelen zo flexibel
mogelijk te laten. Voor de identificatie van de elementen met het systeem en de onderlinge communicatie is
het echter meestal noodzakelijk helderheid met betrekking tot de doelen te verschaffen. Een goed systeem
heeft intern evenwicht bereikt en is naar buiten flexibel.
Communicatietheorie
Communicatie is feedback interactie tussen twee mensen, die een bepaalde relatie binnen het systeem
bevestigt of uitsluit. Communicatie hoeft niet alleen in de vorm van taal plaats te vinden, maar het is ook
een vorm van gedrag. Het is onmogelijk om niet te communiceren. Elk gedrag, iedere situatie zendt een
bepaalde boodschap uit. Een meisje dat niet meer met haar ouders wenst te praten tijdens het ontbijt laat
daarmee duidelijk iets zien over haar relatie met de ouders. Iemand die tijdens de oorlog de wapens niet
meer oppakt, geeft daarmee een boodschap af over zijn standpunt ten opzichte van het systeem, waarvoor
hij heeft gevochten.
Communicatie vindt plaats in de vorm van berichten, die zijn onder te verdelen in acties en reacties. Een
reeks samenhangende berichten wordt een interactie genoemd. De geconditioneerde herhaling in de
interacties tussen dezelfde mensen of onder gelijkende omstandigheden vormt op den duur een
interactiepatroon. Een interactiepatroon vormt een regel, wet, gebruik of traditie, dat een relatie tussen
mensen in het systeem identificeert. De manier waarop een individu met een ander communiceert definieert
de relatie in een bepaalde context.
De context is belangrijk voor de manier waarop de boodschap moet worden opgevat. De zin: ‘Ik zou wel
een ijsje lusten’ heeft een heel andere betekenis als hij midden in de stad wordt uitgesproken dan wanneer
iemand dit midden in de woestijn zegt. Een bericht heeft een inhoudelijke betekenis en een betekenis met
betrekking op de situatie, waarin deze wordt geuit. Iedere boodschap heeft een inhoudsnivo en een
betrekkingsnivo. In normale relaties is het verschil tussen de inhoudelijke betekenis en de
contextafhankelijke betekenis van een boodschap onbelangrijk. Bij een verstoring van de relatie wordt de
inhoud van de boodschap gebruikt om uitspraken te doen over de situatie, het systeem en de relatie. Dit kan
leiden tot paranoia of het vermijden van communicatie.
In de systeemtheorie is geen sprake van eenduidige oorzaak-gevolg relaties. Door de feedback wordt het
systeem in een cirkelgang in stand gehouden. De oorzaak heeft een gevolg maar door de tegenreactie is het
gevolg op zich ook weer oorzaak in het interactiepatroon. Het is slechts de vraag waar men begint om de
opeenvolgende acties en reacties te beschrijven. Dit wordt de interpunctie genoemd. Het mag duidelijk
zijn dat het slechts een kwestie is vanaf welk punt men de interactie verklaard en waar men eindigt om tot
volledig tegenstrijdige oorzakelijke verbanden in de ‘realiteit’ te komen. Net als de punten en komma’s in
een tekst bepalen de begin- en eindsituatie van een feedbackcyclus wat een bericht betekent. Iedere persoon
in een systeem kiest de begin- en eindconditie van de interactie zo dat het eigen gedrag wordt verklaard. In
alle gevallen houdt het gedrag van verschillende individuen binnen een systeem elkaar in stand.
253
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Interactie is te vergelijken met tennis. Wat heeft het beslissende punt veroorzaakt: het goede spel van de
winnaar of het slechte spel van de verliezer? Was de slechte conditie van de baan van invloed op het spel of
was de goede training van de winnaar (of het drankje, dat hij gebruikte) de doorslaggevende factor? Bij
iedere interactie zijn veel omstandigheden betrokken en zij kunnen allemaal gebruikt worden om de
eindsituatie te verklaren. Uiteindelijk is het de toevallige samenloop van alle factoren dat het resultaat heeft
veroorzaakt, maar de directe associatie in het bewustzijn vertroebelt dit inzicht in de meeste relaties tussen
mensen.
Er is al eerder een verschil aangegeven tussen de inhoudelijke betekenis van een boodschap en de
betekenis, die afhankelijk is van de context, waarin de boodschap plaats vond. De inhoudelijke betekenis
wordt in de psychologie aangeduid met de term digitale informatie en de betekenis in de context wordt
analoge informatie genoemd. De vertaling van analoge informatie in digitale informatie, is afhankelijk van
de opvoeding, de cultuur en het onderwijsnivo van de betrokkenen. Hierdoor kunnen veel vertaalproblemen
en conflicten in relaties ontstaan, vooral als er interactie plaatsvindt tussen twee personen, die afkomstig
zijn uit totaal verschillende systemen.
Een voorbeeld van deze vertaalproblemen wordt gedemonstreerd aan de hand van de volgende dialoog
tussen een manager en een werknemer:
Manager:
Werknemer:
Manager:
Werknemer:
Manager:
Werknemer:
Manager:
‘Hoe is de status van de order voor Jansen?’
‘Ik heb er nog geen tijd voor gehad!’
‘Ik vraag niet of je er tijd voor hebt gehad, maar wat de status is!’
‘Die is nog niet afgehandeld!’
‘Wanneer wordt daar iets aan gedaan?’
‘Ik heb daar geen tijd voor!’
‘Ik vraag niet wanneer je er tijd voor hebt, maar wanneer die order wordt afgehandeld!’
De soort relatie bepaalt wat voor interactie er tussen twee personen plaatsvindt. Indien er sprake is van
sociale en maatschappelijke gelijkwaardigheid spreekt men van symmetrische interactie. Is er sprake van
een zekere afhankelijkheid tussen de personen dan wordt dit een complementaire interactie genoemd. De
een stemt toe bij wat de ander zegt. In normale verhoudingen wisselen de twee vormen van interactie elkaar
af. Informatievoorsprong of –achterstand, machtsverhoudingen en onderlinge afhankelijkheid zijn bij de
vorm van interactie erg belangrijk.
Historische Ontwikkeling
De systeemtheorie is een psychologisch model met een brede toepasbaarheid. Zowel voor organisaties, de
maatschappij maar ook voor het gezin heeft het betekenis. Toch worden twee ontbrekende thema’s als een
gemis ervaren, met name door het constructivisme in de gezinstherapie: de rol van het individu in het
systeem en de historische ontwikkeling van het systeem. Beide onderwerpen kunnen door middel van een
uitbreiding van de begrippen in het model worden gepast.
Als wij het individu zelf als een zelfregulerend systeem opvatten, die voortdurend zijn eigen waarneming,
ervaring en begripsrelaties test door middel van feedback op zichzelf, kan men het individu als subsysteem
binnen hoofdsystemen beschouwen. Alle complexen en projecties zijn als elementen in het systeem van het
individu te behandelen.
In de systeemtheorie is onderscheid te maken tussen twee soorten systemen: open systemen, die relaties
hebben buiten het systeem en gesloten systemen, waarbij de feedback alleen tussen de elementen in het
systeem plaatsvindt. Bij open systemen worden de eigenschappen, regels en gebruiken aangepast met
informatie van buitenaf. Open systemen zijn dus permanent instabiel en er is moeilijk een evenwicht in te
creëren. Een gesloten systeem heeft geen of weinig contacten met de omgeving en er vinden daarom steeds
dezelfde interactiepatronen plaats.
254
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bij gezonde systemen wisselen de openheid en geslotenheid elkaar af, zodat veranderingen de kans krijgen
te stabiliseren en bij voldoende evenwicht door te groeien naar nieuwe mogelijkheden. Als een van de
aspecten domineert is de kans op problemen groot. Een systeem in evenwicht zal zich verzetten tegen
verandering, tenzij de noodzaak van een wijziging van de regels duidelijk is. Andere systemen, waaruit
regels over worden genomen, moeten daarvoor over eigenschappen en relaties beschikken, die als een
gebrek in het eigen systeem worden ervaren. Toch is er sprake van een zeker evenwicht met de oude manier
van doen en in sommige situaties zal men hierbij terug keren. In het onderstaande diagram wordt dit
evenwicht gedemonstreerd voor een systeem tussen drie personen, waarin de relaties veranderen.
Een systeem heeft eigenschappen, functies en relaties, die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Dit
noemen wij de configuratie van het systeem. Door de invloed van andere systemen ontwikkelt het systeem
naar een nieuwe vorm. De conditionering zorgt ervoor dat de verandering relatief geleidelijk gaat en dat er
af en toe wordt teruggekeerd naar de oude situatie. Er is een evenwicht met vorige configuraties van het
systeem. Welke configuratie door de individuen in het systeem als aangenaam of onaangenaam wordt
herkent, bepaalt of de elementen bereid zijn om een evenwicht in stand te houden. Hoe langer een
evenwicht in een systeem duurt, hoe veiliger dit overkomt op de leden. Er is dus intensieve input van de
omgeving nodig om een verandering op gang te brengen. Dit noemen wij, naar analogie van de
kwantummechanische sprong van een elektron in een atoom naar een nieuwe baan: een energiesprong naar
een andere configuratie van het systeem.
In de moderne communicatiemaatschappij zijn gesloten systemen praktisch onmogelijk. De
evenwichtsituaties duren steeds korter en het is dan ook logisch dat in het systeem op het laagste nivo, het
individu, steeds moeilijker een stabiele toestand is te handhaven. Ieder systeem kent naast positieve
aspecten ook negatieve kenmerken ten opzichte van andere systemen. Het meest stabiele systeem in deze
tijd is dan ook het verbreken van relaties met ieder systeem. Het is belangrijk om te erkennen, dat dit ook
een systeem is en het is tevens de grote paradox, waarmee wij moeten leven. Psychische problemen hangen
direct samen met het voortdurend doorbreken van rolpatronen, omdat de persoonlijkheid, die gebouwd is
rond verwachtingen, onvoldoende houvast heeft omtrent de systemen, waarin hij of zij zich bevindt.
Als wij dit alles moeten samenvatten, dan kunnen wij hieruit opmaken, dat een evenwicht in een systeem
afhankelijk is van de geslotenheid en dus van de communicatiemogelijkheden (feedback) met andere
systemen. Het evenwicht in een systeem is altijd relatief ten opzichte van de capaciteiten en begrenzingen
van andere systemen. Er vindt vergelijking plaats tussen het eigen systeem en systemen in de omgeving,
indien dit mogelijk is. Als alle systemen hebben afgedaan, kan ook het systeem van het doorbreken van de
identificatie nooit lang stand houden. Uiteindelijk creëert men dan nieuwe systemen, die aan de veranderde
eisen en wensen voldoen.
255
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Model
De Systeemtheorie vormt de schakel tussen de processen in het persoonlijke bewustzijn en de positie van
het individu in grotere gehelen, zoals de sociale en maatschappelijke context. De ideeën van feedback,
communicatietheorieën en de functies van subsystemen in hoofdsystemen kunnen worden toegepast op
conditioneringschema’s, cognitieve vaardigheden en de dynamische ontwikkeling van de persoonlijkheid
volgens de Psychoanalyse. Hierdoor ontstaat een model, dat de interactie tussen het individu en de
omgeving beschrijft. De persoonlijkheid wordt voor een belangrijk deel gevormd door de regels en de
maatschappelijke en sociale structuren, waarin het individu functioneert. Aan de andere kant beïnvloedt de
logica, driftwerking en voorstelling van het individu door communicatie diezelfde systemen, of dit nu het
gezin, het werk of de maatschappij als geheel is.
Door de reactiemechanismen van de persoonlijkheid aan te passen op grond van de principes van de
Systeemtheorie, kan het functioneren van het individu binnen groepen bestudeerd worden. Als hierbij de
historische ontwikkeling van het systeem betrokken wordt en gaan we ervan uit, dat een subsysteem in een
hoofdsysteem functioneert alsof het een eigen persoonlijkheid heeft, dan ontstaat een dynamisch model van
de maatschappij. Dit basismodel, dat het raakvlak vormt tussen psychologie en filosofie, is het kernproces,
waar Mind op gebaseerd is. Het wordt hierdoor mogelijk de historische ontwikkeling van een individu in
systemen te simuleren.
Interactie Feedback
Ieder individu leert door de persoonlijke historie eigen conditioneringschema’s aan. Door de interactie met
anderen of met de systemen, waarvan het individu deel uit maakt, worden verwachtingen aangepast,
waardoor er in de toekomst anders gereageerd wordt op prikkels en reacties uit de omgeving. Door de
interactie ontstaan taalelementen, die de communicatie tussen zender en ontvanger, van welke vorm ook,
mogelijk maken. De verwachting van zender en ontvanger wordt, afhankelijk van de onderlinge sociale en
maatschappelijke positie, gewijzigd op grond van de uitgewisselde informatie. De vertaling maakt niet
alleen deel uit van de belevingswereld van de zender, noch van de interpretatie van de ontvanger, maar is
een feedback-lus tussen de personen. Op die manier maakt de wederzijdse interpretatie deel uit van het
systeem, waarvan de communicerende individuen onderdelen zijn.
Door de communicatie tussen de elementen van een systeem wordt de groep via regels, gebruiken en
tradities geïdentificeerd. Een systeem wordt uiteindelijk gekenmerkt door de historische ontwikkeling van
herhalende feedback interactie tussen de elementen van het systeem. De waardering van de mogelijke
interactie binnen een systeem wordt wel door ieder persoon uniek bepaald. Hierdoor zijn er elementair
verschillende inzichten, driften, doelen en voorstelling op basis van dezelfde uitgangspunten. Dat de vorm
van communicatie in een groep is gedefinieerd wil nog niet zeggen dat men hetzelfde nastreeft. Er kunnen
heftige conflicten tussen de elementen van een systeem ontstaan, juist omdat men elkaar begrijpt.
De volgende voorbeelden demonstreren de vorming van communicatiestructuren binnen een systeem op
grond van de feedback interactie tussen de elementen.
In het eerste voorbeeld wordt uitgegaan van hetzelfde eenvoudige, maar omgekeerde oorzakelijk verband.
De indrukken worden individueel verschillend gewaardeerd, waardoor sprake is van compensatie tussen de
indrukken. Dit is te vergelijken met de interactie tussen een verkoper en een koper, waarbij de handelingen,
waarop het systeem is gebaseerd (het geven van geld en het geven van goederen) door de partijen
fundamenteel verschillend wordt ervaren. Hoewel het systeem zich wederzijds bekrachtigt door de
aangename prikkels, moet dit opwegen tegen de negatieve gevolgen.
Het tweede voorbeeld toont de beïnvloeding door communicatie en de vorming van taalelementen binnen
het systeem. De zender en ontvanger nemen verwachtingen van elkaar over en bekrachtigen elkaar door
herhaling van boodschappen. Op deze manier ontstaat taal.
256
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Communicatie is een belangrijke schakel bij het ontstaan van gewoonten en regels binnen een systeem.
Sommige verwachtingen en voorstellingen worden niet uitgewisseld, omdat er door de zender geen
referentiekader bij de ontvangers wordt verwacht. De regels voor feedback ontstaan in een vroeg stadium
van de ontwikkeling van het systeem. Communicatie in een latere fase moet over het algemeen aan de
eerdere afspraken voor informatie-uitwisseling voldoen.
Personen binnen een systeem vormen sympathie en antipathie voor indrukken uit de omgeving. Als
begrippen, objecten of andere systemen sterk bekrachtigd of vermeden worden door de overheersende
elementen van de groep, dan wordt de waardering voor begripsrelaties toegepast op het gehele systeem.
Hieruit worden de gemeenschappelijke doelen en verboden voor de elementen vastgesteld.
257
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Systeemregels bevorderen de feedback binnen de groep, maar tegelijkertijd zijn zij ook een beperking voor
de communicatie. Zekere vormen van interactie worden bijzonder aangemoedigd (via positieve feedback)
of ontraden (via negatieve feedback) door de elementen van de groep. Communicatie in een onacceptabele
richting kan er voor zorgen dat een individu buiten de sociale en maatschappelijke context van het systeem
wordt geplaatst.
De regels voor de onderlinge omgang worden op beslissingsmomenten door de leden van het systeem
geaccepteerd. De individuen communiceren vanaf dat moment via de verwachtingstructuren van het
systeem. Ook in conflictsituaties is er sprake van een stelsel van regels, waaraan het conflict voldoet. Alle
feedback verwijst uiteindelijk naar de conditionering van het systeem op grond van overeenkomstige
confrontaties tussen leden in de ontwikkelingshistorie. Het systeem reageert alsof het een persoonlijkheid
heeft op de mensen die er onderdeel van uit maken en op andere systemen.
Gemeenschappelijke Structuren
De vorming van een systeem tussen mensen zorgt voor een referentiekader van begripstructuren tussen
mensen. Dit referentiekader wordt door afspraken, gebruiken en regels gedurende de historie ontwikkeld.
Dit zorgt er voor dat een groot deel van de communicatie tussen mensen niet direct via logische en
emotionele confrontatie plaatsvindt, maar indirect, via de structuren van het systeem. Communicatie moet
dus worden ingepast in de bestaande, gebruikelijke concepten. Dit principe is vergelijkbaar met een doos
met gaten in verschillende vormen (rond, vierkant, driehoek). Nieuwe indrukken kunnen als ronde,
vierkante of driehoekige blokjes niet in ieder bestaand patroon of gat worden gepast. De indrukken moeten
worden aangeboden in een passende vorm voor de bestaande structuren binnen het systeem. Alleen dan
komt de boodschap over: het blokje valt in de doos. Dit is afhankelijk van het aanpassingsvermogen en de
intelligentie van het individu. Past de boodschap niet bij de taalelementen van het systeem, dan wordt het
bericht eenvoudigweg niet geaccepteerd. Welke informatie geldig wordt gevonden binnen een systeem
hangt dus niet zozeer af van de toetsbaarheid aan de omgeving, maar van de gebruikelijke
communicatieregels.
Communicatie is dus alleen mogelijk als de bestaande verwachtingspatronen en de voorstelling van zender,
ontvanger en het systeem, waarin zij zich bevinden, op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit is eerder een
toevallige samenloop van omstandigheden, begeleid door wederzijdse bekrachtiging en bestraffing, dan een
proces van logische deductie. De historie van het systeem heeft een wezenlijke invloed op de mogelijke
modellen in de verdere ontwikkeling van de communicatie. De ruis in de vertaling tussen zender en
ontvanger wordt dan ook voornamelijk veroorzaakt door de historie van de regels van het systeem, waarin
zij zich bevinden.
258
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Definitie van de Context
De context bestaat uit de relatieve, onderlinge verhoudingen in historisch gegroeide relaties tussen
personen, hun omgeving en systemen. De relatie tussen elementen en systemen is contextafhankelijk. Net
als een persoonlijkheid ontwikkelt een systeem driften en een voorstelling van de wereld op grond van
algemene verwachtingregels. Deze driften, regels en voorstelling zijn het uitgangspunt voor gebruiken,
tradities en doelen binnen het systeem. Er wordt geprobeerd om de verwachtingsdoelen te bereiken via de
verdeling van taken, functies of rollen over de elementen van de groep. Deze taakverdeling vindt altijd
plaats door assimilatie van hiërarchische structuren uit vergelijkbare systemen in de omgeving.
De functionele beschrijving van een systeem vormt een virtuele (denkbeeldige) structuur, die de onderlinge
relaties, eigenschappen, functies en methoden bevat, waaraan de elementen en andere systemen zouden
moeten voldoen om aan de verwachtingen van het systeem tegemoet te komen. Deze structuur heeft dus
niets met de werkelijke, individuele relaties, eigenschappen, functies en methoden van de elementen in het
systeem te maken of met de positie ten opzichte van andere systemen.
Een andere complicerende factor is dat ieder element een persoonlijke projectie of opvatting van het
systeem vormt, op grond van het eigen historische leerproces. Iedereen bedenkt dus een persoonlijke
functionele structuur van het systeem, omdat de onderlinge verhoudingen altijd slechts een rollenspel zijn.
Van autoriteit of ondergeschiktheid is alleen sprake als dit door de individuele elementen wordt
geaccepteerd. In de praktijk betekent dit altijd ruilhandel: in ruil voor de vervulling van een aantal
persoonlijke illusies, driften en verwachtingen voldoet een individu aan de illusies, driften en
verwachtingen van andere elementen en het systeem. Hieruit wordt de sociale en maatschappelijke context
gevormd.
Wie of wat uiteindelijk bepaalt, hoe de formele, onderlinge relaties in de virtuele structuur van een systeem
vastligt, is afhankelijk van de strategische onderhandeling van één of enkele dominante elementen tijdens
beslissingsmomenten van de vorming van de structuur. Deze formele taakverdeling schept voorwaarden,
waaraan de leden van een systeem moeten voldoen, om tot de groep te blijven horen. Acceptatie van
beloning en bestraffing is dus ook het sturende mechanisme voor het in stand houden van de formele
structuur van het systeem.
De vorming van een systeem is primair een rollenspel, waarbij de overheersende elementen tijdens enig
moment van de ontwikkeling de regels bepalen. Wie door strategisch onderhandelen op zeker moment de
leiding overneemt, mag de regels van het systeem veranderen, maar doet dit over het algemeen niet, omdat
de traditionele structuur van het systeem hem of haar in een leidende positie heeft gebracht. Verandering
van de regels betekent dan eigenlijk het ondergraven van de eigen positie. De spelleider is er dus mee
gediend, dat bestaande relaties en interactie tussen leden van het systeem in stand wordt gehouden.
Ondergeschikten in het systeem zijn wel gebaat bij verandering van de regels, maar zij missen de positie
om hier zelfstandig een wijziging in aan te brengen. Dit regulerende mechanisme bestuurt ieder systeem of
het nu een gezin, een bedrijf, de politiek, de militaire macht of religie is.
Systeemlogica
De structuur van een systeem vormt eigenlijk een communicatiemodel voor de deelnemers. Door de
conditionering via feedback ontstaan functies, taken, doelen en regels. De functie- en taakverdeling verwijst
altijd naar verwachtingspatronen uit het verleden of naar de structuur van andere systemen. Hierop is de
communicatie tussen leden van een systeem en systemen onderling gebaseerd. Dit betekent dat het individu
andere verwachtingspatronen, voorstelling, waarderingen en driften heeft dan men in zijn functie, als
onderdeel van het ontwerp van het systeem, projecteert. In de moderne maatschappij vervult de mens niet
een rol in één systeem, maar in talloze. Het individu krijgt het etiket van kind, ouder, man, vrouw,
werknemer, werkgever, katholiek, moslim, socialist, liberaal, echtgenoot, alleenstaande en in ieder systeem
heeft men een andere taak en functie.
259
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Wij conformeren ons dan ook niet aan het systeem, maar wij passen onze persoonlijkheid in steeds sneller
tempo aan om aan de verwachtingen, voorstelling en structuren van de systemen, waarmee we
geconfronteerd worden, te voldoen. Wat onder bepaalde omstandigheden gebruikelijk is, is in andere
systemen absoluut niet toepasbaar. Onze eigen persoonlijkheid wordt gevormd door de voortdurende
integratie van de regels tot één ondeelbaar logisch en emotioneel model van de wereld.
De persoonlijke interpretatie van verschillende logische en emotionele regels tot een geheel, leidt
uiteindelijk tot een leven vol onverenigbare paradoxen. En de paradox is de vorm waarin ieder mens voor
zich keuzes leert maken tussen schijnbaar onverenigbare principes. Het oplossen van paradoxen is de
basisfunctie die er voor zorgt dat de mens onder totaal verschillende omstandigheden leert handelen. Deze
functie kan zelfs het wezenskenmerk van de mens genoemd worden. Als wij dit niet willen, dan moeten we
ons sociaal en maatschappelijk afzonderen van de rest van de wereld.
Dat de tegenstrijdigheid tussen onze eigen persoonlijkheid en de betekenis, die we hebben in diverse
systemen, leidt tot grote logische en emotionele spanningen is duidelijk. Wij handelen niet overeenkomstig
ons eigen inzicht, maar naar de projectie die wij hebben van onze functie in systemen. Aan de andere kant
reageren mensen niet op onze totale persoonlijkheid, maar op de afspiegeling van die persoonlijkheid in het
imago van onze functie binnen sociale systemen.
Het is onvoldoende om de ontwikkeling van de persoonlijkheid op zich of in interactie met andere personen
te bestuderen. Om een goed beeld te krijgen van de dynamische bewustzijnsprocessen van een mens, moet
uitgegaan worden van een model, dat de wisselwerking tussen het individu en zijn of haar functie of rol in
verschillende systemen beschrijft. Hierdoor wordt het mogelijk om de betekenis van de mens in de sociale
en maatschappelijke context te formuleren. Dit model moet zowel het mechanisme van de individuele
persoonlijkheid bevatten als de communicatiestructuren binnen systemen.
Begrippen als driftwerking, voorstelling en het bepalen van doelen en taken, die voorheen alleen werden
toegepast op het individu, moeten hierbij worden toegepast op de functionaliteit van het systeem. Transitie
(overdracht) van eigenschappen, begrippen, doelen en taken tussen systemen en de elementen van systemen
via relaties is een belangrijke schakel in dit proces. Wij moeten er daarvoor van uit gaan, dat het systeem
een geprojecteerde persoonlijkheid bezit. De interactie tussen individu en systemen wordt in dit model de
systeemlogica genoemd.
Interactiemodel voor Individu en Systeem
Door interactie feedback tussen elementen van een systeem ontstaan gemeenschappelijke
verwachtingstructuren en begrippen, die de basis vormen voor de communicatie. De ontwikkeling van de
begripschema’s van een systeem voldoet aan dezelfde conditioneringregels en cognitieve vaardigheden als
het bewustzijn van het individu. Het belangrijkste verschil tussen de begripsrelaties in het bewustzijn en de
relaties binnen het systeem is, dat het begripschema in het bewustzijn onderdeel uitmaakt van de interactie
met de omgeving en de begripstructuur van het systeem uitsluitend een verwijzingstructuur is.
De elementen van het systeem bepalen zelf op welke historisch afgeleide verbanden de nadruk wordt
gelegd. Dit is een individuele keuze, waarmee naar begripsrelaties van het systeem wordt verwezen, die
overeenkomen met de persoonlijke belangen en driften. Men kan door selectieve waarneming juist die
fragmenten van de totale interactie binnen het systeem kiezen, die de persoonlijke visie bekrachtigt. Het is
beslist onvoldoende om te veronderstellen, dat ieder individu alleen de persoonlijke begripstructuren kent,
en dat het communicatiemodel van een systeem ontstaat uit de wederzijdse aanpassing van begripsrelaties.
Het individu integreert door interactie, voorstelling en projectie ook voortdurend systeemregels in de eigen
persoonlijkheid. Een individuele persoonlijkheid ontstaat dus, net als de ontwikkeling van een systeem, uit
de vergelijking van persoonlijke belangen en groepsbelangen.
260
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Hoe ontstaat de hiërarchische, functionele opsplitsing van een systeem en welke factoren oefenen hier
invloed op uit? Om dit na te gaan moet de ontstaansgeschiedenis van een systeem uit de communicatie
tussen individuen of subsystemen worden bestudeerd.
Elementen
Vacant
Eigenschappen
In het bovenstaande diagram worden de beginfasen van elk systeem getoond. Het toont de wisselwerking
tussen twee elementen (het kunnen er ook meer zijn) en het systeem dat een interactiemodel tussen hen
vormt.
261
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In de eerste figuur vindt een ontmoeting plaats tussen twee personen, die in het begin vanuit de individuele
beleving direct met elkaar proberen te communiceren. De personen hebben verschillende kenmerkende
eigenschappen, die worden weergegeven door de symbolen * en +. Aangezien het persoonlijke leerproces
en de eigenschappen van de individuen uiteenlopen, is er geen referentiekader voor communicatie. Dit leidt
tot onbegrip en mogelijk conflicten.
Om informatie uit te wisselen wordt een systeem geschapen, dat in eerste instantie dient om als
‘vertaalinstrument’ tussen de onbekenden te functioneren. Dit wordt getoond in de tweede afbeelding van
het diagram. Het systeem vormt een stelsel van afspraken en regels, dat door wederzijdse conditionering
wordt geleerd. Het systeem is dus in aanvang een middel om communicatie tussen fundamenteel
verschillende belevingswerelden mogelijk te maken. Pas later wordt het systeem op zich een doel.
Het communicatiemodel van het systeem is dus voor korte tijd gebaseerd op gelijkwaardigheid. Maar daar
komt snel verandering in, zoals men kan zien in de relatieve positie van de elementen in de derde figuur.
Een van de elementen wordt op grond van zijn of haar eigenschappen dominant over het systeem. En
daarmee over de personen, die aan de interactie deelnemen. Het dominante element dicteert de regels,
afspraken en betekenis van het systeem op grond van de eigen verwachtingen, driften en voorstelling. De
persoonlijke belangen worden dan boven het groepsbelang gesteld. Hiermee eindigt de fase waarin het
systeem een communicatie-instrument is en wordt het systeem een stelsel van gedragsvoorschriften. Deze
voorschriften worden gebruikt om de persoonlijke doelen van één of enkele personen te bereiken door
primaire conditionering.
Na verloop van tijd moet ook het dominante element zich aan de eigen gedragsvoorschriften conformeren
om de geloofwaardigheid van het systeem, dat hij of zij zelf heeft bedacht, in stand te houden. Ook als de
verwachtingen en inzichten in de loop van de tijd veranderen, kan het dominante element alleen de positie
behouden als de historisch gegroeide regels blijven gehandhaafd. Zowel de leider als de volgeling worden
nu ondergeschikt aan het systeem en moeten zich, tegenover elkaar en ten opzichte van andere systemen,
aan het groepsimago te houden. De leider is dan het slachtoffer geworden van de eigen, voormalige
verwachting en voorstelling. Dit is te zien in de vierde afbeelding van het diagram.
Als het dominante element vertrekt of overlijdt ontstaat er een vacante positie in de systeemstructuur. Er
ontstaat een ‘machtsvacuüm’, waardoor de ondergeschikte zijn sturing als onderdeel van een systeem kwijt
raakt. Door de conditionering binnen de groep is het individu zijn capaciteiten om zelfstandig te
functioneren afgeleerd en er wordt nu gezocht naar een nieuwe leider (zie afbeelding 5 van het diagram).
Deze leider dient enkele overeenkomstige eigenschappen met de vorige leider te bezitten, zodat de
ondergeschikten via associatieve identificatie het leiderschap kunnen erkennen. De nieuwe leider wordt op
grond van zijn vermogen om het gedrag van de vorige leider na te bootsen of voor te wenden geaccepteerd.
Dit is dus een zuiver rollenspel (Afbeelding 6).
Niet alleen de ondergeschikten maar ook de leiders worden door de interactie van het systeem tot
afhankelijkheid geconditioneerd. Als een ondergeschikte vertrekt of overlijdt (Afbeelding 7) wordt op
dezelfde manier gezocht naar een nieuw individu met overeenkomstige eigenschappen, zodat deze als
uitvoerende in de hiërarchische structuur kan dienen (Afbeelding 8).
Via dit mechanisme worden volledig nieuwe systemen gecreëerd. Maar dit is niet de enige manier, want het
kost veel tijd en geduld om zo een systeem tot stand te brengen. Over het algemeen wordt getracht de
hiërarchische structuur van een systeem over te nemen uit succesvolle, vergelijkbare modelsystemen.
Hierbij worden vaak randvoorwaardenvoor het in stand houden van het model genegeerd.
Ook is het mogelijk dat een nieuw systeem een bepaalde taak vervuld als subsysteem in een
overkoepelende organisatie. De betekenis van het subsysteem in relatie tot andere subsystemen staat dan
centraal, waarbij de individuele belangen van de elementen van het subsysteem niet meetellen.
262
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het is in deze situatie mogelijk om de subsystemen primair als elementen in de hoofdsystemen te
beschouwen en pas daarna naar het meer gedetailleerde nivo van het subsysteem te kijken. Over het
algemeen worden deze drie methoden om een functioneel ontwerp van een systeem tot stand te brengen
gecombineerd. In alle gevallen is het belangrijk om de historische wortels van systemen na te gaan, zodat
de overlevingskansen van het systeem kunnen worden ingeschat.
Communicatie via Feedback
Communicatie via interactie feedback is de sleutel tot de stabilisatie en wijziging van georganiseerde
systemen. Zoals is gedemonstreerd in de paragraaf over interactie feedback bestaan de begripsrelaties in
een systeem uit indrukken die elkaar impliceren. Door de onderlinge conditionering van en door de
personen, die aan de communicatiecyclus deelnemen, ontstaat een interactiemodel. Dit interactiemodel
maakt onderdeel uit van het mechanisme dat het systeem bestuurt. In feite vormen deze dynamische
structuren de systeemregels, waaraan door de elementen voldaan moet worden.
Doordat de begripsrelaties van het systeem een voortdurende terugkoppeling bevatten, kan ieder element
voor zich bepalen wat de ‘logische volgende stap’ is. Dit betekent dat de begripstructuren, die verbonden
zijn aan het systeem, op zich ook actieve patroonwijzers bezitten (zie: Model van de Psychoanalyse,
Symbolische Weergave). Deze verwijzen naar de verwachte actie of reactie van de juiste personen volgens
de systeemregels.
In het bovenstaande diagram worden een aantal symbolische begripstructuren van twee personen getoond,
waarbij aangegeven is, welke reactie volgens beiden verwacht wordt. Er vormt zich een
communicatiemodel tussen de twee individuen, waarvan de begripsrelaties in het midden worden
weergegeven. Dit is de structuur van de communicatieregels van het systeem. Ook voor de
verwachtingspatronen, die aan het systeem verbonden zijn, is een logisch volgende reactie actief (de pijl
omhoog bij het systeem). Deze wordt verwacht van persoon I, omdat dit begrip in zijn of haar bewustzijn
een logisch gevolg is.
263
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Als beide personen reageren overeenkomstig de spelregels van het systeem dat tussen hun bestaat, dan is
het systeem in evenwicht en wordt het door kalibratie bekrachtigd. Als een van de personen van inzicht
verandert, bijvoorbeeld door contacten met externe systemen, en vervolgens gedrag vertoont, dat afwijkt
van de begripsrelaties van het systeem, dan raakt het systeem uit evenwicht.
Het systeem kan door negatieve feedback van de tegenpartij in het communicatiemodel terugkeren naar het
evenwicht, of door positieve feedback, via de zogenaamde trapfunctie, naar een ander evenwicht
toegroeien. Is het systeem blijvend instabiel, dan leidt dit waarschijnlijk tot het uiteenvallen van het
systeem. Het evenwicht wordt dan verbroken en dit leidt meestal tot het vertrek van één of meerdere
elementen van het systeem. Bij een verstoring van het evenwicht in een systeem is de driftwerking van de
elementen essentieel, omdat verwachte stimuli of reacties uitblijven. In de figuur hieronder wordt de
verstoring van een systeemevenwicht door persoon II weergegeven.
264
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Transactionele Analyse
Is de persoonlijkheid een ondeelbare eenheid of wordt deze door voortdurende integratie gevormd tijdens
de ontwikkelingsfasen die we doormaken? Welk effect heeft het sociale rollenspel op de persoonlijke
ontwikkeling? Deze vragen worden behandeld in de theorie van complexen volgens Jung. De integratie van
complexen binnen de persoonlijkheid door middel van een intern feedbackmechanisme wordt echter veel
beter weergegeven door de Transactionele Analyse (TA). In de Transactionele Analyse worden de
complexen als zelfstandige eenheden of systemen bestudeerd en de interactie tussen deze eenheden heeft
gevolgen voor de balans binnen de persoonlijkheid.
Transacties die bestudeerd worden zijn bijvoorbeeld de verschillende groeifasen van een mens, maar ook de
Man-Vrouw identificatie en de sociale rollen, die we gedurende een leven spelen. Hierbij wordt
aangenomen, dat de regels, doelen en taken, die we in een bepaalde sociale rol vervullen onderling in
conflict kunnen zijn. Door de acceptatie van de verschillen tussen de fasen, rollen en situaties, waarin we
ons kunnen bevinden, ontstaat een gedragspatroon, die afhankelijk van de situatie en sociale positie
toegepast kan worden.
Theorie
Een mens wordt tijdens het leven geconfronteerd met verschillende relaties, systemen en sociale posities.
Het referentiekader, de omgeving en de sociale rollen bepalen de regels, wetten en taken, die worden
vervuld. Er is sprake van continuïteit, zolang de verwachtingspatronen en regels in verschillende
omstandigheden op elkaar aansluiten. Maar vaak is er sprake van tegenstrijdige belangen, doelen en
prikkel-reaktie patronen. Er moet dan onderscheid gemaakt worden tussen context. Dit verstoort het
continuïteitsbesef van het individu. Omdat continuïteit de motor is achter de interpretatie van de
werkelijkheid, is de dynamiek van de omstandigheden een centraal probleem bij de vorming van de
persoonlijkheid als geheel. Vooral de groeifasen kind-volwassene-ouder, de man-vrouw identificatie en de
sociaal-maatschappelijke identificatie vormen aparte feedbacksystemen binnen de interactie van het
individu met zichzelf.
Eenvoudig Ontwikkelingsmodel
Ouder
Volwassene
Kind
Ouder
Volwassene
Kind
265
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Een fundamenteel onderscheid in de Transactionele Analyse is de onderverdeling in Ouder, Volwassene en
Kind. Dit kan het eenvoudige ontwikkelingsmodel genoemd worden, waarbij het conflict tussen de logische
en emotionele regels, die we als kind, volwassene of ouder gebruiken. Het Kind denkt dat de wereld om
zijn of haar beleving draait. De Volwassene beseft de eigen verantwoordelijkheid en probeert primair voor
zichzelf te zorgen. Van de Ouder wordt verwacht dat deze ook de verantwoordelijkheid voor andere
mensen op zich kan nemen.
Het probleem van een goed functionerend geheugen is, dat een mens wel iets kan aanleren, maar nooit iets
kan afleren. Een mens kan alleen maar aangeleerde reactiepatronen actief blokkeren, door nieuwe regels toe
te passen op dezelfde situaties. Hierdoor wordt de interactie tussen de regels van de complexen Kind,
Volwassene en Ouder heel belangrijk binnen de persoonlijkheid, waarbij iedere entiteit afwisselend de rol
van leraar en leerling aanneemt. Dit kunnen we beschrijven als een open feedbacksysteem, die in de meeste
gevallen leidt tot integratie van de regels onder wisselende omstandigheden. Traumatische ervaringen
kunnen er voor zorgen dat de regels in de verschillende fasen onafhankelijk van elkaar blijven bestaan. De
regels als Kind worden dan niet getransformeerd naar meer volwassen regels, maar worden naast de nieuwe
regels gehandhaafd. In een gezonde situatie worden de regels met elkaar vergeleken en aan de realiteit
getoetst door waarneming, ervaring en communicatie.
Man-Vrouw Identificatie
Vergelijkbaar met de verschillende systeemregels tijdens de ontwikkeling is de sociale identificatie als Man
of Vrouw. Het is de vraag in welk opzicht een jongetje of meisje zich door hormonale invloeden ontwikkelt
tot een volwassen man of vrouw en welke invloed de sociale omgeving de geaardheid van een individu
bepaalt. In de eerste ontwikkeling van een baby lijken de geslachtsdelen nog heel veel op elkaar. Pas in de
laatste maanden van de zwangerschap wordt het onderscheid tussen geslachten duidelijker. Is de
identificatie als man of vrouw belangrijker dan het hormonale verschil? Ook hier is de interactie tussen de
mannelijke en vrouwelijke identificatie essentieel. Heteroseksualiteit, homoseksualiteit en transseksualiteit
worden voornamelijk bepaalt door de sociale context, waarin men zich ontwikkelt. Welke eigenschappen
het individu relateert aan de sekse, zoals overdreven agressief gedrag, uiterlijke verzorging, beroepskeuze
en partnerkeuze wordt in belangrijke mate bepaalt door de opvoeding en de sociale benadering door de
omgeving.
Sociale Identificatie
Van de systeemtheorie kunnen wij leren dat het individu in de loop van het leven verschillende rollen in
georganiseerde systemen vervult. Ieder systeem en rol vereist aanpassing van de gedragscode, waardoor
andere reacties, doelen en taken noodzakelijk zijn. Wie welke rol in het sociaal-maatschappelijk verkeer
mag vervullen is afhankelijk van het leerproces, dat het individu tot nu toe heeft doorgemaakt, de
aanwezigheid onder optimale sociale omstandigheden op het juiste moment ten opzichte van
interactiesystemen en andere personen. Hierbij is de continuïteit voor alle personen, die bij het totale proces
betrokken zijn, een belangrijke factor. De rol moet zowel door het individu zelf als door de personen in de
omgeving geaccepteerd worden.
Beslissingen worden genomen, doordat er mogelijkheden worden geschapen, om de sociale rol waar te
maken. Doordat het individu verschillende rollen tegelijkertijd of achter elkaar op zich neemt, moeten de
omgevingsafhankelijke doelen, taken en verwachtingen geïntegreerd worden in het totale handelen van de
persoonlijkheid. De Transactionele Analyse beschrijft de reactie van het individu met betrekking tot de
eigen interpretatie van systemen. En de reactie kan onder wisselende omstandigheden zeer uiteenlopen.
266
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het Spel en de Knikkers
Sociale verbanden verlopen in veel gevallen via vaste gedragspatronen, die we kunnen samenvatten als een
verzameling van regels of wetten, die bij elkaar een storyboard van een game vormen. In de Transactionele
Analyse wordt in principe een onderscheid gemaakt tussen werkelijk sociaal contact en de spelletjes, die
mensen spelen. Maar eigenlijk zijn alle vormen van sociaal en maatschappelijk contact doordrongen van
deze sociale spelletjes. Want wat zou anders de drijfveer zijn achter de onderlinge contacten tussen
mensen?
Wij communiceren met andere mensen om iets te bereiken, om iets te winnen of verlies te voorkomen. De
verwachtingspatronen en associaties bepalen of het individu het spel aangaat, of er voordeel te behalen is.
Bij ieder feedbackmechanisme tussen mensen kan men persoonlijke waarderingspunten (strokes, dat zowel
‘aaien’ als ‘klappen’ kan betekenen) krijgen. Eigenlijk wordt de hele evolutie tussen soorten en individuen
bepaald door dit soort spelletjes. Deze waarderingspunten kunnen aangenaam (positief) zijn of
onaangenaam (negatief). In de hoofdstukken over Conditionering en Psychoanalyse is beschreven hoe de
waardering van omstandigheden en situaties tot stand komt.
De verwachtingspatronen bepalen het verloop van het spel. Vaak wordt door een prikkel een gewaardeerde
reactie uitgelokt of een onaangename reactie uitgesteld. Er zijn zeer veel van dit soort spelletjes in het
sociale verkeer aanwezig. Sommige zijn verbaal, andere nonverbaal. De personen, die aan een sociaal spel
deelnemen, verbinden zich daarmee aan de regels en hun rol in het spel. Als alle deelnemers aan het spel
zich aan de regels houden, zal al bij de aanvang van het spel (dus bij de rolverdeling en het opstellen van de
regels) vaststaan, wie op welk moment een aangenaam of onaangename reactie te verwerken krijgt. De
regels worden afhankelijk van de context en de onderlinge relatie van objecten, personen en omgeving
toegepast. Een aantal spellen met de daaraan verbonden scenes en indirecte signalen in de rol worden
hieronder vermeldt. Iedere scene heeft als onderdeel van het spel eigen signalen. Deze signalen zijn op zich
weer spelletjes, die uitgeprobeerd worden. Dit is dus een recursief systeem.
Spel
Betrokken
Personen
Scene
‘Ik wordt gegijzeld’
‘Ik heb eten nodig’
‘Ik hou mensen vast’
De Gijzelaar
‘Ik wil geld hebben’
‘Ik schiet ze dood’
‘Ik wil een vluchtwagen’
‘Ik verzorg ze goed’
‘Wat verschrikkelijk’
Het Publiek
‘Wat gebeurt er?’
‘Wat wil de Gijzelaar?’
Het Arrestatieteam ‘Die man moet gepakt
worden’
‘Red de slachtoffers’
‘Ik weet het beter’
‘Het interesseert mij De Baas
niet wat jij vindt’
‘Ik schaam me dood voor
je’
De Ondergeschikte ‘Sorry’
‘Maar stel je nu eens voor’
‘Gijzeling’
De Gegijzelde
Signalen
‘Help Me’
‘Pas Op’
‘Help Me’
‘Chantage’
‘De Vlucht
‘Ik zal voor je zorgen’
‘Nieuwsgierig’
‘De Oorlog’
‘De Reddende Engel’
‘Macht’
‘Schamen’
‘Schamen’
‘Voorstelling’
267
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Spel
Betrokken
Personen
Scene
Signalen
‘De Reddende
Engel’
Het Slachtoffer
‘Red Me!’
‘Ik snap niet waarom hij dat
doet’
‘Ik laat hem maar gaan’
‘Ik zal je leren!’
‘Help Me’
Mijn Naam is Haas’
De Aanklager
De Redder
‘Ik zal voor je
zorgen’
De Ouder
Het Kind
‘Ik hou van je’
De Geliefde
De Liefhebber
‘De Martelaar’
Het Slachtoffer
De ‘Kudde’
De ‘Beul’
‘Je krijgt nog één
waarschuwing’
‘Ik ben Superman’
‘Ik offer mijzelf op’
‘Ik bescherm je’
‘Ik offer me voor jou op’
‘Maar dan moet jij van mij
houden’
‘Ik kan het niet alleen’
‘Bescherm me’
‘Ik hou van je, als jij iets
voor mij doet’
‘Wie is die persoon die
achter mij aan zit?’
‘Ik deel al mijn gevoelens
met je’
‘Help me, alsjeblieft’
‘Ik ben heel aardig’
‘Kijk eens hoe bijzonder ik
ben’
‘Ik kom je redden’
‘Als de Beul niet ophoudt,
dan betekent dat het einde’
‘Ik offer mij op voor de
mensen’
‘Dat doe ik om anderen te
redden’
‘Red Me’
‘Wat gebeurt er?’
‘Ik heb er niks mee te
maken’
‘Ik kom u redden’
‘De kracht van het
Slachtoffer gaat in ons
over’
‘Deze mensen zijn tegen het
Slachtoffer’
‘Ik ben bang voor de
mogelijkheden van het
Slachtoffer’
‘Ik bepaal de Wet en de
Macht’
‘De Martelaar’
‘De Bestraffing’ of ‘De
Wraak’
‘Pas Op’
‘Ik ben de Beste’
‘De Martelaar’
‘Ik hou van je’
‘De Martelaar’
‘Chantage’
‘Help Me’
‘Ik hou van je’
‘Chantage’
‘De Vlucht’
‘De Martelaar’
‘Help me’
‘De Vriendelijke Man’
‘Ik ben de Beste’
‘De Reddende Engel’
‘Chantage’
‘Gijzeling’
‘De Reddende Engel’
‘Help Me’
‘Nieuwsgierig’
‘Mijn Naam is Haas’
‘De Reddende Engel’
‘Religie’
‘Het Complot’
‘Angst’
‘De aap met de grootste
billen’
‘Macht’
268
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Spel
Betrokken
Personen
Scene
Signalen
‘Nieuwsgierig’
De Opvallende
Figuur
Het Publiek
De Bieder
‘Kijk mij eens’
‘Red Me’
‘Wat gebeurt er?’
‘Ik bied een laag bedrag’
‘En als ik het product niet
krijg, dan hoeft het niet’
‘Dat is veel te weinig’
‘Want ik heb een mooi
product’
‘Wij zijn heel aardige
mensen’
‘Je hoeft niets te geven,
maar dan krijg je ook niets’
‘Als ik het niet krijg je niks’
‘Niemand is sterker,
slimmer of machtiger dan
ik’
‘Ik heb het voor het zeggen’
‘Als jullie niet doen wat ik
zeg dan gebeurt er iets
onaangenaams’
‘Ik heb bescherming nodig’
‘Ik accepteer de Leider’
‘Ik ben de Beste’
‘Help Me’
‘Onderhandelen’
De Ontvanger
‘De aap met de
grootste billen’
De Leider
De Volgelingen
De Banneling
‘Ik ben de Beste’
‘De Vriendelijke
Man’
De Deelnemer
De Concurrent
Het Publiek
The Good
The Bad
The Ugly
‘Help Me’
De Ouder
‘De Wraak’
Het Kind
De Wreker
De Dader
‘Onder bepaalde
voorwaarden’
‘Ik ben tegen de Leider en
even sterk als de Leider’
‘Ik sta buiten het Systeem’
‘Ik verklaar de oorlog aan
de Leider’
‘Niemand is zo goed als ik’
‘Ik ben beter’
‘Wie is de beste’
‘Ik ben veel aardiger dan de
rest’
‘Ik ben slecht en ik haat de
goede mensen’
‘Ik accepteer dat ik soms
goed en soms slecht ben’
‘Ik zal voor het Kind
zorgen’
‘‘Ik kan het niet alleen’
‘Weet jij wat je me hebt
aangedaan?’
‘Ik weet niet waar je het
over hebt’
‘Zielig doen’
‘Chantage’
‘De Belediging’
‘Reclame’
‘De Vriendelijke Man’
‘Poker’
‘Chantage’
‘Ik ben de Beste’
‘Macht’
‘Chantage’
‘Help Me’
‘De aap met de grootste
billen’
‘Voorwaardelijke
Vriendschap’
‘Macht’
‘Ik hoor er niet bij’
‘Oorlog’
‘Ik ben de Beste’
‘Ik ben de Beste’
‘Oorlog’
‘Zelfacceptatie’
‘Ik zal voor je zorgen’
‘De onaangename
herinnering’
‘Mijn naam is Haas’
269
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Spel
Betrokken
Personen
Scene
Signalen
‘Chantage’
De Dader
‘Dat mag niet uitkomen’
‘Wat wil je hebben voor die
informatie?’
‘Ik weet alles van je’
‘Ik wil een aanbod of het
komt uit’
‘Ik kom terug’
‘Wat is er gebeurt’
‘Ik wil graag weten wat er
gebeurt is’
‘De mensen zijn tegen me’
‘Wij weten niet waar het
Slachtoffer het over heeft’
‘Wij ontkennen alles’
‘Hallo’
‘Ik mag jou wel’
‘Wat gebeurt er’
‘Maar wat is er gebeurt’
‘Ik weet van niks’
‘Ik offer mij op’
‘Het Tapijt’
‘Onderhandelen’
‘Wij oordelen over de
Bruidegom’
‘Wij oordelen over de
Bruid’
‘Ik haat je’
‘Wij zijn het Slachtoffer’
‘Hoe kan dat nu’
‘Ik wil met je vrijen’
‘Dat mag niet’
‘Ik doe alsof ik het
Slachtoffer ben en dat is
leuk’
‘Ik geef het onderwerp en
de omstandigheden aan’
‘Er worden grappen
gemaakt ten koste van mij’
‘Lachen’
‘Ik spiegel het publiek’
‘Ik herken mezelf’
‘Geweldig, Prachtig’
‘Ik weet alles beter’
‘Ik snap niet waarover de
Meester het heeft’
‘Wat heb ik heb ik nu
gedaan?’
‘Was dit een vergissing of
was dit expres?’
‘De Rechtbank’
De Chanteur
Het Publiek
De Media
‘Het Complot’
‘Hoe gaat het met
je’
‘Mijn Naam is
Haas’
‘De Trouwdag’
‘De Echtscheiding’
‘Sex’
‘De Feestneus’
Het Slachtoffer
Het Systeem
De Daders
De Verleider
De Voorbijganger
De Onderzoeker
De Ondervraagde
De Bruid en de
Bruidegom
De Familie van de
Bruid
De Familie van de
Bruidegom
De Geliefden
De Kinderen
De Familie
De Geliefden
Het Publiek
De Grappenmaker
De Aangever
Het Slachtoffer
‘Het Toneelstuk’
Het Publiek
De Speler
Het Publiek
‘Onderwijs’
De Meester
De Leerling
‘De Vergissing’
De ‘Loser’ of de
‘Wijze’
De Omstander
‘Poker’
‘Onderhandelen’
‘Bedreiging’
‘Nieuwsgierig’
‘Het Nieuws’
‘Vriendschap’
‘Nieuwsgierig’
‘Ik hou van je’
‘De Bestraffing’
‘Verdriet’
‘Mijn naam is Haas’
‘Blijf bij mij’
‘Wij vinden het niet goed’
‘Humor’
‘Situatieschets’
‘Verdriet’
‘Applaus’
‘Kwaad’
270
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Spel
Betrokken
Personen
Scene
Signalen
‘De Planning’
De Baas
‘Is het al klaar?’
Hoe kan dat nou?
‘Nee, helaas, ik heb het niet
gehaald’
‘Ik win de oorlog’
‘Ik luister naar de
opdrachten van mijn
meerdere’
‘Ik moet overleven’
‘Ik probeer mij aan te
passen aan de gedragsregels
van het Leger, zodat ik hun
taktiek kan verkennen en
verslaan’
‘Ik vertrouw er op dat jij de
gedragregels nakomt’
‘Maar natuurlijk, maar dan
moet jij eerst even iets voor
mij doen’
‘Ik heb het verkeerd
gedaan’
‘Ik weiger me aan te passen
aan dit systeem’
‘Ik leer jou dat gedrag af’
‘Ik heb de taak volbracht’
‘Dan heeft u een beloning
verdiend’
‘Ik beheer de kas en de
kaarten’
‘Ik zet alles in’
‘Јe bluft’
‘Ik pas’
‘Ik laat me in de kaart
kijken’
‘Ik heb de touwtjes in
handen’
‘Ik heb de
verantwoordelijkheid’
‘Ik ben slechts een
instrument in de handen van
hogere machten’
‘Dit weerspiegelt mijn
leven’
‘Geweldig, Prachtig’
‘Ik schaam me dood’
‘Ach, dat hoeft niet hoor’
‘Ben je nou helemaal gek
geworden’
‘Nieuwsgierig’
‘Onderhandelen’
‘Schuldig Voelen’
De Werknemer
‘De Oorlog’
De Generaal
Het Leger
De Vijand
‘Voorwaardelijke
Vriendschap’
De Loser
De Winnaar
‘De Bestraffing’
De Ondergeschikte
‘De Beloning’
De Meester
De Held
Het Publiek
‘Poker’
De Deler
De Spelers
‘Het
Marionettenspel’
De Speler
De Pop
Het Publiek
‘Schamen’
De Schaamteloze
Het Slachtoffer
‘Strategie’
‘Onderwerping’
‘Vertrouwen’
‘Misbruik’
‘Het spijt me’
‘De Martelaar’
‘Conditionering’
‘Martelaar’
‘Conditionering’
‘De Boekhouder’
‘De Playboy’
‘De Calculator’
‘De Boekhouder’
‘De Onnozele Hals’
‘Controle’
‘De Werkgever’
‘Onderwerping’
‘Applaus’
271
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Spel
Betrokken
Personen
Scene
‘De Stilte voor de
Storm’
De Concurrenten
‘De Belediging’
De Dader
‘Er is niets aan de hand’
‘Ik probeer u vriendelijk te
benaderen’
‘Maar als u mijn territorium
belaagt, dan neem ik
maatregelen’
‘Ik hou geen rekening met
uw gevoelens, omdat u
geen rekening houdt met
mijn positie in een bepaalde
rol’
‘Ik ben nog nooit zo
beledigd en ik verbreek de
relatie met degene, die de
opmerking heeft geplaatst.
‘Ik kies geen partij, tenzij ik
afhankelijk ben van het
Slachtoffer of de Dader’
‘Dit is een zinloze
verspilling van materiaal,
geld of informatie’
‘Ik heb een sterke behoefte
aan een bepaald object, dus
ik betaal er veel voor’
‘Als de Verspiller dit object
wil hebben, dan moet er
voor betaald worden’
‘Als je niet beter je best
doet, dan krijg je geen
salarisverhoging, ontslag of
wordt je van je huidige
positie verdrongen’
‘Ik doe mijn uiterste best,
maar mijn baas snapt mij
niet’
‘Het spijt me, maar je
functioneert niet in je
huidige positie’
‘Ik heb mijn best gedaan en
ik snap niet dat u mij
ontslaat’
‘Ik schaam mij er voor dat
ik niet functioneer’
‘Ik heb het niet gedaan’
‘Hij heeft mij iets
ontnomen’
‘Ik geloof niemand en ik zal
een onafhankelijke
beslissing nemen’
Het Slachtoffer
Het Publiek
‘De Boekhouder’
De Boekhouder
De Verspiller
De Bezitter
‘Dwingen’
De Baas
De Ondergeschikte
‘Het Ontslag’
De Baas
De Ondergeschikte
‘Diefstal’
De Dief
Het Slachtoffer
De Rechter
Signalen
‘Onderhandelen’
‘Onderhandelen’
‘Het Ontslag’
‘Schamen’
‘De Belediging’
‘Schamen’
‘De Vermoorde Onschuld’
‘De Rechtbank’
272
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Spel
Betrokken
Personen
‘De Vlucht’
De Gevangene
‘Applaus’
‘Religie’
‘Onderwerping’
‘Reclame’
‘Oorlog’
‘Het Spel’
Scene
‘Ik wil nooit meer terug
naar de gevangenis’
‘Ik zal de gevangene
De Bewaker
arresteren en vasthouden’
‘Ik probeerde de
De Speler
werkelijkheid te benaderen
maar het was maar spel’
‘De werkelijkheid werd
Het Publiek
heel goed benaderd’
‘Ik handel in opdracht van
‘De Hogepriester’
hogere machten’
‘Ik zie de toekomst van de
‘De Profeet’
Volgelingen’
‘Red Me’
‘De Volgelingen’
‘Ik volg de profeet
blindelings’
‘Ik onderwerp mij aan uw
De Knecht
genade’
‘Als je je niet aanpast aan
De Meester
mijn behoeften en wensen,
dan neem ik maatregelen’
‘Koop mijn producten’
De Verkoper
‘Ik wil dat mijn producten
De Producent
verkocht worden tegen een
redelijke prijs’
‘Ik ben niet geinterreseerd’
De Koper
‘Ik wil meer land, mensen
‘De Aanvaller’
of goederen veroveren’
‘Ik verdedig mijn
‘De Verdediger’
territorium’
‘Ik wil een leuk spel maken,
‘De Bedenker’
waardoor de spelers meer
inzicht krijgen in de
werkelijkheid, zoals ik die
zie’
‘Ik ben het niet eens met
‘De Spelers’
mijn rol in het spel, maar ik
vindt het wel leuk’
‘De Scheidsrechter’ ‘Ik handhaaf de regels van
de Bedenker’
Signalen
‘Help Me’
‘Onderwerping’
‘Chantage’
‘Conditionering’
‘Onderwerping’
‘Territoriumgedrag’
Het Rollenspel
Naast het ‘Script’ van de sociale rollenspelen, die wij dagelijks meemaken, vervullen wij ook een bepaalde
‘Rol’ of functie binnen het verhaal. Deze rol wordt bepaald door de behoeften en wensen binnen het
systeem, waarin het spel plaatsvindt, en de persoonlijke belangen van de speler. De rol wordt dus
voornamelijk bepaald door processen, die op abstract nivo in de persoonlijkheid plaatsvinden, zoals
voorstelling, behoeften, doelen, taken en persoonlijke keuze. Door conditionering gaat de speler vaak het
spel verwarren met de realiteit. De speler gaat op in zijn of haar rol en kan de werkelijkheid niet meer van
de illusie onderscheiden.
273
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Jung heeft een aantal van deze rollen beschreven als archetypen. In principe is het rollenspel afkomstig uit
de magische beleving van de kinderjaren. Op latere leeftijd zijn wij zo bedreven geraakt in onze rol binnen
de maatschappij, dat wij deze rol volledig hebben verweven met onze sociale en maatschappelijke positie.
Het spel is serieus geworden. Een aantal rollen in sociale spelletjes wordt hieronder weergegeven.
Rol
Beschrijving
‘De Gek’
‘Ik doe alsof ik niet goed bij mijn hoofd ben, maar ondertussen beschrijf ik de
werkelijkheid. Deze waarheid wordt niet geaccepteerd door de maatschappij. Ik
ontmasker de rollen, maar de omgeving is het spel serieus gaan nemen.’
‘Ik bestuur processen in mijn omgeving, zonder dat iemand het merkt. Ik heb de
leiding, maar ik blijf op de achtergrond. Ik zie de werkelijkheid, maar ik geef deze
niet door aan anderen, omdat ik de bewondering van mijn omgeving waardeer.
‘Ik handel in opdracht van hogere machten die ik erken maar niet volledig begrijp.
Ik draag mensen op om de voorschriften te respecteren, maar ik snap de
voorschriften zelf niet volledig. Ik wil mijn sociale positie handhaven, dus ik doe
niet alsof ik het begrijp.’
‘Ik heb de macht. Ik bestudeer, neem waar en bedenk strategieën, maar ik laat
anderen mijn opdrachten uitvoeren. Ik conditioneer de bevelhebbers in mijn
omgeving en ik laat mij conditioneren om een voorbeeldfunctie te vervullen. Met
het ‘volk’ heb ik weinig of geen contact, omdat ik bang ben om uit mijn huidige
positie verstoten te worden. Ik richt mij op de presentatie van mijn onderdanen naar
de omgeving. Ik ben een icoon voor een bepaald territorium in plaats of tijd.’
‘Ik bestuur het land in opdracht van de koning. Ik onderwerp mij aan de belangen
van de koning, maar tegelijkertijd manipuleer ik de koning in een bepaalde richting.
Het volk houdt van mij, maar mijn primaire doelstelling is de positie van de koning
in stand te houden.’
‘Wij houden onvoorwaardelijk van elkaar. Maar als de ander niet precies doet wat
ik zeg, dan verbreek ik de relatie of eis ik bevrediging van bepaalde persoonlijke
behoeften.’
‘Ik trek mij terug in een zelfgecreëerde werkelijkheid, omdat ik het gedrag van mijn
omgeving verafschuw en mensen mij niet begrijpen. Ik heb alles gezien en gedaan
en ik kies nu voor een persoonlijke invulling van mijn leven. Stoor mij niet in mijn
persoonlijke beleving van de wereld.’
‘Ik ben bang dat mensen mij niet accepteren in mijn huidige sociale positie. Ik doe
mijn best om geaccepteerd te worden, maar het lukt mij niet. Ik leef in
voortdurende angst voor de toekomst en het verleden en ben daardoor niet in staat
in de huidige situatie beslissingen te nemen. Daardoor maak ik weer verkeerde
keuzes en krijg ik nog meer problemen te verwerken. Dit heeft een cumulatief
effect, dat wel moet leiden tot een escalatie.’
‘Ik manipuleer, ik bedenk de toekomst, maar ik wens niet betrokken te zijn bij de
uitvoering. Ik ben de bedenker maar niet de speler in het spel. Ik regisseer, zonder
op het ‘podium’ te staan. Ik luister naar het publiek en de spelers, maar ik kan er
slechts zijdelings invloed op uitoefenen.’
‘Ik manipuleer ook, net als God, maar dat doe ik voor mijn eigen persoonlijke
belangen. Ik conditioneer mijn omgeving zo, dat ze precies doen wat ik zeg, zonder
dat ze het merken. Ik speel mensen tegen elkaar uit en schuif de ene pion naar
voren, omdat hij of zij doet wat ik zeg. Ik luister naar mensen, ik verleid ze maar ik
onderhandel voortdurend over het vervullen van hun behoeften. Ik verwerf
materiele verwezenlijking en een sociale positie in de toekomst in ruil voor
goederen en geld op dit moment. Daarmee zorg ik er voor dat mensen mij in de
toekomst dienen.’
‘Ik offer mij op voor de toekomst. Ik ben onschuldig, maar anders worden andere
mensen getroffen door onbegrip of geweld van de omstanders.’
‘De Tovenaar’
‘De Hogepriester’
‘De Koning’
‘De Koningin’
‘De Geliefden’
‘De Kluizenaar’
‘De Gehangene’
‘God’
‘De Duivel’
‘De Held’
274
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Rol
Beschrijving
‘De Advocaat’
‘Ik handel in opdracht van de dader en het slachtoffer. Voor mij is rechtspraak een
spel, maar ik besef dat de reële situatie voor de betrokkenen serieus is. Ik bestudeer
de wet en probeer daar persoonlijke winst uit te halen.’
‘Ik luister naar de dader, het slachtoffer, de advocaat en de politiek en ik probeer
een compromis te verzinnen voor de huidige situatie. De dader wil rechtspraak, het
slachtoffer eist genoegdoening en de advocaat wil gelijk hebben maar uiteindelijk
gaat het om het publiek. Wat vindt het publiek van mij? Alleen met de goedkeuring
van het publiek kan ik mijn positie handhaven.’
‘Ik manipuleer maar tegelijkertijd speel ik een rol in het sociale spel. Ik moet dus
oppassen dat iemand mij ontmaskert als manipulator. De wetgeving heeft het op
mij gemunt, maar ik probeer daaraan te ontsnappen. Niemand kan mij pakken.’
‘Iedereen vindt dat ik iets heb misdaan, maar ik begrijp dat niet. Waarom jaagt
iedereen mij op?’
‘Als je niet doet wat ik zeg, dan zal ik je bestraffen.’
‘Ik ben de baas van mijn ondergeschikten, maar tegelijkertijd heb ik dezelfde
doelen en behoeften als mijn ondergeschikten. Ik coördineer, maar ik ben net zo
kwetsbaar als de mensen, die onder mij gesteld zijn.’
‘Ik doe wat mij wordt opgedragen. Ik ben ondergeschikt aan de wet, mijn leiders en
andere volgelingen. Ik val niet op en daarom voel ik mij veilig. Ik ben afhankelijk
van mijn leiders en de omgeving die zij in stand houden.’
‘Ik offer mij op voor een bepaalde groepering in de samenleving. Ik provoceer de
leiders en voel mij en een banneling. Ik probeer het publiek aan te tonen, dat de
huidige gedragsregels niet kloppen. Dat doe ik door een voorbeeld te stellen.’
‘Ik steel goederen, geld en ideeën van mijn omgeving. Ik ben een soort parasiet en
ik profiteer van de goede bedoelingen van omstanders. Ik ben afhankelijk van de
status van mijn slachtoffers en de regels van de wet. Ik probeer daar door
manipulatie aan te ontkomen.’
‘Ik wil niets, ik kan niets en ik doe niets. Ik ben volkomen afhankelijk van mijn
omgeving, maar tegelijkertijd wil ik mij niet aanpassen aan die omgeving. Ik
gedraag mij als een kind, terwijl ik volwassen zou moeten zijn. Mijn gedrag is een
protest, omdat ik de regels niet begrijp.’
‘Ik heb genoeg geld, ik ben wat naïef en laat mij makkelijk manipuleren. Ik probeer
de gunst van de omgeving te verwerven door mijn geld in projecten te investeren,
die aanslaan bij het publiek. Hoe ik mijn kapitaal heb verworven, gaat niemand iets
aan.’
‘Ik ben afhankelijk van mijn ouders maar begrijp ze niet helemaal. Waarom doen
zij zoals zij zich gedragen? Waarom zeggen zij mij hoe ik me moet gedragen en
passen ze dat niet toe op hun eigen leven?’
‘Ik bepaal zelf hoe ik me gedraag en ik maak zelfstandig keuzes. Ik ben niet
afhankelijk van de goedkeuring van mijn omgeving en ga mijn eigen weg. Als
iemand een opmerking plaatst over de manier waarop ik leef, dan ben ik geen
verklaring schuldig, maar ik probeer het wel uit te leggen.’
‘Ik hou van mijn kinderen en ik hoop dat mijn kinderen van mij houden. Ik probeer
de gunst van mijn kinderen te verwerven, maar ik weet niet of dat lukt. Soms
schaam ik mij voor mijn kinderen of voor mijn eigen gedrag. Ik probeer het gedrag
van mijn kinderen te begrijpen en aan te passen, maar uiteindelijk moeten zij
zelfstandig de koers van hun eigen leven bepalen. Ik moet ze dus ook
zelfstandigheid aanleren.’
‘Niemand kent mij en ik probeer reclame voor mijzelf te maken, zodat ik
geaccepteerd word. Ik weet dat mensen mij vreemd vinden en die angst probeer ik
om te keren in een vriendschappelijke benadering.’
‘De Rechter’
‘De Bedrieger’
‘De Schuldige’
‘De Maffia’
‘De Leider’
‘De Volgeling’
‘De Held’
‘De Dief’
‘De Zwerver’
‘De Miljonair’
‘Het Kind’
‘De Volwassene’
‘De Ouder’
‘De Onbekende’
275
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Rol
Beschrijving
‘De gezondheid van mensen is afhankelijk van mijn functioneren. Ik kan mij geen
fouten permitteren en daarom luister ik goed naar mijn patiënt, leraren en
verpleegsters. Incompetentie kan ik niet verdragen en daarom let ik goed op de
manier, waarop de patiënt wordt behandeld. Ik eis dat mijn patiënten goed naar mij
luisteren.’
‘Ik ben afhankelijk van de dokter, de verpleging en het bezoek. Ik moet mij dus
‘De Patiënt’
afhankelijk opstellen, ook al voel ik mij daardoor machteloos. Ik ben blij met de
hulp die ik krijg en ik vertrouw daar volledig op.’
‘Ik zorg ervoor dat mijn patiënten goed verzorgd worden, maar ze moeten niet
‘De Verpleegster’
teveel zeuren. Ik luister naar de richtlijnen van de dokter, maar ik verwacht ook, dat
hij of zij naar mij luistert. Ik waardeer mijn werk, omdat mensen afhankelijk van
mij zijn.’
‘Ik ben de baas en mijn ondergeschikten moeten naar mij luisteren. Ik heb de
‘De Baas’
meeste ervaring en mijn werknemers moeten nog veel van mij leren. Ik accepteer
zelden inspraak, tenzij het mijn persoonlijke belangen dient. Ik hou van mijn werk,
omdat ik er zeer ervaren in ben.’
‘De Ondergeschikte’ ‘Mijn baas snapt mij nooit. Ik heb heel goede ideeën, maar die worden nooit
uitgevoerd. Ik loop in de mallemolen mee, maar het draait nooit zoals ik het voor
ogen heb. Dat vind ik jammer, maar ik kan er niets aan doen.’
‘De Dokter’
Verdeling van de Knikkers
De doelen van de rollenspellen worden voornamelijk bepaald door de bekrachtiging en bestraffing die de
spelers in het spel krijgen. In feite is dit het economische systeem dat de verschillende sociale spellen in
stand houdt. Het gaat hier om de verdeling van de knikkers zoals rijkdom, aanzien, macht, geld, informatie
en liefde. Dit zijn de middelen, waarmee een bepaalde conditionering tot stand wordt gebracht en voor
enige tijd in stand wordt gehouden, totdat het individu het gedrag vanzelf gaat vertonen. Bij de
conditionering wordt een onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve bekrachtigers. Positieve
bekrachtigers zijn een beloning voor het vertonen van bepaald gedrag, negatieve bekrachtigers vormen een
bestraffing, als het gedrag niet overeenkomt met de richtlijnen in het rollenspel.
Wat als positieve of negatieve bekrachtiging wordt ervaren, wordt door de individuele opeenvolging van
stimuli en reacties bepaald. Een kind dat een snoepje kreeg als het iets goed had gedaan, zal dit snoepje na
enige tijd aangenaam gaan waarderen. Als het kind verschillende keren een snoepje uit de trommel heeft
gepakt, door de moeder wordt betrapt en vervolgens na een flinke ruzie naar boven wordt gestuurd om de
tanden te poetsen, dan is het waarschijnlijk, dat het kind angstgevoelens voor de situatie en uiteindelijk
voor het snoepje zelf gaat ontwikkelen. Er zijn dus geen stimuli die per definitie aangenaam of
onaangenaam zijn. Dit wordt bepaald door individuele interpretatie, sociale context en maatschappelijke
indoctrinatie.
Bekrachtigers kunnen personen, objecten, informatie, sociale positie of handelingen zijn. In feite zijn de
bekrachtigers een soort fetisjisme, een vorm van magisch denken. Het object, de persoon, de positie of de
handeling is een ideaalbeeld, dat wordt nagestreefd. Als de bekrachtiger in de sociale of maatschappelijke
context door andere personen wordt begeerd, dan verwerft de persoon hierdoor ook een voordeel in relatie
tot anderen. Bekrachtigers worden bepaald door sublimatie van aangename en onaangename emoties en zij
zijn zeer gevoelig voor levensstijl, mode, trends en persoonlijke historie. Geld is voor een rijke man niet
langer belangrijk maar voor een arme man wel. De rijke man lijkt een voordeel in relaties te hebben en dit
wekt jaloeziegevoelens op bij de arme man. Dat dit voordeel allemaal maar toneelspel of illusie is, ontgaat
de arme man.
276
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bekrachtigers verplaatsen zich van persoon naar persoon en van systeem naar systeem. Voor een korte
periode wordt de bekrachtiger geaccepteerd als het te bereiken doel. Na enige tijd treedt echter de verveling
op en de aandacht verschuift naar andere objecten, personen of handelingen. Met name de Amerikaanse
psycholoog en onderzoeker Maslow heeft zich in piekervaringen en het verschuiven van de aandacht naar
andere bekrachtigers verdiept. Hij stelde dat een eenmalige piekervaring wordt gecompenseerd door
herhaling en dat de waardering afneemt, naarmate de ervaring vaker wordt herhaald. Alleen als een
bekrachtiger een breed sociaal maatschappelijk draagvlak heeft, zoals geld, zal de bekrachtiger door
verschillende systemen worden overgenomen en in de maatschappijvisie worden geïntegreerd. De
bekrachtiger vormt dan een randvoorwaarde of uitgangspunt voor de leerprocessen in de beschaving. Geen
enkele bekrachtiger is vanzelfsprekend.
Intermenselijke Relaties
Natuurlijk is het onmogelijk om de sociale spelletjes, rollen en bekrachtiging en bestraffing alleen uit te
spelen. Daarvoor zijn andere mensen nodig, die meespelen. Als een individu in een bepaalde omgeving een
rol heeft leren spelen en zich vervolgens verplaatst naar een andere omgeving, dan is het mogelijk dat er
onvoldoende mensen zijn die in het toneelstuk een rol willen vervullen. De persoon moet dan zijn rol, taken
en doelen veranderen en bestuderen welke spelletjes hem of haar persoonlijk het meeste profijt opleveren.
De speler wordt dan automatisch publiek. Als er nieuwe rollen (sociale posities) aanwezig zijn en de
persoon is in staat de rol binnen bepaalde gedragsregels te vervullen, dan kan de persoon een nieuwe rol
accepteren, waarin hij of zij wordt bekrachtigd. In feite zijn dit ‘betaalde’ taken, die worden uitgevoerd
zolang voldoende bekrachtiging plaatsvindt. De relatie tussen personen wordt bepaald door de rol en het
doel van de betrokken personen. Er vindt voortdurend uitwisseling van bekrachtigers plaats via positieve of
negatieve feedback. Deze feedback heeft een sociale functie en geeft een signaal, dat de rol goed gespeeld
wordt. Als de rol door één van de spelers niet correct wordt uitgevoerd, dan loopt de uitvoering van het
volledige toneelstuk gevaar. Alle spelers dreigen dan de beloning mis te lopen. De relaties worden
verbroken en de spelers kiezen onafhankelijk van elkaar een nieuwe richting. De relatie tussen de betrokken
personen krijgt dan een onaangenaam karakter.
277
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Model
Sociale Identificatie
Het individu functioneert binnen verschillende sociale systemen tegelijkertijd of na elkaar. Iedere taak of
rol binnen een systeem heeft eigen kenmerken en functies. Het individu moet de kenmerken en regels
binnen de persoonlijkheid integreren tot een beslissingschema. Zo zal een politieman, die huisvader is, en
in zijn vrije tijd voetbalt, in iedere rol andere eigenschappen en reacties vertonen, die tegenstrijdig kunnen
zijn en afhankelijk zijn van de omstandigheden. Het onderscheid tussen handelingen en kenmerken in
uiteenlopende situaties leidt tot een beslissingschema, dat bepaald wordt door de omgeving en de
continuïteit. Het individu zal de verschillen en overeenkomsten in reacties in de verschillende sociale rollen
van tijd tot tijd met elkaar vergelijken, zodat de verwachtingspatronen, associaties en logica in diverse
posities een consistent geheel vormen. Hierdoor worden keuzes en opeenvolgende verwachtingspatronen
vereenvoudigd. Herkenbaarheid en associatie spelen hierbij een centrale rol.
Verzorgen
Onderzoeken
Arresteren
Naar bed
brengen
Afwassen
Aanvallen
Tactiek
Rolverandering in de tijd
Naast functies die parallel worden uitgevoerd kan er ook sprake zijn van een opeenvolging van sociale en
maatschappelijke posities, die een verbetering of verslechtering in kunnen houden. Bovendien kunnen
regels uit het verleden worden veranderd onder gelijke omstandigheden.
278
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Zo kan een productiemedewerker uitgroeien tot opzichter, waarbij de taken veranderen van uitvoerend naar
sturend. Als productiemedewerker zal de nadruk liggen op kwantiteit en kwaliteit van de werkzaamheden.
Als opzichter worden zaken als beschikbaarheid, inzetbaarheid en controle belangrijk. Dit houdt in dat de
taken en doelstellingen onder vergelijkbare omstandigheden verschuiven.
Verwachtingspatronen, associaties en logische regels moeten daarom aangepast worden, terwijl de
omgeving gelijk kan blijven. Dit is moeilijk in te passen in de statische relaties tussen begrippen en
functies, die in de persoonlijkheid geprojecteerd worden. Integratie van de nieuwe regels in het persoonlijke
wereldbeeld kan alleen plaatsvinden via een feedbacksysteem tussen de verschillende complexen die in het
onderbewuste bestaan. Dit is ook een vorm van communicatie, maar informatie wordt uitgewisseld door de
overdracht van systeemregels tussen min of meer onafhankelijke complexen. Reactiepatronen worden
afhankelijk van condities met betrekking tot de omgeving toegepast.
Beslissingsmodellen
Als de politieman in het voorbeeld uit de vorige paragraaf tijdens zijn werk in plaats van criminelen te
arresteren zijn arrestanten naar bed zou brengen, dan reageert de politieman als een robot met een vast
programma. Een mens moet de reacties op omstandigheden aanpassen aan de situatie en daarom is een
referentieel beslissingsmodel heel belangrijk. Bij een referentieel beslissingsmodel wordt een actie
ondernomen afhankelijk van een combinatie van omgevingsprikkels, personen, objecten en systemen.
We moeten daarom wel aannemen, dat een geheel van functies, eigenschappen en methoden in de
persoonlijkheid wordt gegroepeerd, waarbij de verzamelingen aan bepaalde selectiecriteria, aandachts- en
herkenningspunten met betrekking tot de omgeving voldoen. Dit zijn de randvoorwaarden, waaraan
voldaan moet worden om een volledig stelsel van regels en mogelijke reacties toe te passen. Als regels in
verschillende systemen een paradoxale tegenstelling vertonen, dan moeten de randvoorwaarden worden
aangepast.
Iedere beslissing van een individu heeft consequenties op de lange termijn, ook al beseffen wij dat niet
altijd. Als een kind door zijn moeder naar bed wordt gestuurd, omdat het de volgende dag naar school moet,
dan lijkt dit in eerste instantie een onbelangrijke gebeurtenis. Als het kind echter gaat dwingen en de
moeder besluit om niet door te zetten, dan is het kind de volgende dag niet uitgeslapen, waardoor het niet
kan functioneren op school. Daardoor kan een mogelijke voldoende voor een repetitie worden omgezet in
een onvoldoende, waardoor het kind later moeilijker een baan kan vinden en er niet in slaagt een
maatschappelijke carrière op te bouwen.
Iedere dag nemen wij honderden beslissingen die onderling afhankelijk zijn van elkaar. Voor een mens, die
van dag tot dag leeft, is dit niet te overzien. Alleen als iemand verwachtingspatronen uit het verleden
volledig verwerkt met betrekking tot de huidige situatie, kan een weloverwogen beslissing worden
genomen. Dit vormt een volledige beslissingstructuur, die de vorm heeft van conditioneel afhankelijke
mogelijkheden. Deze beslissingstructuur heeft de vorm van een boom, waarvan het oorspronkelijke
vertrekpunt altijd de geboorte vormt.
De beslissingen van het individu hebben niet alleen effect op het eigen leven, maar ook op de ontwikkeling
van de relaties met anderen en de maatschappij op zich. Als iemand er in de jaren voor 1939 in geslaagd
was om Adolf Hitler neer te schieten, dan was de Tweede Wereldoorlog anders verlopen of zij had zelfs
nooit plaatsgevonden. Door optimaal gebruik te maken van computertechniek wordt het mogelijk om dit
soort complexe beslissingsbomen te evalueren. Wie, wat, waar, waarom, hoe en wanneer zijn daarbij
belangrijke vragen. Een kleine verandering in de oorspronkelijke keuzes kan enorme consequenties hebben
op de lange termijn. Iedere persoon is in staat op basis van eerdere ervaringen weloverwogen beslissingen
te maken voor de rest van zijn persoonlijke toekomst. Dat heet eigen verantwoordelijkheid. Of de
verwachtingen van die persoon ook uitkomen, blijft altijd de vraag. De oorspronkelijke keuzes moeten
voortdurend geëvalueerd worden aan de realiteit.
279
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Opbouw van het Spel
Sociale spellen hebben een bepaalde opbouw. Deze opbouw wordt bepaald door de omgeving waarin men
opgroeit en de persoonlijke keuzes, die men maakt. Ieder stuk heeft een proloog (sociaal maatschappelijke
context) en een epiloog. Het toneelstuk bevat scenes die weer worden bedacht als een reactie op een
beginscene. Het individu bepaalt door de manier waarop de levensweg bewandeld wordt, in samenwerking
met anderen, welke eindscene en welke epiloog wordt bereikt. Het onderstaande diagram geeft aan hoe een
volledig toneelstuk (een leven, een maatschappijvorm of een organisatie) wordt vormgegeven binnen Mind.
De slotscene is altijd een antithese of synthese van de beginsituatie. Binnen de maatschappijontwikkeling
volgens Hegel worden dus verschillende stadia van persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling
beschreven.
Spel
Proloog
Delen
Epiloog
Begin Scene
Scene
Eind Scene
Spel
Spel
Spel
In iedere scene speelt het verwerven van bekrachtigers en het ontwijken van bestraffing, het bereiken van
driftobjecten en het vervullen van taken een prominente rol. Uiteindelijk wordt het driftdoel en de gewenste
situatie bereikt, waarna wordt overgegaan naar de volgende persoonlijke groeifase. Het individu is in de
oorspronkelijke omstandigheden nauwelijks in staat om het kennisnivo en het inzicht bij de epiloog te
bepalen, omdat onbekend is welke sociaal maatschappelijke context tijdens het leven zal worden doorlopen.
Het Decor
Het decor van het spel wordt gevormd door de vorm van organisatie in de omgeving, mogelijke problemen
die men tegenkomt, mogelijke bekrachtigingen en straffen en de relaties, die men met de andere spelers
aangaat. In een sociaal spel kunnen meerdere decors worden verwerkt en in een decor kunnen meerdere
sociale spelen plaatsvinden. Door de verdeling van bekrachtingen en bestraffingen over ruimte en tijd wordt
bepaald aan welke conditionering de speler wordt blootgesteld. Het decor resulteert in een aantal
associaties, die kunnen worden verwerkt in een nieuwe omgeving. Op die manier kan de speler
gedragsregels vanuit de persoonlijke historie overnemen in een nieuw decor en nader bepalen welk decor
het meest geschikt is voor het uitvoeren van bepaalde sociale spelletjes.
280
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Gedragregels
Gedragregels kunnen volledig worden vertaald naar programmataal. Zo vormt een mogelijke
conditionering een ‘Als..dan..’ scenario en de herhaalde bekrachtiging wordt bereikt door
programmalussen. In de processen tussen individuen en systemen worden objecten en begrippen via
bewerkingen omgezet in producten. Door feedbackmechanismen worden gedragregels overgedragen van
systemen op individuen en andersom. Gedrag kan verandert worden als de conditionering maar op een
psychologisch verantwoorde wijze wordt toegepast. Het individu is in staat de conditionering van systemen
en andere personen ongedaan te maken, door de terugkoppeling van waarnemingen en ervaringen aan de
realiteit. Wat dus wordt overgedragen is dus de programmering van conditioneringregels. Deze kunnen
individueel, maar ook relationeel of maatschappelijk bepaald zijn. Bij een goed functionerend geheugen
worden oude conditioneringen nooit volledig ongedaan gemaakt. De oude gedragsregel wordt slechts
gesublimeerd (geblokkeerd) door nieuwe gedragsregels.
Als Fluitsignaal
dan Eten
Als Huilen dan
Eten
Het Toneelstuk
Het ‘Toneelstuk’ waarmee het leven in dit hoofdstuk vergeleken wordt, bestaat uit een combinatie van
spelers of ‘acteurs’ die sociale rollen in bepaalde decors vervullen. Aan de sociale rollen en aan het
Toneelstuk op zich zijn gedragsregels verbonden, die de acteurs moeten handhaven binnen het script. Een
acteur die deze gedragsregels niet handhaaft, valt uit zijn rol en dat wordt door de andere spelers en de
regisseur niet geaccepteerd. Het is de taak van de regisseur en de andere spelers om te improviseren als een
acteur uit zijn rol valt. Er is dan sprake van een noodscenario, dat in het script verwerkt moet worden.
Acteur
Decor
Sociale Rol
Rolvervulling
Gedrag
Regels
Het Toneelstuk
281
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het Script
Wie schrijft het ‘Script’ voor de sociale spellen, die wij in het dagelijks leven met elkaar spelen? Natuurlijk
zijn een groot aantal gedragsregels historisch of maatschappelijk bepaald. Daarnaast bedenken de spelers,
wijzelf, voortdurend nieuwe gedragsregels door gedrag uit te proberen in nieuwe situaties. Via feedback
door communicatiemiddelen worden deze gedragscodes van persoon op persoon doorgegeven. De controle
wordt volledig uitgevoerd door de organisatiestructuur van de maatschappij en evolutionaire processen. Het
‘script’ wordt bepaald door politieke processen, bedrijfsplannen, strategie en sociale omgangsregels. Het
doel is dat het individu zich aanpast aan de omstandigheden en deze vervolgens doorgeeft aan andere
personen. Iedere associatie roept een voorstelling op, waaraan bepaald gedrag is gekoppeld. Bij nieuwe
indrukken wordt een selectiefilter toegepast op bestaande voorstellingen, waardoor het gedrag indirect
wordt gekoppeld aan de nieuwe indrukken.
De Regisseur
De regisseur vervult een controlefunctie binnen het spel. Als situaties uit de hand lopen, dan zorgt hij er
voor dat de noodscenario’s geactiveerd worden. Hij conditioneert de spelers om hun taak in het toneelstuk
op een correcte manier uit te voeren. In feite heeft hij een ‘coaching’ functie en in noodgevallen moet hij de
spelers opnieuw instrueren. De regisseurrol kan vervult worden door een ouder, maar ook een kind, een
collega of een baas. De regisseurrol wordt afhankelijk van de situatie van persoon op persoon doorgegeven.
Er is helaas geen tijd om voor iedere nieuwe situatie een ‘script’ vol richtlijnen te beschrijven. Voor het
merendeel van de omstandigheden wordt het script ter plekke bedacht en moet men zelfstandig een
invulling bedenken. In het leven is de acteur meestal ook zijn eigen regisseur. In hiërarchische organisaties
worden nog wel richtlijnen en gedragregels in stand gehouden. Maar in een open samenleving met zeer veel
communicatiemogelijkheden zijn de richtlijnen over het algemeen al weer achterhaald, voordat zij zijn
afgeleid.
De regisseurfunctie vereist een grote verantwoordelijkheid van het individu zelf of van betrokken
organisaties, een goed sociaal vangnet of een computersysteem dat in staat is de mogelijke gevolgen van
bepaalde handelingen na te gaan. Mind probeert op grond van individuele verwachtingspatronen en de
sociaal maatschappelijke betekenis van het rollenspel deze regisseurrol over te nemen.
Waarschuwingsignalen
Het is niet altijd mogelijk dat de controle wordt uitgevoerd door personen of instanties. De richtlijnen
worden vaak aangegeven door waarschuwingsignalen zoals verkeersborden, bedieningspanelen, reclame,
marketing en sociale omgangsvormen. Deze signalen leiden mensen naar een bepaald doel en bestraffen
indirect onaangepast gedrag. Wat onaangepast gedrag is wordt bepaald door de omgeving, waarin men zich
bevindt. Waarschuwingsignalen zijn een soort verkapte gedragsregels, die een eigen symbolisch systeem
hebben. Wie niet bekent is met de betekenis van de symbolen, kan de richtlijnen niet op de juiste manier
interpreteren. Ook dieren hebben dit soort waarschuwingsignalen. Zo plast een hond tegen een boom, om
aan te geven, dat deze boom een grens van zijn territorium is. In feite zijn alle waarschuwingsignalen
afkomstig van mensen of dieren richtlijnen voor andere mensen of dieren hoe zij zich moeten gedragen. Of
zij zich aan de signalen houden is afhankelijk van de beloning of bestraffing, die aan het signaal is
gerelateerd. Als een negatief waarschuwingsignaal meerdere keren wordt overtreden, dan worden er
strengere maatregelen genomen.
282
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Gedragstherapie
‘Normaal is loodrecht op de raaklijn van een gebogen lijn in het raakpunt.’
Nu al deze filosofische en psychologische modellen beschreven zijn, is de logische volgende vraag waar dit
allemaal voor dient. In de praktijk wordt de psychologie gebruikt in de therapie. Therapie vindt uiteindelijk
plaats op grond van ethische overwegingen. Als iemand zelf of de omgeving bijvoorbeeld van mening is,
dat er sprake is van gedrag dat ontoelaatbaar is, dan wordt dit gedrag behandeld in therapie. Of als het
gedrag een bepaalde vorm van functioneren in de maatschappij belemmert, dan lijkt de stap naar de
psycholoog dichterbij te komen.
Bij de therapie gaat het dus om het creëren van wenselijk gedrag voor de persoon in kwestie en de sociale
omgeving waarin deze leeft. Voordat de begrensde mogelijkheden van gedragsaanpassing besproken
worden, voordat er überhaupt wordt begonnen met probleembehandeling, is de vraag legitiem, wat het
probleem nu eigenlijk is in zijn specifieke context. Waar begint probleemgedrag? Voor wie is dit een
probleem? Wie heeft er een probleem? Wat is het wenselijke gedrag, waarnaar gestreefd wordt? Wat houdt
goed of slecht functioneren eigenlijk in? Wie definieert dit? Waar leidt gedrag op de lange termijn naar toe?
Wat is het doel van gedragsverandering?
Dit lijken misschien onzinnige vragen, maar ze raken de kern van het doel van de toepassing van onze
kennis van het bewustzijn. Als monteur van een auto moet iemand weten, welke onderdelen vervangen of
bijgesteld moeten worden, zodat de auto goed rijdt. Als computerprogrammeur moet ik weten wat de
uitgangssituatie is en welk resultaat voor de gebruiker wenselijk is. Als gedrag aanpasbaar is moet een
psycholoog weten, wat het probleem is, waarom dit een probleem is en hoe dit probleem verholpen kan
worden. De identificatie, de motivatie en de methode zijn alle drie essentiële en onmisbare factoren voor
probleembehandeling.
Over het algemeen houdt de psychologie zich alleen maar bezig met de identificatie en de
behandelingsmethode van problemen. De motivatie laat men over aan de cultuur, de religie, de politiek, de
media en de rechtelijke macht. Deze ethische, maatschappelijke instituten slagen er echter alleen in om,
afhankelijk van de tijdgeest, vast te stellen welk gedrag niet wenselijk is. Er is geen regulerend systeem in
de maatschappij dat de vingers durft te branden aan de kwestie welk gedrag nu uiteindelijk wel wenselijk
is. Dit is hetzelfde als iemand om een boodschap te sturen met een lange lijst wat hij niet moet halen. De
persoon in kwestie zal zonder twijfel met de verkeerde spullen thuiskomen.
Als wij willen nagaan, wat de motivatie is voor probleembehandeling, dan moet op de eerste plaats vast
komen te staan hoe gedragsproblemen worden veroorzaakt. Ligt het probleem bij de maatschappij en de
ouders, zoals de systeemtheorie ons wil laten geloven? Als de maatschappij of de ouders problemen
hebben, dan heeft dit zonder meer een versterkend effect op het individu. Wie echter een studie maakt van
mensen met gedragsproblemen in verschillende culturen, tijden en maatschappijvormen, komt echter tot de
conclusie, dat dit gedrag op belangrijke punten overeenkomsten vertoond, onafhankelijk van de
achtergrond. Alleen de uitingsvorm is verschillend. Dit zou niet het geval zijn, als de omgeving, waarin het
individu zich ontwikkelt, de bepalende factor zou zijn.
Ligt het probleem dan helemaal bij de persoon zelf, bij zijn levenswijze, genetische opbouw of persoonlijke
geschiedenis? Dit zijn zonder meer belangrijke invloeden, maar het leren hanteren van gedrag is, met enige
moeite, mogelijk. Ook komt het regelmatig voor dat mensen met een stabiele achtergrond en levenswijze
onder bepaalde omstandigheden een persoonlijkheidsverandering ondergaan.
Gedragsproblemen ontstaan dus niet alleen door de persoonlijkheidsstructuur van het individu of de
omgeving, maar door de interactie tussen de persoonlijkheid en de omgeving. Hierbij vormen de
omstandigheden, genetische informatie en de historie katalysatoren om gedrag tot stand te brengen een rol.
283
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het belangrijkste kenmerk is echter het grote verschil in beleving van het individu ten opzichte van de
omgeving, waardoor de communicatie wordt verhinderd. En met communicatie worden hier de
interactieprocessen tussen de verschillende onderdelen van de persoonlijkheidstructuur zelf als tussen het
individu en de systemen, waarin hij functioneert bedoeld. Deze interactieprocessen kunnen verbaal of nonverbaal zijn.
In deze benadering vormt gedrag dus een vorm van communicatie. Het doel van communicatie is
uiteindelijk het sturen van processen. Als er gedragsproblemen ontstaan valt een deel van de communicatie
weg. Het wordt moeilijker om processen binnen de persoonlijkheid zelf of tussen het individu en de
omgeving te sturen. Hierdoor kunnen conflicten optreden. Het wordt onmogelijk om de betekenis van
bepaald gedrag te vertalen.
Hoe de vertaling plaatsvindt hangt zowel af van de verwachtingen van de zender als van de ontvanger. Er is
geen sprake van een gedragsprobleem als het gedrag niet voldoet aan de verwachting van de ontvanger,
maar als de zender bij herhaling niet in staat is zijn boodschap aan te passen bij veranderende informatie uit
de omgeving of vanuit zichzelf. Ook de verschillende onderdelen van de persoonlijkheid of een systeem
kunnen een verstoord interactiepatroon vertonen. De persoon of het systeem is niet meer in staat om te
leren van zijn omgeving.
Zowel een individu als een systeem kunnen volgens deze definitie een gedragsprobleem vertonen. De eerste
vraag, die men als therapeut zou moeten stellen is: op welke wijze is het interactiepatroon tussen het
individu en de omgeving verstoord en wie of wat dient behandeld te worden? Een manager, politicus of
ouder bedrijft op deze manier ook psychologie. Psychologie dient op het totale interactieproces gericht te
zijn en niet op het individu alleen.
Diagnosemodellen
Voor de diagnose van problemen zijn diverse modellen beschikbaar. In de eerste plaats kent men de
psychometrische modellen waarin de cliënt een aantal psychologische testen wordt voorgelegd. Deze testen
kennen een belangrijkste controlereferentie, namelijk de individuele belevingswereld van de opsteller van
de toets. Deze blijkt in de meeste gevallen onvoldoende objectief te zijn. In het beslissingsmodel maakt de
diagnose onderdeel uit van de behandeling en wordt, in het ideale geval, aan de hand van de diagnose het
verdere verloop van de sessie bepaald en bij het optreden van obstakels tijdens de behandeling een nieuwe
diagnose gesteld. Hier dient dus sprake te zijn van wisselwerking tussen diagnose en behandeling. Dit
model wordt veel toegepast bij crisisinterventie. Binnen het juridisch model gaat het er niet zozeer om of de
behandelaar inzicht krijgt in de toestand van de cliënt, maar of de cliënt de eigen omstandigheden leert
onderkennen. Spiegelen van gedrag in testsituaties is hier uiterst belangrijk.
Contract
Met een contract in de therapie wordt een overeenkomst tussen cliënt en behandelaar bedoeld, waarin de
doelen van de behandeling en gewenst en ongewenst gedrag van de cliënt, met bijbehorende beloningen en
straffen, vast komt te liggen. Contracten bevorderen de sociale en maatschappelijke interactie van de cliënt.
Ook in de opvoeding of in een huwelijk is er sprake van contractvorming. Contracten brengen echter een
inherent gevaar met zich mee. Aangezien de overeenkomst wordt opgesteld of afgesproken in een
gecontroleerde omgeving bestaat het risico, dat het individu buiten het systeem ook dit soort afspraken
verwacht en deze er over het algemeen niet zijn of niet betrouwbaar blijken. Contracten zorgen voor
verminderde zelfstandigheid, flexibiliteit en verantwoordelijkheid voor het individu in kwestie. Het wordt
moeilijk om zich aan te passen aan nieuwe en willekeurige gebeurtenissen.
Dat onze maatschappij en sociale verhoudingen in feite samenhangen op basis van het vertrouwen in dit
soort overeenkomsten, maakt de kans op conflicten bij overtreding van de regels groot. Er treedt dan
escalatie door verbroken vertrouwen op, waardoor een kettingreactie van desoriëntatie en wederzijdse
conflicten op, die zich uiten in geweld en ongewenst gedrag. Dit ongewenste gedrag is in feite een
onbewuste bestraffing van de maatschappij door het individu voor het verloren vertrouwen.
284
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Controlegroep
Tijdens de therapie is het de bedoeling dat de cliënt het ‘ongewenste’ gedrag afleert en ‘gewenst’ gedrag
aanleert. Maar wat is dit ‘gewenste’ en ‘ongewenste’ gedrag eigenlijk? Wie bepaalt dit? Ten opzichte van
welk ‘gezond’ gedrag worden de handelingen en de communicatie van de cliënt gemeten? Dit is een
fundamentele vraag, die veel professionele hulpverleners uit de weg gaan. Zonder definitie van sociaal en
maatschappelijk gedragsmodel is de behandeling geheel overbodig. Het ontbreekt aan een geaccepteerde
standaard, die de therapie zinvol maakt. En dit is logisch, want de ‘controlegroep’ wordt aangegeven door
de huidige stromingen in de maatschappij. Is er sprake van een zieke mens in een gezonde maatschappij of
is het de maatschappij en de regulerende systemen, die daarin heersen, die de mens ziek maken? In de jaren
‘60 van de twintigste eeuw is in het kader van de systeemtheorie veelvuldig onderzoek gedaan naar dit
thema en met name het existentialisme en het marxisme funderen op dit principe hun theorie.
Een belangrijke interactie rond dit onderwerp vormt de hiërarchie tussen leiders en volgers in de
maatschappij. Leiders veranderen de situatie en staan als zodanig buiten het systeem of verzetten zich tegen
de maatschappij. Volgers passen zich aan volgens de regels van systemen, die door anderen bedacht zijn.
Zij zijn slechts beperkt in staat om zelfstandig, creatief te denken. Zolang het systeem voldoet aan de
afspraken, ontstaan er weinig conflicten tussen de personen die er deel van uitmaken. En dus krijgen de
leiderstypen weinig grond om het systeem te veranderen. Zij worden gezien als excentrieke figuren die zich
niet conformeren aan een gewenst systeem. Als het systeem niet voldoet en de volgers zich in toenemende
mate onaangenaam voelen binnen het systeem, zullen zij gaan luisteren naar de leiderstypen, die buiten de
maatschappelijke normen staan. In het hoofdstuk over maatschappijvorming zullen wij op dit onderwerp
terugkomen.
Gedragstherapie als proces
Er zijn veel verschillende methoden voor gedragstherapie. Veel van de methoden gaan uit van een
probleemdefinitie, waarna wordt geprobeerd het probleem door therapie op te lossen. Daarmee komt de
nadruk te liggen op een goede vaststelling van de problemen. De psycholoog is in dit proces te vergelijken
met een onderhoudsmonteur in een fabriek. Zolang de productie wordt gehaald en alles vlekkeloos verloopt
lijkt de onderhoudsmonteur een overbodige luxe. Ook al zijn onderdelen van de machine oud en roestig,
zijn ze niet op een functioneel correcte wijze aangebracht of zitten ze in de machine op plaatsen, waar ze
niet thuishoren, de machine draait en daar gaat het om.
Pas als er problemen optreden, wordt de monteur gevraagd in te grijpen (er moet een hogere productie
worden gehaald, een aantal onderdelen begeven het en dit heeft een kettingreactie op de gehele machine).
Er wordt hem dan gevraagd, waaraan het ligt dat de machine niet werkt. Hij kan dan tot een aantal
mogelijke conclusies komen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Een of enkele onderdelen hebben het begeven, als deze vervangen worden, kan de machine weer even
verder.
Er had in de loop van de tijd beter onderhoud moeten plaatsvinden, zodat het productieproces niet was
gestagneerd.
De machine is versleten en er moet een volledig nieuwe machine komen.
Het ontwerp van de machine is verkeerd.
De machine wordt op een verkeerde wijze gebruikt.
De machine kan het productieproces niet aan, er moeten meer machines komen of het productieproces
moet veranderd worden.
Heel belangrijk voor de praktische uitvoering van de reparatie, is wat binnen de tijd en de mogelijkheden
haalbaar en noodzakelijk is. Dit geldt ook voor de therapiepraktijk. Natuurlijk kan men tot de conclusie
komen, dat er iets genetisch of lichamelijk mis is, of dat er zaken mis zijn in de omgeving waarin het
individu functioneert. Dit lost het probleem echter niet op.
285
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Men moet via therapie een haalbare en afdoende oplossing van de situatie zien te bereiken, gegeven de
persoonlijkheid van het individu en de directe omgeving. Wat de oorzaken en de symptomen zijn heeft een
lagere prioriteit dan de toekomst van de cliënt en de personen, waarmee deze in contact staat. Een veel
gebruikt proces bij oplossingsgerichte gedragstherapie wordt weergegeven in het onderstaande
stroomdiagram, waarin voortdurend wordt teruggekoppeld naar eerdere fasen.
Kennismaking
Probleemdefinitie
Testen
Functieanalyse
Doorgaan
Plan van Aanpak
Wijzigen
Modificatie
Uitvoering
Evaluatie
Effect
Stoppen
Vooral de eerste fasen, de kennismaking, de probleemdefinitie en het toetsen van de omstandigheden, zijn
de doorslaggevende factoren van de therapie om een efficiënte aanpak te realiseren. Goede therapie is
gebaseerd op voorbereiding, op het aftasten van de situatie waarin de cliënt zich bevindt, zonder beïnvloedt
te worden door de eigen vooroordelen of standaardprocedures. Therapie begint bij het besef dat ieder
individu en zijn ervaring van de omstandigheden uniek is. Zonder voorbereiding op de mogelijke effecten
van de therapie is een verdere uitvoering onzinnig en uitsluitend een verspilling van tijd en geld. Het richt
waarschijnlijk zelfs meer schade aan het gedrag aan, omdat de cliënt naast de eigen problemen ook nog
eens door een ‘deskundige’ de verkeerde richting wordt opgestuurd. Bij de therapie zijn altijd drie groepen
aanwezig, die elk slechts een deel van de oorzaken en de betekenis van het gedrag begrijpen: cliënten, de
omgeving en therapeuten.
286
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Kennismaking
Kennismaking en voorbereiding van de therapie zijn belangrijker dan het op het eerste gezicht lijkt. In de
voorbereiding wordt nagegaan welke historie de cliënt heeft, die tot de huidige problemen heeft geleid. Het
is ook belangrijk om een indruk te krijgen in welke relatie de cliënt tot zijn omgeving en zijn sociaal,
maatschappelijke positie staat. De voornaamste functie van de kennismaking is het creëren van een
gemeenschappelijke taalcode, waardoor de belevingswereld van de cliënt vertaald kan worden in die van de
therapeut en andersom. Alleen bij een inhoudelijk en overdrachtelijk goede vertaling tussen therapeut en
cliënt is het mogelijk dat er een zinvolle communicatie zonder misverstanden ontstaat.
Een conflict met een cliënt staat een therapie op zich niet in de weg, deze brengt cliënt en therapeut over het
algemeen dichter bij elkaar dan dat zij uit elkaar gedreven worden. Het is wel een signaal dat er een
probleem is in de overdracht. Over het algemeen is het beter een conflict in een vroeg stadium vast te
stellen en te formuleren, zonder dat een directe confrontatie noodzakelijk is. Er ontstaat dan
metacommunicatie, een gesprek over de regels en betekenis van het gesprek, waarin afspraken over de
manier van communiceren worden gemaakt, waarin beide geprekspartners zich kunnen vinden.
Het persoonlijke aspect van de therapie kan als zeer bedreigend worden ervaren door de cliënt. De
therapeut kan daarom beter aangeven dat de therapie voor beide partijen een leerproces vormt en dat het
mogelijk is om de therapie aan te passen bij meer informatie van de cliënt. Tijdens de sessies ondergaan
twee mensen een therapie, de cliënt en de therapeut. De best mogelijke vorm van therapie ontstaat als de
cliënt er toe wordt gebracht over de eigen positie en het gedrag na te denken en deze, in samenwerking met
de therapeut zelf een therapievorm ontwikkelt, die op de individuele situatie is toegespitst.
De cliënt maakt dan een ontdekkingstocht door het eigen bewustzijn in plaats van dat de therapie passief te
ondergaan. Bijna altijd komt een boodschap bij een ontvanger beter over als deze het idee heeft dat hij of
zij het inzicht zelf bedacht heeft. Communicatie bestaat dan ook meer uit iemand door spiegeling op het
spoor van een ‘zelfbedachte’ oplossing te brengen, dan dat de oplossing door de therapeut wordt gedicteerd.
Op het moment dat een cliënt een inzicht verwerft is het zaak dat je als therapeut met betrekking tot het
onderwerp in kwestie een stap terug doet. Blijkbaar is de boodschap overgekomen en de cliënt moet nu
zelfstandig invulling geven aan het inzicht, tenzij tijdens het verdere verloop van het gesprek duidelijk
blijkt dat de interpretatie van de boodschap schadelijk is voor de cliënt.
De mogelijkheden van communicatie tijdens de therapie hangen af van de voorbereiding en de
kennismaking met de cliënt. Het is dus zaak hier extra aandacht aan te besteden. Zonder goede
communicatie verliezen de gesprekken de betekenis en is het niet zinvol de therapie in de huidige vorm en
met de huidige therapeut voort te zetten.
Probleemdefinitie
Een cliënt overschrijdt de drempel naar een therapeut pas als hij of zij de controle over de eigen situatie niet
meer zelfstandig kan coördineren. Over het algemeen zal de situatie al volledig geëscaleerd zijn, omdat de
cliënt niet kan inschatten wanneer de problemen een ernstige crisis gaan vormen. Therapie is dan ook
voornamelijk crisismanagement. Bij een eerste kennismaking loopt de therapeut dan ook het risico
geconfronteerd te worden met een stortvloed van problemen bij de vraag wat er nu eigenlijk aan de hand is
of geen enkele reactie te krijgen, omdat de problemen diepgeworteld zijn en de persoonlijkheid bedreigen.
Daarmee wil de cliënt eigenlijk een legitimatie afgeven dat hij of zij hulp heeft gezocht en niet meer in staat
is de problemen zelfstandig op te lossen. Het is zaak deze legitimatie te erkennen en aan te geven dat het
goed is dat de cliënt hulp heeft gezocht. De gevolgen van de problemen vormen belangrijke informatie voor
de therapeut, omdat dit het uitgangspunt is van de therapie. De probleemdefinitie van de cliënt kan men
bijna altijd naast zich neerleggen, hoewel de therapeut er wel uit kan leren, waarop de cliënt gefixeerd is.
Als de cliënt de reële oorzaken van zijn of haar problemen al had gevonden, was deze ook in staat geweest
hier zelfstandig een oplossing voor te verzinnen.
287
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Blijkbaar kan de cliënt de huidige situatie niet meer overzien omdat de problemen te dichtbij en te
persoonlijk zijn. Therapie begint met de erkenning van de hulpvraag en de vaststelling, dat de cliënt de
oorzaken van de problemen niet kent. Het is de bedoeling van de therapie om hier in samenwerking met de
therapeut achter te komen. Hierbij is de presentatie van de oorzaken door de therapeut essentieel. Het heeft
geen zin een probleem te definiëren, als er geen oplossing voor te vinden is. Dat is de muur waartegen de
cliënt al vaak genoeg is gebotst.
Goede therapie moet het overzicht van de cliënt over de eigen situatie herstellen. De problemen die worden
aangedragen, moeten geen theoretische vragen van de therapeut zijn. De therapie moet een toetsing zijn van
verschillende mogelijkheden van gedragsverandering, totdat de aanpassing reëel resultaten voor de situatie
gaat opleveren. Iemand met gedragsproblemen heeft voornamelijk een probleem met de zelfstandige
controle over de persoonlijke omstandigheden. Die controle moet hersteld worden, door de cliënt opnieuw
aan te leren hoe men problemen oplost en een situatie voor zichzelf creëert die hanteerbaar is, en dat
gebeurt niet als iemand anders de gevolgen van gedrag (de problemen) oplost.
Het is zaak om als therapeut niet te veel verleidt te worden om de problemen op te lossen die worden
aangedragen, al wordt dat als primaire taak gesteld. Achter problemen verschuilen weer andere problemen,
die pas naar de oppervlakte komen als de acute situatie is opgelost. Over het algemeen is het voorleggen
van een probleemgeval door de cliënt een signaal, dat wil zeggen: ‘Help me om mijzelf te leren helpen, ik
kan de situatie niet aan’. Het oplossen van het probleem door de therapeut creëert afhankelijkheid,
waardoor de cliënt steeds meer verantwoordelijkheid van zich afschuift en uiteindelijk hulpeloosheid en
machteloosheid wordt aangeleerd.
De therapie is dan uitgelopen op een totale mislukking. De therapeut mag zich gelukkig prijzen met de
kortstondige successen die hij of zij behaalt en de cliënt voelt zich opgelucht, omdat de werkelijke
problemen weer ontvlucht zijn. In de toekomst betekent het echter, dat wanneer dezelfde situatie zich weer
voordoet, de cliënt opnieuw hulp verwacht, die dan waarschijnlijk niet aanwezig is. Men heeft dan een
lapmiddeltje toegediend, maar herstel van de zelfstandige functionaliteit is alleen maar moeilijker gemaakt.
Het oplossen van problemen mag alleen maar een tijdelijk hulpmiddel zijn, met het doel om de cliënt tijd te
geven om de eigen situatie te overzien. Er moet daarna direct samen met de cliënt nagegaan worden wat er
nu eigenlijk mis is gegaan in de coördinatie van het eigen leven, zodat herhaling in de toekomst zelfstandig
kan worden voorkomen.
Hoe leert een cliënt de eigen mogelijkheden en beperkingen kennen? Dit is een vorm van zelfbespiegeling,
een leerproces, en het is zeker niet makkelijk. Men wordt met het falen van de eigen persoonlijkheid
geconfronteerd en dat kan vaak tot faalangst en apathie leiden, als de cliënt niet gecoacht wordt in het
zelfstandig zoeken van oplossingen. De belangrijkste taak van een therapeut is coaching zonder invulling
van de te bewandelen weg. Hoe de cliënt de weg naar herstel bewandelt, vormt een belangrijk onderdeel
van zijn individualiteit. Fouten en dwalingen bij het hervinden van de eigen weg naar zelfstandige
oplossingen, zijn inherent aan het leerproces, dat ieder mens moet doormaken. Aangezien we met mensen
te maken hebben, is het belangrijk dat dit persoonlijke proces niet van buitenaf gestuurd of beoordeeld
wordt.
Het leren van een vorm van strategie om tijdig te reageren als situaties problemen kunnen veroorzaken is
heel belangrijk. Op die manier wordt voorkomen dat zaken escaleren en op een veilige afstand kunnen
worden geanalyseerd. Hiervoor is erkenning en acceptatie van de eigen mogelijkheden en beperkingen
vereist. Het is mogelijk dat driftbevrediging naar andere doelen moet worden verplaatst om de
omstandigheden onder controle te krijgen. De voorstelling is het voornaamste instrument om
strategiescenario’s uit te werken. Hiervoor is een sterke communicatieve band tussen therapeut en cliënt
noodzakelijk.
De uiteindelijke taken en doelen van de gedragstherapie kunnen als volgt worden samengevat.
1.
2.
Het bepalen van de feedback van de cliënt op bepaalde omstandigheden.
Het vinden van een communicatievorm op basis van deze feedback.
288
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het onderzoeken van de verwachtingen van de cliënt wat betreft zijn of haar eigen bewustzijn en de
omgeving.
4. Het onderzoeken van de voorstelling (het begrippenkader) van de cliënt.
5. Het onderzoeken van de mogelijkheden en beperkingen van het individuele bewustzijn.
6. De cliënt deze mogelijkheden en beperkingen leren erkennen en accepteren.
7. Het aanpassen van de verwachtingen zodat de mogelijkheden en onmogelijkheden van het bewustzijn
bij de doelstellingen worden onderkend.
8. De cliënt aanleren om een regelmatig gedragspatroon te vertonen en een omgeving voor zichzelf te
creëren die de voortdurende herhaling van probleemsituaties voorkomt.
9. De cliënt leren zijn vorm van communicatie (de presentatie van informatie) aan te passen
overeenkomstig de omgeving waarin deze zich bevindt.
10. De cliënt leren om zijn verwachtingspatronen en voorstelling aan te passen als hem of haar nieuwe
informatie uit de omgeving bereikt.
11. De cliënt stimuleren om probleemsituaties achteraf te evalueren zodat het individu in de toekomst op
dit soort situaties kan anticiperen of deze omstandigheden kan ontwijken (strategievorming).
3.
Toetsen
Zoals gezegd moet men de probleembeschrijving, die bij de kennismaking door de cliënt gegeven wordt, in
de eerste plaats zien als een signaal, dat zaken vastlopen en niet meer functioneren, zoals men verwacht
had. Om de crisis goed te inventariseren moet de therapeut zelfstandig empirische metingen doen met
betrekking tot de vermoedens van de cliënt en zijn of haar omgeving. Het probleem moet getoetst worden,
zonder dat direct een uitgangspunt gedefinieerd wordt. Welke soorten toetsen zijn noodzakelijk om therapie
mogelijk te maken?
In de eerste plaats moet een vorm van communicatie tot stand gebracht worden. Daarvoor moet de feedback
van de cliënt onder bepaalde omstandigheden getoetst worden. Men kan dit doen door begrippen te noemen
of hypothetische verhalen voor te leggen en vervolgens afwachten hoe de cliënt reageert. Om dit efficiënt te
doen kan men gebruik maken van de kennis van de omstandigheden en daarop inspelen. Over het algemeen
gaat het erom een aanknopingspunt voor herkenning door de cliënt tot stand te brengen. Als deze
‘communicatiepoort’ eenmaal open is wordt de overige interactie veel gemakkelijker.
Heftige reacties leveren meer informatie op dan voorzichtige uitspraken. Bij het betreden van ‘verboden
terrein’, het gebied van de beladen onderwerpen, kan de cliënt zichzelf hierdoor bedreigt voelen en de
therapeut niet meer vertrouwen, waardoor het risico ontstaat dat de cliënt volledig dichtklapt en verdere
communicatie niet meer mogelijk is. In deze fase van het gesprek moet men tactisch manoeuvreren, het
onderwerp kort aansnijden, kennis opdoen, vervolgens weer afstand nemen en de cliënt afleiden door
andere, ‘veilige’ gespreksthema’s te gebruiken.
In een latere fase van de therapie kan men, na het ontwikkelen van een strategie, de pijnlijke onderwerpen
opnieuw bespreekbaar maken. Het aftasten van de grenzen van het gevoelige gebied is wel belangrijk,
omdat men dan een indruk heeft van de communicatie mogelijkheden en onmogelijkheden. Bovendien kan
men dan voorkomen dat men ‘per ongeluk’ een opmerking maakt die verkeerd valt.
De volgende toets betreft de verwachtingen van de cliënt, die voortkomen uit de historische ontwikkeling
van de persoonlijke conditionering. De therapeut moet hierdoor een indruk krijgen van de voorstelling,
driften, ethiek en leerervaringen van de cliënt, voor zover ze invloed hebben op het huidige gedrag.
De invloed van omstandigheden op beslissingen en herhalingsdwang kan men op twee manieren meten.
Men kan de cliënt vragen om enige tijd een soort dagboek of logboek bij te houden. Hierin worden de
feitelijke, dagelijkse ervaringen genoteerd met daarachter de gedachten, emoties en keuzes, die bij deze
ervaringen een rol speelden.
289
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Dit is met name interessant omdat er vaak een groot verschil kan zijn tussen hoe iemand denkt dat hij of zij
reageert en hoe iemand zich werkelijk gedraagt. Het inzicht in het eigen gedrag van praktisch iedereen is
nominaal. Het eigen gedrag wordt voortdurend gerationaliseerd, waarbij belangrijke, irrationele reacties
bewust of onbewust worden overgeslagen of genegeerd.
Voorbeeld Logboek
Datum Tijd
1 Sept 16:00
2 Sept
9:00
5 Sept
16:00
5 Sept
16:30
Gebeurtenis
Afspraak gemaakt met vriendin
Gedachten
Wat gaan we op de
afspraak doen?
Vriendin spreekt voice mail in
Wat krijgen we nou?
dat ze niet komt. Ze zal later
Geeft ze niet meer om
terug bellen
me?
Vriendin spreekt voice mail in.
Wat is er met haar aan
Zwaar overstuur.
de hand?
Vriendin opgebeld. Vertelt dat
Waarom heeft ze dat niet
ze naar het ziekenhuis is geweest vertelt? Ik wil er voor
en een zware operatie heeft
haar zijn als ze me nodig
ondergaan.
heeft!
Emoties
Veilig; Gelukkig;
Zelfverzekerd
Verlaten; Verdrietig;
Kwaad
Angstig; Nieuwsgierig
Verbaasd; Angstig;
Bezorgd; Blij
Om een indruk te krijgen van de gedachtegang en driften, die een rol spelen binnen de persoonlijkheid zelf,
kan de therapeut de cliënt een aantal omstandigheden (gedragscenario’s) voorspiegelen, waarin om een
beslissing en een bepaalde handelswijze gevraagd wordt. De voorstelling, het gerationaliseerde deel van het
bewustzijn, is een uitstekend instrument om te bepalen welke gevolgen de conditionering op het bewustzijn
gehad heeft.
Problemen ontstaan voornamelijk als er grote verschillen zijn tussen het feitelijk gedrag, omstandigheden
en de voorstelling. Op een of andere manier is de informatie over de persoonlijke omstandigheden, de
genomen beslissingen en de betekenis van het gedrag in de sociale context niet doorgedrongen tot het
bewustzijn. Er is een verstoring in de feedbackcommunicatie tussen omgeving en voorstelling. Dit is bijna
altijd terug te voeren tot een cognitieve leerstoornis, waarvoor tijdens de therapie een oplossing moet
worden gevonden.
In de therapeutische praktijk wordt er veel gebruik gemaakt van gerichte interviews en tests. Deze
methoden proberen via algemene vragen een indruk te krijgen van het leven en de gedachtegang van de
cliënt. Door de vorm van de vragen wordt de communicatie echter in een bepaalde, voorgedefinieerde
richting gestuurd, waardoor problemen en verwachtingen van de therapeut aan de orde worden gesteld en
niet die van de cliënt.
Bij goede therapie beschrijft de cliënt uiteindelijk zelf de probleemsituatie, hoe deze ontstaan is en wat de
mogelijke oplossingen zijn. In eerste instantie moet de feedback van de cliënt met zichzelf weer op gang
gebracht worden. Dan wordt het weer mogelijk om gedachten, emoties en de voorstelling zelfstandig te
toetsen. Alleen dan is het mogelijk dat de cliënt open gaat staan voor informatie uit de omgeving.
Om op een later moment te bepalen of de therapie inderdaad resultaat heeft moet in de beginfase een
globale schatting worden gemaakt van de regelmaat van probleemsituaties. Daarnaast zijn systematische
keuzes in het stellen van gedrag (het ‘inzicht’) heel belangrijk. Deze twee factoren kunnen door
gedragsverandering worden beïnvloed. Door deze metingen gedurende de therapie te herhalen kan men
nagaan of een therapie aanslaat.
Functieanalyse
De functieanalyse is de systematische interpretatie van de historische opeenvolging van gebeurtenissen, die
tot de problemen heeft geleid. Omdat de psychologische theorieën in de 20 e eeuw nogal uiteen leken te
lopen en een geïntegreerd model voorheen ontbrak, is de modelmatige aanpak van problemen in de
therapeutische praktijk vooral een kwestie van smaak en persoonlijke voorkeur van de therapeut geweest.
290
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Doordat dit model een start heeft gemaakt met de vereniging van de principes van conditionering,
cognitieve vaardigheden, humanistische psychologie, systeemtheorie en de belangrijkste filosofische
stromingen, kan nu begonnen worden met de zuiver theoretische functieanalyse, onafhankelijk van de
meest dominante stroming van het ogenblik.
De analyse van probleemgedrag en –situaties kan plaatsvinden in de vorm van een informatiemodel, mits
de historische ontwikkeling vanuit verschillende standpunten en in relatie met de systemen in de omgeving
wordt geëvalueerd. Het model kan via een interface een dialoog aangaan met de cliënt en hierdoor een
symbolische representatie in de vorm van reactiemechanismen een inventarisatie van de gebeurtenissen
maken. Het model zoekt uit wat de belevingswereld van de cliënt is en spiegelt dit door middel van
realiteitscenario’s. Dit vermindert de kans van vervorming van de beleving door de persoonlijke
opvattingen van de therapeut. De therapeut kan zich hierdoor meer richten op de behandeling dan op de
analyse.
Het aantal praktijken zal bij een steeds snellere toename van de complexiteit van de samenleving beslist
ontoereikend blijken te zijn. Het trage aanpassingsvermogen van de menselijke persoonlijkheid zal in de
nabije toekomst eerder een bedreiging vormen dan onze omgeving. Het is daarom noodzakelijk om op
korte termijn een systeem te ontwikkelen dat psychologische problemen op grote schaal aanpakt.
Een van de vraagstukken die mij bij de ontwikkeling van dit model werd voorgelegd was of er geen
probleem ontstond als alleen maar werd uitgegaan van de vervormde werkelijkheidsbeleving van de
gebruiker van het systeem. Mijn reactie als programmeur was lichte verbazing. Als programmeur heb ik
geleerd dat een ontwikkelaar, die denkt betere oplossingen te kunnen bedenken dan de klant, over het
algemeen een korte carrière heeft. De oplossing van de klant is zijn illusie en de ‘betere’ oplossing is mijn
illusie, maar aangezien hij betaald heeft hij gelijk.
Blijkbaar heeft men in de psychologie dit zakelijk inzicht nog niet bereikt. Als een cliënt denkt last te
hebben van ontvoering door buitenaardse wezens en door analyse van zijn beleving komen we tot de
uiteindelijke ontdekking, dat een aluminium hoedje hem het idee geeft dat hij veilig is, dan is dat hoedje
een voorlopige oplossing, dat verdere escalatie voorkomt. Wie een probleem aandraagt moet bij de
oplossing van dat specifieke probleem geholpen worden en niets anders, tenzij nieuwe problemen naar
voren komen, maar dat gebeurt altijd in de vorm van feedback. Preventie van psychische problemen kan
alleen plaatsvinden als er tijdig wordt ingegrepen in de systemen, waarin de cliënt dreigt vast te raken.
De functieanalyse met behulp van de computer kan een vrij uitgebreide inventarisatie van de beleving van
de cliënt bevatten. Eventueel kan de visie van meerdere mensen, in de vorm van systemen, naast elkaar
worden gelegd en onderling vergeleken. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van alle facetten van de
psychologie en de filosofie, die in dit model besproken zijn.
Hypothesen
Over het algemeen worden de veronderstellingen met betrekking tot de casus gezien als de voorlopige
professionele, intuïtieve conclusie van de therapeut op grond van de functieanalyse. Aangezien de therapie
nog steeds in de beginfase is en de hulpverlener te weinig weet van de totale samenhang van de
gebeurtenissen, is iedere hypothese van de therapeut per definitie voorbarig en incompleet. Men kan
daarom evengoed uitgaan van de veronderstellingen van de cliënt, die in eerste instantie waarschijnlijk ook
slechts een indirecte relatie met de werkelijkheid hebben. Dit vormt een belangrijk onderdeel van de
therapie, omdat de vervormde beleving door de cliënt vaak een belangrijke rol heeft gespeeld bij de
probleemsituatie.
Door de veronderstellingen te toetsen aan de werkelijkheid in samenwerking met de cliënt, kan de cliënt
zelf inconsistenties en tegenstrijdigheden in zijn interpretatie herkennen. De uitspraken en het gedrag van
de cliënt worden dan getoetst aan de oorzaken en consequenties. Het uitsluiten van verkeerde hypothesen is
een van de beste methoden om de werkelijke samenhang van gebeurtenissen te onderzoeken, zoals Popper
heeft aangegeven.
291
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Op zich is dit al een vorm van therapie. Door het besef dat de persoonlijke verwachtingen, voorstelling en
driften misverstanden kunnen opleveren, wordt een open discussie over de werkelijkheid van de beleving
mogelijk. Pas dan kan de realiteit aan de hand van virtuele herbeleving en projectie, opnieuw door de cliënt
geëvalueerd worden.
De hypothese is niet zozeer een eindoordeel maar een provocerende toetsing van logische en emotionele
verbanden in het bewustzijn van de cliënt en de betekenis hiervan voor zijn of haar leven. Bij het opstellen
van veronderstellingen kan gebruik gemaakt worden van zogenaamde ‘Wat als…’ scenario’s. Hierin wordt
aan de hand van een gesimuleerde situatie op de computer nagegaan, wat de oorzaken en gevolgen van
bepaalde omstandigheden zijn en welke rol de cliënt in die omstandigheden vervult. Er kan dan in een
gecontroleerde omgeving worden geëxperimenteerd met de reacties van de cliënt op bepaalde indrukken.
Deze metingen kunnen weer gebruikt worden om de hypothesen aan te scherpen voor dit specifieke geval.
De veronderstelling is dus voornamelijk een stelling, waarvan de weerlegging essentiële informatie over de
persoonlijkheid van de cliënt oplevert. De feedback van de cliënt zorgt uiteindelijk voor elementaire
uitgangspunten, die bepaalde fenomenen in het gedrag verklaren. De oorzaken kunnen worden gecheckt
aan de hand van een hypotheseschema, waarin de structuur van mogelijkheden in kaart wordt gebracht. De
verschillende logische en emotionele uitkomsten van dit schema kunnen systematisch worden getoetst aan
de keuzes van de cliënt.
Doelstellingen
Hoewel de doelstellingen in de therapeutische praktijk, het oplossen van psychische problemen, over het
algemeen voor de hand liggen, is het meestal onverstandig hier direct een plan van aanpak op te richten. De
problemen hebben een lange historie en, hoe vreemd dit ook mag klinken, de patiënt heeft er op de korte
termijn belang bij dat het door de omgeving gesignaleerde probleemgedrag in stand blijft om de
behandeling van de dieper liggende, pijnlijke trauma’s uit te stellen. Het opstellen van een strategie vol
afleidingsmanoeuvres zal over het algemeen veel meer resultaat opleveren, omdat het op de medewerking
van de cliënt kan rekenen.
De cliënt, de omgeving en de therapeut hebben in de meeste gevallen totaal verschillende motivaties om
aan de therapie te beginnen. Voor de omgeving is de motivatie het uitsluiten van gedrag, dat
maatschappelijk en sociaal niet geaccepteerd is. Voor de cliënt is het doel meestal om informatie te krijgen
over hoe die acceptatie verworven kan worden. Hij of zij ziet het eigen gedrag zelf slechts zelden als
problematisch. De therapeut probeert het conflict tussen het gedrag van het individu en de omgeving op te
lossen. Dat is alleen mogelijk als zowel de individuele doelstellingen als de doelen van de sociale omgeving
in de therapie verwerkt zijn.
Het probleemgedrag is door vrijwel onbetekenende gebeurtenissen en grote trauma’s en gelukservaringen
in een reeks van jaren aangeleerd. En een leerproces is alleen door stelselmatige en regelmatige
deprogrammering te veranderen. De persoonlijkheid van een mens is in feite zijn leerproces. Therapie
wordt gezien als een aanval op dat leerproces, de voorstelling en het bewustzijn en dus op de mens als
geïntegreerde persoonlijkheid. Een individu zal zich daarom in eerste instantie vaak verzetten tegen
therapie.
Doelstellingen in de therapie dienen duidelijke resultaten op te leveren, die bekrachtigd worden door de
therapeut en de sociale omgeving. Als dat niet gebeurt, ziet de cliënt de betekenis van de therapie niet in.
Daarom dienen er haalbare tussendoelen in de therapie gesteld te worden, waarvan het nut regelmatig
bewezen moet worden. De uiteindelijke doelstelling van therapie is door alle partijen geaccepteerd gedrag.
Het is belangrijk te erkennen dat doelstelling altijd voortkomt uit een driftwerking. In de therapeutische
praktijk zijn dat de driften en voorstelling van de cliënt, de therapeut en de sociale omgeving.
Dit is zeer menselijk, maar de kern van de therapie is het resultaat, niet het doel. De doelen moeten altijd
bespreekbaar blijven en gewijzigd kunnen worden, als de gekozen weg geen of weinig resultaat oplevert.
Ook als er meer informatie loskomt over de specifieke omstandigheden moet de doelstelling flexibel
genoeg zijn om aangepast te kunnen worden.
292
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Plan van aanpak
Het plan van aanpak bestaat uit de verschillende strategieën om tot gedragsverandering te komen. Aan
iedere strategie wordt een prioriteit gekoppeld, waarbij de eenvoudigste methode de hoogste prioriteit
krijgt. Als deze faalt komen de meer complexe leerprocessen aan bod. De strategie wordt uitgevoerd in de
vorm van leerprogramma’s, die bepaalde facetten van het gedrag nader belichten.
Een goed behandelplan beschrijft alle modificatieprocedures in een programma met een duidelijke
samenhangende structuur, dat is toegespitst op de individuele probleemsituatie. Ieder probleem, ieder
individu is anders en standaardoplossingen zijn niet mogelijk wanneer men op een verantwoorde manier
gedragstherapie wil bedrijven. Ieder onderdeel van het behandelplan, ook voor de hand liggende onderdelen
als eten, slapen, sociaal contact, moet een duidelijke functie hebben in de totale therapie, anders gaat het
leereffect voor de cliënt verloren.
Het plan van aanpak bevat een combinatie van ervaringen, communicatie en observaties, die worden
toegepast om probleemgedrag aan te passen en uiteindelijk inzicht in de eigen situatie te verschaffen.
Aangezien de mens het best nieuwe leerervaringen opdoet in een spelsituatie, is het uitwerken van
strategievormen in de vorm van spelen het meest doeltreffende middel, dat men in een psychologisch
sociaal model toe kan passen. Omdat de structuur van de therapie heel belangrijk is, werkt de regelmaat van
een herhalend programma het meest optimaal.
Modificatie
Modificatie van gedrag is gedragswijziging ten behoeve van een bepaald plan of doel binnen de therapie.
Het aantal modificatieprocedures is teveel om in het korte bestek van deze paragraaf te bespreken. Er
kunnen hier slechts de belangrijkste leerprocessen worden uitgelicht, die in het verlengde liggen van de
theorie van dit model.
Men maakt in de gedragstherapie onderscheid tussen vier soorten gedragsverandering: uitwendig, inwendig,
via modeling en door zelfcontrole. Bij de uitwendige toepassing vindt aanpassing plaats door directe
conditionering via stimuli en reacties. Deze methoden zijn uitgebreid aan bod gekomen in de
reactiemechanismen in het hoofdstuk over Conditionering. Bij de inwendige toepassing worden de
associatieve verbanden in het bewustzijn en de voorstelling logisch en emotioneel heroverwogen. Er
worden situaties voorgespiegeld, waaruit de cliënt de samenhang van zijn gedrag kan inzien. Bij modeling
(dat zeer bruikbaar is bij autistische kinderen of mensen met emotionele blokkades) wordt de cliënt het
verband geleerd tussen oorzaken en consequenties door het herhaald aanbieden van stimuli en reacties.
Zelfcontrole is het toepassen van gedragsregels op het eigen gedrag.
Via de verschillende toepassingvormen kunnen geconditioneerde reacties en operant gedrag worden
aangeleerd of afgeleerd. Inwendige toepassing en modeling heeft voornamelijk plaats op het directe
interactienivo met de omgeving, via waarneming, ervaring en communicatie en de verwachtingspatronen in
het bewustzijn. Bij toepassing van leerprincipes via inwendige verbeelding en zelfcontrole vindt de
interpretatie van verbanden voornamelijk plaats in de voorstelling.
Via modificatie van het gedrag is het bijvoorbeeld mogelijk om angstreacties af te leren. Twee belangrijke
behandelmethoden voor de behandeling van angst zijn systematische desensitisering en flooding.
Bij systematische desensitisering wordt de stimuli die angst oproept aangeboden in samenhang met een
aangename prikkel. Deze techniek is afkomstig uit de zogenaamde contraconditionering van Mary Jones.
De angstreactie en de aangename reactie kunnen niet tegelijkertijd optreden. Om te voorkomen dat de
angstreactie wordt overgeheveld naar de aangename prikkel moet de angstprikkel op beperkte, beheersbare
schaal worden aangeboden, anders treed er een tegengesteld, ongewenst effect op. Bij de
contraconditionering wordt in de omstandigheden, die angst ontlokken, een aangename prikkel
aangeboden, die niet met de angst te combineren is. De verwachtingen moeten daarom aangepast worden,
zodat door een leerproces de angst langzaam uitdooft.
293
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bij flooding gebeurt het tegenovergestelde van de procedure die wordt toegepast bij systematische
desensitisering. De angstverwekkende prikkel wordt niet voor korte tijd en onderbroken aangeboden (zie:
verrassingseffect) maar zonder aankondiging en langdurig. De angst dooft hierdoor uit zonder manipulatie
van aangename stimuli. Een voorbeeld hiervan is om bij iemand die bang is voor spinnen langdurig een
spin over de hand te laten lopen. Hoewel flooding een directe methode is bij het verhelpen van
angstreacties bestaat het risico van het uitsluiten van reacties bij overexposure. Angst heeft een belangrijke
functie als waarschuwingsignaal in ons bewustzijn. Op het moment dat hiermee geëxperimenteerd wordt,
kan de nuttige functie van angst samen met de ongewenste bijeffecten verdwijnen.
Ongewenst gedrag kan zowel door positieve bestraffing (het toedienen van onaangename prikkels) als
negatieve bestraffing (het onthouden van aangename prikkels of time out) worden afgeleerd. In alle
gevallen verdient negatieve bestraffing de voorkeur omdat bij positieve bestraffing niet duidelijk is welk
gedrag nu wordt bestraft, zoals eerder is gedemonstreerd. Voorwaarde is wel dat er voldoende aangename
stimuli voor het individu aanwezig zijn om te onthouden. Het afleren van ongewenst gedrag via
zelfcontrole is alleen op de lange termijn mogelijk, als voor de positieve gevolgen het ongewenst gedrag
voldoende alternatieven bedacht kunnen worden.
De inwendige toepassing van gedragsmodificatie kan plaats vinden door middel van rollenspel en uitleg. In
een rollenspel moeten de gevolgen van gedrag in een duidelijke samenhang met de gevolgen worden
aangeboden. Uitleg heeft voornamelijk effect als het wordt gepresenteerd overeenkomstig de beleving van
de cliënt.
Modeling is in de therapeutische praktijk een sterk onderschat middel voor gedragsaanpassing. Men neemt
stilzwijgend aan, dat de uitgebreide opvoeding en scholing van kinderen voldoende duidelijk maken over
de oorzaken en gevolgen van gedrag. Een van de meest kenmerkende eigenschappen van de moderne
samenleving is nu juist, dat er zoveel samenhangende prikkels en reacties via het uitgebreide sociale
verkeer worden aangeboden, dat de directe verbanden op de achtergrond dreigen te raken.
Modeling kan hierbij een uitstekende methode zijn om desoriëntatie tegen te gaan. Het is hierbij wel
belangrijk dat de modeling wordt aangeboden in een omgeving, waarin storende indrukken zoveel mogelijk
worden uitgesloten. Modeling kan een goed middel zijn om de basis van gedrag opnieuw te formuleren.
Daarvoor moet eerst duidelijk door uitwendige toepassing of verbeelding voor de cliënt blijken dat de
geconditioneerde verwachtingspatronen geen oplossing bieden.
Modificatie heeft alleen effect als de negatieve gevolgen van de historische leerprocessen met betrekking
tot het gedrag worden aangetoond of afgeleerd. Pas daarna kan een nieuwe conditionering en cognitieve
training effect hebben. Zelfcontrole is alleen mogelijk als de verwachtingspatronen en de voorstelling van
de cliënt niet langer misvormd zijn. Over het algemeen begint de therapiepraktijk daarom met primaire
conditionering. Als er enige orde is gebracht in de beleving van de cliënt kunnen logische en emotionele
verbanden in de voorstelling worden heroverwogen.
Uitvoering
Hoe goed de probleemanalyse ook wordt uitgewerkt, hoe grondig de functieanalyse ook is en hoe
zorgvuldig hypothesen ook geformuleerd zijn, de therapeut moet er altijd rekening mee blijven houden, dat
de interpretatie van de situatie maar een theorie is, waarvan de concrete toetsing plaatsvindt tijdens de
uitvoering.
Een goede therapie moet flexibel genoeg zijn om veronderstellingen, plannen en doelen aan te passen,
afhankelijk van nieuwe, beschikbare informatie. Dit is de kern van de communicatie feedback zoals
beschreven in de Systeemtheorie. Een therapie die niet veranderd kan worden als gestelde doelen al behaald
zijn of onhaalbaar blijken te zijn, mist zijn doel volledig. Soms is het nodig om bij bepaalde informatie de
probleemkeuze of de doelstellingen aan te passen, omdat zij onwerkbaar blijken te zijn in de huidige
omstandigheden van de cliënt. Als coach kan je een wedstrijd of de opstelling nog zo goed plannen, tijdens
de wedstrijd zelf moet de beslissing vallen.
294
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Door tijdige ‘time breaks’, waarin geëvalueerd wordt en vervolgens plannen en doelen bijgesteld aan de
hand van de actuele situatie, kan er toch nog gewonnen worden. Improvisatie is een van de meest gewenste
eigenschappen van de therapeut. Door het stellen van milestones, die verwijzen naar duidelijke
tussendoelen worden de resultaten van planning al op korte termijn zichtbaar.
Evaluatie
Therapie gebaseerd op een monoloog, die voortkomt uit de pen van de therapeut en vervolgens geen
interactie kent met de cliënt is bijna altijd gedoemd te mislukken. Alle keuzemomenten, de probleemkeuze,
de doelstellingen en de modificatieprocedures worden dan eenzijdig ingevuld door de therapeut. Evaluatie
tussen cliënt en therapeut is in zo’n praktijk overbodig. De therapeut kan zich slechts vruchteloos afvragen
welke verkeerde beslissingen genomen zijn bij het bedenken van de therapie. De therapeut is dan volledig
verantwoordelijk voor het falen van de therapie.
Therapie kan uiteindelijk alleen slagen als er sprake is van een goede dialoog tussen de hulpverlener en de
cliënt. Dit betekent dat er een basis gevormd dient te worden voor communicatie. En dat houdt in dat er
duidelijke afspraken gemaakt moeten worden, dat de cliënt betrokken moet worden bij essentiele keuzes in
het gedragstherapeutisch proces en dat de cliënt de kans krijgt om betere alternatieven aan te dragen. De
uitvoering kan nooit vorderen als de cliënt niet achter de plannen en doelen van de hulpverlener staat.
Evaluatie mag nooit alleen gebeuren in de afsluiting van de therapie. Het heeft ook geen zin om vaste tijden
hiervoor af te spreken. Evaluatie heeft betekenis op het moment dat afspraken, doelstellingen en strategie
van de cliënt en de therapeut niet langer op een lijn liggen. Tussenevaluatie is dan ook vooral crisisoverleg.
Pas als de therapeut of de cliënt duidelijke redenen heeft om het proces af te breken, omdat het niet tot een
oplossing leidt, is het stoppen van therapie mogelijk en een veilige stap. Men weet tenslotte nooit of de
behandeling op de lange termijn leidt tot de gewenste gedragsverbetering. De therapeut kan slechts
proberen de mogelijkheden hiervoor te scheppen.
Debriefing
‘Debriefing’ (of rapporteren) is het proces waarin de cliënt op de hoogte wordt gehouden van de bedoeling
en de resultaten van studies en experimenten. In feite vormt debriefing een voortdurende feedback naar de
cliënt. Het is helaas niet altijd mogelijk om de cliënt van de motieven en uitkomsten tijdens een onderzoek
op de hoogte te stellen, omdat de verborgen motieven juist onderdeel van de therapie kunnen zijn en
sommige resultaten een schokeffect kunnen veroorzaken.
Toch is het noodzakelijk dat de cliënt het gevoel houdt niet alleen het object van studie te zijn maar
tegelijkertijd ook constructief deel uitmaakt van het onderzoek zelf, zodat hij kan participeren in het zoeken
naar een oplossing. Vaak kent de cliënt de oplossing van de eigen situatie, omdat hij of zij het best op de
hoogte is van de concrete situatie, maar wordt deze oplossing door conditionering geblokkeerd. Waar het
dus op aan komt is de presentatie van de debriefing. Doel en resultaat moeten vertaalt worden naar de
beleving van het individu.
Veel psychologen en psychiaters menen, als wetenschappelijk onderzoekers, dat debriefing pas na de
analyse plaats moet vinden. Maar daarmee onderschatten zij de mogelijkheden van het zelflerend vermogen
van de cliënt. Duistere motieven worden door de cliënt als vijandig herkend en hierdoor ontstaat
wantrouwen, wat de relatie tussen therapeut en cliënt ernstig verstoord. Een mens is geen chemische stof op
een petrischaaltje dat zich willoos laat onderzoeken.
Daarom moet niet de mens aan het onderzoek aangepast worden maar het onderzoek aan de mens. Het
probleem is vaak dat de psycholoog de belevingswereld van de cliënt niet kent en zich daar eigenlijk ook
niet te veel in wil verdiepen, alhoewel dat wel zijn vakgebied is. Dat maakt de motieven van de psycholoog
tot interessant studieterrein.
295
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Wat een psycholoog zich dient af te vragen bij debriefing door middel van feedback is of de presentatie van
de informatie het verdere verloop van zijn of haar onderzoek dient. Dit model kan een uitstekend middel
zijn om mogelijke gedragscenario’s nader uit te werken.
Bioritme
Ieder mens heeft zijn of haar eigen bioritme. Het bioritme geeft aan welke onderdelen met een zekere
regelmaat terugkeren in de dagindeling. Onderdelen van de dagindeling kunnen bijvoorbeeld eten, slapen,
rusten, aankleden, douchen of werken zijn. Als de dagindeling goed is dan voelt de persoon zich optimaal.
De eigen bioklok komt overeen met de gebruikte dagindeling. Veel mensen hebben problemen om de
structuur van de dagindeling vast te houden. Zij krijgen problemen zoals stress, slapeloosheid en
verminderde concentratie. Het vasthouden van de dagindeling is zeer belangrijk. Gedurende het leven
verandert het bioritme van slapen, eten en verzorgd worden in de babyfase naar slapen, eten, sex en werken
in de volwassenheid.
Het bioritme vormt dus een dynamisch klokmechanisme dat van tijd tot tijd aangeeft welk dagonderdeel
aan de beurt is. Hieronder wordt het bioritme van een baby en van een volwassene aangegeven. Een
bioritme hoeft niet alleen een dag maar kan ook perioden als weken, maanden en jaren bestrijken. Zo kan
sex bijvoorbeeld drie keer per week, ongesteldheid een keer per maand en depressie eens per jaar
terugkeren. Het is de vraag of er een verband is tussen de astrologie en de klok van het bioritme.
Kind Eten Slapen Baden Rusten Spelen
0:00
1
1:00
1
2:00
1
3:00
1
4:00
1
5:00
1
6:00
1
7:00
1
8:00
1
9:00
1
10:00
1
11:00
1
12:00
1
13:00
1
14:00
1
15:00
1
16:00
1
17:00
1
18:00
1
19:00
1
20:00
1
21:00
1
22:00
1
23:00
1
Dagindeling volgens het
Bioritme van een jong
kind
296
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
1
Eten
Slapen
Baden
Rusten
Spelen
0:
00
3:
00
6:
00
9:
00
12
:0
0
15
:0
0
18
:0
0
21
:0
0
0
Dag Eten Slapen Rusten Werken Koken Wassen
0:00
1
1:00
1
2:00
1
3:00
1
4:00
1
5:00
1
6:00
1
7:00
1
8:00
1
9:00
1
10:00
1
11:00
1
12:00
1
13:00
1
14:00
1
15:00
1
16:00
1
17:00
1
18:00
1
19:00
1
20:00
1
21:00
1
22:00
1
23:00
1
Dagindeling volgens het
Bioritme van een
volwassen vrouw
297
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Eten
1
Slapen
Rusten
Werken
Koken
9:
00
12
:0
0
15
:0
0
18
:0
0
21
:0
0
6:
00
Wassen
3:
00
0:
00
0
Week
Sex Boodschappen Cafebezoek Kerkbezoek
Maandag
1
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
1
1
Zaterdag
2
Zondag
3
Weekindeling
volgens het
Bioritme van een
volwassen vrouw
3
Sex
2
Boodschappen
1
Cafebezoek
Kerkbezoek
M
aa
n
Di dag
n
W sd
oe ag
Do nsd
nd ag
er
d
Vr ag
ij
Za dag
te
rd
Zo ag
nd
ag
0
Maand Ongesteld Depressiviteit Gespannen
Week 1
3
2
Week 2
3
Week 3
Week 4
Maandindeling volgens
het Bioritme van een
volwassen vrouw
3
Ongesteld
2
Depressiviteit
1
Gespannen
0
Week 1
Week 2
Week 3
Week 4
298
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De bioritmische klok heeft vijf wijzers: één voor de dag, één voor de week, één voor de maand en één voor
het jaar. De laatste wijzer reserveer ik voor de stand van de sterren, hoewel ik er van overtuigd ben dat de
huidige astrologie volledig onjuiste informatie bevat met betrekking tot periodiek terugkerende
gebeurtenissen in een mensenleven.
Astrologie is niet zozeer een kwestie van historisch overgedragen verwachtingen, maar kan objectief
gemeten worden voor mensen met een bepaalde geboortedatum en vervolgens statistisch onderzocht
worden. Aan een bepaald onderdeel zijn bepaalde gedragsregels en een bepaalde omgeving gekoppeld. Via
onderlinge aanpassing moeten de bioritmische klokken van de mensen, die bij een bepaalde handeling
betrokken zijn, op elkaar worden afgestemd.
Verstoring van het bioritme heeft belangrijke consequenties voor de biochemische processen in het lichaam
en de psychologische stabiliteit van het individu. Een model kan de cognitieve vaardigheden van een
gebruiker controleren, waarna een nieuwe dagindeling kan worden bedacht. Het programma heeft dan een
regulerende rol.
Dagindeling
Zoals in de vorige paragraaf was te zien is de dagindeling van het individu zeer belangrijk. De structuur
bepaalt de biochemische en psychologische stabiliteit van het individu. Als het individu makkelijk uit
evenwicht is te brengen door omstandigheden, dan kan men beginnen met een herindeling van periodieke
handelingen en taken. Hoe deel ik mijn dag in? Hoe plan ik mijn dag? Men kan kiezen voor verschillende
soorten van planning. De meest geschikte methode is een dagindeling te kiezen, die gestuurd wordt door
een regulerend feedbackmechanisme.
Aan het einde van de dag wordt de psychologische en biochemische stabiliteit van de betrokken persoon
getoetst, waarna wordt nagegaan, welke handelingen en gedragsregels op die dag zijn uitgevoerd. Uit een
statistische vergelijking met voorgaande dagstructuren is vast te stellen welke indeling het meest geschikt is
voor de betrokken persoon. Als een nieuwe conditionering leidt tot te veel spanning of instabiliteit, dan is
het individu nog niet geschikt om aan een bepaald leerproces deel te nemen. Het leerproces moet dan op
een later moment worden ingedeeld. Op die manier worden ernstige psychologische en lichamelijke
problemen als gevolg van stress op de lange termijn voorkomen. Een dagplanner die op dit systeem is
gebaseerd heeft de meeste kans van slagen. Door dieptepsychologie in een model te verwerken kan een
planner worden ontwikkeld, die reageert op stress van de gebruiker.
Speltherapie
Speltherapie dient om blokkades in het leerproces te verwerken en te sublimeren in lichamelijke en
geestelijke vrijheid. Via spel leren zowel kind als volwassene het aangeleerde gedrag te verwerken tot een
creatieve uiting. Als daar onvoldoende mogelijkheden voor geboden worden dan blokkeert een mens de
nieuw verworven kennis actief, waardoor de kans op agressie groter wordt. Spel is de actieve
terugkoppeling van het leerproces naar de werkelijkheid. Het kind en de volwassene toetst of het
aangeleerde gedrag wel overeenkomt met de realiteit.
Spel vindt zowel plaats door gebruik te maken van lichamelijke, sociale, psychische en wetenschappelijke
functies, waarover mens en dier beschikken. Door spel wordt het evenwicht gezocht tussen creatieve uiting
en agressiviteit. Bij het zoeken van een balans tussen creativiteit en agressie is spel noodzakelijk. Sommige
vormen van spel verbinden nieuwe ideeen aan vroegere ervaringen, waardoor actieve blokkades uit het
verleden bewust worden. Men kan de mogelijkheden van nieuwe kennis pas toepassen op de persoonlijke
leefomstandigheden als de ontbrekende kennis over verwachtingen in het verleden door de nieuwe
informatie kunnen worden aangevuld. Spel is daar de beste methode voor.
Bij het spel worden de grenzen van lichaam, sociale context, psychische horizon en wetenschappelijke
mogelijkheden verkent. In een complexe samenleving is het helaas niet mogelijk om spel toe te passen
binnen strikte gedragsregels. Het is daarom belangrijk om een ‘speelterrein’ voor zowel kinderen als
volwassenen te creeren, zodat zij zich lichamelijk en geestelijk kunnen ontwikkelen.
299
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De Betekenis van Therapie
Therapie kan op verschillende manieren plaatsvinden. Toch is er een duidelijk verschil in kwaliteit tussen
de vormen van therapie. Een therapie is slechts geslaagd te noemen als de client in staat is om problemen in
ieder aspect van de persoonlijkheid en in relatie tot de omgeving zelfstandig op te lossen. Dit lijkt een
eenvoudige definitie van een succesvolle therapie, maar in feite bestrijkt deze zin het volledig verwerken
van het verleden, het accepteren van de rol en taak in de samenleving en het functioneren in relatie tot
anderen. Voor de psychotherapeut is deze definitie vaak te ruim. Het zou teveel tijd en geld kosten om één
individu te genezen van verwachtingspatronen, associaties en voorstellingen, die door jarenlange
conditionering in het gedrag zijn ontstaan.
Vandaar dat ook vaker wordt gekozen voor een prioriteitstelling in onderling afhankelijke problemen,
waarbij vaak de fout wordt gemaakt, dat alleen de problemen worden aangepakt, die in de huidige
omstandigheden acuut zijn. Deze symptoombestrijding laat de werkelijke oorzaken van het gedrag vaak
liggen, waardoor de kans dat de symptomen zich in een vergelijkbare situatie opnieuw voordoen groot is.
Een levensloop is te vergelijken met een rivier, die zich door obstakels in verschillende richtingen kronkelt.
In het begin wordt deze afwijking van de rechte lijn veroorzaakt door reele obstakels, zoals een rots of een
boom. Na verloop van tijd wordt deze afwijking door het inslijten normaal. Als de oorzaak van het afbuigen
van de rivier (de rots of boom) dan wordt weggenomen, dan blijft de afwijking toch bestaan. Het oplossen
van de oorspronkelijke oorzaak heeft dan geen effect meer, omdat de reactie is opgenomen in het gedrag
van de rivier. Alleen door indirect een rivierbedding of een dam aan te leggen, die de gevolgen van het
obstakel ongedaan maken, kunnen mogelijke problemen verderop worden afgeleid.
Therapie is eigenlijk per definitie altijd te laat. Het probleem is al ontstaan en merkbaar voor de persoon in
kwestie of de omgeving. De therapeut moet aan de hand van informatie van de client en door het
doorvragen op mogelijke blokkades de oorspronkelijke problemen naar boven halen. Vaak moeten eerst
symptomen behandeld worden, omdat deze voor de huidige omstandigheden veel belangrijker zijn dan wat
het probleem heeft veroorzaakt. De client zal de oorzaken zelfs ontkennen. Pas als de symptomen zijn
aangepakt, krijgt de client tijd en lucht om dieper liggende oorzaken te bespreken.
Als er een vermoeden is van een kernprobleem, dan kan de therapeut door verschillende vormen van
therapie, waarbij projectie en spel belangrijke elementen zijn, proberen de onaangename oorsprong
ombuigen in een positieve houding. Hierbij moeten probleemisolatie (toen was toen en nu is nu), acceptatie
en het leren omgaan met vergelijkbare situaties centraal staan.
300
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Communicatie
Communicatie vormt de centrale interactie in dit model en in de maatschappij. In ieder communicatiemodel
kunnen een zender, een ontvanger, hun persoonlijke referentiekaders en een feedbacklus onderscheiden
worden, waarover boodschappen verwerkt worden tot informatie in het referentiekader. Het referentiekader
of de individuele beleving van zender en ontvanger is nooit gelijk, waardoor misverstanden of
communicatieruis ontstaat. Bovendien wisselen zender en ontvanger niet onafhankelijk van de omgeving
informatie uit. Zij reageren op elkaar in een bepaalde sociale en maatschappelijke rol en op de context
waarin zij zich bevinden (zowel in ruimte, in tijd als in historische ontwikkeling). Het is ook nog mogelijk
dat een boodschap in de verkeerde sociale of maatschappelijke rol wordt opgevat. Communicatie tussen
mensen is dus zeer complex.
Dit communicatiemodel is afgeleid uit de zogenaamde radiometafoor, waarin de communicatie wordt
vergeleken met het zenden en ontvangen van radiosignalen. Maar net als bij de radio zijn er naast de
verwarrende communicatie zelf ook nog andere, meer fundamentele problemen. Want weet de zender altijd
wie de ontvanger is? Hoe bepaalt de ontvanger wat een boodschap is, die aan hem gericht is, en wanneer
niet? Wat zijn gegevens en wat is informatie? Is de boodschap een opdracht of een vraag aan de ander of is
het uiteindelijk een bekrachtiging van de persoonlijke conditionering, gericht aan de zender zelf?
Communiceren wij met de omgeving of bevestigen wij alleen de hypothesen in ons eigen wereldbeeld? In
welke rol spreekt de zender de ontvanger aan en in welke rol interpreteert de ontvanger de boodschap?
Nivo’s van Communiceren
Communicatie vindt plaats via berichten, die informatie bevatten op verschillende nivo’s, waarvan de meest
bewust waarneembare, de inhoudelijke informatie eigenlijk de minste betekenis heeft. In de
communicatietheorie wordt onderscheid gemaakt tussen drie hoofdnivo’s, de metacommunicatie, de
onderstroom en de bovenstroom. Elk van de hoofdnivo’s is weer onderverdeeld in deelgebieden, zoals
hieronder is weergegeven.
301
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Metacommunicatie
Gesprek over het gedrag van zender en ontvanger tijdens het gesprek. Hierdoor worden de rollen van
zender en ontvanger in de huidige context nader bepaald en misverstanden opgehelderd.
Bovenstroom
De inhoudelijke, feitelijke aspecten van het gesprek. De bovenstroom is de bewust overgedragen
informatie, zoals deze op enig moment tijdens de communicatie voordoet. De inhoud of betekenis van een
boodschap refereert altijd aan de conditionering, de voorstelling, de omstandigheden of de historische
ontwikkeling van het gesprek. Er is dus eigenlijk niet zoiets als een contextonafhankelijke, feitelijke
boodschap.
Onderstroom
De onderstroom van het gesprek wordt gevormd door de totale ontwikkeling van de communicatie. Hierbij
worden de acties van de zender en de reacties van de ontvanger in de totale samenhang beschouwd. De
onderstroom kent een subverdeling in procedurele kwesties, betrekkingsaspecten en emotionele
transformaties.

Procedureaspecten
In dit onderdeel wordt de manier besproken waarop de informatie wordt gepresenteerd. Hierbij komen
de begripsrelaties en de koppeling tussen de communicatie en de omgeving aan de orde.

Betrekkingsaspecten
In deze laag worden de onderlinge verhoudingen tussen de zender, de ontvanger en de omgeving
besproken. De betrekking vindt altijd plaats in een bepaalde sociale en maatschappelijke rolverdeling.

Gevoelsaspecten
Hierbij wordt nagegaan welke emotionele transformaties door de waardering van de informatie
plaatsvinden. Hoe reageren de zender en ontvanger op elkaar?
302
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Vormen van Communicatie
Men kan op verschillende manieren op communicatie reageren. Men kan onderscheid maken tussen een
actieve en passieve manier van feedback geven. De vorm van communicatie die men kiest is afhankelijk
van de omstandigheden, de relatie tussen zender en ontvanger en de sociale en maatschappelijke
rolverdeling. Iedere situatie vereist een eigen, actieve of passieve manier van communiceren. Een goed
communicatiesysteem moet zelfstandig de juiste vorm kunnen bepalen naar aanleiding van de historische
ontwikkeling van het gesprek. Dit is gecompliceerd maar door de koppeling van communicatietechnieken
aan psychologische beginselen niet onmogelijk.
Actief
Passief
Doelen afspreken voor gesprek
Manier van communiceren aangeven
Gerichte vragen stellen
Argumenteren
Nieuwe onderwerpen aansnijden
Communicatie afremmen
Gesprekthema’s voorstellen
Doorvragen op details
Deelnemen aan de communicatie
Open vragen stellen
Stiltes aanhouden
Samenvatten
Indrukken tijdens gesprek weergeven
Aanmoedigen
Communicatie Theorieën
Er zijn een groot aantal communicatie theorieën die uitgaan van diverse modellen, waarop mensen omgaan
met elkaar. De systemen kan men indelen in vier soorten, die op verschillende nivo’s van de
persoonlijkheid plaatsvinden.

De mechanistische visie bestudeert de fysieke aspecten van communicatie. Hierbij wordt de
radiometafoor of de morsemetafoor gebruikt en spreekt men over zender, ontvanger en berichten die
worden verzonden.

De psychologische visie is gebaseerd op het Behaviorisme. Het individu ontvangt stimuli uit de
omgeving, die gewaardeerd worden, waarop het individu reageert overeenkomstig de bekrachtiging en
bestraffing. Hieruit ontstaat een conditionering die de communicatie in een bepaalde vorm in stand
houdt.

Het interactiemodel is afkomstig uit de Systeemtheorie en is het meest omvattende model.
Communicatie wordt hier bestudeerd in de sociale en maatschappelijke context, waarbij ook de rollen
van het individu in een open of gesloten systeem en de doelen en taken van het systeem op zich wordt
betrokken.

De pragmatische visie besteed aandacht aan de betekenis en de effecten van communicatie in de totale
loop van gebeurtenissen. De eigenschappen van het berichten worden geanalyseerd, zodat nagegaan
kan worden welke kenmerken er voor zorgen dat de boodschap overkomt en wat de gevolgen hiervan
zijn. Met name in de massamedia en de reclame heeft de pragmatische visie een belangrijke betekenis
voor het grootschalig overbrengen van een bericht.
Overbrengen van Berichten
Gedurende een minuut bereiken ons honderden zo niet duizenden stimuli. Als wij aan ieder van deze
prikkels bewust aandacht zouden besteden, dan is voor de verwerking hiervan tot een samenhangende visie
nauwelijks tijd. Er moet dus een soort selectiemechanisme bestaan, waardoor wij aan bepaalde prikkels
meer aandacht besteden dan aan andere. Dit mechanisme werkt op basis van aandachtprikkels. Een
aandachtprikkel is een bepaalde eigenschap van het bericht die bepaalt of de ontvanger interesse heeft voor
de aangeboden communicatie. Wat de aandachtprikkel voor een ontvanger is wordt bepaald door zijn of
haar persoonlijke conditionering.
303
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De ontvanger gaat door met waarnemen totdat de geselecteerde omstandigheden overeenkomen met het
innerlijk wereldbeeld. De aandachtsprikkel orienteert het individu dus voor een boodschap en deze wordt
getest op nieuwswaarde.
Betekenis van Communicatie
Communicatie vindt plaats op verschillende persoonlijkheidsnivo’s tegelijkertijd. Dit maakt het uiterst
moeilijk om boodschappen in te delen in vormen van communicatie. Wat wij in eerste instantie lijken waar
te nemen is de bovenstroom van het gesprek, over de inhoud. Ieder bericht kan echter indirect signalen
bevatten voor de andere nivo’s.
Want wat is de ‘feitelijke’, ‘objectieve’ inhoud van een boodschap? In hoeverre is een bericht informatie of
slechts een stroom gegevens? Een vrij neutraal bericht als: “Ik denk dat het morgen gaat regenen”, lijkt
geen effectieve communicatiewaarde te hebben. Maar wat als deze uitspraak geuit wordt nadat de
ontvanger uitvoerig de moeilijke verwikkelingen waarin hij zich bevindt heeft verteld? Dan geeft het
bericht een belangrijk signaal af, namelijk: “Ik besluit niet te reageren op dit verhaal. Ik wens er niet bij
betrokken te raken en dus uit ik een boodschap, die niet overeenkomt met de sociale en maatschappelijke
verwachtingspatronen en de context van de ontvanger”. In de ontwikkeling van de communicatie is de
mededeling dus duidelijk negatieve feedback.
De emotionele en informatieve waarde van een bericht is relatief ten opzichte van:
 De persoonlijke referentiekaders van zender en ontvanger.
 De rollen van het systeem waarin ze communiceren.
 De historische conditionering die heeft plaatsgevonden.
 De context van ervaringen waarin de boodschap wordt uitgesproken.
Iedere boodschap bekrachtigt of ontkent verwachtingspatronen en hypothesen over de wereld in de
persoonlijke beleving. Hoewel een boodschap bewust alleen inhoudelijke informatie lijkt te bevatten blijkt
bij nadere analyse wie er iets zegt, wat wordt gezegd, waarom iemand dat stelt en waar en wanneer dit
wordt uitgesproken de onderliggende laag van de persoonlijke betekenis bloot te leggen.
304
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Analyse van de ‘5 W’s’ is in de communicatie essentieel, omdat de boodschap, welke dat ook is, geen
objectieve informatiewaarde heeft. Het kan wonderlijke conclusies opleveren over het systeem, waarin
zender en ontvanger communiceren, de verwachting met betrekking tot de omstandigheden, de onderlinge
relatie, het begrip of onbegrip van de situatie, waarin het individu zich bevindt, en de motivatie van
handelen. Vooral de motivatie leert veel over de lagere driften van zender en ontvanger, met name als dit in
een psychologisch kader wordt geplaatst.
Als de resultaten van de analyse via metacommunicatie teruggekoppeld naar de zender, dan zal het individu
een vijftal fasen doormaken, die leiden tot uiteindelijke acceptatie. Deze fasen zijn ontkenning, woede,
angst, onderhandelen en ten slotte acceptatie. Informatie over de betekenis van het eigen gedrag ervaart
het individu aanvankelijk als bedreigend.
Door het bewust sturen of volgen van een persoon in de communicatie naar aanleiding van de analyse, is
het mogelijk om hypothesen met betrekking tot de beleving van de omstandigheden te toetsen. Om te
voorkomen dat het individu zich door de confrontatie met zichzelf bedreigd voelt, moet men kiezen voor
reële of denkbeeldige voorbeelden, die niet direct aan de eigen situatie gerelateerd zijn.
Alle Problemen zijn Communicatieproblemen
Communicatie is alleen mogelijk als er op verschillende nivo’s in de persoonlijkheid van zender en
ontvanger gemeenschappelijke raakvlakken zijn aan te geven in de belevingswereld. Dit kan eenzelfde
conditionering zijn of dezelfde voorstelling of een overeenkomst in drijfveren. Het kan ook zijn dat zender
en ontvanger onderdeel uitmaken van een systeem.
De communicatie dient voornamelijk om de overeenkomsten en de verschillen tussen de belevingswerelden
vast te stellen en hier vervolgens theses, antitheses en syntheses uit te vormen. Vriendschappen en
conflicten zijn afhankelijk van gelijksoortige of tegengestelde uitgangspunten in de persoonlijkheid.
Conflicten verschillen niet veel van vriendschappen, omdat zender en ontvanger in deze situatie ook een
gezamenlijke interesse hebben, namelijk het strijdpunt.
Om de risico’s van een conflict te beperken, die voortkomen uit de combinatie van het gedrag van onszelf
en de ander, moeten we het gedrag van de ander begrijpen. Dit is alleen mogelijk als wij een vorm van
relatie met de ander aangaan. Ieder intermenselijk contact beweegt zich voortdurend tussen liefde en
vijandschap, hoe sterk de onderlinge band of de strijd ook lijkt te zijn. Bij te dichte nadering van de
belevingsruimte is de kans op conflicten groot, bij te grote verwijdering wordt de relatie opnieuw bevestigd
uit angst voor verandering en de onduidelijkheden over de strategieën van de ander. Relaties zijn dan ook
altijd gebaseerd op een systeem van afwisselende nadering en verwijdering. Wij zijn tegelijkertijd zowel
rivalen als vrienden van elkaar. De culturele rituelen bij relaties en conflicten vertonen op veel punten dan
ook belangrijke overeenkomsten.
Hoe groter het onderling vertrouwen, hoe groter de kans dat de afhankelijkheid op een zeker punt in de
relatie wordt geschaad en er een breuk ontstaat. De conditionering slaat dan om van vriendschap in
vijandschap vanwege de persoonlijke risico’s. Omgekeerd kan stelselmatige vijandschap uiteindelijk tot
een sterke band leiden vanwege de bekendheid met de belevingswereld van de ander. Hoop en angst zijn in
relaties evenredige grootheden.
Communicatie en de Persoonlijkheidstructuur
Zoals in dit model gedemonstreerd is wordt de bewuste waarneming via conditionering en voorstelling
steeds verder gestructureerd en gegeneraliseerd tot diepere lagen in de persoonlijkheid. In iedere laag
worden meer ervaringen onder algemene noemers samengevat totdat de meest essentiële structuren als
driften ontstaan. Hoe groter de samentrekking van verschillende ervaringen in het persoonlijkheidsnivo,
hoe meer een verandering fundamentele uitgangspunten van het individu raakt en hoe moeilijker het is om
de regels te veranderen.
305
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Men kan er nog in slagen een verwachtingspatroon met een verrassing te doorbreken, maar het ter discussie
stellen van de logische regels, de rol van het individu binnen een systeem of de lagere driften kost veel
meer inspanning. Het wordt steeds moeilijker de structurele interpretatie van gebeurtenissen in abstracte
concepten te beïnvloeden. De reactie wordt heftiger naarmate een diepere laag in de dynamische
persoonlijkheid geraakt wordt. Communicatie over fundamentele principes van het persoonlijke gedrag kan
dan ook alleen indirect plaatsvinden, door middel van vergelijking van verwachtingspatronen en projecties
in de voorstelling.
De verwerking van informatie in de persoonlijkheid kan men zich het best voorstellen als een vertakking
van een beslissingstructuur in de vorm van een boom. Iedere laag bevat een onderverdeling in
basisbegrippen, die voortkomen uit een verwerkingsproces van minder gestructureerde lagen van het
bewustzijn. Dit betekent dat wanneer we ‘inzoomen’ op de eenheden of uitgangspunten van een
persoonlijkheidslaag, nieuwe conditioneringstructuren zijn af te leiden, die ten grondslag liggen aan deze
vermeende zekerheden. Een verandering van de conditionering heeft effect op de structuur van
verwachtingen, die gebruikt wordt in de begripsvorming en de projecties in de voorstelling, de elementaire
driften, enzovoort. Dit effect treedt echter niet direct op. De verandering op een hoger nivo wordt gezien als
een hypothese, die door herhaalde conditionering bevestigd moet worden. Er is dus sprake van feedback
tussen de verschillende lagen in de persoonlijkheid zelf.
De structuren van de lagen van de menselijke geest worden dus in stand gehouden door evenwichten in een
communicatie feedbacksysteem. De verandering in de conditionering wordt gezien als een verstoring van
het evenwicht op verschillende nivo’s.
306
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Evenwichten in het Feedback Systeem
Het evenwicht in het feedbacksysteem bestaat aan de ene kant uit de hypothese of verwachting, die
voortkomt uit de structuur van de diepere persoonlijkheidslaag en aan de andere kant uit de minder
gestructureerde informatie van een meer bewuste laag. Het feedbacksysteem wordt in stand gehouden door
twee drijfveren, die samen het toetsingsmechanisme vormen. De drijfveer die logische structuren doet
ontstaan en in stand houdt is de bekrachtiging van de succesvolle verklaring van gewoontepatronen. De
drijfveer om patronen te veranderen of los te laten is mislukking. Het feedback evenwicht kan beïnvloedt
worden door katalysatoren zoals een biochemische verstoring of emotionele waardering. Een katalysator
verandert de begripsvorming niet zozeer maar het evenwicht verplaatst in de richting van een bepaald nivo.
Vanwege de volgorde van verwerkingsprocessen in de persoonlijkheid en de voortdurende toetsing door
herhaling van nieuwe structuren zijn de diepere persoonlijkheidsniveau gebaseerd op historische,
achterhaalde ideeën. In de diepere lagen van de persoonlijkheid moeten meerdere concepten onderling
vergeleken worden voordat wordt overgegaan tot een aanpassing. De feedback vormt een buffer voor
verandering van het wereldbeeld. Als een fundamentele interpretatie echter veranderd wordt heeft de
wijziging gevolgen voor veel meer begrippen en reacties.
Dit principe wordt in dit model het organisatie effect genoemd. Als de schoonmaakster van een bedrijf bij
haar dagelijkse werkzaamheden merkt dat de hoeveelheid plastic bekertjes die in de pauze gebruikt worden
door het personeel een steeds groter afval probleem opgaat leveren, dan zal het lang duren voordat haar
chef op haar melding reageert en naar de office manager stapt om dit probleem te bespreken. Hij wil eerst
toetsen of dit wel zo problematisch is als wordt beweerd. Voordat de office manager dit doorgeeft tijdens
afdelingsvergaderingen is een volgende stap, die eveneens weinig directe gevolgen zal hebben. Pas als de
office manager dit meldt aan de secretaresse van de directeur en de directeur zelf zijn afdelingsmanagers
organiseert om hier iets aan te gaan doen, krijgt de mededeling autoriteit, waardoor, via een kettingreactie,
van het ene moment op het andere steeds meer mensen hun beker van thuis meenemen.
Wat er zich direct in de omgeving afspeelt heeft wel gevolgen voor een organisatie of de
persoonlijkheidstructuur, maar het duurt lang voordat het gedragspatroon, de regels, de voorstelling en de
wil wordt aangepast. De diepere persoonlijkheidslagen zijn behoudend en selectief in de verwerking van
nieuwe omstandigheden in het wereldbeeld.
307
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Men kan hier een onderscheid maken in mededelingsignalen (vanuit de ongestructureerde omgeving) en
sturende signalen (vanuit de begrippen en regels van het systeem zelf). Alleen door sturende signalen die
worden afgeleid uit generalisatie van herhaalde patronen, worden begrippen regels en gedrag aangepast,
niet door de ervaringen zelf. Als de sturende structuur door herhaalde mededelingsignalen is veranderd
worden de geassocieerde structuren op de lagere nivo’s aan de hand van de nieuwe regels gemodelleerd.
Verloop van een verandering
van conditionering via het
organisatie effect door de
persoonlijkheidstructuur.
Door de schoksgewijze effecten van feedback binnen de persoonlijkheid en het achterblijven van de
complexe structuren bij de huidige ontwikkeling in de omgeving, ontstaan interpretatieverschillen tussen de
persoonlijkheidslagen. Dit heeft emotionele spanningen tot gevolg, die leiden tot een afweging. Deze
afweging betreft de fundamentele kloof tussen ‘wat zou moeten zijn’ en ‘wat is’. De kloof tussen
wensgedachte en de werkelijke ervaring is nooit te overbruggen, aangezien we voor de verklaring van de
ervaring afhankelijk zijn van de begripsvorming uit de persoonlijke historie. Er is sprake van verstoring van
evenwichten op meerdere nivo’s, waardoor de persoonlijkheid te vergelijken is met een draadmodel, dat in
beweging wordt gezet.
Vertaling
Hoe kunnen we ons communicatie tussen mensen het best voorstellen? Heeft de zender eenvoudigweg een
idee in gedachten, dat vervolgens wordt verwoord en verzonden waarna het bericht wordt begrepen en
geïnterpreteerd zoals de bedoeling van de zender was? Als communicatie zo eenvoudig was dan zouden wij
in het dagelijks leven niet voortdurend geconfronteerd worden met misverstanden en onbegrip.
308
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Helaas is communicatie niet zo simpel en dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat het proces
waardoor de gedachte wordt omgezet in een bericht en het bericht weer wordt getransformeerd in een
gedachte verschillende fasen doormaakt. Deze fasen in de transmissie en ontvangst van berichten zijn de
overgangen van concept naar taal. In de communicatie worden zowel aan de kant van de zender als de
ontvanger drie fasen onderscheiden, die in de onderstaande tabel worden uitgewerkt: conceptueel,
taalafhankelijk en fysiek. Deze fasen zijn weer onder te verdelen in aspecten.
Conceptueel
Taal
Fysiek
Zender
Ontvanger
Aspecten
Bedoelen
Formuleren
Spreken/Handelen
Begrijpen
Verstaan
Waarnemen
Pragmatisch Strategisch
Semantisch Syntactisch
Transmissie Lexicaal
Als een moeder een kind bij een oor vasthoudt, naar een bouwput wijst en vervolgens streng tegen een kind
zegt: ‘Jij gaat daar niet naar toe!’, dan wordt met de combinatie van dit gedrag en de tekst een groot aantal
complexe boodschappen overgebracht, die niet expliciet in de concrete boodschap worden vermeld.
Want wat bedoelt de moeder eigenlijk? Door aan het oor te trekken maakt zij het kind duidelijk dat het
goed moet luisteren. Daarmee maakt zij gelijk zichtbaar dat zij in het verleden vaak genoeg heeft
meegemaakt, dat het kind niet luisterde en het daarom in de huidige situatie niet vertrouwd. Aan de andere
kant vindt zij het belangrijk dat de boodschap goed overkomt, omdat de huidige situatie gevaarlijk is en zij
van het kind houdt. Zij probeert een veilige situatie te creëren want zij wil niet dat het kind iets overkomt.
Ook geeft de boodschap weer dat zij de leiding heeft en hoe de machtsverhoudingen liggen. Er is dus meer
aan de hand dan alleen het overbrengen van een objectief bericht. Naast de inhoudelijke informatie kan uit
de verbale en non-verbale communicatie in de huidige omstandigheden verborgen berichten worden
opgemaakt, die bedoeld zijn voor de verschillende nivo’s van de persoonlijkheid.
En wat begrijpt het kind? Het kind ervaart pijn aan het oor en begrijpt niet waarom de moeder geweld
gebruikt. Ook wordt het wantrouwen waarschijnlijk niet begrepen en het is mogelijk dat de concrete
boodschap door de pijnlijke situatie in het geheugen wordt geblokkeerd. Het kind wil spelen en het beseft
dat verdere confrontatie met de moeder op dit punt vermeden moet worden. De machtsverhouding wordt
geaccepteerd. Van gevaar is het kind zich niet bewust omdat de relatie van het gedrag van de moeder en het
gevaar van spelen in de bouwput niet direct gelegd wordt. Wat bedoeld wordt en wat begrepen wordt zijn
totaal anders voor de belevingswereld van het kind en de moeder, vanwege de verschillen in conditionering,
associaties, doelen, driften en wil. Communicatie tussen individuen vindt dus plaats van een bepaald
persoonlijkheidsnivo van de zender naar een persoonlijkheidsnivo van de ontvanger. De boodschap zelf is
hierbij slechts het topje van een ijsberg.
In de conceptuele fase worden begrippen en begriprelaties uitgewisseld. Hierbij kent men twee aspecten
van communicatie: het pragmatisch aspect en het strategisch aspect. Met de pragmatiek van berichtgeving
wordt de werkelijke bedoeling van een boodschap van de zender benadrukt. Veel betekenissen van
communicatie worden niet expliciet genoemd in de fysieke boodschap, maar zijn slechts af te leiden uit de
situatie in combinatie met non-verbale signalen. Het strategisch aspect verwijst naar de methode die
gebruikt wordt om de boodschap over te brengen. In het voorbeeld maakt het trekken aan het oor en het
wijzen naar de bouwput onderdeel uit van de strategie van de moeder om de boodschap over te brengen.
Door de wijze van presentatie kan hetzelfde bericht in dezelfde context totaal uiteenlopende, zelfs
tegenstrijdige betekenis krijgen. Van dit principe wordt veel gebruik gemaakt in de reclame, de media, de
marketing en de verkoop.
Op het taalnivo worden gedachten, gevoelens, begrippen en verbanden door de zender omgezet in woorden
en handelingen en door de ontvanger worden deze combinatie van woorden en handelingen vertaald naar de
eigen belevingswereld. Taal is dus niet alleen verbonden aan orale en auditieve impulsen. In feite
communiceren wij met ons hele lichaam. Taal wordt in eerste instantie aangeleerd door conditionering. Als
de structuur van taal is begrepen, gaat de taal een actieve rol in ons voorstellingsvermogen spelen. De taal
transformeert van middel naar doel.
309
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Taal kent twee aspecten: het semantische aspect en het syntactische aspect. Binnen de semantiek wordt aan
symboliek in woord, gebaar en beweging of combinaties hiervan betekenis toegekend, die is te herleiden
naar de persoonlijkheidstructuur. De syntax legt de volgorde en de mogelijke combinaties van de
taalelementen vast. Volgens de taaltheorie van Noam Chomsky, die wij in de paragraven over taal van dit
hoofdstuk uitgebreid zullen behandelen, bestaat de taal uit een grote hoeveelheid zinnen of berichten. Elke
zin, ieder bericht, bevat een eindig aantal elementen (woorden of begrippen) waarin de rangschikking een
wetmatige, syntactische structuur vertoond. Deze wetmatigheden zijn gebaseerd op onderlinge afspraken
tussen mensen. De taal wordt gedefinieerd als de som van alle mogelijke zinnen en is daarmee wiskundig
oneindig uitbreidbaar. Taal wordt niet alleen reproductief maar ook creatief gebruikt. Niet alle creatieve
uitingen van een taalstructuur worden in het systeem van afspraken geaccepteerd of begrepen. Iedere
cultuur, subcultuur of persoon gebruikt taal op een manier waardoor deze wordt onderscheiden van het
algemene stelsel. De verbale en non-verbale taal is het belangrijkste kenmerk van een groep personen.
Op het fysieke nivo wordt de taalsymboliek omgezet in concrete uitspraken en handelingen. Het fysieke
nivo wordt verdeeld in een lexicaal aspect en een transmissie aspect. Het lexicale aspect zorgt voor een
keuze voor de uitingsvorm of de interpretatievorm van communicatie. Zo kan men kiezen voor een gesprek,
een gevecht, een gedicht, een lied, een dans of een tekening. De lexicale presentatie is afhankelijk van de
boodschap die men wil overbrengen en het publiek dat voor ogen staat. Het transmissie aspect gaat in op de
overdracht van de boodschap vanuit de betekenis van de zender naar de interpretatie van de ontvanger. De
gekozen codering van de zender moet corresponderen met een vertaalcodering voor de ontvanger. De
ontvanger moet de afspraken over de vertaalsleutels van de boodschap kennen. Deze vertaling volgt uit de
historische conditionering en de relatie tussen zender en ontvanger in het systeem, waarin zij zich binnen de
huidige context bevinden.
‘Ik heb de leiding. Luister
naar mij. Die bouwput is
gevaarlijk. Ik hou van je.’
‘Angst. Oppassen voor
confrontatie. Moeder
vermijden bij spelen.’
‘Jij gaat daar niet naar toe!’
(Oor trekken + Wijzen)
‘Jij gaat daar niet naar
toe!’ (Pijn)
Oor vasthouden. Wijzen.
Hard Praten.
Pijn. Horen. Niet kunnen
bewegen. Moeder.
310
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Soorten Berichten
De communicatie tussen mensen vindt plaats door middel van berichten en in principe kunnen deze
berichten een oneindig aantal betekenissen in de totale interactie hebben. Toch is het mogelijk berichten op
grond van hun functie in de communicatie te klassificeren. In de eerste plaats kunnen wij berichten indelen
met betrekking tot hun taak in de inhoudelijke communicatie. Zo kennen wij vragen, opdrachten,
opmerkingen, informatie, antwoorden en reacties. Deze typering is echter alleen geschikt als de
communicatie tussen zender en ontvanger zonder problemen verloopt. Er zijn dan duidelijke afspraken
gemaakt over wat mogelijk en onmogelijk is binnen de interactie. Communicatie wordt in deze methode
beslist niet gezien als een uitbreidbaar leerproces voor zender en ontvanger. De interactie heeft een
eenduidige voorgedefinieerde structuur, waarvan niet kan worden afgeweken. Alles wat niet aan de regels
van de feedback voldoet wordt gezien als een vergissing of fouten en kan vervolgens niet worden
geïnterpreteerd.
Computersystemen in de twintigste eeuw voldoen aan deze specificatie van communicatie. Bij de geringste
afwijking van de regels bestraft het systeem onmiddelijk door te melden: ‘This does not compute!’ of
‘Error code 512407:…’. Maar in de intermenselijke communicatie kunnen wij niet spreken over ‘goede’
of ‘foute’ communicatie. Er is slechts sprake van onbegrepen berichten en de mededeling dat dit het geval
is, is overbodig, omdat deze gericht is aan de ontvanger (het computersysteem in dit geval) en niet voor de
zender. Daarom kunnen wij informatiesystemen in de twintigste eeuw gerust dom noemen.
Zoals eerder is vermeld vindt de terugkoppeling over de berichtgeving van de zender door de ontvanger in
natuurlijke communicatie plaats door middel van positieve en negatieve feedback. Negatieve feedback kan
betrekking hebben op alle onderdelen van de persoonlijkheid van de ontvanger in relatie tot de boodschap.
Zo zijn teksten als: ‘Ik heb het niet verstaan’ (waarneming), ‘Ik begrijp het niet’ (conditionering), ‘Dat kan
niet’ (Voorstelling), ‘Dat mag niet’ (Systeem), ‘Dat wil ik niet’ (Wil), ‘Dat doe ik niet’ (Taken) allemaal
voorbeelden van negatieve feedback. Deze feedbackberichten verwerpen allemaal de oorspronkelijke
boodschap. De positieve feedback bekrachtigt de boodschap door overeenkomsten weer te geven met
bepaalde nivo’s in de persoonlijke beleving. Op deze manier ontmoedigt of stimuleert de ontvanger een
zekere vorm van communicatie met de zender.
Het komt ook voor dat de zender feedback verricht op de eigen eerdere berichtgeving. Dit gebeurt in de
vorm van annuleerberichten, waarmee een vergissing in de gedachtegang wordt aangegeven (negatieve
feedback) of argumentatie, waarmee de zender zijn gedrag en uitspraken toelicht en motiveert (positieve
feedback). In de psychoanalyse wordt naar de annuleerberichten verwezen als zelfbestraffing en naar de
argumentatie als zelfbekrachtiging. In de communicatie kunnen de principes van conditionering en
psychoanalyse worden samengebracht tot één model waarbij intermenselijke feedback kan worden
gekenmerkt als conditionering en ‘self feedback’ als een geprojecteerde vorm van conditionering in het
eigen bewustzijn.
Een complex onderwerp met betrekking tot communicatie is de interruptie in relatie tot het starten en
stoppen van communicatie. Als wij uitgaan van het morsemodel van de communicatie, dan zou men
verwachten dat aan ieder bericht een duidelijk beginsignaal en eindsignaal gekoppeld wordt, dat aangeeft
waar het bericht start en waar het stopt. In de natuurlijke communicatie komen deze signalen echter niet
voor. Men communiceert voortdurend, ook zonder woorden of door stiltes. Beeindiging van de
communicatie vindt plaats door interruptie en dit vormt door zijn functie in de interactie in feite negatieve
feedback. De ontvanger onderbreekt de zender omdat deze de eigen beleving belangrijker vindt dan de
gesprekspartner. Een belangrijke vorm van zelfbekrachtiging en bevestiging van de eigen positie in het
systeem is het verbieden van interruptie.
Al deze soorten berichten vinden we, als in iedere interactie, op een zeer kunstmatige manier terug in de
communicatie tussen mens en computer. De mogelijkheden van communicatie zijn alleen zeer eenzijdig
geformuleerd door de ontwerpers van systemen.
311
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Betekenis van Uitspraken
De waarnemingcyclus van Bruner is interessant om de terugkoppeling van informatie bij de toetsing van
verwachtingspatronen te begrijpen. Met een kleine uitbreiding kan men echter begrijpen hoe een mening
over informatie van buitenaf gevormd wordt. In feite beschrijft de waarnemingcyclus het
feedbackmechanisme van de communicatie. Nieuwe informatie brengt emotionele reacties bij het individu
tot stand in relatie met eerdere hypothesen. De waarnemingcyclus zoals deze in dit model wordt gebruikt
heeft de volgende vorm.
De extra toevoeging bestaat uit de emotionele reactie als informatie een verwachtingspatroon bekrachtigd
of tegenspreekt. De reactie kan zowel komen van omstanders (het publiek) als van het individu zelf. De
toetsing van verwachtingspatronen aan de hand van informatie uit de realiteit opent mogelijkheden voor
een nieuwe vorm van redeneren.
Als er iets beweerd wordt wat niet uitkomt dan moet de uitspraak afgezwakt worden om het publiek te
overtuigen. Als de bewering niet wordt aangepast dan wordt het een lachwekkende vertoning. Als daarna
nog sterkere uitspraken worden gedaan dan wordt de persoon of het systeem dat de uitspraak doet voor gek
versleten en al zijn of haar uitspraken worden als wartaal betiteld. Als een persoon of een systeem
voortdurend uitspraken doet, die wel uitkomen, dan is het publiek eerder geneigd om de beweringen te
geloven. Hierdoor maakt men meer kans om gelooft te worden. Na enige tijd gaat het publiek volledig op
de uitspraken van die persoon of instantie vertrouwen. Als er plotseling een onware uitspraak komt in een
reeks van bewezen opmerkingen, dan is het publiek verbaasd.
Niet de waarheid of leugen staat centraal in het denken van mensen maar de betrouwbaarheid of
onbetrouwbaarheid. En dat is een volledig andere benadering van logische afleiding dan in de
mathematische logica beschreven wordt. Zin en onzin worden bepaald door de bekrachtiging of het falen
van onderling vertrouwen. Alle informatie is dus gebaseerd op onderling vertrouwen. Dus het
waarheidsgehalte van uitspraken wordt niet bepaald door de uitspraak op zich, maar door de
betrouwbaarheid of het geloof in de persoon of het systeem, dat de uitspraak doet. Met betrekking tot
logische uitspraken of verwachtingspatronen kunnen wij daarom de volgende stellingen beschrijven, die
afhankelijk zijn van de reactie van de omstanders.
312
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.

Een reeks van uitspraken met betrekking tot verwachtingspatronen, die bewezen wordt door de
realiteit, en vervolgens wordt onderbroken door onjuiste uitspraken, zorgt voor verbazing of verrassing
bij het publiek.

Een reeks van uitspraken met betrekking tot verwachtingspatronen, die steeds onjuist blijken te zijn, en
wordt onderbroken door uitspraken, die wel juist blijken te zijn, zorgt ook voor een verrassingseffect
bij het publiek.

Als eerdere uitspraken onjuist geweest zijn, dan is het publiek eerder geneigd om nieuwe uitspraken
niet te geloven en de uitspraak wartaal te noemen.

Als eerdere uitspraken consequent uit blijken te komen, dan ontstaat er een vertrouwensband en wordt
het publiek geconditioneerd om volgende uitspraken van de persoon of het systeem ook te geloven.
Logica blijkt dus meer met psychologie en conditionering te maken te hebben dan met een mathematische
afleiding. Door een opmerking af te zwakken benaderen we steeds meer de waarheid, maar wij zullen daar
nooit meer zekerheid over hebben, dan het geloof en vertrouwen in bepaalde personen of organisaties.
Emotionele esthetiek bepaald dus uiteindelijk of een stelling geaccepteerd wordt of verworpen.
Media, Reclame, Politiek en Massacommunicatie
Via televisie, radio, reclame en computernetwerken worden in feite voortdurend waarschuwingsignalen
naar het publiek verzonden. Communicatie is dus voornamelijk manipulatie van de gedragsregels in de
samenleving. Media en massacommunicatie vormen een zelfstandige regulerende macht bij het tot stand
brengen van een maatschappijvorm. Door mensen bewust belachelijk te maken of door uitspraken van
bepaalde personen in een zekere sociaal maatschappelijke positie serieus te behandelen worden mensen
geconditioneerd om bepaalde gedragspatronen over te nemen. Deze gedragspatronen worden door middel
van een icoonfunctie van personen, objecten of organisaties onder het publiek verspreid.
Doordat personen, objecten of organisaties als onderwerp in de communicatie worden opgenomen, worden
de daaraan verbonden gedragsregels ook geaccepteerd. Op die manier zijn media, reclame, marketing,
politiek en massacommunicatie actief in staat het publiek in een bepaalde richting te manipuleren. In feite is
dit een verkooptruc om bepaalde ideeen onder het publiek te verspreiden. Bij een toename van
communicatiekanalen is het mogelijk om in korte tijd grote groepen mensen van bepaalde trends en
modeverschijnselen te overtuigen.
De media lijken een passief doorgeefluik voor informatie, maar door de selectie van informatie uit een
stroom van gegevens, bereikt slechts een beperkt deel het publiek. Welke selectie gemaakt wordt is
afhankelijk van de politieke, maatschappelijke en sociale doelstellingen van de media of de campagne. Dat
is de kunst van onopvallende manipulatie. De selectie creert een bepaalde kunstmatige omgeving voor het
publiek en vormt daarmee een illusie en geen weergave van de werkelijkheid. Objectieve informatie bestaat
niet.
Communicatie tussen Mens en Computer
In het digitale tijdperk werden de eerste computers en programma’s ontworpen. In de eerste jaren was de
computer voornamelijk een grote rekenmachine. Interactie was alleen mogelijk in de vorm van
programma’s, geschreven in de binaire taal die de computer begreep. Later werden invoer- en
uitvoerfuncties toegevoegd eerst in de vorm van ponskaarten, later in de vorm van bestanden op grote
opslagmedia zoals tapes en mainframes. Met de introductie van de desktopcomputer en meer toegankelijker
Operating Systemen als MS-Dos en uiteindelijk Windows werd het voor de gemiddelde gebruiker binnen
duidelijke grenzen bereikbaar de computer door middel van eenvoudige commando’s via het toetsenbord of
de muis aan te sturen. Hoewel de toepassingen van de interface tussen mens en computer steeds verbeterd
en creatiever worden blijft de communicatie tussen mens en machine geconstrueerd rond dezelfde
beperkende regels die in de begindagen van het informatietijdperk zijn gesteld.
313
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
1.
De dialoog wordt vormgegeven rond de mogelijkheden van opslag, zoekmethoden en randapparatuur
van de computer. Er wordt slechts in tweede instantie rekening gehouden met de mogelijkheden van de
mens die er achter zit. De mens moet zich aanpassen aan de richtlijnen van de machine en men kan hier
dus spreken van digitale dictatuur.
2.
Het ontwerp van het systeem bepaalt hoe de dialooglijnen van het programma verlopen. Er kunnen
zeer veel dialoogvormen aanwezig zijn maar de mogelijkheden van communicatie zijn eenzijdig door
de programmeur vastgelegd. Iedere overschrijding van de regels wordt met foutboodschappen bestraft.
3.
Voor positieve of negatieve feedback door de gebruiker is nauwelijks plaats. Hoe intelligent een
systeem ook in elkaar zit er blijft sprake van een lineaire programmastructuur, die niet beïnvloedt kan
worden door de eisen of wensen van de gebruiker. Verandering van de dialoog buiten de grenzen van
de parameters betekent wijziging van het programma.
4.
De syntax en de interpretatie van de taal die gebruikt wordt ligt vast in het programma en hiervan kan
niet worden afgeweken. De computer conditioneert de mensen, niet andersom. Uiteindelijk is de mens
dus randapparatuur van het computersysteem.
Het lijkt bijna vanzelfsprekend dat de interactie met de computer afwijkt van de intermenselijke
communicatie. De belangrijkste vragen die in de theorie van dit boek gesteld worden zijn waarom de
interface van computersystemen afwijkt van de communicatie met mensen en of het mogelijk is hier
verandering in te brengen door de persoonlijkheid van de mens te bestuderen en hierbij toepassingen voor
computers te zoeken. Hiervoor is kennis van het leerproces, de dieptepsychologie en de communicatie
noodzakelijk.
Hoe verloopt de interactie met klassieke computersystemen? Er is sprake van een basisontwerp van het
programma, gemaakt door een systeemontwerper. Deze ontwerper heeft de handelingen en procedures van
enkele mogelijke gebruikers bestudeerd en maakt vervolgens een analyse van de taken en functies die
volgens hem een rol spelen in de belevingswereld van de gebruiker. Dit is dus altijd een sterk
geïdealiseerde en vereenvoudigde interpretatie van de reële omstandigheden waar de gebruiker zich
bevindt. Op grond van de taak- en functieanalyse wordt de invoer, uitvoer en opslag van gegevens voor dit
systeem afgeleid. De dialoog verloopt volgens voorgedefinieerde stappen, een beperkte syntax en een
eenduidige semantiek. De feedback beïnvloedt de structuur van de communicatie slechts hoogst zelden en
in beperkte mate. De verwerking in het programma verandert niet door de indrukken uit de omgeving.
In de twintigste eeuw bestaan wel programma’s die zichzelf aanpassen bij veranderende omstandigheden.
Dit zijn programma’s waarin kunstmatige intelligentie is verwerkt of robots. Deze systemen zijn op
beperkte schaal in staat door herhaling van de omgeving te leren. Er is hier uitsluitend sprake van een
leerproces op basis van conditionering. Cognitieve herkenning of emotionele driften zijn er niet in
verwerkt. Om de natuurlijke communicatie te benaderen moet een systeem aan de volgende eisen voldoen.

De structuur van het programma is niet van te voren vastgelegd. Niet de ontwerper maar de gebruiker
bepaalt hoe de verwerking en de dialoog met het systeem verloopt. Het programma leert door
communicatie feedback, waarnemen en handelen welke acties van hem verwacht worden.

In het systeem is de verwerkingstructuur van de persoonlijkheid beschreven. Het systeem leert door
middel van conditionering, cognitieve herkenning, communicatie en driftverplaatsing. Door de virtuele
persoonlijkheid van de computer ziet de gebruiker overeenkomsten met de eigen belevingswereld.

De basis van de geheugenschema’s in het systeem vormen de beginselen ‘aangenaam’ en
‘onaangenaam’, niet ‘waar’ en ‘onwaar’. Zoals is na te lezen in de filosofie achter deze theorie kan er
geen objectief onderscheid gemaakt worden op grond van het waarheidsbeginsel. Dit zijn illusies in de
geest van de ontwerper.
314
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.

De gebruiker voedt het systeem op in een bepaald communicatiesysteem. Hieruit ontwikkelen virtuele
projecties van het bewustzijn, het geheugen, de voorstelling, het ethisch besef en de lagere driften. Op
grond van deze opvoeding leert het systeem ‘zelfstandig’ keuzes te maken.

Het systeem reageert op positieve en negatieve feedback naar analogie van de menselijke
communicatietheorieën. Het programma kent de persoonlijkheidsnivo’s en kan zich op deze manier
spiegelen aan de gebruiker. Doordat de gebruiker op deze manier overzicht krijgt over zijn of haar
eigen gedachtegang ontstaat inzicht in de persoonlijke ideeën, gewoontes en driften. Systeem en mens
zijn in staat elkaars beleving te herkennen omdat is uitgegaan van een gelijkende verwerkingstructuur.
Artificial Intelligence, zoals in deze theorie bedoelt wordt, maakt van de gebruiker ontwerper doordat het
computersysteem dialoogvormen heeft, die de gebruiker herkent uit de menselijke communicatie. Het
model ontraadselt de conditionering die door de gebruiker wordt toegepast. Hieruit worden begrippen en
associaties gevormd, waardoor het programma begripsrelaties ontwikkelt, die lijken op een innerlijke
voorstelling. Hierdoor kan het systeem zelfstandig strategieën en doelen formuleren om deze vervolgens na
te streven. Als het systeem berichten van de gebruiker niet kan interpreteren, dan worden er inhoudelijke
vragen gesteld door het programma. Ook is het systeem in staat afhankelijk van de context en de opdracht
antwoorden of opmerkingen te maken. Door een controle van de betekenis van communicatie op de
verschillende nivo’s van de virtuele persoonlijkheid van het systeem kan het programma positieve en
negatieve feedback geven op de indrukken uit de omgeving.
Het Doel van Communicatie Feedback
De eerste vraag die beantwoord moet worden als wij een menselijk communicatiemodel in een
computersysteem willen verwerken, is waarom communicatie eigenlijk plaatsvindt. Dit lijkt een vraag naar
de bekende weg maar dat is het zeker niet. Waarom voelt het individu de behoefte om te communiceren
met de omgeving of met zichzelf? Er kunnen twee redenen gegeven worden die er voor zorgen dat
communicatie tot stand komt.

Omdat het een aangeleerde reactie is. Communicatie is een uiting van het individu die de
geconditioneerde relatie binnen een systeem van mensen in een bepaalde context in stand houdt.
Communicatie bevestigd de afspraken en regels tussen individuen in de vorm van interactie feedback.
Deze automatische interactiemechanismen kunnen ook tussen de verschillende persoonlijkheidslagen
van een persoon plaatsvinden. Communicatie kan dus in stand gehouden worden, alleen omdat wij dit
hebben geleerd, en wij deze rol in de interactie accepteren.

Als bevestiging van een persoonlijk afgeleide hypothese. In de waarnemingcyclus van Bruner wordt
een verwachting of hypothese gevormd naar aanleiding van de indrukken, die wij in de omgeving
opdoen. Deze verwachtingstructuur, als onderdeel van een geheugenschema, moet getoetst worden aan
de realiteit. Het individu geeft dus berichten af aan zijn omgeving om te zien of persoonlijke
overtuigingen bekrachtigd worden door de context waarin hij of zij zich bevindt. Als de hypothese
ontkracht wordt door de reactie, die de mededeling of de vraag uitlokt, dan moeten de
verwachtingspatronen, de associaties of de voorstelling aangepast worden. De waarnemingcyclus kan
ook tussen de lagen van de persoonlijkheid plaatsvinden, waardoor de mens zijn innerlijke structuren
met elkaar kan synchroniseren. Hierdoor ontstaat integratie van het bewustzijn en de verbanden, logica,
fantasie en driften van het individu. De communicatie is hier een toetsingsproces door middel van
feedback met de omgeving of binnen de persoonlijkheid van overeenkomstige of tegenstrijdige
informatie.
Communicatie dient om de complexe structuren van de diepere persoonlijkheidslagen, die lang geleden zijn
ontstaan en over zeer veel jaren in stand zijn gehouden, af te stemmen op de eenvoudige, actuele schema’s
van processen, die op meer bewuste interactie zijn gebaseerd. In de diepere persoonlijkheidslagen bevinden
zich algemene begrippen en functies, die geassocieerd zijn met veel ervaringen. Deze complexen zijn
uiterst stabiel, waardoor het individu een kunstmatig gevoel van veiligheid en zekerheid met betrekking tot
patronen en samenhang in de omgeving kan creëren.
315
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Omdat complexe structuren zoals de voorstelling, de driften en de wil relatief moeilijk zijn te wijzigen,
ontstaan er van tijd tot tijd conflicten met de reële, veranderlijke interactie. Deze wrijving heeft logische en
emotionele gevolgen, die door een vorm van communicatie opgelost moeten worden. Deze interactie is
nooit eenzijdig en betrekt zowel de behoudende verwachtingen en de veranderende informatie in een
toetsingsproces. De complexe structuren vormen een hypothese of uitgangspunt (ook wel premisse
genoemd) en de eenvoudige structuren dragen informatie over de wijzigingen in de omgeving aan. De
informatie vormt een waarschuwingsignaal aan het stabiele systeem van de persoonlijkheid, dat
uitgangspunten onder de huidige omstandigheden niet blijken te gelden. De toetsing bestaat uit feedback
tussen het virtuele concept in de persoonlijkheid en de nieuwe informatie.
Deze toetsing vindt simultaan op verschillende nivo’s plaats, waardoor de beeldvorming door these,
antithese en synthese tot stand komt, zoals Hegel heeft beschreven. Communicatie bestaat dus uit een
feedbacklus tussen de diepere persoonlijkheidslaag en de meer directe indrukken.
Eenvoudig gestructureerde
(bewuste)
persoonlijkheidslaag
Complex gestructureerde
(diepere)
persoonlijkheidslaag
In de persoonlijkheid en tussen het individu en de omgeving wordt getracht een evenwicht te bewaren
tussen eenvoudige en complexe structurering van de werkelijkheid. Het individu streeft gelijktijdig naar
twee complementaire (tegenstrijdige) doelen, die het evenwicht door wisselwerking in stand houden, maar
die nooit simultaan volledig bereikt kunnen worden.
1.
2.
Het verkrijgen van meer informatie.
De informatie ordenen in stabiele structuren.
Een emotionele, biochemische of genetische verstoring kan er voor zorgen, dat het evenwicht eenzijdig
naar één kant verschuift. Hierdoor wordt de natuurlijke evenwichttoestand tussen processen in de
bewustwording verstoord, waardoor de integratie van de persoonlijkheid door middel van toetsing (denk
aan waandenkbeelden) of door het toelaten van meer informatie (bijvoorbeeld bij depressie) geblokkeerd
wordt.
Wat is de betekenis van communicatie feedback voor de persoonlijkheid? Feedback vormt altijd een
contraconditionering vanuit de diepere persoonlijkheidslagen tegen veranderende reeksen indrukken, op
grond van de patronen, die in het geheugen zijn opgeslagen. De oorspronkelijke conditionering wordt
vergeleken met de nieuwe conditionering en er wordt nagegaan, welk principe het best de werkelijkheid
benaderd. Dit houdt in dat het verband en de verschillen tussen de oude en de nieuwe patronen binnen de
huidige context herkend wordt, waarna er over tegenstrijdige kenmerken door middel van communicatie
feedback wordt beslist. In het bewustzijn vindt dus voortdurend ‘matching’ van bestaande en nieuwe
informatie plaats. De verschillen worden geconstateerd en door communicatie met de omgeving
geverifieerd.
316
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Interactie
Is het mogelijk een structuur te herkennen in de uitwisseling van berichten en feedback tijdens de
menselijke interactie? Op welke momenten worden er vragen gesteld, antwoorden gegeven of opmerkingen
geplaatst? Waarom voelt de ontvanger van berichten de behoefte om vanuit de eigen interpretatie positieve
of negatieve feedback te geven? In welke relatie staat de informatie tot de omstandigheden of het systeem
waarin communicatie plaatsvindt en hoe verhoudt de berichtgeving zich tot de persoonlijke voorstelling,
doelen, taken en driften? Kletsen wij allemaal maar wat of slaat het ergens op?
Op de eerste plaats gaan we in op de interactie rond de inhoudelijke berichtgeving: vragen, antwoorden,
reacties, opmerkingen en informatie. Als de combinatie van twee of meer indrukken of eenvoudige
structuren niet overeenkomt met de regels van de diepere persoonlijkheidslagen dan wordt er een vraag
gesteld door de ontvanger van een bericht aan een individu waarvan verwacht wordt dat deze hier
opheldering over kan geven. Dit individu geeft vanuit de eigen interpretatie de relaties tussen de begrippen
weer. Als een persoon de indruk krijgt dat over een thema dat hem of haar raakt onvoldoende of verkeerde
ideeën bestaan, dan plaatst deze een opmerking of geeft informatie.
Een reactie is iets anders. De reactie is een door conditionering aangeleerde of afgeleide interactie op de
boodschap van de ander en heeft door de emotionele lading bijna altijd de vorm van feedback. De feedback
wordt altijd gegeven vanuit de belangen van de diepere lagen van de persoonlijkheid.
En hoe hard wij het ook ontkennen (het besef hiervan maakt ons kwetsbaar) het geven van positieve of
negatieve feedback heeft uiteindelijk altijd een emotionele motivatie. De rationele motivatie vormt slechts
een legitimatie voor de omgeving en het individu zelf om te beslissen vanuit de lagere driften. De rationele
verklaring wordt eerst toegepast op de omgeving en pas in laatste instantie op het eigen handelen.
Uit de feedback kan dus opgemaakt worden wat het individu aangenaam en onaangenaam vindt en hoe
geheugenschema’s in het persoonlijk leerproces aan elkaar gerelateerd zijn. Een veilige haven vormt het
idee dat het eigen handelen te verklaren is vanuit de omstandigheden. Vandaar dat de mens in de
geschiedenis van een volhardende drang heeft blijk gegeven om alles in oorzakelijke verbanden te plaatsen.
Blijkbaar is ons emotionele, irrationele gedrag dat wij ‘dierlijke instincten’ noemen, maar eigenlijk typisch
menselijk is, een bedreigende ervaring voor ons. Vandaar dat wij dit bedekken in de vorm van wetenschap,
religie, politiek, cultuur en beschaving. Feedback geven in de communicatie is te vergelijken met de liefde
bedrijven of vechten. Ook deze activiteiten vertonen een cultureel bepaalde structuur en hebben betekenis
voor degenen die er aan deelnemen, maar slechts indirect voor de omstanders.
Feedback richt zich dus vanuit de belangen van een diepere laag in de persoonlijkheid op een meer bewuste
laag. De regels van de wil, de doelstelling of de driften hebben een hogere prioriteit dan de voorstelling of
de conditionering.
317
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Taaltheorie
Taal is de sleutel tot communicatie, maar ook tot sociale en maatschappelijke verbanden, die wij als soort
vertonen. Taal is niet alleen verbaal, in woord en geschrift, maar ook non-verbaal in de vorm van
handelingen, bewegingen, kunst, expressie, dans of vormgeving. Alles waarover wij mensen individueel of
gezamenlijk conceptueel hebben nagedacht, vertoont structuur in patronen, die deel uitmaakt van taal. De
taal heeft altijd een historie en het is de belangrijkste archeologische overlevering die de ontwikkeling van
onze beschaving weergeeft. Vanuit de taal die iemand gebruikt, kunnen wij nagaan door welke
cultuurpatronen iemand beïnvloedt is en welke persoonlijke ontwikkelingsfasen iemand heeft doorgemaakt.
In de jaren vijftig van de 20e eeuw staat de taalanalyse centraal. Deze opleving in de interesse voor taal hing
voornamelijk samen met Skinner’s onderzoek naar de rol van taal als communicatiemiddel volgens de
Behavioristische traditie. De taaltheorie van Skinner werd onderuit gehaald door het onderzoek van Noam
Chomsky, die zich meer richtte op de structurele ontwikkeling van taal in de jeugd en in sociale en
maatschappelijke verbanden. In de moderne taalwetenschap vormt niet alleen het leerproces, maar ook de
herkenning, de voorstelling, de syntax en de semantiek essentiële studieterreinen.
Skinner
De invloed van bekrachtiging en bestraffing door middel van aangename en onaangename prikkels zoals
beschreven in het Behaviorisme moest volgens Skinner ook effect hebben op het gedrag tijdens
communicatie. Hij spreekt dan ook niet over ‘verbale interactie’ maar over ‘verbaal gedrag’. Skinner waagt
zich aan een poging om de taalstructuur te verklaren op grond van de eenvoudige regels van de
conditionering. Hij maakt hiervoor een functionele analyse van het spreekgedrag.
Skinner ging hierbij uit van algemene principes die in het Behaviorisme voorkomen: prikkel, reactie,
klassieke en operante conditionering, bekrachtiging en bestraffing. In de theorie van Skinner vertoont de
taal geen zelfstandige structuur maar bestaan zinnen en teksten voornamelijk uit bij herhaling bekrachtigde
woordcombinaties. Door de combinatie van uitspraken en de daarop volgende handelingen ontstaat
versterking van het gebruik van een woord of zin in een zekere context.
Zinsconstructies komen volgens Skinner tot stand door de bekrachtiging vanuit de omgeving of vanuit
onszelf op bepaalde woordketens. Wij kunnen hierin al een eerste rudimentaire vorm van het
feedbackmechanisme herkennen. Bij de communicatie tussen zender en ontvanger bekrachtigd de luisteraar
de spreker door positieve feedback en de zender wordt bestraft door negatieve feedback.
Het effect van bekrachtiging op de communicatie kan experimenteel getoetst worden door iedere uitspraak
van een spreker te bevestigen met ‘hm..hm…’. De bekrachtiging zorgt er voor dat bepaalde
tekstfragmenten op een later moment in het gesprek terugkeren.
318
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bij negatieve feedback is vaak sprake van een verandering van onderwerp. De spreker gaat het onderwerp
onaangenaam vinden en zoekt naar een uitvlucht in andere thema’s. Skinners moedige poging om de
taalbeginselen overeen te stemmen met het model van het Behaviorisme kreeg veel kritiek, met name van
de taalkundige Chomsky. Een aantal kritiekpunten op de taaltheorie van Skinner worden hieronder
weergegeven.

Het is de vraag of berichten afhankelijk zijn van de externe controle door conditionering. Zo zijn
opmerkingen als: ‘Dit is een rode vaas’ of: ‘Deze vaas is verschrikkelijke kitsch’ volgens Skinner
weergaven van objectieve eigenschappen en functies van de omgeving. De twee uitspraken zijn niet
uitsluitend gebaseerd op indrukken uit de omgeving. Door het organisme zelf vindt interpretatie,
associatie en voorstelling plaats, waarin waardeoordelen verwerkt worden. Welke prikkels een reactie
uitlokken wordt dus niet alleen bepaald door omgevingsfactoren. Communicatie is voor een deel
afhankelijk van de beeldvorming, die in het verleden door een complex proces van conditionering,
associatie, voorstelling en andere innerlijke structurering heeft plaatsgevonden.

Een individu doet niet alleen uitspraken omdat dit bekrachtigd wordt door de ontvangers. Er is in veel
gevallen geen reden voor uitlatingen aan te geven. Vaak zijn uitspraken overbodig, irritant, kwetsend
of aantoonbaar onjuist. Bekrachtiging en negatieve feedback zijn wel sturende factoren voor de
communicatie. Zij zijn echter niet de enige begrippen die de communicatie vormen.

Volgens Skinner zijn de energie, snelheid en frequentie van een reactie van invloed op de
bekrachtiging bij de ontvanger. Het is de vraag of iemand die een goed werk verricht meer
bekrachtiging ontvangt als wij de persoon hard, vaak en langdurig ‘Goed zo!’ toeschreeuwen dan
wanneer iemand kalm en bijna onhoorbaar ‘Goed’ zegt. Naast de uiterlijke bekrachtiging en bestraffing
is er blijkbaar ook nog iets als een innerlijke bekrachtiging.
Markow
Waarom heeft een bepaalde volgorde van woorden in een zin meer betekenis voor ons dan een andere
volgorde? Waarom ervaren we een zin als ‘de regen valt uit de dakgoot’ als correct en ‘de regen slaat uit de
deken op het aanrecht’ als fout? Welk mechanisme zorgt voor de herkenning?
Als wij de theorie van Skinner als uitgangspunt nemen, dan zijn bepaalde zins- en woordovergangen meer
waarschijnlijk dan anderen. Een theorie waarin de waarschijnlijkheid van opeenvolgende gebeurtenissen
wordt bestudeerd heet in de taaltheorie een Markow-proces. In een Markow-model wordt de
waarschijnlijkheidstatistiek van klanken, woorden en zinnen gemeten. Hoewel Markow’s modellen
interessante empirische informatie geven over de mogelijke transformaties in het woordgebruik zeggen zij
weinig over de manier waarop mensen gedurende hun ontwikkeling taal aanleren. Het aantal mogelijke
overgangen in taalconstructies is te groot om door bekrachtiging of bestraffing te bevatten. Blijkbaar treedt
er een ander structurerend mechanisme op dat het merendeel van de taalverbanden tot stand brengt.
Chomsky
Noam Chomsky ging in tegenstelling tot Skinner uit van een zelfstandige, syntactische structuur van de
taal. Het beheersen van taal betekent in zijn theorie kennis van de regels van de syntax in het generatieve
mechanisme van de taal. De taal tussen mensen voldoet aan zekere spelregels. Als men deze kent, dan is
men in staat creatieve zinsconstructies te bouwen. Chomsky bekijkt de taal als een resultaat van ons
maatschappelijk en sociale systeem. Het conditioneringprincipe dat Skinner beschrijft is echter niet geheel
waardeloos. Volgens de gedragslijnen van het Behaviorisme moet de taal in het beginstadium van onze
beschaving zijn ontstaan. De manier waarop associatieve verbanden en ons geheugen werkt zijn belangrijke
invloeden op ons taalmodel.
319
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De theorie van Chomsky is opgebouwd rond een aantal eenvoudige regels, die op ieder stelsel van woorden
en zinnen is toe te passen. Chomsky definieert de taal als een hoeveelheid zinnen. Elke zin bevat een eindig
aantal woorden, waarvan de volgorde bepaalde wetmatigheden vertoond. De mogelijke rangschikking van
woorden in zinnen wordt de syntactische structuur van een taal genoemd. Door deze basisregel staat het
taalsysteem creatieve toepassing van de taalregels toe. De som van alle mogelijke zinnen is wiskundig
oneindig. Iedere zin kan door het toevoegen, weglaten of herrangschikken van woorden overgaan in een
nieuwe betekenis.
Een spreker zal echter zelden van de creatieve mogelijkheden van taal gebruik maken, uit angst om niet
begrepen te worden. Over het algemeen gebruikt de spreker in concrete situaties nauwelijks merkbare
variaties van dezelfde woorden en zinnen in de conversatie. Dit noemt Chomsky het taalgebruik. Het
taalgebruik staat voornamelijk onder invloed van conditionering en cognitie. De creatieve omgang met
geldende taalregels stelt de spreker in staat een ontelbaar aantal zinnen en woorden in een zekere context te
formuleren en te begrijpen. Dit wordt de taalcompetentie genoemd. De creativiteit van de taalcompetentie
wordt gebruikt om een eindig aantal taalregels op te stellen, die door herhaald gebruik resulteren in nieuwe
zinnen. Chomsky leidde uit deze axioma’s een wiskundig stelsel voor de taalontwikkeling af, dat zeer goed
toepasbaar is op een model. In feite heeft zijn model de structuur van een computerprogramma, dat in staat
is op eenvoudige wijze zelfstandig taalkundige zinnen te ontwikkelen.
Taalprogramma
De generatieve grammatica van Chomsky en zijn leerlingen neemt algemene taalregels als uitgangspunt,
waaruit de regulerende principes voor de constructie van zinnen wordt afgeleid. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van de combinatoire wiskunde, die de wetmatige toepassing op groepen elementen bestudeert. Het
is jammer dat Chomsky in zijn model een aantal vaste syntaxsystemen gebruikt zonder te beschrijven hoe
deze syntax in de historie tot stand zijn gekomen. Chomsky bewijst daarmee dat hij filosofisch op een
rationalistisch standpunt staat. Hij bestudeert het mechanisme van het systeem onafhankelijk van de
individuen die het toepassen. De syntax van een taal is echter cultuurhistorisch bepaald. Wanneer wij een
algemeen taalmodel willen ontwikkelen dan moeten wij daarin ook het ontstaan van de taalregels zelf door
middel van conditionering verwerken. De regels van de logica en de omstandigheden waarin taal gebruikt
wordt, bepalen de eisen waaraan de taal moet voldoen.
Los daarvan is Chomsky’s model een belangrijke doorbraak in de mathematische beschrijving van de
taalontwikkeling. De taalregels zijn afkomstig uit de zinsontleding, waarbij zinnen worden opgedeeld in
functionele eenheden. Dat deze functionele onderdelen van een zin ook onafhankelijk van de grammatica
psychologische betekenis bezitten is onder andere onderzocht door Johnson. Hij bewees uit de distributie
van taalfouten bij proefpersonen dat in de taal van mensen het samenstellen en ontleden in zinsdelen
inderdaad een rol speelt.
In de grammatica wordt een onderscheid gemaakt tussen onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend
voorwerp, predikaat, hoofdzinnen, bijzinnen, enzovoort. Al deze onderdelen van een zin hebben een
zelfstandige betekenis, die een bepaalde taak hebben in de totale betekenis van een zin. Men kan de
algemene syntactische regels toepassen op zinnen, teksten, paragraven en alinea’s, waardoor het
mechanisme van de taal in de context duidelijk wordt. Deze regels kan men beschrijven in een
computerprogramma, dat in staat is zinnen en teksten te formuleren en te analyseren. De syntactische regels
leveren de structuur van de taal op. De syntax van een taal kan in symbolische notatie worden
weergegeven. Hieronder wordt als voorbeeld de syntax van een taalkundige zin gedemonstreerd.
<Zin>
<Onderwerp>
<Predikaat>
<Lijdend Voorwerp>
:= <Onderwerp> <Predikaat>
:= <Eigennaam>|<Begrip>
:= <Werkwoord> <Lijdend Voorwerp>
:= <Eigennaam>|<Begrip>
320
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het taalprogramma is sterk recursief, waardoor met een aantal eenvoudige regels zeer veel zinnen gemaakt
kunnen worden. Bij de zender en ontvanger van berichten vinden tegengestelde processen plaats. De zender
splitst de betekenis op in woordklassen. De ontvanger stelt de verschillende woorden samen totdat er een
voorstelling bij gevormd kan worden.
Taalregels
Onze taal voldoet aan bepaalde regels, waardoor wij in staat zijn elkaar bij benadering te begrijpen. Zinnen
kunnen worden ingedeeld naar lexicale betekenis. Volgens Chomsky kunnen er drie soorten lexicale
componenten worden afgeleid.

De fonetische component bevat de klankstructuur van zinnen en woorden. Zinsconstructies kunnen
fonetisch worden ontleedt, waarbij een bepaalde motorische combinatie van de kaak, de mond, de tong
en de ademhaling van de spreker hoort. De fonetische component is in brede interpretatie een
combinatie van elementaire basishandelingen die steeds terugkeert in de communicatie. De luisteraar
zoekt in het geheugen naar de best passende associatie bij de motorische uiting. Los van de syntax
heeft de fonetische component een zelfstandige betekenis, wat onder andere blijkt uit de muziek.

De syntactische component bepaalt de regels voor de volgorde van woorden en woordcombinaties
binnen de zin. Hierbij worden woorden ingedeeld op hun functionaliteit en rangschikking binnen de
zin. Dit levert de taalstructuur op, die we kunnen beschouwen als een verzameling sociale, culturele en
maatschappelijke afspraken die taal overdraagbaar maakt tussen zender en ontvanger.

De semantische component beschrijft de rol van een woord of woordcombinatie in een zekere
context. Hierdoor kunnen logisch gelijke woorden verbonden worden aan verschillende associaties of
gevoelswaarden. Denk hierbij aan het verschil in betekenis tussen ‘Man’ en ‘Kerel’.
De invloed van de zinscomponenten op ons denken blijkt onder andere uit het woordassociatie experiment.
Woordassociaties kunnen getest worden door snel achter elkaar een aantal woorden te noemen. Uit de
antwoorden kan men de regels opmaken die aan de taal van het individu ten grondslag liggen.
Bovendien zijn in de resultaten van het experiment primaire antwoorden te herkennen, die door het
merendeel van de proefpersonen gebruikt worden. Naarmate de associatie bekender is, is de reactietijd van
de proefpersoon korter. De geassocieerde woorden kunnen worden ingedeeld naar de hierboven beschreven
componenten. De fonetische overeenkomsten blijken uit woorden die qua klank gelijkenis vertonen met het
prikkelwoord (Kerk-Werk, Smal-Dal). Bij de syntactische associaties kunnen woorden van dezelfde
grammaticale klasse genoemd worden (Lopen-Zitten: werkwoorden, Vader-Moeder: zelfstandige
naamwoorden). De semantische afgeleiden kunnen worden gegroepeerd in tegenstelling (Zwart-Wit),
overeenkomst (Vies-Vuil), samenhang (Badkamer-Douche) en specificatie (Tapijt-Wand).
Door middel van associatie is het mogelijk om combinaties van woorden te koppelen aan woordklassen,
zodat er minder taalelementen nodig zijn om een groep van begrippen aan te duiden. Andere associaties
komen niet direct voort uit de mogelijkheden van taal maar uit de complexen van de diepere
persoonlijkheidslagen. Met name Jung heeft uitgebreid onderzoek naar de structuur van complexen aan de
hand van woordassociatie gedaan.
Generatieve Grammatica
Volgens de generatieve grammatica van Chomsky vindt de taalontwikkeling in twee stappen plaats. In het
eerste stadium wordt een voorstelling aan kernbegrippen gekoppeld. Hier worden de semantische regels
voor de betekenis van de zin in een bepaalde context toegepast. Op deze manier ontstaat een
kernuitdrukking in de beleving van de zender. In het tweede stadium wordt de kernuitdrukking
getransformeerd overeenkomstig syntactische regels naar communicatie die volgens de zender door de
ontvanger begrepen kan worden.
321
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
In deze tweede fase staat de presentatie en de rangschikking van gegevens centraal. Het model van
Chomsky en zijn leerlingen is zuiver theoretisch en experimenteel bewijsmateriaal met betrekking tot dit
thema is moeilijk te produceren, al zijn hier wel pogingen toe gedaan (Mehler). Zeker bij de invulling van
het exacte mechanisme van deze trapsgewijze taalconstructie zijn de meningen verdeeld. Toch is het
duidelijk dat er een complex mechanisme plaatsvindt tussen de voorstelling of de wil van de gebruiker de
constructie van een zin en de interpretatie door de ontvanger.
Chomsky noemt de omvorming van de betekenis van een voorstelling in een bepaalde context naar een
kernzin de dieptestructuur van de taal. De syntactische transformatie volgens sociale en maatschappelijke
afspraken, waarbij de gegevens opnieuw gerangschikt worden, heet de oppervlaktestructuur van de taal.
Tenslotte wordt er nog een element toegevoegd die betrekking heeft op het uitspreken en horen van de
tekst. Dit wordt de fonetische representatie wordt genoemd. Uit de Psychoanalyse en de Systeemtheorie
kunnen wij opmaken, dat in de dieptestructuur van de taal in relatie tot de voorstelling nog allerlei andere
processen plaatsvinden. Hiernaar kan verwezen worden met de term complexstructuur van de taal.
Voorstelling
Diepte
Structuur
Transformatie
Component
Oppervlakte
Structuur
Semantische
Component
Fonologische
Component
Semantische
Interpretatie
Fonologische
Representatie
Als voorbeeld gaan we uit van de hieronder weergegeven zincombinaties, die allemaal een bepaald aspect
van het mechanisme achter de taalontwikkeling toelichten.
Tekst
Betekenis
‘Ik voer de eendjes samen met mama.’
‘Mama en ik voeren de eendjes.’
‘Henk gaat naar de bank.
Hij haalt honderd gulden van zijn rekening op’
‘Henk gaat naar de bank.
Hij gaat zitten en rust lekker uit.’
‘Ik zou het buitengewoon op prijs stellen als u
uw mond even dicht zou houden’
‘Luister wijf, kun je nu eens een kwartier je
bek dichthouden!’
Deze twee zinnen hebben dezelfde semantische betekenis,
alleen zijn ze syntactisch anders gerangschikt.
Hoewel de eerste zinnen van deze teksten exact gelijk
luiden, blijkt uit de tweede zin dat zij in een volledig
andere context zin geplaatst. De syntax is gelijk maar het
idee erachter is volledig anders.
Deze twee zinnen geven dezelfde informatie, alleen de
presentatie hiervan is verschillend. De gevoelswaarde van
de tweede zin geeft een indringende opdracht.
In de structuur van de menselijke talen is er een duidelijk verschil tussen inhoudelijke en grammaticale
betekenis van een zin. Hoe een inhoudelijke zin in ons bewustzijn wordt opgeslagen is slechts gedeeltelijk
duidelijk. Het verhaal is echter nog complexer, aangezien taal slechts een vormgeving is van abstracte
presentaties in onze voorstelling. Over de transformatie van voorstellingen naar taalconcepten vindt u meer
in de volgende paragraaf.
Belangrijk voor de theorie van Chomsky is de vraag of het wel mogelijk is de inhoud van de vormgeving te
scheiden. Heeft een begrip los van de context eigenlijk wel betekenis?
322
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Het enige logische antwoord is: een begrip, woord of zinsdeel kan onafhankelijk van de omstandigheden
betekenis hebben, als de associatie tussen het begrip en de externe prikkel door conditionering is
aangeleerd. Er is dus nog een component in ons taalbesef en deze wordt vaak apart behandeld. Taal vormt
het communicatiemiddel voor de conditionering tussen de voorstelling, de associatie en de omgeving.
Welke woorden of zinnen bij reeksen van stimuli en reacties horen wordt dus weer bepaald door het
individuele leerproces, dat het individu in het verleden heeft doorgemaakt. Zonder relatie met dat
leerproces heeft taal geen andere objectieve betekenis dan een reeks klanken.
Chomsky gaat uit van de onafhankelijke, objectieve structuur van de taal. Skinner probeert de taal te
verklaren vanuit het Behaviorisme. Beide modellen zijn slechts onvolledige projecties van het totale proces,
waarin taal een onderdeel vormt. Een goede taaltheorie moet de historische ontwikkeling van de
taalstructuur en de relatie met onze cognitieve vaardigheden beschrijven. Alleen dan wordt het mogelijk om
de werkelijke betekenis van taal te achterhalen: de gecodeerde samenvatting van verwachtingen en regels
van een persoonlijkheid, maar ook een stelsel van afspraken en gegevensoverdracht tussen individuen.
Persoonlijkheidsmodel voor de Taal
Wat is de functie van taal in relatie tot de persoonlijkheidstructuur van de zender, de feedback tussen
zender en ontvanger en de koppeling tussen de taalbegrippen en concepten in de omgeving? Op welke
manier heeft taal zich in de geschiedenis ontwikkelt tot wat deze nu is? Wat is de samenhang tussen de
groeifasen van een kind en de ontwikkeling van het taalgebruik? Is taal slechts een middel of beinvloedt
taal ook onze communicatie? Waarom is de huidige vorm van taal zo geschikt om van persoon op persoon
aan te leren? Dit zijn allemaal vragen die beantwoordt moeten worden, indien we een model willen maken
van ons taalbesef met betrekking tot het individu, de omgeving, de maatschappij en onze historie.
Om te begrijpen wat de taal zo uniek maakt is het belangrijk om te onderkennen, dat hoewel er zeer veel
talen zijn (en de taal een belangrijk identificatiekenmerk is van een groep mensen ten opzichte van andere
groepen), deze talen qua regels allemaal gebouwd zijn rond dezelfde principes. Kortom: de taal moet aan
bepaalde syntactische, semantische en fonetische regels voldoen om geschikt te zijn voor overdracht. Er
zijn veel zaken genetisch te verklaren, maar er is nog nooit een kind geboren dat zonder invloed van de
omgeving zelfstandig eerste woordjes is gaan spreken. Blijkbaar is de taal verankerd in onze sociale en
maatschappelijke structuur en vormt het een belangrijk onderdeel van de opvoeding.
De interpretatie van taal, zoals deze in dit model gebruikt wordt, is gebaseerd op de structuur van de
persoonlijkheid in relatie tot de omgeving. Bij communicatie is er sprake van een zender en een ontvanger,
die ieder een eigen persoonlijkheid hebben die in hun historie door conditionering en cognitie is
vormgegeven. Het leerproces van individuen kan zeer uiteenlopen. Door middel van taal in communicatie
feedback is het mogelijk persoonlijke waarnemingen en ervaringen met betrekking tot de omgeving in hun
bijzondere samenhang te synchroniseren.
323
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Hoe wordt taal aangeleerd? Hoewel de cognitief psychologen er van uitgaan, dat de mogelijkheden van
imitatie inherent zijn aan de menselijke soort zal niet iedere ouder bekrachtigen, dat het brabbeltaaltje van
hun kind pogingen tot gedragsreproductie zijn. Sterker nog, het kind vormt een eigen taal, alhoewel het wel
snel dezelfde kreten voor dezelfde ervaringen en waarnemingen gaat gebruiken. De logica achter de taal, de
verstaanbare woorden, worden wel door operante conditionering aangeleerd. Ofwel door bekrachtiging,
door de bewondering en het verkrijgen van gewenste objecten van de omgeving, of door bestraffing, het
uitblijven van verwachte reacties. Als er al gedrag specifiek is voor de menselijke soort, dan is dit het
uitlokken van gewenst gedrag, oftewel manipulatie. De menselijke hersenen zijn wel in staat om snel
associaties tussen vergelijkbare omstandigheden te leggen.
324
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Op welke manier worden taalbegrippen gesynchroniseerd met elementen in de waarneming en de ervaring?
In eerste instantie vindt de waarneming of ervaring plaats. Deze waarneming of ervaring wordt onderzocht
op kenmerken. Deze kenmerken kunnen voldoen aan geconditioneerde patronen in ons geheugen, waardoor
herkenning plaatsvindt. De herkenning is verbonden aan een algemeen concept, waaraan groepen patronen
in onze voorstelling voldoen. Er ontstaat een associatie tussen de voorstelling en de gebeurtenis.
De geidealiseerde combinatie van groepsbegrippen in onze voorstelling is verbonden aan taalcodes. In het
aangeleerde systeem van taalafspraken wordt gezocht naar een semantisch en syntactisch correcte
formulering, die zowel aan de eigen indrukken voldoen als aan de verwachting van de interpretatie van de
zender. Hierbij vormt de sociale en maatschappelijke rol van zender en ontvanger binnen de huidige
context een centraal thema. Afhankelijk van de wensen, de doelen en de taken van de zender en de
verwachte intenties van de ontvanger krijgt de volledige boodschap betekenis oftewel informatiewaarde.
Hoewel het gebruik van taal voor dagelijkse gebruikers zeer eenvoudig lijkt activeert het omzetten van een
waarneming of ervaring in een volwassen taalboodschap alle nivo’s van de persoonlijkheid in zeer korte
tijd. Dat er gedurende enig moment van de transformatie van de voorstelling naar een bericht en andersom
misverstanden ontstaan bij de formulering of de ontvangst is eerder waarschijnlijk dan uitzonderlijk. Als
daarbij ook nog de motorische, fonetische omzetting een probleem kan vormen mogen we van een wonder
spreken als communicatie in sommige gevallen mogelijk is.
325
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Leren en Construeren van Taal
Zoals eerder is besproken maakt het kind verschillende stadia van cognitieve ontwikkeling door naar
persoonlijkheidsgroei. In ieder stadium worden nieuwe overeenkomsten, tegenstellingen en samenhangen
aangeleerd. De groei van een kind bestaat voortdurend uit het aanleren en doorbreken van nieuwe
verwachtingspatronen. Dit leidt tot een efficient systeem van waarneming, communicatie en evaluatie.
Hieruit ontstaan geheugenschema’s, associaties, gewoonteregels, driften, doelen en persoonlijke keuzes.
Twee processen staan bij de verwerking van simultane prikkels en reacties vanuit de omgeving of vanuit de
persoonlijkheid zelf centraal: assimilatie en accommodatie. Onder assimilatie wordt de herkenning en
associatie van een nieuwe reeks indrukken in bestaande geheugenschema’s verstaan. Het individu erkent
dat de kenmerken en de functionaliteit van de indrukken bij benadering overeenkomen met eerder
geconstateerde patronen.
Indien het individu er bij herhaling niet in slaagt om de kenmerken en de functionaliteit van begrippen uit
zijn of haar waarneming en ervaring te verklaren vanuit de bestaande patronen, dan moet het individu de
verwachtingen aanpassen aan de realiteit. Dit proces heet accommodatie. Het is zeker niet zo dat een mens
zich objectief kan richten op de realiteit en daarbij eerdere conditionering opzij kan schuiven. Dit brengt
over het algemeen teveel pijnlijk angstige emotionele veranderingen met zich mee. Accommodatie vindt
plaats door feedback tussen vergelijkbare patronen en de reële indrukken. Door middel van inductie en
deductie worden de best passende geheugenstructuren aan de nieuwe ervaringen aangepast.
Ervaring
Nieuwe
Prikkels
Vergelijking
Patronen
Verwerking
Herkenning
Geen
Herkenning
Assimilatie
Accomodatie
Welke structuren leert het kind in de eerste levensfasen kennen? Het kind leert door het simultaan
aanbieden van prikkels en reacties verwachtingspatronen. De objecten en begrippen die aan deze patronen
zijn verbonden krijgen meer aandacht dan de ‘ongestructureerde data’, die de ervaringsachtergrond vormt.
Na enige tijd wordt er een onderscheid gemaakt tussen ‘Ik’ en de ‘Wereld’, tussen ‘object’ en ‘subject’. Het
kind leert de abstracte geheugenbeelden beter beheersen en het leert beseffen dat objecten en personen
(zoals de moeder) nog steeds aanwezig zijn, als deze niet in het waarnemingsveld aanwezig zijn. In deze
fase krijgt de voorstelling vorm, die niet meer direct gekoppeld hoeft te worden aan de waarneming of
ervaring.
326
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Door de ontkoppeling van de tastbare begrippen en de voorstelling wordt het mogelijk vervangende
objecten, voorstellingen of symbolen, waaronder taal te gebruiken om situaties, voorwerpen, dieren en
mensen aan te duiden. In deze fase van de ontwikkeling van een kind, de preoperationele fase, worden
objecten en mensen ook voor het eerst namen gegeven. In de concreet operationele fase worden logische
processen aangeleerd als rangschikking, klassificatie en omkeerbare vergelijkingen. In deze fase staat de
onderlinge samenhang van objecten, begrippen, eenheden en personen centraal. Uiteindelijk leert het kind
in de formeel operationele fase abstract denken, waarbij in de voorstelling een hypothese gemaakt wordt,
die vervolgens getoetst wordt aan de realiteit.
In ieder fase van de ontwikkeling van een kind naar de volwassenheid wordt zowel in het denken als in het
taalgebruik teruggegrepen naar eerdere concepten, omdat dit het enige vergelijkingsmateriaal is, waaraan
nieuwe ervaringen getoetst kunnen worden. Zo zal een kind, dat de begrippen ‘Rond’ en ‘Driehoek’ heeft
geleerd bij de eerste confrontatie met een kegel in eerste instantie denken aan een ‘Ronde Driehoek’ en
geen ervaring kunnen koppelen aan de indruk ‘Kegel’ zelf. Nieuwe ervaringen zullen altijd verbonden
worden aan bestaande geheugenschema’s. Dat is de enige manier waarop zij betekenis in de totale context
van de innerlijke beleving kunnen krijgen. Anders wordt er geen aandacht aan het object of het begrip
geschonken en behoort het tot de ervaringsachtergrond.
Didactiek en Samenhang
Aangezien wij als lerende wezens open staan voor conditionering en het herkennen van samenhang, is het
interessant om na te gaan waarom wij anderen iets leren. Waarom gedragen wij ons op een bepaalde
manier? Wat is de structuur die wij willen aanleren? Waarom vinden wij sommige zaken heel belangrijk en
andere onderwerpen totaal niet? Deze vragen behoren tot het terrein van de didactiek: de kunst van het
onderwijzen. Als wij nagaan hoe wij ons in het dagelijks leven gedragen, komen wij erachter, dat hier
nauwelijks enige systematiek in te herkennen is. Althans, voor onszelf niet, voor de mensen die ons
meemaken wel. Ons gedrag is niet consequent met de doelen, regels en wensen, die wij voor onszelf
gesteld hebben. Dat vinden wij vaak moeilijk te begrijpen, maar toch denken wij op een bepaalde manier,
maar handelen totaal anders. Blijkbaar is er een grote kloof tussen onze gedachtewereld en onze werkelijke
acties.
Om dit te bevatten moet u begrijpen dat er tussen de voorstelling, de driften, de wil en de werkelijke wereld
een schaduwgebied is binnen de persoonlijkheid. In directe reactie op de omstandigheden worden wij
geconditioneerd, maken wij associaties, maar wij kunnen deze nog niet direct bevatten in samenhang, in
onze voorstelling.
327
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Er is veel vergelijking en onderscheid nodig om reële gebeurtenissen in een juiste context te plaatsen en
patronen te herkennen. En dit is altijd te laat als het gaat om veranderingen in vaste patronen. Wij kunnen
principes en regels pas toepassen als wij de tijd krijgen om een situatie te heroverwegen. En die tijd hebben
wij meestal niet in concrete omstandigheden. Over het algemeen reageren wij op een manier zoals dat van
ons verwacht wordt in het systeem waarin wij ons bevinden en herhalen wij gewoon met kleine variaties
wat wij in het verleden met succes hebben toegepast. Wij denken vaak operant maar reageren als gevolg
van de situatie. Soms doen wij anders dan normaal en dit blijft ons bij, omdat het de doorbreking van een
rolpatroon vormt. Wat wij van de ander zien is hun gedrag en niet de gedachten. Daardoor worden altijd
historische leerprocessen van anderen aan ons voorgespiegeld en nooit wat zij onder de huidige
omstandigheden, op dit moment denken.
Ontwikkeling van Syntax en Semantiek
Hoe ontwikkelt de syntax en de betekenis van één-woord-zinnen zich tot volwassen taalconstructies? Er is
vrij veel empirisch onderzoek gedaan naar de taalontwikkeling van kinderen. Chomsky beschrijft in zijn
zinsvormingtheorie hoe de één-woord-zinnen wordt opgesplitst in twee-woord-zinnen en verder. Voor een
volledige taaltheorie, die aangeeft hoe de syntax en de semantiek in de loop van de tijd uitgroeit tot
complexe boodschappen, is er nog te weinig kennis. Psychologie en taalwetenschappen liggen op dit punt
blijkbaar toch te ver uit elkaar om een direct antwoord op dit vraagstuk te geven.
Conditionering blijkt wel een belangrijk hulpmiddel te zijn bij het aanleren van taal, maar de
doorslaggevende factor is uiteindelijk toch cognitief inzicht. Door het herhaald aanbieden van een
taalconcept in een bepaalde situatie leert het kind het verband tussen de gebeurtenis en het woord of de zin.
Als een syntactische of semantische regel voor de situatie begrepen is, wordt de regel door middel van
associatie en logica doorgetrokken naar vergelijkbare patronen. Dit geldt niet alleen voor kinderen maar
ook voor ontwikkelde aapsoorten, zoals chimpansees.
Voordat kinderen enkele woorden gaan gebruiken om objecten of personen in de waarneming aan te geven,
gaat daar een periode aan vooraf, waarin fonetische klanken worden geoefend binnen de mogelijkheden van
de motoriek. Hiermee wordt spelenderwijs nieuwe klanken ontdekt en fonetische lettergrepen uit de
omgeving gereproduceerd. Voor de één-woord-zinnen worden dus woorden van enkele of dubbele
lettergrepen getraind. De enkele woorden die een kind gebruikt zijn altijd zelfstandige naamwoorden, die
los van een zinsverband geuit worden. Na enige tijd zijn één-woord-zinnen onvoldoende om gewenste
doelen te bereiken. Het kind leert woorden te combineren, waardoor de betekenis meer gespecificeert
wordt.
Klankvoorbeeld
Betekenis
(Kind 13 maanden)
Da-Da
Pop
Woef-Woef
Boe
Ba-Ba
Hap
Koek-Koek
Da
Papa
Pop, speelgoedbeest of dier in boek
Harige dieren
Dieren bij de boerderij of het hobbelpaard
Alles wat niet mag
Eten
Kreet bij het verstoppertje spelen
Bij het afgeven van een object
Werkwoorden dienen in het begin niet om een proces aan te geven, maar uitsluitend als verbinding tussen
de losse woorden. De betekenis van het werkwoord zelf is nog onduidelijk. Er ontstaan dan zinnen als: ‘Pop
gaat huilen’ of ‘Ik doe wassen’. Vooral de actieve werkwoorden ‘gaan’ en ‘doen’ hebben een bijzondere
betekenis voor een kind, omdat zij uit één fonetische lettergreep bestaan en vaak door volwassenen gebruikt
worden. Hoewel het kind in staat is meerdere woorden in een zin te gebruiken en deze zelfs te verbinden is
er nog geen sprake van een zinscontext.
328
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
De woorden hebben een afzonderlijke betekenis maar worden nog niet met elkaar in verband gebracht. In
het onderstaande schema wordt de ontwikkeling van de syntax van enkele lettergrepen tot eenvoudige
zinnen weergegeven. Dit schema geeft slechts de eerste fasen van het onderzoeken van de mogelijkheden
van taal weer.
Ontwikkeling van de Syntax
<Woord>:=<Lettergreep>;Zin:=<Woord>
<Woord>:=<Lettergreep><Lettergreep>;Zin:=<Woord>
<Woord>:=<Woord><Lettergreep>;<Zin>:=<Zin> <Woord>
<Zin>:=<Zelfstandig Naamwoord> <Werkwoord> <Zelfstandig Naamwoord>
De syntax is slechts een formulering van de boodschap. De werkelijke betekenis, de semantiek, bepaalt
waarom het individu communiceert. De bedoeling van taal ligt altijd in een projectie van de innerlijke
beleving naar de omgeving, als toetsing van de processen die in de persoonlijkheid plaatsvinden. Dit kan
een eenvoudige conditionering zijn op bepaalde prikkels, of een associatie, maar ook een logische
afweging, estetische regels, voorstellingen of een uiting van diepere driften.
Sommige filosofen geloven in een subjectieve boodschap, waarin persoonsgebonden, emotionele processen
een rol spelen en in objectieve boodschappen, die slechts functioneren als mededeling, als informatie. Maar
ieder bericht is zowel subjectief als objectief. Vraag uzelf maar eens af waarom u een bepaald aspect van de
werkelijkheid nader toelicht en andere indrukken achterwege laat. Er zijn altijd persoonlijke belangen,
doelen en leerprocessen, die aan communicatie ten grondslag liggen.
De ontwikkeling van de syntax loopt dan ook parallel aan een verdere structurering van de persoonlijkheid.
In eerste instantie is de syntax gebaseerd op indrukken. Na enige tijd leert het kind via conditionering
klanken en woorden reproduceren. Vervolgens worden er associaties gemaakt tussen de gebruikte woorden
en prikkels en reacties uit de omgeving. Daarna gaan logische en esthetische regels, de voorstelling en
uiteindelijk de strategische analyse voor het bereiken van doelen en de bevrediging van driften een rol
spelen. De taal weerspiegelt de structurering van de wereld voor het individu zelf.
Grammaticale Analyse
Een van de belangrijkste onderdelen in het aanvangstraject van het ontwikkelen van een proffessioneel
informatiesysteem betreft de grammaticale analyse van uitspraken van een mogelijke gebruikersgroep. Dit
is iets wat veel mensen buiten de automatisering (en zelfs binnen de automatisering) niet direct verwachten,
aangezien zij het idee hebben, dat informatica uitsluitend gaat over de technische realisatie van een geniale
inval. Blijkbaar is dat niet zo, want de doorslaggevende fase bij de oplevering van het product is, dat het
idee van programmeurs aanslaat bij die gebruikers. Informatica is een dienstverlening, het creeren van een
illusie, en geen concreet eindproduct. Het bevestigt nog eens, dat de psychologie van de eindgebruiker
belangrijker is dan de technische hoogstandjes van het moment.
De grammaticale analyse is deel van de definitiestudie, waarin de eisen en wensen van de gebruikers
worden nagegaan. Hieruit wordt de invoer, de uitvoer en de verwerking van het systeem beschreven. Het
mag duidelijk zijn dat de meest essentiele boodschap van dit boek de nadruk legt op de totale analyse van
de belevingswereld van de gebruiker en niet alleen op de communicatie, maar grammaticale analyse is een
stap in de goede richting. Dit levert een informatiekwadrant met bijbehorende regels op, dat de basis vormt
voor de projectie van de werkelijkheid in het systeem.
Op grond van communicatie met de mogelijke gebruikers worden bepaalde uitspraken geselecteerd, die de
structuur van het systeem en de processen, waarvan zij deel uitmaken, beschrijven. Deze uitspraken worden
op kernbegrippen ontleedt en in de actieve vorm gezet. Er vindt een transformatie plaats van natuurlijk
taalgebruik naar zogenaamde structuurzinnen.
329
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Iedere zin heeft, op grond van de grammaticaregels van de taal in de cultuur, die men bestudeert, bepaalde
zinsonderdelen, die uit de rangschikking en de onderlinge afhankelijkheid kunnen worden opgemaakt.
Voorbeelden van zinsonderdelen in westerse talen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.
Zinsonderdeel Betekenis
Voorbeeld
In een actieve zin wordt aangegeven welke verandering het
proces in het gezegde aanbrengt op de toestand of kenmerken
van het lijdend voorwerp. In een passieve zin wordt
aangegeven door welke processen de verandering wordt
ondergaan.
Het onderwerp is het onderdeel van de zin dat de actie of
Onderwerp
functie uitvoert op zichzelf of op het lijdend voorwerp. Het
onderwerp is het centrale deel van een zin, van waaruit de
werkelijkheid gestructureerd wordt.
Het gezegde geeft aan, welke actie, functie of procedure wordt
Gezegde
uitgevoerd. Het is het proces waarbij de objecten, personen of
begrippen in de zin betrokken zijn.
Het lijdend voorwerp ondergaat de verandering door middel
Lijdend
van het gezegde.
Voorwerp
Het meewerkend voorwerp geeft het object of begrip aan,
Meewerkend
waarmee het lijdend voorwerp, via het onderwerp, in contact of
Voorwerp
verband staat.
Een voorzetsel geeft de manier aan waarop de interactie uit het
Voorzetsel
gezegde plaatsvindt. We kunnen een onderscheid maken tussen
voorzetsels van plaats, tijd, richting en volgorde.
De bijvoegelijke bepaling geeft een nadere identificatie van een
Bijvoegelijke
onderdeel van de zin weer in de vorm van een relatie. Vaak
Bepaling
geeft de bijvoegelijke bepaling een bezitsrelatie weer door
middel van het voorzetsel ‘van’. Er zijn echter andere soorten
bijvoegelijke bepalingen, waarbij een werkwoord zoals
‘hebben’, ‘zijn’ of ‘moeten’ wordt gebruikt.
Bijvoegelijke naamwoorden geven kenmerken van objecten,
Bijvoegelijk
personen en begrippen uit de zin weer. Zij maken impliciete
Naamwoord
verwijzingen naar de gebruikte begrippen conreet.
Een bijwoord geeft aan hoe de actie of procedure in de zin
Bijwoord
wordt uitgevoerd. Bijwoorden kunnen worden onderverdeeld
in soorten, zoals plaats, tijd, kwaliteit, kwantiteit, intensiteit en
zekerheid.
Geeft aan dat er meerdere personen of objecten bij de actie
Meervoud
betrokken zijn.
Naamwoordelijk Het naamwoordelijk gezegde geeft een klasseaanduiding (en
een begripsrelatie) van twee objecten, personen of begrippen in
Gezegde
een zin. Zij zijn de specificaties van de begripsvorming in de
beleving van de persoon, die de uitspraak doet.
Een gerundium is een zelfstandig naamwoord, dat is afgeleid
Gerundium
van een werkwoord. Het is dus een begrip dat een proces
weergeeft.
De bijzin geeft een nadere toelichting over onderdelen van de
Bijzin
zin.
Actief: ‘De man
verzamelt het hout’.
Passief: ‘Het hout
wordt verzamelt
door de man’.
De man verzamelt
het hout.
Actieve/Passieve
Zin
De vragende vorm heeft als doel meer informatie te verkrijgen
van de ontvanger.
Gebiedende Wijs De gebiedende wijs geeft een opdracht of commando.
Vragende Vorm
De man verzamelt
het hout.
De man verzamelt
het hout.
Michiel gaat met
Anna naar de
bioscoop.
Hij schiet de pijl in
de roos.
Het boek van
Martin is
waardeloos.
Ik heb hele grote
bloemkolen.
De olie druppelt
traag op de grond.
De supporters zijn
naar het stadion.
De aarde is een
planeet.
Faktureren;
Fakturering.
De popgroep, die
nergens aansloeg, is
nu een groot succes.
Waar gaat dit nu
eigenlijk over?
Ik wil dit niet!
330
Error! Use the Home tab to apply Kop 2 to the text that you want to appear here.
Bij een goede informatie-analyse wordt de beschrijving van interviews, discussies, functieomschrijvingen
en voorschriften grammaticaal ontleedt, zodat een indruk wordt verkregen van de gebruikte concepten, die
worden verwerkt in een workflow-analyse. De grammaticale analyse vindt in een aantal stappen plaats,
waarbij een steeds beter inzicht wordt verkregen in de objecten, personen, eigenschappen en procedures,
die in het totale automatiseringstraject een rol kunnen spelen.
1.
Inventarisatie van de structuurzinnen.
Bij de inventarisatie van de structuurzinnen wordt de tekstuele beschrijving van processen in de
belevingswereld van mogelijke eindgebruikers nagelopen en in korte kernzinnen vertaald. Bijzinnen
worden als aparte hoofdzinnen vermeld. Eventuele passieve zin moeten worden getransformeerd naar
een actieve betekenis. Indien dit onmogelijk is, dan wordt de zin genegeerd.
2.
Lijst met kandidaat objecten.
Dingen en begrippen die als lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp in de structuurzinnen
worden gebruikt, kunnen dienen als kandidaat objecten, die als invoer of uitvoer van het totale proces
kunnen worden gebruikt. Sommige objecten hebben een tijdelijke betekenis en dienen uitsluitend als
tussenfase, indien dit functioneel is voor de werking van het systeem.
3.
Lijst met kandidaat acties.
De onvervoegde gezegdes zijn het uitgangspunt voor de processen of acties, waarvan het systeem een
projectie is. Deze processen worden verwerkt tot individuele programma’s en functies, die de objecten
als invoer of uitvoer gebruiken. Ook dient te worden vastgesteld in welke context of samenhang de
acties optreden, zodat er een diagram kan worden gemaakt van de belangrijkste werkstromen in de
workflow computation.
4.
Lijst met kandidaat subjecten.
De subjecten zijn de personen, die als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de
structuurzinnen gebruikt worden. Zij zijn een onderdeel van een organisatiesysteem, waartussen op een
bepaalde manier interactie plaatsvindt. De organisatie van personen is een weergave van de
evenwichten die tussen mensen in de loop van de tijd ontstaan zijn. Zij leveren de invoerobjecten aan,
nemen deel aan de acties, controleren of accorderen handelingen en zijn de doelgroep voor de
uitvoerobjecten van een proces. Personen, goederen, diensten en procedures zijn het centrale systeem,
waarbij de automatisering tegelijkertijd een ondersteunende en moderniserende taak kan hebben, mits
dit goed aansluit bij de interpretatie van de verschillende personen binnen de organisatie, waar het
toegepast wordt. Automatisering is dus vooral een communicatiemiddel. Het zorgt voor een
herrangschikking van bestaande taken, doelen en middelen, waarbij techniek slechts een begeleidende
rol heeft.
5.
Homoniemen en Synoniemen.
De lijsten met subjecten, objecten en acties moeten worden nagelopen, omdat er synoniemen of
homoniemen van begrippen in de lijst kunnen staan. Het is onnodig om gelijkwaardige begrippen (een
synoniem) apart te analyseren, daarom worden zij vervangen door één hoofdbegrip in de
structuurzinnen en op een aparte referentielijst bijgehouden. Wanneer er begrippen op de lijst
voorkomen, die kunnen worden onderscheiden, maar toch dezelfde naam hebben (een homoniem), dan
moeten zij een unieke naam krijgen.
6.
Klassificaties van naamwoordelijke gezegdes.
De naamwoordelijke gezegden geven al een klassificatie van begrippen in groepen weer, waarbij het
belangrijk is de elementen en de verzamelingen apart te vermelden, waarbij de soort relatie wordt
vermeldt.
331
Error! Use the Home tab to ap
Download